View
0
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
DE REPROGRAFIE EN DE PRIVÉKOPIE DE WET VAN 22 DECEMBER 2016 NA HET ARREST HP/REPROBEL: ANALYSE EN UITDAGINGEN
Jonas Deckers Studentennummer: 01310927
Promotor: Prof. dr. Hendrik Vanhees Commissaris: Dhr. Simon Geiregat Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten
Academiejaar: 2018 – 2019
4
iii
VOORWOORD
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn studies aan de rechtenfaculteit van de
Universiteit Gent. Het is de eerste keer dat ik een werk van deze omvang mag afleveren. De
weg er naartoe was lang en vergde – moet ik eerlijk toegeven – grote inspanningen, focus en
doorzettingsvermogen. De uitkomst schenkt, naast voldoening, een resultaat van
zelfontplooiing. Deze masterproef laat ons namelijk toe om te analyseren, maar ook zelfstandig
te redeneren. Een kort dankwoord aan de personen zonder wie ik dit werk nooit tot een goed
einde had kunnen brengen, is dan ook op zijn plaats.
Allereerst wil ik Prof. dr. Vanhees en dhr. Geiregat danken voor het aanreiken van dit
interessante onderwerp en voor hun begeleiding bij het schrijven van dit werk. De lessen van
Prof. dr. Vanhees waren voor mij een grote verrijking en hebben mij gestimuleerd om deze
uitdaging aan te gaan. Verder wil ik ook Auvibel en meerbepaald Francois Stroobant en Hanna
Koonen danken voor de tijd die ze tijdens een interview voor mij vrijmaakten.
Ook wil ik mijn ouders danken die het mogelijk hebben gemaakt om deze opleiding te voltooien
en mij hierbij steeds te steunen. Tenslotte dank ik mijn vriendin Katelijn voor haar steun en
hulp bij het nalezen van deze masterproef.
Jonas Deckers
Gent, mei 2019.
iv
v
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of
gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de
bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.
vi
vii
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD....................................................................................................................... iii
INHOUDSTAFEL ................................................................................................................. vii
INLEIDING ............................................................................................................................... 1
ONDERZOEKSVRAGEN ....................................................................................................... 4
VERDUIDELIJKING EN AFBAKENING ............................................................................ 4
METHODOLOGIE .................................................................................................................. 5
DEEL I : DEFINITIE EN WETTELIJK KADER ................................................................ 7
HOOFDSTUK 1: RATIO LEGIS VAN DE UITZONDERINGEN ...................................... 7
HOODFSTUK 2: REPROGRAFIE EN PRIVÉKOPIE ....................................................... 9
§1. Europees kader................................................................................................................ 9
A. De reprografie (art. 5, tweede lid, a) ............................................................................ 10
B. De privékopie (art. 5, tweede lid, b) ............................................................................. 10
1. Gebruik ..................................................................................................................... 11
2. Privégebruik .............................................................................................................. 12
3. Zonder direct of indirect commercieel oogmerk ...................................................... 14
4. Rekening houdend met technische voorzieningen .................................................... 15
C. Gemeenschappelijke elementen ................................................................................... 16
1. Facultatief karakter ................................................................................................... 16
2. Billijke compensatie .................................................................................................. 16
3. Driestappentoets ........................................................................................................ 17
a. Slechts in bepaalde bijzondere gevallen ............................................................... 17
b. Geen afbreuk aan de normale exploitatie .............................................................. 18
c. Wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk schaden ......................... 19
d. Toetsing door de rechter mogelijk? ...................................................................... 21
§2. Belgisch kader ............................................................................................................... 22
A. Gemeenschappelijke toepassingsvoorwaarden ............................................................ 23
1. Auteursrechtelijk beschermd werk ........................................................................... 23
2. Op geoorloofde wijze openbaar gemaakt ................................................................. 23
3. Richtlijnconforme, strikte en nuttige interpretatie .................................................... 25
4. Uitzondering als verweermiddel, geen subjectief recht ............................................ 26
5. Dwingend recht ......................................................................................................... 26
viii
B. Toepassingsvoorwaarden voor de privékopie .............................................................. 27
1. Reproductie van (quasi) alle auteursrechtelijk beschermde werken ......................... 27
2. Gemaakt in en bestemd voor de familiekring ........................................................... 28
a. Naar een meer richtlijnconforme tekst in plaats van een meer richtlijnconforme
interpretatie? ............................................................................................................. 31
b. Hervorming op komst ........................................................................................... 32
c. Uitlegging van het begrip privégebruik ................................................................ 33
3. Op om het even welke drager ................................................................................... 34
C. Toepassingsvoorwaarden voor de reprografie ............................................................. 35
1. Gedeeltelijke of integrale reproductie ....................................................................... 35
2. Van papieren (of soortgelijke) drager op papieren (of soortgelijke) drager ............. 35
3. Ongeacht welke fotografische techniek .................................................................... 36
4. Door een natuurlijke of rechtspersoon ...................................................................... 37
5. Intern gebruik voor professionele doeleinden ........................................................... 37
6. Geen afbreuk aan de normale exploitatie van het werk ............................................ 38
HOOFDSTUK 3: REPRODUCTIE VOOR ONDERWIJS EN WETENSCHAP ............ 39
§1. Reproductie ongeacht het type drager ........................................................................ 39
§2. Gebruik verantwoord door nagestreefde niet winstgevende doelstelling ................ 40
§3. Ter illustratie bij onderwijs of wetenschappelijk onderzoek .................................... 41
§4. Andere gelijkenissen en verschillen ............................................................................. 41
HOOFDSTUK 4: BILLIJKE VERGOEDING DE LEGE LATA ...................................... 43
§1. Privékopie ...................................................................................................................... 43
A. De rechthebbenden ....................................................................................................... 43
B. De bijdrageplichtigen ................................................................................................... 45
C. De vergoeding .............................................................................................................. 45
D. In welke gevallen is de vergoeding verschuldigd? ...................................................... 47
E. Ter beschikking stellen van reproductieapparaten ....................................................... 50
F. Toekomst: eigen vergoeding voor uitgevers ................................................................. 50
§2. Reprografie .................................................................................................................... 51
A. Vergoeding van de rechthebbenden ............................................................................. 52
1. Rechthebbenden ........................................................................................................ 52
2. De vergoedingsplichtigen ......................................................................................... 52
3. De vergoeding ........................................................................................................... 53
4. In welke gevallen is de vergoeding verschuldigd? ................................................... 54
ix
B. Vergoeding van de uitgevers ........................................................................................ 54
C. Beheersvennootschap ................................................................................................... 56
§3. Reproductie voor onderwijs en wetenschap ............................................................... 56
A. Billijke vergoeding? ..................................................................................................... 56
B. Tegenprestatie voor de uitzonderingen op het reproductie- en publieke
mededelingsrecht .............................................................................................................. 58
C. Rechthebbenden ........................................................................................................... 59
D. De betalingsplichtigen .................................................................................................. 60
DEEL II: NIEUWE UITDAGINGEN .................................................................................. 61
HOOFDSTUK 1: 3D-PRINTEN ........................................................................................... 62
§1. Wat is 3D-printen? ........................................................................................................ 62
§2. Kan een 3D reproductie een privékopie zijn? ............................................................ 63
A. Gemaakt in de familiekring .......................................................................................... 64
B. Door een natuurlijke persoon ....................................................................................... 64
C. Bestemd voor gebruik in de familiekring – bestemd voor privégebruik ...................... 65
§3. Billijke vergoeding voor de driedimensionale privékopie ......................................... 67
§4. Reproductie voor onderwijs of wetenschap ................................................................ 67
A. Toepassing van de uitzondering ................................................................................... 67
B. Vergoeding ................................................................................................................... 68
§5. Nieuw europees initiatief .............................................................................................. 68
HOOFDSTUK 2: CLOUD COMPUTING ............................................................................. 70
§1. Wat is cloud computing? ............................................................................................... 70
§2. Verschillende types van cloudopslag ........................................................................... 70
§3. Is een reproductie in de cloud een privékopie? .......................................................... 71
A. Bhaalu .......................................................................................................................... 72
B. VCAST .......................................................................................................................... 73
C. Enkele conclusies ......................................................................................................... 76
1. Cloudopslag als privékopie ....................................................................................... 76
2. Actieve bijdrage door de dienstverlener ................................................................... 77
3. Bijzonderheid: logische en fysieke kopie ................................................................. 79
§4. Billijke vergoeding ........................................................................................................ 81
HOOFDSTUK 3: BILLIJKE VERGOEDING DE LEGE FERENDA ? ........................... 85
§1. Voordelen van de billijke vergoeding .......................................................................... 86
§2. Nadelen en problemen van de billijke vergoeding ..................................................... 87
x
A. Tarief of percentage ..................................................................................................... 87
B. Grensoverschrijdende verschillen en aankopen ........................................................... 88
C. Overcompensatie door het betalen van een dubbele vergoeding (double dipping) ..... 89
1. Vergoeding voor de toestemming ............................................................................. 89
2. Bijzonder geval: Streamingdiensten ......................................................................... 92
a. Gevolgen van het verlagen van de vergoeding ..................................................... 95
b. Wat met de downloads voor offline consumptie? ................................................. 95
D. Ondercompensatie voor reproducties van of op papier ............................................... 96
1. Copycenters onderwerpen aan een vergoedingsplicht? ............................................ 97
CONCLUSIE ........................................................................................................................... 99
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................... 103
1
INLEIDING
Zowel bewust als onbewust reproduceert de mens met regelmaat van de klok allerlei soorten
bestanden, denk maar aan het kopiëren of inscannen van een fragment uit een boek of het
opladen van een CD op de smartphone. Het hoeft hierbij niet steeds te gaan om werken die
auteursrechtelijk beschermd zijn. Wanneer dit echter wel zo is, gelden er restricties dewelke de
intellectuele creaties van auteurs trachten te beschermen. Zo kent het auteursrecht aan de
rechthebbende een reproductierecht toe, hetgeen inhoudt dat enkel deze rechthebbende
toestemming kan geven om een werk al dan niet te reproduceren. Men neemt aan dat vele
auteursrechtelijk beschermde werken kwaliteitsvol zijn en bijdragen aan de bevordering van
mens en maatschappij. De noodzaak tot het creëren van toegang tot informatie vormt, naast
enkele economische overwegingen zoals het verminderen van transactiekosten, een reden om
te voorzien in uitzonderingen op dit ruime reproductierecht.
Deze masterproef focust op enkele van deze uitzonderingen. Zo komen de privékopie, de
reprografie, maar ook deels de reproductie voor onderwijs en wetenschap aan bod. De
privékopie was vroeger beter gekend onder de benaming thuiskopie. Door recente wijzigingen
in de wetgeving sluit het begrip privékopie beter aan bij het toepassingsgebied, waardoor in het
vervolg van deze masterproef dit begrip zal worden gehanteerd.
Recent werd de Belgische regelgeving gewijzigd door de wet van 22 december 2016. Deze
wetswijziging werd ingegeven door de HP/Reprobel rechtspraak van het Hof van Justitie. De
wetgever concludeerde dat naast de reprografieregeling ook de privékopie aan een grondige
verandering toe was. Waar deze uitzonderingen voordien vaak sterk samenhingen, krijgen ze
nu elk een meer afgebakend toepassingsgebied en een eigen vergoedingsregeling. In 2019
volgen nog twee wetsvoorstellen die betrekking hebben op de privékopie uitzondering. De
gevolgen die deze in de toekomst teweeg kunnen brengen, worden ingepast in het huidige
wettelijke kader.
Het eerste deel van deze masterproef handelt over het wettelijk kader van de uitzonderingen.
Dit kader bevindt zich op twee niveaus, namelijk de Richtlijn 2001/29 betreffende de
harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de
2
informatiemaatschappij (hierna: Infosoc Richtlijn)1 en de nationale omzetting daarvan. Er
wordt besproken wat de toepassingsvoorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan vooraleer
men zich op het uitzonderingsregime kan beroepen en welke vergoeding men hiervoor
verschuldigd is.
In het tweede deel wordt nagegaan hoe deze regelgeving zich verhoudt ten opzichte van de
uitdagingen uit onze dagelijkse leefwereld en de nieuwe technologische tendensen.
Technologie kent namelijk een continue vooruitgang. Hierdoor wordt het gebruik van materiële
dragers voor de opslag van auteursrechtelijk beschermde werken overspoeld door alternatieven.
Het internet maakt het mogelijk om bestanden te openen op eender welke locatie op eender
welk toestel. Door middel van cloud computing wordt een nieuwe opslagplaats gecreëerd.2
Hiervoor is de tussenkomst van een derde vereist, namelijk de aanbieder van een persoonlijke
opslagplaats in een zogenoemde server farm.3
Ook de wijze waarop reproducties worden gemaakt evolueert. Zo zijn de laatste jaren de
toepassingen van 3D printing aan een opmars bezig. In verschillende sectoren, waaronder de
kledingindustrie, wordt deze reproductietechniek gebruikt.4 Langzamerhand wordt deze
techniek ook meer toegankelijk voor particulieren.
Ook de wijze van consumptie van auteursrechtelijke werken is onderhevig aan verandering. Zo
bieden streamingdiensten zoals bijvoorbeeld Netflix en Spotify, hun gebruikers de mogelijkheid
om werken te bekijken of te beluisteren zonder dat de bestanden op een toestel of drager van
de gebruiker worden opgeslagen.
1 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Pb.L. 22 juni 2001, afl. 167, 10-19. 2 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 25. 3 P. VASCONCELOS, Where On Earth Is Cloud Data Actually Stored?, https://www.ontrack.com/uk/blog/top-tips/where-on-earth-is-cloud-data-actually-stored/ (consultatie 14 april 2019). 4 N. SOMERS, “Intellectueelrechtelijke implicaties van 3D-printing in de mode” in R. HOUBEN, G. STRAETMANS, E. VAN ZIMMEREN en H. VANHEES (eds.), Mode & recht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 165.
3
Vooruitstrevende technologie maakt het dus mogelijk voor bedrijven om, al dan niet online,
business models uit te werken.5 Voor deze bedrijven moet het mogelijk zijn om in te schatten
of de diensten die ze zullen aanbieden in overeenstemming zijn met de betreffende wetgeving.
De billijke vergoeding die de schade van de rechthebbenden als gevolg van deze uitzonderingen
vergoedt, wordt ook met deze evolutie geconfronteerd. Zo blijkt uit het koninklijk besluit met
betrekking tot de vergoeding voor de privékopie dat enkel materiële dragers onderhevig zijn
aan een vergoeding. De huidige stand van de techniek laat echter toe om veel gegevens op te
slaan op een, voor de gebruiker, virtuele drager. De vraag rijst of het mogelijk is om
vergoedingen te innen op bepaalde cloudtoepassingen.6
Het is uiteraard de bedoeling dat wetgeving mee evolueert met deze vooruitgang en idealiter
hier reeds voordien op anticipeert. De Infosoc Richtlijn dateert van 2001. De initiatieven om
te komen tot deze richtlijn situeren zich in het midden van de jaren ’90.7 Terecht kan men zich
afvragen of deze regelgeving nog voldoende actueel is. Hoewel de Belgische nationale
wetgeving recent werd gewijzigd, is deze wel nog steeds volledig gestoeld op de tekst van de
Infosoc Richtlijn.
In dit onderzoek zal deze recente wetswijziging het uitgangspunt vormen en zal worden
onderzocht wat haar impact is op de draagwijdte van de uitzonderingen en in welke mate ze
een vooruitgang betekent voor deze digitale omgeving. Bovendien zal ook worden onderzocht
of de Belgische wetgeving nog steeds in overeenstemming is met de Infosoc Richtlijn.
Er zal dus niet enkel gefocust worden op de Belgische regelgeving, maar ook de regulering
door de Europese Unie speelt een centrale rol in dit onderzoek. Doorheen de jaren heeft het Hof
van Justitie vele aspecten met betrekking tot de uitzonderingen op het reproductierecht
verduidelijkt.
5 L. GUIBAULT, G. WESTKAMP, T. RIEBER-MOHN, B. HUGENHOLTZ, M. VAN EECHOUD, N. HELBERGER, L. STEIJGER, M. ROSSINI, N, DUFFT en P. BOHN, Study on the implementation and effect in member states’ laws of Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, Amsterdam, Institute for Information Law, 2007, vii. 6 AUVIBEL, Jaarverslag 2016, auvibel.be/userfiles/files/Jaarverslagdeeli.pdf, 40. 7 L. GUIBAULT e.a., Study on the implementation and effect in member states’ laws of Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, Amsterdam, Institute for Information Law, 2007, vii.
4
ONDERZOEKSVRAGEN
De centrale onderzoeksvraag luidt:
“Wat is de inhoud en de relevantie van de privékopie- en reprografie-uitzondering in de huidige
informatiemaatschappij?”
Deze centrale onderzoeksvraag zal beantwoord worden met behulp van deelonderzoeksvragen.
Zo wordt onder meer een antwoord gegeven op de volgende vragen:
Wat is het toepassingsgebied van de uitzonderingen?
Wat was de beweegreden van de wetgever voor de wet van 22 december 2016 en is de wetgever
met deze wet trouw gebleven aan de Europese grondslag uit de InfoSoc Richtlijn?
Is het wettelijk kader voldoende afgestemd op nieuwe ontwikkelingen?
Welke mogelijkheden bestaan er om te komen tot een billijker en meer hedendaags
vergoedingssysteem?
VERDUIDELIJKING EN AFBAKENING
Deze masterproef beperkt zich tot de analyse van de privékopie en de reprografie, als
uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur. Het auteursrecht in de ruime zin kent
analoge bepalingen met betrekking op de naburige rechten, dewelke niet expliciet worden
behandeld. Een loutere opmerking met betrekking tot deze naburige rechten kan echter
sporadisch voorkomen. Ook met betrekking tot de bescherming van de vorm van databanken
voorziet het auteursrecht in een uitzondering die beperkt is tot de reprografie.8 Deze
uitzondering komt, naast een loutere vermelding, niet verder aan bod.
In dit onderzoek staat de inhoud en de relevantie van beide uitzonderingen in de huidige
informatiemaatschappij centraal. Voor een correct begrip van deze onderzoeksvraag moet
worden verduidelijkt wat er precies wordt verstaan onder de notie ‘informatiemaatschappij’.
Het begrip ‘informatiemaatschappij’ wordt reeds gebruikt in de InfoSoc Richtlijn van 2001.
Het is dus geen recent begrip, maar daarom niet minder relevant. De term wordt gedefinieerd
8 Art. 6, tweede lid, a) Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Pb.L. 26 maart 1996, afl. 77, 25 (hierna: Databankrichtlijn); Art. XI.191, §1, 1º WER.
5
als: “een maatschappij waar een aanzienlijke mate van activiteit gericht is op de productie, de
verspreiding, het gebruik en het hergebruik van informatie”.9 Dit houdt in dat ze continu
geconfronteerd wordt met het ontstaan van middelen die technologische vooruitgang beogen
door het verbeteren en vereenvoudigen van deze activiteiten. Aan die informatie en
informatietechnologie wordt een grote waarde gehecht omdat ze verschillende functies
vervullen. Zo bevorderen ze ontspanning, cultuur, onderwijs, wetenschap en de
vereenvoudiging van productieprocessen.
METHODOLOGIE
Dit onderzoek is voornamelijk een literatuurstudie, waarin bestaand bronnenmateriaal wordt
geanalyseerd om tot nieuwe inzichten te komen. Het onderzoek wordt gebaseerd op de klassieke
bronnen, zijnde wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
De uitzonderingen zijn geharmoniseerd in de Europese Unie door de InfoSoc Richtlijn,
waardoor de analyse van regelgeving zich situeert op twee niveaus. De wettelijke basis bevindt
zich in deze richtlijn. De lidstaten worden echter een grote vrijheid verleend om die om te zetten
in nationale regelgeving, welke om die reden in dit onderzoek een grote relevantie geniet. Aan
deze wetgeving gaan verscheidene processen vooraf. Deze voorbereidende werken zijn daarom
een goede bron ter verduidelijking van de redenering van de Belgische en Europese regelgever.
Ook de rechtspraak speelt zich af op twee niveaus. Arresten van het Hof van Justitie
interpreteren de Europese regelgeving. Het Hof van Justitie zal slechts in actie komen op
voorzet van een nationale rechterlijke instantie.10 Bij sommige arresten zal vaak ook een
voorafgaande conclusie van de Advocaat-Generaal zijn gevoegd. Deze geven een inkijk in de
professionele, onpartijdige en onafhankelijke mening die later al dan niet wordt gevolgd door
het Hof.11 Hoewel deze slechts een individuele opinie vormen, wordt hieraan een hoog gezag
toegekend. Aangezien die conclusies een meer gedetailleerde kijk geven op de hangende zaak
en een grondige aanvulling vormen op de rechtspraak van het Hof, is deze bron eveneens van
onschatbare waarde.
9 https://eur-lex.europa.eu/summary/glossary/information_society.html. 10 K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Europees recht, III, Antwerpen, Intersentia, 2017, 366. 11 Ibid., 371.
6
Wat rechtsleer betreft, moet eveneens onderscheid worden gemaakt tussen nationale en
grensoverschrijdende literatuur. Met betrekking tot de Belgische regelgeving worden
voornamelijk boeken en juridische tijdschriften geraadpleegd. Op EU-niveau zijn
onderzoeksinstituten uit de verschillende lidstaten actief die - vaak in opdracht van de Europese
Commissie - onderzoek verrichten met betrekking tot grensoverschrijdende aspecten, zoals de
implementatie van richtlijnen. Een voorbeeld hiervan is het Instituut voor Informatierecht
(IViR) dat deel uitmaakt van de Universiteit van Amsterdam.12
Voor het verwerven van inzicht in de dagdagelijkse leefwereld van de uitzonderingen wordt
een interview afgenomen met François STROOBANT, algemeen directeur van AUVIBEL. Deze
vennootschap int de billijke vergoeding die verschuldigd is voor het maken van privékopieën.
Hij licht toe hoe de recente wetswijziging in de praktijk wordt ervaren en welke bezorgdheden
op dit ogenblik nog blijven bestaan.
12 www.ivir.nl/nl/over-ons/.
7
DEEL I : DEFINITIE EN WETTELIJK KADER
HOOFDSTUK 1: RATIO LEGIS VAN DE UITZONDERINGEN
Alvorens over te gaan tot de bespreking van het wettelijk kader van de uitzonderingen is het
belangrijk te verduidelijken wat de achterliggende redenen zijn die de invoering ervan hebben
gerechtvaardigd.
Zo vormen transactiekosten een bestaansreden voor de uitzonderingen. Het reproductierecht,
naast de andere exclusieve vermogensrechten, zorgt voor een verplichting voor gebruikers van
auteursrechtelijk beschermde werken om de toestemming te bekomen van de rechthebbende
vooraleer een reproductie kan worden gemaakt.13 Hierdoor wordt rechthebbenden een grote
marktmacht toebedeeld.14 Deze toestemming wordt doorgaans bekomen door middel van een
licentieovereenkomst. Wanneer het echter gaat om reproducties voor privédoeleinden, zal het
bekomen van individuele licenties zeer moeilijk zijn, zonder het maken van hoge kosten. Die
kosten zullen voor de gebruikers de waarde van de mogelijkheid tot het maken van de
reproductie overstijgen. Voor rechthebbenden zullen de transactiekosten ervoor zorgen dat de
inkomsten die ze uiteindelijk bekomen onvoldoende zijn om een nieuwe markt te creëren.15 De
uitzonderingen zorgen er dus voor dat de transactiekosten voor bepaalde vormen van gebruik
worden weggenomen. Ze vormen tevens een beperking van de marktmacht van de
rechthebbenden en zorgen ervoor dat een markt die anders niet of nauwelijks zou worden
betreden, toch wordt betreden.
De uitzonderingen worden ook gerechtvaardigd doordat ze toegang creëren tot werken. Hieruit
kan dan weer inspiratie vloeien voor de creatie van nieuwe werken.16 Anderzijds wijst de
13 Art. XI.165 WER. 14 G. LANGUS, D. NEVEN en G. SHIER, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions, Brussel, Charles River Associates, 2013, 31. 15 Ibid., 23. 16 M.-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 28; M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 204.
8
Europese wetgever op de invloed die werken hebben op het leren en op cultuurontplooiing.17
Deze overweging geldt in het bijzonder als beweegreden voor de invoering van een
uitzondering ten behoeve van onderwijs en wetenschap, maar kan ook worden doorgetrokken
naar de privékopie en de reprografie.
De onmogelijkheid om het exclusieve reproductierecht af te dwingen ten aanzien van
individuen omwille van het recht op privacy, geldt als reden voor de invoering van de
privékopie-uitzondering.18
17 Overweging 14 InfoSoc Richtlijn. 18 M.-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 27-28; J. REINBOTHE, “Private copy levies” in I. A. STAMATOUDI (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 302.
9
HOODFSTUK 2: REPROGRAFIE EN PRIVÉKOPIE
De privékopie (vroeger: thuiskopie) en de reprografie vormen uitzonderingen op het
reproductierecht van een auteur. Deze uitzonderingen waren reeds ingeschreven in de
auteurswet van 1994, maar hebben doorheen de laatste 25 jaar belangrijke wijzigingen
ondergaan. De Europese Unie heeft hierin een belangrijke rol vervuld door de invoering van de
Infosoc Richtlijn in 2001. Hierdoor werd het Belgische auteursrecht ook onderhevig aan
rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de uitlegging van deze Europese
normering. Om deze redenen wordt die richtlijn gezien als de gemeenschappelijke basis voor
de privékopie en reprografie zoals we deze op vandaag kennen.
§1. Europees kader
Allereerst worden de uitzonderingen toegelicht aan de hand van de toepasselijke Europese en
Belgische regelgeving. Hierbij wordt eerst uitgegaan van het Europese kader vooraleer de
nationale regels, die hiervan een verdere uitwerking vormen, te bespreken.
De reprografie en de privékopie bevinden zich in artikel 5, tweede lid van de Infosoc Richtlijn.
Dit artikel luidt als volgt:
“De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht
stellen ten aanzien van:
a) de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische
techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met uitzondering van
bladmuziek, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen;
b) de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik
gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een
billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen
van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken
materiaal”
10
A. De reprografie (art. 5, tweede lid, a)
De draagwijdte van de reprografie, als bedoeld onder opsommingsteken a), is zeer ruim. De
bepaling bevat geen precisering met betrekking tot de personen die zich op de reprografie
kunnen beroepen. Ook is er geen vermelding van de doeleinden waarvoor gebruik mag worden
gemaakt van deze uitzondering.
Als toepassingsvoorwaarde wordt gesteld dat de drager waarnaar wordt gekopieerd papier of
een soortgelijke drager moet zijn. De drager moet kenmerken vertonen die gelijkwaardig en
vergelijkbaar zijn aan papier en kan bijgevolg niet digitaal zijn.19 Bovendien moet de kopie
genomen zijn door middel van een fotografische techniek of een werkwijze met een soortgelijk
resultaat. Het Hof van Justitie verduidelijkt dat hier het resultaat doorslaggevend is:
“Voor zover dit resultaat is verzekerd, doet het aantal handelingen of de aard van de gebruikte
techniek of technieken in het betrokken reproductieproces niet ter zake, mits evenwel de
verschillende elementen of de verschillende niet-autonome fasen van die één geheel vormende
werkwijze onder toezicht van dezelfde persoon plaatsvinden of verlopen en er allemaal op zijn
gericht het werk of ander beschermd materiaal op papier of een soortgelijke drager te
reproduceren.”20
Wanneer in het vervolg van deze masterproef wordt gesproken over de reprografie, zal
voornamelijk worden gefocust op de papieren drager, maar zullen hierbij ook alle soortgelijke
dragers worden bedoeld, ook al worden deze niet specifiek vermeld.
B. De privékopie (art. 5, tweede lid, b)
De Europeesrechtelijke grondslag voor de privékopie is enger geformuleerd. In deze bepaling
zijn namelijk meer toepassingsvoorwaarden opgenomen. Zo kunnen enkel natuurlijke personen
zich op de uitzondering beroepen, wanneer ze handelen voor privégebruik en niet-commerciële
doeleinden. Gebruik door ondernemingen of in professionele context wordt niet gedekt door
19 HvJ 27 juni 2013, nr. 457/11 t.e.m. C-460/11, ECLI:EU:C:2013:426, ‘VG Wort’, ro. 66. 20 Ibid., ro. 70.
11
deze uitzondering.21 In tegenstelling tot de reprografie worden geen voorwaarden gesteld wat
de drager betreft.
1. Gebruik
Gebruik verwijst naar het doel waarvoor de reproductie wordt gemaakt en is ruimer dan het
louter maken van de reproductie zelf.22 Zo kan het namelijk ook het privaat mededelen van het
gereproduceerde werk of de uitlening ervan omvatten.23
KARAPAPA maakt een onderscheid tussen passief en dynamisch gebruik van reproducties.
Passief gebruik houdt het louter persoonlijke gebruik in waarvoor het werk en de reproductie
uit hun aard zijn bestemd. Zo dient een muziekwerk om te beluisteren en een boek om te lezen.24
Om die redenen zal passief gebruik normaliter binnen de wettelijke vereisten van private sfeer
en niet-commercieel doel plaatsvinden en dus steeds geoorloofd zijn.
Moeilijker is het bij dynamisch gebruik dat naast het reproductierecht ook andere exclusieve
rechten kan aantasten, zoals het publiek mededelingsrecht en het distributierecht.25 Dit gebruik
is ontstaan doordat technologie nieuwe vormen van consumptie van werken toelaat.26
Dynamisch gebruik zal niet steeds geoorloofd zijn.27 Daartoe dienen namelijk ook de overige
voorwaarden te worden getoetst.
21 F. GOTZEN, “Harmonisatie van het auteursrecht in de Europese Unie” in K. ANDRIES, F. GOTZEN, M-C. JANSSENS, G. VAN OVERWALLE en E. VAN ZIMMEREN, Themis, afl. 66, Brugge, Die Keure, 2011, 13. 22 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 56. 23 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 29. 24 Ibid., 40-41. 25 Ibid., 42. 26 Ibid., 41-42. 27 Ibid., 47.
12
2. Privégebruik
Er bestaat vooralsnog geen interpretatie van het begrip ‘privégebruik’ door het Hof van
Justitie.28 Vanuit de Europese rechtsleer worden wel enkele invalshoeken gebruikt om tot een
invulling van het begrip te komen.
In eerste instantie stelt men terecht dat het ruimer is dan louter persoonlijk gebruik door de
maker van de reproductie, de kopieerder. Ook familie en vrienden kunnen bestemmelingen of
begunstigden van de reproductie zijn.29
Er kan dus een onderscheid worden gemaakt tussen persoonlijk gebruik en gebruik door
meerdere personen. Bij persoonlijk gebruik zal de kopieerder de enige bestemmeling zijn van
de reproductie. Wanneer de reproductie bestemd is voor gebruik door meerdere personen kan
er sprake zijn van een publiek. Terminologisch kan dit verwarrend zijn, aangezien in
Engelstalige literatuur sprake is van audience, wat kan worden vertaald als publiek.30 Men moet
dit begrip echter onderscheiden van het begrip publiek dat onder andere aan bod komt bij de
interpretatie van het publieke mededelingsrecht, al kan het in bepaalde gevallen samenvallen.
Om die reden wordt ook vaak de link gelegd met de afbakening tussen het private en publieke
karakter van een mededeling. Volgens het Hof van Justitie is er sprake van een publiek in het
geval dat het gaat om een onbepaald, vrij groot aantal personen.31 Zoals hierboven reeds wordt
gesteld, kan het gebruik van een reproductie ook een mededeling uitmaken, denk maar aan het
afspelen van muziek of een film.32 Op grond van deze visie zal het gebruik van de reproductie
28 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 33. 29 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 52; M. M. WALTER en S. VON LEWINSKI (eds.), European copyright law. A commentary, New York, Oxford University Press, 2010, 1032. 30 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 59. 31 HvJ 7 maart 2013, C-607/11, ECLI:EU:C:2013:147, ‘TVCatchup’, ro. 32. 32 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 56.
13
door de kopieerder dat eveneens een publieke mededeling uitmaakt, verder gaan dan louter
privégebruik.
Dit betekent niet automatisch dat een private mededeling, hoewel ze niet onderworpen wordt
aan de toestemming van de houder van het publieke mededelingsrecht, verenigbaar is met het
privégebruik van een reproductie. De reden hiervoor is dat de keerzijde van een publiek niet
verenigbaar zou zijn met de driestappentoets en meer bepaald, met de normale exploitatie van
het werk.
KARAPAPA leidt enkele criteria af uit rechtspraak afkomstig uit de lidstaten van de Europese
Unie die gehanteerd worden bij de beoordeling van het gebruik van een reproductie. Zo stelt
hij dat eerst moet worden nagegaan of er tussen de kopieerder en de andere gebruikers een
speciale persoonlijke band bestaat. Vervolgens moet men beoordelen of de rechthebbende de
gebruikers ziet als apart doelpubliek bij de exploitatie van zijn werk.33
Dit laatste criterium is duidelijk geïnspireerd op de tweede stap uit de driestappentest. Dit
criterium kan tevens worden vergeleken met de vereiste van een nieuw publiek bij de
beoordeling of er sprake is van een publieke mededeling.34
Uit deze criteria kan men dus afleiden dat wanneer een persoon die toegang krijgt tot de
reproductie zodanig dicht staat bij de kopieerder dat hij zelf geen exemplaar zou aanschaffen,
verenigbaar is met de normale exploitatie van het werk.35
Het is uiteraard aan de lidstaten om deze vereisten mee te nemen bij het omzetten van de
richtlijnbepalingen. De invulling die in de Belgische wetgeving wordt gehanteerd, wordt
hieronder besproken.
33 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 64. 34 Ibid., 69. 35 Ibid., 64.
14
3. Zonder direct of indirect commercieel oogmerk
Een verduidelijking van dit criterium is in de rechtspraak van het Hof van Justitie nog niet aan
bod gekomen. Vanuit een taalkundige interpretatie wordt een commercieel karakter meestal
geassocieerd met handel en winstoogmerk.36 Beide elementen worden ook door KARAPAPA
aangehaald bij de bespreking van dit criterium.37 Ter illustratie kan artikel XI.191/1, §1, 3º
WER worden aangehaald. Dit artikel heeft betrekking op de reproductie voor onderwijs en
wetenschap en vormt de omzetting van artikel 5, derde lid, a) InfoSoc Richtlijn. Bij de
omzetting gebruikt de Belgische wetgever het begrip “niet-winstgevende doelstelling” terwijl
de Europese wetgever een “niet-commercieel doel” voorschrijft. Dit voorbeeld geeft aan dat
beide begrippen in de praktijk door elkaar worden gebruikt.
Wanneer een gebruiker handelt met direct commercieel oogmerk, zal hij de reproducties
vervaardigen om er winst mee na te streven. Hierdoor kan het gebruik gekwalificeerd worden
als opzettelijk inbreukmakend.38 Het aantal reproducties die worden gemaakt, kan een rol
spelen bij de beoordeling, maar zal niet doorslaggevend zijn. Zo zal een persoon die een CD
aanschaft, deze reproduceert en de reproducties vervolgens verkoopt aan zijn familieleden
handelen met direct commercieel oogmerk.
Bij een indirect commercieel doel bestaat geen directe link tussen het verdienen van geld en het
gebruik van het werk.39 Zo zal een taxichauffeur die muziek afspeelt bij het vervoeren van
klanten het werk niet gebruiken om winst te behalen. Bovendien kan in dit voorbeeld wel sprake
zijn van een mededeling aan het publiek.
In vele gevallen zal de verspreiding van reproducties in de mate dat ze een commercieel karakter
heeft ook niet voldoen aan de vereiste van privaat gebruik omdat bij het verspreiden de inhoud
ter beschikking wordt gesteld aan een publiek of de reproducties gedistribueerd worden aan een
publiek.
Er moet wel worden opgemerkt dat het maken van een privékopie hoe dan ook schade berokkent
bij de rechthebbende. Het loutere feit dat men niet verplicht is voor elk gebruik een origineel
36 www.vandale.be/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/commercieel#.XMiPKBMzY6U. 37 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 85. 38 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 92. 39 Ibid., 95-96.
15
exemplaar aan te schaffen, zal echter geen afbreuk doen aan het vereiste niet-commerciële
oogmerk. De driestappentoets zal hiervoor een meer geschikte toets vormen.
4. Rekening houdend met technische voorzieningen
In het kader van de privékopie legt de InfoSoc Richtlijn op dat bij de bepaling van de hoogte
van de billijke compensatie rekening moet worden gehouden met de toepassing van technische
voorzieningen.40 Hieronder verstaat men: “technologie, inrichtingen of onderdelen die in het
kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten
aanzien van werken of ander materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van
auteursrechten of naburige rechten of door producenten van databanken.”41 In de praktijk
nemen zij vaak de vorm aan van kopieerbeveiligingen of versleutelingstechnieken.42
Hoewel technische voorzieningen ook toepassing kunnen vinden op werken die worden
gereproduceerd in het kader van de reprografie, bepaalt de InfoSoc Richtlijn niet dat hiermee
rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de billijke vergoeding. De reden hiervoor
is onduidelijk. VON LEWINSKI en WALTER stellen dat de privékopie initieel enkel betrekking
had op audiovisuele werken die, in tegenstelling tot werken die reprografisch werden
gereproduceerd, het vaakst onderhevig waren aan technische voorzieningen.43 Met betrekking
tot de reprografie wordt eveneens gesteld dat deze slechts een beperkte rol speelt in de digitale
omgeving.44
Bovendien wordt in het kader van de privékopie niet voorzien in een verplichting voor
rechthebbenden, en bij ontbreken hiervan voor de nationale wetgever, om maatregelen te nemen
die ervoor zorgen dat de begunstigden van de uitzonderingen hiervan gebruik kunnen maken.
Dit is wel het geval voor onder andere de reprografie.45 De InfoSoc Richtlijn voorziet enkel in
de mogelijkheid voor de lidstaten om deze verplichting ook in te voeren in het kader van de
40 Art. 5, lid 2, b juncto overweging 35 InfoSoc Richtlijn. 41 Art. 6, lid 3 InfoSoc Richtlijn. 42 H. VANHEES, “Commentaar bij art. XI.291 WER” in OHRA 2018, afl. 80, (97) 100. 43 M. M. WALTER en S. VON LEWINSKI (eds.), European copyright law. A commentary, New York, Oxford University Press, 2010, 1033. 44 L. GUIBAULT e.a., Study on the implementation and effect in member states’ laws of Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, Amsterdam, Institute for Information Law, 2007, 110. 45 Art. 6, lid 4, al. 1 InfoSoc Richtlijn.
16
privékopie, maar dit is vooralsnog niet gebeurd.46 Hierdoor kunnen technische voorzieningen
nog steeds verhinderen dat de gebruikers een privékopie maken, waardoor in hoofde van de
rechthebbenden geen schade ontstaat.
De verplichting om rekening te houden met de technische voorzieningen bij het bepalen van de
billijke vergoeding in het kader van de privékopie is ingegeven door de wens om dubbele
vergoeding te vermijden. Zo zouden gebruikers naast de billijke vergoeding ook een
licentievergoeding kunnen betalen aan de rechthebbende voor het gebruik van de met
technische voorzieningen beschermde werken.47
C. Gemeenschappelijke elementen
1. Facultatief karakter
De lidstaten zijn niet verplicht om beide uitzonderingen in hun wetgeving op te nemen.48
Wanneer ze dit doen zijn ze wel gehouden om het wetgevend kader uit de InfoSoc Richtlijn te
respecteren en is het Hof van Justitie bevoegd om de overeenstemming hiermee te beoordelen.
De harmonisatie van de auteursrechtwetgeving in de Europese Unie gaat dus niet zo ver dat de
onderdanen van iedere lidstaat zich kunnen beroepen op deze uitzonderingen op het
reproductierecht.
2. Billijke compensatie
In beide bepalingen wordt de voorwaarde van een billijke compensatie gesteld. Het Hof van
Justitie heeft reeds meermaals geoordeeld dat dit een autonoom Unierechtelijk begrip is
waaraan in alle lidstaten een identieke interpretatie moet toekomen.49 Een billijke compensatie
wordt beschouwd als de vergoeding van het door de rechthebbenden geleden en door de
reproductie ontstane nadeel.50 Hoe de compensatie wordt berekend wordt overgelaten aan de
46 Art. 6, lid 4, al. 2 InfoSoc Richtlijn. 47 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 157; M. M. WALTER en S. VON LEWINSKI (eds.), European copyright law. A commentary, New York, Oxford University Press, 2010, 1033-1034. 48 Art. 5, tweede lid InfoSoc Richtlijn. 49 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 35. 50 Concl. AG 11 juni 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:389, ‘HP/Reprobel’, ro. 69.
17
nationale wetgever. Een recent arrest van het Hof van Justitie naar aanleiding van een aantal
prejudiciële vragen van het Brusselse hof van beroep heeft een grote impact gehad op de
Belgische vergoedingsregeling.51 Dit arrest komt later nog aan bod. Op de lidstaat die de
uitzonderingen invoert, rust bovendien een resultaatsverbintenis dewelke impliceert dat de
lidstaat ervoor moet zorgen dat de billijke vergoeding wordt geïnd.52
3. Driestappentoets
De omzetting van beide bepalingen in nationaal recht wordt tevens beperkt door de
driestappentoets, vervat in het vijfde lid van artikel 5 van de Infosoc Richtlijn.53 Deze toets
schrijft voor dat de uitzonderingen slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden
toegepast (a) waarbij tevens geen afbreuk mag worden gedaan aan de normale exploitatie van
de werken of ander materiaal (b) en dat bovendien de wettige belangen van de rechthebbende
niet onredelijk mogen worden geschaad (c). Dit maakt dat de Belgische regelgeving er anders
uitziet dan de bepalingen uit de richtlijn.
a. Slechts in bepaalde bijzondere gevallen
In een rapport daterend van 15 juni 2000 analyseert het panel binnen de
Wereldhandelsorganisatie (WTO) tekstueel de stappen van de driestappentoets aangezien deze
toets ook te vinden is in artikel 13 van het TRIPS-verdrag.54
De eerste stap verlangt van de wetgever dat de uitzondering duidelijk geformuleerd wordt,
alsook dat de draagwijdte niet te ruim is.55 De voorwaarde dat het moet gaan om ‘bepaalde’
gevallen vereist dat de uitzonderingen duidelijk worden afgelijnd zodat het mogelijk is ze van
51 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’; Brussel 23 oktober 2013, ICIP 2014, afl. 1, (169)169-190, noot V. CASSIERS. 52 HvJ 16 juni 2011, nr. C-462/09, ECLI:EU:C:2011:397, ‘Stichting thuiskopie/Opus’, ro. 34. 53 J. DEENE en K. VAN DER PERRE, “Nieuwe auteurswet. Belang voor de digitale wereld”, NJW 2005, afl. 119, (866)876; Concl. AG 10 maart 2011, C-462/09, ECLI:EU:C:2011:133, ‘Stichting thuiskopie/Opus’, ro. 42. 54 WTO, Report of the Panel, 15 juni 2000, WT/DS160, https://docs.wto.org/dol2fe/Pages/FE_Search/FE_S_S009-DP.aspx?language=E&CatalogueIdList=55222&CurrentCatalogueIdIndex=0&FullTextHash=&HasEnglishRecord=True&HasFrenchRecord=True&HasSpanishRecord=True#. 55 Ibid., ro. VI.145.
18
elkaar te onderscheiden.56 Een uitzondering moet tevens beperkt blijven tot ‘bijzondere’
gevallen. Deze vereiste kan worden benaderd vanuit een kwantitatief en kwalitatief
perspectief.57 Zo mag een uitzondering slechts een in beperkt aantal gebruiksvormen voorzien.
SENFTLEBEN is een grotere voorstander van een kwalitatieve benadering die neerkomt op een
bijzonder oogmerk waarvoor de uitzondering wordt ingeschreven.58
De InfoSoc Richtlijn biedt in principe reeds zelf een reeks facultatieve uitzonderingen aan die
door de lidstaten kunnen worden geïmplementeerd. Hierdoor worden reeds ‘bepaalde
bijzondere gevallen’ voorzien. De lidstaten kunnen er vervolgens voor kiezen om de
uitzondering nog verder te specificeren, maar zijn hier niet toe verplicht.59 Zo kunnen ze de
uitzonderingen onderwerpen aan strengere toepassingsvoorwaarden.60 Het is duidelijk dat de
impact van deze stap zeer groot was bij de invoering van de huidige Belgische
reprografieregeling. In tegenstelling tot de bepaling uit de Infosoc Richtlijn worden enkel
reproducties van papier op papier gevat en is de doelgroep die zich kan beroepen op de
uitzondering beperkt tot rechtspersonen die handelen voor intern gebruik of natuurlijke
personen die handelen voor professionele doeleinden.
b. Geen afbreuk aan de normale exploitatie
Met een normale exploitatiewijze bedoelt men een wijze die voor de auteur van groot praktisch
en economisch belang is of zou kunnen zijn.61 Het is dus niet vereist dat de exploitatiewijze
door de rechthebbende reeds wordt uitgeput of waarvan men redelijkerwijze mag aannemen dat
hij deze exploitatiewijze uitput. De reden hiervoor is dat nieuwe exploitatiewijzen die in de
toekomst ontstaan, onder andere door toedoen van technologische innovatie, anders niet zouden
56 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 137. 57 WTO, Report of the Panel, 15 juni 2000, WT/DS160, https://docs.wto.org/dol2fe/Pages/FE_Search/FE_S_S009-DP.aspx?language=E&CatalogueIdList=55222&CurrentCatalogueIdIndex=0&FullTextHash=&HasEnglishRecord=True&HasFrenchRecord=True&HasSpanishRecord=True#, ro. VI.142. 58 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 139. 59 Ibid., 264-265. 60 M. M. WALTER en S. VON LEWINSKI (eds.), European copyright law. A commentary, New York, Oxford University Press, 2010, 1021; G. WESTKAMP, The implementation of Directive 2001/21 in the member states, Londen, Queen Mary Intellectual Property Research Institute, 17. 61 S. DUSSOLIER, “L’encadrement des exceptions au droit d’auteur par le test des trois étapes”, IRDI 2005, (212)218; S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 108.
19
worden gevat.62 Wel is vereist dat de exploitatiewijze een zeker significant effect heeft op de
inkomsten van de rechthebbende.63
Ter illustratie kan het arrest ACI Adam worden aangehaald. In dit arrest oordeelde het Hof van
Justitie dat een reproductie in het kader van de privékopie afkomstig moet zijn van een
geoorloofde bron. De toelating tot het gebruik van ongeoorloofde bronnen zou verspreiding van
nagemaakte of vervalste kopieën in de hand werken en zou afbreuk doen aan de normale
exploitatie, zijnde onder andere de verkoop van originele werken.64
In rechtsleer die dateert van voor het arrest en dus voor de beslechting van het twistpunt rond
het geoorloofde karakter van de bron, wordt met betrekking tot deze discussie de tweede stap
van de driestappentest aangehaald. Hierin wordt gesteld dat deze stap geen oplossing kan bieden
voor de beslechting van het twistpunt, aangezien men er niet zomaar van mag uitgaan dat de
gebruikers van een illegale kopie hoe dan ook het originele exemplaar zouden aankopen,
waardoor het niet vaststaat of er sprake is van afbreuk aan de normale exploitatie.65 De
letterlijke bewoording van artikel 5, lid 5 van de InfoSoc Richtlijn vereist dat daadwerkelijk
afbreuk wordt gedaan, niet dat er louter sprake is van potentiële afbreuk. Het Hof van Justitie
maakt in casu dus gebruik van een soepele beoordeling die aansluit bij wat door de
rechtvaardigheid wordt vereist.
c. Wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk schaden
Deze stap bestaat wederom uit enkele afzonderlijke elementen. Zo is er enerzijds de schade en
anderzijds de belangen van de rechthebbende. Een uitzondering op een vermogensrecht zorgt
per definitie voor schade aan de economische of morele belangen van de rechthebbende.66 Dit
betekent echter niet dat de uitzondering ongeoorloofd is onder deze test. Het is namelijk vereist
dat de schade onredelijk is. Anderzijds moeten de belangen wettig zijn. Onder wettige belangen
62 WTO, Report of the Panel, 15 juni 2000, WT/DS160, https://docs.wto.org/dol2fe/Pages/FE_Search/FE_S_S009-DP.aspx?language=E&CatalogueIdList=55222&CurrentCatalogueIdIndex=0&FullTextHash=&HasEnglishRecord=True&HasFrenchRecord=True&HasSpanishRecord=True#, ro. VI.220; S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 107. 63 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 193-194. 64 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 39. 65 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 112. 66 S. DUSSOLIER, “L’encadrement des exceptions au droit d’auteur par le test des trois étapes”, IRDI 2005, (212)221.
20
zou men de bescherming van de vermogensrechten kunnen verstaan, dewelke gestoeld zijn op
een wettelijke bepaling. SENFTLEBEN gaat echter niet akkoord met deze visie, dewelke volgens
hem het gebruik van het begrip ‘belangen’ overbodig zou maken. Hij is van mening dat het
moet gaan om belangen die gerechtvaardigd zijn door de ruime doelstelling die het auteursrecht
nastreeft.67 In dezelfde lijn kan worden opgemerkt dat de Engelstalige versie van de InfoSoc
Richtlijn het begrip legitimate hanteert, wat niet beperkt is tot wettig (legal) en eerder kan
worden vertaald als ‘rechtmatig’.68
Nagaan of de uitzondering de belangen van de rechthebbenden onredelijk schaadt, geschiedt
door middel van een proportionaliteitsbeoordeling.69 Hierbij zal men rekening houden met de
rechtmatigheid van het doel van de uitzondering (zoals bijvoorbeeld het bevorderen van cultuur
en wetenschap), de adequaatheid en de noodzaak om dit doel te bereiken.70
In de rechtsleer wordt bovendien gesteld dat deze stap aan de basis ligt van de vergoeding die
wordt gekoppeld aan bepaalde uitzonderingen.71 Op deze manier kan namelijk een uitzondering
die onredelijke schade aanricht de balans weer naar de andere kant doen overhellen. De InfoSoc
Richtlijn heeft in het kader van de privékopie en de reprografie beslist om het betalen van een
billijke vergoeding te verplichten. Hiermee wordt de schade die de rechthebbenden lijden
vergoed. Het kan evenwel zijn dat de invoering van een andere uitzondering ook een vergoeding
vereist om te voorkomen dat de belangen van de rechthebbende onredelijk worden geschaad.72
SENFTLEBEN is van mening dat, in het bijzonder wat het maken van reprografieën door
ondernemingen betreft, de billijke vergoeding onvoldoende kan zijn om te voldoen aan de derde
stap van de driestappentoets. Zo zou in bepaalde gevallen een bijkomende vergoeding
gerechtvaardigd zijn om de rechthebbende het bedrag te doen toekomen dat ze via een licentie
67 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 230. 68 www.vandale.nl/gratis-woordenboek/engels-nederlands/vertaling/legitimate#.XMlgixMzY6U. 69 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 235. 70 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 115. 71 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 127; J. REINBOTHE, “Private copy levies” in I. A. STAMATOUDI (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 306. 72 M. SENFTLEBEN, Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 277.
21
had kunnen bekomen.73 In theorie zou de billijke vergoeding echter moeten volstaan aangezien
deze de volledige schade dekt. In de praktijk blijft het echter mogelijk dat de nationale
uitwerking van de billijke vergoedingsregeling niet volledig sluitend is.
d. Toetsing door de rechter mogelijk?
Het staat vast dat de driestappentoets in eerste instantie bedoeld is voor de wetgever die deze
moet toepassen bij de vormgeving van de uitzonderingen als nationale rechtsregels.74 Het wordt
echter betwist dat de toets kan worden uitgevoerd door rechters bij de concrete toepassing van
de uitzonderingen. Het gaat hierbij om de tweede en derde stap. VANHEES verdedigt de stelling
dat de rechtspraak de uitzonderingen mag interpreteren om hun draagwijdte te bepalen zodat
het gaat om een toets in abstracto.75 Hierdoor wordt het mogelijk om te beoordelen of een
nieuwe reproductievorm onder het regime van een uitzondering kan vallen.
Zo gaf het Hof van Justitie in het verleden een antwoord op de vraag of een reproductie van een
ongeoorloofde bron onder de draagwijdte van de privékopie-uitzondering valt.76 Hier gaat het
om de loutere interpretatie van de uitzondering. Wanneer zich echter een situatie voordoet
waarbij er geen onduidelijkheid bestaat dat ze onder de toepassing van een uitzondering valt,
mag de rechter de opportuniteit niet beoordelen aan de hand van de driestappentoets. Dit zou
namelijk een beoordeling in concreto zijn. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat een
rechter een antwoord geeft op de vraag of driedimensionale reproducties met behulp van een
3D-printer onder de toepassing van de privékopie uitzondering valt in het licht van de
driestappentoets, maar kan de rechter geen oordeel vellen over de reproductie van een specifiek
kunstwerk. In de praktijk is dit onderscheid niet altijd eenvoudig.
De tweede stap van de driestappentoets is in sommige uitzonderingsbepalingen letterlijk
overgenomen, zo ook in art. XI.190, 5º WER. Hierdoor gaat deze toetsingsmaatstaf deel
uitmaken van de toepassingsvoorwaarden van deze uitzonderingen. Bijgevolg wordt in enkele
gevallen een toetsing in concreto door de rechter wel mogelijk.
73 Ibid., 276. 74 H. VANHEES, Commentaar bij art. 21 Auteurswet 1994, OHRA 2007, afl. 40, (3)10. 75 Ibid., (3)11. 76 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 39.
22
§2. Belgisch kader
Sinds de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving zijn reeds grondige wijzigingen
doorgevoerd. De meest recente wijziging vond plaats in de wet van 22 december 2016. Deze
wet had voornamelijk betrekking op de vergoedingsregeling voor de reprografie uitzondering,
maar wijzigt doorheen het auteursrecht sensu lato ook her en der enkele belangrijke details. De
wet kwam er als reactie op het arrest HP/Reprobel van het Hof van Justitie. In dit arrest neemt
het Hof de Belgische reprografieregeling onder de loep en creëert hierdoor een enorme impact
op zowel de reprografie- als de privékopieregeling. Allereerst worden de uitzonderingen
toegelicht aan de hand van de wijzigingen die plaatsvonden in de wet van 22 december 2016.
Art. XI.190 WER (versie voor wet 22 december 2016)
“Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten
tegen:
5° gedeeltelijke of integrale reproductie op papier of op een soortgelijke drager, van artikelen,
van werken van beeldende of grafische kunst, of van korte fragmenten uit andere werken, met
behulp van ongeacht welke fotografische techniek of enige andere werkwijze die een soortgelijk
resultaat oplevert, met uitzondering van bladmuziek, wanneer die reproductie uitsluitend
bestemd is voor privégebruik en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk;
9° de reproductie op eender welke drager andere dan papier of soortgelijke drager, van werken,
die in familiekring geschiedt, en alleen daarvoor bestemd is”
Art. XI.190 WER (versie na wet 22 december 2016):
“Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten
tegen:
5° gedeeltelijke of integrale reproductie op papier of op een soortgelijke drager, van artikelen,
van werken van beeldende of grafische kunst, of van korte fragmenten uit andere werken, die
op papier of op een soortgelijke drager zijn vastgelegd, met behulp van ongeacht welke
fotografische techniek of enige andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met
uitzondering van bladmuziek, wanneer die reproductie wordt gemaakt door een rechtspersoon
voor intern gebruik dan wel door een natuurlijk persoon voor intern gebruik in het kader van
zijn professionele activiteiten en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk;
9° de reproductie van werken, met uitzondering van bladmuziek, die in familiekring geschiedt,
en alleen daarvoor bestemd is”
23
A. Gemeenschappelijke toepassingsvoorwaarden
1. Auteursrechtelijk beschermd werk
De privékopie en de reprografie zijn uitzonderingen op het reproductierecht van de auteur.
Hierbij is vereist dat het werk van letterkunde of kunst in aanmerking komt voor bescherming.
Ondanks het feit dat dit criterium vanzelfsprekend is, mag het niet over het hoofd worden
gezien. Bij eventuele inbreukprocedures zal de beweerde inbreukmaker in eerste instantie
trachten te argumenteren dat het werk geen bescherming verdient.
2. Op geoorloofde wijze openbaar gemaakt
Door de jaren heen werd dit criterium op verschillende wijzen ingevuld door de rechtsleer. De
meerderheidsstrekking koppelt deze voorwaarde aan het moreel divulgatierecht van de auteur,
waardoor niet publiek gemaakte werken niet het voorwerp van reproductie kunnen uitmaken.
Volgens een andere opvatting in de rechtsleer vereist deze voorwaarde eveneens dat de
reproductie afkomstig moet zijn uit een geoorloofde bron.77
De Belgische wetgever bevestigt expliciet de meerderheidsopvatting in het wetsontwerp van de
wet van 22 december 2016.78 Deze wet heeft bovendien de wijziging van de Franse wettekst
tot gevolg om die in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst. Zo wordt de term
“licitement publiée” gewijzigd door “licitement divulguée”.79
Hierdoor mag echter niet zonder meer worden aangenomen dat privékopieën en reprografieën
afkomstig kunnen zijn van illegale bronnen, zoals verkondigd door deze rechtsleer. In het arrest
ACI Adam oordeelde het Hof van Justitie dat bij de begroting van de vergoeding voor de
privékopie geen rekening mag worden gehouden met kopieën uit een ongeoorloofde bron.80
77 H. VANHEES, “Commentaar bij art. 21 Auteurswet 1994”, OHRA 2007, afl. 40, (3)13-14. 78 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 7; Wet van 22 december 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht, BS 29 december 2016, 91843. 79 Art. 5 Wet van 22 december 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht, BS 29 december 2016, 91844. 80 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 58.
24
Bijgevolg wordt uit deze rechtspraak afgeleid dat een privékopie niet afkomstig kan zijn uit een
ongeoorloofde bron. Het gebruik van een illegale bron veronderstelt namelijk een schending
van het reproductierecht van de auteur. Men kan de rechthebbenden niet verplichten om deze
schendingen te gedogen door hen ervoor te vergoeden.81 Deze vergoeding heeft immers louter
als doel om de schade die auteurs lijden als gevolg van de uitzonderingen te compenseren.82
Hier voegt het Hof aan toe dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie wanneer men
zou toelaten dat ongeoorloofde bronnen worden gebruikt aangezien hierdoor de verspreiding
van nagemaakte en vervalste werken wordt aangemoedigd.83
Wat moet worden verstaan onder een geoorloofde bron wordt door het Hof van Justitie in het
arrest niet verder uitgediept. Advocaat-Generaal CRUZ VILLALON heeft het over bronnen die
zonder toestemming van de houders van het uitsluitende reproductierecht zijn vervaardigd,
uitgezonden of meegedeeld aan het publiek.84 Volgens het Hof zijn vervalste of nagemaakte
bronnen ongeoorloofd.85
JANSSENS stelt zich hierbij terecht de vraag of een lawfully purchased copy vereist is, dan wel
een lawfully owned copy volstaat.86 Bij deze laatste is het rechtmatig bezit voldoende om in
aanmerking te komen als geoorloofde bron. De Advocaat-Generaal laat door zijn bewoordingen
uitschijnen dat bezit voldoende is: “Waar zij door de lidstaten is ingevoerd, staat de
uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik toe dat natuurlijke personen die in het bezit
zijn van door auteursrechten en naburige rechten beschermd werk of materiaal, hiervan voor
privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk een kopie vervaardigen.”87
Het gaat hierbij niet louter over een taalkundig verschil aangezien in de originele Franstalige
versie het werkwoord ‘détenir’ wordt gebruikt, hetgeen letterlijk kan worden vertaald als ‘in
81 Ibid., ro. 31. 82 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 50; Concl. AG 11 juni 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:389, ‘HP/Reprobel’, ro. 69. 83 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 39. 84 Concl. AG 9 januari 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:1, ‘ACI Adam’, ro. 28. 85 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 36-37. 86 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 47. 87 Concl. AG 9 januari 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:1, ‘ACI Adam’, ro. 40.
25
bezit hebben’88 en dus niet noodzakelijk eigendom vereist. Op grond van deze invulling zou
men ook een geleend exemplaar op rechtmatige wijze mogen kopiëren.
De analoge bepalingen die betrekking hebben op databanken spreken van “wettige” in plaats
van “geoorloofde” openbaarmaking. Hoewel de bepalingen eenzelfde invulling moeten krijgen
als deze die betrekking hebben op werken van letterkunde of kunst is het jammer dat de
wetgever in de nieuwe wet het verschil niet heeft weggewerkt.89
3. Richtlijnconforme, strikte en nuttige interpretatie
Vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn dient de nationale rechter het
interne recht zo veel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de
betrokken richtlijn, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en de volle werking van
het Unierecht te verzekeren.90 Hierdoor moeten de toepassingsvoorwaarden die door de
nationale regelgeving worden vervuld, geïnterpreteerd worden in overeenstemming met de
richtlijnbepaling.
Bovendien maakt de Europese wetgever gebruik van autonome unierechtelijke bepalingen
dewelke in alle lidstaten van de Europese Unie een eenvormige uitlegging moeten krijgen.
Voorbeelden hiervan zijn de begrippen ‘reproductie’91 en ‘billijke vergoeding’.92
De reprografie en de privékopie zijn uitzonderingen op het reproductierecht. Volgens vaste
rechtspraak van het Hof van Justitie dienen uitzonderingen op een algemeen beginsel strikt of
eng geïnterpreteerd worden.93 Aan de vermogensrechten van de auteurs komt namelijk een
88 www.vandale.nl/gratis-woordenboek/frans-nederlands/vertaling/detenir#.XMl0DBMzY6U. 89 J. DEENE, “Het gewijzigd regime van de onderwijs- en wetenschapsexceptie: oude wijn in nieuwe zakken”, A&M 2017, afl. 2, (125)132. 90 HvJ 27 juni 2013, nr. 457/11 t.e.m. C-460/11, ECLI:EU:C:2013:426, ‘VG Wort’, 25-26; Concl. AG 11 mei 2010, C-467/08, ECLI:EU:C:2010:264, ‘Padawan’, ro. 58. 91 HvJ 4 oktober 2011, C-403/08 en C-429/08, ECLI:EU:C:2011:631, ‘Football Association Premier League’, ro. 154. 92 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 33; HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 35. 93 HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465, ‘Infopaq I’, ro. 56.
26
ruime interpretatie toe.94 Dit kan bovendien worden afgeleid door de onderwerping van de
uitzonderingen aan de driestappentoets uit artikel 5, lid 5 van de InfoSoc Richtlijn.95 In het
bijzonder gaat het dan om de eerste stap die een uitzondering slechts toelaat in bepaalde
bijzondere gevallen. Deze vereiste kan tevens worden gesteld met het oog op rechtszekerheid
voor de rechthebbenden.96
4. Uitzondering als verweermiddel, geen subjectief recht
In het verleden bestond betwisting omtrent het juridische statuut van de uitzonderingen. In 2005
beslechtte het hof van beroep te Brussel de kwestie. Het geschil had betrekking op technische
voorzieningen die een hindernis vormden bij het maken van een privékopie.97 De kopieerders
argumenteerden dat ze over het subjectief recht beschikten om een privékopie te maken. Het
hof oordeelde dat uit de uitzondering geen auteursrecht of naburig recht kon worden afgeleid.98
In procedures zal men de uitzonderingen wel kunnen inroepen als verweermiddel tegen een
vordering uitgaande van de rechthebbende van het reproductierecht.
5. Dwingend recht
Artikel XI.193 WER bepaalt dat de uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur een
dwingend karakter hebben. Deze bepaling dateert reeds van voor de InfoSoc Richtlijn, dewelke
overigens geen soortgelijke bepaling bevat. De Belgische wetgever heeft het dwingend karakter
opgelegd bij de omzetting van de Databankrichtlijn waarin enkele dwingende bepalingen zijn
opgenomen.99 Bij de invoering van deze bepalingen besloot de wetgever het dwingend karakter
door te trekken naar alle uitzonderingen.100 Wat de uitzonderingen op de exclusieve rechten van
producenten van databanken betreft, voert de wetgever ter rechtvaardiging aan dat het
94 Ro. 21 InfoSoc Richtlijn; M.-C. JANSSENS, “Algemene uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 200. 95 HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465, ‘Infopaq I’, ro. 58. 96 Ibid., ro. 59. 97 J. DEENE, “Test-aankoop haalt slag niet thuis. Geen recht op privékopie cd’s”, Juristenkrant 2005, afl. 116, (5)5. 98 Brussel 9 september 2005, NJW 2005, afl. 124, (1062)1063, noot J. DEENE. 99 Art. 15 Databankrichtlijn. 100 M.-C. JANSSENS, “Art. 23bis” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 189.
27
dwingend karakter de gebruikers moet beschermen tegen standaardcontracten die de
draagwijdte van de uitzondering zouden beperken of een vergoeding zou vragen voor
handelingen die onder de uitzondering vallen.101
B. Toepassingsvoorwaarden voor de privékopie
1. Reproductie van (quasi) alle auteursrechtelijk beschermde werken
De wetgever legt geen beperking op met betrekking tot de werken van letterkunde of kunst die
in aanmerking komen voor reproductie zonder toestemming van de rechthebbende. Dit was ook
voor de wet van 22 december 2016 het geval. In de praktijk kan het dus gaan om bijvoorbeeld
het scannen of kopiëren uit een boek, importeren van een CD in de iTunes-bibliotheek of het
nemen van een foto van een beeldhouwwerk.
Enkel bladmuziek wordt uitgesloten van de toepassing van de privékopie. Deze uitzondering
bestond reeds in het kader van de reprografie. Dit is logisch aangezien de privékopie voor de
wet van 22 december 2016 enkel betrekking had op louter digitale kopieën en nu ook
reproducties van en op papieren drager omvat. Bovendien wordt de laatste jaren ook vaak
gebruik gemaakt van partituren via digitale dragers, denk maar aan tablets, die tijdens concerten
automatisch de muziek meevolgen.
DEENE werpt hieromtrent een terecht discussiepunt op. Hij stelt dat bladmuziek enkel
uitgesloten wordt uit het toepassingsgebied van de uitzonderingen op het reproductierecht
wanneer het origineel vastligt op een papieren drager, omdat het begrip ‘bladmuziek’ enger is
dan het begrip ‘muziekpartituur’.102 Dit zou tot gevolg hebben dat elektronisch aangeschafte
partituren wel mogen worden gereproduceerd, zolang aan de overige voorwaarden wordt
voldaan.
101 Wetsontwerp van 8 mei 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Parl.St. Kamer 1997-98, nrs. 1535/1 en 1536/1, 25. 102 J. DEENE, “Het gewijzigd regime van de onderwijs- en wetenschapsexceptie: oude wijn in nieuwe zakken”, A&M 2017, afl. 2, (125)135.
28
De Belgische wetgever is echter niet bevoegd om deze lacune weg te werken daar het gaat om
een communautair begrip.103 Het is weinig waarschijnlijk dat de Europese wetgever zich
hiervan bewust was. Bovendien was het gebruik van muziekpartituren op digitale dragers bij
het ontwerp van de InfoSoc Richtlijn waarschijnlijk (quasi) onbestaande. Enkel een interpretatie
van het begrip door het Hof van Justitie zal hier soelaas kunnen brengen.
Het kopiëren van bladmuziek is nu dus uitgesloten uit het toepassingsgebied van beide
uitzonderingen op het reproductierecht. De achterliggende beweegredenen zijn de bescherming
van de precaire markt van bladmuziek en de normale exploitatie ervan en de belangen van de
rechthebbenden te vrijwaren.104
De wet van 22 december 2016 brengt wel een vernieuwing aan met betrekking tot de drager
waarop de reproductie wordt gemaakt. Zo was voordien het toepassingsgebied van artikel
XI.190, 9º WER beperkt tot reproducties op andere dragers dan papier en soortgelijken. Dit had
tot gevolg dat de privékopie meerdere rechtsgronden kende, afhankelijk van de drager waarnaar
werd gekopieerd. (zie infra) Nu wordt geen onderscheid meer gemaakt naargelang de drager
waarop de reproductie wordt gemaakt. Hierdoor sluit het nieuwe artikel beter aan bij de tekst
uit de InfoSoc Richtlijn.
2. Gemaakt in en bestemd voor de familiekring
De Belgische wetgever opteerde bij de omzetting van de InfoSoc Richtlijn om het familiekring-
criterium te behouden dat voordien reeds gebruikt werd in het kader van de thuiskopie exceptie.
Het begrip ‘familiekring’ wordt ook gebruikt bij de uitzondering voor de kosteloze
privéuitvoering vervat in artikel XI.190, 3º WER. Aan dit begrip moet eenzelfde invulling
gegeven worden ook al gaat het om een andere uitzondering. De kosteloze privéuitvoering sluit
namelijk aan bij de privékopie als gevolg van de vereiste van ‘bestemming voor de
familiekring’. Wanneer bijgevolg het aantal begunstigden van de privékopie ruimer is dan enkel
de familiekring, kan er sprake zijn van een publieke mededeling doordat zo ook de uitzondering
van de kosteloze privéuitvoering geen toepassing vindt. Bijgevolg kan ook rechtspraak die
103 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 12. 104 Ibid.
29
betrekking heeft op deze laatste uitzondering van belang zijn voor de interpretatie van het begrip
‘familiekring’.
Doorheen de jaren geeft het Hof van Cassatie een wisselvallige invulling aan dit begrip. De
meer recente rechtspraak is geneigd het begrip extensief te beoordelen waardoor een quasi-
familiale band ook volstaat.105 Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat tussen de bewoners van
een rusthuis een voldoende intieme band bestaat dat er kan worden gesproken van een
familiekring.106 In 2006 oordeelt het Hof dat van een familiekring sprake is wanneer het gaat
om een “beperkte groep van personen tussen wie een dermate nauwe band bestaat dat hij kan
worden gelijkgesteld met een familiale band.107 Het is duidelijk dat de klemtoon niet zozeer ligt
op bloedverwantschap doch dat in concreto moet worden gekeken naar het besloten karakter
waarin de mededeling geschiedt.108
Deze interpretatie is ook van belang voor de invulling van de vereiste dat de reproductie moet
gemaakt zijn in de familiekring. Wanneer we deze voorwaarde inpassen in de hierboven
besproken invulling, lijkt het dat de reproductie in de huiskamer of minstens in een besloten
kring moet zijn gemaakt.
Deze conclusie behoeft enige nuancering. Het Hof van Cassatie bepaalt namelijk dat een
buitenshuis gemaakte kopie, in casu in een copycenter, zich ook onder de uitzondering kan
situeren wanneer de opdrachtgever lid is van de familiekring waarvoor de kopie is bestemd.109
DE VISSCHER merkt terecht op dat het Hof van Cassatie hierbij geen onderscheid maakt
naargelang de kopie materieel wordt vervaardigd door de natuurlijke persoon met een ter
beschikking gesteld apparaat, dan wel door het copycenter zelf op vraag van de natuurlijke
105 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 156. 106 Cass. 18 februari 2000, RW 2000-2001, afl. 24, (908)908, noot H. VANHEES. 107 Cass. 20 januari 2006, RW 2006-07, afl. 12, (511)512, noot J. DEENE. 108 H. VANHEES, “Het publiek mededelingsrecht van een auteur: het doek is nog steeds niet gevallen” (noot bij Cass. 8 oktober 1999), RW 1999-2000, afl. 41, (1401)1403; H. VANHEES, “Nogmaals het publiek mededelingsrecht van een auteur” (noot bij Cass. 18 februari 2000), RW 2000-2001, afl. 24, (908)909. 109 Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, (267)275, noot V. VANOVERMEIRE; Gent 16 juni 2003, IRDI 2003, (116)120.
30
persoon. Dit terwijl in casu enkel sprake was van een ter beschikking gesteld apparaat waarmee
de natuurlijke persoon zelf een reproductie maakt.110
Deze stelling kan worden verdedigd naar aanleiding van het arrest Padawan van het Hof van
Justitie, waarin het Hof spreekt over “personen die over installaties, apparaten en dragers voor
digitale reproductie beschikken en deze daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van
particulieren of aan hen reproductiediensten verlenen” in het kader van de privékopie.111 Met
verwijzing naar dit arrest oordeelde het Hof in dezelfde zin in de recente zaak VCAST.112 Ook
besliste het Hof van Justitie reeds over de toepassing van de uitzondering op reproducties
gemaakt in een bibliotheek.113
Het belang van deze rechtspraak mag zowel op nationaal als op Europees vlak niet worden
onderschat. Het kwalificeren van de opdrachtgever als kopieerder zet de deur open voor
dienstverleners die zich specialiseren in het maken van reproducties in opdracht van natuurlijke
personen en hierdoor bijdragen aan het maken van rechtmatige privékopieën. Copycenters zijn
hiervan een aloud voorbeeld, maar dienstverleners die opslagcapaciteit in de cloud aanbieden,
maakten ook al enkele jaren terug hun intrede. Deze diensten zouden voordien als dubieus
worden ervaren doordat in België de vereiste geldt dat een reproductie moet zijn gemaakt in de
familiekring en de richtlijnbepaling vereist dat de reproductie zonder commercieel oogmerk
moet zijn gemaakt. Ook in Frankrijk bestaat geen eensgezindheid als het gaat over de impact
van professionele dienstverlening bij opslag in de cloud.114 Wanneer de dienstverlener als
kopieerder zou worden gekwalificeerd, zou deze handelen met commercieel belang en de
reproductie dientengevolge niet van het uitzonderingsregime kunnen genieten.115 Bovendien
wordt de verantwoordelijkheid voor het geoorloofde karakter van de bron hierdoor bij de
opdrachtgever gelegd.
110 F. DE VISSCHER, “Quelques propos complemataires au sujet de l’exception de copie privé” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 73. 111 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 46. 112 HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’, ro. 35. 113 HvJ 11 september 2014, nr. C-117/13, ECLI:EU:C:2014:2196, ‘TU Darmstadt’, ro. 57. 114 CONSEIL SUPÉRIEUR DE LA PROPRIÉTÉ LITTÉRAIRE ET ARTISTIQUE, Rapport de la commission spécialisé “Informatique dans les nuages”, 2012, 21. 115 V. VANOVERMEIRE, “Wie is kopieerder in de zin van de auteurswet” (noot bij Cass. 27 mei 2005), IRDI 2005, (277)278.
31
a. Naar een meer richtlijnconforme tekst in plaats van een meer richtlijnconforme interpretatie?
Door het aanhouden van het begrip familiekring wijkt de Belgische wetgever af van de
richtlijntekst die privégebruik beoogt. Ondanks het feit dat het Hof van Justitie dit begrip nog
niet heeft uitgelegd, zorgt de richtlijnconforme interpretatie ervoor dat de notie ‘familiekring’
vaak ruimer wordt uitgelegd dan initieel de bedoeling was. In het wetsontwerp van de wet van
22 december 2016 erkent de wetgever dat de draagwijdte van de bepaling in de InfsoSoc
Richtlijn ruimer is, maar wenst toch het criterium te behouden om niet de indruk te wekken dat
er een andere invulling moet worden gegeven aan de uitzondering, hetgeen volgens haar tevens
de rechtszekerheid niet ten goede zou komen.116 Doch erkent ze dat het begrip verder kan
worden ingevuld door de rechtspraak en rechtsleer die hierbij gebonden zijn door een
richtlijnconforme interpretatie.117
Deze bekentenis van de wetgever is een goed begin van een positieve evolutie. De Belgische
rechtspraak heeft, zoals hierboven duidelijk werd, reeds een ruimere invulling gegeven die
anticipeert op innovatie. Deze rechtspraak wordt bovendien bevestigd door de rechtspraak van
het Hof van Justitie. Een ander argument in het voordeel van de aanpassing van de wettekst is
het feit dat uit het begrip ‘familiekring’ enkel impliciet kan worden afgeleid dat alleen
natuurlijke personen beroep kunnen doen op de uitzondering.
Bijgevolg zou men dus kunnen stellen dat het begrip achterhaald is en in de toekomst beter kan
worden vervangen door het begrip ‘privégebruik’. Bovendien volgt hieruit dat het begrip
privékopie beter geschikt is om de uitzondering van de reproductie voor privégebruik te
omschrijven, eerder dan het begrip thuiskopie dat nog te sterk aanleunt bij het familiekring-
criterium.
Hier kan nog aan worden toegevoegd dat het gebruik van het begrip ‘familiekring’ in de
uitzondering van de kosteloze privéuitvoering vervat in artikel XI.190, 3º WER, alsmede de
uitzondering zelf al geruime tijd bekritiseerd wordt in de rechtsleer. Zo wijst deze er terecht op
116 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 9. 117 Ibid.
32
dat de uitzondering overbodig is, doordat enkel de ‘publieke’ mededeling als vermogensrecht
wordt beschermd.118
Bovendien werd het publieke mededelingsrecht door het Hof van Cassatie beoordeeld als zijnde
de keerzijde van deze uitzondering. Zo was er namelijk sprake van een publieke mededeling
wanneer de mededeling niet onder de uitzondering viel.119 Dit zorgde voor discussie bij de
invoering van de InfoSoc Richtlijn die slechts een deel van het vermogensrecht harmoniseerde,
namelijk het publiek mededelingsrecht sensu stricto, ook wel het publiek transmissierecht
genoemd. Dit geharmoniseerde recht vormt dan samen met het publiek op- of uitvoeringsrecht,
ook wel het publiek executierecht genoemd, het publiek mededelingsrecht sensu lato. De
rechtsleer hield dan ook vol dat de privésfeer ruimer was dan enkel de familiekring.120 Doordat
gepleit wordt voor de afschaffing van de uitzondering uit artikel XI.190, 3º WER zou ook deze
uitzondering het voorgoed verlaten van het begrip ‘familiekring’ niet langer in de weg staan.
b. Hervorming op komst
Het wetsvoorstel van 12 februari 2019 houdt een wijziging in van de bewoordingen gebruikt in
artikel XI.190, 9º WER. Deze zouden namelijk de tekst van artikel 5, tweede lid, b) van de
InfoSoc Richtlijn gedeeltelijk overnemen. De reden hiervoor is dat dit laatste artikel geen
beperkingen oplegt naargelang de plaats en de bestemming van de privékopie, terwijl dit bij het
familiekring-criterium wel het geval was. Hiermee wil de wetgever ook tegemoetkomen aan de
rechtszekerheid.121
Het nieuwe artikel XI.190, 9º WER zal bij de inwerkingtreding van de betreffende wet als volgt
luiden:
“Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten
tegen:
118 J. DEENE, “De odyssee van de privé-mededeling doorheen het auteursrecht” (noot bij Cass. 20 januari 2006), RW 2006-07, afl. 12, (512)515; M.-C. JANSSENS, “Algemene uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 223. 119 Cass. 20 januari 2006, RW 2006-07, afl. 12, (511)511. 120 J. DEENE, “De odyssee van de privé-mededeling doorheen het auteursrecht” (noot bij Cass. 20 januari 2006), RW 2006-07, afl. 12, (512)515. 121 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 3-4.
33
9° de reproductie van werken, met uitzondering van bladmuziek, door een natuurlijke persoon
voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk”
c. Uitlegging van het begrip privégebruik
Door het overnemen van de letterlijke bewoordingen van de richtlijnbepaling, wordt definitief
afstand gedaan van het begrip familiekring hetgeen wordt vervangen door het begrip
privégebruik. Het Hof van Justitie heeft echter nog geen invulling gegeven aan het begrip,
waardoor het afwachten is op een interpretatie van de nationale rechters of diens eventuele
prejudiciële vragen.
Het is hierbij van belang om te wijzen op de (destijds) vernieuwende interpretatie van het begrip
‘familiekring’ die door het Hof van Cassatie werd gehanteerd in het arrest van 20 januari 2006.
Hier geeft het Hof een invulling van sociale aard dat deze doelgroep verruimt tot personen met
een quasi-familiale, private en intieme band.122
Deze interpretatie sluit alvast aan bij de invulling die door de Europese rechtsleer aan het begrip
‘privégebruik’ wordt gegeven en zoals die hierboven reeds werd besproken. Zo zal men ook
hier de band moeten beoordelen die bestaat tussen de kopieerder en de andere gebruikers,
alsook of de andere gebruikers geacht worden een eigen exemplaar van het werk aan te
schaffen. Deze evolutie in de wetgeving zal dan ook geen sluitend antwoord kunnen bieden.
Bijgevolg zou men terecht kunnen argumenteren dat het begrip familiekring hier een concreter
en strikter beoordelingscriterium kan vormen. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat aan
familiebanden ook een andere invulling kan worden gegeven. Zo kan men enerzijds louter
kijken naar het bestaan van een bloedband, wat niet noodzakelijk een nauwe band veronderstelt
en anderzijds kan men de familiekring beperken tot de gezinsleden, maar dit zou mijns inziens
tot ongewenste resultaten kunnen leiden, waardoor de evolutie in de wet wel degelijk positief
is.
122 Cass. 20 januari 2006, RW 2006-07, afl. 12, (511)512, noot J. DEENE.
34
3. Op om het even welke drager
De InfoSoc Richtlijn maakt bij de uitzondering van de privékopie geen onderscheid naargelang
de drager van het werk, noch de drager van de reproductie. Zodoende bestaat een overlap tussen
beide uitzonderingen. Natuurlijke personen kunnen zich hierdoor voor een reproductie op
papier (of soortgelijke drager) zowel op de uitzondering van de privékopie als deze van de
reprografie baseren. Bij de omzetting heeft de Belgische wetgever deze overlapping vermeden
met als gevolg dat begripsverwarring zou kunnen ontstaan, alsook verwarring betreffende de
draagwijdte van beide uitzonderingen.
Zo zou men kunnen stellen dat de privékopie-uitzondering zowel haar rechtsgrond kent in
artikelen XI.190, 9º WER als XI.190, 5º WER. Wanneer een natuurlijke persoon een
reproductie op papier maakt, kan hij deze enkel verantwoorden op grond van artikel XI.190, 5º
WER. Begripsmatig zou men nog steeds van een privékopie kunnen spreken die aan de
toepassingsvoorwaarden van een reprografie dient te voldoen. Anderzijds zou men kunnen
stellen dat het gaat om een reprografie en niet om een privékopie. Deze laatste opvatting sluit
echter niet aan bij wat de InfoSoc Richtlijn voorschrijft, namelijk dat een privékopie ook
reproducties omvat op papier of soortgelijke dragers.
Wat aanvankelijk louter een semantisch probleem bleek, vormde een onhoudbare ongelijkheid
met betrekking tot de vergoedingsregeling. Deze problemen kwamen aan bod in het arrest
HP/Reprobel van het Hof van Justitie. Het Hof erkent dat de schade veroorzaakt door een
natuurlijke persoon die een reproductie maakt voor privégebruik verschilt van de schade
veroorzaakt door een natuurlijke of rechtspersoon die kopieert voor direct of indirect
commercieel gebruik.123 Deze rechtspraak had dan ook tot gevolg dat beide uitzonderingen niet
aan hetzelfde vergoedingsregime mogen worden onderworpen (zie infra).
Bijgevolg greep de Belgische wetgever in en verschuift ze het onderscheidingscriterium tussen
de privékopie en de reprografie van de toepasselijke drager naar de doelgroep waarvoor de
uitzondering is bestemd. Zo is de privékopie bestemd voor natuurlijke personen en de
reprografie voor rechtspersonen en ondernemers.
123 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 41-42.
35
De privékopieregeling die geldt voor de naburige rechten en ingeschreven staat in artikel
XI.217, 7º WER vermeldt na de wet van 22 december 2016 nog steeds de formulering uit oud
artikel XI.190, 9º WER, waarbij sprake is van “elke drager andere dan papier”. Dit blijkt een
vergetelheid te zijn van de wetgever, dewelke in het wetsvoorstel van 12 februari 2019 wordt
rechtgezet.124
C. Toepassingsvoorwaarden voor de reprografie
1. Gedeeltelijke of integrale reproductie
In tegenstelling tot de privékopie geeft de wetgever hier duidelijk aan dat een werk niet steeds
in zijn geheel mag worden gereproduceerd. Dit kan een rechtstreeks gevolg zijn van de
toepassing van de driestappentoets bij de omzetting van de Infosoc Richtlijn. Anderzijds kan
als reden worden aangegeven dat de privékopie voordien enkel betrekking had op werken die
niet op een papieren drager zijn vastgelegd, zoals audiovisuele werken. Wanneer men deze
werken niet integraal mag reproduceren, verliezen deze reproducties in vele gevallen hun nut.
Wel wordt een onderscheid gemaakt tussen artikelen, werken van beeldende of grafische kunst
en de overige auteursrechtelijk beschermde werken. Voor deze eerste groep zal een toetsing op
basis van de normale exploitatie van het werk (zie infra: 6) moeten uitmaken of het werk
integraal, dan wel slechts gedeeltelijk mag worden gekopieerd. Voor de restcategorie, denk
maar aan boeken, is hoe dan ook enkel de reproductie van korte fragmenten van het werk
geoorloofd. Wederom kan hier het nut van de reproductie worden aangehaald om het
onderscheid te verduidelijken.
2. Van papieren (of soortgelijke) drager op papieren (of soortgelijke) drager
In de afgelopen 25 jaar is de regelgeving met betrekking tot de reprografie al enkele keren
gewijzigd. Deze wijzigingen hadden voornamelijk betrekking op de drager van het te
reproduceren werk en de reproductie. In 1994 omvatte de reprografie een reproductie vanop
een papieren drager naar om het even welke drager, bijvoorbeeld het inscannen van een boek.
124 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 6.
36
In de wet van 22 mei 2005 draaide men de rollen om en werd onder de reprografie een kopie
naar papier bedoeld, bijvoorbeeld het afdrukken van foto’s.125 Sinds de inwerkingtreding van
de wet van 22 december 2016 zijn enkel nog reproducties van papier naar papier toegestaan.
Hierdoor omvat de reprografie voornamelijk nog fotokopies.
Er kan geen twijfel meer bestaan dat het toepassingsgebied van deze uitzondering aanzienlijk
is verengd. De vraag rijst of dit niet ingaat tegen de trend van de digitalisering en of de
reprografie hierdoor zijn relevantie niet zal verliezen.126
Een reden voor deze inperking van het toepassingsgebied kan gelegen zijn in de beperking van
de schade die rechthebbenden lijden als gevolg van de reprografische reproducties. Door enkel
reproducties van papier op papier toe te staan, sluit men werken uit die origineel op digitale
drager liggen vervat. Kenmerkend voor deze werken is dat ze als gevolg van een volledig
automatisch proces aan een snel tempo kunnen worden gereproduceerd, waardoor de potentiële
schade vergroot. Een reproductie vanaf een originele analoge drager zal tijdrovender zijn. Zo
zal een gebruiker die een aantal pagina’s uit een boek wil kopiëren deze handmatig pagina per
pagina moeten inscannen waarna het apparaat deze op papier drukt. Bovendien zal de kwaliteit
van een reproductie afkomstig van een papieren drager lager zijn, waardoor de waarde die de
gebruiker aan deze reproductie hecht lager is.
Deze redenering is in lijn met overweging 38 van de InfoSoc Richtlijn die weliswaar betrekking
heeft op de privékopie. Deze overweging stelt dat digitaal reproduceren een grotere
economische impact heeft dan analoog reproduceren doordat deze op grotere schaal kan
plaatsvinden. Deze wetswijziging zorgt ervoor dat de reprografie nu beperkt wordt tot een louter
analoge reproductie.
3. Ongeacht welke fotografische techniek
Voor de invulling kan worden verwezen naar wat bij de bespreking van het Europese wettelijk
kader werd uiteengezet. Zoals het Hof van Justitie heeft verduidelijkt is het resultaat
125 J. DEENE en K. VAN DER PERRE, “Nieuwe auteurswet. Belang voor de digitale wereld”, NJW 2005, afl. 119, (866)871-872. 126 V. CASSIERS, “Arret Reprobel: la legislation belge en matiere de reprographic ne respecte pas le droit de 1’Union europeenne” (noot bij HvJ 12 november 2015), ICIP 2015, afl. 4, (831)840.
37
doorslaggevend.127 Door middel van de reproductietechniek moet de gebruiker dus een
vastlegging van een kopie van het originele werk op papier verkrijgen.
4. Door een natuurlijke of rechtspersoon
Zoals hierboven aangegeven, heeft de wet van 22 december 2016 het onderscheidingscriterium
tussen de reprografie en de privékopie verlegd naar de doelgroep waarvoor de uitzondering
bestemd is in plaats van de drager. Voordien stond de reprografie-uitzondering ook open voor
natuurlijke personen die handelden voor niet-professionele doeleinden, zolang de kopie maar
werd gemaakt op een papieren drager. Nu zijn deze gebruikers aangewezen op de privékopie.
De wetgever heeft zonder twijfel het toepassingsgebied verhelderd. Waar vroeger reeds
aanvaard werd dat rechtspersonen en ondernemers zich konden baseren op de reprografie-
uitzondering, was dit niet uitdrukkelijk af te leiden uit de bewoordingen van artikel XI.190, 5º
WER.
5. Intern gebruik voor professionele doeleinden
De notie ‘intern gebruik’ wordt door de wetgever niet gedefinieerd. Naar mijn mening heeft de
wetgever niet de bedoeling gehad om door de weglating van het begrip ‘privégebruik’ een
andere invulling aan het artikel te geven. De wijziging heeft enkel tot doel gehad te vermijden
dat niet-professioneel gebruik door natuurlijke personen onder het toepassingsgebied zou
vallen. Wat de bestemming door ondernemers en rechtspersonen betreft, is mijns inziens dus
niets gewijzigd.
In tegenstelling tot de privékopie wordt niet expliciet vereist dat de reproductie gemaakt wordt
in de onderneming zelf. Net als bij de privékopie wordt evenwel de bovenvermelde
cassatierechtspraak aangehaald om discussie hierover te vermijden.128 Intern gebruik verwijst
dus enkel naar het gebruik dat van de reproductie kan worden gemaakt. Naar analogie met wat
geldt voor de privékopie, waar het gebruik beperkt is tot personen uit de familiekring, zal het
gebruik van de reprografische kopie beperkt zijn tot personen die actief zijn binnen de
127 HvJ 27 juni 2013, nr. 457/11 t.e.m. C-460/11, ECLI:EU:C:2013:426, ‘VG Wort’, ro. 70. 128 H. VANHEES, “Commentaar bij art. 22 Auteurswet 1994” in OHRA 2007, afl. 40, (25)55.
38
onderneming. De werken zullen dus geenszins aan derden ter beschikking mogen worden
gesteld.
6. Geen afbreuk aan de normale exploitatie van het werk
Deze voorwaarde is beter gekend als de tweede stap uit de driestappentoets. Het is de enige stap
die de wetgever expliciet heeft opgenomen in de Belgische regelgeving. In tegenstelling tot die
driestappentoets is de rechter hier wel gemachtigd om een beoordeling in concreto uit te voeren.
Zo schrijft artikel XI.190, 5º WER uitdrukkelijk voor dat ‘die’ reproductie geen afbreuk mag
doen aan de normale exploitatie van het werk.
De invulling die aan deze vereiste wordt gegeven, is dezelfde als hierboven met betrekking tot
de driestappentoets werd uiteengezet. Zo kan bijvoorbeeld worden geargumenteerd dat de kopie
die in een advocatenkantoor wordt gemaakt van een artikel uit een juridisch tijdschrift voor het
gebruik door de er tewerkgestelde advocaten normaliter geen invloed heeft op de normale
exploitatie van het tijdschrift, aangezien het artikels niet individueel wordt verkocht en de
advocaten geen eigen abonnement zullen nemen op werken die door het kantoor worden
aangeschaft.
39
HOOFDSTUK 3: REPRODUCTIE VOOR ONDERWIJS EN WETENSCHAP
De privékopie en de reprografie vertonen grote gelijkenissen met de reproductie voor onderwijs
en wetenschap. Zo werd de reproductie op papier voor onderwijs en wetenschap ook soms
ondergebracht onder de benaming ‘reprografie voor onderwijs en wetenschap’129 en werden
deze uitzonderingen aan dezelfde vergoedingsregeling onderworpen.130 Sinds de wet van 22
december 2016 wordt niet alleen het toepassingsgebied van de reprografie en de privékopie
beter van elkaar onderscheiden, maar neemt ook het wettelijk kader van de reproductie voor
onderwijs en wetenschap meer afstand van de privékopie en de reprografie. Zo heeft de
wetgever er om te beginnen voor gekozen om alle uitzonderingen voor onderwijsdoeleinden of
wetenschappelijk onderzoek onder te brengen in een nieuwe onderafdeling.
In dit hoofdstuk worden de gelijkenissen en verschillen, alsook de impact van de recente
wetswijziging erop, kort toegelicht. Het is echter voornamelijk met betrekking tot de huidige
vergoedingsregeling voor de reproductie voor onderwijs en wetenschap dat de wijziging van
het wettelijk kader van de privékopie en de reprografie een grote impact heeft gehad. Om die
reden zullen de vergoedingsregelingen die voor deze drie uitzonderingen gelden in het volgende
hoofdstuk uiteen worden gezet.
§1. Reproductie ongeacht het type drager
Een eerste gelijkenis heeft betrekking op de indeling naargelang de drager waarop de
reproductie ligt vervat. Voor de wetswijziging was de grondslag voor reproducties voor
onderwijs en wetenschap opgesplitst in twee artikelen. Artikel XI.190, 6º WER had betrekking
op de reproducties op papier, terwijl artikel XI.190, 7º WER van toepassing was op reproducties
op elke drager, met uitzondering van papier. Dit onderscheid doet denken aan de oude regeling
betreffende de reprografie en de privékopie.
129 J. DEENE, en K. VAN DER PERRE, “Nieuwe auteurswet. Belang voor de digitale wereld”, NJW 2005, afl. 119, (866)872. 130 Koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd, BS 7 november 1997, 29874. (hierna: KB oude reprografievergoeding)
40
Bij de hervorming van de privékopie- en de reprografieregeling om de hierboven vermelde
redenen, werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de regeling met betrekking tot deze
bepalingen te wijzigen. In tegenstelling tot de privékopie en de reprografie bestond er geen
overlap tussen beide bepalingen, waardoor het perfect mogelijk was om deze samen te voegen.
Hierdoor verdwijnt de benaming reprografie voor onderwijs en wetenschap.
Hierbij kan worden vermeld dat voordien, net zoals op dit ogenblik nog steeds geldt voor de
reprografie, de omvang van de reproductie afhankelijk werd gesteld van het type werk dat wordt
gereproduceerd. Deze beperking is in de huidige regeling verdwenen, waardoor de
driestappentoets ten volle moet worden uitgevoerd.
Bijgevolg wordt het dus wel mogelijk om te argumenteren dat het gebruik door studenten niet
ingaat tegen de normale exploitatie, omdat van studenten niet kan worden verwacht dat ze de
financiële middelen hebben om alle boeken die ze tijdens hun studie nodig hebben, aan te
schaffen. Deze argumentatie zal des te gegronder worden wanneer het niet gaat om integrale,
doch substantiële delen van de werken. Het zal echter steeds de rechter zijn die hierover zal
oordelen.
§2. Gebruik verantwoord door nagestreefde niet winstgevende doelstelling
De afwezigheid van een commercieel of winstgevend oogmerk is een toepassingsvoorwaarde
die deze uitzondering gemeen heeft met de privékopie. Met deze voorwaarde bedoelt de
wetgever dat de gebruiker geen winst mag maken door middel van de reproducties.131
Overweging 42 van de InfoSoc Richtlijn bepaalt namelijk dat de organisatiestructuur en de
financiering van de instelling niet doorslaggevend is, maar dat moet worden gekeken naar de
activiteiten. Zo zal mijns inziens een leerkracht die in bijberoep bijles geeft zich niet kunnen
beroepen op deze uitzondering om auteursrechtelijke werken te reproduceren. Ook een
leerkracht die een syllabus opstelt door het bundelen van delen uit auteursrechtelijk beschermde
boeken om deze te verkopen aan studenten zal niet aan deze toepassingsvoorwaarde voldoen.
131 H. VANHEES, Handboek intellectuele rechten, Antwerpen, Intersentia, 2017, 62.
41
§3. Ter illustratie bij onderwijs of wetenschappelijk onderzoek
Onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn termen die een heel brede invulling kunnen
krijgen. Het toepassingsgebied is ruimer dan enkel de erkende onderwijsinstellingen.132 Ook
worden er geen vereisten gesteld wat de leeftijd betreft van zij die onderworpen zijn aan het
onderwijs. Overweging 42 van de InfoSoc Richtlijn vermeldt uitdrukkelijk dat
afstandsonderwijs onder de toepassing van deze uitzondering kan vallen. Doordat ook de
distributie van reproducties zich onder de draagwijdte van het reproductierecht situeert, kan ook
het verspreiden van de reproducties onder studenten onder de uitzondering worden begrepen.133
De doelstelling wordt enigszins beperkt door het begrip “illustratie” aangezien op deze manier
de uitzondering geen toepassing vindt wanneer het gereproduceerde werk niet in rechtstreeks
verband staat met het onderwijs.
Daarenboven moet door de vereiste van richtlijnconforme interpretatie deze bepaling strenger
worden gelezen dan ze laat uitschijnen. De InfoSoc Richtlijn spreekt namelijk van “uitsluitend
als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek”134, wat
impliceert dat onderwijs of wetenschappelijk onderzoek het enige doel mag zijn van het gebruik
van het gereproduceerde werk.135 Hetzelfde geldt voor de Databankrichtlijn dewelke zegt dat
het moet gaan om gebruik “alleen ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk
onderzoek”.136
§4. Andere gelijkenissen en verschillen
Sinds de invoering van de wet van 22 december 2016 kent de reproductie voor onderwijs en
wetenschap ook een uitzondering voor bladmuziek. Deze uitzondering was reeds voorzien met
betrekking tot de reprografie en wordt door dezelfde wet ook ingevoerd met betrekking tot de
132 Art. XI.191/1, §1, 4º WER a contrario. 133 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 12. 134 Art. 5, lid 3, a) InfoSoc Richtlijn. 135 M.-C. JANSSENS, “Algemene uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 265. 136 Art. 5, lid 2, b) Databankrichtlijn.
42
privékopie. Analoog aan de reprografie, neemt de wettelijke bepaling ook de tweede stap van
de driestappentoets op in de toepassingsvoorwaarden. Hierdoor is een toetsing van deze stap in
concreto mogelijk.
Eigen aan uitzonderingen ten behoeve van onderwijs en wetenschap betreft de verplichting om
de bron te vermelden, tenzij dit niet mogelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer het een anoniem
werk is of de auteur een pseudoniem gebruikt.137 Mijns inziens zal de gebruiker wel steeds de
gegevens moeten vermelden waarover hij beschikt. Deze voorwaarde is niet aanwezig in het
kader van de reprografie en de privékopie.
Door de gelijkenissen die bestaan tussen de reprografie en de privékopie enerzijds en de
reproductie voor onderwijs en wetenschap anderzijds, zullen de eerste twee uitzonderingen in
bepaalde gevallen als opvangnet kunnen dienen voor reproducties die niet aan de voorwaarden
van onderwijs of wetenschap in de strikte zin kunnen voldoen. Zo zullen mijns inziens
studenten een reproductie maken die zowel kan dienen voor onderwijsdoeleinden als
privégebruik. Wanneer ze hierdoor niet onder de voorwaarde van uitsluitende toelichting bij
onderwijs valt, kan ze nog steeds aan de voorwaarden voor de toepassing van de privékopie
voldoen.
137 J. DEENE, “Het gewijzigd regime van de onderwijs- en wetenschapsexceptie: oude wijn in nieuwe zakken”, A&M 2017, afl. 2, (125)132.
43
HOOFDSTUK 4: BILLIJKE VERGOEDING DE LEGE LATA
Op grond van de bepalingen uit de InfoSoc Richtlijn is de nationale wetgever gehouden om in
een vergoedingsregeling te voorzien in het kader van de privékopie en de reprografie. Zoals
hierboven reeds aangehaald, wordt de billijke vergoeding door het Hof van Justitie als
autonoom Europeesrechtelijk begrip gekwalificeerd. Met de vergoeding wil men de schade die
ontstaat door de door de uitzonderingen toegelaten reproducties herstellen.138 Om deze reden is
het in principe diegene die de schade veroorzaakt die de vergoeding moet betalen. Dit betekent
echter niet dat de billijke vergoeding als een toepassingsvoorwaarde van de uitzonderingen
moet worden gezien.139 Het is aan de wetgever om in een passend regime te voorzien. Bij
afwezigheid van zo een regime, zal de gebruiker zich nog steeds rechtmatig op de uitzondering
kunnen beroepen.
Hieronder wordt de vergoedingsregeling besproken die door de Belgische wetgever is
ingevoerd. De wetgever heeft hierbij in principe een grote vrijheid, maar rechtspraak van het
Hof van Justitie heeft doorheen de jaren de nationale wetgeving bijgestuurd.
§1. Privékopie
A. De rechthebbenden
Artikel XI.229 WER vermeldt als rechthebbenden de auteurs, uitvoerende kunstenaars en de
producenten van fonogrammen en audiovisuele werken als rechthebbenden van de billijke
vergoeding. Een overdracht van zijn auteursrechten of naburige rechten doet hieraan geen
afbreuk. De auteur of uitvoerend kunstenaar zal steeds aanspraak kunnen maken op de billijke
vergoeding, aangezien het recht hierop onoverdraagbaar is.
Voor de wet van 22 december 2016 stonden ook uitgevers in de lijst van rechthebbenden. In
het HP/Reprobel arrest besliste het Hof van Justitie echter dat zulke regeling niet in
overeenstemming is met de InfoSoc Richtlijn, daar uitgevers geen rechthebbenden zijn
138 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 39-40. 139 S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 134-135.
44
overeenkomstig artikel 2 van deze richtlijn.140 Het toekennen van een deel van de billijke
vergoeding aan uitgevers zou verhinderen dat de “enige echte” rechthebbenden hun volledige
schade vergoed zien.
In tegenstelling tot de reprografie-regeling (zie infra) heeft de Belgische wetgever niet beslist
om een aparte vergoeding te voorzien voor uitgevers. De verantwoording hiervoor vindt zijn
grondslag in het Europese recht van vrij verkeer van goederen. Aangezien een recht op
vergoeding niet in Europese wetgeving of internationale verdragen is voorzien, zou het
invoeren van een nationale regeling een niet te rechtvaardigen inbreuk kunnen vormen op het
vrij verkeer.141
In het wetsvoorstel van 12 februari 2019 lijkt de wetgever op deze beslissing te zijn
teruggekomen. Zoals door de wet van 22 december 2016 gebeurde in de reprografieregeling,
zal in de toekomst dus ook een afzonderlijke vergoedingsregeling worden voorzien voor
uitgevers ter compensatie van het door hen geleden nadeel als gevolg van het maken van
privékopieën.
Met deze ingreep wil de wetgever vermijden dat de uitgevers hun activiteiten niet langer kunnen
financieren, hetgeen de economische en culturele ontwikkeling nadeel zou berokkenen.142 Net
zoals geldt voor de vergoeding van de uitgevers voor gemaakte reprografieën doet deze
vergoeding geen afbreuk aan de vergoeding van de rechthebbenden op grond van artikel XI.229
WER.143 De wetgever heeft echter een bijkomend wetsvoorstel nodig om de inhoud van de
vergoedingsregeling te bepalen.144 Omdat de inhoud nauw aansluit bij de vergoedingregeling
voor de rechthebbenden zal deze hieronder verder worden toegelicht.
140 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 47-48. 141 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 16. 142 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 4. 143 Ibid., 7. 144 Wetsvoorstel van 20 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3569/001, 1-9.
45
B. De bijdrageplichtigen
De vergoeding wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire
aankoper van de apparaten waarop de vergoeding verschuldigd is.145 De vergoeding wordt
betaald op het ogenblik dat het apparaat in België op de markt wordt gebracht.146 Dit tijdstip
zal dus bepalen wie van de drie entiteiten de vergoeding zal moeten overmaken. De fabrikant
zal de vergoeding betalen wanneer hij rechtstreeks de apparaten in België op de markt brengt.
Wanneer de apparaten in een andere lidstaat van de Europese Unie worden gemaakt of vanuit
die lidstaat België worden binnengebracht, zal de Belgische intracommunautaire aankoper de
vergoeding betalen.147 Komt het apparaat uit een ander land, betaalt de Belgische invoerder.148
Het Hof van Justitie heeft uitdrukkelijk bepaald dat het plaatsen van de betalingsverplichting
bij deze entiteiten geoorloofd is, aangezien de vergoeding zal worden doorgerekend aan de
gebruiker die uiteindelijk het apparaat aanschaft.149 Dit systeem komt tegemoet aan de
praktische moeilijkheden om de particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de
billijke vergoeding te betalen. Bovendien wijst het Hof op overweging 35 van de InfoSoc
Richtlijn die aangeeft dat bij minimale schade geen vergoedingsverplichting ontstaat. Het zou
dan ook een argument kunnen vormen voor een individu om te stellen dat de schade die het
individu veroorzaakt bij de auteur slechts minimaal is.150
C. De vergoeding
De vergoeding wordt bekomen door het aanrekenen van een forfaitair bedrag op de apparaten
en dragers die kennelijk worden gebruikt voor het maken van privékopieën.151 De categorieën
van apparatuur en dragers waarop de vergoeding betrekking heeft en de hoogte ervan, zijn
145 Art. XI.229, lid 2 WER. 146 Art. 3 KB Privékopievergoeding. 147 Art. 1, 7º KB Privékopievergoeding. 148 Art. 1, 6º KB Privékopievergoeding. 149 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 48. 150 Ibid., ro. 46. 151 Art. XI.229, derde lid jº art. XI.232 WER.
46
opgenomen in artikel 2 van het KB Privékopievergoeding. De beheersvennootschap die instaat
voor de heffing en verdeling van deze vergoeding is AUVIBEL.152
Op het ogenblik dat vaststaat dat een apparaat of drager kan worden gebruikt om een privékopie
te maken, zal men kunnen overgaan tot de heffing van een billijke vergoeding. Het Hof van
Justitie gaat namelijk uit van de vereiste van mogelijke schade, niet van zekere schade.153 De
rechthebbende zal dus niet moeten bewijzen dat de eindgebruiker de apparaten of dragers
effectief heeft aangewend voor het maken van privékopieën. Een natuurlijke persoon wordt
namelijk geacht alle functies ervan volledig te benutten.154 Dit veronderstelt evenwel dat de
eindgebruiker een natuurlijke persoon is in zijn hoedanigheid van privégebruiker.155
Opmerkelijk is dat aan de lijst in artikel 2 KB Privékopievergoeding sinds 2009 quasi geen
veranderingen zijn doorgevoerd156, ondanks het feit dat de regels die betrekking hebben op de
privékopie wel aanzienlijk zijn gewijzigd. De lijst met dragers en apparaten kadert nog altijd in
de tijdsgeest waarin de privékopie exceptie enkel betrekking had op geluids- en audiovisuele
werken. Het toepassingsgebied werd namelijk pas uitgebreid bij wet van 31 december 2012 tot
alle werken die gereproduceerd werden op een andere drager dan papier.157
Zo zijn er geen toestellen opgenomen die reproducties kunnen maken op een papieren drager
of reproducties van werken waarvan het origineel op papieren drager is vastgelegd. De
bestaande categorieën van scanners en kopieerapparaten waren vroeger opgenomen in het
(oude) koninklijk besluit met betrekking tot de reprografievergoeding158, maar zijn bij de
152 Art. XI.229, vijfde lid WER; Koninklijk besluit van 21 januari 1997 tot het belasten van een vennootschap met de inning en de verdeling van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, BS 1 februari 1997, 1954. 153 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 39. 154 Ibid., ro. 55. 155 Ibid., ro. 54-56. 156 Koninklijk besluit van 17 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken, BS 23 december 2009, 80490. 157 Art. 5, c) Wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie, BS 31 december 2012, 88937. 158 Koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd, BS 7 november 1997, 29874.
47
afschaffing van de forfaitaire vergoeding voor de reprografie niet overgeheveld naar de
bepalingen in het kader van de privékopie.
Het wetvoorstel van 12 februari 2019 wil ook hier verandering in brengen en voert default-
tarieven in om te verhinderen dat apparaten en dragers die momenteel ontbreken op de lijst uit
het KB Privékopievergoeding aan een vergoeding ontsnappen. Het tarief zal drie procent
bedragen van de aankoopprijs die wordt aangerekend door de fabrikant, de intracommunautaire
aankoper of de invoerder op het apparaat of de drager.159
De wetgever wil met het invoeren van deze tarieven ook verhinderen dat de Belgische overheid
zal worden veroordeeld tot het betalen van de vergoeding door het ontbreken van een nieuwe
lijst met apparaten en dragers. Dit zou betekenen dat de vergoeding dan ten laste komt van alle
belastingplichtigen in plaats van de consumenten van de apparaten en dragers. De wetgever
wijst er namelijk op dat de verplichting die op de overheid rust tot het incasseren van de billijke
vergoeding een resultaatsverplichting is.160
D. In welke gevallen is de vergoeding verschuldigd?
Met een andere belangrijke wijziging in de wet van 22 december 2016 wil de wetgever
benadrukken dat de billijke vergoeding enkel verschuldigd is voor reproducties die onder de
toepassing van de uitzondering van de privékopie vallen. Doordat het oude artikel XI.229 WER
vermeldde dat de billijke vergoeding verschuldigd was “inclusief voor de gevallen bedoeld in
artikel XI.190, 9º en 17º en artikel XI.217, 7º en 16º”, werd de indruk gewekt dat de billijke
vergoeding ook in andere gevallen moest worden aangerekend.
Het Hof van Justitie bepaalt dat het bestaan van een band tussen het heffen van de vergoeding
en het aanwenden van het apparaat voor het maken van privékopieën noodzakelijk is.161 Het is
bijgevolg niet toegestaan om een vergoeding te heffen op de verkoop van apparaten en dragers
die kunnen worden gebruikt voor het maken van privékopieën zonder na te gaan of deze
effectief voor deze doeleinden worden gebruikt. In casu werd de verkoper van CD-r’s, DVD-
159 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 8-9. 160 Ibid., 4-5. 161 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 52.
48
r’s en andere apparatuur aangesproken voor de betaling van de billijke vergoeding zonder
hierbij een onderscheid te maken naargelang het doel waarvoor deze werden gebruikt.162
Het verbod op ongedifferentieerd heffen dat door het Hof van Justitie in het arrest Padawan
werd vastgesteld, wordt door haar latere rechtspraak enigszins beperkt. In de zaak Amazon werd
het Hof de vraag gesteld of een lidstaat in een regeling kon voorzien die een forfaitaire
vergoeding oplegt zonder een onderscheid te maken naargelang de dragers of apparaten worden
aangewend voor particulier of zakelijk gebruik, maar tegelijk ook een mogelijkheid biedt om
de terugbetaling te vragen wanneer de dragers of apparaten worden aangewend louter voor
zakelijk gebruik.163 Het antwoord van het Hof hierop is positief, maar niet onvoorwaardelijk.
Zo moeten er praktische moeilijkheden bestaan die rechtvaardigen dat er op ongedifferentieerde
wijze een vergoeding wordt geïnd, bijvoorbeeld het identificeren van particuliere gebruikers.164
Anderzijds moet de doeltreffendheid, reikwijdte, beschikbaarheid en openbaarheid van de
mogelijkheid tot terugbetaling worden beoordeeld om na te gaan of het voldoende tegemoet
komt aan de moeilijkheden.165 Zo mag het ook niet te moeilijk zijn voor de gebruiker om
terugbetaling te bekomen.166
De Belgische wetgever heeft om deze reden een regeling ingevoerd die voorziet in terugbetaling
of vrijstelling van de billijke vergoeding.167 Professionele gebruikers worden in het KB
Privékopievergoeding als volgt gedefinieerd: “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon
ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen die de in artikel 8, § 3 bepaalde
apparaten en/of dragers, uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van zijn beroep of
handelsactiviteit gebruikt”.168 Zij kunnen aan de beheersvennootschap de terugbetaling vragen
van de betaalde billijke vergoeding wanneer ze op eer verklaren dat de apparaten of dragers
enkel gebruikt worden voor professioneel gebruik. Professioneel gebruik veronderstelt
logischerwijs dat er geen privékopieën worden gemaakt.169 Om misbruik te voorkomen,
beschikt de beheersvennootschap over de mogelijkheid om bij twijfel over het professionele
162 Ibid., ro. 17. 163 HvJ 11 juli 2013, nr. C-521/11, ECLI:EU:C:2013:515, ‘Amazon’. 164 Ibid., ro. 35. 165 Ibid., ro. 36. 166 Ibid., ro. 34. 167 Artikel XI.233 WER juncto artikel 8 e.v. KB Privékopievergoeding. 168 Art. 1, 16º KB Privékopievergoeding. 169 Art. 1, 18º KB Privékopievergoeding.
49
gebruik de ter controle noodzakelijke gegevens op te vragen bij de bijdrageplichtigen of de
professionele gebruikers.170 Het verzoek tot terugbetaling moet kunnen geschieden via
elektronische weg om te vermijden dat het gebruikers te veel moeite kost om een verzoek in te
dienen.171 De wetgever komt hiermee tegemoet aan de bezorgdheden die door het Hof van
Justitie in het Amazon arrest worden geuit.
Professionele gebruikers kunnen ook worden vrijgesteld van de betaling van de billijke
vergoeding bij de aanschaffing van de apparatuur of dragers bij een vrijgestelde
bijdrageplichtige.172 Dit zijn fabrikanten, invoerders of intracommunautaire aankopers die een
vrijstellingsovereenkomst hebben afgesloten met de beheersvennootschap.173 Deze
overeenkomst wordt bekomen doordat de entiteiten de apparaten en dragers enkel ter
beschikking stellen aan professionele gebruikers.
Op te merken valt dat de wetgever bij het definiëren van het begrip ‘professionele gebruiker’
de categorieën van dragers wenste te specificeren die het voorwerp kunnen uitmaken van
professioneel gebruik. Hij verwijst hiervoor naar artikel 8, §3 van het KB
Privékopievergoeding, hetgeen echter onbestaande is. Bijgevolg is het onduidelijk voor welke
apparatuur of dragers de professionele gebruiker terugbetaling of vrijstelling kan bekomen.
Het is logisch dat professionele gebruikers geen vergoeding verschuldigd zijn of de
terugbetaling ervan kunnen bekomen. Zij kunnen zich namelijk voor professionele doeleinden
nooit baseren op de uitzondering van de privékopie. Wanneer een natuurlijke persoon een
apparaat of drager aanschaft voor gemengd gebruik zal deze de terugbetaling niet kunnen eisen,
ook al heeft hij deze aangeschaft in zijn hoedanigheid als ondernemer.
Uit het jaarverslag van AUVIBEL blijkt dat van deze terugbetalingsmogelijkheid zelden of nooit
gebruik wordt gemaakt.174 Volgens AUVIBEL is dit te wijten aan het kleine bedrag gekoppeld
aan de administratieve last die dit voor de ondernemingen meebrengt. Bovendien komen de
reproducties die eventueel toch worden gemaakt onder het exclusieve reproductierecht. Een
170 Art. 8, §2, derde lid jº art. 7 KB Privékopievergoeding. 171 Art. 8, §2, tweede lid KB Privékopievergoeding. 172 Art. 1, 17º jº art. 8/1 KB Privékopievergoeding. 173 Art. 1, 16º jº art. 8/3 KB Privékopievergoeding. 174 AUVIBEL, Jaarverslag 2017, 21, http://auvibel.be/userfiles/files/20180620%20Jaarverslag%202017%20signe.pdf.
50
onderneming die bijvoorbeeld smartphones ter beschikking stelt aan zijn personeel loopt
hierdoor een groot risico. Deze apparaten zullen immers eerder bestemd zijn voor gemengd
gebruik, waardoor een inbreuk op het reproductierecht niet langer kan worden geremedieerd
door zich te beroepen op de uitzondering van de privékopie.
E. Ter beschikking stellen van reproductieapparaten
De vergoedingsregeling speelt niet in op de situatie waarbij een privékopie wordt gemaakt met
een toestel dat door een derde ter beschikking wordt gesteld, bijvoorbeeld door een copy center.
Dit sluit aan bij de discussie over de toepassingsvoorwaarde die oplegt dat de reproductie wordt
gemaakt in de familiekring. Het Hof van Cassatie heeft beslist dat het ook mogelijk is om een
reproductie te maken buitenshuis, in casu in een copy center, zolang het de gebruiker van de
reproductie is die hiertoe de opdracht gaf.175
Zoals eerder werd opgemerkt, is sinds de verruiming van het toepassingsgebied van de
uitzondering voor de privékopie naar reproducties op papier nog geen vergoedingsregeling voor
deze soort reproducties in de wet ingevoerd. Dit betekent dat ook voor reproducties die in
copycenters worden gemaakt geen vergoeding kan worden geïnd. (zie infra)
F. Toekomst: eigen vergoeding voor uitgevers
Met twee recente wetsvoorstellen komt de wetgever terug op zijn beslissing om de vergoeding
voor de uitgevers in het kader van de privékopie af te schaffen.176 Net zoals momenteel reeds
het geval is voor de reprografie krijgen de uitgevers een vergoeding die geen afbreuk doet aan
de vergoeding die de rechthebbenden krijgen voor reproducties die onder het toepassingsgebied
van de privékopie uitzondering vallen.
Merkwaardig is dat de wetgever het toepassingsgebied van de uitgeversvergoeding beperkt tot
reproducties door natuurlijke personen voor eigen gebruik zonder enig direct of indirect
175 Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, (267)275, noot V. VANOVERMEIRE. 176 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 1-9; Wetsvoorstel van 20 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3569/001, 1-9.
51
commercieel oogmerk.177 Hiermee wijkt de wetgever af van de aanpassing van het
toepassingsgebied van de privékopie-uitzondering aan de bewoordingen van de InfoSoc
Richtlijn waarbij gebruikt wordt gemaakt van het begrip ‘privégebruik’ en niet van het begrip
‘eigen gebruik’. Het lijkt er echter op dat de wetgever hiermee het toepassingsgebied van deze
vergoedingsregeling niet heeft willen beperken, aangezien de franstalige tekst dezelfde
bewoordingen hanteert als in het aangepaste artikel XI.190, 9º WER: “par une personne
phisique pour un usage privé et à des fins non directement ou indirectement commerciales”.178
Veiligheidshalve zou het dan ook beter zijn om de bewoordingen aan te passen en gebruik te
maken van het begrip ‘privégebruik’.
Net als de vergoeding van de rechthebbenden zal de vergoeding van de uitgevers bestaan uit
een forfaitair bedrag dat wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire
aankoper van de dragers en apparaten die worden gebruikt voor het maken van privékopieën.
Wederom zal moeten worden voorzien in een koninklijk besluit dat de apparaten en dragers
opsomt die kennelijk voor de reproductie worden gebruikt en zal een beheersvennootschap
worden belast met de inning van de vergoeding.
§2. Reprografie
De Belgische vergoedingsregeling die gold voor de reprografie (en in mindere mate deze van
toepassing op de privékopie) was het voorwerp van een procedure voor het Hof van Justitie. In
casu vorderde Reprobel, de Belgische beheersvennootschap voor het innen van de vergoeding
voor de reprografie uitzondering, van Hewlett Packard de betaling van een forfaitair bedrag op
elke verkochte multifunctionele printer in België.179
177 Wetsvoorstel van 20 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3569/001, 5. 178 Art. 2 juncto art. 5 Wetsvoorstel van 20 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3569/001, 5. 179 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 15-17.
52
A. Vergoeding van de rechthebbenden
1. Rechthebbenden
Het aantal rechthebbenden die aanspraak maken op een vergoeding voor de toepassing van de
reprografie-uitzondering is minder omvangrijk dan bij de privékopie. Dit is logisch aangezien
het aantal werken die voor de uitzondering in aanmerking komt eveneens minder omvangrijk
is. Het zijn enkel de auteurs van de werken die recht hebben op een vergoeding.180
Voor de wet van 22 december 2016 werden onder de rechthebbenden ook de uitgevers
begrepen. Zoals hierboven uiteengezet was dit niet in overeenstemming met de InfoSoc
Richtlijn aangezien uitgevers geen rechthebbenden zijn overeenkomstig artikel 2 van die
richtlijn en bovendien de vergoeding integraal moet toekomen aan de “echte” rechthebbenden.
Om tegemoet te komen aan de nadelen die de uitgevers lijden als gevolg van reprografieën,
voorziet de Belgische wetgever in een vergoedingsregeling die losstaat van de billijke
vergoeding voor de auteur in het kader van de reprografie. Deze regeling komt hieronder aan
bod (B). De vergoeding waarop de auteurs recht hebben, is tevens onoverdraagbaar.181 Ze kan
dus contractueel ook niet aan uitgevers of andere entiteiten worden overgedragen.
2. De vergoedingsplichtigen
In tegenstelling tot wat geldt voor de privékopie zijn de gebruikers ook diegenen die de
vergoeding verschuldigd zijn, tenzij in het geval waarin de reproducties worden gemaakt met
reproductieapparaten die ter beschikking zijn gesteld.182 Hierbij kan gedacht worden aan copy
centers. In dat geval zal diegene die het apparaat ter beschikking stelt de vergoeding dragen.
Hierdoor was het in theorie goedkoper om reprografieën te maken met een ter beschikking
gesteld apparaat aangezien men hierdoor enkel een evenredige vergoeding verschuldigd is. In
de praktijk zal de dienstverlener echter kosten doorrekenen aan de eindgebruiker.
180 Art. XI.235 WER. 181 Art. XI.239, vijfde lid WER. 182 Art. XI.236 WER.
53
Voor de wet van 22 december 2016 bestond voor de fabrikanten, invoerders en aankopers ook
een verplichting tot het betalen van een forfaitaire vergoeding naar analogie met de regeling die
geldt bij de privékopie.183 Met de afschaffing van de forfaitaire vergoeding vervalt ook deze
verplichting wat de apparatuur voor het maken van reprografieën betreft. (zie infra)
3. De vergoeding
Zoals hierboven reeds summier werd aangehaald, schaft de wet van 22 december 2016 de
forfaitaire vergoeding in kader van de reprografie af. Momenteel is uitsluitend een evenredige
vergoeding verschuldigd.
Vroeger bestond een combinatie van een forfaitaire vergoeding op apparatuur die in het KB
Reprografievergoeding werd opgesomd en een evenredige vergoeding per gemaakte
reproductie. Het Hof van Justitie erkent de mogelijkheid om een forfaitaire vergoeding aan te
rekenen wanneer moeilijkheden bestaan om de gebruikers te identificeren en de vergoeding van
hen af te dwingen zodat het quasi onmogelijk wordt om de schade te berekenen.184
Ten tijde van het arrest gold de reprografie uitzondering nog voor zowel natuurlijke personen
die reproducties maakten voor privégebruik als voor rechtspersonen en natuurlijke personen die
ze aanwendden voor intern professioneel gebruik. De wetgever hield bij de berekening van de
forfaitaire vergoeding echter geen rekening met het verschil in doeleinden bij het gebruik.
Het is niet zo dat het Hof van Justitie de afschaffing van de forfaitaire vergoeding als enige
oplossing heeft aangereikt. Het Hof stelde ook het invoeren van terugbetalingsmechanismen
voor om de overcompensatie door de combinatie van de forfaitaire en de evenredige vergoeding
te remediëren.185 Het is de Belgische wetgever die ervoor heeft gekozen om de forfaitaire
vergoeding af te schaffen.
Ook aan de evenredige vergoeding moest als gevolg van het HP/Reprobel arrest worden
gesleuteld. Zo werd een onderscheid gemaakt met betrekking tot de hoogte van de vergoeding
183 (Oud) art. XI.235, tweede lid WER. 184 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 46-47; HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 70 en 82. 185 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 85.
54
per reproductie naargelang de gebruiker meewerkte bij de inning van de vergoeding.186 Het Hof
oordeelde dat de omvang van de schade in beide situaties niet van elkaar verschilt.187 De
voorwaarden waaraan de gebruiker moet voldoen vooraleer kan worden gesproken van
medewerking liggen vervat in artikel 10 van het opgeheven koninklijk besluit van 30 oktober
1997 met betrekking tot de reprografie.
4. In welke gevallen is de vergoeding verschuldigd?
Analoog aan hetgeen geldt in kader van de privékopie is de vergoeding enkel verschuldigd
wanneer aan de toepassingsvoorwaarden van de reprografie uitzondering is voldaan. In andere
gevallen is de gebruiker verplicht om de toestemming van de auteur van het werk te vragen. De
wetgever heeft in het artikel XI.235 WER deze onduidelijkheid ook weggewerkt.
B. Vergoeding van de uitgevers
De wetgever kent de uitgevers een recht op vergoeding toe die losstaat van de vergoeding waar
auteurs recht op hebben in het kader van de reprografie. De toepasselijke bepalingen bevinden
zich nu in de nieuwe titel 7/1 van boek XI van het Wetboek van Economisch Recht. BRISON en
MAMPAEY schrijven dat het nieuwe artikel XI.318/6 WER zodanig moet worden
geïnterpreteerd dat het vergoedingsrecht van de uitgever een nieuw naburig recht uitmaakt.188
Enerzijds wil de wetgever hiermee tegemoetkomen aan het nadeel dat uitgevers lijden doordat
de reprografie afbreuk doet aan hun inspanningen. Uitgevers verrichten namelijk financiële en
professionele investeringen, onder andere voor de totstandkoming, distributie en de marketing
van de papieren uitgaven.189 Anderzijds mag de regeling de vergoeding van de auteurs niet
aantasten. Voor de wet van 22 december 2016 werd de vergoeding namelijk verdeeld tussen de
auteur en de uitgever, maar omwille van de rechtspraak van het Hof van Justitie in de
186 Artt. 8-9 KB oude reprografievergoeding. 187 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 79. 188 F. BRISON en S. MAMPAEY, “De vergoeding van de uitgevers voor reproducties op papier van hun uitgaven op papier” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 1043-1044. 189 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 24.
55
HP/Reprobel zaak die hoger werd aangehaald, wordt nu in een losstaand vergoedingsrecht
voorzien.
De uitgevers hebben, net als de auteurs, recht op een eigen evenredige vergoeding in de gevallen
waarin er sprake is van een reprografie.190 In tegenstelling tot artikel XI.235 WER, waar
uitdrukkelijk wordt verwezen naar de toepasselijke wetsbepalingen van de uitzonderingen
waarop de vergoeding betrekking heeft, worden hier uitsluitend de toepassingsvoorwaarden van
de reprografie herhaald. Reproducties in het kader van onderwijs en wetenschap worden
uitdrukkelijk uit het toepassingsgebied van de uitgeversvergoeding gehaald.191 Dit impliceert
dat de uitgevers slechts recht hebben op een vergoeding in de gevallen dat er sprake is van een
reprografie van werken van letterkunde of kunst en databanken.
Aangezien in het kader van de reprografie het gebruik van een forfaitaire a priori vergoeding
is afgeschaft, wordt de vergoeding voor uitgevers ook enkel berekend aan de hand van de
werkelijk gemaakte reproducties. Deze evenredige vergoeding wordt verder gespecificeerd in
het koninklijk besluit van 5 maart 2017 betreffende de vergoeding verschuldigd aan uitgevers
voor de reproductie op papier of soortgelijke drager van hun uitgaven op papier (hierna: KB
Uitgeversvergoeding).192
Naar analogie met de billijke vergoeding voor de reprografie zijn de vergoedingsplichtigen de
natuurlijke en rechtspersonen die de reproducties vervaardigen of diegenen die aan hen
reproductieapparaten ter beschikking stellen.193 Deze laatsten kunnen immers de vergoeding
aan de rechtspersonen en natuurlijke personen doorrekenen.
In tegenstelling tot hetgeen geldt met betrekking tot de vergoeding voor de privékopie en de
reprografie194, bepaalt de wet niet dat de vergoeding van de uitgever onoverdraagbaar is.
190 Art. XI.318/1 jº XI.318/2 WER. 191 Art. XI.318/1 WER. 192 Koninklijk besluit van 5 maart 2017 betreffende de vergoeding verschuldigd aan uitgevers voor de reproductie op papier of soortgelijke drager van hun uitgaven op papier, BS 10 maart 2017, 35039. 193 Art. XI.318/2, tweede lid WER. 194 Art. XI.234, §1 WER; Art. XI.239, vierde lid WER.
56
Uitgevers kunnen bijgevolg overeenkomstig het gemeenrecht afstand doen van deze
vergoeding of ze overdragen.195
C. Beheersvennootschap
Bij koninklijk besluit werd REPROBEL aangeduid als beheersvennootschap voor de inning en de
verdeling van de billijke vergoeding aan rechthebbenden en voor de vergoeding van de
uitgevers.196
§3. Reproductie voor onderwijs en wetenschap
A. Billijke vergoeding?
Voor de wet van 22 december 2016 werd een onderscheid gemaakt naargelang de drager
waarop de reproductie werd gemaakt. Wanneer het ging om reproducties op papier of
soortgelijke drager werd de reproductie, hoewel ze werd gemaakt voor onderwijs- en
wetenschapsdoelstellingen, aan dezelfde regeling onderworpen als de billijke
vergoedingsregeling voor de reprografie. De vergoeding bestond daarom ook uit een forfaitair
en evenredig gedeelte. De verdere uitwerking van deze regeling werd dan ook beheerst door
het oude koninklijk besluit van 30 oktober 1997.
Hierdoor kan worden geargumenteerd dat de vergoeding ook als een billijke vergoeding moest
worden aangemerkt. Zoals hiervoor reeds ter sprake kwam, oordeelde het Hof van Justitie dat
het begrip ‘billijke vergoeding’ een autonoom Unierechtelijk begrip is en dus begrepen moet
worden als de vergoeding van de schade geleden door de rechthebbende. Anderzijds zou men
kunnen stellen dat de Europese wetgever een vergoeding, in tegenstelling tot wat geldt voor de
privékopie en reprografie, niet verplicht heeft gemaakt en de vergoeding zodoende niet als een
195 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 28. 196 Art. XI.239, zesde lid WER; Art. XI.318/3, vierde lid WER; Koninklijk besluit van 11 oktober 2018 waarbij een vennootschap gelast wordt de inning en verdeling te verzekeren van de vergoeding voor reprografie en van de vergoeding voor uitgevers voor reproducties op papier van hun uitgaven op papier, BS 24 oktober 2018, 81202.
57
billijke vergoeding moet worden beschouwd, hoewel ze onder dezelfde regeling als de
reprografievergoeding werd ondergebracht.
Wat de vergoeding betreft voor reproducties op andere dragers dan papier of soortgelijke drager
ten behoeve van onderwijs en wetenschap bestond echter nog geen koninklijk besluit, waardoor
deze reproducties aan vergoeding ontsnapten. In de wet van 22 december 2016 wordt het
onderscheid tussen beide heffingsregelingen opgeheven en wordt voorzien in één enkele
vergoeding voor reproducties, ongeacht de dragers, ten behoeve van onderwijs of
wetenschappelijk onderzoek. Hierdoor wordt sinds kort wel voorzien in een vergoeding voor
reproducties op andere dragers dan papier. De uitwerking hiervan is te vinden in één en
hetzelfde koninklijk besluit van 31 juli 2017.197
Het wetsontwerp stelt nu uitdrukkelijk dat de vergoeding niet als billijke compensatie wordt
gekwalificeerd en deze dus niet de integrale schade moet vergoeden.198 De vraag naar de impact
van overweging 36 bij de InfoSoc Richtlijn wordt mijns inziens echter terecht gesteld. In deze
overweging wordt namelijk toegestaan dat de nationale wetgever mag voorzien in een ‘billijke’
vergoeding in het kader van uitzonderingen waarbij de vergoeding niet door de richtlijn wordt
opgelegd. De Belgische wetgever schuift dit argument opzij door te stellen dat in deze
overweging, in tegenstelling tot overweging 35, het criterium van het mogelijke nadeel niet
wordt aangehaald. Het klopt dat overweging 35 toelichting geeft bij de billijke compensatie in
het kader van de uitzonderingen waar de InfoSoc Richtlijn deze compensatie uitdrukkelijk
oplegt, maar het is niet onwaarschijnlijk dat de Europese wetgever deze interpretatie wou
doortrekken naar de andere vergoedingsregelingen, zoals bedoeld in overweging 36.
Anderzijds blijft de lidstaat vrij om een vergoeding te voorzien en staat de Europese wetgever
toe dat de rechthebbende met lege handen overblijft als de lidstaat van mening is dat een
vergoedingsregeling niet moet worden toegekend. Het is dan ook niet onlogisch dat de
Belgische wetgever ervan uitgaat dat de vergoeding niet als een billijke vergoeding in de
betekenis van het autonoom unierechtelijk begrip moet worden begrepen. Het zal dus enkel
197 Koninklijk besluit van 31 juli 2017 betreffende de vergoeding voor gebruik van werken, databanken en prestaties ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, BS 16 augustus 2017, 79993. 198 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 21-22.
58
noodzakelijk zijn om een vergoeding in te voeren wanneer de derde stap van de driestappentoets
dit vereist.
Artikel XI.242 WER bevestigt dat bij de uitwerking van de regeling in een koninklijk besluit
rekening moet worden gehouden met de doelstellingen voor de bevordering van
onderwijsactiviteiten. CASSIERS bevestigt de stelling dat de aard van de vergoeding verschilt
van de billijke vergoeding die wordt opgelegd in het kader van de privékopie en de reprografie.
Hier moet namelijk een afweging worden gemaakt tussen de eigendomsrechten van de houders
van het reproductierecht enerzijds en het fundamentele recht op onderwijs anderzijds. CASSIERS
is dan ook van oordeel dat dit verschil rechtvaardigt dat de vergoeding niet buitensporig hoog
mag zijn voor het verrichten van onderwijs- en onderzoeksactiviteiten en dat bovendien mag
worden voorzien in een vergoeding die lager is dan die die nodig is voor de integrale vergoeding
van de rechthebbenden.199
B. Tegenprestatie voor de uitzonderingen op het reproductie- en publieke mededelingsrecht
De vergoeding die wordt aangerekend, geldt als tegenprestatie voor zowel de uitzondering op
het reproductierecht als deze op het publiek mededelingsrecht van de rechthebbenden. De
hoogte van de vergoeding blijft te allen tijde gelijk, ongeacht het gebruik dat van de werken
wordt gemaakt. Net zoals bij de vergoedingsregelingen van de hiervoor besproken
uitzonderingen geldt dat de vergoeding enkel verschuldigd is voor de reproducties en
mededelingen die onder het toepassingsgebied van de uitzondering vallen. Onderwijs- of
onderzoeksinstellingen die gebruik maken van de werken op een wijze die het
toepassingsgebied te buiten gaat, begaan een inbreuk op deze vermogensrechten, tenzij ze
hiervoor de toestemming hebben van de betrokken rechthebbende.
Artikel 2 van het KB van 31 juli 2017 kwalificeert het bedrag als forfaitair, maar vereist nog
steeds een aangifte door de instelling die aangeeft hoeveel studenten, leerlingen of onderzoekers
er actief zijn binnen deze instelling.200 Het forfaitair bedrag verschilt naargelang de aard van de
onderwijsinstelling, bijvoorbeeld het lager of middelbaar onderwijs, de universiteit, maar ook
199 V. CASSIERS, “Het gebruik van werken ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 543-544. 200 Art. 4 KB 31 juli 2017.
59
het deeltijds kunstonderwijs. Jaarlijks worden de forfaitaire bedragen geïndexeerd om ze aan te
passen aan de gezondheidsindex.201
C. Rechthebbenden
Als rechthebbenden van de vergoeding worden auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten
van fonogrammen, producenten van eerste vastlegging van films, maar ook uitgevers
aangeduid.202 Hiermee benadrukt de Belgische wetgever mijns inziens nogmaals dat de
vergoeding niet mag worden opgevat als een autonoom unierechtelijke billijke vergoeding. Het
Hof van Justitie besliste namelijk dat de vergoeding die aan de uitgever werd toegekend in het
kader van de reprografie en de privékopie afbreuk doet aan de vergoeding waarop de houders
van het reproductierecht recht hebben. Het Hof bevestigt hierbij dat de uitgevers geen houder
zijn van het reproductierecht.203
De geïnde vergoeding wordt in gelijke delen verdeeld tussen de auteur en de uitgever. Hoewel
deze vergoeding niet tot doel heeft de integrale schade van de auteur te compenseren, moet
worden toegegeven dat de auteur een grote hoeveelheid inkomsten misloopt, doordat hij de
helft van de totale vergoeding moet afstaan.204 De vraag rijst of deze regeling in
overeenstemming is met de balans tussen de belangen van de houders van het reproductierecht
en het fundamenteel recht op onderwijs. Langs de andere kant zou het creëren van een eigen
vergoedingsrecht voor uitgevers, zoals gebeurde met betrekking tot de reprografie, kunnen
zorgen voor een onredelijk hoge kost voor het verrichten van onderwijs- en wetenschappelijke
activiteiten. Dit alles maakt het voorzien van een vergoeding voor auteurs en andere
rechthebbenden een uiterst moeilijke evenwichtsoefening. Wederom kan worden aangevoerd
dat de regeling geoorloofd is, gezien de InfoSoc Richtlijn het voorzien van een vergoeding
helemaal niet oplegt.
201 Art. 11 KB 31 juli 2017. 202 Art. XI.240 WER. 203 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 47-48. 204 Art. 8, §1 KB 31 juli 2017.
60
D. De betalingsplichtigen
In principe zijn het de onderwijs- of onderzoeksinstellingen die het bedrag verschuldigd zijn
aan beheersvennootschap REPROBEL.205 Het bedrag wordt door deze beheersvennootschap
vastgesteld naar aanleiding van de aangifte die door de instelling werd ingediend,
overeenkomstig artikel 4 van het KB van 31 juli 2017.206 Er wordt echter een uitzondering op
deze regel voorzien in artikel 6 van datzelfde koninklijk besluit. Zo kunnen ook de overheden
of de verenigingen van onderwijs- of wetenschappelijke onderzoeksinstellingen de aangifte en
betaling doen voor rekening van die instellingen.
205 Art. XI.242, derde lid WER; Koninklijk besluit van 16 december 2018 waarbij een vennootschap gelast wordt de inning en verdeling te verzekeren van de vergoeding voor gebruik van werken, databanken en prestaties ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, BS 21 december 2018, 101884. 206 Art. 5 KB 31 juli 2017.
61
DEEL II: NIEUWE UITDAGINGEN
“Technologically neutral regulation holds the promise of sustainability in a time of rapid
technological change”.207 Dit citaat van CRAIG heeft betrekking op het concept ‘technologische
neutraliteit’. Het begrip technologische neutraliteit kan worden aangehaald wanneer men
regelgeving wil ontwikkelen die opgewassen is tegen innovatie.208 Het concept kan dan ook
hier toepassing vinden. Het auteursrecht wordt namelijk continu uitgedaagd door
technologische ontwikkeling waardoor nieuwe vormen van auteursrechtelijke werken op de
markt komen en al dan niet bestaande vormen van werken met nieuwe vormen van consumptie
worden geconfronteerd.
Eenzelfde gedachtegang kan worden afgeleid uit de vijfde overweging bij de InfoSoc Richtlijn,
waarin de Europese wetgever zijn initiatief tot harmonisatie van het auteursrecht rechtvaardigt
vanuit de wil om te anticiperen op technologische vooruitgang. Het reactief optreden van de
lidstaten op innovatie zorgt namelijk voor verbrokkeling in de regelgeving.209
Waar het eerste deel tot doel had het wettelijke kader van de privékopie en de reprografie te
schetsen in het licht van de wijzigingen die door de wet van 22 december 2016 wordt in dit
tweede deel deze nieuwe regelgeving getoetst aan enkele nieuwe uitdagingen.
Nieuwe vormen van reproductie staan in dit deel centraal. In het eerste hoofdstuk wordt het
driedimensionaal (3D) printen van auteursrechtelijke werken onderzocht in het licht van de
privékopie uitzondering. Het tweede hoofdstuk handelt over cloud computing met de focus op
de opslagdiensten. Hierin wordt tevens een brug gevormd die de verbinding maakt met
streamingdiensten. Deze streamingdiensten komen namelijk ook terug in het derde hoofdstuk
waarin de uitdagingen worden besproken waarmee de billijke vergoeding momenteel wordt
geconfronteerd.
207 C. J. CRAIG, “Technological Neutrality: (Pre)Serving the Purposes of Copyright Law”, in M. GEIST (ed.), The Copyright Pentalogy: How the Supreme Court of Canada Shook the Foundations of Canadian Copyright,Ottawa, University of Ottawa Press, 2013, 273. 208 P. CHAPDELAINE, Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford, Oxford University Press, 2017, 184. 209 Overweging 6 InfoSoc Richtlijn.
62
HOOFDSTUK 1: 3D-PRINTEN
§1. Wat is 3D-printen?
3D printen is een proces waarbij een digitale tekening wordt omgezet in een fysiek voorwerp,
waarbij het voorwerp wordt gecreëerd door het laag per laag op te bouwen. Het proces wordt
daarom ook additive manufacturing genoemd en staat in contrast met subtractive
manufacturing waarbij een voorwerp wordt gecreëerd door het wegsnijden of uithollen van
solide materiaal.210 De digitale tekening kan worden gemaakt van een bestaand voorwerp, maar
kan ook de veruitwendiging zijn van een idee van de maker.
De techniek van 3D-printen is niet nieuw en wordt reeds jaren gebruikt door ondernemingen
bij de productie van allerhande zaken.211 Verschillende sectoren experimenteren ermee, zoals
bijvoorbeeld de bouw, de kledingindustrie212 en zelfs de medische sector213. Doordat de
apparatuur steeds goedkoper wordt, worden de technieken toegankelijker voor particulieren en
worden er steeds meer 3D-printers ontworpen op maat van de particulier.214 Daarnaast kunnen
ook steeds meer verscheidene materialen worden gebruikt in het printproces.215 Waar vroeger
gedurende het hele proces veel technische expertise nodig was, is het nu mogelijk om een 3D-
printer aan te sluiten op de USB-poort van een computer en met een druk op de knop kan men
van een virtuele tekening een tastbaar voorwerp maken.
210 https://3dprinting.com/what-is-3d-printing/ (consultatie 12 mei 2019). 211 A. DE BLEECKERE, “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”, Computerrecht 2017, afl. 201, (285)286. 212 N. SOMERS, “Intellectueelrechtelijke implicaties van 3D-printing in de mode” in R. HOUBEN, G. STRAETMANS, E. VAN ZIMMEREN en H. VANHEES (eds.), Mode & recht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 159. 213 Zie bijvoorbeeld: Y. LI, Z. LI, S. AMMANUEL, D. GILLAN en V. SHAH, “Efficacy of using a 3D printed lumbosacral spine phantom in improving trainee proficiency and confidence in CT-guided spine procedures”, 3D Printing in medicine 2018, https://threedmedprint.biomedcentral.com/articles/10.1186/s41205-018-0031-x (consultatie 6 december 2018). 214 N. SOMERS, “Intellectueelrechtelijke implicaties van 3D-printing in de mode” in R. HOUBEN, G. STRAETMANS, E. VAN ZIMMEREN en H. VANHEES (eds.), Mode & recht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 159. 215 A. DE BLEECKERE, “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”, Computerrecht 2017, afl. 201, (285)286.
63
Gedurende het hele proces van 3D-printen gebeuren meerdere reproducties van mogelijk
auteursrechtelijk beschermde werken. Belangrijk is hierbij te vermelden dat wel degelijk sprake
is van een reproductie wanneer het gaat om een omzetting van tweedimensionale (2D) werken
naar driedimensionale (3D) reproducties en omgekeerd.216
De eerste reproductie geschiedt bij het ontwerpen van een blauwdruk of blueprint van hetgeen
men uiteindelijk wil printen.217 De gebruiker kan een blueprint (al dan niet illegaal) downloaden
van het internet. Websites zoals Thingiverse bieden zulke blueprints aan.218 Vervolgens worden
deze blueprints gelezen door CAD software die ze klaarmaakt voor een 3D-printer om ze te
materialiseren. De gebruiker kan ook zelf overgaan tot het uittekenen van een auteursrechtelijk
werk in de CAD software. Een andere optie is het gebruik van een 3D scanner om het werk om
te zetten naar een blueprint.219 Al deze handelingen zijn reproducties naar een digitale drager,
meestal in de vorm van een .stl bestand dat wordt veruitwendigd door CAD software. Een
volgende reproductie gebeurt door de 3D-printer die van de blueprint een tastbaar voorwerp
maakt.220 De term ‘3D-printen’ kan er zodoende onterecht toe leiden dat enkel deze laatste
reproductie eronder wordt begrepen. Om die reden wordt in dit hoofdstuk steeds het meervoud
aan reproducties in acht genomen.
§2. Kan een 3D reproductie een privékopie zijn?
Voor elk van deze reproducties is in principe de toestemming van de rechthebbende vereist.
Echter, het ruime toepassingsgebied van de uitzondering van de privékopie maakt het mogelijk
voor de gebruiker om zonder toestemming een voorwerp te printen. Zo stelt de uitzondering
geen vereiste wat de drager betreft, waardoor zowel de digitale kopie in de CAD software als
de tastbare kopie door de 3D-printer onder het toepassingsgebied valt.
216 H. VANHEES, Handboek intellectuele rechten, Antwerpen, Intersentia, 2017, 33. 217 A. DE BLEECKERE, “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”, Computerrecht 2017, afl. 201, (285)285. 218 www.thingiverse.com. 219 B. VAN DEN BERG, S. VAN DER HOF en E. KOSTA (eds.), “3D printing. Legal, philosophical and economic dimensions”, Information technology and law series 2016, afl. 26, 13-15. 220 A. DE BLEECKERE, “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”, Computerrecht 2017, afl. 201, (285)285.
64
A. Gemaakt in de familiekring
De wet vereist dat de reproductie wordt gemaakt in de familiekring. Doordat de prijzen van 3D-
printers steeds dalen wordt het effectief mogelijk om binnenshuis een driedimensionale kopie
te maken. Echter, net zoals er copy centers bestaan voor het kopiëren en scannen van papieren
drukwerk, zijn er derden die in opdracht van particuliere of professionele gebruikers
voorwerpen in 3D reproduceren of hen 3D-printers ter beschikking stellen. Fabrication
Laboratories of Fab Labs stellen onder andere 3D-printers en software ter beschikking van
gebruikers.221 Op websites zoals i.materialise kunnen gebruikers dan weer tegen betaling een
3D-reproductie bekomen van het 3D model dat ze op de website opladen.222 Op deze manier
wordt het voor de gebruiker mogelijk om zeer professionele reproducties te bekomen. Uit
rechtspraak van zowel het Hof van Cassatie als van het Hof van Justitie volgt dat ook deze
reproducties onder de toepassing van de privékopie kunnen vallen.223 Zolang de gebruiker de
opdracht geeft tot het maken van de reproductie, kan de vervaardiging van de reproductie door
een derde gebeuren of door middel van machines die door de derde ter beschikking worden
gesteld aan de gebruiker.
B. Door een natuurlijke persoon
Hoewel artikel XI.190, 9º WER dit niet expliciet vermeldt, moet worden aangenomen dat enkel
natuurlijke personen kunnen profiteren van het bestaan van de privékopie uitzondering. Dit
volgt bovendien uit de richtlijnconforme interpretatie van artikel 5, lid 2, b) van de InfoSoc
Richtlijn. Bijgevolg kunnen natuurlijke of rechtspersonen die voor professionele doeleinden of
intern gebruik een onderdeel bestemd voor een door hen gebruikte machine niet zonder
toestemming van de rechthebbende reproduceren, althans wanneer dit onderdeel
auteursrechtelijk beschermd is.
221 M.-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 51. 222 https://i.materialise.com. 223 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 46; HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’, ro. 35; Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, (267)275, noot V. VANOVERMEIRE.
65
C. Bestemd voor gebruik in de familiekring – bestemd voor privégebruik
Om onder de toepassing van de uitzondering te vallen, moet de reproductie bovendien bestemd
zijn voor de familiekring. Een populaire toepassing van 3D-printing is het reproduceren van
speelgoed.224 Op die manier is het mogelijk voor ouders om een stuk speelgoed van hun
kinderen enkele malen te reproduceren of onderdelen te vervangen om te vermijden dat het bij
defect of verlies opnieuw moet worden aangeschaft.
Bij andere toepassingen van 3D-printing zou deze vereiste weleens een hinderpaal kunnen zijn
voor de gebruiker om zich te beroepen op de privékopie-uitzondering. Zo zullen goederen die
niet louter voor gebruik in de familiekring bestemd zijn, maar ook in het openbaar zichtbaar
worden, niet aan deze vereiste kunnen voldoen. JANSSENS geeft het voorbeeld van het dragen
van een handtas of juwelen in het publiek.225 Hierdoor rijst de vraag of dit gebruik
gekwalificeerd kan worden als een publieke mededeling.
De wijze van gebruik van gereproduceerde goederen, zoals kledij, zou onder de toepassing van
het publieke mededelingsrecht sensu lato, meerbepaald het publieke op- of uitvoeringsrecht
kunnen vallen. Dit recht is niet Europees geharmoniseerd en de draagwijdte moet dan ook
worden afgeleid uit de Belgische wetgeving en rechtspraak.226 Het Hof van Cassatie stelt dat
een publieke op- of uitvoering publiek is wanneer ze niet onder de uitzondering van de kosteloze
privéuitvoering in de familiekring vervat in artikel XI.190, 3º WER valt.227 Zoals hierboven
reeds aangegeven gaat het hier om hetzelfde begrip ‘familiekring’ als hetgeen dat wordt
gehanteerd bij de privékopie-uitzondering.
Men zou dus terecht kunnen stellen dat een reproductiehandeling die de bestemming van de
familiekring te buiten gaat onder de toepassing van het publieke op- of uitvoeringsrecht zou
kunnen vallen. Hiervoor is echter wel vereist dat er sprake is van een uitvoering. Het is
224 A. DE BLEECKERE, “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”, Computerrecht 2017, afl. 201, (285)286. 225 M.-C. JANSSENS, “Algemene uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 232. 226 J. DEENE, “De odyssee van de privé-mededeling doorheen het auteursrecht” (noot bij Cass. 20 januari 2006), RW 2006-07, afl. 12, (512)513. 227 Cass. 20 januari 2006, RW 2006-07, afl. 12, (511)511.
66
twijfelachtig of de aard van kledij toelaat om het voorwerp uit te maken van een uitvoering of
mededeling. Hiervoor is namelijk vereist dat het gaat om het op niet-tastbare, efemere wijze
waarneembaar maken.228 Het is dus niet geheel duidelijk of het dragen van kledij hiermee kan
worden gelijkgesteld. Wanneer men refereert naar een uitvoering of mededeling denkt men in
de eerste plaats aan het afspelen van muziek of film.
Met het aanschaffen van kledij is het dragen ervan waar en wanneer men maar wil
onlosmakelijk verbonden. Hierdoor zou men kunnen stellen dat het dragen van kledij in het
publiek geen inbreuk kan vormen op het auteursrecht. Deze visie kan men echter niet
doortrekken naar het gebruik dat men van een reproductie maakt. Hoewel het reproduceren
mogelijk is, is het slechts geoorloofd wanneer het gebruik beperkt blijft tot de familiekring. Het
is hierbij in principe van geen belang of dit gebruik al dan niet kan gekwalificeerd worden als
een publieke mededeling.
Naar analogie kan het tentoonstellingsrecht dat geldt voor de werken van grafische of beeldende
kunst worden aangehaald. Dit recht wordt bij de verkoop van het werk overgedragen aan de
koper en impliceert dat het werk aan een publiek kan worden getoond. Het volgt natuurlijk uit
de aard van dit soort werken dat ze dienen om te worden tentoongesteld, hetgeen ook de
bevordering van de cultuur ten goede komt. Artikel XI.173 WER laat echter niet toe dat de
koper identieke exemplaren van het werk maakt, tenzij dit volgt uit andere gebruiken of
contractuele afspraken. Aangezien het verbod overigens enkel betrekking heeft op identieke
exemplaren, is het maken van reproducties in een andere vorm of met ander materiaal mijns
inziens wel toegelaten. Uit geen van de wijzen waarop een reproductie mogelijk is, volgt echter
dat dit ook inhoudt dat de koper het gereproduceerde exemplaar ook zou mogen tentoonstellen.
Het kwalificeren van kledij, hoewel het mogelijk zou zijn om dit te argumenteren, als werk van
grafische of beeldende kunst zou echter niet wenselijk zijn als gevolg van het volgrecht dat van
toepassing is op deze werken.229
228 H. VANHEES, Handboek intellectuele rechten, Antwerpen, Intersentia, 2017, 39. 229 Artt. XI.175-XI.178 WER.
67
§3. Billijke vergoeding voor de driedimensionale privékopie
De exhaustieve lijst vervat in artikel 2 van het KB Privékopievergoeding is niet afgestemd op
deze toepassing van het reproductierecht. Zo wordt geen melding gemaakt van een vergoeding
verschuldigd op 3D-printers. De computer is het enige apparaat dat voorkomt in de lijst en
tevens gebruikt wordt in het proces van 3D-printen, doch deze werd vrijgesteld van een
vergoedingsverplichting.230 Bijgevolg zal de rechthebbende geen vergoeding bekomen voor het
rechtmatig en zonder toestemming driedimensionaal reproduceren van diens werken.
Het valt te betreuren dat de wetgever de laatste wijzigingsgolf niet heeft aangegrepen om de
lijst uit te breiden. Het is allicht niet eenvoudig om voor deze apparaten een bedrag te bepalen
aangezien er veel factoren zijn die in rekening moeten worden gebracht, net zoals het geval is
voor de apparaten die reproducties op papier maken zoals bijvoorbeeld de snelheid,
nauwkeurigheid en grootte van het printoppervlak. Anderzijds ontvangen de rechthebbenden
op heden geen vergoeding terwijl de privékopie-uitzondering in bepaalde gevallen wel degelijk
toepassing vindt.
Het wetsvoorstel van 12 februari 2019 voorziet in een oplossing voor dit probleem. Wanneer
er dragers of apparaten bestaan die kennelijk gebruikt worden voor het maken van privékopieën
wordt een default-tarief aangerekend van drie procent op de verkoopprijs van de drager of het
apparaat. De vergoeding zal door dezelfde vergoedingsplichtigen betaald en doorgerekend
worden aan de eindklant.231
§4. Reproductie voor onderwijs of wetenschap
A. Toepassing van de uitzondering
Het is niet ondenkbaar dat in het kader van onderwijsactiviteiten gebruik zal worden gemaakt
van 3D-printen. Denk maar aan technische richtingen, kunst, architectuur en mode. Hierbij
moet rekening gehouden worden met de activiteit als dusdanig om de toepassingsvoorwaarde
230 Art. XI.232, lid 3 WER jº art. 2, §2 KB Privékopievergoeding. 231 Art. 4 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 8-9.
68
van niet-winstgevendheid te beoordelen.232 Geen van de gereproduceerde voorwerpen zal dus
verkocht mogen worden.
B. Vergoeding
De vergoedingsregeling voor reproducties voor onderwijs en wetenschap bepaalt een forfaitair
bedrag per gebruiker, zijnde student, leerling of onderzoeker. Er wordt geen onderscheid
gemaakt naargelang de soort reproducties. In principe zal er dus voor reproducties die gemaakt
worden met een 3D-printer een vergoeding worden betaald, maar dit bedrag is voor de
onderwijs- of onderzoeksinstelling even hoog ongeacht ze van 3D toepassingen gebruik maakt.
§5. Nieuw europees initiatief
Intussen werd door de Commissie juridische zaken binnen het Europees Parlement een
ontwerpresolutie opgesteld waarin ze de Europese Commissie verzoekt zich in te spannen om
een regeling te voorzien teneinde driedimensionaal printen in te passen in een wetgevend kader
van intellectuele eigendom.233 De Commissie juridische zaken benadrukt hierbij de vele
voordelen die 3D-printen met zich meebrengt op het vlak van milieu, werkgelegenheid,
logistiek en medische behandeling, maar erkent tegelijkertijd de nood om op vlak van
wetgeving te anticiperen vanwege de impact op de intellectuele eigendomsrechten.
De ontwerpresolutie werd inmiddels goedgekeurd in het Europees Parlement.234 De Europese
Commissie heeft het Centre for Intellectual Property Policy and Management (CIPPM) belast
met een onderzoek naar "Intellectual Property Implications of the Development of Industrial
232 Overweging 42 InfoSoc Richtlijn. 233 Ontwerpverslag (EP) over driedimensionaal printen. Een uitdaging op het gebied van intellectuele eigendomsrechten en civielrechtelijke aansprakelijkheid, 2 februari 2018,(2017/2007(INI)), http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//NONSGML+COMPARL+PE-618.019+02+DOC+PDF+V0//NL&language=NL. 234 Resolutie (EP) over driedimensionaal printen. Een uitdaging op het gebied van intellectuele eigendomsrechten en civielrechtelijke aansprakelijkheid, 3 juli 2018,(2017/2007(INI)), http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//NONSGML+TA+P8-TA-2018-0274+0+DOC+PDF+V0//NL.
69
3D Printing".235 De vraag rijst of dit onderzoekscentrum hierbij aandacht zal besteden aan het
printen voor privédoeleinden.
235 Follow-up (Comm.) to the European Parliament non-legislative resolution of 3 July 2018 on three dimensional printing: a challenge in the fields of intellectual property and civil liability, ,(2017/2007(INI)), https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?lang=en&reference=2017/2007(INI)#tab-0.
70
HOOFDSTUK 2: CLOUD COMPUTING
§1. Wat is cloud computing?
Heden ten dage kent cloud computing vele toepassingen. De meest gekende en meest gebruikte
toepassing is het aanbieden van een opslagplaats voor digitale bestanden op een – althans voor
de gebruiker – virtuele drager. Deze opslagplaats is extern. Hiermee wordt bedoeld dat de
bestanden geen plaats innemen op het interne geheugen van het apparaat waarmee de
reproductie door deze gebruiker wordt gemaakt, bijvoorbeeld de harde schijf van een computer.
Dit maakt het mogelijk om de bestanden overal ter wereld en op om het even welk tijdstip te
openen en te gebruiken met gelijk welk compatibel apparaat.236
Deze diensten worden aangeboden op het internet door een derde, de clouddienstverlener.
Bekende voorbeelden zijn Dropbox, iCloud en Google Drive.237 Zij beschikken over grote
magazijnen waarin een grote hoeveelheid servers wordt samengebracht die de bestanden dan
fysiek opslagen.238 Deze plaatsen worden server farms genoemd.239
§2. Verschillende types van cloudopslag
Gezien de opkomst van recente en vernieuwende business models die beroep doen op cloud-
technieken is er nood aan rechtszekerheid, zowel voor de gebruikers als voor de dienstverleners.
Deze dienstverlening wordt vaak gecategoriseerd volgens verschillende types op grond van
allerhande elementen. Zo wordt onder andere een onderscheid gemaakt naargelang de persoon
die toegang heeft tot de opgeslagen bestanden, de mogelijkheid om deze bestanden te
reproduceren, wie de bestanden initieel oplaadt, enzovoort. De indeling die hier zal worden
gehanteerd, is terug te vinden in een bijdrage van KOMADA. In deze indeling worden
cloudopslagdiensten verdeeld in vier types.240
236 D. VAN ITTERSUM, Het beste uit de cloud, Brussel, Test-Aankoop, 2016, 9. 237 Ibid., 30-48. 238 Ibid., 8. 239 P. VASCONCELOS, Where On Earth Is Cloud Data Actually Stored?, https://www.ontrack.com/uk/blog/top-tips/where-on-earth-is-cloud-data-actually-stored/ (geraadpleegd op: 14 april 2019). 240 Y. KOMADA, “Reference Points for and Obligors of Levies in the Online-World: Should ISPs Be Obliged to Pay the Levies for Cloud Services and Private Copying?” in K.-C. LIU en R. M. HILTY
71
In het eerste type beschikt de eindgebruiker over een persoonlijke opslagruimte in de cloud.
Het betreft niet louter de opslagruimte die door de dienstverlener ter beschikking wordt gesteld,
maar omvat tevens de bestanden die te vinden zijn in de opslagruimte en die door de
dienstverlener beschikbaar worden gemaakt. Het tweede type bestaat ook uit een persoonlijke
opslagruimte, maar is het de eindgebruiker zelf die bestanden oplaadt en bewaart in zijn
persoonlijke ruimte.
Een derde type bestaat uit opslagruimten waar verschillende eindgebruikers toegang tot hebben
en waarbij de inhoud bepaald wordt door de dienstverlener. Ook het vierde type opslagruimten
is beschikbaar voor verschillende eindgebruikers, maar hier zijn het ook de eindgebruikers die
kiezen welke bestanden ze opslaan in deze cloud.
§3. Is een reproductie in de cloud een privékopie?
Om als een reproductie te worden gekwalificeerd, is niet vereist dat deze reproductie op
dezelfde soort drager ligt vervat als de originele bron. Artikel XI.165, §1 WER spreekt, net als
artikel 2 InfoSoc Richtlijn van “gelijk welke wijzen en gelijk welke vorm”. Er bestaat reeds
lang geen twijfel meer dat handelingen zoals space- en format shifting vormen van reproductie
zijn die onder het toepassingsgebied van de uitzonderingen op het reproductierecht kunnen
vallen.241 Bijgevolg kan men moeilijk voorhouden dat het bewaren op een externe drager geen
toegelaten reproductie kan zijn.
Waar in het kader van cloud toepassingen meer twijfel over bestond, was de medewerking van
de clouddienstverlener in het kader van de privékopie. In de Belgische rechtspraktijk zou deze
vorm van reproductie kunnen stuiten op de voorwaarde dat een privékopie moet worden
gemaakt in de familiekring.
De rechtspraak met betrekking tot deze diensten is zeer schaars. In 2014 diende de Antwerpse
rechtbank van koophandel te oordelen over de rechtmatigheid van een TV-on-demand
(eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 107. 241 M-C. JANSSENS, “Het algemeen kader en de draagwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 56.
72
systeem.242 Het was wachten tot november 2017 op een arrest van het Hof van Justitie met
betrekking tot een specifieke toepassing van cloud computing in het kader van de privékopie.243
Beide uitspraken worden hieronder besproken en hoewel ze betrekking hebben op specifieke
TV-on-demand systemen, geven ze duiding over de toepasbaarheid van de privékopie
uitzondering in het kader van cloud computing.
A. Bhaalu
RIGHT BRAIN INTERFACE heeft in België een systeem genaamd Bhaalu op de markt
gebracht. Dit systeem maakt het voor hun gebruikers mogelijk dat ze opnames kunnen maken
van televisieprogramma’s in de cloud, waardoor de gebruikers de programma’s kunnen
bekijken waar en wanneer ze maar willen. Belangrijk hierbij is dat het moet gaan om
programma’s waar de gebruikers op basis van hun TV-abonnement rechtmatig toegang tot
hebben.
De vraag rijst of deze constructie onder de uitzondering van de privékopie valt. De rechtbank
toetst enkele toepassingsvoorwaarden, maar strandt bij de voorwaarde van een geoorloofde
bron. Allereerst buigt de rechtbank zich over de vraag wie als kopieerder moet worden
beschouwd.
Voor de beantwoording van deze vraag past de rechtbank het criterium toe uit de rechtspraak
van het Hof van Cassatie.244 De kopieerder is namelijk diegene die de kopie materieel
vervaardigt, dan wel daartoe de opdracht geeft.245 Bijgevolg is het de Bhaalu-gebruiker die als
kopieerder moet worden beschouwd.246
Een antwoord op de vraag naar de geoorloofdheid van de bron komt er na een analyse van het
systeem door meerdere deskundigen. Het komt erop neer dat het bronsignaal van de
distributeurs TV Vlaanderen of Telenet door het Bhaalu systeem wordt gedecrypteerd zonder
242 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)673-685, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 243 HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’ 244 Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, (267)275, noot V. VANOVERMEIRE. 245 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)676, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 246 Ibid.
73
het akkoord van deze laatsten, hetgeen ingaat tegen de algemene voorwaarden van deze
distibuteurs waardoor de gebruikers gebonden zijn. Dit maakt dan ook dat de bron ongeoorloofd
is.247
HAOUIDEG en DEBAENE merken in hun noot bij de uitspraak terecht op dat hetzelfde resultaat
kan worden bereikt door te stellen dat de bron een ongeoorloofd karakter krijgt door de inbreuk
die het Bhaalu systeem maakt op het publieke mededelingsrecht van de rechthebbenden.248 De
rechtbank komt namelijk zelf tot de constatering dat er sprake is van een inbreuk.249
De auteurs werpen dit discussiepunt op omdat er onzekerheid bestaat over wat juist moet
worden verstaan onder een geoorloofde bron. De auteurs betwijfelen dat het decrypteren een
inbreuk vormt op de auteursrechten of naburige rechten van de rechthebbenden, waardoor de
bron niet ongeoorloofd is in de zin van de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak ACI
Adam.250 In dit arrest worden nagemaakte of vervalste werken gekwalificeerd als een
ongeoorloofde bron.251 Door te oordelen dat er door de inbreuk op het publieke
mededelingsrecht – en dus op het auteursrecht en naburig recht – sprake is van een
ongeoorloofde bron kan een uitermate technische discussie worden vermeden.
B. VCAST
De kern van de feiten stemt in grote mate overeen met deze in de Bhaalu zaak. VCAST is een
dienstverlener die de gebruikers de mogelijkheid verschaft om televisieprogramma’s te
bekijken waar en wanneer ze dat willen. VCAST doet dit door opnames te maken van de
programma’s en een reproductie te plaatsen op een drager in de cloud die door de gebruiker
wordt gekozen. In tegenstelling tot de Bhaalu zaak is VCAST niet de aanbieder van de
opslagplaats in de cloud en worden de diensten ook aangeboden aan gebruikers die zonder de
247 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)679, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 248 H. HAOUIDEG en S. DEBAENE, “L’exception de copie privée dans les nuages” (noot onder Kh. Antwerpen 4 november 2014), IRDI 2014 afl. 4, (685)690-691. 249 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)681, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 250 H. HAOUIDEG en S. DEBAENE, “L’exception de copie privée dans les nuages” (noot onder Kh. Antwerpen 4 november 2014), IRDI 2014 afl. 4, (685)690. 251 HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’, ro. 36-37.
74
diensten van VCAST geen toegang zouden hebben tot de uitzendingen. De verwijzende rechter
wil vernemen of deze dienst onder de toepassing van de privékopie valt.
Het Hof erkent dat een natuurlijke persoon gebruik kan maken van diensten van derden om een
privékopie te maken252, hetgeen aansluit bij eerdere rechtspraak van het Hof en de Belgische
cassatierechtspraak die het familiekringvereiste nuanceert.253 De diensten van VCAST
beperken zich echter niet louter tot het maken van de kopie, maar strekken zich ook uit tot het
ter beschikking stellen van de uitzendingen.254 Dit laatste zorgt ervoor dat de specifieke dienst
van VCAST niet onder de toepassing van de uitzondering van de privékopie valt, omdat het
verschaffen van de toegang tot de uitzendingen een inbreuk vormt op het publieke
mededelingsrecht.255
Hoewel de uitkomst die door het Hof van Justitie in deze zaak wordt bekomen juist is, zorgen
de gebruikte bewoordingen voor verwarring. Het Hof komt namelijk tot de conclusie dat
VCAST de werken meedeelt aan het publiek zonder toestemming van de rechthebbenden en
hierdoor de uitzondering van de privékopie geen toepassing kan vinden. Hierdoor vervaagt het
onderscheid tussen de uitzondering van de privékopie en het publieke mededelingsrecht.256
Het is echter niet de gebruiker, maar wel de dienstverlener die een inbreuk begaat op het publiek
mededelingsrecht door de uitzendingen door te geven zonder toestemming. Bovendien is het
de eindgebruiker die als kopieerder moet worden gezien. Bijgevolg mag in geen geval worden
afgeleid dat het gebruiken van een clouddienst een ongeoorloofde mededeling uitmaakt
uitgaande van de eindgebruiker. Wanneer diens gebruik niet verder gaat dan het privégebruik,
of liever het gebruik binnen de familiekring, begaat de gebruiker geen inbreuk op het publiek
mededelingsrecht. Dit wordt bovendien bevestigd door de Advocaat-Generaal.257
252 HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’, ro. 35. 253 Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, (267)275, noot V. VANOVERMEIRE. 254 HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’, ro. 37. 255 Ibid., ro. 47-49. 256 J. P. QUINTAIS en T. RENDAS, “EU Copyright Law and the Cloud: VCAST and the intersection of private copying and communication to the public”, Journal of Intellectual Property Law & Practice 2018, https://ssrn.com/abstract=3113215, 8. 257 Concl. AG 7 september 2017, C-265/16, ECLI:EU:C:2017:649, ‘VCAST’, ro. 27.
75
Wat nu juist wordt bedoeld door het Hof schuilt in de bewoordingen gebruikt in overweging
39: “De uitzondering voor kopieën voor privégebruik impliceert weliswaar dat de
rechthebbende zijn uitsluitend recht om door natuurlijke personen gemaakte privékopieën toe
te staan of te verbieden niet mag uitoefenen in de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn
2001/29 vastgestelde omstandigheden, maar de vereiste van een strikte uitlegging van die
uitzondering impliceert dat deze rechthebbende daardoor niet het recht verliest om de toegang
te verbieden of toe te staan tot de werken of ander materiaal waarvan die personen
privékopieën wensen te maken.”
Deze overweging kan dan ook best gelezen worden in samenhang met de conclusie van
Advocaat-Generaal SZPUNAR. In deze conclusie wordt namelijk tot een diepere ontleding van
de toepassingsvoorwaarden van de privékopie-uitzondering overgegaan. Zo wijst de Advocaat-
Generaal er op dat de reproductie die op de virtuele drager wordt geplaatst afkomstig moet zijn
uit een geoorloofde bron258, namelijk een bron waarvan de rechthebbende de toegang heeft
toegestaan. De inbreuk die VCAST begaat op het publieke mededelingsrecht zorgt er echter
voor dat er geen sprake is van een geoorloofde bron.259 Dit betekent dat wanneer de gebruiker
rechtstreeks de – door de rechthebbende toegestane – uitzending van de rechthebbende zou
ontvangen, hiervan met behulp van een derde een reproductie maakt en deze opslaat in de cloud,
er zich geen probleem zou stellen.260
De eindgebruikers van Bhaalu hebben wel zelfstandig toegang tot de programma’s die worden
uitgezonden. Hieruit mag echter niet worden afgeleid dat deze eerdere Belgische rechtspraak
geen stand meer zou houden na dit arrest van het Hof van Justitie. Hoewel de gebruikers toegang
hebben tot de programma’s, blijft de decryptie of de ongeoorloofde publieke mededeling
noodzakelijk om een reproductie te vervaardigen, wat impliceert dat sprake is van een
ongeoorloofde bron. Hetzelfde geldt voor de eindgebruikers van VCAST die wel rechtmatig
toegang hadden tot de programma’s die door VCAST worden aangeboden.
258 Ibid., ro. 70. 259 Ibid. 260 Ibid., ro. 71.
76
C. Enkele conclusies
Hoewel deze rechtspraak een heel concrete beoordeling is van een specifiek toepassingsgeval
kunnen wel enkele conclusies worden getrokken. Enerzijds kan worden afgeleid dat een
reproductie in de cloud een rechtmatige privékopie in de zin van de InfoSoc Richtlijn kan
uitmaken. Anderzijds moet worden opgemerkt dat het gedrag van de dienstverlener tot gevolg
kan hebben dat er sprake is van een ongeoorloofde bron.
1. Cloudopslag als privékopie
Rechtspraak van het Hof van Justitie geeft weer hoe het Europees recht moet worden
geïnterpreteerd. Het Hof zelf gaat, in tegenstelling tot de Advocaat-Generaal, niet zo diep in op
de toepassingsvoorwaarden van de uitzondering uit artikel 5, lid 2, b) van de InfoSoc Richtlijn.
Het is dan ook de conclusie die hier wordt gehanteerd om te stellen dat een reproductie in de
cloud als een privékopie kan worden gekwalificeerd.261
Zo stelt de Advocaat-Generaal dat, het feit dat voor de opslag van de reproductie een derde
nodig is, geen afbreuk doet aan de vereiste dat de reproductie wordt vervaardigd door een
natuurlijke persoon. Het is namelijk de eindgebruiker, een natuurlijke persoon, die het initiatief
neemt tot het maken van de reproductie.262
Deze reproductie moet bestemd zijn voor privégebruik. Hier benadrukt de Advocaat-Generaal
terecht dat er niet van mag worden uitgegaan dat de mogelijkheid waarover de gebruiker
beschikt om de reproductie te delen met anderen, ab initio betekent dat er geen sprake kan zijn
van privégebruik.263 Het gebruik moet beoordeeld worden in hoofde van de gebruiker. Deze
regel geldt ook met betrekking tot het ontbreken van het commercieel oogmerk. Het loutere feit
dat de gebruiker de dienstverlener betaalt, doet hieraan geen afbreuk.264
261 Ibid., ro. 23-27. 262 Ibid., ro. 25. 263 Ibid., ro. 27. 264 Ibid., ro. 26.
77
2. Actieve bijdrage door de dienstverlener
VCAST maakt zich schuldig aan een inbreuk op het publieke mededelingsrecht door de
programma’s te ontvangen op vraag van de eindgebruiker en die vervolgens aan deze laatste
ter beschikking te stellen. De dienst is dus niet beperkt tot een technisch middel dat gebruikers
toestaat om programma’s die ze zelf ontvangen op te slaan op een clouddrager. Bijgevolg is de
bron waarvan een reproductie wordt gemaakt ongeoorloofd. Dit wordt door het Hof van Justitie
vertaald in het principe dat de dienstverlener niet actief mag bijdragen aan de opname van de
kopieën.265
Hoewel deze rechtspraak betrekking heeft op een specifieke vorm van opslag in de cloud, kan
men de diensten die door Bhaalu of VCAST worden aangeboden, plaatsen onder het eerste type
van cloudopslag. Het gaat namelijk om een persoonlijke opslagruimte waarbij de inhoud, zij
het op vraag van de eindgebruiker, door een dienstverlener ter beschikking wordt gesteld. In dit
type bestaat dan ook het gevaar voor een ongeoorloofde publieke mededeling door de
dienstverlener die maakt dat een reproductie door de eindgebruiker afkomstig is van een
ongeoorloofde bron. De dienstverlener zal dus over de toestemming van de rechthebbende
moeten beschikken vooraleer hij het werk aan de eindgebruiker ter beschikking kan stellen.
Op grond van deze rechtspraak kan tevens worden gesteld dat bij het tweede type van opslag in
de cloud toepassing kan worden gemaakt van de privékopie uitzondering. Het gaat namelijk om
een reproductie van een werk op een persoonlijke drager in de cloud, ook wel private locker
genoemd266, waarbij het, in tegenstelling tot het eerste type, de eindgebruiker is die het
geoorloofd karakter van de bron bepaalt. Als het werk nadien enkel bestemd is voor gebruik in
de familiekring, zal de eindgebruiker zich op de uitzondering kunnen beroepen. Het enige
verschil is dat het niet gaat om een fysieke drager, zoals bijvoorbeeld een USB-stick, waardoor
het werk op afstand wordt geraadpleegd.267
265 HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’, ro. 54. 266 R. MITTAL, “Mechanisms to make end-users of copyrighted works pay through levy and DRM” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 120. 267 Ibid.
78
Bij het derde type bepaalt de dienstverlener welke werken op de clouddrager liggen vervat. In
dit geval is het niet de eindgebruiker die het initiatief neemt tot het maken van de reproductie,
maar wel de dienstverlener. Hierdoor moet de dienstverlener als kopieerder worden
gekwalificeerd, waardoor de reproductie niet onder de toepassing van de privékopie
uitzondering kan vallen. Een dienstverlener zal namelijk geen natuurlijke persoon zijn en
handelt met een commercieel doel. Ook hier zal sprake zijn van een publieke mededeling door
de dienstverlener aan alle gebruikers. Als deze mededeling geoorloofd is, zou het in principe
wel mogelijk zijn dat eindgebruikers een reproductie maken van het ter beschikking gestelde
werk op gelijk welke drager, waaronder dus ook bijvoorbeeld een persoonlijke opslagruimte in
de cloud zoals waarvan sprake in het eerste of tweede type.
Vaak zullen echter technologische beschermingsmaatregelen verhinderen dat eindgebruikers
reproducties kunnen maken.268 Dit is het geval bij streamingdiensten die een verzameling aan
werken ter beschikking stellen van hun klanten, die deze werken kunnen raadplegen op door
hen gekozen plaats en tijd, zonder ze te downloaden.269 Door het grote aanbod en de noodzaak
om de werken aan hun publiek ter beschikking te stellen, worden deze werken opgeslagen op
cloudservers.270 Hierdoor sluiten streamingdiensten aan bij cloudopslag van het derde type. Om
geen inbreuk te maken op het publieke mededelingsrecht zullen de dienstverleners dus moeten
beschikken over de toestemming van de rechthebbenden wiens werken door de dienstverlener
aan zijn klanten worden aangeboden.271
Bij het vierde type zijn het de eindgebruikers die bepalen welke werken worden opgeslagen in
de cloud, maar wordt de opslagruimte gedeeld met een onbepaald aantal eindgebruikers.
Hierdoor kunnen de erop vervat liggende reproducties niet bestemd zijn voor gebruik binnen
268 P. CHAPDELAINE, Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford, Oxford University Press, 2017, 136. 269 L. GUIBAULT, “Individual licensing models and consumer protection” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 217. 270 R. THELWELL, “Why did Netflix migrate to the AWS Cloud?”, https://www.matillion.com/blog/redshift/why-did-netflix-migrate-to-the-aws-cloud/ (consultatie 26 maart 2019). 271 L. GUIBAULT, “Individual licensing models and consumer protection” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 217; X. LIN, “Music individual licensing models and competition law” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 192.
79
de familiekring. De eindgebruiker die zonder toestemming een werk oplaadt in deze
opslagruimte, maakt zich bovendien schuldig aan een inbreuk op het publieke mededelingsrecht
aangezien het geheel van gebruikers normaliter een publiek uitmaakt.
Deze vorm van opslag en beschikbaarstelling wordt een user-generated content platform
genoemd. Platformen zoals onder andere YouTube maken gebruik van dit business model om
gebruikers toe te laten zelf gecreëerde werken online ter beschikking te stellen van een
publiek.272 Het gebeurt echter frequent dat de gebruikers zonder toestemming muziek of andere
werken op dit platform opladen (user uploaded content), waardoor de rechthebbenden de
filmpjes laten verwijderen.273
3. Bijzonderheid: logische en fysieke kopie
In de Bhaalu rechtspraak komt een aspect aan bod dat in het arrest VCAST niet behandeld diende
te worden. De reden hiervoor is dat VCAST iedere eindgebruiker een eigen kopie op de door
hem gewenste clouddrager verschaft. Men vroeg de rechtbank te oordelen of het noodzakelijk
is dat de dienstverlener iedere eindgebruiker een eigen kopie – de fysieke kopie – verschaft,
dan wel dat het volstaat dat slechts één kopie – de logische kopie – aanwezig is die door elke
eindgebruiker afzonderlijk kan worden geraadpleegd.274
De rechtbank is hier van oordeel dat dit onderscheid geen invloed heeft op de toepasbaarheid
van de uitzondering van de privékopie. Het gaat namelijk om een louter technische benadering
die een efficiënter gebruik van opslagcapaciteit beoogt, maar waarbij de uitkomst niet
verschilt.275 Wat telt is dat een geïndividualiseerde toegang moet worden gegarandeerd.276
Hoewel de redenering van de rechtbank begrijpelijk is, zou toch de vraag kunnen rijzen of er
geen sprake is van een publieke mededeling zoals het geval is bij streamingdiensten. In een
272 J. T. CROSS en P. K. YU, “The copyright holdout problem and new internet-based services” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 244. 273 J. KIM, “The institutionalization of YouTube: From user-generated content to professionally generated content”, Media, culture & society 2012, afl. 34, (53)55. 274 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)676, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 275 Ibid. 276 T. STAMOS, noot bij HvJ 29 november 2017, ICIP 2018, afl. 1, (174)186.
80
arrest van 7 maart 2013 (hierna: TVCatchup) oordeelt het Hof dat, weliswaar in het specifieke
geval, bij internetstreaming sprake is van een publieke mededeling.277 Het feit dat in casu
gewerkt wordt met een één-op-éénverbinding doet geen afbreuk aan het publieke karakter,
vermits ook op deze manier tegelijk of achtereenvolgens een grote groep mensen kan worden
bereikt.278
Mijns inziens schuilen wel enkele verschillen tussen de systemen. Enerzijds onderscheiden de
systemen zich van elkaar doordat er een verschil is tussen de persoon die het initiatief neemt.
Bij internetstreaming zal het de dienstverlener zijn die het aanbod bepaalt dat aan de gebruiker
ter beschikking wordt gesteld. Bij cloudopslag is het de eindgebruiker die aangeeft van welk
werk hij een reproductie wenst te bekomen.279 Anderzijds gaat het bij een publieke mededeling
om een beschikbaarstelling in niet-tastbare vorm.280 Hierdoor is de gebruiker gebonden door de
manier waarop het werk aan hem wordt meegedeeld. Een reproductie daarentegen, hoewel ze
zich bevindt op een voor de eindgebruiker digitale drager, kan in principe door de eindgebruiker
worden bewerkt, verplaatst of verwijderd.281 Het gebruik van een reproductie sluit om deze
redenen beter aan bij het gebruik van een goed, terwijl streaming het gebruik impliceert van
een dienst.282
Een eenvoudig voorbeeld kan dit onderscheid verduidelijken. Streamingdiensten trachten vaak
inkomsten te halen uit reclame. Wanneer de gebruiker dus een werk opvraagt bij de
dienstverlener zal de gebruiker hierbij geconfronteerd worden met reclame. Wanneer de
eindgebruiker echter over een eigen privékopie beschikt, zou het mogelijk zijn om eventuele
reclame die tijdens de oorspronkelijke uitzending te zien was, door te spoelen.
277 HvJ 7 maart 2013, C-607/11, ECLI:EU:C:2013:147, ‘TVCatchup’, ro. 40. 278 Ibid., ro. 33-34. 279 Concl. AG 7 september 2017, C-265/16, ECLI:EU:C:2017:649, ‘VCAST’, ro. 25; Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)676, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 280 A. FIERENS en R. SCHOEFS, “Klassieke en nieuwe vormen van mededeling aan het publiek”, IRDI 2015, afl. 4, (330)332. 281 Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, (673)676, noot H. HAOUIDEG en S. DEBAENE. 282 P. CHAPDELAINE, Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford, Oxford University Press, 2017, 103.
81
§4. Billijke vergoeding
In België wordt de billijke vergoeding voor het maken van privékopieën geïnd door de
aanrekening van een bepaald bedrag bij de aankoop van apparatuur of dragers die worden
gebruikt bij het maken van deze reproducties. Het maken van reproducties op een clouddrager
wordt echter gekenmerkt door de opslag van gegevens op een drager die voor de gebruiker
onbekend is. De drager wordt door de natuurlijke persoon dus niet fysiek zichtbaar, maar de
inhoud ervan kan worden geraadpleegd door middel van een apparaat dat over een
internetverbinding beschikt, zoals om het even welke computer, tablet of smartphone.
De fysieke drager bevindt zich bij de dienstverlener en bestaat meestal uit meerdere servers
waarop de bestanden van al zijn gebruikers worden opgeslagen. Een server is per definitie een
computer283, maar behoort tot de eigendom van de dienstverlener. Bovendien sluit de Belgische
regeling computers van vergoeding uit.284 De dienstverleners en hun server farms bevinden zich
niet noodzakelijk in de Europese Unie.285 Hierdoor is het onzeker aan welk vergoedingsregime
ze kunnen worden onderworpen. Volgens CALLENS moet bij grensoverschrijdend gebruik
worden gekeken naar de gebruiker die het initiatief heeft genomen tot het maken van de
reproductie, namelijk de kopieerder, om te bepalen waar de privékopie wordt gemaakt.286
In beginsel kan worden gesteld dat de vergoeding voor reproducties in de cloud indirect wordt
betaald door de vergoeding die wordt geheven op de apparaten die worden gebruikt om de
werken die er zijn opgeslagen, te raadplegen. De hoogte van het hierop bepaalde bedrag is
echter vastgesteld op basis van de opslagruimte waarover het apparaat beschikt. Één van de
vele voordelen van cloudopslag is net de mogelijkheid waarover de gebruiker beschikt om
gegevens op te slaan zonder de opslagruimte van het apparaat te belasten. Hierdoor stemt het
bedrag niet langer overeen met de schade die ze wil vergoeden. In theorie zou men het bedrag
283 https://nl.wikipedia.org/wiki/Server (geraadpleegd op 21 maart 2019). 284 Art. 2, §2 KB Privékopievergoeding. 285 V. CASSIERS, “Vers un changement de paradigm pour la compensation equitable” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 152. 286 P. CALLENS, “Thuiskopievergoeding: hoe de aarde met de wolken verbinden?” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 133.
82
kunnen verhogen dat verschuldigd is op de apparaten die toebehoren aan de kopieerder zelf en
die kunnen dienen tot het maken van een reproductie in de cloud.
Anderzijds zou men een forfaitaire vergoeding kunnen vaststellen dat door de
clouddienstverlener aan de beheersvennootschap moet worden betaald per eindgebruiker,
afhankelijk van de opslagruimte die deze laatste ter beschikking krijgt.287 Vervolgens kan dit
bedrag door de dienstverlener aan de klant worden doorgerekend. Volgens CALLENS volgt uit
het HP/Reprobel arrest dat het verkiezen van een forfaitaire vergoeding in plaats van een
evenredige vergoeding slechts geoorloofd is wanneer het onmogelijk is om de gebruikers en
het nadeel te identificeren.288 Om deze reden zou het weleens moeilijk kunnen zijn om
clouddiensten aan een forfaitaire vergoeding te onderwerpen aangezien het internet
traceerbaarheid mogelijk maakt.289 CASSIERS stelt dan weer dat het recht op bescherming van
het privéleven kan voorkomen dat een systeem van tracering wordt ingesteld ter bepaling van
de evenredige vergoeding.290 Dit zou maken dat het de facto wel onmogelijk wordt om de
gebruikers en het nadeel te identificeren en een forfaitaire vergoeding dus wel op zijn plaats is.
De inning van deze forfaitaire vergoeding zou in de praktijk dan weer een moeilijke opgave
kunnen worden. De dienstverlener zal in bepaalde gevallen – in tegenstelling tot een fabrikant,
intracommunautaire aankoper of invoerder – geen band hebben met België of een andere
lidstaat. Hierdoor kan het lastig zijn voor de individuele nationale beheersvennootschappen om
de vergoeding van de dienstverlener af te dwingen.291
287 Y. KOMADA, “Reference Points for and Obligors of Levies in the Online-World: Should ISPs Be Obliged to Pay the Levies for Cloud Services and Private Copying?” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 109. 288 P. CALLENS, “Thuiskopievergoeding: hoe de aarde met de wolken verbinden?” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 131. 289 Ibid., 132. 290 V. CASSIERS, “Vers un changement de paradigm pour la compensation equitable” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 152. 291 R. MITTAL, “Mechanisms to make end-users of copyrighted works pay through levy and DRM” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 120.
83
Ook kan de vraag rijzen of een combinatie van beide vergoedingen mogelijk is. Zo was één van
de pijnpunten van de vroegere vergoedingsregeling in het kader van de reprografie het risico
op overcompensatie.292 Dit was het gevolg van de combinatie van een evenredige en een
forfaitaire vergoeding.
Wanneer de wetgever zou besluiten de prijs van de apparaten die kunnen worden gebruikt in
het kader van cloud computing te verhogen om rekening te houden met deze nieuwe manier
van reproductie, bestaat mijns inziens een risico op overcompensatie. Een bijkomende
evenredige of forfaitaire vergoeding zal dan betrekking hebben op dezelfde reproductie, net
zoals het geval was bij de vorige reprografievergoeding.
Wanneer enkel beslist wordt om in een evenredige of forfaitaire vergoeding te voorzien die
specifiek geldt voor cloudopslag bestaat het risico op overcompensatie niet. CALLENS stelt
hierover terecht dat de vergoedingen betrekking hebben op verschillende reproducties. De
forfaitaire vergoeding die op het apparaat wordt geheven heeft enkel betrekking op de
reproducties die opgeslagen worden op dat apparaat en niet op de reproductie die wordt
opgeslagen in de cloud.293
Het feit dat met deze apparaten ook de opdracht kan worden gegeven om een reproductie op te
slagen in de cloud zonder dat deze reproductie ook op dat apparaat wordt opgeslagen, is
irrelevant. Zo wordt in de huidige vergoedingsregeling ook een forfaitair bedrag geheven op
bijvoorbeeld een CD-brander, maar ook op een lege CD die kan dienen als drager voor een
reproductie.294
In het wetsvoorstel van 12 februari 2019 wordt voorgesteld om in afwachting van een
actualisering van het KB Privékopievergoeding default-tarieven te hanteren voor dragers en
apparatuur die niet zijn opgenomen in de lijst van artikel 2 van dat koninklijk besluit, maar
292 Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 19-20. 293 P. CALLENS, “Thuiskopievergoeding: hoe de aarde met de wolken verbinden?” in P. DE BANDT en M. NUYTTEN (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 133. 294 Art. 2, §1, 1º juncto §3, 1º KB Privékopievergoeding.
84
hierin wel een plaats verdienen.295 De vraag rijst of dit een oplossing kan bieden voor het
ontbreken van een specifieke vergoeding voor deze nieuwe vorm van opslag van reproducties.
Vele van de apparaten die worden gebruikt om de reproducties te maken of op te vragen zijn
namelijk al opgenomen in het artikel. Bovendien is het afwachten of de
beheersvennootschappen zullen en kunnen overgaan tot het aanrekenen van het bedrag op de
“verkoop” of “verhuur” van de opslagruimte door de clouddienstverlener. AUVIBEL is alvast
van mening dat door het grensoverschijdend karakter enkel een verhoging van de prijs van de
bestaande apparatuur mogelijk is.
In principe kan worden gesteld dat het ontbreken en het ontwikkelen van een mogelijkheid tot
het innen van een billijke vergoeding op opslag in de cloud het meest problematisch is in het
kader van de persoonlijke opslagruimte (personal locker), dat hierboven als het tweede type
wordt aangeduid. Deze vorm van reproductie sluit namelijk het meest aan bij de traditionele
digitale reproductie, waardoor de transactiekostenproblematiek hier ook een barrière zal
vormen. Wanneer het echter gaat om een dienstverlener die zowel de inhoud als de
opslagruimte ter beschikking stelt (zijnde het eerste type), zal vaak reeds een vergoeding
worden betaald voor het maken van deze reproductie. Deze dienstverleners dienen namelijk
over de toestemming van de individuele rechthebbenden te beschikken om de werken aan de
eindgebruikers aan te bieden en zullen hier een vergoeding tegenover stellen. Hierdoor kan in
principe een billijke vergoeding overbodig worden.
295 Art. 4 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 8-9.
85
HOOFDSTUK 3: BILLIJKE VERGOEDING DE LEGE FERENDA ?
In het eerste deel werd aan de hand van het wettelijk kader uiteengezet hoe aan de
vergoedingsregeling voor de beide uitzonderingen vorm wordt gegeven. De opzet van dit deel
is om te onderzoeken hoe deze regeling bestand is tegen hedendaagse ontwikkelingen en of er
nood is aan verandering. Er zal voornamelijk worden gefocust op de vergoedingsregeling voor
de uitzondering van de privékopie, daar hier in de rechtsleer het meeste inkt over vloeit. Dit is
niet onlogisch, aangezien enerzijds het toepassingsgebied van deze uitzondering veel ruimer is
dan deze van de reprografie, waar het op heden enkel nog gaat om reproducties van papier op
papier. Anderzijds gaat het, in tegenstelling tot de billijke vergoeding voor reproducties voor
onderwijs en wetenschap, om een verplichte vergoeding opgelegd door de InfoSoc Richtlijn.
De beoordeling van de relevantie van deze vergoeding moet geschieden met oog op de
beweegreden die de invoering ervan heeft gerechtvaardigd, de voordelen die de
vergoedingsregeling biedt, alsook de problemen die door de toepassing kunnen ontstaan.
Momenteel bestaat de vergoedingsregeling in het kader van de privékopie uit een forfaitaire
vergoeding geheven op apparaten en dragers die kennelijk dienen voor zulke reproducties. Deze
apparaten en dragers worden bij koninklijk besluit bepaald. De noodzaak om gebruik te maken
van een forfaitaire vaste vergoeding is ingegeven door de onmogelijkheid om gebruikers te
individualiseren, hetgeen ook meermaals door het Hof van Justitie werd aanvaard. Ook
multifunctionele apparaten kunnen het voorwerp zijn van een vergoeding. Bovendien dient de
vergoeding ook te worden betaald door natuurlijke personen die helemaal geen gebruik maken
van de mogelijkheid om reproducties te maken. Er wordt namelijk uitgegaan van het criterium
van de mogelijke of potentiële schade, waarbij iedereen die apparaten of dragers aanschaft,
geacht wordt gebruik te maken van alle functies die deze aanbieden.296
296 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 54-55; HvJ 5 maart 2015, nr. C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144, ‘Copydan’, ro. 23-25.
86
Op deze manier wordt in feite een vorm van subsidiërende solidariteit in het leven geroepen.297
Iedere consument van apparaten die in het koninklijk besluit zijn opgenomen, betaalt namelijk
mee voor de reproducties die door allen samen worden gemaakt.
REINBOTHE geeft nog een argument in het voordeel van de forfaitaire heffing, met name de
economische deelname van de rechthebbenden in de waardeketen (value chain).298 De auteur
geeft namelijk terecht aan dat auteursrechtelijk beschermde werken aan de basis liggen van de
ontwikkeling van vele apparaten. Een fractie van de verkoopprijs ervan laten toekomen aan de
maker van de werken is dan ook niet onredelijk. Het is natuurlijk wel zo dat heden ten dage
veel meer multifunctionele apparaten op de markt komen, wat het bepalen van de vergoeding
die erop wordt geheven niet evident maakt.
§1. Voordelen van de billijke vergoeding
Enkele voordelen van de billijke vergoeding sluiten aan bij de beweegreden voor de invoering
van de uitzondering zelf en zullen daarom bekend in de oren klinken. Zo zal ook hier het
verlagen van transactiekosten en het betreden van ontbrekende markten worden aangehaald.299
Rechthebbenden en gebruikers van auteursrechtelijk beschermde werken bevinden zich in een
situatie waar onderhandelen handen vol geld kost en in vele gevallen geen aanleiding zal geven
tot een uitkomst. De billijke vergoeding zorgt er voor dat er tussen deze partijen niet moet
worden onderhandeld en verhindert tegelijkertijd dat rechthebbenden op financieel vlak in de
kou blijven staan. Er ontstaat bijgevolg een markt voor gebruikers die de rechthebbenden
initieel niet konden bereiken, gekoppeld aan een vergoeding die op beleidsniveau wordt bepaald
door onderhandeling.
297 J. BOULANGER, A. CARBONNEL, R. DE CONINCK en G. LANGUS, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 93. 298 J. REINBOTHE, “Private copy levies” in I. A. STAMATOUDI (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 302-303. 299 J. BOULANGER, A. CARBONNEL, R. DE CONINCK en G. LANGUS, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 90.
87
De billijke vergoeding vormt voor rechthebbenden, naast hun vergoeding afkomstig van
licenties, een constante bron van inkomsten. Bovendien moedigt ze hen aan om verder werken
te blijven creëren.300
§2. Nadelen en problemen van de billijke vergoeding
In de nationale en Europese rechtsleer worden enkele pijnpunten aangehaald die kunnen rijzen
naar aanleiding van de implementatie van een vergoedingsregeling. Doordat aan de lidstaten
van de Europese Unie een grote vrijheid wordt gelaten om een regeling te ontwikkelen in hun
nationale regelgeving ontstaan afwijkende regelingen in de verschillende lidstaten. Enkele
overlappende fundamenten zijn echter wel aanwezig.
De forfaitaire vergoeding neemt de vorm aan van een bedrag dat wordt aangerekend op de
verkoop van apparaten en dragers die vastgelegd zijn bij koninklijk besluit. Dit bedrag kan
worden vastgesteld als een percentage op de aankoopprijs of als een vast tarief per categorie
van dragers en apparaten, waarbij onder andere de opslagcapaciteit als criterium wordt
gehanteerd.301 De percentages en tarieven verschillen wel per lidstaat.302
A. Tarief of percentage
Doorgaans zijn enkele problemen gekoppeld aan het berekenen van de vergoeding aan de hand
van een percentage op de prijs van een drager of apparaat. Zo kan binnen een bepaalde categorie
van apparaten de prijs enorm variëren. Dit wil echter niet zeggen dat gebruikers van duurdere
apparaten steeds meer reproducties kunnen maken en dat zij hierdoor meer schade toebrengen
aan rechthebbenden. Bovendien zijn apparaten gevoelig aan prijsevolutie als gevolg van hun
levensloop in de markt. Hoe langer een product op de markt is, hoe goedkoper het kan worden.
300 J. BOULANGER, A. CARBONNEL, R. DE CONINCK en G. LANGUS, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 90-91. 301 J. P. POORT, “De privékopie in internationaal perspectief”, AMI 2016, afl. 5, (121)122. 302 Ibid., (121)122.
88
Dit neemt echter niet weg dat de producten doorheen hun levensloop evenveel schade kunnen
toebrengen.303
Hanteren van een forfaitair bedrag per categorie van dragers en apparaten zal dan ook meer
gepast zijn. De prijs en de leeftijd van het apparaat of drager zal hier namelijk geen rol spelen.
Binnen de categoriën van dragers en apparaten worden de tarieven hoger naargelang het een
grotere opslagcapaciteit heeft. Apparaten en dragers met een grote opslagruimte zullen over het
algemeen wel duurder zijn, waardoor het toepassen van een percentage op de koopprijs deels
op een objectieve grond is gestoeld, maar de prijs wordt naast deze factor ook bepaald door
minder relevante factoren zoals bijvoorbeeld merkbekendheid.
Ook het criterium van de opslagcapaciteit is niet volledig sluitend. Zo wordt terecht
geargumenteerd dat verschillende soorten bestandstypen een grotere opslagruimte benutten. Op
deze manier geeft de opslagcapaciteit niet volledig correct weer hoeveel reproducties kunnen
worden gemaakt.304
Uit de bespreking van het wettelijk kader blijkt dat de Belgische wetgeving momenteel gebruik
maakt van een vast tarief.305 In een recent wetsvoorstel beslist de wetgever echter om een
percentage aan te rekenen op de verkoopprijs van apparaten en dragers waarvoor geen tarief
wordt bepaald in het KB Privékopievergoeding, maar dewelke kennelijk gebruikt worden voor
het maken van privékopieën.306 Hierdoor gaat de Belgische vergoeding wel deels lijden aan de
bovenvermelde pijnpunten.
B. Grensoverschrijdende verschillen en aankopen
Het facultatieve karakter van de uitzonderingen geeft aanleiding tot een ander probleem.
Doordat de lidstaten niet gehouden zijn de uitzonderingen in te voeren in hun nationale
regelgeving, kunnen er in de Europese Unie landen zijn waar geen vergoeding wordt
303 J. BOULANGER, A. CARBONNEL, R. DE CONINCK en G. LANGUS, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 92. 304 Ibid., 93. 305 Zie: Deel I, Hoofdstuk 4. 306 Art. 4 Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001, 8-9.
89
aangerekend. Ook blijven verschillen bestaan tussen de lidstaten die de uitzonderingen wel
hebben omgezet naargelang de hoogte van de tarieven en percentages.
Bijgevolg kunnen consumenten via grensoverschrijdende aankopen geconfronteerd worden
met een lagere of hogere vergoeding dan ze in hun thuisland verschuldigd zouden zijn.307 Ook
bestaat de mogelijkheid om de betaling van de vergoeding te ontwijken door aanschaf in een
land waar de vergoeding niet wordt geïnd.
Omwille van de regelgevende verschillen die tussen de lidstaten bestaan, wordt in de rechtsleer
gepleit voor een striktere harmonisatie van de uitzonderingen door de lidstaten te dwingen deze
in hun wetgeving op te nemen.308 Hierbij zou tevens kunnen worden voorzien in een uniforme
billijke vergoeding voor alle lidstaten.309
C. Overcompensatie door het betalen van een dubbele vergoeding (double dipping)
1. Vergoeding voor de toestemming
Het gevaar voor overcompensatie is een andere kwaal waaraan de vergoedingsregeling voor de
privékopie lijdt. Zo is het mogelijk dat de rechthebbende het reproduceren van diens werken
toestaat en hiervoor een vergoeding bedingt. Dit neemt echter niet weg dat er geen billijke
vergoeding moet worden betaald. Dit probleem is bovendien niet louter eigen aan de
privékopie, maar ook aan de reprografie. Ook hier worden namelijk evenredige vergoedingen
aangerekend, ongeacht de rechthebbende hiervoor de toestemming geeft.
De vraag hoe de toestemming van de rechthebbenden en de billijke compensatie in het kader
van de uitzonderingen zich tot elkaar verhouden werd reeds gesteld voor het Hof van Justitie.
In het arrest VG Wort oordeelt het Hof dat een onderscheid moet worden gemaakt naargelang
307 R. MITTAL, “Mechanisms to make end-users of copyrighted works pay through levy and DRM” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 134. 308 R. M. HILTY en K. KÖKLÜ, “Limitations and exceptions to copyright in the digital age. Four cornerstones for a future-proof legal framework in the EU” in I. A. STAMATOUDI (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 291. 309 R. MITTAL, “Mechanisms to make end-users of copyrighted works pay through levy and DRM” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 134.
90
de lidstaat die de uitzondering heeft geimplementeerd het exclusieve reproductierecht van de
auteur al dan niet heeft beperkt.310 Wanneer de mogelijkheid om toestemming te geven voor
reproducties die onder het toepassingsgebied van de uitzondering vallen, is uitgesloten uit het
exclusieve recht blijft de gebruiker gehouden om de billijke compenstatie te betalen. Dit heeft
tevens tot gevolg dat de gebruiker geen andere vergoeding verschuldigd is aan de
rechthebbenden, niettegenstaande een andere afspraak tussen beiden.311
Wanneer de lidstaat de omvang van het reproductierecht niet heeft verengd, is het wel mogelijk
om in ruil voor de toestemming een vergoeding te bedingen. In dit geval zal de gebruiker geen
billijke vergoeding verschuldigd zijn, omdat er geen schade ontstaat.312
Volgens deze rechtspraak zou er dus geen sprake kunnen zijn van een overcompensatie, omdat
de gebruikers niet zowel een billijke vergoeding als een licentievergoeding verschuldigd zijn.
DURING voert echter terecht aan dat in de praktijk niet eenvoudig is om te verhinderen dat
rechthebbenden beide vergoedingen ontvangen.313
Bijgevolg moet worden nagegaan of de Belgische auteurswetgeving het toepassingsgebied van
het reproductierecht heeft beperkt. Uit de bewoordingen van artikel XI.165 WER kan geen
beperking worden afgeleid. De wetgever heeft het over reproducties “op welke wijze of in
welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk”. Hetzelfde
geldt voor de aanhef van artikel XI.190 WER, waar men het heeft over “verzetten tegen” en
niet over het verlenen van toestemming.
Uit het dwingende karakter van de uitzonderingen314 zou men daarentegen kunnen afleiden dat
de wetgever afwijkingen op het regime van de uitzonderingen niet tolereert, waardoor ook het
verlenen van toestemming via een overeenkomst geen uitwerking kan vinden. Zoals hierboven
310 W. G. L. DURING, “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, (81)85. 311 HvJ 27 juni 2013, nr. 457/11 t.e.m. C-460/11, ECLI:EU:C:2013:426, ‘VG Wort’, ro. 37. 312 Ibid., ro. 38-39. 313 W. G. L. DURING, “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, (81)90. 314 Art. XI.193 WER.
91
reeds besproken was het de visie van de wetgever om te vermijden dat door de rechthebbende
een vergoeding werd gevraagd voor handelingen die onder een uitzondering vallen.315
In het huidig wettelijk kader zal het dus eenvoudiger zijn om het reproductierecht te beperken,
aangezien het niet werkbaar is om rekening te houden met individuele afspraken tussen
rechthebbenden en gebruikers.316 Bovendien zal in het kader van de uitzonderingen een
overeenkomst met één enkele rechthebbende niet kunnen voorkomen dat er andere mogelijke
schade ontstaat ten aanzien van andere rechthebbenden, waarvoor alsnog een billijke
vergoeding verschuldigd is.
Ook het dwingende karakter van de uitzonderingen biedt geen sluitende oplossing. Zo zal een
andersluidend beding slechts relatief nietig zijn317, waardoor de individuele gebruiker de
nietigheid moet vorderen om een dubbele vergoeding te vermijden.
De wetgever zal aandachtig moeten zijn voor modellen die het mogelijk maken om individuele
licenties te bekomen. Deze overeenkomsten kunnen rechtstreeks afgesloten worden tussen
rechthebbende en eindgebruiker, maar kunnen ook onrechtstreeks, door middel van een
tussenpersoon, worden aangegaan.318 Deze “tussenpersoon” zal vaak bestaan uit een
dienstverlener, zoals bijvoorbeeld een streamingdienst.319
Individuele licenties moeten mijns inziens de voorkeur verkrijgen op het aanrekenen van een
billijke vergoeding aangezien deze een representatiever beeld kunnen vormen van het gebruik
van auteursrechtelijke werken. Zoals eerder aangehaald, vormt de billijke vergoeding een
uitstekende oplossing wanneer de transactiekosten het sluiten van overeenkomsten onmogelijk
maken, maar zorgt het er wel voor dat alle consumenten van apparaten en dragers op een
ongedifferentieerde wijze meebetalen ongeacht de mate waarin door hen wordt gereproduceerd.
315 Wetsontwerp van 8 mei 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Parl.St. Kamer 1997-98, nrs. 1535/1 en 1536/1, 25. 316 W. G. L. DURING, “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, (81)86. 317 M.-C. JANSSENS, “Art. 23bis” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 189. 318 L. GUIBAULT, “Individual licensing models and consumer protection” in K.-C. LIU en R. M. HILTY (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 212. 319 Ibid.
92
Dit zal echter wel tot gevolg hebben dat bij de berekening van de schade deze modellen in acht
moeten worden genomen en de billijke vergoeding langzamerhand kan worden afgebouwd.
2. Bijzonder geval: Streamingdiensten
De evolutie in de wijze van consumptie van auteursrechtelijk beschermde werken kan ook
aanleiding geven tot overcompensatie. Op heden worden gebruikers geconfronteerd met
diensten die hen al dan niet tegen vergoeding werken ter beschikking stellen door middel van
een internetverbinding. Deze werken nemen vaak, maar niet noodzakelijk, de vorm aan van
muziek of film. Op die manier krijgen de werken geen permanente opslagruimte bij de
gebruiker zelf, maar worden zij opgeslagen door de dienstverlener die hen louter de toegang
verschaft op aanvraag van de gebruiker, daarom ook wel on demand genoemd. Het gaat hier
namelijk over streamingdiensten. Dit type van diensten werd in het vorige hoofdstuk reeds
aangehaald in het kader van de opslag in de cloud. In dit deel gaat het over de samenloop van
de vergoeding die de gebruiker voor deze dienst betaalt en de vergoeding die de gebruiker
verschuldigd is in het kader van de privékopie.
De toegang tot de werken wordt verschaft via apparaten die toebehoren aan de gebruiker zelf,
over een internetverbinding beschikken en compatibel zijn met de dienst.320 Het kan hierbij dus
gaan over computers, smartphones, tablets en televisies. Met uitzondering van de computer,
waarvoor de hoogte van de forfaitaire vergoeding is vastgelegd op nul euro, zijn de overige
apparaten allen onderworpen aan een vergoeding.321
In het kader van streamingdiensten wordt bovendien vaak gebruik gemaakt van technische
voorzieningen om te vermijden dat de werken die ter beschikking worden gesteld aan de
gebruikers door hen kunnen worden gereproduceerd. Wat deze technische voorzieningen
betreft, dient te worden opgemerkt dat voor interactieve diensten op aanvraag een speciaal
regime geldt. Artikel XI.291, §3 WER dat artikel 6, vierde lid, vierde alinea van de InfoSoc
Richtlijn overneemt, bepaalt namelijk dat noch de rechthebbenden, noch de lidstaten
maatregelen moeten nemen om de gebruikers toe te laten van de uitzonderingen te kunnen
320 Bij wijze van voorbeeld: Art. 1.1 Gebruiksvoorwaarden van Netflix, https://help.netflix.com/legal/termsofuse (geraadpleegd op: 8 april 2019). 321 Art. 2 KB Privékopievergoeding.
93
genieten. Hiermee voorziet de Europese wetgever in een verschillende behandeling van werken
die ter beschikking gesteld worden op een wijze dat het publiek er toegang tot krijgt op door
hen individueel gekozen plaats en tijd. Deze terbeschikkingstelling gebeurt via internet.322
Streaming valt alvast onder de toepassing van dit specifieke regime.323 Daardoor worden de
technische voorzieningen die zij hanteren onaantastbaar. Zonder technische voorzieningen
zouden deze diensten niet kunnen overleven.324 Het business model dat deze dienstverleners
hanteren is namelijk gebaseerd op continue inkomsten die periodiek worden betaald om
gedurende deze periode toegang te krijgen tot de werken. Wanneer het voor de gebruikers
mogelijk zou zijn om blijvend in het bezit te komen van deze werken zouden de
overeenkomsten tussen de gebruikers en de dienstverlener slechts van korte duur zijn.
Hoe meer de consumptie van auteursrechtelijk beschermde werken wordt beheerst door
streaming, hoe meer de vergoeding die wordt geheven op eraan verwante apparatuur onder druk
komt te staan.325 Zoals in het vorige hoofdstuk reeds aangehaald, moeten de
streamingdienstverleners beschikken over de toestemming van de rechthebbenden om diens
werken ter beschikking te stellen van hun gebruikers om een inbreuk op het publieke
mededelingsrecht te vermijden. Hierdoor zorgen de dienstverleners zelf voor de vergoeding van
de rechthebbenden, waaraan de betalende gebruikers van de dienst hun deel bijdragen. Door de
mogelijkheid om op verschillende apparaten toegang te krijgen tot de diensten is de behoefte
aan het maken van een reproductie sterk afgenomen. Bovendien wordt het maken ervan
verhinderd door technische voorzieningen.
322 L. GUIBAULT e.a., Study on the implementation and effect in member states’ laws of Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, Amsterdam, Institute for Information Law, 2007, 112; M.-C. JANSSENS, “Art. 23bis” in F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 190. 323 P. CHAPDELAINE, Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford, Oxford University Press, 2017, 133. 324 Ibid., 148. 325 R. M. HILTY en K. KÖKLÜ, “Limitations and exceptions to copyright in the digital age. Four cornerstones for a future-proof legal framework in the EU” in I. A. STAMATOUDI (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 296.
94
Door de opkomst van deze nieuwe consumptietechnieken zijn oudere vormen van gebruik
echter niet verdrongen.326 Hierdoor zou men een tegenargument kunnen opwerpen dat zijn
grondslag vindt in rechtspraak van het Hof van Justitie. Bij het bepalen van de apparaten waarop
een vergoeding zal rusten, stuit een heffing op een multifunctioneel apparaat regelmatig op
weerwerk.327 Het Hof oordeelde dan ook dat de gebruiker geacht wordt alle functies van de
apparaten volledig te benutten.328 Men dient dus niet per individu na te gaan of er daadwerkelijk
privékopiën worden gemaakt.329
Een spanning ontstaat doordat beide argumenten hun grondslag vinden in overweging 35 van
de InfoSoc Richtlijn zoals deze wordt geïnterpreteerd door rechtspraak van het Hof van
Justitie.330 Zo rechtvaardigt het principe van het mogelijke nadeel dat een vergoeding wordt
geheven op apparatuur die het mogelijk maakt om reproducties te maken, ook wanneer dit in
concreto niet gebeurt. Anderzijds bestaat hierdoor net de kans dat de schade veroorzaakt door
deze apparatuur tegenwoordig vaak minimaal zal zijn, hetgeen door de bevoegde autoriteiten
bij het bepalen van de vergoeding in overweging moet worden genomen.331 Bovendien wordt
een licentievergoeding betaald aan de rechthebbende.332 Hierbij kan echter worden opgemerkt
dat deze licentievergoeding geen betrekking heeft op het maken van reproducties door
gebruiker van de dienst, maar wel om de werken ter beschikking te kunnen stellen aan deze
gebruikers.
De tendens naar wijzen van consumptie die minder schadelijk zijn voor de rechthebbenden, een
vergoeding voorzien via alternatieve weg en de mogelijkheid om rekening te houden met
technische voorzieningen, rechtvaardigen een verlaging van de heffing op apparaten die
gebruikt worden voor streaming. Het schrappen van deze apparaten uit de lijst van artikel 2 van
326 P. CHAPDELAINE, Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford, Oxford University Press, 2017, 106. 327 HvJ 5 maart 2015, nr. C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144, ‘Copydan’; W. G. L. DURING, “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, (81)83; S. KARAPAPA, Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 130. 328 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’, ro. 55. 329 W. G. L. DURING, “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, (81)83. 330 HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’; HvJ 5 maart 2015, nr. C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144, ‘Copydan’. 331 HvJ 5 maart 2015, nr. C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144, ‘Copydan’, ro. 26-27. 332 J. BOULANGER, A. CARBONNEL, R. DE CONINCK en G. LANGUS, Assessing the economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 97.
95
het KB Privékopievergoeding kan dan weer te ver gaan in het licht van het criterium van de
mogelijke schade.
a. Gevolgen van het verlagen van de vergoeding
Het verlagen van de geïnde vergoeding betekent het wegnemen van een deel van de inkomsten
van de rechthebbenden. Dit kan tot gevolg hebben dat deze laatsten over onvoldoende middelen
beschikken om tot de creatie van nieuwe werken over te gaan. Een daling in de door de
gebruikers te betalen vergoeding kan echter wel gepaard gaan met een stijging in de aanschaf
van originele werken, waardoor de inkomsten van de rechthebbenden via deze weg worden
aangevuld.
De stijging in het gebruik van streamingplatformen zorgt er anderzijds voor dat rechthebbenden
een vergoeding ontvangen in ruil voor hun toestemming bij het gebruik van hun werken op deze
platformen. De transactiekosten voor het sluiten van deze overeenkomst zijn bovendien minder
hoog. Daarnaast beschikken ze over een onderhandelingsmacht omdat ze in overleg met de
dienstverleners een vergoeding kunnen bepalen.
b. Wat met de downloads voor offline consumptie?
Een nadeel van streaming is dat het wordt gekenmerkt door online consumptie. Zonder
internetverbinding zal het dus niet mogelijk worden om van de diensten gebruik te maken. Om
deze reden voorzien sommige dienstverleners in de mogelijkheid om een werk te downloaden
voor offline consumptie.333 Deze download vormt vervolgens een reproductie op een drager die
toebehoort aan de gebruiker, bijvoorbeeld een smartphone. Deze reproductie heeft echter maar
een tijdelijk karakter. Zo zal bij het stopzetten van het abonnement de reproductie van het
apparaat verdwijnen. Hierdoor is de kwalificatie van de reproductie onzeker.334
333 Ter illustratie: Art. 4.5 Algemene gebruiksvoorwaarden Netflix, https://help.netflix.com/legal/termsofuse (21 april 2019). 334 S. DEPREEUW, J.-B. HUBIN en J.-P. TRIAILLE, Study on the making available right and its relationship with the reproduction right in cross-border digital transmissions, Studie voor de Europese Unie, 2014, 70.
96
AUVIBEL is van mening dat deze reproducties als een privékopie moeten worden
gekwalificeerd. Dit zou tot gevolg hebben dat er een billijke vergoeding moet worden betaald,
waardoor een forfaitaire vergoeding op de veelgebruikte apparatuur in bepaalde mate
gerechtvaardigd blijft. Anderzijds zou men ook kunnen argumenteren dat deze reproductie
onder het regime van de tijdelijke technisch noodzakelijke reproductie valt.335
Bovendien wordt in vele gevallen door de gebruiker een vergoeding betaald aan de
dienstverlener. Deze dienstverlener heeft op zijn beurt een licentieovereenkomst met de
rechthebbenden. Het is echter niet duidelijk of in deze licentieovereenkomst ook toestemming
is verleend voor deze vorm van reproductie. In sommige gevallen zal de dienstverlener er
namelijk vanuit gaan dat de reproducties door de gebruikers onder de toepassing van een
uitzonderingsregime vallen. Wanneer ze daarentegen wel in de licentieovereenkomst liggen
vervat, kan men argumenteren dat reeds een licentievergoeding wordt betaald waardoor een
billijke vergoeding in principe niet meer op zijn plaats is.
D. Ondercompensatie voor reproducties van of op papier
In het huidige wettelijk kader, gewijzigd door de wet van 22 december 2016, wordt niet
voorzien in een billijke vergoeding voor het maken van een privékopie waarvan de
oorspronkelijke drager en/of de drager van de reproductie bestaat uit papier. Dit heeft een
ondercompensatie van de auteurs van werken van letterkunde tot gevolg.
De oude vergoedingsregeling in het kader van de reprografie voorzag in een forfaitaire
vergoeding die werd geheven op apparaten die deze reproducties mogelijk maakten. Deze
vergoeding werd opgelegd aan fabrikanten, invoerders en aankopers ongeacht of deze apparaten
door hen werden verkocht aan ondernemingen, natuurlijke personen of onderwijsinstellingen.
Het is net deze ongelijkheid die er mee voor gezorgd heeft dat het wettelijk kader werd
aangepast. Om die reden zou het ontoelaatbaar zijn om de forfaitaire vergoeding over te nemen
op het niveau van de vergoedingsregeling voor de privékopie. De vergoedingen die in het oude
koninklijk besluit zijn opgenomen zijn overigens niet in verhouding met de prijs die op heden
betaald wordt voor kopieerapparaten en printers.
335 Art. XI.189, §3 WER.
97
Anderzijds zou het wel mogelijk zijn om op basis van dezelfde criteria een nieuw
vergoedingsstelsel op te stellen dat wel betaalbaar is voor de natuurlijke persoon. AUVIBEL stelt
dat ze op basis van de door hen begrote schade een gemiddelde vergoeding willen bekomen
van drie euro op de waarde van elk apparaat.
De toekomstige invoering van de default-tarieven zou een stap in de goede richting zijn,
aangezien deze voorziet in een tarief van drie procent op de verkoopprijs. Dit heeft tot gevolg
dat bij een gemiddelde verkoopprijs van 100 euro per apparaat de door AUVIBEL begrote schade
reeds wordt vergoed. AUVIBEL hekelt echter dat dit de enige vooruitgang is die wordt geboekt
in het voorzien van een nieuwe vergoedingsregeling.
1. Copycenters onderwerpen aan een vergoedingsplicht?
Copycenters komen door hun professionele hoedanigheid en commercieel karakter niet in
aanmerking om zich te beroepen op de privékopie uitzondering. Toch wordt een deel van de
schade die volgt uit de mogelijkheid om privékopieën te maken, veroorzaakt door reproducties
in copycenters. Hun klanten worden namelijk beschouwd als de maker van de reproductie,
doordat ze deze zelf maken met een ter beschikking gesteld apparaat, of omdat ze de opdracht
geven aan het copycenter om een reproductie te maken. Het zijn dus ook zij die schade
veroorzaken bij rechthebbenden.
In tegenstelling tot het regime van de reprografie, waar een evenredige vergoeding wordt
gevraagd van “hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking
stellen van anderen”336, is er geen wettelijke basis om een vergoeding te vragen van copycenters
voor het maken van een privékopie.
De wetgever zou ervoor kunnen kiezen om een analoge bepaling te voorzien in artikel XI.229
WER. Hierdoor zou dan wel een evenredige vergoeding geïntroduceerd worden in het kader
van de privékopie. Een andere optie is om de vergoeding te stoelen op de
reprografievergoeding. Hierdoor zouden de copycenters gehouden zijn om alle reproducties aan
te geven, zonder een onderscheid te maken tussen professionele en niet-professionele
kopieerders.
336 Art. XI.236, tweede lid WER.
98
Dit levert echter wel enkele problemen op. Op deze manier zouden copycenters zowel voor
privépersonen als ondernemingen of ondernemers dezelfde vergoeding verschuldigd zijn. Zoals
uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt, is deze gelijke behandeling ongeoorloofd.337
Bovendien houdt deze regeling ook geen rekening met de reproducties die in het kader van
onderwijs en wetenschap worden gemaakt.
Wanneer men op beleidsniveau zou beslissen tot het innen van een billijke vergoeding voor
privékopieën gemaakt in een copycenter, lijkt het met oog op rechtzekerheid beter om een
evenredige vergoeding in te voeren. Bij de begroting moet men in principe rekening houden
met het toepassingsgebied dat zich niet louter uitstrekt tot reproducties waarbij de originele
bron vervat ligt op een papieren drager, zoals het geval is voor de reprografie. Dit heeft tot
gevolg dat reproducties tegen een hogere snelheid en hogere kwaliteit worden gemaakt.
337 HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’, ro. 41-42.
99
CONCLUSIE
De reprografie en de privékopie naar huidig Belgisch recht zijn gestoeld op bepalingen uit de
InfoSoc Richtlijn. Deze richtlijn voorziet in een brede basis wat betreft de reprografie, terwijl
de privékopie aan striktere vereisten wordt onderworpen. De wet van 22 december 2016 keert
echter de rollen om en beperkt het wettelijk toepassingsgebied van de reprografie tot
reproducties van papier op papier, voor intern gebruik door rechtspersonen en ondernemers.
Het toepassingsgebied van de Europese bepalingen overlapt doordat de privékopie naar
Europees recht ook toelaat om reproducties te maken ongeacht de drager van het
gereproduceerde werk en de reproductie. De Belgische wetgever trachtte deze overlap te
vermijden en beperkt het toepassingsgebied van de privékopie en de reprografie op grond van
de drager waarop de reproductie wordt gemaakt.
In het arrest HP/Reprobel oordeelt het Hof van Justitie dat deze overlap in principe geen
probleem vormt, maar dat dit er niet toe mag leiden dat natuurlijke personen die handelen voor
privégebruik aan hetzelfde vergoedingsregime worden onderworpen als rechtspersonen en voor
professionele doeleinden handelende natuurlijke personen. De schade die beide categorieën
veroorzaken is immers niet aan elkaar gelijk. Hier voegt het Hof aan toe dat een combinatie van
een forfaitaire en een evenredige vergoeding hoe dan ook ongeoorloofd is wanneer niet wordt
voorzien in een terugbetalingsmechanisme. Met dit oordeel dwingt het Hof de Belgische
wetgever om beide uitzonderingen te herzien.
Bijgevolg is het onderscheidend criterium tussen beide uitzonderingen niet langer de drager,
maar wel de hoedanigheid van de kopieerder. Dit leidt ertoe dat het toepassingsgebied van de
reprografie momenteel zeer beperkt is. In de praktijk heeft de wijziging echter “enkel” tot
gevolg dat rechtspersonen en ondernemers nu ook de toestemming nodig hebben voor een
reproductie naar papier van een werk dat vervat ligt op een andere drager dan papier. Voor het
overige leeft de reprografie, waar deze vroeger ook betrekking had op natuurlijke
privépersonen, verder in de privékopie uitzondering.
Tot grote verbazing van de rechtsleer behoudt de Belgische wetgever het familiekring criterium.
Op deze manier zorgt het huiselijk karakter voor weinig draagkracht in een steeds sneller
100
ontwikkelende informatiemaatschappij. Dit criterium overleeft zowel de gegronde kritieken
van deze rechtsleer als diverse arresten van het Hof van Cassatie. In februari 2019 beslist de
wetgever de bewoordingen van de bepaling te conformeren aan deze uit de analoge
richtlijnbepaling… daterend uit 2001.
Nadat het Hof van Cassatie reeds uitspraak deed over een copycenter en het Hof van Justitie in
het Padawan en VCAST arrest in soortgelijke zin oordeelde, kan nu worden gesteld dat in de
toekomst uit de Belgische wetgeving uitdrukkelijk kan worden afgeleid dat reproducties met
behulp van dienstverleners ook tot het toepassingsgebied van de uitzondering kunnen behoren.
De wijziging is dus niet echt revolutionair, maar wel mooi meegenomen/welgekomen, in het
bijzonder wanneer het gaat om opslag in de cloud.
Bovendien heeft de wet van 22 december 2016, naast enkele structurele wijzigingen, ook de
wijziging van de vergoedingsregeling van de uitzonderingen tot gevolg. De aanpassing van de
billijke vergoeding voor de reprografie impliceert de schrapping van de forfaitaire vergoeding
die werd geheven op apparaten waarmee deze reproducties werden vervaardigd. Deze wijziging
heeft echter tot gevolg dat momenteel geen vergoeding wordt gevraagd bij aankoop van
apparaten waarmee reproducties op papier worden gemaakt in het kader van de privékopie. De
schade als gevolg van het maken van privékopieën wordt namelijk vergoed door het heffen van
een forfaitair bedrag op apparaten en dragers. De lijst die deze apparaten opsomt, is echter sinds
2013 niet meer gewijzigd.
In de voorbije jaren zijn enkele nieuwe vormen van reproductie ontstaan of is het gebruik ervan
minstens enorm toegenomen. Bij enkele van deze vormen kan terecht de vraag worden gesteld
of ze zich onder het toepassingsgebied van de privékopie kunnen bevinden.
Wat 3D-printen betreft, is het antwoord positief. Deze reproductievorm bestaat uit een aantal
reproducties vooraleer een tastbare uitkomst wordt bekomen. Elk van deze reproducties kan
voldoen aan de vereisten van de privékopie, al dient men, net zoals dit het geval is bij elke
digitale en analoge bron, na te gaan of deze geoorloofd is. Uit dit onderzoek blijkt tevens dat
het familiekring-criterium, evenals de notie privégebruik, ervoor kan zorgen dat het 3D-printen
van bepaalde goederen hun relevantie verliest. Zo zal het printen van kledij en andere
accessoires die bedoeld zijn om buitenhuis te dragen niet voldoen aan beide criteria. Net als
101
andere vormen van namaakkledij kunnen deze reproducties op grond van het auteursrecht
worden bestreden.
Wanneer het gaat om cloud computing is het beantwoorden van deze vraag minder evident.
Cloud computing omvat namelijk verschillende toepassingen. Er kan een onderscheid gemaakt
worden tussen de types waarbij de opslagruimte toegankelijk is voor een beperkt aantal
personen en opslagruimtes die publiek toegankelijk zijn. Bij de eerste types kan er sprake zijn
van een privékopie, aangezien het gebruik ervan beperkt blijft tot de privésfeer of familiekring.
Bij de andere vormen zal meestal sprake zijn van een publieke mededeling door de
dienstverlener of door de kopieerder zelf.
Dit wil echter niet zeggen dat bij persoonlijke opslag in de cloud geen gevaren schuilen. Ook
hier dient te kopieerder te beschikken over een geoorloofde bron. Wanneer de bron bestaat uit
een ter beschikking gesteld of meegedeeld werk door een derde, vaak een dienstverlener, die
niet over de toestemming hiertoe beschikt, zal er geen sprake zijn van een geoorloofde bron.
Hoewel nieuwe vormen van consumptie, zoals streamingdiensten met betrekking tot bepaalde
vormen van werken ertoe kunnen leiden dat er minder privékopieën worden gemaakt, duiken
er wel nieuwe reproductievormen op die toelaten dat de privékopie hierop de toepassing vindt.
Hieruit kan reeds worden geconcludeerd dat de reikwijdte van de uitzonderingen weinig
relevantie verloren heeft. Het is echter de verplichte billijke vergoeding die spanning
veroorzaakt binnen het wettelijk kader. Dit wordt tevens weerspiegeld in de rechtspraak van
het Hof van Justitie die in het laatste decennium ettelijke arresten heeft geveld waarin de
nationale vergoedingsregelingen centraal staan.
Vanwege de hoge transactiekosten en de problemen met betrekking tot traceerbaarheid van de
reproducties, is het geoorloofd om een forfaitair bedrag te innen op apparaten en dragers die
kennelijk gebruikt worden voor het maken van privékopieën. Door het ontstaan van nieuwe
business models waarbij werken via dienstverleners ter beschikking worden gesteld aan
gebruikers komt de verantwoording van de billijke vergoeding op gespannen voet te staan met
de werkelijkheid.
102
Door het behoud van de billijke vergoeding worden individuele rechthebbenden niet
aangespoord tot het investeren in technieken die individuele licenties mogelijk maken op een
wijze die zowel voor hen als voor de gebruiker ideaal is. Het verschil is duidelijk merkbaar
wanneer wordt gekeken naar dienstverleners die werken groeperen om deze vervolgens aan te
beiden aan eindgebruikers tegen een vergoeding.
Wat hoe dan ook niet mag worden vergeten, is dat de vergoeding van de rechthebbenden
noodzakelijk is voor de creatie van nieuwe werken. Zonder toegang tot werken kan er namelijk
van reproductie ook geen sprake meer zijn. Een afschaffing of verlaging van de billijke
vergoeding kan pas geschieden wanneer de schade op een andere, betere wijze wordt vergoed.
Er wacht de wetgever een belangrijke evenwichtsoefening. Verschillende reproductievormen
blijven naast elkaar bestaan. Voor de ene is een forfaitaire of evenredige vergoeding zeer
geschikt, terwijl deze voor andere vormen een achteruitgang betekent. Wanneer de
mogelijkheid tot het aangaan van individuele licenties toeneemt, zal de nood aan een
uitzondering en de eraan gekoppelde billijke vergoeding afnemen. Zo ver is het echter nog niet.
De huidige informatiemaatschappij wordt dan wel gekenmerkt door veel innovatie, maar die is
niet noodzakelijk disruptief van aard. Al komt cloud computing en streaming wel aardig in de
buurt.
103
BIBLIOGRAFIE
EU WETGEVING
Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de
rechtsbescherming van databanken, Pb.L. 26 maart 1996, afl. 77, 20-28.
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2001 betreffende de
harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de
informatiemaatschappij, Pb.L. 22 juni 2001, afl. 167, 10-19.
Ontwerpverslag (EP) over driedimensionaal printen. Een uitdaging op het gebied van
intellectuele eigendomsrechten en civielrechtelijke aansprakelijkheid, 2 februari 2018,
2017/2007(INI), http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-
//EP//NONSGML+COMPARL+PE-618.019+02+DOC+PDF+V0//NL&language=NL.
Resolutie (EP) over driedimensionaal printen. Een uitdaging op het gebied van intellectuele
eigendomsrechten en civielrechtelijke aansprakelijkheid, 3 juli 2018, 2017/2007(INI),
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//NONSGML+TA+P8-TA-
2018-0274+0+DOC+PDF+V0//NL.
Follow-up (Comm.) to the European Parliament non-legislative resolution of 3 July 2018 on
three dimensional printing: a challenge in the fields of intellectual property
and civil liability, ,(2017/2007(INI)),
https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?lang=en&reference=201
7/2007(INI)#tab-0.
BELGISCHE WETGEVING
Wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie, BS
31 december 2012, 88937.
104
Wet van 22 december 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van het
Wetboek van economisch recht, BS 29 december 2016, 91843.
Koninklijk besluit van 21 januari 1997 tot het belasten van een vennootschap met de inning en
de verdeling van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, BS 1 februari 1997, 1954.
Koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en
uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op
grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd, BS 7 november 1997, 29874.
Koninklijk besluit van 17 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart
1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs,
de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken,
BS 23 december 2009, 80490.
Koninklijk besluit van 5 maart 2017 betreffende de vergoeding verschuldigd aan uitgevers voor
de reproductie op papier of soortgelijke drager van hun uitgaven op papier, BS 10 maart 2017,
35039.
Koninklijk besluit van 31 juli 2017 betreffende de vergoeding voor gebruik van werken,
databanken en prestaties ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, BS 16
augustus 2017, 79993.
Koninklijk besluit van 11 oktober 2018 waarbij een vennootschap gelast wordt de inning en
verdeling te verzekeren van de vergoeding voor reprografie en van de vergoeding voor
uitgevers voor reproducties op papier van hun uitgaven op papier, BS 24 oktober 2018, 81202.
Koninklijk besluit van 16 december 2018 waarbij een vennootschap gelast wordt de inning en
verdeling te verzekeren van de vergoeding voor gebruik van werken, databanken en prestaties
ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, BS 21 december 2018, 101884.
Wetsontwerp van 8 mei 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn
van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Parl.St. Kamer 1997-98,
nrs. 1535/1 en 1536/1, 1-86.
Wetsontwerp van 26 oktober 2016 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI, van
het Wetboek economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2122/001, 1-123.
105
Wetsvoorstel van 12 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van
het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3548/001,
1-9.
Wetsvoorstel van 20 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van het boek XI van
het Wetboek van economisch recht inzake privékopie, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr. 3569/001,
1-9.
INTERNATIONALE EN EUROPESE RECHTSPRAAK
WTO, Report of the Panel, 15 juni 2000, WT/DS160,
https://docs.wto.org/dol2fe/Pages/FE_Search/FE_S_S009-
DP.aspx?language=E&CatalogueIdList=55222&CurrentCatalogueIdIndex=0&FullTextHash=
&HasEnglishRecord=True&HasFrenchRecord=True&HasSpanishRecord=True#.
HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465, ‘Infopaq I’.
HvJ 21 oktober 2010, nr. C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, ‘Padawan’
HvJ 16 juni 2011, nr. C-462/09, ECLI:EU:C:2011:397, ‘Stichting thuiskopie/Opus’.
HvJ 4 oktober 2011, C-403/08 en C-429/08, ECLI:EU:C:2011:631, ‘Football Association
Premier League’.
HvJ 7 maart 2013, C-607/11, ECLI:EU:C:2013:147, ‘TVCatchup’.
HvJ 11 juli 2013, nr. C-521/11, ECLI:EU:C:2013:515, ‘Amazon’.
HvJ 27 juni 2013, nr. 457/11 t.e.m. C-460/11, ECLI:EU:C:2013:426, ‘VG Wort’.
HvJ 10 april 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, ‘ACI Adam’.
HvJ 11 september 2014, nr. C-117/13, ECLI:EU:C:2014:2196, ‘TU Darmstadt’.
HvJ 5 maart 2015, nr. C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144, ‘Copydan’.
106
HvJ 12 november 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:750, ‘HP/Reprobel’.
HvJ 29 november 2017, nr. C-265/16, ECLI:EU:C:2017:913, ‘VCAST’.
Concl. AG 11 mei 2010, C-467/08, ECLI:EU:C:2010:264, ‘Padawan’.
Concl. AG 10 maart 2011, C-462/09, ECLI:EU:C:2011:133, ‘Stichting thuiskopie/Opus’.
Concl. AG 9 januari 2014, nr. C-435/12, ECLI:EU:C:2014:1, ‘ACI Adam’.
Concl. AG 11 juni 2015, nr. C-572/13, ECLI:EU:C:2015:389, ‘HP/Reprobel’.
Concl. AG 7 september 2017, C-265/16, ECLI:EU:C:2017:649, ‘VCAST’.
BELGISCHE RECHTSPRAAK
Cass. 18 februari 2000, RW 2000-2001, afl. 24, 908, noot VANHEES, H.
Cass. 27 mei 2005, IRDI 2005, 267-276, noot VANOVERMEIRE, V.
Cass. 20 januari 2006, RW 2006-07, afl. 12, 511-512, noot DEENE, J.
Gent 16 juni 2003, IRDI 2003, 116-122.
Brussel 9 september 2005, NJW 2005, afl. 124, (1062)1063, noot DEENE, J.
Brussel 23 oktober 2013, ICIP 2014, afl. 1, 169-190, noot CASSIERS, V.
Kh. Antwerpen 4 november 2014, IRDI 2014 afl. 4, 673-685, noot HAOUIDEG, H. en
DEBAENE, S.
107
RECHTSLEER
BOULANGER, J., CARBONNEL, A., DE CONINCK, R. en LANGUS, G., Assessing the
economic impacts of adapting certain limitations and exceptions to copyright and related rights
in the EU. Analysis of specific policy options, Brussel, Charles River Associates, 2014, 109 p.
BRISON, F. en VANHEES, H. (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische auteurswet.
Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 676 p.
BRISON, F. en VANHEES, H. (eds.), Huldeboek Jan Corbet. Het Belgisch auteursrecht.
Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2018, 1300 p.
CASSIERS, V., “Arret Reprobel: la legislation belge en matiere de reprographic ne respecte
pas le droit de 1’Union europeenne” (noot bij HvJ 12 november 2015), ICIP 2015, afl. 4, 831-
840.
CHAPDELAINE, P., Copyright user rights. Contracts and the erosion of property, Oxford,
Oxford University Press, 2017, 230 p.
CONSEIL SUPÉRIEUR DE LA PROPRIÉTÉ LITTÉRAIRE ET ARTISTIQUE, Rapport de
la commission spécialisé “Informatique dans les nuages”, 2012, 25 p.
CRAIG, C. J., “Technological Neutrality: (Pre)Serving the Purposes of Copyright Law”, in M.
GEIST (ed.), The Copyright Pentalogy: How the Supreme Court of Canada Shook the
Foundations of Canadian Copyright, Ottawa, University of Ottawa Press, 2013, 270-305.
DE BANDT, P. en NUYTTEN, M. (eds.), De uitzondering voor het kopiëren voor eigen
gebruik en de vergoeding van de schade in een gedematerialiseerde omgeving: uitdagingen en
vooruitzichten, Brussel, Larcier, 2018, 208 p.
DE BLEECKERE, A., “3D-printing onder het Belgisch intellectueel eigendomsrecht”,
Computerrecht 2017, 285-293.
DEENE, J. en VAN DER PERRE, K., “Nieuwe auteurswet. Belang voor de digitale wereld”,
NJW 2005, afl. 119, 866-888.
108
DEENE, J., “Test-aankoop haalt slag niet thuis. Geen recht op privékopie cd’s”, Juristenkrant
2005, afl. 116, 5.
DEENE, J., “De odyssee van de privé-mededeling doorheen het auteursrecht” (noot bij Cass.
20 januari 2006), RW 2006-07, afl. 12, 512-518.
DEENE, J., “Het gewijzigd regime van de onderwijs- en wetenschapsexceptie: oude wijn in
nieuwe zakken”, A&M 2017, afl. 2, 125-142.
DEPREEUW, S., HUBIN, J.-B. en TRIAILLE, J.-P., Study on the making available right and
its relationship with the reproduction right in cross-border digital transmissions, Studie voor
de Europese Unie, 2014, 114 p.
DURING, W. G. L., “De billijke compensatie voor privékopiëren: een overzicht van de
rechtspraak van het Hof van Justitie”, AMI 2016, afl. 4, 81-92.
DUSSOLIER, S., “L’encadrement des exceptions au droit d’auteur par le test des trois étapes”,
IRDI 2005, 212-222.
FIERENS, A. en SCHOEFS, R., “Klassieke en nieuwe vormen van mededeling aan het
publiek”, IRDI 2015, afl. 4, 330-352.
GOTZEN, F., “Harmonisatie van het auteursrecht in de Europese Unie” in ANDRIES, K.,
GOTZEN, F., JANSSENS, M-C., VAN OVERWALLE, G. en VAN ZIMMEREN, E., Themis,
afl. 66, Brugge, Die Keure, 2011, 1-17.
GUIBAULT, L., WESTKAMP, G., RIEBER-MOHN, T., HUGENHOLTZ, B., VAN
EECHOUD, M., HELBERGER, N., STEIJGER, L., ROSSINI, M., DUFFT, N. en BOHN, P.,
Study on the implementation and effect in member states’ laws of Directive 2001/29/EC on the
harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society,
Amsterdam, Institute for Information Law, 2007, 454 p.
HAOUIDEG, H. en DEBAENE, S., “L’exception de copie privée dans les nuages” (noot onder
Kh. Antwerpen 4 november 2014), IRDI 2014 afl. 4, 685-691.
KARAPAPA, S., Private copying, Abingdon, Routledge, 2012, 217 p.
109
KIM, J., “The institutionalization of YouTube: From user-generated content to professionally
generated content”, Media, culture & society 2012, afl. 34, 53-67.
LANGUS, G., NEVEN, D. en SHIER, G., Assessing the economic impacts of adapting certain
limitations and exceptions, Brussel, Charles River Associates, 2013, 75 p.
LENAERTS, K. en VAN NUFFEL, P., Europees recht, III, Antwerpen, Intersentia, 2017, 315-
411.
LIU, K.-C. en HILTY, R. M. (eds.), Remuneration of copyright owners. Regulatory challenges
of new business models, Berlijn, Springer, 2017, 327 p.
POORT, J. P., “De privékopie in internationaal perspectief”, AMI 2016, afl. 5, 121-125.
QUINTAIS, J. P. en RENDAS, T., “EU Copyright Law and the Cloud: VCAST and the
intersection of private copying and communication to the public”, Journal of Intellectual
Property Law & Practice 2018, https://ssrn.com/abstract=3113215, 13 p.
SENFTLEBEN, M., Copyright, limitations and the three-step test. An analysis of the Three-
Step Test in International and EC Copyright Law, Den Haag, Kluwer law international, 2004,
340 p.
SOMERS, N., “Intellectueelrechtelijke implicaties van 3D-printing in de mode” in HOUBEN,
R., STRAETMANS, G., VAN ZIMMEREN, E. en VANHEES, H. (eds.), Mode & recht,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 159-181.
STAMATOUDI, I. A. (ed.), New developments in EU and international copyright law, Alphen
aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2016, 480 p.
STAMOS, T., noot bij HvJ 29 november 2017, ICIP 2018, afl. 1, 174-190.
VAN DEN BERG, B., VAN DER HOF, S. en KOSTA, E. (eds.), “3D printing. Legal,
philosophical and economic dimensions”, Information technology and law series 2016, afl. 26,
212 p.
VANHEES, H., “Het publiek mededelingsrecht van een auteur: het doek is nog steeds niet
gevallen” (noot bij Cass. 8 oktober 1999), RW 1999-2000, afl. 41, 1401-1403.
110
VANHEES, H., “Nogmaals het publiek mededelingsrecht van een auteur” (noot bij Cass. 18
februari 2000), RW 2000-2001, afl. 24, 908-909.
VANHEES, H., Commentaar bij art. 21 Auteurswet 1994, OHRA 2007, afl. 40, 3-24.
VANHEES, H., “Commentaar bij art. 22 Auteurswet 1994” in OHRA 2007, afl. 40, 25-82.
VANHEES, H., Handboek intellectuele rechten, Antwerpen, Intersentia, 2017, 619 p.
VANHEES, H., “Commentaar bij art. XI.291 WER” in OHRA 2018, afl. 80, 97-112.
VANOVERMEIRE, V., “Wie is kopieerder in de zin van de auteurswet” (noot bij Cass. 27 mei
2005), IRDI 2005, 277-284.
WALTER, M. M. en S. VON LEWINSKI, S., (eds.), European copyright law. A commentary,
New York, Oxford University Press, 2010, 1555 p.
WESTKAMP, G., The implementation of Directive 2001/21 in the member states, Londen,
Queen Mary Intellectual Property Research Institute, 454 p.
ANDERE LITERATUUR
AUVIBEL, Jaarverslag 2016, auvibel.be/userfiles/files/Jaarverslagdeeli.pdf.
AUVIBEL, Jaarverslag 2017,
http://auvibel.be/userfiles/files/20180620%20Jaarverslag%202017%20signe.pdf.
https://3dprinting.com/what-is-3d-printing/.
https://eur-lex.europa.eu/summary/glossary/information_society.html.
https://help.netflix.com/legal/termsofuse.
www.ivir.nl/nl/over-ons/.
https://i.materialise.com.
111
LI, Y., LI, Z., AMMANUEL, S., GILLAN, D. en SHAH, V., “Efficacy of using a 3D printed
lumbosacral spine phantom in improving trainee proficiency and confidence in CT-guided
spine procedures”, 3D Printing in medicine 2018,
https://threedmedprint.biomedcentral.com/articles/10.1186/s41205-018-0031-x (consultatie 6
december 2018)
THELWELL, R., “Why did Netflix migrate to the AWS Cloud?”,
https://www.matillion.com/blog/redshift/why-did-netflix-migrate-to-the-aws-cloud/
(consultatie 26 maart 2019).
www.thingiverse.com.
www.vandale.be/gratis-woordenboek/.
VAN ITTERSUM, D., Het beste uit de cloud, Brussel, Test-Aankoop, 2016, 159 p.
VASCONCELOS, P., Where On Earth Is Cloud Data Actually Stored?,
https://www.ontrack.com/uk/blog/top-tips/where-on-earth-is-cloud-data-actually-stored/
(geraadpleegd op: 14 april 2019).
https://nl.wikipedia.org/wiki/Server (consultatie 21 maart 2019).
Recommended