View
7
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
DE SCHAAL VAN DETENTIE
Een literatuurstudie over kleinschalige detentie
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen
door 01409163 Kerpel Sylke
Academiejaar 2017-2018
Promotor : Commissaris : Prof. Dr. Vander Beken Tom Desmet Nele
II
Woord vooraf
Deze masterproef kwam tot stand met het oog op het behalen van het diploma Master in de
Criminologische Wetenschappen. De interesse in de strafuitvoering en het gevangeniswezen is
doorheen mijn opleiding steeds meer gegroeid. Mijn stage in de Strafuitvoeringsrechtbank
waarbij het re-integratieaspect van gedetineerden aan bod kwam heeft daarbij een belangrijke
rol gespeeld. Het personeel doet hun best om een succesvol re-integratietraject te bekomen,
maar de Belgische gevangenissituatie laat dit niet altijd toe. Vandaar mijn keuze om de
Belgische gevangenissen te behandelen in het licht van een alternatief voor detentie, namelijk
kleinschalige detentie.
Allereerst wil ik Professor Dr. Tom Vander Beken bedanken voor de ondersteuning en tips
tijdens het vervaardigen van het onderzoeksontwerp. Tevens ben ik hem dankbaar voor de
feedback tijdens het schrijven van de masterproef. Hij zorgde telkens voor een duw in de goede
richting indien dit nodig was. Verder wil ik ook mijn ouders bedanken, die mij de kans gaven
om deze opleiding te volbrengen en mij hierin volledig te steunen. Tot slot nog een woord van
dank aan mijn vriend Hannes, die steeds in mij bleef geloven wanneer ik dit zelf moeilijk vond
en voor het nalezen van mijn masterproef. Daarnaast wil ik ook zijn broer Matthias bedanken
die bereid was om dit werkstuk na te lezen tijdens zijn wereldreis.
III
Inhoudsopgave
Woord vooraf ........................................................................................................................... II
Inhoudsopgave ....................................................................................................................... III
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
1. Probleemstelling ............................................................................................................. 1
2. Doel- en vraagstelling .................................................................................................... 3
3. Methodologie ................................................................................................................. 4
3.1. Onderzoeksstrategie ................................................................................................. 4
3.3 Onderzoeksmateriaal ................................................................................................ 5
3.3 Beperkingen van het onderzoek ............................................................................... 7
DEEL I: VISIES OP BESTRAFFING EN OPSLUITING DOORHEEN DE TIJD ......... 8
1. Inleiding ......................................................................................................................... 8
2. De gevangenis tijdens de middeleeuwen ....................................................................... 9
2.1 Middeleeuwse gevangenis met uitsluitend bewarende functie .............................. 10
2.2 Middeleeuwse gevangenis als punitieve institutie ................................................. 11
2.3 De middeleeuwse gevangenisarchitectuur ............................................................. 12
3. The Prison Workhouse ................................................................................................. 13
4. Het ontstaan van de ‘moderne’ gevangenis .................................................................. 18
4.1 18e-eeuwse hervormingen ...................................................................................... 18
4.2 Bentham’s Panopticon ........................................................................................... 19
5. Het idee van eenzame opsluiting .................................................................................. 21
5.1 De gevangenissen van Ducpétiaux ........................................................................ 22
6. Het concept van resocialisatie in het gevangeniswezen ............................................... 25
6.1 Kritiek op het cellulair gevangenisregime en opkomst van het sociaal verweer ... 26
6.2 Naoorlogse periode ................................................................................................ 28
7. Belang van de gevangenisarchitectuur ......................................................................... 29
8. Besluit ........................................................................................................................... 31
DEEL II: KLEINSCHALIGE DETENTIE: GOOD PRACTICES IN HET
BUITENLAND ....................................................................................................................... 34
1. Inleiding ....................................................................................................................... 34
2. Definiëring kleinschaligheid ........................................................................................ 34
3. Scandinavië .................................................................................................................. 36
3.1 ‘Penal Exceptionalism’ .......................................................................................... 36
3.2 Visie omtrent het Scandinavisch gevangeniswezen .............................................. 37
3.3 Enkele voorbeelden van kleinschalige detentievormen in Scandinavië ................ 41
3.3.1 De gevangenis van Kroksrud .......................................................................... 41
3.3.2 Gevangeniseiland Bastoy ............................................................................... 42
IV
3.3.3 Gevangenis van Ulvsnesoy ............................................................................. 44
3.3.4 Scandinavische kleinschaligheid beoordeeld ................................................. 45
4. Nederland ..................................................................................................................... 47
4.1 Visie omtrent het Nederlands gevangeniswezen ................................................... 48
4.2 Initiatieven van kleinschaligheid in Nederland ...................................................... 53
4.2.1 Exodus ............................................................................................................ 54
4.2.2 Stichting DOOR ............................................................................................. 57
4.2.3 Stichting Moria ............................................................................................... 59
4.2.4 Stichting Ontmoeting ...................................................................................... 61
4.2.5 De nazorgorganisaties geëvalueerd ................................................................ 62
5. Besluit ........................................................................................................................... 64
DEEL III: DE SCHAAL VAN DETENTIE IN HET BELGISCH
GEVANGENISWEZEN ........................................................................................................ 67
1. Inleiding ....................................................................................................................... 67
2. Disfuncties van de gevangenisstraf .............................................................................. 67
2.1 De gevangenis: een totale institutie ....................................................................... 68
2.1.1 Het mortificatieproces .................................................................................... 69
2.2 Problematische aanpassing aan het gevangenisleven ............................................ 71
2.2.1 Deprivatiemodel ............................................................................................. 71
2.2.2 Importmodel ................................................................................................... 72
2.2.3 Hedendaags geïntegreerd model ..................................................................... 72
3. Stand van zaken omtrent het Belgisch gevangeniswezen ............................................ 73
4. Huidige doelstellingen van de vrijheidsstraf: de Basiswet als leidraad ....................... 78
4.1 Ontstaan van de Basiswet ...................................................................................... 78
4.2 Basisbeginselen van de Basiswet en doelstellingen van de vrijheidsstraf ............. 79
4.3 En in de praktijk?... ................................................................................................ 81
4.3.1 Het beleid van Minister van Justitie Koen Geens ........................................... 81
5. Introductie van kleinschaligheid in België ................................................................... 84
5.1 De opkomst van vzw De Huizen ........................................................................... 85
5.1.1 Concept van detentiehuizen: gedifferentieerde strafuitvoering ...................... 85
5.1.2 De begeleiding tijdens detentie: het Oplossingsplan ...................................... 87
5.1.3 Toekomstperspectieven .................................................................................. 89
5.2 Transitiehuizen: een eerste stap naar een meer gedifferentieerd detentiebeleid? .. 89
5.3 Re-entrywoning in PLC Ruiselede ........................................................................ 93
6. Besluit ........................................................................................................................... 95
CONCLUSIE EN DISCUSSIE ............................................................................................. 98
Bibliografie ............................................................................................................................ 103
V
1
Inleiding
1. Probleemstelling
De gevangenissector in het algemeen en meer specifiek de Belgische gevangenissituatie krijgt
de laatste jaren meer aandacht. Ze nemen een prominente plaats in bij de politieke debatten,
maar ook in de media en publieke opinie. Daarnaast worden de Belgische penitentiaire
inrichtingen ook steeds meer in een negatief daglicht gesteld. Recent nog oordeelden Het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens en Amnesty International dat de toestanden in de
Belgische gevangenissen schrijnend zijn en uitten zij hun bezorgdheid om de situatie waarin
gedetineerden zich bevinden. Deze situatie verslechterd met de vele stakingen die er zijn,
waardoor de nood aan een oplossing groot is (Koksal, 2018).
Vooral de overbevolkingsproblematiek staat al een ruime tijd hoog op de agenda van het
penitentiair beleid. In een context van overbevolking loopt men de kans op inhumane
leefomstandigheden en dreigt de achterliggende penitentiaire filosofie verloren te gaan (Maes,
2009). De gevangenis wordt zodoende niet alleen geconfronteerd met uitdagingen op
kwantitatief vlak, maar ook het kwalitatieve luik komt onder druk te staan. Hierbij kampt België
met moeilijkheden om de doelstellingen van de gevangenisstraf te bereiken (Vander Beken &
Herkes, 2017). België is al een aantal keer op de vingers getikt door (inter)nationale waarnemers
voor het inhumane detentiebeleid (Geens, De Block & Jambon, 2016).
Reeds jaren is een debat gaande betreffende de manier van aanpakken van overbevolking in de
gevangenis (Snacken, 1994). Ondanks de vele aandacht voor de overbevolking en het
strafrechtelijk beleid, is de laatste jaren het onderwerp van het debat aan het veranderen. Het
debat wordt niet meer beheerst door de manier van aanpakken, maar focust steeds meer op de
vormgeving van detentie en de invulling van het gevangenisregime. Dankzij de problemen die
2
gepaard gaan met een gevangenisstraf, is er nood aan een hertekening van de huidige detentie
(Beyens, Claus & Naessens, 2014).
Uit de Masterplannen wordt duidelijk dat ervoor gekozen is om gevangenissen bij te bouwen,
maar het blijft onduidelijk welke visie hierachter schuilt. De vraag verschuift naar welk soort
gevangenissen we moeten bijbouwen om tegemoet te komen aan de huidige visie op het
gevangeniswezen. In 2005 verscheen namelijk de Basiswet betreffende het gevangeniswezen
en de rechtspositie van de gedetineerde, waardoor de visie op vrijheidsberoving veranderde. De
doelstellingen die centraal staan bij de uitvoering van de gevangenisstraf zijn herstel,
rehabilitatie en re-integratie van de veroordeelde (Daems, Eechaudt, Maes & Vander Beken,
2014). De samenleving is veranderd en er wordt verondersteld dat de strafuitvoering en detentie
meegaan met deze verandering en zich aanpassen. Er zijn echter geen aangepaste inzichten over
de manier waarop we de nieuwe doelstellingen van de gevangenisstraf trachten te volbrengen
(Claus et al., 2013).
Een belangrijk punt dat naar voor wordt geschreven binnen het strafrechtelijk beleid betreffende
het gevangeniswezen is de schaal van detentie. De schaal van detentie omvat de grootte van
penitentiaire inrichtingen. Door de toekomstige capaciteitsuitbreiding ontstaan er discussies
omtrent de ‘prison size’, ofwel de omvang van de gevangenis. Er lijken steeds meer
voorstanders naar voor te komen die kleinere gevangenissen promoten en weg willen van de
enorme gevangenisgebouwen. Zowel onder criminologen en andere medewerkers van justitie
groeit het idee dat penitentiaire inrichtingen met een kleiner aantal gedetineerden een betere
manier is om detentie te organiseren dan de reusachtige inrichtingen (Farrington & Nutall,
1980).
Aangezien België voornamelijk grootschalige instituten tot haar beschikking heeft, gaan we op
zoek naar landen waar vormen van kleinschalige detentie reeds zichtbaar zijn. Ten eerste wordt
inspiratie opgedaan bij de Scandinavische landen en hun alternatieve visie op de strafuitvoering.
3
Daarnaast wordt er gekeken naar Nederland, waar er reeds kleinschalige instituten bestaan om
detentie te organiseren. De evolutie met betrekking tot de toepassing van kleinschalige detentie
in Scandinavië en Nederland wordt in kaart gebracht. Vervolgens wordt nagegaan of er
beweging komt in de visie omtrent de schaal van detentie in het Belgisch gevangeniswezen.
De masterproef wordt onderverdeeld in drie grote delen. Allereerst worden de verschillende
visies omtrent de bestraffing en het gevangeniswezen in Europa vanuit een historisch oogpunt
bekeken. Hierbij zal er voornamelijk gefocust worden op de gevangenisarchitectuur en meer
specifiek de grootte ervan. In deel twee wordt het concept van kleinschalige detentie onder de
loep genomen. Er wordt vanuit internationaal perspectief gekeken naar dit concept, waarbij de
regio Scandinavië en Nederland een belangrijke rol spelen. Buitenlandse voorbeelden van
kleinschaligheid zullen tevens aan bod komen. Het derde en laatste deel handelt over de huidige
Belgische gevangenissituatie. In dit deel wordt nagegaan welke discussies er reeds gevoerd
worden inzake detentiegrootte en hoe deze tot uiting komen. De masterproef wordt uiteindelijk
afgesloten met een algemeen besluit en enkele aanbevelingen naar de toekomst toe.
2. Doel- en vraagstelling
De doelstelling van deze masterproef bestaat erin te achterhalen wat de ontwikkelingen omtrent
de schaal van detentie kunnen betekenen voor het Belgisch gevangeniswezen. Hierbij is het de
bedoeling om de schaal van detentie van dichtbij te bekijken en na te gaan welke vormen van
kleinschaligheid reeds gerealiseerd worden. Het tracht voornamelijk een bijdrage te leveren bij
het verduidelijken van de visie omtrent de detentiegrootte die in België heerst.
Dit onderzoek betreft een praktijkgericht onderzoek. De problematische en nefaste werking van
het Belgisch gevangenissysteem wordt als een praktijkprobleem benaderd. De detentiegrootte
4
wordt hierbij onder de loep genomen. Er wordt nagegaan hoever België reeds staat op het vlak
van kleinschalige detentievormen.
Om de doelstelling van de masterproef te bereiken, worden een aantal onderzoeksvragen
opgesteld. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘’Wat kunnen de ontwikkelingen met
betrekking tot de schaal van detentie betekenen voor het Belgisch gevangeniswezen?’’.
Op deze vraag tracht ik een antwoord te formuleren aan de hand van volgende deelvragen:
- Welke visies op bestraffing en opsluiting werden reeds gehanteerd doorheen de tijd?
- Wat wordt verstaan onder kleinschalige detentie en onder welke vorm komt deze
kleinschaligheid tot uiting in Scandinavië en Nederland?
- Welke discussies worden reeds gevoerd op het vlak van detentiegrootte in België en hoe
vertaalt dit zich in het Belgisch penitentiair beleid?
- Welke detentieprojecten die kleinschaligheid vooropstellen zijn reeds zichtbaar in
België?
3. Methodologie
3.1. Onderzoeksstrategie
De onderzoeksmethodologie die gebruikt zal worden in deze masterproef betreft een
literatuurstudie. Het doel van dit werkstuk is om op een beschrijvende manier verschillende
visies te verzamelen omtrent de omvang van gevangenissen. Daarnaast is het een onderzoek
met internationale reikwijdte, daar er diverse landen waar kleinschalige detentie reeds bestaat
besproken zullen worden. Een literatuurstudie is hier dan ook op zijn plaats. Het
bureauonderzoek wordt gekenmerkt door een aantal zaken. Er wordt ten eerste gebruik gemaakt
van bestaande literatuur en/of bestaand materiaal dat reeds door anderen geproduceerd is.
Daarnaast is er geen direct contact met het object dat onderzocht wordt. In het kader van dit
5
onderzoek is het niet haalbaar en realistisch om verschillende gevangenissen in verschillende
landen te bezoeken. Op basis van een kritische analyse van de bestaande gegevens tracht een
literatuurstudie eveneens tot nieuwe inzichten te komen (Hardyns & Vander Beken, 2017).
De masterproef tracht een diepgaand onderzoek uit te voeren omtrent de ontwikkelingen van
kleinschalige detentie en de betekenis ervan voor België. Dit betekent dat het onderzoek een
kleinschalige aanpak vereist die in staat stelt om te focussen op details en complexiteit. Het
nadeel van een diepgaande studie is dat er minder generaliseerbare kennis tot stand komt
(Hardyns & Vander Beken, 2017). Dit onderzoek streeft echter niet naar generaliseerbaarheid,
maar naar diepgaande resultaten die een bijdrage kunnen leveren aan de kennis omtrent het
penitentiair beleid in België.
3.3 Onderzoeksmateriaal
Om de literatuurstudie uit te voeren worden er verschillende categorieën van bestaand materiaal
geraadpleegd en geanalyseerd. In functie van dit onderzoek is het noodzakelijk om aan
bronnentriangulatie te doen, zodat een diepgaand beeld over het onderzoeksontwerp kan
verkregen worden.
De belangrijkste bron die in dit onderzoek geraadpleegd zal worden zijn kennisbronnen. Deze
bevatten reeds bestaande theoretische inzichten en theorieën die door andere wetenschappers
ontwikkeld zijn en neergelegd worden in wetenschappelijke literatuur. Dit kan in verschillende
vormen teruggevonden worden zoals handboeken, artikelen in vaktijdschriften,
redactiebundels, etc. Het voordeel is dat er reeds theoretische inzichten bestaan omtrent het
onderzoeksontwerp, maar dit hangt samen met een belangrijke beperking. Kleinschalige
detentie is een relatief nieuw onderwerp in wetenschappelijk onderzoek, waardoor er weinig
literatuur over te vinden is.
6
Naast het raadplegen van door anderen geproduceerde kennis, kan het ook van belang zijn om
te gaan kijken naar door anderen geproduceerde empirische data, ook wel secundaire data
genoemd. In deze masterproef is het nuttig om diverse empirische gegevens die in een ander
wetenschappelijk onderzoek zijn verzameld te gaan raadplegen. Het nadeel aan het gebruik van
secundaire data is dat deze gegevens geproduceerd werden voor andere doeleinden dan het
bedoelde onderzoek.
In het kader van dit onderzoek is het belangrijk om beroep te doen op ambtelijk statistisch
materiaal die verzameld worden voor een breder publiek. Diverse statistieken van een bepaald
land kunnen een meerwaarde bieden, zoals gevangenisstatistieken omtrent de
gevangenispopulatie of recidivecijfers na detentie (International Centre for Prison Studies,
2018). Deze cijfers kunnen gekoppeld worden aan de verzamelde literatuur en op die manier
een beeld geven over de situatie in de praktijk.
Tevens vormt de media een belangrijke bron in deze masterproef, want via de media is het
thema rond kleinschalige detentie in de spotlight komen te staan. De media kent een hoge mate
van actualiteit en een breed geografisch bereik. De brede geografische spreiding sluit aan bij
dit onderzoek, omdat er ook naar het buitenland gekeken wordt. Het gebruik van deze bron is
echter niet zonder gevaar en de informatie moet telkens kritisch bekeken worden (Hardyns &
Vander Beken, 2017).
Een andere manier om gegevens te verzamelen voor deze masterproef, is het raadplegen van
overheidsdocumenten. Een voorbeeld hiervan zijn de masterplannen omtrent het
gevangeniswezen. Zowel voorgaande als huidige justitieplannen kunnen een belangrijke bron
van informatie vormen.
7
3.3 Beperkingen van het onderzoek
Deze masterproef tracht niet te onderzoeken of kleinschalige detentie uitvoerbaar is in België.
Omwille van de beperktheid van dit onderzoek is het eveneens niet mogelijk om na te gaan of
deze vorm van detentie een beter en meer succesvol alternatief is voor de huidige Belgische
gevangenissituatie. Wat wel onderzocht wordt, is de mate waarin België de schaal van detentie
ter discussie stelt en of er veranderingen op vlak van detentiegrootte optreden.
Een andere beperking waar dit onderzoek mee geconfronteerd wordt, is het gebrek aan
statistische gegevens omtrent het gevangeniswezen in België. Daarnaast is er tot op heden
slechts weinig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de prison size en het mogelijke
effect ervan op het leven van de gedetineerde. Indien er wel wetenschappelijk onderzoek
beschikbaar is, is dit meestal beperkt tot een specifieke onderzoeksgroep (Johnsen, Granheim
& Hegelsen, 2011). Hierdoor kunnen we deze gegevens niet zomaar toepassen op het
gevangeniswezen in België.
8
DEEL I: VISIES OP BESTRAFFING EN OPSLUITING
DOORHEEN DE TIJD
1. Inleiding
In het eerste deel van de masterproef wordt een historisch overzicht gegeven betreffende de
verschillende visies omtrent de bestraffing en het gevangeniswezen in Europa. Het is van belang
om voldoende inzicht te krijgen in de zienswijzen omtrent de opsluiting en het gebruik van de
gevangenis. Op die manier kan de relatie tussen de grootte van gevangenissen en de
verschillende visies en doelstellingen van de gevangenisstraf in kaart worden gebracht.
Aangezien deze masterproef zich specifieert naar de schaal van detentie, zal de focus liggen op
de gevangenisarchitectuur en meer specifiek de omvang.
Het eerste deel omvat een chronologische weergave van de ontwikkeling van de
gevangenisinstelling doorheen de tijd. Ten eerste zal de middeleeuwse gevangenis aan bod
komen. Dat de gevangenis reeds enkele eeuwen bestaat kan niet ontkend worden. De manier
waarop de gevangenis echter als institutie wordt gebruikt, kan mogelijks het onderwerp van
debat zijn. Daarna volgt een bespreking van de ‘Prison Workhouse’ dat ontstaan is halverwege
de 16e eeuw. De opkomst van deze workhouses heeft een aanzienlijke impact gehad op het
Europese gevangeniswezen. Dit wordt gevolgd door een beschouwing van de 18e-eeuwse
hervormingen in en van de penitentiaire instellingen. Deze hervormingen worden aanzien als
een belangrijk kantelpunt in de historiek van de gevangenis. Het is slechts vanaf dan dat er
gesproken wordt over de ‘moderne’ gevangenis. Tijdens deze hervormingsperiode wordt er
voor het eerst nagedacht over een geschikte gevangenisarchitectuur om de nieuwe functies te
kunnen vervullen (Dubbeld, 2001). Vervolgens wordt eveneens stilgestaan bij het idee van
eenzame opsluiting. Het isoleren van gevangenen zorgt ervoor dat er andere eisen worden
9
gesteld aan de indeling van de gevangenis. Er zal ook worden ingegaan op het recent concept
van resocialisatie en hoe dit een effect heeft gehad op de gevangenisarchitectuur.
Een laatste deel behandelt het belang van de gevangenisarchitectuur voor gedetineerden en het
leven binnen de muren.
2. De gevangenis tijdens de middeleeuwen
In de literatuur worden er regelmatig discussies gevoerd over het concrete moment waarop de
gevangenis ontstond als middel om te straffen. Volgens vele onderzoekers diende de
gevangenis vóór de 18e eeuw slechts als een verblijfplaats waar verdachten en veroordeelden
opgesloten werden in afwachting van hun veroordeling of straf (Coyle, 2005; Dubbeld, 2001;
Melossi & Pavarini, 1981). Het is niet zozeer de gevangenisinstelling die onbekend was, maar
wel de vrijheidsbeneming als straf. De vrijheidsberoving wordt bijgevolg gezien als een relatief
moderne uitvinding, terwijl de gevangenis als instelling om personen in bewaring te houden
reeds eeuwen bestaat (Morris & Rothman, 1995). Niet iedereen is het daar volledig mee eens
en zo beargumenteert Geltner (2006) dat er reeds in de Middeleeuwse periode sprake kon zijn
van punitieve vrijheidsberoving.
Er bestaan bijgevolg twee contrasterende visies over het gebruik van de gevangenis als punitief
middel. Deze twee opvattingen worden hieronder besproken. De doelstellingen die de
gevangenis voor ogen heeft, kunnen mogelijks gelinkt worden aan de organisatie en grootte van
deze instelling. Met die reden is het belangrijk om na te gaan hoe er tijdens bepaalde periodes
doorheen de tijd gekeken werd naar de gevangenisstraf.
De meeste informatie over de middeleeuwse gevangenis is terug te vinden in de historische
beschrijvingen van het gevangeniswezen in Engeland en Italië. Er is voldoende literatuur over
deze landen omtrent de opsluiting gedurende de middeleeuwen, terwijl de literatuur voor andere
10
landen van Europa eerder beperkt is. Bijgevolg wordt er voor het overzicht van de
middeleeuwse gevangenis hoofdzakelijk beroep gedaan op bronnen van Engeland en Italië.
Pugh (1968) beschrijft dat gevangenschap drie vormen kan aannemen. Ten eerste kan de
opsluiting gebruikt worden als een vorm van voorlopige hechtenis, waarbij een persoon
gevangen gehouden wordt in afwachting van de veroordeling of straf. Ten tweede kan een
persoon gedwongen opgesloten worden, met als doel deze persoon zo snel mogelijk zijn
schulden te laten betalen. Hierbij wordt de gevangenis gebruikt als dwangmiddel. Tenslotte kan
de opsluiting op zich dienen als middel om te straffen, waarbij gesproken wordt van punitieve
opsluiting. In onderstaande paragrafen is het de bedoeling om na te gaan welke vormen van
gevangenschap er aanwezig zijn en hoe dit mogelijks een invloed heeft op de grootte van de
gevangenis.
2.1 Middeleeuwse gevangenis met uitsluitend bewarende functie
Er blijft een wijdverspreid geloof bestaan dat de gevangenis in de middeleeuwse periode
exclusief bedoeld was om personen in hechtenis te houden. In die zin was de institutie enkel
een vorm van voorlopige hechtenis, waarbij personen opgesloten werden tot het moment van
hun berechting. De gevangenisinstelling op zich was niet zozeer onbekend, maar wel de
vrijheidsberoving als straf. Deze visie richt haar aandacht hoofdzakelijk op de uitsluitend
bewarende aard van de gevangenis. Het is een bijna universeel aanvaarde visie onder historici
van de penologie (Melossi & Pavarini, 1981).
De middeleeuwse gevangenis had twee primaire functies. Ten eerste was het een plaats van
bewaring. De institutie werd gezien als een plaats waar mensen gevangen gehouden worden in
afwachting van hun berechting. Zowel verdachten werden opgesloten wachtende op hun
11
berechting evenals veroordeelden in afwachting van hun bestraffing. Daarnaast kon de
gevangenis dienen als een dwangmiddel. Hierbij werden schuldenaren gevangen gehouden, met
als doel dat ze hun schulden zo snel mogelijk zouden betalen (Carrel, 2009). Vanuit dit
standpunt gaan onderzoekers ervan uit dat punitieve opsluiting onbestaande was in de
middeleeuwen.
De reden waarom de vrijheidsberoving als straf zo zeldzaam was in deze periode, kan volgens
Foucault (2012) verklaard worden door de keuze voor openbaarheid. Er was een sterke
voorkeur om straffen in volledige openbaarheid uit te voeren. Op die manier kon men een
voorbeeld stellen naar de bevolking toe. Ten tijde van de middeleeuwen en het daaraan
gekoppelde Ancien Regime werd de bestraffing in grote mate gekenmerkt door lijfstraffen,
zoals de doodstraf of publieke vernedering. Als gevolg daarvan bestond de vrijheidsstraf eerder
uit een vorm van voorlopige hechtenis, vooraleer de effectieve lijfstraffen werden uitgevoerd.
(Montilla & Harlow, 1979). Door mensen op te sluiten was de straf niet publiek zichtbaar. Dit
kan verklaren waarom de gevangenis tijdens de middeleeuwen hoofdzakelijk een bewarende
functie had.
2.2 Middeleeuwse gevangenis als punitieve institutie
Aan de andere kant wordt er door enkele onderzoekers kritisch gekeken naar de universeel
aanvaarde visie omtrent de opsluiting. Volgens Geltner (2006, 2008, 2010) kon er tijdens de
middeleeuwse periode reeds sprake zijn van vrijheidsberoving als straf. De middeleeuwse
gevangenis had dus niet alleen een bewarende functie, maar kon ook al een punitief karakter
vertonen. Niet alleen de kerkelijke strafpraktijken gebruikten de gevangenis als een middel om
te straffen, maar ook de stedelijke gevangenissen konden al gebruikt worden om mensen te
straffen (Geltner, 2006).
12
Opsluiting als middel om te straffen werd volgens Carrel (2009) rond de late middeleeuwen
regelmatig gebruikt, vooral in de steden. Er zijn wetten terug te vinden waarin bepaalde
misdrijven gestraft worden met een effectieve gevangenisstraf (Van Outrive. 1978). Een
voorbeeld hiervan is dat werknemers die hogere lonen eisten, gestraft werden met opsluiting
van hun lichaam. Het was echter niet alleen de werkende klasse voor wie de opsluiting werd
gezien als een passende straf. Het kwam regelmatig voor dat koninklijke of gemeentelijke
ambtenaren, zoals de burgemeester, bestraft werden met een gevangenisstraf indien ze hun
taken niet volbracht hadden. Vooral de stedelijke regeringen waren geneigd om de gevangenis
te gebruiken als een middel om te straffen. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat
steden voorzien waren van gevangenissen in het centrum (Carrel, 2009).
2.3 De middeleeuwse gevangenisarchitectuur
In de middeleeuwse periode waren er verschillende vormen van gevangenissen. Als eerste was
er de kerk die in de kloosters speciale cellen voorzag om geestelijken en monniken in op te
sluiten. Religieuze instellingen waren de eerste plaatsen waar opsluiting plaatsvond
(Spierenburg & Lissenberg, 2007). Daarnaast waren er stedelijke gevangenissen. De plaatsen
waar gevangenen werden vastgehouden waren voornamelijk centraal gelegen in de stad,
vandaar de term ‘municipal prison’. Ondanks dezelfde ligging, konden deze inzake inrichting
en natuur onderling veel verschillen van elkaar (Geltner, 2008).
Zowel nieuwe plaatsen werden gebouwd om te kunnen dienen als een gevangenis en bovendien
werden bestaande faciliteiten tijdelijk of permanent omgezet in een opsluitingsplaats (Geltner,
2008). Voorbeelden hiervan zijn kerkers in een kasteel, torens van een kasteel of burcht, de
muren van de stad, enzovoort. De eigenaars van deze plaatsen lieten geregeld hun onderdanen
of vijanden opsluiten in het kader van een rechtszaak die nog moest voorkomen, als een
effectieve straf of als dwangmiddel om geld af te troggelen (Geltner, 2006).
13
Een groot verschil waardoor de middeleeuwse gevangenissen zich onderscheiden van de
gevangenissen zoals we ze nu kennen, is hun ligging. De middeleeuwse gevangenis werd
namelijk opgericht in het centrum van de stad, wat in contrast staat met onze huidige
gevangenisgebouwen. De fysieke centrale ligging en zichtbaarheid is iets wat de gevangenis in
die tijdsperiode typeert. De gevangenissen bevonden zich doorgaans in centrale gebouwen, die
op hun beurt het belangrijkste deel van de stad vormden. Deze specifieke en typische ligging
kan gelinkt worden aan het feit dat gevangenen en personeel afhankelijk waren van contact met
de buitenwereld. Voor eten en drinken deden gevangenen beroep op familieleden of
liefdadigheidsindividuen (Geltner, 2008, 2010).
Als de grootte van deze gevangenisinstellingen onder de loep wordt genomen, blijkt het
moeilijk om te achterhalen hoe groot deze instellingen waren. Er is weinig geweten over het
leven in de middeleeuwse gevangenis (Spierenberg & Lissenberg, 2007). Wat wel geweten is,
is dat de middeleeuwse gevangenis verschillende vormen alsook verschillende groottes kon
aannemen. Enerzijds waren het kerkers, torens, etc. die we als kleine opsluitingsplaatsen
kunnen beschouwen. Anderzijds kon het ook voorkomen dat er stedelijke gevangenissen
gebouwd werden, waarvan Le Stinche in Italië een gekend voorbeeld is. Deze bestond uit 7
gevangenissen, waarbij onderscheid gemaakt kon worden tussen verschillende wetsovertreders
(Geltner, 2008). Hieruit is af te leiden dat het om een grootschalige gevangenis gaat.
3. The Prison Workhouse
Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw ontstaan er veranderingen betreffende de wijze van
opsluiten. Terwijl de gevangenissen in de middeleeuwen voornamelijk een bewarende functie
hadden, ontstaat er halverwege de 16e eeuw een nieuwe vorm van detentie. Deze nieuwe
14
detentievormen worden ook wel de voorlopers van de ‘moderne’ gevangenis genoemd (Van
Outrive, 1978).
De ontwikkelingen worden in gang gezet door de koning van Engeland, die beslist om
Bridewell Palace in te richten als een prison workhouse. Een prison workhouse, ook wel
werkhuis genoemd, is een plaats waar personen worden vastgehouden en verplicht arbeid
moeten uitoefenen. Andere bijnamen zijn bridewells of houses of correction (McGowen, 1995).
Het zijn de eerste instituties waar de meerderheid van de gevangenen gestraft en gedisciplineerd
worden voor een bepaalde tijd.
Deze werkhuizen zijn te differentiëren van plaatsen van bewaring in de middeleeuwen. De twee
primaire functies hiervan, namelijk de voorhechtenis in afwachting van berechting/straf en
dwangmiddel voor schuldenaren, werden verlaten (Spierenburg, 1987). In plaats daarvan
kwamen nieuwe ideeën naar voor om mensen op te sluiten. Het doel van dergelijke werkhuizen
was drieledig. Ten eerste was het de bedoeling om de gevangenen te hervormen door middel
van gedwongen arbeid en discipline. Daarnaast wou men ook potentiële misdadigers
ontmoedigen, waaronder daklozen. Als laatste moesten de werkhuizen zelf hun voortbestaan
verzekeren door de arbeid die geleverd werd door gevangenen (Melossi & Pavarini, 1981).
Het ontstaan van werkhuizen kan gezien worden in het licht van de veranderende economie en
het toenmalige beleid in de maatschappij. Door de opkomst van handel op internationaal niveau,
werden de lokale landarbeiders hierdoor getroffen en was er geen werk meer voor hen. Hierdoor
ontstond een massa van zwervers en bedelaars op straat. Deze groep creëerde een
voedingsbodem voor criminaliteit en vormde een bedreiging voor de maatschappelijke en
economische orde. Als gevolg hiervan ontstond er een veranderende attitude ten aanzien van
de armen, meer specifiek naar bedelaars en zwervers toe. Ondanks de wetten die werden
15
opgesteld om dit fenomeen op te lossen, bleef landloperij bestaan. Uit deze noodzaak ontstond
het idee van de Engelse houses of correction (Van der Slice, 1936). Iedere bedelaar, zwerver of
persoon die overlast veroorzaakte werd opgesloten in een werkhuis. Oorspronkelijk waren de
werkhuizen niet bedoeld voor veroordeelden, maar na een tijd werd gevangenschap van
delinquenten een veel voorkomende strafoptie (Spierenburg, 1987).
In een stroomversnelling duiken er in allerlei andere plaatsen in Engeland gelijkaardige
instituties op. Niet alleen Engeland kent deze vorm van detentie, maar ook andere Europese
landen zoals Duitsland, Nederland en België beginnen werkhuizen op te richten (Spierenburg
& Lissenberg, 2007). Een bekend voorbeeld is het Amsterdams Rasphuis in Nederland. In de
beginjaren van het Rasphuis bestond de populatie voornamelijk uit zwervers en bedelaars,
waarna later ook dieven, jonge delinquenten en prostituees erbij kwamen. De benaming
Rasphuis verwijst naar het type werk dat werd uitgevoerd, namelijk rasping. Het werk bestond
uit het verpulveren van hout, waarbij het hout tussen een bank geplaatst wordt en twee
gevangenen elk aan één kant staan om het zaagsel te maken. Er werd gekozen voor deze zware
en vermoeiende techniek, omdat deze het best leek te passen voor de ‘luie’ mensen (Melossi &
Pavarini, 1981). Een tiental jaar later werd er een aparte gevangenis voor vrouwen geopend,
namelijk het Spinhuis. Ook hier kent de naam Spinhuis zijn oorsprong in het werk dat geleverd
werd. De werkhuizen speelden na een tijd een belangrijke rol in het penaal systeem van de
Europese landen (Spierenburg, 1987).
In België werd er tevens gezocht naar oplossingen om de toenemende bedelarij en landloperij
uit de weg te gaan. Een belangrijk figuur in het bestrijden van dit fenomeen is Jean Jacques
Philippe Vilain XIIII. Hij presenteerde aan de Statendeputatie van Vlaanderen zijn beroemde
memorie genoemd: ‘’Mémoire sur les moyens de corriger les malfaiteurs et fainéants à leur
16
propre avantage et de les rendre utile à l’état’’ (Constant, 1950). Hierin pleit Vilain XIIII voor
de oprichting van een tucht- of correctiehuis dat niet alleen een strafinrichting inhoudt, maar
tevens een vormingscentrum is (Martyn, 2011). Hij geloofde dat bedelaars, landlopers en
andere delinquenten weer op het rechte pad gezet konden worden via arbeid, geloof en
discipline. Hij besteedde tevens aandacht aan de opleiding. De taak van de onderdirecteuren
bestond erin om de gevangenen een beroep aan te leren (Stevens, 1993). Zijn voorstel zorgde
in 1773 voor de bouw van een tuchthuis in de stad, het maison de force van Gent. De bouw van
deze nieuwe penitentiaire instelling omvat een nieuw opsluitingsconcept, gericht op de
rehabilitatie van delinquenten via zinvolle tewerkstelling (Peters, 1993). De gevangenen
werden overdag verplicht tewerkgesteld in gemeenschap en in alle stilte. Tijdens de nacht
werden ze cellulair afgezonderd (Feyaerts, 2018). Deze gevangenis werd wereldberoemd, mede
door het bezoek van John Howard en een beschrijving ervan in zijn boek The state of the prisons
(Fijnaut, 2010).
Het succes van de tuchthuizen blijft echter niet van lange duur. Tijdens de daaropvolgende
Franse periode werd het Gentse tuchthuis overgenomen door Lieven Bauwens. De ideeën en
heropvoedende doelstellingen van Vilain XIIII worden al snel verlaten. In ruil daarvoor worden
de tuchthuizen beschouwd als een ware fabriek, waarbij gevangenen uitbesteed worden aan
private ondernemers. Bauwens probeerde zoveel mogelijk voordeel te halen uit het tuchthuis
door onder andere steeds meer mannen en vrouwen te werk te stellen, wat uiteindelijk de
ondergang van het tuchthuis betekende (Martyn, Cattrysse & Vanhulle, 2011). Deze
tuchthuizen geraakten al zeer snel overbevolkt, wat ook als gevolg had dat de categorisatie van
verschillende gedetineerden niet meer gerespecteerd werd. Mannen, vrouwen, jongeren,
volwassenen, etc. werden allemaal door elkaar opgesloten (Peters, 1993).
17
De gevolgen van de maximale exploitatie van de werkkracht van de gevangenen zijn
catastrofaal. Er breken opstanden en geweldplegingen uit, alsook gaan de hygiënische
omstandigheden en de moraliteit van de gevangenen achteruit (Dubbeld, 2001). Ook tijdens de
daaropvolgende Hollandse periode blijft deze situatie aanhouden. De overheid probeert zoveel
mogelijk winst te halen uit de tuchthuizen. De voorgestelde opvattingen van Vilain XIIII
worden dan ook volledig verlaten, met uitzondering van de arbeid.
Als we dichter gaan kijken naar de omvang van zulke tuchthuizen, bestaat er goede
documentatie betreffende het Gentse tuchthuis en de grootte ervan. Het gebouw bestaat uit een
achthoekig complex, waarvan er vijf segmenten gebouwd worden. De eerste koer wordt
bewoond door de directeur en personeel. Vanaf de tweede binnenkoer worden de delinquenten
die de zwaarste feiten hebben gepleegd ondergebracht in 284 cellen. In het derde gebouw zijn
er nog eens 258 cellen voorzien voor veroordeelden van correctionele straffen. De vierde
binnenkoer bestaat uit een vrouwenafdeling met 93 cellen, maar het komt regelmatig voor dat
vrouwen met twee of meer de cel delen. Het vijfde en laatste gebouw bestaat enerzijds uit een
ziekenboeg met 150 bedden en anderzijds uit naai- en werkateliers (Martyn, Cattrysse &
Vanhulle, 2011).
Als een optelling wordt gemaakt van alle cellen in het complex, bestaat het volledige tuchthuis
uit 635 cellen. Daaruit kan besloten worden dat het Gentse tuchthuis een enorm grote
penitentiaire voorziening was. Deze grootschaligheid kan in verband gebracht worden met de
concrete doelstelling van het tuchthuis. Namelijk de inzet van zoveel mogelijk werkkrachten
voor een grotere productieomzet.
18
4. Het ontstaan van de ‘moderne’ gevangenis
4.1 18e-eeuwse hervormingen
Tijdens de tweede helft van de 18e eeuw verandert de rol van de gevangenis in grote mate. Deze
periode wordt gekenmerkt door een enorme opkomst van hervormingen, wat resulteert in een
vernieuwde strafpraktijk. Vanuit de geleerden en hervormers komt er een toenemende aandacht
voor het gevangeniswezen met nieuwe ideeën betreffende de gevangenisbouw (Dubbeld,
2001). Deze hervormingen kunnen gelinkt worden aan de ideeën van de Verlichting. Het is
vanaf dan dat de ‘moderne’ gevangenis ontstaat (Van Outrive, 1978).
Dit tijdperk wordt bovendien gekenmerkt door het verdwijnen van de openbaarheid van de
straffen. De gekende lijfstraffen worden geleidelijk aan afgeschaft, met als gevolg dat de straf
het meest onzichtbare deel van het strafproces wordt. De straf op het lichaam, dat voormalig
beschouwd werd als een spektakel, verandert in een ander soort straf op het lichaam. Deze
bestaat namelijk uit het beroven van de vrijheid op het lichaam, waarbij deze vrijheid als een
recht wordt beschouwd. De zogenoemde vrijheidsstraffen, zoals dwangarbeid, opsluiting en
gevangenisstraf komen centraal te staan (Foucault, 2012).
De ideeën van verlichte denkers hebben een enorme impact gehad op de strafuitoefening en het
gevangeniswezen. Tot de 18e eeuw heersten er religieuze opvattingen met betrekking tot
misdadigers. Een misdaad werd gezien als een afspraak tussen een dader en de duivel, waarbij
de kerk de taak had deze duivel uit het lichaam te drijven. Door de komst van de verlichting
wordt de relatie tussen God en misdaad in vraag gesteld (Dubbeld, 2001). Eén van de
belangrijkste verlichtingsdenkers was Cesare Beccaria, met zijn befaamde boek ‘Dei delitti e
delle pene’ (Over misdaden en straffen). Hij keerde zich tegen de willekeur van het
strafrechtsysteem dat zorgde voor ongelijkheid tussen burgers. De machtsverhouding van zowel
19
vorsten als de katholieke kerk werd bekritiseerd en de straffen die ze uitvoerden werden gezien
als wreed en inhumaan. Beccaria streefde naar een meer humane toepassing van het strafrecht,
waarbij straffen wettelijk bepaald moesten worden. Hiermee introduceert hij het
legaliteitsbeginsel evenals het proportionaliteitsbeginsel waarbij de straf in verhouding moet
staan tot het misdrijf (Verhofstadt, 2014).
4.2 Bentham’s Panopticon
De weg werd vrijgemaakt voor een modern strafrecht, waarbij eveneens een moderne
gevangenisbouw noodzakelijk is. De Britse jurist, filosoof en hervormer Jeremy Bentham
speelde een belangrijke rol in de 18e-eeuwse hervormingen betreffende de gevangenisbouw.
Zijn visie bestond erin om gevangenen door middel van de gevangenisstraf te heropvoeden en
vooral potentiële daders af te schrikken (Dubbeld, 2001).
Hij maakte een ontwerp voor een ideale gevangenis, namelijk het Panopticon. Bentham
benadrukte echter dat dit model niet enkel van toepassing was voor een gevangenis, maar
eveneens geschikt was voor werkhuizen, scholen, ziekenhuizen, enzovoort. De vorm en
inrichting van het gebouw zijn geschikt voor die instellingen waar toezicht op groepen van
mensen noodzakelijk is (Bentham, 1971). Inspectie staat centraal in het panopticon gebouw,
waarbij gedetineerden continu het idee hebben dat ze onder toezicht staan.
Het panopticon vormt een cirkelvormig gebouw, bestaande uit een circulaire wand van cellen
en een middelpunt van waaruit de bewaker toezicht kan uitoefenen op elke cel. De cellen zijn
van elkaar gescheiden, zodat communicatie tussen gevangenen niet mogelijk is (Bentham,
1971). Hier ontstaat reeds een basisidee van eenzame opsluiting, waarbij gedetineerden elk een
individuele cel hebben waar contact met anderen niet mogelijk is.
20
Iedere cel heeft aan de buitenzijde een raam dat groot genoeg is om de volledige cel te
verlichten, alsook een fijne ijzeren tralies aan de binnenzijde (Bentham, 1971). Hierdoor is er
vanuit het centrale punt volledige zichtbaarheid op de cellen en kan de bewaker steeds het
schaduwbeeld van de gevangene waarnemen. Het is echter niet mogelijk de bewaker in zijn
wachttoren te zien vanuit de cellen. Het panopticon-ontwerp bestaat zodus uit twee
basiselementen, namelijk de centrale bewaking enerzijds en de onzichtbaarheid van de bewaker
anderzijds (Miller & Miller, 1987). Doordat de bewaker onzichtbaar is voor de gedetineerde,
vergroot dit zijn machtspositie. De gevangene weet namelijk niet of hij onder toezicht wordt
gehouden. Het model wordt ook wel zien zonder gezien te worden genoemd (Van Outrive,
1978).
Het panopticon-ontwerp zoals Jeremy Bentham het voorstelde zal uiteindelijk nooit gebouwd
worden. Dit betekent echter niet dat het geen impact heeft gehad op de strafpraktijk. De toezicht
op gevangenen in combinatie met disciplinering en afzondering wordt nog lang na zijn
invloedrijke bijdrage erkend en in het bijzonder zal de afzondering een grote rol gaan spelen in
de 19e eeuw (Dubbeld, 2001).
Door de opkomst van verschillende strafopvattingen- en theorieën tijdens de 18e eeuw ontstaat
er voor het eerst aandacht voor een specifieke gevangenisarchitectuur. De nieuwe doelen van
de gevangenisstraf, namelijk verbetering, hervorming en disciplinering dienen samen te gaan
met de inrichting van het gebouw. Het gebouw op zich kan een belangrijke rol vervullen inzake
de realisatie van deze doelen en kan zodoende een bijdrage leveren aan de uitvoering van de
straf. Vanaf dan beseffen strafhervormers dat de structuur en indeling van een gebouw van
cruciaal belang is voor het slagen van het gevangenisbeleid (Dubbeld, 2001). Als dit wordt
toegepast op het voorbeeld van Bentham’s panopticon, zien we dat het gebouw een specifieke
indeling vereist om constante inspectie en toezicht op de gevangenen te waarborgen.
21
Naast de verlichte denkers heeft ook John Howard een rol gespeeld in de hervorming van het
gevangeniswezen. Howard was namelijk één van de eersten die geboeid was door het leven
binnen de gevangenis, met als gevolg dat hij deze plaatsen begon te bezoeken. Zijn aandacht
ging hoofdzakelijk uit naar de organisatie en levensomstandigheden in deze inrichtingen
(Vander Beken, 2015). Tijdens zijn bezoeken ontdekte hij wanordelijke en onhygiënische
toestanden in de gevangenissen. Hij kaartte deze problemen aan in zijn boek ‘The State of the
Prisons’ en pleitte voor meer humane detentieomstandigheden (Johnston, 2016).
Om de levensomstandigheden en hygiëne te verbeteren werd tevens de architectuur van de
inrichting bekeken. Volgens Howard moest de gevangenis buiten de stad worden geplaatst. De
inrichting mocht niet omringd zijn door andere gebouwen, met de reden dat dit de vrije
circulatie van lucht verhinderde. Het liefst van al werd de gevangenis geplaatst in een open
gebied waar veel verluchting was en indien mogelijk dichtbij stromend water, zoals een rivier.
Door de toepassing van deze maatregelen kon de verspreiding van dodelijke ziektes voorkomen
worden (Pratt, 2002).
5. Het idee van eenzame opsluiting
Vanaf de 19e eeuw kwam het idee om gedetineerden te isoleren in gevangenissen terug naar
boven. De Europese landen zagen de isolatie van gedetineerden als een optimale strategie om
tot heropvoeding te komen. Er heerste dan ook een sterk geloof in morele verbetering van de
gedetineerde (Dubbeld, 2001).
Het idee van eenzame opsluiting in de gevangenis kent zijn oorsprong in de Verenigde Staten.
De VS heeft twee systemen die beide gebaseerd zijn op dit idee, het Auburn systeem en het
Philadelphia of Pennsylvania systeem. In het Auburn systeem, ook wel silent system genoemd,
is er sprake van gedeeltelijke isolatie waarbij de gevangenen ‘s nachts afgezonderd werden
22
opgesloten. Overdag werken de gedetineerden echter samen in gemeenschappelijke ruimtes,
zonder enig contact met elkaar. Deze vorm van opsluiting is veeleer gericht op het ontwikkelen
van werkattitudes en niet op de verbetering van de veroordeelde (Vander Beken, 2015).
In het Philadelphia systeem of separate system worden gevangenen zowel overdag als ’s nachts
eenzaam opgesloten in cellen. Hierbij staat de volledige afzondering van de gedetineerde
centraal. Het doel van het isoleren van veroordeelden is om tot bezinning te komen, met
verbetering van de gedetineerde tot gevolg. In de Engelse gevangenissen werd hier regelmatig
nog een extra strafcomponent aan toegevoegd zoals het uitvoeren van dwangarbeid op cel
(Vander Beken, 2015). Terwijl de VS meer gebruik maakte van Auburn gevangenissen, werden
gevangenishervormers in Europa voornamelijk aangetrokken tot het Philadelphia systeem
(Franke, 1992). Het systeem uit Philadelphia wordt al snel overgenomen in heel Europa en
wordt ook wel cellulaire opsluiting genoemd.
5.1 De gevangenissen van Ducpétiaux
Het Belgisch penitentiair beleid in de eerste helft van de 19e eeuw wordt gekenmerkt door een
stroom aan hervormingen binnen het gevangeniswezen. Een belangrijk figuur hierin is deze van
Edouard Ducpétiaux, die in 1830 benoemd werd tot de eerste inspecteur-generaal van het
Belgisch gevangeniswezen (Christiaens, 2001). Ducpétiaux kan beschouwd worden als een
ervaringsdeskundige vanwege het feit dat hij reeds in de gevangenis werd opgesloten. Door zijn
verblijf in de gevangenis ontwikkelde hij praktische inzichten betreffende het gevangenisleven
en had hij weet van de wantoestanden die er heersten. Zijn taak als inspecteur-generaal bestond
erin om orde en structuur aan te brengen in de Belgische gevangenissen die al vanaf de Franse
tijd verwaarloosd waren (Peters, 1993).
23
Gedurende de Ducpétiaux periode wordt er een grote schoonmaak gehouden in de
gevangenissen. Hierbij staat het categoriseren van de gedetineerden voorop (Christiaens, 2001).
Daarnaast werden ook de gezondheid en hygiëne, de voeding, de kledij, het personeel en de
inrichting van de gevangenissen hervormd (Van Outrive, 1978). De wantoestanden in de
tuchthuizen werden aangepakt en Ducpétiaux streefde naar een absoluut cellulair regime in
tegenstelling tot het gemeenschapsregime en de gevangenisarbeid van Vilain XIIII (Martyn,
Cattrysse & Vanhulle, 2011).
Classificatie
De gevangenisstraf moet volgens Ducpétiaux drie doelstellingen nastreven: boetedoening,
intimidatie en morele verbetering van de delinquent. Om deze doestellingen te kunnen bereiken
stelt hij een nieuw gevangenisregime voorop waar de classificatie van gedetineerden wordt
ingevoerd (Martyn, Cattrysse & Vanhulle, 2011). Hiermee bouwt hij voort op de ideeën van
Vilain XIIII die reeds pleitte voor een onderscheid tussen verschillende categorieën van
misdadigers. Mannen werden gescheiden van vrouwen, volwassenen werden gescheiden van
kinderen en afzonderlijk opgesloten. Bij voorkeur werden ze ook nog eens onderscheiden van
elkaar op basis van de aard van het gepleegde delict en de opgelegde straf (Peters, 1993). Naast
deze categorisatie van veroordeelden, vond Ducpétiaux het ook belangrijk om een onderscheid
te maken tussen de hechtenis en de gevangenisstraf. De gevangenisstraf heeft namelijk de extra
functies om te hervormen en te intimideren, waardoor de twee categorieën in aparte
gevangenissen opgesloten moeten worden (Van Outrive, 1978).
Op basis van de classificatie van gedetineerden kwam Ducpétiaux finaal tot zes soorten
gevangenissen, namelijk de huizen van bewaring, arresthuizen, mannen- en
vrouwengevangenissen, verbeteringsscholen voor jongeren en tenslotte militaire gevangenissen
(Van Outrive, 1978).
24
Cellulair gevangenisregime
Onder leiding van Ducpétiaux worden de Belgische gevangenissen omgevormd tot een
penitentiair systeem dat volledig gebaseerd is op cellulaire afzondering. Hij inspireerde zich
hiervoor op de Amerikaanse experimenten met eenzame opsluiting, namelijk het Philadelphia
systeem (Van Outrive, 1978). De arbeid die eerder vooropgesteld werd als basis voor de
verbetering van de gedetineerde was onacceptabel. Volgens Ducpétiaux plegen personen een
delict door een mislukte morele ontwikkeling. De opdracht van de gevangenis bestond erin om
de misdadiger moreel te verbeteren zodat deze zich terug in de samenleving kon integreren. Dit
kon echter enkel gerealiseerd worden door gevangenen eenzaam op te sluiten in hun eigen
individuele cel. Ten allen tijde moest vermeden worden dat gedetineerden contact hebben met
elkaar om ‘morele besmetting’ te voorkomen. Om ervoor te zorgen dat het proces van morele
verbetering op gang gezet werd, was er een religieus aspect aan het gevangenisleven verbonden.
Door alleen op cel te zitten kon de gedetineerde tot bezinning komen en hiervoor beroep doen
op religieuze vorming (Peters, 1993).
Hij was sterke voorstander van de eenzame opsluiting voor een aantal redenen. Volgens hem
zorgde volledige isolatie voor de zedelijke verbetering van de delinquent. Doordat er geen
contact was tussen gevangenen, konden ze elkaar niet negatief beïnvloedden en was dit
voldoende om recidive tegen te gaan. Als laatste zorgde het systeem voor veiligheid in de
gevangenissen (Fijnaut, 2010).
Het cellulair gevangenisregime wordt gekenmerkt door de opsluiting van gevangenen op cel
zowel overdag als ’s nachts. In deze gevangenis krijgt elke gedetineerde een eigen cel, waar hij
het overgrote deel van de tijd doorbrengt. Eten, werken en bezoek ontvangen, het werd allemaal
individueel op cel gedaan (Velle, Drossens & Vanhulle, 2011). De straf op cel kon aangepast
worden naargelang de persoonlijkheid van de gedetineerde. Dit toonde Ducpétiaux aan door de
25
volgende uitspraak aan te halen: ‘’une chemise de pierre’’. De cel moest de gevangene passen
als een stenen hemd (Christiaens, 2001).
De cellen waren zodanig ingericht dat zowel de communicatie met de buitenwereld als tussen
gedetineerden onderling was uitgesloten. De muren waren ongeveer 60 cm dik met een gleuf
van 15 cm gevuld met zand. Daarnaast werd het raam van de cel zo hoog mogelijk geplaatst
(Feyaerts, 2018). Karakteristiek aan deze cellen is de sobere inrichting ervan. Het is praktisch
ingericht met een opvouwbaar bed zodat er voldoende ruimte is om arbeid op cel te leveren. In
iedere celdeur is op ooghoogte een spion of kijkgaatje voorzien, zodat de bewaker op ieder
moment van de dag de gedetineerde kan controleren. De gedetineerden mogen dagelijks een
wandeling maken op de binnenkoer. Hierbij zijn strenge regels opgesteld, waaronder de
gevangenkap die telkens opgezet moet worden bij het verlaten van de cel (Velle, Drossens &
Vanhulle, 2011). De rode draad doorheen het cellulair regime is absolute stilte.
Als de grootte van de cellulaire gevangenis bekeken wordt, zien we dat het vooral gaat om
grootschalige instellingen. In de typeplannen van Ducpétiaux is namelijk te zien dat hij opteerde
voor gevangenissen waar minstens 200 gedetineerden opgesloten konden worden (Feyaerts,
2018). De schaal van de penitentiaire instelling staat in verband met de functie van de
vrijheidsstraf. De instellingen moesten voldoende groot zijn, omdat iedere gedetineerde een
eigen individuele cel nodig had.
6. Het concept van resocialisatie in het gevangeniswezen
Rond de eeuwenwisseling naar de 20e eeuw komt er een verandering in de isolatiegedachte van
veroordeelden. De eenzame opsluiting blijkt negatieve gevolgen te hebben, waardoor dit idee
verlaten wordt. Ondanks de hoge recidivecijfers en steeds meer gevallen van krankzinnigheid
en zelfmoord na jarenlange eenzaamheid, blijft het isoleren van veroordeelden populair. Op het
26
einde van de 19e eeuw worden de negatieve effecten steeds meer erkend en de hervorming van
delinquenten door middel van eenzame opsluiting wordt kritisch in vraag gesteld (Dubbeld,
2001).
6.1 Kritiek op het cellulair gevangenisregime en opkomst van het sociaal
verweer
Tegen het einde van de 19e eeuw ontstaan er kritische bedenkingen omtrent het strikte cellulair
stelsel. De voorstanders hadden namelijk geponeerd dat delinquenten moreel zouden
verbeteren. Dit bleek echter niet helemaal het geval te zijn, aangezien de gevangenis
geconfronteerd werd met geweld en onrust. Daarnaast bleven de criminaliteitscijfers hoog,
waardoor men het cellulair systeem in vraag stelde en op zoek ging naar een ander
gevangenisbeleid (Martyn, Cattrysse & Vanhulle, 2011).
Deze bedenkingen hangen tevens samen met de ontwikkeling van een nieuw mensbeeld dat het
strafrecht beïnvloed eind 19e eeuw. De mens wordt gezien als een product van zowel sociale
omgeving als opvoeding (Dubbeld, 2001). Criminaliteit ontstaat niet langer als gevolg van vrije
keuze en verantwoordelijkheid van het individu, maar wegens een uiting van een criminele
persoonlijkheid. Het nieuw strafrechtelijk beleid heeft als doel om de maatschappij te
beschermen tegen deviant gedrag. Delinquenten hebben een geïndividualiseerde behandeling
en begeleiding nodig in plaats van een ‘droge’ straf. De oorzaak van het falende cellulaire
systeem wordt vaak gezocht in de gebrekkige kansen op resocialisatie die gedetineerden krijgen
tijdens een eenzame opsluiting (Martyn, Cattrysse & Vanhulle, 2011).
Het sociaal verweer komt op het einde van de 19e eeuw naar België toe. Het idee van deze
nieuwe stroming bestaat erin dat een samenleving beschermd moet worden tegen gevaarlijke
27
individuen. De samenleving heeft het recht om specifieke mechanismen te ontwikkelen zodat
ze zichzelf kan verdedigen tegen potentiële criminele gevaarlijkheid (Christiaensen, 1993). Op
basis van de ideeën van deze nieuwe stroming wordt in België op het einde van de 19e eeuw en
het begin van de 20e eeuw een nieuw strafrechtelijk beleid uitgewerkt. Een belangrijk rol daarbij
is weggelegd voor Adolphe Prins, aanhanger van het sociaal verweer. Hij kwam tot de
vaststelling dat een alternatieve aanpak van criminelen noodzakelijk was. Hiervoor inspireerde
hij zich op het menswetenschappelijk positivisme. Volgens hem is criminaliteit geen
individueel verschijnsel, maar eerder een bepaalde vorm van het sociaal leven (Christiaensen,
1993). Prins uitte felle kritiek op het cellulair gevangenisstelsel, dat niet kon leiden tot een
goede maatschappelijke re-integratie. Daarnaast klaagde hij de arbeid op cel aan die volgens
hem niet voorbereidend was op een mogelijke tewerkstelling in de maatschappij (Van Outrive,
1978). ‘’Wanneer men het geheel bekijkt, dan kan dit volgens mij niet overtuigen dat een
langdurig celverblijf de mens fysisch en moreel beter maakt..’’ (Prins geciteerd in Van Outrive,
1978, p.32)
Prins opteerde voor een gemeenschapsregime in de gevangenissen als alternatief voor eenzame
opsluiting. Hoewel hij fervent tegenstander was van volledige afzondering, stelt hij wel een
gedeeltelijk behoud van het cellulair regime voor. Hij was voorstander van een strafuitvoering
bestaande uit verschillende fases. Bij binnenkomst moesten gedetineerden eerst een cellulaire
periode doorstaan, gevolgd door een gemeenschapsregime. Daarna moesten ze zinvolle
professionele arbeid uitvoeren en tenslotte kon men voorwaardelijk in vrijheid gesteld worden.
Deze hervormingsideeën voor het penitentiair beleid kenden echter veel tegenkanting, ook
doordat de eenzame opsluiting nog enorm populair was. Het kwam slechts zeer geleidelijk aan
op gang en vaak nog in afgezwakte vorm (Christiaensen, 1993).
28
In deze periode wordt de individualisatie van de gevangenisstraf vooropgesteld. De
grootschaligheid van de penitentiaire instellingen blijkt echter niet geschikt te zijn voor de
geïndividualiseerde vrijheidsstraf (Dubbeld, 2001).
6.2 Naoorlogse periode
Na WOI worden de gevangenissen geconfronteerd met het probleem van overbevolking. Door
een toename van de gevangenisbevolking is het onmogelijk om iedere gedetineerde in een
individuele cel op te sluiten. Om die reden worden aanpassingen verricht, zodat gedetineerden
tijdelijk gemeenschappelijk opgesloten konden worden (Van Outrive, 1978). Naast het tijdelijk
invoeren van het gemeenschapsregime, krijgt de verbetering van de delinquent een andere
betekenis. Het sociale functioneren van de gedetineerde moet verbeterd worden, waarbij meer
gesproken wordt over heropvoeden. Om deze heropvoeding te doen slagen stelt men een aantal
voorwaarden voorop, zoals: sociale contacten tijdens gevangenschap, individualisering van de
straf, classificeren van gedetineerden en een differentiatie van de instellingen (Dubbeld, 2001).
Na de Tweede Wereldoorlog start de hervorming van de gevangenissen effectief en wordt
eenzame opsluiting definitief afgeschaft. De gevangenissen werden geconfronteerd met
tienduizenden gedetineerden die hadden gecollaboreerd tijdens WOII. Op dat moment werd het
gemeenschapsregime als ultieme oplossing gezien. Dit regime betekent dat gedetineerden van
20u tot 6u worden afgezonderd. Daarnaast worden er gedurende de dag activiteiten
georganiseerd, zoals werk, wandeling, ontspanning en sport en worden deze zoveel als mogelijk
in gemeenschap uitgeoefend (Van Outrive, 1978).
Het voornaamste doel van de vrijheidsstraf bestaat in het resocialiseren van de gedetineerde en
zich voor te bereiden op de terugkeer naar de maatschappij (Dubbeld, 2001). Dit kan gezien
worden in het licht van het Nieuw Sociaal Verweer, waarbij sterk de nadruk ligt op de
29
resocialisatie van gedetineerden. De vrijheidsberoving mocht enkel bestaan uit een beperking
van de vrijheid en niet verzwaard worden met bijkomend leed (Maes, 2009).
Door het invoeren van het gemeenschapsregime ontstonden er drie nieuwe types van
inrichtingen: (Van Outrive, 1978; Federale Overheidsdienst Justitie, 2018).
- De gesloten gevangenis. Deze gevangenissen zijn uitgerust met alle noodzakelijke
bewakingsmiddelen en veiligheidsmaatregelen. Er is een omheiningsmuur rond de
instelling, er is constante bewaking, etc. De gedetineerden zitten voor het grootste deel
van de dag achter tralies.
- De halfopen gevangenis. In deze gevangenissen hebben gedetineerden de mogelijkheid
om overdag te werken in enerzijds werkplaatsen van de gevangenis en anderzijds buiten
de muren. Zij keren telkens verplicht terug naar hun cel om de nacht door te brengen.
- De open gevangenis. Bij de open gevangenis zijn er geen reusachtige muren en gelden
minder strenge veiligheidsmaatregelen. Om in een dergelijk open instelling te
verblijven, zullen gedetineerden vrijwillig een opvoedingsregime aanvaarden.
In deel drie van deze masterproef wordt er dieper ingegaan op de toestand van de huidige
gevangenissen in België. Deze blijken te kampen met een overbevolkingsproblematiek die
reeds jaren aan de gang is. Daarnaast wordt de hedendaagse manier van opsluiten steeds meer
kritisch in vraag gesteld en opteren sommigen voor een alternatief. Dit zal echter uitvoerig
besproken worden in het laatste deel.
7. Belang van de gevangenisarchitectuur
Uit de voorgaande hoofdstukken wordt duidelijk dat het gevangenisontwerp vanaf de 18e eeuw
een grote rol begint te spelen om de doelen van de gevangenisstraf te vervullen. Dit is zichtbaar
in de verschillende ontwerpen die de afgelopen eeuwen zijn ontwikkeld. Ook wordt er de dag
30
van vandaag steeds meer aandacht besteed aan de architectuur en ruimtelijke vormgeving
binnen penitentiaire inrichtingen. Ondanks deze toenemende interesse is er vooralsnog slechts
weinig onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van de gevangenisarchitectuur. Het
schaarse onderzoek wordt meestal gekenmerkt door enkele beperkingen. Het richt zich vaak op
een specifiek aspect, zoals de invloed van vormgeving op misdragingen, gezondheid,
zelfmoord, etc. (Beijerbergen et al., 2012).
Er zijn toch een aantal onderzoekers die beweren dat het design en de inrichting van een
gevangenis wel degelijk een impact heeft op het leven van alle betrokkenen (Jewkes &
Johnston, 2012).
Ook Beijersbergen et al. hebben onderzoek uitgevoerd betreffende het gevangenisontwerp.
Enerzijds onderzochten ze of het gevangenisontwerp samenhangt met de detentiebeleving van
gedetineerden (2012). Hieruit blijkt dat de architectuur van een penitentiaire inrichting een
invloed heeft op de manier waarop gedetineerden hun autonomie, het contact met penitentiair
beambten en hun veiligheid beleven. Gedetineerden die in een koepelinrichting verblijven, dat
vergelijkbaar is met Bentham’s Panopticon en gekenmerkt wordt door grote afdelingen met
oude gebouwen en meerpersoonscellen, oordelen minder positief over twee van de drie
aspecten. Ten eerste ervaren ze de veiligheid in kleinere afdelingen positiever. Daarnaast wordt
de omgang met de penitentiair beambten beter geëvalueerd. Dergelijke inrichtingen hebben een
grootschalig karakter; er zijn veel gedetineerden aanwezig. De detentiegrootte is één van de
factoren die zorgt voor een minder gunstige detentiebeleving.
Anderzijds onderzochten ze of de architecturale aspecten van een gevangenis een invloed
hebben op de relatie tussen gedetineerden en personeel (2016). Ook in dit onderzoek komen ze
tot de conclusie dat het gevangenisontwerp wel degelijk een impact heeft op de interacties
tussen gedetineerden en personeel. Gevangenen die in een panopticon gevangenis verblijven
31
evalueren hun relatie met penitentiair beambten minder positief. Ook hier kan de grootte van
de gevangenis een rol spelen.
Een meer specifiek onderzoek naar de schaal van detentie is dat van Johnsen, Granheim &
Hegelsen (2011). Zij onderzochten de impact van detentiegrootte op de kwaliteit van leven en
kwamen tot de conclusie dat kleinere gevangenissen in een betere kwaliteit van leven voorzien
dan middelgrote en grote gevangenissen. Er wordt verder ingegaan op dit onderzoek in deel II.
De ruimtelijke vormgeving bepaalt in grote mate welk regime er van toepassing is, de kwaliteit
van de sociale interacties in de gevangenis alsook tussen de gevangenis en de vrije samenleving.
Er moet voldoende stilgestaan worden bij het ontwerp, omdat dit niet los gezien kan worden
van de bredere visie op straffen en het leven in de gevangenis (Beyens, 2013). Hieruit kan
afgeleid worden dat gevangenisarchitectuur geen neutraal gegeven is. De verscheidene
gevangenisontwerpen die de afgelopen eeuwen zijn gebouwd, zijn altijd onderbouwd geweest
door de overtuiging dat dit een morele invloed heeft op de gedetineerden alsook op de
samenleving in het algemeen. Het gevangenisbeleid en de functies van de vrijheidsbenemende
straf van een bepaalde periode hebben een invloed op de inrichting, vorm en locatie van de
gevangenis (Jewkes & Johnston, 2012).
8. Besluit
In het voorgaande hoofdstuk was het de bedoeling om de gevangenis als institutie te situeren
doorheen de tijd. Er werd gekeken naar de evolutie van de verschillende visies omtrent de
gevangenisstraf en hoe dit een impact had op de organisatie en inrichting van het
gevangeniswezen en meer specifiek de grootte ervan.
32
Als de literatuur omtrent de middeleeuwse gevangenis bekeken wordt, kunnen we daaruit
afleiden dat gevangenissen verschillende vormen en groottes konden aannemen. Aandacht voor
de ruimtelijke vormgeving was eerder onbestaande. Wat wel opvalt, is de centrale positie van
de gevangenissen in de stad. Dit komt doordat gevangenen afhankelijk waren van de
buitenwereld voor enkele basisfaciliteiten (Geltner, 2008).
Het is vooral met de opkomst van de ‘moderne’ gevangenis dat men begon na te denken over
de inrichting van de gevangenis. Het gevangenisgebouw en de indeling ervan moesten
bijdragen aan het vervullen van de nieuwe functies die de gevangenisstraf tot doel had.
Gedurende de 18e eeuw ontstaat er dan ook voor het eerst een specifieke
gevangenisarchitectuur. Een belangrijk ontwerp was het Panopticon gebouw, dat continue
toezicht en controle op de gevangenen mogelijk maakte. Al snel volgde de bouw van cellulaire
gevangenissen waarin eenzame opsluiting centraal stond. Ook hier stond de grootte van de
penitentiaire inrichtingen in verband met de functie van de gevangenisstraf, waarbij deze
voldoende groot moesten zijn om iedere gedetineerde van een eigen cel te voorzien.
Vanaf de 20e eeuw komt het resocialisatie-aspect centraal te staan in de uitvoering van de
gevangenisstraf en hier blijken de grote gevangenisinstituten niet geschikt voor te zijn. Ondanks
dat de grootschalige gevangenissen wel eens een succesvolle re-integratie in de weg zouden
kunnen staan, blijven ze bestaan en wordt er enkel een gemeenschapsregime ingevoerd.
De ruimtelijke invulling van gevangenissen wordt al sinds de 18e eeuw als een beduidend
gegeven beschouwd. Het ontwerp hangt telkens samen met de penitentiaire visie die men voor
ogen heeft. Indien de omvang van de gevangenisontwerpen de afgelopen eeuwen geanalyseerd
wordt, kunnen we concluderen dat grote instituten de norm waren. Ook de dag van vandaag
wordt steeds meer belang gehecht aan inrichting en eveneens de omvang. Het geringe
onderzoek dat reeds is uitgevoerd bevestigt dat de gevangenisarchitectuur wel degelijk een
33
impact heeft op het leven binnen de gevangenis. Eén van de factoren van het
gevangenisontwerp bestaat uit de grootte. De overzichtelijkere uitstraling van kleinere
afdelingen heeft een positieve invloed op de veiligheid die de gedetineerden ervaren. Daarnaast
is er meer ruimte voor contact tussen het personeel en de gedetineerden en worden deze relaties
positiever ervaren. Hieruit kunnen we afleiden dat de grootte van een instelling wel degelijk
een rol speelt in het leven binnen de muren en dat kleinere leefeenheden positievere resultaten
bekomen (Beijersbergen et al., 2012, 2016; Johnsen et al., 2011). Bijgevolg vormt
detentiegrootte één van de bepalende factoren die zorgt voor een detentiebeleving die minder
aangenaam is. In het volgende deel is het de bedoeling om na te gaan welke kleinschalige
detentievormen reeds toegepast worden.
34
DEEL II: KLEINSCHALIGE DETENTIE: GOOD PRACTICES
IN HET BUITENLAND
1. Inleiding
Kleinschalige detentie; het is een term die steeds meer voorkomt in discussies omtrent het
gevangenisbeleid en de inrichting ervan. De laatste jaren zien we dat criminologen en
medewerkers van justitie steeds meer voorstander worden om de gevangenissen kleinschalig te
organiseren (Farrington & Nutall, 1980). Kleine gevangenisinstituties zouden in het algemeen
een betere kwaliteit van leven verwezenlijken (Johnsen et al., 2011).
In het tweede deel van deze masterproef wordt er dieper ingegaan op de schaal van detentie en
meer specifiek het concept van kleinschalige detentie. Allereerst wordt er een poging
ondernomen om kleinschaligheid te definiëren in termen van detentie. Vervolgens zal het
Scandinavisch gevangeniswezen, dat als ‘uitzonderlijk’ wordt beschouwd in de penologische
literatuur, worden besproken. Tevens worden enkele voorbeelden van kleine detentievormen
aangehaald. Daaropvolgend zal Nederland aan de beurt komen waarbij hun gevangenissituatie
bekeken wordt. Ook hier zullen een aantal initiatieven van kleinschaligheid aan bod komen die
reeds van toepassing zijn. De redenen waarom deze landen worden besproken, worden duidelijk
in onderstaande hoofdstukken.
2. Definiëring kleinschaligheid
Detentiehuizen, kleinschalige detentie, kleine gevangenissen,… De term kleinschalig neemt
steeds meer een prominente plaats in omtrent de bouw van gevangenissen, zowel in België als
in het buitenland. Het is een relatief nieuw begrip in het gevangeniswezen. Ondanks de vele
voorstanders van detentie georganiseerd op een kleiner niveau, is er in de literatuur een gebrek
35
aan een definitie omtrent deze kleinschaligheid. Men spreekt van ‘kleine’ gevangenissen, maar
het blijft vaak onduidelijk wat er met klein bedoeld wordt. Er is weinig consensus betreffende
een duidelijke operationalisering van kleine, middelgrote en grote gevangenissen (Farrington
& Nutall, 1980).
Hoe klein is nu eigenlijk kleinschalige detentie? Dat is de vraag waar we mee geconfronteerd
worden. In de internationale literatuur wordt vaak gebruik gemaakt van het onderscheid dat
Johnsen, Granheim & Helgesen (2011) maken. Zij differentiëren penitentiaire instellingen op
basis van hun grootte. Ze maken hierbij een onderscheid tussen kleine, middelgrote en grote
gevangenissen. Met kleine gevangenissen bedoelen ze dat er minder dan 50 gedetineerden
kunnen verblijven. Een middelgrote gevangenis kan tussen de 50 en 100 gedetineerden
opsluiten. Tenslotte hebben de grote gevangenissen plaats voor meer dan 100 gevangenen. Deze
onderverdeling werd gemaakt op basis van de gevangenissen in de Scandinavische regio.
Ook in België bestaat er reeds een visie rond het begrip kleinschalige detentie. Met
kleinschaligheid bedoelen Claus et al. (2013) dat gevangenissen bestaan uit detentiehuizen die
georganiseerd zijn per streek. De beoogde kleinschaligheid gaat uit van ongeveer 15
gedetineerden per huis. Hierbij staat een detentiehuis in contrast met de kleine gevangenis met
een maximum van 50 gedetineerden, die Johnsen et al. (2011) naar voor schuiven.
In deze masterproef wordt kleinschaligheid eerder bekeken als een continuüm van grootte,
waarbij deze kan variëren naargelang de context waarin men zich bevindt. Er wordt gekozen
voor een brede definitie van kleinschaligheid, zodat verschillende kleinschalige detentievormen
kunnen besproken worden. Het is dan ook moeilijk om een vaststaande definitie te geven, omdat
dit een subjectief begrip is naargelang de diverse landen en context.
36
3. Scandinavië
De Scandinavische landen zijn vaak het onderwerp van besprekingen betreffende het
gevangenisbeleid en detentievormen. Ook in dit onderzoek wordt het Scandinavisch
gevangeniswezen onder de loep genomen. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat deze
landen gekenmerkt worden door lage detentiecijfers en relatief humane
detentieomstandigheden. Hierdoor wordt verwezen naar een ‘penal exceptionalism’ (Pratt,
2008; Pratt & Eriksson, 2011; Dullum & Ugelvik, 2011). Echter, de belangrijkste drijfveer om
Scandinavië te betrekken is de aanwezigheid van kleinschalige detentievormen. Het overgrote
deel van de gevangenissen heeft slechts plaats voor minder dan 50 gedetineerden (Bondeson,
2005). Als we spreken over Scandinavië in deze masterproef wordt hier voornamelijk gewezen
op de landen Noorwegen, Zweden, Denemarken en Finland.
In het volgende hoofdstuk wordt de visie van het gevangeniswezen in Scandinavië nader
bekeken. Als eerst komt aan bod wat het zogenoemde penal exceptionalism inhoudt. Daarna
wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling naar het huidige gevangenisbeleid en welke
detentievormen er zijn. Er volgen ook een aantal bekende en minder bekende voorbeelden van
kleine detentievormen.
3.1 ‘Penal Exceptionalism’
In talrijke discussies over het gevangenisbeleid en de uitvoering van straffen wordt de regio
Scandinavië vaak als opmerkelijk en bijzonder gezien. In de wetenschappelijke literatuur wordt
gesproken over ‘penal exceptionalism’. De Scandinavische landen worden als een uitzondering
gezien wat betreft hun gevangenissen en beleid. Dit penal exceptionalism verwijst naar twee
zaken. Enerzijds verwijst de term naar het lage niveau van opsluiting. Deze landen hebben een
uitzonderlijk lage gevangenispopulatie, wat duidelijk wordt als er gekeken wordt naar de prison
population rate, ook wel detentieratio genoemd. De detentieratio van Noorwegen bedraagt 74
37
per 100.000 inwoners in 2017, wat als laag kan worden beschouwd in vergelijking met landen
zoals België met 91 gedetineerden per 100.000 inwoners. Met een detentieratio van 59 per
100.000 inwoners voor Denemarken, 52 voor Finland en 57 voor Zweden behoren deze landen
tot de ‘low-imprisonment countries’ (Pratt, 2008; International Centre for Prison Studies, 2018).
Terwijl er in vele andere landen sprake is van een toename van de gevangenispopulatie, blijven
de detentiecijfers in Scandinavië relatief stabiel.
Anderzijds verwijst ‘penal exceptionalism’ naar de humane detentieomstandigheden in deze
landen. Het leven in Scandinavische gevangenissen blijkt van hoge kwaliteit te zijn. Het
normaliseringsbeginsel staat centraal, wat betekent dat de levensomstandigheden in de
gevangenis zoveel als mogelijk het leven in de vrije samenleving moeten benaderen. De
vrijheidsberoving wordt gezien als straf op zich voor de misdaad die men gepleegd heeft. Dit
betekent dat gedetineerden uitsluitend hun vrijheid verliezen, zonder bijkomende beperkingen.
Gedetineerden worden voornamelijk opgesloten in moderne, kleine gevangenissen waar vaak
een open regime heerst. Scandinavië komt dan ook regelmatig in de internationale media
omwille van de humane behandeling van gevangenen. Een bekend voorbeeld hiervan is het
gevangeniseiland Bastoy (Kruize, 2013; Pratt, 2008). De condities in de gevangenissen worden
beschreven als comfortabel, meer autonomie voor de gedetineerde en sterk georiënteerd naar
resocialisatie en rehabilitatie (Shammas, 2014).
3.2 Visie omtrent het Scandinavisch gevangeniswezen
De ontwikkeling van het modern gevangeniswezen in Scandinavië kan onderverdeeld worden
in drie verschillende fases. In de periode voor 1930 stond de eenzame opsluiting van
gedetineerden centraal. Penitentiaire inrichtingen dienden als een plaats waar gevangenen
konden weerstaan aan verleidingen van buitenaf. Het Philadelphia systeem van de VS werd
38
overgenomen en er werden cellulaire gevangenissen gebouwd. De cellulaire opsluiting werd
gezien als productief en bracht verlossende mogelijkheden met zich mee, waar religie een
centrale plaats innam.
Vanaf 1930 kwam er verandering in het denken over de eenzame opsluiting en kwam
gemeenschappelijk arbeid in de gevangenis steeds meer naar voor. In deze periode (1930-1960)
stond enerzijds medicalisering en anderzijds welzijn centraal. Er werden hervormingen
betreffende het welzijn doorgevoerd die voor een vermindering van criminaliteit moesten
zorgen. In deze periode was men ervan overtuigd dat het stellen van crimineel gedrag een uiting
van een ziekte was, die verwijderd kon worden door de juiste diagnose te stellen en daarbij
aansluitend de geschikte medische zorg te voorzien (Pratt, 2008). Het cellulair opsluitingsstelsel
van voorheen werd afgeschaft en er kwam een versoepeling van het regime voor gedetineerden
die in dergelijke penitentiaire inrichtingen verbleven. Zo werd er in groep gewerkt en mochten
de celdeuren openblijven tijdens de werkuren om isolatie te voorkomen. De gevangenissen
groeiden uit tot een ‘herstellingsoord’ waar zieken behandeld konden worden (Pratt & Eriksson,
2011). Er werden open inrichtingen geïntroduceerd, waar gedetineerden op een humane manier
behandeld moesten worden. Dit betekende dat alleen het verlies van vrijheid op zich de straf
was, zonder bijkomend lijden (Pratt, 2008). Er kwam ook steeds meer nadruk te liggen op
gepast werk voor iedere gedetineerde. Gevangenen werden verplicht om te werken en kregen
hier een loon voor. De bedoeling was om de gedetineerde zoveel mogelijk te begeleiden bij zijn
re-integratie naar de vrije maatschappij en de schadelijke effecten van detentie zo klein
mogelijk te houden.
In het begin van de jaren 70 ging de rehabilitatie-gedachte echter ten onder, waardoor de
‘herstellingsoorden’ in de gevangenissen onhoudbaar waren. Vanaf dan kwam er steeds meer
aandacht voor de rechten van gedetineerden. De manier waarop de behandeling het onrecht van
gedetineerden maskeerde werd onthuld. Groeperingen die opkomen voor de rechten van
39
gedetineerden startten met protesten tegen het gevoerde gevangenisbeleid. Deze protesten
waren voornamelijk bedoeld om democratisering en normalisering van het gevangeniswezen te
bekomen. Vooral normalisering kent zijn succes in het penitentiair beleid. Vanaf 1970 staat het
normaliseringsprincipe centraal in het Scandinavisch gevangeniswezen (Pratt & Eriksson,
2011). Normalisering bestaat uit drie zaken. Ten eerste bestaat de straf enkel uit de beperking
van vrijheid, geen andere rechten gaan verloren. De veroordeelde moet hierdoor beschouwd
worden als een volwaardige burger met dezelfde rechten als een vrije burger in de maatschappij.
Daarnaast moet het leven in de strafinrichting zo dicht mogelijk aansluiten bij het leven in de
buitenwereld. Als laatste zal niemand zijn straf ondergaan onder strengere omstandigheden dan
noodzakelijk voor de veiligheid in de maatschappij. Dit heeft als gevolg dat veroordeelden in
het laagst mogelijk veiligheidsregime worden geplaatst in functie van hun gevaarlijkheid naar
de samenleving (Kriminalomsorgen, 2018a).
Om het leven in de gevangenis zo normaal mogelijk te laten verlopen kunnen gedetineerden
zelf hun eten maken, hebben ze opportuniteiten om te werken of te studeren en kunnen ze
bezoek ontvangen. Bij voorkeur zit de gedetineerde zijn straf uit in de regio van zijn woonplaats
(Kruine, 2013). Dit normaliseringsprincipe moet tevens eventuele detentieschade beperken.
Om tegemoet te komen aan normalisering werden nieuwe penitentiaire inrichtingen gebouwd
dichtbij het stadscentrum. In deze inrichtingen werd plaats voorzien voor 40-60 gedetineerden,
wat als kleinschalig kan worden beschouwd. Er heerst een open of halfopen regime waardoor
gedetineerden de mogelijkheid hebben om contacten te onderhouden met de buurt en om de
terugkeer naar de samenleving vlotter te laten verlopen (Pratt, 2008; Pratt & Eriksson, 2011).
Het merendeel van de huidige gevangenissen in Scandinavië heeft slechts een capaciteit van
minder dan 50 gedetineerden. De grootste gevangenis in deze regio heeft geen grotere capaciteit
dan 500 (Bondeson, 2005).
40
Verschillende detentievormen: open versus gesloten
Scandinavië kent zowel gesloten als open penitentiaire inrichtingen. De regio staat
voornamelijk bekend om hun halfopen en open gevangenissen. Ongeveer 20 – 30% van de
gevangenispopulatie verblijft in een open inrichting. De gesloten gevangenissen hebben een
hoge beveiligingsgraad met tralies en omheiningen zodat de gedetineerde niet kan ontsnappen.
Er gelden beveiligingsmaatregelen, zoals de veiligheidscontroles aan de in- en uitgangen. Dit
staat in groot contrast met de open en halfopen inrichtingen. Hierbij worden de hoge muren en
andere barrières naar de vrije samenleving geminimaliseerd. De gedetineerden mogen zich vrij
bewegen op het gevangenisterrein of soms zelfs in de lokale gemeenschap. Ze hebben de
mogelijkheid om te werken, zowel op het terrein als erbuiten in de samenleving (Pratt, 2008).
Het Scandinavisch penitentiair beleid heeft als doel om gedetineerden die het einde naderen
van hun straf over te brengen naar minder beveiligde gevangenissen zoals halfopen of open
instellingen. Men vertrekt dus vanuit een gefaseerde detentie. Het merendeel van de
veroordeelden brengt eerst een groot deel van zijn straf door in een gesloten gevangenis. Deze
instellingen zijn voornamelijk bestemd voor de eerste fase van detentie. Daarna kunnen
gedetineerden overgeplaatst worden naar een open of halfopen inrichting. Hierin verwerven zij
meer vrijheid en hebben ze meer mogelijkheden om zich in de vrije samenleving te begeven,
bijvoorbeeld omwille van werk. Het leven moet zoveel mogelijk het normale leven van buiten
de muren benaderen (Kruine, 2013; Vander Beken, 2015). Gevangenen moeten eerst aan een
aantal criteria voldoen voor ze worden overgeplaatst, zoals het ontbreken van vluchtrisico. De
gedetineerde wordt hierdoor tevens gestimuleerd om zich correct te gedragen tijdens detentie
en het wordt gezien als een kans om zich voor te bereiden op hun vrijlating (Pratt, 2008).
41
3.3 Enkele voorbeelden van kleinschalige detentievormen in Scandinavië
3.3.1 De gevangenis van Kroksrud
Deze gevangenis is eigenlijk een afdeling van de grote Ullersmo gevangenis in Noorwegen,
waar plaats is voor ongeveer 60 gedetineerden. Ondanks dat dit een afdeling is van de
gevangenis Ullersmo, wordt deze toch besproken in deze masterproef omdat het afgezonderd
staat van de hoofdgevangenis op een afstand van circa 2 km (Kriminalomsorgen, 2018c). Het
is een open penitentiaire inrichting met een lager veiligheidsniveau. Er verblijven voornamelijk
gedetineerden die zich dichtbij het einde van hun vrijheidsstraf bevinden. Er is een
hoofdgebouw waar de administratie plaatsvindt en tevens een uitgeruste keuken en eetruimte
staan. De gevangenen hebben elk een eigen lade in de keuken dat voorzien is van een slot, zodat
ze voor zichzelf kunnen koken. Daarnaast is er ook een wasserij en een fitnessruimte aanwezig.
Naast het hoofdgebouw is er een huizenblok waar de cellen van de gedetineerden zich bevinden.
Ze zijn vrij in hun bewegen en kunnen in en uit hun cel wanneer ze dit willen. De deuren worden
dan ook nooit van buitenaf gesloten, er is enkel de mogelijkheid om ze van binnen uit te sluiten
door de gedetineerde zelf. ’s Nachts mogen ze niet bij elkaar op cel (Vander Beken, 2015).
In de gevangenis geldt een open regime, zodat gedetineerden terug leren omgaan met hun
vrijheid. Gevangenen hebben bijvoorbeeld de kans om hun boodschappen in de plaatselijke
winkel van de stad te doen, in het bijzijn van een penitentiair beambte. Er wordt ook een
specifieke focus gelegd op werken. Ze kunnen zowel binnen de gevangenis als buiten de
gevangenis werken. De gevangenis biedt werk aan in een mechanisme werkplaats of een
werkplaats voor houtbewerking. In de gevangenis is er ook een hondenkennel in samenwerking
met de Defense Dog School. Hier kunnen gedetineerden basistraining aan honden geven
vooraleer ze bij het leger gaan (Kriminalsomorgen, 2018c). Verder worden er ook opleidingen
en programma’s aangeboden, zoals het ‘vaderprogramma’. Over het algemeen hebben de
42
gedetineerden een relatieve vrijheid en wordt een groot deel van de activiteiten buiten de muren
georganiseerd. In realiteit zitten ze wel nog steeds in de gevangenis en worden ze onderworpen
aan regels en een gevangenisregime (Vander Beken, 2015).
3.3.2 Gevangeniseiland Bastoy
Eén van de bekendste gevangenissen in Europa en zelfs over de hele wereld is het
gevangeniseiland van Bastoy in Noorwegen. De gevangenis komt regelmatig in de
internationale media door haar specifiek karakter en het leven op het eiland. Het wordt als hét
juweel beschouwd van het Scandinavisch gevangeniswezen (Pratt, 2008; Kruize, 2013). De
penitentiaire inrichting is gelegen op een eiland in een omgeving van fjorden en bergen dat
enkel via het water met een ferry bereikt kan worden. Het is een open inrichting dat zoveel
mogelijk het leven in de buitenwereld wil benaderen (Pratt, 2008).
Vroeger had dit eiland als doel om jongeren en veroordeelden voor het rijden onder invloed op
te vangen. Sinds 1988 is het een echte penitentiaire inrichting geworden voor veroordeelden
van allerlei soorten feiten. Het kan zijn dat personen die een zeer zwaar misdrijf hebben
gepleegd, zoals moord, hun straf uitzitten op Bastoy. In de meeste gevallen verblijven er
veroordeelden waarvan het einde van hun straf in zicht is en reeds een deel van hun straf hebben
doorgebracht in minder open inrichtingen. Deze laatste detentieperiode heeft als doel om de
gedetineerde voor te bereiden op het leven buiten de gevangenis. Dit doen ze door
levensomstandigheden te creëren die sterk gelijken op die van de buitenwereld. Iedereen die op
Bastoy verblijft moet bereid zijn om te werken, omdat dit een belangrijk aspect uitmaakt voor
een goede terugkeer naar de samenleving. Ze kunnen zowel werken op het vaste land als op het
eiland zelf (Vander Beken, 2015). Op het eiland zelf bestaat dit voornamelijk uit het meewerken
43
in ecologische landbouw en veeteelt. Bastoy staat dan ook bekend als de eerste ecologische
gevangenis (Kruize, 2013).
Op het gevangeniseiland is plaats voor 115 gedetineerden. In plaats van een centraal gebouw
waar iedereen verblijft, zijn er overal chalet-achtige huisjes aanwezig. Deze huisjes worden
bewoond door groepjes van vijf á zes veroordeelden. Ze hebben elk een eigen kamer en er is
tevens een gemeenschappelijke ruimte en keuken waar ze voor zichzelf kunnen koken. Tussen
23 uur en 7 uur moeten gedetineerden verplicht aanwezig zijn in hun huis, maar voor de rest
van de tijd zijn ze redelijk vrij in hun doen en laten. Overdag wordt er gewerkt en hun overige
vrije tijd kunnen ze indelen naargelang ze dit zelf willen. Ze kunnen bijvoorbeeld gaan vissen
of zwemmen in de fjorden, fitnessen, boeken lezen in de bibliotheek (Shammas, 2014; Vander
Beken, 2015). Daarnaast is er ook de mogelijkheid om bezoek te ontvangen in een gasthuis op
het eiland waar de familie samen met de gedetineerde kan verblijven voor een weekend (Pratt,
2008). Over het algemeen kan gesteld worden dat een veroordeelde op Bastoy een relatief grote
vrijheid bezit. ’s Nachts is er slecht een minimum aan personeel aanwezig, waardoor ze
nagenoeg alleen zijn op het eiland. Ondanks deze vrijheid worden gedetineerden meerdere
keren per dag geteld. Daarnaast worden er regelmatig urinestalen gecollecteerd voor drugtests,
zonder dat een gedetineerde hier tegenin kan gaan (Shammas, 2014; Vander Beken, 2015). Om
dit systeem vol te houden blijkt vertrouwen een belangrijke basiswaarde. Het personeel speelt
hierin een belangrijke rol en moet vertrouwen hebben in de veroordeelden en hun
responsabiliteit geven (Pratt, 2008).
Als we deze gevangenis zouden categoriseren op basis van de indeling van Johnsen, Granheim
& Hegelsen (2011) zouden we dit als een grote gevangenis moeten beschouwen. Er is namelijk
plaats voor meer dan 100 gedetineerden. De veroordeelden verblijven echter in kleinere huisjes
44
met vijf tot zes personen, die verspreid liggen op het eiland. Het is een groot terrein waar
meerdere huisjes apart staan, waardoor het op deze manier wel een vorm van kleinschalige
detentie is. Dit is dan ook de reden waarom Bastoy een goed voorbeeld is in deze masterproef.
3.3.3 Gevangenis van Ulvsnesoy
De gevangenis van Bergen in Noorwegen heeft een afdeling Osteroy, wat kortweg ook de
gevangenis van Ulvsnesoy wordt genoemd. Deze gevangenis is gelegen op het eiland
Ulvsnesoy op 40 km van Bergen. Het is een open penitentiaire inrichting met een totale
capaciteit van 31 gedetineerden. Zowel mannelijke als vrouwelijke veroordeelden kunnen
ondergebracht worden in deze gevangenis, waarvan 9 plaatsen voor vrouwen en 22 plaatsen
voor mannen worden voorzien (Kriminalomsorgen, 2018b). De vrouwelijke gedetineerden
verblijven in kamers in het hoofdgebouw, terwijl de mannen in huizen wonen die verspreid
liggen op het eiland. Een verblijf in de gevangenis van Ulvsnesoy varieert gemiddeld van zes
maanden tot twee jaar. Het merendeel van de gedetineerden op het eiland bevindt zich in de
laatste periode voor het einde van hun vrijheidsstraf (Janssens & Beyens, 2009).
Voor de mannen zijn er vijf huizen verspreid over het eiland, voorzien van een
gemeenschappelijke woonruimte, keuken en aparte slaapkamers. Meestal wordt het eten bereid
in de centrale keuken vanuit het hoofdgebouw, maar gedetineerden hebben ook de mogelijkheid
om voor zichzelf te koken. Gedetineerden kunnen ongestoord bezoek krijgen op een
nabijgelegen eiland waar familie voor één dag of een weekend kan verblijven in een groot huis
(Janssens & Beyens, 2009). Er bevindt zich tevens een school op het eiland, Asane High School,
dat een ruim en flexibel aanbod aan beroepsopleidingen en studies heeft. De gedetineerden
kunnen er algemene vakken volgens, zoals wiskunde, geschiedenis, lichamelijke opvoeding,
enzovoort. Daarnaast kunnen er ook beroepen aangeleerd worden, zoals kok, metaalbewerking,
45
lassen, ICT,… De school werkt samen met hogescholen en universiteiten zodat gedetineerden
de kans krijgen om te studeren en examens af te leggen (Asane Videregaende Skole, 2018).
Het principe van normalisatie wordt benadrukt in de gevangenis van Ulvsnesoy. Ze willen het
dagelijks leven in de samenleving zoveel mogelijk benaderen. Verantwoordelijkheid staat
hierbij centraal. Iedere gedetineerde is verantwoordelijk voor zichzelf en voor een goede
omgeving. Ze moeten hun eigen kleren wassen, hun huis schoonmaken en met regelmaat eten
voor zichzelf voorzien. Kortom, ze moeten in staat zijn om een huishouden te onderhouden.
Daarnaast moeten ze ook verplicht werken, zodat de re-integratie naar de samenleving
voorbereid wordt. De belangrijkste factor bij het ondersteunen en begeleiden van de terugkeer
naar de maatschappij is de kwaliteit van de relatie tussen penitentiair beambten en
gedetineerden. Hierin wordt dan ook volop in geïnvesteerd. De penitentiair beambten zijn de
eerstelijnsactoren die de gedetineerden steun bieden gedurende hun detentietraject. Om de
gedetineerde op een goede manier te begeleiden wordt een opleiding van twee jaar voorzien
voor de penitentiair beambten (Janssens & Beyens, 2009; Kriminalomsorgen, 2018b).
3.3.4 Scandinavische kleinschaligheid beoordeeld
Uit de wetenschappelijke literatuur kan worden afgeleid dat Scandinavië een voorstander is van
kleinschalige gevangenissen. Uit het beroemde onderzoek van Johnsen, Granheim & Hegelsen
(2011) blijkt dat kleine gevangenissen, in dit geval minder dan 50 gedetineerden, meer positieve
resultaten bekomen betreffende de kwaliteit van leven dan middelgrote en grote gevangenissen.
De studie onderzocht de kwaliteit van leven en de detentiegrootte in relatie tot het penal
exceptionalism. Om dit te onderzoeken werd gebruik gemaakt van volgende meetinstrumenten;
‘Measuring the Quality of Prison Life’ (MPQL) voor gevangenen en ‘Staff Measuring the
Quality of Prison Life’ (SQL) voor het personeel en werd data verzameld uit 32 gesloten
gevangenissen in Noorwegen.
46
Het onderzoek laat zien dat kleinere gevangenissen beter scoren op verschillende dimensies van
de kwaliteit van leven. Ten eerste zorgen ze voor meer positieve personeel-gedetineerde
relaties. Daarnaast scoren kleinere instellingen ook beter op de algemene behandeling en het
welzijn van gedetineerden dan middelgrote of grote gevangenissen. Eén van de belangrijkste
factoren in dit onderzoek is echter de relatie tussen personeel en gedetineerde. Zowel
gedetineerden als het penitentiair personeel ervaren deze interactie meer aangenaam in kleine
gevangenissen. De interactie blijkt een essentieel onderdeel te zijn in het leven van de
gevangene (Liebling, Hulley & Crewe, 2011). In de Scandinavische landen wordt er dan ook
voldoende geïnvesteerd om de relaties tussen personeel en gevangenen te verbeteren. Van
louter bewaken, richt het werk van penitentiair beambten zich ook op maatschappelijk werk en
zorg en streeft men persoonlijke invloed en verantwoordelijkheid na (Johnsen et al., 2011). Niet
alleen het bovenstaande onderzoek bevestigt de meer positieve relaties in kleinere inrichtingen.
Ook onderzoekers uit Nederland gaan ervan uit dat de gehele gevangenisarchitectuur, inclusief
de grootte, een invloed heeft op de interactie tussen gevangenispersoneel en gedetineerden.
Kleinere eenheden zorgen voor een meer huiselijke sfeer, waardoor meer persoonlijke
interacties ontstaan tussen personeel en gevangene (Beijersbergen et al., 2016).
In het Noorse onderzoek worden een aantal redenen aangehaald waarom kleinere
gevangenissen hoger scoren op het relatieaspect. Kleine instellingen bezitten het voordeel van
een kleinere afstand tussen de ‘grote bazen’ en de gedetineerden. Op die manier wordt het als
natuurlijk beschouwd dat de gevangenisdirecteur direct in contact komt met de gevangene,
waardoor problemen besproken kunnen worden en eventueel meteen worden opgelost. Door
deze persoonlijke interactie krijgt de directeur een beter inzicht in de situatie van de gevangenen
(Johnsen et al., 2011).
Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat kleinschalige gevangenissen wel degelijk een
betere levenskwaliteit voor de gedetineerde kunnen teweegbrengen. Dit kan gezien worden als
47
één van de redenen waarom kleinschaligheid in Scandinavië zo populair is. Het onderzoek is
echter verricht in Noorwegen, waar de maatschappij en meer specifiek het gevangenisbeleid
anders georganiseerd worden dan in België. Er kan dus niet zomaar gesteld worden dat deze
vormen van kleinschalige opsluiting ook in ons land beter zouden werken. Dit valt dan ook
buiten het opzet van de masterproef.
4. Nederland
Naast de Scandinavische landen en hun specifieke gevangeniscontext wordt tevens Nederland
betrokken in deze masterproef. Het Nederlands gevangeniswezen was voor een lange tijd enorm
populair omwille van de lage detentiecijfers in vergelijking met andere Europese landen. In
1973 had het zelfs de laagste opsluitingsgraad met 18 gedetineerden per 100.00 inwoners. Dit
bleef echter niet duren en Nederland werd plots de snelste stijger van de gevangenispopulatie.
De laatste jaren wordt het land alweer geconfronteerd met een lage opsluitingsgraad en een
teveel aan gevangeniscapaciteit (Vander Beken, 2015). In 2016 bedroeg de detentieraio slechts
50 per 100.000 inwoners (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2018a).
De reden om Nederland en het gevangeniswezen te bespreken in deze masterproef komt door
de nadruk op een succesvolle re-integratie van gedetineerden naar de samenleving en hoe dit
georganiseerd wordt. Er werden namelijk een aantal organisaties opgericht die zich specifiek
inzetten op een goede voorbereiding voor de terugkeer naar de maatschappij.
Ten eerste zal de evolutie van de Nederlandse gevangenisbouw besproken worden. Dit gaat
gepaard met verschillende penale visies die aan bod zullen komen. Ook de huidige standpunten
omtrent de vrijheidsstraf zullen kort besproken worden. Daarna volgt een overzicht van
kleinschalige detentievormen die reeds in Nederland uitgevoerd worden.
48
4.1 Visie omtrent het Nederlands gevangeniswezen
De gevangenissen die vandaag de dag gebruikt worden in Nederland zijn gebouwd gedurende
verschillende tijdsperiodes vanaf de 19e tot de 21e eeuw. De constructie van de huidige
gevangenissen kan volgens Dubbeld (2001) ingedeeld worden in drie verschillende periodes.
Elke periode wordt gekenmerkt door verschillende opvattingen omtrent de strafpraktijk en de
gevangenisstraf. De vorm en het ontwerp van de gevangenis blijkt van belang om bepaalde
strafdoelen en functies te bereiken. Hierdoor ontstaat er een specifieke gevangenisarchitectuur
en worden eisen gesteld aan de inrichting van een gevangenisgebouw. Deze inzichten leveren
doorheen de tijd verschillende soorten gevangenisgebouwen op die gerelateerd zijn aan het
denkbeeld over de gevangenisstraf in die periode (Beijersbergen et al., 2016).
In de periode van 1850-1901 gelden er twee uitgangspunten omtrent de vrijheidsberovende
straf. In de gevangenis konden gevangenen onder toezicht worden gehouden met als doel
discipline te realiseren. Het idee van toezicht en discipline leidde in Nederland tot de bouw van
gevangenissen geïnspireerd door het Panopticon design. Dit zorgde ervoor dat het personeel de
gevangenen in de gaten kon houden vanuit een centraal punt. Daarnaast was het idee van
eenzame opsluiting van gevangenen ruime tijd populair in Nederland. De gedetineerden werden
alleen op cel opgesloten om tot morele verbetering te komen (Franke, 1992). Om dit idee te
kunnen verwezenlijken, werden er cellulaire gevangenissen gebouwd die gebaseerd waren op
het Pennsylvania systeem. Deze inrichtingen werden gekenmerkt door een radiale lay-out met
een centraal centrum zodat gevangenen onder toezicht werden gehouden. Nederland bleef in
vergelijking met andere landen langer vasthouden aan dit systeem; tot ongeveer WO II werden
gevangenen eenzaam opgesloten (Franke, 1992). Het was met de komst van het Rapport van
de commissie voor de verdere uitbouw van het Gevangeniswezen in 1947 van Commissie Fick
dat er een breuk kwam met de cellulaire opsluiting. In dit rapport werd de basis gelegd voor
een strafuitvoeringsbeleid zoals dit nu in Nederland wordt toegepast en kwam tevens de
49
noodzaak naar voor om aandacht te besteden aan de reclassering van de gedetineerde (De Jonge,
2007).
Tijdens de tweede periode van 1975-1980 kwam de nadruk te liggen op rehabilitatie en re-
integratie van de gedetineerde (Downes & van Swaaningen, 2007; Dubbeld, 2001). De
grootschalige gevangenissen die eerder al gebouwd waren bleken niet geschikt voor het
resocialisatie-ideaal. Hun grote omvang werkte depersonaliserend, wat de voorbereiding op de
terugkeer naar de samenleving niet ten goede kwam. Dit resulteerde in de bouw van ‘high-rise
gevangenissen’ in Nederland. Deze bestaan uit meerdere gestapelde paviljoens die een gebouw
met meerdere verdiepingen vormen. Ieder paviljoen heeft 24 cellen en gemeenschappelijke
leefruimtes. Met de bouw van deze inrichtingen werd de focus gelegd op kleine eenheden,
gemeenschappelijke activiteiten en wou men zoveel als mogelijk een huiselijke sfeer
benaderen. Door groepsactiviteiten te organiseren leren gedetineerden hun sociale
vaardigheden (Beijersbergen et al., 2016).
De laatste bouwperiode (1985-2005) kwam het geloof in resocialisatie ten val. Hierdoor werd
de weg vrijgemaakt voor twee nieuwe doelen: beveiliging en veiligheid. Het Nederlands
strafbeleid legde steeds meer de focus op de veiligheid van de samenleving. De
onveiligheidsgevoelens van burgers namen toe en er kwam een roep naar een strengere aanpak
van criminaliteit. In de gevangenis wordt een standaardregime ingevoerd waar arbeid en
discipline en belangrijke rol vervullen. Het resocialisatiedoel van de gevangenisstraf wordt
minder ambitieus beschreven en verandert naar de voorbereiding op de terugkeer naar de
samenleving (Dubbeld, 2001).
Op 1 januari 1999 kwam de Penitentiaire Beginselenwet in Nederland ten uitvoer. Met deze
wet worden de rechten en plichten van gedetineerden wettelijk verankerd. De wet gaat uit van
twee basisbeginselen. Ten eerste moet de uitvoering van de vrijheidsstraf zoveel als mogelijk
50
de voorbereiding van de gedetineerde op de terugkeer in de maatschappij bevorderen. Hierbij
worden de veiligheid van de maatschappij en de belangen van slachtoffers en nabestaanden mee
in rekening gehouden. Als tweede uitgangspunt geldt dat de gedetineerden aan geen andere
beperkingen onderworpen mogen worden dan die welke voor het doel van vrijheidsbeneming,
of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn
(Laemers, Vegter & Fiselier, 2001).
De Penitentiaire Beginselenwet maakt een onderscheid tussen drie types van penitentiaire
inrichtingen: huizen van bewaring, gevangenissen en inrichtingen voor stelselmatige daders. In
een huis van bewaring verblijven personen die nog niet veroordeeld zijn en wachten op een
uitspraak van de rechtbank. De gevangenissen zijn bedoeld voor veroordeelden die hun straf
uitzitten. Ten derde zijn er inrichtingen voor stelselmatige daders (ISD) waar een specifieke
groep gedetineerden verblijven. Het zijn daders die in de vijf jaar voorafgaand hun veroordeling
reeds drie maal een vrijheidsstraf, maatregel of taakstraf opgelegd gekregen hebben (Tak, 2008;
Boone, Althoff & Koenraadt, 2016). Het is een strafrechtelijke maatregel waarbij stelselmatige
daders maximaal twee jaar worden opgesloten in een ISD. Tijdens hun verblijf wordt er
expliciet ingezet op een succesvolle terugkeer naar de samenleving (Vander Beken, 2015).
Naast een onderscheid op basis van de titel van detentie (verdachte, veroordeelde, stelselmatige
daders) wordt tevens een differentiatie gemaakt naar het niveau van beveiliging. Het kan als
een continuüm beschouwd worden met vijf niveaus waarbij het ene uiterste een Extra
Beveiligde Inrichting (EBI) is, met in het midden uitgebreid beveiligd, normaal beveiligd en
beperkt beveiligd, en het andere uiterste een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) is
(Boone et al., 2016). De EBI bevindt zich in de gevangenis van Vught en is opgericht na een
aantal spectaculaire ontsnappingen in de jaren 80 en 90. Er zijn 18 cellen waar gedetineerden
enkel geplaatst kunnen worden na een grondige evaluatie van vluchtrisico en gevaarlijkheid
51
van de delinquent. Het wordt ook wel een gevangenis binnen een gevangenis genoemd. Het
regime binnen de EBI is zeer strikt. Er worden regelmatig lichaamscontroles en speciale
celcontroles uitgevoerd. Contact tussen gedetineerden van andere afdelingen is verboden.
Daarnaast vindt het bezoek plaats achter een glazen wand en worden de gesprekken steeds
opgenomen. Normaliter is een verblijf in een EBI voorzien voor zes maanden, maar dit kan
telkens verlengd worden indien het vluchtrisico nog steeds bestaat (Tak, 2008).
De huidige doelstellingen van de gevangenisstraf kunnen onderverdeeld worden in drie doelen,
namelijk: vergelding, veiligheid van de samenleving en voorkomen van herhaling. Vergelding
is reeds een oude functie van straffen, maar blijkt nog steeds van belang te zijn. Het toont aan
de bevolking dat het overtreden van de wetten niet getolereerd wordt en dat hier een gevolg aan
gegeven wordt. De bescherming en veiligheid van de samenleving vormt evenzeer een
belangrijke functie van de vrijheidsstraf. Door een dader op te sluiten, vormt deze geen gevaar
meer voor de samenleving en is de bevolking beschermd tegen delicten. Tot slot heeft de
gevangenisstraf tot doel om recidive te voorkomen. Niet alleen de ex-gedetineerde heeft hier
een voordeel bij, maar tevens de samenleving die beschermd wordt tegen toekomstige delicten
van ex-gedetineerden. Om recidive te voorkomen, moeten ze tijdens hun verblijf in de
gevangenis begeleiding krijgen en vaardigheden aanleren om de terugkeer naar de samenleving
zo optimaal mogelijk te laten verlopen (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2018b). We kunnen uit
deze doelstellingen besluiten dat de taken van het gevangeniswezen bestaan uit het herstellen
van de rechtsorde, het veilig opsluiten van delinquenten, het voorkomen van recidive en het
bieden van vooruitzichten omtrent de toekomst van gedetineerden. Een belangrijk knelpunt bij
deze doelstellingen is de resocialisatie. Het is nog steeds zo dat de doelen bestraffing en
beheersing op de eerste plaats komen. Dit heeft als gevolg dat de re-integratie meer naar achter
52
geschoven wordt (Loyens, 2004). Ondanks deze vaststelling zijn er toch een aantal
kleinschalige initiatieven in Nederland opgericht die trachten tegemoet te komen aan dit aspect.
Een opvallend gegeven is de manier waarop Nederland omgaat met het re-integratie aspect van
gedetineerden. Er wordt sterk de nadruk gelegd op de individuele verantwoordelijkheid van
gedetineerden voor hun terugkeer naar de samenleving. In de Staatscourant van 20 februari
2014 is een systeem van promoveren en degraderen ingevoerd, waarbij gedetineerden die
verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en aanhoudend positief gedrag tonen, de
mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan extra activiteiten en vrijheden dan gedetineerden
die dergelijk gedrag niet vertonen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het
basisprogramma, waar iedereen zijn detentie mee start en waarin een aantal basisfaciliteiten
worden voorzien. Daarnaast is er het plusprogramma, dat enkel voorbehouden is voor
gemotiveerde gevangenen en meer activiteiten organiseert om de re-integratie van
gedetineerden extra te ondersteunen. Om te promoveren naar het plusprogramma moet de
gedetineerde een bestendige motivatie vertonen om zijn re-integratiedoelen te bereiken. Een
succesvolle terugkeer naar de samenleving bereiken vraagt allereerst de inzet van de
gedetineerde zelf. Bijgevolg wordt er enkel gewerkt met gevangenen die hiertoe gemotiveerd
zijn. Het systeem moet de gedetineerde bewust maken van de noodzaak om de eigen
verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn leven (Vander Beken, 2015).
Nederlandse gevangenissen hebben over het algemeen een grootschalig karakter. Als de
indeling van Johnsen et al. (2011) toegepast zou worden, behoort het merendeel van de
gevangenissen tot grote instellingen met een capaciteit van 100 of meer gedetineerden. Ondanks
deze grootschaligheid, zijn er een aantal afdelingen aanwezig in een bepaalde gevangenis waar
minder dan 50 gedetineerden kunnen worden opgevangen. Een voorbeeld hiervan is de Zeer
53
Beperkt Beveiligde Inrichting van de gevangenis van Nieuwersluis in Utrecht. Deze afdeling
wordt ook wel Het Spoor genoemd en heeft plaats voor 11 vrouwelijke gedetineerden (Inspectie
voor de Sanctietoepassing, 2010). In Het Spoor verblijven gedetineerden die zich dichtbij het
einde van hun vrijheidsstraf bevinden en een verblijf wordt daarom ook aanzien als de laatste
tussenstap naar de vrijheid. Er kan zowel binnen als buiten de inrichting gewerkt worden. De
ZBBI’s zullen echter verdwijnen door de nieuwe beleidsplannen in Nederland. Zoals Vander
Beken (2015) aanhaalt lijkt dit echter een goed systeem ter voorbereiding op de overgang naar
de vrijheid en is het een spijtige zaak dat ze zullen verdwijnen.
4.2 Initiatieven van kleinschaligheid in Nederland
Op een bepaald ogenblik in de tijd zal een groot deel van de gedetineerden vrijkomen en
terugkeren naar de samenleving. Het is dan ook een noodzaak om voldoende aandacht te
besteden aan hun resocialisatie en re-integratie. Tijdens de detentieperiode moet er de
mogelijkheid zijn om zich voor te bereiden op deze terugkeer. In Nederland is het de Dienst
Justitiële Inrichtingen (DJI) die instaat voor zowel de bestraffing als het re-integratie aspect
(Loyens, 2004). Dit is ook zichtbaar in de missie van de DJI: 'De Dienst Justitiële Inrichtingen
levert een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving door de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en door de aan onze zorg toevertrouwde
personen de kans te bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen.' (Dienst
Justitiële Inrichtingen, 2018b). Ze voeren niet alleen de vrijheidsstraffen uit, maar staan tevens
in voor de zorg voor de gedetineerden en een succesvolle integratie naar de maatschappij.
Om te voorkomen dat personen terug in hun oude fouten hervallen en opnieuw criminaliteit
gaan plegen, zijn er in Nederland een aantal organisaties opgericht. Deze organisaties, ook wel
nazorgorganisaties genoemd, zijn volledig gericht op de re-integratie van (ex)gedetineerden. Ze
54
hebben allemaal hetzelfde doel voor ogen, namelijk een succesvolle re-integratie
bewerkstelligen. Dit doen ze door opvang en begeleiding aan te bieden om te werken aan de
mogelijke problemen waar (ex)gedetineerden geconfronteerd mee worden. Meestal staan ze er
helemaal alleen voor en hebben ze geen woning, werk en sociaal netwerk waar ze op kunnen
steunen. Met deze reden zijn de nazorgorganisaties in het leven geroepen.
De Vereniging Exodus Nederland, samen met stichting DOOR, Moria en Ontmoeting zijn
voorbeelden van dergelijke organisaties (van Wingerden & Moerings, 2007). Deze inrichtingen
zijn van belang voor deze masterproef, met als reden dat ze kleinschalig georganiseerd worden.
Ze kunnen gezien worden als een soort van huizen waar zowel gedetineerden als ex-
gedetineerden terecht kunnen. In de volgende punten zullen deze instellingen kort besproken
worden.
4.2.1 Exodus
Exodus Nederland is een landelijke organisatie die begeleid wonen aanreikt voor ex-
gedetineerden en gedetineerden, met als doel de re-integratie in de samenleving te bevorderen.
Het wil (ex)gedetineerden de kans geven om een einde te stellen aan een criminele levensstijl
en hun leven terug op rit te krijgen (van Wingerden et al., 2010). Ze vormt de grootste
nazorgorganisatie in Nederland die gedetineerden helpt met hun resocialisatie (Prang, Van
Wingerden & Timmer, 2010).
In 1981 nam de gevangenis van Scheveningen in samenwerking met een aantal vrijwilligers het
initiatief om opvang en nazorg te voorzien voor (ex)gedetineerden, wat leidde tot het eerste
Exodushuis in 1986 in Den Haag. Deze organisatie kende een toename in het aantal huizen
vanaf de jaren 90. Op dit moment werkt de Exodusorganisatie vanuit vijf regio’s: Zuid Holland,
Noord Holland, Noord- en Oost Nederland, Midden Nederland en Zuid Nederland. Ondertussen
zijn er reeds 11 Exodushuizen in Nederland beschikbaar (van Wingerden et al., 2010).
55
Exodus tracht de recidivekans van personen te verminderen door een begeleidingsprogramma
aan te bieden waarin vier sleutelbegrippen centraal staan: wonen, werken, relaties en zingeving.
Het programma is toegankelijk voor zowel ex-gedetineerden als gedetineerden. Ex-
gedetineerden kunnen op vrijwillige basis deelnemen. Gedetineerden die zich in de laatste fase
van hun detentie bevinden kunnen er eveneens terecht. Meestal gaat het om gevangenen die in
een justitieel kader deelnemen als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een penitentiair
programma. Niet iedereen kan echter toetreden tot het programma. De doelgroep bestaat uit
mannen en vrouwen ouder dan 17 jaar die over geldige identiteitspapieren of een
verblijfsvergunning bezitten. Deze voorwaarde zorgt ervoor dat vreemdelingen die na hun
vrijlating niet meer toegelaten worden in Nederland, uitgesloten worden van het Exodushuis.
Daarnaast is motivatie één van de belangrijkste voorwaarden om geplaatst te worden in Exodus.
Ze moeten een beschrijving geven van hun levensverhaal en de motivatie om te stoppen met
criminaliteit op het intake formulier. Het is van belang dat zij één of meerdere hulpvragen
hebben met betrekking tot de vier sleutelgebieden. Vanzelfsprekend gelden er huisregels die
door de bewoners dienen nageleefd te worden. Een voorbeeld daarvan is het verbod op alcohol
en drugs. Indien regels worden doorbroken kan dit het einde van het programma betekenen
(Moerings et al., 2006; van Wingerden et al., 2010).
De Exodushuizen zijn een vorm van kleinschalig beleid wonen, waar ongeveer 9 tot 16
gedetineerden per huis kunnen verblijven. De huizen variëren niet alleen naar grootte, maar ook
naar het type huisvesting. Een Exodushuis kan bestaan uit een aantal rijtjeshuizen of een oud
klooster, etc. Daarnaast kunnen de contacten met de buitenwereld al eens verschillen naargelang
het Exodushuis, waar deze contacten vlotter verlopen dan andere. Ten slotte verschillen deze
huizen in hun contacten met arbeidsbureaus, hulpverlening, maatschappelijk werk en
woningverenigingen (Moerings et al., 2006).
56
Iedere bewoner van het Exodushuis moet een intensief begeleidingsprogramma volgen van
circa acht tot twaalf maanden. Het uitvoeren van het programma gebeurt stapsgewijs met eerst
een introductiefase, gevolgd door een oriëntatie-, ontwikkelings- en afsluitingsfase. Na iedere
fase die de bewoner doorloopt, krijgt deze steeds meer vrijheid. Zoals eerder vermeld wordt er
gefocust op vier sleutelgebieden: wonen, werk, relaties en zingeving (van Wingerden et al.,
2010).
Het onderdeel wonen tracht de (ex)gedetineerde nuttige vaardigheden aan te leren die
betrekking hebben op het aspect wonen. Bovendien worden ze aangespoord en geholpen om
een eigen woning te zoeken, zodat ze na hun verblijf ergens terecht kunnen. Het uiteindelijke
doel van dit onderdeel is dat de gedetineerde in staat is om een zelfstandig huishouden te hebben
en te behouden.
Een ander gebied waar veel aandacht aan wordt besteed tijdens het verblijf is werken. Er zijn
namelijk veel criminologische theorieën die werk beschouwen als een beschermende factor
tegen recidive (Ramakers et al., 2014). In het Exodushuis zal de bewoner werkvaardigheden
aanleren, met het oog op een toekomstige job. De bewoners zijn dan ook verplicht om minimaal
26 uur per week een zinvolle dagbesteding te hebben, zodat ze in een werkritme terechtkomen.
Daarnaast wordt de deelnemer begeleid bij het zoeken naar werk of een opleiding. Het ultieme
doel is om een dagbesteding te vinden waarmee men zichzelf kan onderhouden.
Het volgende onderdeel gaat over relaties. Het gaat hier om relaties met familie, partner en/of
vrienden. Om goed te kunnen functioneren in de maatschappij is het van belang om goede
relaties en een ondersteunend netwerk te hebben. Via groepsgesprekken en allerlei activiteiten
leert de bewoner om met anderen om te gaan en worden sociale vaardigheden aangeleerd. Het
is de bedoeling dat de bewoner relaties gaat opbouwen of eventueel herstellen en tevens deze
contacten blijft onderhouden. Zo kan de persoon na het verblijf terugvallen op dit sociaal
netwerk.
57
Tenslotte wordt er in het programma gewerkt aan zingeving. De sleutel zingeving richt zich op
de motivatie van de (ex)gedetineerden. Het zingevingsaspect wordt belangrijk geacht tijdens
het verblijf, omdat motivatie een belangrijke rol speelt in het veranderen van gedrag.
Deelnemers moeten nadenken over de invulling van hun leven en hoe ze dit willen
bewerkstelligen.
Sinds 2015 heeft de methodiek van Exodus een verandering ondergaan en werkt men met de
slagzin: ‘Jouw Kracht. Exodus biedt perspectief met jouw Krachtwerk’. Daarbij vertrekt de
organisatie vanuit de krachten van de (ex)gedetineerde, die aan het begin van het programma
in kaart worden gebracht. Door beroep te doen op de eigen krachten van iedere deelnemer, kan
er meer sturing gegeven worden aan zijn/haar vooruitgang vanuit de deelnemer zelf. Dit zorgt
dan weer voor meer betrokkenheid alsook motivatie, wat een succesvolle afhandeling van het
begeleidingsprogramma bevordert (Exodus, 2018).
4.2.2 Stichting DOOR
De stichting DOOR staat voor ‘Door Opvang en Ontmoeting Resocialisatie’ en werd opgericht
in 2001. De organisatie biedt hulp aan kwetsbare personen, zoals (ex)gedetineerden om de
resocialisatie en re-integratie naar de maatschappij te bewerkstelligen. DOOR biedt
verschillende vormen van hulpverlening aan, zoals forensisch beschermd wonen, ambulante
begeleiding, etc., maar in deze masterproef wordt enkel het forensisch beschermd wonen
besproken. De begeleiding en opvang vindt plaats in opvangtehuizen in Middelburg en
Vlissingen waar circa 20 bewoners in kunnen verblijven, in huurwoningen en vanuit het
arbeids- en trainingscentrum. De opvangtehuizen zijn toegankelijk voor zowel ex-
gedetineerden die niet over een woning beschikken als gedetineerden die een deel van hun straf
uitzitten in DOOR. Het is pas sinds 2005 dat justitieel geplaatsten ook welkom zijn in DOOR.
58
Deze bewoners zijn verplicht om het programma te volgen terwijl ex-gedetineerden vrijwillig
deelnemen (Stichting DOOR, 2018).
DOOR richt zich op (ex)gedetineerden die minstens 18 jaar zijn en in het bezit zijn van een
geldig legitimatiebewijs. Net als bij Exodus is motivatie een zeer belangrijke voorwaarde om
te kunnen deelnemen aan het programma. Het is de bedoeling dat bewoners niet terugvallen in
hun oude gewoontes en een succesvolle terugkeer naar de maatschappij doorlopen. Het
beschermd wonen biedt een veilige woonomgeving waar structuur en steun centraal staat.
Het begeleidingsprogramma richt zich op vijf pijlers: wonen, werk, relaties, financiën en
zingeving. Er wordt een individueel trajectplan opgesteld in overleg met de bewoner. In dit plan
worden doelen vooropgesteld, waarbij de vooruitgang om de zes weken geëvalueerd wordt. Het
doorlopen van het programma duurt minimaal één jaar tot maximaal twee jaar. Bij de
begeleiding staat de kracht van de mens centraal en gaat men samen met de cliënt op zoek naar
de eigen kwaliteiten (Stichting DOOR, 2018).
Het aspect wonen bestaat uit drie fasen, waarbij de bewoners eerst verblijven in het
opvangtehuis in Vlissingen. Daarna stromen ze door naar het opvangtehuis in Middelburg, waar
de vrijheid toeneemt. Vanaf de bewoner de derde fase bereikt, zal deze verhuizen naar een
woning die gehuurd wordt door de stichting zelf. Indien het zelfstandig wonen goed verlopen
is, heeft de bewoner de mogelijkheid om de huurwoning op zijn naam te laten zetten. In het
onderdeel werken wordt een arbeidstoeleidingsplan opgesteld in samenwerking met de
bewoner. Dit plan verloopt gefaseerd, met als uiteindelijk doel een job te vinden op de reguliere
arbeidsmarkt. Als eerste vindt een oriëntering plaats naar de interesses van de bewoner. Dan
zal hij/zij deelnemen aan arbeidsgerichte activiteiten en trainingen. Vervolgens gaan ze werken
in het arbeids- en trainingscentrum om een werkritme op te bouwen. In de derde fase wordt er
gezocht naar een echte job of eventuele stageplaats in combinatie met trainingen in sollicitaties.
59
Indien er een geschikte job gevonden is, bestaat de laatste fase uit verdere begeleiding via
jobcoaching. Op het gebied van financiën wordt het geld van de bewoner beheerd door DOOR
in samenspraak met de bewoner. Deze leert om op een correcte manier om te gaan met een
bepaald budget. Ook het opbouwen en herstellen van relaties vormt een belangrijk aspect in het
programma. Het helpt hen bij het herstellen van positieve, oude relaties en tevens een nieuw
sociaal netwerk uit te bouwen. Als laatste is er het zingevingsaspect dat doorheen het hele traject
van belang is. De begeleiders proberen de bewoner zin te geven in het leven en willen nagaan
hoe de toekomst voor hen eruit ziet (van Wingerden et al., 2010).
4.2.3 Stichting Moria
De stichting Moria is in 1994 opgericht onder leiding van religieuze verenigingen. De naam
Moria is afkomstig van de Bijbel en betekent ‘plaats waar wordt gezien’. Ze richt zich op
(ex)gedetineerden die nergens anders terecht kunnen en biedt hen de kans om een re-
integratietraject te volgen.
Moria beschikt over één huis gelegen in Nijmegen waar bewoners terecht kunnen voor een
begeleiding. Het huis is enkel toegankelijk voor (ex)gedetineerde jongvolwassen mannen met
een leeftijd van 18 tot 30 jaar. Sinds 2006 is het mogelijk om gedetineerden in een juridisch
kader te plaatsen. Motivatie om deel te nemen aan het programma vormt tevens een belangrijke
voorwaarde. De deelnemer moet ook de huisregels naleven, zoals het verbod op alcohol en
drugs dat nagetrokken wordt met urinecontroles (van Wingerden et al., 2010). In 2015 beschikte
Moria over 19 bedden en was het merendeel van de tijd volledig bezet (Stichting Moria, 2016).
Het huidige Moriahuis bezit 21 kamers en meerdere gemeenschappelijke ruimtes zoals keukens,
woonruimte, fitnessruimte, enzovoort (Stichting Moria, 2018). Het huis beschikt eveneens over
een eigen werkplaats, waar bewoners in het begin van hun verblijf moeten werken. In een latere
fase kunnen de deelnemers een job zoeken buiten het verblijf, met ondersteuning door Moria.
60
Naast het werkaspect vormt het nuttig invullen van vrije tijd een belangrijk deel van het
programma (van Wingerden et al., 2010).
De stichting Moria is kleinschalig, wat een aantal voordelen met zich meebrengt. De
begeleiding die aangeboden wordt is persoonlijk en diepgaand. Het is belangrijk dat de
begeleiders zich gelijkwaardig opstellen als de bewoners. Ze willen de deelnemers
verantwoordelijkheid aanleren, zodat ze zich persoonlijk kunnen ontwikkelen. Het is
uiteindelijk de bedoeling om met de vrijheid te kunnen omgaan (Stichting Moria, 2018). Iedere
bewoner krijgt begeleiding van een trajectbegeleider die het volledige traject volgt, een
arbeidsbegeleider die focust op het gebied werken, een woonbegeleider die woonvaardigheden
aanleert en tenslotte een persoonlijke mentor die belast is met de psychosociale zorg van de
bewoner (van Wingerden et al., 2010). Over het algemeen stelt de bewoner in samenspraak met
zijn begeleider doelen op voor acht levensdomeinen: zingeving, sociaal functioneren, psychisch
functioneren, lichamelijk functioneren, praktisch dagelijks functioneren, werk en activiteiten,
huisvesting en financiën (Stichting Moria, 2018).
In Moria doorlopen de deelnemers een begeleidingsprogramma dat stapsgewijs verloopt. In
totaal duurt het ongeveer twee jaar voor het traject voltooid wordt. Het wordt gekenmerkt door
een exploratieve fase, een intramurale fase en een ambulante fase. Tijdens de exploratieve fase
van ongeveer vier weken wordt er voornamelijk afgetast door de bewoner en de begeleider. Het
is de bedoeling om de deelnemer volledig in beeld te brengen alsook zijn mogelijke problemen
die hij tegemoet kan komen na vrijlating. Op het einde van deze fase wordt op basis van de
verkregen informatie een individueel werkplan opgesteld door de trajectbegeleider in overleg
met de bewoner. Dit individueel werkplan omvat de zaken waar tijdens het verblijf in Moria
aan gewerkt moet worden en vormt de basis voor verdere begeleiding. Moria kan echter tijdens
61
de exploratieve fase ook besluiten om de deelname stop te zetten als blijkt dat de begeleiding
niet geschikt is.
Indien blijkt dat de begeleiding een hulpmiddel kan zijn voor de (ex)gedetineerde gaat deze
over naar de intramurale fase. In deze fase verblijft de bewoner in het Moriahuis gedurende één
jaar (Moria Binnen). Deze periode wordt gekenmerkt door een intensieve begeleiding, waar
vaardigheden met betrekking tot wonen, werken, contacten, financiën, etc. worden aangeleerd.
Om deze begeleiding te voorzien zijn er permanent begeleiders aanwezig in het huis.
Ter afsluiting van het begeleidingsprogramma komt de bewoner in de ambulante fase terecht.
In deze fase van maximaal één jaar verhuist de gedetineerde van het Moriahuis naar een
zelfstandige kamer in een andere woning, gehuurd door Moria (Moria Buiten). De begeleiding
gebeurt op afstand en zal geleidelijk aan afnemen tot het niet meer nodig is. Indien alles goed
verlopen is tijdens het zelfstandig wonen krijgt de bewoner de mogelijkheid om het
huurcontract op eigen naam te laten zetten. Nadat het traject voltooid is, kunnen ex-bewoners
nog steeds beroep doen op Moria voor eventuele nazorg (Stichting Moria, 2018).
4.2.4 Stichting Ontmoeting
De Stichting Ontmoeting is in 1991 opgericht om hulp te bieden aan thuis- en daklozen, met
christelijke naastenliefde als drijfveer. Sinds de oprichting is de stichting steeds verder
uitgebreid en wordt er vanuit meerdere plaatsen in Nederland hulp aangeboden. Het is echter
enkel vanuit het woon- en werkcentrum in Epe dat er begeleiding voorzien wordt voor
(ex)gedetineerde mannen. Van hieruit wordt er gewerkt aan de terugkeer naar de maatschappij.
Het centrum is enkel toegankelijk voor (ex)gedetineerde mannen van 18 tot 50 jaar die
problemen ervaren op meer dan vier leefgebieden. De christelijke naastenliefde staat centraal
in Ontmoeting en vormt de rode draad doorheen hun begeleiding en opvang (Stichting
Ontmoeting, 2018).
62
In Epe wordt een resocialisatieprogramma voorzien dat ongeveer 16 maanden duurt. Na of
tijdens detentie kunnen zij gaan wonen in Huize Norel waar ze deelnemen aan het programma.
Het belangrijkste doel hierbij is om de (ex)gedetineerde te begeleiden bij de re-integratie naar
de samenleving. Tijdens het programma worden vier fases doorlopen, namelijk een
observatiefase, wonen in een leefgroep, zelfstandig wonen op het terrein en ambulante
woonbegeleiding. In de observatiefase worden de persoonlijke doelen van de bewoner
vastgelegd. Dit alles leidt tot een individueel trajectplan begeleid door een individueel
trajectbegeleider. Daarna komen de bewoners terecht in Huize Norel waar ze in een leefgroep
vaardigheden aanleren met betrekking tot wonen, werken en sociale vaardigheden. Ze volgen
een verplicht activeringsprogramma waarin ze moeten werken, sporten en andere activiteiten
moeten uitvoeren. Er zijn telkens begeleiders aanwezig. Iedere week is er een contactmoment
tussen de bewoner en zijn persoonlijke begeleider. Daarna verhuist de bewoner van de leefgroep
naar een appartement op het terrein. Tijdens deze fase leert de bewoner zelfstandig te wonen
onder begeleiding. Het is voornamelijk gericht op het opbouwen van een sociaal netwerk, het
vinden van een nuttige vrijetijdbesteding en arbeidstraining buiten het terrein. Indien de
bewoner werk heeft gevonden wordt er samen met de begeleider gezocht naar een woning. Als
uiteindelijk een woning gevonden wordt, is het verblijf te Huize Norel voorbij en kan de
ambulante begeleiding van start gaan. De oud-bewoner kan telkens terecht bij verschillende
begeleiders voor nazorg en eventuele problemen die hij ervaart (van Wingerden et al., 2010).
4.2.5 De nazorgorganisaties geëvalueerd
Het overgrote deel van de gevangenen zal na een verblijf in de gevangenis op een bepaald
moment terugkeren naar de maatschappij. De meesten keren terug naar de maatschappij om een
job te zoeken en proberen de criminele levensstijl achter zich te laten. Dit is echter niet zo
gemakkelijk en velen belandden dan ook weer terug in de gevangenis (Seiter & Kadela, 2003).
63
In Nederland belandt 27,6% van de gedetineerden binnen de twee jaar opnieuw in de cel.
Daarnaast komen 45,3% van de ex-gedetineerden binnen de twee jaar in contact met justitie,
zonder daarbij telkens in de cel te belanden (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2018a). De
nazorgorganisaties zijn hoofdzakelijk gericht op een succesvolle terugkeer naar de
maatschappij. In de evaluaties wordt voornamelijk gekeken of ze een positief effect hebben op
recidive onder ex-bewoners.
Uit een recidiveonderzoek van van Wingerden et al. (2010) en een vervolgonderzoek door van
Wingerden et al. (2017) over Exodus, DOOR, Moria en Ontmoeting kan het effect van de
nazorgorganisaties worden afgeleid. Ruim 49% van de oud-bewoners van alle
nazorgorganisaties komt binnen twee jaar na het verlaten van de organisatie opnieuw in contact
met justitie naar aanleiding van het plegen van een nieuw misdrijf. Het gaat hier om oud-
bewoners die zijn uitgestroomd in de periode 1999-2007. Ook werd dit voor elke organisatie
apart berekend. De recidivecijfers van Ontmoeting zijn het laagst met een percentage van 45,6.
Bij Exodus recidiveert 47,4%, terwijl bij DOOR de cijfers hoger liggen met 55,6% en bij Moria
64,1% Als dit vergeleken wordt met de algemene populatie van ex-gedetineerden, waarbij
54,4% recidiveert binnen de twee jaar, blijkt het totale percentage van alle nazorgorganisaties
lager te liggen. Apart blijken DOOR en Moria hoger te scoren op vlak van recidive. Deze
verschillen kunnen echter veroorzaakt worden door achtergrondkenmerken van personen en
wijzen niet direct op een minder gunstige werking van het programma (van Wingerden et al.,
2010).
In het vervolgonderzoek wordt tevens de recidive berekend voor Exodus, maar niet meer voor
de andere nazorgprogramma’s. Uit het vervolgonderzoek blijkt dat 46,5% van de oud-bewoners
van Exodus recidiveert, wat minder is dan het vorige onderzoek. Ondanks dat het verschil
tussen oud-bewoners van Exodus en de algemene populatie van ex-gedetineerden (50,6%)
kleiner is geworden, is de recidive onder oud-bewoners nog steeds kleiner. Het is echter onzeker
64
of dit verschil het gevolg is van het verblijf in Exodus en of dit geholpen heeft bij hun
resocialisatie, of dat er andere verklaringen zijn voor het verschil. Uit het vervolgonderzoek
blijkt echter dat er ook andere indicaties zijn dat Exodus wel degelijk werkt. Bewoners die het
programma afronden recidiveren maar half zo vaak als bewoners die vroegtijdig zijn
weggestuurd of zijn gestopt. In ieder geval zorgen de lagere recidivecijfers onder oud-bewoners
van Exodus ervoor dat men blijft aanbevelen om in Exodus te investeren (van Wingerden et al.,
2017).
5. Besluit
Kleinschaligheid wordt steeds populairder in de uitvoering van de vrijheidsstraf. In het
bovenstaande deel II van deze masterproef was het de bedoeling om deze alternatieve vorm van
opsluiten te bespreken. Het is moeilijk om een concrete definitie te geven van kleinschalige
detentie. De wetenschappelijke literatuur omtrent prison size heeft een gebrek aan een
duidelijke definiëring van kleinschaligheid. Het is dan ook geen vaststaand gegeven en hangt
eerder af van de context waarin het gebruikt wordt.
Als de Scandinavische landen van dichterbij worden bekeken, blijken zij een alternatieve visie
op de vrijheidsbenemende straf te hebben. De gevangenis en het leven daarbinnen moet zoveel
mogelijk aansluiten op het leven in de vrije samenleving. Het normaliseringsprincipe vormt dé
leidraad binnen de Scandinavische gevangenissen.
Ondanks dat er in deze landen ook grootschalige gevangenissen bestaan, zijn zij duidelijk meer
voorstander van kleinere instituten die, naast een betere weerspiegeling van de maatschappij,
ook meer kwaliteit van leven voorzien. Het beperkt onderzoek dat reeds is gevoerd omtrent
detentiegrootte lijkt dit te bevestigen. Toch kunnen we vaststellen dat kleinere afdelingen en
gevangenissen voornamelijk dienen voor gedetineerden die zich op het einde van hun
65
vrijheidsstraf bevinden. Scandinavië is voorstander van een gefaseerd detentietraject, waarbij
het de bedoeling is om het laatste deel van detentie door te brengen in kleinere en open
inrichtingen, zodat de gedetineerde optimaal voorbereid kan worden op zijn re-integratie. De
kleinschalige detentie kan dus eerder gezien worden als een laatste tussenstap naar de vrije
samenleving. Kleinschaligheid kan daarnaast, zoals hierboven aangehaald, beantwoorden aan
het principe van normalisering. Door detentie in kleinere leefgroepen te organiseren strookt dit
meer met het leven in de buitenwereld.
Indien het gevangenislandschap in Nederland bekeken wordt, zien we dat het voornamelijk
beschikt over omvangrijke gevangenissen. Op dat vlak is er niet veel verschil met andere
Europese landen, waar grootschalige instituten de norm zijn. Toch kent Nederland een aantal
afdelingen die kleinschalig zijn, zoals de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting. Deze afdelingen
zullen echter verdwijnen in de toekomst. Een ander opvallend aspect is het belang van de
individuele verantwoordelijkheid die gedetineerden hebben over hun re-integratie. Nederland
gaat ervan uit dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun terugkeer naar de samenleving.
Daarnaast zijn er in Nederland enkele nazorgorganisaties die zich volledig inzetten op een
succesvolle re-integratie van de veroordeelde. Deze instituten zijn zowel bedoeld voor ex-
gedetineerden als gedetineerden die hun gevangenisstraf daar uitzitten. Ook hier zien we dat
deze organisaties voornamelijk bedoeld zijn voor gedetineerden die zich in het laatste deel van
hun straf bevinden. Dit om hen voor te bereiden op de terugkeer naar de samenleving. Ook de
individuele verantwoordelijkheid van de gedetineerde keert terug; telkens moet men voldoende
gemotiveerd zijn om deel te nemen. Deze organisaties zijn voorstander om detentie en
begeleiding kleinschalig te organiseren door de voordelen die het kan opleveren. Een groot
gewin is de intensieve begeleiding die kan doorgezet worden en een meer diepgaand contact
tussen personeel en bewoner. De nazorgorganisaties worden regelmatig geëvalueerd,
66
voornamelijk naar recidive toe. Uit de resultaten blijken de recidivecijfers iets lager te liggen
bij ex-bewoners dan bij de algemene gevangenispopulatie. Ondanks het kleine verschil blijft
Nederland investeren in dergelijke organisaties.
Beide landen voeren alvast discussies in het gevangenisbeleid omtrent de schaal van detentie.
Voornamelijk de Scandinavische landen treden op de voorgrond als het om kleinschaligheid
gaat. Nederland kent enkele initiatieven waarin kleinere detentievormen voorkomen, maar daar
blijft het bij. We zien ook dat de redenen voor kleinschaligheid in gelijke lijn liggen. Zowel
Scandinavië als Nederland stelt de re-integratie voorop als belangrijkste doel.
De vraag is nu: hoe verloopt de discussie omtrent de schaal van detentie in België? Op deze
vraag tracht het derde en laatste deel van deze masterproef een antwoord te formuleren.
67
DEEL III: DE SCHAAL VAN DETENTIE IN HET BELGISCH
GEVANGENISWEZEN
1. Inleiding
Het laatste deel van deze masterproef wil voornamelijk aangeven wat er in België gebeurt op
vlak van detentiegrootte en tracht de discussies hieromtrent te kaderen. Het doet een poging om
te bekijken hoe deze discussies tot uiting komen in het beleid en tevens te achterhalen welke
projecten er reeds zichtbaar zijn die kleinschaligheid promoten.
Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, wordt eerst gekeken naar de huidige
gevangenissituatie in België. Eerst worden een aantal theorieën besproken die de disfunctionele
werking van de gevangenisstraf aantonen. Deze theorieën zijn van belang, omdat zij er mede
voor kunnen zorgen dat er een verandering in de detentie-uitvoering tot stand komt. Nadien
wordt een stand van zaken opgesteld omtrent de gevangenissituatie in België.
Vervolgens worden de hedendaagse doelstellingen van de vrijheidsstraf onder de loep
genomen. Dit wordt teruggekoppeld aan de praktijk door het beleid van Minister van Justitie
Koen Geens te analyseren.
Als laatste wordt bekeken hoe ver België reeds staat omtrent kleinschaligheid in detentie. Is er
een verandering in visie waar te nemen? En hoe komt deze dan tot uiting? Dit zijn vragen die
aan bod zullen komen in het laatste onderdeel.
2. Disfuncties van de gevangenisstraf
In de criminologische literatuur zijn er verschillende theorieën terug te vinden die de
disfunctionele werking van de vrijheidsberovende straf hebben onderzocht. Allen komen zij tot
68
de vaststelling dat de gevangenisstraf een negatieve impact heeft op het leven van de
gedetineerde. Eerst zal de theorie van Goffman besproken worden, gevolgd door de
aanpassingsproblemen aan detentie die gedetineerden ervaren.
Ook de huidige Belgische gevangenissen worden geconfronteerd met de nefaste gevolgen van
detentie voor zowel gedetineerden als de bredere samenleving. Detentie zoals ze nu wordt
georganiseerd blijkt niet goed te werken. De onderstaande theorieën kunnen daardoor als
pleidooi dienen om een kwalitatieve verandering te weeg te brengen in de huidige manier van
opsluiten.
2.1 De gevangenis: een totale institutie
Een gevangenis kan volgens Goffman (1973) beschouwd worden als een totale institutie. Er
zijn vijf types van totale instituties te onderscheiden in onze maatschappij, waarvan de
gevangenis kan gezien worden als een instelling georganiseerd om de gemeenschap te
beschermen tegen gevaarlijke individuen. Een totale institutie wordt gekenmerkt door een
aantal zaken:
- Alle aspecten van het dagelijks leven (eten, werken, slapen) van de gedetineerde worden
uitgevoerd op dezelfde plaats en onder dezelfde autoriteit
- Alle dagelijkse activiteiten worden in gemeenschap uitgevoerd, waarbij iedereen gelijk
wordt behandeld en verplicht is om dezelfde dagplanning te volgen
- Het dagelijks leven in de totale institutie is volledig gepland volgens een strikt schema,
dat bepaald wordt door het systeem van boven af
- Alle activiteiten worden uitgevoerd om de doelstellingen van de institutie te vervullen
Een totale institutie kan dus gedefinieerd worden als een plaats waar een groep van individuen
die zich in gelijkaardige situaties bevinden, wonen en werken, afgesloten van de bredere
samenleving en waarbij hun dagelijks leven formeel beheerd wordt (Goffman, 1973). Hij maakt
69
daarnaast een onderscheid tussen een grote groep die beheerd moet worden, de gedetineerden
en een kleinere groep die de leiding heeft, de penitentiair beambten. Gedetineerden leven in de
institutie en hebben beperkt contact met de buitenwereld, terwijl het personeel er enkel zijn job
uitoefent en steeds geïntegreerd is in de samenleving. Gevangenissen zijn ook verschillend van
andere totale instituties die Goffman beschrijft, zoals een ziekenhuis. Het primaire doel is niet
het nastreven van het welzijn van de bewoners, maar wel het beschermen van de maatschappij
tegen deze bewoners. Door deze beschermingsgedachte wordt het leven in de gevangenis
fundamenteel bepaald door veiligheids- en controle aspecten. In de gevangenis heerst er
hiërarchie, routine en bureaucratie en vindt er een verlies van sociale rollen en een verlies van
privacy, autonomie en controle plaats. Dit wordt ook wel het mortificatieproces genoemd, dat
in de volgende paragraaf wordt besproken (Goffman, 1961).
2.1.1 Het mortificatieproces
Mensen bouwen gedurende hun leven een identiteit op, waarbij ze verschillende sociale rollen
opnemen in de omgeving waarin ze leven. Veroordeelden komen met een bepaalde cultuur naar
de gevangenis toe, die afgeleid is van hun thuiswereld. Wanneer ze de institutie binnenkomen
is er echter geen plaats voor het eigen culturele proces dat zich reeds gevormd heeft en heerst
er een andere cultuur. De totale institutie creëert en behoudt een spanning tussen het leven
binnen de institutie en de buitenwereld, met als doel om mensen te kunnen besturen (Goffman,
1961, 1973).
Bij het binnentreden van de gevangenis worden de sociale rollen die personen uitoefenden in
de vrije samenleving onmiddellijk afgenomen. De rol van vader, moeder, werknemer, etc.
kunnen niet meer opgenomen worden in de gevangenis. De persoonlijke identiteit wordt hen
afgenomen, alsook de persoonlijke bezittingen waar de gedetineerde zich mee kon
onderscheiden van andere veroordeelden. De rollen van het individu worden vervangen en
70
gereduceerd tot die van de ‘delinquent’. Dit wordt ook wel het ‘stripping proces’ genoemd door
Goffman. Daarnaast verliest de gedetineerde zijn privacy, autonomie en controle over het eigen
leven, waardoor een proces van mortificatie ontstaat. Het mortificatieproces kan dus
samengevat worden als het proces waarin een persoon zijn ‘zelf’ en sociale identiteit verliest.
Dit proces doet reeds zijn intrede bij het binnenkomen in de gevangenis. De fysieke barrières
zoals hoge muren, tralies, etc. zorgen ervoor dat het leven binnen de institutie wordt
afgescheiden van de buitenwereld. Bij de onthaalprocedure in de gevangenis vindt reeds een
ontzetting uit de rollen plaats. Er wordt een foto gemaakt van de persoon, ze moeten een bad
nemen en hun kleren en persoonlijke bezittingen afgeven. Ter vervanging van hun eigen kledij
krijgen ze een gevangenisuniform dat gelijk is voor iedereen in de institutie. Dit zorgt er meteen
voor dat de persoon zijn uiterlijke identiteit verliest en herleid wordt tot een ‘nummer’. Ook
tijdens detentie wordt het mortificatieproces verder gezet. Vanaf de gedetineerde zich in de
gevangenis bevindt moet hij zich gedragen naargelang de geldende regels. Men verliest de
autonomie om keuzes te maken over het eigen leven. Het volledige leven van de gedetineerde
wordt ingedeeld volgens het gevangenisregime (Goffman, 1973).
De vraag die vandaag de dag gesteld wordt is of onze huidige gevangenissen nog steeds als
totale instituties beschouwd kunnen worden. Sommigen beargumenteren dat het totalitarisme
van gevangenissen verminderd is door de invoer van rechten en plichten voor gedetineerden,
meer openstellen naar de buitenwereld, etc. Anderen leggen de nadruk op het feit dat de essentie
van de gevangenis niet veranderd is. De prioriteit is nog steeds het beschermen van de
samenleving tegen de gedetineerden (Snacken, 2010). Ondanks dat de theorie van Goffman vrij
gedateerd is, kan deze nog steeds toegepast worden op onze gevangenissen. De kenmerken van
een totale institutie gelden nog altijd voor de hedendaagse penitentiaire inrichtingen.
71
2.2 Problematische aanpassing aan het gevangenisleven
Naast het idee van de gevangenis als totale institutie en het mortificatieproces tot gevolg, is er
veel terug te vinden over de manier waarop gedetineerden zich aanpassen aan de
detentiecontext. Deze aanpassing loopt namelijk niet altijd van een leien dakje. Onderstaande
theoretische modellen geven meer inzicht in de aanpassingsproblemen van gedetineerden in de
gevangenis.
2.2.1 Deprivatiemodel
Het eerste model dat inzicht brengt in de aanpassingsprocessen van gedetineerden is het
deprivatiemodel. Het deprivatiemodel veronderstelt dat de gevangeniscontext op zich zorgt
voor een bron van stressoren die resulteert in de aanpassing aan de vrijheidsstraf (Vandebosch,
2002). De manier waarop gedetineerden omgaan met hun gevangenisstraf is voornamelijk het
gevolg van de kenmerken van de gevangenisinstitutie en de ontberingen die hiermee gepaard
gaan. Sykes (1958) speelt een belangrijke rol in dit model, die de vrijheidsberoving ziet als een
situatie waar gedetineerden worden blootgesteld aan verschillende deprivaties. Deze
deprivaties noemt hij de pains of imprisonment. Volgens hem zijn er vijf verschillende
deprivaties die in de gevangenis voorkomen: deprivatie van vrijheid, goederen en diensten,
heteroseksuele relaties, autonomie en veiligheid. Deze pains kunnen een stressvolle situatie met
zich meebrengen. De gevangeniscontext zorgt ervoor dat gedetineerden hun basisbehoeften,
zoals de behoefte aan controle op het eigen leven, niet kunnen bevredigen. Dit heeft als gevolg
dat gedetineerden zich onvoldoende kunnen aanpassen aan het leven buiten de gevangenis na
vrijlating (Vandebosch, 2002). De moderne strafpraktijk heeft ervoor gezorgd dat de reeds
bestaande deprivaties aangevuld kunnen worden met nieuwe geïdentificeerde pains. Crewe
(2011) stelt een aantal nieuwe deprivaties voorop: deprivatie van onzekerheid en onbepaaldheid
m.b.t. de duur van de vrijheidsstraf, de risicotaxatie en psychologische beoordeling waaraan
gedetineerden onderworpen kunnen worden en zelfbestuur van de gedetineerde.
72
Ook de Belgische gevangenissen worden geconfronteerd met allerlei deprivaties. Uit een
onderzoek van de ULB-VUB in acht Belgische gevangenissen geven gedetineerden aan dat ze
geconfronteerd worden met deprivaties zoals gebrek aan privacy, onzekerheden, fouilleringen,
druk die de instellingen op de gevangenen uitoefent, enzovoort (Snacken, 2010).
2.2.2 Importmodel
Kort na het deprivatiemodel kwam er een nieuwe theoretische stroming naar boven; het
importmodel. Dit model legt de nadruk op reeds bestaande eigenschappen en gedragspatronen
die de gedetineerde met zich meeneemt wanneer ze de gevangenis binnenkomen. De wijze
waarop gedetineerden zich aanpassen aan het gevangenisleven kan voornamelijk verklaard
worden door de individuele geïmporteerde kenmerken van gedetineerden uit de vrije
samenleving (Irwin & Cressey, 1962). Enkele voorbeelden van importfactoren zijn leeftijd,
sociaaleconomische status, voorgaande gezondheidsproblemen, persoonlijkheidskenmerken en
criminele achtergrond (Beyens et al., 2014). Het model houdt rekening met de persoonlijke en
sociale kenmerken die iedereen van buitenaf meebrengt en met stressoren die niet afkomstig
zijn van de gevangenisinstitutie, maar de ruimere omgeving (Vandebosch, 2002).
2.2.3 Hedendaags geïntegreerd model
Sinds de jaren 70 zijn verschillende onderzoekers van mening dat een integratie van het
deprivatie- en importmodel noodzakelijk is om de levensstijl van de gedetineerde binnen de
gevangenismuren te verklaren. De wijze waarop gedetineerden met hun vrijheidsberovende
straf omgaan kan volgens het geïntegreerd model gezien worden als een complexiteit van
interacties tussen de persoonlijke achtergrondkenmerken, de detentieomstandigheden waaraan
ze blootgesteld worden en de interactie tussen gevangenen en hun gevangenisomgeving
(Vandebosch, 2002; Beyens et al., 2014).
73
3. Stand van zaken omtrent het Belgisch gevangeniswezen
België heeft 35 gevangenissen tot haar beschikking, waarvan 17 in Vlaanderen, 16 in Wallonië
en 2 in Brussel. Het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen (DG EPI) is
verantwoordelijk voor de uitvoering van de vrijheidsstraffen en het beheer van deze
inrichtingen. Hun missie geldt als volgt: ‘’Het DG EPI waarborgt een rechtsconforme, veilige,
humane en geïndividualiseerde uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen met
het oog op een optimale terugkeer in de maatschappij’’ (Directoraat-generaal Penitentiaire
Inrichtingen, 2017). Uit de missie kan afgeleid worden dat re-integratie een belangrijk element
uitmaakt van de hedendaagse vrijheidsstraf.
In ons land wordt een theoretisch onderscheid gemaakt tussen een arresthuis en een strafhuis.
In een arresthuis verblijven personen in afwachting van hun berechting, ook wel voorlopige
hechtenis genoemd. Strafhuizen zijn gevangenissen waar veroordeelden hun straf uitzitten. Dit
onderscheid wordt echter niet gevolgd in de praktijk, mede door de
overbevolkingsproblematiek. Daarenboven worden de gevangenissen onderverdeeld
naargelang hun regime; open, halfopen en gesloten gevangenissen. Het merendeel van de
gevangenissen kent een gesloten regime waar er veiligheidsvoorzieningen en
bewakingsmaatregelen aanwezig zijn. Slechts enkelen hebben een (half)open regime, zoals het
Penitentiair Landbouwcentrum in Ruiselede en het Penitentiair Schoolcentrum in Hoogstraten
(Federale Overheidsdienst Justitie, 2018).
Als de indeling van Johnsen, Granheim & Helgesen (2011) toegepast zou worden op de
Belgische gevangenissen, wordt duidelijk dat er in België weinig tot geen kleinschalige
gevangenissen bestaan. De gevangenis van Dinant, meteen ook de kleinste gevangenis van
België, kan gecategoriseerd worden onder klein met een capaciteit van 33 gedetineerden. Er
zijn vier middelgrote gevangenissen, namelijk de gevangenis van Hoei (63), Ieper (55),
Mechelen (84), en PLC Ruiselede (48). Het Masterplan III stelt echter voorop dat er een
74
uitbreiding komt van Ieper met 56 cellen en van Ruiselede met 50 extra plaatsen, waardoor
deze ook tot de grote gevangenissen zullen behoren (Geens, De Block & Jambon, 2016). De
overige 30 inrichtingen hebben allemaal een grootschalig karakter met meer dan 100
gedetineerden. Eén van de grootste gevangenissen in België is het penitentiair complex in
Brugge dat plaats heeft voor 626 gedetineerden (Federale Overheidsdienst Justitie, 2018).
Een probleem waar België al jarenlang mee kampt is de penitentiaire overbevolking. De
overbevolkte gevangenissen hebben tot gevolg dat de doelstellingen van de gevangenisstraf niet
bereikt kunnen worden (Vander Beken & Herkes, 2017). Om te weten hoe ernstig dit probleem
is, wordt ieder jaar nagegaan wat de bestaande capaciteit is tegenover de effectieve
gevangenisbevolking. Volgens cijfers van het DG-EPI bedroeg de gemiddelde
gevangenisbevolking 10.619 in 2016, terwijl de werkelijke capaciteit van de gevangenissen een
gemiddelde van 9687 gedetineerden had. Het gaat hier dus om een tekort van circa 1000
plaatsen voor gedetineerden. Terwijl ons land in 2013 nog een overbevolkingsgraad had van
24,10 %, zien we deze cijfers een positieve wending nemen en bedraagt de overbevolkingsgraad
in 2016 nog 9,60 % (Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2017).
75
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de evolutie in de
gevangenisbevolking in België. Deze cijfers zijn afkomstig van het International Centre for
Prison Studies. Hieruit kunnen we afleiden dat de totale gevangenisbevolking in een stijgende
lijn verloopt. Vanaf het jaar 2016 is er echter een daling te zien. Of deze dalende trend zich zal
blijven voortzetten is nog maar de vraag.
Jaar Totale
gevangenisbevolking
Detentieratio (per
100.000 inwoners)
2000 8.688 85
2002 8.605 83
2004 9.425 89
2006 9.635 92
2008 9.858 92
2010 10.561 97
2012 11.212 102
2014 11.769 105
2016 11.071 98
Tabel 1: Evolutie gevangenisbevolking (Bron: International Centre for Prison Studies, 2018)
Gevangenisbouw in België
Verschillende soorten gevangenisconcepten doorheen de tijd hebben een invloed gehad op de
Belgische gevangenissen. De gevangenissen die vandaag de dag nog in gebruik zijn in België
zijn historisch terug te brengen tot de toen heersende penale visies omtrent de gevangenisstraf
en de functies ervan.
Het merendeel van onze huidige penitentiaire inrichtingen is gebouwd in de 19e eeuw nadat
België onafhankelijkheid verwierf. De constructie ervan gebeurde onder leiding van
Ducpétiaux, de inspecteur-generaal van onze Belgische gevangenissen (Martyn, Cattrysse &
Vanhulle, 2011). In 1844 wordt de eerste Ducpétiauxgevangenis gebouwd in Tongeren. Tussen
1850 en 1919 was Ducpétiaux verantwoordelijk voor de constructie van nog 29 gevangenissen.
De Ducpétiauxgevangenissen worden ook wel ‘ster’-gevangenis genoemd vanwege hun
76
stervormig karakter met in het midden een centraal punt van waaruit toezicht gehouden werd.
Ze zijn gebaseerd op het panopticon-ontwerp, dat gericht is op een zo hoog mogelijk niveau
van toezicht en bewaking. In deze periode kwam een duidelijke penale visie naar voor inzake
de gevangenisstraf; de vrijheidsstraf moet leiden tot morele inkeer via religieuze verdieping.
Om dit te verwezenlijken dienen gedetineerden individueel afgezonderd worden van zowel de
buitenwereld als andere gedetineerden. Er was een sterk geloof in de werking van eenzame
opsluiting. De gevangenissen met hun cellulair karakter zijn dan ook ontwikkeld vanuit deze
visie. Daarnaast stond intimidatie en afschrikking centraal in het uitzicht van de gevangenis. De
gebouwen waren omgeven door hoge muren met wachttorens, prikkeldraad, gigantische
poorten en tralies. Ze vormen grootschalige instituten waar een grote groep gedetineerden
individueel opgesloten kunnen worden. Ondanks dat het idee van eenzame opsluiting al
geruime tijd achterhaald is, blijft België achter met de 19e-eeuwse infrastructuur (Claus et al.,
2013).
Ook nu nog worden er gevangenissen bijgebouwd die moderne versies van de
Ducpétiauxgevangenissen blijken te zijn. Er worden ‘stapelhuizen’ gebouwd met een moderne
inrichting, maar de architectuur blijkt voornamelijk geïnspireerd te zijn op het isolatieregime
van Ducpétiaux. Maakt deze architectuur het wel mogelijk om een individueel detentietraject
ter voorbereiding van de terugkeer naar de maatschappij aan te bieden? Velen beargumenteren
van niet (Beyens & Janssens, 2009). De verouderde penitentiaire inrichtingen in ons land alsook
de meer recente inrichtingen zijn nog steeds gefixeerd op het veiligheids- en controle aspect.
Ze zijn gebouwd om te beheersen en te bewaken. De infrastructuur laat niet toe om een
gedifferentieerde aanpak te voorzien en sluit sociale interactie uit. Het ontwerp beperkt de
mogelijkheid om een gevangenisregime uit te voeren dat gericht is op de re-integratie van
gedetineerden (Claus, 2009). Hierdoor ontstaat de nood aan een nieuw gevangenisconcept, dat
wel kan beantwoorden aan de doelstellingen van de vrijheidsbenemende straf.
77
Behoeften van detentiegebruikers
Naar aanleiding van de bouw van nieuwe gevangenisinstituten dat reeds in het vorig Masterplan
vooropgesteld werd, vroeg men zich af welke visie aan de grondslag zou liggen van deze
nieuwe infrastructuren. Er ontstond de behoefte aan een nieuw gevangenisconcept dat in lijn
lag met de hedendaagse opvattingen en doelen van de vrijheidsstraf. Zoals reeds vermeld in
deel I van deze masterproef blijkt de ruimtelijke vormgeving van groot belang voor het leven
binnen de instelling en staat dit steeds in interactie met de visie omtrent de gevangenisstraf.
Aldus moet er voldoende nagedacht worden over de vorm en inrichting van nieuwe
gevangenissen.
In het licht daarvan stelde de Koning Boudewijnstichting in 2010 een onderzoek op om de
huidige noden en behoeften van zowel gevangenen als gevangenisgebruikers na te gaan. In het
onderzoek werd gefocust op de nieuwbouw van het gevangeniscomplex in Haren. Het betreft
een kwalitatief onderzoek dat uitgevoerd is via focusgroepen met professionele en niet-
professionele gebruikers van detentie. Hieruit werden een aantal voorwaarden omtrent de
vormgeving naar voor geschoven zodat detentie op een humane manier georganiseerd wordt.
De vraag naar een humane detentie dat maximaal gericht is op normalisering en re-integratie is
groot. Ten eerste is iedereen het er mee eens dat reusachtige gevangenisgebouwen vermeden
moeten worden. Grootschalige instituten worden als koel beschouwd en beletten een duurzame
interactie tussen personeel en gedetineerde. In plaats daarvan lijken kleinere wooneenheden,
zoals kleine paviljoenen, huizen of appartementen meer geschikt om detentie uit te voeren. Men
vraagt zich af of de bouw van een massa gevangenis zoals Haren wel de goede keuze was.
Kleine gevangenissen laten toe om zich meer te richten op de buitenwereld en te voorzien in
mogelijkheden voor diversifiëring en individualisering van het detentietraject. Tevens wordt de
invoer van een gemeenschapsregime naar voor geschoven, wat evenwel nog denkwerk vereist
(Beyens, Gilbert & Devresse, 2012).
78
Uit dit onderzoek van Beyens et al. (2012) kan worden afgeleid dat zowel detentiegebruikers
als de bewoners voorstander zijn van kleinere gevangenissen. Ondanks de bekendmaking van
deze resultaten in 2012, zijn er nog grootschalige gevangenissen bijgebouwd. Een voorbeeld
daarvan is de constructie van de gevangenis van Beveren in 2014 met een capaciteit van 312
gedetineerden. De infrastructuur van de gevangenis kan gezien worden als een moderne versie
van een stergevangenis. Er is namelijk een cellencomplex met vier vleugels die gelegen zijn
rond een centraal punt van waaruit toezicht op alle vleugels wordt uitgeoefend (Federale
Overheidsdienst, 2018). Ook nu wordt er in mindere mate geluisterd naar de behoeften van
detentiegebruikers, want in het huidige Masterplan wordt nog steeds de bouw van grote
gevangenissen vooropgesteld.
4. Huidige doelstellingen van de vrijheidsstraf: de Basiswet1 als
leidraad
4.1 Ontstaan van de Basiswet
Gedurende de jaren ’80 kwam er steeds meer de behoefte om de invulling van de vrijheidsstraf
en de rechtspositie van gedetineerden wettelijk te regelen. Deze waren gedurende lange tijd
onderontwikkeld. In 1996 stelt toenmalig Minister van Justitie Stefaan De Clercq zijn
oriëntatienota Strafbeleid en Gevangenisbeleid voor, dat een nieuwe start betekende voor het
penitentiair beleid. In deze nota gaf hij aan dat Professor Lieven Dupont het voorontwerp van
een ‘Beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging en vrijheidsberovende sancties’ zou
uitwerken. Met deze beginselenwet wou De Clercq tegemoet komen aan de zeer schaarse
wettelijke basis voor de strafuitvoering die België kende. Tevens wou hij de vraag naar een
1 Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden (Wet van 12 januari 2005),
B.S. 1 februari 2005.
79
wettelijk vastgelegde rechtspositieregeling voor veroordeelden realiseren en de doelstellingen
van de vrijheidsstraf verduidelijken. Eén jaar later was Dupont zijn voorontwerp klaar, waarmee
de invulling van de gevangenisstraf een wettelijke basis kreeg. In het licht van dit voorontwerp
werd een commissie ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ opgericht
om het voorontwerp te onderzoeken, die haar opdracht beëindigde in 2000. Vervolgens was de
politiek aan de beurt. Het duurde echter nog jaren alvorens het Parlement het voorontwerp en
het verslag van de commissie vertaalde tot de Basiswet zoals we deze nu kennen. In 2005 werd
uiteindelijk de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden goedgekeurd (Maes, 2009; Daems et al., 2016).
4.2 Basisbeginselen van de Basiswet en doelstellingen van de
vrijheidsstraf
De inwerkingtreding van de Basiswet gebeurt gefaseerd. Deze masterproef zal enkel focussen
op titel II Basisbeginselen, waar tevens de doelstellingen van de vrijheidsstraf in besproken
worden. Hiervan zijn de artikelen 4 tot 6 en 8 tot 13, met uitzondering van artikel 7 omtrent de
overlegorganen, reeds in werking getreden (Daems et al., 2014).
Een eerste belangrijk principe dat vooropgesteld wordt is menswaardigheid. In artikel 5 wordt
namelijk gesteld dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf moet gebeuren in psychosociale,
fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het
behoud of de groei van het zelfrespect mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn
individuele en sociale verantwoordelijkheid. Hierbij moet tevens de orde en veiligheid bewaard
worden.
In de wet wordt tevens benadrukt dat de gevangenisstraf uitsluitend mag bestaan uit een geheel
of gedeeltelijk verlies van de vrijheid van de persoon en de vrijheidsbeperkingen die daarmee
80
gepaard gaan (Art. 9 §1). Dit wordt ook wel gezien als: ‘’imprisonment as punishment and not
for punishment’’ (Beyens & Janssens, 2009). Tijdens detentie blijven gedetineerde volwaardige
burgers met rechten en worden zij aan geen andere beperkingen onderworpen dan deze die uit
de vrijheidsstraf voortvloeien, die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn
(Art. 6 §1). Gedetineerden verliezen enkel hun vrijheid en er mag geen bijkomend leed
opgelegd worden. Daarnaast moet detentieschade zoveel mogelijk voorkomen of beperkt
worden (Art. 6 §2). De schade die detentie veroorzaakt treft niet alleen de veroordeelde zelf,
maar tevens zijn naasten, zijn affectief milieu, de slachtoffers en zelfs de volledige
gemeenschap (Dupont, 1998). Om de detentieschade te voorkomen, vertrekt de Basiswet vanuit
het principe van normalisering. Normalisering betekent dat de levensomstandigheden in de
gevangenis zoveel mogelijk het leven in de buitenwereld benaderen. Hiermee wordt het less
eligibility-principe vervangen, dat ervan uitgaat dat het leven in de gevangenis niet beter mag
zijn dan het leven van de minst welgestelde groepen in de samenleving (Beyens & Janssens,
2009).
Veroordeelden met een vrijheidsstraf krijgen eveneens de mogelijkheid om op een
constructieve manier mee te werken aan de realisatie van een individueel detentieplan. Dit plan
heeft als doel om de schade van de vrijheidsstraf te beperken, om de vrijheidsstraf veilig uit te
voeren en is gericht op herstel en re-integratie (Art. 9 §3). Het plan omvat een overzicht van het
detentietraject en indien nodig activiteiten die op herstel gericht zijn, in het bijzonder de schade
veroorzaakt aan de slachtoffers. Tijdens het opstellen van het detentieplan wordt er rekening
gehouden met de mogelijkheden van de gedetineerde en de penitentiaire inrichting. Dit plan
kan doorheen het detentietraject aangepast en bijgestuurd worden in functie van de evolutie die
de gedetineerde doormaakt. Samengevat kunnen er vier basisbeginselen uit de basiswet worden
afgeleid: normalisering, responsabilisering, participatie en bestrijding van de detentieschade
(Beyens & Janssens, 2009).
81
De doelstellingen die de Basiswet vooropstelt met betrekking tot de vrijheidsberovende straf
zijn vervat in artikel 9 §2:
- Het herstel van het door het misdrijf aan de slachtoffers aangedane onrecht
- De rehabilitatie van de veroordeelde
- De geïndividualiseerde voorbereiding van de re-integratie in de vrije samenleving
Uit deze doelstellingen kan worden afgeleid dat de gevangenis gericht is op wederzijds herstel,
zowel naar het slachtoffer als naar de gedetineerde. Volgens de basiswet moet de gevangenis
de buitenwereld binnenlaten, waardoor gevangenen beroep kunnen doen op diensten die voor
iedere burger in de vrije samenleving beschikbaar zijn. Dit heeft als doel dat gedetineerden
voldoende begeleid kunnen worden ter voorbereiding van de terugkeer naar de samenleving.
De Basiswet over het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden vormt een
belangrijke leidraad voor de invulling van de gevangenisstraf. Deze wet vormt namelijk het
enige wettelijk document waarin staat wat de gevangenisstraf en als gevolg ook wat de
gevangenisgebouwen moeten verwezenlijken. Indien er in de toekomst gevangenissen worden
bijgebouwd of gerenoveerd, dient deze wet steeds in rekening worden gebracht. Het
gevangenisconcept moet steeds afgeleid zijn van de Basiswet (Beyens & Janssens, 2009).
4.3 En in de praktijk?...
4.3.1 Het beleid van Minister van Justitie Koen Geens
Op 18 november 2016 werd het Masterplan III: Detentie en internering in humane
omstandigheden goedgekeurd. Het Masterplan kwam tot stand door huidig Minister van Justitie
Koen Geens in samenwerking met de Ministers Jan Jambon (Minister van Binnenlandse zaken)
en Maggie De Block (Minister van Volksgezondheid en Sociale zaken). Het is een actualisatie
82
van de Masterplannen I en II van de vorige regeringen met een nieuw langetermijnbeleid. Dit
plan wil de problemen binnen onze gevangenismuren aanpakken, zoals die reeds werden
aangekaart door internationale instanties zoals de European Comittee for the Prevention of
Torture (CPT). Het Masterplan wil een einde stellen aan de overbevolking in de gevangenissen
en verouderde infrastructuren in inrichtingen vernieuwen. Daarnaast heeft men de ambitie om
de infrastructuur beter te laten aansluiten op de re-integratie van gedetineerden en tevens
nieuwe alternatieven te bieden voor de vrijheidsstraf. Het Masterplan Internering wordt hier
buiten beschouwing gelaten, omdat dit niet binnen het opzet van de masterproef valt.
Samenvattend steunt het Masterplan op vier pijlers:
De bouw van nieuwe gevangenissen of uitbreiding van bestaande
De renovatie van bestaande gevangenissen
Een gedifferentieerd detentiebeleid met transitiehuizen
Masterplan Internering: een aangepaste structuur voor elke geïnterneerde (Geens, De
Block, & Jambon, 2016)
Met de komst van Masterplan III worden nieuwe gevangenissen bijgebouwd en wordt de
capaciteit van bestaande gevangenissen uitgebreid. Hieruit kunnen we afleiden dat er
grotendeels gekozen wordt voor expansionisme. Het plan voorziet in de bouw van twee nieuwe
gevangenissen, één in Leopoldsburg en één in Vresse-sur-Semois. De nieuwe gevangenis in
Leopoldsburg zal gebouwd worden op een voormalig legerterrein en zal een capaciteit van 312
gedetineerden creëren. Er wordt voorgesteld om een gedifferentieerd regime aan te bieden,
zodat de gedetineerde een evolutie kan doormaken van een streng naar een soepeler regime met
geleidelijk aan meer vrijheid (Regie der Gebouwen, 2017). De gevangenis in Vresse-sur-
Semois zal gebouwd worden op een oude NAVO-basis waar ook 312 nieuwe plaatsen voor
gedetineerden worden voorzien. Ook hier wilt men een gedifferentieerd detentieregime
83
invoeren met een halfopen-, een medium security- en een hoog beveiligde afdeling. De ambitie
is om de gevangenis in 2023 te openen (Regie der Gebouwen, 2018b).
Een ander project dat afkomstig is van het vorige Masterplan en dat de Minister van Justitie
wenst voort te zetten, is de constructie van de gevangenis van Haren. Het gevangeniscomplex
van Haren zou de grootste penitentiaire inrichting worden van België, met een totale capaciteit
van 1.190 plaatsen. De enorm grote gevangenis zou gebouwd worden ter vervanging van de
bestaande gevangenissen in Sint-Gillis, Vorst en Berkendael die verouderd zijn. Het grote
complex zal onderverdeeld worden in meerdere entiteiten, met name twee arresthuizen voor
mannen, een strafhuis voor mannen, een open en gesloten instelling voor vrouwen, een
observatie instelling en een psychiatrische afdeling. Deze worden ingedeeld in aparte kleinere
gebouwen, waardoor het complex vaak de naam gevangenisdorp krijgt. Het is de bedoeling dat
de gevangenis operationeel is in 2022 (Regie der Gebouwen, 2018a). Ondanks de indeling in
kleinere gebouwen zal het enorme ‘dorp’ de kenmerken van grootschaligheid met zich
meedragen (Beyens, Gilbert & Devresse, 2012; Claus et al., 2013). De bouw van deze drie grote
penitentiaire inrichtingen, in het bijzonder het gevangenisdorp Haren, tonen aan dat België nog
steeds kiest voor grootschalige instituten om veroordeelden in op te sluiten. Er kwam dan ook
veel tegenkanting voor de bouw van deze nieuwe gevangenissen, omdat zij een gebrek aan visie
hebben. Er wordt door velen in vraag gesteld of de doelen van de vrijheidsstraf behaald kunnen
worden op deze manier (Beyens, Gilbert & Devresse, 2012).
Anderzijds behoort het terugdringen van de gevangenispopulatie tot de prioriteiten van de
Minister van Justitie. Dit betekent dat de reductionistische koers nog niet is verlaten en er sterk
wordt op ingezet (Vander Beken & Herkes, 2017). De gevangenisstraf wordt steeds gezien als
ultimum remedium en alternatieve straffen verdienen voorrang. De vrijheidsstraf is
voorbehouden voor het straffen van zwaardere inbreuken. Daarnaast verdwijnt de
84
gevangenisstraf van minder dan één jaar. De straffenschaal wordt uitgebreid met nieuwe niet-
vrijheidsbenemende autonome strafsancties, zoals probatie. Ook krijgt het openbaar ministerie
meer ruimte om zaken buitengerechtelijk of alternatief af te handelen (Geens, 2015a). Uit al
deze maatregelen die enerzijds de instroom willen beperken en anderzijds de uitstroom willen
vergroten, kan afgeleid worden dat het reductionisme bepleit wordt door de minister
(Vanderbeken & Herkes, 2017). Eén van de prioritaire doelstellingen van de minister van
Justitie die hij wil verwezenlijken voor het einde van de legislatuur is het aantal gedetineerden
tot een minimum brengen van 10.000 in de gevangenissen (Geens, 2017). Met deze doelstelling
geeft de minister duidelijk aan dat de overbevolkingsproblematiek niet alleen een kwestie is
van gevangenissen bijbouwen.
5. Introductie van kleinschaligheid in België
Zoals reeds eerder vermeld waren er in België tot voor kort geen kleinschalige detentievormen
die overeenkomen met de hierboven beschreven voorbeelden in Scandinavië en Nederland.
Langzaamaan is er echter een shift te zien waarbij velen naar voor komen als voorstander van
een alternatieve vorm van detentie. Is het tij dan toch aan het keren? Een belangrijke organisatie
in deze verschuiving is vzw De Huizen, die al jaren pleit voor een grondige hertekening van het
Belgisch gevangenislandschap. Hun visie op het gevangeniswezen neemt toe in populariteit en
blijkt na al die jaren een verandering teweeg te brengen. Die komt er met de oprichting van
transitiehuizen. Daarnaast is reeds het project van de re-entrywoning opgestart, wat tevens het
concept van kleinschaligheid omarmt.
85
5.1 De opkomst van vzw De Huizen
De huidige gevangenissituatie wordt geconfronteerd met talrijke problemen. Ondanks pogingen
om de gevangenissen meer af te stemmen op de noden van de gebruikers, zoals de Basiswet,
blijven de problemen aanhouden: overbevolking, recidive, detentieschade, radicalisering,
enzovoort (Claus & Gryson, 2017). Eén van de grootste problemen die al sinds de jaren ’80
reeds aanwezig is, is het probleem van overbevolking (Snacken, 1994). Zoals reeds hierboven
vermeld zal het Masterplan III van Koen Geens zorgen voor de bouw van enerzijds nieuwe
gevangenissen of anderzijds de uitbreiding van bestaande. Deze bouw zal bestaan uit
grootschalige penitentiaire inrichtingen. De Liga voor Mensenrechten stelt echter in
samenwerking met Vzw De Huizen voor om de huidige en toekomstige gevangenissen om te
vormen tot een alternatieve detentievorm. De gevangenissen van de 21e eeuw zijn toe aan een
grondige hervorming. Met deze reden hebben zij een boek geschreven in 2013 genaamd
‘Huizen: naar een duurzame penitentiaire aanpak’ waarin het concept volledig uiteengezet
wordt.
5.1.1 Concept van detentiehuizen: gedifferentieerde strafuitvoering
Het initiatief kwam voornamelijk tot stand door Hans Claus, gevangenisdirecteur in
Oudenaarde. De gevangenis van de 21e eeuw moet gericht zijn op de re-integratie van de
veroordeelde en bijgevolg in een aangepast aanbod voorzien. Dit lijkt echter niet te werken in
de klassieke penitentiaire inrichtingen waar nog steeds het veiligheidsaspect centraal staat
(Claus, 2009). Vzw De Huizen ging dan ook op zoek naar een alternatieve manier om detentie
vorm te geven. Volgens de vzw moeten we de opsluiting niet meer in grootschalige instituten
organiseren, maar wel in kleine detentiehuizen. Deze alternatieve vorm van detentie is
gebaseerd op drie basisprincipes, namelijk: kleinschaligheid, differentiatie en nabijheid.
86
Ten eerste is kleinschaligheid van essentieel belang. De vzw pleit voor de bouw van een
honderdtal kleine detentiehuizen ter vervanging van de 35 grote gevangenissen. Met de term
klein wordt een huis bedoeld waar ongeveer 10-15 gedetineerden in ondergebracht kunnen
worden. Het gaat hierbij om maximaal drie huizen op een bepaalde plaats, daar veel huizen op
één domein nog steeds het kenmerk hebben van een groot instituut. Per streek worden de
detentiehuizen georganiseerd, waarbij elke streek een volledig aanbod heeft van de penitentiaire
programma’s, bijvoorbeeld: gesloten vs. open huizen. Elke gedetineerde moet een detentie- en
reclasseringsplan opstellen dat ondersteund en opgevolgd wordt door een individueel
planbegeleider.
Het tweede begrip dat centraal staat binnen dit concept is differentiatie. De detentiehuizen zijn
niet allemaal gelijk aan elkaar, maar kunnen gedifferentieerd worden op basis van hun
beveiliging, detentie-invulling en begeleiding. Doordat er verschillende types van huizen zijn
en waarschijnlijk ook meerdere types doorlopen zullen worden, kan de detentie beter aansluiten
op het leven van de gedetineerde.
Er zijn tot gevolg verschillende detentiehuizen te onderscheiden naargelang hun beveiliging en
invulling. De eerste groep bestaat uit gesloten en goed beveiligde huizen. In deze groep kan nog
eens een onderverdeling gemaakt worden naar de invulling toe. Ten eerste is er een
crisisdetentiehuis, waar gedetineerden worden ondergebracht als ze binnenkomen. Daarnaast
zijn er huizen met een basisregime. Deze kunnen aangewend worden voor personen in
voorlopige hechtenis alsook voor gedetineerden die geen individueel oplossingsplan hebben
opgesteld. Vervolgens zijn er ook detentiehuizen die een beroepsopleiding voorzien binnen de
muren. Ten slotte zullen een aantal detentiehuizen een bijzonder programma bieden. Een
tweede groep omvat gesloten, maar niet zwaar beveiligde detentiehuizen. Deze huizen worden
aangereikt voor gedetineerden die een begeleiding volgen extra muros. Als laatste is er een
groep van open detentiehuizen waar de gedetineerde over veel vrijheid bezit. Er wordt enkel
87
voorzien in een woonst, terwijl een eventuele dagbesteding, werk, opleiding, etc. buiten de
muren plaatsvindt. Het is de bedoeling dat de gedetineerde gedurende zijn opsluiting diverse
detentiehuizen passeert om uiteindelijk terug te keren naar de maatschappij (Claus et al., 2013).
Als laatste streeft het detentiehuis naar nabijheid. De bedoeling hiervan is dat de detentiehuizen
aansluiting vinden bij de buurt waarin het gelegen is. Een probleem waarmee dit concept mee
in oog komt te staan is het Not in my backyard (NIMBY) syndroom. Door de nabijheid die
nagestreefd wordt met de buurt, ontstaat er bij de bevolking weerstand ten aanzien van
dergelijke ‘gevangenissen’ in hun omgeving. Deze weerstand kan echter vermeden worden
door reeds vanaf het begin een samenwerking met de buurt in stand te houden en hen voldoende
inspraak te geven bij de uitvoering van het project. Het kan zelfs een buurt ten goede komen,
door het voorzien van infrastructuren zoals sportvelden die tevens door de buurt gebruikt
kunnen worden (Claus et al., 2013).
5.1.2 De begeleiding tijdens detentie: het Oplossingsplan
Het plegen van een delict is dikwijls niet het gevolg van één probleemaspect, maar meerdere
probleemsituaties in het leven van de delinquent. De huidige manier van reageren op
criminaliteit creëert enkel meer maatschappelijke problemen, met als gevolg dat de delinquent
in een vicieuze cirkel terecht komt (Gryson, 2013). Om een einde te stellen aan deze ongunstige
situatie, vertrekt de vzw vanuit een oplossingsgerichte benadering voor criminaliteit. Dit
betekent dat er wordt gezocht naar concrete oplossingen om de criminele levensstijl van de
gedetineerde te beëindigen. Twee aspecten spelen hierin een belangrijke rol; ten eerste wordt
er gekeken naar de positieve zaken in het leven van de persoon en op welke manier dit verder
ondersteund kan worden tijdens detentie. Vervolgens moet de toekomst van de persoon
beschouwd worden. Vragen zoals ‘’Wat wil de persoon na zijn detentie bereiken?’’ en ‘’Hoe
88
kunnen we de persoon zoveel mogelijk voorbereiden om dit te realiseren?’’ staan daarbij
centraal (De Huizen, 2018).
De oplossingsgerichte benadering wordt vertaald naar een individueel Oplossingsplan. Iedere
gedetineerde die in een detentiehuis verblijft heeft de mogelijkheid om een detentie- en
reclasseringsplan uit te werken, in samenwerking met een individuele planbegeleider. Samen
vormt dit het Oplossingsplan. Het plan maakt het mogelijk om de basisprincipes en
doelstellingen van de Basiswet te realiseren, die tot op heden nog weinig uitvoering kennen.
Het is de bedoeling dat de gedetineerde zelf zijn detentie- en reclasseringsparcours opstelt en
een actieve deelnemer is aan de constructie ervan. Het Oplossingsplan geeft een omschrijving
van het individuele traject van de gedetineerde tijdens zijn detentie en re-integratie. De inhoud
van dergelijk plan bevat volgende zaken: persoonlijke gegevens, een korte samenvatting van
de juridische situatie van de persoon, de huidige situatie en stappen die men wil ondernemen,
detentieplan, reclasseringsplan en tenslotte een overzichtelijke tijdsplanning (Gryson, 2013).
Hierbij staan telkens vier factoren centraal; woonst, inkomen, sociaal netwerk en sociale rol in
de samenleving. Deze zijn namelijk bepalend om een succesvolle re-integratie te bekomen en
vormen een buffer tegen herval (De Huizen, 2018).
Een belangrijke rol is weggelegd voor de strafuitvoeringsrechtbank, die het plan goedkeurt en
eventuele wijzigingen aanbrengt inzake de invulling van het detentie- en reclasseringsplan. Zij
kunnen echter de wettelijke tijdsbepalingen voor de toekenning van strafmodaliteiten niet
veranderen, tenzij de gedetineerde zijn voorwaarden niet naleeft die vastgelegd zijn in het plan.
De tijdsbepalingen worden reeds in het begin van detentie vastgelegd, zodat er vanaf dag één
gewerkt kan worden aan de toekomst. Op die manier kan vermeden worden dat er een concreet
plan ontbreekt wanneer men zich in de tijdsvoorwaarden bevindt (Gryson, 2013).
89
5.1.3 Toekomstperspectieven
Het moge duidelijk zijn dat de kleinschalige detentiehuizen zoals hierboven voorgesteld nog
niet in uitvoering zijn in België. Het is een ambitieus project dat niet op één dag gerealiseerd
kan worden. Daarnaast botst het nog steeds op tegenkanting van politici en van de publieke
opinie. De vraag rijst: ‘’Is opsluiting in een detentiehuis nog wel een straf?’’. De principes van
vergelding en afschrikking worden nog steeds van belang geacht bij de bestraffing en spelen
een belangrijke rol in de weerstand tegen verandering (Claus et al., 2013). Ondanks het feit dat
het concept nog niet meteen gerealiseerd kan worden, moet er gestreefd worden naar een
hervorming van het strafuitvoerings- en detentiebeleid in België. De huidige problemen in
detentie zullen niet vanzelf verdwijnen, waardoor beleidsmakers het anders en tevens beter
moeten doen. Vzw De Huizen stelt daarom voor om een proefproject op te nemen in het
regeringsbeleid. Dit proefproject maakt het mogelijk om het concept verder uit te werken en
het wetenschappelijk op te volgen (Beyens, Claus & Naessens, 2014).
En een proefproject hebben ze min of meer gekregen. Het Masterplan III voorziet namelijk in
de oprichting van transitiehuizen, waarbij de visie van De Huizen een belangrijke plaats
inneemt. Wat we moeten verstaan onder transitiehuizen zal in de volgende paragraaf besproken
worden.
5.2 Transitiehuizen: een eerste stap naar een meer gedifferentieerd
detentiebeleid?
Gedetineerden moeten tijdens hun verblijf in de gevangenis voorbereid worden op hun re-
integratie naar de samenleving. Dit is een expliciete doelstelling van de vrijheidsbenemende
straf die de Basiswet vooropstelt. Het huidige strafuitvoeringsbeleid en de situatie in de
gevangenissen zorgen er echter voor dat het re-integratie aspect vaak onvoldoende wordt
90
uitgewerkt en de terugkeer naar de samenleving van ex-gedetineerden moeizaam verloopt
(Noens et al., 2016). Onderzoek van Maes & Robert (2012) in opdracht van het Nationaal
Instituut voor Criminalistiek en Criminaliteit (NICC) onderzocht de wederopsluiting in België.
Uit de resultaten blijkt dat 44,1% van de vrijgekomen veroordeelden tussen 1 januari 2003 en
31 december 2005 opnieuw in de gevangenis belandde. Meer dan de helft van de
wederopgesloten gedetineerden kwam opnieuw achter de cel terecht binnen twee jaar na
vrijlating. Dit blijkt ook niet eenmalig te zijn, want de helft van de personen belandt minstens
twee keer opnieuw in de gevangenis (Maes & Robert, 2012). De cijfers zijn reeds van een aantal
jaar geleden, maar schetsen wel een algemeen beeld over de ernst van het probleem. Deze cijfers
veroorzaken vragen naar de effectiviteit van de gevangenisstraf.
Met de komst van het Masterplan III in 2016 wil de Minister van Justitie een eerste stap zetten
naar een gedifferentieerd detentiebeleid door de oprichting van transitiehuizen. De
transitiehuizen zorgen ervoor dat het idee van kleinschalige detentie bespreekbaar wordt en
vormen een begin in de implementatie van de detentiehuizen zoals die werden voorgesteld door
vzw De Huizen. De Huizen is een groot voorstander van het plan om transitiehuizen te bouwen
en verheugd zich op de toekomst die komen zal (Claus & Gryson, 2017). Deze huizen zijn een
belangrijke stap in het Belgisch penitentiair beleid, omdat de uitbouw van een nieuwe
strafuitvoeringspraktijk grotendeels afhangt van het al dan niet slagen van deze projecten.
Het Masterplan voorziet in de oprichting van transitiehuizen met een totaal van 100 plaatsen.
Deze huizen hebben een open karakter, waar gedetineerden het laatste deel van hun straf zullen
doorbrengen. Het zijn kleinschalige projecten met ongeveer 15 gedetineerden per huis waarbij
bepaalde gedetineerden geselecteerd worden en de kans krijgen om de laatste fase van hun
detentie te verblijven in een transitiehuis. De Minister van Justitie bepaalt onder welke
91
voorwaarden een gedetineerde terecht kan komen in een transitiehuis. Tijdens hun verblijf
worden ze intensief begeleid ter voorbereiding op de terugkeer naar de maatschappij (Geens et
al., 2016). De Minister van Justitie schat de kansen van transitiehuizen veelbelovend in. In de
huidige situatie verloopt de overgang van de gevangenis naar de buitenwereld op een abrupte
manier, waardoor gedetineerden onvoldoende voorbereid zijn op een vrij leven. Dit kan ervoor
zorgen dat ze hervallen in hun gedrag en opnieuw in de gevangenis belanden. Met de
transitiehuizen wil men de gedetineerde voldoende voorbereiden op een succesvolle re-
integratie en tegelijk de recidive verminderen. Indien het pilootproject positief geëvalueerd
wordt, zal dit idee verder uitgebreid worden (Geens, 2015b).
Transitiehuizen vormen in principe een geleidelijke overgang naar de terugkeer in de vrije
samenleving. Het zijn detentiehuizen gespecialiseerd in de voorbereiding op de re-integratie
van de veroordeelde. Tijdens het verblijf wordt er gewerkt aan een aantal principes zoals
werken, wonen, sociale relaties en terug leren functioneren buiten de gevangenismuren, zodat
gedetineerden de kans krijgen om zich stapsgewijs te re-integreren in de samenleving.
Bijgevolg worden de eerste stappen van de gedetineerde in de buitenwereld begeleid en
ondersteund (Geens, 2015b; Claus & Gryson, 2017). Volgens Koen Geens (2015b) moet er
hierbij vertrokken worden vanuit een filosofie van een inclusief beleid. Dit betekent dat de
maatschappelijke diensten in de reguliere samenleving toegankelijk moeten zijn voor de
gedetineerde. Er zal moeten samengewerkt worden met het CAW, VDAB, vormingscentra, etc.
om hulp- en dienstverlening aan te bieden. Om dit te bereiken is een integraal
begeleidingstraject noodzakelijk, maar anderzijds dient er ook een grotere vrijheid aan de
gedetineerde worden toegekend. Het is de bedoeling dat de gedetineerde na het uitzitten van
zijn straf in het transitiehuis in staat is om zelfstandig te werken, wonen en functioneren in de
maatschappij.
92
Om het plan tot een goed einde te brengen en de organisatoren te ondersteunen in de realisatie
van transitiehuizen, heeft vzw De Huizen aanbevelingen opgesteld voor de uitbouw van
kwalitatieve en succesvolle transitiehuizen. Ze vinden het belangrijk dat hun visie in de
uitwerking ervan bewaard blijft, met als gevolg dat de transitiehuizen moeten ingericht worden
volgens de drie principes: kleinschaligheid, nabijheid en differentiatie. De aanbevelingsnota
voorziet in een personeelsplan, een locatieplan, een buurtplan en een stappenplan met mogelijke
scenario’s voor de realisatie van transitiehuizen. Enkele belangrijke aandachtspunten uit de nota
worden besproken. Ten eerste wordt benadrukt dat transitiehuizen verschillende vormen
kunnen aannemen. Dit is cruciaal om aan te sluiten aan de behoeften van verschillende groepen
van gedetineerden. Zo kan er bijvoorbeeld een transitiehuis zijn voor drugsverslaafden met een
ontwenningsprogramma, een transitiehuis voor langgestraften die nood hebben aan een
residentiële begeleiding of een transitiehuis voor jonge delinquenten. Al deze huizen verschillen
van elkaar en stellen andere eisen. Daarnaast moet het transitiehuis een meerwaarde zijn voor
de buurt waarin het gelegen is. Een voorbeeld hiervan is een fietsatelier waar gedetineerden
werken en buurtbewoners hun fiets kunnen laten repareren. Verder moet het personeel
zorgvuldig gekozen worden. Zij moeten bereid zijn om oplossingsgericht te werken met
gedetineerden. Een ander uitganspunt van een transitiehuis is dat gedetineerden beroep kunnen
doen op diensten en voorzieningen waar iedere vrije burger toegang tot heeft. Aangezien dit
een nieuw project is dient er een proces- en resultaatsevaluatie worden uitgevoerd om verdere
toekomstplannen voor kleinschalige detentie te onderbouwen (Claus & Gryson, 2017).
Domus Mundi vzw is één van de kandidaten die het transitiehuis vorm willen geven. Ze werkten
hiervoor het project ReWInD uit dat invulling geeft aan het plan van transitiehuizen. De letters
ReWInD hebben een betekenis en staan voor ‘Re-integratie van gedetineerden via Werk en
Wonen, op een Inclusieve en Duurzame manier’. Voor de concrete inhoudelijke invulling heeft
93
de vzw zich gebaseerd op de visie van De Huizen. De drie principes van kleinschaligheid,
differentiatie en nabijheid staan dan ook centraal. Daarnaast heeft het project ReWInD
inspiratie opgedaan bij de Nederlandse Exodushuizen. Uiteindelijk is het de bedoeling om een
transitiehuis in te richten waar ongeveer 20 gedetineerden opgevangen worden. Ze zullen er
intensief begeleid worden op hun terugkeer naar de samenleving voor een periode van ongeveer
één jaar. Tijdens de begeleiding wordt er ingezet op vier gebieden: wonen, werken, zorg en
zingeving. Bij de start wordt het re-integratie traject van de gedetineerde opgevolgd door een
individueel begeleider. Het transitiehuis zal qua uiterlijk niet veel verschillen van een normaal
huis, waardoor er geen hoge muren en andere barrières aanwezig zijn. Dit zorgt ervoor dat de
gedetineerde het gevoel heeft terug deel uit te maken van de samenleving (Noens et al., 2016).
5.3 Re-entrywoning in PLC Ruiselede
Een groot deel van de gedetineerden wordt geconfronteerd met huisvestingsproblemen ten
gevolge van hun verblijf in de gevangenis. Bovendien hadden enkele gedetineerden al een
problematische woonsituatie voorafgaand aan hun opsluiting. Velen hebben slechts een beperkt
sociaal netwerk en verliezen hun woning tijdens detentie. De kans is bijgevolg groot dat heel
wat gedetineerden op straat dreigen te belanden na hun vrijlating uit de gevangenis. Dit heeft
niet enkel gevolgen voor de persoon en diens omgeving, maar tevens voor de maatschappij. Uit
onderzoek blijkt dat thuisloosheid na detentie een reëel probleem is dat bepalend kan zijn voor
recidive (Demeersman, 2009). Er moet bijgevolg voldoende ondersteuning geboden worden
tijdens detentie om de huisvestingsproblemen uit de weg te gaan.
Als gevolg van deze problematische situatie werd het Re-entryproject in PLC Ruiselede
opgericht. In 2016 kwam het pilootproject in de gevangenis van Ruiselede van de grond in
samenwerking met het Directoraat-generaal EPI en de Vlaamse Gemeenschap. De bedoeling
94
van Re-entry is om gedetineerden die geen vooruitzichten hebben op een huisvesting een
tijdelijke woonplaats aan te bieden. Het project bestaat uit het inrichten van re-entrywoningen
en is bestemd voor gedetineerden die hun straf onder elektronisch toezicht verder uitzitten.
Personen die in de gevangenis opgesloten zitten worden vaak geconfronteerd met allerlei
obstakels die hun re-integratie naar de maatschappij moeilijk maken. Een gebrek aan financiële
middelen, tewerkstelling en/of een sociaal netwerk maakt het voor hen moeilijk een huisvesting
te vinden, waardoor de doorstroom naar elektronisch toezicht verhinderd wordt. De Re-
entrywoning vormt hiervoor de oplossing (Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen,
2017).
Een voormalige dienstwoning van het PLC dient nu als re-entrywoning. Het betreft een aparte
woning waar gedetineerden zelfstandig verblijven en kan derhalve beschouwd worden als een
vorm van kleinschalige detentie. Het vormt een ‘overgangswoning’ tussen detentie en vrijheid..
Het huis bestaat uit een aantal gemeenschappelijke ruimtes zoals een woonkamer, keuken,
badkamer en beschikt over vier slaapkamers. Gedetineerden krijgen de mogelijkheid om er
zelfstandig te wonen, maar worden hierin wel begeleid. Iedere bewoner kan beroep doen op een
trajectbegeleider van het CAW die hen ondersteuning verleent. Ze kunnen er niet enkel terecht
voor huisvestingsproblemen, maar ook voor werk, psychosociale begeleiding, zinvolle
vrijetijdsbesteding, administratie, etc. Er zijn een aantal toelatingsvoorwaarden verbonden aan
een verblijf in het re-entryhuis. Ten eerste moet de gedetineerde minimum drie maanden in het
PLC in Ruiselede verblijven. Dit zorgt ervoor dat het dossier van de persoon reeds is gekend.
Daarnaast moet de gedetineerde zich in de tijdsvoorwaarden voor elektronisch toezicht
bevinden, zonder oog te hebben op een woonst waar deze modaliteit uitgevoerd kan worden.
Niet iedere gedetineerde wordt echter toegelaten in de woning. Personen die veroordeeld zijn
wegens zedenfeiten komen niet in aanmerking. Tenslotte mag men niet in strafeinde kunnen
95
gaan de komende zes maanden van het verblijf. In een re-entrywoning kan men zes maanden
verblijven, waarvan deze periode één maal verlengd kan worden met zes maanden (Directoraat-
generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2017).
Ondanks dat ze er zelfstandig wonen, zijn bewoners steeds verbonden aan een uurrooster door
hun enkelband. Daarnaast geldt er een huisreglement waar ze zich aan moeten houden. Eén van
de regels is dat er geen buitenstaanders mogen blijven slapen. Uit een interview met een
bewoner van het re-entryhuis wordt duidelijk dat deze kans als positief wordt ontvangen
(Klifman, 2017). Gedetineerden leren stapsgewijs omgaan met hun vrijheid en kunnen
geleidelijk aan terugkeren naar de vrije samenleving.
Ook al gaat het hier om personen die hun gevangenisstraf onder elektronisch toezicht verder
uitzitten, leek dit project het vermelden waard in deze masterproef. De Re-entrywoning is nu
ongeveer twee jaar in werking. In juni 2017 zou het project geëvalueerd worden om de werking
na te gaan en te bekijken of het project kon blijven bestaan. Daarnaast moest de evaluatie ook
informatie verschaffen of een mogelijke uitbreiding naar andere inrichtingen mogelijk en
opportuun was (PLC Ruiselede, 2016). Helaas zijn de resultaten van deze evaluatie nog niet
bekend gemaakt.
6. Besluit
In het laatste deel van deze masterproef werd de gevangenissituatie in België uitvoerig
besproken. Zoals geweten komen de Belgische gevangenissen de laatste jaren steeds meer in
een negatief daglicht te staan. We worden niet alleen geconfronteerd met het probleem van
overbevolking, maar ook radicalisering, stakingen van het personeel, hoge recidivecijfers, etc.
zijn ons niet onbekend. Ook verschillende criminologische theorieën bevestigen het: de
96
gevangenis heeft een nefaste werking op de gevangene en brengt detentieschade met zich mee.
Gevangenen worden blootgesteld aan een situatie waarin ze hun autonomie, vrijheid, privacy
en sociale rollen verliezen. De pains die ze ervaren belemmeren een succesvolle terugkeer naar
de samenleving, waardoor de kans op herval en wederopsluiting groot is.
De meeste Belgische gevangenisgebouwen zijn niet aangepast aan de noden van vandaag en
dateren van de 19e-eeuwse periode waarin het idee van individuele afzondering van gevangenen
centraal stond. De Ducpétiauxgevangenissen die gekenmerkt worden door hun cellulair
karakter zijn nog steeds in gebruik. Ook recent worden er nog gevangenissen bijgebouwd die
een moderne versie van een Ducpétiauxgevangenis lijken te zijn en waar het veiligheids- en
controle aspect centraal staat. Deze gevangenisontwerpen beperken echter de mogelijkheid om
een regime uit te voeren dat gericht is op de re-integratie van gedetineerden (Claus, 2009). De
belangrijkste doelstellingen van de vrijheidsstraf, namelijk herstel, rehabilitatie en re-integratie
van de veroordeelde kunnen zodoende niet bereikt worden. Daarnaast moet de detentieschade
zoveel mogelijk voorkomen worden door het leven binnen de gevangenis zo dicht mogelijk te
laten aansluiten bij het leven in de samenleving. De vraag is echter of normalisatie in onze
huidige grootschalige instituten wel mogelijk is.
Uit het voorgaande blijkt dat er onvoldoende is nagedacht over een duidelijke penitentiaire visie
van waaruit de gevangenissen gebouwd zijn. Hierdoor ontstaat een dringende nood aan een
nieuw gevangenisconcept dat wel kan beantwoorden aan het re-integratieaspect. Steeds meer
academici zijn het ermee eens dat reusachtige instituten nefast zijn en tevens de doelen van de
gevangenisstraf niet kunnen realiseren. Sommigen zoeken daarom naar alternatieve
oplossingen om detentie te organiseren. Een belangrijke organisatie daarbij is vzw De Huizen.
Zij stellen reeds een aantal jaar voor om het huidig detentiebeleid grondig te hertekenen. In
plaats van gevangenen op te sluiten in grote gevangenissen, stellen ze detentiehuizen van
ongeveer 15 gedetineerden per huis voor. Het idee van detentiehuizen kan steeds meer rekenen
97
op steun van o.a. gevangenisdirecteurs, criminologen, penitentiair personeel en eveneens van
gedetineerden zelf. Tot op heden is dit slechts een idee, niettemin heeft dit al een belangrijke
verandering teweeggebracht voor ons Belgisch penitentiair beleid.
In 2016 kwam namelijk het principe van kleinschaligheid naar boven in het nieuwe Masterplan
III van Minister van Justitie Koen Geens, weliswaar in beperkte mate. In dit plan voorziet de
minister in de oprichting van transitiehuizen waar gedetineerden het laatste deel van hun
vrijheidsstraf kunnen doorbrengen. In deze kleinschalige huizen van ongeveer 15 bewoners
worden gedetineerden intensief voorbereid om terug te keren naar de vrije samenleving. Ze
leren er stapsgewijs omgaan met hun vrijheid, waardoor de overgang van detentie naar de
samenleving geleidelijk aan kan gebeuren.
Als we het project van transitiehuizen bekijken, zien we dat de Minister een keuze heeft
gemaakt om kleinschalige detentie langzaamaan te introduceren in België. Dit is slechts een
kleine stap naar een meer gedifferentieerd detentiebeleid. Het is niet zo dat België nu plots
voorstander is om detentie kleiner te organiseren. De minister gaat door met de bouw van grote
gevangenissen, waardoor omvangrijke instituten nog steeds een prominente plaats innemen in
onze gevangeniscultuur.
98
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
Deze masterproef brengt de discussies omtrent de schaal van detentie en meer bepaald
kleinschalige detentie in kaart. Het was de bedoeling om na te gaan of de ontwikkelingen met
betrekking tot detentiegrootte iets betekenen voor ons Belgisch gevangeniswezen. Om dit te
onderzoeken werd gekozen voor een diepgaande literatuurstudie.
Het is duidelijk dat de ruimtelijke vormgeving en grootte van gevangenissen niet altijd het
onderwerp van discussie is geweest. In de middeleeuwse periode is er nog geen sprake van een
specifieke gevangenisarchitectuur. Het is pas met de opkomst van de moderne gevangenis in
de 18e eeuw dat er aandacht gegeven wordt aan de inrichting van het gebouw. Vanaf dan komt
het besef dat het ontwerp een belangrijke rol speelt inzake de realisatie van de vooropgestelde
doelen van de vrijheidsstraf. Vandaag de dag komt de architectuur en omvang steeds meer op
de voorgrond te staan. We zien dat het ontwerp van een gevangenis moet bijdragen aan de re-
integratie van gedetineerden. Ondanks de belangstelling is er tot nu toe slechts weinig
onderzoek uitgevoerd naar de rol van architecturale ontwerpen in gevangenissen. Uit het
beperkt onderzoek kan wel besloten worden dat dit geen neutraal gegeven is en de inrichting,
vorm en locatie samenhangt met de heersende penitentiaire visie. Daarnaast heeft het
gevangenisontwerp wel degelijk een invloed op het leven van de gebruikers van detentie
(Jewkes & Johnston, 2012; Beijersbergen et al., 2012, 2016). De ruimtelijke vormgeving
bepaalt in grote mate het regime en de sociale interacties binnen de gevangenis alsook de
interacties naar buiten toe (Beyens, 2013).
Een cruciaal aspect dat steeds meer het onderwerp vormt van discussies inzake de organisatie
van het gevangeniswezen is de schaal van detentie. De laatste jaren is er een trend te zien waarin
kleinschalige detentie gepromoot en besproken wordt onder academici. Gevangenissen met een
99
beperkt aantal gedetineerden zouden in het algemeen beter scoren en een hogere kwaliteit van
leven bieden (Johnsen, Granheim & Hegelsen, 2011).
Met dit in het achterhoofd heeft deze masterproef gekeken naar Scandinavië en Nederland, waar
reeds kleinschalige detentieprojecten toegepast worden. Uit de evaluaties van deze vormen van
detentie komt naar voor dat kleinere gevangenissen, en leefgroepen, positievere resultaten
bekomen dan grote instellingen. Deze kleinschalige detentievormen kunnen niet zomaar
overgenomen worden in België. Deze masterproef heeft niet tot doel om na te gaan of
kleinschalige detentie uitvoerbaar is in België. De buitenlandse voorbeelden kunnen wel dienen
als een inspiratiebron om kleinschaligheid in ons land toe te passen. Het wordt tenslotte al
uitgevoerd in andere landen, waarom dan niet bij ons?
Het valt niet meer te ontkennen; de huidige Belgische gevangenissituatie is schrijnend. De 19e-
eeuwse enorme instellingen en hun specifieke inrichting zijn niet het meest geschikt om de
doelstellingen van herstel, rehabilitatie en re-integratie te verwezenlijken. Ook de meer recente
gevangenisgebouwen blijken niet te voldoen aan deze eisen. De Basiswet betreffende het
gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden vormt nochtans dé leidraad voor de
uitbouw van een 21e-eeuws gevangenisconcept. De nood aan een grondige hertekening van ons
huidig detentielandschap wordt steeds dringender. Dit komt niet alleen door de
overbevolkingsproblematiek, maar ook door de hoge recidivecijfers die een wederopsluiting tot
gevolg hebben. Bijna de helft van de vrijgelaten personen belandt opnieuw in de gevangenis.
Het is duidelijk: in de Belgische gevangenissen word je niet gevormd tot een modelburger of
iemand die vlot terug kan meedraaien in een steeds sneller veranderende maatschappij.
100
Door deze pijnlijke toestand, die ook op internationaal vlak veroordeeld wordt, zou je
verwachten dat er stappen ondernomen worden om de organisatie van detentie te verbeteren.
Echter, het huidige beleid van Minister van Justitie Koen Geens is hoofdzakelijk gericht op het
terugdringen van de overbevolking en het vernieuwen van infrastructuren. Het wil eerst en
vooral de problemen waar we al langer mee geconfronteerd worden indijken. Hierdoor is er
weinig plaats om na te denken over alternatieven voor detentie. Dit kan een reden zijn waarom
kleinschalige detentie in België nog bijna onbestaande is op dit moment. En toch is er een kleine
verandering waarneembaar.
Als we gaan kijken wat de discussie omtrent de schaal van detentie betekent voor het
gevangeniswezen in België, zijn er twee verschillende tendensen waar te nemen. Enerzijds is
er de vaststelling dat de huidige Minister van Justitie de bouw van nog eens drie grote
gevangenissen in de toekomst vooropstelt. Het gaat hier over gebouwen waar minstens 300
gedetineerden kunnen geplaatst worden.
Anderzijds is er een kleine verschuiving in visie waar te nemen omtrent de detentiegrootte. Een
verschuiving van grootschalig naar kleinschalig – waarin vooral de opkomst van vzw De
Huizen een belangrijke rol speelt. Hun voorstel om de grote gevangenissen om te vormen tot
een honderdtal kleine detentiehuizen neemt in populariteit toe zowel onder academici,
criminologen, gevangenisdirecteurs en zelfs de gedetineerden. De Minister van Justitie lijkt ook
potentieel te zien in kleinschaligheid, maar springt hier nog voorzichtig mee om. Hij start alvast
met de oprichting van transitiehuizen waar gedetineerden op het einde van hun straf voorbereid
worden op de terugkeer naar de samenleving. De huizen kunnen bijdragen aan een succesvolle
re-integratie, waarbij de gedetineerde begeleid wordt op vlak van zelfstandig wonen, werken
en relaties. Op die manier zou de overgang naar de samenleving beter verlopen. Het plan rolt
101
zich eerst in enkele kleinschalige pilootprojecten uit en indien deze positief geëvalueerd worden
zal een verdere uitbreiding volgen.
Deze twee verschillende visies kunnen op het eerste opzicht tegenstrijdig lijken, maar zijn wel
te begrijpen. Alvorens kleinschalige detentie in België toe te passen, zullen eerst proefprojecten
moeten uitgevoerd worden om te gaan of dit wel het gewenste resultaat met zich meebrengt.
De introductie en toepassing van kleinschalige detentievormen kan niet op één dag gebeuren.
De uitkomst van de evaluatie van transitiehuizen zal voor een groot deel bepalen in welke mate
de visie op kleinschaligheid in detentie wordt aangepast. Als de transitiehuizen blijken te
werken, kan dit mogelijks een verandering in het beleid veroorzaken. Ook de toekomst van
onze grote penitentiaire instituten kan zo ter discussie gesteld worden.
Als de kleinschalige detentievormen vanuit het buitenland bekeken worden samen met de kleine
detentiehuizen die vzw De Huizen vooropstelt en de toekomstige transitiehuizen in België
kunnen we een grote gelijkenis vaststellen. Deze vormen hebben namelijk als hoofdzakelijk
doel om de terugkeer van de gedetineerde naar de vrije samenleving te bevorderen. Zij gaan er
vanuit dat schaalverkleining één van de oplossingen is om de re-integratie waar te maken.
Ondanks de verschillende uitvoering van kleinschaligheid in Scandinavië, Nederland en België,
lijkt het gedachtegoed wel grotendeels overeen te komen.
Een aspect waar onze huidige regering meer beweging kan ondernemen, is het aanbieden van
een gedifferentieerde detentie. Tot op heden is dit te weinig aanwezig in de detentie invulling.
Gedetineerden worden voor een bepaalde periode opgesloten, met weinig vooruitzichten op een
meer op de noden toegespitst regime. Hiervoor zou een gefaseerd detentietraject de oplossing
kunnen zijn, zoals dit reeds in Scandinavië de norm is. De toekomstige transitiehuizen, waarbij
102
gedetineerden het laatste deel van hun straf in een meer open regime doorbrengen, is hier al een
stap in de juiste richting.
Ondanks de onbereidheid tot actie inzake kleinschalige detentie in België, vormt dit stof tot
nadenken. De manier waarop het hedendaags gevangenissysteem werkt, is niet langer aangepast
aan de huidige doelen die voor gevangenen vooropgesteld worden. Dit is dan ook de reden
waarom politici moeten durven actie te ondernemen over alternatieven, ze kunnen hier
bijvoorbeeld veel leren van vzw De Huizen. De ‘Thinking out-of-the-box’ mentaliteit van deze
organisatie is hiervoor geschikt.
103
Bibliografie
Asane Videregaende Skole. (2018). Ulvsnesøy. Retrieved from
http://asanebf.vgs.no/ulvsnesoy
Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden (Wet van 12
januari 2005), B.S. 1 februari 2005.
Beijersbergen, K. A., Dirkzwager, A. J. E., van der Laan, P. H., & Nieuwbeerta, P. (2016). A
Social Building? Prison Architecture and Staff–Prisoner Relationships. Crime and
Delinquency, 62(7), 843-874.
Bentham, J. (1971). Panopticon, or The Inspection-house. Dublin: Thomas Byrne.
Beyens, K. (2013). Penologisch perspectief. In H. Claus, K. Beyens., R. De Meyer, M.
Gryson & L. Naessens (Eds.), Huizen : naar een duurzame penitentiaire aanpak. Brussel:
Academic & Scientific Publ.
Beyens, K., Claus, H., & Naessens, L. (2014). Meer van hetzelfde: is dat wel een goed idee?
Panopticon, 35(3), 213-218.
Bondeson, U. V. (2005). CRIME AND CRIMINALS IN NORDIC COUNTRIES. Society,
42(2), 62-70.
Boone, M., Althoff, M., & Koenraadt, F. (2016). Het leefklimaat in justitiële inrichtingen.
Boom juridisch.
Carrel, H. (2009). The ideology of punishment in late medieval English towns. Social History,
34(3), 301-320.
Christiaens, J. (2001). Het stenen hemd. Aspecten van het 19e-eeuwse penitentiaire vraagstuk
in België. Panopticon, 22(4), 319-341.
104
Claus, H. (2009). De huizen, een concept voor de Belgische gevangenis van de
eenentwintigste eeuw. Orde van de dag, 48, 39-43.
Claus, H., & Gryson, M. (2017). Detentiehuizen – Op maat van mens en strafdoel. Fatik,
34(153) 20-25.
Claus, H., Beyens, K., De Meyer, R., Gryson, M., & Naessens, L. (2013). Huizen : naar een
duurzame penitentiaire aanpak. Brussel: Academic & Scientific Publ.
Constant, J. (1950-1951). L'évolution du régime pénitentiaire (1). Revue de droit pénal et de
criminologie, 9, 1001-1035.
Coyle, A. (2005). Understanding Prisons: Key Issues In Policy And Practice: Key Issues in
Policy and Practice: McGraw-Hill Education.
Crewe, B. (2011). Depth, weight, tightness: Revisiting the pains of imprisonment. Punishment
& Society, 13(5), 509-529.
Daems, T., Hermans, C., Janssens, F., Millen, J., Robert, L., & Scheirs, V. (2016). Quo
vadis?: Tien jaar basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden. Antwerpen:
Maklu Publishers.
Daems, T., Eechaudt, V., Maes, E., & Vander Beken, T. (2014). De basiswet van 12 januari
2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status
quaestionis. Tijdschrift voor Strafrecht, 15(1), 2-46.
Demeersman, T. (2009). Van de bak naar de straat. Fatik, 27(124), 4-11.
De Huizen. (2018). Het Oplossingsplan. Retrieved from
http://dehuizen.be/files/het_oplossingsplan.pdf
Dienst Justitiële Inrichtingen. (2018a). Infographic Gevangeniswezen 2018. Retrieved from
https://www.dji.nl/binaries/dji_infosheet_gevangeniswezen_juni_2018_tcm41-271321.pdf
105
Dienst Justitiële Inrichtingen. (2018b). Volwassenen in detentie. Retrieved
https://www.dji.nl/justitiabelen/volwassenen-in-detentie/index.aspx
Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. (2017). Jaarverslag 2016. Directoraat-generaal
Penitentiaire Inrichtingen. Retrieved from
https://justitie.belgium.be/sites/default/files/bat_ra_2016_nl_light_1.pdf
Downes, D. & van Swaaningen, R. (2007). The Road to Dystopia Changes in the Penal
Climate of the Netherlands. Crime and Justice: Review of Research 35, 31-72.
Dubbeld, L. (2001). In de geborgenheid van de gevangenis: de betekenis van de nieuwe
Nederlandse gevangenisbouw: Amsterdam University Press.
Dullum, J., & Ugelvik, T. (2012). Introduction. Exceptional prisons, exceptional societies? In
J. Dullum & T. Ugelvik (Eds.), Penal exceptionalism? Nordic prison policy and practice (pp.
1-10). Routlegde: Abingdon-New York.
Farrington, D. P., & Nutall, C. P. (1980). Prison size, overcrowding, prison violence, and
recidivism. Journal of Criminal Justice, 8(4), 221-231.
Federale Overheidsdienst Justitie. (2018). Belgische Gevangenissen. Geraadpleegd op 20
maart 2018 via
https://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/gevangenissen/belgische_gevangenissen
Feyaerts, J. (2018). Tussen vier muren : ontwerp van de individuele cel in “de Ducpétiaux-
gevangenis”. Tijdschrift voor interieurgeschiedenis en design, 40, 27–46.
Fijnaut, C. (2010). De voorlopers van de moderne criminologie in België en Nederland.
Justitiele Verkenningen, 36(2), 10-29.
Franke, H. (1992). THE RISE AND DECLINE OF SOLITARY CONFINEMENT. Socio-
historical Explanations of Long-term Penal Changes. The British Journal of Criminology,
32(2), 125-143.
106
Foucault, M. (2012). Discipline and Punish: The Birth of the Prison: Knopf Doubleday
Publishing Group.
Geens. K. (2015a). Het Justitieplan, een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid.
Brussel.
Geens, K. (2015b). Toespraak studienamiddag Maklu-Panopticon op 27 mei 2015: Recidive
op de agenda: van onderzoek tot beleid en praktijk. Retrieved from
https://www.koengeens.be/news/2015/05/27/toespraak-studienamiddag-over-recidive
Geens, K. (2017). Prioriteiten Gevangeniswezen. Retrieved from
https://www.koengeens.be/policy/1-prioriteiten
Geens, K., De Block, M., & Jambon, J. (2016). Persbericht Masterplan gevangenissen en
internering. Retrieved from https://www.koengeens.be/news/2016/05/13/masterplan-
gevangenissen-en-internering-terugdringen-overbevolking-gevangenissen-en-aange
Geltner, G. (2006). Medieval Prisons: Between Myth and Reality, Hell and Purgatory. History
Compass, 4(2), 261-274.
Geltner, G. (2008). The medieval prison : a social history. Princeton: Princeton University
Press.
Geltner, G. (2010). Het leven in de middeleeuwse gevangenis. Madoc, 24(4), 220-229.
Goffman, .E. (1961). The characteristics of total institutions. In D. Cressey (Eds), The Prison:
Studies in Institutional Organization and Change (pp. 15-64). New York: Holt, Rinehart and
Winston.
Goffman, E. (1973). Asylums : essays on the social situation of mental patients and other
inmates. Repr. London: Penguin books.
107
Gryson, M. (2013). Oplossingsplan. In H. Claus, K. Beyens., R. De Meyer, M. Gryson & L.
Naessens (Eds.), Huizen : naar een duurzame penitentiaire aanpak. Brussel: Academic &
Scientific Publ.
Inspectie voor Sanctietoepassing. (2010). Themaonderzoek Zeer Beperkt Beveiligde
Inrichtingen. Retrieved from https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-74314.pdf
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Belgium. Retrieved from
http://www.prisonstudies.org/country/belgium
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Finland. Retrieved from
http://www.prisonstudies.org/country/finland
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Denmark. Retrieved from
http://www.prisonstudies.org/country/denmark
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Netherlands. Retrieved
from http://www.prisonstudies.org/country/netherlands
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Norway. Retrieved from
http://www.prisonstudies.org/country/norway
International Centre for Prison Studies. (2018). World Prison Brief Sweden. Retrieved from
http://www.prisonstudies.org/country/sweden
Irwin, J., & Cressey, D. (1962). Thieves, Convicts and the Inmate Culture. Social Problems,
10(2), 142-155.
Jewkes, Y. & Johnston, H. (2012). The evolution of prison architecture. In Y. Jewkes (Eds.),
Handbook on Prisons. Routlegde.
Johnston, H. (2016). Prison histories, 1770s-1950s. In Y. Jewkes, B. Crewe & J. Bennett.
(Eds.). Handbook on Prisons. Routledge
108
Janssens, F., & Beyens, K. (2009). Nieuwe tijden, nieuwe gevangenissen. Oikos, 51(4), 6-20.
Klifman, M. (24 oktober 2017). Op bezoek in de ‘Re-Entrywoning’ in Ruiselede. Het
Nieuwsblad. Retrieved from https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20171024_03149895
Koksal, A. (22 februari 2018). Nieuw rapport Amnesty International: 'Toestand in Belgische
gevangenissen nog altijd problematisch'. Knack. Retrieved from
http://m.knack.be/nieuws/politiek/nieuw-rapport-amnesty-international-toestand-in-belgische-
gevangenissen-nog-altijd-problematisch/article-normal-968115.html
Kriminalomsorgen, (2018a). About the Norwegian Correctional Service. Retrieved from
http://www.kriminalomsorgen.no/index.php?cat=265199
Kriminalomsorgen. (2018b). Gevangenis Bergen, afdeling Osterøy. Retrieved from
http://www.kriminalomsorgen.no/bergen-fengsel-osteroey-avdeling.5061712-242495.html
Kriminalomsorgen. (2018c). Ullersmo Prison, departement Kroksrud. Retrieved from
http://www.kriminalomsorgen.no/ullersmo-fengsel-kroksrud-avdeling.5023147-242495.html
Laemers, M., Vegter, P.C. & Fiselier, J.P. (2001). Evaluatie Penitentiaire Beginselenwet en
Penitentiaire Maatregel. Nijmegen: ITS.
Liebling, A., Hulley, S., & Crewe, B. (2011). Conceptualising and Measuring the Quality of
Prison Life. In D. Gadd, S. Karstedt, & S. F. Messner (Eds.), The SAGE Handbook of
Criminological Research Methods. London, United Kingdom: SAGE Publications Ltd.
Loyens, K. (2004). Resocialisatie van (ex-)gedetineerden: Vlaanderen versus Nederland.
FATIK, 104, 7-11.
Maes, E. (2009). Het actuele penitentiaire beleid in confrontatie met zijn verleden. In T.
Daems (Eds.). Achter tralies in België. Academia Press
Maes, E. (2009). Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf : 200 jaar Belgisch
gevangeniswezen. Antwerpen: Maklu.
109
Maes, E. & Robert, L. (2012). Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis. Brussel:
NICC.
Martyn, Georges. (2011). Een blik in de “oude doos”: gevangen in Gent voor 1862. In
Georges Martyn, K. Velle, P. Drossens, B. Vanhulle, M. Cattrysse, D. Roden, L. Stas, et al.
(Eds.), 150 jaar nieuwewandeling : gevangenis Gent [1862-2012] (pp. 10–37). Heule:
Snoeck-Ducaju.
Martyn, G., Cattrysse, M., & Vanhulle, B. (2011). Een nieuwe gevangenis op grond van
nieuwe ideeën. In Georges Martyn, K. Velle, P. Drossens, B. Vanhulle, M. Cattrysse, D.
Roden, L. Stas, et al. (Eds.), 150 jaar nieuwewandeling : gevangenis Gent [1862-2012] (pp.
38–69). Heule: Snoeck-Ducaju.
McGowen, R. (1995). The well-ordered prison. England, 1780-1865 (Eds.), In Morris, N. &
Rothman, D.J. The Oxford history of prison. The practice of punishment in Western society.
Oxford: Oxford university press.
Melossi, D., Pavarini, M., & Cousin, G. (1981). The prison and the factory : origins of the
penitentiary system. London: MacMillan.
Miller, J., & Miller, R. (1987). Jeremy Bentham's Panoptic Device. October, 41, 3-29.
Morris, N., & Rothman, D. J. (1995). The Oxford history of the prison : the practice of
punishment in Western society. Oxford: Oxford university press.
Noens, L., Roebben, K., Molmans, J., Claes, K., Vos, B., & Versele, A. (2016).
Transitiehuizen ... Naar een vorm van justitie die meer humaan en efficiënt is? Panopticon,
37(4), 387-392.
Peters, T. (1993). Edouard Ducpetiaux 1804-1868. In C. Fijnaut (Eds.), Gestalten uit het
verleden. Deurne: Kluwer rechtswetenschappen.
110
PLC Ruiselede. (2016). Jaarverslag 2016. Retrieved from
https://www.departementwvg.be/documenten/documenten-penitentiair-landbouwcentrum-
ruiselede
Prang, R., van Wingerden, S. & Timmer, R. (2010). Opvang en begeleiding van (ex-)
gedetineerden: een hele klus. Tijdschrift voor strafrechtspleging, 89(5), 290-302.
Pratt, J. (2002). Punishment and Civilization: Penal Tolerance and Intolerance in Modern
Society: SAGE Publications.
Pratt, J. (2008). Scandinavian Exceptionalism in an Era of Penal Excess Part I: The Nature
and Roots of Scandinavian Exceptionalism. The British Journal of Criminology, 48(2), 119-
137.
Pratt, J., & Eriksson, A. (2011). 'Mr. Larsson is walking out again'. The origins and
development of Scandinavian prison systems. Australian & New Zealand Journal of
Criminology, 44(1), 7-23.
Pugh, R.B. (1968). Imprisonment in Medieval England. Cambridge University Press.
Ramakers, A., Nieuwbeerta, P. van Wilsem, J., Dirkzwager, A. & Reef, J. (2014).
Werk(kenmerken) en recidiverisico's na detentie in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie
(56) 2, 67-89.
Regie der Gebouwen. (2017). Leopoldsburg Gevangenis. Retrieved from
http://www.regiedergebouwen.be/nl/projects/gevangenis-11
Regie der Gebouwen. (2018a). Haren (Brussel) Gevangenis(dorp). Retrieved from
https://www.regiedergebouwen.be/nl/projects/gevangenisdorp
Regie der Gebouwen. (2018b). Vresse-sur-Semois Gevangenis. Retrieved from
http://www.regiedergebouwen.be/nl/projects/gevangenis-13
111
Seiter, R. P., & Kadela, K. R. (2003). Prisoner Reentry: What Works, What Does Not, and
What Is Promising. Crime & Delinquency, 49(3), 360-388.
Snacken, S. (1994). Overbevolkte gevangenissen en strafrechtelijk beleid. Panopticon, 15(1),
1-8.
Snacken, S., (2010). “Het leven in de gevangenis: individuele beleving en collectief
gebeuren”, FATIK, (127), 17-22.
Spierenburg, P. (1987). From Amsterdam to Auburn an Explanation for the Rise of the Prison
in Seventeenth-Century Holland and Nineteenth-Century America. Journal of Social History,
20(3), 439-461.
Spierenburg, P., & Lissenberg, E. (2007). The Prison Experience: Disciplinary Institutions
and Their Inmates in Early Modern Europe: Amsterdam University Press.
Stevens, F. (1993). Jean Vilain XIIII 1712-1777. In: Fijnaut, C. (Eds.). Gestalten uit het
verleden. Deurne: Kluwer rechtswetenschappen.
Stichting Moria. (2016). Jaarverslag Stichting Moria 2015. Retrieved from
https://www.stichtingmoria.nl/fileadmin/user_upload/docs/jaarverslagen/Moria_2015_Cijfers
_en_verhaal.pdf
Stichting Moria. (2018). Moria: Werken aan vrijheid. Retrieved from
https://www.stichtingmoria.nl/
Stichting Ontmoeting. (2018). Over Ontmoeting. Retrieved from
https://www.ontmoeting.org/watdoenwij/
Tak, P.J.P. (2008). The Dutch criminal justice system: third edition. Nijmegen: Wolf Legal
Publishers
Van der Slice, A. (1936). Elizabethan houses of correction. Journal of the American Institute
of Criminal Law and Criminology 27(1), 45-67.
112
Vandebosch, H. (2002). De invloed van persoonlijke achtergrondkenmerken en
gevangenisfactoren op de probleemervaring en de aanpassingswijze van Nederlandstalige
veroordeelden: een studie in vijf Vlaamse strafinrichtingen. Panopticon, 23(1), 22-43.
Vander Beken, T. (2015). Howardreizen : de rol van de gevangenis in Europa. Antwerpen-
Apeldoorn: Maklu.
Vander Beken, T., & Herkes, G. (2017). Scenario’s voor de gevangenis van de toekomst. In
Justitie 2020: straffen : waarom? hoe? / Justice 2020. Punir: pourquoi? comment? (pp. 183-
221). Antwerpen.
Velle, K., Drossens, P., & Vanhulle, B. (2011). Het dagelijks leven in de gevangenis vóór de
Tweede Wereldoorlog. In Georges Martyn, K. Velle, P. Drossens, & N. Wyns (Eds.), 150
jaar nieuwewandeling : gevangenis Gent 1862-2012 (pp. 70–113). Gent: Snoeck.
Verhofstadt, D. (2014). Cesare Beccaria: 250 jaar over misdaden en straffen. (D.
Verhofstadt, Ed.) (2nd ed.). Antwerpen: Houtekiet.
van Wingerden, S., Alberda, D., Moerings, M., Wartna, B., & van Wilsem, J. (2010).
Recidive en nazorg: Onderzoek onder oud-bewoners van Exodus, DOOR, Moria en
Ontmoeting. Den Haag: Boom.
van Wingerden, S., & Moerings, L. M. (2007). Het succes van Exodus; evaluatieonderzoek
naar resocialisatie en recidive van oud-bewoners. Proces, Tijdschrift voor strafrechtspleging,
86(1), 2 - 8.
van Wingerden, S., Verweij, S., Wartna, B., & Moerings, M. (2017). Exodus: Naar een leven
zonder criminaliteit? Recidiveonderzoek onder ex-gedetineerden die tussen 1999 en 2012 een
periode in een Exodushuis verbleven. Universiteit Leiden: Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum.
Recommended