View
0
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
DE INBRENG EN INKORTING VAN LEVENSVERZEKERINGEN
Joy Vingerhoets Studentennummer: 01611710
Promotor: Prof. dr. Jan Bael Commissaris: Daan De Witte Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting “Master of Laws in het
Notariaat”
Academiejaar: 2016 - 2017
2
De inbreng en inkorting van levensverzekeringen
Inhoudsopgave Voorwoord ......................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk I. Inleiding ..................................................................................................................... 3
Hoofdstuk II. De begunstiging bij levensverzekering ......................................................... 4 Afdeling 1. De levensverzekering als typevoorbeeld van het derdenbeding ....................... 4 Afdeling 2. De aanwijzing en identificatie van de begunstigde ................................................. 5 §1. Algemeen ............................................................................................................................................................... 5 §2. Aanspraken iure proprio of iure hereditario? ......................................................................................... 6 A. Belang .............................................................................................................................................................................. 6 B. Gemeenrechtelijke interpretatie ......................................................................................................................... 7 C. Art. 174 Verzekeringswet ....................................................................................................................................... 8
Hoofdstuk III. De erfrechtelijke gevolgen van de begunstiging bij
levensverzekering ........................................................................................................................ 11 Afdeling 1. Art. 188 Verzekeringswet en zijn geschiedenis ...................................................... 11 Afdeling 2. Art. 188 Verzekeringswet en zijn hedendaagse (knel)punten .......................... 13 §1. Toepassingsgebied ratione materiae ...................................................................................................... 13 A. Levensverzekering ........................................................................................................................................................ 13 B. Aanspraken iure proprio ............................................................................................................................................. 15 C. Quid met groepsverzekeringen? .............................................................................................................................. 15 D. Onrechtstreekse schenking ....................................................................................................................................... 16
§2. Geen vrijstelling van inkorting .................................................................................................................. 21 A. Toepassing gemeen erfrecht ..................................................................................................................................... 21 B. Betwisting omtrent de datum van de schenking .............................................................................................. 21
§3. Weerlegbaar vermoeden van vrijstelling van inbreng ................................................................... 24 A. Principiële vrijstelling van inbreng ........................................................................................................................ 24 B. Tenzij de verzekeringnemer tot inbreng verplicht ......................................................................................... 25
§4. Voorwerp van de schenking ....................................................................................................................... 28 Afdeling 3. Evaluatie .............................................................................................................................. 29
Hoofdstuk IV. Besluit ................................................................................................................... 30
Bijlage. Bibliografie ..................................................................................................................... 32
3
Voorwoord
Graag zou ik mijn promotor, Prof. dr. Jan Bael en commissaris, Daan De Witte bedanken
voor de tijd die zij investeerden in het begeleiden van deze meesterproef. Daarnaast wil ik
deze meesterproef opdragen aan mijn ouders, grootouders en zus die mij zowel gedurende
mijn rechtenopleiding als gedurende de master notariaat onvoorwaardelijk gesteund hebben.
Hoofdstuk I. Inleiding
1. De erfrechtelijke behandeling van begunstiging via levensverzekering is reeds vele
jaren een omstreden materie. Dit komt omdat art. 124 van de Wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst1 de schenking onder de vorm van een levensverzekering tot
voor kort aan een bijzonder erfrechtelijk regime onderwierp. Art. 124 WLVO 1992 luidde als
volgt: “In geval van overlijden van de verzekeringnemer zijn de premies die hij heeft betaald,
niet aan inbreng of inkorting onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten
verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het
bedrag van de opeisbare prestaties niet mag overschrijden.” De verzekeringnemer kon dus
door zijn vermogen onder te brengen in een verzekeringsproduct een substantieel deel van
zijn vermogen aan zijn nalatenschap (en bijgevolg aan de aanspraken van zijn reservataire
erfgenamen) onttrekken.2
Met de Wet van 10 december 2012 tot wijziging van art. 124 van de wet van 25 juni 1992 op
de landverzekeringsovereenkomst3 heeft de wetgever, in aansluiting op rechtspraak van het
Grondwettelijk Hof dienaangaande4, een einde gesteld aan dit bijzonder regime. Voortaan
moeten ook schenkingen die onrechtstreeks via een levensverzekering plaatsvinden in de
nalatenschap worden verrekend. Deze bepaling werd overgenomen in art. 188 van de Wet van
1 Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. Verder: WLVO 1992. 2 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 209-210. 3 Wet van 10 december 2012 tot wijziging van art. 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een levensverzekering in geval van erfopvolging, BS 11 januari 2012. Verder: WLVO 2012. 4 GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, Arr.GwH 2008, afl. 3, 1547 en GwH 16 december 2010, nr. 147/2010, Arr.GwH 2010, afl. 5, 2291.
4
4 april 2014 betreffende de verzekeringen5 die als volgt luidt: “In geval van overlijden van de
verzekeringnemer is de verzekeringsprestatie, overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek,
onderworpen aan inkorting en, voor zover de verzekeringnemer dit uitdrukkelijk heeft
bedongen, aan de inbreng”. Op deze manier heeft de wetgever een einde willen stellen aan de
mogelijkheid om via het afsluiten van een levensverzekering de erfrechtelijke regels van
inbreng en inkorting te omzeilen.6
2. Centraal in deze meesterproef staat art. 188 Verzekeringswet die de erfrechtelijke
gevolgen van de levensverzekering regelt. De geschiedenis van het artikel komt hierbij aan
bod, maar de nadruk ligt voornamelijk op de hedendaagse knelpunten aangaande de inbreng
en inkorting van levensverzekeringen. Deze uiteenzetting wordt gevolgd door een evaluatie
van het huidige artikel. Vooraleer ik hierop inga, wordt kort de begunstiging bij
levensverzekering besproken. Ik sta stil bij de levensverzekering als typevoorbeeld van het
derdenbeding en de aanwijzing en identificatie van de begunstigde voor zover dit relevant is
voor de inbreng en inkorting.
Hoofdstuk II. De begunstiging bij levensverzekering
Afdeling 1. De levensverzekering als typevoorbeeld van het derdenbeding
3. De aanwijzing van een begunstigde bij levensverzekering steunt op het derdenbeding
als juridische grondslag (art. 1121 BW7). De levensverzekering is een derdenbeding waarin de
verzekeraar belooft aan de verzekeringnemer om, bij zijn8 (niet) overlijden, een voordeel uit
te keren aan een derde begunstigde. 9 Het obligatoire effect van de verbintenis van de
verzekeraar tegenover de verzekeringnemer wordt door middel van het derdenbeding
uitgebreid ten gunste van een derde. De begunstigde derde ontleent een eigen, rechtstreeks
vorderingsrecht aan de verbintenis van de verzekeraar tegenover de verzekeringnemer om een
verzekeringsprestatie uit te keren (art. 185 Verzekeringswet). Dit vormt een uitzondering op
5 Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014. Verder: Verzekeringswet. 6 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 209-210. 7 Burgerlijk Wetboek 21 maart 1804, Code Napoléon 3 september 1807. 8 In deze meesterproef wordt voornamelijk stilgestaan bij de hypothese dat de verzekeringnemer de verzekering heeft afgesloten op zijn eigen hoofd. Uiteraard kan hij dit ook doen op het hoofd van een derde. 9 J. BAEL, “Artikel 124 van de wet landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T.Not. 2004, afl. 12, (662) 677.
5
het relativiteitsbeginsel (art. 1165 BW). 10 Deze verhouding tussen de verzekeraar en de
begunstigde kunnen we omschrijven als de prestatieverhouding.11
Naast de prestatieverhouding tussen de verzekeraar en de begunstigde hebben we een
valutaverhouding tussen de verzekeringnemer en de begunstigde. De begunstigde verkrijgt op
grond van het derdenbeding geen recht tegenover de verzekeringnemer, maar het is wel
dankzij de verzekeringnemer dat hij/zij een voordeel ontvangt. Het recht van de begunstigde
volgt juridisch-technisch uit het vermogen van de verzekeraar, maar economisch bekeken uit
het vermogen van de verzekeringnemer.12
Afdeling 2. De aanwijzing en identificatie van de begunstigde
§1. Algemeen
4. De verzekeringnemer heeft het recht één of meer begunstigden aan te wijzen (art. 169,
§1 Verzekeringswet). Hij is echter niet verplicht dit te doen.13 Wanneer er geen begunstigde
aangewezen is of wanneer de aanwijzing herroepen is of geen gevolg kan hebben, komt de
verzekeringsprestatie toe aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap (art. 170
Verzekeringswet). Dit is een toepassing van art. 1122 BW dat stelt dat men wordt geacht voor
zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden te hebben bedongen, tenzij het
tegendeel uitdrukkelijk is bepaald.14
De verzekeringnemer moet zijn recht op aanwijzing van de begunstigde niet noodzakelijk
uitoefenen op het moment van contractsluiting. De aanwijzing van de begunstigde(n) is geen
geldigheidsvereiste voor de totstandkoming van het levensverzekeringscontract.15
10 N. CARETTE, “Krachtlijnen van het derdenbeding” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (1) 1-2. 11 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 2. 12 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 2. 13 B. WEYTS, “De begunstiging bij levensverzekeringen volgens de Wet Landverzekeringsovereenkomst”, T.Verz. 2013, afl. 3, (253) 257. 14 C. DEVOET, “Les droits du preneur d’assurance et du bénéficiaire d’une assurance-vie individuelle en droit belge et luxembourgeois”, T.Verz. 2010, afl. 1, (5) 7. 15 B. WEYTS, “Verzekeringsrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (33) 36-38.
6
De begunstigde moet louter identificeerbaar zijn wanneer de verzekerde prestaties opeisbaar
worden (art. 169, §2 Verzekeringswet). Dit wil zeggen dat de begunstigde in het
verzekeringscontract ofwel nominatief moet aangeduid worden dan wel generatief, bv. door
“mijn kinderen” of “mijn echtgenoot” aan te duiden als begunstigde(n).16
§2. Aanspraken iure proprio of iure hereditario?
A. Belang
5. Is een “erfgenaam”, “erfgerechtigde”, “erfopvolger” of “rechtverkrijgende” van de
verzekeringnemer aangeduid als begunstigde van de levensverzekering, dan rijst de vraag of
die aanwijzing de begunstigde een nieuw, eigen en rechtstreeks recht verschaft (iure proprio),
dan wel een loutere bevestiging is van zijn erfrechtelijke aanspraken (iure hereditario).17
Het onderscheid tussen beide gevallen is wezenlijk. Verkrijgt de begunstigde het voordeel
krachtens zijn aanspraken in de nalatenschap van de verzekeringnemer dan kan hij die
aanspraken verliezen (bv. indien hij de nalatenschap verwerpt) of dan kunnen die aanspraken
hem worden ontnomen (bv. via testament). Het vermogensvoordeel passeert via het vermogen
van de verzekeringnemer waardoor de begunstigde de verhaalsaanspraken van schuldeisers en
eventuele andere rechtverkrijgenden van de verzekeringnemer ondergaat. 18 Verkrijgt de
begunstigde daarentegen een nieuw, eigen en rechtstreeks recht tegenover de verzekeraar, dan
blijft het voordeel buiten het vermogen van de verzekeringnemer (en diens schuldeisers en
eventuele andere rechtverkrijgenden). De begunstigde kan de nalatenschap bijvoorbeeld
verwerpen zonder het bedongen voordeel te verliezen. De erfrechtelijke mechanismen van
plaatsvervulling en kloving zijn evenmin van toepassing bij verdeling van het kapitaal.19 Zijn
er meerdere begunstigden aangeduid dan geschiedt de verdeling in gelijke delen.20
16 C. DEVOET, “Les droits du preneur d’assurance et du bénéficiaire d’une assurance-vie individuelle en droit belge et luxembourgeois”, T.Verz. 2010, afl. 1, (5) 7. 17 B. WEYTS, “De begunstiging bij levensverzekeringen volgens de Wet Landverzekeringsovereenkomst”, T.Verz. 2013, afl. 3, (253) 258-259. 18 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 3-4. 19 K. BOONE, “De aanduiding van de ‘wettelijke erfgenamen’ als de begunstigden van een levensverzekering: concrete gevolgen van de wet van 13 januari 2012 tot invoeging van art. 110/1 in de Landverzekeringswet”, NFM 2012, afl. 5, (142) 145. 20 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 4.
7
B. Gemeenrechtelijke interpretatie
6. In de praktijk zien we interpretatieproblemen21 ontstaan bij de aanduiding van de
“erfgenamen” of “erfopvolgers” als begunstigden van de levensverzekering. Vaak is het
hierbij onduidelijk aan wie de verzekeringnemer de verzekeringsprestatie wilde toekennen.22
De begrippen “erfgenaam” en “erfopvolger” hebben immers een andere betekenis. De
erfopvolger is degene die tot de nalatenschap wordt geroepen op grond van de wet, een
overeenkomst of een testament. Hij wordt slechts als erfgenaam beschouwd wanneer hij de
nalatenschap heeft aanvaard.23 In het raam van de levensverzekeringsovereenkomst wil dit
zeggen dat de erfopvolgers, wanneer zij worden aangeduid als begunstigden, een recht op de
verzekeringsprestatie hebben. Het betreft in dat geval een recht iure proprio. Het speelt geen
enkele rol of ze de nalatenschap al dan niet aanvaarden. De verzekeringsprestatie zal immers
niet in de nalatenschap terechtkomen, ze bezitten een nieuw, eigen en rechtstreeks recht ten
opzichte van de verzekeraar.24 Wanneer daarentegen de erfgenamen als begunstigden worden
aangewezen, wordt (strikt juridisch gezien) verwezen naar diegenen die de nalatenschap
daadwerkelijk aanvaarden. Hun hoedanigheid als erfgenaam bepaalt hun recht op de
verzekeringsprestatie. Zij bezitten slechts iure hereditario het recht op de
verzekeringsprestatie en hebben geen eigen recht tegenover de verzekeraar. In dit geval zal de
verzekeringsprestatie dus wel terechtkomen in de nalatenschap.25
7. In de rechtsleer wordt opgemerkt dat het vreemd is dergelijk verstrekkend gevolg te
koppelen aan het onderscheid tussen de begrippen “erfopvolger” en “erfgenaam”.26 Vaak zal
de verzekeringnemer (en de verzekeraar) niet op de hoogte zijn van het onderscheid tussen
21 Het is niet de bedoeling van deze meesterproef om uitgebreid in te gaan op deze problematiek. Ik beperk mij tot wat relevant is in het kader van de inbreng en inkorting. Voor een uitgebreidere analyse zie: K. BOONE, “De aanduiding van de ‘wettelijke erfgenamen’ als de begunstigden van een levensverzekering: concrete gevolgen van de wet van 13 januari 2012 tot invoeging van art. 110/1 in de Landverzekeringswet”, NFM 2012, afl. 5, 142-149; N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, 267-289; R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 3-15. 22 K. BERNAUW, “De verzekering en erfrecht” in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften. T.Verz. Dossier 2008, Mechelen, Kluwer, 2008, (11) 30 e.v. 23 N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2011, 395. 24 K. BOONE, “De aanduiding van de ‘wettelijke erfgenamen’ als de begunstigden van een levensverzekering: concrete gevolgen van de wet van 13 januari 2012 tot invoeging van art. 110/1 in de Landverzekeringswet”, NFM 2012, afl. 5, (142) 142. 25 N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2011, 396; N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 274-276. 26 N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2011, 397.
8
deze twee begrippen. Men zou het technisch onderscheid tussen deze twee begrippen ook zo
kunnen begrijpen dat dit slechts relevant is voor de vaststelling wanneer iemand in
aanmerking komt als begunstigde. In de mate dat men wordt gekwalificeerd als begunstigde
in de levensverzekering verkrijgt men dan een eigen recht. In geval van aanwijzing van de
erfgenamen komen slechts zij die de nalatenschap aanvaardt hebben in aanmerking als
begunstigde. Aanvaardt een erfopvolger de nalatenschap, dan is hij erfgenaam en voldoet hij
aan de omschrijving van de begunstigde. Hij verkrijgt een eigen recht, iure proprio, op grond
van de levensverzekeringsovereenkomst. Verwerpt de erfopvolger de nalatenschap, dan wordt
hij geen erfgenaam en dus geen begunstigde. In dat geval heeft hij geen recht op het voordeel
uit de overeenkomst.27
Het risico bestaat dat wanneer de erfgenamen worden aangeduid als begunstigden de
uitkering van de verzekeringsprestatie aan de nalatenschap niet in overeenstemming is met de
werkelijke wil van de verzekeringnemer. 28 Het is dus belangrijk voldoende aandacht te
besteden aan een zorgvuldige opstelling van de begunstigingsclausule.29
C. Art. 174 Verzekeringswet
8. De wetgever heeft met art. 174 Verzekeringswet (het oude art. 110/1 WLVO 201230)
trachten tegemoet te komen aan enkele kritiekpunten in de rechtsleer wat betreft de
aanwijzing van de wettelijke erfgenamen als begunstigden. Art. 174 Verzekeringswet bepaalt
dat wanneer de wettelijke erfgenamen als begunstigden worden aangewezen zonder bij name
te zijn vermeld, onder voorbehoud van tegenbewijs of andersluidend beding, de
verzekeringsprestatie verschuldigd is aan de nalatenschap van de verzekeringnemer. Het
betreft met andere woorden een beding voor zichzelf (art. 1122 BW) in plaats van een
derdenbeding. De wettelijke erfgenamen verkrijgen hun aanspraken iure hereditario en vallen
27 N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 275-276. 28 B. WEYTS, “Verzekeringsrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (33) 42. 29 N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 288-289. 30 Wet van 13 januari 2012 tot invoeging van artikel 110/1 in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst, BS 24 februari 2012.
9
buiten het toepassingsgebied van art. 188 Verzekeringswet. Bijgevolg is het gemeen erfrecht
van toepassing.31
De verzekeringsprestatie die als vermogensbestanddeel toekomt aan de nalatenschap van de
verzekeringnemer wordt toebedeeld via de erfrechtelijke devolutie. Dit wil zeggen dat indien
er een testament is, dit bepalend is voor wie het voordeel bekomt: algemene legataris(sen),
legataris(sen) onder algemene titel of bijzondere legataris(sen) en/of (deels) andere (wettelijke
of contractuele) erfgenamen. Bij gebrek aan een testament wordt het voordeel toebedeeld op
grond van de wettelijke devolutie.32
9. Het wettelijk vermoeden dat wordt ingevoerd door artikel 174 Verzekeringswet is
weerlegbaar en geldt “onder voorbehoud van tegenbewijs of andersluidend beding”. Dit
tegenbewijs kan met alle middelen van recht worden geleverd. Denk bijvoorbeeld aan de
toevoeging “in eigen naam” of “in het individuele voordeel van”. Dit vermoeden kan ook
worden weerlegd door toevoeging van de naam van de wettelijke erfgenamen.33
10. Art. 174 Verzekeringswet spreekt enkel over de aanwijzing van de wettelijke
erfgenamen. De vraag rijst of generieke(re) aanwijzingen zoals “erfgenamen”, “erfopvolgers”,
“erfgerechtigden” of “rechtverkrijgenden” hier ook onder vallen. Het lijkt verdedigbaar dat zij
nog steeds als begunstigde van een eigen recht kunnen worden beschouwd, al kan men dit
enigszins betwijfelen gezien het gebrek aan kennis bij de verzekeringnemers over de
verschillen tussen deze termen. Anderzijds spreekt de wet enkel over de “wettelijke
erfgenamen” en mogen we ervan uitgaan dat de verzekeraar de verzekeringnemer correct
inlicht over de draagwijdte van dit begrip.34 Dit blijkt echter niet altijd het geval te zijn.
Uiteindelijk komt deze problematiek neer op het achterhalen van de werkelijke bedoeling van
de verzekeringnemer. Het is echter zelden mogelijk hierover volstrekte zekerheid te
31 K. BOONE, “De aanduiding van de ‘wettelijke erfgenamen’ als de begunstigden van een levensverzekering: concrete gevolgen van de wet van 13 januari 2012 tot invoeging van art. 110/1 in de Landverzekeringswet”, NFM 2012, afl. 5, (142) 147. 32 Amendement inzake het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-310/2. 33 B. WEYTS, “De begunstiging bij levensverzekeringen volgens de Wet Landverzekeringsovereenkomst”, T.Verz. 2013, afl. 3, (253) 259. 34 N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 282.
10
verwerven. Mijns inziens lijkt het wenselijk hieromtrent rechtszekerheid te scheppen door de
bepaling uit te breiden naar de overige generieke(re) aanwijzingen (“erfgenamen”,
“erfopvolgers”, “erfgerechtigden” of “rechtverkrijgenden”). Hoewel dit afstand doet van de
initiële bedoeling van de Verzekeringswet, namelijk een eigen recht creëren voor de
begunstigde (door middel van een derdenbeding) dat onmiddellijk ontstaat35, lijkt dit mij de
meest wenselijke oplossing. Bovendien kan aan het wettelijke vermoeden gemakkelijk
worden ontkomen door de begunstigde(n) aan te duiden bij naam of door het leveren van
tegenbewijs. Er wordt gepleit voor een soepele interpretatie van het mogelijk tegenbewijs,
aangezien de wilsautonomie van de verzekeringnemer de rode draad moet blijven bij de
begunstiging.36 Ik kan mij hierbij aansluiten, al kan dit opnieuw tot heel wat discussie leiden.
De essentie van het probleem ligt dan ook in een gebrek aan informatie en voorlichting bij het
sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Het probleem moet in eerste instantie worden
aangepakt via de informatie- en voorlichtingsplicht van de bij het sluiten van de
levensverzekering betrokken actoren.37 De notaris kan hier een rol in spelen door bij het
sluiten van een testament de verzekeringnemer correct te informeren over de begunstiging via
(reeds afgesloten) levensverzekering.38 Het lijkt aangeraden de begunstigden nominatief aan
te duiden wanneer het de bedoeling is van de verzekeringnemer om de begunstigden een
eigen recht toe te kennen en de principes van het wettelijk erfrecht uit te schakelen.39
35 Zie art. 185 Verzekeringswet. 36 N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 286-287. 37 N. CARETTE en A. VERBEKE, “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (267) 284-287. 38 S. SEYNS, “Discrepantie tussen de begunstiging via levensverzekering en de begunstiging via testament. Wie haalt het?”, T.Not. 2014, afl. 11, (676) 686. 39 B. WEYTS, “Verzekeringsrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (33) 42.
11
Hoofdstuk III. De erfrechtelijke gevolgen van de begunstiging bij
levensverzekering
Afdeling 1. Art. 188 Verzekeringswet en zijn geschiedenis
11. Art. 188 Verzekeringswet (een letterlijke overname van art. 124 WLVO 2012) bepaalt
dat “de verzekeringsprestatie in geval van overlijden van de verzekeringnemer onderworpen
is aan de inkorting en, voor zover de verzekeringnemer het uitdrukkelijk heeft bedongen, aan
de inbreng”. Dit wil zeggen dat (voor zover de begunstiging als een onrechtstreekse
schenking kan worden gekwalificeerd) de begunstigde, tenzij anders bedongen, wordt
vrijgesteld van inbreng. Hij is echter niet langer vrijgesteld van inkorting. Dit was voor de
WLVO 2012 wel mogelijk. Art. 124 WLVO 1992 luidde als volgt: “In geval van overlijden
van de verzekeringnemer zijn de premies die hij heeft betaald, niet aan inbreng of inkorting
onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn
vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare
prestaties niet mag overschrijden.” De begunstigde was in de regel niet tot inbreng of
inkorting van de verzekeringsprestatie gehouden. Enkel bij een kennelijke wanverhouding
tussen de betaalde premies en de vermogenstoestand van de verzekeringnemer verviel de
vrijstelling van inbreng of inkorting. De erfrechtelijke verrekening beperkte zich in dat geval
uitsluitend tot de betaalde premies en strekte zich niet uit tot het uitgekeerde kapitaal.
Voortaan speelt een wanverhouding tussen de premies en de vermogenstoestand van de
verzekeringnemer niet meer. Eventuele inbreng of inkorting hebben daarnaast steeds
betrekking op het kapitaal.40
12. De wijziging van het oorspronkelijke art. 124 WLVO 1992 is een gevolg van een
arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 200841 waarin het Hof oordeelde dat art. 124
WLVO 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond, in zoverre het ertoe leidde dat,
in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde
levensverzekering, de reserve niet kon worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal.
Indien de erflater hetzelfde kapitaal opbouwde door middel van een aankoop van effecten of
40 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 209-210. 41 GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, Arr.GwH 2008, afl. 3, 1547.
12
andere spaartegoeden kon de reserve wel worden ingeroepen en kon een vordering tot
inkorting worden ingesteld. Dit maakte volgens het Grondwettelijk Hof een schending uit van
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De gunstregeling die aan de levensverzekering door art. 124 WLVO 1992 werd verleend, was
volgens het Hof vroeger verantwoord door het feit dat de levensverzekering werd opgevat als
een normale daad van voorzorg die een beperkte verarming van het vermogen inhield
(meestal nam ze de vorm aan van een betaling van periodieke premies van een redelijk
bedrag). Volgens het Grondwettelijk Hof is dit vandaag de dag niet meer het geval. Sommige
verzekeringsproducten zijn echte financiële beleggingsinstrumenten geworden waarbij
aanzienlijke spaartegoeden worden gemobiliseerd, met als gevolg dat het voorbehouden
gedeelte dat krachtens de wet aan de reservataire erfgenamen dient te worden gewaarborgd,
ernstig kan worden aangetast. Dat kan ertoe leiden dat ten gevolge van een begunstiging door
een verzekeringnemer van slechts een of meer van zijn kinderen, met uitsluiting van een of
meer andere, de niet-begunstigde reservataire erfgenamen in werkelijkheid, in meer of
mindere mate, worden onterfd. Bijgevolg kan de in het geding zijnde maatregel volgens het
Hof tot onevenredige gevolgen leiden wat de behandeling van verschillende categorieën van
reservataire erfgenamen betreft, naargelang zij al dan niet begunstigde zijn van de
levensverzekeringsovereenkomst van de erflater. Het Grondwettelijk Hof zegt dat er geen
verantwoording bestaat om reservataire erfgenamen begunstigden van een
levensverzekeringsovereenkomst anders te behandelen, wat de inbreng en de inkorting betreft,
dan reservataire erfgenamen begunstigden van een andere vrijgevigheid, zoals een
schenking.42
13. In een arrest van 16 december 201043 boog het Hof zich opnieuw over het art. 124
WLVO. Ditmaal rees de vraag of art. 124 WLVO 1992 de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet schond in zoverre die bepaling ertoe leidde dat, in geval van een spaarverrichting
door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de inbreng niet kon worden
aangevoerd ten aanzien van het kapitaal. Het Hof beantwoordde deze vraag ontkennend. Het
Hof stelt dat de inbreng (in tegenstelling tot de reserve die alleen in de bij de wet bepaalde
gevallen kan worden uitgesloten, die alleen kan worden aangevoerd door de reservataire
42 C. VAN SCHOUBROECK, T. MEURS, J. AMANKWAH, N. GLIBERT, “Persoonsverzekeringen”, TPR 2016, afl. 2-3, (1078) 1102-1105. 43 GwH 16 december 2010, nr. 147/2010, Arr.GwH 2010, afl. 5, 2291.
13
erfgenamen en die voor de erflater niet beschikbaar is) gewoon kan worden uitgesloten door
de eenvoudige wil van de schenker. Geen element maakte het mogelijk in dat opzicht te
verantwoorden dat de in het geding zijnde verzekeringsovereenkomsten anders werden
behandeld dan andere akten om niet. De erflater heeft zowel in het geval van een schenking
als in het geval van een levensverzekering de mogelijkheid om zijn wil te laten primeren,
zodat het verschil in behandeling niet als onverantwoord kan worden beschouwd.44
14. Artikel 124 WLVO 1992 vormde een belangrijke uitzondering op de
gemeenrechtelijke regel dat schenkingen (onder welke vorm die ook plaatsvinden) bij
overlijden van de schenker aan inbreng en inkorting onderworpen zijn. Met de WLVO 2012
heeft de wetgever zich willen aansluiten bij de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
Voortaan worden ook schenkingen die onrechtstreeks via aan levensverzekering tot stand
komen aan inkorting en, voor zover de verzekeringnemer het uitdrukkelijk heeft bedongen,
aan inbreng onderworpen. Hiermee heeft de wetgever een einde gesteld aan de mogelijkheid
om via een levensverzekering de (dwingende) erfrechtelijke regels te omzeilen. 45 Deze
bepaling werd in 2014 overgenomen in art. 188 Verzekeringswet.
Afdeling 2. Art. 188 Verzekeringswet en zijn hedendaagse (knel)punten
§1. Toepassingsgebied ratione materiae
A. Levensverzekering
15. Art. 188 Verzekeringswet is slechts geldig wanneer de bijzondere bepalingen inzake
levensverzekeringen van toepassing zijn. 46 Dit is het geval wanneer het een
persoonsverzekering betreft waarbij het zich voordoen van het verzekerd voorval alleen
afhankelijk is van de menselijke levensduur (art. 160 Verzekeringswet). Met andere woorden
is de levensverzekering een verzekeringsovereenkomst waarbij de verzekeraar zich ertoe
verbindt, in ruil voor de betaling van (een) premie(s), een vast bedrag uit te keren aan de 44 C. VAN SCHOUBROECK, T. MEURS, J. AMANKWAH, N. GLIBERT, “Persoonsverzekeringen”, TPR 2016, afl. 2-3, (1078) 1102-1105. 45 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 210. 46 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 51.
14
verzekeringnemer of aan een derde begunstigde wanneer er zich een gebeurtenis voordoet die
alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur. 47 De exclusieve koppeling aan de
menselijke levensduur impliceert dat de levensverzekering ofwel het overlijden, ofwel het
overleven (niet overlijden) van de verzekeringnemer dekt of een combinatie van beiden.48
Gewone spaar- en beleggingsproducten vallen hier niet onder.49
Het volstaat dat de verzekering uitsluitend gekoppeld is aan de menselijke levensduur opdat
er van een levensverzekering sprake is.50 Vroeger bestond er discussie over de noodzaak van
een kanselement om van een levensverzekering te kunnen spreken en, indien een kanselement
vereist was, wat dit kanselement dan kon zijn. Bepaalde rechtspraak en rechtsleer waren de
mening toegedaan dat er geen levensverzekering aan de orde was indien enkel het tijdstip van
de uitkering onzeker was, maar niet de omvang van de opgenomen verbintenissen.51 De
wetgever heeft deze discussie beslecht bij interpretatieve wet van 19 juli 201352 tot wijziging
van art. 97 WLVO. Art. 160 Verzekeringswet incorporeert deze interpretatie door te bepalen
dat van een levensverzekering sprake is wanneer de verzekering uitsluitend gekoppeld is aan
de menselijke levensduur, “zelfs indien de partijen de wederzijdse prestaties hebben
geëvalueerd zonder rekening te houden met de voorvalswetten”.53 Het beslissende criterium
zit dus niet langer in de definitie van het kanscontract in het BW, maar in het
verzekeringsrecht.54 We hebben te maken met een levensverzekering telkens wanneer de
verzekering uitsluitend verbonden is aan de menselijke levensduur, ongeacht of de
47 P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2015, 237. 48 R. BARBAIX, “Levensverzekeringen” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Handboek verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, (839) 839-840. 49 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 51. 50 R. BARBAIX, “Levensverzekeringen” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Handboek verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, (839) 841. 51 Zie voor een uitgebreid overzicht van de verschillende standpunten hieromtrent: H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract” in Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 103-139; J. BINON en B. DUBUISSON, “L’aléa dans les produits d’assurance-vie. Le point de vue belge” in Les nouveaux produits d’assurance-vie. Droit civil et droit fiscal, Brussel, Bruylant, 2000, 23-61. 52 Wet van 19 juli 2013 tot interpretatie van art. 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 8 augustus 2013. 53 G. JOCQUÉ, “De Wet Landverzekeringsovereenkomst en de Verzekeringswet 1874 in de nieuwe Wet Verzekeringen”, RW 2014-2015, afl. 13, (483) 491-492. 54 C. VAN SCHOUBROECK, T. MEURS, J. AMANKWAH, N. GLIBERT, “De landverzekeringsovereenkomst in het algemeen. Inleidende bepalingen”, TPR 2016, afl. 2-3, (697) 703-706.
15
onzekerheid gepaard gaat met de verzekerde gebeurtenis, dan wel met het tijdstip waarop de
uitkering moet gebeuren.55
B. Aanspraken iure proprio
16. Daarnaast is vereist dat via de levensverzekering aanspraken iure proprio en niet iure
hereditario worden toegekend. Indien de wettelijke erfgenamen als begunstigden worden
aangewezen, zonder bij naam te worden vermeld, spreken we van rechten iure hereditario. In
dergelijk geval gaat het niet om een derdenbeding (art. 1121 BW), maar om een beding voor
zichzelf (art. 1122 BW).56
Slechts wanneer de rechten iure proprio worden toegekend, zijn de bijzondere regels van de
Verzekeringswet van toepassing, aangevuld met de gemeenrechtelijke bepalingen inzake het
derdenbeding (supra randnummers 5-10).57
C. Quid met groepsverzekeringen?
17. De vraag rijst of art. 188 Verzekeringswet van toepassing is op groepsverzekeringen.
Het artikel bepaalt immers dat bij overlijden van “de verzekeringnemer” de
verzekeringsprestatie is onderworpen aan inkorting en, voor zover de verzekeringnemer dit
uitdrukkelijk heeft bedongen, aan inbreng. Bij een groepsverzekering is het echter vaak de
werkgever die de verzekering afsluit en optreedt als verzekeringnemer.
Rechtspraak en rechtsleer zijn hieromtrent verdeeld. De Rechtbank van Eerste Aanleg te
Antwerpen oordeelde op 21 maart 2012 dat art. 124 WLVO niet toepasselijk is op
groepsverzekeringen, aangezien de werkgever bij een groepsverzekeringscontract de
verzekeringnemer is en de uitkering aan de begunstigde plaatsvindt ingeval van overlijden
van de verzekerde werknemer.58 Eenzelfde stelling wordt verdedigd door enkele auteurs in de
55 R. BARBAIX, “Levensverzekeringen” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Handboek verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, (839) 841. 56 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 52. 57 B. WEYTS, “Verzekeringsrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (33) 41-44. 58 Rb. Antwerpen 21 maart 2012, RABG 2012, afl. 12, 828.
16
rechtsleer.59 In hoger beroep werd echter geoordeeld dat art. 124 WLVO wel van toepassing
is op de groepsverzekering. 60 Als argument wordt in de rechtsleer aangehaald dat de
werkgever slechts formeel verzekeringnemer is.61 De premies worden immers betaald met het
loon van de verzekerde werknemer, zodat economisch gezien de werkgever bezwaarlijk als
verzekeringnemer kan worden beschouwd.62 Het is de werknemer die titularis is van het
verzekerde belang en in feite de premielast draagt. 63 Naar mijn mening is art. 188
Verzekeringswet van toepassing op alle levensverzekeringen, zowel individuele als
groepsverzekeringen.64 Deze opvatting zien we ook opduiken in recente rechtspraak.65 Het
belang van deze discussie is echter grotendeels achterhaald, aangezien art. 188
Verzekeringswet nauw aansluit bij het gemeen erfrecht.66
D. Onrechtstreekse schenking
18. Art. 188 Verzekeringswet is ratione materiae slechts van toepassing indien de
begunstiging gebeurde ten titel van een schenking. Enkel giften kunnen immers worden
onderworpen aan inbreng en inkorting.67 Verscheidene instrumenten kunnen gebruikt worden
om een schenking tot stand te brengen (bijvoorbeeld door een notariële akte, een handgift of
een bankgift). Het levensverzekeringscontract is eveneens een mogelijk instrument. In dat
geval spreekt men van een onrechtstreekse schenking, aangezien een neutraal medium wordt
59 C. VAN SCHOUBROECK, T. MEURS, J. AMANKWAH, N. GLIBERT, “Persoonsverzekeringen”, TPR 2016, afl. 2-3, (1078) 1104. 60 Antwerpen 19 mei 2014, T.Verz. 2014, afl. 4, 414, noot E. VAN DEN HOUT. 61 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 53. 62 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, T.Verz. 2005, afl. 4, (627) 641. 63 K. BERNAUW, “De verzekering en erfrecht” in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften. T.Verz. Dossier 2008, Mechelen, Kluwer, 2008, (11) 38-39. 64 E. VAN DEN HOUT, “Inbreng en inkorting bij uitkering van de groepsverzekering”, T.Verz. 2014, afl. 4, (417) 418; F. TAINMONT, “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992”, RNB 2013, afl. 3072, (170) 186; J.-L. RENCHON, “Le bénéfice d’une assurance sur la vie en cas de décès et la liquidation de la succession” in F. TAINMONT (ed.), L’assurance-vie. Aspects civils et fiscaux, Brussel, Larcier, 2013, (167) 195. 65 Famrb. Namen 23 mei 2016, RNB 2016, afl. 3109, 539. 66 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 53. 67 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 16.
17
gebruikt voor het verwezenlijken van de schenking.68 Is er sprake van een onrechtstreekse
schenking via begunstiging van een levensverzekering dan worden de grondregels, maar niet
de vormvoorwaarden van de schenking op de verhouding tussen de verzekeringnemer en de
begunstigde toegepast. Hetzelfde geldt voor alle andere onrechtstreekse schenkingen.69
Het instrument zelf (de levensverzekering) geeft echter niet aan met welke bedoeling een deel
van het vermogen van de verzekeringnemer naar de begunstigde verschuift. De
Verzekeringswet bepaalt evenmin uitdrukkelijk dat de aanwijzing van een begunstigde in een
levensverzekering een schenking uitmaakt, noch wordt zij vermoedt dit te zijn.70 Bij het
openvallen van de nalatenschap dient dus, aan de hand van de regels van het burgerlijk recht,
te worden nagegaan of de aanwijzing van de begunstigde moet worden gekwalificeerd als
schenking of deze om een andere reden plaatsvond.71
19. Vooraleer we van een schenking kunnen spreken dient voldaan te zijn aan twee
constitutieve voorwaarden. De schenking omvat een materieel element en een intentioneel
element. Het materiële element vergt een verarming van de schenker en een correlatieve
verrijking van de begiftigde. Het intentionele element vereist dat de vermogensverschuiving
tussen beiden plaatsvindt uit vrijgevigheid, animo donandi.72 Degene die beweert dat een
schenking voorligt, moet het bewijs hiervan leveren. De schenking wordt, zoals eerder
vermeld, niet vermoed.73
Het bewijs dat een vermogensverschuiving plaatsvindt, ligt in de aanwijzing van een persoon
als begunstigde van een levensverzekering. Het vermogen van de verzekeringnemer verarmt
68 Het neutrale karakter wijst op het feit dat de verzekeringsovereenkomst op zich niet aangeeft wat de intentie is van de verzekeringnemer (D. PIGNOLET, “Artikel 124 WLVO” in R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE (eds.), Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht, (87) 89.) 69 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 18. 70 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, afl. 3, (308) 310; R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 54. 71 J.-L. RENCHON, “Le régime successoral des assurances sur la vie à la lumière complémentaire de l’arrêt du 16 décembre 2010 de la cour constitutionelle”, JT 2012, afl. 6468, (145) 151. 72 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, afl. 3, (308) 310; R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 257-258. 73 R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 256-257.
18
zich ten voordele van dat van de begunstigde. 74 Indien de begunstigde beweert een
gelijkaardige tegenprestatie te hebben geleverd, dient hij elementen aan te brengen die dit
aannemelijk maken. 75 Daarnaast moet worden aangetoond dat de aanwijzing van de
begunstigde is gebeurd uit vrijgevigheid. Dit is een feitenkwestie die met alle middelen van
recht kan worden bewezen.76 De aanwijzing dat geen gelijkwaardige tegenprestatie werd
geleverd, volstaat niet om aan te tonen dat een schenking plaatsvond.77 Zonder bewijs van de
animus donandi kan er nooit sprake zijn van een schenking. Er is geen sprake van een
onrechtstreekse schenking wanneer het voordeel ten aanzien van de begunstigde kan worden
beschouwd als de uitvoering van een natuurlijke verbintenis of een daad van voorzorg. Het is
echter niet altijd eenvoudig om het onderscheid te maken.78
20. Er is sprake van een daad van voorzorg of voorzienigheid wanneer de aanwijzing van
de begunstigde gebeurde om deze na het overlijden van de verzekeringnemer niet onverzorgd
achter te laten. De begunstiging is dan geen schenking, maar de uitvoering van een natuurlijke
verbintenis of een daad van voorzorg.79
Vroeger werd een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde “echte” levensverzekeringen
en de “onechte” levensverzekeringen. In de rechtspraak80 en de rechtsleer81 werd de weg
bewandeld van de herkwalificatie. De levensverzekering werd (vaak bij éénmalige storting)
geherkwalificeerd in een gewoon spaar- en bellegingsproduct. 82 Enkel de echte
levensverzekeringen zouden door de voorzorggedachte zijn ingegeven en waren aan het
74 H. CASMAN, “L’assurance vie et le droit civil des successions. Plus de questions que de réponses” in L’assurance vie: outil de planification patrimoniale, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010 (135) 147-149. 75 Luik 1 december 2010, T.Not. 2012, afl. 10, 506; Antwerpen 6 november 2007, T.Not. 2009, afl. 2, 72; Rb. Dendermonde 28 februari 2008, TGR 2008, afl. 5, 320. 76 N. CARETTE en A.-L. VERBEKE, “Voorwerp van schenking bij levensverzekering” in Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, (379) 380. 77 Gent 18 juni 2015, TBBR 2016, afl. 5, 277; Antwerpen 3 december 2014, T.Not. 2015, afl. 2, 128. 78 Gent 3 september 2015, T.Verz. 2016, afl. 3, 341; Luik 2 juni 2006, RGAR 2007, afl. 10, nr. 14333; Famrb. Namen 23 mei 2016, RNB 2016, afl. 3109, 539; Rb. Nijvel 24 mei 2006, RNB 2007, 205. 79 Een daad van voorzienigheid kan worden gekwalificeerd als een natuurlijke verbintenis om ook na het overlijden de begunstigde financieel te ondersteunen (HR 30 november 1945, NJ 1946, 62; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “Giften. Overzicht van rechtspraak (1999-2011)”, TPR 2013, 380 e.v.). 80 Zie onder meer Rb. Mechelen 12 januari 2011, NJW 2011, afl. 236, 107, noot K. VANDENBERGHE; Rb. Brussel 10 juni 2008, T.Not. 2008, afl. 12, 618, noot; Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, afl. 12, 613. 81 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 214; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, afl. 11, (615) 634-637. 82 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een levensverzekering in geval van erfopvolging, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-528/1, 3.
19
oorspronkelijke art. 124 WLVO onderworpen. De levensverzekeringen die een
spaarverrichting waren, werden gekwalificeerd als schenking en werden aan inbreng of
inkorting onderworpen.83 Dit onderscheid werd, geheel terecht, verlaten.84 Uit de keuze van
een (bepaalde soort) levensverzekering kan immers niet worden afgeleid of het een
voorzorgsdaad dan wel een schenking betreft. Een “echte” levensverzekering kan gepaard
gaan met tal van andere maatregelen waardoor zij haar voorzorggedachte verliest.
Bijvoorbeeld wanneer zo een levensverzekering wordt afgesloten ten voordele van de
langstlevende echtgenoot in combinatie met een vermogensrechtelijke bescherming in het
huwelijksstelsel.85 Bovendien kan ook de begunstiging via een levensverzekering die een
spaarproduct vormt een daad van voorzorg zijn.86 Het gewijzigde art. 124 WLVO en het
nieuwe art. 188 Verzekeringswet zijn dan ook van toepassing op alle levensverzekeringen,
zowel de “echte” als de “onechte”.87 Dit is uiteraard niet het geval indien de verzekering
buiten het toepassingsgebied van de verzekeringswet valt.88
De vraag rijst dan hoe moet worden uitgemaakt of er sprake is van een schenking, dan wel
van een daad van voorzorg. Hiervoor dient te worden teruggegrepen naar de basisprincipes
van het burgerlijk recht.89 De rechtshandeling in concreto dient te worden nagegaan, net als
de bedoeling van de schenker. De begunstiging via een levensverzekering kan een daad van
voorzorg uitmaken indien zij uitvoering geeft aan een natuurlijke verbintenis 90 van de
verzekeringnemer om de begunstigde na zijn overlijden niet onverzorgd achter te laten. Het
betreft de morele verplichting van de verzekeringnemer om de begunstigde na zijn overlijden
83 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 214. 84 J. BINON, “Epargne, prévoyance, libéralité: le triangle des Bermudes de l’assurance vie”, For.ass. 2011, afl. 112 (64) 65-66. 85 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 215. 86 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 56-57 en 62. 87 J. BINON, “Wet van 19 juli 2013 tot interpretatie van artikel 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst”, TBH 2013, afl. 9, (941) 941. 88 C. DEVOET, “L’article 124 de la loi du 25 juin 1992 au Parlement fédéral”, For.Ass. 2012, afl. 129, (213) 214-215; F. TAINMONT, “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992”, RNB 2013, afl. 3072, (170) 186-187; T. ROOVERS, “De civiele en fiscale aspecten van de schenking (door middel) van een individuele levensverzekering”, NFM 2012, afl. 10, (334) 347. 89 Amendement inzake het wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een levensverzekering in geval van erfopvolging, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-528/4; T. ROOVERS, “De civiele en fiscale aspecten van de schenking (door middel) van een individuele levensverzekering”, NFM 2012, afl. 10, (334) 347. 90 Een natuurlijke verbintenis is een betaling en geen schenking. (K. WILLEMS, “Waarom de uitvoering van een natuurlijke verbintenis toch een schenking kan zijn”, TEP 2011, afl. 5, (281) 281.)
20
financieel te blijven verzorgen. 91 Volgens een meerderheidsopvatting in de Belgische
rechtsleer moet voldaan zijn aan een subjectief en een objectief element vooraleer een morele
verplichting kan resulteren in een natuurlijke verbintenis.92 Niet alleen de verzekeringnemer
moet dit als een morele verplichting beschouwen (subjectief element), deze morele
verplichting moet ook door de maatschappij worden erkend (objectief element).93 Daarnaast
dient de prestatie die wordt geleverd redelijk te zijn en in verhouding te staan tot de
ingeroepen natuurlijke verbintenis.94 Het ter beschikking gestelde kapitaal mag niet excessief
zijn of verder rijken dan nodig om de vroegere levensstandaard te onderhouden. Daarbij moet
rekening worden gehouden met de concrete omstandigheden. 95 De hulp moet in
overeenstemming zijn met de nood en met de mogelijkheden van de verzekeringnemer.96 Zo
zal een gehandicapt kind nood hebben aan een groter kapitaal om in zijn levensstandaard te
blijven voorzien dan een gezond kind. 97 Het is eveneens belangrijk na te gaan of de
levensstandaard eventueel door andere maatregelen wordt aangehouden bv. via
huwelijksvoordelen.98 Alles wat de bedragen die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor het
behoud van de levensstandaard overschrijdt, vormt een schenking, althans wanneer de
schenker uit vrijgevigheid handelt.99 We kunnen concluderen dat verscheidene elementen een
rol spelen bij de beoordeling of het een schenking dan wel een voorzorgsmaatregel betreft.
Dit is niet altijd even eenvoudig uit te maken.100 Indien de verzekeringnemer de overeenkomst
afsluit met het oog op het treffen van een voorzorgsmaatregel, valt het aan te raden dat hij in
91 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 62. 92 M. PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “De schenking is een soort gift - Constitutieve bestanddelen”, TPR 2013, afl. 1, (355) 376. 93 Rb. Charleroi 12 oktober 2000, FJF 2001, 603; K. WILLEMS, De natuurlijke verbintenis in Recht & Onderneming, Brugge, die Keure, 2011, 97-99. 94 Brussel 7 mei 2002, JT 2003, afl. 6080, 32; Rb. Charleroi 12 oktober 2000, FJF 2001, 603. 95 R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?” in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (53) 64. 96 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 216. 97 J. BINON, “Epargne, prévoyance, libéralité: le triangle des Bermudes de l’assurance vie”, For.ass. 2011, afl. 112 (64) 65-66. 98 K. WILLEMS, “Waarom de uitvoering van een natuurlijke verbintenis toch een schenking kan zijn”, TEP 2011, afl. 5, (281) 297-300. 99 Rb. Charleroi 12 oktober 2000, FJF 2001, 603; Famrb. Namen 23 mei 2016, RNB 2016, afl. 3109, 539; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “De schenking is een soort gift - Constitutieve bestanddelen”, TPR 2013, afl. 1, (355) 379. 100 J. BAEL, “Artikel 124 van de wet landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T.Not. 2004, afl. 12, (662) 673.
21
de overeenkomst aanduidt dat het een natuurlijke verbintenis betreft ten opzichte van een
concreet persoon.101
§2. Geen vrijstelling van inkorting
A. Toepassing gemeen erfrecht
21. Wanneer de aanwijzing van de begunstigde gebeurt ten titel van een schenking, dan
zal de schenking bij vereffening en verdeling van de nalatenschap aan inkorting worden
onderworpen indien zij de reservataire bescherming in het gedrang brengt.102 Dit kan slechts
het geval zijn indien er reservataire erfgenamen zijn.103
De regeling inzake de aanrekening van schenkingen is van dwingend recht en verloopt
volgens de regels van artt. 923-927 BW. De schenkingen worden voor de legaten
aangerekend op het beschikbaar deel. Hebben meerdere schenkingen plaatsgevonden dan
gebeurt de aanrekening in chronologische volgorde. De oudste schenkingen worden eerst
aangerekend op het beschikbaar deel. Bijgevolg is het in geval van verscheidene schenkingen
noodzakelijk te bepalen wat de datum is van de schenking via levensverzekering zodat kan
worden uitgemaakt welke schenking eerst moet worden ingekort.104
B. Betwisting omtrent de datum van de schenking
22. De datum waarop de schenking tot stand komt, blijft bediscussieerd. Deze discussie is
van belang, aangezien, afhankelijk van wanneer de schenking plaatsvindt, het risico bestaat
dat het beschikbaar deel reeds is uitgeput. Er zijn verscheidene stellingen mogelijk (in
chronologische volgorde):
A. De datum van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst.
B. De datum van de (periodieke) premiebetaling.
C. De datum van de aanwijzing van de begunstigde.
101 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 216. 102 Art. 188 Verzekeringswet 103 R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 207; M. THIRION, “Levensverzekeringen – Rechten van de erfgenamen”, T.Verz. 2011, afl. 1, (108) 108. 104 R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 228.
22
D. De datum van de aanvaarding van de begunstigde.
De eerste twee opvattingen (A. en B.) kunnen naar mijn mening worden uitgesloten,
aangezien de schenking niet plaatsvindt tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer, maar
tussen de verzekeringnemer en de begunstigde (de valutaverhouding). De datum van het
sluiten van de overeenkomst en de datum van de (periodieke) premiebetaling zijn uitsluitend
van belang in de dekkingsverhouding tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. 105
Bijgevolg blijven over de datum van de aanwijzing van de begunstigde (C.) en de datum van
de aanvaarding van de begunstigde (D.).
23. Een meerderheid in de rechtsleer verdedigt dat de schenking pas plaatsvindt op de dag
dat de begunstigde de begunstiging aanvaardt. 106 Zij stellen dat de aanvaarding een
constitutief bestanddeel is van de schenkingsovereenkomst. Zonder aanvaarding van het
schenkingsaanbod komt de schenking niet tot stand.107 Het voornaamste argument dat zij
hierbij aankaarten is dat het derdenbeding herroepbaar is zolang het niet wordt aanvaard. Pas
bij de aanvaarding van de begunstiging (of bij overlijden van de verzekeringnemer108) komt
de schenking onherroepelijk tot stand.109
Een nadeel dat gepaard gaat met de stelling dat de schenking slechts plaatsvindt op het
ogenblik van het aanvaarden van de begunstiging is dat deze aanvaarding vaak pas zal
plaatsvinden op het ogenblik van het overlijden van de verzekeringnemer. Bijgevolg heerst
het risico dat het beschikbaar deel inmiddels integraal is uitgeput. De aanvaarding kan tijdens
het leven van de verzekeringnemer immers slechts plaatsvinden door middel van een
bijvoegsel bij de polis met handtekening van de begunstigde, de verzekeringnemer en de
verzekeraar. Na het overlijden van de verzekeringnemer kan dit vormvrij (art. 187 105 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 26. 106 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La disqualification d’un contrat d’assurance en un produit d’épargne: conséquences en matière de donation”, RNB 2003, afl. 2963, (238) 253-255 en 259; F. TAINMONT, “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992, RNB 2013, (170) 187-188; J.-L. RENCHON, “Le régime successoral des assurances sur la vie à la lumière complémentaire de l’arrêt du 16 décembre 2010 de la cour constitutionelle”, JT 2012, afl. 6468, (145) 151; K. BOONE, “La loi du 10 décembre 2012 modifiant l’article 124 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre en ce qui concerne la réduction du capital d’une assurance vie en cas de succession”, Act.dr.fam. 2013, afl. 2, (18) 20. 107 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 218. 108 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 218. 109 Cass. 1 maart 2013, Pas. 2013, afl. 3, 516.
23
Verzekeringswet). De aanvaarding werkt, wanneer zij plaatsvindt na het overlijden, terug tot
op de dag van het overlijden.110 Vanaf dat moment kan de verzekeringnemer de begunstiging
immers niet meer herroepen en wordt zij definitief.111
24. Er zijn auteurs die de opvatting verdedigen dat de schenking datum heeft op de dag
van de aanwijzing van de begunstigde, ongeacht of de begunstigde op die datum heeft
aanvaard.112 Zij vragen zich af of tussen de begunstigde en de verzekeringnemer niet louter
een schenkingsverhouding tot stand komt in plaats van een schenkingsovereenkomst. Volgens
hen heeft de begunstiging via levensverzekering een eigen karakter. Zij is het prototype van
een begunstiging via derdenbeding en zoals bij ieder derdenbeding ontstaat het recht van de
begunstigde onmiddellijk bij de aanwijzing. De opvatting dat de bevoordeling van de
begunstigde slechts ontstaat bij de aanvaarding is volgens hen in strijd met de realiteit. Reeds
voor de aanvaarding ligt een begunstiging voor, ook al kan de schenking nog worden
herroepen. De latere aanvaarding heeft slechts een rechtsbevestigend effect.113
25. Daarnaast bestaat er ook een tussenopvatting die stelt dat de schenking pas tot stand
komt bij aanvaarding door de begunstigde, maar wel terugwerkende kracht heeft tot op het
ogenblik van de aanwijzing door de verzekeringnemer.114 Deze strekking tracht rekening te
houden met de realiteit en het eigen karakter van het derdenbeding die erin bestaat dat
onmiddellijk een recht ontstaat voor de begunstigde.115
26. De gepubliceerde Belgische rechtspraak sprak zich hierover (jammer genoeg) nog niet
uit. Naar mijn mening heeft de meerderheid het bij het juiste eind en moet de datum in acht
genomen worden waarop de begunstigde de schenking aanvaardt (of indien geen aanvaarding 110 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 224-225. 111 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 218. 112 A.-L. VERBEKE, “Schenken in binnen- en buitenland”, TEP 2006, afl. 5, (377) 380; C. DEVOET, “L’article 124 de la loi du 25 juin 1992 au Parlement fédéral”, For.Ass. 2012, (213) 217; H. CASMAN, “Schenkingen en successierechten”, Not.Fisc.M. 1994, afl. 7, (1) 4-5; R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 65-69; R. BARBAIX en N. CARETTE, “Het gewijzigde art. 124 WLVO: 3 vragen van de notaris” in E. ALOFS, K. BYTTEBIER, A. MICHIELSENS en A.-L. VERBEKE, Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 82-86. 113 N. CARETTE, “Op welk ogenblik komt een onrechtstreekse schenking via derdenbeding tot stand?” in Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (239) 245-248. 114 T. ROOVERS, “De civiele en fiscale aspecten van de schenking (door middel) van een individuele levensverzekering”, NFM 2012, afl. 10, (334) 347. 115 N. CARETTE, “Op welk ogenblik komt een onrechtstreekse schenking via derdenbeding tot stand?” in Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (239) 243-244.
24
gebeurde tijdens het leven van de verzekeringnemer, de datum van overlijden van de
verzekeringnemer). Het recht om de schenking te aanvaarden, ontstaat onmiddellijk bij
aanwijzing van de begunstigde. De aanvaarding blijft echter een constitutief element voor het
ontstaan van de schenkingsovereenkomst116, ook al zit ze vervat in een derdenbeding. Het is
pas op het ogenblik van de aanvaarding door de begunstigde dat de schenking definitief
wordt. Voor de aanvaarding doet de verzekeringnemer niet dadelijk en onherroepelijk afstand
van zijn vermogen in het voordeel van de begunstigde (art. 894 BW). Hij kan immers te allen
tijde overgaan tot afkoop van de verzekering, wijziging van de begunstigde etc.117 Indien men
wil ontkomen aan het nadelig effect van dit standpunt, namelijk dat het beschikbaar deel reeds
is uitgeput op het ogenblik van het tot stand komen van de schenking, lijkt een wettelijk
ingrijpen mij wenselijk. Minstens zou een rechterlijke uitspraak hieromtrent welkom zijn.
§3. Weerlegbaar vermoeden van vrijstelling van inbreng
A. Principiële vrijstelling van inbreng
27. Schenkingen aan erfgerechtigden118 kunnen zowel binnen erfdeel als buiten erfdeel
worden gedaan. In het eerste geval is de schenking slechts een voorschot op het toekomstig
erfdeel en wil de schenker de gelijkheid tussen zijn erfgenamen niet verbreken. In het tweede
geval was het wel de bedoeling de gelijkheid tussen zijn erfgenamen te verbreken en heeft hij
de begunstigde van de levensverzekering een bijkomend voordeel willen verschaffen.119
Het gemeen erfrecht bepaalt dat de schenking aan een (wettelijke) erfgenaam wordt vermoed
binnen erfdeel te zijn gedaan. De begiftigde is dan verplicht bij de vereffening en verdeling
van de nalatenschap het verkregen voordeel in te brengen. De schenker kan hiervan afwijken
door de begiftigde uitdrukkelijk van inbreng vrij te stellen (art. 843 en 919 BW). De inbreng
116 R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 279. 117 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Begunstigingsclausule” in A. VERBEKE, H. DERYCKE, P. LALEMAN (eds.), Alternatieve vormen van vermogensplanning, Gent, Larcier, 2010, (13) 18, voetnoot 32. 118 De vraag of de verzekeringsprestatie aan inbreng onderworpen is, rijst enkel indien de begunstigde een (wettelijke) erfgenaam is. Is dat niet het geval, dan is hoogstens de vraag naar inkorting bij overschrijding van het beschikbaar deel aan de orde. 119 R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 226.
25
behelst immers uitsluitend private belangen die niet van dwingend recht zijn.120 De term
“uitdrukkelijk” wordt door rechtspraak en rechtsleer op soepele wijze ingevuld. Men
aanvaardt dat deze vrijstelling van inbreng ook kan voortvloeien uit omringende
omstandigheden.121
28. Art. 188 Verzekeringswet wijkt van het gemeen recht af door te bepalen dat de
verzekeringsprestatie slechts aan inbreng is onderworpen indien de verzekeringnemer dit
uitdrukkelijk heeft bedongen. De onrechtstreekse schenking via de begunstiging bij
levensverzekering wordt dus vermoed buiten erfdeel te zijn gedaan, maar de
verzekeringnemer kan de inbreng opleggen. Hoewel de regel in het gemeen erfrecht
omgekeerd is, geldt in beiden gevallen dat de wil van de beschikker kan primeren op de
wettelijke vermoedens.122
We dienen echter op te merken dat er een belangrijk verschil bestaat tussen het bedingen van
een vrijstelling van inbreng (indien inbreng wordt vermoed) en het opleggen van inbreng
(indien vrijstelling van inbreng wordt vermoed). De bewijslast en het bewijsrisico liggen
anders.123
B. Tenzij de verzekeringnemer tot inbreng verplicht
29. Art. 188 Verzekeringswet bepaalt dat de verzekeringnemer uitdrukkelijk kan bepalen
dat de verzekeringsprestatie aan inbreng onderworpen is. Hij kan van het vermoeden afwijken
dat de schenking buiten erfdeel werd gedaan. De schenking wordt in dat geval niet
aangerekend op het beschikbaar deel, maar op het erfdeel van de begunstigde. Het
beschikbaar deel blijft vrij.
120 G. DEKNUDT en S. SEYNS, “De begunstiging onder kosteloze titel via levensverzekering: het Grondwettelijk Hof spreekt zich opnieuw uit over artikel 124 Landverzekeringswet”, Notariaat 2011, afl. 4-5, (5) 7. 121 O.a. Gent 26 juni 2014, T.Not. 2015, afl. 5, 369; Brussel 28 januari 2014, T.Not. 2015, afl. 2, 134, noot A. AYDOGAN; Brussel 24 fabruari 2012, RW 2013-2014, afl. 5, 174; Rb. Antwepren 25 maart 2013, RW 2014-2015, afl. 36, 1427; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 873-878; R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 226-227; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1096. 122 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 70. 123 F. TAINMONT, “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992”, RNB 2013, afl. 3072, (170) 186.
26
30. Een vraag die moet worden gesteld is hoe deze inbrengverplichting kan worden
opgelegd. Art. 188 Verzekeringswet stelt dat de verzekeringnemer dit “uitdrukkelijk moet
bedingen”. Daarmee is het artikel in overeenstemming met de tekst van de artikelen 843 en
919 BW die eveneens voorschrijven dat de vrijstelling van inbreng “uitdrukkelijk” moet
worden bedongen. Nochtans aanvaarden rechtspraak124 en rechtsleer125 dat de vrijstelling van
inbreng ook kan voortvloeien uit omringende omstandigheden. We kunnen ons afvragen of
een gelijkaardige ruime interpretatie kan worden toegepast op art. 188 Verzekeringswet.
Het belang van een soepele interpretatie ligt in het feit dat wanneer niet wordt aanvaard dat de
aanwijzing van de begunstigde een schenking binnen erfdeel uitmaakt, deze schenking het
beschikbaar deel belast en eventueel uitput. Dit belet de verzekeringnemer om andere
schenkingen buiten erfdeel te doen. Zo kan het wanneer de verzekeringnemer al zijn kinderen,
tevens zijn enige erfgenamen, aanwijst als begunstigden hij niet de bedoeling had de
gelijkheid tussen hen te schenden door sommigen van hen een extra voordeel toe te kennen.
Dit is net het kenmerk van een gift buiten erfdeel. In dat geval zou men kunnen aanvaarden
dat de schenking vanwege omringende omstandigheden binnen erfdeel is gebeurd. Het is
echter twijfelachtig of de rechtspraak dit zal goedkeuren. Hieromtrent werd nog geen
uitspraak gedaan. De parlementaire voorbereidingswerken lijken hier eerder afkeurend
tegenover te staan.126 Nochtans kan een soepele interpretatie in dergelijk geval, naar mijn
mening, wenselijk zijn.
31. Daarnaast rijst de vraag tot wanneer de verzekeringnemer de verplichting tot inbreng
kan opleggen. De omvorming van een schenking buiten deel naar een schenking binnen deel
druist immers in tegen de onherroepelijkheid van de schenking. Ze herleidt de rechten van de
begiftigde, wat in principe niet mogelijk is (art. 953 BW).127 Dit probleem is echter slechts
aan de orde van zodra de begunstigde de begunstiging aanvaardt; dan pas wordt de
124 O.a. Gent 26 juni 2014, T.Not. 2015, afl. 5, 369; Brussel 28 januari 2014, T.Not. 2015, afl. 2, 134, noot A. AYDOGAN; Brussel 24 fabruari 2012, RW 2013-2014, afl. 5, 174; Rb. Antwepren 25 maart 2013, RW 2014-2015, afl. 36, 1427. 125 H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 873-878; R. BARBAIX en A.-L. Verbeke, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 226-227; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1096. 126 Amendement inzake het wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een levensverzekering in geval van erfopvolging, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-528/4. 127 Uitgezonderd art. 1096 BW.
27
begunstiging onherroepelijk. 128 Zolang dat niet is gebeurd, kan de verzekeringnemer de
begunstiging herroepen en dus ook herleiden van een schenking buiten deel naar een
schenking binnen deel (qui peut le plus, peut le moins). Wil hij na de aanvaarding verplichten
tot inbreng, dan zal de begunstigde hiermee moeten instemmen.129
Opgemerkt moet worden dat de omzetting van een beschikking buiten erfdeel naar een
beschikking binnen erfdeel zelfs met toestemming van de begiftigde wordt betwist. Dit zou in
strijd zijn met het verbod op erfovereenkomsten, omdat de begunstigde zou verzaken aan het
voordeel om de schenking te kunnen aanrekenen op het beschikbaar deel en zijn erfdeel dus
(in principe) verkleint. 130 Het verbod op erfovereenkomsten is, wat betreft art. 188
Verzekeringswet, echter niet aan de orde. Zelfs al zou dergelijke omzetting een
erfovereenkomst zijn131, dan is zij een toegelaten erfovereenkomst. Art. 188 Verzekeringswet
schrijft immers uitdrukkelijk voor dat de inbreng kan worden opgelegd.132
32. Tot slot kunnen we ons afvragen waar uitdrukkelijk kan worden bepaald dat de
begunstiging er één is op voorschot van erfdeel. In de verzekeringspolis zelf zal dit in de regel
niet kunnen gebeuren, aangezien zij zo haar neutrale karakter verliest. Een onrechtstreekse
schenking komt slechts tot stand door middel van een medium dat niet laat blijken of men
handelt onder kosteloze of onder bezwarende titel.133 Hetzelfde voorbehoud geldt wat betreft
een bijgevoegd stuk bij de polis.134 Vermeldt het medium zijn oorzaak dan hebben we te
maken met een rechtstreekse schenking en moet voldaan zijn aan de vormvoorwaarden van
art. 931 BW. Wegens het niet naleven van deze voorwaarden zou de rechtstreekse schenking
via levensverzekering nietig zijn.135
128 Cass. 1 maart 2013, Pas. 2013, afl. 3, 516. 129 L. WEYTS, “Evolutieve bedingen of wijzigingen nadien bij schenkingsakten” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (1767) 1772. 130 L. WEYTS, “Evolutieve bedingen of wijzigingen nadien bij schenkingsakten” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, (1767) 1772-1774. 131 Deze discussie wordt hier buiten beschouwing gelaten. 132 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 72-73. 133 H. CASMAN, “Schenkingen en successierechten”, Not.Fisc.M. 1994, afl. 7, (1) 4-5. 134 F. TAINMONT, “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992”, RNB 2013, afl. 3072, (170) 191. 135 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 219.
28
In de rechtsleer wordt voorgesteld de inbrengverplichting op te nemen in een pacte adjoint
uiterlijk op het ogenblik van de aanvaarding door de begunstigde.136 De aanvaarding kan dan
plaatsvinden in een (eenzijdige) intentiebrief (met vaste datum) die de ondertekening van het
bijvoegsel bij de verzekeringspolis voorafgaat (art. 187 Verzekeringswet). De
inbrengverplichting kan ook in een testament worden opgenomen, zolang de begunstiging nog
niet werd aanvaard. Algemeen wordt aangenomen dat een herroeping (en dus ook een
aanpassing) van de begunstiging bij testament slechts uitwerking krijgt op het moment van
overlijden van de verzekeringnemer.137 Dit kan een probleem vormen indien de begunstigde
tijdens het leven van de verzekeringnemer heeft aanvaard. In dat geval zal de in het testament
voorziene inbrengverplichting onwerkzaam zijn. Het risico is echter zeer beperkt, aangezien
de aanvaarding van de begunstiging van een levensverzekering wegens de vormvereiste
slechts zelden zal plaatsvinden tijdens het leven van de verzekeringnemer.138 Zowel met een
pacte adjoint als met een testament is voldaan aan de vereiste van een schriftelijk bewijs voor
de herroeping (art. 176 Verzekeringswet en zijn verwijzing naar art. 64 Verzekeringswet).
§4. Voorwerp van de schenking
33. Art. 188 Verzekeringswet stelt dat indien de begunstiging onderworpen is aan inbreng
of aanrekening op het beschikbaar deel dit betrekking heeft op de verzekeringsprestatie (het
kapitaal).
Voor de wijziging van art. 124 WLVO 1992 bestond hier discussie over. Er waren drie
strekkingen over het voorwerp van de schenking: A. de betaalde premie(s), B. het kapitaal, C.
een van beiden afhankelijk van de concrete hypothese waarin de vraag rijst. 139 Met het
standpunt dat de verzekeringsprestatie het voorwerp van de schenking uitmaakt, sloot de
wetgever zich aan bij de meerderheidsstrekking140 en bij het door het Grondwettelijk Hof141
136 S. SEYNS, “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, (209) 219. 137 N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2011, 555. 138 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013 (49) 74. 139 N. CARETTE en A.-L. VERBEKE, “Voorwerp van schenking bij levensverzekering” in Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 383 e.v. 140 Brussel 29 juni 2010, For.ass. 2011, afl. 112, 60, noot J. BINON; Rb. Mechelen 12 januari 2011, NJW 2011, afl. 236, 107, noot K. VANDENBERGHE; Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, afl. 12, 613; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La disqualification d’un contrat d’assurance en un produit d’épargne: conséquences en matière de donation”, RNB 2003, afl. 2963, (238) 257 en 259; N. CARETTE en A.-L. VERBEKE, “Voorwerp
29
ingenomen standpunt. Deze strekking kijkt, mijns inziens terecht, naar de wil van de
verzekeringnemer en beschouwt de operatie in haar geheel. In werkelijkheid kent de
verzekeringnemer de begunstigde immers het kapitaal toe. De verzekeringsprestatie maakt het
voorwerp uit van de onrechtstreekse schenking en niet de betaalde premies.142 Bovendien zou
de verzekeringsprestatie toekomen aan het eigen vermogen van de verzekeringnemer indien
hij geen begunstigde had aangeduid. Het is dus uiteindelijk de verzekeringsprestatie die uit
het vermogen van de verzekeringnemer ontsnapt. 143 Dit is in overeenstemming met het
Nederlandse Burgerlijk Wetboek dat uitdrukkelijk bepaalt dat bij de begunstiging van een
levensverzekering de gift bestaat uit “de waarde van de eruit voortvloeiende rechten op
uitkering” (art. 7:188, lid 2 NBW).
Afdeling 3. Evaluatie
34. De hervorming van art. 124 WLVO 1992 dient positief te worden geëvalueerd. De
gevolgen van de begunstiging via levensverzekering werden in grote mate afgestemd op de
gemeenrechtelijke regels uit het erfrecht. De wetgever heeft een einde gesteld aan de
mogelijkheid om via een levensverzekering de (dwingende) erfrechtelijke regels te omzeilen.
Daarnaast wordt ook de discussie aangaande het voorwerp van de inkorting beslecht.
Voortaan betreft dit de verzekeringsprestatie. Het nieuwe artikel is bovendien van toepassing
op alle levensverzekeringen waardoor het voorheen gemaakte artificiële onderscheid tussen
“echte” en “onechte” levensverzekeringen niet meer aan de orde is.
35. Hoewel met de hervorming van art. 124 WLVO 1992 heel wat probleempunten
werden aangepakt, bestaan er nog steeds enkele knelpunten. Zo blijft de datum van de
onrechtstreekse schenking via levensverzekering betwist. Een wetgevend ingrijpen zou ook
hier de rechtszekerheid ten goede komen. We kunnen ons eveneens afvragen waarom de
levensverzekering een preferentieel statuut blijft genieten en het artikel niet integraal spoort van schenking bij levensverzekering” in Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, (378) 378 e.v.; R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?” in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (53) 72-75. 141 Het Grondwettelijk Hof sprak immers over een reservataire bescherming ten aanzien van het kapitaal (GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, Arr.GwH 2008, afl. 3, 1547). Zij herhaalt dit standpunt eveneens in het navolgend arrest van 16 december 2012 (GwH 16 december 2010, nr. 147/2010, Arr.GwH 2010, afl. 5, 2291). 142 N. CARETTE en A.-L. VERBEKE, “Voorwerp van schenking bij levensverzekering” in Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 385-386. 143 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 219.
30
met de gemeenrechtelijke principes van het erfrecht. Is het wenselijk dat art. 188
Verzekeringswet ervan uitgaat dat de schenking, i.t.t. het gemeen erfrecht, buiten erfdeel is
gebeurd? Het Grondwettelijk Hof oordeelde in zijn arrest van 16 december 2010 dat een
dergelijk verschil niet ongeoorloofd is. Naar mijn mening is een principiële vrijstelling van
inbreng verantwoord aangezien men bij aanduiding iure hereditario niet onder deze regeling
valt en het logisch is dat bij aanduiding iure proprio het vermoeden wordt omgekeerd.
Wanneer de verzekeringnemer uitdrukkelijk een van zijn erfgenamen aanwijst om de
verzekerde prestaties te ontvangen in plaats van ze aan zijn nalatenschap toe te kennen, kan
worden aangenomen dat hij de aangewezen begunstigde(n) een voordeel buiten erfdeel
wenste toe te kennen.144 Naar mijn mening is het preferentieel statuut dat wordt toegekend
aan de levensverzekering dan ook niet onverantwoord. De levensverzekering blijft iets
atypisch, iets afwijkend van de klassieke gift.145
Hoofdstuk IV. Besluit
36. Ik kom tot het besluit dat de wetgever reeds heel wat hervormingen doorvoerde in het
verzekeringsrecht aangaande de inbreng en inkorting van levensverzekeringen. Deze
hervormingen kunnen in het algemeen worden toegejuicht. De erfrechtelijke gevolgen van de
begunstiging bij levensverzekering worden nu in grote mate afgestemd op het gemeen
erfrecht en de route om via de levensverzekering de erfrechtelijke reserve uit te schakelen
werd de pas afgesneden. Daarmee werd het voornaamste probleem aangepakt. De wetgever
trancheerde ook de problematiek aangaande het voorwerp van de schenking. Tot slot maakte
hij komaf met het artificiële onderscheid tussen echte levensverzekeringen en spaar- en
beleggingsproducten. Art. 188 Verzekeringswet geldt nu voor alle levensverzekeringen.
De vraag of het preferentieel statuut van de levensverzekering niet beter volledig werd
uitgeschakeld en het niet wenselijk is de levensverzekering te onderwerpen aan de
gemeenrechtelijke regels van het erfrecht dient volgens mij negatief te worden beantwoord.
De levensverzekering blijft iets atypische en wijkt af van de klassieke gift. Het vermoeden dat
144 N. TORFS, “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, (214) 214. 145 A. VERHAEGEN, “De levensverzekering, een buitenbeentje? Het erfrechtelijk statuut van levensverzekeringen” in R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE (eds.), Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht, (91) 104.
31
de schenking bij levensverzekering buiten erfdeel plaatsvond, is wat mij betreft terecht. Het is
logisch dat men bij aanduiding iure proprio vermoedt dat de verzekeringnemer de
begunstigde een schenking buiten erfdeel wenste toe te kennen. Indien hij dit niet had
gewenst en het gemeen erfrecht toegepast had willen zien, had hij de schenking ook aan de
nalatenschap kunnen laten toekomen door een aanwijzing iure hereditario.
37. Toch stel ik vast dat er nog heel wat knelpunten bestaan aangaande de erfrechtelijke
gevolgen van de begunstiging bij levensverzekering. Ten eerste rijst de vraag of de
“erfgenamen”, “erfopvolgers”, “erfgerechtigden”, “rechtverkrijgenden” eveneens vallen
onder de regeling opgenomen in art. 174 Verzekeringswet aangaande de wettelijke
erfgenamen en hun aanspraken iure hereditario verkrijgen. Mijns inziens lijkt het wenselijk
eenzelfde vermoeden in te voeren voor alle generieke termen opgenomen in een
verzekeringscontract. Dit schept rechtszekerheid, al licht het voornaamste probleem hier bij
de voorafgaande informatie- en inlichtingenplicht van de bij het opstellen van de
overeenkomst betrokken actoren. De notaris kan hierin een belangrijke rol spelen.
Daarnaast bestaat er nog steeds onzekerheid over de datum van de schenking. Naar mijn
mening komt deze tot stand op het ogenblik van aanvaarding van de begunstiging. De
aanvaarding blijft immers een constitutief element voor het ontstaan van de
schenkingsovereenkomst. Het is pas op het ogenblik van de aanvaarding door de begunstigde
dat de schenking definitief wordt. Voor de aanvaarding doet de verzekeringnemer niet
dadelijk en onherroepelijk afstand van zijn vermogen in het voordeel van de begunstigde.
Indien men wil ontkomen aan het nadelig effect van dit standpunt, namelijk dat het
beschikbaar deel reeds is uitgeput op het ogenblik van het tot stand komen van de schenking,
lijkt een wettelijk ingrijpen mij noodzakelijk. Minstens zou een rechterlijke uitspraak
hieromtrent welkom zijn. De wetgever heeft zijn werk dus nog voor zich uitgesneden.
32
Bijlage. Bibliografie
Wetgeving
Burgerlijk Wetboek 21 maart 1804, Code Napoléon 3 september 1807.
Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992.
Wet van 13 januari 2012 tot invoeging van artikel 110/1 in de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een
levensverzekeringsovereenkomst, BS 24 februari 2012.
Wet van 10 december 2012 tot wijziging van art. 124 van de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een
levensverzekering in geval van erfopvolging, BS 11 januari 2012.
Wet van 19 juli 2013 tot interpretatie van art. 97 van de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst, BS 8 augustus 2013.
Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014.
Wetsvoorstellen en amendementen
Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een
levensverzekering in geval van erfopvolging, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-
528/1, 3.
Amendement inzake het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni
1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in
een levensverzekeringsovereenkomst, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-310/2.
33
Amendement inzake het wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni
1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een
levensverzekering in geval van erfopvolging, Parl.St. Belgische Senaat 2010-2011, nr. 5-
528/4.
Rechtspraak
GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, Arr.GwH 2008, afl. 3, 1547.
GwH 16 december 2010, nr. 147/2010, Arr.GwH 2010, afl. 5, 2291.
Gent 3 september 2015, T.Verz. 2016, afl. 3, 341.
Gent 18 juni 2015, TBBR 2016, afl. 5, 277.
Antwerpen 3 december 2014, T.Not. 2015, afl. 2, 128.
Gent 26 juni 2014, T.Not. 2015, afl. 5, 369.
Antwerpen 19 mei 2014, T.Verz. 2014, afl. 4, 414, noot E. VAN DEN HOUT.
Brussel 28 januari 2014, T.Not. 2015, afl. 2, 134, noot A. AYDOGAN.
Brussel 24 fabruari 2012, RW 2013-2014, afl. 5, 174.
Luik 1 december 2010, T.Not. 2012, afl. 10, 506.
Brussel 29 juni 2010, For.ass. 2011, afl. 112, 60, noot J. BINON.
Antwerpen 6 november 2007, T.Not. 2009, afl. 2, 72.
Brussel 7 mei 2002, JT 2003, afl. 6080, 32.
Famrb. Namen 23 mei 2016, RNB 2016, afl. 3109, 539.
34
Rb. Antwepren 25 maart 2013, RW 2014-2015, afl. 36, 1427.
Rb. Antwerpen 21 maart 2012, RABG 2012, afl. 12, 828.
Rb. Mechelen 12 januari 2011, NJW 2011, afl. 236, 107, noot K. VANDENBERGHE.
Rb. Brussel 10 juni 2008, T.Not. 2008, afl. 12, 618, noot.
Rb. Dendermonde 28 februari 2008, TGR 2008, afl.5, 320.
Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, afl. 12, 613.
Rb. Charleroi 12 oktober 2000, FJF 2001, 603.
HR 30 november 1945, NJ 1946, 62.
Rechtsleer
BAEL, J., “Artikel 124 van de wet landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente
rechtspraak”, T.Not. 2004, afl. 12, 662-680.
BARBAIX, R., “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een
begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?” in SWENNEN, F. en
BARBAIX, R. (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,
Kluwer, 2006, 53-82.
BARBAIX, R., “Levensverzekeringen” in VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B. (eds.),
Handboek verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 839-900.
BARBAIX, R. en CARETTE, N., “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging
bij levensverzekering” in CARETTE, N. (ed.), Begunstiging bij levensverzekering,
Antwerpen, Intersentia, 2013, 49-89.
35
BARBAIX, R. en CARETTE, N., “Het gewijzigde art. 124 WLVO: 3 vragen van de notaris”
in ALOFS, E., BYTTEBIER, K., MICHIELSENS, A. en VERBEKE, A.-L., Liber amicorum
Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 82-86.
BARBAIX, R. en CARETTE, N., “Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in Themis
Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 1-39.
BARBAIX, R. en VERBEKE, A.-L., Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2014, 317 p.
BERNAUW, K., “De verzekering en erfrecht” in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en
giften. T.Verz. Dossier 2008, Mechelen, Kluwer, 2008, 11-51.
BINON, J., “Epargne, prévoyance, libéralité: le triangle des Bermudes de l’assurance vie”,
For.ass. 2011, afl. 112, 64-68.
BINON, J., “Wet van 19 juli 2013 tot interpretatie van artikel 97 van de wet van 25 juni 1992
op de landverzekeringsovereenkomst”, TBH 2013, afl. 9, 941.
BOONE, K., “De aanduiding van de ‘wettelijke erfgenamen’ als de begunstigden van een
levensverzekering: concrete gevolgen van de wet van 13 januari 2012 tot invoeging van art.
110/1 in de Landverzekeringswet”, NFM 2012, afl.5, 142-149.
BOONE, K., “La loi du 10 décembre 2012 modifiant l’article 124 de la loi du 25 juin 1992
sur le contrat d’assurance terrestre en ce qui concerne la réduction du capital d’une assurance
vie en cas de succession”, Act.dr.fam. 2013, afl. 2, 18-21.
BOUCKAERT, F., “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht
en erfrecht”, T.Verz. 2005, afl. 4, 627-644.
CARETTE, N., Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2011, 892 p.
CARETTE, N., “Krachtlijnen van het derdenbeding” in CARETTE, N. (ed.), Begunstiging bij
levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, 1-32.
36
CARETTE, N., “Op welk ogenblik komt een onrechtstreekse schenking via derdenbeding tot
stand?” in Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, 239-249.
CARETTE, N. en VERBEKE, A., “Aanwijzing van erfgenamen als begunstigde van een
levensverzekering” in Confronting the frontiers of family and succession law. Liber amicorum
Walter Pintens, Antwerpen, Intersentia, 2012, 267-289.
CARETTE, N. en VERBEKE, A.-L., “Voorwerp van schenking bij levensverzekering” in
Over grenzen. Liber Amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 378-389.
CASMAN, H., “L’assurance vie et le droit civil des successions. Plus de questions que de
réponses” in L’assurance vie: outil de planification patrimoniale, Louvain-la-Neuve,
Anthemis, 2010, 135-163.
CASMAN, H., “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal
vermogensrecht”, T.Verz. 2012, afl. 3, 308-327.
CASMAN, H., “Schenkingen en successierechten”, Not.Fisc.M. 1994, afl. 7, 1-16.
COLLE, P., Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen,
Intersentia, 2015, 396 p.
DEKNUDT, G. en SEYNS, S., “De begunstiging onder kosteloze titel via levensverzekering:
het Grondwettelijk Hof spreekt zich opnieuw uit over artikel 124 Landverzekeringswet”,
Notariaat 2011, afl. 4-5, 5-10.
DE PAGE, H. en DEKKERS, R., Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Les successions,
Brussel, Bruylant, 1974, 1128 p.
DEVOET, C., “L’article 124 de la loi du 25 juin 1992 au Parlement fédéral”, For.Ass. 2012,
afl. 129, 213-217.
37
DEVOET, C., “Les droits du preneur d’assurance et du bénéficiaire d’une assurance-vie
individuelle en droit belge et luxembourgeois”, T.Verz. 2010, afl. 1, 5-26.
DE WILDE D’ESTMAEL, E., “La disqualification d’un contrat d’assurance en un produit
d’épargne: conséquences en matière de donation”, RNB 2003, afl. 2963, 238-261.
JOCQUÉ, G., “De Wet Landverzekeringsovereenkomst en de Verzekeringswet 1874 in de
nieuwe Wet Verzekeringen”, RW 2014-2015, afl. 13, 483-496.
PIGNOLET, D., “Artikel 124 WLVO” in Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2014, 87-90.
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal
vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “De levensverzekering in het familiaal
vermogensrecht”, T.Not. 2006, afl. 11, 615-637.
PUELINCKX-COENE, M., BARBAIX, R. en GEELHAND, N., “Giften. Overzicht van
rechtspraak (1999-2011)”, TPR 2013, afl. 1, 175-946.
PUELINCKX-COENE, M., BARBAIX, R. en GEELHAND, N., “De schenking is een soort
gift - Constitutieve bestanddelen”, TPR 2013, afl. 1, 355-402.
RENCHON, J.-L., “Le bénéfice d’une assurance sur la vie en cas de décès et la liquidation de
la succession” in TAINMONT, F. (ed.), L’assurance-vie. Aspects civils et fiscaux, Brussel,
Larcier, 2013, 167-212.
RENCHON, J.-L., “Le régime successoral des assurances sur la vie à la lumière
complémentaire de l’arrêt du 16 décembre 2010 de la cour constitutionelle”, JT 2012, afl.
6468, 145-151.
ROOVERS, T., “De civiele en fiscale aspecten van de schenking (door middel) van een
individuele levensverzekering”, NFM 2012, afl. 10, 334-363.
38
SEYNS, S., “De erfrechtelijke behandeling van een begunstiging via levensverzekering: een
praktische handleiding”, T.Not. 2013, afl. 4, 209-228.
SEYNS, S., “Discrepantie tussen de begunstiging via levensverzekering en de begunstiging
via testament. Wie haalt het?”, T.Not. 2014, afl. 11, 676-686.
TAINMONT, F., “Le rapport et la réduction de la prestation d’assurance à la lumière du
nouvel article 124 de la loi du 25 juin 1992”, RNB 2013, afl. 3072, 170-194.
THIRION, M., “Levensverzekeringen – Rechten van de erfgenamen”, T.Verz. 2011, afl. 1,
108-109.
TORFS, N., “Levensverzekering en erfrecht stand van zaken na het arrest van het
Grondwettelijk Hof van 16 december 2010”, TBBR 2011, afl. 5, 214-219.
VAN DEN HOUT, E., “Inbreng en inkorting bij uitkering van de groepsverzekering”, T.Verz.
2014, afl. 4, 417-418.
VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Begunstigingsclausule” in VERBEKE, A.,
DERYCKE, H., LALEMAN, P. (eds.), Alternatieve vormen van vermogensplanning, Gent,
Larcier, 2010, 13-20.
VAN SCHOUBROECK, C., MEURS, T., AMANKWAH, J., GLIBERT, N.,
“Persoonsverzekeringen”, TPR 2016, afl. 2-3, 1078-1117.
VAN SCHOUBROECK, C., MEURS, T., AMANKWAH, J., GLIBERT, N., “De
landverzekeringsovereenkomst in het algemeen. Inleidende bepalingen”, TPR 2016, afl. 2-3,
697-718.
VERBEKE, A.-L., “Schenken in binnen- en buitenland”, afl. 5, TEP 2006, 377-388.
39
VERHAEGEN, A., “De levensverzekering, een buitenbeentje? Het erfrechtelijk statuut van
levensverzekeringen” in BARBAIX, R. en VERBEKE, A.-L. (eds.), Actuele knelpunten
familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 91-108.
WEYTS, B., “De begunstiging bij levensverzekeringen volgens de Wet
Landverzekeringsovereenkomst”, T.Verz. 2013, afl. 3, 253-261.
WEYTS, B., “Verzekeringsrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N.
CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, 33-48.
WEYTS, L., “Evolutieve bedingen of wijzigingen nadien bij schenkingsakten” in Confronting
the frontiers of family and succession law. Liber amicorum Walter Pintens, Antwerpen,
Intersentia, 2012, 1767-1772.
WILLEMS, K., “Waarom de uitvoering van een natuurlijke verbintenis toch een schenking
kan zijn”, TEP 2011, afl. 5, 281-302.
WILLEMS, K., De natuurlijke verbintenis in Recht & Onderneming, Brugge, die Keure,
2011, 558 p.
Recommended