View
3
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
Aansprakelijkheid voor schade door opslag en
transport van gas met rechtsvergelijkend overzicht
Masterproef van de opleiding
„Master in de rechten‟
ingediend door
Lobke Dejonghe
(studentennummer: 20052374)
(major: burgerlijk recht en strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Ingrid Boone
Commissaris: Prof. Dr. Jean Rogge
Voorwoord 1
2
In dit woord vooraf wens ik even stil te staan bij het tot stand komen van deze Masterproef. 3
In het eerste masterjaar van de opleiding Rechten wordt men verondersteld een thema te 4
kiezen bij een promotor. Mijn keuze ging uit naar het thema „Aansprakelijkheid voor schade 5
door opslag en transport van gas‟ onder leiding van Prof. Dr. Bocken. Ik had reeds mijn 6
juridisch schrijven in derde bachelor onder zijn wakend oog geschreven en wilde graag 7
nogmaals onder zijn toezicht werken. Tot mijn spijt werd me verteld dat Prof. Dr. Bocken met 8
emeritaat zou gaan aan het einde van mijn eerste masterjaar. Ik wens hem toch te bedanken 9
om mij de kans te geven dit onderwerp te bespreken. 10
Reeds van de eerste ontmoeting was zijn opvolgster Prof. Dr. Boone aanwezig bij de 11
begeleiding. Zij heeft mij erg goed opgevangen bij de verdere begeleiding van deze 12
Masterproef in mijn tweede masterjaar. Ik wens Prof. Dr. Boone dan ook te bedanken voor 13
de goede begeleiding en de goede raad bij het opstellen van mijn inhoudstafel en het 14
uitwerken ervan. 15
Ook mevrouw Phang zou ik graag even vermelden. Zij was mijn commissaris in het eerste 16
masterjaar. Na haar vertrek van de faculteit Rechten heeft Prof. Dr. Rogge heeft haar plaats 17
ingenomen. 18
Naast deze academici zijn er ook enkele mensen uit mijn persoonlijke, huiselijke kring welke 19
ik wens te danken voor hun oneindige steun. Mijn ouders die mij de kans hebben gegeven 20
om te studeren en deze opleiding af te werken. Zij hebben ook met de nodige aandacht dit 21
werk nagelezen. Naast de steun van mijn ouders kreeg ik ook veel steun van mijn vriend 22
Roeland Watteeuw. Hij heeft me ook geholpen met de lay-out van dit werkstuk. 23
Deze Masterproef heeft mij bloed, zweet en tranen gekost. Zonder deze personen zou het 24
resultaat niet hetzelfde geweest zijn. 25
3
Voorwoord ....................................................................................................................... 2 26
Probleemstelling ............................................................................................................... 7 27
Hoofdstuk 1: Definities en juridische omkadering .............................................................. 9 28
Afdeling 1: Begrippen ............................................................................................................... 9 29
§ 1. Gas ........................................................................................................................................................... 9 30
§ 2. Vervoer van gas ....................................................................................................................................... 9 31
§ 3. Opslag van gas ....................................................................................................................................... 10 32
Afdeling 2: Bevoegdheidsverdeling en overzicht van de toepasselijke reglementen met 33
betrekking tot vervoer en opslag van gas ................................................................................ 11 34
§ 1. Veiligheidsmaatregelen ......................................................................................................................... 12 35
a. Vervoer van gas ............................................................................................................................... 12 36
b. Opslag van gas ................................................................................................................................. 12 37
§ 2. Vergunningsplicht .................................................................................................................................. 13 38
a. Vervoer van gas ............................................................................................................................... 13 39
b. Opslag van gas ................................................................................................................................. 14 40
§ 3. Europese Richtlijn betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn 41
betrokken ..................................................................................................................................................... 15 42
Hoofdstuk 2: Schadegevallen en de verschillende aansprakelijkheidsgronden. ................. 17 43
Afdeling 1: Aansprakelijkheid volgens het gemeen recht: buitencontractuele aansprakelijkheid 17 44
§ 1. Foutaansprakelijkheid o.b.v. art. 1382 BW ........................................................................................... 17 45
a. Fout: onzorgvuldigheid ................................................................................................................... 17 46
b. Bijzonder geval: aansprakelijkheid van de aannemer ..................................................................... 18 47
1. Raadplegings- en informatieplicht ................................................................................................... 20 48
2. Lokalisatieplicht ............................................................................................................................... 20 49
3. Toepassingsgevallen ........................................................................................................................ 21 50
4. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van de aannemer ...................................................................... 25 51
§ 2. Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken: art. 1384, lid 1 BW ............................................................. 25 52
a. Bewaarder van een gebrekkige zaak ............................................................................................... 27 53
b. Zaak ................................................................................................................................................. 30 54
c. Het gebrek van de zaak ................................................................................................................... 31 55
d. Schade aan derde en causaal verband ............................................................................................ 34 56
e. Bewijsregeling ................................................................................................................................. 35 57
f. Bevrijdingsmogelijkheid .................................................................................................................. 37 58
§ 3. Aansprakelijkheid voor de instorting van gebouwen: art. 1386 BW ..................................................... 38 59
a. Gebouw ........................................................................................................................................... 40 60
4
b. Instorting ......................................................................................................................................... 40 61
c. Verzuim in onderhoud of gebrek in de bouw ................................................................................. 40 62
d. Causaal verband .............................................................................................................................. 41 63
§ 4. Burenhinder: art. 544 BW ...................................................................................................................... 42 64
a. Toepassingsvoorwaarden................................................................................................................ 42 65
1. Nabuurschap .................................................................................................................................... 43 66
2. Abnormale hinder ............................................................................................................................ 46 67
3. Causaal verband .............................................................................................................................. 48 68
4. Toerekenbaarheid ........................................................................................................................... 49 69
Afdeling 2: Aansprakelijkheid volgens het gemeen recht: contractuele aansprakelijkheid ......... 51 70
§ 1. Art. 1641 BW: Vrijwaring door de verkoper voor gebreken van de verkochte zaak ............................. 51 71
a. Gebrek ............................................................................................................................................. 53 72
b. Verborgen gebrek ........................................................................................................................... 54 73
c. Ernstig gebrek.................................................................................................................................. 54 74
d. Gebrek bestaat bij de koop ............................................................................................................. 55 75
e. Korte vorderingstermijn .................................................................................................................. 55 76
§ 2. Contractuele aansprakelijkheid: huurder/verhuurder .......................................................................... 56 77
a. Aansprakelijkheid van de huurder .................................................................................................. 57 78
1. Aansprakelijkheid van de huurder voor de door hem veroorzaakte schade: art. 1732 en 1733 BW.79
............................................................................................................................................................. 57 80
2. Bevrijdingsmogelijkheid voor aansprakelijkheid op grond van artikel 1732 en 1733 BW .............. 58 81
3. Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door huisgenoten: art. 1735 BW ............................... 61 82
b. Aansprakelijkheid van de verhuurder ............................................................................................. 64 83
Afdeling 3: Aansprakelijkheid op grond van bijzondere wetten ................................................ 67 84
§ 1.Wet betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen ........... 67 85
a. Toepassingsgebied .......................................................................................................................... 67 86
1. Gas ................................................................................................................................................... 67 87
2. Vervoer van gas ............................................................................................................................... 68 88
3. Aardgasdistributie ........................................................................................................................... 68 89
b. Compensatoire schadevergoeding .................................................................................................. 68 90
c. Risico-aansprakelijkheid .................................................................................................................. 69 91
d. Strafrechtelijke aansprakelijkheid ................................................................................................... 70 92
§ 2. Wet betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor 93
het opslaan van gas. ..................................................................................................................................... 70 94
§ 3. Wet betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken ................................................ 70 95
a. Toepassingsvoorwaarden................................................................................................................ 71 96
1. Product ............................................................................................................................................ 71 97
5
2. Gebrek van het product ................................................................................................................... 72 98
3. Schade en causaal verband ............................................................................................................. 73 99
4. Producent ........................................................................................................................................ 74 100
b. Bevrijdingsmogelijkheden ............................................................................................................... 76 101
§ 4. Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte 102
verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen: objectieve aansprakelijkheid103
...................................................................................................................................................................... 77 104
a. Preventie ......................................................................................................................................... 77 105
b. Objectieve aansprakelijkheid .......................................................................................................... 78 106
c. Sancties ........................................................................................................................................... 79 107
Hoofdstuk 3: Verzekeringen ............................................................................................ 81 108
Afdeling 1: Verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid ................................................. 81 109
§ 1. Verzekering BA exploitatie .................................................................................................................... 82 110
a. Gedekte personen ........................................................................................................................... 82 111
b. Gedekte aansprakelijkheid .............................................................................................................. 82 112
c. Gedekte activiteiten ........................................................................................................................ 83 113
d. Gedekte schade ............................................................................................................................... 83 114
e. Uitsluiting en verval......................................................................................................................... 83 115
§ 2. Toepassingsgeval ................................................................................................................................... 84 116
Afdeling 2: Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en 117
betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke 118
gevallen ................................................................................................................................. 84 119
§ 1. Toepassingsgebied ................................................................................................................................ 84 120
a. Inrichtingen ..................................................................................................................................... 84 121
b. Verzekeringnemer ........................................................................................................................... 85 122
c. Derden ............................................................................................................................................. 85 123
§ 2. Modaliteiten inzake tussenkomt ........................................................................................................... 86 124
a. Rechtstreeks vorderingsrecht ......................................................................................................... 86 125
b. Excepties ......................................................................................................................................... 86 126
c. Subrogatierecht van de verzekeraar ............................................................................................... 86 127
Hoofdstuk 4: Situatie in Nederland .................................................................................. 87 128
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................ 87 129
Afdeling 2: Aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken ................................................ 88 130
§ 1. Roerende zaak ....................................................................................................................................... 88 131
§ 2. Gebrek en bijzonder gevaar .................................................................................................................. 88 132
6
§ 3. Bekendheidseis ...................................................................................................................................... 89 133
§ 4. Aansprakelijke persoon ......................................................................................................................... 89 134
§ 5. Verhouding met de productaansprakelijkheid ...................................................................................... 90 135
Afdeling 3: Aansprakelijkheid voor opstallen ........................................................................... 90 136
Afdeling 4: Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen ............................................................. 91 137
§ 1. Gevaarlijke stof ...................................................................................................................................... 91 138
a. Stof .................................................................................................................................................. 92 139
b. Gevaar ............................................................................................................................................. 92 140
c. Bekendheid ..................................................................................................................................... 92 141
§ 2. Aansprakelijke persoon ......................................................................................................................... 92 142
Afdeling 5: Aansprakelijkheid voor boorgaten en mijnbouwactiviteiten ................................... 93 143
Afdeling 6: Productaansprakelijkheid ...................................................................................... 94 144
Afdeling 7: Wet buisleidingenstraat Pernis-Antwerpen ............................................................ 94 145
Hoofdstuk 5: Besluit ........................................................................................................ 96 146
Bibliografie ..................................................................................................................... 98 147
148
7
Probleemstelling 149
150
Om het onderwerp van deze Masterproef, met als titel “Aansprakelijkheid voor schade door 151
opslag en transport van gas” af te bakenen, is het nodig enkele begrippen te verduidelijken. 152
Bij opslag van gas kunnen we denken aan de bovengrondse gasopslagplaats zoals in 153
Zeebrugge of zoals de ondergrondse gasopslagplaats zoals in Loenhout, maar ook een 154
gasfles of een butaantank in de achtertuin zijn vormen van opslag van gas. Het transport van 155
gas via pijpleidingen is alom bekend. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen 156
hoofdpijpleidingen, stedelijke pijpleidingen en de vertakkingen naar de eindgebruiker. Ook 157
het vervoer van gas over de weg, via het spoor of over de zee kan tot het thema worden 158
gerekend. 159
Het uitoefenen van een activiteit die verband houdt met opslag of transport van gas is een 160
gevaarlijke aangelegenheid die vele risico‟s met zich meebrengt. Een onderneming moet 161
zich dan ook aan de talrijke veiligheidsvoorschriften houden zoals voorzien in wetgeving en 162
Koninklijke besluiten. Wanneer er zich schadegevallen voordoen in dergelijke 163
ondernemingen, zal de omvang meestal niet van geringe aard zijn, het is dan ook 164
aangewezen dat de exploitant een verzekering afsluit. 165
De schade die kan worden aangericht door gas is van velerlei aard: een gasfornuis dat 166
ontploft, een pijpleiding die barst waardoor een brand ontstaat, een lekkende gasfles met als 167
gevolg een huis dat ontploft... De voornaamste gevaren zijn dan ook brand en ontploffing. 168
Wanneer deze risico‟s zich voordoen zal materiële schade ontstaan, maar daarnaast kan 169
ook lichamelijke schade ontstaan wanneer er personen bij het ongeval betrokken zijn. 170
Mensen kunnen gewond raken of overlijden ten gevolge hun brandwonden en andere 171
verwondingen. Zij zullen veelal ook morele schade lijden. Dit is echter niet de enige vorm van 172
schade die zich kan voordoen. Er is ook vermogensschade mogelijk: de trein die enkele uren 173
niet kan rijden wegens een gaslek, bedrijven die hun activiteiten tijdelijk moeten stopzetten 174
lijden een inkomensverlies, ook dit is een schade die veroorzaakt kan worden door 175
calamiteiten bij de opslag en transport van gas. 176
De aansprakelijkheid voor de verscheidene soorten schadegevallen met gas wordt niet 177
beheerst door één uniforme regel. Naar gelang de oorzaak of de omstandigheid zal een 178
aansprakelijkheidsregel toepassing vinden. Belangrijk is ook een onderscheid te maken 179
tussen de buitencontractuele vorderingen en de contractuele vorderingen. 180
AIs de ontploffing bijvoorbeeld te wijten is aan slecht onderhoud van de leidingen, dan speelt 181
de foutaansprakelijkheid uit art. 1382 BW. Deze regel is ook van toepassing wanneer de 182
schade werd veroorzaakt door beschadiging van de leiding tijdens het uitvoeren van werken, 183
dan is de aannemer vaak aansprakelijk. Het is ook mogelijk dat niemand een fout kan 184
8
worden verweten, maar dat de zaak gebrekkig was. In zo‟n geval kan men beroep doen op 185
art. 1384, lid 1 BW. 186
Bij de instorting van een gebouw kan men denken aan de toepasselijkheid van artikel 1386 187
BW. De toepassing van deze regeling zal dan ook worden onderzocht in dit werkstuk. 188
Naast deze voor de hand liggende buitencontractuele aansprakelijkheidsbepalingen is er ook 189
rechtspraak te vinden waar men beroep doet op de burenhinder. 190
De belangrijkste contractuele verhoudingen zijn deze tussen de koper en verkoper en de 191
huurder en verhuurder. 192
Na verloop van tijd zijn er ook bijzondere aansprakelijkheidsregelen ingevoerd. In de wetten 193
van 12 april 1965 en 18 juli 1975 met betrekking tot gas vinden we een 194
aansprakelijkheidsbepaling terug. Daarnaast vallen de wet productaansprakelijkheid en de 195
wet betreffende brand en ontploffing in voor publiek toegankelijke inrichtingen ook onder de 196
bijzondere wetten welke zullen worden besproken. 197
Het blijkt duidelijk dat er geen uniforme aansprakelijkheidsregeling bestaat die een kant-en-198
klaar antwoord biedt. Het is dan ook nodig om casusgericht tewerk te gaan om te zien welke 199
oplossingen de rechtspraak aanreikt. 200
Na de bespreking van al deze vergoedingsregelen bekijk ik kort de mogelijkheid tot 201
verzekering van dergelijke risico‟s. 202
In het laatste hoofdstuk van deze Masterproef zal tenslotte worden ingegaan op de 203
buitencontractuele aansprakelijkheidsregelingen die we vinden in Nederland. Het kan nuttig 204
zijn andere wetgeving te bekijken om de eigen wetgeving te verbeteren. 205
9
Hoofdstuk 1: Definities en juridische omkadering 206
207
Afdeling 1: Begrippen 208
209
Hieronder zullen algemeen toepasselijke definities worden gehanteerd. In de bijzondere 210
wetgeving zal bij het toepassingsgebied worden gespecificeerd wat daar onder welbepaalde 211
begrippen dient te worden begrepen. 212
213
§ 1. Gas 214
Gas is een aggregatietoestand van een stof. Elke stof kan in principe als gas voorkomen. Er 215
zijn gassen die gebruikt worden als energiebron (aardgas) en er zijn ook andere gevaarlijke 216
gassen zoals koolmonoxide, chloorgas en andere1. 217
De meest bekende soort gas als energiebron is aardgas, maar er zijn ook andere soorten 218
zoals: butaangas, propaangas of LPG, autogas2. In België werd nooit aan gaswinning 219
gedaan, waardoor alle aardgas dus wordt ingevoerd3. Voor België wordt gas, gasvormig 220
ingevoerd onder vloeibare vorm (LNG: Liquid Natural Gas). Het vloeibaar maken van gas 221
wordt gedaan om hoger rendement te halen bij het transport ervan4. Dit houdt evenwel een 222
bijkomend risico in dat dit gepaard gaat met hoge druk. Aardgas kent dan nog eens 2 223
vormen: hoogcalorisch aardgas en laagcalorisch aardgas5. Beiden hebben een apart 224
netwerk en worden gebruikt in België. Het hoogcalorisch aardgas bestrijkt de provincies 225
West- en Oost-Vlaanderen, het grootste gedeelte van de provincies Henegouwen, Namen en 226
Luik, en een groot deel van Limburg. Het laagcalorisch aardgasnetwerk bevindt zich in de 227
provincies Antwerpen en Brabant en ook deels Limburg en Henegouwen. 228
Al deze gassen brengen risico‟s met zich mee die voor schadegevallen kunnen zorgen. In dit 229
werkstuk zal ik voornamelijk de aansprakelijkheid voor schade door gassen die als energie 230
worden gebruikt (brandbaar) en een ontplofffingsriscio met zich meebrengen, onderzoeken. 231
232
§ 2. Vervoer van gas 233
Vervoer van gas omvat alle vormen van transport: vervoer van gas over zee, via het spoor, 234
over de weg en vervoer door middel van pijpleidingen. In België gebeurt het vervoer tot de 235
grenzen van ons land ofwel via LNG-schepen ofwel via pijpleidingen, eenmaal in België 236
1 http://nl.wikipedia.org/wiki/Gas_%28aggregatietoestand%29.
2 http://nl.wikipedia.org/wiki/Gas.
3 http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/ontginning-en-
vervoer en http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/klimaatconferentie/klimaatbibliotheek/mobiliteit/BwWnpart2.pdf. 4 http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/LNG/LNG.aspx.
5http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/GasLorH/GasLorH.aspx.
10
gebeurt het vervoer uitsluitend via ondergrondse pijpleidingen of buisleidingen6. Het vervoer 237
van aardgas in België gebeurt via het net van Fluxys. In dit werkstuk zal ik mij beperken tot 238
het vervoer via pijpleidingen en hun stedelijke vertakkingen om het gas tot bij de consument 239
te brengen. Het onderscheid tussen vervoer naar een consument of naar een afnemer om 240
uiteindelijk zelf te zorgen voor het transport naar de eindgebruiker is van belang voor de 241
toepassing van de wet betreffende de productaansprakelijkheid7. 242
Een van de bekendste pijpleidingen is de “Zeepipe”, zij is bovendien de langste onderzeese 243
pijpleiding ter wereld. De Zeepipe brengt aardgas van Noorse gaswinningsvelden naar West-244
Europa, Zeebrugge. Deze pijpleiding heeft een lengte van 810 km. Bovendien werd de 245
“Zeepipe” ontdubbeld, zodat er ook een leiding aankomt in Duinkerke8. Het gas wordt van 246
Zeebrugge dan verder verdeeld naar gebruikers in België, Frankrijk en Spanje9. Vanuit 247
Duinkerke vertrekken dan nog verder leidingen om ook een deel van Frankrijk te 248
bevoorraden. 249
Bij wijze van inleiding wil ik even enkele statistieken meedelen met betrekking tot 250
gaspijpleidingen en de schadegevallen meedelen. De beheerders van gaspijpleidingen 251
stelden vast dat sinds 1970 reeds 1200 ongevallen zijn gebeurd. De bekendste gasramp te 252
België is deze in Gellingen met het trieste record de eerste te zijn waarbij ook omwonenden 253
het slachtoffer werden van de ramp. Vastgesteld werd dat er 0,41 ongevallen gebeuren per 254
1000 km leiding per jaar. In België lopen zo‟n 3800 km aardgasleidingen10, wat ons dus 255
statistisch 1,56 ongevallen per jaar geeft. De helft van deze ongevallen ontstaat door lekken 256
die het gevolg zijn van werken uitgevoerd door derden aan of in de nabijheid van de 257
leidingen en slechts een minderheid van deze lekken ontstaan door corrosie en slijtage van 258
de leidingen11. 259
260
§ 3. Opslag van gas 261
Gassen kunnen op verschillende manieren worden opgeslagen. Men kan gas opslaan in 262
verplaatsbare recipiënten (gasflessen), in vast opgestelde reservoirs, in ondergrondse 263
reservoirs, in tanks… Er zijn grote opslagplaatsen welke bedoeld zijn voor verdere verdeling 264
van het gas (en om de continuïteit van de gasbevoorrading te kunnen verzekeren)12 of vooraf 265
6 http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/Transport/Transport.aspx.
7 Wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991.
8 http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/ontginning-en-
vervoer/transport?q=over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/ontginning-en-vervoer/transport. 9 http://en.wikipedia.org/wiki/Zeepipe.
10 www.aardgas.be.
11 L. JANSSENS, “Spanning stijgt rond actiekaarten gas. Nood aan informatie en opleiding is sinds „Gellingen‟
groter dan ooit”, Fireforum Magazine april 2006, nr.1, 23. 12
http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20Fluxys/Publications/~/media/Files/Publications/Brochures/Fluxys_AanDeSlagVoorDeAardgasvoorzieningVan%20Morgen_NL%20pdf.ashx.
11
klaargemaakte hoeveelheden die onmiddellijk bestemd zijn voor gebruik door de 266
consument13. Er is een bijzondere wet van18 juli 1975 betreffende het opsporen en 267
exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas14, welke 268
dus van toepassing is op ondergrondse opslagplaatsen. In België zijn er 5 grote 269
opslagplaatsen: 2 bovengronds en 3 ondergronds. De bovengrondse opslagplaatsen zijn in 270
Zeebrugge en Dudzele alwaar vloeibaar LNG-gas wordt bewaard15 en de ondergrondse zijn 271
in Loenhout (in mergelgrotten), Anderlues en Péronnes (in oude steenkoolmijnen). Péronnes 272
is inmiddels niet meer actief wegens niet rendabel genoeg16. In een ondergrondse 273
opslagplaats wordt het gas in gasvormige toestand opgeslagen. Vloeibaar aardgas wordt in 274
bovengrondse terminals bewaard. Kleine hoeveelheden gas worden bij voorkeur in tanks, 275
cilinders en gasflessen opgeslagen. Dat gas wordt onder hoge druk en dus vloeibaar 276
opgeslagen17. Voor de deze vormen van opslag van gas zijn we aangewezen op het gemeen 277
recht en in het bijzonder voor klaargemaakte hoeveelheden gas op de wet inzake de 278
productaansprakelijkheid. 279
280
Afdeling 2: Bevoegdheidsverdeling en overzicht van de toepasselijke reglementen 281
met betrekking tot vervoer en opslag van gas 282
283
Er is geen algemene afbakening qua bevoegdheid inzake deze materie. Het is een kluwen 284
van rechtsregels van zowel de federale als de Vlaamse en Waalse regeringen. Er zijn 285
bijzondere wetten uitgevaardigd op federaal niveau en er zijn reglementen op gewestelijk 286
niveau. De gewesten zijn bevoegd om regels uit te vaardigen over het opsporen en winnen 287
van natuurlijke rijkdommen, waaronder aardgas. De federale overheid is bevoegd voor de 288
opsporing en exploitatie van ondergrondse gasopslagplaatsen. 289
Vervoer en opslag van aardgas is een risicovolle activiteit, vandaar dat ook de Europese 290
Gemeenschap een richtlijn heeft aangenomen met betrekking tot de beheersing van zware 291
ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn18. Deze richtlijn werd in België omgezet 292
in een samenwerkingsakkoord19. 293
13http://www.primagaz.be/particulier/producten/index.html.
14 Wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd
voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 15
http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/ontginning-en-vervoer/opslag-van-aardgas. 16
http://www.creg.be/pdf/Adviezen/A075NL.pdf. 17
http://www.ncc.nl/techniek/energie/gas.htm. 18
Richtlijn 96/82 EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, Pb.L. 14 januari 1997. 19
Samenwerkingsakkoord 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, BS 16 juni 2001.
12
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de veiligheidsmaatregelen en 294
vergunningsvoorwaarden gesteld voor gasvervoer en deze voor gasopslag. Beiden zijn het 295
voorwerp van aparte wetgeving. 296
297
§ 1. Veiligheidsmaatregelen 298
Als men een activiteit van opslag of vervoer van gas wil uitoefenen dan zijn er talrijke 299
bepalingen die moeten gevolgd worden. Deze zijn te vinden in zowel wetten, Koninklijke 300
besluiten of andere reglementering. Het is evident dat hierop streng wordt toegezien. Ook 301
arbeidsreglementen bevatten specifieke bepalingen om de gevaren te beperken. Hier wordt 302
slechts een kort overzicht gegeven om een globaal beeld te schetsen. Het zou mij te ver 303
leiden om alle voorschriften te bespreken, ik moet u dus verwijzen naar andere literatuur20. 304
305
a. Vervoer van gas 306
Voor het gasvervoer zijn er twee federale wetten21 van toepassing die worden aangevuld 307
door uitvoeringsbesluiten, zowel op federaal niveau als op gewestelijk niveau. De 308
bevoegdheden betreffende de aardgasdistributie werden namelijk geregionaliseerd met de 309
bijzondere wet tot hervorming der instellingen22. 310
Er zijn aparte Koninklijke besluiten voor de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het 311
oprichten en exploiteren van installaties voor gasvervoer23 en voor gasdistributie24 door 312
middel van leidingen. Ze bevatten voorschriften met betrekking tot het onderhoud, maar ook 313
bepalingen over de temperatuur van het te vervoeren gas, de materialen van de leidingen en 314
worden bepaalde proeven opgelegd. 315
316
b. Opslag van gas 317
Voor opslag van gas is er een federale wet die van toepassing is op de ondergrondse 318
opslagplaatsen25 welke hiervoor specifieke vereisten stelt. Andere vormen van opslag van 319
gas vormen dan weer het voorwerp van andere wetgeving. Zo zijn er Koninklijke besluiten 320
20 L. LAVRYSEN, Gevaarlijke stoffen, Brussel, Story-Scientia, 1986, 235p; L. DERIDDER, T. VERMEIR, Leidingen
voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 315p. 21
Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965; wet 24 december 1970 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van gasdistributie-installaties, BS 12 januari 1975. 22
Wet 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, BS 13 augustus 1988. 23
KB 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen, zoals gewijzigd door KB 24 januari 1991, BS 16 mei 1966. 24
KB 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 25
Wet 8 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975.
13
die de voorwaarden formuleren voor het op de markt brengen van gasflessen26. De druk van 321
de flessen, de samenstelling van de inhoud, voorschriften met betrekking tot het gaskraantje 322
en dergelijke worden er nader bepaald. 323
Een ander Koninklijk besluit27 bevat bepalingen die enkel van toepassing op werkgevers en 324
werknemers actief bij de opslag van ontvlambare en brandbare vloeistoffen. 325
326
§ 2. Vergunningsplicht 327
Voor elke activiteit met betrekking tot transport van gas is er een individuele en 328
voorafgaande vergunning28 van de bevoegde minister of andere mandataris vereist. 329
Werkzaamheden met gas brengen een zeker risico met zich mee en daarom de vereiste van 330
voorafgaande vergunning. Zo kunnen de bevoegde instanties nagaan als de 331
veiligheidsmaatregelen worden nageleefd. Beschikken over een correcte vergunning zal 332
vooral van belang zijn in functie van de aangegane professionele uitbatingsverzekering en 333
het gedekte risico. 334
335
a. Vervoer van gas 336
Om gas te vervoeren ter bevoorrading van het distributienet moet men beschikken over een 337
voorafgaande vergunning, art. 3 van de wet van 12 april 1965 schrijft dit voor 29. Voor andere 338
vormen van vervoer heeft men een voorafgaande toelating nodig als gebruik moet worden 339
gemaakt van openbaar domein, privaat erf… Wie over een vergunning beschikt heeft tevens 340
de toelating alle nodige installaties op te richten, deze geschieden op de kosten van de 341
vergunninghouder30. Andere vergunningsvereisten voor gasvervoer vinden we terug in 342
enkele Koninklijke besluiten31. 343
344
345
26 KB 12 juni 1989 betreffende het op de markt brengen van gasflessen, BS 16 september 1989; KB 7
december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas, BS 29 december 1999. 27
KB 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen, BS 15 mei 1998. 28
Art. 3 wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965; art. 2 KB 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunning voor aardgas, BS 5 juli 2001; art. 2 wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 29
L. LAVRYSEN, Gevaarlijke stoffen: een overzicht van de Belgische wetgeving, Brussel, Story-Scientia, 1986, 89, nr. 114. 30
Art. 4 wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. 31
KB 11 januari 1991 betreffende de verlenging van een vergunning of van een toelating voor vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 6 maart 1991; KB 14 mei 2002 betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 5 juni 2002.
14
b. Opslag van gas 346
Bij gasopslag is het zowel voor het opsporen van ondergrondse opslagplaatsen als voor het 347
opslaan van gas in deze ondergrondse plaatsen dat men een vergunning moet bezitten. 348
Enkele Koninklijke besluiten zijn genomen ter uitvoering van de wet van 18 juli 197532. De 349
vergunning wordt verleend bij koninklijk besluit. Het is mogelijk dat alleen een vergunning 350
wordt verleend voor het opsporen van ondergrondse opslagplaatsen33. De vergunning is 351
altijd beperkt in tijd. Tevens dient de aanvrager aan te tonen dat hij over voldoende financiële 352
en economische middelen beschikt voor dergelijke activiteit34. Het koninklijk besluit dat de 353
vergunning verleent bevat de voorwaarden onder dewelke de vergunning is verleend en de 354
vergunning kan ten allen tijde worden gewijzigd, ingetrokken of verlengd35. Al deze 355
voorwaarden en mogelijkheden worden gesteld omwille van het gevaarlijk karakter dat deze 356
activiteiten met zich meebrengen. 357
Ook voor het vullen van gasflessen moet men alvorens met de activiteit te starten een 358
vergunning bezitten36 die wordt verleend door de bevoegde minister van energie. Bij het 359
verlenen van de vergunning wordt gelet op de aanwezigheid van bepaalde apparatuur om de 360
gasflessen veilig te vullen. 361
Het belang om over de juiste vergunning te beschikken blijkt uit een arrest van het hof van 362
beroep van Brussel37. In casu vulde een uitbater van een tankstation lege gasflessen met 363
LPG-gas (vloeibaar petroleumgas) zonder over de vereiste vergunning te beschikken. 364
Bovendien wist hij niet dat het overvullen van de gasflessen uiterst gevaarlijk is. Een 365
exploitant van een kippenkraam kwam meermaals bij hem om zijn gasflessen te hervullen. 366
Op 12 juni 1999 ging het mis. Een gasfles gevuld door de uitbater van het tankstation kwam 367
tot ontploffing in het kippenkraam. De uitbater van het benzinestation is aansprakelijk voor de 368
schade veroorzaakt door de ontploffing en roept zijn verzekeraar in tot tussenkomst. Deze 369
verzekeraar weigerde echter te presteren. De uitbater beschikte niet over de correcte 370
vergunning en de verzekeraar was niet op de hoogte van deze activiteit, welke het risico erg 371
had verzwaard. De verzekeraar kon aantonen dat hij niet had gecontracteerd als hij wist van 372
32 KB 29 december 1975 tot bepaling van de voorschriften en de wijze waarop een vergunning voor het
opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas wordt verleend, BS 16 januari 1976 en 24 maart 1976; KB van 29 december 1975 betreffende de verklaring van openbaar nut voor het oprichten van gebouwen en bovengrondse installaties die nodig zijn voor het opsporen of exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 16 januari 1976 en 24 maart 1976. 33
Art. 2 wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 34
Art. 3 wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 35
Art. 5-6 wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 36
Art. 2 KB 12 juni 1989 betreffende het op de markt brengen van gasflessen, BS 16 september 1898; KB 7 december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas, BS 29 december 1999. 37
Brussel (13e kamer) 28 september 2005, T. Verz. 2007, 195.
15
het verzwaarde risico en was dus slechts gehouden tot het terugbetalen van de betaalde 373
premies38. De verzekeraar kon ontkomen aan zijn betalingsplicht en de volledige schadelast 374
werd verhaald op de uitbater van het tankstation. 375
376
§ 3. Europese Richtlijn betreffende de beheersing van zware ongevallen 377
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken39 378
Deze richtlijn is beter bekend als de Seveso II-richtlijn en werd in België omgezet in een 379
samenwerkingsakkoord40. De richtlijn handelt over preventie van zware ongevallen met 380
gevaarlijke stoffen en bevat bepalingen om de schade bij dergelijke ongevallen te beperken 381
voor zowel mens als milieu41. De gevaarlijke stoffen waarvan sprake worden verduidelijkt in 382
een bijlage. Hieruit blijkt dat gasvormige stoffen zoals aardgas ook gedefinieerd worden als 383
een gevaarlijke stof. De richtlijn is evenwel niet van toepassing op het vervoer van 384
gevaarlijke stoffen door middel van pijpleidingen42, maar wel op de opslagplaatsen voor gas. 385
Om dergelijke ongevallen te beheersen legt de richtlijn volgende verplichtingen op aan de 386
lidstaten en exploitanten: zij moeten een preventiebeleid opstellen dat kan worden gevolgd 387
wanneer een ongeval zich voordoet43, elke exploitant moet een veiligheidsrapport indienen44, 388
er moeten noodplannen worden opgesteld45. 389
Ook de lidstaten zelf spelen een rol bij de beheersing van dergelijke ongevallen: zij moeten 390
ervoor zorgen dat bepaalde bedrijven voldoende ver uit elkaar staan wanneer de schade 391
mogelijks groter zal zijn als deze bedrijven zich in elkaars nabijheid bevinden46. De lidstaten 392
moeten dus de veiligheid garanderen aan de hand van de ruimtelijke ordening. 393
Wanneer een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen zich voordoet rust er zowel op de 394
lidstaat als op de exploitant in een informatieverplichting. De lidstaat moet anderen die 395
eventueel getroffen zouden kunnen worden zo spoedig mogelijk inlichten over de te nemen 396
veiligheidsmaatregelen om de schade te beperken47. De exploitant moet informatie 397
verstrekken over de juiste toedracht van het ongeval, de betrokken gevaarlijke stoffen en 398
dergelijke opdat de autoriteiten en hulpdiensten gepast zouden kunnen reageren48. 399
38 Art. 26§3 b, 2
e lid wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992.
39 Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van zware ongevallen
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, Pb.L. 14 januari 1997. 40
Samenwerkingsakkoord 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, BS 16 juni 2001. 41
Art. 1 Seveso II-richtlijn, Pb.L. 14 januari 1997. 42
Art. 4, d Seveso II-richtlijn, Pb.L. 14 januari 1997. 43
Art. 7 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997. 44
Art. 9 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997. 45
Art 11 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997. 46
Art. 8 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997. 47
Art. 13 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997. 48
Art. 14 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997.
16
Wanneer een exploitant niet voldoet aan zijn verplichtingen overeenkomstig de richtlijn en 400
het samenwerkingsakkoord kan een lidstaat deze beheerder een exploitatieverbod 401
opleggen49. 402
Omdat zulke ongevallen zich niet elke week voordoen, wordt er ook een overlegsysteem 403
ingeschreven in de richtlijn. Lidstaten wisselen gegevens uit van de maatregelen die zij 404
voorschrijven ter preventie en wisselen informatie uit met betrekking tot de ervaring die zij 405
hebben opgedaan bij het inperken van de gevolgen bij een schadegeval50. 406
De Seveso-wetgeving wordt in België wel degelijk toegepast zo blijkt uit een arrest van de 407
Raad van State van 19 mei 200551. In casu werd een exploitant de hernieuwing van zijn 408
vergunning geweigerd omdat hij geen veiligheidsrapport had opgesteld. De 409
Seveso-wetgeving stelt die bepaalde inrichting vrij van de verplichting een veiligheidsrapport 410
op te stellen, maar dit betekent niet dat er geen analyse dient te worden gemaakt van de 411
veiligheidsrisico‟s. De Raad oordeelt dan ook dat deze analyse eerst dient te gebeuren 412
alvorens een beslissing kan genomen worden met betrekking tot de vergunning van de 413
exploitant. 414
49 Art. 17 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997.
50 Art. 19 Seveso II-richtlijn, Pb. L 14 januari 1997.
51 RvS 19 mei 2005, MER 2005, afl 3, 229.
17
Hoofdstuk 2: Schadegevallen en de verschillende aansprakelijkheidsgronden. 415
416
Afdeling 1: Aansprakelijkheid volgens het gemeen recht: buitencontractuele 417
aansprakelijkheid 418
419
Wanneer er schade is ontstaan ten gevolge van opslag of transport van gas, denkt men in de 420
eerste plaats aan de gemeenrechtelijke regels om vergoeding te bekomen. De verschillende 421
gronden waarop een vordering kan steunen, zullen hieronder worden verduidelijkt aan de 422
hand van casussen. 423
424
§ 1. Foutaansprakelijkheid o.b.v. art. 1382 BW 425
Art. 1382 BW bevat het basisprincipe van de foutaansprakelijkheid. We dienen dit artikel 426
samen te lezen met art. 1383 BW. Volgens deze 2 artikelen is degene die door zijn fout of 427
nalatigheid schade veroorzaakt aan derden, gehouden deze te vergoeden. Er zijn dus 3 428
toepassingsvoorwaarden: er dient een fout te worden vastgesteld die schade berokkent en 429
er moet een oorzakelijk verband zijn tussen deze fout en de schade. 430
De voorwaarden schade en oorzakelijk verband liggen voor de hand. Men stelt een 431
aansprakelijkheidsvordering pas in wanneer men een nadeel lijdt: de schade52. Om een 432
persoon aansprakelijk te kunnen stellen, moet zijn fout in oorzakelijk verband staan met 433
schade53. Deze voorwaarden zal ik dus niet verder bespreken. 434
Over de bewijsregeling valt ook niets abnormaal te vertellen. Het algemeen procesrechtelijk 435
principe dat de eiser het bewijs levert geldt hier ook. 436
Mijn aandacht gaat uit naar de fout welke vereist is voor de toepassing van artikel 1382 BW 437
en naar een speciaal geval van artikel 1382 BW: de aansprakelijkheid van de aannemer. 438
439
a. Fout: onzorgvuldigheid 440
Vaak zijn schadegevallen, ontploffingen, te wijten aan een slecht onderhoud van de 441
leidingen. Er dient te worden nagegaan als dit kan worden gekwalificeerd als een 442
onzorgvuldigheid en dus een fout in de zin van art. 1382 BW. 443
Het Hof van Cassatie bevestigt op 8 mei 1980 een uitspraak van het hof van beroep te 444
Brussel54. Het hof van beroep te Brussel had de onderneming Sibelgaz verantwoordelijk 445
geacht na een brand en enkele ontploffingen in de Anspachlaan. Om de oorzaak van dit 446
schadegeval te achterhalen werd een gerechtelijk expert aangesteld. Deze stelde dat de 447
52 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY, H. VANDENBERGHE,
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2007-2008, 61, nr. 25. 53
H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY, H. VANDENBERGHE, Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2007-2008, 66, nr. 33. 54
Cass. 8 mei 1980, Pas. 1980, 1116.
18
hypotheses dat de brand en ontploffing te wijten zijn aan een ontstekingsvlam, gloeiende 448
kolen op de goederen, de onvoorzichtige tussenkomst van een derde, de aanwezigheid van 449
een defecte kachel in de kelder,…kunnen worden uitgesloten. Volgens de expert is de ramp 450
te wijten aan de aanwezigheid van gas in de kelders van het gebouw. De verspreiding van 451
dat gas in de kelderruimte is te wijten aan de onvoldoende weerstand van de aldaar liggende 452
gasleidingen. De leidingen die daar werden geplaatst door de onderneming Sibelgaz waren 453
oude leidingen welke niet voldeden aan de veiligheidseisen zoals gesteld door het Koninklijk 454
besluit van 11 maart 1966. Bovendien hadden werknemers van dezelfde onderneming later 455
een reparatie of een nieuwe aansluiting uitgevoerd, waarbij zij konden vaststellen dat de 456
leidingen defect waren. Zij hebben nagelaten deze te repareren of te vernieuwen. De 457
rechtspraak heeft al meermaals bevestigd dat de miskenning van een wettelijke of 458
reglementaire bepaling op zich, een fout uitmaakt55. De onderneming Sibelgaz is 459
aansprakelijk voor de schade welke werd veroorzaakt door de gasontploffing en brand. 460
We kunnen ook denken aan de beschadiging van leiding na uitvoering van werken maar dit 461
zal hieronder worden behandeld bij de aansprakelijkheid van de aannemer. 462
Het kan ook een moedwillige fout betreffen van een derde. Hier rijst wel het probleem dat dit 463
moet worden vastgesteld om iemand te kunnen aansprakelijk stellen of om tot een gedeelde 464
aansprakelijkheid te komen. 465
De aansprakelijkheid van een aannemer voor een brand ten gevolgen van het gebruik van 466
een gebrekkige gasbrander wordt aanvaard, op grond van de aannemingsovereenkomst als 467
bewaarder van de zaak en op grond van art. 1382 BW. Daarnaast heeft de buur recht op 468
schadevergoeding op grond van art. 544 BW van de eigenaar van de brandende woning. 469
Brand is abnormale hinder. 470
471
b. Bijzonder geval: aansprakelijkheid van de aannemer 472
Onze volledige ondergrond ligt vol met allerlei soorten leidingen, aangezien dit de meest 473
aangewezen transportmanier is voor allerlei nutsvoorzieningen zoals gas, water, elektriciteit 474
en dergelijke. Als een aannemer dan werken uitvoert, is de kans groot op zo‟n leiding te 475
botsen en deze te beschadigen. Vooral werken in de buurt van gas- en elektriciteitsleidingen 476
vereisen een bijzondere aandacht. Beschadiging van deze soort leidingen zorgen niet alleen 477
voor een onderbreking in de distributie, maar brengen ook het risico op brand, ontploffing, 478
elektrocutie en dergelijke met zich mee. Deze kunnen op hun beurt gebruikers en derden 479
ernstige materiële en lichamelijke schade toebrengen56. Bovendien verduidelijkt de 480
55H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY, H. VANDENBERGHE,
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2007-2008, 46, nr. 4. 56
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen. Overzicht van recente rechtspraak”, Bb&b 2006, 147.
19
bijzondere wet van toepassing op de gasleidingen dat elke daad welke de 481
gasvervoerinstallatie of exploitatie kan schaden verboden is57. Een aannemer moet zich dan 482
ook voldoende informeren over de ligging van kabels en leidingen en voldoende 483
voorzorgmaatregelen treffen. De belangrijkste verplichtingen voor de aannemer zijn de 484
raadplegingsplicht en de lokalisatieplicht. 485
De schade ontstaan aan de leidingen geeft aanleiding tot een aansprakelijkheid op grond 486
van art. 1382 BW. Er moet dus bewijs worden geleverd van schade, fout en causaal 487
verband. De fout kan dus bestaan uit het niet naleven van wettelijke verplichtingen of een 488
tekortkoming op de zorgvuldigheidsplicht confom art. 1382 BW, namelijk nalaten alle 489
maatregelen te nemen die een normaal vooruitziend en voorzichtig aannemer in dezelfde 490
omstandigheden had gedaan58. De fout, het niet naleven van wettelijke verplichtingen, 491
maakt hier de onzorgvuldigheid van de aannemer uit. Op de aannemer rust een algemene 492
voorzorgverplichting59. De rechtsleer en rechtspraak zien namelijk in de sectoriële wettelijke 493
verplichtingen een concretisering van de algemene zorgvuldigheidsplicht van art. 1382 BW. 494
Indien hij deze niet naleeft, kan men spreken van een onzorgvuldigheid en dus fout in het 495
kader van art. 1382 BW60 en stelt hij zich bloot aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen. 496
Bij wijze van volledigheid wordt hieronder een kort overzicht gegeven van de twee 497
belangrijkste verplichtingen die de aannemer moet volgen en enkele voorbeelden van 498
aansprakelijkheden. Deze aansprakelijkheid is belangrijk aangezien vele schadegevallen 499
zich voordoen nadat een leiding werd beschadigd en aldus de veiligheid van het transport 500
niet meer kan gegarandeerd worden. Zo denken we maar aan de gasramp te Gellingen. 501
De veiligheidsverplichtingen beginnen reeds bij de bouwheer. Als de bouwheer werken plant 502
in Vlaanderen is er een meldingsplicht in KLIM61 of KLIP62. De aangifte van de werken zorgt 503
ervoor dat u de indicatieve liggingsplannen van de infrastructuur en de na te leven 504
veiligheidsvoorwaarden in uw bezit krijgt. Dit dient te gebeuren opdat in de ontwerpplannen 505
rekening kan worden gehouden met de ligging van verschillende nutsvoorzieningen63. 506
Hierna dient de aannemer opnieuw de werken te melden. 507
508
509
57 Art. 11 Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van
leidingen, BS 7 mei 1965. 58
M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar.”(noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52, nr. 4. 59
J.DE STAERCKE, “Deel II Bouwen en administratief recht” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE
(eds), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276, nr. 197. 60
H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY, H. VANDENBERGHE, Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2007-2008, 46, nr. 4. 61
Federaal kabels en leidingen informatiemeldpunt. 62
Kabel en leidingen informatie portaal. 63
Informatiebrochure “Werken in de nabijheid van fluxysleidingen”, Fluxys, 2010.
20
1. Raadplegings- en informatieplicht 510
Net zoals de bouwheer dient de aannemer alvorens de werken te beginnen de nutsbedrijven 511
te raadplegen. Met betrekking tot transportleidingen vinden we deze wettelijke verplichting 512
terug in het KB van 21 september 198864. Voor distributieleidingen dient de aannemer 48 uur 513
voor de aanvang van de werken de nutsmaatschappijen in te lichten van de geplande 514
werken65. 515
Er gelden verstrengde maatregelen wanneer de werken zich bevinden binnen een 516
veiligheidszone van 15 meter rondom de leidingen. Hier is een verhoogde aandacht 517
gewenst. Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen de aard van de leiding en haar 518
diameter, afhankelijk van deze aard bestaat er een voorbehouden zone waar geen werken 519
mogen worden uitgevoerd66. 520
Nadat de aannemer nutsbedrijven heeft geraadpleegd, dienen zij de correcte liggingplannen 521
ter zijner beschikking te stellen: de informatieplicht van de nutsmaatschappijen. Eventueel 522
kunnen de plannen gepaard gaan met adviezen betreffende aftakleidingen waarop de 523
aandacht dient te worden gevestigd. 524
De nutsbedrijven hebben bovendien de verplichting om de plannen correct op te stellen. Art. 525
42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de 526
oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen67 527
vermeldt immers dat de plannen zowel het traject van de leidingen als hun diepte moeten 528
weergeven. 529
Als het nutsbedrijf nalaat de informatie te verstrekken binnen een redelijke termijn en dit na 530
aanmaning van de aannemer, heeft de aannemer voldaan aan zijn raadplegingsplicht. De 531
aannemer mag er dan van uitgaan dat het nutsbedrijf geen specifieke informatie heeft68. 532
533
2. Lokalisatieplicht 534
Eenmaal in het bezit van de liggingplannen van de leidingen en installaties berust op de 535
aannemer de verplichting om deze ook te lokaliseren. In de rechtsleer wordt een 536
onderscheid gemaakt tussen een intellectuele en een materiële lokalisatie69. 537
64 KB 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie
bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. 65
Art. 51 KB 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 66
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas-en elektriciteitsleidingen. Overzicht van recente rechtspraak.”, Bb&b 2006, 147. 67
KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 68
Rb. Kortrijk 24 juni 1977, RGAR 1979, 9931. 69
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, afl. 1, 13, nr. 11.
21
Een intellectuele lokalisatie is eigenlijk niet meer dan de plannen correct lezen en aan de 538
hand hiervan de plaats van de kabels bepalen. Een materiële lokalisatie vereist dat men 539
peilingen uitvoert voor de plaatsbepaling70. 540
Specifiek voor aardgas vermeldt de rechtsleer dat er overleg dient te gebeuren met de 541
nutsmaatschappij over de wijze van lokalisatie. Dit zal vaak een peiling inhouden. Pas na 542
deze peiling en na het nemen van alle maatregelen ter beveiliging en instandhouding van de 543
leidingen zal er kunnen worden gestart met de werken71. Andere rechtsleer betwist dit. Er is 544
voor een aannemer geen reden om de plannen te wantrouwen, hij kan dus louter een 545
intellectuele lokalisatie doen72. In de rechtsleer zijn vele strekkingen over wanneer een 546
peiling dient te gebeuren en wanneer niet. Mijns inziens is het logische de stelling van Marie 547
NEUT te volgen73. Wat zou het nut nog zijn om plannen op te maken als men er niet mag 548
van uitgaan dat deze correct zijn. Wat mijns inziens wel mogelijk is dat het nutsbedrijf de 549
aannemer er attent kan op maken dat er eventueel werken zijn uitgevoerd waardoor de 550
ligging gewijzigd is en dat er dus, uit voorzorg, beter een peiling kan worden gedaan. Dit 551
moet m.i. echter uitzonderlijk gebeuren. Soms zal het evenwel toch aangewezen zijn om 552
peilingen uit te voeren als er een nieuwe leiding dient te geplaatst te worden waar reeds tal 553
van leidingen aanwezig zijn. 554
Rechtsleer vermeldt wel dat een manuele lokalisatie dient te gebeuren voor aftakleidingen, 555
daar deze niet voorkomen op de grondplannen74. 556
In de rechtspraak is men eerder geneigd te oordelen dat de aannemer alle voorzorgen moet 557
nemen om de ligging van de kabels correct te bepalen en dit dus door middel van peilingen. 558
559
3. Toepassingsgevallen 560
De aansprakelijkheid van de aannemer kent vele toepassingsgevallen. Ik zal mij beperken 561
tot een kort overzicht. 562
De grootste toepassing bekend in België zal de gasramp te Gellingen zijn van 30 juli 2004. 563
De feiten zijn als volgt: iets voor 9u in de ochtend doet er zich een enorme ontploffing in het 564
industriegebied van Gellingen voor die de grond in een straal van 15km er rond doet beven. 565
Alles in een straal van 400 meter is weggevaagd of weggesmolten. Er ontstaat een hevige 566
brand en de ravage is groot. De eindbalans is zwaar: 24 doden en tal van zwaargewonden. 567
70 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T. Aann. 2007, 40, nr. 18.
71 J. DE STAERCKE, “Deel II Bouwen en administratief recht” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE
(eds), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,277, nr. 198. 72
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschaiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, afl.1, 13, nr. 11. 73
M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 53, nr. 6. 74
A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen. Vijfentwinitg jaar rechtspraak., Iuvis 1997, 630.
22
Hiermee wordt dit een van de grootste rampen in de geschiedenis van België genoemd. 568
In de dagen na de ramp rijzen de vragen naar de juiste toedracht van de ontploffing. Door de 569
erge brandschade is het in dergelijk dossier veelal moeilijk om de precieze oorzaak aan te 570
tonen. Experts stellen vast dat de ramp wellicht veroorzaakt werd na beschadiging van de 571
leidingen door werken met een graafmachine enkele weken voor de ramp. Op 28 juli 2004 572
verhoogde Fluxys de druk in de pijpleiding, waardoor deze volledig openbarstte en de 573
enorme explosie zich voordeed. 574
Door de betrokkenheid van vele partijen -er stonden 14 personen terecht- is het pas 6 jaar 575
later tot een vonnis gekomen van de correctionele rechtbank te Doornik. Op 22 februari 2010 576
werden 3 personen schuldig bevonden aan de gasramp: de architect, de aannemer en het 577
aannemersbedrijf75. 578
De architect en de hoofdaannemer zijn verantwoordelijk voor de veiligheid op het terrein. Zij 579
moeten erover waken dat de veiligheidsmaatregelen worden nageleefd en net daar gingen 580
zij in de fout. 581
De architect stemde zonder voorbehoud in met enkele stabiliseringswerken. Hij hield geen 582
rekening met het feit dat reeds vroeger werken werden uitgevoerd waardoor de leidingen niet 583
meer zo diep lagen als de plannen vermeldden. Hij had moeten inzien dat het een te groot 584
risico was om aan de slag te gaan met zware graafmachines. Bij deze graafwerken werd de 585
leiding geraakt en beschadigd, welke enkele weken later ontplofte. 586
De architect kreeg opschorting van uitspraak: schuldig, maar geen concrete straf. Er werd 587
een boete van 165.000€ met uitstel opgelegd. 588
De enige die schuld bekende was de aannemer: hij had zich vergist bij de peilingen naar de 589
lokalisatie van de leidingen76. Hij kreeg dezelfde straf als de architect. 590
Het openbaar ministerie stelde echter in zijn hiërarchie van verantwoordelijken 591
gasnetbeheerder Fluxys als hoofdschuldige. 592
Door de beschadiging van de leiding tijdens de eerste graafwerken ontstond er namelijk een 593
lek in de leiding. Het openbaar ministerie opperde dat Fluxys dit lek kon vaststellen door de 594
verlaging aan druk in de leiding. De partij verweerde zich dat ze niet op de hoogte werd 595
gesteld van de schade toegebracht aan de leiding en dat zij dus geenszins kennis had van 596
het lek. Volgens de partij is net die eerste beschadiging van de leiding de oorzaak van de 597
ramp en het feit dat dit verborgen werd gehouden voor Fluxys, zodat zij geen maatregelen 598
kon ondernemen. Ook voerde de partij aan dat het niet haar taak is om te controleren of de 599
veiligheidsmaatregelen op het industriegebeid werden nageleefd. De dag van de ramp zelf 600
werd Fluxys op de hoogte gesteld van het lek, en daar handelde het bedrijf volgens de 601
75 http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/nieuws/belgie/gasramp-gellingen-slechts-drie-beklaagden-
schuldig/article-1194675469337.htm. 76
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=8A2BGF2M&kanaalid=458.
23
experts correct. Fluxys werd vrijgesproken. Fluxys vormt een modelvoorbeeld om te 602
ontkomen aan de aansprakelijkheid: bewijs leveren van een onoverwinnelijke onwetendheid. 603
Een andere beklaagde ontkwam de aansprakelijkheid als volgt: ze maakte zich alleen 604
schuldig aan inbreuken op reglementen, maar deze hielden geen verband met de gasramp. 605
Voor toepassing van art. 1382 BW dient immers nog steeds zowel een fout, schade als een 606
causaal verband te worden bewezen. De rechter zag geen causaal verband en dus ging 607
deze beklaagde vrijuit77. 608
609
Er zijn natuurlijk ook gevallen van beschadiging die niet zo‟n tragisch gevolg kennen, maar 610
ook daar dient de schade te worden vergoed. 611
Zo oordeelt de rechtbank van koophandel te Brussel op 7 februari 200378 dat de aannemer 612
aansprakelijk is voor schade aangericht aan een hevel van een ondergrondse gasleiding. In 613
hoofde van de aannemer werd hem een fout verweten de graafwerken te starten zonder dat 614
de plannen aanwezig waren op de werf. De aannemer had de plannen wel degelijk in zijn 615
bezit, maar liet na deze mee te brengen naar de werf. Het niet aanwezig zijn op de werf van 616
de plannen van de ondergrond, houdt een schending in van een wezenlijke 617
voorzorgsmaatregel. Het feit dat de plannen onnauwkeurig waren, is slechts bijkomstig. De 618
plannen vermeldden de gasleiding en dus had de aannemer zijn voorzorgen moeten nemen 619
en de gashevel lokaliseren door middel van peilingen. Uit de stukken blijkt niet dat er 620
peilingen gebeurd zijn. 621
De verweerders proberen een fout in te roepen in hoofde van de eigenaar van de bewuste 622
gasleiding: de gashevel werd niet aangeduid op de plannen met de gebruikelijke 623
kleurmerken en bovendien bevond hij zich op een te lage diepte. Echter zijn er geen 624
reglementaire voorschriften voor het aanduiden van gashevels op een plan, noch zijn er 625
bepalingen die een minimale diepte voorschrijven. 626
De verweerders beroepen zich dus onterecht op het feit dat het schadegeval onvermijdelijk 627
was. De aannemer bezat de plannen van de ligging en begaat een fout door deze niet mee 628
te nemen naar de werf. Hij hoorde te weten dat er een gasleiding aanwezig was, ook al is 629
deze op een andere dan de gebruikelijke manier aangeduid op het plan. 630
De aannemer is dus aansprakelijk voor de schade die hij heeft aangericht. 631
Een ander vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen79 stelde ook de 632
aannemer aansprakelijk voor de schade toegebracht aan een leiding. De aannemer voerde 633
aan dat er sprake was van een onoverwinnelijke dwaling daar de plannen een andere 634
diepteligging vermeldden dan de reële ligging. De aannemer had de juiste plannen gekregen 635
77 http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.722167.
78 Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459.
79 Rb. Antwerpen 29 november 1998, Iuvis 2004, 1338.
24
en daarbij de nodige instructies. De aannemer moet zelf de nodige veiligheidsmaatregelen 636
nemen bij het starten van de werken en dit houdt in dat hij de leidingen lokaliseert. Wanneer 637
er twijfel bestaat, zoals in casu bij de afbuiging van de sifon, dient hij peilingen uit te voeren 638
om zo de locatie correct vast te stellen. Dit is niet gebeurd en dus begaat de aannemer een 639
fout die in oorzakelijk verband staat met de schade, bijgevolg is de aannemer aansprakelijk 640
op grond van art. 1382 BW. 641
642
Uit deze 2 arresten blijkt dat de plicht van het nutsbedrijf minder zwaar is dan de plicht van 643
de aannemer. Ook al zijn de plannen niet nauwkeurig, de aansprakelijkheid blijft bij de 644
aannemer. Er is zelfs geen sprake van een gedeelde aansprakelijkheid. 645
Dit valt te verklaren uit economisch opzicht. De aannemer voert de werken uit om winst te 646
bekomen uit zijn activiteit. Het is dan ook logisch dat de schade toegebracht aan een leiding 647
te zijner laste valt. Als de nutsmaatschappij zou moeten instaan voor schade, toegebracht 648
door een derde bij werken waar zij totaal geen baat bij heeft, zou de kost ten laste van de 649
gemeenschap (en gebruikers) vallen. 650
651
Aan de hand van deze voorbeelden kunnen we een vaststellen dat de aansprakelijkheid van 652
de aannemer meestal wordt weerhouden wegens een inbreuk op één of meerdere 653
voorschriften. Deze inbreuk maakt dan een fout uit in de zin van art. 1382 BW80. 654
655
De aansprakelijkheid van de aannemer is echter niet absoluut. De nutsmaatschappij heeft de 656
verplichting de plannen correct op te stellen en wanneer zij daar manifest fout is, kan ook zij 657
zelf verantwoordelijk worden geacht voor de schade aan de leidingen. Een nutsmaatschappij 658
dient de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen bij het plaatsen van de leidingen, zodat 659
deze overeenstemmen met de plannen81. 660
Zo is er een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen dat de nutsvoorziener 661
aansprakelijk acht voor de schade82. Tijdens rioleringswerken die werden uitgevoerd onder 662
toezicht van een aannemer werd een hoofdgasleiding beschadigd met een kraan. De 663
aannemer had alle veiligheidsverplichtingen opgevolgd: hij had de plannen opgevraagd en in 664
de, volgens de nutsmaatschappij, aangeduide probleemzones extra peilingen uitgevoerd. In 665
de zone van het schadegeval had hij dit niet gedaan, daar de nutsmaatschappij die zone niet 666
bestempelde als probleemzone. De leiding werd geraakt op een afstand van 16,5 meter van 667
de rand van een huis en op een diepte van 60 centimeter en dit terwijl de plannen meldden 668
80 X., “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is
aangebracht”, Iuvis 1994, 267. 81
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T. Aann. 2007, 44, nr. 25. 82
Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49.
25
dat de leiding zich op 14 meter van de voormelde woning en op 80 centimeter diepte 669
bevond. 670
De rechtbank oordeelt dat de aannemer niet had kunnen weten dat de liggingsplannen niet 671
correct waren en dat de niet uitvoering van peilingen niet in oorzakelijk verband staat met het 672
schadegeval. De aannemer mocht er immers op vertrouwen dat de plannen correct waren 673
aangezien de nutsmaatschappij zelf de zone niet als problematisch benoemde. 674
De nutsvoorziener daarentegen is wel aansprakelijk voor de schade. Zij heeft de plicht om de 675
liggingplannen te actualiseren telkens er werken werden uitgevoerd die een weerslag 676
hadden op de ligging van de leidingen. Zij moet een uiterste voorzichtigheid aan de dag 677
leggen en bij eventueel risico zelf peilingen uitvoeren teneinde te controleren of de werkelijke 678
ligging nog overeenstemt met de ligging zoals aangeduid op de plannen. 679
Deze rechtspraak is evenwel, samen met een vonnis van het hof van beroep te Antwerpen 680
alleenstaand. De rechters zijn veelal geneigd te beslissen tot de aansprakelijkheid van de 681
aannemer zodat men bijna kan spreken van een objectieve aansprakelijkheid te zijner 682
laste83. 683
De rechtspraak verheft de lokalisatieplicht bijna tot een tweede concretisering van de 684
verplichtingen in acht te nemen bij werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen. 685
686
4. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van de aannemer 687
Degene die werken uitvoert in de nabijheid van een gasleiding en de wettelijke voorschriften 688
niet naleeft kan niet alleen aansprakelijk worden gesteld ter vergoeding van de schade, maar 689
kan ook een strafrechtelijke aansprakelijkheid oplopen. Dit kan gebeuren op grond van art. 690
19 van de bijzondere wet met betrekking tot het vervoer van gas84. Aangezien dit een 691
strafrechtelijke aansprakelijkheid betreft uit een bijzondere wet, zal deze niet verder worden 692
behandeld. Het onderwerp van deze Masterproef is beperkt tot het burgerrechtelijke aspect 693
van de aansprakelijkheid. 694
695
§ 2. Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken: art. 1384, lid 1 BW 696
Tegenover de hierboven besproken foutaansprakelijkheid staat de objectieve 697
aansprakelijkheid. Een objectieve aansprakelijkheid vertrekt niet van een fout in hoofde van 698
de aansprakelijke, maar van een hoedanigheid die deze bezit, waardoor zijn 699
83 M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer
versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 53, nr. 7. 84
Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965.
26
aansprakelijkheid in het gedrang komt85. De bepaling werd ingevoerd om slachtoffers van 700
schadegevallen veroorzaakt door zaken te beschermen. Voordien dienden zij beroep te doen 701
op art. 1382 BW en het foutbewijs te leveren86. De toepassing van art. 1384, lid 1 BW vereist 702
geen fout. Art. 1384, lid 1 BW luidt als volgt: “men is aansprakelijk voor de schade welke 703
wordt veroorzaakt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die 704
men onder zijn bewaring heeft.” 705
Het burgerlijk wetboek stelt dus de bewaarder van een zaak aansprakelijk voor de schade 706
veroorzaakt door deze zaak. Het is echter onvoldoende dat een zaak schade veroorzaakt en 707
hiertussen een causaal verband bestaat. Het Hof van Cassatie vereist dat de zaak gebrekkig 708
is om tot aansprakelijkheid te komen87. Deze toepassingsvoorwaarden(bewaarder, zaak, 709
gebrek, schade en causaal verband) zijn vooral verder ontwikkeld door de rechtspraak88. Bij 710
gebrek aan wettelijke definitie van de begrippen bewaarder, gebrek en zaak, dienen we ons 711
te wenden tot de rechtsleer en rechtspraak89. 712
Een fout van de bewaarder is irrelevant voor de toepassing van dit artikel90. 713
Art. 1384, lid 1 BW bevat een onweerlegbaar vermoeden van schuld ten laste van de 714
bewaarder91. Zijn er dan nog mogelijkheden om te ontkomen aan de aansprakelijkheid? De 715
enige mogelijkheid om aan deze aansprakelijkheid te ontsnappen is dan ook te bewijzen dat 716
aan de toepassingsvoorwaarden niet is voldaan. 717
Het komt echter niet altijd tot een uitspraak: wanneer een strafvordering aanhangig is, moet 718
de burgerlijke vordering wachten op een strafrechtelijke uitspraak: „le criminel tient le civil en 719
état‟. Dat lezen we ook in het arrest van het hof van beroep te Brussel dat op 25 juni 2007 720
een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg bevestigt92. 721
De vordering betreft een schadegeval na de ramp op 30 juli 2004 in Gellingen. Een vrouw 722
wiens man na de ontploffing is overleden ten gevolge van zijn zware brandwonden wenst 723
een schadevergoeding te bekomen voor haar en haar kinderen van de 724
distributienetbeheerder Fluxys, op grond van artikel 1384, lid 1 BW. De eerste rechter 725
85 F. BAUDONCQ, M. DEBAENE, “De aansprakelijkheid voor zaken in het licht van artikel 1384, lid 1BW.” in B.
T ILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, Die Keure 2004, 85, nr. 1. 86
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 453, nr. 700. 87
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 453, nr. 700. 88
. BAUDONCQ, M. DEBAENE, “De aansprakelijkheid voor zaken in het licht van artikel 1384, lid 1BW.” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, Die Keure 2004, 88, nr. 5. 89
B. WEYTS, “Over een ontplofte vuilniszak met schade aan een wagen tot gevolg. Bewaring van een gebrekkige zaak in de zin van art. 1384, 1
e lid BW” (noot onder Brussel 18 april 2007), TBBR 2008, 333, nr.
2. 90
H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht.” TPR 1984, 383, nr. 70. 91
V. BUSSCHAERT, “Aansprakelijkheid wegens zaken: onweerlegbaar vermoeden van schuld- vrijstelling.”, T. Verz. 1999, 557. 92
Brussel 25 juni 2007, JLMB 2007, 1736, noot O. MICHIELS.
27
schorste de vordering echter wegens het nog steeds aanhangig zijn van de strafrechtelijke 726
vordering bij de correctionele rechtbank van Doornik93. 727
De vrouw beslist in beroep te gaan maar vangt ook daar bot. De rechter argumenteert 728
uitvoerig dat de beslissing met betrekking tot artikel 1384, lid 1 BW weliswaar niets te maken 729
heeft met het onderzoek naar fouten in de strafrechtelijke zin en dat het dus mogelijk is om 730
de burgerlijke vordering toch te behandelen. Op feitelijk vlak loopt het echter fout, de feiten 731
die de partijen aandragen zijn louter vermoedens en worden door niets gestaafd, ook in de 732
strafrechtelijke procedure moet de rechter uitspraak doen met betrekking tot de feiten (en 733
heeft dus invloed op eventuele aansprakelijkheidsvorderingen), dus vindt het hof van beroep 734
te Brussel het opportuun ook deze vordering te schorsen in afwachting van een uitspraak 735
van de correctionele rechtbank van Doornik. 736
737
a. Bewaarder van een gebrekkige zaak 738
Art. 1384, lid 1 BW spreekt over “zaken die men onder zijn bewaring heeft”. We worden 739
verondersteld een onderscheid te maken tussen de bewaarder van de zaak en de eigenaar. 740
Het Hof van Cassatie omschrijft de bewaarder als volgt: “de bewaarder van de zaak is de 741
persoon die voor eigen rekening van de zaak gebruik maakt, het genot ervan heeft of voor 742
het behoud ervan zorgt, met recht van toezicht, leiding en controle”94. 743
Uit deze omschrijving kunnen we 2 voorwaarden afleiden. De eerste voorwaarde is dat de 744
bewaarder de zaak ofwel voor eigen rekening gebruikt of het genot ervan heeft ofwel voor 745
het behoud ervan zorgt. Een 2e deel van de omschrijving vereist dat de bewaarder de 746
mogelijkheid heeft toezicht, leiding en controle uit te oefenen over de zaak. Deze 2e 747
voorwaarde geeft het begrip bewaring meer inhoud. Men heeft een bepaalde macht of 748
bevoegdheid over de zaak95. Het feitelijke meesterschap over de zaak wordt het 749
determinerende criterium om toepassing te maken van art. 1384, lid 1 BW96. 750
Het mag duidelijk zijn dat het begrip bewaring niet per se overeenstemt met het begrip 751
eigendom97. Bovendien bestaat geen rechtsvermoeden ten nadele van de eigenaar98. 752
93 Intussen is op 22 februari 2010 een uitspraak gekomen.
94 Cass. 22 januari 2009, www.cass.be; Cass. (3
e kamer) 22 maart 2004, T. Verz. 2005, afl. 2, 352; B.
WEYTS, “Objectieve aansprakelijkheid” in X., Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 384. 95
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 480, nr. 741. 96
B. WEYTS, “Over een ontplofte vuilniszak met schade aan een wagen tot gevolg. Bewaring van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 1384, 1
e lid BW” (noot onder Brussel 18 april 2007), TBBR 2008, 333,
nr. 3. 97
B. WEYTS, “Over een ontplofte vuilniszak met schade aan een wagen tot gevolg. Bewaring van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 1384, 1
e lid BW” (noot onder Brussel 18 april 2007), TBBR 2008, 333,
nr. 5. 98
F. BAUDONCQ, M. DEBAENE, “De aansprakelijkheid voor zaken in het licht van artikel 1384, lid 1 BW.” In B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, Die Keure 2004, 90, nr. 9.
28
In het kader van vervoer en opslag van gas is het uiterst belangrijk te weten wie de 753
bewaarder is. Nutsleidingen worden bovengronds of ondergronds aangelegd, de 754
grondeigenaar wordt verplicht dit te gedogen, het is een bezwaring van het eigendomsrecht 755
op een onroerend goed: “een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut”. Daar 756
nutsleidingen vastgemaakt worden in de grond kunnen we door de regel van natrekking tot 757
een (voorbarige) conclusie komen dat de eigenaar van de grond meteen ook de eigenaar 758
van de nutsleidingen wordt. De regel met betrekking tot de natrekking is evenwel van 759
suppletief recht zodat de partijen dus anders kunnen overeenkomen99. 760
Door dit alles na te gaan kunnen we weten wie nu de eigenaar van de leidingen is, maar is 761
dit ook de bewaarder? Art. 1384, lid 1 BW stelt immers niet de eigenaar, maar de bewaarder 762
aansprakelijk. Veelal zal de bewaarder ook de eigenaar zijn, maar er geldt geen 763
rechtsvermoeden ten nadele van de eigenaar. 764
765
Het cassatiearrest van 22 maart 2004100 verduidelijkt het tweede beoordelingselement: het 766
feitelijke meesterschap. In de case betreft het een gasontploffing in een gebouw. De 767
ontploffing werd veroorzaakt door een gebrekkig ventiel aan de binnenzijde van de kelder 768
van het gebouw. Het Hof concludeert dat de rechter wettig kon beslissen dat 769
energieleverancier Electrabel weliswaar de eigenaar van de aansluiting en het volledige 770
gasdistributienetwerk (met inbegrip het gebrekkig ventiel) is, maar niet de bewaarder. De 771
energieleverancier mocht alleen optreden in het privégebouw wanneer hij daartoe werd 772
aangezocht of gemachtigd. Electrabel had dus geen bevoegdheid meer over de zaak. Het 773
gebrekkig ventiel bevond zich in een private ruimte in het appartement van de eiseres. De 774
bewaring werd dusdanig overgedragen aan een derde. Eiseres (en dus bewaarder) had 775
melding moeten maken van het gebrek en voorzorgen nemen opdat het schadegeval zich 776
niet zou voordoen. Gezien Electrabel niet de bewaarder van de gebrekkige zaak is, kan zij 777
dan ook niet aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 1384, lid 1 BW. De 778
toepassingsvoorwaarden zijn niet voldaan. 779
780
Ook de lagere rechtbanken volgen deze stelling. Een gelijkaardig vonnis van de burgerlijke 781
rechtbank te Mechelen101 stelt dat het nutsbedrijf dat eigenaar is van een gasmeter niet de 782
bewaarder is van de zaak in de zin van art. 1384, lid 1 BW. In dit vonnis was er sprake van 783
een gasexplosie in de kelder van een woning die zich voordeed op 1 mei 1990. Hierbij 784
raakten 4 personen gekwetst en liepen ze brandwonden op. Uit het rapport van deskundigen 785
99 V. SAGAERT, “Het zakenrechtelijke statuut van nutsleidingen in het Belgische recht”, TPR 2004, 1360, nr.
9. 100
Cass. (3e kamer) 22 maart 2004, T. Verz. 2005, afl. 2, 352.
101 Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-1998, 1293.
29
blijkt dat de gasmeter in de kelder 2 lekken vertoonde en dus gebrekkig was. Door de lekken 786
ontsnapte gas waardoor de ontploffing dus mogelijk werd. Niettemin had op 20 maart 1990 787
een dichtheidsproef plaatsgevonden en gaf deze geen enkel verlies aan. Het gas moet dus 788
ontsnapt zijn de dag van de ontploffing. De slachtoffers zijn van oordeel dat de 789
nutsmaatschappij als bewaarster van een gebrekkige zaak hun schade dient te vergoeden 790
overeenkomstig art. 1384, lid 1 BW. De rechtbank beschouwt de verweerster niet als 791
bewaarder. Het nutsbedrijf gebruikte de gasmeter niet, bovendien was de gasmeter voor de 792
verweerder ontoegankelijk. Zij had er noch het genot van, noch leiding over. 793
De eigenaar is niet steeds ook de bewaarder, bij huurovereenkomsten en dergelijke blijkt dat 794
de huurder van de zaak vaker beantwoordt aan de omschrijving van bewaarder. 795
796
Een ander vonnis waar wordt geoordeeld over de bewaarder van een gebrekkige zaak is dat 797
van de Rechtbank van Koophandel te Hasselt102. De feiten zijn als volgt: de eigenares van 798
een opslagplaats sluit een aannemingsovereenkomst met een aannemer om dakwerken uit 799
te voeren. Tijdens het uitvoeren van deze dakwerken ontstaat op 22 juni 1995 een brand. Op 800
het moment van ontstaan van de brand maakte de aannemer gebruik van een gasbrander, 801
welke hij ter beschikking had gekregen van de buurman. Uit de vaststellingen van 802
deskundigen blijkt dat de darm die het gas aanvoert op één plaats merkwaardig beschadigd 803
is, wat volgens hem wijst op een defect in deze darm, dat toeliet dat gas ontsnapte. 804
De aannemer wenst aan zijn (contractuele) aansprakelijkheid te ontkomen door de eigenaar 805
van de gasbrander in vrijwaring en in tussenkomst te laten opdraven voor de rechtbank. 806
Als we de leer van de bewaarder toepassen op deze zaak, gebruikt de eigenaar op het 807
moment van het schadegeval de gebrekkige gasbrander niet voor eigen rekening, noch heeft 808
hij er toezicht of leiding over. De eigenaar kan dus niet als bewaarder worden beschouwd in 809
de zin van art. 1384, lid 1 BW. Wie op dat moment wel de zaak in zijn bewaring had en ze 810
gebruikte voor eigen rekening is de aannemer, hij voldoet dus aan de omschrijving van 811
bewaarder. 812
Zijn aansprakelijkheid kan dus worden weerhouden op grond van art. 1384, lid 1 BW, maar 813
hij had een contractuele verhouding met het slachtoffer en dus is hij contractueel gehouden 814
tot het vergoeden van de schade en niet op grond van art. 1384, lid 1 BW. De vordering 815
tegen de eigenaar in tussenkomst en vrijwaring is dan ook ongegrond, de 816
toepassingsvoorwaarden zijn niet voldaan. De aansprakelijkheid wordt uiteindelijk dus 817
beheerst door een contractuele verhouding, maar de vordering in tussenkomst en vrijwaring 818
ten aanzien van de eigenaar leert ons meer over wie de bewaarder van een gebrekkige zaak 819
is. 820
102 Kh. Hasselt 16 november 1999, RW 2002-2003, 225.
30
Een arrest van het hof van beroep te Luik dat moet oordelen over de verantwoordelijke 821
aansprakelijke na ontploffingen in de riolering103 beslist dat de stad bewaarder is van de 822
riolering. De stad gebruikt de zaak, de riolering, immers zelf voor eigen rekening, heeft het 823
genot ervan en heeft er een beheersbevoegdheid over. 824
825
b. Zaak 826
Het slachtoffer zal moeten bewijzen dat de schade werd veroorzaakt door een zaak om art. 827
1384, lid 1 BW te kunnen toepassen. Het begrip „zaak‟ is zeer ruim op te vatten. Zowel 828
roerende als onroerende goederen vallen eronder104. Zoals in het hierboven besproken 829
arrest en vonnissen is er dus geen twijfel mogelijk dat een gasventiel105, een gasmeter106 of 830
een gasbrander107 zaken in de zin van art. 1384, lid 1 BW uitmaken. 831
Een moeilijker te beoordelen geval is het gas zelf. In de rechtsleer stelt men dat art. 1384, lid 832
1 BW van toepassing is op lichamelijke zaken, zaken die men met onze zintuigen kunnen 833
waarnemen108. Naar analogie met de wet van 25 februari 1991 betreffende de 834
aansprakelijkheid voor producten met gebreken kunnen we besluiten dat gas ook een 835
lichamelijke zaak betreft109. 836
837
In de rechtsleer heerst voornamelijk discussie over de toepassing van art. 1384, 1e lid BW op 838
onroerende goederen, met name gebouwen. In navolging van BAUDONCQ en DEBAENE110 839
zijn VANSWEEVELT en WEYTS het erover eens dat het bestaan van art. 1386 BW, 840
specifiek gericht op de aansprakelijkheid voor gebouwen, de toepassing van art. 1384, lid 1 841
BW op gebouwen niet teniet doet111. Wel zijn ze van oordeel dat wanneer de voorwaarden 842
van art. 1386 BW vervuld zijn, men geen toevlucht meer kan doen tot art. 1384, 1e lid BW. 843
VANDENBERGHE is dan weer de mening toegedaan dat art. 1384, 1e lid BW nooit kan 844
toegepast worden op gebouwen gezien de specifieke wetsbepaling art. 1386 BW112. 845
103 Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67.
104 T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 454, nr. 701. 105
Cass. (3e kamer) 22 maart 2004, T. Verz. 2005, afl. 2, 352.
106 Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-1998, 1293.
107 Kh. Hasselt 16 november 1999, RW 2002-2003, 225.
108 T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 456, nr. 704. 109
Zie infra pagina 72. 110
F. BAUDONCQ, M. DEBAENE, “De aansprakelijkheid voor zaken in het licht van artikel 1384, lid 1 BW.” In B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, Die Keure 2004, 95, nr. 14. 111
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 455, nr. 703. 112
H. VANDENBERGHE, “Het gebrek van de zaak. Dertig jaar cassatierechtspraak: gebrekkige rechtspraak of de kracht van de feiten?” in E. DIRIX, P. SENAEVE, W. PINTENS en S. STIJNS (eds.), Liber amicorum Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 462, nr 5.
31
CORNELIS ziet echter geen bezwaar in de cumulatie van beide 846
aansprakelijkheidsregelingen, mits de toepassingsvoorwaarden zijn voldaan113. 847
848
c. Het gebrek van de zaak 849
Om tot een aansprakelijkheid te komen moet men niet alleen bewijzen dat de persoon de 850
bewaarder van de zaak is, men moet ook aantonen dat de schade is ontstaan door een 851
gebrek van de zaak onder toezicht van de bewaarder. De notie “gebrek” kent vele definities 852
in de rechtsleer. Wat men verstaat onder gebrek is verschillend zowel in de toepassing van 853
art. 1384, lid 1 als bij de toepassing van de productaansprakelijkheid114. 854
Zo stelt de klassieke rechtsleer, waaronder DE PAGE, dat een zaak gebrekkig is wanneer 855
het de zaak onbruikbaar maakt of de stelling van VAN RYN die zegt dat het voldoende is dat 856
de zaak een abnormaal kenmerk vertoont dat van die aard is schade aan een derde te 857
veroorzaken115. Een recentere omschrijving van de notie “gebrek” vinden we bij CORNELIS. 858
Hij omschrijft het gebrek van de zaak aan de hand van 3 bestanddelen: het gebrek is een 859
afwijkend kenmerk, dit kenmerk is abnormaal en van die aard dat het schade aan derden 860
kan berokkenen116. Mijn inziens is deze stelling gelijklopend met de stelling geformuleerd 861
door VAN RYN. Ook BALLON schaart zich achter de stelling van VAN RYN117. De laatste 862
voorwaarde: „waardoor schade kan worden berokkend‟ houdt verband met de eis van een 863
causaal verband tussen het gebrek en de schade118. 864
Ik ben eerder geneigd de stelling van VAN RYN te volgen, de invulling van „een gebrek‟ 865
volgens DE PAGE is volgens mij te eng. Zo zal een gasleiding met een klein lek volgens 866
hem niet gebrekkig zijn, aangezien deze nog steeds het gas vervoert en dus niet onbruikbaar 867
is geworden, maar het lek kan zorgen voor een ophoping van gas dat op zijn beurt 868
aanleiding kan geven tot een ontploffing119. 869
870
In de rechtspraak vinden we volgende omschrijvingen van „een gebrek‟: “een zaak is 871
gebrekkig wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde 872
113 L. WYNANT, “De aansprakelijkheid van de eigenaar” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen,
Kluwer, Mechelen, losbl., XIX dln., 10. 114
Wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 115
B. WEYTS, “Objectieve aansprakelijkheid” in X., Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 384. 116
L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 478, nr. 290. 117
G. BALLON, “Gebrek in de zaak” (noot onder Vred. Westerlo 15 september 1995), AJT 1995-96, 323, nr. 1. 118
N. VAN DE SYPE, “Het gebrek van de zaak” (noot onder Cass. 1 december 2006), RABG 2007, 1251, nr. 2. 119
Zie infra Rb. Namen 9 juni 1987, RRD 1987, 377.
32
omstandigheden schade kan veroorzaken”120 of “het gebrek van de zaak is ieder abnormaal 873
kenmerk of iedere abnormale gesteldheid van de zaak waardoor zij ongeschikt wordt voor 874
normaal gebruik”121. 875
Art. 1384, lid 1 BW houdt geen rekening met de oorsprong van het gebrek (ook al is het dus 876
ontstaan door de tussenkomst van een derde), de al dan niet onwetendheid van de 877
bewaarder van de gebrekkige zaak, kortstondig bestaan van het gebrek,de zichtbaarheid 878
van het gebrek…122 Het abnormaal kenmerk dient ook niet blijvend zijn123. Vereist is dat het 879
gebrek enige tijd aanwezig was124. Verder wordt voor de toepassing van artikel 1384, lid 1 880
BW ook geen rekening gehouden met een menselijke tussenkomst125. De bewaarder blijft 881
aansprakelijk van zodra de toepassingsvoorwaarden (bewaarder, gebrekkige zaak, schade 882
en causaal verband) zijn voldaan. 883
Het bewijs leveren van een gebrek kan voor de benadeelde moeilijk zijn. Het schadegeval 884
kan zo vernielend zijn dat de toestand van voor het ongeval niet meer kan worden 885
vastgesteld126. De rechtspraak aanvaardt dan ook dat men het negatieve bewijs kan leveren, 886
zoals in het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Namen127 hieronder. 887
888
Het Hof van Cassatie zegt op 20 september 1991 dat “uit de omstandigheid dat het gebrek in 889
een zaak veroorzaakt is door het gebruik door de bewaarder, volgt niet dat de zaak geen 890
gebrek vertoont in de zin van art. 1384, lid 1 BW”128. Hieruit kunnen we dus besluiten dat de 891
oorzaak van het gebrek irrelevant is voor de toepassing van de aansprakelijkheid op 892
gebrekkige zaken. De gebeurtenis die aan de basis van dit arrest ligt, is het niet afsluiten van 893
de gastoevoer van een gashendel van een motorfiets. 894
895
Een arrest van het hof van beroep te Luik129 doet uitspraak over de aanwezigheid van gas in 896
riolering van de stad. Op 7 augustus 1987 deden er zich verschillende explosies voor in de 897
riolering in het centrum van de stad Verviers waarbij verschillende gebouwen beschadigd 898
werden. De brandweer stelde de aanwezigheid van gas in de riolering vast. De slachtoffers 899
120 Cass 2 januari 2009, RGAR 2009, afl. 10, 14574; Cass. 11 september 2008, Pas. 2008, afl. 9, 1916.
121 Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67.
122 P. MORTIER, “De toepassing van artikel 1384, alinea 1 van het Burgerlijk Wetboek bij een samengestelde
zaak”, Verkeersrecht 1999, 4, nr. 2. 123
Cass 2 januari 2009, RGAR 2009, afl. 10, 14574. 124
T. VANSWEEVELT, “Het gebrek van de zaak in de zin van art. 1384, eerste lid, BW: enkel nog de in concreto beoordeling van het structureel gebrek?”(noot onder Cass. 28 januari 2005), RW 2005-2006, 1541, nr. 6. 125
H. VANDENBERGHE, “Het gebrek van de zaak. Dertig jaar cassatierechtspraak: gebrekkige rechtspraak of de kracht van de feiten?” in E. DIRIX, P. SENAEVE, W. PINTENS en S. STIJNS (eds.), Liber amicorum Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 461, nr. 1. 126
G. BALLON, “De bewijsvoering door het slachtoffer van en gebrek in de zaak” (noot onder Gent 14 april 1995), AJT 1995-96, 133. 127
Rb. Namen 9 juni 1987, RRD 1987, 377. 128
Cass. 21 september 1991, RW 1991-1992, 1027. 129
Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67.
33
(of de in hun rechten gesubrogeerde verzekeraars) wensen de schade ten laste van de stad 900
Verviers te leggen en dit op grond van art. 1384, 1e lid BW. De stad betwist de vordering 901
gebaseerd op de aansprakelijkheid voor zaken. Het hof beslist echter in het voordeel van de 902
slachtoffers. Eerst en vooral bevestigt het hof dat de stad Verviers bewaarder is van de 903
riolering130. Daarnaast is het hof van oordeel dat het vaststaat dat de explosies, die de 904
schade veroorzaakten, zijn ontstaan door de aanwezigheid van gas in de riolering. Gas op 905
zichzelf kan worden beschouwd als een niet gebrekkig product, maar door de abnormale 906
aanwezigheid maakt zij de riool gebrekkig. De aanwezigheid van gas is dus volgens het hof 907
een abnormaal kenmerk van een riolering, welke de riolering gebrekkig maakt en leidt tot de 908
aansprakelijkheid van de bewaarder ervan, in casu de stad Verviers. Het feit dat de gassen 909
door een vreemde oorzaak (zoals geopperd door de stad Verviers: door de machine van een 910
onderneming) terecht zijn gekomen in de riolering, geldt niet als vrijstelling van 911
aansprakelijkheid voor de bewaarder. Zelfs als hij het gebrek niet kende of in de 912
onmogelijkheid was het te kennen131. 913
914
Het hof van beroep te Brussel132 wordt gevat om uitspraak te doen over een schadegeval dat 915
zich op 21 januari 1983 had voorgedaan in een appartementsgebouw te Sint-Pieters-916
Woluwe. De appellant eist compensatie voor de schadelijke gevolgen van vergiftiging door 917
gas wanneer hij een bad nam in een huurappartement. Het gas van de boiler hoopte zich via 918
een kniestukaansluiting op in de schoorsteen, langs waar ook het gas van de verwarming 919
werd afgevoerd. Het gas stroomde alzo terug, wat leidde tot een opeenhoping van gassen in 920
de badkamer. Het hof is van oordeel dat de installatie van de gasafvoer aangetast is door 921
een gebrek. Het bestaan van dit kniestuk in de schoorsteen maakt een gebrek van de zaak 922
uit. De eigenaar van het gebouw wordt als bewaarder van de gebrekkige installatie aanzien. 923
924
Ook het hof van beroep te Antwerpen doet op 25 november 2002 uitspraak over het al dan 925
niet bestaan van een gebrek in de zin van art. 1384, lid 1 BW133. Ten gevolge van een 926
gasontploffing in een appartementsgebouw was een persoon overleden. De gasontploffing 927
vindt zijn oorzaak in een gasbel in de kelder van het gebouw. Het hof beslist dat “wanneer er 928
zich in een kelder van een gebouw, dienend als woning, zich een opeenstapeling van gas 929
voordoet, het gebouw behept is met een abnormaal kenmerk dat in bepaalde 930
omstandigheden schade kon veroorzaken”134. De aanwezigheid van een gasbel in de kelder 931
130 Zie supra pagina 30.
131 V. BUSSCHAERT, “Aansprakelijkheid wegens zaken: onweerlegbaar vermoeden van schuld- vrijstelling.”,
T. Verz. 1999, 559. 132
Brussel 6 februari 1996, RGAR 1997, 12748. 133
Antwerpen 25 november 2002, NJW 2003, 628. 134
Antwerpen 25 november 2002, NJW 2003, 628.
34
van een appartementsgebouw maakt dus dat dit een gebrekkig gebouw in de zin van art. 932
1384, lid 1 BW is. 933
934
De rechtspraak beslist niet altijd tot het bestaan van een gebrek in de zaak. Zo beslist de 935
rechtbank van eerste aanleg te Namen op 9 juni 1987135 dat een gasleiding niet noodzakelijk 936
gebrekkig is wanneer er gas uit ontsnapt. De rechter volgt hier dus de stelling van De Page 937
die zegt dat een zaak pas gebrekkig is wanneer zij onbruikbaar wordt136. In casu had een 938
brand plaatsgevonden in een gastenpension op 31 december 1979. Bij deze brand kwam 939
een man om het leven en werd een andere man zwaar gewond. De verzekeraar van de 940
zwaargewonde man eist zijn schade terug van de zaakvoerder van het pension en zijn 941
verzekeraar. De ouders van het dode slachtoffer eisen een vergoeding van de onderneming 942
die voorziet in huisvesting. De vordering steunt op zowel art. 1382 BW en 1383 BW als op 943
art. 1384, lid 1 BW. De bewijslevering van een gebrek wordt bemoeilijkt door een zwaar 944
vernietigend schadegeval. De rechtbank stelt dat wanneer men een gebrek wil bewijzen men 945
zich kan baseren op vermoedens, maar deze moeten zeer precies zijn: namelijk dat er geen 946
andere mogelijkheid is voor het ontstaan van de schade. Het volstaat niet aan te tonen dat 947
de schade niet anders kan ontstaan zijn dan door een gebrek en dat er dus geen andere 948
oorzaken kunnen zijn. 949
950
Op dit laatste vonnis na, is de rechtspraak snel geneigd te beslissen tot een gebrek. 951
Wanneer er zich schade heeft voorgedaan en men geen andere oorzaak kan aannemelijk 952
maken, besluit de rechter al snel tot een gebrek van de zaak. Het moge duidelijk zijn dat het 953
begrip „gebrek‟ in de Belgische rechtspraak erg ruim wordt geïnterpreteerd. Zo vallen ook 954
samengestelde gebrekkige zaken137 ook onder het toepassingsgebied van artikel 1384, lid 1 955
BW. 956
957
d. Schade aan derde en causaal verband 958
Art. 1384, lid 1 BW vereist voor zijn toepassing dat de gebrekkige zaak schade aan een 959
derde heeft toegebracht. De benadeelde persoon moet dus een andere zijn dan de 960
bewaarder van de gebrekkige zaak. Zo denk ik aan de huurder die een gebrekkige zaak 961
onder zich heeft en daar zelf schade door lijdt. Hij kan niet de eigenaar aanspreken, hij is zelf 962
de benadeelde en de aansprakelijke persoon. 963
135 Rb. Namen 9 juni 1987, RRD 1987, 377.
136 B. WEYTS, “Objectieve aansprakelijkheid” in X., Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en
andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 384. 137
Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67.
35
Wanneer de rechter van oordeel is dat het abnormaal kenmerk van de zaak geen aanleiding 964
geeft tot de schade, kan de bewaarder van de zaak niet aansprakelijk worden gesteld138. 965
Het zal onvoldoende zijn bewijs te leveren van een gebrekkige zaak en schade om de 966
bewaarder van de gebrekkige zaak aan te spreken. Om tot de aansprakelijkheid te komen 967
zal er een causaal verband moeten zijn tussen de gebrekkige zaak en de schade. 968
969
e. Bewijsregeling 970
Het algemeen rechtsbeginsel „eiser bewijst‟ geldt ook hier139. Wie zich beroept op art. 1384, 971
lid 1 BW moet aantonen dat de verweerder de bewaarder is van een gebrekkige zaak, dat de 972
eiser schade heeft geleden en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het gebrek van 973
de zaak en deze schade140. 974
Dat herhaalt het hof van beroep te Antwerpen ook in zijn beoordeling wat betreft een 975
vordering op grond van artikel 1384, lid 1 BW: “degene die beweert schade te hebben 976
geleden tengevolge van een gebrek van een zaak en de bewaarder ervoor aansprakelijk 977
acht, moet het bestaan van dat gebrek aantonen”141. Het bewijs van een gebrek kan 978
rechtstreeks of indirect, dat werd hierboven reeds kort besproken met het vonnis van de 979
rechtbank van eerste aanleg te Namen142. 980
981
Een ander vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Namen waar het bewijs van een 982
gebrek aan bod komt is dat van 9 november 1989143. In dit vonnis betreft het een 983
gasexplosie op 9 mei 1981. Hierbij werden 3 woningen volledig vernield, waarbij een man 984
om het leven kwam, werden andere naburige woningen beschadigd en ook in de buurt 985
geparkeerde voertuigen waren geschonden. Er werd een gerechtelijk onderzoek gevoerd om 986
de oorzaak van de ontploffing te achterhalen. Een expert werd aangesteld en kwam tot 987
volgende conclusies. Eerst en vooral stelt hij dat er geen enkele schending was van 988
veiligheidsvoorschriften en dat het schadegeval dus volledig te wijten is aan een ongeval. 989
Het enkele feit dat de expert dit zegt, betekent dat er geen fout aan de basis van het 990
schadegeval ligt, niet dat er geen gebrek zou kunnen zijn. De oorzaak van de ramp is de 991
ontsteking van een gaswolk in het centrale gedeelte van de woning met nummer 323, vooral 992
ter hoogte van de kelder en de benedenverdieping. De ontsteking van de gaswolk is 993
waarschijnlijk te wijten aan de vele werkende elektrische apparaten in de buurt. Rest nog de 994
vraag waar het gas ontsnapt is. De expert sluit uit dat het gas ontsnapt is uit naburige 995
138 M. DEBAENE, P. DEBAENE, “Art. 1384 eerste lid BW: een stand van zaken op de weg” in A. ALEN, E. DIRIX,
Feestbundel Hugo Vandenberghe, Brugge, Die Keure, 2007, 102. 139
Art. 1315 BW en art. 870 Ger.W. 140
Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67. 141
Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274. 142
Rb. Namen 9 juni 1987, RRD 1987, 377. 143
Rb. Namen 9 november 1989, RGAR 1992, 11923.
36
woningen, ook is het gas niet afkomstig van verplaatsbare recipiënten. Mogelijks is dan af te 996
leiden dat de ontsnapping van het gas zich heeft voorgedaan in een gasleiding gelegen op 997
de benedenverdieping van de woning nummer 323. Deze gasleiding is aangesloten op een 998
gastank, die zich op 3 meter daarvan bevindt. De expert stelt vast dat er ook na de 999
ontploffing gas ontsnapte uit deze leiding en dat dit lek verstopt was. 1000
De slachtoffers richten hun aansprakelijkheidsvordering dan ook tot de eigenaar van deze 1001
woning op grond van artikel 1384, lid 1 BW. De eigenaar beweert echter dat zij niet het 1002
bewijs leverden van een gebrek van de zaak. 1003
De rechter stelt echter dat het bewijs van een gebrek rechtstreeks of onrechtstreeks kan, 1004
maar niet mag worden afgeleid uit het feit dat er zich enkel schade voordoet. Het bewijs kan 1005
voortvloeien uit een inductief onderzoek, zoals dat van de expert. Daaruit blijkt dat alle 1006
andere mogelijkheden tot oorzaak van de schade zijn uitgesloten en dat de gaslek in woning 1007
nummer 323 de meest waarschijnlijke oorzaak van de ontploffing is. De eigenaar van die 1008
woning is dus aansprakelijk op grond van artikel 1384, lid 1 BW. 1009
Om te bewijzen wie bewaarder is, steunt men louter op feitelijke gegevens, het 1010
eigendomsrecht speelt hier niet. 1011
1012
Een vonnis waarin de bewijslevering grote aandacht krijgt is dat van de rechtbank van eerste 1013
aanleg te Turnhout op 17 april 2003144. Het betreft een brand in de garage en winkelruimte 1014
van een schildersbedrijf met bijhorende woning op 22 maart 1998. 1015
De brandhaard werd gesitueerd ter hoogte van een geparkeerde wagen in de garage, meer 1016
specifiek ter hoogte van de LPG-installatie van de wagen. Daar de brand veroorzaakt werd 1017
door een voertuig wenst de brandverzekeraar zijn uitgekeerde schadevergoeding te verhalen 1018
op de WAM-verzekeraar. De eiser beweert dat een technisch mankement aan de LPG-tank 1019
van het voertuig de oorzaak is van de brand en dat er dus sprake is van een gebrek aan de 1020
zaak zoals bedoeld in art. 1384, 1e lid BW. De rechtbank stelt dat de bewijslast voor het 1021
gebrek rust op de eiser, zoals hierboven gesteld. Om het bewijs van een gebrek te leveren is 1022
het volgens de rechtbank voldoende dat men met alle bewijsmiddelen aantoont dat het 1023
bestaan van het gebrek de enig mogelijke uitleg vormt voor het ongeval en dat het ongeval 1024
niet aan een vreemde oorzaak kan worden toegeschreven. Het bewijs kan derhalve 1025
voortvloeien uit een inductief onderzoek waarbij alle andere mogelijkheden die tot het 1026
schadegeval konden leiden, worden uitgesloten. Het gebrek is dan de objectief meest 1027
waarschijnlijke oorzaak. 1028
In dit geval kon de eiseres door middel van verklaringen getuigen en bevindingen van 1029
experts aannemelijk maken dat de brand werd veroorzaakt door een gebrek in de 1030
144 Rb. Turnhout 17 april 2003, RW 2005-2006, 1270.
37
LPG-installatie van de wagen. Een getuige verklaarde dat zij, onmiddellijk nadat ze iets 1031
gehoord had, was gaan kijken in de garage en daar zag ze dat de wagen achteraan vuur had 1032
gevat, dit is de plaats waar de LPG-tank zich bevindt. Deskundigen stellen vast dat het 1033
voertuig veel zwaarder beschadigd werd door de brand en sluiten andere mogelijke 1034
oorzaken voor de brand uit, aan de hand van het zwaartepunt van de schade. Zo slaagt de 1035
eiseres erin om alle andere mogelijkheden buiten het gebrek in de zaak uit te sluiten. De 1036
rechtbank oordeelt dan ook dat de schade werd veroorzaakt door een gebrek in de zaak, 1037
waardoor de aansprakelijkheid van de bewaarder van de zaak in het gedrang komt. 1038
1039
f. Bevrijdingsmogelijkheid 1040
Aangezien het een objectieve aansprakelijkheid betreft zal men alleen ontkomen aan de 1041
aansprakelijkheid als men bewijst dat de toepassingsvoorwaarden niet zijn voldaan: men is 1042
geen bewaarder van de zaak, er was geen causaal verband of de zaak was niet gebrekkig. 1043
Het bewijs leveren dat de schade te wijten is aan een vreemde oorzaak, zal er ook voor 1044
zorgen dat de bewaarder wordt vrijgesteld van de aansprakelijkheid145. 1045
1046
Het hof van beroep te Brussel oordeelde op 18 februari 1975 dat de rechter in eerste aanleg 1047
verkeerdelijk de gasleverancier aansprakelijk had gesteld op grond van artikel 1384, lid 1 1048
BW146. De partijen in het geding zijn de leverancier Distrigaz en onderneming Glaverbel en 1049
zijn respectievelijke verzekeraars. Er had zich op 27 februari 1963 een ontploffing 1050
voorgedaan in het substation van een laboratorium van Glaverbel. De explosie kon zich 1051
voordoen wegens een mislukking van het beveiligingssysteem. Een veiligheidsklep die de 1052
gastoevoer moet stoppen wanneer de minimale of maximale druk wordt overschreden 1053
functioneerde niet. Hierdoor spatte een rubberen afsluitklep uiteen zodat het gas zich kon 1054
verspreiden in het ganse netwerk van leidingen. Deze leidingen zijn slechts bestand tegen 1055
een lage druk en werden alzo overbelast met als gevolg dat er zich talrijke lekken 1056
voordeden. 1057
Verkeerdelijk oordeelde de eerste rechter dat de ramp het gevolg was van het grote 1058
gasverbruik waarvan de oorzaak de niet goed werkende veiligheidsklep was, waarvoor de 1059
leverancier Distrigaz dus verantwoordelijk was als bewaarder. Distrigaz had nagelaten deze 1060
te vervangen of de gastoevoer te stoppen. Het hof van beroep neemt echter het 1061
tegenovergestelde: Distigaz heeft geen leidinggevende macht over de gasklep, deze berust 1062
bij de onderneming Glaverbel. Verkeerdelijk werd dan ook de aansprakelijkheid van Distrigaz 1063
145 V. BUSSCHAERT, “Aansprakelijkheid wegens zaken: onweerlegbaar vermoeden van schuld- vrijstelling.”,
T. Verz. 1999, 557. 146
Brussel 18 februari 1975, RGAR 1975, 9505.
38
op grond van artikel 1384, lid 1 BW weerhouden. De toepassingsvoorwaarden (Distrigaz is 1064
bewaarder) zijn niet voldaan. 1065
Uit het arrest is op te maken dat de verantwoordelijkheid voor het schadegeval volledig bij 1066
Glaverbel zelf ligt: zij maakten gebruik van een onvoldoende doeltreffend veiligheidssysteem 1067
en bovendien waren zij onvoorzichtig door de afsluitklep te gebruiken onder een hogere druk 1068
dan deze waarvoor ze bestemd was. 1069
1070
Het hof van beroep te Antwerpen147 wijst een vordering gesteund op art. 1384, lid 1 BW af. 1071
Op 26 februari 1979 vond er een gasontploffing plaats in Antwerpen. Hierbij werden 1072
verscheidene woningen beschadigd,waaronder de woning van de geïntimeerde en zo ook 1073
deze van de appellant. De appellant wenst zijn schade vergoed te zien en steunt zijn 1074
vordering op verschillende rechtsgronden: in eerste aanleg, maar besluit in hoger beroep 1075
enkel en alleen gebruik te maken van art. 1384, lid 1 BW en art. 544 BW148. De vordering 1076
wordt afgewezen, daar de appellant er niet in slaagt aan te tonen dat de zaak gebrekkig was. 1077
Zijn redenering is dat de gasontploffing te wijten is een aan gaslek in het pand van de 1078
geïntimeerde. Deze gaslek wijst er volgens hem op dat de gasleidingen gebrekkig waren. 1079
Het Hof stelt echter dat de eiser het bewijs dient te leveren van het gebrek en het causaal 1080
verband tussen gebrek en schade. Appellant levert geen positief bewijs, maar ook door 1081
deductie wordt geen bewijs geleverd van een gebrek. Wanneer geen bewijs wordt geleverd 1082
van de toepassingsvoorwaarden van voormeld wetsartikel kan het Hof dan ook onmogelijk 1083
beslissen tot een aansprakelijkheid van de eigenaar van de zaak. Bovendien stelt een 1084
gerechtelijke expertise vast dat het onmogelijk na te gaan is wat de ware toedracht van de 1085
ontploffing is en dat een opzettelijke daad niet uit te sluiten valt. 1086
1087
§ 3. Aansprakelijkheid voor de instorting van gebouwen: art. 1386 BW 1088
Tijdens het onderzoek naar de verschillende gronden waarop slachtoffers hun vordering 1089
steunen, vond ik naast het voor de hand liggende art. 1382 en art 1384, lid 1 BW ook een 1090
arrest terug waarin de benadeelden hun verhaal trachten te halen op grond van art. 1386 1091
BW. 1092
Het is niet geheel onlogisch dat slachtoffers een oplossing zoeken via art. 1386 BW voor hun 1093
schadelast. Dit artikel bepaalt namelijk dat de eigenaar van een gebouw aansprakelijk is voor 1094
de schade die door de instorting ervan wordt veroorzaakt, wanneer deze te wijten is aan 1095
verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw. Bovendien kan het slachtoffer, 1096
wanneer het er niet in slaagt het bewijs van de toepassingsvoorwaarden van art. 1386 BW te 1097
147 Antwerpen(1
e kamer) 11 oktober 1989, T. Verz. 1990, 172, noot D. DE MAESENEIRE.
148 Zie infra pagina 46.
39
leveren, nog steeds beroep doen op art. 1384, lid 1 BW149. Net zoals art. 1384, lid 1 BW 1098
betreft ook art. 1386 BW een objectieve aansprakelijkheid. De eigenaar van een gebouw 1099
wordt aansprakelijk gesteld wegens zijn hoedanigheid. Zijn eigen, al dan niet foutief, gedrag 1100
is irrelevant150. 1101
1102
De gevaren bij gas zijn voornamelijk brand en ontploffing en dit kan wel eens leiden tot een 1103
instorting. Hierbij denk ik aan de nog vers in het geheugen liggende gasramp te Luik. In de 1104
nacht van 27 op 28 januari 2010 lieten 9 mensen het leven en telde men een twintigtal 1105
gewonden na een gasramp. Er deed zich een ontploffing voor in een appartementsgebouw 1106
waarna het gebouw instortte151. Of recenter op 29 juni 2010 kostte een gasexplosie in 1107
Soumagne, ook in de provincie Luik, het leven aan 3 mensen. Door de explosie stortte het 1108
huis volledig in152. 1109
1110
De toepassingsvoorwaarden van deze aansprakelijkheidsregel dienen nauwkeurig te worden 1111
onderzocht om te oordelen of deze regel een oplossing kan bieden aan dergelijke 1112
schadegevallen. 1113
Om gebruik te maken van de aansprakelijkheidsregel voor gebouwen dienen volgende 1114
voorwaarden te zijn voldaan volgens de wettekst153: er moet sprake zijn van een gebouw, 1115
een instorting, verzuim in onderhoud of gebrek in de bouw, schade aan een derde en de 1116
aangesprokene is eigenaar van het gebouw. Naast deze voorwaarden dient de benadeelde 1117
ook bewijs te leveren van het causaal verband tussen de schade en de instorting154. 1118
Hieronder zullen enkele van de voorwaarden kort worden besproken, aangezien ze niet allen 1119
relevant zijn voor dit werkstuk. Zo is het bewijs van schade (aan een derde) vanzelfsprekend 1120
bij het instellen van een aansprakelijkheidsvordering. Verder zal ik ook de hoedanigheid van 1121
de eigenaar van het gebouw niet verder bespreken in deze Masterproef daar dit voor de 1122
bespreking van schadegevallen met gas geen bijzondere problemen stelt. 1123
1124
1125
1126
149T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 627, nr. 997. 150
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 616, nr. 984. 151
http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1059551/2010/01/27/Luiks-flatgebouw-stort-in-na-gasexplosie-vrees-voor-doden.dhtml (consultatie 14 juli 2010). 152
http://www.vandaag.be/binnenland/39744_3-doden-na-gasontploffing-in-soumagne.html (consultatie 14 juli 2010). 153
Art. 1386 BW. 154
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 604, nr. 967.
40
a. Gebouw 1127
Art. 1386 BW veronderstelt de instorting van een gebouw. Onder gebouw dienen we het 1128
onroerend goed te verstaan155. Noodzakelijkerwijze dient het om een constructie, door de 1129
mens opgericht, te gaan156. Gebouwen omvatten naast woonhuizen, openbare gebouwen, 1130
afsluitingsmuren en ook ondergrondse gebouwen157. Verplaatsbare constructies vallen dus 1131
niet onder het toepassingsgebied van art. 1386 BW. Verplaatsbare constructies zijn 1132
bijvoorbeeld caravans, woonwagens, kermistuigen…158 Als er zich een ontploffing daarin 1133
voordoet en het goed stort in, kan men geen schadevergoeding bekomen op grond van de 1134
aansprakelijkheidsregel voor gebouwen. 1135
1136
b. Instorting 1137
Vereist voor de toepassing van art. 1386 BW is dat het gebouw instort. Het Hof van Cassatie 1138
heeft het begrip instorting verhelderd. De instorting van een gebouw is “een val, hetzij van 1139
een geheel hetzij van een gedeelte van de materialen die het gebouw vormen”159. 1140
Het is echter niet voldoende dat het gebouw instort, de schade waarvoor men een 1141
vergoeding vraagt moet het gevolg zijn van de instorting. Er moet met andere woorden een 1142
causaal verband zijn tussen de schade en de instorting160. Het causaal verband zal hieronder 1143
worden besproken. 1144
1145
c. Verzuim in onderhoud of gebrek in de bouw 1146
De instorting moet te wijten zijn aan een verzuim in onderhoud of een gebrek in de bouw161. 1147
De eiser zal een van beide moeten aantonen als oorzaak van de instorting162. De 1148
benadeelde kan deze voorwaarde met alle middelen van recht bewijzen. Het loutere bewijs 1149
van instorting zal niet volstaan als bewijs van verzuim in onderhoud of gebrek in de bouw163. 1150
Het verzuim in onderhoud of gebrek in de bouw is niet noodzakelijk te wijten aan de 1151
155 B. WEYTS, “Objectieve aansprakelijkheid” in X., Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en
andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 388. 156
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 601, nr. 961. 157
A.VAN OEVELEN, “De buitencontractuele aansprakelijkheid van de eigenaar of exploitant van een onroerend goed en de verzekering van die aansprakelijkheid”, RW 1997-1998, 1234., nr. 30. 158
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,603, nr. 963. 159
Cass. 8 mei 1924, Pas. 1924, I, 328, Cass. 17 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1445, Cass. 16 juni 1995, Arr. Cass. 1995, 621. 160
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 604, nr. 967. 161
Art. 1386 BW. 162
A. VAN OEVELEN, “De buitencontractuele aansprakelijkheid van de eigenaar of exploitant van een onroerend goed en de verzekering van die aansprakelijkheid”, RW 1997-1998, 1234., nr. 30. 163
M. DEBAENE, “Kwalitatieve aansprakelijkheid (zaken, dieren en gebouwen): een update” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE, Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2004-2005, 99, nr 38.
41
eigenaar, maar hij wordt verantwoordelijk gesteld voor de schade. Indien een derde een fout 1152
beging die leidde tot het verzuim in onderhoud of een gebrek in de bouw, dan zal de 1153
eigenaar zich wel kunnen richten tegen deze derde op grond van art. 1382 BW. 1154
1155
d. Causaal verband 1156
Om aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding zal men moeten bewijzen dat men 1157
schade heeft geleden door de instorting van een gebouw. De aansprakelijkheid op grond van 1158
artikel 1386 BW bestaat enkel ten aanzien van de derde die rechtsreeks het slachtoffer werd 1159
van de instorting164. Er moet dus een verband zijn tussen de geleden schade en de 1160
instorting. 1161
1162
Dit kan problematisch zijn in geval van brand en ontploffing. Er zal moeten worden nagegaan 1163
als de schade zich ook had voor gedaan zonder de instorting van het gebouw165. Als het 1164
antwoord positief is, dan kan geen beroep worden gedaan op de bepaling van 1386 BW. 1165
1166
In de rechtspraak is er een geval te vinden waarin uitspraak werd gedaan over de 1167
toepasselijkheid van art. 1386 BW met betrekking tot een gasontploffing166. De feiten zijn als 1168
volgt: op 9 augustus 1996 deed er zich een ontploffing voor in de stad Antwerpen. Hierbij 1169
werd de trap naar de eerste verdieping door de ontploffing weggerukt, werd een tussenmuur 1170
weggeslagen, de vloer van het gelijkvloers was omhoog gedrukt en de muren en plafonds 1171
waren gescheurd. Een persoon liep bij deze gebeurtenis zware verwondingen op en stierf 24 1172
dagen later. 1173
Het hof van beroep dient uitspraak te doen over de toepasselijkheid van art. 1386 BW. 1174
Men betwist niet dat er zich een instorting in de zin van art. 1386 BW heeft voorgedaan, wel 1175
is er discussie over het bestaan van het oorzakelijk verband tussen de schade en de 1176
instorting. Uit een medisch rapport blijkt dat het slachtoffer overleed door zware 1177
brandwonden en inhalatieletsels. Er is evenwel geen bewijs van een brand, maar de 1178
brandwonden en inhalatieletsels kunnen ook veroorzaakt zijn door de verschroeiende hitte 1179
van de gasontploffing. De verwondingen van het slachtoffer zijn dus veroorzaakt door de 1180
gasontploffing en niet door de instorting van het gebouw. Bovendien is de instorting van het 1181
gebouw zelf te wijten aan de ontploffing. Het hof beslist dus dat er geen oorzakelijk verband 1182
164 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C.
ADRIAANSENS en V. SAGAERT(eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 61, nr. 20. 165
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 605, nr. 968. 166
Antwerpen 25 november 2002, NJW 2003, 628.
42
is tussen de letsels en de instorting van het gebouw. Artikel 1386 BW kan dus niet worden 1183
toegepast. 1184
Het hof van beroep te Antwerpen stelt de eigenaar niet aansprakelijk op grond van art. 1386 1185
BW omdat de toepassingsvoorwaarden niet waren voldaan. Dit mag niet worden verward 1186
met een bevrijdingsgrond. Ontkomen aan een objectieve aansprakelijkheid is bijzonder 1187
beperkt: ontoerekenbaarheid, afwezigheid van fout en overmacht bieden een oplossing. Veel 1188
efficiënter om te ontkomen aan de aansprakelijkheid is door te bewijzen dat de voorwaarden 1189
niet zijn voldaan, of dat hij niet de vereiste band heeft met de aansprakelijkheidsfactor167. 1190
1191
§ 4. Burenhinder: art. 544 BW 1192
Bij het onderzoeken van verschillende schadegevallen met betrekking tot gas, valt het op dat 1193
benadeelden hun vordering, in subsidiaire orde, op grond van art. 544 BW inleiden. Art. 544 1194
BW betreft de bescherming van het eigendomsrecht en luidt als volgt: “Eigendom is het recht 1195
om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te 1196
beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de 1197
verordeningen”. De toepassing van artikel 544 BW is sinds 1960 gegroeid in de rechtspraak 1198
als zijnde de foutloze aansprakelijkheid op grond van burenhinder168. 1199
De leer van de burenhinder houdt in dat “degene die zonder foutief te handelen, het tussen 1200
naburige eigendommen bestaande evenwicht verstoort door een aan een naburige eigenaar 1201
hinder te veroorzaken die de maat van de gewonen buurschapsnadelen overschrijdt, hem 1202
een passende compensatie verschuldigd is, waardoor het verbroken evenwicht wordt 1203
hersteld”169. 1204
1205
a. Toepassingsvoorwaarden 1206
De voorwaarden om een beroep te kunnen doen op deze aansprakelijkheid zijn de volgende: 1207
er moet nabuurschap zijn tussen het slachtoffer en de storende partij, er dient hinder/schade 1208
te zijn die normale en aanvaardbare burenhinder overschrijdt en er dient natuurlijk een 1209
causaal verband te zijn tussen beide. Het voldoen aan deze 3 voorwaarden zal niet volstaan 1210
om te komen tot een aansprakelijkheid. Vereist is bovendien dat de abnormale hinder 1211
toerekenbaar is aan de compensatieplichtige170. 1212
1213
1214
167 H. BOCKEN, “Van fout naar risico: een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar
Belgisch recht”, TPR 1984, 374, nr. 64. 168
Cass. 6 april 1960, Pas, I, 915 (kanaal-en schoorsteenarrest). 169
A. VAN OEVELEN, “De buitencontractuele aansprakelijkheid van de eigenaar of exploitant van een onroerend goed en de verzekering van die aansprakelijkheid”, RW 1997-1998, 1230, nr. 18. 170
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV: Burenhinder., Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 262, nr. 159.
43
1. Nabuurschap 1215
De leer van de burenhinder vereist dat de schade voortkomt uit een naburige eigendom, er is 1216
nabuurschap nodig. De notie „nabuurschap‟ wordt ruim opgevat. Algemeen wordt aanvaard 1217
dat de hinder uit nabuurschap niet alleen toepassing vindt op aanpalende buren, maar ook 1218
op buren van wie de erven iets verder van elkaar gelegen zijn171. Voor nabuurschap is 1219
geenszins vereist dat de eigendommen aan elkaar grenzen172, nog vereist de rechtspraak 1220
dat men over het eigendomsrecht beschikt173. Het betreft een feitelijk gegeven dat dus 1221
soeverein zal worden beoordeeld door de rechter. 1222
1223
Het hof van beroep te Brussel werd op 11 mei 1982 gevraagd uitspraak te doen over de 1224
toepassing van artikel 544 BW174. De feiten zijn de volgende: tijdens werken aan water- en 1225
gasleidingen werd een woning beschadigd. De eigenaar van de woning richt zich tot de 1226
Brusselse Intercommunale Watermaatschappij om op grond van art. 544 BW zijn schade 1227
vergoed te zien. De vordering werd in 1e aanleg echter afgewezen wegens gebrek aan 1228
nabuurschap. Het Brusselse hof van beroep bevestigt de uitspraak in eerste aanleg. Ze 1229
stellen dat de eerste rechters terecht de vordering op grond van art. 544 BW hebben 1230
afgewezen daar er geen nabuurschap bestaat tussen de woning-eigenaar en de Brussels 1231
Intercommunale Watermaatschappij. Zij zijn namelijk noch eigenaar, noch concessiehouder 1232
van de grond waarin de werken plaatsvonden. 1233
1234
Dezelfde rechtspraak vinden we terug in een arrest van het hof van beroep te Bergen op 12 1235
december 1988175. De feitelijke gegevens zijn de volgende: een gaslek, veroorzaakt door de 1236
breuk van een pijpleiding gelegen onder het trottoir langs een appartementsgebouw, heeft 1237
geleid tot een explosie in de kelder van dat gebouw. Er is grote schade aan het pand zelf en 1238
aan voertuigen gestationeerd in garages in de kelder. 1239
De slachtoffers richten zich tot de gasdistributiemaatschappij, Intercom, om hun schade 1240
vergoed te zien op grond van artikel 544 BW. De gasmaatschappij betwist, volgens het hof 1241
terecht, dat zij buren zijn van het zwaar beschadigd gebouw. Het hof van beroep stelt dat 1242
een eis gebaseerd op artikel 544 BW wordt ingesteld door de benadeelde eigenaar tegen de 1243
buur-eigenaar wegens de abnormale hinder die deze laatste veroorzaakt door het gebruik 1244
van de weg. Intercom is echter niet de eigenaar van de openbare weg, zij maakt er enkel 1245
171 R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 277, nr. 28; N. LUCAS, “Actualia
inzake burenhinder”, Jura Falc. 2006-2007, 337-368, nr. 3.1.4. 172
D. STEVENS, F. BAUDONCQ, “De verwijdering van GSM-antennes op grond van artikel 544 BW of de groeipijnen van een stralende rechtspraak”(noot onder Rb. Brugge 21 december 2001), Not. Fisc. M. 2003, 27-36. 173
D.DE MAESENEIRE, “De aansprakelijkheid voor burenhinder” in X. Kluwer’s verzekeringshandboek, Mechelen, Kluwer, losbl., V dln, 120. 174
Brussel 11 mei 1982, RW 1983-1984, 2823. 175
Bergen, 12 december 1988, JT 1989, 217.
44
gebruik van voor de installatie en exploitatie van de pijpleidingen. Intercom verwerft niet de 1246
eigendom van de weg door er gebruik van te maken en dus moet de eis op grond van artikel 1247
544 BW worden verworpen. 1248
1249
Er is echter een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel die op 17 september 1250
1990 voornoemde rechtspraak tegenspreekt176. De feiten die aan de grondslag van dit 1251
vonnis liggen gaan als volgt: een hoteleigenaar had met oog op uitbreiding van zijn hotel een 1252
daaraanpalend gebouw laten slopen. Door de slopingswerken verdween echter de stabiliteit 1253
van het volgende huis in de rij, nr. 145, en ontstond er een instortingsgevaar. Hierdoor moest 1254
dit huis worden ontruimd en moest de gasdistributiemaatschappij de gasaanvoer naar dit 1255
huis afsluiten. De gasdistributiemaatschappij moest daaropvolgend herstellingswerken 1256
uitvoeren aan de leidingen en wenst de factuur te verhalen op de eigenaar van het huis nr. 1257
145 en op de hoteleigenaar. De vordering ten aanzien van de eigenaar van het huis met 1258
nummer 145 werd volledig afgewezen, maar de hoteleigenaar werd op grond van art. 1382 – 1259
1383 BW en art. 544 BW aangesproken. Aangezien er in hoofde van de hoteleigenaar geen 1260
fout kan worden weerhouden is de vordering op grond van art. 1382 BW ongegrond, de 1261
vordering op grond van de burenhinder is volgens de rechtbank wel terecht. 1262
De rechtbank merkt op dat de gasdistributiemaatschappij in twee opzichten als nabuur kan 1263
worden beschouwd. Zo is de maatschappij in zeker mate bezetter van het aanpalende 1264
gebouw daar zij een wettelijke verplichting heeft te zorgen voor de bedeling van gas en 1265
bovendien is de maatschappij eigenaar van de pijpleidingen. De hoteleigenaar wordt dan ook 1266
veroordeeld in het betalen van de kosten wegens de werken op grond van de 1267
burenhinderleer. 1268
1269
Een noot bij het vonnis van KOKELENBERG stelt dat de rechtbank hier correct de leer van 1270
nabuurschap, ontwikkeld door het Hof van Cassatie, heeft toegepast177. Bovendien wordt in 1271
deze bijdrage de rechtspraak van het hof van beroep te Bergen178 bekritiseert. 1272
KOKELENBERG stelt dat het hof daar volledig fout zat. Hij is van oordeel dat het hof daar 1273
een veel te enge betekenis gaf aan de voorwaarde „nabuurschap‟. Het hof wees de vordering 1274
af omdat de gasmaatschappij geen eigenaar is van de openbare weg, zij maakte er enkel 1275
gebruik van. Daarmee stelt het hof van beroep te Bergen, volgens KOKELENBERG, dus dat 1276
een vordering op grond van burenhinder enkel kan worden ingesteld tussen eigenaars 1277
onderling, terwijl de recentere opvatting van de burenhinder geen rekening houdt met de 1278
176 Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 397, noot J. KOKELENBERG.
177 J. KOKELENBERG, noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 371, nr. 4.
178 Bergen 12 december 1988, JT 1989, 218.
45
hoedanigheid van de partijen die de erven bezetten179. De leer van burenhinder vergt louter 1279
dat er hinder veroorzaakt wordt op het ene erf dat op een ander erf wordt ervaren. Het betreft 1280
een regeling van conflicten tussen buren, dat moet ruimer opgevat worden dan eigenaars180. 1281
Daarenboven maakt KOKELENBERG in zijn noot melding van een arrest van het hof van 1282
beroep te Brussel181 waarin reeds in 1986 beslist werd dat een distributiemaatschappij als 1283
bezetter van een deel van de openbare weg als nabuur kan worden beschouwd182. 1284
De uiteenlopende rechtspraak met betrekking tot de vereiste nabuurschap bevestigt dat het 1285
een feitenkwestie betreft die soeverein wordt beoordeeld door de rechtbank. 1286
1287
Als we echter de rechtsleer183 volgen is het duidelijk dat de leer van de burenhinder geen 1288
eigendomsrecht vereist. Wel is het Hof van Cassatie van mening dat men een vordering 1289
wegens burenhinder alleen kan instellen tegen eenieder die titularis is van een “attribuut van 1290
het eigendomsrecht”184. Dit begrip „attribuut van het eigendomsrecht‟ kan zeer ruim worden 1291
opgevat, zo kan men beschikken over een attribuut van het eigendomsrecht als titularis van 1292
een zakelijk recht of als titularis van een persoonlijk recht. Bovendien is het irrelevant hoe 1293
men dit recht heeft verkregen: ten gevolge van een overeenkomst, dan wel door een 1294
wettelijke bepaling185. 1295
1296
Mijns inziens is het arrest van het hof van beroep te Brussel186 en dat van het hof van beroep 1297
te Bergen187 dan ook vatbaar voor vernietiging door het Hof van Cassatie. Een 1298
distributiemaatschappij beschikt sowieso over het eigendomsrecht van de leidingen die zich 1299
in de ondergrond bevinden en bovendien is zij bezetter van twee erven: de openbare weg en 1300
de particuliere eigendom188. Een distributiemaatschappij is dus titularis van een attribuut van 1301
179 J. KOKELENBERG, noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 371, nr. 4.
180 J. KOKELENBERG, noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 371, nr. 4.
181 Brussel 11 april 1986, Res. Jura. Imm.1987, 79.
182 J. KOKELENBERG, noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 371, nr. 5.
183 E. VAN DE VELDE, Burenhinder: is een buur dichterbij beter dan een vriend ver weg?, Antwerpen, Kluwer
2001, 47; H. VUYE, “Fundamentele regels en recente tendensen inzake burenhinder” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, 5; C. BAEKELAND, “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het Hof van Cassatie zich niet in haar eigen vingers?”(noot onder Cass. 17 november 2006), TBBR 2009, 291, nr. 4; J. KOKELENBERG, “Burenhinder? Kan U dat bewijzen en bent U misschien geen overgevoelig type?”, TBBR 2007, 270, nr. 6. 184
Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. 185
H. VUYE, “Fundamentele regels en recente tendensen inzake burenhinder” in M. DEBAENE en P. SOENS
(eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, 5; S. VEREECKEN, “Burenhinder uit evenwicht bij gebrek aan bewezen verstoring door verweerder als oorzaak van de schade”(noot onder Rb. Antwerpen 3 juni 2004), RABG 2006, 772, nr. 5. 186
Brussel 11 mei 1982, RW 1983-1984, 2823. 187
Bergen 12 december 1988, JT 1989, 217. 188
J. KOKELENBERG, noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 372, nr. 4.
46
het eigendomsrecht zoals vereist voor het instellen van een compensatievordering op grond 1302
van artikel 544 BW189. 1303
1304
2. Abnormale hinder 1305
Nadat bewezen is dat er nabuurschap bestaat tussen eiser en verweerder moet het bewijs 1306
worden geleverd van de abnormale burenhinder. Belangrijker voor de schadegevallen met 1307
betrekking tot gas is de omschrijving van abnormale burenhinder. Door de rechtspraak wordt 1308
abnormale burenhinder als volgt gedefinieerd: “hinder die vanaf een bepaalde graad de maat 1309
van de gewone ongemakken van het nabuurschap overschrijdt en die dan ten gunste van de 1310
benadeelde een zekere compensatie vergt”190. 1311
1312
De risico‟s met betrekking tot gas zijn vooral brand en ontploffing. Belangrijk is dan ook te 1313
weten of deze vormen van hinder tot de abnormale burenhinder behoren. De concrete vraag, 1314
„overtreft een bepaalde genotsstoornis de gewone maat van ongemakken‟, is een 1315
feitenkwestie die de rechter soeverein beoordeelt191. Om de hinder te beoordelen zal men 1316
veelal rekening houden met verschillende factoren zijnde tijdstip, duur, intensiteit, plaats, 1317
e.v.192. 1318
1319
De casus hierboven besproken van het hof van beroep te Antwerpen van 11 oktober 1989193 1320
diende niet alleen te oordelen over de toepasselijkheid van art. 1384, lid 1 BW, maar de 1321
appellant haalde ook art. 544 BW aan om zijn schade vergoed te zien. Laat ik nog even de 1322
feiten recapituleren. In een verhuurd huis heeft zich een gasontploffing voorgedaan waardoor 1323
schade berokkend werd aan gebouwen toebehorend aan buren. 1324
De benadeelden doen dan ook beroep op de leer van de burenhinder om hun schade 1325
vergoed te zien. Het hof herhaalt de omschrijving van abnormale burenhinder: “abnormale 1326
burenhinder dient te worden gekwalificeerd als hinder die vanaf een bepaalde graad de maat 1327
van de gewone ongemakken van het nabuurschap overschrijdt en die dan ten gunste van de 1328
benadeelde een zekere compensatie vergt”194. 1329
189 S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV: Burenhinder.,
Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 432, nr. 246. 190
Antwerpen 11 oktober 1989, T. Verz. 1990, 172, noot D. DE MAESENEIRE. 191
R. BROEKMANS, “Behoort “brand” tot abnormale burenhinder ? (artikel 544 BW)”, Limb. Rechtsl. 2000, 199; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 265, nr. 11; S. VEREECKEN, “Burenhinder uit evenwicht bij gebrek aan bewezen verstoring door verweerder als oorzaak van de schade” (noot onder Rb. Antwerpen 3 juni 2004), RABG 2006, 772, nr. 6. 192
J. KOKELENBERG, “Burenhinder? Kan U dat bewijzen en bent U misschien geen overgevoelig type?”, TBBR 2007, 271, nr. 7; S. SNAET, “Hinder uit nabuurschap” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2007, XVIV dln., 1-36. 193
Antwerpen (1e kamer) 11 oktober 1989, T. Verz. 1990, 172, noot D. DE MAESENEIRE.
194 Antwerpen (1
e kamer) 11 oktober 1989, T. Verz. 1990, 172, noot D. DE MAESENEIRE.
47
Het hof komt tot de conclusie dat een gasontploffing zoals deze in casu echter nooit als 1330
overlast kan beschouwd worden die beperkt moet worden, maar een last vormt die totaal 1331
vermeden moet worden. Bovendien is de gasontploffing een accidenteel schadegeval en is 1332
van voorbijgaande aard. Dergelijk ongeval heeft dan ook niets gemeen met een 1333
genotsstoornis die de gewone maat van ongemakken tussen buren overschrijdt zoals 1334
lawaaihinder, stank… e.d. 1335
De leer van de burenhinder kan hier dus niet worden toegepast daar het geen abnormale 1336
burenhinder betreft. 1337
1338
Er is ook andere rechtspraak te vinden die de toepassingsvoorwaarden voor burenhinder wel 1339
vervuld acht. De Rechtbank van Koophandel te Hasselt195 moest zich buigen over volgende 1340
vraag: in een opslagplaats was een brand ontstaan tijdens werken van een aannemer met 1341
een gebrekkige gasbrander, de brand was zo hevig dat deze is overgeslagen naar de 1342
woning van de buurman. Er is een fout in hoofde van de aannemer welke zijn 1343
aansprakelijkheid op grond van art. 1382 en 1384, lid 1 BW in het gedrang brengt, maar hij 1344
werd failliet verklaard. De buurman wil nu dus zijn schade vergoed zien door de eigenares 1345
van de opslagplaats op grond van art. 544 BW. De rechtbank meent dat alle voorwaarden 1346
met betrekking tot art. 544 BW zijn voldaan. Brand is abnormale burenhinder. Hierbij verwijst 1347
de rechter naar de rechtspraak van de rechtbank van Kortrijk196 en die van het hof van 1348
beroep te Gent197 en Antwerpen198. 1349
1350
Het beoordelen van de abnormale hinder betreft een feitelijk gegeven, de rechtspraak is dan 1351
ook verdeeld. We zouden kunnen verwachten dat er wordt nagegaan als er ten eerste 1352
sprake is van hinder en ten tweede als deze hinder buitensporig is199. De rechtspraak 1353
beantwoordt de vraag met betrekking tot overlast echter niet steeds in die vorm, vaak betreft 1354
het droogweg een opsomming van de elementen en de beslissing als deze als abnormaal 1355
hinderlijk worden beschouwd of niet200. 1356
1357
Om toch iets meer te weten te komen over deze voorwaarde zal ik hieronder enkele arresten 1358
en vonnissen aanhalen over brand, bij gebrek aan meer toepassingsgevallen met gas. 1359
195 Kh. Hasselt 16 november 1999, RW 2002-2003, 225.
196 Rb. Kortrijk 20 maart 1993, T. Verz. 1997, 659.
197 Gent 22 november 1995, TGR 1996, 48.
198 Antwerpen 4 januari 1989, Limb. Rechtsl. 1989, 88.
199 J. KOKELENBERG, “Burenhinder? Kan U dat bewijzen en bent U misschien geen overgevoelig type?”,
TBBR 2007, 270, nr. 7. 200
J. KOKELENBERG, “Burenhinder? Kan U dat bewijzen en bent U misschien geen overgevoelig type?”, TBBR 2007, 270, nr. 7.
48
Het hof van beroep te Gent stelt op 22 november 1995 dat een overslaande brand terecht 1360
werd beoordeeld door de rechter in eerste aanleg als zijnde „de normale lasten van het 1361
nabuurschap te boven gaand‟201. 1362
Het hof van beroep te Antwerpen bevestigt op 23 mei 2007202 deze rechtspraak. Zij stelt dat 1363
een brand die is overgeslagen naar de naburige woning de gewone lasten van het 1364
nabuurschap overschrijdt en als abnormale burenhinder in de zin van artikel 544 BW dient te 1365
worden begrepen203. 1366
Het hof van beroep te Antwerpen zegt ook dat het niet noodzakelijk is dat de hinder van 1367
bestendige aard is204. In een arrest stelt zij dat „ook een tijdelijke stoornis of schade 1368
voldoende is om overdreven hinder uit te maken‟205. 1369
Het hof van beroep te Gent beslist op 12 maart 2009 dan weer anders206. Een enkele zin “De 1370
brand kan niet worden beschouwd als abnormale burenhinder.” geeft het oordeel van de 1371
rechters weer. Mijn inziens is het hof hier fout en betreft de brand in se wel een abnormale 1372
burenhinder, maar zijn de andere toepassingsvoorwaarden voor art. 544 BW niet voldaan en 1373
kan daarom de leer van de burenhinder niet worden gebruikt. De brand is immers niet 1374
toerekenbaar aan de eigenaars207. 1375
1376
Dat een brand of een ontploffing een „genotsstoornis is die de gewone maat van 1377
ongemakken overtreft‟208 ligt mijns inziens voor de hand. Het probleem voor de toepassing 1378
van artikel 544 BW op schadegevallen zoals brand en ontploffing is de vereiste van de 1379
toerekenbaarheid. Burenhinder moet immers toerekenbaar zijn aan de 1380
compensatieplichtige209. De vereiste van de toerekenbaarheid wordt hieronder besproken. 1381
1382
3. Causaal verband 1383
Net zoals de toepassing van de foutaansprakelijkheid uit artikel 1382 is het bewijs van 1384
causaal verband tussen de hinder en de schade vereist210. 1385
We mogen het causaal verband niet verwisselen met de toerekenbaarheid. De 1386
toerekenbaarheid betreft de verhouding tussen de hinder en de aansprakelijke. Het causaal 1387
201 Gent 22 november 1995, TGR 1996, 48.
202 Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274.
203 Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274.
204 Antwerpen 30 juni 2009, NJW 2010, 110, noot I. BOONE.
205 Antwerpen 30 juni 2009, NJW 2010, 110, noot I. BOONE.
206 Gent 12 maart 2009, T. Verz. 2009, 431.
207 Zie infra pagina 49.
208 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De
onrechtmatige daad., Antwerpen, Maklu , 1989, 683, nr. 430. 209
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV: Burenhinder., Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 426, nr. 245 210
S. VEREECKEN, “Burenhinder uit evenwicht bij gebrek aan bewezen verstoring door verweerder als oorzaak van de schade, RABG 2006, afl. 10, 772, nr. 7.
49
verband betreft de relatie tussen de hinder en de schade211. Het is voornamelijk de vereiste 1388
van de toerekenbaarheid die belangrijk is in het kader van schadegevallen met gas en 1389
eventueel brand. 1390
1391
4. Toerekenbaarheid 1392
Het Hof van Cassatie stelt dat „de positieve daad, de nalatigheid of het gedrag waardoor de 1393
hinder werd veroorzaakt weliswaar niet foutief hoeft te zijn om de aansprakelijkheid op grond 1394
van burenhinder met zich mee te brengen, doch wel toerekenbaar moet zijn aan diegene die 1395
m.b.t. het onroerend goed waarvan de hinder uitgaat, over enig attribuut van het 1396
eigendomsrecht beschikt…”212. De toerekenbaarheid komt erop neer dat het niet volstaat 1397
vast te stellen dat de bovenmatige hinder afkomstig is van een erf, bovendien moet worden 1398
vastgesteld dat de overlast toerekenbaar is aan een titularis van een attribuut van het 1399
eigendomsrecht213. Er zal sprake zijn van toerekenbaarheid wanneer de overlast kan worden 1400
teruggebracht tot een daad, verzuim of gedraging214. De burenhinder moet een oorsprong 1401
vinden in een gedraging van de eigenaar215. 1402
Na de vraag of brand tot abnormale burenhinder kan worden gerekend en of er een causaal 1403
verband is tussen de schade en de hinder, zal dus de vraag rijzen als brand of ontploffing 1404
toerekenbaar is aan de eigenaar. 1405
1406
Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Bergen beslist op 9 mei 1979216 dat er 1407
geen sprake is van toerekenbaarheid van de hinder aan de gasdistributiemaatschappij. Op 1408
20 december 1969 had zich een ramp voorgedaan in het centrum van La Louvière. Een 1409
aardverschuiving veroorzaakte een breuk in een gasleiding. Door die breuk in de leiding kon 1410
het gas zich verspreiden in de ondergrond en vervolgens via rioleringen en andere leidingen 1411
in woningen binnendringen. Aldaar vermengde het gas zich samen met lucht tot een 1412
ontplofbaar mengsel. Het aansteken van een licht, een kookvuur, een motor of iets dergelijk 1413
waren vervolgens voldoende om het mengsel tot ontploffing te brengen. Er deden zich 1414
verscheidene explosies voor en er ontstonden enkele branden. Een van de slachtoffers 1415
steunt zijn vordering ook op artikel 544 BW om zijn schade vergoed te zien door de eigenaar 1416
van de pijpleiding. De rechtbank stelt echter dat “welk recht de distributiemaatschappij ook 1417
heeft over de pijpleiding, er is geen enkele causale relatie tussen de schade waarvoor de 1418
211 S. VEREECKEN, “Burenhinder uit evenwicht bij gebrek aan bewezen verstoring door verweerder als
oorzaak van de schade, RABG 2006, afl. 10, 773, nr. 8. 212
Cass. 12 maart 1999, Pas. 1999, I, 149. 213
Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274. 214
Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274. 215
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV. Burenhinder, Antwerpen, Story-scientia, 2000, 426, nr. 245. 216
Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9.
50
eiser een vergoeding vraagt en het recht uitgeoefend door de verweerder”. De rechter stelt 1419
dat de hinder zijn oorsprong in de aardverschuiving vindt en daarover heeft de verweerder 1420
geen enkel recht. De hinder is dus niet toerekenbaar aan de gasdistributiemaatschappij 1421
volgens de rechtsleer. 1422
Deze rechtspraak wordt bekritiseerd in de rechtsleer. STIJNS en VUYE stellen dat het hof 1423
hierbij vertrekt van de verkeerde premisse dat burenhinder noodzakelijk een „positieve 1424
handeling‟ vereist217. De toerekenbaarheid vereist geen positieve handeling. Het is 1425
voldoende bewaarder te zijn van een zaak om de burenhinderleer toe te passen218. In de 1426
voormelde casus is de gasmaatschappij de bewaarder van de gasleiding en dit zou dus 1427
voldoende moeten zijn om de hinder toerekenbaar te verklaren219. Of zoals DERINE het 1428
zegt: “hij die de juridische en administratieve toestand schiep die het verbreken van het 1429
evenwicht tussen naburige eigendommen met zich bracht, is compensatie verschuldigd”220. 1430
1431
Naar mijn mening is het foutief te stellen dat de hinder dan wel toerekenbaar zou zijn aan de 1432
gasmaatschappij. Uit het expertenrapport blijkt immers dat de maatschappij alles heeft 1433
gedaan dat binnen haar mogelijkheden lag om elk schadegeval te voorkomen. Er is dus 1434
geen gedraging van de maatschappij in verband te brengen met het ontstaan van de hinder. 1435
Wel is, zoals de rechtbank stelt, de aardverzakking de oorzaak van de hinder. Er wordt in het 1436
vonnis niet verduidelijkt hoe deze is ontstaan. 1437
1438
Een arrest alwaar de toerekenbaarheid naar mijn mening wel verkeerdelijk werd beoordeeld 1439
is dat van het hof van beroep te Gent221. Er was een brand ontstaan in een woning en de 1440
achterbuurman leed hierdoor schade. De brand was ontstaan doordat het achtjarig kleinkind 1441
van de eigenaars van de woning een looplamp in het stro had laten liggen. 1442
Het hof beslist dat het kleinkind schuldbekwaam is, een kind van die leeftijd heeft het besef 1443
van mogelijk brandgevaar in dergelijke omstandigheden. 1444
De aansprakelijkheid van het kleinkind wordt dan ook weerhouden op grond van artikel 1445
1382-1383 BW. 1446
Wat betreft de aansprakelijkheid van de eigenaars op grond van artikel 544 BW is het hof 1447
van mening dat de brand op geen enkele wijze toerekenbaar is aan de eigenaars van het 1448
goed. 1449
217 S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV. Burenhinder, Antwerpen,
Story-scientia, 2000, 432, nr. 246. 218
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV. Burenhinder, Antwerpen, Story-scientia, 2000, 432, nr. 246. 219
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV. Burenhinder, Antwerpen, Story-scientia, 2000, 432, nr. 246. 220
R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 264, nr. 8. 221
Gent 12 maart 2009, T. Verz. 2009, 431.
51
Naar mijn mening kan het minderjarig kleinkind van de eigenaars als bewaarder van de stal 1450
worden beschouwd, naar analogie met de hierboven vermelde rechtsleer van STIJNS en 1451
VUYE, en is de hinder aan hem toerekenbaar. Bovendien ben ik van oordeel dat de hinder 1452
ook toerekenbaar is aan de eigenaars. Zij wisten immers dat hun minderjarig kleinkind in de 1453
stal aan het spelen was en naar mijn mening zijn zij nalatig geweest om op hem te passen. 1454
Deze nalatigheid maakt mijns inziens dan ook een gedraging uit die toerekenbaar is aan de 1455
eigenaar en die in rechtstreeks verband staat met het ontstaan van de hinder. 1456
1457
De toepassing van de burenhinderleer vereist geen fout in hoofde van de eigenaar, maar de 1458
hinder moet zijn oorsprong vinden in een gedraging van de eigenaar of bewoner222. Zo zal 1459
een brand ontstaan doordat de centrale verwarming stuk was, doordat men de223 open haard 1460
bestendig liet branden,… zijn oorsprong vinden in een gedraging van de eigenaar. 1461
Na het bespreken van de rechtspraak en rechtsleer met betrekking tot toerekenbaarheid zal 1462
men enkel kunnen beslissen tot niet toerekenbaarheid wanneer het een accidenteel 1463
schadegeval betreft, wanneer er sprake is van overmacht of wanneer de schade werd 1464
veroorzaakt door de fout van een derde. 1465
1466
Afdeling 2: Aansprakelijkheid volgens het gemeen recht: contractuele 1467
aansprakelijkheid 1468
1469
Na hierboven de buitencontractuele aansprakelijkheid te hebben besproken, is het nu de 1470
beurt aan de contractuele aansprakelijkheid. De contractuele aansprakelijkheid is een 1471
aansprakelijkheid tussen personen die verbonden zijn door een overeenkomst224. Eerst 1472
wordt de verhouding koper-verkoper behandeld en daarna de relatie huurder-verhuurder en 1473
omgekeerd. 1474
1475
§ 1. Art. 1641 BW: Vrijwaring door de verkoper voor gebreken van de 1476
verkochte zaak 1477
De verplichtingen van de koper vloeit voort uit artikel 1604 BW: hij is verplicht de door hem 1478
verkochte zaak te leveren en die te vrijwaren. De vrijwaringsplicht wordt nader uitgewerkt in 1479
artikel 1625 BW: “De vrijwaring heeft een dubbel voorwerp: zij betreft ten eerste het 1480
222 R. BROEKMANS, “Behoort “brand” tot abnormale burenhinder ? (artikel 544 BW)”, Limb. Rechtsl. 2000,
210. 223
S. STIJNS, H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV. Burenhinder, Antwerpen, Story-scientia, 2000, 428, nr. 245. 224
M. DEBAENE, P. DEBAENE, “Samenloop en co-existentie contractuele en buitencontractuele aansprakleijkheid. Afdeling 1. Het onderscheid tussen aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad en contractuele aansprakelijkheid.” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., X dln., z.p.
52
ongestoord bezit van de verkochte zaak en, ten tweede, de verborgen gebreken van die 1481
zaak of de koopvernietigende gebreken.” Wat we moeten begrijpen onder gebreken wordt 1482
dan nog eens verduidelijkt onder artikel 1641 van het Burgerlijk Wetboek225. 1483
“De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak, 1484
die deze ongeschikt maken tot het gebruik waartoe men ze bestemt, of die dit gebruik 1485
zodanig verminderen dat de koper, indien hij de gebreken gekend had, de zaak niet of 1486
slechts voor een mindere prijs gekocht zou hebben.”226 1487
1488
Artikel 1641 BW, hierboven geciteerd, regelt de contractuele aansprakelijkheid tussen koper 1489
en verkoper. Het is een contractuele aansprakelijkheidsvordering die de koper heeft ten aan 1490
zien van de verkoper van de zaak. De wet maakt een onderscheid tussen de vergoedbare 1491
schade wanneer de verkoper het gebrek kende en wanneer hij dat niet kende. De verkoper 1492
van de zaak is alleen gehouden de volledige veroorzaakte schade te vergoeden wanneer de 1493
verkoper kennis had van het gebrek227. Indien de verkoper het gebrek niet kende is hij 1494
slechts gehouden tot de teruggave van de prijs en tot vergoeding van de door de koper 1495
gemaakte kosten228. De rechtspraak gaat echter uit van een verruimde toepassing van artikel 1496
1645 BW. Er wordt uitgegaan van een vermoeden tegen de professionele verkoper dat hij 1497
door zijn beroep de gebreken van de door hem geleverde producten kende of behoorde te 1498
kennen229. Het vermoeden dat bestaat ten aanzien van de verkoper is wel weerlegbaar230. 1499
De aansprakelijkheid slaat enkel op de verborgen gebreken, artikel 1642 BW verduidelijkt dat 1500
de verkoper voor de zichtbare gebreken niet moet instaan, de koper kon deze zelf 1501
waarnemen. 1502
De vrijwaring voor verborgen gebreken voor de verkoper is van aanvullend recht231, artikel 1503
1643 BW bepaalt dat de verkoper kan bedingen dat hij geen vrijwaring verschuldigd is voor 1504
de verborgen gebreken. Dergelijk exoneratiebeding is evenwel nietig wanneer naderhand 1505
blijkt dat de verkoper het gebrek kende232, dan is er immers sprake van bedrog233. 1506
225 J. ROGGE, “Produktenaansprakelijkheid naar huidig Belgisch recht”, TPR 1988, 718, nr. 4.
226 Art. 1641 BW.
227 Art. 1645 BW.
228 Art. 1646 BW.
229 J. ROGGE, “Produktenaansprakelijkheid naar huidig Belgisch recht”, TPR 1988, 719, nr. 7.
230 W. VAN CAUWELAERT, “Verborgen gebreken bij de koop: actiemogelijkheden voor de koper” (noot onder
Rb. Leuven 16 november 1979), RW 1980-1981, 203, nr. 14; J. ROGGE, “Produktenaansprakelijkheid naar huidig Belgisch recht”, TPR 1988, 719, nr. 7. 231
W. VAN CAUWELAERT, “Verborgen gebreken bij de koop: actiemogelijkheden voor de koper” (noot onder Rb. Leuven 16 november 1979), RW 1980-1981, 200, nr. 2. 232
J. ROGGE, “Produktenaansprakelijkheid naar huidig Belgisch recht”, TPR 1988, 726, nr. 13. 233
W. VAN CAUWELAERT, “Verborgen gebreken bij de koop: actiemogelijkheden voor de koper” (noot onder Rb. Leuven 16 november 1979), RW 1980-1981, 208, nr. 19.
53
Het gebrek waarvan sprake moet in de kiem reeds bestaan op het ogenblik van de koop en 1507
moet een tamelijke ernst en belangrijkheid vertonen234. 1508
1509
We kunnen aldus 4 voorwaarden onderscheiden waaraan moet voldaan zijn opdat de 1510
verkoper vrijwaring, en ook schadevergoeding, verschuldigd zou zijn. Het verkochte goed 1511
moet behept zijn met een gebrek, dat gebrek moet verborgen zijn, ernstig en moest bestaan 1512
op het moment van de koop235. 1513
Deze aansprakelijkheidsregel valt niet te verwarren met de aansprakelijkheid voor 1514
gevaarlijke zaken ingevoerd na de richtlijn van 25 juli 1985. Art. 1641 BW is beperkter daar 1515
zij enkel de aansprakelijkheid van de verkoper betreft236. 1516
1517
a. Gebrek 1518
Een gebrek wordt omschreven in de rechtsleer als zijnde een afwijking van de zaak, 1519
vergelijkend met een typemodel, waardoor ieder normaal gebruik onmogelijk wordt of toch in 1520
ernstige mate belemmerd wordt237. Het is ook niet altijd noodzakelijk dat de koper het 1521
bestaan van het gebrek concreet aantoont, voldoende is dat hij bewijst dat de ontstane 1522
schade enkel het gevolg kan zijn van het bestaan van een gebrek238. 1523
Een gasfles met een lekkende kraan is behept met een gebrek in de zin van artikel 1641 BW 1524
volgens het hof van beroep te Brussel239. In dit geval was er een brand ontstaan in de 1525
eetkamer nadat de appellant een gasfles had aangesloten op het gasfornuis. Zelfs met 1526
volledig dichtgedraaide gaskraan kwam er gas vrij. Bij het loskoppelen van die defecte 1527
gasfles kwam er een hoeveelheid gas vrij, die vuur vatte na contact met de brandende 1528
stookoliekachel. In dergelijk geval is een gebrek moeilijk te bewijzen, een expertenrapport 1529
bevestigt echter dat de kraan lekte daar zij inwendig niet goed afsloot. De gasfles, en meer 1530
bepaald de gaskraan, is behept met een gebrek. 1531
1532
1533
1534
1535
234 I. DEMUYNCK, „De bescherming van de consument tegen gevaarlijke, gebrekkige en niet-conforme
producten‟ in VLAAMSE CONFERENTIE DER BALIE VAN GENT, De consument in het recht: verwend, verwaand of miskend?, Antwerpen, Maklu, 2003, 76, nr. 184. 235
S. STIJNS, „Nieuw kooprecht in oud BW? Sophie‟s choice‟ in E. DIRIX, Liber amicorum Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 402, nr. 16. 236
L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1989, 526, nr. 324. 237
K. LAVEYT, “De vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken in een notendop” (noot onder Gent 22 januari 2003), TBH 2004, 553. 238
A. CHRISTIAENS, “Artikel 1641 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechstspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., z.p. 239
Brussel 21 januari 1993, RW 1994-1995, 820.
54
b. Verborgen gebrek 1536
De bewijslast van het verborgen gebrek rust op de koper. Het is de rechter die uitmaakt of er 1537
sprake is van een verborgen gebrek, het betreft een feitenkwestie240. 1538
In het voormeld arrest van het hof van beroep te Brussel241 stelt het hof dat de professionele 1539
verkopers gehouden zijn alle nuttige maatregelen te nemen om mogelijke gebreken op te 1540
sporen. Wanneer het bestaan van een gebrek dan ook wordt aangetoond, zijn zij verplicht de 1541
door de koper geleden schade te vergoeden, tenzij de verkoper het bewijs levert dat het 1542
gebrek onmogelijk kon worden opgespoord. 1543
Dat het gebrek in die casus verborgen was ligt voor de hand: een expert kon het gebrek pas 1544
aantonen na het uitvoeren van enkele proeven. Het gebrek was dus voor de koper niet 1545
zichtbaar bij de inontvangstneming van het goed. De professionele verkoper in deze zaak 1546
beroept zich dan ook op de onnaspeurbaarheid van het gebrek, zodat hij kan ontsnappen 1547
aan zijn vrijwaringsplicht. Het hof stelt echter, in navolging van Cassatierechtspraak242, dat 1548
de onnaspeurbare aard van het gebrek niet afhangt van de technische 1549
verificatiemogelijkheden waarover de verkoper in concreto beschikt. De verkoper stelt 1550
bovendien zelf in zijn richtlijnen voor huishoudelijk gebruik dat een eenvoudige proef met 1551
zeepsop volstaat om een gaslek te detecteren. Het hof is dus van oordeel dat het gebrek niet 1552
onnaspeurbaar was en dat de verkoper het gebrek behoorde te kennen. De verkoper is 1553
aansprakelijk voor de door het gebrek veroorzaakte schade. 1554
Volledigheidshalve vermeld ik er nog bij dat in dit geval het slachtoffer medeaansprakelijk 1555
werd geacht, daar hij onvoorzichtig handelde. De onvoorzichtigheid bestond erin de gasfles, 1556
waarvan hij wist dat ze lekte, te ontkoppelen in de nabijheid van een brandende 1557
stookoliekachel. 1558
c. Ernstig gebrek 1559
Het gebrek moet een zekere omvang hebben. Het moet het gebruik van de zaak in zekere 1560
mate verhinderen en in die zin dat het een invloed zou gehad hebben op de prijs of dat men 1561
de zaak zelfs niet zou hebben gekocht243. 1562
Als we dit toepassen op de casus van de defecte gaskraan is het duidelijk dat een lekkende 1563
kraan een gebrek is van een zekere ernst244. 1564
1565
1566
1567
240 K. LAVEYT, “De vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken in een notendop” (noot onder Gent 22 januari
2003), TBH 2004, 554. 241
Brussel 21 januari 1993, RW 1994-1995, 820. 242
Cass. 7 december 1990, RW 1992-1993, 431. 243
Art. 1641. 244
Brussel 21 januari 1993, RW 1994-1995, 820.
55
d. Gebrek bestaat bij de koop 1568
De koper zal bewijs moeten leveren van anterioriteit. Het gebrek moet reeds, miniem, 1569
aanwezig zijn geweest op het moment van de koop245. Omdat het bewijs hiervan moeilijk te 1570
leveren is, is ook hier een vermoeden van anterioriteit, ten nadele van de verkoper246. 1571
1572
e. Korte vorderingstermijn 1573
Het zal niet volstaan de vier voorgaande voorwaarden te bewijzen. De wetgeving vereist 1574
bovendien dat de rechtsvordering wordt ingesteld binnen een korte termijn. Artikel 1648 BW 1575
luidt als volgt: “De rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken moet door de 1576
koper worden ingesteld binnen een korte tijd, al naar de aard van de koopvernietigende 1577
gebreken en de gebruiken van de plaats waar de koop gesloten is”. 1578
In de wetgeving wordt geen termijn gespecificeerd waarbinnen de vordering dient te worden 1579
ingesteld, opnieuw betreft het een feitenkwestie waarover de rechter soeverein oordeelt247. 1580
De regel is vooral gericht op rechtszekerheid zodat men niet in situaties terechtkomt dat men 1581
niet meer kan uitmaken hoe en wanneer het gebrek is ontstaan248. 1582
Op 30 oktober 1973 deed zich een schadegeval voor in een caravan van een circus249. De 1583
caravan was uitgerust met 2 gasflessen die dienden voor het fornuis en de verwarming. 1584
Toen een persoon echter een nieuwe gasfles wou aansluiten kwam het gaskraantje van de 1585
fles los, waardoor het gas zich kon verspreiden in de caravan. Het gas kwam in contact met 1586
een waakvlam en veroorzaakte een enorme explosie. Alle partijen die iets te maken hadden 1587
met de verkoop van de gebrekkige gasfles betwistten bovendien niet dat de gasfles niet was 1588
uitgerust met een veiligheidssysteem zoals de regels van een van de verkopers nochtans 1589
voorschrijft. Ondanks dat het een gebrekkig product betreft in de zin van artikel 1641 BW 1590
waarvoor de verkoper in principe vrijwaring verontschuldigd is, weerhoudt het hof zijn 1591
aansprakelijkheid niet. De rechtbank in eerste aanleg besliste reeds dat de vordering tot 1592
vrijwaring laattijdig werd ingesteld en ook het hof van beroep te Brussel bevestigd op 13 1593
november 1987 die beslissing. Het schadegeval dateert van 30 oktober 1973 en de eerste 1594
vordering werd pas ingesteld op 18 juni 1978. 1595
De aansprakelijkheid van de verkoper en fabrikant werden veroordeeld op grond van de 1596
extracontractuele aansprakelijkheidsregels. 1597
1598
245 I. BOONE, “Over gordijen en korte termijnen” (noot onder Brussel 9 mei 1996), AJT 1997-98, 278, nr. 1.
246 K. LAVEYT, “De vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken in een notendop” (noot onder Gent 22 januari
2003), TBH 2004, 554. 247
B. CLAESSENS, “Noot: Drie klassiekers in een notendop: verborgen gebreken, samenloop, coëxistentie” (noot onder Antwerpen 5 december 1996), AJT 1997-1998, 79, nr. 2. 248
D. DELI, “Vrijwaring voor verborgen gebreken bij koop-verkoop: conventionele regeling van de <korte termijn> (art. 1648 BW) en de invloed van de herstellingen die de koper laat uitvoeren op zijn recht op vrijwaring.”(noot onder Antwerpen 15 april 1987), RW 1988-1989, 1062, nr. 2. 249
Brussel 13 november 1987, RGAR 1989, 11485.
56
§ 2. Contractuele aansprakelijkheid: huurder/verhuurder 1599
Een schadegeval in een pand wordt complex wanneer niet de eigenaar de bewoner is, maar 1600
een huurder. We bevinden ons in een contractuele situatie tussen huurder en verhuurder. 1601
Het spreekt voor zich dat beide in sommige gevallen ook buitencontractueel kunnen worden 1602
aangesproken: zo zal de huurder eventueel als bewaarder van een gebrekkige zaak op 1603
grond van art. 1384, lid 1 BW aansprakelijk kunnen worden gesteld of de verhuurder als 1604
eigenaar van een ingestort gebouw op grond van art. 1386 BW. De buitencontractuele 1605
aansprakelijkheid werd hierboven reeds behandeld, hieronder zal enkel verder worden 1606
ingegaan op de contractuele aansprakelijkheidsrelatie van de huurder ten opzichte van de 1607
verhuurder en omgekeerd. 1608
1609
De aansprakelijkheid van de huurder en de verhuurder zijn contractuele 1610
aansprakelijkheden250 en kunnen dus niet gecombineerd worden met een buitencontractuele 1611
aansprakelijkheidsvordering op grond van de regels in verband met samenloop251, behalve in 1612
uitzonderlijke gevallen. Men kan wel beroep doen op de extra-contractuele aansprakelijkheid 1613
wanneer men te maken heeft met een fout die een tekortkoming uitmaakt van de algemene 1614
zorgvuldigheidsplicht van eenieder en indien deze fout andere dan aan de slechte uitvoering 1615
van de overeenkomst te wijten schade heeft veroorzaakt252. Ook kan men gebruik maken 1616
van artikel 1382 BW e.v. in het geval van een misdrijf253. 1617
De burgerlijke rechtbank van Doornik254 besliste op 25 mei 2004 dat de buitencontractuele 1618
vordering samen kon worden ingesteld met de contractuele. De verhuurder had immers een 1619
gebouw verhuurd met een krappe badkamer waarin gebruik werd gemaakt van een gasboiler 1620
maar zonder voldoende ventilatie. De rechtbank is van oordeel dat dit een nalatigheid 1621
uitmaakt die een tekortkoming is van de algemene zorgvuldigheidplicht van elkeen en staat 1622
de vordering op grond van artikel 1382-1383 BW dan ook toe. 1623
1624
Aangezien de artikelen 1732 en 1733 BW de contractuele aansprakelijkheid van de huurder 1625
betreft, kan alleen de verhuurder op deze bepaling beroep doen en enkel voor de vergoeding 1626
van de schade aan het gehuurde goed255. Omgekeerd geldt ook dat enkel de huurder beroep 1627
kan doen op de artikelen 1719 en 1721 Burgerlijk Wetboek en dat de vordering moet gericht 1628
250 A. CAUWENBERGH, “Waterschade: aansprakelijkheid van de huurder of de verhuurder?, T. App. 1998, afl.
1, 8. 251
M. DAMBRE, “Art. 1733-1734 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, X dln, losbl., z.p. 252
S. HEERINCKX, “Schade aan een gehuurd goed: samenloop contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid in hoofde van de huurder” (noot onder Luik 26 november 1998), TBBR 2000, 298. 253
M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn aansprakelijkheid voor brand, TBBR 2003, 623, nr. 6 254
Rb. Doornik 25 mei 2004, JLMB 2006, 366. 255
S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 124, nr. 5.
57
zijn tegen zijn verhuurder. Andere schadelijders zullen moeten beroep doen op het gemeen 1629
aansprakelijkheidsrecht (art. 1382 BW e.v.)256. 1630
1631
a. Aansprakelijkheid van de huurder 1632
De huurder is krachtens art. 1709 BW gehouden het gehuurde goed bij het einde van de 1633
huurovereenkomst in dezelfde staat als bij aanvang van de overeenkomst terug te geven, 1634
behoudens normale slijtage. Art. 1730 tot en met 1735 BW preciseren deze verplichting tot 1635
teruggave en achten de huurder aansprakelijk voor beschadiging of verlies257 of brand258 1636
tenzij de huurder bewijst dat deze niet door zijn toedoen zijn ontstaan. 1637
Het artikel 1733 BW is alleen van toepassing op brand. Een ontploffing valt onder art. 1732 1638
BW259. Voor het begin van een brand kan je wel gebruik maken van artikel 1733 BW, maar in 1639
het geval behandeld door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge is het duidelijk dat de 1640
brand was ontstaan door een ontploffing. 1641
Gemakshalve bespreek ik beide artikelen hieronder samen, aangezien zij beiden hetzelfde 1642
doel hebben: de verhuurder bescherming bieden op zijn eigendomsrecht. Bovendien zijn de 1643
risico‟s in gevallen met gas zowel brand als ontploffing. 1644
De huurder is niet alleen aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van zijn eigen daden: 1645
volgens artikel 1735 BW moet hij ook instaan voor de schade veroorzaakt door zijn 1646
huisgenoten. 1647
1648
1. Aansprakelijkheid van de huurder voor de door hem 1649
veroorzaakte schade: art. 1732 en 1733 BW. 1650
De aansprakelijkheid van de huurder voor brand vloeit voort uit artikel 1733 BW dat in 1651
februari 1991260 werd gewijzigd en een toepassing vormt van de algemene verplichting van 1652
de huurder tot teruggave van het gehuurde goed261. Volgens het oud artikel 1733 BW stond 1653
de huurder in voor de brand, tenzij hij bewijst dat de brand ontstond door toeval of overmacht 1654
of door een gebrek in de bouw of dat het overkwam van een naburig huis. Het huidige artikel 1655
luidt als volgt: “Hij is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn 1656
schuld is ontstaan.” Het nieuwe artikel verwoordt het leveren van een negatief of inductief 1657
256 S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 124, nr. 5.
257 Art. 1732 BW.
258 Art. 1733 BW.
259 Rb. Brugge 10 oktober 1983, TBR 1985, 52.
260 Wet 20 februari 1991 houdende de wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake huishuur, BS 22 februari
1991. 261
M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 624, nr. 9.
58
bewijs door de huurder262. Wat het Hof van Cassatie betreft wijzigt de nieuwe regel niets aan 1658
de voorheen bestaande rechtsregel daar zij reeds een soepelere bewijslevering toestond263. 1659
1660
De verplichting tot teruggave van het gehuurde goed is een resultaatsverbintenis264. De 1661
aansprakelijkheid steunt niet op een fout, maar op de onmogelijkheid het gehuurde goed in 1662
de staat van ontvangst terug te geven265. De verhuurder kan zijn vordering dus pas instellen 1663
wanneer de huurder zijn teruggaveplicht dient te volbrengen en er niet in slaagt niet het goed 1664
terug te geven zoals in de oorspronkelijke gesteldheid. Wanneer het goed echter volledig 1665
teniet zou gegaan zijn, wordt de huurovereenkomst krachtens de wet ontbonden266 en 1666
ontstaat dus voor de verhuurder de mogelijkheid om de huurder aan te spreken267. 1667
1668
Overigens is de regeling van art. 1732-1733 BW aanvullend recht en kan deze dus 1669
contractueel worden uitgesloten of kan een strengere regeling worden bedongen268. 1670
1671
2. Bevrijdingsmogelijkheid voor aansprakelijkheid op grond van 1672
artikel 1732 en 1733 BW 1673
In het oude aansprakelijkheidsartikel 1733 BW werden enkele gevallen opgesomd waarin de 1674
huurder van zijn aansprakelijkheid bevrijd was: toeval, overmacht, een gebrek in de bouw of 1675
een overslaande brand van een naburig huis269. In de rechtsleer en rechtspraak nam men 1676
aan dat deze opsomming exemplatief was en niet limitatief270. Doch dit artikel werd streng 1677
geïnterpreteerd wanneer de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld271. Het Hof 1678
van Cassatie had deze regeling met betrekking tot de vrijstelling van aansprakelijkheid reeds 1679
gemilderd: naast het feit dat het een exemplatieve opsomming betrof en geen limitatieve, 1680
262 J. HERBOTS, „De aansprakelijkheid van de huurder bij en pachter bij brand‟ in X., Het onroerend goed in
de praktijk, Mechelen, Kluwer, XIX dln., z.p. 263
M. DAMBRE, “De aansprakelijkheid van de huurder voor brand: een status quaestionis.” in X., Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, 93, nr. 10. 264
M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 621, nr. 3; S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 124, nr. 2. 265
M. DAMBRE, “Art. 1733-1734 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, X dln., losbl., z.p. 266
Art. 1722 BW. 267
M. DAMBRE, “Art. 1733-1734 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, X dln, losbl., z.p. 268
M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 623, nr. 4. 269
Oud art. 1733 BW. 270
S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 125, nr. 6. 271
M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 624, nr. 9.
59
aanvaardde het Hof dat de huurder ontsnapte aan zijn aansprakelijkheid als hij kon bewijzen 1681
dat de brand buiten zijn schuld had plaatsgevonden272. 1682
Het nieuwe artikel 1733 BW wijzigt dan ook niet veel voor het Hof van Cassatie aangezien 1683
het louter een wettelijke verankering betrof van haar rechtspraak273. 1684
Om te ontkomen aan de aansprakelijkheid zal de huurder moeten bewijzen dat de 1685
beschadigingen of verliezen zonder zijn tussenkomst zijn gebeurd274. Het behoort aan de 1686
huurder toe de vreemde oorzaak aan te wijzen als hij zich van zijn aansprakelijkheid wil 1687
ontdoen275. Het zal niet volstaan te bewijzen dat de oorzaak van de brand onbekend is 1688
gebleven, het tegenbewijs zal moeten geleverd worden door middel van ernstige, precieze 1689
en overeenstemmende vermoedens276. 1690
1691
Het hof van beroep te Brussel beslist op 3 februari 1975277 dat de huurder bevrijdt is van zijn 1692
aansprakelijkheid op grond van art. 1733 BW. Het betrof een brand ontstaan in een gehuurd 1693
huis nadat de huurder de brandverwarmer had aangestoken. Het huurhuis was in het jaar 1694
van het ongeval, 1969, net aangesloten op aardgas, waardoor het gebruik van de 1695
badverwarmer verboden was wegens gebrek aan isolatie van de gasuitlaatpijp. De 1696
verhuurder had echter nagelaten dit mede te delen aan de huurder. Doordat de huurder 1697
geen kennis had van dit gebrek gebruikte de huurder naar eer en geweten de hem ter 1698
beschikking gestelde badverwarmer. Dit constructiegebrek is een vreemde oorzaak die hem 1699
bevrijdt van de teruggaveplicht van het gehuurde goed in goede staat. Bovendien is de 1700
huurder niet enkel bevrijdt van zijn aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid van de 1701
verhuurder komt ook vast te staan278. 1702
1703
Het bewijs van een vreemde oorzaak als bron van de brand is echter niet altijd zo eenvoudig, 1704
zo blijkt uit onderstaande rechtspraak. 1705
In een gehuurde winkelruimte was een brand ontstaan. De spectaculaire brand was 1706
veroorzaakt door een lek in de gasleiding. Het staat vast dat de brand niet anders kon 1707
ontstaan zijn dan door een gebrek in de zaak. Het gebrek in de zaak wordt dan ook als 1708
bewezen geacht zo geen andere oorzaak van de brand kan worden weerhouden. Hiermee is 1709
272 M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn
aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 623, nr. 4. 273
S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 125, nr. 6. 274
A. CAUWENBERGH, “Waterschade: aansprakelijkheid van de huurder of de verhuurder?”, T. App. 1998, afl. 1, 9. 275
P. ALLARY, L. NIJS, “Huurders en gebruikers: aansprakelijkheid, verzekering (voor rekening) en verhaal”, T. Verz. 2006, 397, 2.2.2.1. 276
M. DAMBRE, “Art. 1733-1734 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, X dln, losbl., z.p. 277
Brussel 3 februari 1975, RGAR 1984, 10.759, noot. 278
Zie infra pagina 64.
60
de huurder echter niet van zijn aansprakelijkheid bevrijdt. Het hof van beroep te Antwerpen is 1710
van mening dat de huurder de bewaker is van de gehuurde zaken en zijn aansprakelijkheid 1711
wordt toch weerhouden279. 1712
1713
Het hof van beroep te Gent deed op 17 december 1985280 uitspraak in een zaak waar een 1714
gehuurd goed werd vernield door een gasexplosie. Een lek in de gasleidingen veroorzaakte 1715
een gasophoping die leidde tot een explosie gevolgd door ontbranding. Als gevolg hiervan 1716
werd het gehuurd pand volledig vernield. In casu beroept men zich op art. 1732 BW dat de 1717
huurders aansprakelijk stelt voor de beschadigingen of verliezen ontstaan gedurende de 1718
huurperiode, tenzij bewijs wordt geleverd dat deze buiten hun schuld hebben plaatsgehad. 1719
De huurders slagen er niet in te bewijzen dat het lek en de explosie buiten hun schuld is 1720
ontstaan en blijven dus contractueel aansprakelijk tegenover de verhuurder. 1721
Het feit dat de huurders contractueel aansprakelijk zijn heeft invloed op de schade die kan 1722
vergoed worden. In het contract werd een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de 1723
aansprakelijkheid en dus brengt dit een voorbehoud voor de schadevergoeding met zich 1724
mee. De huurders staan alleen in voor datgene waartoe zij contractueel gehouden zijn. De 1725
huurders hadden het goed in zeer slechte staat ontvangen en hadden zelf 1726
verfraaiingswerken uitgevoerd aan het goed, maar het is niet bewezen dat zij deze kosteloos 1727
zouden afstaan aan de huurder. De huurders betaalden een geringe huurprijs, maar dit is in 1728
overeenstemming met de waarde van het goed. Het Hof beslist dan ook de in eerste aanleg 1729
toegekende vergoeding fors te verminderen. 1730
1731
Uit voormeld voorbeeld blijkt het belang van een brandverzekering, doch deze is tot heden 1732
nog steeds niet verplicht. Vele verhuurders leggen dan ook de contractuele verplichting op 1733
aan de huurder om een brandverzekering te nemen, of nemen zelf een verzekering en laten 1734
de huurder meebetalen in de premie281. 1735
1736
Ook zal de afwezigheid van de huurder tijdens het schadegeval niet voldoende zijn als 1737
bevrijdigingsgrond. Zijn afwezigheid sluit de mogelijkheid van een voorafgaande nalatigheid 1738
of onvoorzichtigheid namelijk niet uit. Zo kan hij hebben nagelaten de gas of elektriciteit af te 1739
sluiten, een kaars laten branden, een smeulende sigaret achterlaten…282 In elk geval zullen 1740
de feiten apart moeten worden bekeken. 1741
279 Antwerpen 10 juni 1985, Limb. Rechtsl. 1986, 124.
280 Gent (vijfde kamer) 17 december 1985, TGR 1987, 3.
281 M. DAMBRE, “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn
aansprakelijkheid voor brand”, TBBR 2003, 629, nr. 18. 282
J. HERBOTS, “De aansprakelijkheid van de huurder bij en pachter bij brand” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, XIX dln., z.p.
61
3. Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door 1742
huisgenoten: art. 1735 BW 1743
1744
De huurder is niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen daden, hij moet ook instaan voor de 1745
schade veroorzaakt door zijn huisgenoten283. Artikel 1735 BW bepaalt immers dat de huurder 1746
aansprakelijk is voor de beschadigingen en de verliezen die door toedoen van zijn 1747
huisgenoten of onderhuurders zijn ontstaan. Het begrip „huisgenoten‟ dient ruim te worden 1748
geïnterpreteerd284. RUTTEN schrijft dat het begrip „huisgenoten‟ elke persoon omvat die zich 1749
met toestemming van de huurder in het pand bevindt285. Meer bepaald kunnen onder 1750
„huisgenoten‟ onder meer worden begrepen: de partner van de huurder, zijn kinderen, de 1751
kinderen van zijn partner, familie, genodigden, aannemers die in opdracht van de huurder of 1752
zijn huisgenoten werken uitvoeren, personeel, leveranciers…286 1753
1754
De ruime interpretatie van het begrip „huisgenoten‟ vinden we terug in verschillende 1755
rechtspraak. 1756
Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen287 is van oordeel dat de 1757
bestuurder van de vennootschap, die huurder was van het gebouw, een huisgenoot is, 1758
waarvoor de vennootschap aansprakelijk is. 1759
In casu werd de werkplaats van een gebouw verhuurd aan een vennootschap. In deze 1760
werkplaats gebeurde er een zware ontploffing gevolgd door een brand. De ontploffing is te 1761
wijten aan het ontvlammen van gas dat ontsnapt was uit een radiator die, zo bleek, 1762
opzettelijk was afgekoppeld door de zaakvoerder teneinde zelfmoord te plegen door 1763
verstikking. De verhuurder en dus eigenaar van het gebouw dagvaarden de hurende 1764
vennootschap, de erfgenamen van de zaakvoerder, de verzekeraar en een van de vennoten 1765
die met zijn aansteker de ontploffing onmiddellijk heeft veroorzaakt. De rechtbank te 1766
Antwerpen is van oordeel dat de zaakvoerder niet als een derde kan worden beschouwd in 1767
relatie tot de hurende vennootschap. De zaakvoerder is dus een huisgenoot waarvoor de 1768
vennootschap aansprakelijk is, het gedrag van de zaakvoerder maakt dus geen geval van 1769
overmacht uit. 1770
1771
283 J. HERBOTS, “Raad eens wie vanavond komt dineren? Of: de huisgenoten van de huurder” (noot onder
Cass. 21 januari 1999), RW 1998-1999, 1455. 284
M. DAMBRE, “De aansprakelijkheid van de huurder voor brand: een status quaestionis” in X., Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, 96, nr. 15. 285
S. RUTTEN, “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 125, nr. 7. 286
M. DAMBRE, “Art. 1735 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtleer., Mechelen, Kluwer, X dln., lobsl., z.p. 287
Rb. Antwerpen 1 april 1971, De Verz. 1972, 515.
62
De rechtbank van eerste aanleg te Brugge oordeelde op 10 oktober 1983288 over de 1772
aansprakelijkheid van de huurster. Er was een brand ontstaan, maar deze kwam voort van 1773
een gasverwarmingstoestel dat de huurster had laten plaatsen. Niettegenstaande dat de 1774
installateur fouten had begaan, is de huurster toch aansprakelijk gesteld. 1775
1776
Ook een medestudente die haar kotgenote wou helpen bij het aansluiten van een gasfles is 1777
een huisgenote in de zin van artikel 1735 BW289. Het schadegeval werd veroorzaakt toen 1778
een studente, op uitnodiging van haar vriendin (de huurster), ging helpen om een fles 1779
butaangas aan te sluiten in haar kamer. Wanneer de studente door middel van een 1780
brandende lucifer wil nagaan of de uitgevoerde aansluiting wel dicht was, veroorzaakt zij het 1781
begin van een brand. De huurster werd aansprakelijk gesteld op grond van art. 1735 BW 1782
voor die brand. De verhuurder had de behulpzame studente ook gedagvaard op grond van 1783
de buitencontractuele aansprakelijkheid en ook haar aansprakelijkheid werd weerhouden. 1784
1785
Het hof van beroep van Bergen kwam op 12 oktober 1992290 tot een uitspraak in volgende 1786
zaak. In casu werd een boerderij verhuurd aan een koppel. Zij lieten een boiler installeren die 1787
werkte door middel van gasflessen gevuld met een mengeling van butaangas en propaangas 1788
en die zich aan de buitenkant van het gebouw bevinden. Op 29 juni 1976 wijst de dochter 1789
van de huurders hen op een gasgeur komende van de boiler. De huurder sluit daarop de 1790
gasflessen en meldt dit aan hun gasleverancier. De gasleverancier komt de volgende dag ‟s 1791
morgens langs, maar moet wegens gebrek aan materiaal vertrekken en komt hij in de 1792
namiddag terug. Op dat moment is de vrouw aanwezig in het huis en ze toont hem de 1793
badkamer. Nadat de gasleverancier enkele stappen in de badkamer was, doet er zich een 1794
ontploffing voor en ontstaat er een kleine brand. 1795
De eigenaar van het gebouw wil natuurlijk zijn schade vergoed zien. Hij stelt een vordering in 1796
tegen de huurder (op grond van art. 1733 BW) en zijn verzekeraar. 1797
De rechter in eerste aanleg veroordeelt enkel en alleen de huurders, en hun verzekeraar, tot 1798
het betalen van het gevorderde bedrag op grond van art. 1733 BW. 1799
In hoger beroep voeren de appellanten aan dat de brand niet is ontstaan door hun fout, maar 1800
door die van de gasleverancier en in subsidiaire orde weerleggen zij, door middel van 1801
rapporten van experts dat de brand niet is ontstaan door een fout van hen of door een fout 1802
van deze bedoeld in artikel 1735 BW (huisgenoten of onderhuurders). 1803
De appellanten zeggen dat het duidelijk uit de expertise blijkt dat de brand ontstaan is door 1804
de fout van de gasleverancier, daar hij de gasflessen had geopend alvorens de badkamer te 1805
288 Rb. Brugge 10 oktober 1983, TBR 1985, 52.
289 Antwerpen 23 april 1980, De Verz. 1983, 267, noot A.T.
290 Bergen 12 oktober 1992, JLMB 1995, 158.
63
betreden. Experts stellen echter dat het onmogelijk is om te achterhalen wie de gasflessen 1806
openden, maar de gasleverancier had wel de verantwoordelijkheid deze te controleren en 1807
eventueel te sluiten. In rechte moet worden beslist of de fout van de gasleverancier zo zwaar 1808
doorweegt om de huurders van hun aansprakelijkheid te verlossen. Op hen rust immers nog 1809
de aansprakelijkheid van art. 1735 BW. De vraag rijst wel als de gasleverancier moet worden 1810
beschouwd als een huisgenoot in de zin van voormeld artikel. Het Hof beslist dat aangezien 1811
hij de toestemming had van de huurders om het goed te betreden, hij een persoon uitmaakt 1812
waarvoor de huurders overeenkomstig art. 1735 BW aansprakelijk zijn. 1813
Het Hof stelt echter wel dat de rechtbank in eerste aanleg verkeerdelijk oordeelde door 1814
uitsluitend de huurders te veroordelen. Het hof van beroep van Bergen acht ook de 1815
gasleverancier gedeeltelijk verantwoordelijk en beslist daarom tot een gedeelde 1816
aansprakelijkheid. 1817
De aansprakelijkheid van de gasleverancier wordt niet verduidelijkt, maar mijns inziens zal 1818
deze steunen op art. 1382 BW en maakt zijn onzorgvuldigheid en nalatigheid een fout uit die 1819
in oorzakelijk verband staat met de schade. 1820
1821
Ook in een hierboven reeds vermeld vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te 1822
Turnhout291 wordt uitspraak gedaan over de huurdersaansprakelijkheid. In casu was de 1823
brand te wijten aan een gestationeerd voertuig in de garage van het gehuurde goed. De 1824
wagen was echter geen eigendom van de huurster, maar van een derde. De huurster voert 1825
dan ook aan dat de brand buiten haar schuld is ontstaan om zo te ontkomen aan de 1826
aansprakelijkheid op grond van art. 1733 BW. Maar net als in het hierboven genoemde 1827
arrest is de huurder ook verantwoordelijk voor de schade aangericht door huisgenoten. 1828
De wagen werd ofwel door de huurster zelf in het pand gebracht of werd met toestemming 1829
van de huurster door een, volgens art. 1735 BW, huisgenoot. De huurster slaagt dus niet in 1830
haar opzet te bewijzen dat de schade buiten haar schuld is ontstaan. 1831
1832
Artikel 1735 BW bevat een echte contractuele aansprakelijkheid van de huurder voor 1833
andermans daad. De huurder is aansprakelijk voor daden van derden die buiten de 1834
huurdersovereenkomst vallen292. 1835
De toepassing van deze aansprakelijkheidsregel vereist niet dat er een fout is in hoofde van 1836
de derde, het volstaat dat deze een daad stelde die schade berokkende aan het gehuurde 1837
291 Rb. Turnhout 17 april 2003, RW 2005-2006, 1270.
292 J. HERBOTS, “Raad eens wie vanavond komt dineren? Of: de huisgenoten van de huurder” (noot onder
Cass. 21 januari 1999), RW 1998-1999, 1455.
64
goed om de aansprakelijkheid van de huurder te weerhouden293. Verder is ook niet vereist 1838
dat de huisgenoot schuldbekwaam is294. 1839
Voor de hand liggend is evenwel dat wanneer wel een fout kan worden weerhouden in 1840
hoofde van de derde, de huurder een regresvordering zal kunnen instellen ten aanzien van 1841
deze derde, zoals werd gedaan in de case betreffende de kotgenote die een medestudente 1842
kwam helpen bij de aansluiting van een gasfles295. 1843
1844
b. Aansprakelijkheid van de verhuurder 1845
De aansprakelijkheid speelt niet alleen bij verhuur van onroerende goederen, maar ook bij de 1846
verhuur van roerende goederen. Bovendien is het niet enkel de huurder die zich blootstelt 1847
voor een aansprakelijkheidsvordering, maar ook op de verhuurders rusten enkele 1848
verplichtingen waarvoor zij desgevallend aansprakelijk kunnen worden gesteld296. 1849
Artikel 1719 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de verhuurder het onroerend goed te 1850
leveren, het in zodanige staat te onderhouden zodat het kan gebruikt worden waarvoor het is 1851
verhuurd en de huurder er het rustig genot van laten hebben gedurende de gehele duur van 1852
de huurovereenkomst. Artikel 1721 Burgerlijk Wetboek stelt dat de verhuurder vrijwaring 1853
verplicht is voor alle gebreken van het verhuurde goed, ook al waren deze gebreken niet 1854
gekend bij het aangaan van de huur. 1855
Het hof van beroep te Brussel besliste op 24 januari 1974297 dat de verhuurder vrijwaring 1856
verschuldigd was. Een schadegeval had zich voorgedaan doordat de verhuurder een goed 1857
had verhuurd waarvan de schoorsteen, bedoeld voor de ontruiming van verbrandingsgassen, 1858
niet was geveegd en doordat de leiding van het verwarmingstoestel zich in slechte staat van 1859
onderhoud bevond. 1860
1861
In de casus van het hof van beroep te Brussel van 3 februari 1975298, hierboven reeds 1862
besproken, is de verhuurder aansprakelijk voor de schade. Gemakshalve herhaal ik nog 1863
even de feiten: de huurwoning was recent aangesloten op het gasnet maar er was een 1864
gebrek aan de isolatie van de gasuitlaatpijp, waardoor het verboden was de badverwarmer 1865
te gebruiken. De verhuurder had nagelaten dit mee te delen aan de huurder met als gevolg 1866
dat op een dag een brand ontstaat wanneer de huurder de badverwarmer aansteekt. 1867
293 J. HERBOTS, “Raad eens wie vanavond komt dineren? Of: de huisgenoten van de huurder” (noot onder
Cass. 21 januari 1999), RW 1998-1999, 1455. 294
J. HERBOTS, “Raad eens wie vanavond komt dineren? Of: de huisgenoten van de huurder” (noot onder Cass. 21 januari 1999), RW 1998-1999, 1455. 295
Antwerpen 23 april 1980, De Verz. 1983, 267, noot A.T. 296
P. ALLARY, L. NIJS, “Huurders en gebruikers: aansprakelijkheid, verzekering (voor rekening) en verhaal”, T. Verz. 2006, 395. 297
Brussel 24 januari 1974, RGAR 1974, 9238. 298
Brussel 3 februari 1975, RGAR 1984, 10759, noot.
65
De verhuurder heeft het goed dus niet onderhouden. Hij belemmerde alzo het gebruik van 1868
het onroerend goed waarvoor het bestemd was. 1869
1870
Een arrest van het hof van beroep te Antwerpen oordeelt namelijk op 6 januari 1986299 dat 1871
de verhuurder van een gasboiler aansprakelijk is voor een verborgen gebrek. Art. 1721 BW 1872
legt namelijk een vrijwaringsplicht ten laste van de verhuurder voor alle gebreken. De 1873
vrijwaringsplicht geldt voor alle gebreken die het gebruik van het verhuurde goed 1874
verhinderen, dit omvat dus ook alle verborgen gebreken. Zelfs al kon de verhuurder het 1875
gebrek bij het aangaan van de overeenkomst niet kennen, toch blijft zijn vrijwaringsplicht 1876
zoals art. 1721 BW het voorschrijft300. Indien door die gebreken een verlies voor de huurder 1877
ontstaat, is de verhuurder verplicht hem schadeloos te stellen. 1878
In casu betrof het de huur van een gasboiler die schade had aangericht door ontploffing. De 1879
ontploffing is het gevolg van een gebrek in het toestel. De gasmaatschappij die het toestel 1880
verhuurd had in de overeenkomst een exoneratiebeding geschreven waarin staat dat zij niet 1881
aansprakelijk zijn voor schade door het gebruik van het in huur gegeven toestel. 1882
Enkele experts komen tot de conclusie dat de verhuurde gasboiler behept was met een 1883
gebrek ten gevolge van een ontwerpfout en dat deze het gebruik van het toestel mettertijd 1884
verhindert. De verhuurder is dus overeenkomstig art. 1721 BW gehouden tot 1885
schadeloosstelling. De gasmaatschappij wijst echter op het exoneratiebeding om niet te 1886
moeten betalen, maar daar oordeelt het Hof correct door te stellen dat de bedingen moeten 1887
worden geïnterpreteerd tegen degene die ze bedingt301, bovendien is de gasmaatschappij in 1888
een veel sterkere positie om dergelijke bedingen in te schrijven aangezien we te maken 1889
hebben met een toetredingscontract. 1890
Het hof beslist correct dat de verhuurder niet wordt ontlast van zijn vrijwaringplicht. 1891
De risico‟s met gas zijn niet enkel brand en ontploffing, gas kan ook zorgen voor een 1892
vergiftiging: CO-vergiftiging. 1893
1894
De rechtbank van Doornik302 moest uitspraak doen over de aansprakelijkheid van de 1895
verhuurder nadat de huurder het slachtoffer was geworden van dergelijke vergiftiging. De 1896
vergiftiging was mogelijk doordat de badkamer, voorzien van een gasboiler, niet voorzien 1897
was van een degelijk verluchtingssysteem en bovendien erg krap was. De rechtbank beslist 1898
dat het verhuren van dergelijk gebrekkig appartement een nalatigheid of een 1899
299 Antwerpen 6 januari 1986, RW 1986-1987, 676.
300 T. VANSWEEVELT, “Produktenaansprakelijkheid van de (professionele) verhuurder en de interpretatie van
exoneratiebedingen”( noot onder Antwerpen 6 januari 1986), RW 1986-1987, 677. 301
Art. 1162 BW. 302
Rb. Doornik 25 mei 2004, JLMB 2006, 366.
66
onvoorzichtigheid uitmaakt die zijn aansprakelijkheid op grond van art. 1719 en 1721 BW 1900
met zich meebrengt. 1901
1902
De vrijwaringsplicht van de verhuurder dient te worden beperkt tot de onzichtbare 1903
gebreken303. Er werden in maart 2010 twee cassatieberoepen ingesteld tegen een arrest van 1904
het hof van beroep te Antwerpen gewezen op 8 oktober 2008304. Het arrest betrof een 1905
schadegeval in een café. Er had zich een brand voorgedaan en die was ontstaan door 1906
beschadigingen van elektrische leidingen in de vloer in de achterplaats van de zolder. Een 1907
expert stelde vast dat deze leidingen reeds in april 1996 beschadigd waren en zij na verloop 1908
van tijd overgangsweerstanden hebben kunnen doen ontstaan, waaruit dan vonken 1909
ontsprongen met uiteindelijk een brand tot gevolg. 1910
Zoals hierboven uiteengezet rust op de huurder van een onroerend goed een 1911
aansprakelijkheid voor brand305 en is hij ook aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door 1912
zijn onderhuurder306. De verzekeraar van de eigenaar van het onroerend goed wenst zijn 1913
uitgekeerde vergoeding aan zijn verzekerde dan ook te verhalen op de huurder, 1914
onderhuurder en hun verzekeraars. 1915
De huurder en onderhuurder stellen beiden dat niet zij verantwoordelijk zijn voor de brand, 1916
maar dat de verhuurder vrijwaringsplicht verschuldigd is op grond van artikel 1719 en 1721 1917
BW. Het verhuurde goed was namelijk gebrekkig. Het hof is echter van mening dat de 1918
verhuurder voor zichtbare gebreken niet aansprakelijk is. Dat de gebreken zichtbaar waren 1919
bij de aanvang van de huur wordt niet betwist, aangezien ze beschreven worden in een 1920
omstandige plaatsbeschrijving, welke door zowel verhuurder als huurder werd ondertekend. 1921
De huurder aanvaardde alzo de gebrekkige staat van het goed en doet afstand van zijn 1922
rechten op grond van artikel 1721 BW ten aanzien van de verhuurder wat betreft die 1923
zichtbare gebreken. 1924
Er wordt twee maal een cassatieberoep ingesteld tegen voorgaand arrest, maar beiden 1925
worden verworpen307. Het Hof van Cassatie stelt duidelijk dat de huurder zich niet aan zijn 1926
aansprakelijkheid kan onttrekken door aan te tonen dat de brand te wijten is aan een 1927
gebrekkig deel van het verhuurde goed dat door hem in die staat is aanvaard en waarvan hij 1928
gebruik gemaakt heeft. 1929
De wettekst van artikel 1721 BW spreekt enkel over gebreken, maar de rechtspraak voegt 1930
daar dus aan toe dat de gebreken onzichtbaar moeten zijn. Zichtbare gebreken bij het begin 1931
van de huur gelden niet als aansprakelijkheidsgrond. 1932
303 Cass. 25 maart 2010, www.cass.be.
304 Antwerpen 8 oktober 2008, niet gepubliceerd.
305 Art. 1733 BW.
306 Art. 1735.
307 Cass. 25 maart 2010, www.cass.be.
67
Afdeling 3: Aansprakelijkheid op grond van bijzondere wetten 1933
1934
Na verloop van tijd is gebleken dat het gemeen recht ontoereikend was om alle 1935
schadegevallen te omvatten. De wetgever heeft dan ook verscheidene bijzondere wetten 1936
ingevoerd welke gepaard gaan met een objectieve aansprakelijkheid. Een objectieve 1937
aansprakelijkheid houdt in dat de aansprakelijkheid wordt losgekoppeld van een fout308, maar 1938
een aanknopingspunt vindt bij een activiteit, welke als risicofactor wordt bestempeld309. 1939
Hieronder zal dieper worden ingegaan op de aansprakelijkheidsregeling uit 3 bijzondere 1940
wetten: de Gaswet van 1965310, de wet van 18 juli 1975 betreffende gasopslag311, de wet 1941
betreffende de productaansprakelijkheid312 en de wet betreffende brand en ontploffing in 1942
openbare gebouwen313. Bij de schade die veroorzaakt wordt door transport en opslag van 1943
gas moeten we niet alleen oog hebben voor gevallen van brand en ontploffing, maar mensen 1944
lijden soms ook schade door de plaatsing van leidingen of opslagplaatsen op hun 1945
eigendommen. Hieronder zal hier ook worden op ingegaan. 1946
1947
§ 1.Wet betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door 1948
middel van leidingen 1949
a. Toepassingsgebied 1950
De draagwijdte van deze wet kan het best worden verduidelijkt door middel van definities. De 1951
hierboven beschreven definities zijn algemeen, de wet van 12 april 1965314, definieert zelf 1952
enkele begrippen. 1953
1. Gas 1954
Aanvankelijk had men bij de opbouw van de Gaswet oog voor aardgas, maar er bestaan 1955
natuurlijk nog andere soorten gassen en dus werd het toepassingsgebied van de wet dan 1956
ook uitgebreid. Met de formulering „gas‟ wou men alle soorten gasvormige brandstoffen 1957
onder de regeling plaatsen. Aardgas wordt nog eens apart gedefinieerd in de wet als zijnde 1958
alle gasvormige brandstoffen met een ondergrondse oorsprong en met een bepaalde 1959
samenstelling. 1960
308 H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar
Belgisch recht”, TPR 1984, 331, nr. 4. 309
L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1989, 570, nr. 349b. 310
Wet betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen van 12 april 1965, BS 7 mei 1965. 311
Wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 312
Wet betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken van 25 februari 1991, BS 22 maart 1991. 313
Wet betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen van 30 juli 1979, BS 20 september 1979. 314
Wet betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen van 12 april 1965, BS 7 mei 1965.
68
Opmerkelijk is dat ook de vloeibaar gemaakte aardgassen onder de wetgeving vallen, daar 1961
de definitie vermeldt „gasvormig bij een temperatuur van 15° C‟315. De vloeibaar gemaakte 1962
gassen zullen zoals elk normaal gas bij die temperatuur opnieuw gasvormig worden. 1963
1964
2. Vervoer van gas 1965
Vervoer van gas wordt in de Gaswet als volgt omschreven: “het vervoer van gas door middel 1966
van vervoerinstallaties met het oog op levering aan afnemers”316. We kunnen een 1967
onderscheid maken bij de afnemers tussen consumenten, of afnemers om zelf een activiteit 1968
van vervoer op te zetten naar de eindgebruiker. Dit behelst dan enkel het vervoer van gas 1969
met doel in België te worden gebruikt. Ook de doorvoer van aardgas valt onder het 1970
toepassingsgebied van deze wet317. 1971
1972
3. Aardgasdistributie 1973
Het begrip aardgasdistributie wordt verduidelijkt in de Gaswet als volgt: “de werkzaamheid 1974
die erin bestaat gas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers gevestigd op 1975
het grondgebied van één of meer bepaalde gemeenten”318. Levering is dus de verkoop van 1976
gas aan afnemers voor eigen of andermans rekening319. 1977
1978
b. Compensatoire schadevergoeding 1979
Wanneer nutsleidingen worden ingeplant, gaan deze veelal gepaard met een soort 1980
onteigening. De grondeigenaar laat toe dat een bedrijf een ondergrondse leiding op zijn of 1981
haar erf plaatst, maar voor de eventuele last die hiermee gepaard gaat zal deze eigenaar 1982
een vergoeding krijgen. Dit is de compensatoire vergoeding die wordt toegekend in de wet 1983
van 12 april 1965320. 1984
De vervoersmaatschappij is niet alleen verplicht een compensatoire schadevergoeding uit te 1985
keren aan de grondeigenaar, zij moet ook wijzigingen die worden opgelegd door de Koning, 1986
de Staat of de provincies en gemeenten kosteloos doorvoeren321. Fluxys besliste in te gaan 1987
315 Art. 1, 1°Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van
leidingen, BS 7 mei 1965. 316
Art. 1, 7° Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. 317
Art 1, 7°bis Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. 318
Art. 1, 12° wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. 319
L.DERIDDER, T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 74, nr. 96. 320
Art. 13 wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. 321
Art. 9 wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 7 mei 1965.
69
tegen deze bepaling, maar ving bot. Het Hof van Cassatie stelt op 24 september 2004322 dat 1988
zij geen enkel middel heeft om de kosten van de wijziging van een leiding, die werd 1989
opgedragen door de provincie, op de provincie te verhalen. Het artikel 9 is duidelijk en stelt 1990
dat deze kosten ten laste van de vervoersmaatschappij blijven. 1991
1992
c. Risico-aansprakelijkheid 1993
Naast een compensatoire vergoeding moet de wet ook voorzien in een regeling die de 1994
risico‟s dekt. Het is niet onwaarschijnlijk dat een leiding barst, welke dan kan leiden tot brand 1995
of ontploffing. De wet bepaalt dan ook dat „de exploitant aansprakelijk is voor alle schade 1996
ontstaan uit de exploitatie‟323. Het valt te betreuren dat de wetgever niet meer aandacht heeft 1997
besteed aan deze bepaling. De omschrijving is vrij algemeen waardoor onzekerheid rijst over 1998
de draagwijdte van het artikel324. 1999
Het grootste toepassingsgeval dat we onder deze wet zouden kunnen plaatsen, is de 2000
gasramp te Gellingen op 30 juli 2004. Deze casus werd hierboven reeds besproken in 2001
verband met de aannemersaansprakelijkheid. Tot februari 2010 tastten de slachtoffers in het 2002
duister. De tekst van artikel 13 van de wet van 12 april 1965 is zo vaag, dat men zich kan 2003
afvragen als het de bedoeling was van de wetgever om een objectieve aansprakelijkheid op 2004
te leggen, dan wel de foutaansprakelijkheid van de gasonderneming te bevestigen325. Fluxys 2005
vermoedde aansprakelijk te worden gesteld, wellicht op grond van deze bijzondere wet, daar 2006
in haar financieel jaarrapport 2004 te lezen staat dat zij reeds enkele miljoenen euro hebben 2007
vrijgemaakt voor het vergoeden van de slachtoffers. Nu 6 jaar later is het eindelijk tot een 2008
uitspraak in eerste aanleg gekomen en treft Fluxys geen schuld. De correctionele rechtbank 2009
van Doornik kwam op 22 februari 2010 tot de beslissing om slechts 3 beklaagden schuldig te 2010
achten aan de ramp, met name bouwbedrijf Tramo, architect Erwin Persoons en werfleider 2011
Kristof Dewaele326. Het betreft natuurlijk nog maar de strafrechtelijke kant van de zaak, mijns 2012
inziens kan Fluxys nog steeds op grond van deze wet burgerrechtelijk aansprakelijk worden 2013
gesteld. Een beroepsprocedure is ondertussen evenwel ingezet. Op 29 november 2010 start 2014
het proces in hoger beroep voor het hof van beroep te Bergen327. 2015
2016
2017
2018
322 Cass. 24 september 2004, Pas. 2004, 1404.
323 Art. 13, lid 1 wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel
van leidingen, BS 7 mei 1965. 324
H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht”, TPR 1984, 367, nr. 54. 325
B. DUBUISSON, “De la légèreté de la faute au poids du hasard. Réflexions sur l‟évolution du droit de la responsabilité civile.”, RGAR 2005, 14009, nr. 24. 326
Supra. 327
X., “Zes jaar na Ghislengien”, De Standaard 31 juli-1 augustus 2010, 17.
70
d. Strafrechtelijke aansprakelijkheid 2019
Art. 19 van de Gaswet bepaalt dat men ook strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld 2020
voor schade. 2021
2022
§ 2. Wet betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse 2023
bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas. 2024
Deze wet van 18 juli 1975328 bevat net zoals de hierboven besproken gaswet een 2025
compensatoire en een objectieve aansprakelijkheid. 2026
In artikel 12 van deze wet lezen wij dat de houder van een exploitatievergunning verplicht is 2027
een jaarlijkse vergoeding uit te betalen aan de eigenaar van het erf waarvan hij gebruik 2028
maakt voor zijn activiteiten. 2029
De objectieve aansprakelijkheid vinden we terug in artikel 13 van de wet. Daarin lezen we 2030
dat de houder van een opsporings- of exploitatievergunning van rechtswege verplicht is alle 2031
schade te vergoeden die veroorzaakt is door het opsporen of exploiteren van een bergruimte 2032
in situ. 2033
2034
§ 3. Wet betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken 2035
Sinds de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met 2036
gebreken329 wordt een producent van een product aansprakelijk gesteld voor schade 2037
veroorzaakt door een gebrek in zijn product. Hieronder zal echter blijken dat ook andere 2038
personen aansprakelijk kunnen worden gesteld. 2039
2040
De wet van 25 februari 1991 is een omzetting van een richtlijn van de EEG van 25 juli 2041
1985330. Het productaansprakelijkheidsrecht is in de Europese Unie geharmoniseerd, alle 2042
regels hieronder besproken, gelden dus (of zouden moeten gelden) ook in Nederland. 2043
We mogen deze wet niet verwarren met de gemeenrechtelijke productaansprakelijkheid uit 2044
art. 1641 BW die hierboven reeds werd besproken331. Deze beide aansprakelijkheidsregelen 2045
bestaan naast elkaar en het slachtoffer heeft dan ook de keuzemogelijkheid tussen de 2046
verschillende aansprakelijkheidsvorderingen332. De wet productaansprakelijkheid zal in 2047
sommige gevallen gelijklopend zijn met de vrijwaringsverplichting van de verkoper in de zin 2048
328 Wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd
voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 329
Wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 330
Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L. 7 augustus 1985. 331
L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad., Antwerpen, Maklu, 1898, 526, nr. 325. 332
T. VANSWEEVELT, “De wet van 25 februari 1991 inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 98, nr. 3.
71
van artikel 1641 BW, maar de wet van 25 februari 1991 breidt de vorderingsmogelijkheden 2049
aanzienlijk uit, zo worden meerdere personen aansprakelijk gesteld en staat de vordering 2050
ook open voor niet contractanten en dus derden333. 2051
2052
Deze aansprakelijkheidsregeling valt niet in te delen in ofwel een contractuele of een 2053
buitencontractuele aansprakelijkheid. Om toepassing te maken van de regeling wordt geen 2054
contractuele relatie vereist, dus is het dan een buitencontractuele aansprakelijkheid. Maar 2055
wanneer we te maken hebben met een contract tussen de schadelijder en de aansprakelijke 2056
bevinden we ons wel in een contractuele aansprakelijkheid. Voor de wet 2057
productaansprakelijkheid is het zonder belang of het slachtoffer al dan niet een contractuele 2058
band heeft met de producent334. 2059
2060
Volgens de wet productaansprakelijkheid is de producent aansprakelijk voor de schade 2061
veroorzaakt door een gebrek in zijn product335. We kunnen dus de volgende 2062
toepassingsvoorwaarden onderscheiden: de vordering betreft een product, dat gebrekkig is 2063
en schade veroorzaakte en is gericht tegen de producent. Aanknopingspunt van de 2064
aansprakelijkheid is niet de fout van de producent, maar het gebrek van het product336. 2065
Bij gebrek aan toepassingsgevallen over gas met betrekking tot deze wet, zal ik hieronder 2066
enkele gevallen bespreken over elektriciteit. We zouden die dan naar analogie kunnen 2067
toepassen op gevallen handelend over gas. 2068
2069
a. Toepassingsvoorwaarden 2070
1. Product 2071
Art. 2 van de wet omschrijft wat onder een product dient te worden verstaan. Een product is 2072
elk lichamelijk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of 2073
onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden. Om onder deze wet 2074
te vallen moeten het „lichamelijke‟ goederen betreffen. Is een goed niet voor zintuigelijke 2075
waarneming vatbaar, dan betreft het een onlichamelijk goed dat buiten het 2076
toepassingsgebied van de wet valt337. 2077
333 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De
onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 526, nr. 325. 334
J. VERLINDEN, “Twintig jaar productaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen., Gent, Larcier, 2005, 32, nr. 6. 335
Art. 1 wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 336
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 499, nr. 782. 337
T. VANSWEEVELT, “De wet van 25 februari 1991inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 104, nr. 16.
72
Vraag is dus als gassen, en daarmee samenhangend alle energiebronnen als lichamelijk 2078
kunnen worden beschouwd. De wet verduidelijkte specifiek voor elektriciteit dat het als een 2079
product wordt beschouwd in deze wet. Het lot van water en gas werd niet gespecificeerd, 2080
maar we kunnen erover eens zijn dat ook zij als product onder het toepassingsgebied van de 2081
wet vallen. Gas en water kunnen immers door onze zintuigen worden waargenomen en 2082
maken dus lichamelijk, roerende goederen uit338. CORNELIS is evenwel van mening dat een 2083
gas een onlichamelijk goed betreft, maar desalniettemin valt het ook volgens hem onder het 2084
toepassingsgebied van de wet339. Zo kan niet geodoriseerd aardgas (aardgas is normaal 2085
reukloos, maar wordt geodoriseerd opdat een lek in een leiding snel zou worden 2086
opgemerkt340) als een gebrekkig product in de zin van de productaansprakelijkheidswet 2087
aanleiding geven tot aansprakelijkheid341. Opmerkelijk is dat kernenergie werd uitgesloten342. 2088
Gas wordt echter vervoerd door middel van ondergrondse leidingen, welke dus onroerend 2089
zijn. In de rechtsleer lezen we dat roerende goederen die deel uitmaken van een onroerend 2090
goed toch onder het toepassingsgebied van deze wet vallen343. De wet is dus ook van 2091
toepassing wanneer het lichamelijk roerend goed wordt gebruikt in het raam van een 2092
dienstverlening: de levering van gas (of elektriciteit)344. 2093
Ondanks de uitgebreidere vorderingsmogelijkheid die men put uit de wet 2094
productaansprakelijkheid, is de aansprakelijkheidsregeling op grond van artikel 1641 BW met 2095
betrekking tot de toepassingsvoorwaarde „product‟ toch ruimer. Artikel 1641 BW maakt 2096
immers geen onderscheid tussen roerende en onroerende goederen en lichamelijke en 2097
onlichamelijke goederen345. 2098
2099
2. Gebrek van het product 2100
Om de aansprakelijkheidsvordering te laten slagen dient er natuurlijk een gebrek worden 2101
bewezen van het product. 2102
338 D. VAN DE GEHUCHTE, Productaansprakelijkheid in België, Gent, Mys en Breesch, 2000, 36.
339 L. CORNELIS, “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1143, nr. 7.
340 http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/oorsprong-en-
samenstelling. 341
T. VANSWEEVELT, “De wet van 25 februari 1991inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 104, nr. 16. 342
Art. 15 wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 343
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 502, nr. 788. 344
T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 505, nr. 793. 345
T. VANSWEEVELT, “De wet van 25 februari 1991inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 112, nr. 28.
73
Een product is gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te 2103
verwachten346. Een gebrek is dus een gebrek aan veiligheid. Een product dat niet naar 2104
behoren werkt, maar geen veiligheidsrisico met zich meebrengt, is niet gebrekkig in de zin 2105
van deze wet347. De gebreksdefinitie in de zin van artikel 5 van de wet 2106
productaansprakelijkheid is compleet verschillend van een gebrek volgens artikel 1641 BW 2107
of zelfs artikel 1384, lid 1 BW348. De productaansprakelijkheidswet omschrijft duidelijk de 2108
omstandigheden die men in aanmerking moet nemen om te besluiten tot een gebrek. We 2109
moeten rekening houden met de presentatie van het product, het normaal gebruik van het 2110
product en het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht349. 2111
2112
3. Schade en causaal verband 2113
Het gebrekkig product dient schade te hebben veroorzaakt. Evenwel niet alle schade is 2114
vergoedbaar op grond van de wet productaansprakelijkheid350. Artikel 11 van de wet 2115
verduidelijkt welke schade vergoed kan worden op grond van de productaansprakelijkheid. 2116
Vergoedbare schade is de schade veroorzaakt door dood of lichamelijk letsel en de schade 2117
aan een andere zaak dan het gebrekkig product, indien de goederen gewoonlijk bestemd zijn 2118
voor gebruik of verbruik in de privésfeer, mits een franchise van €500. 2119
Er is aldus een beperking met betrekking tot het schadeherstel351. 2120
Naast de schade is traditioneel ook een causaal verband vereist tussen de schade en het 2121
gebrekkig product352. Wat in de rechtspraak en rechtsleer algemeen wordt aanvaard: een 2122
gedeelde aansprakelijkheid bij fout in hoofde van het slachtoffer, wordt in deze wet nog eens 2123
expliciet vermeld. Artikel 10§2 van de wet productaansprakelijkheid stelt dat de 2124
aansprakelijkheid kan worden uitgesloten of beperkt wanneer de schade werd veroorzaakt 2125
door zowel een gebrek van het product als door schuld van het slachtoffer. Het wetsartikel 2126
bevat niet alleen de geldende equivalentietheorie, maar gaat nog een stapje verder: de 2127
aansprakelijkheid van de producent kan volledig worden uitgesloten in geval van een fout 2128
van het slachtoffer. Dit is dus een afwijking van het gemene aansprakelijkheidsrecht353. 2129
2130
2131
346 Art. 5 wet 25 juni 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart
1991. 347
D. VAN DE GEHUCHTE, Productaansprakelijkheid in België, Deurne, Kluwer; 1992, 10. 348
T. VANSWEEVELT, “De wet van 25 februari 1991inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 118, nr. 41. 349
Art. 5 wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 350
L. CORNELIS, “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1147, nr. 14. 351
L. CORNELIS, “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1147, nr. 14. 352
L. CORNELIS, “Aansprakleijkhied voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1148, nr. 15. 353
L. CORNELIS, “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1148, nr. 15.
74
4. Producent 2132
De wet voorziet in een gelaagde aansprakelijkheidsstructuur. In eerste instantie is de 2133
producent aansprakelijk, daarnaast is ook de schijnbare producent volgens de wet een 2134
aansprakelijke, voor ingevoerde producten kan men zich ook richten naar de invoerder , 2135
maar wanneer de voorgaande onbekend zijn, of niet kunnen worden gevonden, kan het 2136
slachtoffer zich ook richten tot de leverancier. Deze laatst vermelde personen worden 2137
volgens de wet gelijkgesteld met de producent en kunnen aldus ook aansprakelijk worden 2138
gesteld354. Het betreft een cascade-aansprakelijkheid: de ene is, bij gebreke van de andere, 2139
aansprakelijk. 2140
Onder "producent " wordt in de zin van deze wet verstaan: de fabrikant van een eindproduct, 2141
de fabrikant van een onderdeel van een eindproduct, de fabrikant of de producent van een 2142
grondstof, alsmede eenieder die zich als fabrikant of producent aandient door zijn naam, zijn 2143
merk of een ander herkenningsteken op het product aan te brengen355. 2144
2145
Met betrekking tot aardgas is er in België geen enkele producent. Aardgas is immers een 2146
fossiele brandstof en dient ontgonnen te worden uit de ondergrond. Deze gasreserves 2147
bevinden zich over de ganse wereld diep onder de grond. Op de plaatsen van een gasveld 2148
wordt het gas door middel van speciale boorplatforms naar boven gehaald. In België wordt 2149
geen gas uit de ondergrond gehaald, alle aardgas in België wordt ingevoerd356. 2150
2151
We kunnen echter de vergelijking maken tussen gas en elektriciteit. Wat betreft elektriciteit 2152
heeft de rechtspraak beslist dat de producent degene is die de stroom reduceert tot 2153
dergelijke sterkte zodat ze kan gebruikt worden door een consument357, men is op dat 2154
moment fabrikant van het eindproduct. Bovendien is verduidelijkt dat, wat elektriciteit betreft, 2155
zij in het verkeer wordt gebracht van zodra zij vanuit de centrale in de woning van de 2156
consument wordt binnengebracht358. Art. 8 a van de wet stelt immers dat de producent 2157
aansprakelijk is voor de producten die hij in het verkeer heeft gebracht. Naar analogie 2158
kunnen we dan redeneren dat de onderneming die het gas bruikbaar maakt voor 2159
consumenten en via een gasdistributienetwerk tot bij de consument brengt, als producent zal 2160
worden aanzien. 2161
2162
354 M. FAURE, W. VANBUGGENHOUT, “Productenaansprakelijkheid. De Europese richtlijn: harmonisatie en
consumentenbescherming? (deel 1)”, RW 1987-1988, 7, nr. 7. 355
Art. 3 wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 356
http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-energiemarkt/ontginning-en-vervoer. 357
Vred. Gent 2 mei 1997, AJT 1999-2000, 461; Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461. 358
H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X., Bijzondere overeenkomsten 2007-2008, XXXIVste postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 374, nr. 52.
75
- Invoerder 2163
De invoerder is degene die in het kader van economische werkzaamheden een product in de 2164
Europese Gemeenschap invoert, met als oogmerk het te verkopen of het gebruik ervan aan 2165
derden over te dragen. Zo kunnen we denken aan Fluxys359 dat aardgas invoert via 2166
pijpleidingen rechtstreeks van een aardgasveld en door middel van zeevervoer. 2167
Struikelblok om de invoerder van gas aan te spreken is wel dat het gebrekkig product van 2168
buiten de EG gemeenschap dient ingevoerd te worden, wat met ons gas niet het geval is360. 2169
2170
- Leverancier 2171
De leverancier komt slechts op een ondergeschikte plaats qua aansprakelijkheid. Hij kan 2172
slechts aangesproken worden wanneer niet kan worden vastgesteld wie de producent van 2173
het product is361. Hij ontkomt aan zijn aansprakelijkheid door de identiteit mee te delen van 2174
de leverancier of producent. 2175
In Vlaanderen zijn er 7 distributienetbeheerders die samenwerken met Eandis voor hun 2176
exploitatietaken. Dit zijn : Gaselwest, IMEA, Imewo, Intergem, Iveka, Iverlek en Sibelgas. 2177
Een distributienetbeheerder moet zorgen voor het beheer van de leidingen en zorgen dat het 2178
aardgas feilloos tot in de woningen of bedrijven komt362. Zij zijn dus in zekere zin ook 2179
leveranciers. Er zijn ook andere leveranciers die geen distributienetbeheerder zijn zoals bij 2180
voorbeeld Nuon. 2181
De leverancier wordt slechts in beperkte mate aansprakelijk gesteld in de wetgeving, doch in 2182
de rechtspraak vinden we vooral gevallen terug waar het de distributienetbeheerder is die 2183
verantwoordelijk wordt geacht. 2184
Zo stelde het Hof van Cassatie op 6 april 2006 dat de leverancier en distributienetbeheerder, 2185
Imewo, van een product die door een gebrek in zijn installatie een onbewerkt product levert, 2186
niet zijn hoedanigheid van producent verliest363. Normaal bewerkt Imewo de elektriciteit 2187
zodat zij een spanning heeft die bruikbaar is voor de afnemer. Aangezien het product nog 2188
bewerkt wordt eer het aan de consument geleverd wordt, moet Imewo als eindproducent 2189
worden beschouwd. In casu had de elektriciteit het net verlaten met een te hoge spanning. 2190
De transformator die ervoor moet zorgen dat de spanning wordt gereduceerd naar een lager 2191
voltage was namelijk stuk. Een producent blijft producent, ook wanneer zij nalaat een 2192
359 www.fluxys.com.
360 T. VANSWEEVELT, B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 532, nr. 840. 361
Art. 4 §2 wet 25 juni 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 362
http://www.eandis.be/eandis/distributienetbeheerder.htm. 363
Cass. 6 april 2006, NJW 2007, 460, noot I. BOONE.
76
bewerking van het product te leveren, dat zij normalerwijze wel levert364. Impliciet oordeelt 2193
het Hof dus dat de distributienetbeheerder een producent is in de zin van de wet 2194
productaansprakelijkheid365. 2195
Ook vóór het cassatiearrest volgden lagere rechters dezelfde redenering366. 2196
Mijns inziens kan je deze wetgeving ook toepassen op aardgas: daar onderscheiden we ook 2197
een producent (buiten België gelegen), een invoerder, distributienetbeheerder en een 2198
leverancier. Het valt natuurlijk te bezien waar het gebrek van het gas ontstaat om te bepalen 2199
wie je kan aanspreken. 2200
2201
b. Bevrijdingsmogelijkheden 2202
De wet vermeldt expliciet de bevrijdingsmogelijkheden waarover de aansprakelijke producent 2203
beschikt om zijn verantwoordelijkheid te weerleggen. Artikel 8 van de wet 2204
productaansprakelijkheid bevat 6 mogelijkheden om te ontkomen aan de aansprakelijkheid. 2205
Hij zal niet aansprakelijk zijn als hij volgend bewijs levert: of hij heeft het product niet in het 2206
verkeer gebracht367, of het gebrek bestond nog niet op het moment dat het in het verkeer 2207
werd gebracht368, of het product was niet bestemd voor verkoop of enige andere vorm van 2208
verspreiding369, of het gebrek is een gevolg van de overeenstemming van het product met 2209
dwingende overheidsvoorschriften370, of op grond van de stand van 2210
wetenschappelijke/technische kennis op het moment van het in het verkeer brengen 2211
verkeerde men in de onmogelijkheid het gebrek te kennen371, of het gebrek is te wijten aan 2212
het geheel waarvan het onderdeel een bestanddeel van vormt (wat de producent van een 2213
onderdeel betreft)372. 2214
Volledigheidshalve vermeld ik deze mogelijkheden hier, maar wegens gebrek aan 2215
toepassingsgevallen met betrekking tot gas zal ik hier niet verder op in gaan. 2216
2217
364 I. BOONE, “Productaansprakelijkheid en ontwikkelingsrisicoverweer”(noot onder Cass. 6 april 2006), NJW
2006, 462. 365
X., “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, nr. 132, 1. 366
Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393; Vred. Gent 2 mei 1997, AJT 1999-2000, 461; Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461. 367
Art. 8, a wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. . 368
Art. 8, b wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 369
Art. 8, c wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 370
Art. 8, d wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. . 371
Art. 8, e wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 372
Art. 8, f wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991.
77
§ 4. Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en 2218
betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke 2219
aansprakelijkheid in dergelijke gevallen: objectieve aansprakelijkheid 2220
2221
Na een hevige brand in een dancing in La Louvière kwamen 15 personen om het leven en 2222
raakten er nog eens dubbel zoveel gewond. De wetgever had al eerder gepoogd een beleid 2223
te voeren met betrekking tot brand in openbare gebouwen, maar dit voorval onthulde het 2224
falen van de overheid373. Een nieuwe wet werd met spoed geredigeerd en op 20 september 2225
1979 verscheen de wet van 30 juli 1979 in het Belgisch staatsblad374. 2226
De wet die tot stand is gekomen bevat 2 luiken: enerzijds bevat de wet een deel met 2227
betrekking tot preventie en anderzijds voerde de wet een objectieve aansprakelijkheid in met 2228
daaraan een verplichte verzekering gekoppeld375. De wet omschrijft zowel de primaire als 2229
secundaire preventie376. 2230
2231
a. Preventie 2232
De wet van 30 juli 1979 richt zich in de eerste plaats tot het vermijden van schadegevallen 2233
en vaardigt daarom veiligheidsnormen uit waarvan „voor publiek toegankelijke inrichtingen‟ 2234
zich moeten houden. De preventienormen zijn ondermeer: voorschriften in verband met de te 2235
gebruiken materialen, afmetingen van lokalen, maximum aantal toegelaten personen, 2236
nooduitgangen,…377 De maatregelen zijn niet alleen gericht op een vermijding van schade, 2237
maar ook een beperking mocht er zich toch een schadegeval voordoen378. 2238
Het toepassingsgebeid van de uitgevaardigde preventievoorschriften vinden we in artikel 2, 2239
§ 1 van de wet: “op alle inrichtingen die gewoonlijk voor publiek toegankelijk zijn, ook al 2240
wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten, en die niet 2241
onderworpen zijn aan bijzondere regelen inzake branden en ontploffingen”. Het is dus een 2242
zeer ruim toepassingsgebied. 2243
Het toepassingsgebied kan voor discussie zorgen: zo besliste het hof van beroep te 2244
Antwerpen dat het begrip „gewoonlijk‟ in de omschrijving van het toepassingsgebied 2245
373 C. VAN SCHOUBROECK, “Objectieve aansprakelijkheid en verzekeringsplicht bij schade door rampen. Een
Belgische case-study” in A. AKKERMANS en E. BRANS (eds.), Aansprakelijkheid en schadeverhaal bij rampen, Nijmegen, Ars Aequi libri, 2002, 146. 374
Wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 375
Art. 1 wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 376
J. ROGGE, “Preventie van brand en ontploffing en verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, BRH 1980, 22, nr. 2. 377
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 68, nr. 107. 378
J. ROGGE, “Preventie van brand en ontploffing en verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, BRH 1980, 22, nr. 5.
78
geenszins vereist dat de inrichting daadwerkelijk toegankelijk was op het moment van de 2246
brand of ontploffing, noch dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen ruimten binnen 2247
de inrichting die toegankelijk zijn voor het publiek en ruimten die dat niet zijn379. Alzo valt een 2248
onderneming tijdens de sluitingstijd ook onder het toepassingsgebied van de wet van 30 juli 2249
1979. 2250
2251
b. Objectieve aansprakelijkheid 2252
Omdat niet alle schadegevallen kunnen worden vermeden, voerde de wetgever een 2253
objectieve aansprakelijkheid in ten laste van de exploitant van de inrichting380. Deze 2254
objectieve aansprakelijkheid moet het voor de slachtoffers makkelijker maken een 2255
schadevergoeding te bekomen, zij hoeven immers geen fout te bewijzen381. Het zal volstaan 2256
dat de schadelijders de omvang van hun schade en het causaal verband met de brand of 2257
ontploffing bewijzen, de schuld van de uitbater wordt onweerlegbaar vermoed382. De oorzaak 2258
van de brand of ontploffing is irrelevant, uitgezonderd de eigen fout van het slachtoffer383. 2259
Deze bijzondere aansprakelijkheidsregelingen laten andere schadevergoedingsregelingen 2260
ongemoeid384. Het slachtoffer zal voor elke aansprakelijkheidsregeling het toepasselijke 2261
bewijs dienen te leveren385. De andere mogelijke aansprakelijkheidsvorderingen werden 2262
hierboven reeds besproken. 2263
2264
Het toepassingsgebied van dit deel van de wet is evenwel veel beperkter dan het 2265
toepassingsgebied van het eerste deel met betrekking op preventie. Het is aan de Koning te 2266
bepalen op welke inrichtingen deze objectieve aansprakelijkheid en daarmee samenhangend 2267
de verplichte verzekering van toepassing is386. Het toepassingsgebied is nader gedefinieerd 2268
in het Koninklijk Besluit van 28 februari 1991 waarin 25 categorieën van inrichtingen worden 2269
opgesomd387. 2270
379 Antwerpen 24 december 2003, TBH 2005, 1073, noot C. VAN SCHOUBROECK.
380 Art. 8 wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte
verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 381
A. VAN OEVELEN, “Preventie van brand en ontploffing, objectieve aansprakelijkheid en verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, RW 1980-1981, 230, nr. 20. 382
J. ROGGE, “Preventie van brand en ontploffin en verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, BRH 1980, 27, nr. 17. 383
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 70, nr. 111. 384
Art. 8 wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 385
A. CAUWENBERGH, “Objectieve aansprakelijkheidsverzekering brand en ontploffing voor inrichtignen die toegankelijk zijn voor het publiek” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, XIX dln., losbl. z.p. 386
Art. 7 wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 387
KB van 28 februari 1991 betreffende de inrichtingen die onder de toepassing vallen
van hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en
79
De wet legt de schadevergoedingsplicht ten laste van de exploitant van de voor het publiek 2271
toegankelijke inrichting. Hij moet de lichamelijke en materiële schade vergoeden van derden. 2272
Onder derden moeten we alle personen begrijpen welke niet objectief aansprakelijk zijn. 2273
Irrelevant is of zij zich dan wel binnen of buiten de inrichting bevonden388. 2274
De koning heeft de aansprakelijkheid wel begrensd: hij bepaalt het maximale bedrag van de 2275
objectieve aansprakelijkheid389. 2276
2277
Om de mogelijke insolvabiliteit van de exploitant op te vangen (vaak is de omvang van de 2278
schade bij dergelijke schadegevallen erg groot), heeft de wetgever aan de objectieve 2279
aansprakelijkheid een verzekeringsplicht gekoppeld390. Het deeltje met betrekking tot de 2280
verplichte aansprakelijkheidsverzekering zal hieronder in hoofdstuk 3 worden behandeld. 2281
2282
Dat de invoering van deze wet niet nutteloos was, blijkt uit volgend toepassingsvoorbeeld. 2283
Op 18 juni 1995 ontplofte een wegrestaurant te Eynatten391. Het autowegrestaurant bevond 2284
zich op hetzelfde terrein als het tankstation (wat buiten het toepassingsgebied valt van het 2285
tweede deel van de wet) en ontplofte ten gevolge van een gaslek. Bij die ramp lieten 16 2286
mensen het leven en werden nog andere gewond. De slachtoffers werden allen vergoed 2287
door de verzekeraar van het wegrestaurant. 2288
Opvallend is dat een tankstation buiten het toepassingsgebied van de objectieve 2289
aansprakelijkheid valt, had de explosie daar plaatsgevonden dan konden de slachtoffers 2290
geen aanspraak maken op vergoeding op grond van de wet van 30 juli 1979392. 2291
2292
c. Sancties 2293
Gezien het belang dat de wetgever hecht aan de veiligheid in openbare inrichtingen, bevat 2294
de wet van 30 juli 1979 nog een derde hoofdstuk waarin sancties werden opgenomen. 2295
De wet bevat een strafrechtelijke sanctie en een burgerrechtelijke maatregel. 2296
De strafrechtelijke sanctie is een gevangenisstraf en/of een geldboete wanneer niet is 2297
voldaan aan de veiligheidsvereisten die de wet oplegt. Daarnaast kan de strafrechter, na 2298
veroordeling, ook de sluiting van de inrichting bevelen. 2299
betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, BS 13 april 1991. 388
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 70, nr. 109. 389
Art. 8, 2e lid wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de
verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 390
Art. 8, 3e lid wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de
verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 391
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article643594.ece/Dertien_doden_bij_explosie_benzinepomp 392
A. CAUWENBERGH, “Objectieve aansprakelijkheidsverzekering brand en ontploffing voor inrichtignen die toegankelijk zijn voor het publiek” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, XIX dln., losbl. z.p.
80
De burgerrechtelijke maatregel houdt in dat de burgemeester de voorlopige sluiting van de 2300
inrichting kan bevelen wanneer deze niet voldoet aan de vereisten die de wet oplegt393. 2301
393 P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005,
74, nr. 119.
81
Hoofdstuk 3: Verzekeringen 2302
2303
Doordat grote risico‟s verbonden zijn aan activiteiten met betrekking tot gas, neemt het 2304
belang van een verzekering alsmaar toe. 2305
In het stuk waar ik de aansprakelijkheid tussen huurder en verhuurder behandelde, haalde ik 2306
reeds kort het belang van een brandverzekering aan. Deze verzekering zal ik echter niet 2307
behandelen, mijn aandacht gaat uit naar de beroepsaansprakelijkheid van ondernemingen 2308
en hun daarvoor afgesloten verzekering. 2309
Na hierboven reeds ook de objectieve aansprakelijkheid voor brand en ontploffing in voor 2310
publiek toegankelijke instellingen te hebben besproken, ga ik hieronder kort in op de 2311
verplichte aansprakelijkheid die deze wet oplegt. 2312
2313
Afdeling 1: Verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid 2314
2315
Een van de belangrijkste risico‟s bij het exploiteren van een onderneming is de mogelijkheid 2316
aansprakelijk te worden gesteld. Een onderneming kan aansprakelijk worden gesteld voor 2317
schadegevallen bij het uitbaten van de onderneming, kan aansprakelijk zijn voor geleverde 2318
producten of diensten… Om deze risico‟s niet zelf te moeten dragen, sluiten bedrijven 2319
daarvoor verschillende verzekeringen af. De bekendste is de verzekering burgerlijke 2320
aansprakelijkheid exploitatie394. Daarnaast kan men ook een verzekering afsluiten voor de 2321
burgerlijke aansprakelijkheid voor producten395. 2322
Beide verzekeringen zijn aansprakelijkheidsverzekeringen in de zin van artikel 77 van de wet 2323
landverzekeringsovereenkomst396. 2324
2325
De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid exploitatie dekt de schade die veroorzaakt is 2326
door de activiteiten tijdens het uitbaten van de onderneming en door de middelen die zij 2327
hanteert bij deze activiteiten. Zo zal een ontploffing op een exploitatiesite en daardoor 2328
eventueel veroorzaakte vervuiling onder de dekking van deze verzekering vallen397. De 2329
schade veroorzaakt door producten na levering of door werken na aflevering wordt 2330
uitgesloten398. 2331
394 V. VERVLIET, Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico‟s, Antwerpen, Intersentia,
2007, 581, nr. 843. 395
P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 565. 396
Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. 397
P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 565. 398
V. VERVLIET, Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico‟s, Antwerpen, Intersentia, 2007, 582, nr. 844.
82
De verzekering aansprakelijkheid producten betreft meer schadegevallen na de bedrijvigheid 2332
van de onderneming: schade veroorzaakt door gebrekkige producten of werken, nadat de 2333
onderneming de effectieve controle ervan heeft overgedragen, zal onder de dekking van 2334
deze polis vallen399. 2335
2336
Om discussies te vermijden welke verzekeraar dient tussen te komen met betrekking tot een 2337
schadegeval, worden beide polissen vaak bij eenzelfde verzekeraar afgesloten400. Mogelijks 2338
kunnen ze ook samengevoegd worden in een polis, tegen een hogere premie natuurlijk. Zo 2339
is er bij Ethias de verzekering BA beroepsleven welke dekking verleent voor de burgerlijke 2340
aansprakelijkheid tijdens de uitoefening van beroepsactiviteiten, maar ook na de levering401. 2341
2342
§ 1. Verzekering BA exploitatie 2343
a. Gedekte personen 2344
Enerzijds hebben we de verzekerden en anderzijds de derden. Vanzelfsprekend dekt de 2345
verzekering de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer: de onderneming. De 2346
verzekeringsdekking is echter uitgebreider dan dit en strekt ook tot de aangestelden, 2347
zaakvoerders, bestuurders en maatschappelijke lasthebbers van de onderneming. Uiteraard 2348
is hun aansprakelijkheid slechts gedekt bij de uitoefening van hun functie. Wanneer de 2349
verzekeringnemer een natuurlijke persoon is, zullen ook zijn gezinsleden onder de dekking 2350
van de verzekering vallen402. 2351
De derden welke onder de dekking vallen zijn alle natuurlijke personen of rechtspersonen, 2352
welke geen verzekerde zijn. De schade die deze derden lijden, zal de verzekeraar 2353
vergoeden. Logisch is dat de verzekeraar niet gehouden is tot uitkering wanneer het schade 2354
betreft aan de onderneming zelf. 2355
2356
b. Gedekte aansprakelijkheid 2357
De gedekte aansprakelijkheid zal gespecificeerd worden in de polis welke de onderneming 2358
ondertekent. Zeker is dat de polis dekking verleent voor de buitencontractuele 2359
aansprakelijkheid van de onderneming. Over de dekking van de contractuele 2360
aansprakelijkheid vinden we discussie in de rechtsleer: FONTEYNE is van mening dat deze 2361
wel binnen de verzekeringsdekking valt403, terwijl VERVLIET404 en JOCQUE405 stellen dat 2362
399 P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun
verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 565. 400
V. VERVLIET, Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico‟s, Antwerpen, Intersentia, 2007, 582, nr. 844. 401
http://www.ethias.be/nl/prd/D5PR150/Particulieren/Verzekeren/Beroepsleven/BA_Beroepsleven.htm. 402
G. JOCQUE, “Arbeidsveiligheid: aansprakelijkheid en verzekering”, TWR 2000, 105. 403
P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 577.
83
deze in principe buiten de dekking valt. VERVLIET nuanceert haar standpunt echter: de 2363
contractuele aansprakelijkheid kan soms wel binnen de dekking vallen: eerst en vooral 2364
wanneer de begane contractuele fout ook een schending van de artikelen 1382-1383 BW 2365
uitmaakt en het dus ook een buitencontractuele fout betreft. Daarnaast kan de contractuele 2366
aansprakelijkheid ook door middel van een aanvullende dekking binnen de verzekering 2367
vallen. 2368
2369
c. Gedekte activiteiten 2370
De activiteiten waarvoor de verzekering dekking verleent, moeten verband houden met de 2371
onderneming. De activiteiten die binnen de verzekering vallen, zullen worden gespecificeerd 2372
en gedefinieerd in de verzekeringsovereenkomst406. 2373
2374
d. Gedekte schade 2375
De schade waarvoor de verzekeraar zal tussenkomen is zowel de lichamelijke als materiële 2376
schade. Ook immateriële schade (een geldelijk nadeel dat voortkomt uit het derven van een 2377
voordeel…) wordt gedekt door de verzekering BA exploitatie407. 2378
2379
De schadevergoeding die de verzekeraar zal uitkeren, is geplafonneerd. In de polis zullen de 2380
maximumbedragen worden bepaald en zal eventueel een franchise worden opgenomen408. 2381
2382
e. Uitsluiting en verval 2383
De verzekering BA exploitatie is een aansprakelijkheidsverzekering welke onder de 2384
landverzekeringswet valt. Gevolg hiervan is dat de gronden voor uitsluiting en verval uit deze 2385
wet ook van toepassing zijn op de verzekering BA exploitatie. Zo zal de verzekeraar niet 2386
verplicht zijn een bedrag uit te keren aan degene die het schadegeval opzettelijk 2387
veroorzaakte409. Noch moet de verzekeraar tussenkomen wanneer de schade het gevolg is 2388
van oorlog of dergelijke410. 2389
Naast deze algemene uitsluitingen van tussenkomst, kunnen in de polis nog andere worden 2390
overeengekomen. 2391
404 V. VERVLIET, Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s, Antwerpen, Intersentia,
2007, 590, nr. 859. 405
G. JOCQUE, “Arbeidsveiligheid: aansprakelijkheid en verzekering”, TWR 2000, 105. 406
P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 577. 407
P. FONTEYNE, “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 577. 408
V. VERVLIET, Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s, Antwerpen, Intersentia, 2007, 593, nr. 863. 409
Art. 8 wet landverzekeringsovereenkomst. 410
Art. 9 wet landverzekeringsovereenkomst.
84
§ 2. Toepassingsgeval 2392
Een arrest van het hof van beroep te Brussel op 28 september 2005411 besliste dat de 2393
verzekeraar niet gehouden was tot uitkering. Dit arrest werd hierboven reeds besproken 2394
onder de titel „vergunningen‟. Kort wens ik dit hier nog even te herhalen ter illustratie van het 2395
belang van de correcte beschrijving van alle punten in de verzekeringsovereenkomst. 2396
Bovendien is het belangrijk in orde te zijn met alle wettelijke verplichtingen, zoals een 2397
vergunningsplicht. In casu beschikte de verzekeringnemer immers niet over de gepaste 2398
vergunning voor het vullen van gasflessen. Deze activiteit was dan ook niet inbegrepen in 2399
zijn verzekeringspolis „burgerlijke aansprakelijkheid bedrijven‟. Wanneer een door de 2400
verzekeringnemer gevulde gasfles tot ontploffing kwam, riep deze zijn verzekeraar in. De 2401
verzekeraar kan echter niet inroepen dat de activiteit van het vullen van gasflessen niet 2402
inbegrepen was in de overeenkomst. Wel kan slaagt hij erin te bewijzen dat dit een 2403
verzwaring van het risico betreft en dat indien hij daar weet van had, hij niet zou 2404
gecontracteerd hebben. De verzekeraar is dus enkel gehouden tot het terugbetalen van de 2405
premies. 2406
2407
2408
Afdeling 2: Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en 2409
betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in 2410
dergelijke gevallen412 2411
2412
De wet van 30 juli 1979 bevat ten eerste een objectieve aansprakelijkheid ten laste van de 2413
exploitant van een voor publiek toegankelijke inrichting en legt ten tweede een verplichte 2414
verzekering op aan deze exploitanten. 2415
De objectieve aansprakelijkheid werd in een hoofdstuk hierboven reeds besproken, hier 2416
wens ik de verzekeringsplicht even van naderbij te bekijken. 2417
2418
§ 1. Toepassingsgebied 2419
a. Inrichtingen 2420
De verplichte verzekeringsplicht is niet algemeen van toepassing op alle voor publiek 2421
gebruikelijk toegankelijke inrichtingen, zoals dat voor de preventieplicht wel is. Er dienen drie 2422
cumulatieve voorwaarden voldaan te zijn opdat de bepaling van hoofdstuk 2 van de wet van 2423
toepassing zouden zijn. Eerst en vooral moet het gaan om een publiek toegankelijke 2424
inrichting, daarnaast dient deze toegang gebruikelijk te zijn en tenslotte moet de inrichting 2425
411 Brussel (13
e kamer) 28 september 2005, T. Verz. 2007, 195.
412 Wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte
verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, BS 20 september 1979.
85
worden vermeld op een lijst413. De inrichtingen waarop de objectieve aansprakelijkheid en 2426
dus de verzekeringsplicht rust, worden nader bepaald in een koninklijk besluit van 28 februari 2427
1991414. In dit KB vinden we een lijst van vijfentwintig soorten instellingen. Deze lijst dient 2428
strikt te worden geïnterpreteerd, aangezien het een afwijking betreft van het gemeen recht415. 2429
2430
b. Verzekeringnemer 2431
De verzekeringsplicht rust op de exploitant van de publiek toegankelijke inrichting. Het is op 2432
hem dat de objectieve aansprakelijkheid rust en dus is het ook deze persoon die deze 2433
aansprakelijkheid dient te verzekeren. Artikel 8 van de wet van 30 juli 1979 schrijft deze 2434
verplichting voor. De wetgever acht de verzekeringsplicht zo belangrijk, dat hij in de wettekst 2435
heeft ingeschreven dat geen publieke inrichting mag worden geopend vooraleer deze 2436
verzekering werd afgesloten416. De verzekeraar moet daarom een attest afleveren, dat een 2437
verzekering werd aangegaan. Van dit attest wordt een duplicaat verstuurd naar de 2438
burgemeester van de gemeente waar de inrichting gevestigd is417. 2439
Vrijgesteld van de verplichte verzekering zijn: de Staat, de Gewesten en de 2440
Gemeenschappen418. 2441
2442
c. Derden 2443
De verzekeraar zal tussenkomen om de schade te vergoeden die derden lijden ten gevolge 2444
van een brand of ontploffing van inrichting die onder het toepassingsgebied valt. Wie deze 2445
derden zijn werd hierboven reeds vermeld: onder derden moeten we alle personen begrijpen 2446
welke niet objectief aansprakelijk zijn. Irrelevant is of zij zich dan wel binnen of buiten de 2447
inrichting bevonden419. 2448
Enkele personen werden door de wet uitgesloten van recht op vergoeding: de dader, de 2449
verzekeraar die benadeelde personen heeft vergoed en nu zijn subrogatierecht wenst uit te 2450
413 A. DELEU, “De verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering bij brand en ontploffing” in X.,
Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer 2008, 518. 414
KB van 28 februari 1991 betreffende de inrichtingen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, BS 13 april 1991. 415
H. DEBROUX, “De objectieve aansprakelijkheid en de verplichte verzekering inzake brand en ontploffing van toepassing op instellingen toegankelijk voor het publiek”, Intercontact 2000, 133. 416
C. VAN SCHOUBROECK, “Objectieve aansprakelijkheid en verzekeringsplicht bij schade door rampen. Een Belgische case-study.” in A. AKKERMANS en E. BRANS (eds.), Aansprakelijkheid en schadeverhaal bij rampen, Nijmegen, Ars Aequi libri, 2002, 150; J. ROGGE, “Preventie van brand en ontploffing en verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, BRH 1980, 27, nr. 19. 417I. Jost, “Verplichte verzekering objectieve aansprakelijkheid inzake brand en ontploffing”, Intercontact 1995, 59.. 418
A. DELEU, “De verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering bij brand en ontploffing” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 528. 419
P., COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 70, nr. 109.
86
oefenen, personen of organismen die een recht hebben tegen de verantwoordelijke van het 2451
schadegeval420. 2452
De schade die zal worden vergoed is de lichamelijke en materiële schade, morele schade 2453
valt buiten de dekking421. 2454
2455
§ 2. Modaliteiten inzake tussenkomt 2456
a. Rechtstreeks vorderingsrecht 2457
De benadeelden van het schadegeval hebben een eigen recht ten aanzien van de 2458
verzekeraar422. Dat eigen recht komt neer op een rechtstreekse vordering ten aanzien van de 2459
aansprakelijkheidsverzekeraar423. 2460
De slachtoffers zelf behouden echter ook hun rechten ten aanzien van de aansprakelijke 2461
derde. Zij kunnen immers de schade die niet werd vergoed door de verzekeraar verhalen op 2462
de aansprakelijke, artikel 8 stelt immers dat de objectieve aansprakelijkheid geldt 2463
„onverminderd het gewone verhaal op de voor het schadegeval aansprakelijke personen. 2464
2465
b. Excepties 2466
Een belangrijke bepaling in de wet is deze in artikel 8bis. Hierin staat te lezen dat de 2467
verzekeraar geen enkele nietigheid, exceptie of verval kan inroepen ten aanzien van de 2468
benadeelde. Deze bepaling strekt tot de bescherming van de slachtoffers tegen al dan niet 2469
foutieve tekortkomingen van de verzekeringnemer, zijnde de exploitant. 2470
Het spreekt voor zich dat wanneer de verzekeraar in dergelijk geval dient tussen te komen, 2471
hij over een regresvordering beschikt tegen de exploitant424. 2472
2473
c. Subrogatierecht van de verzekeraar 2474
De verzekeraar die de benadeelde personen heeft vergoed, treedt in de rechten van deze 2475
personen die zij hadden ten aanzien van de voor het schadegeval aansprakelijke derden, zo 2476
lezen we in het 6e lid van artikel 8 van de wet. De verzekeraar kan aldus de door hem 2477
uitgekeerde sommen verhalen op een aansprakelijke425. 2478
420 Art. 8, lid 7 wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de
verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 421
H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht”, TPR 1984, 381, nr. 68. 422
Art. 8, 7e lid wet 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de
verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, BS 20 september 1979. 423
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 71, nr. 114. 424
A. DELEU, “De verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering bij brand en ontploffing” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 530. 425
A.VAN OEVELEN, “Preventie van brand en ontploffing, objectieve aansprakelijkheid en verplichte burgerrechtlijke aansprakelijkheidsverzekering”, RW 1980-1981, 241, nr. 33.
87
Hoofdstuk 4: Situatie in Nederland 2479
2480
Na een uitgebreide bespreking van de verschillende aansprakelijkheidsregelingen die van 2481
toepassing zijn in België op schadegevallen met betrekking tot gas, zal ik even de situatie in 2482
ons buurland, Nederland, bekijken. Ik beperk me evenwel tot de buitencontractuele 2483
aansprakelijkheid in Nederland. 2484
2485
Afdeling 1: Inleiding 2486
2487
Het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht vinden we terug in het Nieuw Burgerlijk Wetboek, 2488
boek 6. Helemaal nieuw is het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (NBW) niet meer, gezien het 2489
dateert van 1992, maar later meermaals werd aangevuld426. 2490
Net zoals bij ons wordt een onderscheid gemaakt tussen de foutaansprakelijkheid en de 2491
risico-aansprakelijkheid427. 2492
De foutaansprakelijkheid vinden we in het NBW terug in art. 6:162. Net zoals in België steunt 2493
deze aansprakelijkheid op een onrechtmatigheid en de toerekenbaarheid van die 2494
onrechtmatigheid aan een persoon428. Ik zal hier verder niet op ingaan, gezien het beperkt 2495
belang met betrekking tot schadegevallen met gas. 2496
Mijn aandacht gaat vooral uit naar de vele risico-aansprakelijkheden die we terugvinden in 2497
afdelingen 6.3.2 en 6.3.3 van het NBW. Anders dan in België vinden we een uitgebreidere 2498
aansprakelijkheid terug in het NBW en zijn we in Nederland niet aangewezen op bijzondere 2499
wetten. 2500
We onderscheiden de risico-aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken429, voor 2501
opstallen430, voor gevaarlijke stoffen431, voor boorgaten en mijnbouwactiviteiten432 en voor 2502
producten433. 2503
Naast deze aansprakelijkheden wens ik kort nog even de aandacht te vestigen op een 2504
bijzondere wet: de wet buisleidingenstraat Pernis-Antwerpen434. 2505
Het betreft geen volledig allesomvattende beschrijving van de verscheidene regelingen, 2506
maar een overzicht van de belangrijkste punten om enige gelijkenissen en/of verschillen met 2507
de Belgische wetgeving duidelijk te maken. 2508
426 F. T. OLDENHUIS, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, Deventer, Kluwer 1998, 3, nr. 3.
427 C.H.M. JANSEN, Onrechtmatige daad: algemene bepalingen, Deventer, Kluwer, 1996, 11.
428 C.H. SIEBURGH, Toerekening van een onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer 2000, 23.
429 Art. 6:173 NBW.
430 Art. 6:174 NBW.
431 Art. 6:175 NBW.
432 Art. 6:177 NBW.
433 Art. 6:185 NBW.
434 Wet 11 maart 1972, Stb. 145.
88
Afdeling 2: Aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken 2509
2510
Het eerste lid van artikel 6:173 NBW bevat de voorwaarden voor de aansprakelijkheid. Deze 2511
aansprakelijkheid valt te vergelijken met onze aansprakelijkheid uit artikel 1384, lid 1 BW. 2512
Aan volgende eisen moet zijn voldaan: het moet een roerende zaak betreffen, deze moet 2513
behept zijn met een gebrek (“er is niet voldaan aan de daaraan te stellen eisen”), dat gebrek 2514
moet een bijzonder gevaar opleveren voor personen of zaken435. 2515
2516
§ 1. Roerende zaak 2517
Wat opvalt in de Nederlandse wettekst is dat de aansprakelijkheid specifiek rust op roerende 2518
zaken. In ons Burgerlijk Wetboek wordt dat niet vermeld, waardoor we ervan uit kunnen gaan 2519
dat ons artikel dan ook een ruimer toepassingsgebied heeft, daar het ook kan gebruikt 2520
worden voor gebrekkige onroerende zaken. 2521
Hierbij denk ik dan aan het casusgeval van de gebrekkige riolering436 te Verviers. Een riool is 2522
naar mijn mening een onroerend goed door incorporatie437. Waar in België de stad Verviers 2523
als bewaarder van een gebrekkige zaak aansprakelijk wordt geacht, zou dit schadegeval in 2524
Nederland niet kunnen worden opgelost aan de hand van de aansprakelijkheid voor 2525
gebrekkige zaken, wegens de beperking van het toepassingsgebied tot roerende zaken. 2526
Alle schadegevallen met betrekking tot onroerende goederen vallen in Nederland onder 2527
artikel 6:174 dat betrekking heeft op opstallen. 2528
Het artikel is van toepassing op zaken: zaken naar Nederlands recht zijn „voor menselijke 2529
beheersing vatbare stoffelijke objecten‟438. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een 2530
ontsnapte gaswolk niet als zaak kan worden aangeduid, gas in een tank daarentegen, is wel 2531
een zaak439. 2532
2533
§ 2. Gebrek en bijzonder gevaar 2534
Belangrijkste vereisten zijn dat de zaak gebrekkig is en daardoor gevaarlijk is440. Artikel 2535
6:173 NBW omschrijft deze voorwaarde „gebrekkig‟ als volgt: “zo zij niet voldoet aan de eisen 2536
die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen”. Het moet aldus gaan om 2537
een intrinsiek gebrek, een abnormaal kenmerk of de zaak heeft een eigenschap welke het 2538
niet behoort te hebben441. 2539
435C.J.M. KLAASSEN, Risico-aansprakelijkheid, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1991, 94, nr 2.6.3.1.
436 Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67.
437 Art. 517 BW.
438 Art. 3:2 NBW.
439 E. BAUW, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Deventer, Kluwer, 2008, 10, nr. 8.
440 G.H.A. SCHUT, Onrechtmatige daad, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink, 1997, 120.
441 J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D.
VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 90, nr. 98.
89
Waar wij in België artikel 1384, lid 1 BW ook toepassen op samengestelde zaken, is dat 2540
anders in Nederland. Wij aanvaarden dat een samengestelde zaak gebrekkig kan zijn, ook al 2541
zijn de afzonderlijke bestanddelen van de zaak niet gebrekkig442. In Nederland is vereist dat 2542
het gebrek aan de zaak kleeft. Als zij door een ongelukkige plaatsing schade teweegbrengt, 2543
dan is er geen sprake van aansprakelijkheid krachtens artikel 6:173 NBW443. 2544
Opnieuw kan ik hetzelfde voorbeeld als hierboven aanhalen: de riolering in de stad Verviers 2545
werd als gebrekkig aanzien, door de aanwezigheid van gas in de riolering444. In casu maakt 2546
dit een samengestelde zaak uit en wordt de riolering als gebrekkig aanzien door de 2547
abnormale aanwezigheid van het gas. In Nederland zou niet worden beslist tot een gebrek 2548
van de zaak: noch de riolering vertoont een defect, noch het gas is gebrekkig. 2549
Het gebrek moet bovendien een bijzonder gevaar opleveren. Dit gaat verder dan het gewone 2550
gevaar gekoppeld aan vrijwel elke zaak. Het gevaar moet voortvloeien uit het gebrek van de 2551
zaak445. 2552
2553
§ 3. Bekendheidseis 2554
In het Nederlanse wetsartikel lezen we: „…waarvan bekend is dat zij…‟. Hiermee bedoelt de 2555
wetgever in Nederland niet dat men kennis moet hebben van het gebrek. Met de vereiste 2556
van bekendheid doelt men op de bekendheid van het gevaar dat dergelijk gebrek oplevert. 2557
De bekendheidseis staat in verband met het ontwikkelingsrisico446. 2558
Dit doet denken aan de bevrijdingsmogelijkheid in de wet productaansprakelijkheid. De 2559
producent is niet aansprakelijk wanneer men op grond van de stand van 2560
wetenschappelijke/technische kennis op het moment van het in het verkeer brengen in de 2561
onmogelijkheid verkeerde het gebrek te kennen447. 2562
2563
§ 4. Aansprakelijke persoon 2564
De aansprakelijkheid rust volgens de wetsbepaling op de bezitter van de gebrekkige 2565
roerende zaak. De persoon die de zaak onder zich heeft, zal vermoed worden deze voor 2566
zichzelf te houden en zal dus als bezitter worden beschouwd448. Ondanks de verschillende 2567
benaming („bezitter‟ ten opzichte van „bewaarder‟) zal mijns inziens de vraag naar de 2568
aansprakelijke persoon identiek worden beantwoord naar Nederlands als naar Belgisch 2569
442 P. MORTIER, “De toepassing van artikel 1384, alinea 1 van het Burgerlijk Wetboek bij een samengestelde
zaak”, Verkeersrecht 1999, 5, nr. 4. 443
J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D. VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 90, nr. 98. 444
Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67. 445
E. BAUW, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Deventer, Kluwer, 2008, 14, nr. 10. 446
J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D. VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 92, nr. 100. 447
Art. 8, e Wet productaansprakelijkheid. 448
E. BAUW, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Deventer, Kluwer, 2008, 12, nr. 9.
90
recht. 2570
Het Nederlandse recht formuleert wel een belangrijke uitzondering449. Wanneer de 2571
gebrekkige roerende zaak gebruikt wordt voor de uitoefening van een professionele activiteit 2572
van een andere dan de bezitter, dan zal de aansprakelijke degene zijn die de activiteit 2573
uitoefent450. 2574
Hierop volgt dan een nieuwe uitzondering: wanneer het bedrijf net als activiteit heeft 2575
roerende zaken ter beschikking te stellen aan andere bedrijven om ze daar bedrijfsmatig te 2576
gebruiken, dan zal deze laatste aansprakelijk zijn451. 2577
2578
§ 5. Verhouding met de productaansprakelijkheid 2579
De toepassingsvoorwaarden voor deze aansprakelijkheid zijn gelijkaardig aan deze van de 2580
productaansprakelijkheid. De Nederlandse wetgever heeft daar dan ook aandacht aan 2581
besteed bij de redactie van de wettekst in artikel 6:173 NBW. In het 2e lid lezen we namelijk 2582
dat de aansprakelijkheid niet wordt weerhouden op grond van de aansprakelijkheid 2583
betreffende gebrekkige roerende zaken wanneer voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden 2584
voor de productaansprakelijkheid. De aansprakelijkheid van de producent primeert dus. De 2585
wetgever achtte het onwenselijk om de bezitter van de gebrekkige zaak aansprakelijk te 2586
houden452. 2587
Dat is dus anders dan in België, waar de verhoudingen tussen de verschillende 2588
aansprakelijkheidsregelingen beheerst worden door de rechtsleer en de rechtspraak. 2589
2590
Afdeling 3: Aansprakelijkheid voor opstallen 2591
2592
Artikel 6:174 NBW vult de lacune met betrekking tot de aansprakelijkheid voor gebrekkige 2593
onroerende zaken: dit wetsartikel is namelijk daarop van toepassing. 2594
Het betreft een aansprakelijkheid zoals deze die wij in België kennen uit artikel 1386 BW, 2595
maar dan uitgebreider. De verantwoordelijkheid ligt hier niet bij de eigenaar, maar bij de 2596
bezitter van een onroerend goed. 2597
De aansprakelijkheid wordt hier, anders dan in België, ruimer geformuleerd: men is 2598
aansprakelijk wanneer men een opstal bezit die niet voldoet aan de eisen die men daaraan 2599
in de gegeven omstandigheden mag stellen453. In het Belgische recht moet de schade een 2600
449 E. BAUW, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Deventer, Kluwer, 2008, 12, nr. 9.
450 Art. 6:181, lid 1 NBW.
451 Art. 6: 181, lid 2 NBW.
452 J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D.
VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 95, nr. 104. 453
Art. 6:174 NBW.
91
gevolg zijn van een instorting door een verzuim in onderhoud of een gebrek in de bouw454. 2601
De Nederlandse bepaling heeft een meer algemene draagwijdte. 2602
Het 2e lid van deze bepaling is relevant voor het onderwerp van deze Masterproef: de 2603
leidingbeheerder is verantwoordelijk voor schade veroorzaakt door de leiding. De 2604
leidingbeheerder is evenwel niet aansprakelijk in het geval de leiding strekt tot toevoer of 2605
afvoer ten behoeve van een gebouw455. 2606
In België plaatsen wij die aansprakelijkheid onder de aansprakelijkheid voor gebrekkige 2607
zaken, mede doordat wij daar geen onderscheid maken in het toepassingsgebied tussen 2608
roerende en onroerende goederen. 2609
Als we ons begrip „bewaarder‟ vergelijken met de omschreven aansprakelijkheid in het 2e lid, 2610
zal men finaal tot het zelfde resultaat komen, vermoed ik. Zo besliste ons Hof van Cassatie 2611
dat Electrabel geen bewaarder is van een gebrekkig ventiel binnenin een gebouw, Electrabel 2612
had geen bevoegdheid meer over de zaak456. Praktisch gezien is de Nederlandse wetgeving 2613
daarmee vergelijkbaar: een leidingbeheerder is aansprakelijk voor de gasleiding tot op de 2614
plaats waar zij het gebouw binnenkomt457: vanaf daar heeft de leidingbeheerder er geen 2615
toezicht meer over, naar Belgisch recht zouden we kunnen stellen dat zij vanaf dat punt geen 2616
bewaarder meer is. 2617
2618
Afdeling 4: Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen 2619
2620
In artikel 6:175 NBW vinden we een belangrijk wetsartikel voor schadegevallen met 2621
betrekking tot gas in de professionele sfeer. Het is een aansprakelijkheidsbepaling voor 2622
schade veroorzaakt door gevaarlijke stoffen met een vrij algemene draagwijdte die in 1995 2623
werd ingevoerd458. Waar we in België wetgeving met betrekking tot gas moeten zoeken in 2624
bijzondere bepalingen, bevat het Nieuw Nederlands Burgerlijk Wetboek dergelijke bepaling. 2625
2626
§ 1. Gevaarlijke stof 2627
In artikel 6:175 lezen we wat we onder een gevaarlijke stof moeten verstaan: “een 2628
gevaarlijke stof is een stof waarvan bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft dat zij 2629
een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert”459. 2630
Hieruit kunnen we 3 elementen abstraheren: het betreft een stof, die een gevaar oplevert en 2631
dat gevaar is bekend. 2632
454 Art. 1386 BW.
455 J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 54.
456 Cass. (3
e kamer) 22 maart 2004, T. Verz. 2005, afl. 2, 352.
457 J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 54.
458 F. T. OLDENHUIS, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, Deventer, Kluwer 1998, 3, nr. 3.
459 G.H.A. SCHUT, Onrechtmatige daad, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink, 1997, 120.
92
a. Stof 2633
In de memorie van toelichting wordt nader bepaald wat men onder stof dient te verstaan. De 2634
term „stof‟ heeft een ruime betekenis: hieronder vallen gassen, vloeistoffen en vaste stoffen, 2635
ongeacht hun samenstelling, vorm of verpakking. Ook irrelevant is of het gaat om 2636
grondstoffen, hulpstoffen of eindproducten460. Daar waar een ontsnapte gaswolk niet onder 2637
het toepassingsgebied van artikel 6:173 NBW viel, zal men dit wel onder dit artikel kunnen 2638
plaatsen. Een zaak moet voor menselijke beheersing vatbaar zijn, maar voor een stof is dat 2639
niet nodig461. Opmerkelijk is wel dat elektriciteit hier niet onder valt, zij wordt niet als stof 2640
aanzien462. 2641
2642
b. Gevaar 2643
De aansprakelijkheid van stoffen is gekoppeld aan het gevaar dat de stof met zich 2644
meebrengt463. Een stof die ontplofbaar, oxiderend, ontvlambaar of giftig is, is in elk geval 2645
bijzonder gevaarlijk, zo lezen we in het wetsartikel. Deze Masterproef handelt over 2646
ontplofbare en ontvlambare gassen, deze zijn dus aan te merken als gevaarlijke stof. 2647
Bovendien kan het bestuur een lijst opstellen van gevaarlijke stoffen. Deze stoffen worden 2648
geacht te voldoen aan de omschrijving van een gevaarlijke stof464. 2649
2650
c. Bekendheid 2651
De bekendheidsvereiste is te vergelijken met deze uit artikel 6:173 NBW. 2652
Men moet op de hoogte zijn van de gevaarlijke eigenschap van de stof. Wanneer de stof op 2653
de lijst is geplaatst, staat de bekendheid van het gevaar niet meer ter discussie465. 2654
2655
§ 2. Aansprakelijke persoon 2656
In Nederland gaat men ervan uit dat gevaarlijke stoffen voornamelijk worden gebruikt in de 2657
professionele kring, vandaar dat de aansprakelijkheid zich dan ook enkel en alleen richt op 2658
personen die beroepsmatig in contact komen met een gevaarlijke stof466. 2659
De beroepsmatige gebruiker of bewaarder van een gevaarlijke stof wordt verantwoordelijk 2660
geacht voor de schade die deze stof veroorzaakt, zo lezen we in het 1e lid van artikel 6:175 2661
NBW. 2662
460 J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 43.
461 J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D.
VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 103, nr. 114. 462
C.H.W.M. STERK, Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, Deventer, Kluwer, 1994, 213. 463
J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 45. 464
J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D. VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 103, nr. 115. 465
C.H.W.M. STERK, Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, Deventer, Kluwer, 1994, 216. 466
A. PITLO, J.L.P. CAHEN, Het nederlands burgerlijk recht, Deventer, Kluwer 2002, 169, nr. 170.
93
Het 2e lid van datzelfde artikel stelt enkele personen gelijk met de bewaarder zoals in het 1e 2663
lid bedoeld: een ondernemer die de stof in ontvangst neemt, de vervoerder… 2664
Hier kunnen we de vergelijking maken met de cascade-aansprakelijkheid uit de 2665
productaansprakelijkheid. De aansprakelijke persoon is degene die behoorde macht te 2666
hebben over de stof. In het Nederlandse recht spreekt men van een gesegmenteerde 2667
kanalisatie: de vergoedingsplicht of aansprakelijkheid verplaatst zich naar de laatste 2668
ontvanger467. Net zoals de cascade-aansprakelijkheid is dit ten voordele van de benadeelde, 2669
zodat deze snel en correct vergoed wordt. 2670
De aansprakelijkheid beperkt zich niet alleen tot de gebruiker en bewaarder, maar wordt nog 2671
uitgebreid. Zo wordt in het 3e lid het aansprakelijkheidsvraagstuk met betrekking tot 2672
gevaarlijke stoffen (gassen) in een leiding beantwoord. In dat geval zal de leidingbeheerder 2673
aansprakelijk zijn. Er is evenwel een uitzondering: de leidingbeheerder is niet aansprakelijk 2674
voor de leidingen die zich bevinden in een gebouw en strekken tot toevoer of afvoer ten 2675
behoeve van dat gebouw. Deze uitzondering is vergelijkbaar met de uitzondering in artikel 2676
6:174, lid 2 NBW. 2677
2678
Afdeling 5: Aansprakelijkheid voor boorgaten en mijnbouwactiviteiten 2679
2680
Een volgende risico-aansprakelijkheid vinden we terug in artikel 6:177 NBW. Het artikel luidt 2681
als volgt: „de exploitant van een boorgat/mijnactiviteit is aansprakelijk voor de schade die 2682
ontstaat door uitstroming van delfstoffen als bedoeld in artikel 2 van de wet van 21 april 1810 2683
als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg 2684
of exploitatie van het boorgat zijn ontketend‟. 2685
Wat de Nederlandse wetgever onder delfstoffen verstaat, vinden we terug in de memorie van 2686
toelichting en in de mijnbouwwet468: in ondergrond aanwezige mineralen of substanties van 2687
organische oorsprong, met andere woorden: aardolie, aardgas en andere469. 2688
De aansprakelijkheid heeft hier helemaal niets te maken met een gebrek of defect, maar is 2689
alleen van toepassing wanneer de uitstroming van delfstoffen het gevolg is van het niet 2690
onder controle hebben van de krachten ervan470. 2691
De aansprakelijkheid rust op de exploitant van het mijnbouwwerk. 2692
Dit is zowat de Nederlandse tegenhanger van onze Belgische wet van 1975: de wet 2693
betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor 2694
het opslaan van gas471. 2695
467 G.H.A. SCHUT, Onrechtmatige daad, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink, 1997, 123.
468 Dat is de wet van 21 april 1810 waarvan sprake in artikel 6:177 NBW.
469 J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 65.
470 J. SPIER, “Risico-aansprakelijkheid (afd. 6.3.2)” in J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D.
VRIESDORP (eds.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 107, nr. 121.
94
Wegens de geringe toepassing van dit artikel, ga ik hier niet verder op in. 2696
2697
Afdeling 6: Productaansprakelijkheid 2698
2699
In België hebben we de Europese richtlijn met betrekking tot de aansprakelijkheid met 2700
betrekking tot gebrekkige producten472 omgezet in de wet van 25 februari 1991473. 2701
In Nederland vinden we de omzetting van deze richtlijn terug in het Burgerlijk Wetboek in 2702
boek 6, titel 3, afdeling 3. 2703
Aangezien het de omzetting betreft van een Europese richtlijn, zal deze aansprakelijkheid 2704
dezelfde zijn als deze in België. Ik verwijs dan ook graag terug naar de uiteenzetting van de 2705
toepassingsvoorwaarden in de bespreking hierboven. 2706
2707
Afdeling 7: Wet buisleidingenstraat Pernis-Antwerpen 2708
2709
Het gebruik van buisleidingen voor het vervoer van aardgas en andere gevaarlijke producten 2710
over lange afstanden is de laatste jaren erg toegenomen. Tussen Pernis en Antwerpen loopt 2711
een straat van buisleidingen474. Deze buisleidingenstraat is ingericht specifiek voor het 2712
leggen van leidingen tussen Antwerpen en Amsterdam475. Voor dit traject dat door 2713
verschillende landen: Nederland en België en dus verschillende rechtssystemen loopt is een 2714
specifieke wet opgesteld: de wet houdende verklaring van het algemeen nut der onteigening 2715
van percelen, erfdienstbaarheden en andere zakelijke rechten ten behoeve van de inrichting 2716
van een buisleidingenstraat vanaf Pernis langs Klundert naar de Schelde nabij Nederlands-2717
Belgische grens476, hierna wet buisleidingenstraat. 2718
Belangrijk voor deze Masterproef is dat in deze wet ook een kwalitatieve aansprakelijkheid is 2719
opgenomen477. Artikel 4 van deze wet bepaalt dat de privaatrechtelijke rechtspersoon die 2720
belast is met het beheer van de buisleidingenstraat aansprakelijk is voor de schade aan 2721
personen of zaken toegebracht door het ontbranden, ontvlammen of ontsnappen van stoffen 2722
welke zich in de leidingen bevinden. Vanzelfsprekend is vereist dat er een causaal verband 2723
is tussen de schade en het ontbranden, ontvlammen of ontsnappen van de stoffen. 2724
471 Wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd
voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 472
Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb. L. 7 augustus 1985. 473
Wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. 474
J. SPIER en C.H.W.M. STERK, Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 1995, 54. 475
http://www.buisleidingenstraat.nl/fVIW_SPFunctionPresentation.php?sfn_nr=100038 476
Wet van 11 maart 1972, Stb. 145. 477
E. BAUW , E.H.P. BRANS, Milieuprivaatrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 207.
95
Het beheersorgaan is niet aansprakelijk wanneer er sprake is van overmacht: de schade is 2725
veroorzaakt door een natuurramp, oorlogsgeweld, sabotage… Wanneer het 2726
schadeverwekkend feit te wijten is aan opzet of grove schuld van de benadeelde zal de 2727
vergoedingsplicht vervallen of worden gedeeld478. 2728
Deze wet vinden we niet terug in België, ook al loopt het traject gedeeltelijk over Belgische 2729
bodem. Ik vermoed dat de aansprakelijke, het beheersorgaan, de Nederlandse nationaliteit 2730
heeft en dat de wet vandaar alleen terug te vinden is in Nederland. 2731
478 E. BAUW , E.H.P. BRANS, Milieuprivaatrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 207.
96
Hoofdstuk 5: Besluit 2732
2733
Na het onderzoek van de belangrijkste gebruikte wetsbepalingen inzake schadegevallen met 2734
gas is het tijd voor een conclusie. 2735
De wet die ik vermoedde de belangrijkste te zijn, de Gaswet van 1965, bleek al snel dode 2736
letter. De objectieve aansprakelijkheidsbepaling die daarin te lezen staat, is nog geen enkele 2737
maal gebruikt in een schadegeval, ook voor de grootste gasramp in de Belgische 2738
geschiedenis (Gellingen) werd geen beroep gedaan op deze bepaling. 2739
De gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregelingen worden daarentegen des te meer 2740
gebruikt. Zo heb ik vele toepassingsgevallen gevonden van artikel 1384, lid 1 BW. Dit valt 2741
mijns inziens te verklaren doordat het gebreksbegrip in de rechtsleer en rechtspraak dermate 2742
ruim is, dat een schadegeval er al snel onder valt. De buitencontractuele aansprakelijkheid is 2743
dus in vele gevallen gebaseerd op deze van de gebrekkige zaken. Deze aansprakelijkheid 2744
concurreert in sommige gevallen ook met de contractuele aansprakelijkheid voor de 2745
vrijwaring voor gebreken. Het is financieel voordeliger beroep te doen op een 2746
buitencontractuele aansprakelijkheid (als de regels van de samenloop dit toelaten) daar je 2747
dan alle schade kan terugvorderen. 2748
De andere buitencontractuele aansprakelijkheidsregelen die ik heb onderzocht, zijnde de 2749
foutaansprakelijkheid, aansprakelijkheid voor gebouwen en de burenhinder worden minder 2750
frequent gebruikt. Bij de foutaansprakelijkheid moet men immers een fout bewijzen, wat in 2751
schadegevallen met betrekking tot gas vaak moeilijk is. 2752
De toepassing van de aansprakelijkheid voor gebouwen wordt in geen enkele casus 2753
weerhouden. Het gebruik van deze bepaling in verband met schadegevallen door gas is dan 2754
ook volledig fout. Deze aansprakelijkheid geldt immers slechts wanneer de instorting van het 2755
gebouw het gevolg is van een gebrek in de constructie of verzuim in het onderhoud. Bij een 2756
instorting na ontploffing, moeten we de oorzaak van de instorting zoeken bij de ontploffing en 2757
niet bij een gebrek in de constructie. 2758
De toepassing van de burenhinder is evenwel ook beperkt, daar naar mijn mening een 2759
ontploffing van korte duur is en dus geen abnormale hinder uitmaakt. Deze leer zal men 2760
eerder gebruiken in schadegevallen waar een brand is ontstaan na een ongeval met 2761
betrekking tot gas. 2762
Het valt te betreuren dat men de Gaswet van 1965 niet gebruikt in de oplossing van het 2763
aansprakelijkheidsvraagstuk. Verklaring hiervoor is volgens mij dat het toepassingsgebied 2764
van deze wet te beperkt is en de aansprakelijkheidsregel te onduidelijk geformuleerd. De wet 2765
is slechts van toepassing op transportleidingen van gas en niet op de aftakleidingen welke 2766
het gas tot bij de consument thuis brengen. 2767
97
Op dit vlak kunnen we een voorbeeld nemen aan het Nederlands recht. Daar heeft men een 2768
algemene aansprakelijkheidsbepaling voor gevaarlijke stoffen. Het is ook een 2769
aansprakelijkheidsbepaling op professioneel niveau, maar ruimer geformuleerd: alle 2770
personen die beroepsmatig in contact komen met een gevaarlijke stof kunnen worden 2771
aangesproken wanneer zij een schadegeval veroorzaken. 2772
Na afloop kan ik alleen maar tot de conclusie komen dat alle (op de aansprakelijkheid voor 2773
gebouwen na) gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregelingen gebruikt worden om de 2774
schade na een ongeval met gas vergoed te zien. Het bestaan van speciale objectieve 2775
aansprakelijkheden in bijzondere wetten (de wet van 1965 en die van 1975) kan men in mijn 2776
ogen maar beter wissen, er wordt toch (nog?) geen gebruik van gemaakt. De 2777
gemeenrechtelijke regels zijn nog steeds voldoende om de schadegevallen op te lossen. 2778
Bedoeling is zo vaak mogelijk de schadelast te plaatsen bij de economisch sterkere partij en 2779
dat lukt aardig met de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregelen. Vandaar ook het belang 2780
van de verzekeringen. De professionelen kunnen zich indekken tegen dergelijke risico‟s. Als 2781
zij aansprakelijk worden gesteld, zal hun verzekeraar tussenkomen. 2782
Als men dan toch zou beslissen enkele aanpassingen te maken, dan lijkt het mij 2783
aangewezen om een bepaling zoals de Nederlandse wettekst met betrekking tot de 2784
aansprakelijkheid voor gevaarlijke zaken aan te nemen. 2785
98
Bibliografie 2786
2787
Richtlijnen 2788
2789
•Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing 2790
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de 2791
aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L. 7 augustus 1985. 2792
•Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van zware 2793
ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, Pb.L. 14 januari 1997. 2794
2795
Wetgeving 2796
2797
•Wet 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel 2798
van leidingen, BS 7 mei 1965. 2799
•Wet 24 december 1970 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en 2800
bij de exploitatie van gasdistributie-installaties, BS 12 januari 1975. 2801
•Wet 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in 2802
situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 14 augustus 1975. 2803
•Wet betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte 2804
verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen van 30 juli 2805
1979, BS 20 september 1979. 2806
•Wet 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, BS 2807
13 augustus 1988. 2808
•Wet 20 februari 1991 houdende de wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake huishuur, 2809
BS 22 februari 1991. 2810
•Wet 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 2811
maart 1991. 2812
•Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. 2813
•Samenwerkingsakkoord 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het 2814
Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de 2815
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, BS 16 juni 2001. 2816
•KB 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij 2817
de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen, zoals gewijzigd 2818
door KB 24 januari 1991, BS 16 mei 1966. 2819
99
•KB 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de 2820
exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 2821
1971. 2822
•KB 29 december 1975 tot bepaling van de voorschriften en de wijze waarop een vergunning 2823
voor het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het 2824
opslaan van gas wordt verleend, BS 16 januari 1976 en 24 maart 1976 2825
•KB van 29 december 1975 betreffende de verklaring van openbaar nut voor het oprichten 2826
van gebouwen en bovengrondse installaties die nodig zijn voor het opsporen of exploiteren 2827
van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, BS 16 januari 1976 2828
en 24 maart 1976. 2829
•KB 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging 2830
en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van 2831
gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. 2832
•KB 12 juni 1989 betreffende het op de markt brengen van gasflessen, BS 16 september 2833
1898. 2834
•KB 11 januari 1991 betreffende de verlenging van een vergunning of van een toelating voor 2835
vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, BS 6 maart 1991. 2836
•KB van 28 februari 1991 betreffende de inrichtingen die onder de toepassing vallen van 2837
hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en 2838
betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke 2839
gevallen, BS 13 april 1991. 2840
•KB 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, 2841
ontvlambare en brandbare vloeistoffen, BS 15 mei 1998. 2842
•KB 7 december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met 2843
vloeibaar gemaakt petroleumgas, BS 29 december 1999. 2844
•KB 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en 2845
toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunning voor aardgas, BS 5 juli 2001. 2846
•KB 14 mei 2002 betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere 2847
door middel van leidingen, BS 5 juni 2002. 2848
100
Rechtspraak 2849
2850
•Cass. 8 mei 1924, Pas. 1924, I, 328. 2851
•Cass. 6 april 1960, Pas, I, 915 (kanaal-en schoorsteenarrest). 2852
•Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. 2853
•Cass. 8 mei 1980, Pas. 1980, 1116. 2854
•Cass. 7 december 1990, RW 1992-1993, 431. 2855
•Cass. 21 september 1991, RW 1991-1992, 1027. 2856
•Cass. 17 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1445. 2857
•Cass. 16 juni 1995, Arr. Cass. 1995, 621. 2858
•Cass. 12 maart 1999, Pas. 1999, I, 149. 2859
•Cass. (3e kamer) 22 maart 2004, T. Verz. 2005, afl. 2, 352. 2860
•Cass. 24 september 2004, Pas. 2004, 1404. 2861
•Cass. 6 april 2006, NjW 2007, 460, not I. BOONE. 2862
•Cass. 11 september 2008, Pas. 2008, afl. 9, 1916. 2863
•Cass 2 januari 2009, RGAR 2009, afl. 10, 14574. 2864
•Cass. 22 januari 2009, www.cass.be. 2865
•Cass. 25 maart 2010, www.cass.be. 2866
•RvS 19 mei 2005, MER 2005, afl 3, 229. 2867
•Antwerpen 23 april 1980, De Verz. 1983, 267, noot A.T. 2868
•Antwerpen 10 juni 1985, Limb. Rechtsl. 1986, 124. 2869
•Antwerpen 6 januari 1986, RW 1986-1987, 676. 2870
•Antwerpen 4 januari 1989, Limb. Rechtsl. 1989, 88. 2871
•Antwerpen(1e kamer) 11 oktober 1989, T. Verz. 1990, 172, noot D. DE MAESENEIRE. 2872
•Antwerpen 25 november 2002, NjW 2003, 628. 2873
•Antwerpen 24 december 2003, TBH 2005, 1073, noot C. VAN SCHOUBROECK. 2874
•Antwerpen 23 mei 2007, TBBR 2009, 274. 2875
•Antwerpen 8 oktober 2008, niet gepubliceerd. 2876
•Antwerpen 30 juni 2009, NjW 2010, 110, noot I. BOONE. 2877
•Bergen, 12 december 1988, JT 1989, 217. 2878
•Bergen 12 oktober 1992, JLMB 1995, 158. 2879
•Brussel 24 januari 1974, RGAR 1974, 9238. 2880
•Brussel 3 februari 1975, RGAR 1984, 10.759, noot. 2881
•Brussel 18 februari 1975, RGAR 1975, 9505. 2882
•Brussel 11 mei 1982, RW 1983-1984, 2823. 2883
•Brussel 11 april 1986, Res. Jura. Imm.1987, 79. 2884
•Brussel 13 november 1987, RGAR 1989, 11485. 2885
101
•Brussel 21 januari 1993, RW 1994-1995, 820. 2886
•Brussel 6 februari 1996, RGAR 1997, 12748 2887
•Brussel (13e kamer) 28 september 2005, T. Verz. 2007, 195. 2888
•Brussel 25 juni 2007, JLMB 2007, 1736, noot O. MICHIELS. 2889
•Gent (vijfde kamer) 17 december 1985, TGR 1987, 3. 2890
•Gent 22 november 1995, TGR 1996, 48. 2891
•Gent 24 mei 2002, NjW 2002, 393. 2892
•Gent 12 maart 2009, T. Verz. 2009, 431. 2893
•Luik 30 juni 1993, JLMB 1994, 67. 2894
•Rb. Antwerpen 1 april 1971, De Verz. 1972, 515. 2895
•Rb. Antwerpen 29 november 1998, Iuvis 2004, 1338. 2896
•Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9. 2897
•Rb. Brugge 10 oktober 1983, TBR 1985, 52. 2898
•Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 397, noot J. KOKELENBERG. 2899
•Rb. Doornik 25 mei 2004, JLMB 2006, 366. 2900
•Rb. Kortrijk 24 juni 1977, RGAR 1979, 9931. 2901
•Rb. Kortrijk 20 maart 1993, T. Verz. 1997, 659. 2902
•Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-1998, 1293. 2903
•Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49. 2904
•Rb. Namen 9 juni 1987, RRD 1987, 377. 2905
•Rb. Namen 9 november 1989, RGAR 1992, 11923. 2906
•Rb. Turnhout 17 april 2003, RW 2005-2006, 1270. 2907
•Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459. 2908
•Kh. Hasselt 16 november 1999, RW 2002-2003, 225. 2909
•Vred. Gent 2 mei 1997, AJT 1999-2000, 461. 2910
•Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461. 2911
2912
2913
2914
2915
2916
102
Rechtsleer 2917
2918
Verzamelwerken 2919
•BAUDONCQ, F., DEBAENE, M., “De aansprakelijkheid voor zaken in het licht van artikel 1384, 2920
lid 1BW.” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, 2921
Die Keure 2004, 85-124. 2922
•BOCKEN, H., “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X., 2923
Bijzondere overeenkomsten 2007-2008, XXXIVste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, 2924
Mechelen, Kluwer, 2008, 335-379. 2925
•CAUWENBERGH, A., “Objectieve aansprakelijkheidsverzekering brand en ontploffing voor 2926
inrichtignen die toegankelijk zijn voor het publiek” in X., Het onroerend goed in de praktijk, 2927
Mechelen, Kluwer, XIX dln., losbl. z.p. 2928
•CHRISTIAENS, A., “Artikel 1641 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze 2929
commentaar met overzicht van rechstspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., z.p. 2930
•DAMBRE, M., “De aansprakelijkheid van de huurder voor brand: een status quaestionis.” in 2931
X., Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, 87-101. 2932
•DAMBRE, M., “Art. 1733-1734 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze 2933
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, X dln., losbl., 2934
z.p. 2935
•DAMBRE, M., “Art. 1735 BW” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar 2936
met overzicht van rechtspraak en rechtleer., Mechelen, Kluwer, X dln., lobsl., z.p. 2937
•DEBAENE, M., “Kwalitatieve aansprakelijkheid (zaken, dieren en gebouwen): een update” in 2938
H. COUSY en H. VANDENBERGHE, Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, 2939
Die Keure, 2004-2005, 83-100. 2940
•DEBAENE, M., DEBAENE, P., “Samenloop en co-existentie contractuele en buitencontractuele 2941
aansprakelijkheid. Afdeling 1. Het onderscheid tussen aansprakelijkheid uit onrechtmatige 2942
daad en contractuele aansprakelijkheid.” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze 2943
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer IV. Commentaar 2944
Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., X dln., z.p. 2945
•DEBAENE, M., DEBAENE, P., “Art. 1384 eerste lid BW: een stand van zaken op de weg” in A. 2946
ALEN, E. DIRIX, Feestbundel Hugo Vandenberghe, Brugge, Die Keure, 2007, 91-108. 2947
•DELEU, A., “De verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering bij brand en 2948
ontploffing” in X., Ondernemingen en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer 2008, 515-533. 2949
•DE MAESENEIRE, D., “De aansprakelijkheid voor burenhinder” in X. Kluwer’s 2950
verzekeringshandboek, Mechelen, Kluwer, losbl., V dln, 120. 2951
103
•DEMUYNCK, I., „De bescherming van de consument tegen gevaarlijke, gebrekkige en niet-2952
conforme producten‟ in VLAAMSE CONFERENTIE DER BALIE VAN GENT, De consument in het 2953
recht: verwend, verwaand of miskend?, Antwerpen, Maklu, 2003, 9-101. 2954
•DE STAERCKE, J., “Deel II Bouwen en administratief recht” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS 2955
en A. VERBEKE (eds), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 171-300. 2956
•FONTEYNE, P., “De verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” in X., Ondernemingen 2957
en hun verzekeringen, Mechelen, Kluwer, 2008, 565-595. 2958
•HERBOTS, J., „De aansprakelijkheid van de huurder bij en pachter bij brand‟ in X., Het 2959
onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, XIX dln., z.p. 2960
•SNAET, S., “Hinder uit nabuurschap” in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, 2961
Kluwer, 2007, XVIV dln., 1-36. 2962
•STIJNS, S., „Nieuw kooprecht in oud BW? Sophie‟s choice‟ in E. DIRIX, Liber amicorum 2963
Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 389-421. 2964
•UYTTERHOEVEN, K., “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” 2965
in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT(eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en 2966
Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-90. 2967
•VANDENBERGHE, H., “Het gebrek van de zaak. Dertig jaar cassatierechtspraak: gebrekkige 2968
rechtspraak of de kracht van de feiten?” in E. DIRIX, P. SENAEVE, W. PINTENS en S. STIJNS 2969
(eds.), Liber amicorum Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 461-481. 2970
•VANDENBERGHE, H., “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY, H. 2971
VANDENBERGHE, Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis, Brugge, Die Keure, 2972
2007-2008, 45-81. 2973
•VERLINDEN, J. “Twintig jaar productaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE 2974
en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen., Gent, Larcier, 2005, 29-65. 2975
•VUYE, H., “Fundamentele regels en recente tendensen inzake burenhinder” in M. DEBAENE 2976
en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, 1-27. 2977
•VAN SCHOUBROECK, C., “Objectieve aansprakelijkheid en verzekeringsplicht bij schade door 2978
rampen. Een Belgische case-study” in A. AKKERMANS en E. BRANS (eds.), Aansprakelijkheid 2979
en schadeverhaal bij rampen, Nijmegen, Ars Aequi libri, 2002, 145-170. 2980
•WEYTS, B., “Objectieve aansprakelijkheid” in X., Aansprakelijkheid, 2981
aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste 2982
Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 373-415. 2983
•WYNANT, L., “De aansprakelijkheid van de eigenaar” in X., Het onroerend goed in de 2984
praktijk, Mechelen, Kluwer, Mechelen, losbl., XIX dln., 1-11. 2985
2986
104
Boeken 2987
•BAUW, E. , BRANS, E.H.P., Milieuprivaatrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 472p. 2988
•BAUW, E., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Deventer, Kluwer, 2008, 2989
114p. 2990
•COLLE, P., Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Intersentia, 2991
Antwerpen, 2005, 341p. 2992
•CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De 2993
onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744p. 2994
•DERIDDER, L., VERMEIR,T., Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 2995
315p. 2996
•JANSEN, C.H.M., Onrechtmatige daad: algemene bepalingen, Deventer, Kluwer, 1996, 100p. 2997
• KLAASSEN, C.J.M., Risico-aansprakelijkheid, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1991, 376p. 2998
•LAVRYSEN, L., Gevaarlijke stoffen: een overzicht van de Belgische wetgeving, Brussel, 2999
Story-Scientia, 1986, 235p. 3000
•OLDENHUIS, F.T., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, Deventer, Kluwer 3001
1998, 113p. 3002
•PITLO, A., CAHEN, J.L.P., Het nederlands burgerlijk recht, Deventer, Kluwer 2002, 384p. 3003
•SCHUT, G.H.A., Onrechtmatige daad, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink, 1997, 194p. 3004
•SIEBURGH, C.H., Toerekening van een onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer 2000, 306p. 3005
•SPIER, J., STERK, C.H.W.M., Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, Deventer, Kluwer, 3006
1995, 143p. 3007
•SPIER, J., HARTLIEF, T., VAN MAANEN, G.E. en VRIESDORP, R.D. (eds.), Verbintenissen uit de 3008
wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer 2000, 352p. 3009
•STERK, C.H.W.M., Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, Deventer, Kluwer, 1994, 3010
335p. 3011
•STIJNS, S., VUYE, H., Beginselen van Belgisch privaatrecht. Zakenrecht. Boek IV: 3012
Burenhinder., Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 532p. 3013
•VAN DE GEHUCHTE, D., De aansprakelijkheid voor producten, Deurne, Kluwer, 1992, 160p. 3014
•VAN DE GEHUCHTE,D., Productaansprakelijkheid in België, Gent, Mys en Breesch, 2000, 145 3015
p. 3016
•VAN DE VELDE, E., Burenhinder: is een buur dichterbij beter dan een vriend ver weg?, 3017
Antwerpen, Kluwer 2001, 82p. 3018
•VANSWEEVELT, T., WEYTS, B., Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, 3019
Antwerpen, Intersentia, 2009, 935p. 3020
•VERVLIET, V., Buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s, Antwerpen, 3021
Intersentia, 2007, 679p. 3022
105
Tijdschriftartikelen 3023
•ABBELOOS, W., “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T. Aann. 2007, 33-51. 3024
•ALLARY, P., NIJS, L., “Huurders en gebruikers: aansprakelijkheid, verzekering (voor rekening) 3025
en verhaal”, T. Verz. 2006, 395-406. 3026
•APS, M., “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas-en elektriciteitsleidingen. Overzicht 3027
van recente rechtspraak”, Bb&b 2006, 147-158. 3028
•BAEKELAND, C., “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: 3029
snijdt het Hof van Cassatie zich niet in haar eigen vingers?”(noot onder Cass. 17 november 3030
2006), TBBR 2009, 291-294. 3031
•BALLON, G., “De bewijsvoering door het slachtoffer van en gebrek in de zaak” (noot onder 3032
Gent 14 april 1995), AJT 1995-96, 133-134. 3033
•BALLON, G., “Gebrek in de zaak” (noot onder Vred. Westerlo 15 september 1995), AJT 3034
1995-96, 323-325. 3035
•BOCKEN, H., “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve 3036
aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht.” TPR 1984, 329-415. 3037
•BOONE, I., “Over gordijnen en korte termijnen” (noot onder Brussel 9 mei 1996), AJT 1997-3038
98, 277-280. 3039
•BOONE, I., “Productaansprakelijkheid en ontwikkelingsrisicoverweer”(noot onder Cass. 6 3040
april 2006), NJW 2006, 462-463. 3041
•BROEKMANS, R., “Behoort “brand” tot abnormale burenhinder ? (artikel 544 BW)”, Limb. 3042
Rechtsl. 2000, 199-212. 3043
•BUSSCHAERT, V., “Aansprakelijkheid wegens zaken: onweerlegbaar vermoeden van schuld- 3044
vrijstelling.”, T. Verz. 1999, 557-559. 3045
•CAUWENBERGH, A., “Waterschade: aansprakelijkheid van de huurder of de verhuurder?, T. 3046
App. 1998, afl. 1, 8-10. 3047
•CLAESSENS, B., “Noot: Drie klassiekers in een notendop: verborgen gebreken, samenloop, 3048
coëxistentie” (noot onder Antwerpen 5 december 1996), AJT 1997-1998, 79-81. 3049
•CORNELIS, L., “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke producten”, RW 1987-1988, 1139-1159. 3050
•DAMBRE, M., “De verbintenis van de huurder tot teruggave van het gehuurde goed en zijn 3051
aansprakelijkheid voor brand, TBBR 2003, 620-636. 3052
•DEBAENE, M. en VAN GRUNDERBEEK, A., “De aansprakelijkheid van aannemers en 3053
nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 3054
afl. 1, 10-17. 3055
•DEBROUX, H., “De objectieve aansprakelijkheid en de verplichte verzekering inzake brand en 3056
ontploffing van toepassing op instellingen toegankelijk voor het publiek”, Intercontact 2000, 3057
132-134. 3058
106
•DELI, D., “Vrijwaring voor verborgen gebreken bij koop-verkoop: conventionele regeling van 3059
<korte termijn> (art. 1648 BW) en de invloed van de herstellingen die de koper laat uitvoeren 3060
op zijn recht op vrijwaring” (noot onder Antwerpen 15 april 1987), RW 1988-1989, 1061-3061
1064. 3062
•DERINE, R., “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 261-292. 3063
•DUBUISSON, B., “De la légèreté de la faute au poids du hasard. Réflexions sur l‟évolution du 3064
droit de la responsabilité civile.”, RGAR 2005, 14009. 3065
•FAURE, M., VANBUGGENHOUT, W., “Productenaansprakelijkheid. De Europese richtlijn: 3066
harmonisatie en consumentenbescherming? (deel 1)”, RW 1987-1988, 1-14. 3067
•HEERINCKX, S., “Schade aan een gehuurd goed: samenloop contractuele en 3068
buitencontractuele aansprakelijkheid in hoofde van de huurder” (noot onder Luik 26 3069
november 1998), TBBR 2000, 298-301. 3070
•HERBOTS, J., “Raad eens wie vanavond komt dineren? Of: de huisgenoten van de huurder” 3071
(noot onder Cass. 21 januari 1999), RW 1998-1999, 1455-1456. 3072
•JANSSENS, J., “Spanning stijgt rond actiekaarten gas. Nood aan informatie en opleidingen 3073
sinds „Gellingen‟ groter daan ooit”, Fireforum Magazine april 2006, nr. 1, 23. 3074
•JOCQUE, G., “Arbeidsveiligheid: aansprakelijkheid en verzekering”, TWR 2000, 95-115. 3075
•JOST, I., “Verplichte verzekering objectieve aansprakelijkheid inzaken brand en ontploffing”, 3076
Intercontact 1995, 58-60. 3077
•KOKELENBERG, J., noot onder Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 371-375. 3078
•KOKELENBERG, J., “Burenhinder? Kan U dat bewijzen en bent U misschien geen 3079
overgevoelig type?”, TBBR 2007, 267-277. 3080
•LAVEYT, K., “De vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken in een notendop” (noot onder 3081
Gent 22 januari 2003), TBH 2004, 552-558. 3082
•LUCAS, N., “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falc. 2006-2007, 337-368. 3083
•MORTIER, P., “De toepassing van artikel 1384, alinea 1 van het Burgerlijk Wetboek bij een 3084
samengestelde zaak”, Verkeersrecht 1999, 4-7. 3085
•NEUT, M., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de 3086
aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar.”(noot onder Rb. Mechelen 9 juni 3087
1998), RW 1999-2000, 51-55. 3088
•ROGGE, J., “Preventie van brand en ontploffing en verplichte burgerrechtelijke 3089
aansprakelijkheidsverzekering”, BRH 1980, 21-31. 3090
•ROGGE, J., “Produktenaansprakelijkheid naar huidig Belgisch recht”, TPR 1988, 717-727. 3091
•RUTTEN, S., “De aansprakelijkheid van de huurder bij brand”, T. Huur 2002, 123-132. 3092
•SAGAERT, V., “Het zakenrechtelijke statuut van nutsleidingen in het Belgische recht”, TPR 3093
2004, 1351-1406. 3094
107
•STEVENS, D., BAUDONCQ, F., “De verwijdering van GSM-antennes op grond van artikel 544 3095
BW of de groeipijnen van een stralende rechtspraak”(noot onder Rb. Brugge 21 december 3096
2001), Not. Fisc. M. 2003, 27-36. 3097
•VAN CAUWELAERT, W., “Verborgen gebreken bij de koop: actiemogelijkheden voor de koper” 3098
(noot onder Rb. Leuven 16 november 1979), RW 1980-1981, 199-210. 3099
•VAN DE SYPE, N., “Het gebrek van de zaak” (noot onder Cass. 1 december 2006), RABG 3100
2007, 1251-1255. 3101
•VAN INNIS, A., “Beschadigingen van ondergrondse leidingen. Vijfentwintig jaar rechtspraak., 3102
Iuvis 1997, 623-630. 3103
•VAN OEVELEN, A., “Preventie van brand en ontploffing, objectieve aansprakelijkheid en 3104
verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering”, RW 1980-1981, 218-245. 3105
•VAN OEVELEN, A., “De buitencontractuele aansprakelijkheid van de eigenaar of exploitant 3106
van een onroerend goed en de verzekering van die aansprakelijkheid”, RW 1997-1998, 3107
1223-1239. 3108
•VANSWEEVELT, T., “Produktenaansprakelijkheid van de (professionele) verhuurder en de 3109
interpretatie van exoneratiebedingen”( noot onder Antwerpen 6 januari 1986), RW 1986-3110
1987, 677-682. 3111
•VANSWEEVELT, T., “De wet van 25 februari 1991 inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 3112
1992, 96-120. 3113
•VANSWEEVELT, T., “Het gebrek van de zaak in de zin van art. 1384, eerste lid, BW: enkel nog 3114
de in concreto beoordeling van het structureel gebrek?”(noot onder Cass. 28 januari 2005), 3115
RW 2005-2006, 1541-1543. 3116
•VEREECKEN, S., “Burenhinder uit evenwicht bij gebrek aan bewezen verstoring door 3117
verweerder als oorzaak van de schade”(noot onder Rb. Antwerpen 3 juni 2004), RABG 2006, 3118
770-774. 3119
•WEYTS, B., “Over een ontplofte vuilniszak met schade aan een wagen tot gevolg. Bewaring 3120
van een gebrekkige zaak in de zin van art. 1384, 1e lid BW” (noot onder Brussel 18 april 3121
2007), TBBR 2008, 333-336. 3122
•X., “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en 3123
gasdistributie is aangebracht”, Iuvis 1994, 263-267. 3124
•X., “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, 3125
Juristenkrant 2006, nr. 132, 1-5. 3126
Krantenartikels 3127
•X., “Zes jaar na Ghislengien”, De Standaard 31 juli-1 augustus 2010, 17. 3128
108
Elektronische bronnen 3129
3130
Aardgas 3131
•http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-3132
energiemarkt/ontginning-en-vervoer/transport?q=over-aardgas/aardgasproductie-en-de-3133
energiemarkt/ontginning-en-vervoer/transport. 3134
•http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-3135
energiemarkt/oorsprong-en-samenstelling. 3136
•http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/aardgasproductie-en-de-3137
energiemarkt/ontginning-en-vervoer. 3138
3139
Fluxys 3140
•http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/Transport/Transport.aspx. 3141
•http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/LNG/LNG.aspx. 3142
•http://www.fluxys.com/nl-BE/About%20natural%20gas/GasLorH/GasLorH.aspx. 3143
•http://www.fluxys.com/nl-3144
BE/About%20Fluxys/Publications/~/media/Files/Publications/Brochures/Fluxys_AanDeSlagV3145
oorDeAardgasvoorzieningVan%20Morgen_NL%20pdf.ashx 3146
3147
Wikipedia 3148
•http://nl.wikipedia.org/wiki/Gas 3149
•http://en.wikipedia.org/wiki/Zeepipe. 3150
•http://nl.wikipedia.org/wiki/Gas_%28aggregatietoestand%29. 3151
3152
Andere 3153
•http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/klimaatconferentie/klimaatbibliotheek/mobiliteit3154
/BwWnpart2.pdf. 3155
•http://www.ncc.nl/techniek/energie/gas.htm. 3156
•http://www.primagaz.be/particulier/producten/index.html. 3157
•http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1059551/2010/01/27/Luiks-3158
flatgebouw-stort-in-na-gasexplosie-vrees-voor-doden.dhtml. 3159
•http://www.vandaag.be/binnenland/39744_3-doden-na-gasontploffing-in-soumagne.html. 3160
•http://www.eandis.be/eandis/distributienetbeheerder.htm. 3161
•http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article643594.ece/Dertien_doden_bij_explosie_benzi3162
nepomp. 3163
•http://www.ethias.be/nl/prd/D5PR150/Particulieren/Verzekeren/Beroepsleven/BA_Beroepsle3164
ven.htm. 3165
109
•http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/nieuws/belgie/gasramp-gellingen-slechts-drie-3166
beklaagden-schuldig/article-1194675469337.htm 3167
•http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=8A2BGF2M&kanaalid=458. 3168
•http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.722167. 3169
Recommended