View
1
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
OPLEIDING LICHAMELIJKE OPVOEDING EN BEWEGINGSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014-2016
De sociale impact van sportevenementen naargelang de grootte van het event
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van master in de lichamelijke opvoeding
en de bewegingswetenschappen.
Michelle Van Houte Promotor: Prof. Dr. Annick Willem
Sofie Barbé Begeleider: Lies Dobbels
i
I. Voorwoord
Via deze masterproef willen wij onze master sportmanagement in schoonheid eindigen. Onze
vriendschap en gedeelde passie voor eventmanagement heeft ervoor gezorgd dat we deze
laatste opdracht hebben kunnen verwezenlijken. We hopen hiermee het belang van de sociale
impact van evenementen te benadrukken.
Dit werk was niet mogelijk zonder de nodige hulp. We willen in het bijzonder professor
Annick Willem bedanken voor de goede begeleiding en regelmatige feedback. Ook willen we
onze vrienden en familie bedanken voor het meehelpen bij het optimaliseren van de
masterproef en het verzamelen van data. Voor dit laatste aspect willen we zeker de
organisatoren van de evenementen niet vergeten. Speciale dank gaat hiervoor uit naar Golazo
Sports, Gentloopt, Atletiekclub Deinze en de Krekenlopers Sint-Laureins.
Michelle en Sofie
ii
II. Abstract
Doelstelling: Door het groeiend belang van sport voor de gezondheid, is de interesse in
sportevenementen toegenomen. Een sportevent kan verschillende soorten impact
teweegbrengen, maar er is een stijgend belang voor de sociale impact. De sociale impact van
een event kan immers kosten rechtvaardigen en toegevoegde waarde voor organisatoren
leveren. Ondanks het feit dat er wereldwijd veel frequenter sportevenementen op een kleine of
middelgrote schaal worden georganiseerd, gebeurde er reeds meer onderzoek naar de sociale
impact van mega sportevenementen. De studies die bestaan met betrekking tot kleinere events
bestudeerden deze events meestal als individuele cases zonder vergelijking tussen events van
verschillende omvang. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of de sociale impact (in
het kader van socialisatie, menselijk kapitaal, stadsvernieuwing en steun/toelating door de
overheid) wezenlijk verschilt naargelang de grootte van een event, meer bepaald of er een
verschil bestaat tussen kleine en middelgrote evenementen.
Methodiek: Er werden twee middelgrote en twee kleine sportevenementen geselecteerd,
waarbij deelnemers, toeschouwers en omwonenden een vragenlijst gepresenteerd kregen.
Voorafgaand kreeg ook de organisator van elke event een schriftelijke vragenlijst toegestuurd,
om een idee te krijgen van hun visie op het sociaal potentieel van het sportevent. Als
meetinstrument werd een vragenlijst, gebaseerd op Ohmann et al. (2006), gebruikt. Deze werd
aangevuld met vragen van Taks (2013, 2015). Zowel het profiel als de waargenomen sociale
impact werden bevraagd. Er werden in totaal 1022 vragenlijsten verzameld waarvan 440 van
deelnemers, 302 van toeschouwers en 280 van omwonenden. Onder andere multiple
regressies en mancova’s werden uitgevoerd, met behulp van SPSS 23. Dit om verschillen
bloot te leggen in sociale impactfactoren voor verschillende groottes van evenementen en
verschillende profielkenmerken. Aanvullend werden antwoorden op de kwalitatieve vraag
opgelijst om een compleet beeld te verkrijgen van elke waargenomen sociale impact.
Resultaten: De resultaten tonen dat er voor sommige impactfactoren discrepantie bestaat
tussen het effect dat organisatoren verwachten en het effect dat deelnemers, toeschouwers en
omwonenden effectief waarnemen. Data-analyse toont aan dat de impactfactor positieve
socialisatie een grotere positieve invloed heeft bij kleine events in vergelijking met
middelgrote events. Imago en steun/toelating door de overheid daarentegen hebben een
grotere positieve invloed bij middelgrote evenementen. De negatieve aspecten werden minder
iii
waargenomen op kleine events in vergelijking met middelgrote events. Voor de impact
menselijk kapitaal tenslotte werden geen significante verschillen tussen kleine en middelgrote
events waargenomen.
Besluit: Het is belangrijk voor organisatoren om het effect van een sportevent op aanwezigen
en omwonenden goed te kunnen inschatten. Zo kunnen positieve effecten worden versterkt en
negatieve effecten worden beperkt. Het onderzoek bevat enkele beperkingen omtrent
representativiteit, focus en voldoende vergelijkende data. Verder worden suggesties naar
verder onderzoek geformuleerd.
Inhoudstafel
1. Literatuurstudie ............................................................................................................................ 1
1.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 1
1.2 Types en groottes van sportevenementen ....................................................................................... 2 1.2.1 Grootte van evenementen ................................................................................................................................... 2
1.2.1.1 Grootte volgens media-aandacht en economische activiteit .................................................. 2 1.2.1.2 Grootte volgens algemene impact .................................................................................................. 4 1.2.1.3 Grootte volgens toeristische vraag en waarde ............................................................................ 5
1.2.2 Types evenementen ................................................................................................................................................ 5 1.2.3 Besluit ......................................................................................................................................................................... 7
1.3 Soorten impact van sportevenementen ........................................................................................... 8 1.3.1 Economische impact ............................................................................................................................................. 9 1.3.2 Sportparticipatie ..................................................................................................................................................... 9 1.3.3 Toerisme ...................................................................................................................................................................10 1.3.4 Sociale impact .......................................................................................................................................................10 1.3.5 Nalatenschap..........................................................................................................................................................11
1.4 Sociale impact van sportevenementen .......................................................................................... 12 1.4.1 Sociale impact .......................................................................................................................................................12 1.4.2 Perspectieven rond sociale impact ...............................................................................................................14
1.4.2.1 Menselijk kapitaal ............................................................................................................................. 14 1.4.2.2 Socialisatie ........................................................................................................................................... 15 1.4.2.3 Stadsvernieuwing .............................................................................................................................. 17
1.4.3 Meten van de sociale impact ...........................................................................................................................19
1.5 Besluit ........................................................................................................................................... 21
2. Methode ....................................................................................................................................... 22
2.1 Populatie ....................................................................................................................................... 22
2.2 Procedure ...................................................................................................................................... 24
2.3 Meetinstrumenten ......................................................................................................................... 25
2.4 Data-analyse ................................................................................................................................. 26
3. Resultaten .................................................................................................................................... 27
3.1 Resultaten organisatoren ............................................................................................................... 27
3.2 Profiel overige respondenten ........................................................................................................ 28
3.3 Gemiddelde scores en effectieve impact ...................................................................................... 29
3.4 Invloed van controlevariabelen op de sociale impact ................................................................... 31 3.4.1 Profielkenmerken .................................................................................................................................................32
3.4.1.1 Geslacht (independent sample t-test) .......................................................................................... 32 3.4.1.2 Leeftijd (one-way anova) ................................................................................................................ 32 3.4.1.3 Hoogst behaald diploma (one-way anova) ................................................................................ 32
3.4.2 Event-gerelateerde kenmerken .......................................................................................................................33 3.4.2.1 Eerste aanwezigheid (independent sample t-test) ................................................................... 33 3.4.2.2 Familie/vrienden deelgenomen (independent sample t-test) ............................................... 33 3.4.2.3 Woonplaats in organiserende stad (independent sample t-test) .......................................... 33 3.4.2.4 Aantal jaren wonend in de organiserende stad (one-way anova) ....................................... 33
3.5 Invloed van betrokkenheid en grootte op de sociale impact, met tevredenheid als covariaat ...... 37 3.5.1 Multivariaat ............................................................................................................................................................37 3.5.2 Univariaat ...............................................................................................................................................................38
3.5.2.1 Tevredenheid ...................................................................................................................................... 38 3.5.2.2 Grootte .................................................................................................................................................. 38 3.5.2.3 Betrokkenheid .................................................................................................................................... 39
3.6 Invloed van combinatie van relevante controlevariabelen............................................................ 41 3.6.1 Opsplitsing op basis van grootte ...................................................................................................................41 3.6.2 Opsplitsing op basis van impactfactor ........................................................................................................41
3.6.2.1 Menselijk kapitaal ............................................................................................................................. 41 3.6.2.2 Negatieve socialisatie ....................................................................................................................... 41 3.6.2.3 Positieve socialisatie ......................................................................................................................... 43 3.6.2.4 Imago ..................................................................................................................................................... 43 3.6.2.5 Steun/toelating door de overheid .................................................................................................. 43
3.7 Verhouding tevredenheid tussen de verschillende groepen .......................................................... 44 3.7.1 Grootte ......................................................................................................................................................................44 3.7.2 Betrokkenheid ........................................................................................................................................................44
3.8 Kwalitatieve variabele .................................................................................................................. 45
4. Discussie ....................................................................................................................................... 46
4.1 Inleiding ........................................................................................................................................ 46
4.2 Organisatoren t.o.v. aanwezigen en omwonenden ....................................................................... 46
4.3 Menselijk kapitaal ......................................................................................................................... 48
4.4 Negatieve socialisatie ................................................................................................................... 48
4.5 Positieve socialisatie ..................................................................................................................... 50
4.6 Stadsvernieuwing .......................................................................................................................... 52 4.6.1 Imago.........................................................................................................................................................................52 4.6.2 Infrastructuur .........................................................................................................................................................53
4.7 Steun/toelating door de overheid .................................................................................................. 54
5. Besluit .......................................................................................................................................... 56
6. Referentielijst .............................................................................................................................. 58
7. Bijlagen ........................................................................................................................................ 65
7.1 Vragenlijsten ................................................................................................................................. 65 7.1.2 Profiel deelnemers/toeschouwers ..................................................................................................................65 7.1.3 Profiel omwonende ..............................................................................................................................................65 7.1.4 Profiel organisator ..............................................................................................................................................66 7.1.5 Sociale impact deelnemers/toeschouwers/omwonenden......................................................................67 7.1.6 Sociale impact organisatoren .........................................................................................................................69
7.2 Ingevulde vragenlijsten organisatoren .......................................................................................... 70 7.2.1 Mechelen ..................................................................................................................................................................70 7.2.2 Gent ............................................................................................................................................................................72 7.2.3 Deinze .......................................................................................................................................................................74 7.2.4 Watervliet ................................................................................................................................................................75
7.3 Betrouwbaarheidsanalyses ............................................................................................................ 77 7.3.1 Vooraf (Devlieghere en De Leenheer, testevent) ....................................................................................77 7.3.2 Alle vier de events samen ..................................................................................................................................79
7.4 Kwalitatieve variabele .................................................................................................................. 80
7.4.1 Middelgroot - Mechelen ....................................................................................................................................80 7.4.2 Middelgroot - Gent ..............................................................................................................................................81 7.4.3 Klein - Deinze ........................................................................................................................................................83 7.4.4 Klein - Watervliet .................................................................................................................................................84
7.5 Output regressies .......................................................................................................................... 85 7.5.1 Menselijk kapitaal ................................................................................................................................................85 7.5.2 Negatieve socialisatie .........................................................................................................................................86 7.5.3 Positieve socialisatie ..........................................................................................................................................87 7.5.4 Imago.........................................................................................................................................................................88 7.5.5 Infrastructuur .........................................................................................................................................................89 7.5.6 Steun/toelating door de overheid ...................................................................................................................90
1
1. Literatuurstudie
1.1 Inleiding
Sportevenementen worden al jarenlang en wereldwijd als belangrijke toeristische attracties
beschouwd. Door het toenemend belang van sport voor de gezondheid is de interesse in
sportevenementen nog toegenomen. Ze bestaan in allerlei soorten en maten. Binnen deze
paper wordt een indeling gemaakt op basis van grootte en type. De indeling op grootte wordt
door verschillende auteurs op een verschillende manier gedaan. Zo maken Gratton, Dobson &
Shibli (2000) en Wilson (2006) een onderscheid op basis van media-aandacht en economische
activiteit. Bowdin (2006) en Ottevanger (2007) daarentegen maken een indeling op basis van
algemene impact. Dit omvat de opkomst van het publiek, de media-aandacht, het profiel, de
infrastructuur, de kosten en de voordelen van het evenement omvat. Tenslotte maakt Getz
(2005) een onderscheid op basis van toeristische vraag en waarde dat onder andere
groeipotentieel, kwaliteit, imago, marktaandeel en economische voordelen omvat.
Verscheidene groottes en types van sportevenementen kunnen een verschillende impact
teweegbrengen. In deze studie wordt er een onderscheid gemaakt tussen sportparticipatie,
economische, toeristische en sociale impact. Een impact die blijft duren wordt omschreven als
nalatenschap.
In vergelijking met andere soorten impact, is de sociale impact minder tastbaar en hierdoor
moeilijker te meten. Dit zegt echter niets over de functionaliteit van deze sociale impact. Deze
is immers al meermaals aangetoond. De hoge kosten bij het organiseren van een
sportevenement kunnen dan ook mede gerechtvaardigd worden door de sociale voordelen die
hiermee gepercipieerd worden. Het onderzoek naar grote evenementen is uitgebreid in
tegenstelling tot studies over kleinschalige evenementen. Deze zijn echter belangrijk, want ze
komen frequenter voor.
Taks (2013) stelt dat de definitie van niet-mega evenementen, die gebaseerd is op de
literatuur, te beperkt is en er verder onderzoek nodig is over de verschillende soorten niet-
mega sportevenementen. Deze masterproef onderzoekt het verschil in sociale impact tussen
middelgrote en kleine sportevenementen met een focus op de concepten menselijk kapitaal,
socialisatie en stadsvernieuwing.
2
1.2 Types en groottes van sportevenementen
Er zijn in de literatuur meerdere typologieën van sportevenementen te vinden. Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen auteurs die de sportevenementen in grootte onderverdelen en
degenen die een typologie onafhankelijk van de grootte van het evenement geconstrueerd
hebben.
1.2.1 Grootte van evenementen
Hieronder worden verschillende indelingen besproken. Deze studie geeft de indelingen
volgens Taks (2013), Gratton et al. (2000), Wilson (2006), Gratton, Dobson & Shibli (2000),
Bowdin (2006) en Ottevanger (2007) weer.
1.2.1.1 Grootte volgens media-aandacht en economische activiteit
Een eerste onderscheid in grootte van sportevenementen is dat tussen non-mega sportevents
(NMSEs) en mega sportevents (MSEs) (Taks, 2013). ‘Mega’ refereert naar de grootste en
meest bekende evenementen. Door hun grootte genereren ze veel media-aandacht, prestige,
toerisme en/of economische impact voor de organiserende gemeenschap (Getz, 2012). Dit
onderscheid kan eveneens gelinkt worden aan de typologie van evenementen van Gratton,
Dobson & Shibli (2000), Zij maken een onderscheid tussen vier types van grote
sportevenementen:
Type A: eenmalig georganiseerde, grote, internationale sportevenementen met
significante economische impact en media-interesse.
Type B: jaarlijks georganiseerde grote sportevenementen met significante
economische impact en media-interesse.
Type C: eenmalig georganiseerde, internationale, competitieve
sportevenementen met kleinere economische impact.
Type D: Jaarlijks georganiseerde, grote, competitieve sportevenementen met
kleinere economische impact.
Mega sportevents komen overeen met de type A-evenementen. Voorheen werden deze mega
sportevents of type A evenementen ook wel ‘Hallmark evenementen’ genoemd (Hiller, 2000).
Volgens dezelfde typologie komen non-mega sportevents overeen met type C-evenementen.
Het onderscheid tussen beide evenementen ligt niet zozeer in de grootte van het spektakel
zelf. In dit opzicht zijn zowel MSEs als NMSEs als groot te beschouwen.
3
Ze verschillen echter wel in het aantal mensen dat aanwezig is op het evenement en de
samenstelling van het kijkende publiek. Hiermee wordt onder andere bedoeld welk aandeel
van het publiek al dan niet lokale toeschouwers zijn. Eventuele andere verschillen kunnen
liggen in de grootte van de infrastructuur. Die is immers vaak groter bij mega sportevents.
De typologie van Gratton, Dobson & Shibli (2000) is opgesteld met het oog op
mogelijkheden van events bij het genereren van economische winst. Er wordt hierbij een
onderscheid gemaakt tussen enerzijds de grootte van de economische impact en anderzijds
tussen het al dan niet jaarlijks organiseren van sportevenementen. Hierbij worden de
evenementen die jaarlijks op een andere plaats worden georganiseerd, bij de éénmalige
evenementen gerekend.
Uit deze vier types kan worden afgeleid dat type A en B evenementen de grootste
economische impact zullen genereren. Toch is het ook zeer belangrijk type C en D
evenementen te bestuderen omdat deze frequenter voorkomen. Hoewel type D evenementen
slechts een kleine economische impact hebben, zullen ook de kosten verbonden aan de opstart
van deze events kleiner zijn doordat ze jaarlijks worden georganiseerd. Bij type C
evenementen kunnen vooral kleinschalige evenementen een groter probleem vormen wegens
lagere economische opbrengsten in vergelijking met grotere evenementen. Deze kleinere
evenementen brengen echter ook lagere kosten met zich mee. Bijgevolg is er wel
mogelijkheid tot even groot rendement. Naast de economische impact, kan men ook verder
kijken naar de impact op sportparticipatie en de sociale impact.
De studie van Wilson (2006) focust, in tegenstelling tot de studie van Gratton, Dobson &
Shibli (2000), op kleinschalige events. Bij het vergelijken van vier kleine, lokale
zwemevenementen kwam men tot de conclusie dat deze events niet binnen de vier mogelijke
types van Gratton, Dobson & Shibli (2000), passen. Doordat deze kleinere events ook een
kleinere opkomst van publiek kennen, zal de economische impact bijgevolg ook een stuk
kleiner zijn. Als oplossing voor deze bevinding werd een vijfde type in het leven geroepen.
Type E evenementen worden gedefinieerd als: “Kleine jaarlijkse sportevenementen met heel
kleine economische impact en zonder enige media-interesse” (Wilson, 2006, p.86).
4
1.2.1.2 Grootte volgens algemene impact
De impact van sportevenementen kent verschillende subdomeinen. Bowdin (2006) houdt bij
de beoordeling van de impact van sportevenementen rekening met de opkomst van het
publiek, de media-aandacht, het profiel, de infrastructuur, de kosten en de voordelen die het
evenement teweeg brengt. Hij vond dat hoe groter het evenement is, hoe groter de impact is
en onderscheidt zo achtereenvolgens een lokaal, een groot, een hallmark en een mega
evenement.
Ottevanger (2007) onderscheidt dezelfde categorieën van evenementen als Bowdin (2006),
met uitzondering van de grote evenementen. Bovendien vindt hij ook hetzelfde positieve
verband tussen de hoeveelheid impact en de grootte van het evenement (zie figuur 1). Zoals
eerder vermeld, zijn de lokale evenementen de grootste categorie van sportevenementen. Voor
het begrip ‘Hallmark evenement’ bestaan meerdere definities. Volgens Getz (1997) zijn dit
evenementen met een groots imago, traditie en publiciteit die zorgen voor een competitief
voordeel voor de organiserende gemeente, stad of land. Een mega event daarentegen,
genereert nog grotere voordelen voor de organiserende regio en krijgt te maken met een
aanzienlijk grote media-aandacht.
Fig. 1 Indeling van sportevenementen op basis van impact en grootte (Ottevanger, 2007).
5
1.2.1.3 Grootte volgens toeristische vraag en waarde
De piramidestructuur van Getz (2005) (zie figuur 2) maakt een onderscheid tussen lokale
evenementen, regionale evenementen, periodieke hallmark evenementen en occasionele mega
evenementen. Hoe hoger de toeristische vraag en waarde van de evenementen, hoe hoger men
klimt in de piramide en hoe groter het evenement.
Deze waarde kan gemeten worden aan de hand van verschillende variabelen waaronder onder
andere groeipotentieel, kwaliteit, imago, marktaandeel en economische voordelen. Hoewel
deze mega evenementen veel vraag en waarde kennen, zijn deze het minst talrijk aanwezig.
Fig 2: Indeling van sportevenementen op basis van toeristisch vraag en waarde (Getz, 2005)
1.2.2 Types evenementen
Ten eerste, maakt Getz (2005) een onderscheid in vier categorieën van evenementen. Eén van
deze categorieën bevat de sportcompetities en recreatiesporten. Men maakt binnen de
competitieve sport onderscheid tussen amateurs en professionelen en tussen toeschouwers en
deelnemers. Binnen de recreatieve sport daarentegen, maakt men een verschil tussen sport en
spel. De overige drie categorieën zijn irrelevant binnen het domein van de sport.
Ten tweede, houden Murphy & Bauman (2007), in tegenstelling tot Getz (2005), enkel
rekening met sportevenementen. Murphy & Bauman (2007) vergelijken drie types van
evenementen om het effect na te gaan van deze mega evenementen op de hoeveelheid fysieke
activiteit van de betrokken gemeenschap.
6
De 3 types worden hieronder beschreven.
Elite sportevenementen waarbij de populatie vooral betrokken is als
toeschouwer.
Niet-elite sportevenementen waaraan de hele gemeenschap kan deelnemen.
Grote, gezondheidspromotionele sportevenementen georganiseerd met als doel
toename van de fysieke activiteit van de betreffende populatie.
Ten derde kan er een onderscheid gemaakt worden in elite evenementen en niet-elite of
participatie evenementen. Coleman & Ramchandani (2010) definiëren een niet-elite
sportevenement als elk evenement met primaire focus op het promoten van sportparticipatie
en verbondenheid in plaats van op de sportieve uitkomst.
De relatie tussen massa-participatie en elitesport wordt beschreven in Green’s (2005)
piramidemodel van sportontwikkeling (zie fig. 3). Dit model geeft drie levels van
sportontwikkeling weer. Ten eerste massa-participatie met als doel kansen te bieden aan
iedereen die aan sport wil doen. Vervolgens competitieve sport met als doel om kansen aan
atleten te bieden om hun potentieel in sport te bereiken. Tenslotte hoge prestatie-sporten
waarbij de atleten geïdentificeerd en ontwikkeld zijn door hun sportief potentieel.
Fig. 3 Piramidemodel van sportontwikkeling (Green, 2005)
De voordelen van grote elite evenementen zijn, in tegenstelling tot de niet-elite of participatie
evenementen, wereldwijd erkend. Er zijn dan ook veel minder studies naar de impact van
participatie sportevenementen. Dit omdat men de economische impact van elite events vaak
als hoger waardeert. Deze reden is echter niet altijd terecht. Niet-elite events brengen
misschien wel minder opbrengsten met zich mee, maar ook minder kosten.
7
1.2.3 Besluit
Er bestaan heel wat verschillende indelingen van sportevenementen. Voor dit onderzoek dient
een onderscheid gemaakt te worden tussen middelgrote en kleine sportevenementen. Voor de
kleine evenementen wordt de definitie van Wilson (2006) gebruikt die hierboven al wordt
omschreven als type E evenementen. Dit zijn kleine jaarlijkse sportevenementen met heel
kleine economische impact en zonder enige media-interesse. Een groot evenement wordt
gedefinieerd op basis van de studie van Taks (2013), die deze mega sportevenementen noemt.
Dit zijn de grootste en meest bekende evenementen. Door hun grootte genereren ze volgens
Getz (2012) veel media-aandacht, prestige, toerisme en/of economische impact voor de
organiserende gemeenschap. Alles wat qua grootte tussen deze kleine en grote evenementen
valt, wordt gecategoriseerd als middelgrote sportevenementen. Verder maken we ook een
onderscheid tussen elite- en participatie evenementen. De focus van dit onderzoek ligt op
participatie of niet-elite evenementen. Deze worden door Coleman & Ramchandani (2010)
gedefinieerd als elk evenement met primaire focus op het promoten van sportparticipatie en
verbondenheid in plaats van op de sportieve uitkomst.
8
1.3 Soorten impact van sportevenementen
Er zijn verschillende auteurs die spreken over de diverse effecten die evenementen hebben op
de gemeenschap. De volgende drie indelingen zijn de meest prominente. Ritchie (1984)
spreekt over zes dimensies: (1)economisch, (2)toerisme/commercieel, (3)fysiek, (4)sociaal-
cultureel, (5)psychologisch en (6)politiek. Bij de verschillende soorten impact van Massey &
Brown (2001) zijn enkele verschillen waar te nemen. Het (3)fysiek onderdeel is namelijk
onderverdeeld in (a)nalatenschap en (b)stadsvernieuwing. De dimensie (4)sociaal-cultureel
van Ritchie (1984) stemt overeen met de dimensies (c)sociaal en (d)sportparticipatie en
ontwikkeling van Massey & Brown (2001). Taks (2013) legt de focus op sociale impact. Dit
omvat het (4)sociaal-cultureel en (6)politiek onderdeel van Ritchie (1984), dat Taks (2013)
omschrijft als lokale en/of nationale trots, gemeenschapsgeest en internationale herkenning.
Ook (b)stadsvernieuwing (Massey & Brown, 2001) heeft Taks (2013) onder de noemer
sociale impact geplaatst.
In het onderzoek van Murphy & Bauman (2007) worden de effecten van sportevenementen
onderzocht op 3 verschillende niveaus: het omgevingsniveau, het maatschappelijk- en
gemeenschapsniveau en het individueel niveau. In het omgevingsniveau onderzoekt men de
stadsvernieuwing en de bereikbaarheid. Bij het maatschappelijk- en gemeenschapsniveau
focust men op het sociale aspect, dat trots en sociale cohesie omvat. De sportparticipatie en de
intentie tot sportparticipatie horen thuis op het individueel niveau.
Deze masterproef focust op de sociale impact. Hiervoor baseert deze studie zich op de
indeling van Massey & Brown (2001), maar wordt stadsvernieuwing net zoals bij Taks (2013)
onder de noemer “sociale impact” geplaatst. De meeste studies onderzoeken de impact van
grote evenementen (Massey & Brown, 2001; Chalkley & Essex, 1999; Ritchie, 1984). Deze
informatie wordt aangevuld met onderzoeken over kleine en middelgrote evenementen (e.g.
Gibson et al., 2012; Taks 2013).
9
1.3.1 Economische impact
De meeste literatuur over de impact van mega evenementen focust op het economisch aspect.
Doshi et al. (2001) verklaren de economische impact van een evenement als volgt: “Schat het
netto-effect van geld dat afkomstig is van buiten de regio en het geld dat in de lokale
economie blijft. Dit geeft de toename in incrementele uitgaven en wat wordt verwacht in de
regio als de gebeurtenis niet wordt gehouden” (p. 2). Over de economische impact bestaan
veel misopvattingen aangezien de organisatie van mega evenementen niet altijd een voordeel
met zich meebrengt en soms zelfs wordt gezien als een financiële en administratieve drempel
(Massey & Brown, 2001). Investering in de Olympische Spelen drijft immers geld weg van de
publieke sector (Law, 1994). Het onderzoek van Massey & Brown (2001) toont aan dat de
Olympische Spelen van Munich en Montreal verliezen met zich meebrachten. Slechts in 1984
was er een keerpunt met de Olympische Spelen van Los Angeles die een winst van 215
miljoen dollar genereerde. Ook bij de Olympische Spelen van Barcelona en Atlanta haalde
men een financieel voordeel uit de organisatie.
De media spelen een belangrijke rol in het winstgevend maken van evenementen voor de
gaststad. Dit door het stijgend belang van televisie-uitzendingen, hetgeen samenhangt met de
verkoop van uitzendrechten aan televisiezenders (Chalkley & Essex, 1999).
Bij kleinschalige evenementen overstijgen de voordelen meestal de kosten. Dit omdat men
gebruik maakt van bestaande faciliteiten en inkomsten haalt uit zowel de verkoop van drank
en voeding als de huur van accommodaties (Gibson et al., 2012).
1.3.2 Sportparticipatie
Evenementen leiden tot gezondheidsgerelateerde voordelen doordat ze individuen motiveren
hun fysieke activiteitsgraad te verhogen in voorbereiding op hun deelname aan een event.
Verschillende onderzoeken tonen aan dat één enkel evenement kan zorgen voor verhoogde
participatie en bewustzijn bij de deelnemers ( Gratton, Dobson & Shibi, 2000; Frawley &
Cush, 2011). De studie van Funk et al. (2011) levert bewijs dat non-elite massa
sportevenementen positieve attitudes versterken ten aanzien van regelmatige sportbeoefening.
Dit effect is waar te nemen bij deelnemers die tevreden zijn met hun evenementervaring en
minder actief waren voor het evenement. Ook de verhoogde sportregistraties bij rugby als
gevolg van de wereldbeker rugby 2003 staven deze stelling (Frawley & Cush, 2011).
10
1.3.3 Toerisme
“Er is geen twijfel over het feit dat mega sportevenementen toeristen aantrekken die zorgen
voor welvaart van de gaststad. Dit door het uitgeven van geld en het creëren van jobs” (Essex
& Chalkley, 1998, p. 189). Deze effecten zijn vaak van korte duur, maar wanneer toerisme
zorgt voor nalatenschap kan deze toename aan toeristen permanent worden. In de studie van
Fourie & Santana-Gallego (2011) komt men tot de conclusie dat gemiddelde mega
sportevenementen het voorspelde toerisme in hetzelfde jaar met acht procent verhogen. Als
tweede element vindt men dat het toerisme bij deelnemende landen aan het sportevenement
een sterkere verhoging kent in vergelijking met landen die niet deelnemen. Ook zijn het
vooral de evenementen die niet tijdens het hoogseizoen plaatsvinden die zorgen voor een
stijging van toeristen in de gaststad. Essex & Chalkley (1998) leverden bewijs dat ook landen
die enkel bieden op een sportevenement, voordelen ervaren. Deze voordelen zijn wel kleiner
dan deze voor de winnende stad, met andere woorden de stad waar het evenement uiteindelijk
plaatsvindt.
1.3.4 Sociale impact
Autoriteiten gebruiken vooral de economische impact om het bieden op een evenement te
verantwoorden. Sociale en culturele impact worden minder vaak gebruikt als motief omdat ze
minder tastbaar zijn en men ze hierdoor moeilijker kan meten (Getz, 2005; Kim & Petrick,
2005). De wereldwijde groei van sportevenementen is dus vaak getriggerd door de mogelijke
economische voordelen die hiermee gegenereerd kunnen worden. De meeste onderzoeken
spitsen zich dan ook toe op deze economische impact. Nochtans heeft onderzoek uitgewezen
dat dit niet altijd terecht is. Zo blijkt uit een studie van Baade en Matheson’s (2002) dat de
wereldbeker voetbal van 1994 zelfs een negatieve impact had op de Amerikaanse economie.
Het is dan ook om die redenen dat er een shift is in de aandacht naar de minder tastbare
impact van sportevenementen.
Hieruit volgend zijn er steeds meer auteurs (Fredline & Faulkner, 2001; Misener & Mason,
2006) die wijzen op het belang van de sociale waarde en de sociale impact zelfs aanwijzen als
de belangrijkste bron van waarde voor een evenement. De publieke uitgaven en kosten van
een evenement kunnen immers grotendeels gerechtvaardigd worden door de sociale voordelen
die ze met zich meebrengen, die op hun beurt zorgen voor de steun van de lokale
gemeenschap (Kim et al, 2006; Crompton, 2004). Er zijn verschillende termen die gebuikt
worden om de gepercipieerde sociale voordelen te omschrijven zoals psychisch inkomen,
11
levenskwaliteit en burgerlijke trots (Crompton, 2004; Fredline & Faulkner, 2000).
Een andere belangrijke reden voor het uitvoeren van sociale en culturele impact studies, is het
feit dat dit excellente middelen zijn om de perceptie van inwoners aangaande de organisatie
van mega sportevenementen te onthullen. Dit resultaat kan dan weer gebruikt worden om de
sociale hefboom te versterken door het ontwikkelen van strategieën die de positieve impact
versterken en de negatieve beperken (Balduck et al., 2011; Chalip, 2006). Op die manier kan
gesteld worden dat sociale impact studies een meerwaarde kunnen leveren voor de
organisatoren van een evenement, omdat ze aan de hand daarvan sociale veranderingen
kunnen faciliteren. Deze masterthesis focust zich omwille van de shift naar een minder
tastbare impact, rechtvaardiging van de kosten en de meerwaarde voor organisatoren op de
sociale impact. Deze impact wordt verder uitvoerig beschreven in de paragraaf ‘sociale
impact van sportevenementen’.
1.3.5 Nalatenschap
Nalatenschap omvat alle verschillende effecten van een mega evenement. Wanneer deze
effecten blijven voortbestaan spreekt men over nalatenschap (Taks, 2013). Preuss (2007)
omschrijft nalatenschap als: “Alle geplande en ongeplande positieve en negatieve, ontastbare
en tastbare structuren die gecreëerd zijn door en voor een sportevenement en voortbestaan
over een langere tijd” (p. 86). Het omvat niet alleen sportparticipatie en ontwikkeling, maar
ook het gebruik van nieuwe infrastructuren en het sluiten van oude infrastructuren (Massey &
Brown, 2001). Men gebruikt bijvoorbeeld een voormalig olympisch dorp als residentiële
woningen (Chalkley & Essex, 1999) .
12
1.4 Sociale impact van sportevenementen
1.4.1 Sociale impact
De definitie van sociale impact is vaak afgeleid uit toerisme studies, aangezien een (sport-)
evenement beschouwd wordt als een toeristische activiteit (Hall, 1992; Ohmann et al., 2006;
Teo, 1994; Waitt, 2003). Over de definitie van evenement-gerelateerde sociale impact is er
geen eenduidigheid. In dit onderzoek wordt sociale impact gedefinieerd als: “De manier
waarop sportevenementen verandering aanbrengen in de collectieve en individuele
waardesystemen, gedragspatronen, gemeenschapsstructuren, levensstijl en levenskwaliteit”
(Hall, 1992, p. 67).
Sociale impact en culturele impact worden vaak met elkaar verward. Sociale impact omvat de
korte termijn gevolgen die een effect hebben op de inwoners hun kwaliteit van leven. De
culturele impact daarentegen omvat lange termijn gevolgen die veranderingen in normen,
standaarden en sociale relaties inhouden (Balduck et al., 2011). Door Preuss (2007) worden
deze nalatenschap genoemd.
Er zijn tal van positieve en negatieve effecten die evenementen met zich kunnen meebrengen.
Ze kunnen het aantal bezoekers van een regio verhogen (Essex & Chalkley, 1998; Fourie &
Santana-Gallego, 2011), het imago of ‘merk’ van de bestemming verbeteren (Kim et al.,
2014; Lee, 2013), de nationale/lokale identiteit versterken (Kim & Walker, 2012; Heere et al.,
2013), maar ook vervuiling en mobiliteitsproblemen teweegbrengen (Balduck et al., 2011;
Fredline et al., 2003).
13
Hieronder een overzicht van relevante studies over verschillende soorten sociale impact:
Fig 4 Overzicht studies sociale impact (eigen ontwerp).
Verschillende studies doen onderzoek naar sociaal kapitaal (Misener & Mason, 2006; Heere
et al., 2013). Deze worden samen met de studies over nationale en lokale trots (Inoue &
Havard, 2014; Kim & Walker, 2012) gezien als een onderdeel van socialisatie. Nationale
identiteit waarvoor termen zoals gemeenschapsgevoel en gemeenschapsvreugde gebruikt
worden, vallen ook onder deze noemer (Balduck et al., 2011; Chalip, 2006; Kim & Petrick,
2005). Zoals men in figuur 4 kan zien is er veel onderzoek naar stadsimago (Kim et al., 2014;
Crompton, 2004) en vernieuwde infrastructuur (Ohmann et al., 2006). Deze twee elementen
worden samengebracht onder het begrip ‘stadsvernieuwing’ van Taks (2013), dat ook bij
Massey & Brown (2001) uitvoerig besproken wordt. Als derde grondig onderzochte materie
komt menselijk kapitaal aan bod (Kemp, 2002; Sweetland 1996; Taks, 2013; Van
Wynsberghe et al., 2011).
De perspectieven van Taks (2013) zijn de meest volledige en omvatten de meest prominente
bestudeerde effecten binnen de sociale impact. Deze masterproef spitst zich toe op de
perspectieven socialisatie, stadsvernieuwing en menselijk kapitaal. Het onderdeel
machtsverhoudingen wordt weggelaten omdat hier te weinig aanvullende literatuur over te
vinden is.
Perspectief Impact Auteurs
Socialisatie (Taks, 2013)
Sociaal kapitaal Misener & Mason (2006), Heere et al.
(2013), Gibson et al. (2014), Peachey et
al. (2015), Taks (2013),
Nationale/ lokale identiteit Heere et al. (2013), Kim & Petrick (2005)
Trots van de gemeenschap Inoue & Havard (2014), Kim & Walker
(2012)
Gemeenschapsgevoel
(verbondenheid/opwinding)
Inoue & Havard (2014), Misener &
Mason (2006), Kim & Walker (2012,
Balduck et al. (2011), Chalip (2006),
Ohmann et al. (2006), Waitt (2003)
Stadsvernieuwing (Taks, 2013)
Imago Kim et al. (2014), Cheng-Jong Lee
(2013), Crompton (2004), Balduck et al.
(2011), Kim & Petrick (2005), Taks
(2013)
Infrastructuur Ohmann et al. (2006 ), Massey & Brown
(2001)
Menselijk kapitaal (Taks, 2013) Vrijwilligers Kemp (2002), Sweetland (1996),
VanWynsberghe et al. (2011)
Machtsrelaties (Taks, 2013)
14
1.4.2 Perspectieven rond sociale impact
1.4.2.1 Menselijk kapitaal
Onder menselijk kapitaal worden de vaardigheden die mensen bezitten, verstaan (Sweetland,
1996). Deze uitbreiden gaat gepaard met persoonlijke groei en ontwikkeling, wat uiteindelijk
kan leiden tot een economisch voordeel (Gratton & Taylor, 2000). Door middel van zowel
grote als kleine sportevenementen kan dit menselijk kapitaal groeien bij lokale inwoners
(Koenig & Leopkey, 2009; Kaplanidou, 2012). Toch halen Taks et al. (2011) aan dat deze
groei voor lokale inwoners veel groter is in het teken van kleine tot middelgrote
sportevenementen. De reden hierachter is dat de inwoners bij kleinschalige evenementen
sneller betrokken zullen zijn in de planning en het algemeen management. Grote evenementen
daarentegen vragen om meer expertise waardoor de belangrijkste taken vaak toegewezen
worden aan bekwame mensen uit verdere streken. Dit gaat echter vaak ten koste van de
persoonlijke groei van de lokale inwoners. Ondanks de gelimiteerde betrokkenheid van
inwoners bij grote evenementen, kan deze wel in de hand worden gewerkt door het
organiseren van evenement-gerelateerde activiteiten (e.g. VanWynsberghe et al., 2011).
Kemp (2002) bestudeert vrijwilligers in een aantal mega sportevenementen. Hij gaat onder
andere na wat vrijwilligers zoal leren uit hun ervaringen op deze evenementen. De
meerderheid van de student-vrijwilligers verklaarden bijgeleerd te hebben over sociale
vaardigheden, de overheid, samenwerking met anderen, de media en diens rol in de
maatschappij. De oudere vrijwilligers blonken meer uit in de job-specifieke vaardigheden
zoals typen en vertalen. Zij leerden vooral hun reeds verworven vaardigheden toepassen in
een andere omgeving en beseften dat ze hierdoor waarde toevoegen aan de organisatie van de
Olympische Spelen. Naast dit alles verbeterde ook hun eigenwaarde en zelfvertrouwen.
Studies naar menselijk kapitaal zijn veel schaarser als het gaat om kleine sportevenementen.
Er is zeker nog verder onderzoek nodig om het verschil in de impact op menselijk kapitaal
tussen verschillende groottes van evenementen uit te maken.
15
1.4.2.2 Socialisatie
Socialisatie is een veelomvattende term. Allereerst ervaren lokale inwoners, zowel in de
context van grote als kleinere evenementen, een gevoel van nationale trots en collectieve
identiteit (Taks, 2013). Het succes van grote evenementen zoals de Olympische Spelen in
Sydney in 2002 (Waitt, 2003), evenals de vlekkeloze organisatie van een succesvol
evenement zoals de Fifa world Cup 2006 (Ohmann et al., 2006) dragen bij tot dit positief
gevoel. Ook non-mega sportevenementen, zoals het Pan American Junior Athletic
kampioenschap in 2005, versterken dit gevoel. Dit laatste echter op een meer lokaal of
nationaal level. Trots ten gevolge van verbeterde infrastructuur wordt bij deze non-mega
sportevenementen niet onderzocht vermits er vaak wordt gewerkt met bestaande
infrastructuur die geen overheidsfinanciering vereisen (Gibson et al., 2012). Deze reden
draagt ook bij tot het feit dat verhoogde sociale polarisatie, die ongelijkheid creëert en/ of
versterkt, vooral denkbaar is bij grote evenementen die de infrastructuur zelf moeten
opbouwen en minder bij kleine die bestaande infrastructuur gebruiken (e.g. Misener &
Mason, 2006).
Ten tweede kunnen trots en identiteit op hun beurt bijdragen tot sociaal kapitaal (Heere et al.,
2013). Er zijn verschillende theoretische interpretaties van sociaal kapitaal, waarbij de
denkroutes van Bourdieu (1986), Coleman (1988) en Putman (1995) de meest prominente
zijn. Bourdieu (1986) focust in zijn interpretatie op de potentiële middelen van mensen die
toenemen als resultaat van hun deelname in sociale netwerken. Coleman (1988) daarentegen
ziet sociaal kapitaal meer als een alomtegenwoordig middel dan als een aspect dat typisch is
voor een sociale klasse. Hij definieert dit als “wederzijdse relaties die ingeburgerd zijn in
sociale netwerken en leiden tot actie”. In contrast met de vorige twee theorieën, waarbij de
nadruk ligt op relaties met naasten en instrumentalisme, ligt het accent van Putman (1995) op
het publieke goed dat gemeenschappen samenhoudt. Hij definieert sociaal kapitaal als “de
kenmerken van sociale organisaties zoals netwerken, normen en sociaal vertrouwen die
samenwerking en coördinatie voor gemeenschappelijke voordelen kunnen vergemakkelijken”
(Putman, 1995, p. 60).
Bovenop de verschillende denkpistes omtrent de definitie van sociaal kapitaal, wordt sociaal
kapitaal ingedeeld op verschillende manieren (Marlier, 2015). Men maakt een onderscheid
tussen cognitief en constructief sociaal kapitaal en tussen sociaal kapitaal op gemeenschaps-
of individueel niveau.
16
Enerzijds leiden mega sportevenementen tot verhoogd menselijk kapitaal. Zo ervaren zwarte
en jonge Zuid-Afrikanen op de FIFA World cup 2010 en vrijwilligers op het groot sport-voor-
ontwikkeling event een ontwikkeling van sociaal kapitaal door onder andere het opbouwen
van relaties (Gibson et al., 2014; Peachey et al.,2015). Anderzijds leiden ook kleine
gemeenschapsevenementen tot verhoogde metingen in sociaal kapitaal (Molitor et al., 2011).
Hieruit volgt dat zowel grote als kleine sport events kunnen bijdrage tot verhoogd sociaal
kapitaal.
Ten derde geeft Taks (2013) aan dat sociale betrokkenheid, het gevoel van een
gemeenschappelijk goed, gedeelde ervaringen en collectieve solidariteit niet ongewoon zijn
voor zowel grote als kleine sportevenementen. Dit wordt onder andere aangetoond bij de
voetbal Wereldbeker in 2006 en de Senioren Spelen in 2007 (Ohmann et al, 2006; Gibson et
al., 2012). Ook het ervaren van zelfsturing en kracht die de stad in nieuwe richtingen duwt,
kan gecreëerd worden door beide types (grote en kleine) evenementen. In het oproepen van
deze gevoelens speelt de globale media voor grote sportevenementen en de lokale media voor
kleinere sportevenementen een belangrijke rol.
Ten vierde stelt Taks (2013) vast dat het bijwonen van een niet-mega sportevenement voor
lokale inwoners zeker haalbaar is. Daarentegen, ervaren diezelfde inwoners beperkingen
wanneer ze aanwezig wensen te zijn op grote sportevenementen. De gereguleerde distributie
van tickets maakt het de inwoners moeilijker om een ticket te bemachtigen en de hoge prijs
van de tickets weerhoudt ze ervan om toeschouwer te zijn.
Ten vijfde geven beide types evenementen lokale inwoners de kans om perifere activiteiten,
de atmosfeer en sociale mogelijkheden te ervaren (Chalip, 2006; Kaplanidou, 2012). Chalip
(2006) noemt dit voortgebracht gemeenschapsgevoel ‘communitas’ en de sfeer ‘liminality’.
Deze laatste brengt kameraadschap en feest met zich mee. Deze kunnen versterkt worden
door strategieën zoals: “gezelligheid, het creëren van evenement-gerelateerde sociale
evenementen, voorzien van informele sociale mogelijkheden, organisatie van ondersteunende
evenementen en thematisering” (Chalip, 2006, p. 113).
Tenslotte, kunnen beide types evenementen bijdragen tot de mogelijkheid om nieuwe mensen
te ontmoeten (e.g., Chalip, 2006).
17
Voorgaande componenten van socialisatie zijn allemaal positief. Maar zoals bij veel dingen is
er ook bij socialisatie een keerzijde. Verstoring van het dagelijkse leven door factoren zoals
verhoogde stress, lawaai, parkeerproblemen, mobiliteitsproblemen, verminderde
toegankelijkheid tot publieke plaatsen en negatief gedrag van de bezoekers (e.g. Fredline et
al., 2003) kunnen in beide contexten voorkomen, maar zijn minder waarschijnlijk bij kleine
evenementen. Uit het onderzoek van Balduck et al. (2011) omtrent het grote sportevenement
de ‘Tour de France’, blijkt dat mobiliteitsproblemen en buitensporige uitgaven, zowel voor als
na het evenement, als grootste verstoring van het dagdagelijks leven worden ervaren. Bij de
Fifa World Cup 2002 zijn het wederom de mobiliteitsproblemen en anderzijds de vervuiling
die gezien worden als een belangrijke negatieve impact (Kim & Petrick, 2005).
1.4.2.3 Stadsvernieuwing
Bij Massey & Brown (2001) wordt stadsvernieuwing omschreven als: “De verbetering van de
infrastructuur en verschijning van de stad, alsook het ontstaan van globale media-aandacht die
het imago van de stad kan veranderen in de ogen van de toeschouwers” (p. 22). Door de
homogenisering van de wereld is het steeds moeilijker om op te vallen in de menigte.
Esthetica en imago kunnen hier toe bijdragen en steden moeten voor investeringen op een
meer globale schaal bieden. Sportevenementen zijn een belangrijke rol beginnen innemen om
mee te dingen binnen deze globale competitie (Misener & Mason, 2006). Er zijn standaard
immers twee redenen die sportevenementen verantwoorden als middel tot transformatie van
een stad of regio (Palmer, 2002). De eerste is dat de overheid de geslaagde evenementen
beloont door economische voordelen te schenken aan de omringende gemeenschap (Palmer,
2002). De tweede is dat een evenement zorgt voor trots en identiteit en zo de stad aanzien
geeft (Rosentraub, 1999).
Er zijn al enkele studies uitgevoerd rond de impact van mega sportevenementen. Het
organiseren van dit soort sportevenementen als deel van een groeistrategie en heropleving van
de stad is meestal een belangrijk en soms zelfs een centraal argument om deze te organiseren.
Sportevenementen hebben de kracht om een stad te doen transformeren (Hiller, 2000), dit
zowel op het vlak van infrastructuur als op de imago van de stad.
18
De resultaten voor de lokale gemeenschap zijn echter niet altijd even positief. Zo bleek uit
studies rond de Olympische Spelen dat deze evenementen enkel gericht zijn op de interesses
van de globale elite-medewerkers. Bijgevolg blijft er weinig sociale infrastructuur over voor
de lokale gemeenschap (Andranovich et al., 2001; Roche, 2002). Eisinger (2000) besluit
hierover dat de infrastructuur die nodig is bij het organiseren van mega sportevenementen
vaak wordt verantwoord door de attractiviteit naar toeristen toe. Het heeft echter weinig
invloed op de inwoners van de omringende gemeenschappen zelf. Hoewel vaak wordt gesteld
dat de Olympische faciliteiten achteraf bedoeld zijn voor inwoners met een lagere socio-
economische achtergrond, blijft deze belofte vaak uit.
Kleine evenementen daarentegen vereisen niet altijd grote wijzigingen in de infrastructuur.
Soms gaan ze echter wel gepaard met een vernieuwing van bestaande infrastructuur of met de
bouw van nieuwe sportfaciliteiten (Taks, 2013). Als dit laatste het geval is, dan wordt deze
infrastructuur vaak specifiek gebouwd met de intentie om na het evenement aan de noden van
de lokale inwoners te voldoen.
Er is echter een keerzijde aan de medaille van dit verhaal. Door het organiseren van
evenementen kan het namelijk gebeuren dat een deel van de lagere sociale klasse uit hun huis
wordt gezet (Smith, 2012). Dit is mogelijk bij grote sportevenementen maar minder
waarschijnlijk bij kleine.
Naast infrastructuur kunnen sportevenementen ook het algemeen imago van de stad
verbeteren. Zo is er een significant positief effect van mega sportevenementen die het
bewustzijn verhogen rond de stad als merk. Ze hebben ook een indirect effect op het effectief
zien van de stad als merk (Lee, 2013). Een stad die gezien wordt als een merk heeft als
voordeel dat er betere methodes rond marketing kunnen ontwikkeld worden (Kavaratzis and
Ashworth, 2006).
Kim et al. (2014) bestuderen ook de impact van grote sportevenementen op het imago van de
stad. Zij vinden zowel positieve als negatieve resultaten. Deze resultaten verschillen
naargelang de hoeveelheid media-consumptie, betrokkenheid in de sport en vorige ervaringen
met de stad. Zo vond men een negatieve invloed op cultuur en cultureel imago bij mensen met
eerdere ervaringen in het gastland en vond men een positieve verandering in imago bij de
laag-consumerende media groep.
19
1.4.3 Meten van de sociale impact
Het meten van de sociale impact doet men voornamelijk aan de hand van de percepties van
inwoners. Dit gebeurt dan ook vaak via zelfrapportage-schalen. Zowel vragenlijsten (Waitt,
2003; Fredline, 2003; Kim & Petrick, 2005; Kim et al., 2006; Balduck et al., 2011) als
interviews (Ohmann et al., 2006) worden hiervoor gebruikt. Het grootste probleem met deze
meetmethode is de grote subjectiviteit die ermee verbonden is.
Binnen deze vragenlijsten zijn er verschillen in de manier waarop ze wordt afgenomen. Waitt
(2003) maakt gebruik van een pretest-posttest design om op die manier verwachtingen met
daadwerkelijke ervaringen te vergelijken. Ook Heere et al. (2013), Kim & Petrick (2005) en
Balduck et al. (2011) maken gebruik van dit design. Fredline (2003), Kim & Walker (2012)
en Inoue & Havard (2014) daarentegen analyseren de sociale impact door middel van een
posttest design. Ook het interview uit de studie van Ohmann et al. (2006) maakt gebruik van
een eenmalige afname van de vragenlijst na het evenement. Dit interview heeft als groot
voordeel dat men hiermee veel data kan verzamelen, maar toch een hoge controle op het
onderzoeksproces kan behouden. Met een goede sampling kan men de resultaten tevens
generaliseren.
Fredline (2003) onderzoekt drie grote evenementen namelijk de Formule-1 Grand Prix
Melbourne in 2002, The Moomba Festival Melbourne in 2002 en The Horsham Art Is…
Festival. De inwoners scoorden zowel de algemene impact op de totale gemeenschap als op
de algemene impact op een individu binnen deze gemeenschap. Bij alle drie de events scoorde
de algemene impact op de totale gemeenschap positiever dan de algemene impact op het
individu. Wanneer men deze impact gaat onderverdelen in deelaspecten merkt men enige
verschillen op tussen deze drie events. Al deze deelaspecten bespreken zou ons echter te ver
leiden.
Kim & Petrick (2005) bemerken dat er bij de wereldbeker voetbal te Korea en Japan in 2002,
verschillen zijn in de percepties van een impact afhankelijk van demografische kenmerken. Ze
doen onderzoek naar 5 positieve en 3 negatieve aspecten van sociale impact. Hieronder
volgen de inzichten hieromtrent. Ten eerste ervaren vrouwen een hogere positieve impact dan
mannen. Ten tweede waren er verschillen in scoring tussen verschillende beroepen. Hieruit
valt op dat huisvrouwen lage scores geven aan de negatieve impact en vaak hoge scores geven
aan de positieve impact. Ten derde spelen de leeftijdscategorieën een rol in deze percepties.
20
Zo zijn de jongste leeftijdsgroepen gevoeliger voor negatieve economische impact en
verkeersproblemen ten gevolge van dit groot evenement, in vergelijking met ouderen.
Een tweede deel van deze studie meet of er verschillen zijn in percepties over de tijd. Dit
blijkt het geval te zijn voor één positieve en één negatieve variabele. De respondenten geven
een lagere score op de versterking van het stadsimago drie maanden na het evenement, in
vergelijking met tijdens het evenement. De negatieve economische impact daarentegen, scoort
hoger na het evenement.
Balduck et al. (2011) onderzochten of de percepties van de inwoners, voor wat betreft de
impact van de Ronde van Frankrijk te Gent in 2007, wijzigen over de tijd. Voor het
evenement geloven de inwoners dat dit evenement positief is voor de cultuur en marketing
van de stad, maar wel een kost met zich meebrengt (veel publieke uitgaven,
mobiliteitsproblemen…). Nadien geven de inwoners nog steeds een positieve indruk voor wat
betreft gevolgen naar cultuur en marketing toe. Ze geven echter ook aan dat de verwachte
negatieve impact in werkelijkheid veel kleiner is.
Ohmann et al. (2006) zeggen dat er variërende opinies zijn tussen de respondenten van de
interviews over de verbetering van de levenskwaliteit door stadsvernieuwing, mogelijk
gemaakt door de co-organisatie van de FIFA Wereldbeker te München in 2006. De
meerderheid ondervindt een stijging in culturele evenementen en een verbeterde infrastructuur
in München. Er is echter meer onenigheid over de stellingen dat er meer winkelfaciliteiten
zijn en de faciliteiten voor vrije tijd verbeterd zijn. Het stijgen van hotelprijzen en
dronkenschap worden aangehaald als mogelijke negatieve gevolgen. De positieve effecten
zijn echter veel frequenter uitgesproken dan de negatieve.
Het grootste probleem bij al deze onderzoeken is dat men geen of weinig onderscheid maakt
in grootte van evenementen en dat vooral grote evenementen onderzocht zijn. Taks (2013)
stelt dan ook dat er verder onderzoek nodig is naar de verschillende soorten niet-mega
sportevenementen. De onderzoeksvraag van deze masterproef luidt dan ook wat het verschil is
in sociale impact (in het kader van socialisatie, menselijk kapitaal, stadsvernieuwing en
steun/toelating door de overheid) tussen kleine en middelgrote sportevenementen.
21
1.5 Besluit
Ohmann et al. (2006) verklaren dat er nood is aan het identificeren van patronen en trends op
verschillende evenementen, zodat de impact voor, tijdens en na het evenement beheerst kan
worden. Zoals eerder vermeld hebben de meeste onderzoeken de sociale impact van mega
sportevenementen onderzocht. Desondanks worden er wereldwijd frequenter non-mega
sportevenementen georganiseerd. De studies die bestaan met betrekking tot kleinere events
bestudeerden deze als individuele cases zonder vergelijking tussen events van verschillende
omvang. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of de sociale impact wezenlijk verschilt
naargelang de grootte van het event, meer bepaald tussen kleine en middelgrote evenementen.
De sociale impact omvat menselijk kapitaal, socialisatie, stadsvernieuwing en steun/toelating
door de overheid. Vanuit de literatuur verwachten we een grotere sociale impact van kleine
sportevenementen voor de perspectieven positieve socialisatie (Taks, 2013)., menselijk
kapitaal (Koenig & Leopkey, 2009; Kaplanidou, 2012) en steun/toelating door de overheid
(Horne & Manzenreiter, 2006; Preuss, 2009; Gibson, Kaplanidou, & Kang, 2012). Voor
negatieve socialisatie (e.g. Fredline et al., 2003) daarentegen verwachten we een grotere
impact bij de grotere sportevenementen. Tenslotte wordt stadsvernieuwing opgesplitst in
imago en infrastructuur. Gebaseerd op de literatuur verwachten we voor middelgrote events
een hogere gemiddelde score op imago (Hiller, 2000; Taks, 2013) en een lagere score op
infrastructuur (Taks, 2013; Andranovich et al., 2001; Roche, 2002) in vergelijking met kleine
sportevenementen.
22
2. Methode
2.1 Populatie
Ons onderzoek focust op het verschil in sociale impact naargelang de grootte van het
evenement. Zo onderscheidt dit onderzoek twee verschillende groottes. Wegens beperkte
studies van participatie evenementen wordt de definitie van deze groottes gebaseerd op
elitesportevents. Ten eerste worden kleine evenementen gedefinieerd als: “Kleine jaarlijkse
sportevenementen met heel kleine economische impact zonder enige media-interesse”
(Wilson, 2006). Ten tweede bestuderen we middelgrote evenementen, die in de schemerzone
tussen de definitie van kleine en grote events vallen, met als kenmerken lokale media-
interesse, deelname van vooral amateurs en middelmatige economische winst. Grote
evenementen, die zorgen voor veel media-aandacht, prestige, toerisme en/of economische
impact, worden buiten beschouwing gelaten.
Richtlijnen voor selectie events
Klein Middelgroot
Aantal deelnemers (Taks, 2013)
< 1000 1000-10 000
Reikwijdte Deelnemers organiserende
provincie
Deelnemers meerdere
Vlaamse provincies
Opkomst publiek
(Bowdin, 2006) Beperkt Gemiddeld
Media-aandacht
(Getz, 2012; Gratton, Dobson
& Shibli, 2000; Wilson, 2006;
Bowdin, 2006)
Zonder enige media-
interesse Lokale media-interesse
Economische impact
(Getz, 2012; Gratton, Dobson
& Shibli, 2000; Wilson, 2006)
Heel kleine economische
impact
Middelmatige economische
impact
De selectie van de evenementen is eveneens gebaseerd op geografische ligging, leeftijd van
de deelnemers en periode van het jaar. Alle evenementen zijn evenementen voor
volwassenen, vinden in België plaats en spelen zich af in de winterperiode. Op die manier
beperken we de plaats-, leeftijds- en periodegebonden bias. Dit onderzoek wordt uitgevoerd
op de kleine lokale evenementen Winterjogging Deinze (14/02/2016) en de Leopoldsloop
Watervliet (20/02/2016). Bij de middelgrote evenementen wordt onderzoek gedaan op de
Urban Trail Mechelen (2/12/2015) en de Midwinternachtrun Gent (20/12/2015). De
vragenlijsten werden getest op het testevent de Milcobelrun Langemark (28/11/2015).
23
Om het verschil tussen deze twee soorten evenementen na te gaan wordt er in eerste instantie
een bevraging gedaan bij de organisatoren over de sociale aanpak en doelstellingen van het
evenement om zo een idee te krijgen van hun visie op het sociaal potentieel van het
evenement. In tweede instantie worden de toeschouwers, deelnemers en omwonenden
bevraagd omtrent de sociale impact die zij werkelijk ervaren en dit rond de perspectieven
socialisatie, menselijk kapitaal, stadsvernieuwing en steun/toelating door de overheid. Naast
deze bevraging wordt de controlevariabele tevredenheid en het sociaal-demografische profiel
van de deelnemers (percentage mannen en vrouwen, nationaliteit, al dan niet eerste
deelname…) opgenomen om zo de kenmerken van de respondenten in kaart te brengen.
Een totaal van 1022 respondenten nam deel aan de vragenlijst. Waarvan 247 deelnemers, 227
toeschouwers en 103 omwonenden van een middelgroot evenement en 193 deelnemers, 77
toeschouwers en 177 omwonenden van een klein evenement.
Onze populatie omvat deelnemers, toeschouwers en omwonenden van zowel middelgrote als
kleine events. De steekproefgrootte wordt afzonderlijk bepaald voor zowel deelnemers,
toeschouwers en omwonenden voor de twee verschillende groottes van events. Dit voor een
spreiding van 50% en betrouwbaarheid van 95%.
De schatting van het totaal aantal deelnemers bij middelgrote events is 10500 en bij kleine
events 700. Er zijn 247 vragenlijsten voor de middelgrote events en 193 voor de kleine events
verzameld, wat overeenkomt met een foutenmarge van 6.16% voor middelgrote en 6.01%
voor kleine events. Er wordt geschat dat het totaal aantal toeschouwers op de middelgrote
events 1000 en op de kleine events 120 is. Met 225 vragenlijsten van middelgrote events en
77 vragenlijsten van kleine events is onze foutenmarge respectievelijk 5.75% (middelgroot)
en 6.71% (klein).
Om de steekproefgrootte van de omwonenden te bepalen, werd het aantal huizen langs de
omloop of binnen een bepaalde straal in beschouwing genomen. Ongeveer 200 huizen
bevinden zich rond het parcours van de Midwinternachtrun, 150 rond het parcours in
watervliet en 180 in een straal van 1 km rond de Brielmeersen. Met 103 verzamelde
deelnemers toeschouwers omwonenden
Urban Trail Mechelen 104 112 / Midwinternachtrun 143 113 103 Winterjogging Deinze 103 46 95 32ste Leopoldsloop 90 31 82
24
vragenlijsten voor de middelgrote events en 177 voor de kleine events, bekomen we een
foutenmarge van respectievelijk 6,74% en 5,02%.
2.2 Procedure
Deze studie voert een exploratief cross-sectioneel onderzoek uit en maakt voor de
dataverzameling gebruik van een steekproef op niveau van de events. Het soort steekproef is
afhankelijk van de bevraagde groep (organisator, toeschouwer, deelnemer of omwonende).
Bij de organisatoren zal dit een selecte steekproef zijn, bij de rest van de bevraagde groepen
wordt er gebruik gemaakt van aselecte steekproeven.
Organisatoren worden geselecteerd op basis van purposive sampling. Deze worden drie
weken voor het evenement gecontacteerd. In een mail wordt het doel en nut van onze
masterthesis uitgelegd, wordt bevraagd of het mogelijk is om enquêtes af te nemen bij de
nummerafhaling en of we hulpmiddelen (tafel, stoelen…) kunnen gebruiken. In bijlage zijn de
vragenlijsten voor zowel deelnemers, vrijwilligers als organisatoren toegevoegd. De eerste
twee enkel ter informatie en de laatste omvat het schriftelijke vragenlijst dat ingevuld dient te
worden. Indien deze vragenlijst niet ingevuld teruggestuurd wordt binnen de twee weken na
het event, wordt opnieuw contact opgenomen.
Toeschouwers en deelnemers worden gekozen op basis van random sampling. Alle
toeschouwers die zich bevinden rondom het parcours en in de cafetaria worden persoonlijk
aangesproken en gevraagd om de vragenlijst in te vullen. Dit gebeurt voor, tijdens en na de
wedstrijd. Voor de deelnemers daarentegen is de methode event-specifiek. Bij zowel
Gentloopt, Winterjogging Deinze als de 32ste
Leopoldsloop wordt de bevraging gedaan bij de
nummerafhaling. Hiervoor wordt een tafel voorzien. Bij de Urban Trail in Mechelen worden
de vragenlijsten afgenomen op een tafel aan de hoofdingang. Daarnaast worden ook op alle
vier de evenementen vragenlijsten afgenomen na het event. Dit door rond te gaan in de
cafetaria, rond het parcours...
Tenslotte gebeurt de selectie van omwonenden door middel van een systematische sampling.
De exacte methode is tevens event-afhankelijk. Event overschrijdend is dat er binnen de 48u
na afloop van het evenement een vragenlijst wordt afgenomen bij lokale inwoners. De afname
van deze vragenlijst gebeurt door studenten aan de Universiteit van Gent. Bij de
Midwinternachtrun en de Leopoldsloop wordt het parcours in kaart gebracht. Als alle straten
bekend zijn, worden deze alfabetisch gerangschikt. Bij de Winterjogging in Deinze is dit niet
25
mogelijk mits het parcours zich in de Brielmeersen bevindt. Hierbij wordt er gebruik gemaakt
van een 1 km straal rond de Brielmeersen.
De straten binnen deze straal worden wederom alfabetisch gerangschikt. Vervolgens wordt
het gevonden aantal straten voor elk evenement gedeeld door 10. Bij bijvoorbeeld 30 straten,
wordt 30/10 en zal nu elke derde straat op de alfabetische lijst ondervraagd worden door de
onderzoekers. Alle omwonenden die geselecteerd zijn en deze vragenlijst wensen in te vullen
worden in deze studie geïncludeerd. De reikwijdte van onze bevraging wordt beperkt omdat
negatieve effecten zoals vervuiling, alcohol… minder sterk worden waargenomen des te
verder men zich bevindt van de locatie van het evenement.
2.3 Meetinstrumenten
In deze studie wordt gebruik gemaakt van twee verschillende meetinstrumenten (bijlage 1) die
elk bestaan uit 2 delen.
Het eerste meetinstrument is een vragenlijst die afgenomen wordt bij de toeschouwers,
deelnemers en omwonenden van een event. Voor deze studie wordt de vragenlijst van
Ohmann et al. (2006) gebruikt die in de Nederlandse context is gebruikt door Devlieghere &
De Leenheer (2015). Testen hebben uitgewezen dat de Cronbach’s alfa voor de gebruikte
vragen voldoende hoog zijn (> 0.70) en de betrouwbaarheid dus goed is (zie bijlage 3). Onze
studie doet onderzoek naar socialisatie, stadsvernieuwing en menselijk kapitaal. Menselijk
kapitaal wordt niet in de vragenlijst van Ohmann et al. (2006) opgenomen. Hiervoor zullen
enkele vragen, gebaseerd op de studie van Taks (2013) worden toegevoegd. Bovendien
worden de vragen in verband met socialisatie aangevuld met vragen rond steun/toelating door
de overheid uit de studie van Taks (2015). Deze aangepaste vragenlijst werd getest op
betrouwbaarheid, dit door de vragenlijst te laten invullen door 15 deelnemers en 37
toeschouwers van het testevent ‘de Milcobelrun Langemark’. De Cronbach alfa van dit
testevenement, toegepast op de verschillende impactfactoren was steeds hoger dan 0,70 (zie
bijlage 3). Aangezien de vragenlijst, na verwijdering van enkele vragen (vraag 7 & 9),
voldoende betrouwbaar was, kan deze gebruikt worden.
26
De vragenlijst bestaat uit volgende twee onderdelen:
Deel I: Profiel van de deelnemers/toeschouwers/omwonenden
In dit deel van de vragenlijst wordt nagegaan wat het geslacht is van de deelnemers, de
geboortedatum, in welke gemeente ze wonen… Met deze bevindingen kunnen we nagaan of
er verschillen zijn in perceptie op basis van demografische factoren.
Deel II: De waargenomen sociale impact
Dit deel wordt hoofdzakelijk getoetst aan de hand van een 5-punten Likertschaal gaande van
helemaal akkoord, akkoord, neutraal, niet akkoord tot helemaal niet akkoord. Hierbij worden
de perspectieven socialisatie, menselijk kapitaal en stadsvernieuwing bevraagd. Daarbovenop
is er een laatste, kwalitatieve vraag, die polst naar andere ervaren sociale effecten van het
sportevenement. De socialisatie bestaat onder andere uit positieve effecten, negatieve effecten
en steun/toelating door de overheid. De negatieve socialisatie wordt gemeten aan de hand van
vraag 2, 7, 17 en 20. De positieve socialisatie wordt bevraagd via vraag 3, 10, 16 en 24. De
steun/toelating door de overheid wordt bevraagd via vraag 4, 9, 14, 18 en 23. Vervolgens
wordt het menselijk kapitaal gemeten aan de hand van vraag 5, 12, 15 en 21. Ook
stadsvernieuwing bestaat uit twee onderdelen namelijk imago en infrastructuur. Het imago
wordt bevraagd aan de hand van vraag 1, 6 en 19. De infrastructuur wordt gemeten via vraag
8, 11 en 13. Tenslotte wordt tevredenheid opgenomen als controlevariabele, verwerkt in vraag
22.
Het tweede meetinstrument is een zelfrapportage-vragenlijst die afgenomen wordt via
schriftelijke vragenlijst bij de organisatoren. Het eerste deel peilt naar het profiel van de
organisator, het tweede deel naar het sociale doel en de aanpak van het evenement.
2.4 Data-analyse
De kwantitatieve vragen van onze studie worden geanalyseerd, gebruik makend van SPSS
(versie 23). Bij weergave wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens uit kleine en
middelgrote sportevenementen. Independent sample t-testen, One-way anova’s, Mancova’s en
Multiple regressie worden gebruikt om enerzijds de verschillen en gelijkenissen tussen deze
twee verschillende groottes van evenementen bloot te leggen en anderzijds om de invloed van
profielkenmerken aan te tonen. Verder worden ook de verworven kwalitatieve data opgelijst.
27
3. Resultaten
3.1 Resultaten organisatoren
Tabel 3.1.1 geeft een overzicht van het profiel van de bevraagde organisatoren. Drie van de
vier events werden georganiseerd door een sportclub, namelijk door Gentloopt, Atletiekclub
Deinze en Krekenlopers Sint-Laureins. De Urban trail is hierop een uitzondering, aangezien
deze is georganiseerd door het evenementenbureau Golazo Sports. De twee middelgrote
events hebben de stad betrokken bij het event, in tegenstelling tot de twee kleine events
waarbij geen andere partijen betrokken waren bij de organisatie. Verder is het voor geen van
de organisatoren de eerste editie en maken enkel de twee middelgrote events, Mechelen en
Gent, gebruik van een goed doel, namelijk Plan België en Unicef. Slechts één organisator van
elk event heeft de vragenlijst ingevuld. Bij Mechelen en Gent was dit de hoofdorganisator, bij
Deinze de clubsecretaris en bij Watervliet de voorzitter.
Tabel 3.1.1 Profiel
Middelgroot Klein
Mechelen Gent Deinze Watervliet
1. Verantwoordelijke
instantie
Eventbureau Sportclub Sportclub Sportclub
2. Hoofdorganisator Golazo Sports Gentloopt vzw Atletiekclub Deinze Krekenlopers
Sint-Laureins
3. Overige betrokken
partijen
Stad Mechelen Stad Gent Geen Geen
4. Eerste organisatie
5. Hoeveelste editie
Nee
2de
Nee
2de
Nee
10de
Nee
32ste
6. Goed doel Plan België Unicef Nee Nee
7. Functie bevraagde Organisator Organisator Clubsecretaris Voorzitter
In tabel 3.1.2 wordt weergegeven met welke stellingen aangaande de sociale impact de
organisatoren wel of niet akkoord zijn. De stellingen over ‘verhoogde samenhorigheid',
‘kennis bij vrijwilligers’ en ‘positieve beïnvloeding van relaties’ werden door alle
eventorganisatoren positief of neutraal beantwoord. Daarentegen beantwoordde elke
organisator de stelling omtrent ‘toegenomen infrastructuur’ negatief of neutraal. Opvallend is
dat voor de events in Mechelen, Deinze en Watervliet de organisatoren (helemaal) niet
akkoord gingen met ‘stijging van negatieve zaken’, maar dat de organisator van Gent hier wel
akkoord mee was.
28
Tabel 3.1.2 Sociale impact
Middelgroot Klein
Mechelen Gent Deinze Watervliet
1. Verhoogde samenhorigheid Neutraal Helemaal
akkoord
Neutraal Akkoord
2. Toegenomen infrastructuur Neutraal Helemaal niet
akkoord
Niet akkoord Niet akkoord
3. Stijging negatieve zaken Helemaal niet
akkoord
Akkoord Helemaal niet
akkoord
Helemaal niet
akkoord
4. Stijging kennis vrijwilligers Neutraal Akkoord Akkoord Neutraal
5. Positieve beïnvloeding relaties Akkoord Helemaal
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Tenslotte werd bij alle events ‘sportparticipatie verhogen’ gezien als belangrijkste sociale en
algemene doelstelling.
3.2 Profiel overige respondenten
Tabel 3.2.1 geeft een overzicht van het profiel van de personen die hebben deelgenomen aan
de vragenlijst. Er werden in totaal 1022 vragenlijsten ingevuld waarvan 447 (43,3%) van een
klein event en 575 (65,3%) van een middelgroot event. Van deze vragenlijsten werd 43,1%
ingevuld door deelnemers, 29,5% door toeschouwers en 27,4% door omwonenden. De
verdeling op basis van geslacht toont ons een participatie van 55,4% mannen en 44,6 %
vrouwen.
De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedraagt 41 jaar, met een minimumleeftijd van
13 en een maximumleeftijd van 93 jaar. De leeftijd is ingedeeld in drie leeftijdsgroepen die
ook terug te vinden zijn bij Balduck et al. (2011). 30,8% is jonger dan 30 jaar, 44,7% is tussen
31 en 50 jaar en 24,5% is ouder dan 51 jaar.
Van de respondenten heeft 1,9% geen diploma. Het hoogst behaalde diploma (of momenteel
te behalen diploma) is bij de overige respondenten als volgt ingedeeld: 4,6% lager onderwijs
diploma, 36,6% middelbaar onderwijs diploma en 57% hoger of universitair onderwijs
diploma.
Bij 57,1% van de toeschouwers en deelnemers was het hun eerste aanwezigheid op het event,
de overige 42,9% maakten reeds een eerdere editie mee. Bovendien werd bij deze
toeschouwers en deelnemers de postcode bevraagd, waarmee achterhaald werd dat 32,7%
woonachtig is in de organiserende stad/gemeente of deelgemeente. Van dit percentage woont
9,4% hier minder dan 1 jaar, 20,8% tussen de 1 en 5 jaar, 12% tussen 6 en 10 jaar en 57,7%
langer dan 10 jaar.
29
33,6% van de omwonenden beantwoordde de vraag of familie en vrienden hebben
deelgenomen, met ja en 66,4% met nee.
Tabel 3.2.1 Descriptives statistics
TOTAAL (1022)
Grootte
Klein 447 43,7 % Middelgroot 575 56,3%
Betrokkenheid Deelnemer 440 43,1% Toeschouwer 302 29,5%
Omwonende 280 27,4%
Geslacht
Man 566 55,4% Vrouw 456 44,6%
Leeftijd (N = 1017) Min 2003 13 Max 1923 93
0-30 313 30,8% 31-50 455 44,7%
>51 249 24,5%
Diploma (N = 1020) Geen 19 1,9% Lager 47 4,6%
Middelbaar 373 36,6 % Hoger/universitair 581 57 %
Enkel Toeschouwers & Deelnemers
(N= 742)
Eerste aanwezigheid
Ja 424 57,1% Nee 318 42,9%
Woonplaats in organiserende
stad/gemeente
Ja 243 32,7% Nee 499 67,3%
Enkel wonend in organiserende stad
(N=523)
Duurwoonplaats <1 jaar 49 9,4% 1-5 jaar 109 20,8 %
Enkel omwonenden
6-10 jaar
(N = 280)
63 12% >10 jaar 302 57,7%
Familie/vrienden Deelgenomen Ja 94 33,6 Nee 186 66,4%
3.3 Gemiddelde scores en effectieve impact
In tabel 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 zijn de resultaten te vinden van de one sample t-test. De one
sample t-test is uitgevoerd met een testwaarde van drie. Dit is immers de neutrale waarde in
een 5-punt Likertschaal. Indien de gemiddelde waarde significant verschillend is van drie, kan
men uitspraken doen over het feit of de meerderheid al dan niet akkoord gaat met een stelling.
Met deze test wordt nagegaan welke effectieve impact is waargenomen en of deze negatief of
postief is. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt voor het totaal (tabel 3.3.1), de beide
groottes van events (tabel 3.3.2) en elk event afzonderlijk (tabel 3.3.3).
30
Tabel 3.3.1 Resultaten one sample t-test totaal
Mean Std. Deviation t
Grootte 1,563 ,496 -92,586***
Imago 3,895 ,593 48,159***
Socneg 2,673 ,842 -12,396***
Socpos 3,715 ,575 39,655***
Steuntoel 4,102 ,535 65,703***
MenK 3,390 ,912 5,248***
Infra 3,552 ,717 24,483***
Tabel 3.3.2 Resultaten one sample t-test indeling grootte
Klein Middelgroot
Mean Std. Deviation t Mean Std. Deviation t
Imago 3,760 ,633 25,271*** 3,999 ,538 44,546***
Socneg 2,343 ,849 -16,318*** 2,929 ,743 -2,304*
Socpos 3,799 ,558 29,921*** 3,655 ,581 26,968***
Steuntoel 3,994 ,575 36,538*** 4,185 ,487 58,287***
MenK 3,432 1,038 3,674*** 3,345 ,760 3,874***
Infra 3,701 ,683 21,523*** 3,437 ,721 14,470***
Alle impactfactoren zijn significant verschillend van het neutraal punt. Dit geldt zowel voor
de impactfactoren voor alle events samen (tabel 3.3.1) als voor de impactfactoren
onderverdeeld aan de hand van de grootte van het event (tabel 3.3.2). Alle gemiddelde scores,
behalve negatieve socialisatie, zijn positief verschillend van drie. Dit betekent dat de inwoners
akkoord zijn dat het organiseren van een sportevenement voor een verbetering in imago,
gemeenschapsgevoel, menselijk kapitaal en infrastructuur zorgt, alsook dat het evenement
steun verdient van en moet toegelaten worden door de overheid. Voor negatieve socialisatie is
het gemiddelde negatief verschillend van drie. Dit betekent dat de inwoners niet akkoord zijn
met het feit dat het organiseren van een sportevenement zorgt voor afval, lawaai en
verkeersproblemen.
In tabel 3.3.3 wordt weergegeven dat bij alle events, behalve bij Gent, alle impactfactoren
significant verschillend zijn van het neutraal punt 3. In Gent was de score op negatieve
socialisatie en menselijk kapitaal niet significant. Algemeen geldt dat alle impactfactoren
positief verschillend zijn van de neutrale waarde, behalve negatieve socialisatie waarvoor het
omgekeerde geldt.
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
31
Tabel 3.3.3 Resultaten one sample t-test afzonderlijke events
3.4 Invloed van controlevariabelen op de sociale impact
In dit deel worden de resultaten besproken van enerzijds de independent sample t-test voor de
variabelen: geslacht, woonplaats, eerste aanwezigheid en deelname familie/vrienden (tabel
3.4.1). Anderzijds de resultaten op de one way anova-test om verschillen na te gaan in aantal
jaren wonend in de organiserende stad of gemeente, leeftijd en diploma (tabel 3.4.2, 3.4.3 en
4.4). Belangrijk is dat bij woonplaats en eerste aanwezigheid enkel de scores van
toeschouwers en deelnemers worden opgenomen, bij deelname familie/vrienden enkel de
omwonenden en bij aantal jaren wonend in organiserende stad of gemeente enkel de personen
wonend in de organiserend stad of gemeente. Bij beide soort testen wordt een p-waarde
kleiner dan 0,05 gezien als significant.
Bij de bespreking maken we een onderscheid in variabelen met betrekking tot de
profielkenmerken en variabelen die kenmerken gerelateerd aan het event weergeven.
Imago Socneg Socpos Steuntoel MenK Infra
Mechelen
t- waarde 32,94*** -2,713** 19,18*** 34,741*** 4,171*** 9,449***
gem. 4,109 2,847 3,77 4,224 3,425 3,506
St. Dev. 0,493 0,83 0,587 0,515 0,6126 0,778
Gent
t- waarde 32,026*** -0,619 19,573*** 47,045*** 1,832 10,993***
gem. 3,933 2,978 3,587 4,162 3,266 3,397
St. Dev. 0,552 0,682 0,568 0,468 0,882 0,683
Deinze
t-waarde 19,145*** -16,323*** 25,913*** 28,428*** 2,909** 20,466***
gem. 3,797 2,147 3,91 4,071 3,448 3,867
St. Dev. 0,645 0,813 0,546 0,587 1,099 0,652
Watervliet
t-waarde 16,532*** -7,223*** 17,153*** 23,52*** 2,243* 10,803***
gem. 3,717 2,578 3,652 0,587 3,401 3,507
St. Dev. 0,618 0,832 0,541 0,587 0,929 0,668
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
32
3.4.1 Profielkenmerken
3.4.1.1 Geslacht (independent sample t-test)
Voor imago, positieve socialisatie, menselijk kapitaal en infrastructuur is er geen significant
verschil in de gemiddelden tussen mannen en vrouwen. Daarentegen vinden we voor
negatieve socialisatie wel een significante p-waarde. Op basis van de gemiddelden kan gesteld
worden dat vrouwen negatieve aspecten van een event hoger scoren dan mannen.
3.4.1.2 Leeftijd (one-way anova)
Er is een significant verschil tussen de verschillende leeftijdscategorieën voor de gemiddelde
scores op de factoren negatieve socialisatie, positieve socialisatie en infrastructuur. Er is een
verschil voor de negatieve sociale impact tussen jonger dan 30 jarigen en 31- tot 50-jarigen.
Voor zowel de negatieve als de positieve sociale impact is er een verschil tussen mensen
jonger dan 30 jaar en mensen ouder dan 50 jaar. Bij deze verschillen liggen de gemiddelde
scores telkens hoger bij personen die jonger zijn dan 30 jaar. Tenslotte is er ook een verschil
tussen mensen jonger dan 30 jaar en mensen ouder dan 50 jaar voor de impactfactor
infrastructuur. Mensen ouder dan 50 jaar geven een gemiddeld hogere score voor
infrastructuur dan mensen jonger dan 30 jaar.
3.4.1.3 Hoogst behaald diploma (one-way anova)
Er is een significant verschil tussen de gemiddelde scores op de impactfactoren
steun/toelating door de overheid en infrastructuur afhankelijk van het opleidingsniveau van de
bevraagden. Voor de gemiddelde scores op steun/toelating door de overheid is er een
significant verschil tussen mensen met ten hoogste een middelbaar diploma en mensen met
een hoger of universitair diploma. Mensen met een hoger of universitair diploma geven
gemiddeld hogere scores op deze impactfactor.
Voor de gemiddelde score op infrastructuur is er een significant verschil tussen middelbaar
diploma en hoger of universitair diploma. Mensen met een middelbaar diploma geven
gemiddeld hogere scores op infrastructuur. Tevens is er ook een significant verschil tussen
een lager onderwijs diploma en een hoger of universitair diploma. Mensen met een diploma
lager onderwijs geven gemiddeld hogere scores op de impactfactor infrastructuur. Algemeen
kunnen we stellen dat mensen met een hoger of universitair diploma gemiddeld lagere scores
geven voor de impactfactor infrastructuur.
33
3.4.2 Event-gerelateerde kenmerken
3.4.2.1 Eerste aanwezigheid (independent sample t-test)
Bij dit resultaat zijn enkel de scores van deelnemers en toeschouwers opgenomen. Voor
menselijk kapitaal en imago wordt er geen significante relatie waargenomen in de score op
eerste aanwezigheid. Negatieve socialisatie, positieve socialisatie, steun/toelating overheid en
infrastructuur vertonen wel een significante relatie. Afgaand op de gemiddelden kunnen we
stellen dat negatieve socialisatie en steun/toelating door de overheid hoger gescoord wordt
door mensen voor wie het de eerste editie is. Daarentegen vinden we voor positieve
socialisatie en infrastructuur een hogere gemiddelde score bij de personen die reeds een
eerdere editie hebben bijgewoond.
3.4.2.2 Familie/vrienden deelgenomen (independent sample t-test)
Bij geen enkel sociaal aspect vindt men een significant verband voor de variabele ‘hebben er
familie/vrienden deelgenomen’. Er is geen verschil in de score van omwonenden wanneer
familie/vrienden wel of niet hebben deelgenomen.
3.4.2.3 Woonplaats in organiserende stad (independent sample t-test)
‘Woonplaats in organiserende stad/gemeente’ wordt enkel in beschouwing genomen voor
toeschouwers en deelnemers. Hierbij wordt geen verschil waargenomen in sociale impact
tussen mensen die in de organiserende gemeente wonen en mensen die er niet wonen.
3.4.2.4 Aantal jaren wonend in de organiserende stad (one-way anova)
Het verschil in gemiddelde score op basis van aantal jaren wonend in de organiserende
stad/gemeente is enkel significant voor de impactfactor negatieve socialisatie (tabel 4.2).
Concreet is er een verschil tussen mensen die er minder dan 1 jaar en 1 tot 5 jaar wonen,
tussen degenen die er minder dan 1 jaar en meer dan 10 jaar wonen en tussen degenen die er 1
tot 5 jaar en meer dan 10 jaar wonen. Tenslotte is er ook een verschil tussen degenen die er
tussen 6 tot 10 jaar en meer dan 10 jaar wonen.
Mensen die er 1 tot 5 jaar wonen geven lagere scores op negatieve sociale impact in
vergelijking met mensen die er minder dan 1 jaar wonen. Tenslotte geven mensen die er meer
dan 10 jaar wonen lagere scores op deze impactfactor, in vergelijking met mensen die er
minder dan 1 jaar, 1 tot 5 jaar en 6 tot 10 jaar wonen.
34
Tabel 3.4.1 Resultaten independent T-test
Geslacht
gemiddelde standaardeviatie
Levene 's test t-test
man vrouw man vrouw
F p
Negatieve socialisatie 2,626 2,731 0,878 0,792
9,667 0,002 -2,014*
Eerste aanwezigheid op event
gemiddelde standaardeviatie
Levene 's test t-test
ja nee ja nee
F p
Negatieve socialisatie 2,855 2,339 0,814 0,821
0,092 0,762 8,504***
Positieve socialisatie 3,709 3,815 0,630 0,485
9,568 0,002 -2,606**
Steun/toelating overheid 4,214 4,135 0,503 0,529
0,228 0,633 2,065*
Infrastructuur 3,503 3,694 0,752 0,629
7,810 0,005 -3,722***
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
35
Tabel 3.4.2 Aantal jaren wonend in de organiserende stad/gemeente
Niet-parametrisch: Kruskal-Wallis
Factor p
Sociaal negatief <0,001***
Tabel 3.4.3 Leeftijd
Parametrisch: One-way anova
Aantal jaren wonend in de gemeente p
< 1j 1-5j 0,008**
<1j 6-10j 0,145
<1j >10j <0,001***
1-5j 6-10j 0,315
1-5j >10j 0,016*
6-10j >10j 0,003**
Aantal jaren
wonend in de
gemeente
gemiddelde
negatieve sociale
impact
<1j 3,075
1-5j 2,796
6-10j 2,910
>10j 2,571
Leeftijd gemiddelde sociaal negatieve impact
0-30j 2,839
31-50j 2,619
>50j 2,574
Sociaal negatief
Leeftijd p
0-30j 31-50j 0,001**
0-30j >50j 0,001**
Factor F p
Sociaal negatief 8,812 <0,001***
Sociaal positief 5,402 0,005**
Infrastructuur 5,366 0,005**
Sociaal positief
Leeftijd p
0-30j >50j 0,004**
Leeftijd gemiddelde sociaal positieve impact
0-30j 2,839
31-50j 2,619
>50j 2,574
Infrastructuur
Leeftijd p
0-30j 31-50j 0,040*
0-30j >50j 0,005**
Leeftijd gemiddelde infrastructuur
0-30j 3,449
31-50j 3,577
>50j 3,640
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
36
Tabel 3.4.4 Diploma
Niet-parametrisch: Kruskal-Wallis
Steun/toelating door de overheid
Diploma p
geen diploma lager onderwijs 0,086
geen diploma middelbaar onderwijs 0,342
geen diploma hoger of universitair onderwijs 0,107
lager onderwijs middelbaar onderwijs 0,051
lager onderwijs hoger of universitair onderwijs 0,445
middelbaar onderwijs hoger of universitair onderwijs 0,003**
Diploma gemiddelde
steun/toelating
door overheid
geen 3,671
lager 4,205
middelbaar 4,044
hoger/universitair 4,143
Factor p
Steun/Toelating door de overheid 0,007**
Infrastructuur <0,001***
Infrastructuur
Diploma p
geen diploma lager onderwijs 0,946
geen diploma middelbaar onderwijs 0,980
geen diploma hoger of universitair onderwijs 0,098
lager onderwijs middelbaar onderwijs 0,816
lager onderwijs hoger of universitair onderwijs 0,018*
middelbaar onderwijs hoger of universitair onderwijs <0,001***
Diploma gemiddelde
infrastructuur
geen 3,737
lager 3,726
middelbaar 3,694
hoger/universitair 3,437
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
37
3.5 Invloed van betrokkenheid en grootte op de sociale
impact, met tevredenheid als covariaat
Door gebruik te maken van een mancova wordt gekeken of er een verschil is in sociale impact
enerzijds tussen middelgrote en kleine events, ook grootte genoemd. Anderzijds tussen
toeschouwers, omwonenden en deelnemers die worden samengebracht onder de term
betrokkenen.
We kijken zowel multivariaat als univariaat naar de resultaten. Bij de multivariate analyse
kunnen we het effect van grootte en betrokkenheid nagaan voor het geheel aan besproken
impactfactoren. Univariaat kunnen we de analyses bestuderen per impactfactor.
3.5.1 Multivariaat
Tabel 3.5.1 Multivariate waarden
F met covariaat F zonder covariaat
Tevredenheid 17,169*** /
Grootte 4,512*** 5,225***
Betrokkenheid 1,316 2,041*
In tabel 3.5.1 zien we dat de covariaat tevredenheid significant is (p<0,001). Het resultaat met
en zonder de covariaat zal dus verschillen voor alle impactfactoren samen (p<0,001).
Op vlak van hoofdeffecten bij de resultaten met covariaat is er geen significant verschil in
sociale impact voor betrokkenheid (p=0,209), maar wel een significant verschil in sociale
impact voor grootte (p<0,001). Er is dus een verschil tussen kleine en middelgrote
sportevenementen voor alle impactfactoren samen.
Indien we de variabele tevredenheid niet in rekening brengen (zonder covariaat), is het geheel
van impactfactoren niet enkel afhankelijk van grootte van het event, maar ook van de
betrokkenheid.
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
38
3.5.2 Univariaat
3.5.2.1 Tevredenheid
Tabel 3.5.2.1 Univariate waarden tevredenheid
Impactfactor F
Tevredenheid Imago 36,783***
Negatieve socialisatie 9,143**
Positieve socialisatie 25,213***
Steun/toelating overheid 64,421***
Menselijk kapitaal 32,906***
Infrastructuur 23,309***
Het resultaat met en zonder de covariaat zal dus verschillen voor de afzonderlijke variabelen
(bij allen p<0,05).
3.5.2.2 Grootte
Tabel 3.5.2.2 Univariate waarden Grootte
Impactfactor F met covariaat F zonder covariaat
Imago 1,738 0,135
Negatieve socialisatie 16,225*** 24,315***
Positieve socialisatie 1,091 5,528*
Steun/toelating overheid 4,047* 0,030
Menselijk kapitaal 1,256 0,104
Infrastructuur 0,547 4,097
gemiddelde
standaard deviatie
Impactfactor klein middelgrote klein middelgrote
Negatieve socialisatie 2,237 2,875 0,707 0,851
Positieve socialisatie 3,878 3,663 0,538 0,560
Steun/toelating overheid 3,867 4,129 0,636 0,563
Bij de resultaten met covariaat is er enkel een significant verschil in grootte voor de
impactfactor negatieve socialisatie en steun/toelating door de overheid.
Op basis van de gemiddelden kunnen we stellen dat kleine events minder negatieve
socialisatie ervaren dan middelgrote events. Verder ervaren de middelgrote events meer steun
en toelating door de overheid dan kleine events.
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
39
Bij de resultaten zonder covariaat is er een significant verschil in grootte voor de
impactfactoren negatieve socialisatie, positieve socialisatie en infrastructuur.
Kleine events scoren lager voor negatieve socialisatie in vergelijking met middelgrote
evenementen. Dit in tegenstelling tot de impactfactoren positieve socialisatie en
infrastructuur. Hierbij zijn hogere scores zichtbaar bij kleine events in vergelijking met
middelgrote events.
Er zijn een aantal verschillen vast te stellen tussen de analyses met en zonder de covariaat
tevredenheid. Zo is er zonder covariaat geen verschil meer tussen kleine en middelgrote
events voor steun/toelating door de overheid. Er zijn nu echter wel verschillen die er niet
waren met de covariaat, namelijk voor positieve socialisatie en infrastructuur. De bevinding in
verband met negatieve socialisatie blijft echter wel gelijk.
3.5.2.3 Betrokkenheid
Tabel 3.5.2.3 Univariate waarden Betrokkenheid
Impactfactor F met covariaat F zonder covariaat
Imago 0,733 2,248
Negatieve socialisatie 3,768* 5,868**
Positieve socialisatie 0,468 1,457
Steun/toelating overheid 0,430 4,453*
Menselijk kapitaal 1,356 ,433
Infrastructuur 1,833 1,659
gemiddelde standaard deviatie
Impactfactor deelnemer toeschouwer omwonende deelnemer toeschouwer omwonende
Negatieve socialisatie 2,620 2,360 2,686 0,831 0,913 0,841
Steun/toelating overheid 4,079 4,085 3,706 0,568 0,557 0,698
P
Impact soort betrokkene 1 soort betrokkene 2 met cov zonder cov
Negatieve socialisatie Deelnemer Toeschouwer 0,026* 0,028*
Deelnemer Omwonende 0,304 0,051
Toeschouwer Omwonende 0,027* 0,002**
Steun/toelating door overheid Deelnemer Toeschouwer 0,970
Deelnemer Omwonende 0,004**
Toeschouwer Omwonende 0,006**
Met tevredenheid als covariaat is er een significant verschil tussen de soort betrokkenheid
voor negatieve socialisatie. Voor de andere impactfactoren is er geen significant verschil.
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
40
Het verschil ligt meer bepaald tussen de
deelnemers en de toeschouwers en tussen de
omwonende en de toeschouwers In beide
gevallen geven toeschouwers gemiddeld lagere
scores op negatieve socialisatie.
Zonder covariaat is er een significant verschil voor soort betrokkenheid bij de impactfactoren
negatieve socialisatie en steun/toelating door de overheid.
Net zoals met covariaat is er nog steeds een significant verschil voor negatieve socialisatie
tussen enerzijds deelnemers en toeschouwers en anderzijds tussen toeschouwers en
omwonenden. Er geldt dat toeschouwers gemiddeld hogere scores geven dan deelnemers en
omwonenden.
Verder is er een significant verschil tussen
betrokkenen voor steun/toelating door de
overheid, meer specifiek tussen deelnemers en
omwonenden en tussen toeschouwers en
omwonenden. Omwonenden geven gemiddeld
lagere scores op deze impactfactor in
vergelijking met toeschouwers en deelnemers.
Negatieve socialisatie is zowel met als zonder covariaat significant. Verschillend is wel de
impact van betrokkenheid op steun/toelating door de overheid. Deze is enkel significant
zonder covariaat.
41
3.6 Invloed van combinatie van relevante controlevariabelen
Via regressie maken we modellen op waarbij alle relevante controlevariabelen en andere
afhankelijke variabelen per impactfactor worden opgenomen in één model. De varianties en
p-waarden zijn terug te vinden in bijlage 5. In tabel 3.6 worden 2 modellen weergegeven per
impactfactor. In model een wordt tevredenheid buiten beschouwing gelaten. In model twee
daarentegen nemen we tevredenheid wel op om eventuele verschillen na te gaan met of
zonder de controlevariabele tevredenheid.
3.6.1 Opsplitsing op basis van grootte
Voor zowel negatieve socialisatie, positieve socialisatie als imago is er een significant
verband met grootte van het evenement, ongeacht de tevredenheid. Ook voor steun/toelating
door de overheid is er een significant verband. Dit is in tegenstelling tot negatieve socialisatie,
positieve socialisatie en imago, wel afhankelijk van de tevredenheid van mensen op het
evenement. Voor negatieve socialisatie, imago en steun/toelating door de overheid is het
verband positief. Dit wil zeggen hoe groter het evenement, hoe hoger de score op deze
impactfactoren. Voor de impactfactoren positieve socialisatie daarentegen is dit verband
negatief. Tenslotte vinden we voor de impactfactoren infrastructuur en menselijk kapitaal
geen significant verband met grootte.
3.6.2 Opsplitsing op basis van impactfactor
3.6.2.1 Menselijk kapitaal
De regressie van de controle variabelen op de variabele menselijke kapitaal is niet significant.
Dit zowel met als zonder de controlevariabele tevredenheid.
3.6.2.2 Negatieve socialisatie
27,7% van de variantie in negatieve socialisatie wordt verklaard door de combinatie van
leeftijd, betrokkenheid, eerste deelname, geslacht en aantal jaren wonend in de organiserende
stad/gemeente. Dit percentage stijgt met 1,1% indien ook tevredenheid wordt opgenomen als
predictor. Beide modellen zijn significant. Dit wil zeggen dat er in elk model ten minste één
significante predictor zit. De significante predictors zijn terug te vinden in tabel 6.1. Er is een
positief significant verband tussen negatieve socialisatie en eerste aanwezigheid. Personen die
voor de eerste keer aanwezig waren, gaven hogere scores op negatieve socialisatie, ongeacht
de tevredenheid.
42
Tabel 3.6 Resultaten regressievergelijking
Impact
Negatieve socialisatie Positieve socialisatie Imago Infrastructuur Steun/toel. overheid
Model
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2
Grootte Middelgroot 0,400*** 0,388*** -0,191** -0,157* 0,197** 0,218** -0,104 -0,097 0,112 0,137*
Betrokkenheid Toeschouwer -0,042 -0,040 -0,002 -0,007 -0,149* -0,153* -0,013 -0,014 -0,004 -0,007
Geslacht
-0,018 -0,022 0,081 0,093 0,001 0,009 0,088 0,091 0,051 0,060
Eerste
aanwezigheid 0,214*** 0,186** 0,023 0,104 0,113 0,163* -0,113 -0,098 -0,042 0,017
Diploma
Lager -0,052 -0,051 -0,057 -0,058 0,014 0,011 -0,011 -0,011 0,006 0,004
Middelbaar / / / / -0,018 -0,021 / / / /
Hoger of
univ. -0,004 -0,006 0,028 0,033 / / -0,164* -0,164* 0,067 0,070
Leeftijd 0-30 0,051 0,048 -0,155 -0,147 -0,158 -0,152 -0,083 -0,081 -0,028 -0,022
31-50 <0,001 0,010 -0,072 -0,102 -0,113 -0,131 -0,022 -0,028 0,051 0,029
# Jaren
wonend in
org.
stad/gemeente
<1j -0,022 -0,018 0,077 0,064 0,100 0,092 0,118 0,116 0,131 0,122
1-5j -0,023 -0,026 0,084 0,093 -0,010 -0,004 0,015 0,016 0,183** 0,189**
6-10j 0,070 0,063 0,038 0,058 0,059 0,071 0,024 0,028 0,041 0,056
Tevredenheid
/ -0,110* / 0,315*** / 0,193** / 0,059 / 0,230***
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
43
3.6.2.3 Positieve socialisatie
5,2% van de variantie wordt verklaard door de combinatie van grootte, betrokkenheid,
geslacht, eerste aanwezigheid, diploma, leeftijd en aantal jaren wonend in de organiserende
stad/gemeente. Dit percentage stijgt met 8,7% wanneer we de predictor tevredenheid aan het
model toevoegen. Beide modellen zijn significant. Dit wil zeggen dat er in elk model ten
minste één significante predictor zit. De significante predictors zijn terug te vinden in tabel
5.1. Voor positieve socialisatie zijn dit enkel grootte en tevredenheid.
3.6.2.4 Imago
8,8% van de variantie in imagowordt verklaard door de combinatie van grootte,
betrokkenheid, geslacht, eerste aanwezigheid, diploma, leeftijd en aantal jaren wonend in de
organiserende stad/gemeente. Dit percentage stijgt met 3,3% wanneer we de predictor
tevredenheid aan het model toevoegen. Beide modellen zijn significant. Dit wil zeggen dat er
in elk model ten minste één significante predictor zit. Er is een positief significant verband
tussen imago en grootte. Mensen geven hogere scores voor imago voor middelgrote events
dan voor kleine events. Ook scoren deelnemers en omwonenden hoger voor imago dan
toeschouwers. Vervolgens scoren mensen die het evenement voor de eerste maal bijwoonden
hoger voor deze impactfactor dan mensen die reeds een eerdere editie meemaakten. Tenslotte
scoort men hoger voor deze impactfactor naarmate men meer tevreden is.
3.6.2.5 Steun/toelating door de overheid
6,9 % van de variantie in steun/toelating door de overheid wordt verklaard door de combinatie
van grootte, betrokkenheid, geslacht, eerste aanwezigheid, diploma, leeftijd en aantal jaren
wonend in de organiserende stad/gemeente. Dit percentage stijgt met 4,6% wanneer we de
predictor tevredenheid aan het model toevoegen. Beide modellen zijn significant. Dat wil
zeggen dat er in elk model ten minste één significante predictor zit. De significante predictors
zijn terug te vinden in tabel 6.1. Er is een positief significant verband tussen steun/toelating
door de overheid en aantal jaren wonend in de organiserende stad/gemeente. Mensen die 1 tot
5 jaar in de organiserende stad/gemeente wonen, scoren hoger voor steun/toelating door de
overheid dan mensen die er minder dan 1 jaar of meer dan 5 jaar wonen.
44
3.7 Verhouding tevredenheid tussen de verschillende groepen
Deze analyse geeft weer hoe tevredenheid zich verhoudt ten opzichte van grootte en
betrokkenheid.
3.7.1 Grootte
gemiddelde standaard deviatie
t klein middelgroot klein middelgroot
Tevredenheid 1.00 3.984 3.936 0.777 0.727
Door middel van een independent sample t-test vinden we dat er geen significant verschil is in
tevredenheid tussen kleine en middelgrote events.
3.7.2 Betrokkenheid
Door middel van een one-way anova vinden we dat er een significant verschil is in
tevredenheid tussen de verschillende betrokkenheidsgroepen. Uit de Mann-Whitney U-test
halen we dat het significant verschil zich situeert tussen deelnemers & omwonenden en tussen
toeschouwer en omwonenden. In beide gevallen scoren omwonenden gemiddeld lager.
gemiddelde standaard deviatie
F deelnemer toeschouwer omwonende deelnemer toeschouwer omwonende
Tevredenheid 41.179*** 4.102 4.058 3.623 0.701 0.608 0.850
Betrokkenheidsgroepen p
deelnemer toeschouwer 0.164
deelnemer omwonende <0.001***
toeschouwer omwonende <0.001***
Opmerking: * p<0,05; ** p<0,01; *** p<0,001
45
3.8 Kwalitatieve variabele
Het onderzoek stelt ook een kwalitatieve vraag: ‘Wat voor andere gevolgen van het
evenement heb je waargenomen? ‘. Dit geeft een meer globaal beeld van de percepties van de
respondenten. De antwoorden op deze vragen zijn terug te vinden in bijlage 4.
De meeste antwoorden zijn voorbeelden van een impact bv. gezelligheid en samenhorigheid
(positieve socialisatie), parkeerproblemen (negatieve socialisatie). Enkele antwoorden zijn
eerder organisatiegericht bv. goede organisatie, pluspunt dat wedstrijden in de voormiddag
zijn. De overige antwoorden hebben betrekking op sportparticipatie en gezondheid bv.
gestegen conditie, stijgende sportiviteit.
Bij alle vier de evenementen zijn zowel vormen van positieve impact als negatieve impact
vermeld, waarbij de positieve effecten duidelijk overwegen.
Opvallend bij de positieve effecten zijn ten eerste het groepsgevoel, nieuwe sociale contacten
en goede sfeer, die allen vallen onder de noemer positieve socialisatie. Ten tweede de
stijgende sportparticipatie of invloed op de gezondheid. Beide voorgaande elementen komen
bij ieder event, dus ook bij beide groottes, en bij bijna elke betrokkenheid terug.
Verder vermelden de toeschouwers/deelnemers van Gent en de deelnemers van Deinze de
heropleving van de stad en de bekendheid van de club, wat gevat kan worden onder imago.
Deze impact komt dus evenzeer bij zowel een middelgroot als een klein event terug, echter
met een verschil in schaal.
Blessures en spierpijn worden door deelnemers van zowel middelgrote als kleine events, als
negatieve impact omschreven. Verder wordt bij de deelnemers van Mechelen afval,
mobiliteitsproblemen en slechte wc’s vermeld als negatieve effecten. Bij Gent trekken bij
zowel deelnemers als omwonenden parkeerproblemen de aandacht en werd geluidsoverlast
meermaals vermeld door de omwonenden. Bij Watervliet tenslotte wordt het parkeerprobleem
door meerdere omwonenden aangehaald.
46
4. Discussie
4.1 Inleiding
Het doel van deze studie is het nagaan van het verschil in sociale impact tussen kleine en
middelgrote participatie evenementen. Aanvullend worden ook profielkenmerken van
aanwezigen en omwonenden onderzocht om zo onderliggende factoren zichtbaar te maken.
Zoals eerder aangegeven is sociale impact gedefinieerd als: “De manier waarop
sportevenementen verandering aanbrengen in de collectieve en individuele waardesystemen,
gedragspatronen, gemeenschapsstructuren, levensstijl en levenskwaliteit” (Hall, 1992, p. 67).
De indeling van de sociale impact is in deze studie gebaseerd op deze van Taks (2013). Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen menselijk kapitaal, negatieve socialisatie, positieve
socialisatie, imago, infrastructuur en steun/toelating door de overheid. In de discussie worden
verkregen resultaten vergeleken met deze uit de literatuur. Deze vergelijkingen kunnen slechts
doorgetrokken worden tot op zekere hoogte en dit op een kritische manier. Dit omdat
bevindingen uit de literatuur grotendeels betrekking hebben op grote evenementen en in dit
onderzoek andere vragenlijsten zijn gebruikt. Verder werd in dit onderzoek gebruik gemaakt
van een post-hoc design. Dit limiteert het vergelijkend onderzoek tot studies die ook gebruik
hebben gemaakt van dit design.
4.2 Organisatoren t.o.v. aanwezigen en omwonenden
De organisatoren van de Urban trail Mechelen en de Leopoldsloop te Watervliet hebben de
impactfactor menselijk kapitaal neutraal ingeschat. Toch blijken de gemiddelden van de
aanwezigen en omwonenden in Mechelen en Watervliet positief verschillend te zijn van drie.
Zij hebben het positief effect dat hun event heeft op groei in menselijk kapitaal dus
onderschat. Aanwezigen en omwonenden van Gent en Deinze daarentegen hebben deze
impactfactor positief gescoord. Uit de gemiddelden van de organisatoren, die hoger zijn dan
drie blijkt dat zij deze impactfactor goed hebben ingeschat.
Verder gingen de organisatoren van alle events akkoord dat de organisatie van hun event kon
bijdragen tot verhoogde samenhorigheid en/of positieve beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap. Beide zaken zitten vervat onder de term positieve socialisatie. Het gemiddelde
van deze impactfactor is door de aanwezigen en omwonenden van de vier events positief
47
verschillend van drie gescoord. De organisatoren hebben de invloed van deze impactfactor
dus correct ingeschat.
Het omgekeerde zien we bij de impactfactor infrastructuur. Alle organisatoren waren niet
akkoord of stonden neutraal ten opzichte van het feit dat een event bijdraagt tot toegenomen
infrastructuur. Toch blijkt dit door deelnemers, toeschouwers en omwonende heel anders
beoordeeld. Zij hebben infrastructuur namelijk positief, significant verschillend van drie
gescoord en gingen wel akkoord dat de organisatie van een event kan bijdragen tot verbeterde
infrastructuur. Deze discrepantie kan verklaard worden doordat aanwezigen en omwonenden
onvoldoende kennis hebben over wat voor effect een event werkelijk heeft op de
infrastructuur.
Vervolgens wordt ook de impactfactor negatieve socialisatie vergeleken. Deze werd door drie
van de vier organisatoren negatief verschillend van drie gescoord. De organisatoren vonden
dus dat een event niet gepaard gaat met negatieve zaken. Dit stemt overeen met de
beoordeling van aanwezigen en omwonenden. Opvallend was dat de organisator van Gent wel
aangaf dat zijn event ging bijdragen tot negatieve zaken. Bij de resultaten van aanwezigen en
omwonenden van het evenement te Gent is hiervoor echter geen significant verschil
gevonden. Toch toont het gemiddelde, dat lager is dan drie, dat aanwezigen en omwonenden
minder negatief zijn dan wat de organisator van GentLoopt verwachtte.
Het is belangrijk dat organisatoren bewust zijn van wat voor effect een event heeft op de
aanwezigen en omwonenden. Zo kunnen zij de positieve effecten versterken en de negatieve
effecten verminderen. Toch blijkt uit Taks et al. (2015) dat positieve effecten van
kleinschalige events niet vanzelfsprekend zijn. Kenmerken van non-mega events op zich zijn
immers te beperkt om de gewenste positieve effecten te bekomen. Door als organisator actie
te ondernemen of een hefboomwerking te creëren, kunnen toch de gewenste resultaten
bekomen worden (Chalip, 2006). Hiervoor zullen noodzakelijke strategieën en tactieken
moeten ontwikkeld en geïmplementeerd worden, wat hoe dan ook om input van mensen,
financiële en fysieke middelen en tijd vraagt (Taks, 2015).
48
4.3 Menselijk kapitaal
Voor de impactfactor menselijk kapitaal wordt met een gemiddelde score van 3,39 een
significant positief effect vastgesteld. De meerderheid ging ermee akkoord dat werken op een
sportevent kan bijdragen tot groei in menselijk kapitaal. Er zijn geen significante verschillen
voor menselijk kapitaal gevonden tussen kleine en middelgrote events. Onze hypothese
omtrent deze impactfactor wordt dus verworpen. Dit kan verklaard worden door de studies
van Koenig & Leopkey (2009) en Kaplanidou (2012) die een stijging vonden in menselijk
kapitaal bij zowel kleine als grote evenementen. Verder blijkt uit het onderzoek van Taks et
al. (2011) dat deze stijging groot is in het teken van zowel kleine als middelgrote
sportevenementen. Dit omwille van de betrokkenheid van de vrijwilligers bij het management
en de planning van het event. Een verklaring zou dus kunnen zijn dat voor alle gekozen
evenementen de lokale vrijwilligers betrokken waren bij management en planning. Tenslotte
kunnen significante verbanden gezien de kleine steekproef moeilijk worden waargenomen.
Dit stelt dat er verder onderzoek nodig is naar het verschil in groei van menselijk kapitaal
tussen kleine en middelgrote sportevenementen.
Concluderend kan gezegd worden dat het belangrijk is voor de organisatoren van zowel
kleine als middelgrote events om vrijwilligers actief te betrekken bij management en
planning, om zo een stijging in menselijk kapitaal te verkrijgen. Dit kan gebruikt worden om
stadsbestuur en inwoners te overtuigen van de meerwaarde van een sportevent.
4.4 Negatieve socialisatie
Hieronder worden significante bevindingen besproken omtrent negatieve socialisatie. Deze
impactfactor wordt aan de hand van vragen rond afval, lawaaioverlast en verkeersproblemen
in beeld gebracht. Onder andere het aspect verkeersproblemen is een belangrijke
meetindicator mits deze door Balduck et al. (2011) significant bevonden is in het voorspellen
of inwoners een event wel of niet opnieuw willen organiseren. Gemiddeld kreeg negatieve
socialisatie een score van 2,67. Dit betekent dat de meerderheid niet akkoord gaat met het feit
dat sportevenementen voor negatieve effecten zorgen. Dit komt overeen met de studie van
Ohmann et al. (2006) waarbij slechts 11% van de inwoners akkoord ging met de stelling ‘de
FIFA wereldbeker in München (2006) zorgt voor slecht gedrag van de fans’ en 12% met de
stelling ‘de wereldbeker zorgt voor meer criminaliteit’.
49
Ons onderzoek focust op het verschil in sociale impact in relatie tot de grootte van events.
Omtrent negatieve socialisatie is de hypothese dat verstoring van het dagelijkse leven door
factoren zoals lawaai, mobiliteitsproblemen en afval (e.g. Fredline et al., 2003) in beide
contexten kan voorkomen, maar minder waarschijnlijk is bij kleine evenementen.. Resultaten
uit dit onderzoek tonen een positief significant verband tussen de grootte van het event en
negatieve socialisatie. Toeschouwers, omwonenden en deelnemers van een klein event zijn
significant minder akkoord met negatieve effecten dan deze van een middelgroot event. Onze
hypothese wordt dus bevestigd. Dit kan verklaard worden door het feit dat een middelgroot
event meer aanwezigen heeft, met als gevolg meer afval, lawaai productie en een grotere kans
op verkeersproblemen.
De controlevariabelen eerste aanwezigheid en tevredenheid hebben ook een significante
invloed op negatieve socialisatie. De participanten voor wie het event niet de eerste editie is,
scoren lager op negatieve socialisatie. Een verklaring hiervoor kan zijn, dat bij deze mensen
de ervaring van de vorige editie nog meespeelt. Mits ze aanwezig zijn op een tweede editie,
waren ze waarschijnlijk tevreden over de eerste en is de perceptie van de negatieve factoren
voor deze eerste editie waarschijnlijk laag. Als gevolg hiervan zullen zij dus ook een
volgende editie minder negatief beoordelen. Verder wordt gevonden dat hoe hoger personen
scoren op tevredenheid, hoe lager ze scoren op negatieve socialisatie. Dit kan logisch
verklaard worden door het feit dat tevreden mensen meestal minder de nadruk gaan leggen op
de negatieve factoren van het event. Zij gaan deze factor dus lager scoren, aangezien ze
tevreden zijn.
Bij het uitvoeren van afzonderlijk analyses bleken ook geslacht, leeftijd, aantal jaar wonend in
organiserende stad/gemeente en betrokkenheid een significante invloed te hebben.
Desalniettemin werden deze elementen uitgezuiverd wanneer alle significante bevindingen
samen werden opgenomen in een regressie vergelijking. Ze zijn dus ondergeschikt aan de
variabelen grootte, eerste aanwezigheid en tevredenheid. Dit kan verklaard worden doordat
vooral vrouwen en personen uit de jongste leeftijdscategorie voor de eerste maal aanwezig
waren. Anderzijds stelt men dat hoe langer men in de organiserende stad/gemeente woont, des
te groter de kans dat men meerdere edities van een event heeft bijgewoond en hoe sterker de
verpersoonlijking met zowel de stad als met de activiteiten die erin plaatsvinden. Het slagen
van lokale activiteiten wordt belangrijk gevonden en de negatieve zaken worden zo min
mogelijk benadrukt. Tenslotte wordt negatieve socialisatie lager gescoord door toeschouwers
in vergelijking met zowel omwonenden als deelnemers.
50
Dit kan teruggekoppeld worden naar het resultaat van onze kwalitatieve variabele, die
effecten omvat die soms niet in onze vragenlijst zijn opgenomen. Hierbij komen de negatieve
effecten: blessures, spierpijn, afval, mobiliteitsproblemen, en slechte wc’s duidelijk naar
voren bij deelnemers. Geluidsoverlast en parkeerproblemen worden vooral aangehaald door
omwonenden. Dit in tegenstelling tot toeschouwers, waarbij geen extra negatieve aspecten als
opmerkingen worden meegegeven. Om het uitzuiveren te verklaren kunnen we stellen dat het
vooral toeschouwers en omwonenden waren die een eerste editie van het evenement
meemaakten.
Gemiddeld vinden de respondenten van zowel kleine als middelgrote events, dat de
organisatie van een sportevent niet gepaard gaat met negatieve effecten. Toch blijft het
belangrijk dat organisatoren bewust zijn van de mogelijke negatieve zaken die een event met
zich meebrengt. Op die manier kunnen extra acties ondernomen worden om deze te beperken.
Zoals shuttle bussen en voldoende vuilbakken voorzien om respectievelijk verkeersproblemen
en afval op straat te voorkomen. Mits vooral bij middelgrote events negatieve socialisatie
hoger wordt gescoord, zullen de organisatoren hiervan extra op het voorkomen van negatieve
effecten moeten inzetten.
4.5 Positieve socialisatie
Positieve socialisatie is onderzocht aan de hand van vragen rond relaties, sociale contacten en
gevoelens van veiligheid en vertrouwen in de gemeenschap. Het gemiddelde van deze factor
is positief verschillend van drie, hetgeen wil zeggen dat mensen vinden dat de organisatie van
sportevenementen het gemeenschapsgevoel verbetert. Dit komt overeen met bevindingen rond
de Tour de France, dat door bijna de helft van de respondenten werd beschouwd als een
sociaal event (Balduck et al., 2011). Ook wordt het bevestigd door het feit dat 88% van de
respondenten van de wereldbeker voetbal 2006 een verhoogd gemeenschapsgevoel waarnam
(Ohmann et al., 2006).
In dit onderzoek wordt het verschil in positieve socialisatie tussen kleine en middelgrote
evenementen achterhaald. Onze hypothese waarbij betrokkenen bij kleine evenementen meer
akkoord zullen zijn met positieve socialisatie dan betrokkenen bij middelgrote evenementen,
wordt in deze studie bevestigd. Zowel grootte als kleine evenementen geven lokale inwoners
de kans om de atmosfeer op te snuiven en sociale mogelijkheden te ervaren (Kaplanidou,
2012; Ohmann, 2006).
51
Daarenboven stelt Taks (2013) dat kleine evenementen meer positieve sociale effecten
hebben op de levenskwaliteit bij inwoners dan grote. Dit kan verklaard worden door het
concept sociaal kapitaal dat wordt omschreven als de toename van potentiële middelen van
mensen als resultaat van hun deelname in sociale netwerken (Bourdieu, 1979). Kleinere
evenementen lijken een groter potentieel te hebben om sociaal kapitaal te versterken (Taks,
2013). Verder scheppen beide types evenementen de mogelijkheid om nieuwe mensen te
ontmoeten (Fredline et al., 2003; Gibson et al.2012; Chalip, 2006). Dit wordt in dit onderzoek
bevestigd door de antwoorden op onze kwalitatieve vraag. Zowel bij de kleine als bij
middelgrote evenementen worden sfeer en sociale relaties meermaals vermeld als
waargenomen effect.
Verder komt uit het onderzoek naar boven dat respondenten die jonger zijn dan 30 de factor
positieve socialisatie hoger scoren dan respondenten die ouder zijn dan 50 jaar. Dit is in strijd
met andere studies waarbij er voor sociale impact geen significant verschil in leeftijd werd
gevonden (Kim & Petrick, 2005; Ohmann, 2006). Om sluitende conclusies te kunnen trekken
rond leeftijd en de link met positieve socialisatie is meer onderzoek noodzakelijk.
Aanvullend tonen de resultaten aan dat participanten die een tweede keer aanwezig zijn deze
factor positiever scoren dan personen die voor het eerst aanwezig zijn. Dit kan opnieuw
verklaard worden door de positieve ingesteldheid die is ontstaan bij de eerste aanwezigheid.
Deze twee voorgaande factoren worden ondergeschikt wanneer er rekening wordt gehouden
met het geheel aan variabelen. Enkel tevredenheid en grootte zijn dan nog van belang.
Er is een positief significant verband tussen positieve socialisatie en tevredenheid. Dit is
logisch, want mensen die tevreden zijn gaan hun tevredenheid benadrukken door positieve
stellingen te beantwoorden met akkoord of helemaal akkoord.
Zowel voor kleine als middelgrote events gaan deelnemers, toeschouwers en omwonenden
akkoord dat sportevents bijdragen tot positieve socialisatie. Echter kleine events scoren
significant hoger. Het is belangrijk dat organisatoren van beide soorten events, maar vooral
van middelgrote events, hierop gaan inspelen. Onder andere door het organiseren van
randactiviteiten, worden relaties positief beïnvloed, ontstaan er sociale contacten en wordt het
gevoel van veiligheid en vertrouwen in de gemeenschap versterkt. Dit kan voor zowel de stad,
de omwonenden als de aanwezigen een positieve attitude creëren ten opzichte van de
organisatie van sportevenementen.
52
4.6 Stadsvernieuwing
4.6.1 Imago
Hiller (2000) gaf aan dat de impact imago hoog is bij mega sportevenementen. Taks (2013)
gaf echter ook aan dat lokale evenementen zullen bijdragen bij een landelijke en regionale
imagoverbetering. Deze stellingen worden bevestigd doordat de gemiddelde score voor imago
voor zowel middelgrote als kleine events groter is dan referentiewaarde drie.
De resultaten in deze masterproef tonen aan dat er een positief significant verschil is tussen de
impactfactor imago en de grootte van sportevents. Middelgrote events krijgen hogere scores
voor de impactfactor imago dan kleine events. Dit verband wordt echter enkel gevonden bij
het opgesteld regressiemodel. Wanneer we de grootte van het evenement zonder
controlevariabelen bekijken, vinden we geen significant verschil tussen kleine en middelgrote
events voor de impactfactor imago. Dit is te verklaren doordat er een interactie is tussen
imago en deze controlevariabelen. Na statistische analyse blijkt dit interactie-effect echter niet
sterk genoeg te zijn om zichtbaar te worden in de analyse. We concluderen hieruit dat er
hoogstwaarschijnlijk een verband is, maar de steekproef te klein is om dit vast te stellen.
De bevinding dat middelgrote events beter scoren voor imago dan kleine events moet
bijgevolg verworpen worden omdat het verschil wellicht teveel afhangt van andere
controlevariabelen.
De score die mensen geven op imago is immers niet enkel afhankelijk van de grootte van het
evenement maar ook van de al dan niet eerste aanwezigheid, de tevredenheid en het gegeven
of men betrokken is als deelnemer, toeschouwer of omwonende. Toeschouwers geven
gemiddeld lagere scores voor de impactfactor imago dan deelnemers en omwonenden. Om dit
te verklaren is meer onderzoek nodig. Vervolgens scoren mensen die de eerste keer
deelnemen hoger voor de impactfactor imago dan mensen die reeds een eerdere editie
bijwoonden. Tenslotte geven mensen hogere scores voor de impactfactor imago wanneer ze
meer tevreden zijn. Zoals eerder aangegeven heeft dit resultaat een logische verklaring.
Mensen die tevreden zijn, gaan deze tevredenheid immers benadrukken door positieve
stellingen te beantwoorden met akkoord of helemaal akkoord.
53
4.6.2 Infrastructuur
De participanten gaven gemiddeld hogere scores voor de impactfactor infrastructuur dan de
referentiewaarde drie. Deze bevinding geldt zowel voor middelgrote als kleine evenementen.
Nochtans geven Andranovich et al. (2001) en Roche (2002) aan dat er van deze nieuwe of
verbeterde infrastructuur vaak weinig overblijft voor de lokale gemeenschap. In lijn met de
bevindingen uit de literatuur, verwachtten ook de organisatoren dat de infrastructuur niet zal
toenemen.
Deze masterproef gaat onder andere na of er een verschil is in perceptie omtrent
kwaliteitsverbetering van de infrastructuur tussen betrokkenen op een klein en die op een
middelgroot evenement. Hierbij wordt eveneens nagegaan of de impactfactor infrastructuur
tevens afhankelijk is van verschillende profielkenmerken.
Zowel deelnemers, toeschouwers als omwonenden geven hogere scores op infrastructuur voor
kleine events dan voor middelgrote events. Dit houdt in dat deze betrokkenheidsgroepen
vinden dat kleine events meer aandacht hebben voor sportinfrastructuur, zowel in kwaliteit als
in kwantiteit. Dit wordt bevestigd door de studie van Taks (2013), die concludeert dat kleine
events beter scoren voor infrastructuur met het oog op betere omstandigheden voor de lokale
inwoners. Deze laatste studie nuanceerde deze bevinding door aan te geven dat deze kleine,
lokale evenementen eigenlijk geen nieuwe infrastructuur nodig hebben voor de organisatie
van evenementen. Toch gebeurt dit soms wel, vooral om tegemoet te komen aan de
plaatselijke noden. Bij mega sportevenementen daarentegen blijkt dat de nieuwe
infrastructuur voor het organiseren van deze evenementen vaak wordt verantwoord door de
attractiviteit naar toeristen toe (Eisinger, 2000). Het heeft echter weinig invloed op de
inwoners van de omringende gemeenschappen zelf. Er blijft immers weinig infrastructuur
over voor deze lokale gemeenschap (Andranovich et al., 2001; Roche, 2002). Ons onderzoek
bevestigt de bevindingen dat kleine events hier beter op scoren dan grote. Gezien het in deze
masterproef echter om kleine en middelgrote evenementen gaat, is een extra mogelijke
verklaring nuttig. Dit omdat bijna alle evenementen gebruik maakten van tijdelijke
infrastructuur, in tegenstelling tot de nieuwe infrastructuur bij mega sportevenementen.
Hiermee rekening houdend zou het verschil in score op infrastructuur tussen kleine en
middelgrote events ook te wijten kunnen zijn aan het gegeven dat de kleine evenementen
opgenomen in deze studie, gebruik maakten van bestaande sportinfrastructuur. Hierbij ging er
mogelijk aandacht naar het opfrissen en/of schoonmaken van deze sportinfrastructuur.
54
Bij de middelgrote evenementen daarentegen, was dit in niet-sport gerelateerde
accommodatie.
De gemeten gemiddelde waarden voor de impactfactor infrastructuur zijn significant
verschillend voor de profielkenmerken eerste aanwezigheid op het evenement, leeftijd en
diploma. Mensen die het evenement de eerste keer bijwoonden scoorden lager voor
infrastructuur dan degenen die al meerdere edities meemaakten. Dit kan verklaard worden
doordat mensen die al meerdere keren deelnamen, vaak positiever ten opzichte van het
evenement staan en daarom hogere scores geven. Ook mensen tussen 30 en 50 jaar geven
hogere scores dan mensen jonger dan 30 jaar. Tenslotte scoren mensen met een lager of
middelbaar onderwijsdiploma hoger dan mensen die hoger of universitair onderwijs genoten.
Een mogelijke verklaring voor dit verschil kan zijn dat hooggeschoolden kritischer staan
tegenover de vraag of evenementen wel of geen vernieuwing van de infrastructuur
veroorzaken. Ze zijn zich er mogelijk van bewust dat de specifieke events opgenomen in deze
studie weinig tot geen lange termijn aanpassingen aan de plaatselijke infrastructuur vereisten.
Tenslotte moeten we opletten met bovenstaande bevinding omtrent de impact van het verschil
in grootte van het event op infrastructuur. Het hierboven besproken significant verband
vervalt immers wanneer er verschillende controlevariabelen in één model worden
opgenomen. Dit wil zeggen dat de combinatie van deze variabelen een invloed heeft op de
score van infrastructuur waardoor het verschil in grootte ondergeschikt wordt. Van deze
beïnvloedende variabelen is de hierboven besproken variabele ‘diploma’ de sterkste predictor.
Zoals eerder hierboven vermeld, scoren mensen met een hoger of universitair diploma lager
voor infrastructuur dan mensen met een lager of middelbaar onderwijs diploma. Deze
bevinding is onafhankelijk van hoe tevreden de mensen zijn over het verloop en de
organisatie van het evenement. Daarentegen worden de controlevariabelen eerste
aanwezigheid en leeftijd uitgezuiverd wanneer alle controlevariabelen in beschouwing
worden genomen.
4.7 Steun/toelating door de overheid
De participanten gaven gemiddeld hogere scores voor de impactfactor steun/toelating door de
overheid dan de referentiewaarde drie. Deze bevinding geldt zowel voor middelgrote als
kleine evenementen. We kunnen concluderen dat men het rechtvaardig vindt dat zowel kleine
als middelgrote evenementen toegelaten en gesteund worden door de overheid.
55
Indien we willen weten of mensen vinden dat middelgrote of kleine events meer zouden
moeten worden gesteund door de overheid, moeten we rekening houden met het effect van
verschillende controlevariabelen. Het regressiemodel doet immers vermoeden dat er een
interactie-effect is tussen grootte en tevredenheid, dit omdat er enkel een significant verschil
is in de score voor steun/toelating door de overheid tussen kleine en middelgrote events indien
de controlevariabele tevredenheid in rekening wordt gebracht. Concreet houdt dit in dat men
tevreden moet zijn als voorwaarde om het meer verantwoord te vinden dat de overheid het
evenement steunt. Hoe groter de tevredenheid, des te meer men het rechtvaardig vindt dat de
overheid dit evenement zou moeten steunen. Na statistische analyse blijkt dit interactie-effect
echter niet sterk genoeg te zijn om zichtbaar te worden in de analyse. We concluderen hieruit
dat er hoogstwaarschijnlijk een verband is, maar dat dit te klein is om waar te nemen. Vanuit
de literatuur gezien kan echter worden verwacht dat grotere events hoger scoren voor
steun/toelating door de overheid dan kleine events. Dit omdat grote evenementen meer
bezoekers en vaak sowieso al meer steun van bedrijven en de overheid krijgen. Dit door hun
hoge profilering en vaak globaal bereik. Daarom vereisen ze ook meer middelen (Horne &
Manzenreiter, 2006; Preuss, 2009). Kleine evenementen daarentegen kennen vaak minder
toeschouwers en ook minder steun door bedrijven en overheid. Ze vereisen minder middelen
(Gibson, Kaplanidou, & Kang, 2012). Gezien de tevredenheid echter zo’n grote rol speelt,
moeten we deze hypothese verwerpen.
Buiten tevredenheid zijn er nog andere controlevariabelen die een rol spelen, bij het scoren
van de impactfactor steun/toelating door de overheid. Meer bepaald zijn dit de variabelen
eerste aanwezigheid, diploma en aantal jaren wonend in de organiserende stad/gemeente. De
rol van eerste aanwezigheid en diploma zijn hierbij ondergeschikt gezien ze, bij het opnemen
van meerdere controlevariabelen in één model, geen significantie meer vertonen. Hoe lang
mensen reeds in de organiserende stad/gemeente wonen speelt daarentegen wel een grote rol.
Aanwezigen op het evenement vonden dat het event meer gesteund moest worden door de
overheid indien ze één tot vijf jaar in de betreffende stad/gemeente woonden, dit tegenstellig
tot mensen die daar minder dan één jaar of meer dan vijf jaar woonden. Om dit te verklaren
zal meer onderzoek nodig zijn.
56
5. Besluit
Dit onderzoek heeft betrekking op de sociale impact. Meer specifiek wordt het verschil
onderzocht tussen kleine en middelgrote participatie evenementen. Studies over participatie
evenementen zijn beperkt. Bijgevolg zijn de gebruikte definities en hypotheses opgesteld op
basis van elite-sportevenementen. Algemeen worden de bevindingen van Taks (2013)
aangaande het verschil in mega en non-mega events doorgetrokken.
In dit onderzoek vinden deelnemers, toeschouwers en omwonenden dat sportevents een
positieve invloed hebben op de impactfactoren menselijk kapitaal, positieve socialisatie,
infrastructuur en imago van de stad. Eveneens vinden ze dat het verantwoord is dat de
overheid sportevenementen toelaat en steunt. Men gaat er echter niet mee akkoord dat
sportevenementen zorgen voor negatieve socialisatie. Deze resultaten gelden voor zowel
kleine als middelgrote evenementen. Voor organisatoren is het van belang dat ze deze
effecten op een goede manier inschatten zodat ze de positieve factoren kunnen versterken en
de invloed van de negatieve impactfactor kunnen beperken.
Vanuit de literatuur verwachten we een grotere sociale impact van kleine sportevenementen
voor de perspectieven positieve socialisatie (Taks, 2013)., menselijk kapitaal (Koenig &
Leopkey, 2009; Kaplanidou, 2012) en steun/toelating door de overheid (Horne &
Manzenreiter, 2006; Preuss, 2009; Gibson, Kaplanidou, & Kang, 2012). Voor negatieve
socialisatie (e.g. Fredline et al., 2003) daarentegen verwachten we een grotere impact bij de
grotere sportevenementen. Tenslotte wordt stadsvernieuwing opgesplitst in imago en
infrastructuur. Gebaseerd op de literatuur verwachten we voor middelgrote events een hogere
gemiddelde score op imago (Hiller, 2000; Taks, 2013) en een lagere score op infrastructuur
(Taks, 2013; Andranovich et al., 2001; Roche, 2002) dan voor kleine sportevenementen.
In ons onderzoek wordt negatieve socialisatie significant hoger gescoord voor middelgrote
evenementen dan voor kleine evenementen. Daartegenover krijgt positieve socialisatie
significant hogere scores bij kleine events ten opzichte van middelgrote events. De resultaten
omtrent deze impactfactoren komen dus overeen met de vooropgestelde hypotheses. Voor
menselijk kapitaal en infrastructuur worden er geen significante verschillen vastgesteld tussen
kleine en middelgrote evenementen. De hypotheses die betrekking hebben op deze laatste
twee factoren worden dus verworpen.
57
Steun/toelating door de overheid wordt enkel significant bevonden wanneer tevredenheid
wordt opgenomen en imago enkel wanneer meerdere controlevariabelen worden opgenomen.
De hypothese is dus niet bevestigd en er is meer onderzoek nodig naar de invloed van
tevredenheid en de andere variabelen op deze twee impactfactoren.
Ondanks het feit dat bovenstaande resultaten in dit onderzoek zijn aangetoond, zijn er enkele
beperkingen waarmee rekening gehouden moet worden. Ten eerste kunnen resultaten niet
veralgemeniseerd worden omwille van de te beperkte data op drie niveaus. Op het niveau van
de organisatoren is telkens slechts de mening van één organisator in beschouwing genomen,
hetgeen dus niet representatief is. Vervolgens is het aantal respondenten per groep
(deelnemer, toeschouwer, omwonende) relatief beperkt. De bevindingen hieromtrent zijn dus
slechts indicaties. Verder is het aantal onderzochte evenementen in deze studie te klein om
conclusies te kunnen veralgemeniseren naar alle kleine en middelgrote evenementen in
België. Ten tweede zijn de focus en doelstelling van het event niet als controlevariabelen
opgenomen. Dit kan ervoor zorgen dat niet de grootte, maar de focus of doelstelling van het
event een verklaring biedt voor de verschillen in sociale impact. Tenslotte is er nog maar
beperkt onderzoek gedaan naar de sociale impact bij zowel participatie evenementen als bij
kleine en middelgrote evenementen. Al deze voorgaande componenten hebben als gevolg dat
er geen sluitende conclusies getrokken kunnen worden bij deze studie en verder onderzoek
noodzakelijk is.
Overigens werden in dit onderzoek enkel participatie loopevenementen opgenomen. Om
conclusies te kunnen doortrekken naar elite-events en andere sportevenementen is verder
onderzoek relevant. Ook de duurzaamheid van de gevonden effecten kan verder onderzocht
worden op basis van longitudinaal onderzoek.
58
6. Referentielijst 1. Andranovich, G., Burbank, M. J. and Heying, C. H. (2001) Olympic cities: Lessons
learned from mega-event politics. Journal of Urban Affairs, 23, 113–131.
2. Baade, R. A. and Matheson, V. (2002). Bidding for the Olympics: Fool’s gold?. In
Transatlantic Sport: The comparative Economics of North American and European
Sports (edited by C. P. Barros, M. Ibrahimo and S. Szymanski), Chelten- ham, Edward
Elgar.
3. Balduck, A., Maes, M. & Buelens, M. (2011). The social impact of the Tour de France:
Comparisons of residents’ pre- and post-event perceptions. European Sport Management
Quarterly, 11(2), 91–113.
4. Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. In S. Baron, J. Field, & T. Schuller (Eds.),
Social capital: Critical perspectives (pp. 241–258). Oxford: Oxford University Press
5. Bowdin, G., O’Toole, W., Allen, J., Harris, R., & McDonnell, I. (2006). Events
Management. New York, Routledge.
6. Chalip, L. (2006). Towards social leverage of sport events. Journal of Sport & Tourism,
11(2), 109–127.
7. Chalkley, B. & Essex, S. (1999). Urban development through hosting international events:
a history of the Olympic Games. Planning Perspectives, 14(4), 369–394.
8. Coleman, J. S. (1988). Social capital in the creation of human capital. American Journal
of Sociology, 94, 95–120.
9. Coleman, R. & Ramchandani, G. (2010). The hidden benefits of non-elite mass
participation sports events: an economic perspective.
10. Crompton, J. (2004). Beyond economic impact: An alternative rationale for the public
subsidy of Major League sports facilities. Journal of Sport Management, 18, 40–58.
59
11. Devlieghere, M. and De Leenheer, M. (2015). De sociale impact van lokale
sportevenementen met actieve sportparticipatie (Unpublished master's thesis).
Universiteit Gent, Gent.
12. Doshi, K., Schumacher, D. & Snyder, K. (2001). Report on economic impact. National
Association of Sports Commissions.
13. Eisinger, P. (2000) The politics of bread and circuses: Building the city for the visitor
class. Urban Affairs Review, 35, 316–333.
14. Essex, S. & Chalkley, B. (1998). Olympic Games: Catalyst of urban change. Leisure
Studies, 17(3), 187–206.
15. Fourie, J. & Santana-Gallego, M. (2011). The impact of mega-sport events on tourist
arrivals. Tourism Management, 32(6), 1364–1370.
16. Frawley, S. & Cush, A. (2011). Major sport events and participation legacy: the case of
the 2003 Rugby World Cup. Managing Leisure, 16(1), 65–76.
17. Fredline, E. & Faulkner, B. (2000). Host community reactions: A cluster analysis. Annals
of Tourism Research, 27(3), 763–784.
18. Fredline, E. & Faulkner, B. (2001). Variations in residents reactions to major motorsport
events: Why residents perceive the impacts of events differently. Event Management,
7(2), 115–125.
19. Fredline, L., Jago, L. & Deery, M. (2003). The development of a generic scale to measure
the social impacts of events. Event Management, 8(1), 23–37.
20. Funk, D., Jordan, J., Ridinger, L. & Kaplanidou, K. (2011). Capacity of mass participant
sport events for the development of activity commitment and future exercise intention.
Leisure Sciences, 33(3), 250–268.
21. Getz, D. (1997). Event management & event tourism. Cognizant Communication Corp.
22. Getz, D. (2005). Festivals, special events and tourism. New York, Van Nostrand.
60
23. Getz, D. (2012). Event Studies: Theory, research and policy for planned events. London,
Routledge.
24. Gibson, H. J., Kaplanidou, K. & Kang, S. J. (2012). Small-scale event sport tourism: A
case study in sustainable tourism. Sport Management Review, 15(2), 160–170.
25. Gibson, H. J., Walker, M., Thapa, B., Kaplanidou, K., Geldenhuys, S., & Coetzee, W.
(2014). Psychic income and social capital among host nation residents: A pre–post
analysis of the 2010 FIFA World Cup in South Africa. Tourism Management, 44, 113-
122.
26. Gratton, C., Dobson, N. & Shibli, S. (2000). The economic importance of major sports
events: A case-study of six events. Managing Leisure, 5(1), 17–28.
27. Gratton, C. & Taylor, P. (2000). Economics of sport and recreation: An economic
analysis. London, Spon.
28. Green, B.C. (2005). Building sport programs to optimize athlete recruitment, retention,
and transition: Towards a normative theory of sport development Journal of Sport
Management, 19, 233-253
29. Hall, C. M. (1992). Adventure, sport and health tourism. in B. Weiler & M. Hall (Eds.),
Special interest tourism. London Belhaven.
30. Heere, B., Walker, M., Gibson, H., Thapa, B., Geldenhuys, S. & Coetzee, W. (2013). The
power of sport to unite a nation: The social value of the 2010 FIFA World Cup in South
Africa. European Sport Management Quarterly, 13(4), 450–471.
31. Hiller, H. H. (2000). Mega-events, urban boosterism and growth strategies: An analysis of
the objectives and legitimations of the Cape Town 2004 Olympic bid. International
Journal of Urban and Regional Research, 24(2), 449–458.
32. Horne, J., & Manzenreiter W. (2006). Sports mega-events: Social scientific analyses of a
global phenomenon, Oxford, UK: Blackwell Publishing.
61
33. Howard, D. R. and Crompton, J. L. (2004). Financing sport. second edition, Morgantown,
Inc.
34. Inoue, Y. and Havard, C. T. (2014). Determinants and consequences of the perceived
social impact of a sport event. Journal of Sport Management, 28(3), 295–310.
35. Kaplanidou, K. (2012). The importance of legacy outcomes for Olympic Games for
summer host cities residents’ quality of life: 1996–2008. European Sport Management
Quarterly, 12(4), 397–433.
36. Kemp, S. (2002). The hidden workforce: Volunteers’ learning in the Olympics. Journal of
European Industrial Training, 26(2/3/4), 109–116.
37. Kim, H-J., Gursoy, D. & Lee, S-B. (2006). The impact of the 2002 World Cup on South
Korea: Comparisons of pre- and post-Games. Tourism Management, 27, 86–96.
38. Kim, J., Kang, J. H. & Kim, Y.-K. (2014). Impact of mega sport events on destination
image and country image. Sport Marketing Quarterly, 23(3), 161–175.
39. Kim, S. S. & Petrick, J. F. (2005). Residents’ perceptions on impacts of the FIFA 2002
World Cup: the case of Seoul as a host city. Tourism Management, 26(1), 25–38.
40. Kim, W. & Walker, M. (2012). Measuring the social impacts associated with Super Bowl
XLIII: Preliminary development of a psychic income scale. Sport Management Review,
15(1), 91–108.
41. Koenig, S. & Leopkey, B. (2009). Canadian sporting events: An analysis of legacy and
sports development. Proceedings of the Administrative Sciences Association of Canada
2009 Conference. Niagara Falls, ON.
42. Law, C. (1994). Manchester’s bid for the Millennium Olympic Games. Geography, 79(3),
222–231.
62
43. Lee, C. J. (2013). Effects of sport mega-events on city brand awareness and image: using
the 2009 world games in Kaohsiung as an example. Quality & Quantity, 48(3), 1243–
1256.
44. Lee, S., Cornwell, T. & Babiak, K. (2013). Developing an instrument to measure the
social impact of sport: Social capital, collective identities, health literacy, well-being and
human capital. Journal of Sport Management, 27(1), 24–42.
45. Marlier, M., Van Dyck, D., Cardon, G., De Bourdeaudhuij, I., Babiak, K., & Willem, A.
(2015). Interrelation of Sport Participation, Physical Activity, Social Capital and Mental
Health in Disadvantaged Communities: A SEM-Analysis.PloS one, 10(10), e0140196.
46. Massey, J. & Brown, A. (2001). Literature Review: The impact of major sporting events.
Manchester Institute for Popular Culture, Manchester Metropolitan University,
Manchester.
47. Misener, L. & Mason, D. S. (2006). Creating community networks: Can sporting events
offer meaningful sources of social capital? Managing Leisure, 11(1), 39–56.
48. Molitor, F., Rossi, M., Branton, L., & Field, J. (2011). Increasing social capital and
personal efficacy through small‐ scale community events. Journal of Community
Psychology, 39(6), 749-754.
49. Murphy, N. M. & Bauman, A. (2007). Mass sporting and physical activity events: are they
bread and circuses or public health interventions to increase population levels of physical
activity? Journal of Physical Activity and Health, 4, 193–202.
50. Ohmann, S., Jones, I. & Wilkes, K. (2006). The perceived social impacts of the 2006
Football World Cup on Munich residents. Journal of Sport & Tourism, 11(2), 129–152.
51. Ottevanger, H. J. (2007). Sport tourism: factors of influence on sport event visit
motivation. Master of Arts in European Tourism management Bournemouth University
(UK), Högskolan Dalarna, Sweden Fachhochschule Heilbronn, Germany, August 2007.
63
52. Palmer, J. P. (2002) Bread and circuses: The local benefits of sports and cultural
businesses. Ottawa, C. D. Howe Institute.
53. Peachey, J. W., Bruening, J., Lyras, A., Cohen, A., & Cunningham, G. B. (2015).
Examining Social Capital Development Among Volunteers of a Multinational Sport-for-
Development Event. Journal of Sport Management,29(1), 27-41.
54. Preuss, H. (2007). The Conceptualisation and Measurement of Mega Sport Event
Legacies. Journal of Sport & Tourism, 12(3-4), 207–228.
55. Preuss, H. (2009). Opportunity costs and efficiency of investments in mega sport events.
Journal of Policy Research in Tourism, Leisure and Events, 12, 131-140.
56. Putnam, R.D. (1995). Bowling alone: America’s declining social capital. Journal of
Democracy, 6, 65–78. doi:10.1353/ jod.1995.0002
57. Ritchie, J. R. B. (1984). Assessing the impact of hallmark events: Conceptual and research
issues. Journal of Travel Research, 23(1), 2–11.
58. Roche, M. (2002) The Olympics and global 'citizenship'. Citizenship Studies, 6, 165–181.
59. Rosentraub, M. (1999) Major league losers: The real cost of sports and who’s paying for
it. second edition, New York, Basic Books.
60. Smith, H. (2012). Athens 2004 Olympics: What happened after the athletes went home?
The Guardian.
61. Sweetland, S. R. (1996). Human capital theory: Foundations of a field of enquiry. Review
of Educational Research, 66(3), 341–359.
62. Taks, M. (2013). Social sustainability of non-mega sport events in a global world.
European Journal for Sport and Society, 10(2), 121–141.
63. Taks, M., Chalip, L., & Green, B. C. (2015). Impacts and strategic outcomes from non-
mega sport events for local communities. European Sport Management Quarterly, 15(1),
1-6.
64
64. Taks, M., Kesenne, S., Chalip, L. & Green, C. (2011). Economic impact study versus
cost-benefit analysis:An empirical example of a middelgrote sized international sporting
event. International Journal of Sport Finances, 6(3), 187–203.
65. Teo, P. (1994). Assessing socio-cultural impacts: the case of Singapore. Tourism
Management, 15(2), 126–136.
66. VanWynsberghe, R., Kwan, B. & Van Luijk, N. (2011). Community capacity and the
2010 winter Olympic Games. Sport in Society, 14(3), 370-385.
67. Waitt, G. (2003). Social impacts of the Sydney Olympics. Annals of Tourism Research,
30(1), 194–215.
68. Wilson, R. (2006). The economic impact of local sport events: significant, limited or
otherwise? A case study of four swimming events. Managing Leisure, 11(1), 57–70.
65
7. Bijlagen 7.1 Vragenlijsten
7.1.2 Profiel deelnemers/toeschouwers
1) Wat is je geslacht?
1. Man
2. Vrouw
2) Wat is je geboortejaar? ................................
3) Wat is je hoogst behaald diploma (of momenteel bezig bent te behalen)?
1. Geen diploma
2. Lager onderwijs
3. Middelbaar onderwijs
4. Hoger of universitair onderwijs
4) a. Postcode van huidige woonplaat?...........................
b. Hoe lang woon je daar al?
1. Minder dan 1 jaar
2. 1-5 jaar
3. 6-10 jaar
4. > 10 jaar
5) Is dit de eerste keer dat u naar dit event komt/ aan dit event deelneemt?
1. Ja
2. Nee, ik ben vorig jaar ook komen kijken/ik heb ook vorig jaar ook
deelgenomen
3. Nee, ik ben eerder komen kijken maar dit is langer dan één jaar geleden/ Ik
heb eerder deelgenomen maar dit is langer dan een jaar geleden
7.1.3 Profiel omwonende
1) Wat is je geslacht?
1. Man
2. Vrouw
2) Wat is je geboortejaar? ................................
3) Wat is je hoogst behaald diploma (of momenteel bezig bent te behalen)?
1. Geen diploma
2. Lager onderwijs
3. Middelbaar onderwijs
4. Hoger of universitair onderwijs
66
5) Op welke manier was je betrokken bij het evenement?
1. Toeschouwer
2. Deelnemer
3. Organisator
4. Vrijwilliger/Medewerker
5. Niet actief/passief betrokken
6. Andere, namelijk ..................................................
6) Hebben er familieleden, kinderen of vrienden deelgenomen?
1. Ja
2. Neen
7) Hoe lang woon je al in de organiserende stad?
1. Minder dan 1 jaar
2. 1-5 jaar
3. 6-10 jaar
4. > 10 jaar
7.1.4 Profiel organisator
1) Welke instantie is verantwoordelijk voor de organisatie van het evenement
1. Gemeente
2. event bureau
3. sportclub
4. andere namelijk …………………….
2) Hoe noemt deze hoofdorganisator?
…………………………………………………………………………………………
3) Welke partijen zijn nog betrokken bij de organisatie van het evenement?
…………………………………………………………………………………………
4) Is het de eerste keer dat u/ jouw organisatie dit evenement organiseert?
1. Ja
2. Neen
Indien neen, de hoeveelste editie is dit? .....................
5) Wordt dit evenement georganiseerd voor een goed doel?...............................
Indien ja, welk goed doel?...............................................................................
6) Wat was u concrete functie binnen het organisatieteam?
………………………………………………………………………………..
67
7.1.5 Sociale impact deelnemers/toeschouwers/omwonenden
Helemaal
niet akkoord
niet akkoord
neutraal
akkoord helemaal akkoord
1. Het organiseren van het evenement
verhoogt het imago van de
organiserende gemeente/stad.
2. Het evenement brengt lawaaioverlast
met zich mee.
3. Het evenement creëert mogelijkheid
tot versterken van relaties in de
gemeenschap.
4. Ik vind het goed dat de gemeente het
toelaat om dit event te organiseren.
(ENKEL INVULLEN INDIEN
VRIJWILLIGER/ MEDEWERKER)
5. Ik leerde nieuwe dingen bij door
mee te werken op/voor het
evenement.
6. Het evenement brengt het
organiserend dorp/stad op de kaart in
Vlaanderen.
7. Het organiseren van dit evenement
zorgt voor deelnemers/toeschouwers
die zich slecht gedragen
(vandalisme, dronkenschap,
conflicten).
8. Het evenement zorgt voor een
toegenomen kwaliteit van
sportinfrastructuur in de
gemeente/stad.
9. Ik vind dat de gemeente nog meer
zou kunnen bijdragen aan dit
evenement.
10. Het evenement zorgt voor
heropleving van oude sociale
contacten.
68
11. Het evenement verhoogt de
voorzieningen om aan sport te doen.
(ENKEL INVULLEN INDIEN
VRIJWILLIGER/ MEDEWERKER)
12. De dingen die ik heb bijgeleerd door
mee te werken aan dit evenement,
zullen van pas komen in latere
situaties.
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
neutraal Akkoord Helemaa
l akkoord
13. Het evenement zorgt voor meer
aandacht voor sportaccommodaties.
14. Ik vind het goed dat de overheid dit
evenement steunt.
(ENKEL INVULLEN INDIEN
VRIJWILLIGER/MEDEWERKER)
15. Ik kreeg mijn taken goed uitgelegd,
waardoor ik extra vaardigheden heb
bijgeleerd.
16. Het evenement creëert mogelijkheid
tot ontstaan van nieuwe relaties in de
gemeenschap.
17. Het evenement brengt
verkeersproblemen met zich mee
(file, parkeerproblemen,
omleidingen, tekort
parkeerplaatsen).
18. Het geld dat de overheid aan dit
evenement geeft, kan goed gebruikt
worden voor het event.
19. Het succes van het evenement maakt
inwoners trots om in de gemeente te
wonen.
20. Het evenement zorgt voor meer
afval op de straat.
(ENKEL INVULLEN INDIEN
VRIJWILLIGER/ MEDEWERKER)
21. Om mijn (vrijwilligers)werk goed uit
te voeren, heb ik specifieke
69
kwaliteiten nodig.
22. Ik ben tevreden over het verloop en
organisatie van het evenement.
23. Het is verantwoord dat de overheid
geld spendeert aan dit evenement.
24. De organisatie van dit evenement
verhoogt mijn gevoelens van
veiligheid en vertrouwen in de
gemeenschap.
25. Wat voor andere gevolgen van het evenement heb je waargenomen?
................................................................................................................................................
7.1.6 Sociale impact organisatoren
1) Zet een kruisje
Helemaal niet akkoord
niet akkoord
Neu-traal
akkoord helemaal akkoord
De organisatie vindt het belangrijk om
de samenhorigheid van de
gemeenschap te versterken door middel
van de organisatie van het event.
Het evenement zorgt voor extra
infrastructuur en/of heropleving van
oude infrastructuur.
Het evenement zorgt voor vervuiling/
slecht gedrag/ overlast (bv. lawaai) of
andere negatieve zaken.
Het evenement zorgt voor toegenomen
kennis bij de vrijwilligers.
Het evenement zorgt voor een positieve
beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap.
2) Welke algemene doelstellingen wilt de organisatie bereiken met de organisatie van dit
evenement?
…………………………………………………………………………………………
70
3) Zijn er concrete sociale doelen die de organisatie met dit evenement wilt bereiken?
...........................................................................................................................................
INDIEN JA
a. Wat gaat de organisatie concreet doen om deze doelen te realiseren?
………………………………………………………………………………………
b. Hoe gaat u het effect van deze sociale doelen meten?
………………………………………………………………………………………
c. Communiceer je deze doelen naar de vrijwilligers toe? Zo ja, hoe?
………………………………………………………………………………………
4) Welk positief en/of negatief effect denkt u dat dit evenement op de bevolking zal
hebben?
................................................................................................................................
7.2 Ingevulde vragenlijsten organisatoren
7.2.1 Mechelen
Profiel Organisator (omcirkel)
1. Welke instantie is verantwoordelijk voor de organisatie van het evenement
1. Gemeente
2. event bureau JA
3. sportclub
4. andere namelijk …………………….
2. Hoe noemt deze hoofdorganisator?
Golazo sports
3. Welke partijen zijn nog betrokken bij de organisatie van het evenement?
Stad Mechelen
4. Is het de eerste keer dat u/ jouw organisatie dit evenement organiseert?
Nee
Indien neen, de hoeveelste editie is dit? 2de
5. Wordt dit evenement georganiseerd voor een goed doel? Deels
Indien ja, welk goed doel? Plan België
6. Wat was u concrete functie binnen het organisatieteam?
71
Organisator
Sociale en sportieve impact
1) Zet een kruisje
Helemaal
niet
akkoord
niet
akkoor
d
neutraal akkoord helemaal
akkoord
De organisatie vindt het belangrijk om de
samenhorigheid van de gemeenschap te
versterken door middel van de
organisatie van het event.
X
Het evenement zorgt voor extra
infrastructuur en/of heropleving van oude
infrastructuur.
X
Het evenement zorgt voor vervuiling/
slecht gedrag/ overlast (bv. lawaai) of
andere negatieve zaken.
X
Het evenement zorgt voor toegenomen
kennis bij de vrijwilligers.
X
Het evenement zorgt voor een positieve
beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap.
X
2) Welke algemene doelstellingen wilt de organisatie bereiken met de organisatie van dit
evenement?
Sportparticipatie verhogen
3) Zijn er concrete sociale doelen die de organisatie met dit evenement wilt bereiken?
Sportparticipatie verhogen
Inzet voor een goed doel; zowel financieel als bewustmaking
INDIEN JA
a. Wat gaat de organisatie concreet doen om deze doelen te realiseren?
Communiceren hier rond
b. Hoe gaat u het effect van deze sociale doelen meten?
Niet
c. Communiceer je deze doelen naar de vrijwilligers toe? Zo ja, hoe?
Nee
4) Welk positief en/of negatief effect denkt u dat dit evenement op de bevolking zal
hebben?
Sport heeft een positief effect op het algemeen welzijn. Zorgt voor minder afwezigheid
72
op het werk, minder ziektekosten, minder kans op burn out, ...
7.2.2 Gent
Profiel Organisator (omcirkel)
1) Welke instantie is verantwoordelijk voor de organisatie van het evenement
1. Gemeente
2. event bureau
3. sportclub
4. andere namelijk …………………….
2) Hoe heet deze hoofdorganisator?
Gentloopt.be vzw
3) Welke partijen zijn nog betrokken bij de organisatie van het evenement?
Stad Gent
4) Is het de eerste keer dat uw / jouw organisatie dit evenement organiseert?
1. Ja
2. Neen
Indien neen, de hoeveelste editie is dit? .....................
5) Wordt dit evenement georganiseerd voor een goed doel? Ja
Indien ja, welk goed doel? UNICEF
6) Wat was uw concrete functie binnen het organisatieteam?
Marketing, PR, pers, inschrijvingen, financiën, bedrijven, tijdsmeting
73
Sociale en sportieve impact
1) Zet een kruisje
Helemaal niet
akkoord
niet
akkoord
neutraal akkoord helemaal
akkoord
De organisatie vindt het belangrijk om de
samenhorigheid van de gemeenschap te
versterken door middel van de
organisatie van het event.
X
Het evenement zorgt voor extra
infrastructuur en/of heropleving van oude
infrastructuur.
X
Het evenement zorgt voor vervuiling/
slecht gedrag/ overlast (bv. lawaai) of
andere negatieve zaken.
X
Het evenement zorgt voor toegenomen
kennis bij de vrijwilligers.
X
Het evenement zorgt voor een positieve
beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap.
X
2) Welke algemene doelstellingen wilt de organisatie bereiken met de organisatie van dit
event……/………………………………………………………………………………
3) Zijn er concrete sociale doelen die de organisatie met dit evenement wilt bereiken?
................../.......................................................................................................................
INDIEN JA
a. Wat gaat de organisatie concreet doen om deze doelen te realiseren?
………/………………………………………………………………………………
b. Hoe gaat u het effect van deze sociale doelen meten?
………/……………………………………………………………………………
c. Communiceer je deze doelen naar de vrijwilligers toe? Zo ja, hoe?
……/………………………………………………………………………………
4) Welk positief en/of negatief effect denkt u dat dit evenement op de bevolking zal
hebben?
............../...........................................................................................................................
74
7.2.3 Deinze
Profiel Organisator (omcirkel)
1) Welke instantie is verantwoordelijk voor de organisatie van het evenement
5. sportclub
2) Hoe noemt deze hoofdorganisator?
Atletiekclub Deinze
3) Welke partijen zijn nog betrokken bij de organisatie van het evenement?
geen
4) Is het de eerste keer dat u/ jouw organisatie dit evenement organiseert?
2. Neen
Indien neen, de hoeveelste editie is dit?
We zijn reeds een tiental jaren bezig met het organiseren van deze joggings.
5) Wordt dit evenement georganiseerd voor een goed doel? neen
Het inschrijvingsgeld gaat integraal naar de verzekering van de atleten, de aankoop
van de natura prijzen die elke deelnemer ontvangt en de gratis tombola prijzen.
6) Wat was u concrete functie binnen het organisatieteam?
clubsecretaris7
Sociale impact
1) Zet een kruisje
Helemaal
niet
akkoord
niet
akkoord
neutraal akkoord helemaal
akkoord
De organisatie vindt het belangrijk om de
samenhorigheid van de gemeenschap te
versterken door middel van de
organisatie van het event.
x
Het evenement zorgt voor extra
infrastructuur en/of heropleving van oude
infrastructuur.
x
Het evenement zorgt voor vervuiling/
slecht gedrag/ overlast (bv. lawaai) of
andere negatieve zaken.
x
Het evenement zorgt voor toegenomen
kennis bij de vrijwilligers.
x
Het evenement zorgt voor een positieve
beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap.
x
75
2) Welke algemene doelstellingen wilt de organisatie bereiken met de organisatie van dit
evenement?
De modale loper een aangenaam loopevent aanbieden op een viertal winterse
zondagmorgens
3) Zijn er concrete sociale doelen die de organisatie met dit evenement wilt bereiken?
Zie ook bovenstaande opmerking.
INDIEN JA
a. Wat gaat de organisatie concreet doen om deze doelen te realiseren?
…/……………………………………………………………………………………
b. Hoe gaat u het effect van deze sociale doelen meten?
…/……………………………………………………………………………………
c. Communiceer je deze doelen naar de vrijwilligers toe? Zo ja, hoe?
……/…………………………………………………………………………………
4) Welk positief en/of negatief effect denkt u dat dit evenement op de bevolking zal
hebben?
Mogelijkheid tot sporten in groep.
7.2.4 Watervliet
Profiel Organisator (omcirkel)
1) Welke instantie is verantwoordelijk voor de organisatie van het evenement
1. Gemeente
2. event bureau
3. sportclub XXXXXXX
4. andere namelijk …………………….
2) Hoe noemt deze hoofdorganisator?
Krekenlopers Sint-Laureins
3) Welke partijen zijn nog betrokken bij de organisatie van het evenement?
Geen andere partijen
4) Is het de eerste keer dat u/ jouw organisatie dit evenement organiseert?
1. Ja
2. Neen XXXXXX
Indien neen, de hoeveelste editie is dit? 32e Leopoldsloop
5) Wordt dit evenement georganiseerd voor een goed doel? Nee
Indien ja, welk goed doel?...............................................................................
6) Wat was u concrete functie binnen het organisatieteam?
Voorzitter
76
Sociale impact
1) Zet een kruisje
Helemaal
niet
akkoord
niet
akkoord
neutraal akkoord helemaal
akkoord
De organisatie vindt het belangrijk om de
samenhorigheid van de gemeenschap te
versterken door middel van de
organisatie van het event.
X
Het evenement zorgt voor extra
infrastructuur en/of heropleving van oude
infrastructuur.
X
Het evenement zorgt voor vervuiling/
slecht gedrag/ overlast (bv. lawaai) of
andere negatieve zaken.
X
Het evenement zorgt voor toegenomen
kennis bij de vrijwilligers.
X
Het evenement zorgt voor een positieve
beïnvloeding van relaties in de
gemeenschap.
X
2) Welke algemene doelstellingen wilt de organisatie bereiken met de organisatie van dit
evenement?
Bevordering van het lopen. Het aanzetten van mensen tot bewegen.
3) Zijn er concrete sociale doelen die de organisatie met dit evenement wilt bereiken?
Nee
INDIEN JA
a. Wat gaat de organisatie concreet doen om deze doelen te realiseren?
……………………………………………………………………………………
b. Hoe gaat u het effect van deze sociale doelen meten?
………………………………………………………………………………………
c. Communiceer je deze doelen naar de vrijwilligers toe? Zo ja, hoe?
………………………………………………………………………………………
4) Welk positief en/of negatief effect denkt u dat dit evenement op de bevolking zal
hebben?
De bevolking vind daar geen hinder van.
77
7.3 Betrouwbaarheidsanalyses
7.3.1 Vooraf (Devlieghere en De Leenheer, testevent)
a. Betrouwbaarheidsanalyse test uitbergen (uitgevoerd door Devlieghere en
De Leenheer)
Imago
o Vraag 1, 6 en 19
o Cronbach alfa: 0,745
Infrastructuur
o Vraag 8, 11 en 13
o Cronbach alfa: 0,767
b. Betrouwbaarheidsanalyse test Langemark
Positieve socialisatie
o Vraag 3, 10, 16 en 24
o Cronbach alfa: 0,752
Negatieve socialisatie
o Vraag 2, 7, 17 en 20
o Schrappen van vraag 7
o Cronbach alfa: 0,708
78
Steun/toelating door de overheid
o Vraag 4, 9, 14, 18 en 23
o Schrappen van vraag 9
o Cronbach alfa: 0,744
Menselijk kapitaal
o Vraag 5, 12, 15 en 21
o Cronbach alfa: 0,824
79
7.3.2 Alle vier de events samen
Imago
o Vraag 1, 6 en 19
o Cronbach alfa: 0,728
Infrastructuur
o Vraag 8, 11 en 13
o Cronbach alfa: 0,778
Positieve socialisatie
o Vraag 3, 10, 16 en 24
o Cronbach alfa: 0,735
Negatieve socialisatie
o Vraag 2, 17 en 20
o Cronbach alfa: 0,699
Steun/toelating door overheid
o Vraag 4, 14, 18 en 23
o Cronbach alfa: 0,741
Menselijk kapitaal
o Vraag 5, 12, 15 en 21
o Cronbach alfa: 0,782
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,728 3
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,778 3
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,735 4
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,699 3
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,741 4
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,782 4
80
7.4 Kwalitatieve variabele
7.4.1 Middelgroot - Mechelen
Deelnemers nieuwe sociale
sociale contacten
mensen leren Mechelen op een goede manier kennen
samenhorigheid 2
gemeenschappelijke interesse
veel enthousiaste mensen
veel inzet van jongeren
contact fb
sfeer in de stad 3
gezelligheid in de stad
drukke binnenstad
gezellige drukte
afval, slechte wc's
afsluiten binnenstad tss 19u-23u voor auto's
meer sport
gestegen conditie
opnieuw lopen
aandacht streekbieren
Toeschouwers leuke sfeer, goede organisatie
meerwaarde voor deelnemers als stad
Spierpijn
jonge toeschouwers aanzetten tot sporten
Omwonenden /
81
7.4.2 Middelgroot - Gent
Deelnemers sfeer en gezelligheid
sfeer
ambiance
gezelligheid
liefde
heropleving/plezier
plezier stijgt
positiviteit
samenhorigheid
samenhorigheid tussen deelnemers
meer lopende mensen in straatbeeld
gezondheid
sportiviteit
sport op zondag
spierpijn
stijf zijn
enkel verkeersproblemen/ file
geen/weinig parking 5
ver van centrum (ver stappen)
Toeschouwers leuke sfeer 5
gezelligheid
meer volk en leven in de stad
gezelligheid
groepsgevoel 3
samenhorigheid 3
samenwerking jeugbeweging en organisatie
contacten leggen
relaties
vriendschapsbanden 2
sociale band tss deelnemers en toeschouwer en deelnemers
onderling
fris imago van sporten, en stijgende sportparticipatie
laagdrempelig sportparticipatie
aanzet tot sport
motivatie trainen
sportparticipatie stijgt
motivatie om te sporten
sportparticipatie bij niet-sportieve mensen
gezondere levensstijl
82
voldoening 2
goed gevoel
samenwerken
stijgende kennis stad Gent
heropleving stad
Omwonenden zet aan tot sporten
minder parkeerplaats 2
geluidsoverlast 3
sfeer
samenhorigheid
goed voor band tss vader en dochter
83
7.4.3 Klein - Deinze
Deelnemers spierpijn
blessure
benen pijn doen
gezondheid
gezonde en fitte levensstijl
beweging
conditie verbeteren + conditie van gezin verbeteren
motivatie om te sporten
veel gelukkige gezichten
een goed gevoel
ontspanning
vriendschap ontstaan 3
sociale contacten 2
leer nieuwe mensen kennen
genieten van de natuur,
laag prijzengeld en natura prijzen
goede sfeer 4
aangenaam lopen
goede opkomst
kleine schade aan beplanting/gras
goed voor bekendheid vd club 2
Toeschouwers plezier
goede organisatie
wedstrijden in de voormiddag, wat een pluspunt is.
Vroeg wedstrijd
betere spendering van vrije tijd
verhoging kwaliteit in onze samenleving
pinten drinken
vriendschap (na het evenement)
Omwonenden nieuwe impulsen voor aantrekken van jeugd
84
7.4.4 Klein - Watervliet
Deelnemers motivatie om gezonder te leven
meer interesse voor lopen
meer mensen sporten
gezondere ledematen
halve marathon coolzone
goede organisatie (ze zorgen dat de mensen tevreden naar
huis gaan en alles is aan democratische prijzen)
steun middenstand
groepsgevoel versterkt
Toeschouwers spijtig dat je lopers niet op meerdere plaatsen kan zien
nieuwe streek ontdekken
verkennen
nieuwe bakker ontdekken
wandelen
sociale contacten worden groter
schept vriendschapsbanden
gemeentes naar elkaar toegetrokken sociaal
Omwonenden chapeau voor vrijwilligers van organisatie. Dank
gemeente voor bijdrage
gemeentes naar elkaar toegetrokken
sociaal
geen parkeerplaats voor klanten
verkeersproblemen
auto's vlak voor oprit
handelszaken moeilijk bereikbaar door geparkeerde
wagens
omleidingen, niet op de hoogte dat dit ging plaats vinden.
motivatie om gezonder te leven
85
7.5 Output regressies
7.5.1 Menselijk kapitaal
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,553a ,306 ,088 ,90436 ,306 1,402 11 35 ,216
2 ,624b ,389 ,173 ,86095 ,083 4,618 1 34 ,039
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 12,610 11 1,146 1,402 ,216b
Residual 28,626 35 ,818
Total 41,235 46
2 Regression 16,033 12 1,336 1,802 ,088c
Residual 25,202 34 ,741
Total 41,235 46
a. Dependent Variable: MenKG
b.Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, eerdedeelnD, lageronderwijsD, tussen1en5jaarD, tussen31en50jaarD, hogerunivD, geslachtD, ToeschouwerD, minderdan1jaarD,
grootteD, tot30jaarD
c.. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, eerdedeelnD, lageronderwijsD, tussen1en5jaarD, tussen31en50jaarD, hogerunivD, geslachtD, ToeschouwerD,
minderdan1jaarD, grootteD, tot30jaarD, Tevredenheid
86
7.5.2 Negatieve socialisatie
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,527a ,277 ,248 ,71927 ,277 9,384 11 269 ,000
2 ,537b ,288 ,256 ,71529 ,011 4,000 1 268 ,047
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 53,402 11 4,855 9,384 ,000b
Residual 139,165 269 ,517
Total 192,567 280
2 Regression 55,448 12 4,621 9,031 ,000c
Residual 137,119 268 ,512
Total 192,567 280
a. Dependent Variable: SocnegG
b. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD
c. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD, Tevredenheid
87
7.5.3 Positieve socialisatie
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,227a ,052 ,013 ,58426 ,052 1,333 11 269 ,206
2 ,372b ,138 ,100 ,55798 ,087 26,930 1 268 ,000
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 5,006 11 ,455 1,333 ,206b
Residual 91,825 269 ,341
Total 96,832 280
2 Regression 13,391 12 1,116 3,584 ,000c
Residual 83,441 268 ,311
Total 96,832 280
a. Dependent Variable: SocposG
b. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD
c. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD, Tevredenheid
88
7.5.4 Imago
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,297a ,088 ,051 ,53852 ,088 2,362 11 269 ,008
2 ,347b ,121 ,081 ,52981 ,033 9,915 1 268 ,002
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 7,534 11 ,685 2,362 ,008b
Residual 78,010 269 ,290
Total 85,544 280
2 Regression 10,317 12 ,860 3,063 ,000c
Residual 75,227 268 ,281
Total 85,544 280
a. Dependent Variable: imagoG
b. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, middelbaaronderwijsD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, tussen1en5jaarD,
grootteD, tot30jaarD
c. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, middelbaaronderwijsD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, tussen1en5jaarD,
grootteD, tot30jaarD, Tevredenheid
89
7.5.5 Infrastructuur
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,283a ,080 ,042 ,72714 ,080 2,124 11 269 ,019
2 ,288b ,083 ,042 ,72729 ,003 ,893 1 268 ,346
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 12,353 11 1,123 2,124 ,019b
Residual 142,230 269 ,529
Total 154,583 280
2 Regression 12,825 12 1,069 2,020 ,023c
Residual 141,758 268 ,529
Total 154,583 280
a. Dependent Variable: InfraG
b. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD
c. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD, Tevredenheid
90
7.5.6 Steun/toelating door de overheid
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
Change Statistics
R Square
Change F Change df1 df2 Sig. F Change
1 ,262a ,069 ,030 ,49357 ,069 1,801 11 269 ,054
2 ,339b ,115 ,075 ,48208 ,046 13,976 1 268 ,000
ANOVAa
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 4,825 11 ,439 1,801 ,054b
Residual 65,533 269 ,244
Total 70,358 280
2 Regression 8,073 12 ,673 2,895 ,001c
Residual 62,284 268 ,232
Total 70,358 280
a. Dependent Variable: SteuntoelG
b.Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD
c. Predictors: (Constant), tussen5en10jaarD, lageronderwijsD, eerdedeelnD, ToeschouwerD,
geslachtD, tussen31en50jaarD, minderdan1jaarD, hogerunivD, tussen1en5jaarD, grootteD,
tot30jaarD, Tevredenheid
Recommended