View
2
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
De woningmarkt en leefbaarheid
in krimpgebieden
De woningmarkt en leefbaarheid
in krimpgebieden Uitkomsten van het WoonOnderzoek Nederland
(WoON) 2018 en CBS data
Uitgevoerd in opdracht van Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Michael Stuart-Fox, Berry Blijie, Denise Ligthart, Wim Faessen en Tom Kleinepier
4 april 2019
ABF Research | Verwersdijk 8 | 2611 NH | Delft | 015 - 27 99 300
Copyright ABF Research 2018
De informatie in dit rapport is met de grootste zorg samengesteld. ABF Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
eventuele fouten, onnauwkeurigheden of onvolledigheden. Het gebruik van (onderdelen van) dit rapport is toegestaan
mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoudsopgave Samenvatting .............................................................................................................................................. 1 1 Inleiding ............................................................................................................................................... 7 1.1 Wat is krimp? ............................................................................................................................... 7 1.2 Aanleiding en onderzoeksvragen ................................................................................................ 7 1.3 Indeling in krimpgebieden ............................................................................................................ 8 1.4 Goed om te weten ..................................................................................................................... 11 1.5 Leeswijzer ................................................................................................................................. 12 2 Kerncijfers bevolking en woningmarkt ........................................................................................... 15 2.1 Bevolking en huishoudens ......................................................................................................... 15 2.2 Prognose bevolking en huishoudens ......................................................................................... 20 2.3 Sociaaleconomische situatie ..................................................................................................... 24 2.4 Woningmarkt ............................................................................................................................. 25 2.5 Voorzieningen en leefomgeving ................................................................................................ 33 2.6 Investeringen in woningen ......................................................................................................... 34 3 Leefbaarheid en voorzieningen ....................................................................................................... 39 3.1 Tevredenheid met de woning .................................................................................................... 39 3.2 Tevredenheid met de woonomgeving........................................................................................ 42 3.3 Tevredenheid met voorzieningen .............................................................................................. 48 3.4 Tevredenheid met de regio ........................................................................................................ 52 4 Verhuisdynamiek in krimpregio’s ................................................................................................... 55 4.1 Verhuisdynamiek in krimpregio’s ............................................................................................... 55 4.2 Starters en doorstromers op de woningmarkt ............................................................................ 60 4.3 Keuze voor huur- of koopwoning ............................................................................................... 61 5 Vertrekkers en instromers ............................................................................................................... 63 5.1 Kenmerken van vertrekkers en instromers ................................................................................ 63 5.2 Migratiesaldi: vertrekkers versus instromers ............................................................................. 66 5.3 Bestemmingsregio’s van vertrekkers ......................................................................................... 68 6 Verhuis- en woonwensen ................................................................................................................ 71 6.1 Verhuisgeneigde huishoudens .................................................................................................. 71 6.2 Zoekgedrag van woningzoekenden ........................................................................................... 76 6.3 Gezochte woningen ................................................................................................................... 79 6.4 Woonmilieus en voorzieningen .................................................................................................. 82 6.5 Wens en realisatie ..................................................................................................................... 83 6.6 Bijzondere woonwensen ............................................................................................................ 85 7 Synthese ........................................................................................................................................... 87 7.1 Vaak beperkte verschillen maar met kanttekeningen ................................................................ 87
7.2 Verschillen tussen krimpregio’s ................................................................................................. 88 7.3 Toekomstperspectief ................................................................................................................. 88 Begrippenlijst ............................................................................................................................................ 89 Bijlage 1: Gemeenten per krimpregio ..................................................................................................... 93
1
Samenvatting Inleiding Voor de meest recente editie (2018) van het driejaarlijkse WoonOnderzoek Nederland (WoON), een
grootschalig landelijk enquêteonderzoek op het vlak van wonen, zijn in de krimpgebieden aanvullende
enquêtes afgenomen. In dit rapport presenteren we de uitkomsten van WoON 2018 voor de krimpgebieden.
We gaan met name in op de leefbaarheid en het verhuisgedrag en verhuis- en woonwensen. De WoON-
uitkomsten zijn aangevuld met gegevens uit andere bronnen zodat een zo compleet mogelijk beeld ontstaat.
Een deel van de resultaten gaat over het totaal van krimpgebieden bij elkaar opgeteld, andere uitkomsten
hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden:
Achterhoek stedelijk, Achterhoek landelijk, (Zuid-)Limburg stedelijk, (Zuid-)Limburg landelijk, Noordoost-
Friesland, Noord- en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen. In deze samenvatting geven we een overzicht
van de belangrijkste bevindingen.
Bevolkingskrimp maar nog geen huishoudenskrimp In bijna alle krimpgebieden – met uitzondering van het stedelijke deel van de Achterhoek – neemt het aantal
inwoners al enige tijd af. Naast een sterfteoverschot hebben krimpregio’s ook te maken met een structureel
binnenlands vertrekoverschot: er vertrekken meer inwoners naar andere gemeenten in Nederland dan zich
er vestigen. Deels komt dit door de achterblijvende ontwikkeling van de werkgelegenheid. Sinds 2000 is de
bevolkingskrimp het sterkst geweest in Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg (-6%). In Zeeuws-
Vlaanderen, de Achterhoek en Noordoost-Friesland is de krimp aanzienlijk minder sterk geweest (-1% of -
2%).
Voor de woningmarkt is vooral het aantal huishoudens van belang. Het aantal huishoudens is deze eeuw
echter nog nergens structureel afgenomen op regionaal niveau. De laatste jaren, bezien vanaf 2010, is het
aantal huishoudens in de regio Noord- en Oost-Groningen ongeveer stabiel. In Noordoost-Friesland was de
groei in diezelfde periode heel bescheiden (+1%). In de andere krimpgebieden was dat 3% of 4%, tegen
een nationale toename van 6% sinds 2010. In de komende tien jaar zal er naar verwachting ook een de
huishoudenskrimp inzetten in de meeste krimpgebieden. De toekomstige afname van het aantal inwoners
en huishoudens zal naar verwachting relatief het sterkst zijn in Zuid-Limburg (stedelijk en landelijk) en Noord-
en Oost-Groningen.
Meer koopwoningen maar lagere woningwaarden De bevolking in krimpgebieden is, zowel nu als in de toekomst, sterker vergrijsd dan in overig Nederland.
Het percentage paren ligt er wat hoger en het aandeel alleenstaanden juist wat lager. De
sociaaleconomische status van krimpgebieden is vaak iets zwakker dan landelijk: een lager aandeel
werkenden en lagere inkomens. Dat geldt vooral voor Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen.
De woningvoorraad in krimpregio’s telt relatief veel eengezinswoningen en koopwoningen. De stedelijke
gemeenten in Zuid-Limburg vormen hierop een uitzondering. De WOZ-waarden liggen in krimpgebieden
2
lager terwijl de woningen gemiddeld groter zijn. De koopsector in de krimpregio's kent een ongunstigere
prijsontwikkeling dan in de rest van Nederland. In krimpgebieden zijn deze eeuw verhoudingsgewijs weinig
woningen aan de voorraad toegevoegd. Woningen in krimpgemeenten zijn dan ook gemiddeld iets ouder.
De gemiddeld oudere woningvoorraad in krimpgebieden vertaalt zich ook in een lagere energiezuinigheid,
vooral in de koopsector. Huurwoningen in krimpgebieden, zowel die van corporaties als die van particuliere
verhuurders, hebben minder vaak een huurprijs in de vrije sector (boven de liberalisatiegrens). In de meeste
krimpregio’s staan woningen naar verhouding vaker langdurig leeg dan elders. Dit hangt samen met de
ontspannen woningmarkten in krimpregio’s.
Even vaak investeringen in woningen als nationaal De inwoners van de krimpgebieden hebben in de afgelopen vijf jaar gemiddeld iets vaker investeringen in
de energiezuinigheid van woningen (koop en huur samen) gedaan dan in Nederland als geheel. Het gaat
daarbij bijvoorbeeld om het aanbrengen van dubbel glas of zonnepanelen of het verbeteren van de isolatie.
Woningen in krimpgebieden zijn gemiddeld iets ouder en bij koopwoningen heeft een groter aandeel een
slecht energielabel (F of G) dan landelijk. De noodzaak tot investeren is daardoor ook groter. Tegelijkertijd
liggen de inkomens in krimpgebieden lager en de leeftijd van huiseigenaren doorgaans hoger, wat
investeren soms in de weg kan staan. De bereidheid om in de toekomst (aanvullende) energiebesparende
maatregelen te nemen ligt in krimpgebieden gemiddeld even hoog als elders. Investeringen in onderhoud
of verbetering van de woning op andere vlakken dan energiebesparing – zowel aan de binnen- als buitenkant
van de woning – zijn in de afgelopen vijf jaar in krimpgebieden gemiddeld eveneens even vaak uitgevoerd
als in Nederland.
LEEFBAARHEID EN VOORZIENINGEN Kernvragen bij dit thema zijn:
■ Hoe beoordelen bewoners van krimpgebieden hun woonomgeving en de aanwezige voorzieningen?
Verschilt dit van het landelijke beeld? En hoe heeft de tevredenheid zich ontwikkeld in de afgelopen
jaren?
Tevredenheid met woonomgeving en sociale cohesie gelijk aan landelijk niveau Sinds 2002 is de tevredenheid met de woonomgeving in krimpgebieden enigszins verminderd, net als in
Nederland als geheel. De daling is in krimpgebieden gemiddeld wel wat sterker geweest dan elders.
Inwoners in krimpgebieden zijn nu gemiddeld even tevreden als in Nederland als geheel. De tevredenen zijn
ruim in de meerderheid (85%), 11% is tevreden noch ontevreden en 4% is (zeer) ontevreden over de
woonomgeving. In Noord- en Oost-Groningen en het stedelijke deel van Zuid-Limburg is de tevredenheid
iets lager dan in de andere krimpgebieden. Ook over afzonderlijke aspecten van de eigen buurt, zoals de
aantrekkelijkheid en het onderhoud van de bebouwing, oordelen mensen in krimpgebieden gemiddeld even
positief als elders. Contacten met buren en de sociale cohesie zijn voor veel mensen belangrijke aspecten
van de woonomgeving. In krimpgebieden zijn mensen ook daarover gemiddeld ongeveer even tevreden als
elders. Ook het helpen van de buren doen krimpbewoners even vaak. In stedelijk Zuid-Limburg zijn
bewoners het minst te spreken over de sociale cohesie, in de landelijke delen van Limburg en de Achterhoek
juist het meest.
3
Tevredenheid over voorzieningen en bereikbaarheid domineert Krimpregio’s zijn vaak plattelandsgebieden. De enige echte uitzondering daarop vormen de steden van Zuid-
Limburg. Krimpgebieden tellen dan ook minder voorzieningen: bewoners moeten verder reizen en hebben
minder keus. Ook gaat het aantal voorzieningen in de buurt volgens bewoners in krimpgebieden sneller
achteruit. Zij geven vaker dan in de rest van het land aan dat het aantal ontmoetingsplekken, pinautomaten
en ov-verbindingen in de eigen buurt in de afgelopen vijf jaar is afgenomen.
Bewoners in krimpgebieden zijn bijna even vaak tevreden met de winkels voor dagelijkse boodschappen,
basisscholen en crèches in de buurt als in de rest van het land. Minstens zeven op de tien inwoners zijn
positief gestemd over deze voorzieningen. Krimpbewoners zullen vaak lagere verwachtingen hebben en zijn
meer ingesteld op het feit dat zij langer moeten reizen. Dat is terug te zien in het belang dat inwoners hechten
aan de nabijheid van voorzieningen: in krimpgemeenten vinden mensen het minder vaak belangrijk dat
dichtbij de eigen woning dagelijkse winkels en openbaar vervoer zijn.
Inwoners van krimpgebieden oordelen gemiddeld even positief over de bereikbaarheid van de
huisartsenpraktijk en het ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel. 90% vindt de huisartsenpraktijk
goed bereikbaar en voor 80% is het ziekenhuis goed bereikbaar. Ook in een dunbevolkt gebied als Zeeuws-
Vlaanderen domineert de tevredenheid op dit punt.
Hoewel de tevredenheid overheerst, ook over de bereikbaarheid en kwaliteit van voorzieningen, zijn mensen
in krimpgemeenten iets minder positief gestemd over de toekomst. Ze verwachten vaker dat de eigen regio
er in de komende jaren op achteruit zal gaan.
Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg: sociaaleconomisch zwakst maar sterkste krimp Verschillen tussen individuele krimpregio’s konden vooral worden onderzocht op het vlak van leefbaarheid
(met het WoON) en bevolking, huishoudens, sociaaleconomische situatie en woningvoorraad (met CBS-
statistieken en de Primos-prognose). Het beeld dat naar voren komt is dat de krimpregio’s die er nu in
sociaaleconomisch opzicht het minst gunstig voor staan en in recente jaren de sterkste bevolkingskrimp
hebben meegemaakt, waarschijnlijk ook in de toekomst de sterkste krimp en bijbehorende negatieve
gevolgen zullen ervaren. Het gaat dan om Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg, met name het
stedelijke deel. In die regio’s liggen de inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie het laagst, is de recente
en verwachte krimp het grootst en zijn bewoners het minst tevreden over woning en woonomgeving.
Bewoners vinden bijvoorbeeld vaker dat de eigen woning en andere woningen in de buurt slecht zijn
onderhouden en zijn ook vaker ontevreden over de staat van de eigen regio. De (toekomstige) negatieve
gevolgen van krimp zullen dan ook waarschijnlijk het duidelijkst zichtbaar worden in de regio’s met de minste
veerkracht en binnen die regio’s vaak in de zwakste gemeenten en kernen.
4
VERHUISDYNAMIEK EN WONINGMARKT Kernvragen in dit thema zijn:
■ Hoe verhoudt de verhuisdynamiek in krimpgebieden zich tot de rest van Nederland? Welke verhuis-
en woonwensen hebben verhuisgeneigden in krimpgebieden? Verschilt het zoekgedrag van
woningzoekenden in krimpgebieden van dat van verhuisgeneigden elders?
Lagere verhuisdynamiek in de koopsector De verhuisdynamiek ligt in krimpgebieden structureel gemiddeld iets lager dan elders: een kleiner
percentage huishoudens is de afgelopen twee jaar verhuisd. Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen
(65+) en dat is een leeftijdsgroep die doorgaans weinig verhuist. De ouderen in krimpgebieden zijn wel even
vaak recentelijk verhuisd als in Nederland als geheel. Vooral de vergrijzing in krimpgebieden dempt dus de
verhuisdynamiek maar het is niet zo dat ouderen in krimpgebieden gemiddeld minder vaak doorstromen
naar een andere woning. Er zijn wel verschillen tussen sectoren op de woningmarkt. In de koopsector en de
particuliere huursector wordt in krimpgebieden structureel minder verhuisd dan elders. In de corporatiesector
wordt echter juist iets vaker verhuisd. De druk op de sociale huurmarkt is in krimpgebieden minder groot dan
in veel andere regio’s. Dat bevordert de doorstroming. Ook data uit andere bronnen bevestigen het patroon:
binnen de koopsector een wat lager aandeel verhuizingen dan het nationale gemiddelde maar in de
corporatiesector juist een iets hoger aandeel.
De meeste krimpregio’s tellen relatief veel koopwoningen. Bovendien zijn koopwoningen er goedkoper dan
elders. Starters zijn in krimpgebieden echter niet vaker naar een koopwoning verhuisd. Gemiddeld 30% van
de recent verhuisde starters in krimpregio’s heeft een koopwoning betrokken. Landelijk is dat met 34% iets
meer. Zowel starters als doorstromers in krimpgebieden hebben vaker een relatief laag inkomen dan
landelijk. Bijna vier op de tien doorstromers uit een huurwoning zijn verhuisd naar een koopwoning (38%),
iets minder dan landelijk (42%). Zeven op de tien doorstromers uit een koopwoning zijn verhuisd naar een
(andere) koopwoning. In Nederland is dat bijna acht op de tien. Hier speelt een rol dat krimpgebieden meer
ouderen tellen en zij vaker de overstap van een koop- naar een huurwoning maken dan jongere
leeftijdsgroepen.
De motieven om te kiezen voor een koop- of huurwoningen verschillen niet tussen krimpgebieden en de rest
van het land. De meest genoemde reden om te kiezen voor een huurwoning is dat een koopwoning financieel
niet mogelijk was (61%). Een te jonge of te oude leeftijd en het willen behouden van flexibiliteit om makkelijk
weer te kunnen verhuizen worden ook vaak genoemd (beide ca. 30%). Er zijn hierbij geen noemenswaardige
verschillen met het landelijke beeld. Huishoudens die zijn verhuisd naar een koopwoning geven vaak aan
dat kopen goedkoper was dan huren (63%). Dat wordt in krimpgebieden gemiddeld wat vaker genoemd dan
in Nederland als geheel.
Vertrekkers vaker jong en alleenstaand Met behulp van de registratiegegevens op persoonsniveau (CBS-microdata) zijn de vertrekkers, instromers
en binnenregionale verhuizers in krimpgebieden nader onderzocht. De groep binnenlandse vertrekkers uit
krimpgebieden is groter dan de groep binnenlandse vestigers. Deze groepen verschillen ook qua
samenstelling van elkaar. De binnenlandse vertrekkers zijn vaker dan de vestigers jong (18-24 jaar) en
vormen vaker na verhuizing een alleenstaand huishouden. Dit zijn vaak studenten. De vertrekkers hebben
5
ook vaker dan de vestigers een overige niet-westerse migratieachtergrond. Dit zijn onder meer
asielmigranten die verhuizen naar een andere regio in Nederland.
Bekeken naar opleidingsniveau (18-35-jarigen) en inkomen (25+’ers) zijn de relatieve verschillen tussen
binnenlandse vertrekkers en vestigers niet groot: het percentage met een hoge opleiding of een hoger
inkomen is in beide groepen ongeveer even groot. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van
elkaar. Per saldo verliezen krimpgebieden dus hogere inkomens en mensen met een hogere opleiding.
In de leeftijdsgroepen tot 18 jaar en 18-24 jaar is het binnenlands migratiesaldo voor krimpgebieden – alle
krimpregio’s samengenomen – negatief. Het buitenlands migratiesaldo is voor die groepen in krimpgebieden
juist positief.
Vertrekkers vaker starter en op zoek naar huurappartementen Bestaande huishoudens (dus exclusief starters uit het ouderlijk huis) in krimpgebieden willen minder vaak
de komende twee jaar verhuizen (32%) dan landelijk (38%). Het grotere aandeel ouderen speelt daarbij een
rol maar ook per leeftijdsgroep afzonderlijk ligt de verhuiswens in krimpgebieden gemiddeld iets lager dan
elders. Alleen bij jongeren (< 25 jaar) en 75+’ers ligt de verhuisgeneigdheid in krimpgebieden iets hoger.
Ook uit de verhuiswensen blijkt dus die lagere verhuisdynamiek. Verhuisgeneigden in krimpgebieden
hebben bovendien iets vaker een onzekere verhuiswens dan elders: ze geven wat vaker aan dat ze
“misschien” willen verhuizen en weten wat vaker (nog) niet precies op welke termijn ze willen verhuizen. Het
grotere aandeel 65+’ers, die doorgaans wat onzekerdere verhuiswensen hebben, speelt daarbij een rol.
Met het WoON kan ook achterhaald worden wie een krimpgebied wil verlaten en wie er wil blijven. Degenen
die willen vertrekken uit krimpgebieden zijn relatief vaak starters en huishoudens die willen verhuizen naar
een onzelfstandige woning zoals een (studenten)kamer. De groep blijvers telt juist veel doorstromers uit een
koopwoning. Vertrekkers zijn veel vaker jong dan de blijvers en willen relatief vaak verhuizen vanwege studie
of werk. Ook gaan samenwonen is voor die groep relatief vaak het voornaamste verhuismotief, evenals
dichterbij familie of vrienden wonen. De blijvers willen veel vaker verhuizen vanwege de woning. Ook
gezondheid of de behoefte aan zorg is onder blijvers verhoudingsgewijs vaak een belangrijke reden.
Vertrekkers die op zoek zijn naar een zelfstandige woning zijn, in vergelijking met blijvers, vaker op zoek
naar een huurwoning en een appartement en geven vaker de voorkeur aan een (centrum-)stedelijk
woonmilieu.
Minder actief zoekgedrag in krimpgebieden Verhuisgeneigden in krimpgebieden (vertrekkers en blijvers bij elkaar) zoeken minder actief dan
woningzoekenden elders. Dat geldt ook voor degenen die “beslist” willen verhuizen. Het passievere
zoekgedrag past bij de gemiddeld iets onzekerdere verhuiswens in krimpgebieden. De gehanteerde
zoekstrategieën zoals het inschakelen van een makelaar of familie en vrienden zijn in krimpgebieden niet
anders. Wel staan woningzoekenden in krimpgebieden minder vaak bij een woningcorporatie ingeschreven.
Woningzoekenden in krimpgebieden geven dezelfde prioriteit aan de verschillende aspecten van woning en
locatie. Voor ruim vier op de tien woningzoekenden is de woning zelf het belangrijkste bij de keuze voor een
woning. Voor eveneens vier op de tien is de ligging juist het belangrijkst en voor 15% de prijs.
Woningzoekenden in krimpgebieden verschillen daarin niet van het landelijke gemiddelde.
6
Veel woningzoekenden hebben op het moment van de WoON-enquête nog geen passende woning
gevonden. In krimpgebieden geven mensen daarvoor ruwweg dezelfde redenen als elders. In
krimpgebieden zeggen woningzoekenden wel duidelijk minder vaak dat (te) lange wachttijden voor
(huur)woningen een belemmering zijn om te verhuizen. Dat past bij het beeld van een minder gespannen
sociale huurmarkt. Dat maakt ook dat woningzoekenden daar hogere eisen kunnen stellen aan een sociale
huurwoning. In krimpgebieden is een kwart van de ingeschrevenen bereid om te verhuizen naar een sociale
huurwoning die niet voldoet aan alle wensen als daardoor sneller kan worden verhuisd. Landelijk is dat bijna
40%. In krimpgebieden reageren woningzoekenden bovendien minder vaak op woningen waarvoor ze
eigenlijk geen belangstelling hebben.
De redenen om niet te willen verhuizen zijn in krimpgebieden dezelfde als de rest van Nederland:
tevredenheid met de woning is voor het overgrote deel een reden, evenals tevreden zijn met de
woonomgeving. Er zijn ook geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.
7
1 Inleiding
1.1 Wat is krimp? Demografische krimp is de afname van het aantal inwoners of huishoudens in een bepaald gebied (kern,
gemeente, regio). Omdat voor de woningmarkt het aantal huishoudens belangrijker is dan het aantal
inwoners wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen bevolkingskrimp en huishoudenskrimp. In krimpregio’s
krimpt de bevolking al maar neemt het aantal huishoudens in de komende jaren nog licht toe. Met krimp van
de bevolking nemen vaak ook het aantal leerlingen en de omvang van de (potentiële) beroepsbevolking af.
Krimp heeft op die manier ook invloed op het onderwijs, de regionale arbeidsmarkt en economie en het
draagvlak voor – publieke en commerciële – voorzieningen.
Bevolkingskrimp doet zich in Nederland op regionaal niveau voor in enkele regio’s aan de randen van het
land. Op lager schaalniveau, bijvoorbeeld dat van gemeenten of kernen, zijn er ook in de Randstad gebieden
met bevolkingskrimp. Zo kromp de bevolking in 2017 in een kwart van alle gemeenten. In de krimpregio’s is
de bevolkingsdaling echter sterker, meer wijdverspreid en doet de krimp zich vaak al langer voor. Krimp is
echter geen nieuw fenomeen; de grote steden bijvoorbeeld verloren in de jaren ’60 en ’70 veel inwoners aan
randgemeenten en de groeikernen.
Structurele demografische krimp kent ruwweg drie oorzaken: sociaal-culturele ontwikkelingen zoals
individualisering, regionaal-economische ontwikkelingen zoals veranderingen in bedrijvigheid en
werkgelegenheid, en planologische beslissingen, vooral ten aanzien van woningbouw. Sociaal-culturele
factoren beïnvloeden vooral het natuurlijke bevolkingsverloop van geboorte en sterfte. Regionaal-
economische en planologische factoren beïnvloeden vooral migratie- en verhuisbewegingen.
Krimp staat al geruime tijd op de beleidsagenda. In 2009 verscheen het eerste actieplan “Krimpen met
kwaliteit” van het Rijk, provincies en gemeenten. Na diverse evaluaties werd dat in 2016 opgevolgd door het
Actieplan Bevolkingsdaling dat loopt tot en met 2020. Inmiddels zijn daarover twee voortgangsrapportages
verschenen. Provincies en gemeenten hebben daarnaast hun eigen ‘krimpbeleid’, vaak verwerkt in beleid
ten aanzien van de woningmarkt, leefomgeving en leefbaarheid.
1.2 Aanleiding en onderzoeksvragen De directe aanleiding voor dit onderzoek is het verschijnen van het WoonOnderzoek Nederland (WoON)
2018. Het WoON is een driejaarlijks enquêteonderzoek naar de woonsituatie, verhuisplannen en
woonwensen onder 18+’ers in Nederland. De belangrijkste nationale uitkomsten uit WoON 2018 zijn
gepubliceerd in de publicatie “Ruimte voor wonen” (BZK, 2019).
8
Het WoON wordt uitgevoerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS). Een deel van de gegevens in het WoON, zoals het huishoudinkomen en de WOZ-
waarde van de woning, zijn afkomstig van registraties. Voor het WoON 2018 zijn in de krimpregio’s extra
enquêtes afgenomen, ook wel oversampling genoemd. Dat maakt het mogelijk om uitspraken te doen op
het niveau van afzonderlijke krimpregio’s. In totaal zijn voor WoON 2018 ruim 67.500 mensen ondervraagd,
waarvan 7.780 in de krimpregio’s. De enquêtes zijn afgenomen in de periode augustus 2017 t/m april 2018,
grotendeels via internet maar deels ook telefonisch en door interviewers bij respondenten thuis. Het
veldwerk vond dus plaats in een tijd van herstel van de economie en de koopwoningmarkt, zij het dat in
krimpgebieden het herstel minder krachtig is. Er waren in deze periode geen grote veranderingen in het
woonbeleid van de Rijksoverheid.
De onderzoeksvragen die voor deze publicatie leidend zijn, komen voort uit de mogelijkheden die het WoON
biedt. De onderzoeksvragen vallen elk binnen een thema: leefbaarheid & voorzieningen en verhuisdynamiek
& woningmarkt.
Leefbaarheid en voorzieningen ■ Hoe beoordelen bewoners van krimpgebieden hun woonomgeving en de aanwezige voorzieningen?
Verschilt dit van het landelijke beeld? En hoe heeft de tevredenheid zich ontwikkeld in de afgelopen
jaren?
Verhuisdynamiek en woningmarkt ■ Hoe verhoudt de verhuisdynamiek in krimpgebieden zich tot de rest van Nederland? Welke verhuis-
en woonwensen hebben verhuisgeneigden in krimpgebieden? Verschilt het zoekgedrag van
woningzoekenden in krimpgebieden van dat van verhuisgeneigden elders?
In paragraaf 1.4 gaan we dieper in op de meerwaarde van dit onderzoek en de nuanceringen die bij het
lezen van belang zijn om in het achterhoofd te houden.
1.3 Indeling in krimpgebieden Het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) heeft in 2015 de huidige indeling in negen krimpregio’s
vastgesteld.
Dit rapport is vooral gebaseerd op data uit het WoonOnderzoek Nederland (WoON) 2018. Voor dit
enquêteonderzoek 2018 heeft oversampling plaatsgevonden op het niveau van zeven krimpgebieden. In dit
rapport worden uitkomsten gepresenteerd op het niveau van die zeven krimpgebieden. Die krimpgebieden
verschillen van de ‘standaardindeling’ van BZK die negen regio’s telt. De krimpregio Achterhoek is in dit
rapport opgesplitst in Achterhoek stedelijk en Achterhoek landelijk. De drie Limburgse regio’s zijn in dit
onderzoek ondergebracht in twee gebieden: Limburg stedelijk en Limburg landelijk. De drie Groningse
regio’s vormen hier één regio: Noord- en Oost-Groningen. De regio’s Zeeuws-Vlaanderen en Noordoost-Friesland komen in beide indelingen precies overeen. In onderstaande tabel staat ook per krimpregio het
aantal ondervraagde personen (respondenten) in WoON 2018.
9
De zeven krimpgebieden die hier worden onderscheiden komen samen overeen met het totaal van de negen
regio’s in de standaardindeling van BZK. In totaal wonen in de zeven krimpgebieden samen ruim 1,3 miljoen
inwoners. Die vormen samen 622 duizend huishoudens. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de
gemeenten die behoren tot elk van de zeven onderscheiden krimpregio’s.
Tabel 1-1: Standaardindeling van BZK in 9 krimpregio’s en de hier gehanteerde indeling in 7 regio’s i.h.k.v. WoON 2018
Figuur 1-1: Indeling in 7 krimpgebieden in dit rapport (WoON 2018)
Standaardindeling BZK (9) Indeling WoON 2018 (7) Aantal respondenten
Achterhoek Achterhoek stedelijk 668Achterhoek landelijk 808
Maastricht-Mergelland Limburg stedelijk 1.828Parkstad Limburg landelijk 2.585Westelijke Mijnstreek
De Marne Noord- en Oost-Groningen 615EemsdeltaOost-Groningen
Noordoost Friesland Noordoost-Friesland 617
Zeeuws-Vlaanderen Zeeuws-Vlaanderen 659
10
Het onderscheid tussen stedelijke en landelijke gemeenten in de Achterhoek en Zuid-Limburg is gemaakt
omdat de situatie ten aanzien van de leefbaarheid, voorzieningen en het functioneren van de woningmarkt
in stedelijke gebieden vaak anders is dan in landelijke gebieden. De overige krimpregio’s hebben geen of
nauwelijks stedelijke gemeenten.
De afwijkende indeling betekent dat voor de meeste regio’s de uitkomsten niet direct vergelijkbaar zijn met
andere bronnen. Voor de regio’s Zeeuws-Vlaanderen en Noordoost-Friesland geldt dat niet: die regio’s
komen precies overeen met de standaardindeling van BZK1.
Zoals eerder aangegeven doet bevolkingskrimp zich niet alleen voor in de officieel vastgestelde krimpregio’s.
Buiten de krimpregio’s is krimp echter vooral een lokaal fenomeen en soms ook tijdelijk of heel beperkt van
omvang. In de toekomst zal krimp op regionaal niveau zich ook gaan manifesteren buiten de huidige
krimpregio’s. Dit zal het eerst gebeuren in de zogenoemde anticipeergebieden. Deze anticipeerregio’s laten
we in dit rapport grotendeels buiten beschouwing.
1 Indeling van krimp- en anticipeerregio’s: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bevolkingskrimp/krimpgebieden-en-anticipeergebieden
Aardbevingen en krimp in Groningen De hier onderscheiden regio Noord- en Oost-Groningen bestaat uit tien gemeenten (indeling 2018).
Daarvan behoren er vijf ook tot het Groningse aardbevingsgebied: Appingedam, Delfzijl, Loppersum,
Eemsmond en De Marne. De krimpgemeenten in het oosten van Groningen behoren niet tot het
aardbevingsgebied. Het aardbevingsgebied bestaat ook uit gemeenten die niet tot de krimpregio
behoren.
De situatie in de krimpregio Noord- en Oost-Groningen wordt ook beïnvloed door de
aardbevingsproblematiek. Dat geldt voor zowel de sociaaleconomische situatie als de leefbaarheid en
het functioneren van de woningmarkt. Uit diverse onderzoeken van onder meer de Rijksuniversiteit
Groningen (RUG) en het CBS blijkt dat de leefbaarheid als gevolg van de aardbevingen is verslechterd
en dat de koopwoningmarkt er minder gunstig voor staat: lagere prijzen en langere verkooptijden. In
de Groningse krimpgemeenten die ook in het aardbevingsgebied liggen zijn de aardbevingen een heel
belangrijke factor voor juist de thema’s die in dit rapport centraal staan. Op basis van het WoON 2018
kan vaak geen onderscheid worden gemaakt tussen de Groningse krimpgemeenten binnen en buiten
het aardbevingsgebied omdat het aantal respondenten daarvoor te beperkt is. We kunnen ook niet
concreet laten zien in hoeverre de aardbevingsproblematiek doorwerkt in de uitkomsten. Wel worden
sommige bevindingen op het niveau van de regio Noord- en Oost-Groningen dus beïnvloed door de
aardbevingsproblematiek.
11
1.4 Goed om te weten In veel krimpgebieden zijn de laatste jaren onderzoeken gedaan naar de (ervaren) leefbaarheid. Het
functioneren van de woningmarkt in krimpgebieden is minder vaak onderzocht. De uitkomsten van
onderzoeken in krimpgebieden zijn vaak lastig met elkaar te vergelijken: de methodiek, de vragenlijst en de
ondervraagde groep (steekproef) verschillen vaak, evenals het peilmoment van het onderzoek. De
meerwaarde van dit rapport is dat de uitkomsten voor afzonderlijke krimpgebieden wel één op één met
elkaar te vergelijken zijn en dat een goede vergelijking met de nationale uitkomsten mogelijk is. Overal is de
steekproef op dezelfde wijze getrokken en overal is dezelfde vragenlijst gehanteerd. Ook de verwerking en
de analyse van de enquêteresultaten zijn voor elk krimpgebied op uniforme wijze gedaan.
Het is ook belangrijk om een paar kanttekeningen te noemen. Die helpen bij het juist interpreteren van de
uitkomsten. Allereerst is het schaalniveau van belang: krimp van het aantal inwoners en huishoudens doet
zich binnen krimpregio’s (nog) lang niet overal voor. Dat betekent dat sommige effecten van krimp binnen
die regio’s alleen op bepaalde plekken zichtbaar zijn, vaak alleen in sommige gemeenten of kernen. De
resultaten in het rapport zijn maximaal op het niveau van de afzonderlijke krimpregio’s: er zijn geen
uitkomsten op het niveau van gemeenten of kernen. Vaak zijn de uitkomsten bovendien alleen op het niveau
van alle krimpgebieden bij elkaar. Het is dus belangrijk te beseffen dat er binnen regio’s sprake kan zijn van
verschillen tussen gemeenten: wat voor een krimpregio geldt, geldt niet altijd voor alle gemeenten en kernen
in die regio. De uitkomsten laten als het ware ‘gemiddelden’ zien voor regio’s. In dit rapport proberen we
hieraan tegemoet te komen door voor sommige regio’s – Limburg en de Achterhoek – onderscheid te maken
tussen stedelijke en landelijke gemeenten.
Een tweede nuancering is dat samenhang niet per definitie een causaal verband betekent. Verschillen
tussen krimpgebieden en Nederland – bijvoorbeeld op het vlak van leefbaarheid – worden niet
noodzakelijkerwijs (alleen) veroorzaakt door de krimp. Krimpgebieden verschillen ook in andere opzichten
van het landelijke beeld. Ook die andere verschillen, bijvoorbeeld op sociaaleconomisch vlak, spelen vaak
een rol bij de uitkomsten. Daarom wordt in het volgende hoofdstuk (2) ook een overzicht gegeven van de
belangrijkste sociaaleconomische cijfers van krimpgebieden.
Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, is er bovendien op regionaal niveau nog geen sprake van
krimp van het aantal huishoudens. In individuele kernen en gemeenten kan dat anders zijn. De
woningmarkten zijn in krimpgebieden wel minder gespannen dan in groeiregio’s maar dat geldt ook voor
andere meer perifeer gelegen regio’s die (nog) geen krimpgebied zijn. Het aantal inwoners daalt in de
meeste van de hier onderscheiden krimpregio’s wel. Voor sommige effecten van krimp is eerder de
ontwikkeling van het aantal personen van belang.
De vragenlijst van het WoON is niet specifiek gericht op krimpgebieden. Over sommige belangrijke
aspecten van de woningmarkt en de leefbaarheid worden geen of weinig vragen gesteld. Het WoON – en
dus dit onderzoek – geven dan ook geen totaalbeeld van de situatie in krimpgebieden. Bovendien worden
sommige groepen in het WoON niet ondervraagd. Personen in institutionele huishoudens, zoals
asielzoekers in azc’s en ouderen in zorginstellingen, blijven buiten beschouwing. Dat geldt ook voor recente
12
immigranten die (nog) niet zijn ingeschreven bij een gemeente. Deze groepen oefenen wel vraag uit op de
woningmarkt.
Een laatste nuancering betreft het steekproefkarakter van de WoON-uitkomsten. Verschillen door de tijd
heen en tussen gebieden zijn niet altijd statistisch significant en als ze dat wel zijn, zijn verschillen niet altijd
inhoudelijk betekenisvol, bijvoorbeeld omdat ze erg klein zijn. Omwille van de leesbaarheid is in tabellen niet
aangegeven welke verschillen statistisch significant zijn. Verschillen die in de tekst genoemd worden zijn
inhoudelijk betekenisvol, hoewel ze soms klein zijn.
1.5 Leeswijzer Huishoudens en personen De rapportage richt zich hoofdzakelijk op particuliere huishoudens in zelfstandige woningen. Huishoudens
die wonen in instituten als zorginstellingen en asielzoekerscentra zijn niet meegenomen. Dat geldt ook voor
huishoudens in een onzelfstandige woning. In hoofdstuk 6 (‘Verhuis- en woonwensen’) zijn ook startende
huishoudens opgenomen. Dit zijn personen die de woningmarkt willen betreden maar nog niet als zelfstandig
huishouden een zelfstandige woning bewoning. Vaak gaat het hierbij om thuiswonende kinderen. Ook
jongeren die vanuit een (studenten)kamer een zelfstandige woning willen betrekken horen bijvoorbeeld tot
de groep starters. In hoofdstuk 3 (‘Leefbaarheid en voorzieningen’) staat de ervaren leefbaarheid centraal.
In dit hoofdstuk gaat het niet om huishoudens maar om personen (18+).
Opbouw van het rapport In het volgende hoofdstuk (2) wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste cijfers over de
krimpgebieden ten aanzien van de bevolking, huishoudens en de woningmarkt. Veel van die cijfers komen
uit andere bronnen dan het WoON. Er wordt daarbij een vergelijking gemaakt met de cijfers voor Nederland
zodat duidelijk wordt in welke opzichten krimpgebieden afwijken. Ook kijken we naar wat de bewoners in
krimpgebieden zeggen over hun investeringen in woningen, zowel op energetisch als niet-energetisch vlak.
In hoofdstuk 3 komt de leefbaarheid in krimpgebieden aan de orde. We beschrijven de tevredenheid met
verschillende aspecten van de woonomgeving en voorzieningen. We kijken daarbij naar de verschillen
tussen afzonderlijke krimpgebieden en tussen leeftijdsgroepen. Ook worden de resultaten veelvuldig
vergeleken met de nationale uitkomsten.
In het hoofdstuk daarna (4) kijken we naar de verhuisdynamiek in krimpgebieden. Wordt er in krimpgebieden
minder verhuisd dan elders? En voor welke huishoudens en woningmarktsegmenten geldt dat dan? We
kijken naar de verschillen tussen starters en doorstromers en vergelijken krimpgebieden met Nederland als
geheel. Ook komen de redenen om te kiezen voor een koop- of juist een huurwoning aan bod.
In hoofdstuk 5 kijken we specifiek naar twee groepen verhuizers: de vertrekkers uit krimpgebieden en de
instromers. Welke personen verlaten krimpgebieden en welke inwoners verhuizen juist naar een dergelijke
regio? En in hoeverre speelt leeftijd, opleidingsniveau en inkomen hierbij een rol? Dit hoofdstuk is op basis
van CBS-microdata.
13
De verhuis- en woonwensen in krimpgebieden staan centraal in hoofdstuk 6. Eerst kijken we naar de
verhuiswensen en vervolgens is er aandacht voor de woonwensen die verhuisgeneigden hebben. Welke
verschillen zijn er tussen huishoudens die een krimpgebied willen verlaten en degenen die willen blijven?
Daarna onderzoeken we of huishoudens met een verhuiswens die wens ook realiseren en in hoeverre ze
daarbij ook hun woonwensen weten waar te maken.
In het laatste hoofdstuk (7) brengen we inzichten uit de verschillende hoofdstukken bij elkaar in een
synthese. Wat zeggen de uitkomsten over de leefbaarheid en het functioneren van de woningmarkt in
krimpgebieden?
In de bijlage is tot slot een begrippenlijst opgenomen.
15
2 Kerncijfers bevolking en woningmarkt
2.1 Bevolking en huishoudens
Lagere groei in krimpgebieden
Die gebieden waar er sprake is van een stelselmatige daling van de bevolking zijn bestempeld tot
krimpgebied. De achterliggende factoren van deze bevolkingsdaling kunnen enigszins verschillen van
krimpgebied tot krimpgebied maar voor de gebieden gezamenlijk onderscheiden zich duidelijk in hun
ontwikkeling van de zogenaamde anticipeergebieden, gebieden waar bevolkingsdaling binnen afzienbare
tijd gaat plaatsvinden, en de overige gebieden. In de hierna volgende figuren zijn achtereenvolgens de
ontwikkeling van de natuurlijke aanwas (geboorte minus sterfte), van het saldo binnenlandse migratie
(vestiging minus vertrek) en van het saldo buitenlandse migratie (immigratie minus emigratie) afgebeeld. In
alle drie de figuren is te zien dat de ontwikkeling voor krimpgebieden op een lager niveau ligt dan voor de
andere twee gebieden.
Belangrijkste bevindingen
■ In krimpgebieden is sprake van een daling van het aantal inwoners. Het aantal huishoudens
neemt de eerstkomende jaren nog wel licht toe of blijft gelijk. Zowel bij inwoners als bij
huishoudens zal de krimp tot 2040 naar verwachting het sterkst zijn in Zuid-Limburg en Noord-
en Oost-Groningen.
■ De sociaaleconomische positie van huishoudens in krimpgebieden is minder gunstig dan in
Nederland totaal: de gemiddelde inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie liggen er lager.
■ Krimpgebieden tellen relatief veel koopwoningen, ruime woningen en woningen met een
relatief lage WOZ-waarde. Nieuwe woningen zijn er juist weinig in krimpgebieden.
■ Koopwoningen in krimpregio’s zijn minder energiezuinig: ze hebben vaker een ongunstig
energielabel (F of G).
■ In krimpgebieden zijn de afgelopen vijf jaar gemiddeld iets vaker investeringen in de
energiezuinigheid van woningen gedaan dan in Nederland als geheel.
■ De bereidheid om in de toekomst (aanvullende) energiebesparende maatregelen te nemen
ligt in krimpgebieden even hoog als landelijk.
■ Investeringen in onderhoud of verbetering van de woning (zowel binnen als buiten) op andere
vlakken dan energiebesparing zijn in krimpgebieden even vaak uitgevoerd als landelijk.
16
De natuurlijke aanwas neemt in alle drie de gebieden af tussen 2000 en 2017, maar is voor de
krimpgebieden gedurende de hele periode negatief. Vanaf 2012 sterven er ook in de anticipeerregio’s meer
mensen dan dat er kinderen worden geboren.
Figuur 2-1: Natuurlijke aanwas voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS
De binnenlandse migratie in de krimpgebieden laat vanaf het gepresenteerde beginjaar 2000 meer
vertrekkers zien dan dat er vestigers zien, met een negatief saldo tot gevolg. Dit negatieve saldo is in de
loop der jaren groter geworden. De sterke negatieve saldi in 2015 en 2016 werden veroorzaakt door
verhuizen van statushouders vanuit asielzoekerscentra (azc’s) in de Achterhoek en Noord- en Oost-
Groningen naar andere gemeenten.
In de periode 2000 t/m 2014 hadden Noordoost-Friesland en Noord- en Oost-Groningen het hoogste
gemiddelde negatieve saldo per jaar (per 1.000 inwoners) en Zeeuws-Vlaanderen en de Achterhoek
stedelijk juist het laagste gemiddelde negatieve saldo per jaar.
Figuur 2-2: Saldo binnenlandse migratie voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS
-4-3-2-1012345
Natuurlijke aanwas per 1.000 inwoners
Krimpregio's Anticipeerregio's Overig
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
Binnenlands migratiesaldo per 1.000 inwoners
Krimpregio's Anticipeerregio's Overig
17
De buitenlandse migratie is op de periode 2002-2008 na de enige groeifactor geweest voor de krimpregio’s,
een factor die de laatste jaren steeds belangrijker is geworden getuige de sterke stijging van het saldo,
bewerkstelligd door de sterke groei van het aantal asielmigranten in de jaren ervoor1. In 2017 is er weer
sprake van een terugval van het saldo buitenlandse migratie ten opzichte van het voorgaande jaar.
Figuur 2-3: Saldo buitenlandse migratie voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS
Verschillen aanvang krimp tussen gebieden
Zoals bekend hebben bestaande krimpgebieden nu al te maken met een bevolkingsdaling. Deze daling van
het inwonertal in krimpgebieden is in sommige krimpgebieden (Noord- en Oost-Groningen, Zeeuws-
Vlaanderen, Limburg landelijk) gestart in de jaren negentig van de vorige eeuw en in andere krimpgebieden
na 2000. Ten opzichte van het jaar 2000 is de bevolking in 2018 het meest geslonken in Limburg stedelijk
en Limburg landelijk en in Noord- en Oost-Groningen, met circa 6%. In de andere krimpgebieden is de
bevolkingsdaling (op regionaal niveau) sinds 2000 beperkt geweest (1% of 2%) en in Achterhoek stedelijk
is er zelfs nog sprake van bevolkingsgroei (Figuur 2-4).
Figuur 2-4: Ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2000; bron: CBS
1 De instroom van asielmigranten (asielzoekers en statushouders) heeft zich vooral voorgedaan in Achterhoek stedelijk en Noord- en Oost-Groningen vanwege
de aanwezigheid van asielzoekerscentra (azc’s) in die regio’s.
-4
-2
0
2
4
6
8
10
Buitenlands migratiesaldo per 1.000 inwoners
Krimpregio's Anticipeerregio's Overig
-8%-6%-4%-2%0%2%4%6%8%
10%
2000 2005 2010 2015 2018
Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk Limburg landelijk
Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal
18
Om een beeld te krijgen van de omvang van de verschillende krimpgebieden is in Tabel 2-1 voor het jaar
2018 ook het feitelijke inwonertal opgenomen. Zo is goed te zien dat er sprake is van grote verschillen in
bevolkingsomvang, variërend van 86 duizend in Achterhoek stedelijk tot 414 duizend in Limburg stedelijk.
In totaal wonen in de zeven krimpgebieden samen ruim 1,3 miljoen inwoners. Die vormen samen 622
duizend huishoudens. De blauw gearceerde delen bevatten de aandelen die aanzienlijk van het gemiddelde
afwijken (Tabel 2-1).
Krimpgebieden meer vergrijsd
In vergelijking met Nederland hebben krimpgebieden een oudere bevolking. De aandelen van de
leeftijdsgroepen vanaf 45 jaar zijn in krimpgebieden hoger dan landelijk en aan de andere kant zijn de
aandelen jonger dan 45 jaar lager. In de krimpgebieden zien we dus dat de demografische processen
ontgroening en vergrijzing al sterker tot uiting zijn gekomen. Van alle krimpgebieden is Limburg landelijk het
sterkst vergrijsd en Achterhoek stedelijk en Noordoost-Friesland het minst, met 26% versus 21% 65+.
De grijze druk, de verhouding van het aantal 65-plussers op de bevolking van 20-64 jaar, is in alle
krimpgebieden dan ook aanmerkelijk hoger dan landelijk. De groene druk, de verhouding van het aantal
jongeren onder de 20 jaar op de bevolking van 20-64 jaar, is alleen in Limburg stedelijk en Limburg landelijk
en in mindere mate in Zeeuws-Vlaanderen veel lager dan in Nederland totaal.
Tabel 2-1: Kerncijfers bevolking per krimpgebied (2018) Bron: CBS
Minder personen met een migratieachtergrond in krimpgebieden
Een ander onderscheidend kenmerk van krimpgebieden is dat het aandeel personen met een
migratieachtergrond in de bevolking duidelijk lager is dan gemiddeld in Nederland. Waar in Nederland 13%
van de bevolking een niet-westerse 1e of 2de generatie migratieachtergrond heeft, gelden voor de
krimpgebieden percentages tussen 3% en 8%.
Voor de westerse 1e en 2e generatie allochtonen geldt dit niet. Hoewel alle krimpgebieden op Noordoost-
Friesland na aan de grens liggen onderscheiden alleen Zeeuws-Vlaanderen (Belgen) en Limburg stedelijk
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Index aantal inwoners (2000 = 100)2000 100 100 100 100 100 100 100 1002010 103 101 95 96 101 98 100 1042018 105 99 94 94 99 94 98 108
Inwoners (x 1.000) 86 212 414 185 124 207 105 17.181
Leeftijd (2018)< 30 jaar 32% 31% 32% 27% 34% 30% 29% 35%30-44 jaar 17% 14% 16% 15% 16% 15% 16% 18%45-64 jaar 30% 32% 30% 32% 29% 31% 31% 28%65-74 jaar 12% 13% 13% 15% 12% 14% 14% 11%>= 75 jaar 9% 10% 10% 11% 9% 10% 11% 8%
Groene druk (-19 t.o.v. 20-64 jaar) 39% 39% 30% 33% 43% 37% 35% 38%Grijze druk (65+ t.o.v. 20-64 jaar) 37% 41% 38% 46% 38% 43% 45% 32%
1e en 2e generatie migratieachtergrondtotaal, westerse achtergrond 8% 6% 19% 13% 3% 6% 21% 10%totaal, niet-westerse achtergrond 7% 4% 8% 3% 3% 5% 5% 13%
19
en Limburg landelijk (Duitsers en Belgen) zich door een aanmerkelijk hoger aandeel westerse 1e en 2e
generatie allochtonen, bij de twee eerstgenoemde gebieden zelfs dubbel zoveel.
Nog geen huishoudensdaling in krimpgebieden
Hoewel de krimpgebieden te maken hebben met bevolkingsdaling is er nog geen sprake geweest van een
afname van het aantal huishoudens in die gebieden. Sinds 2000 is het aantal huishoudens in Nederland als
geheel gegroeid met 16%. In de krimpgebieden is het aantal huishoudens in die periode (veel) minder sterk
toegenomen, variërend van 14% in Achterhoek stedelijk tot 2% in Noord- en Oost-Groningen. In de
Limburgse regio’s was de groei 6% en in Noordoost-Friesland en Zeeuws-Vlaanderen bedroeg de stijging
8% (Figuur 2-5). Binnen krimpregio’s zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen gemeenten en kernen.
De laatste jaren, bezien vanaf 2010, is het aantal huishoudens in Noord- en Oost-Groningen ongeveer
stabiel. In Noordoost-Friesland was de groei in de die periode heel bescheiden (+1%). In de andere
krimpgebieden was dat 3% of 4%, tegen een nationale toename van 6% sinds 2010.
Binnen de krimpregio’s zijn er aanzienlijke verschillen. Binnen de regio Noord- en Oost-Groningen is het
aantal huishoudens in de Eemsdelta2 sinds 2000 met 3% afgenomen terwijl in de deelregio’s Oost-
Groningen en Hoogeland3 het aantal huishoudens nog is toegenomen.
Figuur 2-5: Ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2000; bron: CBS
Minder alleenstaanden en meer paren
Ten aanzien van de samenstelling van de huishoudens zijn er grote verschillen tussen de krimpgebieden
onderling. In de meeste krimpgebieden is het aandeel alleenstaanden lager dan landelijk, behalve in Limburg
2 Bestaande uit de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum.
3 Bestaande uit de gemeenten De Marne en Eemsmond.
-2%0%2%4%6%8%
10%12%14%16%18%
2000 2005 2010 2015 2018
Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk Limburg landelijk
Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal
20
stedelijk waar het duidelijk hoger is. Daar tegenover staat dat het aandeel paren (zonder kinderen) in de
krimpgebieden hoger is dan gemiddeld. Het percentage gezinnen varieert over de krimpgebieden (Tabel
2-2).
Tabel 2-2: Kerncijfers huishoudens per krimpgebied (2018); bron: CBS
2.2 Prognose bevolking en huishoudens In de voorgaande paragraaf is de recente ontwikkeling van bevolking en huishoudens aan bod gekomen. In
deze paragraaf beschrijven we de verwachte toekomstige ontwikkeling op basis van de Primos-prognose
2018. Demografische prognoses zijn altijd omgeven met onzekerheden. Rondom de prognose-uitkomsten
zit dan ook altijd een zekere bandbreedte. Voor krimpgebieden geldt dat het sterfteoverschot in de toekomst
vrijwel zeker groter zal worden en het binnenlands migratiesaldo naar alle waarschijnlijkheid blijvend negatief
zal zijn. De enige groeifactor voor krimpgebieden – in termen van aantallen inwoners – zal waarschijnlijk
het buitenlands migratiesaldo zijn. Buitenlandse migratie is echter ook het lastigst te voorspellen.
Bevolking In de meeste krimpgebieden is het aantal inwoners al enige jaren aan het dalen. Die daling zet zich voort
terwijl er op nationaal niveau nog een aanzienlijke bevolkingsgroei wordt verwacht. De enige uitzondering is
de Achterhoek stedelijk (Doetinchem en Winterswijk). In dat gebied neemt het aantal inwoners nog tot bijna
2030 licht toe. Naar verhouding zal de bevolkingskrimp in de periode tot 2040 het grootst zijn in de Limburgse
regio’s en in Noord- en Oost-Groningen (Figuur 2-6).
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Index aantal huishoudens (2000 = 100)2000 100 100 100 100 100 100 100 1002010 109 106 102 103 107 102 105 1092018 114 110 106 106 108 102 108 116
Huishoudens (x 1.000) 38 90 213 84 52 95 49 7.858
Samenstelling (2018)Alleenstaand 34% 29% 45% 31% 31% 35% 35% 38%Eenouder 7% 5% 7% 6% 6% 7% 6% 7%Paren 32% 35% 29% 37% 32% 34% 35% 29%Gezinnen 27% 30% 19% 26% 31% 24% 24% 26%
21
Figuur 2-6: Prognose ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018
In de periode 2018-2040 neemt het aantal inwoners in Nederland naar verwachting nog toe met 1,1 miljoen
mensen ofwel circa +6%. In beide Limburgse regio’s is de bevolking in 2040 -12% kleiner dan nu. In Noord-
en Oost-Groningen is de krimp met -11% nagenoeg even groot. In Noordoost-Friesland en Zeeuws-
Vlaanderen is de krimp met -6% kleiner. In de Achterhoek is een duidelijk verschil tussen de landelijke regio
en de stedelijke regio (Doetinchem en Winterswijk): het landelijk gebied krimpt tot 2040 met -7% terwijl in
het stedelijk gebied de daling heel bescheiden is (-1%) (Figuur 2-7).
Figuur 2-7: Prognose ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018
De leeftijdsopbouw in krimpgebieden verschilt behoorlijk van die van Nederland. Krimpgebieden zijn sterker
vergrijsd en tellen relatief weinig twintigers en dertigers. Dat heeft ook gevolgen voor de toekomstige
bevolkingsontwikkeling. Waar het aantal 30-minners nationaal tot 2040 nagenoeg gelijk blijft, neemt het
aantal personen in die leeftijdsklasse in krimpgebieden wel aanzienlijk af. In Limburg landelijk zal die afname
naar verwachting het sterkst zijn (-22%); in Zeeuws-Vlaanderen en Achterhoek stedelijk (-10%) het minst
sterk.
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
2018 2020 2025 2030 2035 2040
Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk Limburg landelijk
Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal
-15% -10% -5% 0% 5% 10%
Achterhoek stedelijk
Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk
Limburg landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland totaal
2025 2030 2035 2040
22
Het aantal 65+’ers neemt in krimpgebieden relatief minder sterk toe dan nationaal (48%). Alle krimpgebieden
zullen in 2040 wel sterker vergrijsd zijn net als ze nu een hoger aandeel 65+’ers kennen dan Nederland.
Limburg landelijk is anno 2018 de meest vergrijsde regio: 26% van de bevolking is 65+. In 2040 blijft Limburg
het meest vergrijsd, maar dan met maar liefst een aandeel 65+ van 36%.
Huishoudens Voor de woningmarkt is vooral het aantal huishoudens4 van belang. In alle krimpgebieden neemt het aantal
huishoudens de eerstkomende jaren ofwel licht toe ofwel blijft stabiel. Van huishoudenskrimp is op regionaal
niveau dus nu nog geen sprake. In afzonderlijke kernen en gemeenten kan dat anders zijn. In de toekomst
zal ook op regionaal schaalniveau huishoudenskrimp inzetten. Het jaar waarin het aantal huishoudens op
regioniveau het hoogtepunt bereikt verschilt per regio. Volgens Primos 2018 is de verwachting dat in de
twee Limburgse regio’s en in Noord- en Oost-Groningen het aantal huishoudens in de periode 2020-2022
het maximum bereikt en vanaf dan begint af te nemen. In Zeeuws-Vlaanderen zal dat rond 2024 zijn, in
Noordoost-Friesland rond 2028 en in de Achterhoekse regio’s rond 2030 (Figuur 2-8).
Figuur 2-8: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018
In de periode 2018-2040 neemt het aantal huishoudens in Nederland naar verwachting nog toe met 795
duizend, ofwel ca. +10%. In Limburg stedelijk ligt het aantal huishoudens in 2040 -10% lager dan nu. In
Limburg landelijk is dat -8%. De huishoudenskrimp in de komende twintig jaar zal daarmee naar verhouding
het grootst zijn in de Limburgse krimpregio’s. In Noord- en Oost-Groningen neemt het aantal tot 2040 met
-7% af, in Zeeuws-Vlaanderen met -5%. In Noordoost-Friesland is de krimp aanzienlijk kleiner: -1%. In die
regio kan beter gesproken worden van een stabilisatie van het aantal huishoudens. Dat geldt ook voor de
Achterhoek landelijk (0%). In de Achterhoek stedelijk zijn er in 2040 naar verwachting meer huishoudens
dan nu (+5%) (Figuur 2-9).
4 In dit rapport gaat het overal om particuliere huishoudens. Institutionele huishoudens (vooral personen in zorginstellingen) blijven buiten beschouwing.
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
15%
2018 2020 2025 2030 2035 2040
Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk Limburg stedelijk
Limburg landelijk Noordoost-Friesland Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal
23
Figuur 2-9: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018
De voortschrijdende vergrijzing is ook terug te zien in de toekomstige huishoudensontwikkeling. Het aantal
jonge huishoudens (tot 30 jaar) neemt in elke krimpregio veel sterker af dan nationaal (-7%). In Limburg
landelijk is de daling naar verhouding het grootst (-36%) (Figuur 2-10). Het aantal oudere huishoudens (65+)
neemt in krimpgebieden minder sterk toe dan in Nederland. Krimpgebieden hebben nu en in 2040 wel een
duidelijk groter aandeel oudere huishoudens dan nationaal.
Figuur 2-10: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens per leeftijdsklasse, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018
-15% -10% -5% 0% 5% 10% 15%
Achterhoek stedelijk
Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk
Limburg landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland totaal
2025 2030 2035 2040
-40%
-20%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
< 30 jaar 30-44 jaar 45-64 jaar 65-74 jaar >= 75 jaar
24
2.3 Sociaaleconomische situatie
Inkomens duidelijk lager in Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen
Ten opzichte van het landelijke gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen is het gemiddeld inkomen in twee
krimpgebieden duidelijk lager, te weten in Limburg stedelijk en in Noord- en Oost-Groningen. In de
Achterhoek landelijk en Limburg landelijk ligt het gemiddelde huishoudinkomen juist iets boven het
Nederlandse gemiddelde. Dat hangt samen met het relatief grote aandeel paren – vaak anderhalf- of
tweeverdieners qua loon of pensioen – in de regio’s.
Ook op andere onderdelen is de sociaaleconomische situatie van huishoudens in Limburg stedelijk en
Noord- en Oost-Groningen zwakker dan in de overige krimpgebieden en Nederland als geheel. In Tabel 2-3
is dat zichtbaar gemaakt door de roze arceringen van de sterk afwijkende cijfers. Het aandeel van de
(werkzame) beroepsbevolking in deze twee gebieden is lager dan in de andere gebieden, het
werkloosheidspercentage ligt alleen in deze twee gebieden boven het landelijk gemiddelde en het aantal
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (AO-uitkeringen) per 1.000 inwoners ligt ver boven het gemiddelde.
Zoals mag worden verwacht en overeenkomend met de mate van vergrijzing zijn de aantallen AOW-
uitkeringen per 1.000 inwoners in de krimpgebieden groter dan gemiddeld.
Tabel 2-3: Kerncijfers sociaaleconomische situatie per krimpgebied (2017); bron: CBS
*Als percentage van de totale bevolking in de leeftijd 15 tot 75 jaar.
**Als percentage van de beroepsbevolking
Krimpgebieden zijn vaak sociaaleconomisch relatief zwak. Dat is ook terug te zien in de ontwikkeling van
het aantal werknemersbanen sinds 2000. In Nederland als geheel is dat aantal met 14% toegenomen, in
krimpgebieden is die groei fors minder geweest of was er zelfs een daling, zoals in Limburg stedelijk, Noord-
en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen (Figuur 2-11). De daling van het aantal inwoners (in de
beroepsgeschikte leeftijd) speelt hierbij ook een rol. De relatie tussen de ontwikkeling van de bevolking en
werkgelegenheid is complex: een deel van de banen – vooral dienstverlening aan consumenten – volgt
inwoners maar deels volgen inwoners juist ook banen.
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (x 1.000)
39,6 42,0 34,5 42,4 38,7 35,9 39,7 40,9
% beroepsbevolking* 68% 71% 63% 65% 71% 68% 66% 70%
% werkzame beroepsbevolking* 67% 67% 60% 64% 64% 62% 64% 67%Werkloosheid** (%) 4,7% 4,0% 5,4% 4,0% 4,6% 5,6% 3,5% 4,9%AO-uitkeringen per 1.000 inwoners 55 44 75 52 41 60 46 43AOW-uitkeringen per 1.000 inwoners 196 215 209 240 195 223 233 176
25
Figuur 2-11: Ontwikkeling aantal werknemersbanen, 2017 t.o.v. 2000; bron: LISA
2.4 Woningmarkt
Meer koopwoningen en eengezinswoningen en minder jonge woningen
In vergelijking met het landelijke beeld kenmerkt de woningvoorraad in krimpgebieden zich door een relatief
groot percentage koopwoningen (Tabel 2-4). Alleen in Limburg stedelijk ligt het aandeel koopwoningen
duidelijk onder het landelijk gemiddelde. Omgekeerd is de huursector in de meeste krimpgebieden kleiner,
zowel in de corporatie- als de particuliere sector, met Limburg stedelijk als enige uitzondering.
Overeenkomstig het aandeel koopwoningen zijn er ook meer eengezinswoningen in krimpgebieden, niet
alleen over alle woningen bezien maar ook binnen de koopsector, de corporatiesector en de particuliere
huursector afzonderlijk. In Noordoost-Friesland komt het aandeel eengezinswoningen binnen de
koopvoorraad zelfs uit op 97% en ook in de huursector is in deze regio ruim driekwart van de woningen een
eengezinswoning.
De samenstelling van de woningvoorraad naar bouwjaar laat zien dat in de krimpgebieden vooral in de
laatste periode, vanaf 2001, minder woningen zijn gebouwd dan gemiddeld. Waar het aandeel woningen
gebouwd vanaf 2001 nationaal zo’n 15% van de totale woningvoorraad uitmaakt is dat in de meeste
krimpgebieden, behalve Achterhoek stedelijk en landelijk, niet meer dan 10%. In Noord- en Oost-Groningen
is de vooroorlogse voorraad naar verhouding het grootst (26% tegen 19% nationaal).
Grotere woningen bij lagere WOZ-waarde
Gemiddeld genomen zijn de woningen in krimpgebieden groter dan gemiddeld in Nederland. In alle
krimpgebieden zijn de percentages woningen groter dan 120 m² en met name groter dan 150 m² hoger het
landelijke gemiddelde van 18% voor deze twee klassen. In Achterhoek stedelijk en in Limburg landelijk is
het aandeel woningen vanaf 150 m² zelfs meer dan dubbel zo hoog. Daarmee is ook de gemiddelde
1%
4%
-7%
5%
3%
-4%
-5%
14%
-10% -5% 0% 5% 10% 15% 20%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
26
oppervlakte in m² van de woningen veel hoger dan landelijk gemiddeld (100 m²), variërend van 125 m² in
Zeeuws-Vlaanderen tot 143 m² in Limburg landelijk.
Ondanks de grotere omvang van de woningen ligt de gemiddelde WOZ-waarde voor woningen (koop en
huur) in krimpgebieden op een lager niveau dan landelijk gemiddeld. Waar de gemiddelde WOZ-waarde in
2018 nationaal uitkomt op 229 duizend euro per woning, ligt deze in de krimpgebieden tussen 142 duizend
voor Noord- en Oost-Groningen en 212 duizend voor Achterhoek landelijk. De gemiddelde koopsom van
verkochte (bestaande) koopwoningen in Nederland lag in 2018 op 287 duizend euro. In krimpgebieden
varieerde dat van 170 duizend euro in Noord- en Oost-Groningen tot 251 duizend euro in Limburg landelijk
(Tabel 2-4).
De gemiddelde WOZ-waarde per vierkante meter ligt het laagst in Noord- en Oost-Groningen en het hoogst
in de Achterhoek landelijk. In alle krimpgebieden ligt de waarde per vierkante meter fors onder het landelijke
gemiddelde. Dat betekent dat elke vierkante meter woonruimte in krimpgebieden minder geld kost.
Tabel 2-4: Kerncijfers woningvoorraad per krimpgebied (2018); bron: BAG / CBS / SYSWOV
*Data over 2018
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Woningen (x 1.000) 39 93 211 87 54 100 54 7.741
% koop 62% 68% 49% 67% 66% 62% 68% 57%% corporatiehuur 26% 21% 33% 20% 26% 28% 19% 30%% particuliere huur 12% 11% 18% 13% 8% 10% 13% 14%woningtype% eengezinswoningen 76% 83% 62% 79% 89% 82% 85% 64%% eengezinskoopwoningen 57% 62% 43% 63% 64% 59% 63% 47%
% eengezinswoningen binnen koopsector 91% 92% 87% 93% 97% 95% 93% 83%
% eengezinswoningen binnen corporatiesector 50% 67% 41% 49% 77% 61% 66% 42%% eengezinswoningen binnen particuliere huursector 56% 60% 35% 52% 63% 63% 69% 37%bouwjaarTot 1945 17% 18% 19% 19% 22% 26% 21% 19%1945-1970 24% 27% 33% 34% 25% 24% 30% 25%1971-1980 18% 18% 16% 19% 20% 19% 18% 16%1981-1990 15% 15% 14% 12% 12% 10% 10% 15%1991-2000 13% 11% 9% 8% 11% 11% 11% 12%2001-2010 9% 8% 6% 5% 7% 8% 7% 10%2011 en later 4% 4% 2% 3% 3% 2% 3% 5%oppervlakte< 90 m2 23% 16% 30% 17% 23% 26% 26% 34%90-119 m2 25% 29% 27% 23% 34% 32% 32% 30%120-149 m2 21% 23% 21% 23% 20% 19% 19% 18%150+ m2 31% 32% 22% 37% 24% 23% 24% 18%gemiddelde oppervlakte in m2 136 139 120 143 127 126 125 100woningwaardegemiddelde WOZ-waarde (incl. huur) (x €1.000) 189 212 161 206 171 142 180 229
gemiddelde WOZ-waarde (incl. huur) per m2 1.390 1.525 1.342 1.441 1.346 1.127 1.440 2.290
gemiddelde koopsom (x €1.000)* 226 244 204 251 206 170 198 287
27
Herstel koopwoningmarkt verschilt tussen krimpregio’s
De koopwoningmarkt is sinds het dieptepunt in 2013 krachtig hersteld. Het aantal transacties lag nationaal
in 2018 twee keer zo hoog als in 2013 (toename van 100%). In sommige krimpgebieden was het herstel
minder sterk maar in andere gebieden juist sterker. In de Achterhoek bijvoorbeeld was de daling van het
aantal verkopen tijdens de crisis – in de periode 2008-2013 – ongeveer gelijk aan Nederland (ca. -40%). Het
herstel sinds 2013 is in de Achterhoek wel sterker geweest (110% á 130%) dan landelijk. In Limburg stedelijk
was het herstel minder krachtig dan nationaal maar in Noord- en Oost-Groningen was dat niet het geval
(Figuur 2-12). De koopwoningmarkt is in veel krimpregio’s minder dynamisch: het aantal verkopen als
percentage van de voorraad is lager dan het landelijke gemiddelde. Deels komt dit doordat de
(koop)woningmarkt in krimpgebieden sterker vergrijsd is. In hoofdstuk 4 wordt hier meer aandacht aan
besteed.
Figuur 2-12: Ontwikkeling aantal verkopen van bestaande koopwoningen, 2008-2013 en 2013-2018; bron: Kadaster
In Noord- en Oost-Groningen had ruim de helft (52%) van de verkochte woningen van de afgelopen drie jaar
een koopsom van minder dan 150.000 euro. In Limburg stedelijk en Zeeuws-Vlaanderen viel ruim 40% van
de verkochte woningen in die laagste prijsklasse. In de landelijke delen van de Achterhoek en Limburg was
het aandeel duurdere woningen juist het hoogst (Figuur 2-13).
-38%
-38%
-38%
-27%
-42%
-48%
-18%
-40%
110%
131%
87%
77%
124%
134%
41%
98%
-100% -50% 0% 50% 100% 150%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
2013 t.o.v. 2008 2018 t.o.v. 2013
28
Figuur 2-13: Verkopen bestaande koopwoningen naar prijsklassen, 2016 t/m 2018; bron: Kadaster
Goedkopere huurwoningen, minder vrijesectorhuur
Krimpgebieden tellen minder huurwoningen dan gemiddeld. Ook de samenstelling van de huurwoningen
naar prijsklassen verschilt enigszins van het landelijke beeld. Huurwoningen in krimpgebieden hebben
minder vaak een huurprijs in de vrije sector (boven de liberalisatiegrens). In Nederland heeft 18% van de
woningen een huur5 boven de liberalisatiegrens, in krimpgebieden is dat vaak een stuk minder. In
Noordoost-Friesland hebben relatief veel huurwoningen een lage huur (tot de kwaliteitskortingsgrens). Als
enkel gekeken wordt naar de voorraad corporatiewoningen – op basis van dVi-gegevens6 – dan valt
Noordoost-Friesland ook op als regio met veel woningen in de laagste prijsklasse: 32% tegen ca. 18% in de
meeste andere krimpregio’s. In alle krimpgebieden is het percentage woningen tot de aftoppingsgrens7
hoger dan het landelijke cijfer (Figuur 2-14).
5 Het gaat hier om de rekenhuur. Dat is de kale huur plus subsidiabele servicekosten. De rekenhuur is mede bepalend voor de hoogte van de huurtoeslag.
6 Gegevens die alle woningcorporaties jaarlijks over hun woningbezit aanleveren. Deze registratiegegevens omvatten de gehele voorraad corporatiewoningen.
Het gaat hier om de dVi-gegevens over de voorraad eind 2017.
7 De aftoppingsgrens is afhankelijk van het huishouden: de lage aftoppingsgrens geldt voor 1- en 2-persoonshuishoudens. De hoge aftoppingsgrens geldt voor
huishoudens van 3 personen of meer. Bij het bepalen of de huur onder of boven de aftoppingsgrens ligt, wordt in het WoON rekening gehouden met de grootte
van het huishouden dat in de woning woont.
27%
18%
43%
19%
33%
52%
44%
18%
47%
51%
38%
48%
48%
37%
35%
42%
17%
20%
12%
20%
14%
9%
14%
22%
9%
11%
8%
12%
4%
2%
7%
18%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
< 150.000 > 150.000 en <= 250.000 > 250.000 en <= 350.000 > 350.000
29
Figuur 2-14: Bewoonde voorraad huurwoningen (corporatie + particulier) naar prijsklasse (2018); bron: WoON
Ook in krimpgebieden liggen de huren van particuliere huurwoningen hoger dan die van corporatiewoningen.
Wel zijn particuliere huurwoningen in krimpgebieden gemiddeld goedkoper dan landelijk: het percentage
met een huur in de vrije sector is met 25% kleiner dan het landelijke aandeel van 43%. Wel zijn particuliere
huurwoningen ook in krimpgebieden duurder geworden. Corporatiewoningen hebben in krimpgebieden ook
minder vaak een hoge huur (Figuur 2-15).
Figuur 2-15: Bewoonde huurvoorraad naar prijsklasse (2012-2018); bron: WoON
13%
15%
15%
15%
30%
13%
15%
15%
54%
56%
54%
49%
53%
64%
64%
47%
25%
19%
19%
25%
14%
18%
17%
20%
8%
10%
12%
10%
3%
4%
4%
18%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
tot kwaliteitskortingsgrens tot aftoppingsgrens
tot liberalisatiegrens boven liberalisatiegrens
21% 16% 18% 16%25% 23%
11% 11%
65%61% 64%
56%28% 28%
32% 24%
12%19% 15%
20%
28% 27%33%
22%
3% 3% 3% 8%18% 22% 25%
43%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
2012 2015 2018 2018Ned
2012 2015 2018 2018Ned
Corporatiehuur Particuliere huur
boven liberalisatiegrens
tot liberalisatiegrens
tot aftoppingsgrens
tot kwaliteitskortingsgrens
30
Minder nieuwbouw en geen woningtekorten in krimpgebieden
In krimpgebieden is het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte, deze eeuw minder sterk
toegenomen dan in Nederland als geheel. De woningvoorraad is in krimpgebieden ook minder sterk
toegenomen. In Nederland zijn in de periode 2012 t/m 2018 ruim 375 duizend woningen via nieuwbouw aan
de voorraad toegevoegd. Dat komt neer op 5,1% van de woningvoorraad begin 2012. In krimpgebieden zijn
in diezelfde periode duidelijk minder nieuwe woningen gebouwd, variërend van 4,7% in Achterhoek stedelijk
tot 1,6% in Limburg stedelijk. Er zijn in de meeste krimpgebieden wel meer woningen gesloopt. Nationaal
bedroeg de sloop in 2012-2018 1,1% van de woningvoorraad begin 2012. In Limburg stedelijk zijn naar
verhouding de meeste woningen gesloopt (1,7%) en in Achterhoek stedelijk het minst (0,3%) (Figuur 2-16).
Figuur 2-16: Nieuwbouw en sloop in 2012 t/m 2018, meerjarig totaal als % van beginstand voorraad in 2012; bron: CBS
Veel regio’s in Nederland kampen met een aanzienlijk woningtekort. De tekorten zijn het grootst in stedelijke
gebieden. Nationaal bedraagt het tekort begin 2017 ruim 242 duizend woningen, ofwel 3,2% van de totale
woningvoorraad in dat jaar. In de Achterhoek stedelijk is dat 2%. De enige andere krimpregio waar van een
tekort kan worden gesproken, is Limburg stedelijk (1,4%). Dat cijfer wordt echter sterk beïnvloed door
Maastricht, die tot die regio behoort. Exclusief Maastricht is er ook in Limburg stedelijk geen tekort (Figuur
2-17). De Achterhoek stedelijk vormt binnen de krimpgebieden dus een uitzondering maar daarvan zagen
we al eerder dat dat de vreemde eend in de bijt is omdat daar nog geen bevolkingsdaling plaatsvindt.
Hoewel er in krimpgebieden geen kwantitatieve woningtekorten zijn, wordt wel regelmatig gesignaleerd dat
er sprake is van een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod. Er zijn dan bijvoorbeeld te veel
eengezinswoningen verder van centra af en juist te weinig appartementen in of nabij de centra van dorpen
en steden.
Een van de bouwstenen van de berekening van het woningtekort is de langdurige beschikbare leegstand:
dit zijn woningen die minimaal één jaar leeg staan en waarvoor, op basis van een aantal criteria, niet is
4,7%
3,5%
1,6%
3,2%
2,9%
2,0%
3,5%
5,1%
0,3%
1,1%
1,7%
0,6%
0,9%
1,6%
1,4%
1,1%
0,0% 1,0% 2,0% 3,0% 4,0% 5,0% 6,0%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Nieuwbouw Sloop
31
vastgesteld dat ze alsnog in gebruik zijn8. Nationaal bedraagt de langdurige beschikbare leegstand 1,4%
van de totale woningvoorraad (2017). In de meeste krimpgebieden ligt dat percentage hoger. Dit laat zien
dat de woningmarkt daar relatief ontspannen is. In Noordoost-Friesland en de Achterhoek ligt het aandeel
leegstand juist iets lager (Figuur 2-17).
Figuur 2-17: Langdurige beschikbare leegstand (> 1 jaar) en woningtekort als % van bestaande voorraad in 2017; bron: Primos 2018 (o.b.v. CBS-microdata)
Lagere energiezuinigheid in koopsector
De gemiddeld oudere woningvoorraad in krimpgebieden vertaalt zich ook in een lagere energiezuinigheid,
vooral in de koopsector. 29% van de koopwoningen in Nederland heeft – definitief of voorlopig – energielabel
A of B; in krimpgebieden is dat gemiddeld 23%. De verdeling over energielabels van corporatiewoningen is
zo goed als gelijk aan de nationale verdeling. Particuliere huurwoningen hebben in krimpgebieden minder
vaak label A of B dan landelijk (Figuur 2-18).
8 Het gaat om de volgende criteria: in de woning wordt geen of weinig energie (gas en stroom) verbruikt, de woning is geen tweede woning, de woning heeft niet
(ook) een winkel- of logiesfunctie volgens de BAG én de woning is volgens de WOZ-informatie een ‘normale’ woning. Meer informatie is te vinden in de Staat van
de Woningmarkt 2018 (BZK, 2018) en de publicatie “Woningtekort: een nieuwe benadering van een actueel probleem” (ABF, 2018), die beschikbaar is op de
website van ABF Research.
1,0%
1,3%
2,1%
2,0%
1,1%
1,9%
3,7%
1,3%
1,4%
2,0%
0,5%
1,4%
0,4%
0,1%
0,1%
0,0%
3,7%
3,2%
0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Overig Nederland
Nederland (totaal)
% langdurige leegstand beschikbaar (> 1 jaar)
% woningtekort (als % van de bestaande voorraad)
32
Figuur 2-18: Bewoonde woningvoorraad naar energielabel (definitief en voorlopig), per eigendomsvorm (2018); bron: WoON
Er zijn verschillen tussen individuele krimpgebieden. In Noordoost-Friesland en de Achterhoek landelijk is
het percentage woningen (huur en koop samen) met energielabel A of B met 28% het hoogst, in Limburg
landelijk met 18% juist het laagst. Noord- en Oost-Groningen telt relatief de meeste woningen met label F
of G (34%). In Limburg stedelijk – met veel corporatiewoningen – is dat aandeel met 22% aanzienlijk lager
(Figuur 2-19).
Figuur 2-19: Bewoonde woningvoorraad naar energielabel (definitief en voorlopig) (2018); bron: WoON
5%12% 9% 10% 6%
13%18%
17%15% 16%
12%11%
25%
29% 33% 35%
26% 20%
14%
10%19%
19%
9% 10%
6%7%
13% 11%
16% 14%
14%11%
5% 5%
9% 8%
18% 14%4% 4%
21% 24%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Krimpgebieden Nederland Krimpgebieden Nederland Krimpgebieden Nederland
Koopwoningen Corporatiehuur Particuliere huur
G
F
E
D
C
B
A
8%
8%
6%
5%
6%
6%
5%
11%
17%
20%
16%
13%
22%
16%
17%
16%
35%
30%
27%
26%
23%
24%
30%
30%
11%
14%
15%
20%
15%
13%
16%
13%
7%
4%
15%
7%
5%
6%
7%
9%
7%
9%
13%
16%
8%
8%
13%
9%
16%
14%
9%
14%
22%
26%
12%
12%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
A
B
C
D
E
F
G
33
2.5 Voorzieningen en leefomgeving In krimpgebieden zijn minder voorzieningen dan gemiddeld in Nederland. Krimpgebieden zijn vaak
plattelandsregio’s waar in het algemeen minder voorzieningen zijn dan in stedelijke gebieden. De
gemiddelde reisafstand tot voorzieningen is in dergelijke regio’s groter en bewoners hebben minder keuze.
Voor alle typen voorzieningen geldt dat krimpgebieden er gemiddeld relatief minder tellen dan Nederland
als geheel. Het verschil is naar verhouding het grootst bij het aantal ziekenhuizen binnen 20 kilometer en
het kleinst bij basisscholen, cafés en grote supermarkten binnen 1 kilometer.
Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen krimpgebieden, die vooral samenhangen met de stedelijkheid van
het gebied. In Limburg stedelijk hebben inwoners gemiddeld de meeste keuzevrijheid. Inwoners in Limburg
hebben gemiddeld 9 huisartsenpraktijken binnen een straal van 3 kilometer. In Noordoost-Friesland zijn dat
er gemiddeld slechts 1,3. Van de onderscheiden krimpgebieden kennen Noordoost-Friesland, Noord- en
Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen de laagste dichtheid aan voorzieningen (Tabel 2-5).
Tabel 2-5: Gemiddeld aantal voorzieningen binnen een bepaalde afstand, gemeten over 18+’ers in het betreffende gebied (2018); bron: WoON
*Ziekenhuizen inclusief buitenpolikliniek
Meer veiligheid in krimpgebieden
De leefbaarheid in een gebied wordt bepaald door verschillende aspecten, waaronder de veiligheid, fysieke
omgeving en voorzieningen. In de Leefbarometer krijgen gemeenten en regio’s op basis van een veelheid
aan statistische gegevens scores voor deze verschillende dimensies, die elk bestaan uit meerdere
indicatoren. Alle krimpgebieden, behalve Limburg stedelijk scoren, beter op veiligheid – overlast en
criminaliteit – dan het landelijke gemiddelde. Ook de scores voor de kwaliteit van de fysieke omgeving –
vooral de nabijheid van water, natuur en infrastructuur – is in krimpgebieden hoger dan in Nederland als
geheel. De dimensie waarop de krimpgebieden negatief scoren is – niet onverwacht – de dimensie
voorzieningen, die wordt bepaald door de nabijheid van tal van publieke en commerciële voorzieningen
(waaronder die van de bovenstaande Tabel 2-5).
De scores van de Leefbarometer zijn niet direct gebaseerd op het oordeel van bewoners. In het volgende
hoofdstuk (3) gaan we, op basis van de uitkomsten van WoON 2018, dieper in op de ervaren leefbaarheid.
Achterhoek stedelijk
Achterhoek landelijk
Limburg stedelijk
Limburg landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Krimp-gebieden totaal Nederland
Huisartsenpraktijk (3 km) 5,2 2,5 9,0 3,1 1,3 2,3 1,7 4,6 9,7Ziekenhuizen* (20 km) 1,7 1,4 1,7 2,2 0,6 1,3 1,0 1,5 5,0Grote supermarkten (1 km) 1,6 1,3 1,6 1,0 1,0 1,1 0,9 1,3 2,0Overige winkels boodschappen (1km) 4,6 4,5 8,0 4,4 3,1 3,7 3,9 5,3 9,3Basisscholen (1km) 1,4 1,6 1,5 0,9 1,4 1,5 1,4 1,4 2,1Kinderdagverblijven (1 km) 1,8 1,3 1,5 1,0 1,0 0,9 1,5 1,3 2,8Restaurants (1 km) 4,0 2,6 9,4 4,2 1,3 2,8 4,4 5,1 9,7Cafes (1km) 2,1 1,6 6,4 3,0 0,8 1,6 1,6 3,3 4,9Musea (20 km) 7,9 10,7 13,2 16,6 12,8 6,4 3,7 11,1 23,7Bioscopen (20 km) 2,7 2,4 4,5 6,1 1,2 1,2 0,6 3,2 7,3
34
Tabel 2-6: Kerncijfers leefbaarheid per krimpgebied (2017); bron: Leefbarometer / CBS
Grote variatie in te bereizen bevolking
Hoewel de meeste krimpgebieden in de periferie van het land liggen zijn de verschillen in de bereikbare
bevolking tussen de gebieden groot. In Zeeuws-Vlaanderen kunnen binnen een straal van een half uur
autorijden gemiddeld 81 duizend personen worden bereikt maar in de andere gebieden zijn er dat meer dan
240 duizend. Limburg stedelijk en landelijk springen eruit met een bereikbare bevolking van 644 duizend
respectievelijk 579 duizend. De bereikbare bevolking is met 30 minuten fietsen natuurlijk veel kleiner dan
met 30 minuten autorijden. In Limburg stedelijk kunnen met de fiets in dat tijdsbestek gemiddeld de meeste
mensen worden bereikt.
Bevolkingsdruk lager in krimpgebieden, behalve in Limburg
In de meeste krimpgebieden is er sprake van meer ruimte voor inwoners dan gemiddeld in Nederland.
Wonen er gemiddeld 5 personen per hectare (2015), in de meeste krimpgebieden is dat niet meer dan 2
personen per hectare. Achterhoek stedelijk en Limburg landelijk liggen dicht tegen het nationaal gemiddelde
aan. De grote uitschieter vormt Limburg stedelijk, waar ongeveer 17 personen per hectare wonen.
2.6 Investeringen in woningen Eigenaren-bewoners in krimpgebieden zouden meer twijfels kunnen hebben over of de investeringen wel
terugverdiend worden bij verkoop van de woning omdat de prijsontwikkeling in krimpgebieden doorgaans
achterblijft bij andere regio’s. Die twijfels zouden eigenaren ervan kunnen weerhouden om te investeren in
hun woning. In deze paragraaf gaan we na of in krimpgebieden daadwerkelijk minder vaak in de woning
wordt geïnvesteerd dan in gebieden daarbuiten.
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
Leefbarometer (afwijk ing van landelijk gemiddelde)totaal 2,7 6,8 -4,3 11,1 2,7 -5,7 -16,5 0,0dimensie voorzieningen -12,0 -15,1 2,1 -4,9 -15,2 -17,7 -31,0 0,0dimensie veiligheid 5,3 12,2 -7,7 9,1 11,0 6,8 8,5 0,0dimensie fysieke omgeving 4,6 4,5 0,3 2,9 3,3 3,6 4,8 0,0
bereikbare bevolk ing binnen (2017) gemiddelde30 minuten per auto 303.000 365.000 644.000 579.000 243.000 247.000 81.000 904.00030 minuten per fiets 42.000 27.000 117.000 55.000 18.000 16.000 14.000 86.000 Bevolkingsdruk (personen per ha) (2015) 4 2 17 5 2 2 1 5% oppervlak te binnen bebouwd gebied (2015)woongebied 64% 68% 65% 82% 72% 67% 59% 65%detailhandel en horeca 4% 3% 3% 2% 2% 2% 3% 3%openbare voorziening 2% 2% 2% 1% 3% 5% 3% 3%sociaal-culturele voorziening 5% 3% 5% 3% 4% 4% 2% 4%bedrijfsterrein 24% 24% 25% 13% 19% 22% 33% 24%
35
Investeringen in energiezuinigheid
In krimpgebieden zijn de afgelopen vijf jaar9 iets vaker investeringen in energiezuinigheid gedaan dan in
Nederland als geheel. Bij 28% van de woningen in krimpgebieden is dubbel glas of glasisolatie aangebracht.
Landelijk is dat percentage 25%. Investeringen in isolatie (dak, muur, vloer of wand), zonnepanelen en cv-
ketels10 zijn in krimpgebieden ook iets vaker gedaan dan landelijk (Figuur 2-20). In krimpgebieden staan
meer oudere woningen dan elders en bij oudere woningen worden in het algemeen vaker investeringen in
energiezuinigheid gedaan. Dat verklaart waarschijnlijk (mede) waarom dergelijke investeringen in
krimpgebieden iets vaker zijn gedaan dan landelijk11. Bij oudere woningen is in krimpgebieden vaker
minimaal één investering gedaan dan in Nederland als geheel, bij jongere woningen is dat juist andersom.
In Limburg stedelijk zijn iets minder vaak dan in andere krimpgebieden investeringen in energiezuinigheid
gedaan, in Noord- en Oost-Groningen juist iets vaker. Limburg stedelijk telt ook naar verhouding de meeste
huurwoningen.
Figuur 2-20: Aandeel woningen (koop en huur) waarbij afgelopen vijf jaar investering in energiezuinigheid is gedaan, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Bij oudere koopwoningen in krimpregio’s is vaker recentelijk geïnvesteerd in energiezuinigheid dan bij
nieuwere koopwoningen. Dat geldt voor het aanbrengen van dubbel glas en het verbeteren van de isolatie.
Bij het installeren van een nieuwe CV-ketel is geen duidelijke samenhang met bouwjaar zichtbaar, behalve
dat in de nieuwste woningen (vanaf 2000) minder vaak een nieuwe CV-ketel is geplaatst. Zonnepanelen zijn
juist iets vaker aangebracht bij nieuwere dan bij oudere koopwoningen.
9 Als de respondent korter dan vijf jaar in de woning woont, dan zijn de vragen beantwoord voor alleen de periode dat de persoon in de woning woont.
10 Of andere installaties zoals geisers of boilers.
11 Waarschijnlijk vormt ook de gemiddeld langere woonduur in krimpgebieden (als gevolg van meer oudere bewoners) een rol: de vragen over investeringen
gaan over de afgelopen vijf jaar tenzij de respondent korter dan vijf jaar in de woning woont. In dat geval gaan de vragen over de periode dat de bewoner er
daadwerkelijk woont.
28%
25%
22%
19%
11%
8%
37%
33%
9%
9%
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Dub
bel
glas
Isol
atie
Zonn
e-pa
nele
nC
V-ke
tel
vern
ieuw
dAn
ders
36
Woningeigenaren in krimpgebieden met hogere inkomens wonen vaker in een relatief nieuwe koopwoning
dan eigenaren met lagere inkomens. Toch hebben hogere inkomens vaker recentelijk geïnvesteerd in
energiebesparende maatregelen dan lagere inkomens.
Om investeringen in energiezuinigheid te stimuleren, stellen Rijk en gemeenten subsidies beschikbaar. 19%
van de woningeigenaren in krimpgebieden die de afgelopen vijf jaar hebben geïnvesteerd, geeft aan
daarvoor een subsidie te hebben ontvangen (eventueel via de VVE). Landelijk is dat 13%. In Noord- en
Oost-Groningen en de Achterhoek landelijk zegt 27% van de eigenaren-bewoners een subsidie te hebben
gekregen. In Zeeuws-Vlaanderen en de Limburgse regio’s is dat aanmerkelijk lager (12% respectievelijk
14%).
De belangrijkste reden om te investeren in energiebesparende maatregelen is dat er toch al onderhoud zou
worden gedaan. 41% van de eigenaren-bewoners geeft aan dat dat het voornaamste motief was, gevolgd
door het terugverdienen van de investeringen door een lagere energierekening (29%) en het aangenamer
maken van de woning (19%). Er zijn daarbij weinig verschillen tussen krimpgebieden en de landelijke cijfers.
Bij een aanzienlijk deel van de woningen is de afgelopen vijf jaar niet geïnvesteerd in energiezuinigheid.
Welke redenen geven eigenaren-bewoners daarvoor? 34% van de eigenaren in de krimpgebieden die geen
enkele energiebesparende maatregel genomen heeft, zegt dat de woning al voldoende energiezuinig is.
21% geeft aan dat ze het niet kunnen betalen. Dat is wat meer dan het landelijke percentage van 17%. In
Noord- en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen wordt een gebrek aan geld iets vaker genoemd (26%)
dan in andere krimpgebieden. De financiële haalbaarheid is in veel krimpgebieden iets vaker een obstakel
dan landelijk. Waarschijnlijk komt dit (deels) doordat de inkomens in krimpgebieden gemiddeld ook wat lager
liggen en we woningen gemiddeld groter zijn (en investeringen vaak kostbaarder). Een andere vaak
genoemde reden is een gebrek aan tijd of er simpelweg nog niet aan hebben gedacht. Een gebrek aan
kennis over de mogelijkheden, geen verbouwing willen, denken dat het te weinig besparing oplevert en het
hebben van verhuisplannen worden ook als redenen genoemd. Deze redenen worden echter veel minder
vaak genoemd.
In krimpgebieden is gemiddeld 51% van de woningeigenaren bereid om in de toekomst (meer)
energiebesparende maatregelen uit te voeren mits de kosten kunnen worden terugverdiend met een lagere
energierekening. 12% is er ook toe bereid als de kosten niet kunnen worden terugverdiend. Landelijk zijn
deze percentages nagenoeg gelijk. In krimpgebieden bestaat gemiddeld dus geen grotere
terughoudendheid om te investeren in energiebesparing. Een kanttekening hierbij is dat er niet is gevraagd
naar de (financiële) omvang van de gedane of toekomstige investeringen.
Overige investeringen in onderhoud en verbetering Veel investeringen in woningen hebben niet als (direct) doel om de woning energiezuiniger te maken. In
krimpgebieden zijn in de afgelopen vijf jaar ongeveer even vaak investeringen in onderhoud of verbetering
van de buitenkant van woningen (koop en huur) gedaan. Het gaat dan om het vervangen of repareren van
het dak of de dakgoot, het aanbrengen van een dakkapel of uitbouw, het stuken of schilderen van de
buitengevel, het schilderen van het houtwerk of het repareren of vervangen van de raamkozijnen. In
krimpgebieden is bij 63% van de woningen in de afgelopen vijf jaar één of meerdere van deze investeringen
gedaan. In Nederland als geheel ligt dat percentage met 64% op nagenoeg hetzelfde niveau.
37
Onderhoud aan de buitengevel of het schilderwerk aan de buitenkant is in krimpgebieden iets minder vaak
gedaan dan landelijk12. Bij de andere typen investeringen zijn er geen verschillen. Het schilderen van het
houtwerk aan de buitenkant is de meest uitgevoerde activiteit (45%). Bij koopwoningen in krimpgebieden is
vaker minstens één van bovengenoemde ‘buiteninvesteringen’ gedaan (72%) dan bij corporatie- of
particuliere huurwoningen (48% respectievelijk 46%). In Limburg stedelijk (met relatief veel huurwoningen)
is het minst vaak minimaal één van de genoemde buiteninvesteringen uitgevoerd (57%), in Noordoost-
Friesland (78%) juist het vaakst.
Ook investeringen in onderhoud of verbetering aan de binnenkant van woningen zijn in krimpgebieden even
vaak gedaan als daarbuiten. Bij 43% van de woningen in krimpgebieden is de afgelopen vijf jaar minstens
één van deze investeringen gedaan: badkamer of keuken vernieuwd, nieuwe vloer gelegd, wanden of
plafonds opnieuw gestuukt, indeling van de woning aangepast of andere grote werkzaamheden. In
Nederland als totaal ligt dat percentage eveneens op 43%. Het vernieuwen van keuken of badkamer is de
meest uitgevoerde ‘binneninvestering’ (29%). Alle typen investeringen zijn in krimpgebieden even vaak
uitgevoerd als landelijk. Bij koopwoningen is vaker geïnvesteerd (49%) dan in corporatie- of particuliere
huurwoningen (32% respectievelijk 34%). Bij binneninvesteringen zijn de verschillen tussen krimpgebieden
kleiner. In Noordoost-Friesland en Zeeuws-Vlaanderen is iets vaker dan in de andere gebieden minstens
één van de genoemde binneninvesteringen gedaan maar het verschil met andere regio’s zijn klein.
In krimpregio’s is de afgelopen vijf jaar ongeveer even vaak geïnvesteerd in onderhoud en verbetering van
woningen als in Nederland als geheel. Dat laat zien dat er in krimpgebieden gemiddeld genomen geen
grotere terughoudendheid bestaat om te investeren in woningen.
Bij het overgrote deel (94%) van de koopappartementen in krimpgebieden is een vereniging van eigenaren
(VvE) actief. 88% van de eigenaren die deelnemen aan een actieve VvE actief geeft aan dat hun VvE een
onderhoudsplan heeft. Dat is wat meer dan landelijk (83%). Ook wordt door VvE-deelnemers in
krimpgebieden iets vaker geld voor onderhoud gereserveerd (94% tegen 90%). De bedragen die
huishoudens maandelijks hiervoor betalen verschillen in krimpgebieden niet van het landelijke beeld.
12 Buitengevel gestuukt, geschilderd of schoongemaakt: gemiddeld 16% in krimpgebieden versus 19% landelijk. Houtwerk aan de buitenkant geschilderd:
gemiddeld 45% in krimpgebieden versus 49% landelijk.
39
3 Leefbaarheid en voorzieningen
3.1 Tevredenheid met de woning De gemiddelde tevredenheid met de woning in krimpgebieden is enigszins gedaald ten opzichte van
voorgaande jaren, maar is nog altijd groot. Het aandeel zeer tevredenen is afgenomen maar het percentage
ontevredenen is met 3% stabiel gebleven (Figuur 3-1). In heel Nederland is dezelfde ontwikkeling zichtbaar.
87% van de bewoners geeft aan tevreden of zeer tevreden te zijn met de woning. Voor heel Nederland ligt
dit aandeel met 86% nagenoeg gelijk.
Belangrijkste bevindingen ■ De tevredenheid met de woning in krimpgebieden is sinds 2006 iets gedaald, net als in Nederland als
geheel. Toch is nog steeds een zeer ruime meerderheid tevreden.
■ De tevredenheid met de woonomgeving is in diezelfde periode ook licht verminderd, maar ook hier is een
heel ruime meerderheid tevreden. De tevredenheid ligt op hetzelfde niveau als landelijk. In Noord- en Oost-
Groningen en in Limburg stedelijk is de tevredenheid iets lager dan in de andere krimpgebieden.
■ In krimpgebieden oordelen mensen gemiddeld even positief over de sociale cohesie in de eigen buurt als
in Nederland als geheel en verlenen ze even vaak hulp aan de buren. In Limburg stedelijk zijn bewoners
het minst positief, in de Achterhoek landelijk juist het meest.
■ Inwoners van krimpgebieden menen vaker dan in Nederland als geheel dat het aantal ontmoetingsplekken,
pinautomaten en ov-verbindingen in de eigen buurt is afgenomen.
■ In krimpgebieden zijn mensen bijna even tevreden met de dagelijkse winkels, basisscholen en crèches in
de buurt als landelijk.
■ Inwoners van krimpgebieden oordelen gemiddeld even positief over de bereikbaarheid van de
huisartsenpraktijk en het ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel.
■ In krimpgebieden zijn mensen iets minder positief over de verwachte ontwikkeling van de eigen buurt en
regio in de komende jaren dan landelijk.
40
Figuur 3-1: Tevredenheid met de woning, krimpgebieden totaal (1998-2018) en Nederland (2018); bron: WoON
De gemiddelde tevredenheid met de woning is wat lager in Limburg stedelijk en Noordoost-Groningen dan
in andere krimpgebieden. In Limburg landelijk, de Achterhoek landelijk en Noordoost-Friesland is de
tevredenheid met de woning juist relatief hoog. In de krimpgebieden totaal is de tevredenheid met de woning
gemiddeld iets lager dan in de anticipeerregio’s, maar iets hoger dan in de overige gebieden in Nederland
(Figuur 3-2).
Figuur 3-2: Tevredenheid met de woning naar krimpgebieden, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
41%
53% 50%45% 42% 40% 42% 39%
47%
39% 41%46%
47% 47% 46%46%
8% 6% 5% 7% 8% 10% 9% 10%
4% 3% 3% 2% 3% 3% 2% 4%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
1998 2002 2006 2012 2015 2018 2018Anticipeer
2018Nederland
(zeer) ontevreden
niet tevreden, maar ook niet ontevreden
tevreden
zeer tevreden
43%
46%
35%
44%
43%
38%
41%
40%
42%
39%
46%
45%
48%
45%
46%
47%
49%
47%
46%
46%
8%
6%
13%
10%
9%
12%
7%
10%
9%
10%
3%
2%
4%
2%
2%
3%
2%
3%
2%
4%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noord- en Oost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Krimpgebieden totaal
Anticipeergebieden totaal
Nederland totaal
zeer tevreden tevreden niet tevreden, maar ook niet ontevreden (zeer) ontevreden
41
Ook de tevredenheid met verschillende aspecten van de woning is in krimpgebieden soms gemiddeld iets
groter dan in Nederland als geheel. In krimpgebieden vinden bewoners iets vaker dat de woning groot
genoeg is en voldoende buitenruimte heeft (Tabel 3-1). In het eerste hoofdstuk zagen we al dat woningen
in krimpgebieden gemiddeld genomen groter zijn dan elders en ook vaker een eigen buitenruimte hebben.
Van alle bewoners van krimpgebieden vinden inwoners van de regio’s Limburg stedelijk en Noord- en Oost-
Groningen het vaakst dat hun woning niet goed is onderhouden.
Tabel 3-1: Oordeel over de woning, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Waarom zijn sommige bewoners in krimpgebieden ontevreden met hun woning? Bewoners die ontevreden
zijn over hun woning, vinden vooral vaak (66%) dat hun woning slecht is onderhouden (Tabel 3-2). Dit geldt
zowel voor krimpgebieden als voor heel Nederland. Ook onvoldoende buitenruimte en een te klein
woonoppervlak worden regelmatig genoemd. Vergeleken met de rest van Nederland vinden ontevreden
personen in krimpgebieden echter minder vaak dat de woning te klein is. Ook wordt minder vaak gezegd
dat de woning een ongeschikte indeling of onvoldoende buitenruimte heeft1.
Tabel 3-2: Oordeel over de woning, naar tevredenheid woning, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON
De tevredenheid met de woning in krimpgebieden is met 82% het laagst onder bewoners in sterk stedelijke
gemeenten (Figuur 3-3). In het algemeen geldt dat hoe meer stedelijk de gemeente, hoe lager de
tevredenheid met de woning. Eigenaren-bewoners zijn over het algemeen tevredener dan bewoners van
huurwoningen. Voor Nederland als geheel is dat ook zo. De grootste verschillen in tevredenheid tussen de
krimpgebieden en heel Nederland zijn zichtbaar in het huursegment. Huurders in krimpgebieden zijn iets
vaker (zeer) tevreden dan in Nederland totaal, zowel in het huursegment met een huur tot de
liberalisatiegrens (73% vs. 70%) als in het dure huursegment (80% vs. 76%).
1 Bij een afwijking van tenminste 5 procentpunt op een bepaalde stelling tussen krimpgebieden en heel Nederland spreken we van een noemenswaardig verschil.
Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens
Woning ademt een goede sfeer 90% 90% 88%Indeling is geschikt 88% 88% 86%Woning is goed onderhouden 80% 82% 77%Woning is niet te klein 82% 83% 77%Woning is niet te groot 79% 78% 78%Woning heeft voldoende buitenruimte 66% 65% 61%
Stelling voor personen die (zeer) Stelling voor personen die (zeer)tevreden zijn over huidige woning % mee eens ontevreden zijn over huidige woning % mee eensWoning ademt een goede sfeer 94% Woning is slecht onderhouden 66%Indeling is geschikt 92% Woning heeft onvoldoende buitenruimte 36%Woning is goed onderhouden 87% Woning is te klein 29%Woning is niet te klein 86% Woning ademt geen goede sfeer 29%Woning is niet te groot 80% Indeling ongeschikt 26%Woning heeft voldoende buitenruimte 67% Woning is te groot 9%
42
Figuur 3-3: Tevredenheid met de woning (percentage (zeer) tevreden) naar gemeente en prijsklasse woning, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON
3.2 Tevredenheid met de woonomgeving De meeste mensen in krimpgebieden zijn in 2018 tevreden (52%) dan wel zeer tevreden (33%) met hun
woonomgeving (Figuur 3-4). Dit is vergelijkbaar met de rest van Nederland. De tevredenheid met de
woonomgeving is in krimpgebieden enigszins verslechterd sinds het hoogtepunt in 2002. Het percentage
personen dat (zeer) ontevreden is met hun woonomgeving is met circa 4% vrij stabiel. Wel is een dalende
trend in het aandeel zeer tevredenen zichtbaar. Landelijk is die trend ook waarneembaar maar wel minder
sterk. In krimpgebieden is het aandeel zeer tevredenen sinds 2002 met 7 procentpunt gedaald, landelijk is
dat 3 procentpunt.
Figuur 3-4: Tevredenheid met de woonomgeving: krimpgebieden totaal (1998-2018), anticipeergebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON
0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%
100%
Krimpgebieden Nederland
35% 40% 38% 34% 31% 33% 36% 33%
53% 47% 50%51% 52% 52% 51%
51%
6% 7% 6% 9% 11% 11% 9% 11%
6% 6% 6% 6% 6% 4% 4% 5%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
1998 2002 2006 2012 2015 2018 2018Anticipeer
2018Nederland
(zeer) ontevreden
niet tevreden, maar ook niet ontevreden
tevreden
zeer tevreden
43
Krimpgebieden zijn vaak plattelandsregio’s waar relatief veel mensen in een weinig stedelijke gemeente en
buurt wonen. Bekend is dat de tevredenheid met de woonomgeving in stedelijke buurten lager ligt dan in
minder stedelijke buurten. Daarom is het zinnig om de krimpgebieden te vergelijken met anticipeergebieden:
inwoners in die regio’s wonen ook vaak in een minder stedelijke buurt. Het aandeel personen dat zeer
tevreden is met de woonomgeving heeft krimpgebieden en anticipeergebieden sinds 2002 gemiddeld
dezelfde ontwikkeling doorgemaakt: een gestage daling met een kleine opleving sinds 2015. Bij het aandeel
tevredenen hebben krimpgebieden ook een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. De ontwikkeling van
de percentages ‘niet tevreden en niet ontevreden’ en ‘ontevreden’ verschilt ook niet noemenswaardig tussen
de twee soort gebieden.
Figuur 3-5: Tevredenheid met de woonomgeving in krimpgebieden totaal en anticipeergebieden totaal (2002-2018); bron: WoON
In Noord- en Oost-Groningen en in Limburg stedelijk is de tevredenheid met de woonomgeving lager dan in
de andere krimpgebieden. In Limburg stedelijk is bovendien de daling in het percentage zeer tevredenen of
tevredenen sinds 1998 het sterkst geweest. In de Achterhoek landelijk en Limburg landelijk ligt de
tevredenheid juist relatief hoog. In de krimpgebieden totaal is de tevredenheid met de woonomgeving
gemiddeld iets lager dan in de anticipeerregio’s, maar iets hoger dan in de overige gebieden van Nederland
(Figuur 3-6).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
2002 2006 2009 2012 2015 2018
Zeer tevreden: krimp Zeer tevreden: anticipeer
Tevreden: krimp Tevreden: anticipeer
Niet tevreden, maar ook niet ontevreden: krimp Niet tevreden, maar ook niet ontevreden: anticipeer
(Zeer) ontevreden: krimp (Zeer) ontevreden: anticipeer
44
Figuur 3-6: Tevredenheid met de woonomgeving naar krimpgebieden, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Van de onderscheiden regio’s ligt in Limburg stedelijk de tevredenheid met de woonomgeving op het laagste
niveau. In 1998 lag de tevredenheid in die regio nog nagenoeg op hetzelfde niveau als in Nederland als
geheel. Sindsdien is de tevredenheid in Limburg stedelijk enigszins verslechterd, te zien aan de daling van
het aandeel dat zeer tevreden of tevreden is: van 85% in 1998 tot 79% in 2018. Het verschil tussen Limburg
stedelijk en het landelijke gemiddelde is in de loop der jaren groter geworden (Figuur 3-7).
Figuur 3-7: % zeer tevreden of tevreden met de woonomgeving, naar krimpgebieden en Nederland totaal (1998-2018); bron: WoON
35%
40%
27%
40%
34%
30%
36%
33%
36%
33%
51%
49%
52%
49%
57%
56%
50%
52%
51%
51%
11%
7%
15%
9%
7%
10%
9%
11%
9%
11%
3%
4%
6%
2%
2%
4%
5%
4%
4%
5%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Achterhoek: stedelijk
Achterhoek: landelijk
Limburg: stedelijk
Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland
Noordoost-Groningen
Zeeuws-Vlaanderen
Krimpgebieden totaal
Anticipeergebieden totaal
Nederland totaal
zeer tevreden tevreden niet tevreden, maar ook niet ontevreden (zeer) ontevreden
70%
75%
80%
85%
90%
95%
1998 2002 2006 2009 2012 2015 2018
Achterhoek Limburg: stedelijk Limburg: landelijk
Noordoost-Friesland Noordoost-Groningen Zeeuws-Vlaanderen
Nederland
45
Binnen krimpgebieden ligt de tevredenheid met de woonomgeving het laagst in stedelijke woonmilieus
buiten het centrum en het hoogst in landelijke woonmilieus (Figuur 3-3). In Nederland bestaat hetzelfde
patroon. Ook in krimpgebieden zijn mensen in koopwoningen tevredener met hun woonomgeving dan
huurders.
Tabel 3-3: Tevredenheid met de woonomgeving naar woonmilieu, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON
De tevredenheid met verschillende aspecten van de woonomgeving ligt in krimpgebieden gemiddeld op een
vergelijkbaar niveau als in anticipeergebieden en Nederland als geheel (Tabel 3-4). Ongeveer even vaak
vinden bewoners van krimpgebieden bijvoorbeeld dat de woningen in de buurt goed zijn onderhouden en
de bebouwing aantrekkelijk is. Er zijn verschillen tussen de afzonderlijke krimpgebieden: inwoners van de
regio’s Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen vinden het vaakst dat de woningen in de buurt niet
goed onderhouden zijn en dat de bebouwing in de buurt niet aantrekkelijk is.
Het oordeel over de aantrekkelijkheid van de bebouwing in de buurt is in krimpgebieden sinds 2002
gemiddeld iets sterker verslechterd dan in anticipeergebieden. En in krimpgebieden is het aandeel bewoners
dat gehecht is aan de buurt in dezelfde periode wat sterker gedaald dan in anticipeerregio’s. De verschillen
zijn echter klein.
Tabel 3-4: Oordeel over de buurt: krimpgebieden totaal, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
34%
22%
33%
33%
41%
48%
54%
52%
53%
49%
13%
17%
10%
10%
7%
5%
7%
5%
3%
3%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Centrum-stedelijk
Stedelijk buiten-centrum
Groen-stedelijk
Centrum-dorps
Landelijk wonen
Zeer tevreden Tevreden Niet tevreden, maar ook niet ontevreden (Zeer) ontevreden
Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens
Prettige buurt 91% 92% 90%Voel me thuis in deze buurt 83% 85% 82%Wil niet verhuizen 77% 78% 74%Goed onderhouden woningen 75% 78% 73%Aantrekkelijke bebouwing 71% 73% 70%Buurtgenoten verhuizen niet steeds vaker 67% 70% 63%Gehecht aan de buurt 58% 58% 55%
46
Waarom zijn bewoners in krimpgebieden tevreden of juist ontevreden over hun woonomgeving? Bewoners
die tevreden zijn over hun woonomgeving geven bijna allemaal aan dat de buurt prettig is en dat zij zich
daar thuis voelen (Tabel 3-5). Bewoners die ontevreden zijn met de woonomgeving geven juist relatief vaak
aan dat zij niet gehecht zijn aan de buurt. Ook wordt door ontevredenen vaak aangegeven dat de bebouwing
in de buurt onaantrekkelijk is. 52% van de ontevreden personen geeft aan dat zij, indien mogelijk, wel zouden
willen verhuizen. Dit is minder dan in heel Nederland, waar 66% van de personen die ontevreden zijn met
de woonomgeving een verhuiswens uitspreekt. Ook wordt door de ontevredenen in krimpgebieden minder
vaak dan in de rest van Nederland aangegeven dat men zich niet thuis voelt in de buurt. Bij de andere
stellingen liggen de percentages te dicht bij elkaar om te kunnen spreken over een noemenswaardig
verschil2.
Tabel 3-5: Oordeel over de buurt, naar tevredenheid woonomgeving, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON
Sociale cohesie is voor veel mensen een belangrijk aspect van de woonomgeving. In krimpgebieden
oordelen bewoners gemiddeld even positief over de sociale cohesie in hun buurt als in anticipeergebieden
en Nederland als geheel. Personen in krimpgebieden geven wel duidelijk vaker aan dat buurtbewoners
elkaar goed kennen (Tabel 3-6). Inwoners van het krimpgebied Limburg stedelijk geven het vaakst aan
weinig contact te hebben met de directe buren en andere buurtgenoten. In de regio Achterhoek landelijk
hebben mensen juist het meest contact met andere buurtbewoners. Ook op de andere stellingen over
sociale cohesie in de buurt antwoorden inwoners van Limburg stedelijk het minst positief en inwoners van
Achterhoek landelijk het meest positief.
In krimpgebieden is het oordeel over de gezelligheid in de buurt sinds 2002 gemiddeld iets sterker
verslechterd dan in anticipeergebieden. Bij de andere stellingen over sociale cohesie zijn er geen
noemenswaardige verschillen tussen beide soorten regio’s.
2 Voor de rest van de stellingen is het verschil in percentage ‘mee eens’ tussen de krimpgebieden en de rest van Nederland kleiner dan 5 procentpunt.
Stelling voor personen die (zeer) Stelling voor personen die (zeer) on-tevreden zijn over huidige woonomgeving % mee eens tevreden zijn over huidige woonomgeving % mee eensPrettige buurt 96% Niet gehecht aan de buurt 60%Voel me thuis in deze buurt 90% Wil verhuizen, indien mogelijk 55%Wil niet verhuizen 83% Onaantrekkelijke bebouwing 45%Goed onderhouden woningen 81% Buurtgenoten verhuizen steeds vaker 44%Aantrekkelijke bebouwing 77% Voel me niet thuis in deze buurt 39%Buurtgenoten verhuizen niet steeds vaker 71% Slecht onderhouden woningen 32%Gehecht aan de buurt 63% Vervelende buurt 34%
47
Tabel 3-6: Oordeel over contacten in de buurt: krimpgebieden totaal, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
In krimpgebieden helpen buurtbewoners elkaar even vaak als elders: 69% geeft aan zijn of haar buren
weleens te helpen. In Nederland als geheel is dat met 67% nagenoeg gelijk. Van de groep bewoners in
krimpgebieden die zich actief inzet voor de buren, doet bijna 90% dat (onder meer) door pakketjes aan te
nemen. Andere vormen van burenhulp die vaak voorkomen zijn een oogje in het zeil houden bij afwezigheid,
klusjes in huis of in de tuin en huisdieren verzorgen of uitlaten. In Nederland als totaal komen deze vormen
van burenhulp ongeveer evenveel voor als in krimpgebieden.
In de regio Limburg stedelijk helpen mensen de buren het minst vaak (66%), in Limburg landelijk en
Achterhoek landelijk juist het vaakst (74%).
Figuur 3-8: Vormen van burenhulp, als % van bewoners die aangeven de buren weleens te helpen, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
In krimpgebieden zijn bewoners iets minder positief over hoe de eigen buurt zich het afgelopen jaar heeft
ontwikkeld: 16% geeft aan dat de buurt erop vooruit is gegaan. In Nederland als geheel is dat 19%. In
krimpregio’s zijn mensen ook iets minder positief over de verwachte ontwikkeling van de buurt in het
komende jaar (Figuur 3-9).
Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens
Niet bang om lastiggevallen of beroofd te worden 85% 89% 85%Men gaat op prettige manier met elkaar om 79% 82% 77%Tevreden met bevolkingssamenstelling 74% 76% 73%Mensen kennen elkaar goed in deze buurt 66% 67% 58%Voel me medeverantwoordelijk voor leefbaarheid 64% 66% 65%Veel contact met directe buren 53% 55% 52%Ik woon in een gezellige buurt 51% 55% 48%Veel contact met andere buurtbewoners 42% 42% 38%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Pakketjes aannemen
Oogje in zeil houden bij afwezigheid
Klusjes in huis of tuin
Huisdieren verzorgen of uitlaten
Boodschappen doen of eten koken
Oppassen op de kinderen
Administratie, computer of internet
Persoonlijke verzorging of verpleging
Krimpgebieden Nederland
48
In de regio Limburg stedelijk vinden bewoners het vaakst dat de eigen buurt er in het afgelopen jaar op
achteruit is gegaan (17%), in de regio Achterhoek landelijk het minst vaak (8%). Wat betreft de verwachte
ontwikkeling in het komende jaar is in Limburg stedelijk zowel het percentage optimisten (19%) als het
percentage pessimisten (13%) het hoogst.
Jongeren onder de 35 jaar vinden duidelijk vaker dat hun buurt er op vooruit is gegaan (23%) dan 75+’ers
(12%). 75+’ers zijn daarmee van alle leeftijdsgroepen het minst positief over de recente ontwikkeling van
hun buurt. Zij verwachten ook het minst vaak dat de buurt er het komend jaar op vooruit zal gaan (10%).
Jongeren zijn ook over de toekomstige ontwikkeling het meest positief.
Figuur 3-9: Perceptie van de ontwikkeling van de buurt afgelopen jaar en komend jaar, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
De tevredenheid met de woonomgeving verschilt tussen huishoudens met uiteenlopende samenstellingen
(Figuur 3-10). Zo zijn ouderen en gezinnen met kinderen het meest tevreden. Eenoudergezinnen en
alleenstaanden (tot 65 jaar) zijn het minst tevreden. In minder stedelijke gemeenten is de tevredenheid met
de woonomgeving groter dan in stedelijke gemeenten. In Nederland als geheel zijn dezelfde patronen
zichtbaar.
Figuur 3-10: Relatie tevredenheid met de woonomgeving (1 = zeer tevreden, 5 = zeer ontevreden), huishoudtype en stedelijkheid gemeente, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON
3.3 Tevredenheid met voorzieningen Vaak wordt gesteld dat het aantal voorzieningen in krimpgebieden sneller afneemt dan in regio’s waar het
aantal inwoners nog wel (fors) toeneemt. Inwoners van krimpgebieden geven vaker aan dat het aantal
16%
19%
17%
20%
13%
12%
10%
10%
71%
69%
74%
70%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Buur
t is
afge
lope
nja
ar:
Buur
t zal
kom
ende
jaar
:
Vooruit (ge)gaan Achteruit (ge)gaan Gelijk blijven
Jonger Gezin met Eenouderdan 25 25-45 45-65 vanaf 65 25-45 45-65 vanaf 65 kinderen gezin
Sterk stedelijk 2,1 2,1 2,2 2,0 2,0 2,1 1,9 2,0 2,3 2,0Matig stedelijk 1,9 2,2 2,1 2,0 2,0 1,8 1,8 1,9 2,0 1,9Weinig stedelijk 1,8 2,1 2,0 1,7 1,8 1,8 1,7 1,8 2,2 1,8Niet stedelijk 1,8 1,9 1,9 1,8 1,9 1,7 1,7 1,8 1,8 1,8Totaal 1,9 2,1 2,1 1,8 1,9 1,9 1,8 1,8 2,1 1,9
Alleenstaand Totaal
Gem
eent
e
Paar
49
ontmoetingsplekken (buurthuizen, clubs, verenigingen) in de eigen buurt in de afgelopen vijf jaar is gedaald
dan inwoners van andere gebieden. Dat geldt ook voor openbaar vervoer en het aantal pinautomaten in de
buurt: in krimpgebieden is de beschikbaarheid van die voorzieningen volgens bewoners vaker afgenomen
dan elders in Nederland (Figuur 3-11). Voor alle afzonderlijke leeftijdsgroepen zijn die verschillen zichtbaar.
Binnen krimpgebieden zijn er ook verschillen tussen leeftijdsgroepen. Bewoners van middelbare leeftijd (45-
64 jaar) in krimpgebieden vinden vaker dan gemiddeld dat de beschikbaarheid van openbaar vervoer en
pinautomaten in de buurt is verslechterd. Jongeren (tot 35 jaar) vinden dat minder vaak dan gemiddeld. Bij
ontmoetingsplekken menen jongeren juist vaker dan gemiddeld dat het aanbod is afgenomen.
In Zeeuws-Vlaanderen geeft 43% aan dat de beschikbaarheid van openbaar vervoer in de buurt in de
afgelopen jaren is afgenomen. Dat fors meer dan gemiddeld in de krimpgebieden. In de regio Achterhoek
stedelijk is het slechts 12%. Bij ontmoetingsplekken en pinautomaten zijn de verschillen tussen
krimpgebieden kleiner.
Figuur 3-11: Perceptie ontwikkeling voorzieningen en woningleegstand in eigen buurt in afgelopen vijf jaar, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Welk belang hechten mensen aan de nabijheid van voorzieningen? In krimpgebieden vinden mensen het
iets minder vaak (heel erg) belangrijk dat er winkels voor dagelijkse boodschappen in de buurt zijn. Ouderen
(65+) in krimpgebieden vinden de nabijheid van winkels ongeveer even belangrijk als ouderen elders. In
krimpgebieden wordt de nabijheid van openbaar vervoer minder belangrijk gevonden dan elders. Dat geldt
het sterkst voor 25-44-jarigen. Bij basisscholen zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen
krimpgebieden en Nederland als geheel (Figuur 3-12).
De nabijheid van winkels in krimpgebieden wordt het belangrijkst gevonden door 65+’ers. Openbaar vervoer
in de buurt wordt juist het belangrijkst gevonden door jongeren (tot 25 jaar). Zij hebben vaak nog geen eigen
3%
2%
6%
3%
15%
9%
3%
4%
11%
8%
17%
12%
34%
30%
12%
13%
54%
52%
51%
59%
41%
48%
59%
57%
6%
7%
4%
7%
1%
2%
6%
4%
26%
31%
21%
18%
7%
10%
19%
22%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Ont
moe
tings
-pl
ekke
nO
penb
aar
verv
oer
Pina
uto-
mat
enLe
egst
and
Veel minder geworden Minder geworden Evenveel gebleven
Meer geworden Veel meer geworden Weet niet
50
auto en zijn vaker op bus en trein aangewezen. Personen van middelbare leeftijd vinden openbaar vervoer
het minst belangrijk: de leeftijdsgroep waarin autobezit en –gebruik vaak relatief hoog is.
In de meest stedelijke krimpregio, te weten Limburg stedelijk, vindt men de nabijheid van winkels voor
dagelijkse boodschappen het belangrijkst. In de Achterhoek wordt de nabijheid van openbaar vervoer minder
vaak belangrijk gevonden dan in de Limburgse krimpgebieden.
Figuur 3-12: Oordeel over het belang van voorzieningen dichtbij de woning, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Bewoners in krimpgebieden zijn iets minder vaak zeer tevreden met de winkels voor dagelijkse
boodschappen in de eigen buurt dan elders in Nederland. Ook in krimpgebieden overheerst echter de
tevredenheid. Hetzelfde geldt voor basisscholen en crèches3 (Figuur 3-13).
De tevredenheid met dagelijkse winkels in de eigen buurt verschilt weinig tussen leeftijdsgroepen. 25-44-
jarigen in de krimpgebieden zijn iets vaker tevreden dan gemiddeld. Bij die leeftijdsgroep is in de
krimpgebieden de tevredenheid met winkels even groot als elders in Nederland als totaal. Bij alle andere
leeftijdsgroepen ligt de tevredenheid in krimpgebieden iets lager dan landelijk.
In Limburg landelijk is de tevredenheid met dagelijkse winkels in de eigen buurt het laagst (75%), in
Achterhoek stedelijk en Noord- en Oost-Groningen juist het hoogst (85%). In laatstgenoemde regio is de
tevredenheid met basisscholen en crèches het grootst, in Limburg stedelijk juist het laagst.
Zijn mensen tevredener over voorzieningen als ze meer keuze hebben in de directe omgeving? Onder de
bewoners van krimpgebieden met veel grote supermarkten en/of andere winkels voor de dagelijkse
boodschappen in een straal van drie kilometer, is het percentage (zeer) tevredenen inderdaad hoger. Ook
3 Als voorzieningen niet aanwezig zijn de eigen buurt, dan is respondenten gevraagd om een mening te geven over dat feit.
33%
37%
18%
24%
12%
14%
48%
48%
34%
37%
24%
23%
16%
14%
33%
28%
25%
24%
2%
2%
15%
11%
38%
40%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Dag
elijk
se w
inke
lsO
penb
aar v
ervo
erBa
siss
chol
en
Heel erg belangrijk Belangrijk Niet zo belangrijk Onbelangrijk
51
de bewoners met weinig van dergelijke winkels zijn echter in ruime meerderheid tevreden. De tevredenheid
met voorzieningen wordt immers niet alleen bepaald door de mate van keuzevrijheid. Ook de bereikbaarheid
en de kwaliteit (producten, service) spelen een belangrijke rol. Bij de tevredenheid met de basisscholen in
de eigen buurt is geen duidelijk verband met het aantal scholen in een straal van drie kilometer te zien.
Figuur 3-13: Tevredenheid met voorzieningen in de eigen buurt, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Inwoners van krimpgebieden oordelen even positief over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk en het
ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel. Voor 90% is de huisartsenpraktijk (zeer) goed bereikbaar
en voor 80% is ook het ziekenhuis (zeer) goed bereikbaar (Figuur 3-14).
In krimpgebieden zijn 75+’ers het minst tevreden over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk maar ook
van die groep geeft 83% aan dat huisartsen goed of zeer goed bereikbaar zijn. 75+’ers zijn ook het minst
tevreden over de bereikbaarheid van het ziekenhuis maar ook daar is driekwart nog tevreden. Landelijk zijn
dezelfde verschillen tussen leeftijdsgroepen te zien.
In Zeeuws-Vlaanderen zijn mensen het minst tevreden over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk
(85%). In die regio zijn inwoners ook wat minder tevreden over de bereikbaarheid van het ziekenhuis dan in
andere krimpgebieden, evenals in Achterhoek landelijk. In Achterhoek stedelijk zijn mensen juist het meest
te spreken over de bereikbaarheid van het ziekenhuis.
27%
30%
24%
28%
26%
26%
54%
54%
54%
51%
44%
47%
10%
10%
6%
7%
7%
7%
6%
4%
3%
3%
5%
4%
0%
0%
11%
10%
16%
15%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Dag
elijk
sew
inke
lsBa
siss
chol
enC
rèch
es
Zeer tevreden Tevreden
Niet tevreden, maar ook niet ontevreden Ontevreden
Zeer ontevreden Weet niet / niet van toepassing
52
Figuur 3-14: Oordeel over de (persoonlijke) bereikbaarheid van huisartsenpraktijk en ziekenhuis, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
3.4 Tevredenheid met de regio Tot nu toe is de tevredenheid met de eigen woonomgeving en voorzieningen in de buurt aan de orde
gekomen. In het WoON is ook gevraagd naar de tevredenheid met de regio waar men woont en de
verwachtingen voor de toekomst. In zowel krimpgebieden als in Nederland als totaal is ca. 30% zeer
tevreden met de eigen regio en 60% tevreden. In krimpgebieden zijn jongeren (tot 25 jaar) minder vaak
(zeer) tevreden dan ouderen (75+): 85% versus 95%. Leeftijdsgroepen tot 45 jaar zijn in krimpgebieden
minder tevreden met de eigen regio dan landelijk. 75+’ers zijn juist tevredener met de regio dan daarbuiten.
In Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen zijn inwoners iets minder tevreden met de regio (86%)
dan in de andere krimpgebieden.
Inwoners van krimpgebieden zijn iets minder positief over de toekomst: 30% verwacht dat de regio zich de
komende jaren positief zal ontwikkelen terwijl dat in Nederland als geheel 35% is. 14% van de mensen in
krimpgebieden verwacht een negatieve ontwikkeling. Landelijk ligt dat percentage met 11% iets lager. In
krimpgebieden zijn jongere leeftijdsgroepen (tot 45 jaar) positiever over de toekomst van de eigen regio dan
ouderen. 75+’ers zijn het minst positief. Bij jongere leeftijdsgroepen is het verschil met het landelijke beeld
wel het grootst: 35-minners in krimpgebieden zijn beduidend minder vaak positief over de toekomst van de
regio dan elders terwijl 65+’ers in krimpgebieden even positief zijn als in gebieden daarbuiten. In Noord- en
Oost-Groningen (23%) en Zeeuws-Vlaanderen (21%) zijn mensen vaker negatief over de toekomst van hun
regio dan in andere krimpgebieden.
De algehele tevredenheid met het leven ligt in krimpgebieden gemiddeld even hoog als in Nederland als
geheel. Inwoners geven hun leven gemiddeld een 7,8. Alleenstaanden tussen 25 en 65 jaar en
eenoudergezinnen – veelal de huishoudens met wat lagere inkomens – zijn het minst tevreden met hun
32%
33%
16%
18%
59%
57%
63%
61%
6%
7%
13%
14%
3%
3%
7%
6%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Krimpgebieden
Nederland
Krimpgebieden
Nederland
Hui
sarts
enpr
aktij
kZi
eken
huis
Zeer goed bereikbaar Goed bereikbaar
Niet goed en niet slecht bereikbaar (Zeer) slecht bereikbaar
53
leven. Gezinnen en paren zijn juist iets tevredener dan gemiddeld. De rapportcijfers verschillen nauwelijks
tussen de afzonderlijke krimpgebieden.
55
4 Verhuisdynamiek in krimpregio’s
4.1 Verhuisdynamiek in krimpregio’s In 2018 is 13% van de huishoudens1 in krimpgebieden de afgelopen twee jaar verhuisd. Dat kan een
verhuizing binnen de eigen gemeente of regio zijn, van elders in Nederland of vanuit het buitenland. In
Nederland als geheel bedroeg het percentage verhuisden 15%. De verhuisdynamiek in krimpgebieden ligt
gemiddeld al jaren onder het landelijke cijfer (Figuur 4-1). Jongeren die wegtrekken naar steden buiten
krimpgebieden tellen niet mee voor de verhuisdynamiek in krimpregio’s maar worden geteld bij de verhuisde
huishoudens op de plek waar ze zich hebben gevestigd. Het wegtrekken van jongeren drukt dus het
verhuispercentage van huishoudens die in krimpgebieden (blijven) wonen.
Limburg stedelijk kent de grootste verhuisdynamiek (16%) en Limburg landelijk de laagste (9%). De
verhuisdynamiek in regio’s hangt samen met de samenstelling van de woningvoorraad en huishoudens. In
stedelijke gebieden is de verhuisdynamiek veelal groter dan in landelijke gemeenten.
1 Het gaat hier om huishoudens die in een zelfstandige woning wonen.
Belangrijkste bevindingen ■ De verhuisdynamiek ligt in krimpgebieden gemiddeld iets lager dan landelijk: een kleiner percentage
huishoudens is de afgelopen twee jaar verhuisd.
■ Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen. Bekend is dat ouderen over het algemeen weinig verhuizen.
De ouderen in krimpgebieden zijn even vaak recentelijk verhuisd als in Nederland.
■ De verhuisdynamiek in de koopsector ligt in krimpgebieden structureel gemiddeld lager dan elders.
Ook in de particuliere huursector is dat het geval. In de corporatiesector wordt juist in krimpgebieden
gemiddeld iets meer verhuisd dan landelijk.
■ Het aantal verhuisde huishoudens is in krimpgebieden gemiddeld bijna even sterk toegenomen als
landelijk. Het aantal doorstromers uit een koopwoning is door het herstel op de koopmarkt het sterkst
toegenomen.
■ 30% van de starters in krimpgebieden heeft een koopwoning betrokken. Landelijk is dat met 34% iets
meer. De doorgaans goedkopere koopwoningen in krimpgebieden leiden er dus niet toe dat starters
daar vaker de stap naar een koopwoning maken.
■ In krimpgebieden liggen dezelfde motieven ten grondslag aan de keuze voor een huur- of juist een
koopwoning als landelijk. In krimpgebieden wordt wel vaker aangegeven dat kopen goedkoper is dan
huren.
56
Figuur 4-1: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar verhuisd is, krimpgebieden totaal en Nederland (2002-2018); bron: WoON
Jongeren onder de 25 jaar zijn het vaakst in de afgelopen twee jaar verhuisd (64%), gevolgd door 25-44-
jarige paren en alleenstaanden in die leeftijdscategorie. De meeste categorieën huishoudens zijn in
krimpgebieden iets minder vaak verhuisd dan landelijk. Alleenstaanden vanaf 45 jaar en eenoudergezinnen
zijn in krimpgebieden gemiddeld iets vaker verhuisd (Figuur 4-2).
Figuur 4-2: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per type huishouden; krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
Zelfstandig wonende ouderen in krimpgebieden zijn even vaak verhuisd als landelijk. Onder jonge
huishoudens tot 45 jaar ligt het percentage verhuisden in krimpgebieden gemiddeld lager dan landelijk
(Figuur 4-3). Dit wordt deels veroorzaakt door het wegtrekken van jongere huishoudens naar regio’s buiten
krimpgebieden.
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
18%
2002 2006 2009 2012 2015 2018
Krimpgebieden Nederland
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Krimpgebieden Nederland
57
Figuur 4-3: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per leeftijdsklasse huishouden; krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON
De verhuisdynamiek is in krimpgebieden minder groot dan gemiddeld in Nederland. Daarom hebben
bewoners in krimpgebieden relatief vaak een lange woonduur. 36% van de huishoudens in krimpgebieden
woont al 21 jaar of langer in de huidige woning. Landelijk is dat 29%.
De verhuisdynamiek verschilt per segment op de woningmarkt. In de particuliere huursector wordt relatief
vaak verhuisd, in de koopsector minder regelmatig. De corporatiehuursector zit daar tussenin. In de
koopsector in krimpgebieden wordt structureel minder verhuisd dan in de koopsector in Nederland als
geheel. In 2018 was 9% van de woningeigenaren in de afgelopen twee jaar verhuisd, landelijk was dat 12%.
Sinds 2002 ligt het percentage verhuisden in de koopsector in krimpgebieden gemiddeld elk jaar onder het
landelijke percentage. In de huursector is dat anders: de verhuisdynamiek in de corporatiesector ligt in
krimpgebieden gemiddeld op ongeveer hetzelfde niveau als landelijk. In 2018 is het aandeel verhuisden in
de corporatiesector in krimpgebieden wat hoger dan landelijk (15% versus 13%). In zowel krimpgebieden
als nationaal is er sprake van een licht dalende trend in de verhuisdynamiek in de corporatiesector. In de
particuliere huursector fluctueert het aandeel verhuisden het sterkst. Zowel in krimpgebieden als in
Nederland is het percentage verhuisden in die sector in 2018 het hoogst sinds 2002 (Figuur 4-4).
Krimpgebieden tellen naar verhouding meer oudere huishoudens (65+) dan Nederland. Ouderen verhuizen
minder vaak dan jongeren. Dat verklaart waarom de algehele verhuisdynamiek in krimpgebieden gemiddeld
lager ligt. Elk segment op de woningmarkt is in krimpgebieden sterker vergrijsd dan landelijk, óók de
corporatiesector waar het verhuispercentage in krimpgebieden juist iets hoger ligt dan nationaal. Wel is het
verschil in de mate van vergrijzing het sterkst in de koopsector.
Het verschil in verhuisdynamiek is het grootst in het goedkoopste koopsegment: in krimpgebieden is 9% van
de huishoudens in dat segment in de laatste twee jaar verhuisd versus 14% landelijk. Binnen de huursector
is de verhuisdynamiek het grootst in de vrije sector (34%) en het laagst in de prijsklasse tot de
aftoppingsgrens (17%). Dat patroon geldt voor heel Nederland ook.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
< 24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+ Totaal
Krimpgebieden Nederland
58
Figuur 4-4: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per woningmarktsegment; krimpgebieden totaal en Nederland (2002-2018); bron: WoON
Mensen hebben uiteenlopende motieven om te verhuizen. De belangrijkste verhuisredenen van
huishoudens in krimpgebieden die recent zijn verhuisd – zowel binnen krimpgebieden als vestigers van
elders – wijken weinig af van het landelijke beeld. Het einde van een relatie is in krimpgebieden iets vaker
een reden terwijl studie of werk juist minder vaak het voornaamste motief was. Dat laatste is logisch: in
krimpgebieden zijn er relatief weinig instellingen voor hoger onderwijs dus vestigen zich er minder studenten.
Ook trekken krimpgebieden minder werkenden van elders dan economisch sterkere regio’s. In
krimpgebieden was de gezondheid iets vaker de belangrijkste reden. Daarbij speelt een rol dat recent
verhuisde huishoudens in krimpgebieden vaker 65+ zijn dan landelijk. Ook als gekeken wordt naar de
motieven van (semi-)starters, doorstromers uit een huurwoning en doorstromers uit een koopwoning
afzonderlijk blijkt dat de verschillen tussen krimpgebieden en Nederland over het algemeen klein zijn.
Mensen hebben vaak meerdere motieven om te verhuizen. Als niet gekeken wordt naar enkel het
belangrijkste motief maar naar óf een motief genoemd wordt, dan springt ‘gezondheid of behoefte aan zorg’
eruit. Dat motief wordt door recente verhuizers in krimpgebieden duidelijk vaker genoemd (12%) dan
landelijk (7%). Degenen die zijn verhuisd vanwege de woning, geven in krimpgebieden minder vaak dan in
Nederland als geheel aan dat dat komt doordat de vorige woning te klein was. Woningen in krimpgebieden
zijn gemiddeld groter.
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
2002 2006 2009 2012 2015 2018
Krimpgebieden koop Nederland koop
Krimpgebieden corporatiehuur Nederland corporatiehuur
Krimpgebieden particuliere huur Nederland particuliere huur
59
Figuur 4-5: Belangrijkste verhuismotief van recent verhuisde huishoudens, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON
Tot nu toe gingen de uitkomsten over huishoudens die in krimpgebieden wonen en, binnen die totaalgroep,
om huishoudens die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd. Het overgrote deel van die huishoudens (88%)
is verhuisd binnen het eigen krimpgebied of tussen krimpgebieden (‘blijvers’). Een ander deel (12%) komt
van buiten een krimpgebied (‘instromers’). Daarnaast zijn er huishoudens die vanuit een krimpgebied zijn
verhuisd naar een gemeente die niet in een krimpgebied ligt (‘vertrekkers’). In hoeverre verschillen de
verhuismotieven van deze groepen van elkaar? Vertrekkers zijn relatief vaak verhuisd vanwege studie of
werk. Ook door instromers wordt dat motief vrij vaak genoemd. Blijvers zijn juist vaak verhuisd vanwege de
vorige woning of woonomgeving. Relatievorming of uit elkaar gaan wordt door alle groepen vaak genoemd.
Figuur 4-6: Belangrijkste verhuismotief van recent verhuisde huishoudens, onderscheiden naar vertrekkers uit een krimpregio, blijvers en instromers van buiten een krimpgebied (2018); bron: WoON
12%
11%
9%
7%
5%
15%
8%
6%
6%
20%
12%
8%
9%
10%
6%
14%
7%
4%
6%
24%
0% 5% 10% 15% 20% 25%
Huwelijk / samenwonen
Einde relatie
Zelfstandig wonen
Studie / werk
Financieel
Woning
Woonomgeving
Gezondheid
Dichter bij familie/vrienden
Anders
Krimpgebieden Nederland
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Relatie (bijelkaar of uit
elkaar)
Zelfstandiggaan wonen
Studie of werk Vorige woningof
woonomgeving
Andere reden /overig
Vertrekkers uit krimp Blijvers Instromers
60
4.2 Starters en doorstromers op de woningmarkt Het aantal huishoudens in krimpgebieden dat in de afgelopen twee jaar is verhuisd, zowel binnen als naar
krimpgebieden, is in 2018 met 29% toegenomen ten opzichte van 2015. Dat is ongeveer gelijk aan de
landelijke toename van 31% in diezelfde periode. De grootste toename heeft zich voorgedaan onder
doorstromers uit een koopwoning: ruim een verdubbeling ten opzichte van 2015. Het aantal doorstromers
uit een huurwoning is met een derde toegenomen. Het aantal starters is licht toegenomen (+ 3%) terwijl het
aantal semi-starters 2is gedaald (-8%). In Nederland als geheel is globaal hetzelfde patroon zichtbaar.
Figuur 4-7: Recent verhuisde huishoudens naar type verhuisbeweging en eigendom, krimpgebieden totaal (2012-2018); bron: WoON
Gemiddeld 43% van de recent verhuisde huishoudens in krimpgebieden heeft een koopwoning betrokken,
in Nederland als geheel is dat 47%. In krimpgebieden is de koopsector echter gemiddeld groter dan in
Nederland. De verhuisdynamiek in de koopsector in krimpgebieden is dus minder groot dan elders: er wordt
in de koopsector naar verhouding minder verhuisd dan elders in Nederland. Eerder dit hoofdstuk bleek dat
al uit het percentage verhuisden per woningmarktsegment. Wat wellicht ook een rol speelt is dat starters in
krimpgebieden vaker onzekerder zijn over hun toekomstige woonlocatie en daarom liever kiezen voor de
flexibiliteit van huren.
Gemiddeld 30% van de starters in krimpgebieden is verhuisd naar een koopwoning. Dat is iets minder dan
het landelijke percentage van 34%. Het is dus niet zo dat starters in krimpgebieden er vaker in slagen een
koopwoning te betrekken omdat die in krimpgebieden vaak betaalbaarder zijn dan elders. Bijna vier op de
tien doorstromers uit een huurwoning is verhuisd naar een koopwoning (38%), iets minder dan landelijk
(42%). Zeven op de tien doorstromers uit een koopwoning zijn verhuisd naar een (andere) koopwoning. In
Nederland is dat bijna acht op de tien. Hier speelt waarschijnlijk een rol dat krimpgebieden naar verhouding
2 Semi-starters zijn verhuisd van een zelfstandige woning naar een andere zelfstandige woning maar hebben daarbij de vorige woning niet leeg achtergelaten.
Semi-starters zijn vaak mensen die net zijn gescheiden of van wie de (samenwoon)relatie is verbroken.
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018
starter semi-starter doorstromervanuit koop
doorstromervanuit huur
vanuitbuitenland
verhuisd naar koop
verhuisd naar huur
61
meer ouderen tellen en zij vaker de overstap van een koop- naar een huurwoning maken dan jongere
leeftijdsgroepen. Huishoudens uit het buitenland hebben in krimpgebieden vaker een koopwoning betrokken
(42%) dan landelijk (26%).
In krimpgebieden wonen meer huishoudens met lage(re) inkomens dan gemiddeld in Nederland. Dat is ook
terug te zien bij de verhuisde huishoudens: in krimpgebieden bestaat een groter deel van de recent
verhuisden uit lagere inkomens3. Dat geldt voor zowel starters als doorstromers. Lage inkomens die zijn
verhuisd hebben in krimpgebieden gemiddeld iets minder vaak een koopwoning betrokken dan in Nederland
als geheel. Het iets lagere percentage verhuizingen naar een koopwoning in krimpgebieden is dus ook bij
lagere inkomens te zien.
Verhuisde starters in krimpgebieden zijn gemiddeld iets ouder dan in landelijk. Jongeren die wegtrekken uit
krimpgebieden om elders te studeren of werken tellen niet mee als starter in krimpgebieden. De
‘overgebleven’ starters zijn daarom iets ouder dan gemiddeld. Desondanks hebben starters in
krimpgebieden wel vaker een lager inkomen.
De woningvoorraad in krimpgebieden telt naar verhouding meer grote woningen dan gemiddeld in
Nederland. Verhuisde huishoudens in krimpgebieden, zowel starters als doorstromers, zijn dan ook vaker
verhuisd naar een relatief ruime woning4. Wel hebben verhuisden in krimpgebieden naar eigen zeggen iets
vaker de overstap gemaakt naar een kleinere woning (41% versus 38% landelijk). Hierbij speelt een rol dat
verhuisden in krimpgebieden vaker 65+ zijn en ouderen relatief vaak naar een kleinere woning verhuizen.
4.3 Keuze voor huur- of koopwoning Recent verhuisde huishoudens in krimpgebieden hebben in gemiddeld 43% van de gevallen een
koopwoning betrokken, 31% een huurwoning van een corporatie en 26% een particuliere huurwoning. In
deze paragraaf gaan we na welke redenen bewoners hebben voor de keuze voor een koop- dan wel een
huurwoning en of de motieven verschillen van Nederland als geheel. Dit geeft inzicht in het functioneren van
de woningmarkt in krimpgebieden. De meest genoemde reden om te kiezen voor een huurwoning is dat een
koopwoning financieel niet mogelijk was (61%). Recent verhuisden in een corporatiewoning zeggen dat
vaker dan recent verhuisden in een particuliere huurwoning. Een te jonge of te oude leeftijd (34%) en het
willen behouden van flexibiliteit om makkelijk weer te kunnen verhuizen (30%) worden ook vaak genoemd5.
Er zijn hierbij geen noemenswaardige verschillen met Nederland. Bij een gebrek aan financiële middelen
was het vaak het inkomen dat te laag was (67%). Een te onzeker inkomen of te weinig vermogen voor de
aankoop zijn minder vaak een reden (22%).
Huishoudens die zijn verhuisd naar een koopwoning geven vaak aan dat kopen goedkoper was dan huren
(63%). Dat wordt in krimpgebieden gemiddeld wat vaker genoemd dan in Nederland als geheel (56%).
Koopwoningen in krimpgebieden zijn vaak goedkoper dan elders (zie ook hoofdstuk 2). Het kunnen
3 Besteedbare inkomens die behoren tot de 40% laagste inkomens ofwel het 1e en 2e inkomenskwintiel (landelijk gezien).
4 Groter dan 150 vierkante meter.
5 Respondenten konden meerdere antwoorden geven. Daarom tellen de percentages niet op tot 100%.
62
investeren in eigen bezit in de toekomst (71%) en het zelf kunnen besluiten wat je met de woning doet (55%)
worden ook vaak genoemd als redenen. Hierbij zijn geen verschillen met Nederland.
Huurders in krimpgebieden die zijn verhuisd naar een corporatiewoning hebben in vier op de tien gevallen
wel overwogen om een woning van een particuliere verhuurder te huren. De meest genoemde reden om
desondanks toch te kiezen voor een corporatiewoning was dat de huur van de woning lager was (62%). De
meest genoemde reden om in de eerste plaats geen woning van een particuliere verhuurder te overwegen
is dat dergelijke woningen te duur zijn (44%). Dat wordt in krimpgebieden wel minder vaak gezegd dan in
Nederland (58%).
Huurders die zijn verhuisd naar een particuliere huurwoning hebben in zeven op de tien gevallen wel
overwogen om een woning van een corporatie te huren. De meest genoemde reden om toch te kiezen voor
een particuliere huurwoning was dat die woning snel beschikbaar was (59%). Ook was er vaak geen aanbod
van corporaties op de gewenste locatie (40%). Ook hierbij zijn er weinig verschillen met Nederland.
63
5 Vertrekkers en instromers
5.1 Kenmerken van vertrekkers en instromers De grote meerderheid van de analyses in dit rapport is gebaseerd op het WoON. Dat is zeer geschikt om
subjectieve zaken als leefbaarheid en woonwensen te onderzoeken. Het WoON is echter gebaseerd op een
steekproef. Het aantal respondenten dat verhuist vanuit, binnen en naar krimpregio’s is te laag om
gedetailleerde analyses mee uit te voeren. In dit hoofdstuk maken we daarom gebruik van CBS-microdata:
gegevens op persoonsniveau, afkomstig uit diverse overheidsregisters en die voor de complete Nederlandse
bevolking beschikbaar zijn1. Met deze data kunnen we wel een gedetailleerd beeld krijgen van de
samenstelling van de personen die krimpgebieden verlaten of zich er juist vestigen. In dit hoofdstuk kijken
we naar het totaal van krimpgebieden: alle individuele krimpregio’s bij elkaar opgeteld. Verschillen tussen
afzonderlijke krimpgebieden – die er ongetwijfeld zijn – blijven hier dus buiten beschouwing.
1 Het CBS stelt deze gegevens onder strikte voorwaarden ter beschikking aan onderzoekers.
Belangrijkste bevindingen ■ Met behulp van de registratiegegevens op persoonsniveau (CBS-microdata) zijn de vertrekkers,
instromers en binnenregionale verhuizers in krimpgebieden nader onderzocht. De groep binnenlandse
vertrekkers uit krimpgebieden is groter dan de groep binnenlandse vestigers. Deze groepen verschillen
ook qua samenstelling van elkaar.
■ De binnenlandse vertrekkers zijn vaker dan de vestigers jong (18-24 jaar) en vormen vaker na verhuizing
een alleenstaand huishouden. De vertrekkers hebben ook vaker een overige niet-westerse
migratieachtergrond. Dit zijn onder meer asielmigranten die verhuizen naar een andere regio in Nederland.
■ Bekeken naar opleidingsniveau (18-35-jarigen) en inkomen (25+’ers) zijn de relatieve verschillen tussen
binnenlandse vertrekkers en vestigers niet groot: het percentage met een hoge opleiding of een hoger
inkomen is in beide groepen ongeveer even groot. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van
elkaar.
■ Regio’s die aan een krimpgebied grenzen en de grootstedelijke regio’s in de Randstad ontvangen relatief
veel vertrekkers.
■ In de leeftijdsgroepen < 18 jaar en 18-24 jaar is het binnenlands migratiesaldo negatief. Het buitenlands
migratiesaldo is voor die groepen juist positief.
64
Voor de analyses zijn alle personen geselecteerd die in de periode 2015 t/m 2017 op ten minste één
peilmoment2 woonachtig waren in een krimpregio. Deze personen zijn vervolgens, op basis van hun
verhuisgedrag in 2015-2017, geclassificeerd in een van de zes volgende categorieën3:
1. Verhuisd naar een krimpgebied vanuit overig Nederland;
2. Verhuisd naar een krimpgebied vanuit het buitenland;
3. Verhuisd vanuit een krimpgebied naar overig Nederland;
4. Verhuisd vanuit een krimpgebied naar het buitenland;
5. Verhuisd binnen een krimpgebied (of van een krimpgebied naar een ander krimpgebied);
6. Niet verhuisd.
In Tabel 5.1 tonen we de demografische en sociaaleconomische kenmerken van personen in deze zes
categorieën4. De blauw gearceerde delen zijn cijfers die duidelijk afwijken van de andere groepen. De grote
meerderheid van de personen in krimpgebieden is niet verhuisd in de periode 2015-2017. Personen die wel
verhuisden deden dat het vaakst binnen de krimpregio. Daarnaast zien we het bekende beeld van
krimpgebieden: de uitstroom is aanzienlijk groter dan de instroom.
Verhuizers zijn over het algemeen relatief jong. Met name de personen die krimpgebieden verlaten – zowel
naar overig Nederland als naar het buitenland – zijn jong: ongeveer de helft van deze personen is 18-29 jaar
oud in het jaar van de verhuizing. Onder personen die niet verhuizen is meer dan een kwart 65 jaar of ouder.
65-plussers verhuizen ook relatief vaak binnen de krimpregio.
Tussen de categorieën bestaan ook aanzienlijke verschillen in migratieachtergrond. Bij de instroom vanuit
het buitenland heeft logischerwijs een groot deel van de personen een migratieachtergrond5, meestal een
westerse. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om Duitsers in Zuid-Limburg of Belgen in Zeeuws-Vlaanderen, maar
ook arbeidsmigranten uit Oost-Europa vallen onder de noemer westerse migranten. Een relatief groot
aandeel van de instroom vanuit het buitenland heeft een overige niet-Westerse migratieachtergrond. Dit zijn
in de jaren 2015-2017 veelal asielmigranten geweest. De uitstroom naar het buitenland bestaat ook voor het
grootste deel uit personen met een migratieachtergrond, veelal een westerse achtergrond. Ongeveer een
kwart van de emigranten uit krimpgebieden heeft een Nederlandse achtergrond.
2 De peilmomenten waren eind 2014, eind 2015, eind 2016 en eind 2017.
3 Als een persoon in de periode 2015 t/m 2017 meerdere keren verhuisd is, wordt alleen gekeken naar de eerste verhuisbeweging. Op basis van die
verhuisbeweging is de persoon ingedeeld in een van de categorieën.
4 De kenmerken die veranderen over de tijd (zoals leeftijd of inkomen) zijn gebaseerd op de situatie in het jaar na de verhuizing. Voor personen die niet verhuisd
zijn, zijn de kenmerken bepaald op basis van de situatie in 2017.
5 Vestigers uit het buitenland kunnen ook een Nederlandse achtergrond hebben, bijvoorbeeld mensen die tijdelijk in het buitenland hebben gewoond en weer
terugkeren naar Nederland.
65
Tabel 5-1: Verhuizers en niet-verhuizers in krimpgebieden naar demografische en sociaaleconomische kenmerken, krimpgebieden totaal, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata
Instroom vanuitoverig NL
Instroom vanuitbuitenland
Uitstroom naar overig NL
Uitstroom naar buitenland
Binnen-regionale verhuizing
Nietverhuisd
Aantal personen 36.892 30.324 61.331 26.050 221.437 1.050.786
Leeftijd<18 15% 19% 13% 13% 19% 17%18-24 21% 29% 36% 29% 16% 6%25-29 13% 13% 15% 19% 14% 3%30-34 9% 9% 8% 10% 9% 4%35-39 6% 7% 5% 7% 7% 5%40-44 5% 6% 4% 5% 5% 5%45-49 6% 5% 4% 5% 5% 8%50-54 6% 4% 4% 4% 5% 9%55-59 5% 3% 3% 3% 4% 9%60-64 5% 2% 2% 2% 3% 9%65+ 10% 3% 8% 3% 13% 26%
MigratieachtergrondNederlands 83% 16% 74% 27% 81% 85%Turks 1% 1% 1% 2% 1% 1%Marokkaans 1% 2% 1% 3% 1% 1%Surinaams 1% 0% 1% 0% 0% 0%Antilliaans 1% 1% 1% 1% 1% 0%Overig niet-Westers 5% 34% 14% 17% 4% 2%Westers 9% 46% 9% 49% 12% 11%
Opleidingsniveau (hoogst behaalde voor 18-35 jarigen)Laag (vmbo, mbo1) 13% 13% 18% 22%Midden (havo, vwo, mbo2-4) 54% 58% 56% 60%Hoog (hbo, wo, PhD) 34% 29% 26% 19%
Opleidingsniveau (hoogst gevolgde voor 18-35 jarigen)Laag (vmbo, mbo1) 5% 6% 7% 7%Midden (havo, vwo, mbo2-4) 32% 27% 49% 54%Hoog (hbo, wo, PhD) 63% 68% 44% 39%
Ingeschreven als hbo- of wo-student (18-25 jarigen)Nee 57% 87% 50% 77% 74%Ja 43% 13% 51% 23% 27%
Persoonlijk inkomen (25+ jarigen)20% laagste inkomens 21% 24% 18% 21%Kwintiel 2 21% 21% 26% 23%Kwintiel 3 21% 20% 25% 22%Kwintiel 4 20% 19% 18% 19%20% hoogste 16% 17% 12% 16%
Plaats in huishoudenThuiswonend kind 24% 19% 17% 22% 25%Alleenstaand 22% 39% 35% 23% 15%Partner niet-gehuwd, zonder kind(eren) 16% 11% 16% 15% 4%Partner gehuwd, zonder kind(eren) 14% 7% 8% 11% 27%Partner niet-gehuwd, met kind(eren) 6% 4% 4% 6% 5%Partner gehuwd, met kind(eren) 9% 10% 5% 10% 19%Alleenstaand, met kind(eren) 3% 2% 2% 5% 3%Overig 7% 8% 14% 9% 2%
66
Bij opleidingsniveau kijken we specifiek naar personen tussen de 18 en 35 jaar oud6. We kijken naar zowel
de hoogst gevolgde als de hoogst behaalde opleiding. Een groot deel van zowel de jongeren die zich
vestigen in krimpgebieden als de jongeren die krimpgebieden verlaten heeft een hoog opleidingsniveau
(hbo+) gevolgd of afgerond. Het verschil tussen de jonge vertrekkers en jonge vestigers is relatief klein. Wel
is de totale groep jonge vertrekkers veel groter dan de groep jonge vestigers (zie paragraaf 5.2). Jongeren
die verhuizen binnen de regio en jongeren die niet verhuizen zijn over het algemeen wat lager opgeleid. Het
hoogst gevolgde opleidingsniveau ligt duidelijk hoger dan het hoogst behaalde niveau: personen zijn
voortijdig gestopt met de opleiding of studeren nog. We zien voor de leeftijdsgroep 18-25 inderdaad dat een
groot deel van hen student is aan een hbo- of wo-instelling: bij de vertrekkers is dat percentage nog wat
hoger dan onder de vestigers.
Bij het inkomensniveau analyseren we de groep personen vanaf 25 jaar zodat studenten en thuiswonende
kinderen grotendeels buiten beschouwing worden gelaten7. Er zijn geen grote verschillen te zien in de
verdeling van de persoonlijke inkomens8. Het is niet zo dat vertrekkers (25+) vaker hogere persoonlijke
inkomens hebben dan instromers. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van elkaar (zie
paragraaf 5.2).
Wat betreft de plaats in het huishouden na verhuizing9 zijn wel behoorlijke verschillen te zien. Het valt vooral
op dat in de groepen instroom vanuit het buitenland en uitstroom naar overig Nederland veel personen
alleenstaand zijn na de verhuizing/migratie. Onder de instroom vanuit het buitenland zitten onder meer
(tijdelijke) arbeidsmigranten die vaak (aanvankelijk) zonder familieleden naar Nederland komen. Onder de
uitstroom naar overig Nederland zijn veel alleenstaanden de jongeren die krimpgebieden verlaten om elders
te gaan studeren en/of werken. Bij de groep niet-verhuizers zien we relatief veel getrouwde stellen zonder
kinderen.
5.2 Migratiesaldi: vertrekkers versus instromers In de bovenstaande paragraaf stond de samenstelling van groepen – uitgedrukt in percentages – centraal.
Hoe zit het met de aantallen als vertrekkers worden afgezet tegen de instromers? Dat geeft inzicht in de
binnenlandse en buitenlandse migratiesaldi per categorie. We kijken eerst naar leeftijd. We maken hierbij
onderscheid tussen het migratiesaldo met overig Nederland, het migratiesaldo met het buitenland en het
totale migratiesaldo (binnenlands en buitenlands samen). Vooral in de leeftijdsgroepen 18-24 en 24-29 jaar
is er een relatief groot negatief migratiesaldo met overig Nederland. Dit betekent dat er in deze
leeftijdsgroepen meer mensen van krimpgebieden verhuizen naar overig Nederland dan andersom. We zien
6 In de CBS-microdata is geen informatie beschikbaar over opleidingen die in het buitenland gevolgd en/of afgerond zijn. Omdat we voor een groot deel van de
personen in de categorieën instroom vanuit, en uitstroom naar, het buitenland geen informatie hebben over opleidingsniveau zijn die delen van de tabel leeg
gelaten. Ook is het opleidingsniveau van mensen die hun opleiding voor het jaar 2000 afgerond hebben (grotendeels) onbekend in de CBS-microdata. Daarom
kijken we naar de leeftijdsgroep 18-35-jarigen.
7 Vaak is er geen inkomen bekend van personen die vanuit of naar het buitenland verhuizen in het jaar van migratie. De inkomens van de groepen instroom
vanuit, en uitstroom naar, het buitenland zijn daarom leeg gelaten.
8 Het persoonlijk inkomen is het zelfstandige inkomen van individuele personen. We kijken dus niet naar het huishoudensinkomens.
9 Of de plaats in het huishouden in 2017 voor personen die niet verhuisden.
67
dit patroon ook in mindere mate bij de leeftijdsgroepen 30-34 en 65+. Bij het migratiesaldo met het buitenland
zien we vooral in de leeftijdsgroepen <18 en 18-24 jaar een positief saldo. Met andere woorden, er verhuizen
in deze leeftijdsgroepen meer mensen vanuit het buitenland naar krimpgebieden dan andersom.
Figuur 5-1: Binnenlands, buitenlands en totaal migratiesaldo voor krimpgebieden totaal, uitgesplitst naar leeftijd, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata
De migratiesaldi kunnen ook worden getoond voor herkomstgroepen10. Onder personen met een
Nederlandse achtergrond zien we een vertrekoverschot, met name naar overig Nederland, hetgeen
kenmerkend is voor krimpgebieden. Voor de groep met een overige niet-Westerse achtergrond (eerste of
tweede generatie) is een duidelijk positief buitenlands migratiesaldo te zien, deels veroorzaakt door de
stroom asielzoekers. Het negatieve binnenlandse migratiesaldo van personen met een niet-westerse
achtergrond betreft deels statushouders en asielzoekers die vanuit asielzoekerscentra in de krimpgebieden
verhuizen naar een andere regio in Nederland.
10 Op basis van de gangbare CBS-definitie van (personen met) een migratieachtergrond. Een persoon heeft een westerse achtergrond als hij, zij of één van de
ouders in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika of Oceanië is geboren. Ook Indonesië en Japan worden tot de westerse landen gerekend. Als een persoon
of één van de ouders in een ander land is geboren, heeft deze persoon volgens de definitie van CBS een niet-westerse migratieachtergrond.
-16.000 -14.000 -12.000 -10.000 -8.000 -6.000 -4.000 -2.000 0 2.000 4.000
<18
18-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65+
Migratiesaldo totaal Migratiesaldo buitenland Migratiesaldo Nederland
68
Figuur 5-2: Binnenlands, buitenlands en totaal migratiesaldo voor krimpgebieden totaal, uitgesplitst naar herkomstgroep (eerste en tweede generatie), periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata
5.3 Bestemmingsregio’s van vertrekkers Er vertrekken meer inwoners uit krimpgebieden dan zich er vestigen. Het binnenlands migratiesaldo is
structureel negatief. Naar welke regio’s verhuizen die vertrekkers? In onderstaand kaartbeeld maken we dat
inzichtelijk. De vertrekkers uit krimpgebieden in de jaren 2015 t/m 2017 zijn verdeeld naar de COROP-regio’s
waar zij zich hebben gevestigd. Uit de regio Noordoost-Friesland zijn in die periode 9.400 personen
vertrokken, uit de Achterhoek waren dat er 21.700. Ook voor de andere gebieden is het aantal vertrekkers
in de kaart vermeld.
Van alle vertrekkers uit krimpgebieden heeft 12,5% zich gevestigd in het deel van de provincie Groningen
dat niet tot een krimpgebied behoort en 10% is verhuisd naar de regio Arnhem-Nijmegen. Vertrekkers uit
krimpregio’s vestigen zich verspreid over het hele land. Regio’s die aan een krimpgebied grenzen en de
grootstedelijke regio’s in de Randstad ontvangen relatief veel vertrekkers (Figuur 5-3). Bij personen die zich
in een aangrenzende regio vestigen gaat het meestal om verhuizingen vanwege de woning of
woonomgeving. Bij uitstromers die zich verder weg gevestigd hebben is het motief meestal studie of werk
of relatievorming.
-20.000 -15.000 -10.000 -5.000 0 5.000 10.000
Nederlands
Turks
Marokkaans
Surinaams
Antilliaans
Overig niet-Westers
Westers
Migratiesaldo totaal Migratiesaldo buitenland Migratiesaldo Nederland
69
Figuur 5-3: Bestemmingsregio’s (COROP-regio’s*) van vertrekkers uit krimpgebieden, als % van alle vertrekkers, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS, bewerking ABF
*De COROP-regio’s die grenzen aan krimpgebieden zijn indien nodig aangepast
71
6 Verhuis- en woonwensen
6.1 Verhuisgeneigde huishoudens 235.000 huishoudens in krimpgebieden geven aan binnen twee jaar (misschien) te willen verhuizen,
grotendeels binnen krimpregio’s maar deels ook naar elders. Een deel van de verhuisgeneigde huishoudens
zijn starters die (middels een verhuizing) een zelfstandig huishouden willen gaan vormen. Het aantal
verhuisgeneigden is licht gegroeid sinds 2015, zoals ook in heel Nederland. Deze groei is voornamelijk
afkomstig van huishoudens met een onzekere verhuiswens (‘eventueel / misschien’). Het aantal ‘beslist wel’
Belangrijkste bevindingen ■ Verhuisgeneigden in krimpgebieden hebben iets vaker een onzekere verhuiswens dan landelijk. Hierbij
speelt de samenstelling van de verhuisgeneigden een rol: in krimpgebieden zijn die vaker 65+ dan
landelijk.
■ Huishoudens in krimpgebieden willen minder vaak verhuizen dan landelijk. Het grotere aandeel ouderen
speelt daarbij een rol maar ook per leeftijdsgroep afzonderlijk ligt de verhuiswens in krimpgebieden
gemiddeld iets lager dan landelijk. Alleen bij jongeren (< 25) en 75+’ers ligt de verhuisgeneigdheid in
krimpgebieden iets hoger.
■ Verhuisgeneigden die willen vertrekken uit krimpgebieden zijn relatief vaak starter en huishoudens die
willen verhuizen naar een onzelfstandige woning. De groep blijvers – die binnen krimpgebieden willen
verhuizen – telt juist veel doorstromers uit een koopwoning. Vertrekkers zijn veel vaker jong dan de
blijvers.
■ Vertrekkers willen vaak verhuizen vanwege studie of werk. Ook gaan samenwonen is voor die groep
relatief vaak het voornaamste verhuismotief, evenals dichterbij familie of vrienden wonen. De blijvers willen
veel vaker verhuizen vanwege de woning. Gezondheid of de behoefte aan zorg is onder blijvers ook relatief
vaak een belangrijke reden.
■ Verhuisgeneigden in krimpgebieden zoeken minder actief dan woningzoekenden elders. Dat past bij de
gemiddeld onzekere verhuiswens in krimpgebieden. De gehanteerde zoekstrategieën verschillen weinig
van elkaar. Dat geldt ook voor het belang dat woningzoekenden hechten aan verschillende aspecten van
de woning (woning zelf, woonomgeving, prijs).
■ In krimpgebieden vormen (te) lange wachttijden voor (huur)woningen minder een belemmering om te
verhuizen dan landelijk.
■ De redenen om niet te willen verhuizen zijn in krimpgebieden dezelfde als elders.
■ Vertrekkers zijn vaker op zoek naar huurwoningen en relatief kleine woningen dan blijvers.
■ In krimpgebieden realiseren mensen even vaak hun woonwensen (huur/koop en eengezins/appartement)
als landelijk.
72
verhuisgeneigden is iets gedaald ten opzichte van 2015 (Figuur 6-1). Het aantal verhuisgeneigde
huishoudens woonachtig in krimpgebieden bedraagt 38% van het totaal aantal bestaande huishoudens in
krimpgebieden. De 3,47 miljoen verhuisgeneigde huishoudens die Nederland telt komen overeen met 44%
van het totaal aantal bestaande huishoudens. Hieruit blijkt ook de lagere verhuisdynamiek in krimpgebieden.
Figuur 6-1: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar soort verhuiswens, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON
Huishoudens in krimpgebieden hebben iets vaker een onzekere verhuiswens dan in Nederland als geheel.
Van de verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden wil 63% “misschien” verhuizen. Landelijk is dat 59%.
Bij alle leeftijdsgroepen behalve 25-34-jarigen is de verhuiswens in krimpgebieden gemiddeld vaker onzeker
dan landelijk. In krimpgebieden geeft 7% van de verhuisgeneigden aan wel te willen verhuizen maar niks te
kunnen vinden. Landelijk ligt dat percentage met 11% duidelijk hoger. Bij alle leeftijdsgroepen is dit verschil
te zien. Buiten de krimpgebieden lijken verhuisgeneigden dus meer moeite te hebben om een geschikte
woning te vinden. Dat sluit aan bij het feit dat de woningmarkt in krimpgebieden minder gespannen is dan
elders. Van de verhuisgenegiden hebben jongeren (tot 35 jaar) het vaakst een besliste verhuiswens.
Bij de iets onzekerdere verhuiswens in krimpgebieden speelt ook de samenstelling van verhuisgeneigden
een rol. In krimpgebieden is 20% van de verhuisgeneigde huishoudens een alleenstaande of paar van 65
jaar of ouder. In Nederland is dat 15% (Figuur 6-2). Met name het aandeel 75+’ers binnen de groep
verhuisgeneigden is in krimpgebieden gemiddeld hoger (9%) dan landelijk (5%). Bekend is dat
verhuisgeneigde ouderen vaker een onzekere verhuiswens hebben dan jongere verhuisgeneigden.
90.000
140.000 148.000
11.000
14.00017.000
56.000
58.00052.000
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
2012 2015 2018
Wil niet, maar moet
Ik heb al een andere woning gevonden
Beslist wel
Wil wel, kan niets vinden
Eventueel / misschien
73
Figuur 6-2: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar beoogde type en leeftijd van huishouden na verhuizing, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON
62% van de verhuisgeneigden weet nog niet precies wanneer ze willen verhuizen. Het aandeel
verhuisgeneigde huishoudens dat aangeeft binnen een halfjaar te willen verhuizen is iets afgenomen ten
opzichte van 2015 (Figuur 6-3).
Figuur 6-3: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar gewenste verhuistermijn, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON
Ook uit de gewenste verhuistermijn blijkt dat verhuiswensen in krimpgebieden iets onzekerder zijn dan
elders. In krimpgebieden kan 62% van de verhuisgeneigden nog geen termijn noemen, in Nederland als
geheel is dat 56%. Bij alle leeftijdsgroepen is dit verschil te zien. Bij 75+’ers is het verschil het grootst (83%
in krimpgebieden gemiddeld versus 75% landelijk).
20%
12%
8%
9%
8%
11%
11%
15%
5%
19%
14%
10%
7%
9%
9%
8%
18%
6%
0% 5% 10% 15% 20% 25%
Jonger dan 25 jaar
Eenpersoonshuishouden 25 tot 45
Eenpersoonshuishouden 45 tot 65
Eenpersoonshuishouden 65 of ouder
Paar 25 tot 45
Paar 45 tot 65
Paar 65 of ouder
Paar + kind(eren)
Eenoudergezin
Krimpgebieden Nederland
29.000 30.000 26.000
28.000 19.000 24.000
110.000
37.000 40.000
139.000 145.000
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
2012 2015 2018
Ergens binnen nu en2 jaar
Over 1 tot 2 jaar
Over een half jaar toteen jaar
Binnen een half jaar
74
Willen huishoudens in krimpgebieden vaker of minder vaak verhuizen dan landelijk? 32% van de bestaande
huishoudens in krimpgebieden1 (dus exclusief starters uit het ouderlijk huis) wil of moet in de komende twee
jaar verhuizen (ongeacht gewenste bestemming2) en is daarmee verhuisgeneigd. Landelijk is dat 38%.
Huishoudens in krimpgebieden zijn gemiddeld dus minder verhuisgeneigd. Het relatief grote aandeel
ouderen in krimpgebieden speelt daarbij een rol. Maar ook bij bijna alle leeftijdsgroepen afzonderlijk ligt de
verhuisgeneigdheid in krimpgebieden lager. Van de 55-64-jarige huishoudens bijvoorbeeld wil in
krimpgebieden gemiddeld 23% verhuizen, landelijk is dat 30%. Alleen bij jongeren (tot 24 jaar) en bij 75+’ers
ligt de verhuisgeneigdheid in krimpgebieden hoger dan het landelijke percentage. Eerder zagen we dat
bewoners in krimpgebieden ongeveer even tevreden zijn over hun woning en woonomgeving. Dat lijkt dus
geen rol te spelen bij de lagere verhuisgeneigdheid.
Van de 235.000 verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden willen 9.500 huishoudens (4%) naar het
buitenland verhuizen. Van de overige huishoudens, die binnen Nederland willen verhuizen, geeft 57% (de
‘blijvers’) aan te willen verhuizen binnen de krimpgebieden Ongeveer 8% van de verhuisgeneigde
huishoudens geeft aan buiten de krimpgebieden te willen verhuizen (de ‘vertrekkers’). Voor de overige 35%
is dit gegeven onbekend omdat zij (nog) geen gewenste gemeente konden noemen (Figuur 6-4).
Figuur 6-4: Verhuisrichting ten opzichte van de krimpgebieden van verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) die binnen Nederland willen verhuizen, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON
Wie zijn de (binnenlandse) vertrekkers uit krimpgebieden? Één op de drie is een starter: deze groep woont
nu nog in het ouderlijk huis of in een onzelfstandige woning maar wil een zelfstandige woning betrekken.
Deze categorie omvat ook een klein aantal semi-starters: zij wonen al in een zelfstandige woning en willen
opnieuw een zelfstandige woning betrekken maar laten hun huidige woning daarbij niet leeg achter. Semi-
starters zijn vaak mensen die net zijn gescheiden of van wie de (samenwoon)relatie is verbroken. Van de
blijvers is ruim één op de vijf een (semi-)starter. De categorie vertrekkers telt naar verhouding weinig
doorstromers uit een koopwoning. Onder de blijvers is die groep doorstromers twee keer zo groot.
Doorstromers uit een huurwoning komen in beide categorieen even vaak voor. Bijna één op de vijf
1 Inclusief huishoudens die niet in een zelfstandige woning wonen.
2 Inclusief huishoudens die naar een gemeente buiten een krimpgebied willen verhuizen en huishoudens die naar een onzelfstandige woning of het buitenland
willen verhuizen
121.00084.000
129.000
18.000 111.000
79.00021.000
21.00017.000
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
2012 2015 2018
Vertrekkers
Onbekend /buitenland
Blijvers
75
vertrekkers wil verhuizen naar een wooneenheid, bewoonde andere ruimte (BAR) of een zorginstelling. Dit
betreft vaak jongeren die op kamers willen wonen of ouderen die in een verzorgings- of verpleeghuis willen
of moeten wonen. Onder de blijvers is de groep die een dergelijke alternatieve woonsituatie wenst veel
kleiner (Figuur 6-5).
Figuur 6-5: Verhuisgeneigde huishoudens naar gewenste type verhuizing (2018); bron: WoON
De verschillen in de typen verhuisbewegingen zijn terug te zien in de leeftijdsverdeling. Vertrekkers zijn vaak
jong – 40% is jonger dan 24 jaar – terwijl de blijvers veel vaker 65+ zijn (23%) (Figuur 6-6).
Figuur 6-6: Verhuisgeneigde huishoudens naar leeftijd huishouden (2018); bron: WoON
In hoeverre verschillen de verhuismotieven van de verhuisgeneigden van die van de blijvers en van de totale
groep verhuisgeneigden in Nederland? We kijken daarvoor naar de verhuisredenen van alle
verhuisgeneigden, inclusief degenen die naar een onzelfstandige woning (zoals een studentenkamer) willen
verhuizen. Op die manier worden de verschillen tussen vertrekkers en blijvers het meest inzichtelijk
gemaakt.
32%22% 24% 26%
19% 40% 37% 33%
31%
32% 27% 31%
18%6%
7% 7%4% 4%
0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%
100%
Vertrekkers Blijvers Krimpgebiedentotaal
Nederland
Starter of semi-starter Doorstromer uit koop
Doorstromer uit huur Wooneenheid, BAR of zorginstelling
Buitenland
40%
14% 20% 19%
20%
22%19% 23%
10%
15% 13% 15%
11%
15% 16%16%
9%
12% 12%12%
6%
12% 11%10%
4% 11% 9% 5%
0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%
100%
Vertrekkers Blijvers Krimpgebiedentotaal
Nederland
< 24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
76
Vertrekkers zeggen relatief vaak te willen verhuizen om samen te wonen of te scheiden of om zelfstandig te
gaan wonen (vanuit het ouderlijk huis). Ook studie of werk worden door vertrekkers veel vaker genoemd
dan door de blijvers. Blijvers willen juist vaak vanwege de (huidige) woning verhuizen, die bijvoorbeeld te
klein of te groot is. De huidige woonomgeving wordt door beide groepen ongeveer even vaak als
voornaamste motief genoemd. Gezondheid of de behoefte aan zorg is voor blijvers veel vaker de
belangrijkste verhuisreden dan voor de vertrekkers en dan landelijk het geval is. Het relatief grote aandeel
65+’ers onder verhuisgeneigden in krimpgebieden speelt hierbij een rol. Dichter bij familie of vrienden wonen
is voor de vertrekkers juist weer relatief vaak de bepalende reden (Figuur 6-7).
Figuur 6-7: Verhuisgeneigde huishoudens naar belangrijkste verhuismotief (2018); bron: WoON
6.2 Zoekgedrag van woningzoekenden In hoeverre zijn verhuisgeneigde huishoudens actief op zoek? En welke verschillen zijn er tussen
krimpgebieden en de rest van Nederland? Eerder zagen we dat verhuisgeneigde huishoudens in
krimpgebieden iets vaker een onzekere verhuiswens hebben. Dat is terug te zien in het zoekgedrag van
woningzoekenden. In krimpgebieden geeft 40% van de woningzoekende huishoudens aan in het afgelopen
halfjaar iets te hebben ondernomen om aan een andere woning te komen. In Nederland is dat 47%. Onder
specifiek de woningzoekenden met een “besliste” verhuiswens is het verschil nog iets groter (56% versus
68%). Het minder actieve zoekgedrag past bij de gemiddeld iets onzekerdere verhuiswens en ook bij de
lagere spanning op de markt.
Verhuisgeneigden in krimpgebieden staan minder vaak ingeschreven bij een woningcorporatie (56% tegen
66% landelijk). Ook hebben ze minder vaak geïnformeerd naar of zich ingeschreven voor bouwkavels of
nieuwbouwwoningen. Krimpgebieden tellen minder nieuwbouwwoningen dus dat verschil ligt voor de hand.
Verhuisgeneigden in krimpgebieden hebben wel even vaak als landelijk een woning van binnen bezichtigd
of een makelaar ingeschakeld. Het zoekgedrag van woningzoekenden in krimpregio’s verschilt verder weinig
van het landelijke beeld: op internet zoeken is de meest uitgevoerde actie, gevolgd door rondkijken en –
bellen en het inschakelen van familie en vrienden.
0%5%
10%15%20%25%30%35%
Vertrekkers uit krimpgebieden Blijvers binnen krimpgebieden
Alle verhuisgeneigden in Nederland
77
Woningzoekenden in krimpgebieden geven dezelfde prioriteit aan de verschillende aspecten van woning en
locatie. Voor ruim vier op de tien woningzoekenden is de woning zelf het belangrijkste bij de keuze voor een
woning. Voor eveneens vier op de tien is de ligging juist het belangrijkst en voor 15% de prijs.
Woningzoekenden in krimpgebieden verschillen daarin niet van het landelijke gemiddelde. Ook de tweede
prioriteit in het keuzeproces is in krimpgebieden niet anders dan landelijk. Als woningzoekenden in de
gewenste buurt of woonplaats geen woning naar wens vinden dan kiest ruim een kwart ervoor niet te
verhuizen, een op de tien past de wensen wat betreft de woning aan en 60% kiest ervoor om in een andere
buurt of woonplaats te zoeken. Landelijk zijn die percentages nagenoeg gelijk. De afwegingen die
woningzoekenden maken zijn in krimpgebieden gemiddeld dus niet anders dan in Nederland als geheel. Als
mensen hun wensen wat betreft de woning zelf zouden moeten aanpassen, doet een op de drie dat door
een woning in een andere prijsklasse te zoeken. Landelijk is dat twee op de tien. Bij het uitwijken naar een
andere prijsklasse, zoeken zes op de tien naar een duurdere woning (landelijk 44%). De veelal goedkopere
woningen in krimpgebieden maken het voor woningzoekenden makkelijker dan in duurdere
woningmarktregio’s om uit te wijken naar een hogere prijsklasse. In krimpgebieden zijn woningzoekenden,
als ze concessies moeten doen, juist minder bereid om naar een ander type woning – bijvoorbeeld een
appartement in plaats van een rijtjeshuis – te zoeken.
Veel woningzoekenden hebben recentelijk geen concrete actie ondernomen om een aan woning te komen
of hebben wel gezocht maar nog geen geschikte woning gevonden. Welke redenen geven zij daarvoor? En
welke verschillen zijn er tussen woningzoekenden die binnen krimpregio’s willen verhuizen (‘blijvers’),
vertrekkers naar niet-krimpgebieden en woningzoekenden elders? De meest genoemde reden3 is dat het
woningaanbod te duur is. Ook door vertrekkers en blijvers in krimpgebieden wordt dit vrij vaak genoemd.
Geen geschikt aanbod in de specifieke gewenste plaats of buurt wordt door blijvers in krimpgebieden vaker
genoemd (20%) dan vertrekkers (15%). Eerder zagen we dat blijvers veel vaker dan vertrekkers willen
verhuizen vanwege de woning. Blijvers stellen dus gemiddeld hogere eisen aan de woning. Landelijk wordt
ook vaak gezegd dat de wachttijden voor woningen te lang zijn (11%). Voor vertrekkers uit en blijvers in
krimpgebieden is dit veel minder vaak een reden (Figuur 6-8). Bekend is dat de druk op de (sociale)
huurmarkt in krimpgebieden vaak lager is dan elders.
3 Respondenten konden meerdere redenen geven. De verschillende percentages in de figuur tellen dan ook niet op tot 100%.
78
Figuur 6-8: Redenen voor niet actief gezocht of nog geen geschikte woning gevonden, verhuisgeneigde huishoudens op zoek naar woning (2018); bron: WoON
Zoekgedrag in de sociale huursector Verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden die staan ingeschreven bij een woningcorporatie (of een
website als WoningNet) zijn kritischer dan elders in Nederland. De markt voor sociale huurwoningen is in
krimpgebieden minder gespannen en dat maakt dat woningzoekenden daar hogere eisen kunnen stellen.
In krimpgebieden is een kwart van de ingeschrevenen bereid om te verhuizen naar een woning die niet
voldoet aan alle wensen als daardoor sneller kan worden verhuisd. Landelijk is dat bijna 40%. In
krimpgebieden reageren woningzoekenden minder vaak op woningen waarvoor ze eigenlijk geen
belangstelling hebben. In krimpgebieden vinden mensen het ook moeilijker om een woning te accepteren
omdat ze hopen dat ze nog een betere woning kunnen krijgen.
Huishoudens die niet willen verhuizen Er zijn weleens zorgen over het gebrek aan doorstroming op de woningmarkt in krimpgebieden. Waarom
willen veel huishoudens niet verhuizen? 90% van de huishoudens in krimpgebieden die beslist niet willen
verhuizen in de komende twee jaar geeft tevredenheid met de huidige woning (mede) als reden op en voor
69% is tevredenheid met de woonomgeving ook een reden. Landelijk zijn die percentages nagenoeg
gelijk. Er zijn ook geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.
16%
15%
6%
5%
5%
20%
18%
20%
7%
5%
6%
11%
21%
19%
5%
11%
4%
12%
0% 5% 10% 15% 20% 25%
Aangeboden woningen te duur
Geen aanbod in plaats/buurt waar ik wil wonen
Kwaliteit woningen niet goed
Wachttijd woningen te lang
In afwachting verkoop van huidige woning
Te weinig actie ondernomen
Vertrekkers uit krimpgebieden Blijvers binnen krimpgebieden Alle woningzoekenden in Nederland
79
6.3 Gezochte woningen Om uitspraken te kunnen doen over de woningvraag wordt vanaf nu gekeken naar huishoudens (inclusief
starters) die op zoek zijn naar een zelfstandige woning4. In 2018 tellen de krimpgebieden samen in totaal
205.000 van dergelijke verhuisgeneigde huishoudens, 10.000 meer dan in 2015. Het aantal beslist
verhuisgeneigden is ongeveer gelijk gebleven. Het gaat hierbij om vertrekkers en blijvers samen (Figuur
6-9).
Figuur 6-9: Aantal verhuisgeneigden en beslist verhuisgeneigde huishoudens op zoek naar een zelfstandige woning, krimpgebieden totaal (2012 - 2018); bron: WoON
In 2018 is 27% van de woningvragers in en uit krimpgebieden (blijvers en vertrekkers samen) op zoek naar
een koopwoning tot € 200.00. Dat is meer dan in 2015 en 2012. De vraag naar koopwoningen in het
prijssegment tussen € 200.000 en € 310.0005 ligt naar verhouding lager dan in 2015 terwijl de vraag naar
woningen boven € 310.000 iets hoger ligt. Ten opzichte van 2012 gaat een groter deel van de vraag uit naar
koopwoningen (57% tegen 46% toen). Landelijk heeft zich in die periode ongeveer dezelfde ontwikkeling
voorgedaan: in 2012 was er nog sprake van crisis op de koopwoningmarkt en was het aantal doorstromers
uit een koopwoning beperkt. Sindsdien heeft de markt zich hersteld en is de vraag van koopdoorstromers
(veelal naar een andere koopwoning) gestegen. De vraag naar huurwoning is daardoor als percentage van
het totaal gedaald (Figuur 6-10).
4 Zonder aanvullende selectie op de mate van actief zoekgedrag of de beslistheid van de verhuiswens.
5 Deze grenzen zijn zodanig gekozen dat ca. 30% van de totale voorraad koopwoningen in Nederland op basis van hun (naar peildatum 1-1-2018 gecorrigeerde)
WOZ-waarde in de eerste prijsklasse valt, ca. 40% in de tweede en nog eens 30% in de hoogste prijscategorie.
142.000
194.000 205.000
47.000 47.000 45.000
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
2012 2015 2018
Verhuisgeneigd Beslist verhuisgeneigd
80
Figuur 6-10: Gewenste eigendomsvorm en prijsklasse van woningvragers (blijvers en vertrekkers samen) (2012 - 2018); bron: WoON
De woonwensen naar koopprijsklassen zijn gecorrigeerd voor de verandering van het prijspeil: de
woonwensen qua koopprijzen van eerdere WoON-edities zijn geïndexeerd naar het huidige prijspeil zodat
de voorkeuren tussen de verschillende jaren zuiver met elkaar kunnen worden vergeleken.
In hoeverre verschillen de woonwensen in krimpgebieden van die van elders in Nederland? En zijn
vertrekkers op zoek naar andere soort woningen dan blijvers? Vertrekkers zijn vaker dan blijvers op zoek
naar een huurwoning, zowel in de goedkoopste prijsklasse (tot de aftoppingsgrens) als in de vrije sector. Ze
zijn juist minder vaak op zoek naar een middeldure of dure koopwoning. Hierbij speelt de samenstelling van
de vertrekkers een grote rol: deze groep telt naar verhouding veel jongere huishoudens (waaronder starters).
De groep blijvers telt juist relatief veel doorstromers en ouderen.
De goedkopere koopwoningen in krimpgebieden zijn duidelijk terug te zien in de woonvoorkeuren: onder
blijvers is 29% op zoek naar een koopwoning tot € 200.000, in Nederland als geheel is dat 20% (Figuur
6-11).
De woningvragers die geen gewenste gemeente konden opgeven zijn in onderstaande figuren wél (samen
met de vertrekkers en blijvers) opgenomen in de categorie “Krimpgebieden totaal”. De groep
verhuisgeneigde instromers in krimpgebieden is te klein om uitspraken over te doen.
16% 23% 27%
18%
26% 20%12%
7% 10%
35% 21% 19%
13%13% 15%
6% 11% 8%
0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%
100%
2012 2015 2018
koop < € 200.000 koop € 200.000 - € 310.000
koop > € 310.000 huur < aftoppingsgrens
huur aftoppingsgrens - liberalisatiegrens huur > liberalisatiegrens
81
Figuur 6-11: Gewenste eigendomsvorm en prijsklassen van woningvragers (2018); bron: WoON
De vertrekkers zijn vaker op zoek naar een huurappartement of een eengezinshuurwoning dan de blijvers.
Koopappartementen zijn onder vertrekkers en blijvers naar verhouding in gelijke mate in trek terwijl van
blijvers vaker de voorkeur uitgaat naar een eengezinskoopwoning. Appartementen, zowel in de huur- als in
de koopsector, worden door blijvers minder gevraagd dan landelijk (Figuur 6-12).
Figuur 6-12: Gewenste eigendomsvorm en woningtype van woningvragers (2018); bron: WoON
In samenhang met bovenstaand beeld: vertrekkers zijn veel vaker op zoek naar een kleine woning dan
blijvers. Blijvers zijn vaker op zoek naar een ruime woning dan in Nederland als geheel (Figuur 6-13).
26%
29%
27%
20%
13%
19%
20%
20%
5%
11%
10%
16%
26%
18%
19%
19%
16%
16%
15%
17%
14%
7%
8%
9%
Vertrekkers
Blijvers
Krimpgebieden totaal
Nederland
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
koop < € 200.000 koop € 200.000 - € 310.000
koop > € 310.000 huur < aftoppingsgrens
huur aftoppingsgrens - liberalisatiegrens huur > liberalisatiegrens
33%
49%
45%
40%
11%
10%
11%
16%
19%
14%
14%
13%
37%
27%
29%
32%
Vertrekkers
Blijvers
Krimpgebieden totaal
Nederland
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Koop eengezins Koop appartement Huur eengezins Huur appartement
82
Figuur 6-13: Gewenste woninggrootte, woningvragers (2018); bron: WoON
6.4 Woonmilieus en voorzieningen Ook het woonmilieu en de nabijheid van voorzieningen zijn belangrijk voor veel woningzoekenden.
Woningzoekenden in krimpgebieden vinden iets vaker een wat langere afstand tot winkels voor de dagelijkse
boodschappen, een basisschool en een ruim winkelaanbod (warenhuis, speciaalzaken) acceptabel. De
verschillen met de landelijke gemiddelden zijn echter vrij klein.
Één op de vijf vertrekkers wil verhuizen naar een centrum-stedelijk woonmilieu. Van de blijvers is dat 8%.
Deze woonmilieus komen in krimpgebieden veel minder voor dan elders. Nog eens één op de vijf vertrekkers
geeft de voorkeur aan een stedelijk woonmilieu buiten het centrum.
Figuur 6-14: Gewenst woonmilieu van woningvragers (2018); bron: WoON
19%
6%
8%
7%
15%
9%
10%
14%
14%
15%
15%
18%
14%
26%
24%
24%
17%
15%
15%
16%
7%
14%
12%
12%
13%
15%
15%
10%
Vertrekkers
Blijvers
Krimpgebieden totaal
Nederland
0% 20% 40% 60% 80% 100%
minder dan 50 m2 50-69 m2 70-89 m2 90-119 m2
120 -149 m2 150- 199 m2 200 m2 of meer
20%
8%
8%
11%
20%
16%
15%
38%
15%
18%
14%
12%
23%
41%
40%
26%
22%
18%
22%
13%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Vertrekkers
Blijvers
Krimpgebieden totaal
Nederland
Centrum-stedelijk Stedelijk buiten het centrum
Groen-stedelijk Dorps
Landelijk
83
6.5 Wens en realisatie In hoeverre maken huishoudens met een verhuiswens die wens waar? En verschilt dat tussen
krimpgebieden en Nederland als geheel? Met de Verhuismodule van het WoonOnderzoek Nederland
(WoON) 2015 kan daar inzicht in worden gegeven. Het WoON 2015 is eind 2014 en begin 2015 afgenomen
en is dus minder recent dan WoON 2018 dat de basis vormt voor dit rapport. De verhuizingen van
respondenten in de twee jaar na het afnemen van de enquête van WoON 2015 zijn gevolgd door het CBS
op basis van het bevolkingsregister (BRP). Ook zijn sommige kenmerken van de nieuw betrokken woningen
bekend en zijn zodoende slaagkansen berekend: het aandeel verhuisde huishoudens dat een bepaalde
woonwens – bijvoorbeeld een koopwoning of een eengezinswoning – heeft gerealiseerd.
Verhuiskansen Van alle verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden – ongeacht gewenste woongemeente – is 33%
twee jaar de enquête van WoON 2015 verhuisd. Voor alle verhuisgeneigden in Nederland is dat met 32%
nagenoeg gelijk6. Onder huishoudens met een besliste verhuiswens ligt het percentage verhuisden in
krimpgebieden wel hoger dan landelijk (59% versus 53%). Van de onderscheiden krimpregio’s ligt het
verhuispercentage in Noordoost-Friesland het laagst (25%), in Limburg stedelijk juist het hoogst (36%).
Starters uit krimpgebieden – ongeacht gewenste woongemeente – maken een verhuiswens duidelijk vaker
waar dan het landelijke gemiddelde (61% versus 51%). Hierbij speelt waarschijnlijk een rol dat
krimpgebieden meer afgelegen liggen en verhuizen vanwege een opleiding vaker noodzakelijk is. Onder
doorstromers zijn de verschillen tussen krimpgebieden en Nederland kleiner.
Verhuisgeneigden in krimpgebieden die wilden verhuizen naar een koopappartement zijn veel minder vaak
daadwerkelijk verhuisd7 dan elders (24% versus 35%). Vermoedelijk speelt het bepekte aanbod van dit
segment in krimpgebieden hier een rol. Het omgekeerde is te zien bij goedkope huurwoningen (tot de
aftoppingsgrens): de verhuiskans van deze groep is in krimpgebieden veel groter dan landelijk (56% versus
45%)8.
Potentiële vertrekkers uit krimpgebieden hebben veel vaker hun verhuiswens gerealiseerd dan potentiële
blijvers (54% versus 38%9). Hierbij speelt een rol dat de vertrekkers vaker een urgente hadden verhuiswens
zoals werk of studie. Binnen de groep blijvers was de verhuiskans het grootst voor huishoudens – relatief
vaak jong – die binnen of naar een sterk stedelijke gemeente wilden verhuizen (45%).
6 Personen die zijn overleden of naar het buitenland zijn verhuisd, zijn buiten beschouwing gelaten. De gebruikte selecties zijn hetzelfde als in het
onderzoeksrapport “Verhuis- en slaagkansen” (2018) en de analyses in de Staat van de Woningmarkt 2018. Het verschil is dat in dit onderzoek is gewogen naar
huishoudens en in de genoemde publicaties uit 2018 is gewogen naar personen.
7 Het gaat hier alleen om het wel of niet (binnen twee jaar) verhuisd zijn, ongeacht wat voor woning is betrokken en in welke gemeente (in een krimpgebied of
niet).
8 Idem.
9 Het eerder genoemde verhuispercentage van 33% bevat ook nog een categorie verhuisgeneigden waarvan onbekend is of ze vertrekkers of blijvers waren.
Van die groep ‘onbekend’ is 24% verhuisd.
84
Voor verhuisgeneigden die tijdens de enquête juist buiten een krimpgebied woonden is het patroon
omgekeerd: huishoudens die wilden verhuizen naar een krimpgebied hebben dat vaker gedaan dan
degenen die buiten een krimpregio wilden blijven (50% versus 39%). Waarschijnlijk wordt dit deels verklaard
door de relatief ontspannen woningmarkten in krimpgebieden.
Slaagkansen Voor huishoudens die zijn verhuisd én in de WoON-enquête aangaven verhuisgeneigd te zijn, zijn
slaagkansen berekend. Van deze groep zijn immers de gewenste woningkenmerken en de kenmerken van
de daadwerkelijk betrokken woning bekend. Bij de verhuiskansen in de vorige paragraaf keken we naar
verhuisgeneigden die tijdens de enquête in een krimpgebied woonden. Bij de slaagkansen10 kijken we naar
de groep verhuisden die twee jaar na de enquête in een krimpgebied wonen. Op basis van de slaagkansen
van deze groep kan immers iets worden gezegd over de woningmarktomstandigheden in krimpgebieden.
Negen op de tien van die groep zijn blijvers: zij zijn verhuisd binnen krimpgebieden. Één op de tien zijn
instromers van buiten een krimpgebied. In deze paragraaf kijken we dus alleen naar de verhuisde
huishoudens.
De slaagkans voor eigendomsvorm is in krimpgebieden gemiddeld even hoog als landelijk: 82% van de
verhuisde huishoudens heeft de voorkeur voor een huur- of juist een koopwoning gerealiseerd. De voorkeur
voor een huurwoning is vaker gerealiseerd dan de voorkeur voor een koopwoning. In zowel krimpgebieden
als landelijk is dat het geval. Ook de slaagkans van specifieke groepen verhuisden verschilt in
krimpgebieden gemiddeld genomen niet noemenswaardig van het landelijke beeld. Jongere huishoudens
(tot 35 jaar) en starters en doorstromers hadden in krimpgebieden ongeveer dezelfde kans om de wens voor
een huur- of koopwoning te realiseren. Er zijn binnen krimpgebieden geen vermeldenswaardige verschillen
in de slaagkans voor eigendomsvorm (huur of koop) tussen meer en minder stedelijke gemeenten.
Ook voor woningtype (eengezinswoning of appartement) was de slaagkans in krimpgebieden gemiddeld
ongeveer even hoog als landelijk (ook rond de 80%). De slaagkans voor een eengezinswoning is ongeveer
even hoog als die voor een appartement. In meer stedelijke gemeenten in krimpgebieden ligt de slaagkans
voor woningtype nagenoeg even hoog als in meer landelijke gemeenten.
In krimpgebieden slaagden wel iets meer mensen erin om de voorkeur voor een specifieke gemeente te
realiseren dan in Nederland als totaal: 84% versus 78% (Figuur 6-15).
72% van de verhuisden in krimpgebieden slaagde erin zowel de voorkeur voor eigendomsvorm als de
voorkeur voor woningtype te realiseren. 21% wist één van beide te realiseren. In Nederland als geheel is
het beeld hetzelfde.
10 De gebruikte selecties en berekeningswijze zijn hetzelfde als in het onderzoeksrapport “Verhuis- en slaagkansen” (2018) en de analyses in de Staat van de
Woningmarkt 2018. Het verschil is dat in dit onderzoek is gewogen naar huishoudens en in de genoemde publicaties uit 2018 is gewogen naar personen.
85
Figuur 6-15: Slaagkansen van verhuisde huishoudens, twee jaar na enquête WoON 2015; bron: WoON Verhuismodule 2015 (t+2)
Een deel van de huishoudens die zijn verhuisd, had ten tijde van WoON 2015 nog geen verhuiswens. Dit
zijn de zogenoemde ‘spontane verhuizers’. Van de verhuisden in krimpgebieden is 19% een spontane
verhuizer, nagenoeg gelijk aan het landelijke gemiddelde (18%). Bekend is dat ouderen relatief vaak
spontaan verhuizen omdat zij een verhuisbehoefte, bijvoorbeeld vanwege gezondheid of de behoefte aan
zorg, minder goed kunnen inschatten. Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen maar er wordt gemiddeld
genomen dus niet vaker spontaan verhuisd.
6.6 Bijzondere woonwensen Kopen huurwoning Woningcorporaties en in mindere mate particuliere verhuurders bieden huurders soms de woning te koop
aan. De animo daarvoor is in krimpgebieden gemiddeld ongeveer even hoog als in Nederland als geheel.
8% wil de huurwoning tegen marktwaarde kopen, bij 7% hangt het af van de marktwaarde en 78% heeft
sowieso geen interesse. Er zijn daarbij geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.
Investeren in de toekomst (eigen bezit) en lagere woonlasten zijn de meest genoemde redenen om de
huurwoning (wellicht) te willen kopen. Te oud of te jong zijn of geen financiële mogelijkheden hebben zijn
het vaakst redenen om het niet te willen.
Nieuwbouwwijk In krimpgebieden zijn woningzoekenden minder vaak bereid om “zeker” een woning in een nieuwbouwwijk
in overweging te nemen (29%) dan landelijk (37%). In krimpgebieden is het aanbod nieuwbouwwoningen
beperkt.
74%
90%
82%
80%
83%
81%
84%
77%
88%
82%
82%
84%
83%
78%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Koop
Huur
Eigendom (totaal)
Eengezins
Appartement
Woningtype (totaal)
Gemeente
Krimpgebieden Nederland
86
Ouderenwoning Verhuisgeneigden in krimpgebieden – die ouder zijn dan het landelijke gemiddelde – zijn vaker op zoek naar
een woning die speciaal bestemd is voor ouderen (17%) dan in Nederland als geheel (13%).
Woningzoekende 75+’ers in krimpgebieden zijn relatief vaak op zoek naar een ouderenwoning (82% versus
70% landelijk). Waarschijnlijk speelt hierbij een rol dat 75+’ers in krimpgebieden een minder goede
gezondheid hebben dan elders (zie hoofdstuk 2). In ruim vier op de tien gevallen is men op zoek naar een
ouderenwoning in een complex (flat, woonblok, hofje) en eveneens bij 40% om een op zichzelf staande
woning.
87
7 Synthese In dit hoofdstuk brengen we de bevindingen van de verschillende hoofdstukken samen. We gaan in op wat
de uitkomsten, bezien in samenhang, zeggen over de leefbaarheid en het functioneren van de woningmarkt
in krimpgebieden. Ook staan we stil bij de kanttekeningen en verschillen tussen krimpregio’s en blikken we
vooruit.
7.1 Vaak beperkte verschillen maar met kanttekeningen Een rode draad in de uitkomsten is het vaak geringe verschil tussen (het gemiddelde van) krimpgebieden
en Nederland als geheel. Zowel bij de leefbaarheid als bij investeringen in woningen en verhuizingen is dat
het geval. Bij het verhuisgedrag is dat wellicht ook logisch omdat er nog nergens sprake is van regionale
huishoudenskrimp. Krimpregio’s lijken wat de woningmarkt betreft meer op andere relatief ontspannen
woningmarktgebieden dan dat ze een duidelijk afgebakende categorie vormen. Een belangrijke
kanttekening hierbij is dat de bevindingen niets zeggen over de verschillen tussen gemeenten en kernen
binnen krimpregio’s. Krimp doet zich binnen regio’s niet overal even sterk voor en de gevolgen van krimp
verschillen dus ook van plek tot plek. In dit onderzoek werden van elk afzonderlijk krimpgebied als het ware
‘gemiddelden’ getoond. Daarmee konden vaak wel verschillen tussen individuele krimpgebieden inzichtelijk
worden gemaakt, met name op het vlak van leefbaarheid. Bij recente verhuizingen en verhuis- en
woonwensen kon dat vaak niet omdat slechts een klein deel van de respondenten in de laatste twee jaar is
verhuisd of in de komende twee jaar wil verhuizen. In dat geval konden alleen uitkomsten op het niveau van
alle krimpgebieden bij elkaar worden gegeven en bleven verschillen tussen krimpregio’s – die er zeker zijn
– onzichtbaar.
Een ander terugkerende bevinding is dat de samenstelling van de woningvoorraad en de huishoudens een
belangrijke rol speelt bij het verhuisgedrag en verhuis- en woonwensen. De verhuisdynamiek in
krimpgebieden ligt wat lager dan in de rest van Nederland: een kleiner percentage van huishoudens is
recentelijk verhuisd. Het grotere aandeel ouderen (65+) vormt daarvoor een verklaring. Per afzonderlijke
leeftijdsgroep bekeken is er in krimpgebieden ongeveer even vaak verhuisd als elders. De invloed van een
groter aandeel 65+’ers is ook terug te zien in de verhuiswensen. Die zijn in krimpgebieden gemiddeld wat
onzekerder en verhuisgeneigden zoeken minder actief.
De samenstelling van de voorraad is mede bepalend voor de woonwensen. In krimpgebieden ligt de
voorkeur voor eengezinswoningen en koopwoningen hoger dan landelijk. Krimpgemeenten tellen ook meer
van dergelijke woningen.
Ook de lagere spanning op de woningmarkt, zowel in het koop- als in het (sociale) huursegment, is terug te
zien in sommige WoON-uitkomsten. Zo zijn woningzoekenden die staan ingeschreven bij een
woningcorporatie in krimpgebieden kritischer en kieskeuriger dan elders. En (te) lange wachttijden voor een
88
(sociale) huurwoning worden in krimpregio’s minder vaak genoemd als reden dat woningzoekenden nog
geen geschikte woning hebben gevonden. En in krimpgebieden wordt kopen vaker dan elders goedkoper
gevonden dan huren. De geringere spanning op de markt, en het vooruitzicht van toenemende ontspanning
in de toekomst als de huishoudenskrimp inzet, weerhoudt huiseigenaren er echter niet van om te investeren
in de eigen woning. Dat gebeurt in krimpgebieden gemiddeld ongeveer even vaak als elders.
7.2 Verschillen tussen krimpregio’s Verschillen tussen individuele krimpregio’s konden vooral worden onderzocht op het vlak van leefbaarheid
(met het WoON) en bevolking, huishoudens, sociaaleconomische situatie en woningvoorraad (met CBS-
statistieken en de Primos-prognose). Het beeld dat naar voren komt is dat de krimpregio’s die er nu in
sociaaleconomisch opzicht het minst gunstig voor staan en in recente jaren de sterkste bevolkingskrimp
hebben meegemaakt, ook in de toekomst de sterkste krimp en bijbehorende negatieve gevolgen zullen
ervaren. Het gaat dan om Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg, met name het stedelijke deel. In die
regio’s liggen – binnen de groep krimpgebieden – de inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie het laagst,
is de recente en verwachte krimp het grootst en zijn bewoners het minst tevreden over woning en
woonomgeving. Bewoners in die gebieden vinden bijvoorbeeld vaker dat de eigen woning en andere
woningen in de buurt slecht zijn onderhouden en ze zijn ook vaker ontevreden over de staat van de eigen
regio. De (toekomstige) negatieve gevolgen van krimp zullen waarschijnlijk het duidelijkst zichtbaar worden
in de regio’s met de minste veerkracht en binnen die regio’s vaak in de zwakste gemeenten en kernen.
7.3 Toekomstperspectief Naarmate de bevolkingskrimp zich doorzet en de krimp van het aantal huishoudens inzet, zullen de gevolgen
voor de leefbaarheid en de woningmarkt groter worden en de verschillen met de rest van het land meer
zichtbaar. De negatieve gevolgen zijn ongelijk verdeeld over de krimpregio’s en binnen krimpregio’s weer
ongelijk verdeeld over gemeenten en kernen. Toekomstig onderzoek blijft daarom van belang om de vinger
aan de pols te houden en tijdig te kunnen anticiperen op de gevolgen die samenhangen met
bevolkingskrimp.
Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat krimp – in de omvang zoals het voorkomt in Nederlandse
regio’s – geen allesbepalende invloed heeft op ruimtelijke ontwikkelingen zoals het voorzieningenniveau.
Veel andere factoren zoals overheidsbeleid, schaalvergroting, welvaartsgroei, individualisering en
consumentenvoorkeuren en –gedrag hebben ook een sterke invloed.
89
Begrippenlijst Voor begrippen waar tussen haakjes het hoofdstuknummer bij staat, geldt de uitleg specifiek voor het
betreffende hoofdstuk.
■ Beslist verhuisgeneigd Respondenten die tijdens de WoON-enquête aangaven ‘beslist’ te willen
verhuizen, als antwoord op de vraag “Wilt u binnen twee jaar verhuizen?”.
■ Besteedbaar huishoudinkomen Zie Inkomen.
■ Binnenlands migratiesaldo Het saldo van binnenlands vertrek en binnenlandse vestiging.
■ Binnenregionale verhuizer (H5) Persoon die verhuist binnen een krimpregio of van de ene krimpregio naar
de andere krimpregio.
■ Blijver Huishouden – bestaand of toekomstig te vormen – dat verhuist (gewenst
of gerealiseerd) binnen een krimpregio of vanuit de ene krimpregio naar
de andere krimpregio.
■ Buitenlands migratiesaldo Het saldo van vertrek naar het buitenland en vestiging vanuit het
buitenland.
■ Corporatiehuur(woning) Huurwoning van een woningcorporatie. Een woningcorporatie is een
privaatrechtelijke instelling (stichting of vereniging) die zich ten doel stelt
op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en als zodanig
door de Kroon is toegelaten. De term toegelaten instelling, waarmee
corporaties ook aangeduid worden, verwijst hiernaar.
■ Doorstromer (uit koop/huur) Een binnen Nederland verhuizend persoon. Voor en na de verhuizing is
de persoon deel van de huishoudkern ofwel heeft de persoon een
zelfstandige huishoudenspositie. De vorige woning is na de verhuizing
beschikbaar voor nieuwe bewoners. Er blijven dus na verhuizing geen
bewoners van het oorspronkelijke huishouden achter op het adres.
■ Eengezinswoning Ook wel grondgebonden woning. De typen lopen uiteen van een
tussenwoning (rijwoning) en hoekwoning tot een twee-onder-
eenkapwoning en een vrijstaande woning.
■ Energielabel Een energielabel laat de energieprestatie van de woning zien. De
labelklassen voor woningen lopen van A t/m G, oftewel van weinig naar
veel besparingsmogelijkheden. Een energielabel is verplicht bij verkoop,
verhuur en oplevering van woningen. In dit rapport gaat het om definitieve
en voorlopige (geschatte) energielabels bij elkaar opgeteld.
■ Grijze druk De verhouding van het aantal 65-plussers op de bevolking van 20-64 jaar.
■ Groene druk De verhouding van het aantal jongeren onder de 20 jaar op de bevolking
van 20-64 jaar.
■ Huishoudenstype Onderscheid naar eenpersoons en meerpersoonshuishouden, waarbij de
laatste onderverdeeld wordt naar eenoudergezin, paar zonder kinderen,
90
gezin met kind(eren) en overig huishouden (niet-gezinshuishouden:
samenwonende vriend(inn)en, broers of zussen et cetera).
■ Huur De gehanteerde definitie van de huur is de rekenhuur. Dat is de betaalde
huur verminderd met de eventueel in de huur opgenomen kosten voor
water, verwarming, garage en andere diensten voor privégebruik.
Subsidiabele servicekosten worden niet in mindering gebracht.
■ Huurprijsgrenzen De huurprijs (zie Huur) is maatgevend voor de prijsklassen die relevant
zijn voor de huurtoeslag.
2016 2017 2018 2019
Kwaliteitskortingsgrens € 409,92 € 414,02 € 417,34 € 424,44
Aftoppingsgrens (1 of 2 pers.) € 586,68 € 592,55 € 597,30 € 607,46
Aftoppingsgrens (3+ pers.) € 628,76 € 592,55 € 640,14 € 651,03
Liberalisatiegrens € 710,68 € 710,68 € 710,68 € 720,42
■ Institutionele bevolking Personen die geen lid zijn van een particulier huishouden, ofwel personen
in asielzoekerscentra, inrichtingen, instellingen of tehuizen.
■ Instromer uit buitenland (H5) Persoon die zich vestigt in een krimpregio vanuit het buitenland.
■ Instromer uit overig Nederland
(H5)
Persoon die zich vestigt in een krimpregio vanuit een niet-krimpgebied in
Nederland.
■ Langdurige beschikbare leegstand Woningen die één jaar of langer leeg staan en waarvoor geen reden is
gevonden dat ze niet beschikbaar zijn voor de woningmarkt: in de woning
wordt geen of weinig energie (gas en stroom) verbruikt, de woning is geen
tweede woning, de woning heeft niet (ook) een winkel- of logiesfunctie
volgens de BAG én de woning is volgens de WOZ-informatie een ‘normale’
woning.
■ Liberalisatiegrens Zie Huurprijsgrenzen.
■ Meergezinswoning Ook wel aangeduid als gestapelde woning. Een deel van een gebouw met
meerdere woningen, zoals een flatwoning, appartement, galerijflat,
etagewoning, boven- en benedenwoning, portiekwoning of maisonnette.
■ Natuurlijke aanwas Het verschil tussen het aantal geboorten en aantal sterfgevallen.
■ Onzelfstandige woning In dit rapport een verzamelterm voor wooneenheden zoals
(studenten)kamers, Bewoonde Andere Ruimten (BAR) zoals een
woonboten en woonwagens en een woning/kamer in zorginstellingen.
■ Particulier huishouden Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf,
dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.
■ Particuliere huur(woning) Huurwoning van een particuliere verhuurder: institutionele beleggers
(pensioenfondsen, verzekerings- en beleggingsmaatschappijen),
kleine(re) bedrijven en particuliere personen die woningen op
commerciële basis verhuren of laten verhuren.
■ Semi-starter Persoon die voor en na verhuizing tot de huishoudkern behoort ofwel een
zelfstandige huishoudenspositie heeft. De vorige woning was niet
beschikbaar voor de woningmarkt, bijvoorbeeld na scheiding, verlaten
woongroep of sloop van vorige woning.
91
■ Slaagkans De mate waarin een verhuisd persoon dat woonwensen heeft opgegeven
die wensen ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Het gaat daarbij in dit
onderzoek om eigendomsvorm (huur/koop), woningtype
(eengezins/meergezins) en gewenste gemeente.
■ Starter Een starter is een huishouden dat voor verhuizing niet zelfstandig woonde
– als zelfstandig huishouden in een zelfstandige woning – en na verhuizing
hoofdbewoner van een zelfstandige woning (huur of koop) is. Voorbeelden
zijn personen die vanuit het ouderlijk huis of een (studenten)kamer een
zelfstandige woning betrekken.
■ Stedelijkheid gemeente Stedelijkheid van een gemeente op basis van de
omgevingsadressendichtheid (oad) van CBS. Hierbij zijn vijf categorieën
onderscheiden: zeer sterk stedelijk (gemiddelde oad van 2500 of meer
adressen per km2), sterk stedelijk (1500 tot 2500 adressen per km2),
matig stedelijk (1000 tot 1500 adressen per km2), weinig stedelijk (500 tot
1000 adressen per km2), niet stedelijk (minder dan 500 adressen per
km2).
■ Uitstromer naar buitenland (H5) Persoon die verhuist van een krimpregio naar het buitenland.
■ Uitstromer naar overig Nederland
(H5)
Personen die verhuist van een krimpregio naar een niet-krimpregio in
Nederland.
■ Verhuisgeneigd Men is verhuisgeneigd als men aangeeft binnen twee jaar te willen
verhuizen. Ook huishoudens die aangeven ‘misschien’ binnen twee jaar
te willen verhuizen worden beschouwd als verhuisgeneigd, evenals
huishoudens die reeds een andere woning gevonden hebben en degenen
die niet wensen te verhuizen maar wel verwachten te moeten verhuizen,
bijvoorbeeld vanwege de gezondheid of een aflopend huurcontract.
■ Verhuiskans Aandeel verhuisgeneigden dat twee jaar na afname van de WoON-
enquête is verhuisd.
■ Verhuismotief Reden voor een de gewenste verhuizing zoals opgegeven tijdens de
WoON-enquête. Dit motief hoeft niet noodzakelijkerwijs het werkelijke
motief voor de gerealiseerde verhuizing te zijn.
■ Vertrekker Huishouden – bestaand of toekomstig te vormen – dat verhuist (gewenst
of gerealiseerd) vanuit een krimpregio naar een gemeente buiten een
krimpregio.
■ Woningcorporatie Zie Corporatiehuur(woning).
■ Woningtype Bouwvorm van de woning: eengezins (een woning per pand) of
meergezins (meerdere woningen per pand).
■ Woonmilieu Aan elke buurt is een woonmilieutypering toegekend. Deze ABF-typologie
is gebaseerd op een aantal dimensies, te weten: a) dichtheid, b)
bereikbaarheid, c) functiemenging, d) kwaliteit bebouwing. De
woonmilieutypologie is gemaakt op basis van objectieve gegevens. De vijf
woonmilieus zijn: centrum-stedelijk, buiten-centrum, groen-stedelijk,
(centrum-)dorps en landelijk.
92
■ WOZ-waarde Waardering Onroerende Zaken (WOZ). Geschatte marktwaarde van
koop- en huurwoningen, opgesteld door gemeenten ten behoeve van de
belastingheffing.
■ Zelfstandige woning Een gebouw of deel van een gebouw dat volgens de bouw of verbouw
blijvend is bestemd voor permanente bewoning. Een zelfstandige woning
betreft een (deel van een) gebouw met een woonfunctie waar
voorzieningen als toilet, keuken en badkamer niet gedeeld hoeven worden
met andere huishoudens.
93
Bijlage 1: Gemeenten per krimpregio Onderstaande tabel geeft een overzicht van welke gemeenten (volgens de indeling van 2018) behoren tot
de zeven krimpgebieden die in dit rapport zijn onderscheiden.
Tabel G-1: Gemeenten per krimpregio (indeling in 7 krimpregio’s)
Krimpregio (7) Gemeenten (2018) Krimpregio (7) Gemeenten (2018)
Achterhoek stedelijk Doetinchem Noordoost-Friesland DongeradeelWinterswijk Achtkarspelen
Kollumerland c.a.Achterhoek landelijk Aalten Tytsjerksteradiel
Oude IJsselstreek FerwerderadielOost Gelre DantumadielBerkellandBronckhorst Noord- en Oost-Groningen AppingedamMontferland Delfzijl
LoppersumLimburg stedelijk Landgraaf Stadskanaal
Brunssum VeendamHeerlen PekelaKerkrade EemsmondMaastricht De MarneSittard-Geleen Oldambt
WesterwoldeLimburg landelijk Onderbanken
Beek Zeeuws-Vlaanderen HulstMeerssen TerneuzenNuth SluisSchinnenSimpelveldSteinVaalsVoerendaalValkenburg aan de GeulGulpen-WittemEijsden-Margraten
Recommended