View
2
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2016-2017
Governance van non-profitorganisaties: juridische aandachtspunten
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door Evelyn Fiers
Studentennr. 01201706
Promotor: Prof. Diederik Bruloot
Commissaris: Tom Swinnen
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Evelyn Fiers
Woord vooraf
Na 5 jaar vormt deze masterproef het einde van mijn opleiding rechten aan de Universiteit van Gent.
Het schrijven van deze masterproef vergde veel tijd en werk. Het resultaat is echter niet alleen mijn
verdienste. Graag zou ik dit voorwoord dan ook willen gebruiken om enkele mensen te bedanken.
Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor Professor D. Bruloot willen bedanken voor het aanreiken
van het onderwerp van deze masterproef en de vrijheid die ik heb gekregen bij het schrijven ervan.
Ook wens ik hem in het bijzonder te bedanken voor het nalezen van mijn masterproef en de wijze
raadgeving omtrent het onderwerp.
Mijn dank gaat eveneens uit naar mijn ouders. Ik wil hen bedanken voor de steun tijdens het
schrijven van deze thesis, maar ook voor alle bijstand de afgelopen jaren. Ook wens ik mijn familie en
vrienden te bedanken voor de morele steun die zij mij steeds hebben gegeven.
In het bijzonder wens ik mijn vriend te bedanken voor alle steun de voorbije jaren. Evenals voor het
nalezen van deze masterproef en de helpende hand bij het schrijven.
Grembergen, 15 mei 2017
Evelyn Fiers
Inhoudsopgave
Woord vooraf .......................................................................................................................................... 3
Inleiding ................................................................................................................................................... 6
I. Definitie governance en non-profitsector ............................................................................................ 8
II. De problematiek van de Autocontrole .............................................................................................. 10
1. De samenstelling van de raad van bestuur ............................................................................... 10
2. De bevoegdheden van de raad van bestuur ............................................................................. 13
3. De beraadslaging van de raad van bestuur ............................................................................... 17
i. Collegiale besluitvorming ...................................................................................................... 17
ii. Het aanwezigheidsquorum ................................................................................................... 18
iii. Stemmingsmeerderheid van de raad van bestuur ................................................................ 19
iv. Vertegenwoordiging op de raad van bestuur ....................................................................... 20
4. Het orgaan van dagelijks bestuur .............................................................................................. 23
i. Algemeen ............................................................................................................................... 23
ii. Bevoegdheden van het orgaan van dagelijks bestuur .......................................................... 24
iii. Verhouding raad van bestuur en orgaan van dagelijks bestuur ........................................... 27
iv. Verhouding directiecomité en het orgaan van dagelijks bestuur ......................................... 28
5. Verantwoording van het bestuur, controle van de jaarrekening en kwijting ........................... 29
i. Controle door de algemene vergadering .............................................................................. 29
ii. Goedkeuring van de jaarrekening en de begroting ............................................................... 30
iii. De kwijting ............................................................................................................................. 33
6. Mogelijke gevaren bij de samenstelling van de algemene vergadering ................................... 34
i. Risico op autocontrole........................................................................................................... 34
ii. Maatregelen bij misbruik ...................................................................................................... 36
iii. Statutaire beschermingsmechanismen ................................................................................. 36
7. Specifieke kenmerken van het bestuur van gezondheidsinstellingen ...................................... 40
III. De problematiek van de vergoeding ................................................................................................ 42
1. Het niet winstgevende doel ...................................................................................................... 42
2. Wie kan een vergoeding toekennen? ........................................................................................ 45
3. De vergoeding ........................................................................................................................... 47
4. De onkostenvergoeding ............................................................................................................ 50
5. Kan de bestuurder een vrijwilligersvergoeding ontvangen? ..................................................... 52
6. De vergoeding in de praktijk ..................................................................................................... 53
7. Is er controle op de bestuurdersvergoedingen? ....................................................................... 53
8. Middelen bij misbruik ................................................................................................................ 54
IV. De problematiek van de transparantie ............................................................................................ 56
1. Definitie van kleine, grote en zeer grote vzw of stichting ......................................................... 56
2. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor kleine vzw of stichting .......................... 59
i. Het dagboek .......................................................................................................................... 59
ii. De inventaris .......................................................................................................................... 60
iii. De jaarrekening ..................................................................................................................... 61
iv. Vrijwillige onderwerping aan boekhoud- en jaarrekeningregels van grote vzw/stichting/ VSO ............................................................................................................................................... 62
3. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor grote vzw of stichting ........................... 62
i. De boekhouding .................................................................................................................... 63
ii. De jaarrekening ..................................................................................................................... 64
iii. Neerlegging van de jaarrekening ........................................................................................... 64
4. Afwijkende of aanvullende bepalingen ..................................................................................... 65
5. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor VSO-CVBA ............................................. 66
6. Controle door de commissaris .................................................................................................. 66
i. Benoeming en ontslag .......................................................................................................... 66
ii. Voorwerp van de controle en onderzoeksbevoegdheden commissaris ............................... 68
iii. Onafhankelijkheid commissaris ............................................................................................. 72
iv. Bezoldiging commissaris........................................................................................................ 73
v. Kwijting commissaris ............................................................................................................. 73
7. Controle door de bedrijfsrevisor of accountant ........................................................................ 74
8. Inzagerecht van de leden .......................................................................................................... 75
9. Interne audit .............................................................................................................................. 77
10. Interne controle..................................................................................................................... 78
11. Specifieke regels betreffende transparantie bij gezondheidsinstellingen. ........................... 80
V. De problematiek van belangenconflicten ......................................................................................... 81
VII. Conclusie ......................................................................................................................................... 85
1. Conclusie wat betreft de autocontrole ..................................................................................... 85
2. Conclusie wat betreft de vergoeding ........................................................................................ 87
3. Conclusie wat betreft de transparantie .................................................................................... 88
4. Conclusie wat betreft de belangenconflicten ........................................................................... 88
Bibliografie ............................................................................................................................................ 90
Bijlage .................................................................................................................................................... 98
6
Inleiding
Reeds sinds de jaren 90 is men veel belang beginnen hechten aan governance in het
vennootschapsrecht, met andere woorden Corporate governance. Na enkele grote schandalen
werden talrijke regels uitgewerkt om misbruik door bestuurders van vennootschappen te
verhinderen.1 Bovendien kwam er steeds meer aandacht voor de verschillende stakeholders.
Deze tendens tot regulering kwam echter minder aan bod in de non-profit sector. Omdat er in
dergelijke instellingen geen aandeelhouders zijn, werd lange tijd aangenomen dat er voor zulke
organisaties geen behoefte was aan elementen van corporate governance.
Echter staat de laatste jaren deugdelijk bestuur in non-profitorganisaties meer en meer in de kijker.
Organisaties in de non-profit doen steeds meer beroep op private donateurs. Deze geldschieters
zorgen voor een verandering van de non-profit.2 Ook wordt meer en meer aandacht besteed aan een
juist evenwicht tussen het beheer en management, alsook het evenwicht tussen de verschillende
partijen in de onderneming. Zo kan het belang van de leden en bestuurders verschillen, wat op zijn
beurt weer tot problemen van misbruik kan leiden. De vraag rijst of deze evenwichtsverhouding
geregeld dient te worden door de wetgever of dat zelfregulering een voldoende oplossing biedt.
Meer recent heeft men ingezien dat corporate governance meer omvat dan enkel regels omtrent
machtsverhoudingen tussen aandeelhouders en het bestuur. Het is een systeem van checks and
balances.3 In de non-profit sector zijn daarom ook enkele regels ingevoerd om zelfcontrole en
zelfbestuur te vermijden. Sommige beperkingen zijn echter betreurenswaardig en zorgen in praktijk
niet voor het gewenste effect.4
Over het bestuur in de non-profitsector zijn basiswerken te vinden die de juridische regels
weergeven. Veel van deze juridische regelingen beperken zich echter heel vaak tot de basisstructuur.
Er bestaat onduidelijkheid over het feit of de bestaande juridische regeling voldoende is om
1 S. MAQUET, G. LEMMENS, L. VAN EYLL, T. VANRAES, K. VAN ECHELPOEL, F. SOUDAIN, T. ANTONISSEN, M-L.
FRADET, L. CLAES, Running an international association in Belgium, Kortrijk, UGA Publishers, s.d., 83. 2 H. DAEMS, “De scheidingsmuur tussen profit en non-profit begint te barsten”, De Tijd, 19 december 2015,
http://www.tijd.be/opinie/analyse/De_scheidingsmuur_tussen_profit_en_non_profit_begint_te_barsten.9712300-2336.art?ckc=1. 3 S. MAQUET, G. LEMMENS, L. VAN EYLL, T. VANRAES, K. VAN ECHELPOEL, F. SOUDAIN, T. ANTONISSEN, M-L.
FRADET, L. CLAES, Running an international association in Belgium, Kortrijk, UGA Publishers, s.d., 84. 4 D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblio, 2004, 175-186.
7
bijvoorbeeld autocontrole door de bestuurders te verhinderen. Dit is slechts één aspect van de vele
onduidelijkheden die heersen omtrent dit onderwerp. Door verduidelijking van deze aspecten van
het bestuur van de non-profitsector zullen de leden en het bestuur beter ingelicht zijn over wat het
kader hen juist wel of niet toelaat. Bovendien kunnen pijnpunten in het systeem duidelijk worden,
wat een signaal kan geven aan de wetgever om deze weg te werken.
In deze masterproef tracht ik deze regels weer te geven en daadwerkelijk na te gaan of de juridische
regeling die hierover bestaat wel voldoende is. Daarenboven probeer ik te kaderen wat er eventueel
verbeterd kan worden en waar de wetgeving al dan niet gebreken vertoont.
De verschillende bestuursthema’s zullen in deze thesis dieper worden bekeken. Per thema worden
steeds 3 categorieën non-profitorganisaties besproken. Meer bepaald betreft deze onderverdeling
verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen en als derde categorie de verenigingen met een
sociaal oogmerk die specifiek beschreven zijn vanuit het oogpunt van de coöperatieve vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid.
In deze masterproef zal niet diep worden ingegaan op de bestaansvoorwaarden van non-
profitorganisaties, de concrete functies of concrete aansprakelijkheden. De focus ligt op de regels
betreffende het bestuur en de controle ervan.
8
I. Definitie governance en non-profitsector
1. Governance staat voor besturen. Een andere veel gebruikte term is good governance. Het doel van
governance is om het goed bestuur van een rechtspersoon te waarborgen. Goed bestuur
veronderstelt intern toezicht op de bestuurders en verantwoording van diens handelingen.
Governance staat dus voor de verhouding tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende taak, de
invulling van deze taken en de wijze waarop men hierover verantwoording aflegt.5 Good governance
zorgt voor de naleving van wetgeving, efficiëntie, de identificatie van problemen en een correcte
afhandeling ervan,… Met andere woorden is governance essentieel voor verenigingen en stichtingen
in de non-profit sector.
2. Voor stichtingen en verenigingen vinden we regels van governance in algemene wettelijke
regelingen, bijzondere wettelijke regelingen, in statuten en in reglementen. Voor bepaalde soorten
stichtingen en verenigingen of bepaalde sectoren zijn er governance codes die de algemene en
sectorale wetgeving aanvullen. Deze codes zorgen ervoor dat beginselen zoals transparantie,
kwaliteit, integriteit en professionaliteit van bestuurders en interne toezichthouders in de realiteit
kunnen worden gewaarborgd.
3. Verschillende verenigingen in de non-profit sector hebben reeds vrijwillig governance codes
aangenomen. Een voorbeeld hiervan is het onderwijs. Verschillende onderwijsniveaus in deze sector
hebben een code goedgekeurd (onder andere de code ‘goed onderwijsbestuur’ in het voortgezet
onderwijs).
4. Non-profit duidt op de afwezigheid van een winstoogmerk. Een non-profitorganisatie heeft niet als
doel om winst te maken. Het doel van dergelijke organisaties is ondersteuning van private of
publieke aangelegenheden voor niet-commerciële doeleinden. De non-profit betreft een brede
waaier aan sectoren zoals onderwijs, ontwikkelingshulp, kunst, etc. Onder de non-profit vallen drie
juridische vormen: de vereniging zonder winstoogmerk, de stichting en de vennootschap met sociaal
oogmerk. De vereniging zonder winstoogmerk en de stichting zijn beiden opgericht om een
belangeloos doel na te streven. Een vennootschap met sociaal oogmerk is een variant op een
gewone vennootschap en streeft geen verrijking van de leden na. Zij kan dus bepaalde
5 J.J.A. HAMERS, C.A. SCHWARZ en D.F.M.M. ZAMAN, Handboek stichting en vereniging: stichting, vereniging,
coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, civielrechtelijk en fiscaalrechtelijk beschouwd, Zutphen, Parijs, 2015, 237.
9
vennootschapsvormen aannemen maar heeft specifieke voorwaarden en verplichtingen met
betrekking tot haar sociaal oogmerk.
5. De focus van deze masterproef ligt voornamelijk op de grotere economische organisaties in de
non-profitsector zoals de organisaties in de gezondheidszorg (ziekenhuizen, psychiatrische
ziekenhuizen, bejaardenzorg, revalidatiecentra, thuisverpleging,…), scholen en niet-gouvernementele
organisaties waarbij er des te meer belang is aan een goed evenwicht tussen de verschillende
actoren. Ook heel wat culturele organisaties (musea) zijn non-profit organisaties. Ook veel grote
bekende organisaties voor goede doelen vallen onder de non-profit (bijvoorbeeld: Pink Ribbon vzw,
WWF België vzw,…).
10
II. De problematiek van de Autocontrole
1. De samenstelling van de raad van bestuur
i. Wettelijke criteria
6. De Raad van bestuur in de vzw bestaat uit bestuurders. In principe kunnen andere personen de
vergadering van de raad van bestuur niet bijwonen, tenzij dit uitdrukkelijk wordt toegelaten. De
statuten kunnen echter wel bepalen dat bestuurders personen mogen uitnodigen op de vergadering
omwille van hun bijzondere kennis. Hierbij bepaalt men best uitdrukkelijk in de statuten dat deze
personen de vergadering enkel zullen bijwonen met raadgevende stem, zodat zij geen invloed
hebben op de beslissing. Tevens is het wenselijk dat alles wat besproken wordt op de vergadering
van de raad van bestuur, vertrouwelijk is.6
7. De wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale
verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (hierna genoemd: “V&S wet) bevat een aantal
specifieke bepalingen wat betreft de samenstelling van de raad van bestuur van de vzw. Artikel 13
eerste lid stelt dat de raad van bestuur een collegiaal orgaan is dat bestaat uit ten minste drie
personen. Deze regel volgt de vroegere praktijk waarbij verschillende vzw’s statutair bepaalden dat
de raad minimum drie bestuurders moest hebben, ook al stelde de wet dat het bestuur kon worden
waargenomen door slechts twee bestuurders.7 Door te opteren voor een oneven samenstelling
worden blokkades in de besluitvorming van de raad van bestuur vermeden.8 De statuten mogen een
hoger minimumaantal opleggen vermits de wet geen maximumaantal bepaalt.
8. Het eerste lid van artikel 13 bepaalt voorts dat de raad van bestuur is samengesteld uit slechts
twee bestuurders wanneer er maar drie personen lid zijn van de vzw. Het eerste lid van artikel 13
bepaalt ook dat “Het aantal bestuurders in elk geval altijd lager moet zijn dan het aantal personen
dat lid is van de vereniging”. Met deze regels tracht men autocontrole te vermijden en misbruik
6 K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 148-149. 7 F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 212, nr. 71. 8 D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 175, nr. 175.
11
tegen te gaan.9 Indien de raad van bestuur bestaat uit alle werkende leden zou ze immers zichzelf
controleren.10
9. Aanvankelijk stelde men voor om het aantal leden van de raad van bestuur te beperken tot twee
derde van het aantal bestuurders van de algemene vergadering.11 Dit amendement werd echter niet
goedgekeurd en dus hield men het op een minder strenge regeling. Van Gerven meent dat de
beperking die in de huidige V&S-wet te vinden is niks aanbrengt. Het zal er volgens hem enkel toe
leiden dat in een vzw waar de leden zelf willen besturen, één iemand uit de boot zal vallen. Ook de
bepaling dat er slechts twee bestuurders zijn wanneer er maar drie leden zijn valt volgens hem te
betreuren. Zij zullen immers heel gemakkelijk in een impasse terechtkomen.
10. De wetgever beoogde met het tweede en derde lid van artikel 13 V&S-wet een bijkomende
daadwerkelijke externe controle op de raad van bestuur. F. Hellemans stelt dat bij vzw’s waarbij men
niet aan de vereiste voldoet men zal zoeken naar oplossingen voor deze vereiste zonder dat men het
doel van deze regel in acht neemt, namelijk een vorm van externe controle.12
11. In kleine vzw’s die maar uit drie leden bestaan en waarvan de raad van bestuur bijgevolg uit
slechts 2 leden mag bestaan, is het de facto wel mogelijk om een eenhoofdig bestuur te installeren.
Dit kan gebeuren door de toekenning in de statuten van een doorslaggevende stem aan de voorzitter
van de raad van bestuur in het geval van staking van stemmen. Een dergelijke clausule is in de
vennootschapswet expliciet ongeldig verklaard in artikel 518 §1 derde lid voor de NV. Hoewel deze
statutaire clausule dus op zich ook nietig zou moeten zijn bij de vzw, is dit niet als dusdanig expliciet
bepaald.
12. Artikel 34 §1 V&S-wet bepaalt dat bij de stichting, de raad van bestuur dient te bestaan uit
minstens drie leden die op collegiale wijze samen besturen. Vermits er bij de stichting geen
algemene vergadering bestaat die de raad van bestuur controleert heeft men op deze manier
wederzijdse controle van de bestuurders onderling trachten te bewerkstelligen.13 Bij voorkeur wordt
de raad van bestuur samengesteld uit een onpaar aantal bestuurders om staking van stemmen te
9 F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 212, nr. 71. 10
K. VISSERS, De VWZ naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 135. 11
Amendement nr. 132 (M. HORDIES) op het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 27 juni 1921, Parl. St.
Senaat, 1999-2000, 2-283/8, 9. 12
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 212, nr. 71. 13 L. WEYTS, “De private stichting: een nieuwe uitdaging voor het notariaat”, T.Not. 2004, afl. 2, 83.
12
vermijden. De statuten kunnen een hoger minimumaantal leden opleggen vermits de wet enkel een
minimum voorschrijft. De statuten kunnen een doorslaggevende stem toekennen aan de voorzitter
van de raad van bestuur of voorzien in een verplichte bevestiging of goedkeuring van de beslissing
door een ander orgaan.14
13. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. Indien de VSO
de vorm aanneemt van een CVBA (coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) stelt
artikel 378 wetboek vennootschappen dat “Bij stilzwijgen van de statuten wordt de coöperatieve
vennootschap bestuurd door één bestuurder, al dan niet vennoot, benoemd door de algemene
vergadering”.
ii. Bevoegdheid om bestuurders te benoemen en benoemingsvoorwaarden
14. Artikel 4 V&S-wet bepaalt uitdrukkelijk dat de algemene vergadering de exclusieve bevoegdheid
heeft om bestuurders van de vzw te benoemen. Van deze bevoegdheid kan men niet in de statuten
afwijken. De wet bepaalt geen andere criteria dan het minimum aantal bestuurders in artikel 13 van
de V&S-wet. De bestuurders die zetelen in de raad van bestuur hoeven dus niet noodzakelijk
werkelijk lid of toetredend lid te zijn, tenzij de statuten dit vereisen. De statuten kunnen
voorwaarden stellen om als bestuurder benoemd te mogen worden zoals leeftijd of bekwaamheid.15
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen tot bestuurder worden benoemd.16
15. Artikel 29 §1 V&S-wet stelt duidelijk dat de stichting rechtspersoonlijkheid verkrijgt vanaf de dag
dat de statuten en akten betreffende de benoeming van bestuurders worden neergelegd. Hiernaast
stelt artikel 28 5 a) V&S-wet ook uitdrukkelijk dat de statuten bij de oprichting minstens moeten
vermelden: “de wijze van benoeming, van afzetting en van ambtsbeëindiging van de bestuurders, de
omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij deze uitoefenen”. De stichters duiden de
bestuurders van de stichting dus aan bij de oprichting.17
16. De wet bepaalt echter niks over de wijze waarop de bestuurders tijdens het bestaan van stichting
benoemd dienen te worden. Normalerwijze zal dit door de statuten worden ingevuld. Deze kunnen
14
D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 116-119, nr. 71-74. 15
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 472-473, nr. 727-732. 16
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 174, nr. 174. 17
D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 116-119, nr. 71-74.
13
voorzien in hoedanigheidsvereisten zoals een bepaalde opleiding of een minimum- of
maximumleeftijd waaraan men moet voldoen om benoemd te kunnen worden als bestuurder. Ook
bepaalde quora betreffende aanwezigheden of beslissingen voor de benoeming van bestuurders
kunnen worden ingevoerd. Tevens is het mogelijk om een voorzitter van de raad van bestuur aan te
stellen in de statuten. 18
17. De bevoegdheid tot benoeming van een bestuurder kan in de statuten toevertrouwd worden aan
de stichter(s), de raad van bestuur zelf (coöptatie), een bepaald daartoe opgericht comité binnen de
stichting of aan een onafhankelijke derde.19 Indien niets in de statuten is bepaald, geschiedt de
benoeming van nieuwe bestuurders door de bestaande raad van bestuur zelf.20
18. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. Indien de VSO
de vorm aanneemt van een CVBA (coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) stelt
artikel 378 wetboek vennootschappen dat “Bij stilzwijgen van de statuten wordt de coöperatieve
vennootschap bestuurd door één bestuurder, al dan niet vennoot, benoemd door de algemene
vergadering”. De algemene vergadering is in dat geval dan ook benoemd om de bestuurders te
benoemen.
2. De bevoegdheden van de raad van bestuur
19. Artikel 13 tweede lid V&S-wet stelt het volgende: “De raad van bestuur bestuurt de vereniging en
vertegenwoordigt haar in en buiten rechte. Alle bevoegdheden die de wet niet uitdrukkelijk verleent
aan de algemene vergadering, worden toegekend aan de raad van bestuur”. De wet bepaalt dus
uitdrukkelijk dat de raad van bestuur beschikt over de residuaire bevoegdheden.
20. Artikel 4 V&S-wet lijst de uitdrukkelijk voorbehouden bevoegdheden van de algemene
vergadering op, deze zijn:
1. de wijziging van de statuten;
2. de benoeming en de afzetting van de bestuurders;
18
R. VAN BOVEN, “Vormvoorwaarden voor de oprichting van een stichting” in M. DENEF, J. DE LEENHEER, D. DESCHRIJVER en K. GEENS, Vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, (555) 567-571, nr. 72-77. 19
L. WEYTS, “De private stichting: een nieuwe uitdaging voor het notariaat”, T.Not. 2004, afl. 2, 84-85. 20
M. DENEF J. DE LEENHEER, D. DESCHRIJVER en K. GEENS., Vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 567,
nr. 72 en 73.
14
3. de benoeming en de afzetting van de commissarissen en het bepalen van hun bezoldiging
ingeval een bezoldiging wordt toegekend;
4. de kwijting aan de bestuurders en de commissarissen;
5. de goedkeuring van de begroting en van de rekening;
6. de ontbinding van de vereniging;
7. de uitsluiting van een lid;
8. de omzetting van de vereniging in een vennootschap met een sociaal oogmerk;
9. alle gevallen waarin de statuten dat vereisen.
Alle bevoegdheden die niet vooropgesteld zijn als exclusieve bevoegdheid van de algemene
vergadering in artikel 4, komen toe aan de raad van bestuur. D. AJ. Coeckelbergh meent dat het hier
echter gaat om de bevoegdheden die niet door de wet of door de statuten aan een ander orgaan zijn
toegewezen. Indien men het zou begrijpen als alle bevoegdheden die niet aan de algemene
vergadering zijn toegewezen, zou er geen mogelijkheid zijn om via de statuten bevoegdheden toe te
kennen aan andere organen.21
21. Over de bevoegdheden waarover de raad van bestuur beschikt kan alleen zij beslissen, tenzij de
statuten anders bepalen. De statuten kunnen dus de bevoegdheden van de raad van bestuur
beperken. Het is mogelijk dat de statuten vooropstellen dat de goedkeuring van de algemene
vergadering of een ander orgaan vereist is voor bepaalde beslissingen.22 Ook is het mogelijk dat de
bevoegdheid van de raad van bestuur wordt begrensd tot een bepaald bedrag. Door in de statuten
aan de algemene vergadering een groter arsenaal aan bevoegdheden toe te kennen, kan men een te
grote macht van de raad van bestuur vermijden. Dit weerhoudt echter niet het feit dat wanneer de
meeste bestuurders in de algemene vergadering zetelen en zij de meerderheid vormen, zij de facto
ook alleen zullen beslissen over de bevoegdheden van de algemene vergadering.
22. Artikel 13 derde lid V&S-wet stelt uitdrukkelijk dat de bevoegdheidsbeperkingen van de raad van
bestuur die voortvloeien uit de statuten, nooit tegenstelbaar zijn aan derden. Derden mogen zich
baseren op de algemene bestuursbevoegdheid. Enkel de wettelijke voorbehouden bevoegdheden
van de algemene vergadering kunnen hen worden tegengeworpen.23 Bij kwader trouw van de
derden, zal de vzw zich echter wel kunnen bevrijden wanneer de handeling door het onbevoegde
21
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 479-484, nr. 744-754. 22
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 172-174, nr. 171-173. 23
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 479-484, nr. 744-754.
15
orgaan werd gesteld.24 De V&S-wet maakt in dit opzicht gebruik van de Prokura-leer.25 Volgens deze
leer hebben statutaire bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid van een orgaan enkel interne
werking. De omvang van de externe bestuursbevoegdheid kan immers enkel worden beperkt bij
wet.26
23. De raad van bestuur moet wel binnen het statutaire doel handelen bij de uitoefening van zijn
bevoegdheden. De vzw is immers niet gebonden door handelingen gesteld buiten dit doel.27
24. De algemene vergadering beschikt dus over de bevoegdheid om bij het opstellen van de statuten,
de bevoegdheden van de raad van bestuur te bepalen zoals zij wil. Zij kan eveneens de raad van
bestuur geheel of gedeeltelijk ontslagen en nieuwe bestuurders benoemen. Het is echter niet
mogelijk dat de algemene vergadering zich mengt in het bestuur van de vzw, omwille van de
toegekende residuaire bevoegdheden.28 De algemene vergadering beschikt evenwel niet over de
mogelijkheid om de beslissingen van de raad van bestuur ongedaan te maken of aan de raad van
bestuur een verplichting op te leggen om iets te doen. Doet zij dit wel, dan is de gestelde beslissing of
handeling van de algemene vergadering nietig wegens schending van de wettelijke
bevoegdheidsverdeling.
25. Enkel door middel van een statutaire uitzondering of via een exclusieve bevoegdheid van de
algemene vergadering kan worden tussengekomen in het bestuur van de raad van bestuur. Zo heeft
de algemene vergadering de exclusieve bevoegdheid om het bestuur te beoordelen bij de jaarlijkse
kwijting en bij de controle van de jaarrekening. 29 De algemene vergadering is eveneens exclusief
bevoegd om de begroting vast te stellen. Op deze manier kan ze deels de grenzen en richting van het
bestuur bepalen. Het bestuur kan de begroting echter wel overschrijden (tenzij de statuten anders
bepalen) maar moet zich daarvoor kunnen verantwoorden.30
24
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 233, nr. 104. 25
H. DE WULF, De nieuwe vzw-wet: de wet van 27 juni 1921 na de wet van 2 mei 2002, Gent, Academia Press,
2003, 28, nr. 79. 26
M. VAN DE LOOVERBOSCH, Tegenwerpelijkheid van het statutair doel: NV en VZW vergeleken, onuitg.
Masterproef Rechtsgeleerdheid Katholieke Universiteit Leuven, 2012-2013, 11, nr. 16 ; K. BYTTEBIER, E. DE
BATSELIER en E. JANSSENS, Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 82, nr.
25. 27
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 66-68, nr. 44-46. 28
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 479-484, nr. 744-754. 29
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 172-174, nr. 171-173. 30
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 479-484, nr. 744-754.
16
26. Artikel 34 §1 V&S-wet stelt uitdrukkelijk dat “De raad van bestuur bevoegd is om alle handelingen
te verrichten die nodig of dienstig zijn tot verwezenlijking van de doeleinden van de stichting”. De
statuten kunnen deze bevoegdheid beperken. Wanneer dus niets bepaald is door de statuten
beschikt de raad van bestuur over de volheid van bevoegdheid. De statuten kunnen echter de
voorbehouden bevoegdheden van de raad van bestuur niet aan een ander orgaan overdragen.
Artikel 37 §1, §5 en §6 V&S wet stellen dat de goedkeuring van de jaarrekening en de begroting en
de benoeming van de commissaris een voorbehouden bevoegdheid is van de raad van bestuur. Ook
het opmaken van het verslag en de aanwijzing van de bedrijfsrevisor of accountant bij omzetting
naar een stichting van openbaar nut zijn voorbehouden bevoegdheden ingevolge artikel 44 §2 V&S
wet.
27. In tegenstelling tot de regeling van de vzw, heeft de wetgever niet expliciet in de wet voorzien
dat bevoegdheidsbeperkingen in de statuten van de stichting niet tegenwerpelijk zijn aan derden.31
In het oorspronkelijke wetsontwerp stond echter dat statutaire bevoegdheidsbeperkingen van
bestuurders niet aan derden kunnen worden tegengeworpen, ook al zijn ze bekend gemaakt.32 In het
regeringsamendement werd dit geschrapt zonder motivering. Desalniettemin stellen bepaalde
auteurs dat deze bevoegdheidsbeperkingen niet tegenwerpelijk zijn. 33 De toelichting bij het
amendement bepaalt uitdrukkelijk dat “De niet-tegenstelbaarheid van beperkingen van de raad van
bestuur een waarborg vormt ten behoeve van derden”.34 Men kan dus concluderen dat statutaire
beperkingen aan de bevoegdheid van de raad van bestuur niet tegenwerpelijk zijn aan derden.35
28. Artikel 34 §3 V&S wet bepaalt dat ook bij de stichting de raad van bestuur de bestuurstaken
onderling kan verdelen. Deze taakverdeling kan niet aan derden worden tegengeworpen.
29. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. Indien de VSO
31
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 596, nr. 137-138. 32
Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/1, 52. 33
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 572-573, nr. 81-82. 34
Amendement 243 van de Regering op het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 27 juni 1921, Parl. St. Senaat 2000-2001, nr. 2-283/13, 31. 35
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 572-573, nr. 81-82 ; Art. 34 §4 V&S-wet stelt
uitdrukkelijk dat statutaire beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders niet
tegenwerpelijk is aan derden. Dit is een toepassing van de Prokura-leer voor de stichting (A. AYDOGAN,
“[Private stichting] De private stichting in vogelvlucht”, Notariaat 2016, afl. 1, 1-8) ; Derden mogen uitsluitend
afgaan op de algemene bestuursbevoegdheid van de raad van bestuur (D. VAN GERVEN, Handboek
stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 115, nr. 69).
17
de vorm aanneemt van een CVBA is er geen wettelijke bepaling terzake die de bevoegdheden van de
bestuurders bepaalt. De statuten bepalen dus best een regeling hieromtrent.36
3. De beraadslaging van de raad van bestuur
i. Collegiale besluitvorming
30. In wet van 27 juni 1921 werd eveneens geen specifieke regeling over de stemming en
beraadslaging van de raad van bestuur opgenomen. Wanneer men in de statuten de regels niet
omschrijft, wordt algemeen door de rechtsleer aangenomen dat men de algemene beginselen van
collegiale besluitvorming dient te volgen.37 Het feit dat de raad van bestuur functioneert als een
college kan ook impliciet uit artikel 13 V&S-wet worden afgeleid.38 Collegiale besluitvorming houdt in
dat de raad van bestuur slechts rechtsgeldig kan beraadslagen en beslissen wanneer minstens de
helft van de leden ofwel aanwezig ofwel geldig vertegenwoordigd is.39 In se is het dus niet mogelijk
dat één van de bestuurders alleen de beslissingen neemt.
31. Het collegiaal beslissen en uitvoeren van alle beslissingen van de raad van bestuur zorgt soms
voor problemen. De V&S-wet laat toe om specifieke regelingen uit te werken. Zo is het mogelijk dat
de raad van bestuur een bevoegdheidsverdeling uitwerkt onder de bestuurders. De overdracht kan
geen betrekking hebben op de volledige bestuursbevoegdheid, maar wel op een bepaalde
deelbevoegdheid. De bevoegdheidsverdeling die de raad van bestuur uitwerkt kan worden
uitgewerkt in de statuten.40 Artikel 13 derde lid V&S-wet stelt uitdrukkelijk dat deze interne
taakverdeling enkel intern geldt en niet aan derden tegenstelbaar is.
32. Ook wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid laat de wet nuances toe op het principe
van collegialiteit. Zo kunnen bepalingen stellen dat personen alleen of gezamenlijk kunnen optreden
door een vertegenwoordigingsclausule of via de instelling van een dagelijks bestuur.41 Deze clausules
zijn wel tegenstelbaar aan derden indien zij voldoen aan de vereisten van artikel 26novies §3 V&S-
36
H. GEINGER en N. HEIJERICK, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 240. 37
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 223, nr. 88. 38
D. AJ. COECKELBERG, Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005,
494-495, nr. 778 ; F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.),
De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (173) 216-217, nr. 80. 39
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 187, nr. 172. 40
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 217-218, nr. 81-82. 41
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 218-221, nr. 83-86.
18
wet, wat vereist dat de clausules op behoorlijke wijze zijn bekendgemaakt in de bijlagen van het
Belgisch staatsblad.
33. Artikel 34 §2 V&S-wet stelt dat de raad van bestuur van de stichting in wezen een collegiaal
orgaan is. Het principe van collegialiteit zorgt ervoor dat het beheer van de stichting niet aan een
enkeling of een alleen handelende bestuurder kan toekomen. Dit principe is van dwingend recht
omwille van het feit dat er voor de stichting geen wettelijk toezichthoudend ledenorgaan is. Bijgevolg
is een organisatiestructuur nodig die ervoor zorgt dat er controle tussen de bestuurders onderling
is.42 In de statuten kan hiervan dus niet worden afgeweken. In het oorspronkelijke wetsontwerp
werd aan de bestuurders een concurrentiële bestuursbevoegdheid toegekend, maar uiteindelijk
werd dit idee vervangen door de huidige regeling.43
34. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. Indien de VSO
de vorm aanneemt van een CVBA stelt artikel 378 Wetboek vennootschappen uitdrukkelijk dat
indien de statuten niets bepalen, de vennootschap bestuurd wordt door één bestuurder. Deze beslist
dan autonoom. Indien de statuten meerdere bestuurders aanwijzen maar niet bepalen hoe de
beraadslaging zal gebeuren, neemt men algemeen aan dat de bestuurders geen college vormen en
afzonderlijk kunnen beslissen.44
ii. Het aanwezigheidsquorum
35. In de statuten van de vzw kunnen bepalingen worden opgenomen die betrekking hebben op de
beraadslaging van de raad van bestuur. Via een bepaling in de statuten kan het quorum worden
versoepeld of verstrengd. 45 Indien men de aanwezigheidsquora versoepelt, is minstens de
aanwezigheid van één bestuurder vereist.46
36. Als men in de statuten een aanwezigheidsquorum voorziet, specifieert men best ook wat er
gebeurt indien op de eerste vergadering van de raad van bestuur onvoldoende bestuurders aanwezig
42
R. VAN BOVEN, “De Belgische private stichting als certificeringsvehikel: onbekend is onbemind”, TEP 2014,
afl. 2, 118-146. 43
P. LAVRYSEN, “De private stichting: een volwaardig alternatief voor de Nederlandse stichting-
administratiekantoor?”, TBH 2002, afl.9, 685. 44
H. GEINGER en N. HEIJERICK, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 240. 45
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 225, nr. 92. 46
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 187, nr.192.
19
zijn.47 In de praktijk is het gebruikelijk dat men inschrijft in de statuten dat wanneer de eerste raad
van bestuur niet in aantal is, de volgende raad van bestuur wordt samengeroepen en er dan geen
aanwezigheidsquorum geldt. Als een bestuurder dan alleen is, is het dus mogelijk dat deze
bestuurder zelf beslist voor die agendapunten.48
37. De besluiten van de raad van bestuur van de stichting dienen te worden genomen bij gewone
meerderheid van aanwezige of vertegenwoordigde leden. Er moeten minstens twee personen
aanwezig zijn opdat men van een beraadslaging kan spreken, gelet op het feit dat de raad maar uit
drie bestuurders bestaat.49 De bestuurders zijn dus in principe verplicht voorafgaandelijk overleg te
plegen. Artikel 34 §2 2e alinea V&S-wet bepaalt dat ook bij de stichting de statuten in een schriftelijke
besluitvorming kunnen voorzien. Dit kan enkel in de gevallen waar het belang van de stichting en de
dringende noodzakelijkheid dit vereisen.
iii. Stemmingsmeerderheid van de raad van bestuur
38. In de V&S-wet wordt geen stemmingsmeerderheid bepaald voor de raad van bestuur.
Normalerwijze bepalen de statuten van de vzw hoe de stemming zal gebeuren.50 Bij gebrek aan een
bepaling in de statuten gaat de rechtsleer uit van volgende redenering: omdat de raad van bestuur
handelt als een collegiaal orgaan, kan men er vanuit gaan dat een beslissing slechts kan worden
aangenomen indien goedgekeurd door een gewone meerderheid van uitgebrachte stemmen (met
andere woorden: de helft plus één of plus een half).51 Onthoudingen en blanco stemmen tellen niet
mee. De statuten kunnen in de mogelijkheid tot schriftelijke besluitvorming voorzien.52
39. Principieel heeft elke bestuurder één stem. Statutair kan men echter ook voorzien dat bepaalde
bestuurders een vetorecht krijgen.53 De voorzitter heeft bij een staking van stemmen (dit is een gelijk
aantal stemmen zowel vóór als tegen) geen doorslaggevende stem. In dat geval bepalen de statuten
best dat het punt verworpen is, dat de voorzitter toch een doorslaggevende stem heeft of dat een
47
K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2003, 149. 48
P. VANHUYSSE, Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager. 49
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 595, nr. 134. 50
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 497-499, nr. 785-793. 51
K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 150. 52
G. POPPE, C. BOERAEVE, R. DASNOIS en V. MELOTTE, Gids VZW, IVZW en stichtingen, Meerbeek-
Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2005, 105-106. 53
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 497-498, nr. 785-786 ; K. BYTTEBIER, E. DE BATSELIER en E. JANSSENS, Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 76, nr. 20.
20
bepaald aantal bestuurders een doorslaggevende stem bezitten.54 De statuten kunnen eveneens
bepalen dat bij een impasse een ander orgaan binnen de raad van bestuur zal beslissen of dat
bepaalde leden van de raad van bestuur minimaal moeten voorstemmen voor bepaalde
onderwerpen. Ook kunnen ze bijzondere meerderheden of zelfs unanimiteit opleggen voor bepaalde
beslissingen.55
40. Indien de wettelijke of statutaire verplichtingen wat betreft de samenstelling en/of beraadslaging
van de raad van bestuur niet worden nageleefd, kan elke belanghebbende de nietigverklaring
vorderen van het besluit.56
41. Artikel 34 §2 V&S-wet bepaalt uitdrukkelijk dat de stichting een collegiaal orgaan is. Beslissingen
worden genomen door aanwezigheid van de meerderheid van de bestuurders en met een gewone
meerderheid van aanwezige bestuurders. De statuten kunnen een strengere meerderheid voorzien
voor bepaalde of alle beslissingen. Wanneer een van de bestuurders afwezig is, en er dus beslist zal
worden door twee bestuurders is er een risico op blokkade. In de statuten kan men dan ook opteren
om bijvoorbeeld een doorslaggevende stem toe te kennen aan de voorzitter van de raad van
bestuur. Ook kunnen de statuten voorzien dat bij een impasse een onafhankelijke derde als
bestuurder ad hoc wordt aangesteld of dat men beroep zal doen op een bindende derdenbeslissing.
Het is tevens mogelijk om een meervoudig stemrecht te organiseren, voor zover men geen afbreuk
doet aan het collegialiteitsprincipe.57
42. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. Indien de VSO
de vorm aanneemt van een CVBA beslist de aangewezen bestuurder (of eventueel bestuurders)
alleen.58
iv. Vertegenwoordiging op de raad van bestuur
43. In de wet van 27 juni 1921 is geen bepaling betreffende de vertegenwoordiging van bestuurders
opgenomen. Hiervoor dient men dus steeds te kijken naar de statuten of het huishoudelijk reglement
54
K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 150. 55
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 499-500, nr. 793-794. 56
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 234, nr. 107. 57
R. VAN BOVEN, “De Belgische private stichting als certificeringsvehikel: onbekend is onbemind”, TEP 2014,
afl. 2, 218-146. 58
H. GEINGER en N. HEIJERICK, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 240.
21
van de vzw. Indien hierover niets terug te vinden is, zijn er algemene richtlijnen die in de rechtsleer
worden aangenomen.
44. Het bestuursmandaat is persoonlijk (intuitu personae) en de bestuurder dient dus, bij het
stilzwijgen van de statuten, persoonlijk aan de raad van bestuur deel te nemen. In principe kan hij
dus geen volmacht geven aan een andere bestuurder of een derde.59 Het mandaat kan dus niet via
een tussenpersoon worden uitgeoefend.
45. De meerderheidsstelling60 in de rechtsleer neemt aan dat vertegenwoordiging door een andere
bestuurder enkel mogelijk is, indien een volmacht wordt gegeven aan de vertegenwoordigende
bestuurder en mits de statuten het uitdrukkelijk toelaten.61 Indien de statuten niks uitdrukkelijk
bepalen, moet volgens het collegialiteitsprincipe de helft van de bestuurders aanwezig zijn om
rechtsgeldig te kunnen beraadslagen. De vertegenwoordigende bestuurder moet zelf komen
opdagen. Hij moet de specifieke instructies die de volmacht bevat opvolgen. Het moet met andere
woorden gaan om een specifieke volmacht.62 De volmachtdrager spreekt namens de bestuurder en
neemt alle beslissingen in diens naam. ’T Kint (die de minderheidsstelling volgt) stelt echter dat
vertegenwoordiging door een andere bestuurder wettig is, zelfs indien de statuten het niet expliciet
toelaten, aangezien de wetgever dit niet uitdrukkelijk heeft verboden.63
46. In de statuten bepaalt men in de praktijk vaak dat er maximaal één volmacht per persoon kan
worden gegeven. Indien men nalaat dit te doen, maar wel inschrijft in de statuten dat een volmacht
kan worden gegeven, laat men toe dat één enkele bestuurder alle volmachten verzamelt en op die
manier alleen kan beslissen. Ook al gaat het telkens om een specifieke volmacht per raad van
bestuur, dan nog is het mogelijk dat deze bestuurder een belangrijke beslissing alleen neemt als er
een belangrijk agendapunt op de agenda staat.64 In dit opzicht is het dus aangewezen dat hiervoor
een wettelijke regeling wordt uitgewerkt.
59
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 186, nr. 191. 60
Zie o.m. D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 186-187, nr. 191 ; AJ.
COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen, Standaard
Uitgeverij, 2005, 492, nr. 770. 61
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 224-225, nr. 90. 62
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 492-493, nr. 771. 63
PH. ‘t KINT, Les associations sans but lucratif, Brussel, Larcier, 1999, 121. 64
P. VANHUYSSE, Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager.
22
47. Een volmacht aan een derde kan slechts indien de statuten dit uitdrukkelijk toelaten. Er dient dan
een volmacht te worden opgesteld en de vertegenwoordiger dient persoonlijk op te dagen op de
raad van bestuur. Ook hier dienen de specifieke instructies in de volmacht te worden opgevolgd.
Vertegenwoordiging door een derde is uitzonderlijk en is enkel mogelijk als laatste uitweg.65 Dit is
logisch aangezien op de raad van bestuur informatie betreffende de vzw wordt besproken en men
normalerwijze deze informatie niet aan derden kan meedelen, tenzij met instemming van de raad
van bestuur zelf.66
48. Een rechtsgeldige vertegenwoordiger van een bestuurder heeft op de vergadering hetzelfde
stemrecht als elk ander lid en dient te worden meegeteld voor de berekening van het quorum.67
49. Ook bij de stichting is principieel het bestuursmandaat persoonlijk en kan het niet via een
tussenpersoon worden uitgeoefend. Zo kan een bestuurder dan ook in de regel geen volmacht geven
aan een medebestuurder die hem zal vertegenwoordigen op de raad van bestuur. Echter, indien de
statuten uitdrukkelijk bepalen dat een bestuurder een volmacht kan verlenen aan een andere
bestuurder, dan is vertegenwoordiging mogelijk. De volmachtdrager vertegenwoordigt in dat geval
de bestuurder. Hij spreekt namens de vertegenwoordigende bestuurder en kan namens hem ook alle
beslissingen nemen. Wanneer in de volmacht bijzondere instructies worden bepaald, dient de
volmachtdrager deze te volgen.68
50. De vergaderingen van de raad van bestuur bij de stichting zijn vertrouwelijk vermits men immers
beraadslaagt en informatie uitwisselt over uitsluitend private zaken betreffende de stichting. Zo
kunnen bestuurders aan derden geen inlichtingen verstrekken met betrekking tot deze informatie,
zonder dat het bevoegde orgaan van de stichting hiertoe instemt.69 Een volmacht aan een derde is
bijgevolg dan ook niet mogelijk.
51. De mogelijkheid om een volmacht te geven aan een andere bestuurder in de vennootschap met
sociaal oogmerk wordt beheerst door de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de gekozen
65
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 492-493, nr. 772. 66
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 187, nr. 191. 67
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 493, nr. 773. 68
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 132, nr. 91 en R. VAN BOVEN, De
Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 77, nr. 213. 69
B. TILLEMAN, “De plicht tot geheimhouding en discretie van bestuurders”, T.R.V., 1992, 285.
23
vennootschapsvorm.70 Er heerst een algemeen vermoeden dat in vennootschappen het mandaat van
een bestuurder intuitu personae is. Een bestuurder in een vennootschap is namelijk gekozen omwille
van bepaalde persoonlijke capaciteiten. In de regel kan een bestuurder zich dan ook niet laten
vertegenwoordigen op de raad van bestuur, behoudens indien de statuten dit wel toelaten. Het
geven van een volmacht kan enkel in uitzonderlijke gevallen worden gegeven, namelijk wanneer men
daadwerkelijk verhinderd is om deel te nemen aan de raad van bestuur.71
4. Het orgaan van dagelijks bestuur
i. Algemeen
52. Art 13bis V&S-wet voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om statutair het dagelijks bestuur op
te dragen in de vzw aan “één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid, die ofwel alleen, ofwel
gezamenlijk ofwel als college optreden”.
53. Opdat er dus sprake is van een orgaan van dagelijks bestuur moet men hierin statutair voorzien.
In de statuten van de vzw kan men de raad van bestuur de mogelijkheid geven om een orgaan van
dagelijks bestuur in te stellen, dan wel een verplichting om hierin te voorzien.72 Artikel 2 7 c) V&S-
wet stelt uitdrukkelijk dat de statuten ten minste moeten vermelden “in voorkomend geval, de wijze
van benoeming, ambtsbeëindiging en afzetting van de personen aan wie het dagelijks bestuur van de
vereniging is opgedragen overeenkomstig artikel 13bis, eerste lid, de omvang van hun bevoegdheden
en de wijze waarop zij die uitoefenen, ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college”. Wanneer
het orgaan van dagelijks bestuur slechts uit één persoon bestaat, betekent dit dat hij/zij altijd alleen
kan beslissen over de bevoegdheden van het dagelijkse bestuur. Indien meerdere personen worden
aangesteld, moeten de statuten echter wel specifiëren of zij de bevoegdheid alleen, gezamenlijk of
als college uitoefenen.
54. Wat betreft de stichtingen stelt artikel 35 V&S-wet uitdrukkelijk dat “het dagelijks bestuur van de
stichting, alsook de vertegenwoordiging van de stichting wat dat bestuur aangaat, mogen op de wijze
bepaald in de statuten worden opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurders, die
70
Art 664 W. Venn. 71
B. TILLEMAN, Bestuur van vennootschappen: statuut, interne werking en vertegenwoordiging, Brugge, Die
Keure, 2005, 511-512, nr. 838. 72
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 644, nr. 1091.
24
alleen of gezamenlijk optreden”. Dergelijke statutaire beperking is tegenwerpelijk aan derden vanaf
de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.73
55. Artikel 35 V&S-wet bepaalt ook uitdrukkelijk dat de benoeming, afzetting en bevoegdheden van
het orgaan van dagelijks bestuur moeten worden geregeld door de statuten. Het orgaan van dagelijks
bestuur kan bestaan uit één of meer personen die niet noodzakelijk bestuurder moeten zijn.
Wanneer men ervoor kiest om het dagelijks bestuur te laten bestaan uit meerdere personen moet
men in de statuten bepalen of deze alleen, gezamenlijk dan wel als college optreden.74
56. Wat betreft de VSO, moeten de desbetreffende regels van het vennootschapsrecht worden
gevolgd. Dit is afhankelijk van de juridische vennootschapsstructuur die zij aanneemt. In het VSO-
statuut wordt niets specifiek bepaald wat betreft het orgaan van dagelijks bestuur. Wat betreft de
coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is er geen uitdrukkelijke wettelijke
bepaling over het dagelijks bestuur. Zij kunnen echter wel via de statuten voorzien in de instelling
van een orgaan van dagelijks bestuur.75 ’T Kint meent echter dat men ook zonder statutaire bepaling
bevoegdheden van dagelijks bestuur mag delegeren wanneer men deze delegatie goed omschrijft.76
Het dagelijks bestuur kan worden toegekend aan éen of meer bestuurders of derden.77
ii. Bevoegdheden van het orgaan van dagelijks bestuur
57. Omwille van het feit dat het dagelijks bestuur kan worden toegekend aan één enkele bestuurder
is het belangrijk om na te gaan wat onder het dagelijks bestuur wordt verstaan. Hij/zij kan immers
alleen beslissen over die materies die het orgaan van dagelijks bestuur aangaat.
58. In de V&S-wet is geen enkele bepaling opgenomen die expliceert wat er onder “dagelijks
bestuur” moet worden verstaan. Ook in de rechtsleer is er geen beschrijving te vinden van wat nu
onder dagelijks bestuur moet worden verstaan. In de rechtspraak vindt men ook niets terug over dit
begrip bij de vzw’s. Bij de invulling van het begrip dagelijks bestuur bij de vzw, zal men wegens
gebrek aan precieze bepaling door de vzw-wet en specifieke rechtspraak hieromtrent, zich inspireren
op de invulling die door het Hof van Cassatie aan dit begrip werd gegeven in het kader van de NV.
73
Artikel 35 V&S-wet ; M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 597-598, nr. 145. 74
D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 143-144, nr. 105 en 106. 75
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 340, nr. 486. 76
J. ‘T KINT en M. GODIN, Les sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1968, 239, nr. 714. 77
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 340, nr. 486.
25
59. In een Cassatiearrest van 17 september 1968 heeft het hof een beschrijving gegeven van het
dagelijks bestuur met betrekking tot een naamloze vennootschap.78 Het dagelijks bestuur betreft
volgens het hof handelingen of verrichtingen “die door het dagelijks leven van de vennootschap
worden vereist of die zowel wegens hun gering belang als wegens de noodzakelijkheid van een snelle
oplossing de tussenkomst van de raad van bestuur zelf niet rechtvaardigen”.
60. Uit deze rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft D. Van Gerven een opdeling gemaakt van de
soorten handelingen die volgens deze omschrijving onder het dagelijks bestuur vallen.79 Uit die visie
blijkt dat het dagelijks bestuur bestaat uit 3 soorten handelingen:
1) handelingen die nodig zijn voor het dagelijks leven ;
2) handelingen die niet behoren tot categorie 1 maar die van gering belang zijn ;
3) handelingen die niet behoren tot categorie 1 en 2 maar van dringende aard zijn, zodanig dat
zij niet kunnen wachten op een tussenkomst van het bestuursorgaan.
61. Onder de eerste categorie vallen alle zaken die het dagelijks of regelmatig functioneren van de
vzw betreffen. Dit is afhankelijk van de specifieke activiteit van de vzw.80 Tot de tweede categorie
behoren de handelingen die niet nodig zijn voor het dagelijks bestuur van de vzw maar qua financieel
en strategisch oogpunt van gering belang zijn voor de vzw. Dit kan bijvoorbeeld het aanschaffen van
nieuwe computers betreffen voor nieuwe medewerkers of het aankopen van een wagen voor een
directeur.81 De derde categorie omvat alle hoogdringende beslissingen die indien zij zouden worden
uitgesteld, schade zouden toebrengen aan de vzw. Dit omvat onder andere het ontslag van een
werknemer om dringende redenen, het instellen van een gerechtelijke procedure omdat anders de
termijn zou verstrijken,…82
62. In een recenter Cassatiearrest van 26 februari 2009 heeft het Hof het dagelijks bestuur beperkt
tot (1) handelingen die nodig zijn voor de dagelijkse werking en (2) handelingen die dringend en van
gering belang zijn, zodanig dat zij niet kunnen wachten op een tussenkomst van het bestuursorgaan.
Met deze strengere omschrijving sluit men een reeks beslissingen uit het begrip dagelijks bestuur
waarvan aan de hand van oude Cassatiearresten werd aanvaard dat ze onder het dagelijks bestuur
78
Cass., 17 september 1968, A.C., 1969, 60 ; R.P.S., 1970, 197 en Pas., 969, 61 ; Cass., 21 februari 2000, J.T.T., 2000, 300 en T.R.V., 2000, 283. 79
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 194-197, nr. 204. 80
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 657, nr. 1128. 81
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 657, nr. 1128. 82
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 195, nr. 104.
26
vallen. Het gaat hierbij om dringende handelingen die niet de dagelijkse werking betreffen en ook
niet van gering belang zijn.83 Ook voor wat betreft vzw’s zal men dus bij gebrek aan wettelijke
invulling van het begrip dagelijks bestuur, deze strengere invulling van het Hof van Cassatie volgen.
63. Het is niet mogelijk om de omvang van het dagelijks bestuur uit te breiden in de statuten of door
een beslissing van de raad van bestuur. Noch is het mogelijk om een ruimere bestuursbevoegdheid
te verlenen aan het orgaan van dagelijks bestuur vermits zij zich anders op het terrein van de raad
van bestuur zou begeven.84 Heel uitzonderlijk is het wel mogelijk om via de statuten bijzondere
bevoegdheden bovenop het dagelijks bestuur toe te kennen aan het orgaan van dagelijks bestuur. In
dat geval moet het echter gaan om concrete bevoegdheden die de algemene bestuursbevoegdheid
van de raad van bestuur geenszins beperken.85
64. Niets verhindert echter dat men de omvang van het dagelijks bestuur in de statuten kwantitatief
of kwalitatief beperkt. Voor die zaken die buiten de beperking vallen, is vervolgens een besluit van de
raad van bestuur vereist opdat de beslissing geldig is. Deze beperkingen hebben enkel intern volle
werking.86 Ten aanzien van derden zijn de beperkingen in de statuten wat betreft de bevoegdheid
van het orgaan van dagelijks bestuur ingevolge artikel 13bis tweede lid V&S-wet niet tegenwerpelijk.
65. Bij twijfel of een bepaalde handeling al dan niet onder het dagelijks bestuur valt, is het aan te
raden dat deze handeling wordt bekrachtigd door de raad van bestuur.87 De uitvoering van deze
bekrachtiging kan zowel voor als na het nemen van de beslissing door het orgaan van dagelijks
bestuur.88
66. Normalerwijze zal ingevolge de aangehaalde rechtsleer en rechtspraak, het orgaan van dagelijks
bestuur dus niet over fundamentele en zwaarwichtige zaken kunnen beslissen. Sinds het
Cassatiearrest van 26 februari 2009 is het niet langer mogelijk om door het toekennen van bijzondere
welomschreven bevoegdheden aan het orgaan van dagelijks bestuur, bepaalde zwaarwichtige
83
D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen: Algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, 579, nr. 308. 84
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 195, nr. 104. 85
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 659, nr. 1131. 86
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 221-222, nr. 86. 87
D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 195, nr. 104. 88
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 660, nr. 1133.
27
beslissingen te laten nemen door één enkele bestuurder. Het is immers vereist dat het gaat
handelingen van gering belang.
67. Wat betreft de stichting bevat de V&S-wet geen omschrijving van het dagelijks bestuur. Net zoals
voor de vzw, volgt men de omschrijving ut supra die door het Hof van Cassatie werd gegeven. Ook bij
de stichting is het in geen geval mogelijk om het dagelijks bestuur uit te breiden in de statuten of via
een beslissing van de raad van bestuur. Wel is het mogelijk om los van het dagelijks bestuur,
bepaalde welomschreven bevoegdheden van gering belang toe te kennen die de algemene
bestuursbevoegdheid van de raad van bestuur onverlet laten.89 In principe is het dus daar ook niet
mogelijk dat een persoon bevoegd met het dagelijks bestuur, een zwaarwichtige beslissing neemt
vermits dit niet tot de bevoegdheden van het dagelijks bestuur kan behoren.
68. Vermits er voor de vennootschap met sociaal oogmerk geen specifieke bepalingen zijn hierover,
dient men terug te vallen op de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de aangenomen
vennootschapsvorm.90 Wat betreft de CVBA zijn er geen wettelijke bepalingen terug te vinden
omtrent het dagelijks bestuur. Ook op de CVBA is de gegeven definitie van het Hof van Cassatie (ut
supra) van toepassing. Alle handelingen die de dagelijkse gang van zaken in de onderneming
uitmaken, behoren tot het dagelijkse bestuur.91
iii. Verhouding raad van bestuur en orgaan van dagelijks bestuur
69. In de statuten kan worden beschreven hoe deze twee organen zich ten opzichte van elkaar
verhouden. Indien de statuten niets bepalen wordt algemeen aangenomen dat de delegatie van het
dagelijks bestuur aan het orgaan van dagelijks bestuur, de bevoegdheden van de raad van bestuur
niet beperken. Er is aldus geen exclusiviteit. De raad van bestuur blijft echter nog steeds bevoegd om
beslissingen van dagelijks bestuur te nemen.92
70. De bevoegdheidstoebedeling van het dagelijks bestuur is bijgevolg niet definitief. De raad van
bestuur is immers bevoegd om alles wat zij zelf wil beslissen, naar zich te trekken.93
89
D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 143, nr. 104. 90
Art 664 W. Venn. 91
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 341, nr. 487. 92
D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 194-195, nr. 204. 93
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 660-662, nr. 1134.
28
71. Dit basisprincipe houdt dus ook in dat de raad van bestuur verantwoordelijk blijft voor het
dagelijks bestuur. Daarom zal de raad van bestuur tevens toezicht moeten uitoefenen op het
dagelijks bestuur. Bij gebrek hieraan kan er sprake zijn van aansprakelijkheid.94
72. Hetzelfde principe geldt ook voor de stichting. Door het dagelijks bestuur te delegeren, wordt de
raad van bestuur niet beperkt in haar bevoegdheden. De raad van bestuur kan nog steeds
beslissingen van dagelijks bestuur nemen.95
73. Ook voor een VSO die de vorm aanneemt van een CVBA blijft de raad van bestuur bevoegd naast
de aangestelde dagelijks bestuurders wat betreft het dagelijks bestuur.96
iv. Verhouding directiecomité en het orgaan van dagelijks bestuur
74. Art. 524bis W. Venn. voorziet in de mogelijkheid voor de NV om een directiecomité op te richten.
Het gaat om een facultatief orgaan. Het directiecomité kan worden beschouwd als een tussenschot
tussen het dagelijks bestuur en de raad van bestuur. Aan dit comité kunnen overdraagbare
bestuursbevoegdheden van de raad van bestuur worden toegekend. Het directiecomité staat onder
toezicht van de raad van bestuur en kan statutaire of via een beslissing van de algemene vergadering
worden opgericht.97
75. Wat betreft vzw’s, stichtingen en VSO-CVBA voorziet de wet niet uitdrukkelijk in dergelijke
mogelijkheid. De wet bevat enkel de mogelijkheid tot instelling van twee facultatieve organen : (1)
orgaan van dagelijks bestuur en (2) een orgaan van vertegenwoordiging. Naast deze organen is het
wel mogelijk om statutair andere comités in het leven te roepen. Let wel: comités zijn geen organen
van de vzw en bestaan louter voor de interne werking van de vzw of stichting. Statutair is het
mogelijk om deze comités een bijzondere vertegenwoordigingsbevoegdheid toe te kennen
overeenkomstig de regels van lastgeving. Op deze manier kan de vzw/stichting een directiecomité in
het leven roepen.
94 D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 194-195, nr. 204 ; D. AJ. COECKELBERGH,
Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 660-662, nr. 1134. 95 D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, BIBLO, 2004, 144-145, nr. 106. 96 A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 340, nr. 486. 97 J. DELANOTE, Inrichting van het directiecomité: Benoeming en ontslag van directieleden, bezoldiging van
directiecomitéleden en hun sociaalrechtelijk statuut, Brussel, Larcier, 2014, 20, nr. 34 en 36.
29
76. Het directiecomité en het dagelijks bestuur kunnen bijgevolg naast elkaar bestaan. Het is echter
ook mogelijk om het dagelijks bestuur zelf op te dagen aan een directiecomité.98
5. Verantwoording van het bestuur, controle van de jaarrekening en kwijting
i. Controle door de algemene vergadering
77. Artikel 4 V&S-wet somt de exclusieve bevoegdheden van de algemene vergadering op. De raad
van bestuur beschikt over bevoegdheden die door de wet of de statuten niet uitdrukkelijk aan de
algemene vergadering zijn voorbehouden.99 Zij beschikt met andere woorden over de residuaire
bevoegdheden en dus de bevoegdheden die niet vermeld zijn in artikel 4.100 De raad van bestuur
moet onder meer de jaarrekening opmaken en de begroting.101 De algemene vergadering houdt
toezicht op het bestuur via haar wettelijke taken en bevoegdheden. Zo is de algemene vergadering
ook bevoegd om besluiten te nemen aangaande de benoeming en het ontslag van bestuurders.102 De
algemene vergadering beschikt echter niet over de bevoegdheid om zich te mengen in het bestuur
van de raad van bestuur, behoudens uitzonderingen die zijn opgenomen in de statuten.103 Omwille
van het feit dat de algemene vergadering niet kan tussenkomen in het bestuur van de raad van
bestuur en enkel middels haar statutair toegekende bevoegdheden controle kan uitoefenen, is de
controlebevoegdheid van de algemene vergadering dan ook beperkt. In principe heeft de algemene
vergadering geen inzicht in de verscheidene contracten die de raad van bestuur afsluit en is het op
die manier voor het bestuur mogelijk om voor zichzelf vrij gunstige regelingen in te schrijven. Deze
mogelijkheid wordt beperkt doordat men zich bij inzage en goedkeuring van de begroting en de
jaarrekening een beeld kan vormen van de handelingen die de raad van bestuur heeft verricht en de
omvang ervan. Wanneer een bepaalde handeling immers zodanig buitensporig is, zullen de financiële
implicaties hiervan zichtbaar zijn in de jaarrekening en de begroting.
98
D. VAN GERVEN, “De wet op verenigingen en stichtingen: bespreking van de wijzigingen aangebracht door
de wet van 2 mei 2002”, RW 2002, nr. 25, 961-980. 99
K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 151. 100
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 226, nr. 93. 101
Af te leiden uit het ontbreken van deze bevoegdheden in art. 4 V&S-wet dat de exclusieve bevoegdheden van de algemene vergadering opsomt. 102
J.J.A. HAMERS, C.A. SCHWARZ en D.F.M.M. ZAMAN, handboek stichting en vereniging: stichting,
vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, civielrechtelijk en fiscaalrechtelijk beschouwd, Zutphen, Parijs, 2015, 218. 103
K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 119, nr. 205.
30
78. Ook in de stichting dient de raad van bestuur binnen zes maanden na de afsluitingsdatum van het
boekjaar de begroting en de jaarrekening op te maken.104 In de stichting is er geen sprake van een
algemene vergadering, het bestuur beslist dus autonoom. Uit artikel 37 §6 V&S-wet, dat stelt dat de
door de raad van bestuur goedgekeurde jaarrekening dient te worden neergelegd bij de Nationale
Bank van België, moet de verplichting tot goedkeuring van de jaarrekening worden afgeleid.105 In de
statuten kan men bepalen dat de raad van bestuur de jaarrekening moet voorleggen aan een
adviesorgaan alvorens zij de jaarrekening goedkeurt. Eveneens kunnen de statuten stellen dat de
raad van bestuur de jaarrekening ter goedkeuring moet voorleggen aan een toezichtsorgaan. Voor
grote stichtingen is er in dit opzicht dus geen controle door een apart orgaan tenzij de statuten het
voorzien.
79. Wat betreft de vennootschap met sociaal oogmerk moet worden gekeken naar de specifieke
vennootschapsvorm die zij aanneemt.106 In de wet staat uitdrukkelijk dat het goedkeuren van de
jaarrekening, inclusief de toewijzing van het resultaat en de kwijting aan bestuurders en de
commissaris tot de bevoegdheid van de algemene vergadering behoort.107 Hiernaast kunnen de
statuten de bevoegdheid van de algemene vergadering wat betreft de CVBA vrij vastleggen en
uitbreiden of beperken. In de CVBA is de bevoegdheid van de raad van bestuur residuair. Dit houdt in
dat alle bevoegdheden die niet uitdrukkelijk aan het bestuur zijn toegekend, aan de raad van bestuur
toekomen.108
ii. Goedkeuring van de jaarrekening en de begroting
80. De verplichting om een jaarrekening op te maken houdt in dat men een overzicht opmaakt met
de staat van ontvangsten en uitgaven, alsook een bijhorende toelichting. Deze verplichting wordt
later in deze thesis uitgebreid besproken.109 De verplichting om een begroting op te maken houdt in
dat het bestuur een overzicht opstelt van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor een bepaalde
periode.110 De begroting dient jaarlijks te worden opgesteld. In de vzw-wet werd geen specifieke
bepaling opgenomen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de begroting. Het verslag aan de
104
Art. 37 §1 V&S-wet. 105
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 157, nr. 460. 106
Art. 664 W. Venn. 107
Art. 410 W. Venn. 108
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 278-279, nr.
407. 109
Zie IV. Problematiek van de transparantie. 110
Art. 17 §1 V&S-wet ; Art. 37 §1 V&S-wet.
31
koning111 raadt aan om de begroting op dezelfde wijze op te stellen als de statuten waaruit de
jaarrekening bestaat.112
81. Middels de taak van de algemene vergadering om de jaarrekening en de begroting goed te
keuren, kan zij controle uitoefenen op de raad van bestuur.113 In de regel worden de jaarrekening en
de begroting goedgekeurd op de jaarlijkse gewone algemene vergadering. Deze vergadering moet
binnen de zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar plaatsvinden, gezien binnen deze
termijn de begroting en de jaarrekening moeten worden voorgelegd ter goedkeuring. 114 De
jaarrekening en de begroting worden goedgekeurd door middel van een gewone meerderheid. Een
ruimere meerderheid kan worden vereist in de statuten.115
82. De controle op de boekhouding en de jaarrekening gebeurt zowel in grote als kleine vzw’s door
werkende leden of anderen. Het volstaat dat men hiertoe een schriftelijk verzoek richt aan de raad
van bestuur. Het tijdstip van controle wordt vervolgens onderling afgesproken. Via deze mogelijke
controle kunnen werkende leden zich voldoende informeren alvorens zij de jaarrekening goedkeuren
en kwijting verlenen.116 In dit kader is de algemene vergadering ook bevoegd om een accountant of
andere persoon te belasten met het onderzoeken van de balans en de staat van baten en lasten met
toelichting.117
83. Er zijn geen minimale vormvereisten opgelegd door de wetgever waaraan de begroting moet
voldoen. Aan de goedkeuring van de begroting is echter wel een rechtsgevolg verbonden. Wat
betreft de inkomsten heeft het tot gevolg dat het bedrag van de ledenbijdrage door de leden wordt
goedgekeurd. Wat betreft de uitgaven heeft de goedkeuring tot gevolg dat de raad van bestuur
gemachtigd wordt om binnen het budget en het uitgestippelde beleid, de vzw te besturen. Bij het
overschrijden van deze beperkingen kan dit zorgen voor persoonlijke aansprakelijkheid van de
111
Verslag aan de Koning bij het KB 26 juni 2003, BS 11 juli 2003, 37655. 112
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 245, nr. 40. 113
Art.17 §1 V&S-wet ; F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF
(ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (173) 196, nr. 43. 114
Art.17 §1 V&S-wet. 115
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, afl. 5, 460. 116
S. MATHEI, “De VZW stap voor stap”, Gent, Larcier, 2010, 229, nr. 472-474. 117
J.J.A. HAMERS, C.A. SCHWARZ en D.F.M.M. ZAMAN, handboek stichting en vereniging: stichting,
vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, civielrechtelijk en fiscaalrechtelijk beschouwd, Zutphen, Parijs, 2015, 219.
32
bestuurders. Het is echter wel mogelijk voor de algemene vergadering om deze maatregelen te
bekrachtigen.118
84. In de vzw is er geen verplichting voor de bestuurders om een jaarverslag op te stellen, in
tegenstelling tot vennootschappen.119 Het ontbreken van die verplichting voor vzw’s is vermoedelijk
te wijzen op een onbedachtzame toepassing van de wetsbepalingen. Er is namelijk nog geen sprake
geweest van een debat over de verplichting tot het opstellen van een jaarverslag. Volgens A. Kilesse
en E. Vanderstappen valt het moeilijk te begrijpen waarom grote vzw’s aan zware boekhoudkundige
verplichtingen onderworpen zijn maar niet de verplichting hebben tot het opstellen of neerleggen
van een jaarverslag.120
85. Ook in de stichting dient de raad van bestuur binnen zes maanden na de afsluitingsdatum van het
boekjaar de begroting en de jaarrekening op te maken.121 In de stichting is er geen sprake van een
algemene vergadering en is het dus de raad van bestuur die haar eigen opgemaakte jaarrekening en
begroting goedkeurt, zonder enige controle. Uiteindelijk zal er echter wel controle zijn op de
financiële toestand, de jaarrekening, de verrichtingen vastgesteld in de jaarrekening en de
regelmatigheid in het licht van de wet en de statuten, doordat in grote stichtingen de verplichting
geldt tot aanstelling van een commissaris.122 De commissaris zal hierover dan een verslag uitbrengen,
bij voorkeur alvorens de jaarrekening en de begroting is goedgekeurd. Dit verslag zal ten slotte
worden neergelegd samen met de jaarrekening.123
86. Wat betreft de vennootschap met sociaal oogmerk moet worden gekeken naar de specifieke
vennootschapsvorm die zij aanneemt. Uit artikel 411 W. Venn valt af te leiden dat de raad van
bestuur van de coöperatieve vennootschap (met sociaal oogmerk) verplicht is om de jaarrekening en
het jaarverslag op te maken. De algemene vergadering zal deze dan vervolgens goedkeuren.
118
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486. 119
P. VAN OMMESLAGHE en P. ’T KINT, “le droit des ASBL, tome 1: aspects civils et commerciaux”, Brussel,
Larcier, 2013, 373. 120
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 285, nr. 180. 121
Art. 37 §1 V&S-wet. 122
D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 229, nr.207. 123
Art. 37 §6 eerste lid V&S-wet.
33
iii. De kwijting
87. Naast goedkeuring van de begroting en de jaarrekening heeft de algemene vergadering nog een
tweede controlebevoegdheid. Zij beschikt over de specifieke bevoegdheid om kwijting te verlenen
aan haar bestuurders.124 Kwijting is de erkenning door de algemene vergadering dat de bestuurders
hun taak naar behoren hebben uitgeoefend. 125 Kwijting kan zowel worden gegeven in een
afzonderlijke beslissing als impliciet via de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening. Het is
echter wel raadzaam om het expliciet in de agenda en de notulen te zetten.126 Als de algemene
vergadering de kwijting verleent aan haar bestuurders, neemt zij afstand van een eventuele
aansprakelijkheidsvordering, tenzij in geval van bedrog. Nota Bene: de bevrijding van eventuele
aansprakelijkheid beperkt zich enkel tot wat men uit de jaarrekening kan afleiden. Andere zaken die
niet uit de jaarrekening af te leiden zijn, zijn slechts gedekt door kwijting indien ze ter kennis van de
algemene vergadering werden gebracht.127
88. Bestuurders hebben het recht om deel te nemen aan de algemene vergadering. Daar kunnen zij
het beleid dat zij hebben gevoerd verantwoorden.128 Het bestuur dient daarenboven aan de
algemene vergadering een verslag uit te brengen over het gevoerde beleid en de stand van zaken.129
89. Het ontbreken van een bepaalde weglating of verkeerdelijke opgave in de jaarrekening staat in
tegenstelling tot bij vennootschappen, de kwijting van bestuurders van de vzw niet in de weg.
Kwijting is ook niet gebonden aan het verval van de minderheidsvordering vermits die niet bestaat in
de vzw.130
90. Wat betreft de stichting bestaat er geen algemene vergadering die kwijting kan verlenen aan de
bestuurders. Het is wel mogelijk om in de statuten te voorzien in de aanstelling van een orgaan
bevoegd met het verlenen van kwijting aan bestuurders.131
124
Art.4 eerste lid 4° V&S-wet. 125
S. MATHEI, De VZW stap voor stap, Gent, Larcier, 2010, 224, nr. 458. 126
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, afl. 5, 461. 127
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 195, nr. 42. 128
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 176, nr. 7. 129
J.J.A. HAMERS, C.A. SCHWARZ en D.F.M.M. ZAMAN, handboek stichting en vereniging: stichting,
vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, civielrechtelijk en fiscaalrechtelijk beschouwd, Zutphen, Parijs, 2015, 219. 130
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 284-285, nr. 179. 131 D. VAN GERVEN, “De private stichting en de stichting van openbaar nut”, TBBR 2003, afl. 6, 360.
34
91. Artikel 411 W. Venn. bepaalt het volgende voor de VSO die de vorm aanneemt van een CVBA: “de
algemene vergadering hoort het jaarverslag en het verslag van de commissarissen en behandelt de
jaarrekening. Na de goedkeuring van de jaarrekening beslist de algemene vergadering bij
afzonderlijke stemming over de aan de bestuurders en commissarissen te verlenen kwijting. Deze
kwijting is alleen dan rechtsgeldig, wanneer de ware toestand van de vennootschap niet wordt
verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening, en, wat verrichtingen betreft
die strijdig zijn met de statuten of dit wetboek, wanneer deze bepaaldelijk zijn aangegeven in de
oproeping”. De bestuurders moeten de vragen die de vennoten stellen over het verslag of de
agendapunten beantwoorden wanneer de mededeling van die gegevens geen ernstig nadeel zal
berokkenen aan de vennootschap, de vennoten of het personeel van de vennootschap.132
De controle door de commissaris wordt verder in deze masterproef besproken.
6. Mogelijke gevaren bij de samenstelling van de algemene vergadering
i. Risico op autocontrole
92. Uit artikel 6 V&S-wet kan men afleiden dat de algemene vergadering samengesteld is uit alle
leden van de vereniging. Hiermee bedoelt men de leden waarop de rechten en plichten van de V&S-
wet van toepassing zijn, met name de werkelijke leden.133 Zij hebben altijd het recht om deel te
nemen aan de algemene vergadering en hun stem uit te brengen.134 In de praktijk is er vaak een
quasi identieke samenstelling van de raad van bestuur en algemene vergadering, op één persoon
na.135
93. In de regel is er een gelijk stemrecht op de algemene vergadering voor alle leden.136 Om
verschillende redenen kan in de statuten hiervan worden afgeweken en een ongelijk stemrecht
worden georganiseerd.137 In de V&S-wet staat geen expliciet verbod op het toekennen van een
vetorecht. In principe is het dus mogelijk om een lid van de algemene vergadering statutair een
132
Art. 412 W. Venn. 133
G. POPPE, C. BOERAEVE, R. DASNOIS en V. MELOTTE, Gids VZW, IVZW en stichtingen, Meerbeek-
Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2005, 95. 134
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 174-175, nr. 5. 135 P. VANHUYSSE, Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager. 136
Art. 7 V&S-wet. 137
Suppletief karakter bevestigd in de parlementaire voorbereidingen van de V&S-wet: Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 283/15, p.6 en nr. 283/16, p.47.
35
vetorecht toe te kennen. Het is dan wel raadzaam om dit recht tot bepaalde materies en personen te
beperken zodanig dat men er enkel gebruik van maakt in uitzonderlijke omstandigheden. 138
94. Bij de hypothese waarin er slechts drie werkelijke leden zijn, zetelen er twee in de raad van
bestuur.139 Als gevolg van het feit dat elk lid het recht heeft om te zetelen in de algemene
vergaderingen zal mogelijks twee derde van de algemene vergadering bestaan uit bestuurders. De
regel dat het aantal bestuurders steeds lager moet zijn dan het aantal leden van de vereniging
verhindert dus in feite niet dat er sprake is van autocontrole in kleine vzw’s. De algemene
vergadering beslist immers over de begroting, de jaarrekening en de kwijting met een gewone
meerderheid. In deze hypothese zullen de bestuurders, die in casu twee derde van de algemene
vergadering vertegenwoordigen, voor de door hen opgestelde begroting en jaarrekening stemmen
waardoor de meerderheid wordt behaald. Bijgevolg kunnen deze bestuurders zichzelf indekken op
de algemene vergadering en is er geen sprake van werkelijke controle.
95. In kleine vzw’s, zoals bijvoorbeeld een plaatselijke tennisclub, willen de oprichters vaak ook
allemaal lid zijn en in het bestuur zetelen. Wanneer ze vervolgens geconfronteerd worden met deze
verplichting dat het aantal bestuurders steeds lager moet zijn dat het aantal leden van de algemene
vergadering, betrekken ze er vaak een vriend of kennis bij. Deze persoon heeft dan vaak niet de
bedoeling om externe controle uit te oefenen.
96. Wat betreft de VSO-CVBA werd eerder aangehaald dat het bestuur bestaat uit 1 of meerdere
bestuurders. Bestuurders zetelen in de algemene vergadering wanneer zij tegelijkertijd vennoot zijn.
In dat geval hebben zij stemrecht. Wanneer zij enkel bestuurder zijn en geen vennoot, bezitten zij
wel het recht op toegang tot de algemene vergadering, maar beschikken zij niet over stemrecht.140
Wanneer bijgevolg niet alle bestuurders vennoten zijn, neemt het risico op autocontrole af vermits zij
in dat geval niet beschikken over stemrecht. Toch blijft er net zoals bij de VZW een risico op
autocontrole. Ook hier is het mogelijk dat de algemene vergadering de facto bestaat uit quasi alle of
zelfs alle bestuurders waardoor autocontrole mogelijk is.
138
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 202-203, nr. 58. 139
Art. 13 eerste lid V&S-wet. 140
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 275-277, nr.
402 en 403.
36
ii. Maatregelen bij misbruik
97. Bij een ongeldige kwijting of afwezigheid van kwijting, beschikt de algemene vergadering over de
mogelijkheid om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen ten opzichte van de bestuurders in
kwestie. Indien de raad van bestuur bijvoorbeeld een valse jaarrekening heeft voorgelegd, en haar
gebrekkig bestuur verdoezelt, zal de verleende kwijting niet geldig zijn omdat er sprake is van
bedrog.141 Kwijting moet immers gebeuren met kennis van zaken. Het nadeel is hierbij wel de
moeilijke bewijslast om bedrog aan te tonen. Een aansprakelijkheidsvordering kan worden ingesteld
als de meerderheid van de algemene vergadering hiertoe instemt. Een andere meerderheid kan
worden opgenomen in de statuten.142 Wanneer men bijgevolg de regel toepast dat het aantal
bestuurders van de raad van bestuur steeds lager moet zijn dan het aantal leden en er sprake is van
een quasi-identieke samenstelling, is het dus de facto onmogelijk voor het enkele lid, dat geen
bestuurder is, om een aansprakelijkheidsvordering namens de vennootschap te bekomen.
98. In het vzw-recht bestaat er geen equivalent voor de minderheidsvordering uit de
vennootschapswet. Op grond van dergelijke vordering hebben de bestuurders in een vennootschap
de mogelijkheid om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen voor rekening van de vennootschap
in het geval dat zij minderheidsaandeelhouder zijn.143 Een individueel lid van de vzw kan wel het
initiatief nemen om het besluit nietig te laten verklaren. Een voorlopig bewindvoerder kan worden
aangesteld indien het bestuur omwille van onredelijke gronden weigert om de beslissing tot het
instellen van een aansprakelijkheidsvordering van een individueel lid te agenderen.144
In praktijk zal echter iemand die problemen heeft met de beslissingen van andere bestuurders,
ontslag nemen zonder echt een aansprakelijkheidsvordering in te stellen.145 Ontslag als lid is te allen
tijde mogelijk omwille van de vrijheid van ontslag.146
iii. Statutaire beschermingsmechanismen
99. In de statuten kunnen verschillende clausules worden opgenomen om de lacunes in de wetgeving
te verhelpen. Vanuit het oogpunt van ‘corporate governance’ is het aangewezen om een aantal
141
S. MATHEI, de VZW stap voor stap, Gent, Larcier, 2005, 457, nr. 976. 142 M. WAUTERS, “Hoofdstuk 7: aansprakelijkheid” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (381)
397, nr. 31. 143
Art. 290 W.Venn. voor de BVBA, Art. 562 W.Venn. voor de NV, Art. 416 W.Venn. voor de CVBA. 144 M. WAUTERS, “Hoofdstuk 7: aansprakelijkheid” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (381)
397, nr. 32. 145
P. VANHUYSSE, Interview 4 oktober 2016, Senior Legal Manager. 146
Artikel 2 Wet 24 mei 1921 tot waarborging der vrijheid van vereniging, BS 28 mei 1921 ; S. CAPPAERT,
“[Statuut] Hoe en wanneer kan men ontslag nemen als lid?”, VZW info 2015, afl. 7, 6-8.
37
zaken in de statuten in te schrijven. Zo is het aangewezen om een groter aantal leden van de
algemene vergadering te bepalen dan dat er bestuurders zetelen in de raad van bestuur, om op die
manier autocontrole tegen te gaan. Ook is het raadzaam om in te schrijven dat bestuurders geen lid
van de algemene vergadering moeten zijn en om een aanwezigheidsquorum vast te stellen voor een
geldige algemene vergadering waarbij het aantal aanwezige leden minstens een bepaald percent
bestuurders bedraagt. Een beperking qua stemrechten is ook wenselijk (bijvoorbeeld: de bestuurders
hebben samen maximaal X percent van de stemrechten in de algemene vergadering). Bovendien kan
men ook voorzien in een voorwaarde wat betreft de aanstelling van bestuurders, bijvoorbeeld: de
helft van de bestuurders mag geen lid zijn van de algemene vergadering. 147
100. Hiernaast kan men nog verschillende algemene clausules inschrijven. Zo is het mogelijk om te
voorzien in een onveranderlijkheidsclausule. Met deze clausule kan men bepalen dat bepaalde
clausules in de statuten geheel of gedeeltelijk niet voor wijziging vatbaar zijn. De rechtsleer
aanvaardt dergelijke clausule. Let wel: slechts een beperkt deel van de rechtsleer aanvaardt de
toepassing van zo een onveranderlijkheidsclausule op de gehele statuten. Het is tevens mogelijk om
deze onveranderlijkheidsclausule te beperken in de tijd.148
101. Een andere veelgebruikte clausule betreft de clausule waarbij de wettelijke regels met
betrekking tot de statutenwijziging hetzij voor een deel van de statuten, hetzij voor het geheel,
worden verstrengd. Bij een statutenwijziging is het normaal zo dat men de algemene vergadering op
schriftelijke wijze uitnodigt en dat men duidelijk de dagorde aangeeft. Deze buitengewone algemene
vergadering moet vervolgens voldoen aan het aanwezigheidsquorum van tweede derden van de
leden (zelf aanwezig of geldig vertegenwoordigd). Bij de stemming moet men een twee derde
meerderheid behalen opdat men de statuten geldig kan wijzigen. Onthoudingen worden hierbij
meegeteld als tegenstemmen. Wanneer men het quorum niet bereikt, kan bij een twee derde
meerderheid worden beslist om een tweede algemene vergadering bijeen te roepen om alsnog de
statuten te wijzigen. Deze tweede vergadering mag ten vroegste na vijftien dagen volgend op de
eerste vergadering worden gehouden.149 Deze wettelijke verplichtingen mag men dus verstrengen.
147
D. COECKELBERGH, Praktijkgids vzw: Over ‘corporate governance’ of behoorlijk bestuur in de social-profitsector, Diegem, Kluwer, 2001,26. 148
D. DE LAETER, “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te voorkomen en
op te lossen?”, in in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013,
www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536 ; R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent,
Larcier, 2011, 50-51, nr. 135. 149
Art. 8 V&S-wet.
38
Let wel: het gaat hier om dwingende bepalingen die de vzw moet respecteren. De wettelijke
verplichtingen mogen dus niet versoepeld worden.150
102. Wat betreft de stichting moeten de statuten bepalen onder welke voorwaarden zij kunnen
worden gewijzigd.151 Bepaalde auteurs menen dan ook dat wanneer de statuten hieromtrent niets
bepalen, er een principieel verbod geldt om te statuten te wijzigen. Met het oog op een
statutenwijziging kan elke bestuurder zich vervolgens nog steeds wenden tot de rechtbank wanneer
de handhaving van de statuten gevolgen heeft die de stichter niet zou hebben gewild en de tot
statutenwijziging gemachtigde personen nalaten om de statuten te wijzigen.152 Wanneer de rechter
vervolgens de statuten wijzigt, waakt hij erover dat zo min mogelijk wordt afgeweken van de
bestaande statuten. In de statuten kan een verbod worden opgelegd om alle of bepaalde statutaire
clausules te wijzigen of om de voorwaarden tot wijziging te verstrengen. D. Van Gerven meent
daarenboven dat bepaalde clausules zo essentieel zijn dat zij enkel kunnen worden gewijzigd
wanneer de statuten uitdrukkelijk bepalen dat dit kan.153
103. Algemeen neemt men aan dat wanneer de statuten niet uitdrukkelijk bepalen dat men de
statuten van de CVBA kan wijzigen, er geen wijziging mogelijk is zonder dat alle vennoten eenparig
akkoord zijn. De CVBA kent geen afwijking zoals bepaald voor de NV en de BVBA dat stelt dat de
statuten kunnen gewijzigd worden door meerderheidsbeslissing. Men neemt aan dat in de statuten
in de mogelijkheid van een statutenwijziging kan worden voorzien.154 Ook hier kan men voorzien in
een onveranderlijkheidsclausule of strenge voorwaarden om de statuten te wijzigen.
104. Het is tevens mogelijk om te bepalen dat wanneer er sprake is van onenigheid, betwisting of
geschil dat men beroep zal doen op het al dan niet bindend advies van een derde of een bepaalde
instantie. De materies die in aanmerking komen voor dat advies moeten echter wel begrensd zijn. 155
105. Ook statutaire clausules met betrekking tot de residuaire bevoegdheden zijn mogelijk. Deze
kunnen echter geen betrekking hebben op alle bevoegdheden die niet exclusief aan de algemene
150
D. DE LAETER, “Statutenwijziging in strijd met dwingende wettelijke bepalingen”, VZW info 2014, nr. 11, 3-4 151
Art. 28 7 V&S-wet. 152
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 50-51, nr. 135. 153
D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 104, nr. 59. 154
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 68-69, nr. 79. 155
D. DE LAETER, “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te voorkomen en
op te lossen?”, in in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536.
39
vergadering zijn toebedeeld.156 Bij de stichting is de raad van bestuur bevoegd om alle handelingen te
stellen die noodzakelijk zijn voor het doel van de stichting. Die bevoegdheid kan ook worden beperkt
in de statuten.157
106. Het ideologisch doel kan worden beschermd door bepaalde statutaire regels in te schrijven. Zo
kan men het voorwerp beschermen door een onveranderlijkheidsclausule in te schrijven of een
clausule waarbij men moeilijker de statutaire regels kan veranderen. Zo is het ook mogelijk om met
betrekking tot het stemrecht een vetorecht te geven aan bepaalde leden uit de algemene
vergadering voor bepaalde stemmingen of een gedifferentieerd stemrecht te voorzien ten voordele
van bepaalde leden voor agendapunten met ideologische inhoud. Het is tevens mogelijk om het
beleid met betrekking tot het doel volledig toe te kennen aan de algemene vergadering via een
statutaire clausule en het materiële (zakelijke) beleid aan de raad van bestuur.158 Zo is het dan ook
mogelijk om te bepalen dat de algemene vergadering een geheel andere samenstelling heeft dan de
raad van bestuur, zodanig dat het bestuur zich niet kan inlaten met kwesties die betrekking hebben
op het doel. Ofwel kan men bepalen dat alle bestuurders lid zijn van de algemene vergadering maar
dat men via een gedifferentieerd stemrecht of vetorecht hun macht in de algemene vergadering
beperkt.159
107. Ook met betrekking tot de problematiek omtrent de volmacht kan statutair in een oplossing
worden voorzien. Men kan zich beschermen tegen een te grote concentratie aan volmachten in één
hand door statutair te bepalen dat een lid ten hoogste één (of twee of drie) ander lid (leden) mag
vertegenwoordigen. Ook kan men zich beschermen tegen papieren leden door statutair te bepalen
dat enkel leden die gewoonlijk op de vergadering komen opdagen, stemrecht hebben of door te
stellen dat men zich slechts kan laten vertegenwoordigen wanneer men ten laatste tijdens de
algemene vergadering het bewijs levert dat de afwezigheid beantwoordt aan bepaalde criteria die
vooraf zijn bepaald. Tevens kan de vzw of stichting om zich te beperken tegen het fenomeen van
volmachtenstemming statutair inschrijven dat wanneer er niet minstens één derde van de aanwezige
156
D. DE LAETER, “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te voorkomen en
op te lossen?”, in in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536. 157
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 73, nr. 203. 158
F. DEWALLENS, W. KENNES, R. TORFS, V.Z.W. – Statuten. Nieuwe voorstellen voor doeltreffende statuten
van een Vereniging Zonder Winstoogmerk, Kalmthout, Biblo, 1993, 24. 159
D. DE LAETER, “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te voorkomen en
op te lossen?”, in in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536.
40
of vertegenwoordigde leden zelf aanwezig is, de algemene vergadering opnieuw zal moeten worden
bijeengeroepen.160
7. Specifieke kenmerken van het bestuur van gezondheidsinstellingen
108. De gecoördineerde wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen van 10 juli
2008161 geeft vorm aan de interne basisstructuur van een ziekenhuis. Hiernaast zijn er nog andere
specifieke KB’s die voorzien in de verplichte aanstelling van een aantal comités en een
ombudsfunctie.162
109. Allereerst dient elk ziekenhuis te voorzien in de aanstelling van een beheerder. Deze is belast
met de taak om het algemeen beleid van het ziekenhuis vast te stellen. De beheerder is ook belast
met de algemene en uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de ziekenhuisactiviteit op vlak van
organisatie, werking alsook op het financiële vlak.163
110. Daarnaast men ook verplicht een directeur te benoemen. Deze is rechtstreeks verantwoordelijk
tegenover de beheerder.164 De directeur is belast met de dagelijkse werking en de algemene leiding
van het ziekenhuis.165
111. Verder verplicht de wet om een medische raad samen te stellen. 166 Dit is een
vertegenwoordigend orgaan bestaande uit ziekenhuisartsen, bedoeld om de ziekenhuisartsen te
betrekken bij de besluitvorming in het ziekenhuis.167 Zij verlenen hun medewerking met betrekking
tot een aantal maatregelen168 en verlenen advies wanneer verplicht door de ziekenhuiswet169 of
wanneer de beheerder dit vraagt. Deze adviesprocedure kan worden vervangen door een procedure
van rechtstreeks overleg via het permanent overlegcomité.170
160
D. DE LAETER, “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te voorkomen en
op te lossen?”, in in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536.. 161
De gecoördineerde wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen van 10 juli 2008, BS 7 november 2008 (hierna: de ziekenhuiswet van 10 juli 2008). 162
Zie o.m.: De patiëntenrechtenwet 2002, het KB van 4 maart 1991 en het KB van 23 oktober 1964. 163
Art. 16 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 164
Art. 17 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 165
C. IMSCHOOT, Corporate governance in ziekenhuizen, onuitg. Masterproef Bedrijfseconomie Universiteit
Gent, 2013-2014, 13. 166
Art. 132 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 167
Art. 133 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 168
Voor een opsomming van deze maatregelen: art. 136 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 169
Art. 137 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 170
Art. 142 ziekenhuiswet van 10 juli 2008.
41
112. Voorts dient het ziekenhuis te voorzien in een financiële commissie met het oog op de financiële
doorzichtigheid van geldstromen. De financiële commissie bespreekt de jaarlijkse
begrotingsramingen, de jaarrekening, het verslag van de bedrijfsrevisor en de aard van de
aangerekende kosten.171
113. Ziekenhuizen beschikken verder nog over de mogelijkheid om een directiecomité op te richten.
Wanneer zij daartoe beslissen, moet het minstens bestaan uit: de directeur, de hoofdgeneesheer en
het hoofd van het verpleegkundig departement.172
114. De ziekenhuiswet bevat geen specifieke bepalingen wat betreft het bestuur van het ziekenhuis.
Hiervoor dient men de regels te volgen met betrekking tot de rechtsvorm die zij aanneemt
(doorgaans een vzw).173
171
Art. 143 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 172
A. CROMMELYNCK, K. DEGRAEVE en D. LEFEBRE, “De organisatie en financiering van ziekenhuizen”,
informatie-fiche CM, september 2013, 13. 173
Ik verwijs hiervoor naar de uiteenzetting over het bestuur in de vzw supra.
42
III. De problematiek van de vergoeding
115. Men kan zich de vraag stellen of een vergoeding voor bestuurders of management in de non-
profit in overeenstemming is met het niet winstgevend doel van de vereniging, stichting of VSO-
CVBA. Hiernaast zijn er onduidelijkheden omtrent het reglementair karakter en de fiscale aspecten
van dergelijke vergoedingen. Daarenboven is het ook belangrijk na te gaan of er
controlemechanismen zijn die voorzien in een rem op deze vergoedingen en hoe dit alles zich in de
praktijk situeert. In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op deze aspecten.
1. Het niet winstgevende doel
116. Art. 1 derde lid V&S-wet definieert de vzw als volgt: “de vzw is die welke niet nijverheids- of
handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen”. Dit is
de wettelijke specialiteit van de vzw en omvat twee aspecten die elk afzonderlijk zullen worden
besproken.
1) Geen nijverheid- of handelszaken drijven
117. Art. 1 Wetboek van koophandel definieert als kooplieden zij die daden uitoefenen, bij de wet
daden van koophandel genoemd, en daarvan, hoofdzakelijk of aanvullend hun beroep maken.
Vermits in de wettelijke definitie van de vzw expliciet staat dat de vzw geen nijverheids- of
handelsdaden mag stellen, kan hieruit worden afgeleid dat zij dus nooit als een handelaar kan
worden gekwalificeerd.
118. De meerderheid174 in de rechtsleer neemt aan dat een vzw die bijkomstige nijverheids- en
handelsdaden stelt geldig is, mits men drie voorwaarden naleeft:
1. de economische activiteit dient kwantitatief ondergeschikt te zijn aan de niet-economische
activiteit;
2. er moet een rechtstreekse of onrechtstreekse band zijn van mindere of meerdere
noodzakelijkheid tussen beide activiteiten;
174
M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, (1) 24, nr. 41 ; I. DEMEYERE, M. GOVERS, G. POPPE, R. VAN HECKE en J.P. VINCKE,
Vandemecum voor de vzw, Antwerpen, Intersentia, 2012, 14 ; K. VISSERS, De VWZ naar Belgisch recht: een
praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule, UGA, 2008, 42, nr. 45 ; P. ’T KINT, Les associations
sans but lucratif, Brussel, Larcier, 1999, 89-90, nr. 66 ; P. HOEDT, Oprichting en bestuur van een vzw,
Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2003, 29-30.
43
3. de opbrengsten van de economische activiteit moeten worden aangewend voor het niet-
economische doel.
119. Een vzw dient dus ingevolge deze visie een ideologische doelstelling te hebben, waarbij men om
het doel te bereiken gebruik mag maken van bijkomstige handelsactiviteiten waarvan de opbrengst
louter toekomt aan dit belangeloos doel. 175 Deze visie wordt de theorie van de letterlijke
bijkomstigheid genoemd.176
120. De minderheid van de rechtsleer stelt dat onbeperkte economische activiteiten toegelaten zijn
op voorwaarde dat men alle opbrengsten zal gebruiken voor het niet-economische doel van de vzw
en geen verrijking van de leden tot gevolg heeft. Deze visie wordt de theorie van de figuurlijke
bijkomstigheid genoemd.177 Met de afschaffing van het winstoogmerk voor handelsvennootschappen
is deze stelling op de helling komen te staan.178 In de toekomst is men voornemens om deze
strekking te volgen en onbeperkte economische activiteiten voor de vzw’s en stichtingen toe te
laten.179
121. Wanneer een vzw handelt in strijd met dit wettelijk verbod, houdt dit niet in dat zij noodzakelijk
de hoedanigheid van handelaar verwerft. Dat kan immers enkel wanneer in het statutaire doel een
handelsactiviteit staat ingeschreven of in het geval van veinzing waarbij haar werkelijke doel een
handelsactiviteit is.180 In dat geval kan de vzw nietig worden verklaard.181
2) Geen stoffelijk voordeel aan de leden verschaffen
122. Een vzw mag daarenboven ook geen stoffelijk voordeel aan haar leden verschaffen. Het is dan
ook voor de vzw verboden om rechtstreekse vermogensvoordelen aan de leden toe te kennen.
Algemeen wordt aangenomen dat het wel toegelaten is om onrechtstreekse vermogensvoordelen na
175
I. DEMEYERE, M. GOVERS, G. POPPE, R. VAN HECKE en J.P. VINCKE, Vandemecum voor de vzw,
Antwerpen, Intersentia, 2012, 14. 176
K. VISSERS, De VWZ naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 42, nr. 45 177
K. VISSERS, De VWZ naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 42, nr. 45 178
M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, (1) 25, nr. 43. 179
K. GEENS, De sprong naar het recht voor morgen: hercodificatie van de basiswetgeving, 6 december 2016,
www.koengeens.be/beleid/hercodificatie. 180
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2002, 60-61, nr. 41 ; D. AJ. COECKELBERGH,
Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 47, nr. 43. 181
Art. 3bis V&S-wet.
44
te streven zoals professionele belangenbehartiging, vermijden van verliezen,…182 Slechts enkele
auteurs hebben hier bedenkingen bij. 183 In het Cassatie-arrest van 9 december 1940 (Carbocide-
arrest) werd bevestigd dat het verkrijgen van onrechtstreekse vermogensvoordelen toegelaten is.184
123. Een vzw die haar wettelijke specialiteit schendt, kan worden ontbonden185 of kan het voorwerp
uitmaken van een vordering tot staking.186
124. Een stichting dient te worden opgericht voor een specifiek maatschappelijk doel. Dit moet
worden opgenomen in de statuten.187 Een stichting is hetzij van openbaar nut, hetzij privaat. Beiden
beogen de verwezenlijking van een belangeloos doel.188 Een private stichting beoogt een belangeloos
doel maar niet het algemeen belang. Een stichting van openbaar nut beoogt het algemeen belang.
Enkel die stichtingen opgericht voor de verwezenlijking van een werk van filantropische,
levensbeschouwelijke, religieuze, wetenschappelijke, artistieke, pedagogische of culturele aard
kunnen worden erkend als zijnde van openbaar nut.189 De stichting mag dus een economische
bedrijvigheid voeren, zolang dit gebeurt zonder een winstoogmerk, met andere woorden zolang de
opbrengst uit die activiteit wordt aangewend voor het belangeloos doel.190
125. Ook voor de stichting is het verboden om stoffelijke voordelen te verschaffen aan de stichters,
bestuurders of enige andere persoon, behalve in dit laatste geval indien dit kadert in de
verwezenlijking van het belangeloos doel.191 Dit verbod betreft enkel de rechtstreekse materiële
vermogensvoordelen en niet de onrechtstreekse vermogensvoordelen. Gaat de stichting toch over
tot uitkering van winst, dan kan iedere belanghebbende de nietigverklaring van die rechtshandeling
vorderen, alsook de ontbinding of de nietigverklaring van de stichting.192
182
K. VISSERS, De VWZ naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 43, nr. 46 ; M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF
(ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (1) 26, nr. 46 ; I. DEMEYERE, M. GOVERS, G. POPPE, R. VAN HECKE en
J.P. VINCKE, Vandemecum voor de vzw, Antwerpen, Intersentia, 2012, 15. 183
M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, (1) 26, nr. 46. 184
Cass. 9 december 1940, RPS 1947-48, 50-51, noot J. GOEDSELS. 185
Art. 18 V&S-wet. 186
M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, (1) 26-27, nr. 47 en 50. 187
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 562-563. 188
Art. 27 eerste lid van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (hierna: vzw-wet). 189
Art. 27, vijfde lid V&S-wet. 190
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 50, nr. 23. 191
Art. 27 eerste lid V&S-wet. 192
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 26-27, nr. 71.
45
126. Hiernaast zijn er vennootschappen die de vorm aannemen van een vennootschap met een
sociaal oogmerk. Een VSO streeft in beginsel geen winstoogmerk na en wordt gezien als een
alternatief voor de vzw. De vorm van een VSO kan interessant zijn voor vzw’s met belangrijke
economische activiteiten. De regelgeving betreffende VSO’s is strikter dan deze van de vzw.193 Een
belangrijk verschil met de vzw ligt in het feit dat een VSO haar activiteit uitoefent met een louter
sociaal oogmerk. Een VSO mag in beperkte mate winst nastreven voor haar vennoten in tegenstelling
tot de vzw die dit in feite niet mag.194 De wet voorziet in de mogelijkheid om een vzw om te zetten in
een vennootschap met een sociaal oogmerk.195
2. Wie kan een vergoeding toekennen?
127. Hoewel de wet zich niet uitdrukkelijk uitspreekt over bestuurdersvergoedingen wordt algemeen
aangenomen dat dit een bevoegdheid is van de algemene vergadering die voortvloeit uit artikel 4 2
en 7 V&S-wet. De algemene vergadering is bevoegd om zelf de vergoedbaarheid en de concrete
vergoeding van het mandaat te bepalen.196 Deze bevoegdheid kan niet aan de algemene vergadering
worden ontnomen. De vergoeding van een bestuurder is immers rechtstreeks verbonden met de
omvang en de uitoefeningsmodaliteiten van het bestuursmandaat.197 In de statuten zelf, krachtens
een beslissing van de algemene vergadering of in het benoemingsbesluit kan een bezoldiging worden
voorzien. De uitvoering zelf kan worden gedelegeerd naar organen, bepaalde personen of zelfs naar
een derde.198
128. Toch sluit niet alle rechtsleer zich hierbij aan. Sommigen menen dat ook andere organen de
bevoegdheid betreffende de vergoeding van de bestuurders kunnen krijgen omwille van het feit dat
deze bevoegdheid niet expliciet opgesomd is bij de voorbehouden bevoegdheden van de algemene
vergadering.199 Bepaalde rechtsleer gaat hierin zelfs verder en meent dat ook de raad van bestuur de
vergoeding kan bepalen. Bij dit laatste is er dan sprake van een belangenconflict, wat niet wegneemt
193
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 20-21. 194
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 337-341. 195
Art. 26 bis et seq. V&S-wet. 196
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 511-516. 197
D. DE LAETER, “Raad van bestuur: de vergoeding” in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S.
RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN EN C. VANHEE, vzw in de praktijk,
Mechelen, Kluwer, 2013, www.jura.be. 198
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 511-516. 199
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 511-516
46
dat het wel mogelijk is.200 Verder in deze thesis zal de problematiek rond belangenconflicten in de
vereniging, stichting en VSO-CVBA worden besproken.201
129. Indien niks is bepaald in de statuten omtrent de vergoeding van de bestuurders meent de
rechtsleer dat het mandaat niet vergoed wordt. ’T Kint meent dat omwille van het feit dat het
mandaat als bestuurder in feite lastgeving inhoudt, het mandaat in de regel onbezoldigd is.202 Van
Gerven meent echter dat het kosteloos is omwille van het feit dat uitsluitend de algemene
vergadering de bevoegdheid bezit om in een vergoeding te voorzien.203
130. De wet geeft niet aan wie bevoegd is om de vergoeding vast te stellen van de bestuurders van
de stichting. De rechtsleer adviseert dan ook om dit in de statuten te regelen. Indien de statuten
hierover niets voorzien, zal de bevoegdheid in de regel toekomen aan de raad van bestuur.204
Idealiter voorziet men best statutair in de oprichting van een ad-hoc orgaan dat de bevoegdheid
krijgt om de bestuurdersvergoeding vast te stellen.205
131. Wie de bevoegdheid tot het vaststellen van bestuurdersvergoedingen heeft bij een VSO is
afhankelijk van de vennootschaps- of verenigingsvorm die zij aanneemt. Meestal zal een VSO de
vorm aannemen van een CVBA, gezien bij deze vennootschapsvorm de wetgever in een specifieke
regelgeving heeft voorzien. Bij een CVBA is het ook zo dat de algemene vergadering de bevoegdheid
heeft om bestuurders te benoemen en ontslaan.206 Zij heeft tevens de bevoegdheid om een
bestuurdersbezoldiging toe te kennen ingevolge het vermoeden van bezoldiging bij
vennootschappen, indien de statuten daar niet in voorzien. Men baseert deze exclusieve
bevoegdheid van de algemene vergadering op het algemeen rechtsbeginsel dat stelt dat een
lasthebber nooit als tegenpartij mag optreden. Deze toekenning moet gebeuren in een aparte
beslissing of kan impliciet gebeuren door goedkeuring van de jaarrekening waarin er een vergoeding
200
K. BYTTEBIER, E. DE BATSELIER en E. JANSSENS, Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen-Apeldoorn,
Maklu, 2004, 164. 201
P. 74 “V. Belangenconflicten”. 202
PH. ‘t KINT, les associations sans but lucratif, Brussel, Larcier, 1999, 119. 203
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 180. 204
P. LAVRYSEN, “De private stichting: een volwaardig alternatief voor de Nederlandse stichting-
administratiekantoor?”, TBH 2002, afl. 9, 667-697. 205
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 77-78. 206
H. GEINGER en N. HEIJERICK, Inleiding tot het vennootschapsrecht,Brugge, Die Keure, 2009, 239-243.
47
voor bestuurders is opgenomen. Binnen de vennootschap is de raad van bestuur bevoegd om de
onkostenvergoedingen vast te leggen van zijn bestuurders.207
132. De exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering in de vennootschap omtrent het
bepalen van de vergoeding strekt zich enkel uit tot het globale bedrag. De raad van bestuur zelf staat
in voor de verdeling van het globale toegekende budget. In de corporate governance zijn reeds
verschillende suggesties naar voren getreden die aanraden om gespecialiseerde comités op te
richten, zoals compensation comittees en audit-comittees die instaan voor de verdeling van het
globale bedrag van de bezoldigingen. Natuurlijk kunnen deze geen bindende beslissing nemen
omwille van de verplichte collegiale besluitvorming, maar zij kunnen wel aan de raad van bestuur
een voorbereidende verdeling voorleggen die zij kunnen volgen.208
3. De vergoeding
i. Bestaan en omvang van de vergoeding
133. Algemeen wordt over de vergoeding van bestuurders in de vzw niets bepaald in de Wet van 27
juni 1921 op de vzw’s, niets bepaald. In beginsel wordt aangenomen dat het mandaat van bestuurder
in de vzw onbezoldigd is.209 Omwille van het feit dat een betalend mandaat de uitzondering is op de
regel dient dit expliciet te worden beslist.210
134. In de praktijk zijn mandaten van bestuurders bij een vzw meestal onbezoldigd, voornamelijk bij
kleine vzw’s die werken met vrijwilligers. In grotere professionele verenigingen is het mandaat soms
wel bezoldigd.211 In een uitzonderlijk geval is een mandaat als bestuurder betalend. In dergelijke
verenigingen betaalt men om bestuurder te mogen zijn, dit is onder andere het geval bij vzw’s waar
er voldoende kandidaten zijn om bestuurder te zijn.212
207
B. TILLEMAN, F. TILLEMAN, G. LAUWERS en J. WERBROUCK, Selectie van juridische, fiscale en sociale vragen
over bestuurdersvergoedingen bij de aanvang van, tijdens en bij het einde van een bestuurdersmandaat, Diegem, Ced.Samson, 1997, 11-13 en 16-17. 208
B. TILLEMAN, F. TILLEMAN, G. LAUWERS en J. WERBROUCK, Selectie van juridische, fiscale en sociale vragen
over bestuurdersvergoedingen bij de aanvang van, tijdens en bij het einde van een bestuurdersmandaat, Diegem, Ced.Samson, 1997, 16-17. 209
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 233, nr. 105. 210
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 511-516, nr. 827. 211
P. VANHUYSSE, Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager. 212D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 512, nr. 828.
48
135. Dergelijke vergoeding dient redelijk te zijn, gezien het gaat om mandaten in de vzw waarbij men
de wettelijke specialiteit, meer specifiek het verbod op uitkering van winst aan de leden, dient te
respecteren. Indien het gaat om een hoge vergoeding komt dit volgens de rechtsleer namelijk in
aanvaring met het verbod om de leden een stoffelijk vermogensvoordeel te verschaffen.213 De Laeter
meent echter dat een vergoeding voor een bestuurder niks te maken heeft met een vergoeding voor
leden, tenzij de bestuurders allen lid zijn en quasi alle leden toevallig ook bestuurder zijn.214 Bijgevolg
zou een hoge vergoeding volgens hem niet in strijd zijn met het doel van de vzw. Indien de
vergoeding van bestuurders zou meeschommelen naargelang de inkomsten of netto-overschotten
van de vzw kan de vergoeding wel in strijd zijn met het doel van de vzw.
136. Toegekende vergoedingen worden dus beperkt door enerzijds de wettelijke specialiteit en
anderzijds de statutaire specialiteit. Dit laatste houdt in dat de vzw geen verbintenissen kan aangaan
of rechten kan verkrijgen die buiten het statutair omschreven doel vallen. Indien men dan toch
dergelijke handelingen stelt, kunnen zij niet worden toegeschreven aan de vzw.215 Hieruit valt naar
mijns mening dan ook af te leiden dat de toekenning van vergoedingen aan het bestuur en het
management van de vzw, gebonden is door het doel van de vzw, evenals door de wettelijke
specialiteit. Wanneer men een zodanig hoge bestuurdersvergoeding uitkeert, dat zij geen verband
meer houdt met de uitgevoerde taken van de vennootschap, is zij volgens mij in strijd met de
wettelijke specialiteit van de vzw, namelijk het verbod op uitkeren van winst. De sanctie voor het
niet naleven van de wettelijke specialiteit is de ontbinding van de vzw. De handeling waarbij een
dergelijke vergoeding wordt toegekend aan de bestuurder, kan vervolgens ook worden vernietigd.216
137. Omwille van het verbod voor de stichting om aan zijn bestuurders stoffelijke voordelen te
verschaffen, meent Lavrysen dat het bestuursmandaat verplicht kosteloos is. Hij stelt wel dat het
mogelijk is voor bestuurders om terugbetaling te bekomen van gemaakte kosten in hoofde van hun
bestuursopdracht.217 Toch moet volgens Denef et al. en Van Boven worden aangenomen dat
bestuurders een vergoeding mogen krijgen voor geleverde prestaties zolang deze in verhouding is
213
F. HELLEMANS, “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge,
Die Keure, 2015, (173) 233, nr. 105. 214
D. DE LAETER, “Raad van bestuur: de vergoeding” in D. DE LAETER et al., vzw in de praktijk, Mechelen,
Kluwer, 2013, www.jura.be. 215
M. DENEF, “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in M. DENEF (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, (1) 16, nr. 27. 216
Art. 18 2 V&S-wet. 217 P. LAVRYSEN, “De private stichting: een volwaardig alternatief voor de Nederlandse stichting-
administratiekantoor?”, TBH 2002, afl. 9, 667-697.
49
met de geleverde prestaties.218 Deze tweede strekking stelt namelijk dat het verbod op uitkering
enkel slaat op gelden die bestuurders verkrijgen zonder hiervoor ook maar enige tegenprestatie te
leveren.219 Verschillende sancties zijn mogelijk voor de toekenning van een onevenredige vergoeding
die onverzoenbaar is met het uitkeringsverbod en het belangeloos doel. De stichter, een van zijn
rechthebbenden, een of meer bestuurders of het openbaar ministerie kunnen de ontbinding
vorderen voor een stichting die haar vermogen of inkomsten aanwendt voor andere doeleinden dan
waarvoor zij is opgericht. Ook afzetting van de bestuurders kan worden uitgesproken.220
138. In een vennootschap met sociaal oogmerk is het op zich niet verboden om winst uit te keren.
Het uitkeren van winst mag niet het voornaamste oogmerk zijn, bijgevolg moet het dus gaan om een
bijkomstige vergoeding. De wet stelt wel dat de statuten van de VSO moeten bepalen dat het
beperkte rechtstreekse vermogensvoordeel dat de vennootschap aan de vennoten uitkeert, niet
hoger mag zijn dan de rentevoet vastgesteld door de Koning (6%, ingevoerd bij KB op 25 februari
1996).221 Deze regeling is ingevoerd om misbruiken in dit kader te voorkomen.222 Een VSO mag dus
winst uitkeren aan de bestuurders zolang deze beperkt blijft.223 Bijgevolg is een vergoeding in
verhouding tot het behaalde winstresultaat niet verboden. De winstbesteding van een VSO dient
verplicht statutair omschreven te zijn.224
139. Bij een vennootschap met sociaal oogmerk dient men uiteraard in het achterhoofd te houden
dat het in se nog om een vennootschap gaat. Bij vennootschappen geldt er geen vermoeden van
kosteloosheid van het mandaat, zoals bij verenigingen, omwille van het feit dat het mandaat
professioneel wordt uitgeoefend. Er geldt zelfs in dergelijke gevallen een weerlegbaar vermoeden
van bezoldiging.
ii. Bestuurdersvergoeding en managementvergoeding
140. Er zijn twee soorten vergoedingen mogelijk: enerzijds de bestuurdersvergoeding en anderzijds
de managementvergoeding. Een bestuurdersvergoeding betreft de vergoeding die men toekent aan
officiële bestuursmandaten. Het gaat hier om vergoedingen toegekend aan bestuurders,
bedrijfsleiders, zaakvoerders,… Een managementvergoeding omvat alle vergoedingen die worden
218
Naar dezelfde mening: D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 54, nr. 26. 219
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 77-78. 220
M. DENEF et al., vzw en stichting, Brugge, die Keure, 2005, 575-576. 221
Art. 661 lid 1 5 W.Venn. 222
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 348-354. 223 S. TUYTTEN, “Vrijwilligers en vso’s: parlementaire vraag schept duidelijkheid, ook voor vzw’s”, VZW info
2014, afl. 5, 1-2. 224
Art. 661 eerste lid 3 W.Venn.
50
toegekend voor het beheer en/of management de niet onder officiële mandaten kunnen worden
geplaatst.225
141. Wat betreft de fiscale aanvaardbaarheid van bestuurdersvergoedingen hanteert de fiscus het
principe van marktconformiteit. Men dient de vergoeding te onderbouwen. Men raadt dan ook aan
om de vergoeding van een gewone bestuurder niet hoger te stellen dan deze van een gedelegeerd
bestuurder en dienen de bezoldigingen binnen eenzelfde categorie ongeveer overeen te stemmen.
De bestuurdersvergoeding wordt niet enkel betaald ter vergoeding van prestaties die de bestuurder
effectief heeft geleverd, maar ook bijvoorbeeld een vergoeding voor de bijkomende
aansprakelijkheid. Dit neemt niet weg dat het steeds belangrijk is dat er effectieve prestatie
tegenover deze vergoedingen staan.226
142. Managementvergoedingen vallen niet onder het bestuurdersmandaat. Daarom dienen zij dan
ook effectieve prestaties te vergoeden die daarenboven stevig moeten worden onderbouwd. Zij
kunnen dan ook best contractueel worden bepaald. Ook moet men steeds de prestaties waarvoor
een vergoeding wordt toegekend kunnen achterhalen. Net zoals bij bestuurdersvergoedingen, dient
de vergoeding marktconform te zijn. Bij managementvergoedingen is er dus sprake van een
zwaardere bewijslast ten opzichte van de fiscus en dus een strengere controle.227
4. De onkostenvergoeding
143. In de rechtsleer zijn hier verschillende opinies over. De ene strekking meent dat bestuurders
altijd recht hebben op terugbetaling van gemaakte onkosten voor rekening van de vzw. De andere
strekking228 stelt dat men er recht op heeft mits ze worden gemaakt voor rekening van de vzw in de
uitoefening van het bestuurdersmandaat en op voorwaarde dat ze worden verantwoord. De
bestuurder dient hiertoe de nodige bewijsstukken voor te leggen.229
225
R. VAN HEMELEN, “Management- en bestuurdersvergoedingen: de verschillen toegelicht”, Acc. Act. 2014,
nr. 20, 1-3. 226
R. VAN HEMELEN, “Management- en bestuurdersvergoedingen: de verschillen toegelicht”, Acc. Act. 2014,
nr. 20, 1-3. 227
R. VAN HEMELEN, “Management- en bestuurdersvergoedingen: de verschillen toegelicht”, Acc. Act. 2014,
nr. 20, 1-3. 228
Onder meer: S. MATHEI, De vzw stap voor stap: oprichting en werking, Gent, Larcier, 2010, 185-186, nr. 366
; K. VISSERS, De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-Heule,
UGA, 2008, 108-109,nr. 181. 229
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 180.
51
144. Deze laatste tendens wordt verdedigd door Coeckelbergh die een aantal cumulatieve
voorwaarden vooropstelt die moeten worden vervuld opdat men recht heeft op een
onkostenvergoeding. Men dient allereerst te kijken of de bestuurder een contractuele beperking
heeft wat het bedrag van de vergoeding betreft. Uitzonderlijk zullen alle kosten gemaakt voor de vzw
vergoed worden door middel van een forfaitaire vergoeding.230
145. Hiernaast moeten de kosten door de bestuurder worden verantwoord door het voorleggen van
bewijsstukken (binnen een redelijke termijn).231 De gemaakte kosten moeten in naam en voor
rekening van de vzw tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van het mandaat gemaakt zijn. Het
is dus niet mogelijk terugbetaling van persoonlijke kosten te verkrijgen.232
146. Tevens vermeldt Coeckelbergh dat de vzw het bedrag van de uitgaven kan toetsen. De uitgaven
dienen immers in verband te staan met de inkomsten van de vzw.233 Zo bedragen buitensporige
restaurantkosten voor een zakenlunch géén normale kost die door de vzw geheel moet worden
gedragen.
147. Er zijn verschillende mogelijkheden om in vergoeding van de kosten te voorzien. De bestuurder
kan de kosten voorschieten of achteraf terugbetalen. De vzw kan ook een kredietkaart ter
beschikking stellen van de bestuurder. Deze laatste methode biedt natuurlijk meer gelegenheid tot
oneigenlijk gebruik van vzw-middelen. Bij terugbetaling gaat men in praktijk uit van een redelijke
termijn van 30 dagen.234
148. In de stichting aanvaarden beide strekkingen van de rechtsleer (supra) dat de bestuurder steeds
terugbetaling kan bekomen van de kosten die hij/zij heeft gemaakt in het kader van hun
bestuursmandaat.235
149. Bij de vennootschap met sociaal oogmerk dient men hiervoor terug te vallen op het
vennootschapsrecht omdat in dit speciale statuut hierover niks specifiek is bepaald. De
230
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 511-516. 231
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, 180. 232
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 514. 233
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 514. 234
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 514. 235
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 77-78, nr. 216.
52
vennootschap moet de bestuurders vergoeden voor de gemaakte onkosten, zelfs indien het
bestuursmandaat niet bezoldigd is. De rechtsgrond hiervoor is te vinden in de wetgeving omtrent
het gemeenrechtelijk mandaat.236
5. Kan de bestuurder een vrijwilligersvergoeding ontvangen?
150. In de circulaire van 5 maart 1999 wordt de hoedanigheid van een vrijwilliger gedefinieerd als
een natuurlijke persoon die, op onbaatzuchtige wijze, onbezoldigd en in een georganiseerd of
gereglementeerd verband, zijn activiteiten uitvoert.237 Op een vraag omtrent de kwalificatie van
bestuurders als vrijwilligers antwoordde de minister van financiën (vertegenwoordigd door J.E.
Vandenbosch) dat deze omschrijving een statutair onbezoldigd bestuurder van een aan de
rechtspersonenbelasting onderworpen vzw niet expliciet uitsluit.238
151. Vervolgens stelde de minister in zijn antwoord het volgende: “wanneer de forfaitaire
vergoedingen evenwel de aard hebben van presentiegelden die worden toegekend bijvoorbeeld voor
deelname aan de raad van bestuur, dan is niet aan de voorwaarden van voormelde circulaire
voldaan. Presentiegelden worden in principe als belastbare beroepsinkomsten in de zin van artikel
23, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aangemerkt. Zij zijn aan de
bedrijfsvoorheffing onderworpen en moeten naargelang het geval op een fiche 281.10, 281.20 of
281.30 worden vermeld”. Een bestuurder kan dus wat betreft zijn presentiegelden niet als vrijwilliger
worden gekwalificeerd waardoor deze gelden belastbare beroepsinkomsten zijn.
152. In een vzw is het dus mogelijk om een vrijwilligersvergoeding te ontvangen als onbezoldigd
bestuurder voor het meewerken aan activiteiten van de vzw anders dan deze in het kader van het
bestuursmandaat. Een vergoeding van het mandaat als bestuurder kan echter niet via een
vrijwilligersvergoeding omdat een bestuurder hier niet als vrijwilliger wordt beschouwd.239 Indien de
vergoeding die een bestuurder in de stichting of VSO-CVBA krijgt aangeduid wordt als presentiegeld,
kan hier ingevolge het antwoord van de minister ook geen sprake zijn van een
vrijwilligersvergoeding.
236
B. TILLEMAN, F. TILLEMAN, G. LAUWERS en J. WERBROUCK, Selectie van juridische, fiscale en sociale vragen
over bestuurdersvergoedingen bij de aanvang van, tijdens en bij het einde van een bestuurdersmandaat, Diegem, Ced.Samson, 1997, 45. 237
Circ. 5 maart 1999 nr. Ci.RH.241/509.803. 238
Vraag 600 van 22 oktober 2012 van de heer Vercamer, Kamer, 2011-2012, nr. 091, blz. 134-135. 239
S. DEBLAUWE, ‘Ontvangen van vrijwilligersvergoeding als bestuurder van een vzw, mogelijk of niet?’, in Not-
for-profit & Publieke sector, 16 september 2013, www.alaska-group.eu/ontvangen-van-vrijwilligersvergoeding-als-bestuurder-van-een-vzw-mogelijk-of-niet.
53
6. De vergoeding in de praktijk
153. In de praktijk is er vaak geen sprake van zeer grote vergoedingen in de non-profit sector. Bij
vzw’s met een zekere grootorde neemt men vaak iemand in dienst als technisch of zakelijk directeur.
Deze persoon ontvangt hiervoor dan een loon. In heel kleine vzw’s zijn bestuurders vaak onbezoldigd
en is er enkel sprake van een vrijwilligersvergoeding. Bij Alaska Group, een juridische organisatie die
zich bezighoudt met de bijstand van vzw’s en stichtingen bij het regelen van hun juridisch kader en
statuten, zijn er quasi geen gevallen bekend waarbij de vergoeding duidelijk onevenredig is met de
vorm van de onderneming of waarbij er een verdoken vergoeding zou worden uitgekeerd.240 Dit
neemt niet weg dat misbruik in praktijk wel mogelijk is.
154. In ziekenhuizen is het bestuurslidmaatschap vrijwillig. Toch wordt vaak in een compensatie
voorzien met name een aanwezigheidsvergoeding in publieke ziekenhuizen of een
onkostenvergoeding in 50% van de private ziekenhuizen. In 35% van de private ziekenhuizen en 62%
van de publieke ziekenhuizen, krijgt de voorzitter van de raad van bestuur een bijkomstige
compensatie.241 In een aantal case studies werd aangetoond dat het al dan niet verkrijgen van een
vergoeding verschilt van ziekenhuis tot ziekenhuis. In het UZ Gent krijgen bijvoorbeeld enkel externe
leden een vergoeding voor hun lidmaatschap242 terwijl in het Onze-Lieve-Vrouw ziekenhuis in Aalst
de bestuurders geen enkele vergoeding ontvangen en in het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis een
zitpenning gegeven wordt van €200.243 Wettelijke zijn er geen concrete richtlijnen wat betreft de
vergoeding van bestuursleden in ziekenhuizen. Hierbij dient men bijgevolg ook terug te vallen op de
principes zoals uiteengezet voor de vzw (ut supra).
7. Is er controle op de bestuurdersvergoedingen?
155. Bij een vennootschap met sociaal oogmerk dienen de bestuurders of zaakvoerders jaarlijks een
bijzonder verslag uit te brengen over de manier waarop de vennootschap toezicht heeft uitgeoefend
op haar oogmerk. In dit verslag moeten zij aangeven dat de uitgaven betreffende de investeringen,
werkingskosten en bezoldigingen, gemaakt zijn om het sociale oogmerk van de vennootschap te
verwezenlijken. Dit verslag wordt bijgevoegd bij het jaarverslag.244
240
P. VANHUYSSE, Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager. 241
C. IMSCHOOT, Corporate governance in ziekenhuizen, onuitg. Masterproef Bedrijfseconomie Universiteit
Gent, 2013-2014, p. 35. 242 De externe leden ontvangen een vergoeding van €2.871 per jaar en €278 presentiegeld per vergadering, evenals een vergoeding voor de reiskosten verbonden aan de uitvoering van hun mandaat. 243
C. IMSCHOOT, Corporate governance in ziekenhuizen, onuitg. Masterproef Bedrijfseconomie Universiteit
Gent, 2013-2014, p. 35. 244 S. TUYTTEN, “Vennootschap met sociaal oogmerk: statutaire bepalingen”, VZW info 2007, deel 1: afl. 8, 1-2,
deel 2: afl. 9, 4-5, deel 3: afl. 10, 1-3.
54
156. Het doel van dit verslag is ervoor te zorgen dat men de vennootschap niet op een oneigenlijke
manier gebruikt. Men wilde vermijden dat op verdoken wijze winst zou worden uitgekeerd aan de
vennoten of bestuurders van de VSO. Om overdadige bestuurdersvergoedingen te voorkomen
bepaalt men zelfs best uitdrukkelijk dat naast de kosten ook de bezoldigingen moeten worden
verantwoord. Het niet opstellen of slecht opstellen van het bijzonder verslag kan aanleiding geven
tot hoofdelijke bestuurdersaansprakelijkheid voor alle schade ten gevolge van overtreding van
toepasselijke wettelijke en statutaire bepalingen.245
157. In grotere vzw’s, stichtingen en VSO-vennootschappen, dient een commissaris te worden
aangesteld. Deze heeft als taak de boekhouding en de jaarrekening te controleren. Hij maakt elk jaar
een verslag op met zijn bevindingen. Bij zijn controlebevoegdheden houdt hij in het bijzonder
rekening met de juiste waardering van schulden in de openingsbalans. De commissaris moet nagaan
of de waardering van onder andere de bezoldigingen van de raad van bestuur wel naar behoren is
gebeurd. In kleinere vzw’s en stichtingen waar men niet verplicht is een commissaris te voorzien, kan
men opteren om een externe accountant aan te stellen die de controle van de rekeningen voor zich
neemt. Diens opdracht en modaliteiten moeten worden vastgelegd in de statuten. Deze twee
controleorganen zorgen voor een onafhankelijke kijk op de boekhouding en de jaarrekening.
Wanneer overmatig grote bestuurdersbezoldigingen uitgekeerd worden, zal dit blijken uit de
boekhouding en de verslagen van de vereniging, stichting of VSO-vennootschap. Normalerwijze
zullen deze hoge uitkeringen, vragen doen rijzen bij buitenstaanders.246 Let hierbij wel op het feit dat
de aanstelling van een externe accountant in kleinere vzw’s en stichtingen vrijblijvend is. Indien een
kleine vzw hiervoor niet opteert is er geen externe controle aanwezig op deze vergoeding. De leden
beschikken dan wel nog steeds over hun inzagerecht om deze onregelmatigheden op te sporen.
8. Middelen bij misbruik
158. De algemene vergadering beschikt over de mogelijkheid om een aansprakelijkheidsvordering in
te stellen ten opzichte van de bestuurders in kwestie. De meerderheid van de algemene vergadering
dient daartoe in te stemmen opdat men een aansprakelijkheidsvordering namens de vzw kan
instellen. Wanneer men dergelijke meerderheid niet haalt, is er geen minderheidsvordering die men
kan instellen. Een voorlopig bewindvoerder kan worden aangesteld indien het bestuur omwille van
245
Steunpunt WSE, Onderzoeksproject 2008: Juridische aspecten eigen aan de ondernemingen in de sociale economie, mei 2008, www.werk.be/onderzoek/onderzoeksprojecten/onderzoeksprojecten-2007-2011/onderzoeksproject-2008-juridische-aspecten-eigen-aan-de-ondernemingen-de-sociale-economie. 246
A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
304, 315.
55
onredelijke gronden weigert om de beslissing tot het instellen van een aansprakelijkheidsvordering
van een individueel lid te agenderen.247
159. Een individueel lid van de vzw kan echter wel het initiatief nemen om het besluit nietig te laten
verklaren. In praktijk zal echter iemand die problemen heeft met de beslissingen van andere
bestuurders, ontslag nemen zonder echt een aansprakelijkheidsvordering in te stellen.248
247 M. WAUTERS, “Hoofdstuk 7: aansprakelijkheid” in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (381)
397, nr. 32. 248
P. VANHUYSSE, Interview 4 oktober 2016, Senior Legal Manager.
56
IV. De problematiek van de transparantie
160. Bij governance in de non-profit sector speelt transparantie een belangrijke rol. Opdat het
evenwicht tussen de verschillende stakeholders behouden zou blijven, moet men immers een vorm
van toezicht/controle hebben op het hele verenigingsgebeuren. Dergelijke controle zal misbruiken
aan het licht brengen en zorgt voor een disciplinerende werking. In dit hoofdstuk zal onder meer
dieper worden ingegaan op de boekhoudkundige verplichtingen van de vzw, de stichting en de VSO-
CVBA. Ook zal de regeling omtrent de commissaris, het inzagerecht van de leden, controle door de
accountant/bedrijfsrevisor, de interne audit en interne controle worden toegelicht.
1. Definitie van kleine, grote en zeer grote vzw of stichting
161. Art 17 §2 en §3 V&S-wet stelt dat een vzw als kleine vzw te beschouwen valt wanneer zij
wanneer zij maximaal één van de volgende criteria overschrijdt:
1. het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 5 voltijdse werknemers ingeschreven in het
personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het KB nr. 5 van 23 oktober 1978
betreffende het bijhouden van sociale documenten;
2. in totaal 312.500 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over
de toegevoegde waarde;
3. een balanstotaal van 1.249.500 EUR.
Wanneer een vzw echter ten minste twee van de drie criteria overschrijdt, is zij als een grote vzw te
beschouwen.
162. Problematisch is echter wel dat artikel 17 §3 V&S-wet stelt dat pas bij afsluiting van het
boekjaar dient te worden nagegaan of een vzw deze criteria overschrijdt. Algemeen neemt men aan
dat dit artikel dient te worden begrepen in die zin dat men zich pas als grote vzw dient te gedragen
vanaf het volgende boekjaar na de vaststelling van het voldoen aan minstens twee criteria.249
163. Artikel 17 §5 V&S-wet bepaalt wanneer er sprake is van een zeer grote vzw:
- ofwel: “wanneer het aantal tewerkgestelde werknemers, gemiddeld over het jaar, het
equivalent van 100 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt
249 F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486 ; S. MATHEI, De vzw stap voor stap: oprichting en
werking, Gent, Larcier, 2010, 292, nr. 569 ; Deze visie sluit aan bij het verslag van de Koning dat aan het KB van 19 december 2003 voorafgaat vermits dit bepaalt dat de regels voor grote vzw’s van toepassing zijn zodra men op het einde van het boekjaar de criteria heeft bereikt zodanig dat men niet retroactief aan de verplichtingen moet voldoen.
57
gehouden krachten het KB nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale
documenten te boven gaat”,
- ofwel: “wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten
minste twee van de volgende drie criteria de onderstaande cijfers te boven gaat:
1) het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers ingeschreven in
het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het voormelde koninklijk
besluit nr. 5 van 23 oktober 1978;
2) in totaal 7.300.000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de
belasting over toegevoegde waarde;
3) een balanstotaal van 3.650.000 EUR”.
164. Verplichting tot aanstelling van een commissaris in zeer grote vzw’s geldt slechts vanaf het
eerstvolgende boekjaar, namelijk vanaf de eerste gewone algemene vergadering volgend op de
vaststelling dat men voldoet aan de criteria van een zeer grote vzw. 250
165. Hiernaast zijn er nog verschillende vzw’s die onderworpen zijn aan bijzondere boekhoudkundige
en andere verplichtingen.251 Art 17 §4 V&S-wet stelt uitdrukkelijk dat §2 en §3 niet van toepassing
zijn op verenigingen die wegens de aard van hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere
wetgeving betreffende het houden van hun boekhouding en hun jaarrekening die minstens
gelijkwaardig zijn aan deze vervat in V&S-wet en zijn uitvoeringsbesluiten. De vzw’s die onderworpen
zijn aan bijzondere boekhoudkundige en andere verplichtingen moeten echter nog steeds de
jaarrekening voorleggen ter goedkeuring aan de algemene vergadering binnen de zes maanden na
het afsluiten van het boekjaar. Daarnaast blijven zij tevens onderworpen aan de
openbaarmakingsformaliteiten, alsook aan de verplichting om een commissaris aan te stellen.252
166. De vraag stelt zich echter ook of bij vzw’s onderworpen aan bijzondere wetgeving er een
verplichting geldt tot neerlegging van de jaarrekening bij de Nationale Bank van België. De rechtsleer
250
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486 ; S. MATHEI, De vzw stap voor stap: oprichting en
werking, Gent, Larcier, 2010, 292, nr. 569. 251
Opsomming van deze vzw’s zie Hand. Kamer 1998-1999, 12 april 1999, nr. 1854/7, 51-52. Het gaat onder meer over scholen en ziekenhuizen. 252
S. MATHEI, De vzw stap voor stap: oprichting en werking, Gent, Larcier, 2010, 293-294, nr. 575 ; D. VAN
GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 276, nr. 312.
58
is hierover zeer verdeeld.253 D. VAN GERVEN meent dat art 17 §6 V&S-wet ook van toepassing is op
deze vzw’s op voorwaarde dat het gaat om grote vzw’s. 254 Ook F. Hellemans stelt dat alle grote vzw’s
in feite aan die neerleggingsplicht zijn onderworpen, gezien het feit dat art 17 §4 V&S-wet enkel stelt
dat §2 en §3 niet van toepassing zijn en gezien het feit dat het volgens hem onlogisch zou zijn om
grote vzw’s met bijzondere regelgeving vrij te stellen.
167. Artikel 37 V&S-wet voert eenzelfde verdeling in voor stichtingen. Het onderscheid tussen kleine,
grote en zeer grote stichtingen is gesteund op dezelfde criteria als bij vzw’s.
168. Samenvattende tabel wat betreft de verplichtingen jaarrekening en boekhouding voor de kleine, grote en zeer grote vzw/stichting
Kleine vzw/stichting Grote vzw/stichting Zeer grote vzw/stichting
Criteria Slechts voldoen aan 1 van
deze 3 criteria:
- het equivalent,
gemiddeld over het
jaar, van 5 voltijdse
werknemers;
- in totaal 312.500 EUR
aan andere dan
uitzonderlijke
ontvangsten, exclusief
de belasting over de
toegevoegde waarde;
- een balanstotaal van
1.249.500 EUR.
Minstens voldoen aan 2
van de 3 criteria van een
kleine vzw, zonder aan de
criteria van een grote vzw
te voldoen
Minstens voldoen aan 2 van de
drie volgende criteria:
- het equivalent, gemiddeld
over het jaar, van 50 voltijdse
werknemers;
- in totaal 7.300.000 EUR aan
andere dan uitzonderlijke
ontvangsten, exclusief de
belasting over toegevoegde
waarde;
- een balanstotaal van
3.650.000 EUR.
OFWEL
100 of meer voltijdse
werknemers tewerk stellen
Boekhouding Vereenvoudigde
boekhouding
- bijhouden van een
dagboek
- jaarlijkse inventaris
- opmaken van de
jaarrekening met
toelichting
Dubbel boekhouden
- volledige
boekhouding voeren
- opmaken van de
jaarrekening met
toelichting
Dubbel boekhouden
- volledige boekhouding
voeren
- opmaken van de
jaarrekening met toelichting
Verplichte
aanstelling
commissaris
Nee Nee Ja
253
C. FISCHER en B. THEUNISSEN, “Les obligations des ASBL en matière de comptabilité et de comptes
annuels”, Non-Marchand 2003, nr. 12, 92-93. Zij menen dat vzw’s die aan bijzondere wetgeving zijn onderworpen, niet onderworpen zouden zijn aan de neerleggingsverplichting. 254
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 277, nr. 313.
59
Mogelijkheid
tot
aanstelling
accountant
Ja ja Ja
Publicatie Nee Ja Ja
2. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor kleine vzw of stichting
169. Artikel 17 §2 V&S-wet stelt dat kleine vzw’s “een vereenvoudigde boekhouding voeren die ten
minste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen, overeenkomstig een door
de Koning vastgesteld model”. Artikel 37 §2 V&S-wet bepaalt hetzelfde voor stichtingen.
170. De basisverplichtingen voor kleine vzw’s en stichtingen werden uitgewerkt door de Koning in
het KB van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen
zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen255.
171. Het KB van 26 juni 2003 vermeldt allereerst al een aantal algemene boekhoudregels. De
boekhouding moet vooreerst aangepast zijn aan de aard en de omvang van de activiteit van de
onderneming.256 Daarnaast moeten de verrichtingen met betrekking tot mutaties in contant geld of
op rekeningen zonder vertraging, getrouw en volledig en naar tijdsorde worden verwerkt in een
ongesplitst dagboek.257
i. Het dagboek
172. Kleine vzw’s hebben dus de verplichting om een dagboek bij te houden. Het KB 26 juni 2003
bevat in artikel 3 een opsomming van de voorwaarden waaraan dit dagboek moet voldoen.258 Het
dagboek is genummerd en wordt geïdentificeerd op naam van de vereniging.259 Het mag worden
gehouden door ingebonden of ingenaaide registers of geïnformatiseerde systemen. Wanneer een
dagelijks bestuurder werd benoemd, mag men aannemen dat het ondertekenen van het dagboek tot
diens bevoegdheden behoort.260
255
KB van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, BS 11 juli 2003 (hierna: KB 26 juni 2003). 256
Art. 1 KB 26 juni 2003. 257
Art. 2 KB 26 juni 2003. 258
In bijlage A van het KB 26 juni 2003 heeft de Koning een inhoudelijk model voorzien waaraan het dagboek dient te voldoen. Deze indeling is slechts een minimale voorziening en kan steeds worden uitgebreid maar niet worden ingeperkt. 259
Art. 3 §1 KB 26 juni 2003. 260
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486.
60
173. Artikel 3 KB 26 juni 2003 vermeldt voorts dat men dit dagboek bijhoudt “naar tijdsorde, zonder
witte vlakken, noch weglatingen”. Zo wenst de Koning de materiele continuïteit, regelmatigheid en
onomkeerbaarheid van de boekingen te waarborgen. Wanneer men een correctie doet, moet de
oorspronkelijke boeking ook steeds leesbaar blijven.261 Elke boeking dient te worden verantwoord
door middel van een gedagtekend verantwoordingstuk. Hiernaar moet men steeds verwijzen bij de
boeking. Deze verantwoordingstukken die strekken tot bewijs moeten worden opgeborgen en
bewaard voor zeven jaar in origineel en afschrift.262
174. Het dagboek zelf moet in originele vorm worden bewaard gedurende zeven jaar vanaf 1 januari
van het jaar volgend op de afsluiting ervan.263
175. De bepalingen van het KB 26 juni 2003 gelden ook ten aanzien van stichtingen.264
ii. De inventaris
176. Artikel 5 KB 26 juni 2003 stelt dat de vzw geacht wordt minstens jaarlijks op de gekozen datum
een inventaris op te maken “van de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke
aard ook, van de vereniging”. 265 Een ‘inventaris’ is een opgave met daarin alle bezittingen van de vzw
in de vorm van geld, vorderingen, roerende goederen, onroerende goederen evenals de
verplichtingen op een bepaald moment.266 De inventaris geschiedt normalerwijze op het einde van
het boekjaar ofwel bij het begin van een nieuw boekjaar.267
177. De beweegreden tot het invoeren van deze verplichting was dat een buitenstaander de
mogelijkheid kreeg om een globaal beeld te vormen over de financiële toestand van een vzw.
Daarnaast is deze inventaris het uitgangspunt waarop de ‘staat van vermogen’ is gebaseerd. Dit
261
Art. 3 §3 KB 26 juni 2003. 262
Art. 4 KB 26 juni 2003. 263
Art. 3 §4 KB 26 juni 2003. 264
Art. 16 KB 26 juni 2003 ; D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen: de private stichting, de stichting als
administratiekantoor, de stichting van openbaar nut en de buitenlandse stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, 220, nr. 202. 265
In het KB werd geen model van inventaris opgenomen. Verschillende rechtsleer stelt voor om het model voor inventaris onrechtstreeks te funderen op het model voor staat van vermogen. 266
D. A.J. COECKELBERG, Praktijkboek vzw's : het referentiewerk over de (nieuwe) vzw-wet (deel 2),
Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 833, nr. 1507. 267
D. A.J. COECKELBERG, Praktijkboek vzw's : het referentiewerk over de (nieuwe) vzw-wet (deel 2),
Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 834, nr. 1509.
61
laatste is een onderdeel van de jaarrekening die men jaarlijks moet neerleggen. Ook speelt deze een
rol bij de bepaling van het ‘balanstotaal’ bij de afbakening of men een grote of kleine vzw is. 268
178. Het bestuur moet de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen laten
doen voor de inventaris vast te stellen.269 De waarderingen die men doet moeten voldoen aan de
voorwaarden van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.270
179. De waarderingsregels die worden gebruikt voor de inventaris moeten elk boekjaar dezelfde zijn.
Wanneer niet langer mogelijk is om op basis van die waarderingsregels te voldoen aan de criteria van
voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw dan mogen zij wel worden aangepast.
180. De bepalingen van het KB 26 juni 2003 gelden ook ten aanzien van stichtingen.271
iii. De jaarrekening
181. Het bestuur van de vzw dient ook steeds jaarlijks een jaarrekening op te maken. Deze
jaarrekening omhelst de staat van ontvangsten en uitgaven en een toelichting. Beide stukken vormen
een geheel. De opgenomen bedragen zijn uitgedrukt in euro, zonder decimalen.272 De jaarrekening
moet voorzichtig, oprecht, te goeder trouw en op duidelijke wijze worden opgesteld. Wanneer de
bepalingen uit het KB niet voldoen moet het bestuur ervoor zorgen dat in de toelichting bijkomende
informatie wordt gegeven.273
182. Een eerste deel van de jaarrekening betreft de staat van ontvangsten en uitgaven. Deze staat
vloeit rechtstreeks voort uit het dagboek als bedoeld in artikel 2 KB 26 juni 2003. De staat vermeldt
stelselmatig de aard en het bedrag van de ontvangsten en de uitgaven van de vereniging. Bij vzw’s
die een vereenvoudigde boekhouding voeren, staan deze uitgaven centraal. Het is mogelijk om via de
uitgaven inzicht te krijgen op hoe de vereniging of de stichting handelt.
268
S. MATHEI, De vzw stap voor stap: oprichting en werking, Gent, Larcier, 2010, 316-317, nr. 606. 269
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486. 270
Art. 8 KB 26 juni 2003. 271
Art. 16 KB 26 juni 2003 ; D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen: de private stichting, de stichting als
administratiekantoor, de stichting van openbaar nut en de buitenlandse stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, 221, nr. 202 ; De Koning heeft voor deze staat van ontvangsten en uitgaven een model opgenomen in bijlage B bij het KB van 26 juni 2003. Het gaat hier weer om een minimale inhoud die steeds kan worden uitgebreid maar niet kan worden vereenvoudigd. 272
Art. 9 KB 26 juni 2003. 273
Art. 11 KB 26 juni 2003.
62
183. Een tweede deel van de jaarrekening betreft de toelichting. Deze omvat informatie uit art. 6, 7,
11 en 14 KB 26 juni 2003, evenals een staat van vermogen van de vereniging.274 De staat van
vermogen vloeit rechtstreeks voort uit de inventaris.275 Zij moet op de datum van de afsluiting van
het boekjaar consequent de aard en het bedrag van de totaliteit van bezittingen en schulden
vermelden.
184. Ook in de stichting dient de raad van bestuur jaarlijks, ten laatste binnen de zes maanden na
afsluitingsdatum van het boekjaar, de jaarrekening op te maken van het afgelopen boekjaar.276 De
bepalingen van het KB 26 juni 2003 gelden ook ten aanzien van stichtingen.277
iv. Vrijwillige onderwerping aan boekhoud- en jaarrekeningregels van grote vzw/stichting/ VSO
185. Het is hiernaast mogelijk voor een kleine vzw of stichtingen om zich vrijwillig te onderwerpen
aan de boekhoud- en jaarrekeningregels van grote vzw’s.278 Indien men ervoor kiest om die regels te
hanteren moet men alle regels toepassen die voor grote vzw’s of stichtingen gelden. De beslissing tot
omschakeling moet daarenboven worden vermeld en verantwoord in de toelichting bij de
jaarrekening.279 Evenwel volstaat het dat de kleine vzw haar jaarrekening neerlegt op de griffie van
de rechtbank van koophandel waar men het verenigingsdossier houdt. Het is niet noodzakelijk dat
men neerlegt bij de Nationale Bank van België.280
186. De keuze voor onderwerping aan het systeem voor grote vzw’s geldt voor ten minste drie
opeenvolgende boekjaren.281
3. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor grote vzw of stichting
187. Grote vzw’s dienen ingevolge artikel 17 §3 V&S-wet “hun boekhouding te houden en hun
jaarrekening op te maken, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975282 met
274
De Koning heeft wat betreft deze toelichting dan ook een minimaal schema voorzien waaraan deze moet voldoen. 275
Art. 14 KB 26 juni 2003. 276
Art. 37 §1 V&S-wet. 277
Art. 16 KB 26 juni 2003 ; D. VAN GERVEN, Handboek stichtingen: de private stichting, de stichting als
administratiekantoor, de stichting van openbaar nut en de buitenlandse stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, 221-225, nr. 202-204.. 278
Art. 15 KB 26 juni 2003. 279
Art. 15 tweede lid KB juni 2003. 280
F. HELLEMANS, “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer verantwoording en
meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, 457-486. 281
Art. 15 tweede lid KB juni 2003. 282
Men refereert in de V&S-wet nog steeds naar de wet van 17 juli 1975. Deze wet is ondertussen genomen in het Wetboek Economisch Recht, Boek III (hierna: Boek III WER).
63
betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen”. Het tweede lid van art 17 §3 V&S-wet geeft
de Koning de bevoegdheid om de verplichtingen die voortvloeien uit die wet aan te passen aan de
bijzondere aard van hun werkzaamheden en hun wettelijk statuut. Hetzelfde wordt in artikel 37 §3
V&S-wet bepaald voor stichtingen.
188. Ter uitvoering van deze bepalingen heeft de Koning de precieze verplichtingen van grote vzw’s,
wat betreft de boekhouding, vastgelegd in het KB van 19 december 2003.283 Grote en zeer grote
vzw’s zijn beiden onderworpen aan dezelfde boekhoudkundige verplichtingen. Enkel met betrekking
tot de externe audit van de vzw en de voorstelling van de jaarrekening zijn er afwijkende bepalingen.
Zo is een grote vzw verplicht om een commissaris aan te duiden en een jaarrekening te houden
volgens het volledig schema.284
189. Principieel is het dus zo dat grote vzw’s en stichtingen hun boekhouding voeren en hun
jaarrekening opmaken in overeenstemming met de verplichtingen van boek III WER.
i. De boekhouding
190. Grote vzw’s en stichtingen zijn verplicht om een ‘dubbele boekhouding’ te houden. In een
brochure uitgebracht in opdracht van de Minister van Justitie wordt verder verduidelijkt wat
hieronder wordt verstaan.285
191. Men moet de boekhouding voeren door gebruik van een stelsel van boeken en rekeningen met
naleving van de regels van het dubbel boekhouden. Zo moeten alle verrichtingen zonder uitstel,
getrouw, volledig en naar tijdsorde worden ingeschreven in een ongesplitst dagboek of
hulpdagboek.286 De boeken moeten bewaard worden voor een periode van zeven jaar, te rekenen
vanaf de eerste januari van het jaar dat volgt op de afsluiting.287 Elke boeking gebeurt op basis van
een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.288
283
Koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, BS 30 december 2003 (hierna: KB 19 december 2003). 284
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 248, nr. 50. 285
Brochure “Het nieuw boekhoudkundig stelsel van de grote en zeer grote verenigingen”, 26 september 2010, Publicatie van de FOD Justitie, p. 10, http://justitie.belgium.be/nl/publicaties/het_nieuw_boekhoudkundig_stelsel_van_de_grote_en_zeer_grote_verenigingen. 286
Art. 1 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. III.84 eerste en tweede lid boek III WER (art. 4 wet 17 juli 1975). 287
Art. 1 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. III.88 §2 boek III WER (art. 8 §2 wet 17 juli 1975). 288
Art. 1 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. III.86 boek III WER (art. 6 wet 17 juli 1975).
64
192. Elk jaar dient de grote vzw of stichting een volledige inventaris op te maken van haar
bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.289
ii. De jaarrekening
193. Art 17 §1 en art 37 §1 V&S-Wet bepalen dat de raad van bestuur, elk jaar en ten laatste binnen
de zes maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar, de jaarrekening ter goedkeuring
voorlegt aan de algemene vergadering.290
194. De jaarrekening behelst de balans, de resultatenrekening en de toelichtingen. Deze bescheiden
vormen één geheel.291 De jaarrekening dient daarenboven een getrouw beeld te geven van het
vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vzw of stichting.
195. Elk jaar dient de voorstelling van de jaarrekening identiek te zijn als de voorgaande jaarrekening.
De voorstelling wordt daarentegen gewijzigd wanneer - onder meer wegens een belangrijke wijziging
in de structuur van het vermogen, de opbrengsten en de kosten van de vennootschap - zij niet meer
beantwoordt aan de voorwaarde van het getrouw beeld.292
iii. Neerlegging van de jaarrekening
196. Binnen 30 dagen na de goedkeuring door de algemene vergadering moeten grote vzw’s en
stichtingen hun jaarrekening neerleggen bij de Nationale Bank van België, namelijk de
Balanscentrale.293 De tekst van de vermelding wordt vervolgens door de Balanscentrale overgemaakt
aan de rechtbank van koophandel waar het bij het verenigingsdossier zal worden gevoegd.294 Bij
grote of zeer grote stichtingen van openbaar nut wordt de jaarrekening opgemaakt volgens het
289
Art. 1 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. III.89 §1 boek III WER (art. 9 §1 wet 17 juli 1975). 290 Het KB van 19 december 2003 verduidelijkt voort de verplichtingen wat betreft de vorm en inhoud van de
jaarrekening. 291
Art. 9 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. 22 KB 30 januari 2001 ter uitvoering van het wetboek van vennootschappen. 292
Art. 9 KB 19 december 2003 met verwijzing naar art. 86 KB 30 januari 2001 ter uitvoering van het wetboek van vennootschappen. 293
Art. 17 §6 V&S-wet en art. 37 §6 V&S-wet ; Deel III van het KB van 19 december 2003 bevat nadere regels wat betreft de openbaarmaking van de jaarrekening. 294
Art. 17 §6 tweede lid V&S-wet en art 37 §6 tweede lid V&S-wet ; Deze regel werd ingevoerd om een dubbele formaliteit te vermijden.
65
verkort of volledig schema voor verrekeningen maar dient dit niet te worden neergelegd bij de
Nationale Bank van België maar bij de griffie van de rechtbank van koophandel.295
197. Door de neerlegging wordt de jaarrekening openbaar waardoor derden deze kunnen
raadplegen. Dit zorgt voor een disciplinerende werking vermits men immers weet dat alle informatie
uit de jaarrekening openbaar zal worden gemaakt.
4. Afwijkende of aanvullende bepalingen
198. Voor vzw’s die wegens de aard van hun activiteit onderworpen zijn aan bijzondere regels die
voortvloeien uit wetgeving of uit een overheidsreglement betreffende het houden van de
boekhouding en een jaarrekening, zijn vrijgesteld van de bepalingen wat betreft de boekhouding uit
art. 17 §2 en §3 V&S-wet.296 Hetzelfde wordt bepaald in art. 37 §4 V&S-wet voor stichtingen. In de
voorbereidende werken geeft men een indicatie welke sectoren hieronder zouden vallen, onder
meer297:
rusthuizen met een VZW-statuut in Vlaanderen;
hogescholen met een VZW-statuut in Vlaanderen of in de Waalse Gemeenschap;
ziekenhuizen met meer dan 24 bedden met een vzw statuut in Belgie;
instellingen met een vzw-statuut erkend in het kader van het fonds voor medische, sociale en
pedagogische zorg voor gehandicapten in Vlaanderen.
199. Hiernaast bevat de specifieke regelgeving ook vaak bepalingen omtrent de boekhouding en de
controle naast de voorzieningen in de V&S-wet. Zo voorziet de gecoördineerde wet op de
ziekenhuizen van 10 juli 2008 in de controle door een bedrijfsrevisor op de boekhouding en de
jaarrekening, alsook op de activiteiten van de dienst die de centrale inning doet.298 Wat betreft de
universiteiten van de Vlaamse gemeenschap vindt men de regels tevens terug in het Besluit van 21
december 2007.299 Voor rust- en verzorgingstehuizen vindt men eveneens de verplichting tot
controle door een bedrijfsrevisor of onafhankelijke derde terug in het KB van 21 december 2004.300
295
M. VAN DER LINDEN, “De jaarrekening: neerleggen van de jaarrekening” ” in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE,
R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165534#fulltext. 296
Art. 17 §4 V&S-wet. 297
Verslag VERHERSTRAETEN, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/7, 51-52. 298
Art. 86 ev. ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 299
Het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de boekhouding, de jaarrekening, het rekeningenstelsel en de controle voor de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap van 21 december 2007, BS 17 april 2008. 300
KB van 21 september 2004 houdende de vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis [, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels, BS 28 oktober 2004.
66
200. De ziekenhuiswet van 10 juli 2008 verplicht elk ziekenhuis om een eigen boekhouding te
voeren.301 Het KB van 19 juni 2007 verklaart boek II van het Wetboek van vennootschappen van
toepassing op ziekenhuizen.302.
5. Specifieke boekhoud- en andere verplichtingen voor VSO-CVBA
201. Ook de VSO-CVBA dient zoals alle andere vennootschappen een volledige boekhouding te
voeren overeenkomstig het dubbel boekhouden, tenzij het gaat om een kleine vennootschap zoals
omschreven in art. 15 W. Venn. Zij volgt dan ook de bepalingen uitgezet in boek III WER zoals
hiervoor reeds uiteengezet.
6. Controle door de commissaris
i. Benoeming en ontslag
202. De V&S-wet voorziet in de verplichte aanstelling van een commissaris voor heel grote vzw’s en
stichtingen en de mogelijkheid tot aanstelling van een commissaris in kleine en grote vzw’s en
stichtingen.
203. De commissaris wordt voorgedragen door de ondernemingsraad wanneer de vzw of de stichting
wettelijk een ondernemingsraad moet instellen. Dit is het geval wanneer de vzw of de stichting
gemiddeld 100 werknemers tewerkstelt. 303 Indien er geen ondernemingsraad is, gebeurt de
voordracht door de raad van bestuur.304
204. In de vzw beschikt de algemene vergadering over de exclusieve bevoegdheid om de commissaris
te benoemen.305 Wat betreft de stichting komt het toe aan de raad van bestuur om deze te
benoemen. Vermits dit zowel voor de vzw als de stichting een exclusieve bevoegdheid is van dat
orgaan brengt de benoeming door een ander orgaan de nietigheid met zich mee.306
301
Art. 83 ev. Ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 302
KB van 19 juni 2009 betreffende de jaarrekeningen van ziekenhuizen, BS 29 juni 2007. 303
Art. 3 §1 van het Koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk, BS 4 juni 2003 ; Art. 15 bis derde lid wet 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven, BS 27 september 1948. 304
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 699, nr. 1209. 305
Art. 17 §5 in fine V&S-wet en art. 37 §5 in fine V&S-wet. 306
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 165, nr. 479 ; K. VISSERS, De vzw naar Belgisch
recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2008, 165, nr. 327.
67
205. De V&S-wet bepaalt daarenboven dat de commissaris gekozen uit de leden, natuurlijke
personen of rechtspersonen, van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Wanneer een commissaris
wordt benoemd die niet is ingeschreven in het openbaar register van het Instituut van de
Bedrijfsrevisoren, is deze benoeming vernietigbaar. Hetzelfde geldt voor de statutaire clausule die de
titel toekent aan een persoon die niet aan deze voorwaarde voldoet.307
206. Kleine of grote vzw’s of stichtingen die niet verplicht zijn om in de aanstelling van een
commissaris te voorzien kunnen er voor kiezen om een niet-revisor aan te duiden die niet de titel van
commissaris draagt. In dat geval zullen de regels van het W. Venn. niet van toepassing zijn en speelt
het inzagerecht door de leden.308
207. Wanneer men geen commissaris aanduidt of indien alle commissarissen zich in de
onmogelijkheid bevinden om hun taak uit te voeren, voorziet de algemene vergadering in de vzw
onmiddellijk in de benoeming of vervanging van de commissaris(sen).309
208. Wanneer het gaat om een bedrijfsrevisor die zijn activiteiten beoefent door middel van een
revisorenvennootschap, moet de vzw de revisorenvennootschap benoemen als commissaris. Die
moet dan weer op haar beurt een vertegenwoordiger benoemen die belast wordt met de
uitoefening van de opdracht van commissaris voor naam en rekening van de vennootschap.310
209. De commissaris wordt benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.311 Deze termijn
geldt zowel als minimum- en maximumtermijn.312
210. Enkel wegens wettige redenen kan de commissaris worden ontslagen.313 Ook vzw’s die vrijwillig
overgaan tot de aanstelling van de commissaris dienen alle regels na te leven, alsook de bepalingen
van de vennootschapswet die art 17 §7 V&S van toepassing verklaart.
307
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 292, nr. 191. 308
K. VISSERS, De vzw naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule,
UGA, 2008, 166, nr. 327. 309
K. VISSERS, De vzw naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule,
UGA, 2008, 166, nr. 328 ; J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle”
in M. DENEF (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 296, nr. 196. 310
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 296, nr. 197 ; R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011,
166, nr. 482. 311
Art. 17 §7 V&S met verwijzing naar art. 135 W.Venn. 312
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 103, nr. 183.
68
211. Tenzij er sprake is van gewichtige persoonlijke redenen, mag de commissaris geen ontslag
nemen tijdens zijn opdracht. Hij kan dit echter wel ter algemene vergadering nadat hij hen op
schriftelijke wijze heeft ingelicht over de redenen van zijn ontslag.314 Er is sprake van ontslag van
rechtswege wanneer de commissaris overlijdt, dit omwille van het intuitu personae karakter van het
mandaat. 315 Ook de ontbinding van de revisorenvennootschap zal in principe leiden tot de
beëindiging van rechtswege van het commissarismandaat.316
212. De benoeming of het ontslag dient te worden meegedeeld aan de Kruispuntbank van
Ondernemingen voor de vermelding in het rechtspersonenregister.317
213. Ook voor wat betreft de VSO-CVBA is er geen afwijking voorzien op de bepalingen van de
commissarisplicht. Men dient dus de beginselen omtrent de commissaris die gelden voor gewone
vennootschappen, na te leven.318 De commissaris wordt benoemd door de algemene vergadering van
de vennootschap op voordracht van de raad van bestuur of de ondernemingsraad.319 Zij heeft tevens
de bevoegdheid om te bepalen hoeveel commissarissen men zal aanstellen.320 Hetzelfde geldt wat
betreft de ontstentenis om een commissaris te benoemen of de onmogelijkheid om hun taak uit te
voeren.321 Ook wat betreft het ontslag en de termijn gelden dezelfde regels.322
ii. Voorwerp van de controle en onderzoeksbevoegdheden commissaris
214. Het voorwerp van de controle is zowel voor de stichting, de vzw en de VSO-CVBA nagenoeg
hetzelfde. Dit wordt aldus ook samen besproken in deze thesis.
215. De commissaris is bevoegd voor “de controle in vennootschappen, op de financiële toestand, op
de jaarrekening en op de regelmatigheid, ten aanzien van dit wetboek en de statuten, van de in de
jaarrekening weergegeven verrichtingen”.323 Hoewel er tussen de bepaling in het wetboek van
vennootschappen en de bepaling in de V&S-wet lichte tekstuele verschillen te vinden zijn, moet
313
Art. 17 §7 V&S-wet dat verwijst naar art. 135 en 136 W. Venn. 314
Art. 17 §7 V&S-wet met verwijzing naar art. 135 W.Venn. 315
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 109, nr. 192. 316
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 109, nr. 193. 317
Art. 6 §3 wet 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, BS 5 februari 2003. 318
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 3, nr. 3 ; Art. 142 W. Venn. 319
Art. 130 W. Venn ; Art. 156 W. Venn. ; Art 130 §2 W. Venn. 320
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 37, nr. 60. 321
Art. 131 W. Venn. 322
Art. 132/1 W. Venn. ; Art 135 & 136 W. Venn. 323
Art. 142 W. Venn. en Art. 17 §5 en §7 V&S-wet en art. 37 §5 en §7V&S-wet.
69
volgens A. Kilesse en R. Van Boven worden aangenomen dat de formulering van de opdracht van de
commissaris dezelfde is.324 De commissaris treedt dus op als externe controleur die nagaat of de
opgestelde documenten een getrouw beeld geven van de gebeurde verrichtingen en de werkelijke
toestand. De commissaris is niet verplicht is de naleving van andere wettelijke bepalingen buiten zijn
specifiek toezicht (bijvoorbeeld fiscaal recht, sociaal recht,…) te controleren, zolang de niet-naleving
ervan geen impact heeft op de regelmatigheid van de jaarrekening en de financiële toestand.325
216. Omwille van de specifiek omschreven taak van de commissaris, is de commissaris niet bevoegd
om zich uit te spreken over de begroting die ter goedkeuring aan de algemene vergadering moet
worden voorgelegd of over de manier waarop de vereniging haar middelen heeft aangewend. De
commissaris kan zich tevens niet inlaten met het bestuur van de onderneming. Hij kan wel advies
verlenen met betrekking tot bepaalde administratieve, boekhoudkundige en financiële problemen,
maar het blijft de raad van bestuur die de verantwoordelijkheid draagt met betrekking tot de
beslissing. Bij dit advies dient de commissaris zijn onafhankelijkheid in acht te nemen.326
217. De commissaris beschikt over de bevoegdheid om op elk moment ter plekke inzage te nemen
van de boeken, brieven, notulen en in het algemeen van alle documenten en geschriften van de
vennootschap.327 Hij beschikt niet over het recht om deze documenten mee te nemen. Sommigen
menen zelfs dat de commissaris zelfs geen kopie mag nemen. Algemeen wordt aanvaard dat dit
echter wel kan.328 Ondanks het feit dat de commissaris het recht heeft om op onderbroken wijze zijn
onderzoek uit te oefenen, houdt dit echter niet in dat hij een permanente controle op de
boekhouding moet uitoefenen.329
218. Het controlerecht van de commissaris betreft niet louter de boekhoudkundige
verantwoordingstukken of notulen, maar echt alle documenten van de vennootschap (inclusief
contracten wanneer deze nodig zijn voor de controle) die noodzakelijk zijn in het kader van deze
324
A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
301, nr. 211. 325
C. VANHEE, Praktijkgids vzw: De commissarisfunctie in verenigingen en stichtingen, Mechelen, Kluwer,
2012, 23. 326
C. VANHEE, Praktijkgids vzw: De commissarisfunctie in verenigingen en stichtingen, Mechelen, Kluwer,
2012, 24. 327
Art. 137 §1 W. Venn. en art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 328
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 195, nr. 315. 329
C. VANHEE, Praktijkgids vzw: De commissarisfunctie in verenigingen en stichtingen, Mechelen, Kluwer,
2012, 25 ; Dit permanent recht op controle dient te worden begrepen in die zin dat hij onmiddellijk in kennis moet worden gesteld van elke gebeurtenis die van belang is in het kader van zijn opdracht.
70
controle.330 Het Instituut van de Bedrijfsrevisoren stelt dat de onderzoeksbevoegdheid zich tevens
uitstrekt tot de verstuurde mails binnen de onderneming.331 Het betreft documenten met betrekking
tot het lopende boekjaar alsook documenten met betrekking tot vorige boekjaren wanneer dit
essentieel is om de jaarrekening van het afgelopen boekjaar te begrijpen.332
219. De commissaris kan van het bestuursorgaan, van de gemachtigden en van de aangestelden van
de vennootschap alle inlichtingen en verduidelijkingen vorderen en alle verificaties doen die hij nodig
acht.333 De commissaris beschikt tevens over de bevoegdheid te vorderen om op de zetel van de
vennootschap inlichtingen te verkrijgen aangaande verbonden vennootschappen of andere
vennootschappen waarmee er een deelnemingsverhouding bestaat, wanneer deze informatie
noodzakelijk is voor de controle van de financiële toestand.334
220. Hij kan van derden een bevestiging vragen van de som van vorderingen, schulden of andere
betrekkingen met de vennootschap die zij controleert.335
221. Wanneer meer dan één commissaris werd benoemd, vormen deze een college. Het is ook
mogelijk dat zij de controle onder elkaar verdelen.336 Wanneer zij handelt als een college dienen de
beslissingen genomen te worden na gezamenlijke beraadslaging. Er wordt door het college enkel één
verslag opgesteld, ook al is er sprake van een meningsverschil tussen de leden.337
222. Minimaal halfjaarlijks bezorgt het bestuursorgaan de commissaris een boekhoudkundige staat
die opgesteld is naar de schema’s van de balans en de resultatenrekening.338
223. De commissaris stelt naar aanleiding van de jaarrekening een omstandig schriftelijk verslag op.
Het bestuursorgaan overhandigt dan ook de nodige stukken minstens één maand voordat het verslag
moet worden voorgelegd.339
330
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 195, nr. 316. 331
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2001, Brussel, p. 113-114, https://www.ibr-ire.be/nl/publicaties/actuele_reeksen/jaarverslag/Documents/Jaarverslag%202001.pdf. 332
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 196 nr. 318. 333
Art. 137 §1 W. Venn. en art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 334
Art. 137 §1 tweede lid W. Venn. en art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 335
Art. 137 §1 derde lid W. Venn. en art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 336
Art. 137 §2 W. Venn. en art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 337
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, De vennootschap en haar commissaris: praktische toepassingsgevallen, 2004, Brussel, p. 38, https://www.ibr-ire.be/nl/publicaties/afgesloten_reeksen/ibr_studies/Documents/Recht/De%20vennootschap%20en%20haar%20commissaris%20-%20Praktische%20toepassingsgevallen.pdf. 338
Art. 137 in fine W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 V&S-wet.
71
224. Het verslag bestaat uit drie delen: een inleiding, een eerste deel dat een verklaring bevat over
de jaarrekening en een tweede deel met bijkomende verklaringen en inlichtingen.
225. Het verslag bevat minstens340:
de wijze waarop de commissaris zijn controletak heeft uitgevoerd en/of het bestuursorgaan
en de aangestelden van de vzw alle verduidelijkingen en inlichtingen hebben verschaft die de
commissaris heeft gevraagd;
of de boekhouding gevoerd is en de jaarrekening opgesteld is volgens de wettelijke
voorschriften;
of naar het oordeel van de commissaris de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het
vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de vennootschap rekening houdend
met de wettelijke en boekhoudkundige bepalingen die erop van toepassing zijn, en/of een
correcte verantwoording werd gegeven in de toelichting;
of zij kennis konden nemen van de gedane verrichtingen of genomen beslissingen met
overtreding van de statuten of de bepalingen van de V&S-wet/Vennootschapswetboek.
226. Het verslag wordt vervolgens ondertekend en gedagtekend door de commissaris(sen).341 Samen
met de neerlegging van de jaarrekening, wordt een stuk neergelegd met de namen en voornamen
van de bestuurders en de commissaris(sen) alsook het verslag van de commissaris.342 Dit laatste geldt
enkel voor grote en zeer grote vzw’s of stichtingen die hun jaarrekening hebben opgemaakt volgens
art. 17 §3 V&S-wet en art 37 §3 V&S-wet. Deze verplichting wordt niet opgelegd in de
vennootschapswet voor wat betreft de VSO-CVBA. Het bestuursorgaan van de vzw en de stichting is
verantwoordelijk voor de publicatie. De commissaris zal steeds nagaan of de publicatie aansluit bij de
door hem gecontroleerde jaarrekening.343
227. Het is daarenboven zo dat de commissaris de algemene vergadering dient bij te wonen wanneer
deze zich moet uitspreken over het commissarisverslag.344 Bij de stichting dient de commissaris in
dergelijk geval de raad van bestuur bij te wonen.345 De commissaris bij de VSO-CVBA moet
339
Art. 143 W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 V&S-wet. 340
Art. 144 W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 V&S-wet. 341
Art. 144 §1 in fine W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 V&S-wet. 342
Art. 17 §6 tweede lid V&S-wet en art 37 §6 tweede lid V&S-wet 343
C. VANHEE, Praktijkgids vzw: De commissarisfunctie in verenigingen en stichtingen, Mechelen, Kluwer,
2012, 67. 344
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 185, nr. 300-301; Art. 412 W. Venn.
en art. 17 §9 V&S-wet ; Art. 412 W. Venn. 345
Art. 37 §9 V&S-wet.
72
antwoorden op de gestelde vragen die betrekking hebben tot het commissarisverslag.346 Maar hij
moet geen antwoorden verschaffen met betrekking tot informatie die geen verband houdt met zijn
opdracht. Hij kan tevens weigeren te antwoorden omwille van dwingende redenen.347
228. De bedrijfsrevisor dient tijdens de uitoefening van zijn mandaat de wettelijke en reglementaire
bepalingen en de gebruikelijke controlenormen van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren na te
leven. Soms houdt hij ook rekening met de uitgevaardigde aanbevelingen.348
iii. Onafhankelijkheid commissaris
229. Personen die zich in een staat bevinden die een onafhankelijke taakuitoefening volgens de
regels die gelden voor het beroep van bedrijfsrevisoren, in gedrang kunnen brengen, kunnen niet
benoemd worden als commissaris. Na hun benoeming moeten commissarissen erop toezien dat zij
niet in een dergelijke positie worden geplaatst. Onafhankelijkheid van de commissaris is vereist in elk
geval zowel tijdens de periode waarop de te controleren jaarrekening betrekking heeft als op de
periode waarin die controle wordt uitgeoefend.349
230. Zo is het dan ook onmogelijk voor commissarissen om een andere taak of mandaat te
aanvaarden in de vennootschap die aan hun controle is onderworpen of een ermee verbonden
vennootschap, tijdens hun mandaat als commissaris in die vennootschap wanneer dit de
onafhankelijke uitvoering van hun commissaristaak in het gedrang kan brengen.350
231. De V&S-wet bevat geen expliciet verbod dat stelt dat de commissaris geen lid mag zijn van de
vzw. Omwille van de onafhankelijkheid van het mandaat is wel aan te raden dat men deze situatie
vermijdt.351 Volgens D. AJ. Coeckelbergh kan de commissaris geen werkend lid zijn omdat hij niet aan
zichzelf als lid van de algemene vergadering verslag kan uitbrengen en kwijting verlenen. Dit zou
deontologisch niet verantwoord zijn.352
346
Art. 412 tweede lid W. Venn voor de CVBA. 347
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 187, nr. 303-304. 348
B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 181, nr. 295. 349
Art. 133 W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 W. Venn. 350
Art. 133 §2 W. Venn. en art. 17 §7 W. Venn. en art. 37 §7 W. Venn. 351
A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
306, nr. 223. 352
D. AJ. COECKELBERGH, Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, 724, nr. 1262.
73
iv. Bezoldiging commissaris
232. De bezoldiging van de commissaris wordt vastgesteld door de algemene vergadering van de vzw
en de VSO-CVBA.353 Het is niet mogelijk om deze bevoegdheid aan een ander orgaan toe te kennen,
vermits dit een exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering is.354 In de stichting beslist het
bestuursorgaan over de bezoldiging van de commissaris.355 Ook daar betreft het een exclusieve
bevoegdheid van het bestuursorgaan.356 In de notulen van het benoemingsbesluit dient het bedrag
van de bezoldiging te worden vermeld evenals in de toelichting bij de jaarrekening.357
233. Het honorarium van de commissaris bestaat uit een vast bedrag in geld. Deze bezoldiging dient
voldoende te zijn om de commissaris de mogelijkheid te bieden zijn opdracht in alle
onafhankelijkheid en met naleving van de beroepsnormen en aanbevelingen uit te oefenen.
234. De vastgestelde bezoldiging geldt voor drie controlejaren. Dit bedrag kan niet worden gewijzigd
dan door wederzijdse instemming van de partijen.358 Proratering kan echter wel conventioneel
worden bedongen.359
v. Kwijting commissaris
235. In de vzw is het zo dat de algemene vergadering de bevoegdheid heeft om kwijting te verlenen
aan de commissaris(sen).360 Wat betreft de stichting bepaalt de V&S-wet niet welk orgaan de
bevoegdheid heeft om kwijting te verlenen aan de commissaris(sen). Algemeen valt aan te nemen
dat deze bevoegdheid toekomt aan het bestuursorgaan of een ander statutair daartoe bevoegd
orgaan.361
236. De V&S-wet geeft echter niet aan wanneer kwijting moet worden verleend. In de regel zal dit
worden gegeven bij het einde van het mandaat als commissaris.362 Statutair kan men echter wel
353
Art. 4 eerste lid 3 V&S-wet. 354
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblio, 2004, 300, nr. 207. 355
Art. 37 §7 V&S-wet juncto art. 135§1 W. Venn. 356
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblio, 2004, 233, nr. 261. 357
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag, 2004, Brussel, p. 112, https://www.ibr-ire.be/nl/publicaties/actuele_reeksen/jaarverslag/Documents/Jaarverslag%202004.pdfv; Art. 134 §2 W. Venn. juncto art. 17 §7 V&S-wet en art. 37 §7 V&S-wet. 358
Art. 134 §2 W. Venn. 359 B. TILLEMAN, Het statuut van de commissaris, Brugge, Die Keure, 2007, 159, nr. 262. 360
Art. 4 3 V&S-wet. 361
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 175, nr. 511. 362
A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
308, nr. 229 ; R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 175, nr. 512.
74
bepalen dat men op regelmatige tijdstippen kwijting zal verlenen.363 Kwijting dient niet noodzakelijk
te gebeuren via afzonderlijke stemming en kan dus stilzwijgend gebeuren, bijvoorbeeld door
goedkeuring van de jaarrekening.364
237. Kwijting slaat enkel op de zaken die in de jaarrekening zijn opgenomen. De kwijting slaat niet op
de zaken die niet openbaar zijn gemaakt en men niet redelijkerwijze behoorde te kennen.365
238. Voor de VSO-CVBA vindt men in art. 411 W. Venn. meer terug over de kwijting. Deze gebeurt
door de algemene vergadering. De kwijting wordt verleend door middel van afzonderlijke stemming
na goedkeuring van de jaarrekening. Er is enkel sprake van een rechtsgeldige kwijting wanneer de
ware vennootschapstoestand niet wordt verborgen door enige weglating of onjuiste opgave van de
jaarrekening.
7. Controle door de bedrijfsrevisor of accountant
239. Vzw’s en stichtingen die niet verplicht zijn om een commissaris aan te stellen, hebben de
mogelijkheid om een externe accountant aan te stellen voor de controle van hun rekeningen. De
controle door een externe accountant geldt als een bevestiging ten aanzien van derden. Deze draagt
dan niet de titel van commissaris maar van controlerende accountant.366
240. De taak van de accountant en de modaliteiten van zijn opdracht moeten worden vastgelegd
door middel van een overeenkomst tussen de vzw en de accountant of in de statuten.367
241. De vraag rijst dan ook of de verslagen die de accountant opstelt in het kader van zijn/haar
opdracht tevens moeten worden neergelegd bij de Nationale Bank van België. A. Kilesse meent dat
dit wel het geval is. Art. 17 §6 en art. 37 §6 V&S-wet zijn immers algemene bepalingen die betrekking
363
D. VAN GERVEN, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 158, nr. 146. 364
A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
308-309, nr. 229. 365A. KILESSE en E. VANDERSTAPPEN, “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure, 2015,
309, nr. 230. 366
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 323, nr. 264 ; Dit blijkt ook uit de voorbereidende werken bij de Programmawet (Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 1138/001, 49). 367
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 324, nr. 265.
75
hebben op alle gevallen waarin men een beroepsbeoefenaar aanstelt ter controle van de
rekeningen.368
242. De controleopdracht betreffende het nazien en corrigeren van boekhoudstukken dat leidt tot
een attest voor derden kan enkel worden toevertrouwd aan een externe accountant of
bedrijfsrevisor en niet aan een interne accountant.369 De externe accountant moet immers voldoen
aan strengere onafhankelijkheidsvereisten.370 Hij leeft de algemene controlenormen van het Instituut
van de Accountants na bij de uitoefening van zijn opdracht.371
8. Inzagerecht van de leden
243. In het vennootschapsrecht voorzien art 166 en 167 W. Venn. een individuele onderzoeks- en
controlebevoegdheid van de vennoten in het geval dat er geen commissaris is aangesteld. In het
wetsontwerp werd voorzien in een vergelijkbare bepaling in art. 17 §7.372 Maar door Amendement
nr. 20 werd deze paragraaf geschrapt.373
244. In art. 10 V&S-wet werd echter een tweede lid ingevoerd waarin staat dat:
“Alle leden kunnen op de zetel van de vereniging […] raadplegen, alsmede alle notulen en beslissingen
van de algemene vergadering, van de raad van bestuur en van alle personen, al dan niet met een
bestuursfunctie, die bij de vereniging of voor rekening ervan een mandaat bekleden, evenals alle
boekhoudkundige stukken van de vereniging. De Koning bepaalt de nadere regels waaronder dit
inzagerecht wordt uitgeoefend. Deze bepalingen zijn niet van toepassing ingeval de vereniging een
commissaris heeft benoemd”.
245. Met deze bepaling tracht de wetgever dan ook de interne controle in vzw’s te verbeteren.374 In
deze bepaling voorziet men niet in de mogelijkheid voor de leden om zich te laten
vertegenwoordigen door een accountant. Er is geen sprake van een individueel onderzoekrecht van
368
A. KILESSE, “Aspects du contrôle” in A. BENOIT-MOURY, O. CAPRASSE, N. CHAUVIN, J. DE LEENHEER, e.a.,
A.S.B.L., fondations et associations internationales, Brugge, Die Keure, 2004, 421. 369
Art. 37 wet 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, BS 11 mei 1999. 370
Art. 9-15 Koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants, BS 31 maart 1998. 371
Art. 2 Koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants, BS 31 maart 1998. 372
Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/1, 43 en 87. 373
Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/4, 1-5 (Er werd geen reden van weglating aangehaald). 374
Verslag VERHERSTRAETEN, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/7, 36-37.
76
de leden wanneer er een commissaris is aangesteld. Dit valt te verklaren door het feit dat een
commissaris uit naam en voor rekening van alle leden zal optreden.375
246. Is het mogelijk om vervolgens in de statuten te bepalen dat, ondanks het feit dat een
commissaris zou aangesteld zijn, de leden toch beroep kunnen doen op hun inzagerecht? Deze
parlementaire vraag werd door de minister bevestigend beantwoord.376 Het is dus mogelijk, ook al is
er een commissaris aangesteld, dat de statuten aan de leden een inzagerecht geven.377 Het is aan te
raden dat de specifieke omstandigheden worden bepaald waarin het inzagerecht kan worden
uitgeoefend. Tevens is het belangrijk dat de normale uitoefening van de opdracht van de
commissaris in geen geval in het gedrang komt door dit inzagerecht.378
247. De voorwaarden die de koning heeft vastgesteld tot toegang tot de stukken zijn te vinden in
artikel 9 van het KB van 26 juni 2003.379 Artikel 9 bepaald dat: “De leden […] richten een schriftelijk
verzoek aan de raad van bestuur met wie zij een datum en het uur van de raadpleging van de
documenten en stukken overeenkomen. Deze kunnen niet worden verplaatst”. Vermits deze tekst vrij
kort is, rijzen er uiteraard nog andere vragen zoals: is het lid onderworpen aan een of andere vorm
van beroepsgeheim? Mag het afschrift nemen van de documenten? Kan de vertegenwoordiger de
inzage van een bepaald stuk weigeren?380 Men neemt aan dat de leden geen recht hebben om
kopieën te maken van de stukken die zij hebben ingekeken.381
248. Het inzagerecht van de leden zelf is dus vrij ruim. Het gaat dan ook op bepaalde vlakken verder
dan de vennootschapsrechtelijke regeling. Zo kan een lid van een vennootschap zich niet beroepen
op het inzagerecht wanneer een commissaris is aangesteld, in tegenstelling tot de vzw waarbij dit
375
J. CHRISTIAENS en C. VANHEE, “hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in M. DENEF (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, (235) 286-287, nr. 183. 376
Vr. en Antw. Kamer, 16 maart 2010 (Vr. nr. 567 S. VERCAMER). 377
S. TUYTTEN, “[Statuten] Kunnen leden inzagerecht krijgen als er een commissaris is aangesteld?”, VZW info
2010, nr. 2, 1-2 ; Het inzagerecht dient te worden verleend of bevestigd na de inwerkingtreding van 9 juli 2004, indien niet, vervalt het eerder toegekende recht. 378
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 288, nr. 183. 379
Koninklijk besluit van 26 juni 2003 betreffende de openbaarmaking van akten en stukken van verenigingen zonder winstoogmerk, van internationale verenigingen zonder winstoogmerk, van stichtingen en van organismen voor de financiering van pensioenen, BS 27 juni 2003. 380
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 290, nr. 185. 381
K. BYTTEBIER, E. DE BATSELIER en E. JANSSENS (eds.), Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen,
Maklu, 2004, 155, nr. 73.
77
ingevolge een statutaire bepaling wel mogelijk is. Hierop is dan ook kritiek gekomen door onder
andere de rechtsleer aangaande het vennootschapsrecht.382 A. Kilesse en E. Vanderstappen menen
tevens dat dit stelsel te ver gaat en dat men dit beter zou beperken overeenkomstig het stelsel in de
bepalingen van het Wetboek van vennootschappen.383 Ook de werkgroep opgericht door de
Senaatscommissie om de boekhoudkundige aspecten te onderzoeken, stelde voor om dit inzagerecht
te beperken tot de beslissingen van de raad van bestuur en de notulen.384
249. In tegenstelling tot de vzw is er voor de stichting geen artikel in de V&S-wet dat een dergelijk
inzagerecht zou toekennen aan de leden vermits de stichting in beginsel geen leden heeft. 385
250. Wat betreft de VSO bepaalt de wet geen bijzondere zaken wat betreft het inzagerecht. Bijgevolg
dienen de regels van het vennootschapsrecht die betrekking hebben op de gekozen rechtsvorm,
gevolgd te worden. De regeling in het vennootschapsrecht is te vinden in art 166 en 167 W. Venn. De
vennoten beschikken ook hier over de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een accountant.386
251. Wat kan het lid vervolgens met de verkregen informatie doen? Het lid mag alleszins de
verkregen informatie niet gebruiken of misbruiken op een zodanige wijze dat daardoor schade
berokkend wordt aan de vzw. De informatie verkregen uit het inzagerecht dient enkel om het lid te
helpen bij zijn lidmaatschapsrechten, namelijk zijn stemgedrag betreffende de goedkeuring van de
begroting en de jaarrekening, de kwijting van bestuurders, enz.387
9. Interne audit
252. Interne audit wordt bijna volledig gereguleerd door het ‘Institute of Iternal Auditors (IIA)’. De
laatste jaren besteden zij ook meer aandacht aan de non-profitorganisaties. De werkzaamheden
382
Zo moeten de aandeelhouders op een geschikte manier en met eerbiediging van het maatschappelijk belang gebruik maken van de toegekende rechten. Ook zijn ze hierbij onderworpen aan het beroepsgeheim en is er
een mogelijkheid tot vervolging voor rechtsmisbruik (R. PRIOUX, “L’information des actionnaires de sociétés
anonymes est-elle satisfaisante ?” in Actualités en droit des affaires, Brussel, Van Ham & Van Ham, 2003, 650, nr. 93). 383
Y. STEMPNIERWSKY, L. KETELS, J. CHRISTIAENS, C. VANHEE, A. KILESSE, E. VANDERSTAPPEN en J. DE LEENHEER, “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die
Keure, 2015, (235) 290, nr. 186. 384
Parl. St. Senaat 2000-2001, nr. 283/16, 154-155. 385
K. BYTTEBIER, E. DE BATSELIER en E. JANSSENS (eds.), Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen,
Maklu, 2004, 156, nr. 76. 386
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 382-383, nr.
547. 387 M. DENEF, “Hoofdstuk 3: de oprichting van een vzw” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure, 2015,
139-140, nr. 74 ; D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 129, nr. 103.
78
worden uitgeoefend door medewerkers van de organisatie zelf, namelijk personen uit dezelfde
juridische eenheid maar ook specialisten uit eenzelfde groep. De audit dient objectief en
onafhankelijk te gebeuren. 388 De interne auditor mag daarom dan ook geen ondergeschikte functie
krijgen. De interne auditor houdt bovendien toezicht op de procedures, maatregelen,
gegevensverwerking en beheers-informatie met als objectief het informeren en adviseren van de
directie. 389 De interne audit heeft een preventief karakter en het ontmoedigt fraude en
misbruiken.390
253. De interne audit voert een controle uit op het interne controlesysteem in de vereniging. Zij
evalueert het efficiënt en doelmatig functioneren van deze organen.391
254. In verscheidene non-profit organisaties wordt interne audit opgelegd. Dit is namelijk het geval
voor het Rode Kruis392, ziekenfondsen, landsbonden van ziekenfondsen393, enzovoort. De grootte op
zich, is niet bepalend of men een ‘internal auditor’ zal aanstellen.
255. In de vzw en de stichting zal de interne audit onder meer toezien op het al dan niet bereiken van
de doelen die de organisatie vooropstelt. Hiernaast ziet de interne audit tevens toe op efficiëntie en
administratieve/accountingcontroles, alsook op de betrouwbaarheid van de informatie,…394
10. Interne controle
256. Een belangrijk aspect inzake ‘corporate governance’ betreft de creatie van een interne
auditfunctie.395 Interne controle omvat het geheel van handelingen en procedures ter bescherming
388
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
173, nr. 245-247. 389
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
176, nr. 253. 390
E. DE LEMBRE en C. VANHEE, “Controle op de boekhouding” in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R.
MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165577&state=changed. 391
F. DE NOYETTE, Praktijkonderzoek naar de audit in vzw’s, Scriptie toegepaste economische wetenschappen
Universiteit Gent, 2002-03, 16. 392
Huishoudelijk reglement van het Belgische Rode Kruis voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, p. 28. 393 Art. 31 tweede lid van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van
ziekenfondsen, BS. 28 september 1990 ; Koninklijk besluit van 14 juni 2002 tot uitvoering van artikel 31, tweede lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, BS. 26 juni 2002. 394
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
184, nr. 277. 395
D. COECKELBERGH, Praktijkgids vzw: Over ‘corporate governance’ of behoorlijk bestuur in de social-
profitsector, Diegem, Kluwer, 2001, 39.
79
van het actief van de onderneming en ter vrijwaring van getrouwe informatie. Interne controle is
verbonden aan het management en betreft de controle door of namens het bestuur van de
organisatie.396
257. Bescherming van het actief omvat veel zaken. Zo behelst zij onder meer het vermijden van
belangenconflicten en misbruik van de waren van de onderneming, het opsporen of vermijden van
fraude en vergissingen, het respecteren van wetten en reglementen, enzovoort.397 De interne
controle zorgt tevens voor het vrijwaren van getrouwe informatie.398
258. Het basisprincipe van interne controle stelt dat niemand discretionair een bepaalde macht mag
uitoefenen zonder enige vorm van controle. Het is dan ook aangewezen om een onderscheid te
maken tussen verschillende functies in de administratieve organisatie. Meer specifiek een
onderscheid tussen de leidinggevende functie, de beherende functie, de bewarende functie, de
registrerende functie en de controlerende functie. Het komt toe aan de raad van bestuur om
dergelijke interne controle te organiseren en controleren.399
259. Bij de interne controle houdt men toezicht op het bestaan, de volledigheid, de geldigheid, de
juistheid en de waardering van de goederen van de organisatie.400 Dit kan gebeuren door gebruik van
verschillende controlemaatregelen. Onder meer kan men bevoegdheden laten delegeren waarna
vervolgens verantwoording dient te worden afgelegd. Regelmatige en behoorlijke opvolging van het
budget en cijfercontroles zijn evenzeer een goede financiële beveiliging. Daarnaast is een ‘audit trail’
ook mogelijk. Dit laatste houdt in dat elke transactie van de organisatie vanaf haar ontstaan tot haar
complete realisatie moet op te sporen zijn.401
396
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
157, nr. 203 ; F. DE NOYETTE, Praktijkonderzoek naar de audit in vzw’s, Scriptie toegepaste economische
wetenschappen Universiteit Gent, 2002-03, 15. 397
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
158, nr. 204. 398
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
158, nr. 205. 399
D. COECKELBERGH, Praktijkgids vzw: Over ‘corporate governance’ of behoorlijk bestuur in de social-
profitsector, Diegem, Kluwer, 2001,39. 400
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
158, nr. 206. 401
C. BALESTRA, J. CHRISTIAENS, M-C. DEBROUX-LEDDET, Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure, 2004,
160-162, nr. 208-216.
80
11. Specifieke regels betreffende transparantie bij gezondheidsinstellingen.
260. De ziekenhuiswet van 10 juli 2008 verplicht ziekenhuizen om een bedrijfsrevisor aan te
stellen.402 De revisor is gehouden om de boekhouding en de jaarrekening van het ziekenhuis te
controleren. Daarnaast houdt de financiële commissie toezicht op de financiële doorzichtigheid van
geldstromen.403
261. De bedrijfsrevisor kan op elk moment inzage nemen van boeken, brieven en alle andere
documenten en geschriften van het ziekenhuis die hij nodig acht voor zijn opdracht. Hij kan alle
inlichtingen en ophelderingen vragen, en alle verificaties verrichten die nodig zijn voor de uitvoering
van zijn opdracht.404
262. Hij stelt in het kader van zijn opdracht een omstandig verslag op over het resultaat van zijn
controle. 405 In het verslag maakt de revisor melding van zijn voorbehouden/bezwaren en
verduidelijkt hij de reden. Het controleverslag wordt toegevoegd bij de jaarrekening die ter
goedkeuring aan een statutair bevoegd orgaan van het ziekenhuis zal worden voorgelegd.406
263. De opdracht van de bedrijfsrevisor tot controle omvat de activiteiten van de dienst die de
centrale inning doet. Wat dit betreft, stelt de revisor een verslag op dat wordt overgemaakt aan de
ziekenhuisbeheerder en aan de voorzitter of afgevaardigde van de medische raad.407
264. Rust- en verzorgingstehuizen hebben ingevolge het KB van 21 september 2004408 nadere
boekhoudkundige verplichtingen.
402
Art. 86 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 403
Art. 143 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 404
Art. 87 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 405
Art. 88 ziekenhuiswet van 10 juli 2008 vermeldt de zaken die in het bijzonder in dit verslag moeten worden vermeld. 406
Art. 89 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 407
Art. 90 ziekenhuiswet van 10 juli 2008. 408 KB van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en
verzorgingstehuis [, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels], BS 28
oktober 2004.
81
V. De problematiek van belangenconflicten
265. Belangenconflicten kunnen zich ook voordoen in vzw’s. Behoorlijk bestuur vereist dat er in
dergelijke situaties procedures worden voorzien om de belangen van de vereniging te behartigen. In
de V&S-wet is echter geen enkele uitdrukkelijke regeling hieromtrent opgenomen, in tegenstelling
tot bij vennootschappen en stichtingen.
266. Het louter verschillen van de belangen van de vereniging en de bestuurder doet niet
noodzakelijk een belangenconflict ontstaan. Vereist is dat er sprake is van een tegenstrijdig belang.
Er is sprake van zo een tegenstrijdig belang wanneer cumulatief volgende elementen aanwezig zijn:
Er is een rechtstreeks of onrechtstreeks belang;
Er is een belang van vermogensrechtelijke aard;
Dit belang is strijdig met een handeling of beslissing die behoort tot de bevoegdheid van de
raad van bestuur.409
267. Het Wetboek vennootschappen voorziet zowel voor de NV als voor de BVBA in een
uitdrukkelijke procedure bij belangenconflicten. 410 Volgens die regeling dient de betrokken
zaakvoerder/bestuurder het tegenstrijdig belang mee te delen aan de andere
bestuurders/zaakvoerders vóór de raad van bestuur een besluit neemt. Dit moet vervolgens duidelijk
genotuleerd worden zodanig dat het uiteindelijk gepubliceerd wordt in het jaarverslag. Wanneer de
vennootschap een commissaris heeft aangesteld, moet deze eveneens op de hoogte worden
gebracht en dient in het commissarisverslag een afzonderlijke omschrijving van het belangenconflict
te staan.
268. Het Wetboek vennootschappen voorziet dus geen onthouding van beraadslaging door de
bestuurder of zaakvoerder met het tegenstrijdig belang. Deze moet enkel voldoende duidelijkheid
verschaffen.411 Enkel in NV’s die een publiek beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan, mag
de bestuurder met het tegenstrijdig belang niet aan de beraadslaging en de stemming deelnemen
over het punt waarop het belangenconflict slaat.412
409
S. TUYTTEN, “Tegenstrijdig belang en behoorlijk bestuur”, VZW info 2009 afl. 17, 6-9. 410
Art. 523 W. Venn. voor de NV en art. 259 W. Venn voor de BVBA. 411
S. TUYTTEN, “Tegenstrijdig belang en behoorlijk bestuur”, VZW info 2009 afl. 17, 6-9. 412
S. CAPPAERT, “Aanpassing statuten. Belangenconflicten”, VZW info 2006, afl. 3, 1-2.
82
269. In het licht van het behoorlijk bestuur kan natuurlijk wel gesteld worden of het niet wenselijk is
dat de bestuurder of zaakvoerder met het tegenstrijdig belang in alle gevallen niet deelneemt aan de
beraadslaging en de stemming met betrekking tot het punt waarover het belangenconflict gaat. Op
deze manier kan men immers geen enkele invloed op de beslissing uitoefenen.413
270. De procedure van het Wetboek van vennootschappen is evenwel niet van toepassing wanneer
de beslissingen betrekking hebben op gebruikelijke activiteiten die plaats hebben onder voorwaarde
en tegen zekerheden die doorgaans gelden op de markt voor soortgelijke verrichtingen.414
271. Het tegenstrijdig belang kan eveneens bestaan bij andere organen van de vereniging.
272. Bij de vzw’s is er zoals eerder aangehaald geen specifieke regeling voorzien. Beraadslaging door
de raad van bestuur zal dus in de regel niet noodzakelijk ongeldig zijn wanneer een bestuurder met
een tegenstrijdig belang aan de beraadslaging heeft deelgenomen.415 Het is echter wel mogelijk dat
men die bestuurder een bestuursfout kan verwijten, namelijk het niet handelen als een goed
bestuurder en misbruik van macht. Om deze redenen is het bijgevolg aangewezen om statutair te
voorzien in een regeling omtrent belangenconflicten.416
273. Een aangewezen statutaire clausule is de volgende:
“Indien een bestuurder, rechtstreeks of onrechtstreeks, een belang van vermogensrechtelijke aard
heeft dat strijdig is met een beslissing of een verrichting die tot de bevoegdheid behoort van de raad
van bestuur, moet hij dit meedelen aan de andere bestuurders vóór de raad van bestuur een besluit
neemt. Wanneer de vereniging een commissaris heeft aangesteld, moet de bestuurder dit
tegenstrijdig belang ook meedelen aan de commissaris.
De bestuurder met het tegenstrijdige belang verwijdert zich uit de vergadering en onthoudt zich van
de beraadslaging en van de stemming over de aangelegenheid waarop het betrekking heeft.
Voormelde procedure is niet toepasselijk op gebruikelijke verrichtingen die plaatshebben onder de
413
S. TUYTTEN, “Tegenstrijdig belang en behoorlijk bestuur”, VZW info 2009 afl. 17, 6-9. 414
Art. 523 §3 in fine W. Venn. voor de NV en art. 259 §3 in fine W. Venn. voor de BVBA. 415
D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 188, nr. 194. 416 S. CAPPAERT, “Aanpassing statuten. Belangenconflicten”, VZW info 2006, afl. 3, 1-2 ; D. DE LAETER, “Wat te
doen bij belangenconflicten bij werkende leden van de vzw?” in D. DE LAETER, E. DE LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C. VANHEE, Vzw in
de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS748668&state=changed.
83
voorwaarden en tegen de zekerheden die op de markt gewoonlijk gelden voor soortgelijke
verrichtingen.” 417
274. Naast het uitwerken van een statutaire regeling omtrent belangenconflicten kan men tevens in
het huishoudelijk reglement van de vereniging bepalen dat bestuurders en leden met een
tegengesteld belang dit melden en zich van elke beïnvloeding of commentaar moeten onthouden.418
275. Wanneer men niets specifiek voorziet in de statuten of het huishoudelijk reglement, zijn er
verschillende meningen. Sommigen menen dat de bestuurder, wat de interne besluitvorming betreft,
niet mag deelnemen aan de beraadslaging en de stemming van de raad van bestuur.419 Toch zijn er
ook anderen die menen dat het geen probleem is en men toch aan de beraadslaging mag
deelnemen. Wanneer men dan op bedrieglijke en onrechtmatige wijze een voordeel bekomt, zal de
vzw hem hiervoor tot schadevergoeding kunnen aanspreken. 420 Toch is het idealiter dat de
bestuurder met tegenstrijdige belangen niet mag deelnemen aan de beraadslaging en de
stemming.421
276. Bij de stichting is de wijze van regeling van belangenconflicten één van de verplichte statutaire
vermeldingen.422 Zo is een statutaire bepaling essentieel vermits de stichting in de regel slechts uit
één orgaan namelijk de raad van bestuur bestaat en er dus geen controle op het bestuur voorhanden
is.423 Ook bij de stichting is er dus op zich geen algemeen beginsel dat een bestuurder met een
belangenconflict verbiedt om deel te nemen aan het beraad. Er is wel sprake van een fout wanneer
die bestuurder een handeling stelt of een beslissing neemt dat strijdig is met het belang van de
stichting.424
417
S. CAPPAERT, “Aanpassing statuten. Belangenconflicten”, VZW info 2006, afl. 3, 1-2 verwijst naar M. DENEF
als opsteller van deze statutaire clausule ; S. TUYTTEN, “Tegenstrijdig belang en behoorlijk bestuur”, VZW info
2009 afl. 17, 6-9. 418 D. DE LAETER, “Wat te doen bij belangenconflicten bij werkende leden van de vzw?” in D. DE LAETER, E. DE
LEMBRE, R. MATTHIJSSENS, S. RUYSSCHAERT, S. TUYTTEN, G. VANDEN ABEELE, M. VANDER LINDEN, C.
VANHEE, Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013,
www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS748668&state=changed. 419
M. DENEF, “De wetten tot wijziging van de VZW-wet: Van open doelkansen, gemiste penalty’s en veel rode
kaarten,”, T.R.V. 2004, nr. 5, 395-404 ; J. LINDEMANS, Verenigingen zonder winstoogmerk, Brussel, Larcier,
1958, 218, nr. 508. 420
D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 188, nr. 194. 421
Steunpunt WSE, Onderzoeksproject 2008: Juridische aspecten eigen aan de ondernemingen in de sociale economie, mei 2008, p. 72-73, www.werk.be/onderzoek/onderzoeksprojecten/onderzoeksprojecten-2007-2011/onderzoeksproject-2008-juridische-aspecten-eigen-aan-de-ondernemingen-de-sociale-economie. 422
Art. 28 8 V&S-wet. 423
D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 135, nr. 97. 424 D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 135, nr. 97.
84
277. De wet bepaalt verder niet welke specifieke regels in de statuten moeten worden opgenomen.
Het is raadzaam om een coherent geheel van regels uit te werken die op alle gevallen van
belangenconflicten kan worden toegepast. Bij de regeling moet men ook aangeven of deze enkel van
toepassing is op belangenconflicten met betrekking tot bestuurders of ook op andere
bestuursleden.425 Ook hier is het mogelijk om inspiratie op te doen bij de vennootschapsrechtelijke
regeling van belangenconflicten zoals hierboven reeds uiteengezet. De statuten kunnen voorzien dat
wanneer het strijdig belang zich voordoet bij de meerderheid van de bestuurders, de beslissing moet
worden genomen door een onafhankelijke derde of een toezichtsorgaan of dat de betrokken
bestuurders met een belangenconflict niet mogen meestemmen. Dergelijke bevoegdheidsdelegatie
kan echter niet met betrekking tot voorbehouden bevoegdheden.426
278. De wetgeving met betrekking tot de vennootschap met sociaal oogmerk bevat geen specifieke
bepalingen omtrent belangenconflicten. Hiervoor dient men dus de regeling na te gaan van de
concrete rechtsvorm die zij aanneemt. De CVBA kent geen specifieke wettelijke regeling voor
belangenconflicten. Statutaire bedingen hieromtrent kunnen worden opgenomen. Men kan zich hier
ook laten inspireren op de vennootschapsrechtelijke belangenconflictenregeling die geldt voor de NV
of BVBA. Wanneer men hieromtrent geen specifieke regels bepaalt, is het regime van toepassing op
de NV, niet toepasselijk op de CVBA. Wanneer er meerdere bestuurders zijn, dient de beslissing te
worden genomen door de andere bestuurders zonder belangenconflict.427 Wanneer men ten
gevolge van het belangenconflict een onregelmatige beslissing neemt, kan de bestuurder met het
conflicterend belang aansprakelijk worden gesteld. De vennootschap kan tevens de nietigheid
vorderen van het genomen besluit wanneer de wederpartij van de beslissing op de hoogte was of
zou moeten zijn van het belangenconflict.428
279. De ziekenhuiswet van 10 juli 2008 bevat geen specifieke bepalingen met betrekking tot
belangenconflicten van het bestuur. Bijgevolg dient men hiervoor terug te vallen op de specifieke
rechtsvorm die het ziekenhuis aanneemt (doorgaans een vzw).429
425
D. VAN GERVEN, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 135, nr. 97. 426
R. VAN BOVEN, De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, 52, nr. 139. 427
A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 342-343, nr.
490. 428
Art. 259 §2 W. Venn. en art. 523 §2 W. Venn. 429
Zie hiervoor de uiteenzetting over belangenconflicten bij de vzw ut supra.
85
VII. Conclusie
279. In deze masterproef werd onderzocht hoe het wettelijke bestuurskader in de non-profitsector
eruit ziet en welk effect dat deze regels teweeg brengen op het bestuur in deze sector. Dit werd
uitgewerkt in vier concrete hoofdstukken. Aldus zullen mijn bevindingen dan ook in vier verschillende
deelconclusies worden besproken.
1. Conclusie wat betreft de autocontrole
280. Het huidige wetgevend kader geeft op bepaalde vlakken een mogelijkheid tot autocontrole.
281. Een eerste tekortkoming betreft artikel 13 eerste lid V&S-wet.430 Hoewel dit artikel specifiek is
ingevoerd om autocontrole te vermijden in de vzw, biedt het onvoldoende waarborg tegen
autocontrole. Men zal steeds zoeken naar oplossingen om aan de vereiste van samenstelling te
voldoen, zonder dat men het daadwerkelijke doel van de regel in acht neemt, namelijk een vorm van
externe controle.
282. Een tweede minpunt is het ontbreken van een wettelijke verbodsbepaling van een statutaire
doorslaggevende stem voor de vzw. Dit is echter wel het geval voor de NV. Bij gebrek aan een
dergelijke bepaling in de V&S-wet, is het de facto mogelijk om een eenhoofdig bestuur te installeren
wanneer er slechts twee leden zijn in de vzw. In de stichting vormt dit echter geen probleem, vermits
het bestuur daar dient te bestaan uit minstens drie leden. Bij een CVBA is het zelfs mogelijk om een
eenhoofdig bestuur te installeren. Die bestuurder kan dan alleen beslissen over alle bevoegdheden
van de raad van bestuur. Deze bevoegdheden worden niet uitdrukkelijk opgesomd voor de CVBA. In
de wet staan een aantal specifieke bevoegdheden van de algemene vergadering. Bij de CVBA
beschikt de algemene vergadering over de residuaire bevoegdheden.
283. Vervolgens is het mogelijk dat in de algemene vergadering, de bestuurders van de vzw de
meerderheid vormen en op die manier alleen beslissen over de bevoegdheden van de algemene
vergadering. In dergelijk geval wordt de controlerende functie van de algemene vergadering buiten
spel gezet. Mechanismen die moeten verhinderen dat het bestuur uit de bocht gaat (zoals de
goedkeuring van de jaarrekening, kwijting,..), zijn in dat geval niet meer effectief. Ook bij de VSO-
CVBA is het de facto mogelijk dat quasi alle of zelfs alle aangestelde bestuurders zetelen in de
430
“De raad van bestuur bestaat uit ten minste drie personen. Als evenwel maar drie personen lid zijn van de vereniging, bestaat de raad van bestuur uit slechts twee personen. Het aantal bestuurders moet in elk geval altijd lager zijn dan het aantal personen dat lid is van de vereniging.”
86
algemene vergadering waardoor er geen sprake meer is van daadwerkelijke controle door de
algemene vergadering.
284. Ook met betrekking tot de mogelijkheid tot het geven van een volmacht dient men oplettend te
zijn. Ondanks het feit dat een volmacht betrekking moet hebben op een specifieke raad van bestuur,
is het nog steeds mogelijk dat één enkele bestuurder in de vzw of de stichting alle volmachten
verzamelt en de belangrijke beslissing die op de agenda staat, op die wijze alleen neemt. Daarom is
het dan ook aan te raden dat de statuten voorzien dat maximaal 1 volmacht per persoon kan worden
gegeven.
285. Een specifiek probleempunt met betrekking tot de stichting is het feit dat de raad van bestuur,
indien de statuten niks uitdrukkelijk bepalen, de bevoegdheid heeft om haar eigen jaarrekening en
begroting goed te keuren. Doordat er geen algemene vergadering is in de stichting die toezicht
uitoefent, is hierop bijgevolg geen controle. Het is mogelijk om een controlebevoegdheid toe te
kennen aan een ad-hoc orgaan. Dit is dan ook aan te raden. Let wel in bepaalde stichtingen moet
men verplicht voorzien in de aanstelling van een commissaris, waardoor er weer sprake is van
financiële controle op het bestuur.
286. Er zijn echter niet enkel slechte aspecten aan de huidige regelgeving. Het huidig wetgevend
kader voorziet ook mogelijkheden om dergelijke autocontrole daadwerkelijk te verhinderen of te
signaleren.
287. Zo heeft de raad van bestuur de bevoegdheid om alleen te beslissen over de residuaire
bevoegdheden. Door in de statuten aan de algemene vergadering een groter arsenaal aan
bevoegdheden toe te kennen, kan mogelijks een te grote macht van de raad van bestuur worden
vermeden wanneer er geen meerderheid van bestuurders zetelt in de algemene vergadering.
288. Hiernaast kan worden gesteld dat bij de inzage en de goedkeuring van de begroting en de
jaarrekening, de algemene vergadering wel enigszins een beeld heeft van de handelingen die door de
raad van bestuur worden verricht en de omvang ervan. Indien een bepaalde handeling zodanig
buitensporig is, zullen de financiële implicaties hiervan immers zichtbaar zijn in de jaarrekening en de
begroting. Hiernaast is er ook een grondige financiële controle op de boekhouding door de
commissaris in grotere vzw’s en stichtingen, alsook in de VSO-CVBA. Een andere vorm van controle
gebeurt bij de VSO-CVBA via het verplichte jaarverslag, waarin bestuurders hun beleid
verantwoorden met betrekking tot het sociale oogmerk.
87
289. Wat betreft het dagelijks bestuur hoeft men niet te vrezen. Zelfs al duidt men slechts één
bestuurder aan om het dagelijks bestuur waar te nemen, dan nog gaat het enkel om beslissingen
omtrent dagdagelijkse handelingen of handelingen van gering belang. De dagelijks bestuurder
beschikt namelijk niet over de mogelijkheid om zeer zwaarwichtige bestuurshandelingen op die
manier alleen te nemen.
290. In de toekomst lijkt het mij aangewezen dat de wetgever meer bepalingen vastlegt omtrent de
mogelijkheid tot zelfbestuur in de non-profit. Zo is het raadzaam om de samenstelling van de
algemene vergadering ten opzichte van de raad van bestuur te herbekijken voor de vzw, te voorzien
in een verplicht controleorgaan voor de stichting en de mogelijkheid tot het verzamelen van
volmachten te beperken.
2. Conclusie wat betreft de vergoeding
291. Doordat in de V&S-wet geen regeling voorzien is met betrekking tot de vergoeding van
bestuurders in vzw’s of stichtingen, heerst er hierover verdeeldheid in de rechtsleer. Persoonlijk ben
ik van mening dat dit toch een problematische lacune is in de wetgeving. De huidige regeling geeft te
veel vrijheid wat betreft de vergoeding van bestuurders.
292. Ten eerste is het onduidelijk of enkel de algemene vergadering over de bevoegdheid beschikt
om de vergoeding vast te stellen van bestuurders. Anderzijds rijst de vraag of de algemene
vergadering deze bevoegdheid niet kan delegeren en of de raad van bestuur zelf in haar eigen
vergoeding kan voorzien. In de stichting is het zelfs zo dat indien de statuten niks bepalen, de raad
van bestuur haar eigen vergoeding regelt. Dit kan aanleiding geven tot misbruiken.
293. Ten tweede is het onduidelijk of een hoge vergoeding in strijd is met het verbod om leden een
stoffelijk vermogensvoordeel te verschaffen. Gaat het hierbij enkel om een onredelijk hoge
vergoeding? Bij de stichtingen zien we tevens een tweestrijd in de rechtsleer. Door het gebrek aan
een wettelijke regeling weet men niet of het louter uitkeren van een vergoeding in strijd is met het
verbod om leden vermogensvoordelen te verschaffen. Wat betreft vzw’s en stichtingen is het ook
onduidelijk waar men de grens trekt. Enkel in het kader van de VSO is een duidelijke grens voorzien
van het bedrag van de vergoeding.
294. Ten derde rijzen er vragen bij de regeling van de onkostenvergoeding. Heeft men nu altijd recht
op terugbetaling of moet men steeds bewijzen voorleggen dat het specifiek ter uitvoering van het
88
mandaat is bij de vzw? Bij de stichtingen vindt men deze discussie niet terug en neemt men aan dat
terugbetaling kan van de gemaakte kosten in kader van het bestuursmandaat.
295. Bovenstaande vragen rijzen veel minder in het kader van een VSO. Dit omwille van het feit dat
de regeling betreffende de verenigingen met sociaal winstoogmerk een aanvullende regulering is
naast de vennootschapswetgeving.
296. De controle op de bezoldigingen door de commissaris of revisor in de vzw en stichting, en de
controle via het verslag in de VSO biedt reeds een grote bescherming tegen misbruiken. Toch is het
raadzaam om stil te staan bij de aangehaalde lacunes. Bij de oprichting van een non-profit is het dus
wenselijk om een regeling te treffen over de vergoeding.
297. In de toekomst lijkt het mij aangewezen dat de wetgever de vergoedingsregeling beter uitwerkt
voor de non-profit. Dit zou bovendien kunnen bijdragen tot de transparantie van het bestuur. Ook de
toepassing van niet-dwingende corporate governance codes kan bijdragen tot goed bestuur in de
non-profit.
3. Conclusie wat betreft de transparantie
298. Transparantie in de non-profit sector speelt een belangrijke rol. De controle op grote vzw’s,
grote stichtingen en de VSO-CVBA gebeurt onder meer door de verplichte openbaarmaking van de
boekhouding, wat een disciplinerende werking tot gevolg heeft. Hiernaast moet in sommige vzw’s,
stichtingen of VSO-CVBA’s ook verplicht een commissaris worden aangesteld die controle houdt op
de financiële toestand. Naast de verplichte controle, zijn er ook verschillende alternatieve
controlemechanismen die ingesteld kunnen worden om toezicht te houden, zoals onder meer een
externe accountant. In vzw’s en VSO-CVBA’s waar men bovendien geen commissaris moet
aanstellen, voorziet de wet in een inzagerecht voor de leden.
299. De wet voorziet in voldoende controlemechanismen op de vzw, de stichting en de VSO-CVBA
wat betreft de boekhouding en financiële toestand. Via deze controleorganen kan men naar mijn
mening daadwerkelijk misbruiken opsporen.
4. Conclusie wat betreft de belangenconflicten
300. In de V&S-wet is geen enkele regeling opgenomen wat betreft belangenconflicten in de VZW.
Hierbij dient men zich te inspireren op de regeling zoals uitgewerkt in het Wetboek
89
Vennootschappen voor de NV en BVBA. Om die reden is het dan ook aangewezen om statutair te
voorzien in een regeling omtrent belangenconflicten. Wanneer men statutair of in het huishoudelijk
reglement niets specifiek voorziet, zijn de meningen verdeeld. De ene strekking meent dat in dat
geval bestuurders toch niet mogen deelnemen aan de beraadslaging en de stemming. De andere
strekking meent dat dit geen probleem vormt en men toch mag deelnemen aan de beraadslaging. In
dit opzicht heerst er dus onduidelijkheid. Het lijkt mij dan ook aangewezen dat de wetgever wat
betreft vzw’s een duidelijke belangenconflictenregeling uitwerkt om zo alle onduidelijkheden te
verhelpen.
301. In de stichting voorziet de V&S-wet in de verplichte statutaire vermelding van een
belangenconflictenregeling. Een dergelijke statutaire bepaling is des te meer belangrijk bij de
stichting, omdat men daar geen controle op het bestuur heeft door de algemene vergadering. Bij
gebrek aan een dergelijke bepaling in de statuten, speelt ook hier geen algemeen beginsel dat een
bestuurder verbiedt om deel te nemen aan het beraad. Omwille van de wettelijke verplichting om te
voorzien in een belangenconflictenregeling, lijkt het mij hier minder noodzakelijk dat de wetgever
een concrete belangenconflictenregeling uitwerkt. Dit neemt niet weg dat het uiteraard praktisch
zou zijn moest de wetgever dit toch concreet uitwerken en een uniforme regeling omtrent
belangenconflicten vastleggen.
302. De wetgeving omtrent de VSO bevat geen concrete bepalingen omtrent belangenconflicten.
Ook voor de CVBA is er geen specifieke wettelijke regeling voorzien. Men kan zich ook hier laten
inspireren op de vennootschapsrechtelijke belangenconflictenregeling zoals uitgewerkt voor de NV
of de BVBA. Deze regeling is echter niet zonder meer van toepassing op de CVBA. Bijgevolg is het
aangewezen dat de wetgever ook voor de CVBA een belangenconflictenregeling in de wetgeving
inschrijft om zo deze lacune te verhelpen.
90
Bibliografie
Voorbereidende en parlementaire stukken en regeringsbesluiten
Amendement 132 (M. HORDIES) op het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 27 juni 1921, Parl.
St. Senaat, 1999-2000, 2-283/8.
Amendement 243 van de Regering op het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 27 juni 1921,
Parl. St. Senaat 2000-2001, nr. 2-283/13.
Parl. St. Senaat 2000-2001, nr. 283/15 en 283/16.
Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1854/1.
Parl. St. Kamer 1998-1999, nr. 1854/7, Verslag VERHERSTRAETEN.
Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 1138/001.
Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 091, Vraag 600 22 oktober 2011 van de heer VERCAMER.
Circ. 5 maart 1999 nr. Ci.RH.241/509.803.
Vr. en Antw. Kamer, 16 maart 2010 (Vr. nr. 567 S. VERCAMER).
Verslag aan de Koning bij het KB van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige
verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, BS 30 december
2003.
Het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de boekhouding, de jaarrekening, het
rekeningenstelsel en de controle voor de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap van 21
december 2007, BS 17 april 2008.
Rechtspraak
Cass. 9 december 1940, RPS 1947-48, 50-51, noot J. GOEDSELS.
91
Cass., 17 september 1968, A.C., 1969, R.P.S., 1970, 197 en Pas., 969, 61.
Cass., 21 februari 2000, J.T.T., 2000, 300 en T.R.V., 2000, 283.
Rechtsleer
AYDOGAN, A. , “[Private stichting] De private stichting in vogelvlucht”, Notariaat 2016, afl. 1, p. 1-8.
BALESTRA, C. , CHRISTIAENS, J. , DEBROUX-LEDDET, M-C., Audit in de vzw-context, Brugge, Die Keure,
2004, p. 350.
Brochure “Het nieuw boekhoudkundig stelsel van de grote en zeer grote verenigingen”, 26
september 2010, Publicatie van de FOD Justitie,
www.justitie.belgium.be/nl/publicaties/het_nieuw_boekhoudkundig_stelsel_van_de_grote_en_zeer
_grote_verenigingen.
BYTTEBIER, K. , DE BATSELIER, E. en JANSSENS, E. , Een analyse van de nieuwe vzw wet, Antwerpen-
Apeldoorn, Maklu, 2004, p. 233.
CAPPAERT, S. , “Aanpassing statuten. Belangenconflicten”, VZW info 2006, afl. 3, p. 1-2.
CAPPAERT, S. , “[Statuut] Hoe en wanneer kan men ontslag nemen als lid?”, VZW info 2015, afl. 7, 6-
8.
COECKELBERGH, D. AJ., Praktijkboek VZW’s: Het referentiewerk over de nieuwe V&S-wet, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2005, p. 1600.
COECKELBERGH, D. , Praktijkgids vzw: Over ‘corporate governance’ of behoorlijk bestuur in de social-
profitsector, Diegem, Kluwer, 2001, p. 130.
CROMMELYNCK, A. , DEGRAEVE, K. , en LEFEBRE, D. , “De organisatie en financiering van
ziekenhuizen”, informatie-fiche CM, september 2013, p. 44.
DAEMS, H. , “De scheidingsmuur tussen profit en non-profit begint te barsten”, De Tijd 19 december
2015,www.tijd.be/opinie/analyse/De_scheidingsmuur_tussen_profit_en_non_profit_begint_te_barst
en.9712300-2336.art?ckc=1.
92
DEBLAUWE, S. , ‘Ontvangen van vrijwilligersvergoeding als bestuurder van een vzw, mogelijk of
niet?’, in Not-for-profit & Publieke sector, 16 september 2013, www.alaska-group.eu/ontvangen-van-
vrijwilligersvergoeding-als-bestuurder-van-een-vzw-mogelijk-of-niet.
DE LAETER, D. , “Hoe kunnen we de oprichtingsakte en statuten gebruiken om problemen te
voorkomen en op te lossen?”, in in DE LAETER, D. , DE LEMBRE, E. , MATTHIJSSENS, R. ,
RUYSSCHAERT, S. , TUYTTEN, S. ,VANDEN ABEELE, G. , VANDER LINDEN, M. en VANHEE, C. , Vzw in de
praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013, http://www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165536.
DE LAETER, D., “Raad van bestuur: de vergoeding” in DE LAETER, D. , DE LEMBRE, E. , MATTHIJSSENS,
R. , RUYSSCHAERT, S. , TUYTTEN, S. , VANDEN ABEELE, G. , VANDER LINDEN, M. EN VANHEE, C. , vzw
in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2013, www.jura.be.
DE LAETER, D. , “Statutenwijziging in strijd met dwingende wettelijke bepalingen”, VZW info 2014, nr.
11, p. 3-4.
DE LAETER, D. , “Wat te doen bij belangenconflicten bij werkende leden van de vzw?” in DE LAETER,
D. , DE LEMBRE, E. , MATTHIJSSENS, R. , RUYSSCHAERT, S. , TUYTTEN, S. , VANDEN ABEELE, G. ,
VANDER LINDEN, M. EN VANHEE, C. , Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013,
www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS748668&state=changed.
DE WULF, H. , De nieuwe vzw-wet: de wet van 27 juni 1921 na de wet van 2 mei 2002, Gent,
Academia Press, 2003, p. 34.
DELANOTE, J. , Inrichting van het directiecomité: Benoeming en ontslag van directieleden, bezoldiging
van directiecomitéleden en hun sociaalrechtelijk statuut, Brussel, Larcier, 2014, p. 63.
DENEF, M. , “De wetten tot wijziging van de VZW-wet: Van open doelkansen, gemiste penalty’s en
veel rode kaarten,”, T.R.V. 2004, nr. 5, p. 395-404.
DENEF, M., DE LEENHEER J., DESCHRIJVER, D. en GEENS, K., Vzw en stichting, Brugge, Die Keure,
2005, p. 683.
93
DENEF, M. , “Hoofdstuk 1: situering en algemene kenmerken van de vzw” in DENEF, M. (ed.), De
VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 1-70.
DENEF, M. , “Hoofdstuk 3: de oprichting van een vzw” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure,
2015, 139-140, nr. 74 ; D. VAN GERVEN, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 111-172.
DE NOYETTE, F. , Praktijkonderzoek naar de audit in vzw’s, Scriptie toegepaste economische
wetenschappen Universiteit Gent, 2002-03, p. 73.
DEMEYERE, I. , GOVERS, M. , POPPE, G. , VAN HECKE, R. en VINCKE, J.P. , Vandemecum voor de vzw,
Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 457.
DEWALLENS, F. , KENNES, W. en TORFS, R. , V.Z.W. – Statuten. Nieuwe voorstellen voor doeltreffende
statuten van een Vereniging Zonder Winstoogmerk, Kalmthout, Biblo, 1993, p. 135.
FISCHER, C. en THEUNISSEN, B. , “Les obligations des ASBL en matière de comptabilité et de comptes
annuels”, Non-Marchand 2003, nr. 12, p. 92-93
GEENS, K. , De sprong naar het recht voor morgen: hercodificatie van de basiswetgeving, 6 december
2016, www.koengeens.be/beleid/hercodificatie.
GEINGER, H. en HEIJERICK, N., Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2009, p. 253.
HAMERS, J.J.A., SCHWARZ, C.A. en ZAMAN, D.F.M.M., Handboek stichting en vereniging: stichting,
vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, civielrechtelijk en fiscaalrechtelijk
beschouwd, Zutphen, Parijs, 2015, p. 580.
HELLEMANS, F. , “De nieuwe regels inzake boekhouding, jaarrekening en controle: meer
verantwoording en meer (mogelijkheid tot) toezicht”, TRV 2004, afl. 5, p. 457-486.
HELLEMANS, F., “Hoofdstuk 4: de organen van een vzw en hun werking” in DENEF, M. (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, p. 173-234.
HOEDT, P. , Oprichting en bestuur van een vzw, Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2003, p. 227.
94
IMSCHOOT, C. , Corporate governance in ziekenhuizen, onuitg. Masterproef Bedrijfseconomie
Universiteit Gent, 2013-2014, p. 88.
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, controleaanbeveling, 6 juni 1997, www.ibr-
ire.be/nl/regelgeving/normen_en_aanbevelingen/normen/Documents/6529_Bevestigingen-van-de-
leiding-van-de-entiteit.pdf.
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, De vennootschap en haar commissaris: praktische
toepassingsgevallen, 2004, Brussel, www.ibr-
ire.be/nl/publicaties/afgesloten_reeksen/ibr_studies/Documents/Recht/De%20vennootschap%20en
%20haar%20commissaris%20-%20Praktische%20toepassingsgevallen.pdf.
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag, 1985, Brussel, www.ibr-
ire.be/nl/publicaties/actuele_reeksen/jaarverslag/Documents/Jaarverslag%201985.pdf.
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2001, Brussel, https://www.ibr-
ire.be/nl/publicaties/actuele_reeksen/jaarverslag/Documents/Jaarverslag%202001.pdf.
Instituut van de Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2004, Brussel, www.ibr-
ire.be/nl/publicaties/actuele_reeksen/jaarverslag/Documents/Jaarverslag%202004.pdfv
KILESSE, A. , “Aspects du contrôle” in A. BENOIT-MOURY, O. CAPRASSE, N. CHAUVIN, J. DE LEENHEER,
e.a., A.S.B.L. , fondations et associations internationales, Brugge, Die Keure, 2004, p. 633.
KILESSE, A. en VANDERSTAPPEN, E. , “De commissaris”, in M. DENEF (ed.), De vzw, Brugge, Die Keure,
2015, p. 235-324.
‘t KINT, PH., Les associations sans but lucratif, Brussel, Larcier, 1999, losbl.
‘t KINT, J. en GODIN, M., Les sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1968, p. 340.
LAVRYSEN, P., “De private stichting: een volwaardig alternatief voor de Nederlandse stichting-
administratiekantoor?”, TBH 2002, afl.9, p. 667-697.
95
LINDEMANS, J. , Verenigingen zonder winstoogmerk, Brussel, Larcier, 1958, p. 252.
MATHEI, S., “De VZW stap voor stap”, Gent, Larcier, 2010, p. 494.
MAQUET, S., LEMMENS, G., VAN EYLL, L., VANRAES, T., VAN ECHELPOEL, K., SOUDAIN, F.,
ANTONISSEN, T., FRADET, M-L. en CLAES, L., Running an international association in Belgium, Kortrijk,
UGA Publishers, s.d., p. 155.
POPPE, G., BOERAEVE, C., DASNOIS, R. en MELOTTE, V., Gids VZW, IVZW en stichtingen, Meerbeek-
Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2005, p. 500.
PRIOUX, R. , “L’information des actionnaires de sociétés anonymes est-elle satisfaisante ?” in
Actualités en droit des affaires, Brussel, Van Ham & Van Ham, 2003, p. 631-654.
STEMPNIERWSKY, Y. , KETELS, L. , CHRISTIAENS, J. , VANHEE, C. , KILESSE, A. , VANDERSTAPPEN, E. en
DE LEENHEER, J., “Hoofdstuk 5: boekhouding, jaarrekening en controle” in DENEF, M. (ed.), De VZW,
Brugge, Die Keure, 2015, p. 235-324.
Steunpunt WSE, Onderzoeksproject 2008: Juridische aspecten eigen aan de ondernemingen in de
sociale economie, mei 2008, www.werk.be/onderzoek/onderzoeksprojecten/onderzoeksprojecten-
2007-2011/onderzoeksproject-2008-juridische-aspecten-eigen-aan-de-ondernemingen-de-sociale-
economie.
TILLEMAN, B. , Bestuur van vennootschappen: statuut, interne werking en vertegenwoordiging,
Brugge, Die Keure, 2005, p. 806.
TILLEMAN, B. , “De plicht tot geheimhouding en discretie van bestuurders”, T.R.V., 1992, p. 277-289.
TILLEMAN, B. , Het statuut van de commissaris: benoeming, beëindiging, bezoldiging en
onderzoeksbevoegdheden , Brugge, Die Keure, 2007, p. 220.
TILLEMAN, B. , TILLEMAN, F. , LAUWERS, G. en WERBROUCK, J. , Selectie van juridische, fiscale en
sociale vragen over bestuurdersvergoedingen bij de aanvang van, tijdens en bij het einde van een
bestuurdersmandaat, Diegem, Ced.Samson, 1997, p. 128.
96
TUYTTEN, S. , “[Statuten] Kunnen leden inzagerecht krijgen als er een commissaris is aangesteld?”,
VZW info 2010, nr. 2, p. 1-2.
TUYTTEN, S. , “Tegenstrijdig belang en behoorlijk bestuur”, VZW info 2009 afl. 17, p. 6-9.
TUYTTEN, S. , “Vennootschap met sociaal oogmerk: statutaire bepalingen”, VZW info 2007, afl. 8, p.
1-2.
TUYTTEN, S. , “Vrijwilligers en vso’s: parlementaire vraag schept duidelijkheid, ook voor vzw’s”, VZW
info 2014, afl. 5, p. 1-2.
VAN BOVEN, R. , “De Belgische private stichting als certificeringsvehikel: onbekend is onbemind”, TEP
2014, afl. 2, p. 108-147.
VAN BOVEN, R. , De Belgische stichting, Gent, Larcier, 2011, p. 230.
VAN BOVEN, R. , “Vormvoorwaarden voor de oprichting van een stichting” in M. DENEF et al., vzw en
stichting, Brugge, die Keure, 2005, p. 683.
VAN DE LOOVERBOSCH, M. , Tegenwerpelijkheid van het statutair doel: NV en VZW vergeleken,
onuitg. Masterproef Rechtsgeleerdheid Katholieke Universiteit Leuven, 2012-2013, p. 32.
VAN DER LINDEN, M. , “De jaarrekening: neerleggen van de jaarrekening” in DE LAETER, D. , DE
LEMBRE, E. , MATTHIJSSENS, R. , RUYSSCHAERT, S. , TUYTTEN, S. , VANDEN ABEELE, G. , VANDER
LINDEN, M. EN VANHEE, C. , Vzw in de praktijk, Kluwer, Mechelen, 2013,
www.jura.be/secure/documentview.aspx?id=VS300165534#fulltext.
VAN GERVEN, D. , “De private stichting en de stichting van openbaar nut”, TBBR 2003, afl. 6, p. 347-
368.
VAN GERVEN, D. , “De wet op verenigingen en stichtingen: bespreking van de wijzigingen
aangebracht door de wet van 2 mei 2002”, RW 2002, nr. 25, 961-980.
VAN GERVEN, D. , Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 442.
97
VAN GERVEN, D. , Handboek vennootschappen: Algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, p. 1322.
VAN GERVEN, D. , Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2003, p. 576.
VAN GERVEN, D. , Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 576.
VANHEE, C. , Praktijkgids vzw: De commissarisfunctie in verenigingen en stichtingen, Mechelen,
Kluwer, 2012, p. 163
VAN HEMELEN, R. , “Management- en bestuurdersvergoedingen: de verschillen toegelicht”, Acc. Act.
2014, nr. 20, p. 1-3.
VAN HULLE, A. en VAN HULLE, K. , De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, p. 875.
VAN OMMESLAGHE, P. en ’t KINT, P. , “le droit des ASBL, tome 1: aspects civils et commerciaux”,
Brussel, Larcier, 2013, p. 938.
VISSERS, K. , De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de V&S-wetgeving, Kortrijk-
Heule, UGA, 2008, p. 335.
WAUTERS, M., “Hoofdstuk 7: aansprakelijkheid” in DENEF, M. (ed.), De VZW, Brugge, Die Keure,
2015, p. 381-418.
WEYTS, L., “De private stichting: een nieuwe uitdaging voor het notariaat”, T.Not. 2004, afl. 2, 78-
103.
Interviews
VANHUYSSE, P., Interview, 4 oktober 2016, Senior Legal Manager.
98
Bijlage
VZW STICHTING VSO-CVBA
Samenstelling raad
van bestuur
Art 13 lid 1 V&S-wet:
minstens drie personen
Slechts twee wanneer maar
drie personen lid zijn van de
vzw.
Het aantal bestuurders moet
steeds lager zijn dat het
aantal leden.
Art 34 §1 V&S-wet:
minstens drie leden
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: Art 378 W. Venn.:
één bestuurder, tenzij
afwijkende bepaling in
de statuten
Statutaire
doorslaggevende
stem aan een
bestuurder van de
raad van bestuur
mogelijk?
Ja, mogelijk Ja, mogelijk Ja, mogelijk
Bevoegdheid tot
benoeming van het
bestuur
Algemene vergadering De stichters bij de
oprichting of door een
ander statutair bevoegd
orgaan ná de oprichting
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: art. 378 W. Venn:
door de algemene
vergadering
Bevoegdheden raad
van bestuur
Residuaire bevoegdheden Volheid van
bevoegdheid, tenzij
statuten iets anders
bepalen (art. 34 §1 V&S-
wet)
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: geen wettelijke
bepaling; statuten
regelen dit
Procura-leer van
toepassing
Ja (art. 13 derde lid V&S-wet) Ja (onrechtstreeks via
art. 34 §4 V&S-wet)
Nee, geen specifieke
wettelijke bepaling die
dit stelt voor CVBA.
99
Besluitvorming raad
van bestuur
Collegiaal: minstens helft van
de leden
aanwezig/vertegenwoordigd
+ goedkeuring bij gewone
meerderheid van
uitgebrachte stemmen
Collegiaal: minstens
helft van de leden
aanwezig/vertegenwoor
digd + goedkeuring bij
gewone meerderheid
van uitgebrachte
stemmen
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: art. 378 W.
Venn.: één bestuurder
beslist autonoom
Vetorecht mogelijk
voor een bestuurder
van de raad van
bestuur?
Ja, kan worden voorzien. Ja, kan worden
voorzien.
CVBA: Ja, kan worden
voorzien.
Vertegenwoordiging
via volmacht
mogelijk?
Geen wettelijke bepaling
Meerderheidsstelling
rechtsleer:
aan bestuurder: Ja, mits
volmacht + uitdrukkelijke
toestemming statuten
aan derde: Ja, mits
volmacht + uitdrukkelijke
toestemming statuten +
enkel als laatste uitweg
Ja, mits volmacht +
uitdrukkelijke
toestemming statuten
Maar: geen volmacht
aan derden!
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: ja, mits volmacht
+ uitdrukkelijke
toestemming statuten
(enkel in uitzonderlijke
gevallen!)
Orgaan dagelijks
bestuur
Kan worden voorzien in de
statuten (art. 13bis V&S-wet)
Kan worden voorzien in
de statuten (art. 35
V&S-wet)
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: geen specifieke
wettelijke bepaling
dagelijks bestuur; maar
kan wel statutair
worden voorzien.
Controlebevoegdheid
algemene
vergadering
Art 4 V&S-wet via de
goedkeuring van de
jaarrekening en de begroting
en de kwijting
NVT. CVBA: Art 410 W. Venn.
via de goedkeuring van
de jaarrekening en de
begroting en de kwijting
100
Bevoegdheid om
bestuurders-
vergoeding toe te
kennen
Meerderheid van de
rechtsleer: algemene
vergadering (afgeleid uit art.
4, 2 en 7 V&S-wet)
Geen wettelijke
bepaling. Indien niet
nader bepaald in de
statuten neemt de
rechtsleer aan dat de
raad van bestuur
bevoegd is.
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: algemene
vergadering
Voorwaarden en
omvang van de
bestuurders-
vergoeding
Expliciet in de statuten (want
het principe is kosteloosheid)
+ redelijke vergoeding
(omwille van het verbod op
uitkering van winst (=
wettelijke specialiteit) en
statutaire specialiteit)
2 strekkingen
rechtsleer:
geen vergoeding
mogelijk, enkel
kostenvergoeding
want principe is
kosteloosheid
vergoeding mogelijk
als in verhouding
met geleverde
prestaties
Vermoeden van
bezoldiging (zelfs indien
de statuten niets
bepalen)
+ winstuitkering mag
niet het voornaamste
oogmerk zijn bij de VSO
+ statuten moeten
bepalen dat de
vergoeding niet hoger
mag zijn dan de
maximum rentevoet
vastgesteld door de
koning
onkostenvergoeding 2 strekkingen:
ja, altijd recht op
onkostenvergoeding
ja, mits de kosten voor
rekening van vzw zijn
gemaakt + verantwoord
worden
Ja, altijd terugbetaling
mogelijk
Geen specifieke
bepaling VSO
CVBA: ja, altijd
vergoeding gemaakte
kosten
Controle op de
vergoeding
Door de commissaris in
grote en zeer grote vzw’s
Via inzagerecht leden in
kleine vzw’s
Via vrijwillige aanstelling
externe accountant
Door de
commissaris in
grote en zeer grote
stichtingen
Via inzagerecht
leden in kleine
VSO: jaarlijkse
verplichting om een
bijzonder verslag op te
maken over hoe men
toezicht heeft
gehouden op het sociale
101
stichtingen
Via vrijwillige
aanstelling externe
accountant
oogmerk
CVBA: door de
commissaris, externe
accountant of via het
inzagerecht van de
leden
Verplichte
boekhouding?
Ja, afhankelijk van de grootte
via het stelsel van
vereenvoudigd boekhouden
of dubbel boekhouden
Ja, afhankelijk van de
grootte via het stelsel
van vereenvoudigd
boekhouden of dubbel
boekhouden
Volledig boekhouden,
tenzij het gaat om een
kleine vennootschap in
de zin van art. 15 W.
Venn.
Commissaris Enkel verplicht voor zeer
grote vzw’s
Enkel verplicht voor
zeer grote stichtingen
CVBA: Verplicht aan te
stellen
Aanstelling van een
accountant mogelijk?
Ja Ja Ja
Publicatie van de
jaarrekening
Enkel voor grote en zeer
grote vzw’s bij de Nationale
Bank van België
Enkel voor grote en zeer
grote stichtingen bij de
Nationale Bank van
België
Verplichte publicatie bij
de Nationale Bank van
België
Inzagerecht van de
leden
ja nee ja
Regeling voor
belangenconflicten?
Geen wettelijke regeling.
2 strekkingen wanneer men
geen statutaire regeling
bepaald:
Gemeenrechtelijke
belangenconflictenregels
spelen: niet deelnemen
aan beraadslaging en
stemming
Men mag deelnemen aan
de beraadslaging
Geen wettelijke regeling
maar de wijze van
regeling van
belangenconflicten is
een verplichte
statutaire vermelding
Geen specifieke
bepaling VSO.
CVBA: geen specifieke
wettelijke regeling.
Recommended