View
1
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
3
katern Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO)
Bezoekadres: Polanerbaan 15, Woerden
Postadres: Postbus 162, 3440 AD Woerden
Telefoon: 0348 - 40 52 00
Fax: 0348 - 40 52 05
E-mail: vosabb@vosabb.nl
Website: www.vosabb.nl
Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO)
Í
4 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Inleiding 5
1 Bekwaamheidseisen 6
2 De praktijk: een mogelijke richtlijn 9
voor scholen 3 Toezicht en handhaving 14
Bijlage 1: Bekwaamheidseisen leraren
primair onderwijs 15
1 Interpersoonlijk competent 15
2 Pedagogisch competent 16
3 Vakinhoudelijk en didactisch competent 18
4 Organisatorisch competent 20
5 Competent in het samenwerken
met collega’s 21
6 Competent in het samenwerken
met de omgeving 23
7 Competent in reflectie en ontwikkeling 24
Inhoud
Í
Bijlage 2: Bekwaamheidseisen leraren
voortgezet onderwijs en bve-instellingen 26
1 Interpersoonlijk competent 26
2 Pedagogisch competent 27
3 Vakinhoudelijk en didactisch competent 30
4 Organisatorisch competent 34
5 Competent in het samenwerken
met collega’s 36
6 Competent in het samenwerken
met de omgeving 38
7 Competent in reflectie en ontwikkeling 41
Bedrijfshulpverlening
5Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Op 30 juni 2004 is de Wet op de beroepen in het on-
derwijs van kracht geworden1. Het is geen ‘zelfstan-
dige’ wet, maar het is een wet die diverse artikelen in
de onderwijswetten wijzigt, zoals de WPO2, de WVO3,
de WEC4 en de WEB5. De wet schrijft voor dat er be-
kwaamheidseisen komen als kwaliteitsnorm voor
leden van het onderwijspersoneel in het primair- en
voortgezet onderwijs, alsmede in de BVE -sector 6.
Leraren, onderwijsondersteunend personeel en
schoolleiders moeten bekwaam zijn en vooral blij-
ven. Eens bevoegd betekent niet altijd bekwaam.
Ook na de benoeming dan wel aanstelling aan de
school dienen de bekwaamheden onderhouden te
worden. Zowel werkgever als werknemer hebben
hierin een verantwoordelijkheid. De school moet hier
aandacht aan besteden in het schoolplan dan wel
het kwaliteitszorgverslag met een koppeling naar
personeels- en scholingsplannen. De opleidingsin-
stituten moeten met de invoering van de Wet BIO de
onderwijsprogramma’s op de bekwaamheidseisen
afstemmen.
De wet BIO geldt niet alleen voor leraren. Ook voor
onderwijsondersteunend personeel en schoolleiders
gaan bekwaamheidseisen onderdeel uitmaken van
het beroepsprofiel. De eisen voor leraren godsdienst
en humanistisch vormingsonderwijs zijn op dit mo-
ment nog onderwerp van gesprek in een landelijke
werkgroep. De bekwaamheidseisen zijn vastgesteld
bij Koninklijk besluit op 23 augustus 2005 (Staatsblad
2005, 460). De bekwaamheidseisen voor leraren pri-
mair onderwijs en voortgezet onderwijs/bve instellin-
gen zijn als bijlagen in dit katern opgenomen.
De Nederlandse Schoolleiders Academie (NSA) gaat
de minister voorstellen doen voor bekwaamheids-
eisen voor schoolleiders in het primair onderwijs. Het
Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs,
dat door de minister in het leven is geroepen, gaat
zich richten op de bekwaamheidseisen voor onder-
wijsondersteuners. Er is al een concept voor de on-
derwijsassistent. Het Platform gaat ook bekijken of er
een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in het
VMBO7 moet komen.
Overigens moeten leraren ook aan de andere benoe-
mingsvereisten blijven voldoen die in de wet zijn ge-
noemd, zoals de bevoegdheid tot het geven van on-
derwijs en het overleggen van een verklaring omtrent
het gedrag, die niet ouder mag zijn dan zes maanden.
Het schema op de volgende pagina geeft een over-
zicht van de begrippen ‘bekwaam’, ‘bevoegd’ en ‘be-
noembaar’ onder de Wet BIO.
Inleiding
Í
1 Staatsblad 2004, 344
2 Wet op het
Primair Onderwijs
3 Wet op het
Voortgezet Onderwijs
4 Wet op de
expertisecentra
5 Wet educatie en
beroepsonderwijs
6 Beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie
7 Voorbereidend middel-
baar Beroepsonderwijs
6 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
1 Bekwaamheidseisen
Zoals eerder vermeld is op 23 augustus 2005 het
Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel
in het Staatsblad gepubliceerd. Voor de goede
orde zij hier vermeld dat dit besluit geen betrek-
king heeft op leraren of docenten godsdienst-
onderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs. De
bekwaamheidseisen voor deze beroepsgroep is
momenteel nog onderwerp van gesprek tussen
verschillende onderwijsorganisaties.
De bekwaamheidseisen zijn opgesteld door de
Stichting Samenwerkingsorgaan Beroepskwaliteit
Leraren (SBL). De minister achtte het van belang
dat de bekwaamheidseisen uit eigen kring, door
het veld, ontwikkeld zouden worden. Daarom zijn
naast diverse onderwijsorganisaties ook leraren
betrokken geweest bij het defi niëren en formule-
ren van de bekwaamheidseisen.
Uiteindelijk vormen zeven competenties de kern
van het beroep van leraar:
• Interpersoonlijk competent
• Pedagogisch competent
• Vakinhoudelijk en didactisch competent
• Organisatorisch competent
• Competent in het samenwerken met collega’s
Í
Bekwaam, bevoegd en benoembaar onder de WET BIO
BekwaamEen leraar is bekwaam als hij aan de geldende be-
kwaamheidseisen voldoet. Tijdens zijn loopbaan
moet hij die bekwaamheid onderhouden.
BevoegdEen leraar is bevoegd als hij een HO-getuig-
schrift heeft dat is afgegeven voordat de be-
kwaamheidseisen zijn ingevoerd en waaraan
onderwijsbevoegdheid is verbonden of hij een
HO-getuigschrift heeft waaruit blijkt dat hij aan
de bekwaamheidseisen voldoet. Dat getuigschrift
wordt afgegeven vanaf het moment dat de be-
kwaamheidseisen zijn ingevoerd.
BenoembaarEen leraar is benoembaar als hij bevoegd is én hij
een verklaring omtrent het gedrag kan overleggen
én de rechter hem niet heeft uitgesloten van het
geven van onderwijs. Verder is iemand benoem-
baar als hij nog niet bevoegd is, maar:
• hij een leraar in opleiding is (LIO);
• hij een zij-instromer is;
• hij volgens de wet onbevoegd mag werken.
7Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
in dat verband een goed onderbouwde keuze te
maken: ofwel voortgaan met het eigen model, of-
wel omschakelen naar het SBL-model. Bij het te
kiezen model kunnen eigen gedragscriteria gefor-
muleerd worden, eventueel onderscheiden naar
niveau (basis, ervaren, excellent). Indien er speci-
fieke functies bestaan in een organisatie, kies dan
eventueel voor aanvullende competenties. In dit
verband kan gedacht worden aan coördinerende
en leidinggevende functies binnen de school,
alsmede docentenfuncties met specifieke taken
waar specifieke deskundigheid voor vereist is.
De bekwaamheidseisen zullen gaan gelden als:
• een intredevoorwaarde voor het beroep;
• referentiepunt voor het onderhouden van be-
kwaamheid (school en leraar samen);
• referentiepunt voor de noodzakelijke scholing
voor leraren.
Dit betekent dat opleidingsinstituten die oplei-
den voor het leraarschap zich moeten richten op
de bekwaamheidseisen. Overigens verliezen de
‘oude’ bewijzen van bekwaamheid hun geldig-
heid niet als ‘toegangsbewijs’ tot het onderwijs.
De Wet BIO bevat hiervoor een overgangsrecht.
Dat overgangsrecht houdt in dat wie bij inwer-
• Competent in het samenwerken met
de omgeving
• Competent in reflectie en ontwikkeling
Uitgangspunt van de bekwaamheidseisen is het
werken met leerlingen. Vakkennis, pedagogisch
inzicht, didactische vaardigheid en organisatorisch
talent moeten worden ingezet ten behoeve van de
leerling. Daarnaast is het belangrijk dat de leraar
kan samenwerken met collega’s en de omgeving,
terwijl hij ook de blik naar binnen moet richten met
de vraag waar hij staat in zijn loopbaan en in zijn
persoonlijke ontwikkeling. De bekwaamheidseisen
voor het primair onderwijs en het voortgezet on-
derwijs zijn te downloaden van de website www.
lerarenweb.nl en zijn tevens als bijlage opgenomen
in dit katern.
Als u gebruikt maakt van de SBL-competenties, is
het verstandig deze als minimum te hanteren. Als
de school al gebruik maakt van een competentie-
model, kan dit model getoetst worden aan dat van
de SBL. Er is echter een grote kans dat het eigen
model hier al aan voldoet.
Het is niet verboden om eigen schoolspecifieke
competenties te gebruiken. Het is verstandig om
8 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Dan nog dit: bekwaamheidseisen worden niet
voor eeuwig vastgesteld. Zij moeten worden aan-
gepast aan nieuwe ontwikkelingen in en rond het
onderwijs. In de Wet BIO is opgenomen dat de
beroepsorganisatie die daartoe door de minister
is aangewezen, in elk geval eenmaal in de zes jaar
in de gelegenheid zal zijn om voorstellen te doen
over ongewijzigde handhaving of wijziging van de
bekwaamheidseisen.
kingtreding van de Wet BIO volgens het ‘oude
recht’ bevoegd was tot het geven van onderwijs,
wordt gelijkgesteld met iemand die voldoet aan
de eisen van de Wet BIO. Wel is ook op personen
met een ‘oude’ onderwijsbevoegdheid direct de
onderhoudsplicht van de Wet BIO van toepas-
sing, zodat zij eventuele lacunes in hun ‘oude’
onderwijsbevoegdheid zullen moeten opvullen, in
samenspraak met de school.
Bij het totstandkomen van de bekwaamheidseisen
voor leraren heeft de SBL ook nagedacht over de
vraag wat goed onderwijs is. Een eenduidig ant-
woord daarvoor is moeilijk te geven. Toch is er op
hoofdlijnen een eensgezind antwoord geformuleerd:
Goed onderwijs:
• komt tegemoet aan de basisbehoeften van leer-
lingen (veiligheid, waardering, uitdagingen om
te leren);
• helpt leerlingen om die dingen te leren die
maatschappelijk noodzakelijk zijn en die ze zelf
willen en kunnen leren;
• is bij de tijd (inhoud, leermiddelen, werkwijzen);
• past bij de eigen identiteit van de school en bij
de actuele stand van zaken in de onderwijskun-
dige theorie en praktijk.
9Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
2 De praktijk: een mogelijke richtlijn voor scholen
Í
De Wet BIO gaat uit van een aantal vooronder-
stellingen, samengevat in onderstaande vijf pun-
ten. Voor de school is het van belang te bepalen
of met name de eerste drie aannames overeen-
stemmen met de realiteit.
Impliciete aannamesVoordat een school aan de gang gaat met de
competenties van het personeel en de vorming
van bekwaamheidsdossiers is het goed om een
aantal impliciete aannames als uitgangspunt van
het te voeren beleid rondom de Wet BIO aan te
nemen.
1 De leraar (= professional) is de eigenaar van zijn
eigen professionele ontwikkeling.
2 Het schoolmanagement is in staat zelf de be-
kwaamheid van het personeel te onderhouden
en uit te breiden.
3 Er bestaat een rechtstreeks verband tussen on-
derwijskwaliteit en de professionaliteit en kwa-
liteit van het personeel.
4 De beroepsgroep is zelf prima in staat om be-
kwaamheidseisen voor het beroep te definië-
ren, maar afstemming met de relevante omge-
ving is noodzakelijk.
5 De beroepsgroep kan niet zelf uitmaken wat de
standaarden zijn voor opleiding, beroepstoe-
treding, beroepsuitoefening en verwijdering uit
het beroep.
Hoe kan de Wet BIO in het bestaand beleid worden ingepast?De Wet BIO is zoals gezegd geen op zichzelf
staande wet, maar een wijziging in artikelen bin-
nen de bestaande onderwijswetten. De Onderwijs-
inspectie zal de uitvoering van de Wet BIO door
een school beoordelen (zie bij het onderdeel ‘De
onderwijsinspectie’).
De Wet BIO is een goed instrument om in te zetten
in het bestaande personeelsbeleid van de school.
Het kan een hulpmiddel zijn om ontwikkelingsdoe-
len met betrekking tot het personeel en de organi-
satie te concretiseren. Het dient aldus een weder-
zijds belang tussen de school en de leerkracht. De
ontwikkelingen op het gebied van integraal per-
soneelsbeleid kunnen met deze wet ondersteund
worden, met name in de loopbaanontwikkeling van
het personeel. De Wet legt een verbinding tussen
het scholingsbeleid en het integrale personeelsbe-
leid. Het zou schoolorganisaties kunnen bewegen
nieuwe afspraken te maken over beoordelings- en
functioneringsgesprekken en over het opstellen van
persoonlijke ontwikkelingsplannen. Voor het perso-
10 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
neel is er nu een externe prikkel om de bekwaam-
heden te onderhouden. De school zou in het ka-
der van IPB in faciliterende zin – bijvoorbeeld in
tijd – de leerkrachten in staat moeten stellen de
eigen bekwaamheid op peil te houden en ver-
der te ontwikkelen. Naast instrumenten voor een
modern loopbaan- en beloningsbeleid zou een
werkgever ook moeten beschikken over extra
belonings- dan wel sanctiemogelijkheden met
rechtspositionele consequenties indien boven de
gestelde eisen wordt gepresteerd respectievelijk
niet wordt voldaan aan de gestelde professionali-
seringsvereisten.
De kunst is om in dialoog de docent (professional)
vast te laten stellen waar hij zit in zijn loopbaanont-
wikkeling, wat de volgende stap moet zijn en welke
competenties hij moet ontwikkelen om daar te
komen (Jo Simons, senior consultant VOS/ABB).
In het gesprek tussen schoolleiding en leraar
kunnen de volgende vijf vragen behulpzaam zijn
om bovenstaande stelling concreet te maken.
1 Waar sta je nu?
Stand van zaken m.b.t. de gehanteerde
competenties.
2 Waar wil je naar toe?
Welk gedrag is straks veranderd en hoe is dat
meetbaar/zichtbaar?
3 Hoe kom je daar?
Welke mogelijkheden zie je om dat te bereiken?
4 Welke concrete acties ga je ondernemen?
Wat ga je precies doen?
5 Hoe worden afspraken en doelen
gemonitord en geëvalueerd?
IJkpunten aangeven en evaluatiegesprekken
plannen.
Hoe moet de inhoud van een bekwaamheidsdossier eruit zien?Het bekwaamheidsdossier is in principe vormvrij.
In mei 2005 zijn op initiatief van het ministerie van
OCW op een aantal scholen en instellingen pilots
van start gegaan. Deze pilots moeten verschil-
lende instrumenten, implementatiestrategieën en
voorbeelden opleveren die bruikbaar zijn voor alle
andere scholen. Vooralsnog is er speciale aan-
dacht in de pilots voor het bekwaamheidsdossier.
Uitgangspunt is dat het bekwaamheidsdossier zo
praktisch en simpel mogelijk is.
(Noot dd. 22-11-2005: de diverse werkgroepen
hebben hun produkten in concept gereed. De
11Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
concepten gaan nu naar het ministerie van OCW
(Thomas Landman) die de concepten samen met
anderen – ook VOS/ABB wordt uitgenodigd - zal
beoordelen. Op 10 januari 2006 is de verwachting
dat de produkten naar de drukker gaan, zodat kort
daarna voor verspreiding en communicatie hierom-
trent zorg gedragen zal worden).
Het bekwaamheidsdossier verschaft de school en
het betreffende personeelslid informatie waarmee
de professionele ontwikkeling van leraren gesti-
muleerd kan worden, in lijn met het beleid van de
school. Bovendien kan de school aan de hand van
de dossiers aantonen dat de bekwaamheid van het
personeel gewaarborgd is, dat alle personeelsleden
in staat worden gesteld zichzelf verder te ontwik-
kelen in lijn met het schoolbeleid én dat de daartoe
geboden mogelijkheden en middelen ook effectief
gebruikt zijn. Het personeelslid zelf kan het dossier
gebruiken als hulpmiddel voor zijn professionele
ontwikkeling. Als professional is het personeelslid
immers zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van
zijn beroepsuitoefening en voor een doorgaande
professionele ontwikkeling.
Een bekwaamheidsdossier zou in ieder geval de
volgende zaken moeten bevatten:
• Diploma’s en certificaten van opleidingen, cur-
sussen, etcetera.
• Aantoonbare (brede) inzetbaarheid in de school
(trajecten, jaarlagen, vakken, projecten, niet-les-
gebonden activiteiten).
• Uitslagen van (zelf)evaluaties m.b.t. de gehan-
teerde competenties, eventueel met behulp van
een scoreformulier.
• Wijze waarop aan de deskundigheid en profes-
sionaliteit is gewerkt:
- verdieping/verbreding van vakbekwaamheid;
- didactiek, pedagogiek, leerpsychologie;
- persoonlijke ontwikkelingsplannen en resultaten.
• Evaluaties van leerlingen in verschillende klassen.
• Bijzondere prestaties / wapenfeiten.
Eigenaars van het bekwaamheidsdossier zijn de
school en het personeelslid samen. Beiden hebben
een actueel exemplaar van het bekwaamheidsdos-
sier in bezit.
De leraar en zijn portfolio Bij het professionaliseren van het leraarsberoep kan
het bijhouden van een portfolio een prima onder-
steuning zijn. De leraar die een portfolio samenstelt,
geeft daarmee een beeld van zijn bekwaamheid
als leraar. Hij kan laten zien welke vaardigheden en
12 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
kennis hij in huis heeft om de taken van een leraar
goed uit te voeren. Hij laat ook zien wat zijn moti-
vatie is en zijn beroepshouding. En welke waar-
den en normen voor hem belangrijk zijn bij zijn
beroepsuitoefening.
De leraar is de eigenaar van zijn portfolio. Hij kan
deze naar eigen goeddunken vormgeven door
middel van enkele beschouwende, analytische
teksten over zijn eigen functioneren, maar ook met
allerlei ondersteunend materiaal bij die teksten,
zoals documenten, videofragmenten en foto’s.
Een portfolio kan behulpzaam zijn bij sollicitaties
en ontwikkelingsgesprekken in de school. Met an-
dere woorden: het portfolio kan gebruikt worden
als ondersteuning bij het realiseren van de loop-
baanwensen van de leraar.
Op www.lerarenweb.nl staan uitgewerkte voorbeel-
den die een uitstekend beeld geven hoe een goed
portfolio van leraren eruit moet zien.
Samenhang tussen personeelsdossier en bekwaamheidsdossierVan ieder personeelslid wordt een personeels-
dossier bijgehouden. Alle relevante stukken die
betrekking hebben op de arbeidsrelatie komen
in het personeelsdossier. Het is aan te bevelen
het bekwaamheidsdossier onderdeel te laten zijn
van het personeelsdossier. Hierdoor wordt voor-
komen dat er dubbele stukken in beide dossiers
terecht komen. Het bekwaamheidsdossier vloeit
immers ook voort uit de werkrelatie.
Iedere school is in meerdere of mindere mate be-
zig met Integraal Personeelsbeleid (IPB). In die
zin is het verstandig om de bekwaamheidseisen
en de competenties tegen het licht te houden en
een overzicht te maken van de gewenste situatie
(nulmeting). Zo kan voor ieder personeelslid wor-
den bepaald welke competenties nog niet in vol-
doende mate zijn ontwikkeld en hoe de gewenste
situatie bereikt kan worden. De door de school
ontwikkelde en gebruikte personeelsinstrumen-
ten zijn hierbij ondersteunend. Leidinggevende en
personeelslid maken afspraken over de gewenste
ontwikkeling, bespreken de voortgang en de te
nemen stappen conform de bestaande gesprek-
kencyclus op de school en evalueren de ontwik-
keling aan het eind van de afgesproken periode.
Op die manier ontstaat er een natuurlijke koppe-
ling van de Wet BIO en het gevoerde personeels-
beleid, die vastgelegd wordt in het personeels/
bekwaamheidsdossier.
13Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Tot slot zijn samenvattend enkele zaken met betrek-
king tot de Wet BIO en doorvoering daarvan in de
schoolorganisatie op een rij gezet.
In verband met wijziging in de benoembaarheidseisen• Opnemen in het schoolplan hoe het onderhoud
van de bekwaamheden wordt vormgegeven
• Opnemen in het werving & selectiebeleid
• Opnemen in de personeelsinstrumenten en
bijbehorende formulierenstroom (waaronder
functionering/beoordeling, POP8-gesprekken,
scholing)
Formuleren van een competentiemodel• Keuze voor het SBL-model of een
schoolspecifiek model
• Uitwerking van de gemaakte keuze per functie
• Voor specifieke functies eventueel aanvullende
competenties beschrijven
Bekwaamheidsdossier• Voor ieder personeelslid dient een bekwaam-
heidsdossier aangelegd te worden
• Zowel de school als het personeelslid hebben
een actueel exemplaar in bezit
• Ontwikkeling van personeel is in lijn met het
gevoerde onderwijskundig- en personeelsbeleid
van de school
• Het bekwaamheidsdossier dient een waarbor-
ging te zijn van de kwaliteit van het personeel
• I n het kader van IPB eventueel een nulmeting
uitvoeren
Loopbaanontwikkeling• Conform de vigerende regelgeving gesprekken
voeren met personeelsleden over de gewenste
ontwikkeling
• Inbouwen van periodieke evaluaties
8 POP = persoonlijk ontwikkelingsplan
14 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
De rol van de Inspectie van het onderwijsDe Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) geeft ka-
ders aan de Inspectie van het Onderwijs in het
beoordelen van, het rapporteren over en het be-
vorderen van de kwaliteit van het onderwijs. De
Inspectie ziet de Wet BIO als één van de instru-
menten om het personeelsbeleid in scholen vorm
te geven. Normaal gesproken is het personeels-
beleid van scholen geen onderwerp van toetsing
door de Inspectie, behalve bij het zogenaamde
‘nader onderzoek’. Hiervan is sprake indien er
reden is om te twijfelen aan de algehele kwaliteit
van een school. Bij een dergelijk onderzoek zal
dan ook worden getoetst of de school voldoet
aan de uitgangspunten van de Wet BIO. Zoals de
Inspectie het zelf verwoordt: “De Wet BIO maakt
deel uit van het proportioneel toezicht”. In het toe-
komstig beleid van de onderwijsinspectie zal het
personeelsbeleid als kwaliteitsaspect een steeds
prominentere rol gaan spelen.
Het is voor een school uiteraard wel een goede
reclame als uit inspectierapporten of andere
bronnen blijkt dat op de school een goed perso-
neelsbeleid wordt gevoerd. Een zorgvuldig perso-
neelsbeleid dat uitdagingen biedt voor medewer-
kers, zal een aantrekkende werking hebben op de
werving van nieuwe collega’s.
3 Toezicht en handhaving
ÍSanctiesDe Wet BIO vloeit onder andere voort uit deregu-
lering vanuit de rijksoverheid en autonomie van
het onderwijsveld. Zijn er sanctiemogelijkheden
als door een werkgever niet voldaan wordt aan
de Wet BIO?
In de Memorie van Toelichting in het wetsvoorstel
staat daarover het volgende:
De voorschriften van de wet BIO over de be-
kwaamheidseisen, het schoolplan en het ge-
schiktheidsonderzoek zijn regels voor het open-
baar onderwijs en bekostigingsvoorwaarden voor
het bijzonder onderwijs. Op niet-naleving daarvan
staat de sanctie van gehele of gedeeltelijke in-
houding van de bekostiging. De naleving van de
voorschriften van de Wet BIO die betrekking heb-
ben op taken van “assessment-instellingen” en
HO-instelllingen kan worden verzekerd door de
sanctiemogelijkheid van het verlies van het recht
om wettelijke taken uit te voeren. Verder is er na-
tuurlijk het inspectietoezicht.
Een school die de Wet BIO goed implementeert
zal zich ontwikkelen tot een moderne arbeidsor-
ganisatie, zodat uiteindelijk een verhoging van de
kwaliteit van het onderwijs het resultaat zal zijn.
15Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
1 Interpersoonlijk competentDe leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat er
in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst.
Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken
moet de leraar interpersoonlijk competent zijn.
Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft
op een goede manier leiding. Zo’n leraar schept
een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een
open communicatie tot stand. Zo’n leraar bevordert
de zelfstandigheid van de kinderen en zoekt in zijn
interactie met hen een goede balans tussen:
• leiden en begeleiden;
• sturen en volgen;
• confronteren en verzoenen;
• corrigeren en stimuleren.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn inter-
persoonlijke verantwoordelijkheid.
Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag
én van de invloed daarvan op de kinderen.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het
gebied van groepsprocessen en communicatie om
een goede samenwerking met en van de kinderen
tot stand te brengen.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij maakt contact met de kinderen en zorgt ervoor
dat zij contact kunnen maken met hem en zich op
hun gemak voelen;
• hij geeft de kinderen leiding maar laat hun ook ver-
antwoordelijkheid en geeft hun een eigen inbreng;
• hij schept een goed klimaat voor samenwerking
met de kinderen en tussen de kinderen onderling.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet de
leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij is goed op de hoogte van communicatie- en om-
gangsvormen in de leefwereld van de kinderen;
• hij is op een praktisch niveau op de hoogte van
communicatietheorieën, groepsdynamica en in-
terculturele communicatie en hij kent vooral ook
de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en
laten.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke com-
petenties.
• De leraar ziet wat er gebeurt in zijn groep.
Bijlage 1:
Bekwaamheidseisen leraren primair onderwijs
Í
16 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Hij luistert naar de kinderen en hij reageert op
hen. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag
en hij stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de
kinderen in hun waarde.
• Hij houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen
en manier van communiceren rekening met
wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn
leerlingen.
• Hij kan beschrijven en verklaren wat de commu-
nicatiepatronen zijn in zijn (cultureel heterogene)
groep en hoe de sociale verhoudingen liggen.
Hij weet hoe hij een en ander zonodig kan ver-
beteren.
• Hij kan verantwoorden hoe hij met zijn (cul-
tureel heterogene) groep omgaat en ook met
individuele kinderen. Daarbij maakt hij gebruik
van relevante theoretische en methodische in-
zichten.
2 Pedagogisch competentDe leraar primair onderwijs moet de sociaal-emo-
tionele en morele ontwikkeling van de kinderen
bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstan-
dig en verantwoordelijk persoon te worden. Om
die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken
moet de leraar pedagogisch competent zijn.
Een leraar die pedagogisch competent is, creëert
een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen.
Zo’n leraar zorgt ervoor dat de kinderen
• weten dat ze erbij horen en welkom zijn;
• weten dat ze gewaardeerd worden;
• op een respectvolle manier met elkaar omgaan;
• uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te
nemen voor elkaar;
• initiatieven kunnen nemen en zelfstandig
kunnen werken.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn peda-
gogische verantwoordelijkheid.
Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaar-
digheid om een veilige leeromgeving tot stand te
brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen
tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Voor
een hele klas of groep maar ook voor een individuele
leerling.
En dat op een professionele, planmatige manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij vormt zich een goed beeld van het sociale
klimaat in een groep, van het individuele welbe-
17Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
vinden van de kinderen en van de vorderingen
die zij maken op het gebied van zelfstandigheid
en verantwoordelijkheid;
• hij ontwerpt op basis daarvan een plan van
aanpak of een benadering om de kinderen te
begeleiden naar een veilig en harmonisch leef-
en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele
en morele ontwikkeling te bevorderen;
• hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit;
• hij evalueert dat plan van aanpak of die bena-
dering en stelt het zonodig bij, voor de hele
groep en ook voor individuele kinderen;
• hij signaleert problemen en belemmeringen in
de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling
van leerlingen en stelt, eventueel samen met
collega’s, een passend plan van aanpak of be-
nadering op.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij is vertrouwd met de leefwereld van basis-
schoolkinderen, hun basisbehoeften, hun ver-
wachtingen met de culturele bepaaldheid daar-
van, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan;
• hij is bekend met het globale verloop van de
sociaal-emotionele en morele ontwikkeling
van basisschoolkinderen, met de problemen die
zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij
daarmee om kan gaan;
• hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedings-
theorieën van het jonge en oudere kind, hij is
vertrouwd met verschillende opvoedingspraktij-
ken en met de culturele bepaaldheid daarvan; dit
alles met name in hun consequenties voor het
onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar;
• hij heeft kennis van processen van identiteits-
vorming, zingeving en waardenontwikkeling bij
het jonge en oudere kind én van de culturele
bepaaldheid daarvan en hij weet welke conse-
quenties hij hieraan moet verbinden voor zijn
handelen.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke com-
petenties.
• De leraar ziet hoe de kinderen met elkaar omgaan
en wat dat voor gevolgen heeft voor het welbe-
vinden van (individuele) kinderen. Hij bespreekt
met hen de sfeer in de groep en de omgang met
elkaar.
• Hij waardeert de inbreng van de kinderen, is
nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert
18 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
hen regelmatig. Hij stimuleert hen om kritisch
na te denken over hun opvattingen en gedrag
en om daarover in de groep te communiceren.
• Hij laat hen zelfstandig werken en samenwerken.
• Hij kan van elk kind in zijn groep beschrijven
hoe het zich ontwikkelt op fysiek, sociaal-emo-
tioneel en moreel gebied en hoe hij die ontwik-
keling probeert te bevorderen. Hij signaleert
onmiddellijk als er ontwikkelings- of gedrags-
problemen zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij
die zelf kan aanpakken en weet waar hij even-
tueel hulp kan vinden in en buiten de school.
• Hij kan zijn pedagogische opvattingen verant-
woorden en ook hoe hij de groep of individu-
ele kinderen aangepakt heeft. Daarbij maakt hij
gebruik van relevante theoretische en methodi-
sche inzichten.
3 Vakinhoudelijk & didactisch competentDe leraar primair onderwijs moet de kinderen hel-
pen zich de culturele bagage eigen te maken die
samengevat is in de kerndoelen voor het primair
onderwijs en die elke deelnemer aan de samen-
leving nodig heeft om volwaardig te kunnen func-
tioneren. Om die verantwoordelijkheid waar te
kunnen maken moet de leraar vakinhoudelijk en
didactisch competent zijn.
Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch com-
petent is, ontwerpt een krachtige leeromgeving in
zijn groep en zijn lessen. Zo’n leraar:
• stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten
af op de kinderen en houdt rekening met indivi-
duele verschillen;
• motiveert de kinderen voor hun leertaken, daagt
hen uit om er het beste van te maken en helpt
hen om ze met succes af te ronden;
• leert de kinderen leren, ook van en met elkaar,
om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te
bevorderen.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn vak-
inhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op
het gebied van de onderwijsinhoud en de didac-
tiek om een krachtige leeromgeving tot stand
te brengen waarin de kinderen zich de culturele
bagage eigen kunnen maken die de maatschap-
pij vereist.
En dat op een eigentijdse, professionele, plan-
matige manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
19Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• hij vormt zich een goed beeld van de mate
waarin de kinderen de leerinhoud beheersen
en van de manier waarop ze hun werk
aanpakken;
• hij ontwerpt op basis daarvan (speel- en) leer-
activiteiten die voor de kinderen uitvoerbaar
zijn en die hen aanzetten tot zelfwerk-
zaamheid;
• hij voert die activiteiten samen met de
kinderen uit;
• hij evalueert die activiteiten en de effecten er-
van en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep
maar ook voor individuele kinderen;
• hij signaleert leerproblemen en –belemmeringen
en stelt, eventueel samen met collega’s, een
passend plan van aanpak of benadering op.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij beheerst de leerinhouden van de vak- en
vormingsgebieden, zoals beschreven in de
kerndoelen voor het primair onderwijs;
• hij kent het belang van die leerinhouden
voor het dagelijks leven van basisschool-kin-
deren en hij weet hoe zij die leerinhouden ge-
bruiken;
• hij is vertrouwd met de opbouw van de leer-
inhouden in leerlijnen en met de samenhang
daartussen;
• hij heeft (onderzoeksmatig) kennis van ontwer-
pen van onderwijs, didactieken en didactische
leermiddelen, waaronder ict;
• hij is bekend met verschillende leer- en onder-
wijstheorieën en onderwijsarrangementen voor
het jonge en oudere kind en hij weet hoe hij die
in praktijk kan brengen;
• hij is vertrouwd met hoe kinderen leren, wat
hun leerbehoeften zijn, hoe hun ontwikkeling
verloopt, welke problemen zich daarbij kunnen
voordoen en hij weet hoe hij daar mee om kan
gaan;
• hij heeft kennis van de invloed van taalbeheer-
sing en taalverwerving op het leren en hij weet
hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet
houden;
• hij heeft een praktische kennis van veel voor-
komende leerstoornissen en onderwijsbelem-
meringen;
• hij heeft kennis van processen van identiteits-
vorming, zingeving en waardenontwikkeling bij
het jonge en oudere kind én van de culturele
bepaaldheid daarvan en hij weet welke conse-
quenties hij hieraan moet verbinden voor zijn
handelen.
20 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties.
• De leraar kan de opdrachten, oefeningen en
toetsen waar de kinderen mee te maken krij-
gen, zelf foutloos maken en duidelijk demon-
streren of uitleggen.
• Hij legt duidelijk uit aan de kinderen welke leer-
doelen hij met welke leeractiviteiten nastreeft.
• Hij kiest gevarieerde, op de kinderen afgestem-
de speel- en leertaken, gebruik makend van mo-
derne middelen, waaronder ict. Hij biedt ruimte
voor verschillende manieren van werken.
• Hij geeft opbouwend commentaar op het werk
van zijn kinderen en op de manier waarop ze
werken. Hij doet op basis van evaluatie en
toetsing betrouwbare uitspraken over hun ken-
nis en de vaardigheid.
• Hij kan van elk kind in zijn groep beschrijven
hoe het zich ontwikkelt op cognitief gebied en
hoe hij die ontwikkeling probeert te bevorderen.
Hij signaleert onmiddellijk als er leerproblemen
zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij die proble-
men zelf kan aanpakken en weet waar hij even-
tueel hulp kan vinden in en buiten de school.
• Hij kan zijn vakinhoudelijke en didactische
opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de
groep of individuele kinderen aangepakt heeft.
Daarbij maakt hij gebruik van relevante en ac-
tuele theoretische en methodische inzichten.
4 Organisatorisch competentDe leraar primair onderwijs draagt zorg voor alle
aspecten van klassenmanagement ten behoeve
van zijn groep. Om die verantwoordelijkheid waar
te kunnen maken moet de leraar organisatorisch
competent zijn.
Een leraar die organisatorisch competent is, zorgt
voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte
sfeer in zijn klas en zijn lessen. Zo’n leraar zorgt er
dus voor dat de kinderen:
• weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze
hebben voor eigen initiatief;
• weten wat ze moeten doen, hoe en met welk
doel ze dat moeten doen.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn orga-
nisatorische verantwoordelijkheid.
Hij heeft voldoende organisatorische kennis en
vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen een goed
leef- en werkklimaat tot stand te brengen. Over-
21Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
zichtelijk, ordelijk en taakgericht. In alle opzichten
voor hemzelf, zijn collega’s en vooral voor de kin-
deren helder.
En dat op een professionele, planmatige manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij hanteert op een consequente manier con-
crete, functionele en door de kinderen gedra-
gen procedures en afspraken;
• hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten
ondersteunen;
• hij houdt een planning aan die bij de kinderen
bekend is en gaat adequaat om met tijd.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij is bekend met die aspecten van klassenma-
nagement die voor zijn onderwijs relevant zijn.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties.
• Hij hanteert op een consequente manier con-
crete, functionele en door de kinderen gedra-
gen procedures en afspraken.
• Hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten
ondersteunen.
• Hij houdt een heldere planning aan die hij ook
met de kinderen bespreekt. Hij gaat adequaat
om met tijd. In onverwachte situaties improvi-
seert hij op een professionele manier en stelt
daarbij duidelijke prioriteiten.
• Hij kan zijn opvatting en zijn aanpak van klas-
senmanagement verantwoorden.
5 Competent in samenwerken met collega’s
De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen
dat zijn werk en dat van zijn collega’s op school
goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bij-
dragen aan het goed functioneren van de school-
organisatie. Om die verantwoordelijkheid waar te
kunnen maken moet de leraar competent zijn in
het samenwerken met collega’s.
Een leraar die competent is in het samenwerken
met zijn collega’s, levert zijn bijdrage aan een
goed pedagogisch en vakinhoudelijk & didactisch
klimaat op zijn school, aan goede onderlinge sa-
menwerking en aan een goede schoolorganisatie.
Dat wil zeggen dat zo’n leraar:
22 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• goed met collega’s communiceert en samen-
werkt;
• een constructieve bijdrage levert aan verga-
deringen en andere vormen van schooloverleg
en aan de werkzaamheden die moeten wor-
den uitgevoerd om de school goed te laten
functioneren;
• een bijdrage levert aan de ontwikkeling en ver-
betering van zijn school.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn
verantwoordelijkheid in het samenwerken met
collega’s.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om
een professionele bijdrage te leveren aan een
goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn
school, aan goede werkverhoudingen en een
goede schoolorganisatie.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij deelt informatie die voor de voortgang van het
werk van belang is, met collega’s en hij maakt ge-
bruik van de informatie die hij van collega’s krijgt;
• hij levert een constructieve bijdrage aan ver-
schillende vormen van overleg en samenwer-
ken op school;
• hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en
intervisie;
• hij levert een (onderzoeksmatige) bijdrage aan
de ontwikkeling en verbetering van zijn school.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij is op praktisch niveau bekend met metho-
dieken voor samenwerking en intervisie;
• hij is op een praktisch niveau op de hoogte
van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn
eigen werk toegankelijk te administreren;
• hij heeft enige kennis van organisatie- en bestuurs-
vormen voor scholen in het primair onderwijs;
• hij is op de hoogte van modellen voor kwaliteits-
zorg en methodieken voor onderwijsverbete-
ring en schoolontwikkeling.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties.
• Hij heeft een gemakkelijk toegankelijke admini-
stratie en registratie van leerlinggegevens.
• Hij gaat werkrelaties aan die voor zijn onderwijs of
23Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
voor de school van belang zijn. Hij spreekt colle-
ga’s aan en is ook zelf aanspreekbaar als het gaat
om het vragen of geven van hulp bij het werk.
• Hij werkt met collega’s samen aan het verbeteren
en vernieuwen van het onderwijs of de organi-
satie, bijvoorbeeld door met vormen van actie-
onderzoek/handelingsonderzoek gesignaleerde
problemen aan te pakken.
• Hij houdt rekening met zijn collega’s en met de
belangen van zijn school.
• Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijze op het
gebied van samenwerken met collega’s en functi-
oneren in een schoolorganisatie verantwoorden.
6 Competent in het samenwerken met de omgeving
De leraar primair onderwijs moet contacten on-
derhouden met de ouders of verzorgers van de
kinderen. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn
professionele handelen en dat van anderen buiten
de school goed op elkaar zijn afgestemd. Om die
verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet
de leraar competent zijn in het samenwerken met
de omgeving van de school.
Een leraar die competent is in het samenwerken
met de omgeving, levert in het belang van de kin-
deren zijn bijdrage aan een goede samenwerking
met mensen en instellingen in de omgeving van de
school. Dat wil zeggen dat zo’n leraar:
• goede contacten onderhoudt met de ouders of
verzorgers van de kinderen;
• goede contacten onderhoudt met andere men-
sen en instellingen die ook te maken hebben
met de zorg voor de kinderen.
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn ver-
antwoordelijkheid in het samenwerken met de
omgeving van de school.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om
goed samen te werken met mensen en instel-
lingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinde-
ren en bij zijn school.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij geeft op een professionele manier aan ouders
en andere belanghebbenden informatie over de
kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van
hen krijgt;
• hij neemt op een constructieve manier deel aan
verschillende vormen van overleg met mensen en
instellingen buiten de school;
24 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• hij verantwoordt zijn professionele opvattingen
en werkwijze met betrekking tot een leerling aan
ouders en andere belanghebbenden en past in
gezamenlijk overleg zonodig zijn werkwijze aan
ten opzichte van die leerling.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet de
leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij is bekend met de leefwereld van ouders of ver-
zorgers en met de culturele achtergronden van
de kinderen en hij weet hoe hij daar rekening mee
moet houden in zijn doen en laten als leraar;
• hij is op de hoogte van de professionele infra-
structuur waar zijn school onderdeel van is.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties.
• Hij onderhoudt op een open en constructieve
manier contacten met ouders, verzorgers of
andere belanghebbenden.
• Hij spreekt mensen en instellingen buiten de
school aan die met de kinderen te maken hebben
en is hij ook zelf voor die mensen en instellingen
aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed
af op dat van andere partijen.
• Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijzen op
het gebied van samenwerken met ouders, ver-
zorgers en anderen buiten de school verant-
woorden.
7 Competent in reflectie en ontwikkelingDe leraar primair onderwijs moet zich voortdu-
rend verder ontwikkelen en professionaliseren.
Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen
maken moet de leraar primair onderwijs compe-
tent zijn in reflectie en ontwikkeling.
Een leraar die competent is in reflectie en ontwik-
keling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvat-
tingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo’n
leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de
tijd te houden en te verbeteren. Zo’n leraar:
• weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraar-
schap en van welke waarden, normen en onder-
wijskundige opvattingen hij uitgaat;
• heeft een goed beeld van zijn eigen competen-
ties, zijn sterke en zwakke kanten;
• werkt op een planmatige manier aan zijn verdere
ontwikkeling;
• stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van
zijn school en benut de kansen die de school
biedt om zich verder te ontwikkelen.
25Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
BekwaamheidseisDe leraar primair onderwijs onderschrijft zijn ver-
antwoordelijkheid voor zijn eigen professionele
ontwikkeling.
Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn op-
vattingen over het leraarschap en zijn bekwaam-
heid als leraar.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs het volgende doen:
• hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn
bekwaamheid, op basis van een goede analyse
van zijn competenties;
• hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid
af op het beleid van de school;
• hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van in-
formatie van kinderen en collega’s en ook van
collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld in-
tervisie en supervisie.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar primair onderwijs deze kennis hebben:
• hij heeft voldoende gedragspsychologische
kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen
te begrijpen en te analyseren;
• hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in
andere scholen voor primair onderwijs en ver-
volgscholen en ook van actuele ontwikkelin-
gen op het gebied van pedagogiek, didactiek,
inhouden, werkwijzen en organisatievormen in
het primair onderwijs;
• hij is op de hoogte van actuele ontwikke-
lingen op het gebied van pedagogiek en di-
dactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties.
• Hij brengt onder woorden wat voor hem in het
leraarschap belangrijk is en vanuit welke pro-
fessionele opvattingen hij werkt.
• Hij brengt zijn beroepsopvatting en werkhouding
in verband met de (onderwijskundige en levens-
beschouwelijke) identiteit van de school.
• Hij kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evalu-
atie, reflectie en feedback van anderen om dat
verder te ontwikkelen.
• Hij benoemt zijn sterke en zwakke kanten, for-
muleert leervragen en werkt daar planmatig aan.
• Hij kan zijn eigen activiteiten en plannen over
professionele ontwikkeling verantwoorden, in
relatie met het beleid van de school en tegen
de achtergrond van actuele ontwikkelingen in
onderwijs, wetenschap en samenleving.
26 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Bijlage 2:
Bekwaamheidseisen leraren voorgezet onderwijs en bve-instellingen
Í1 Interpersoonlijk competentDe leraar voortgezet onderwijs en bve moet
ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij
werkt, een prettig leef- en werkklimaat heerst.
Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen
maken moet de leraar interpersoonlijk compe-
tent zijn.
Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft
op een goede manier leiding. Zo’n leraar schept
een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt
een open communicatie tot stand. Zo’n leraar
bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/
deelnemers en zoekt in zijn interactie met leerlin-
gen/deelnemers een goede balans tussen:
• leiden en begeleiden;
• sturen en volgen;
• confronteren en verzoenen;
• corrigeren en stimuleren.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onderschrijft
zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid.
Hij is zich bewust van zijn eigen houding en ge-
drag én van de invloed daarvan op de leerlingen/
deelnemers.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het
gebied van groepsprocessen en communicatie om
een goede samenwerking met en van de leerlingen/
deelnemers tot stand te brengen.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het volgende
doen:
• hij maakt contact met de leerlingen/deel-
nemers en hij zorgt ervoor dat zij contact kunnen
maken met hem en zich op hun gemak voelen;
• hij biedt een kader waarbinnen de leerlingen/deel-
nemers hun eigen leerproces kunnen vormgeven
en hij helpt de leerlingen/deelnemers daarbij;
• hij schept een goed klimaat voor samenwerking
met de leerlingen/deelnemers en tussen de leer-
lingen/deelnemers onderling.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze kennis
hebben:
• hij is goed op de hoogte van communicatie- en
omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlin-
gen/deelnemers en in de (beroeps)praktijk waar
zij zich op voorbereiden;
• hij is op een praktisch niveau op de hoogte van
communicatietheorieën, groepsdynamica en
27Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
interculturele communicatie en kent vooral ook de
implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• De leraar ziet wat er gebeurt in de groepen
waarmee hij werkt. Hij luistert naar de leerlin-
gen/deelnemers en reageert op hen.
Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij
stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de leerlin-
gen/deelnemers in hun waarde en zorgt ervoor
dat de leerlingen/deelnemers respect opbren-
gen voor hem en voor elkaar.
• Hij maakt de leerlingen/deelnemers mede-
verantwoordelijk voor de sfeer in de groep en
reageert positief op initiatieven van leerlingen/
deelnemers.
• Hij stimuleert de samenwerking met en tussen
de leerlingen/deelnemers. Hij staat open voor
vragen van leerlingen/deelnemers en laat mer-
ken dat hij begrijpt wat ze zeggen en dat hij hier
rekening mee houdt.
• Hij laat merken dat hij een goede samen-wer-
king tussen de leerlingen/deelnemers waar-
deert en zorgt ervoor dat leerlingen/deelne-
mers rekening houden met elkaar.
• Hij houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen
en manier van communiceren rekening met
wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn
leerlingen/deelnemers.
• Hij kan beschrijven en verklaren wat de com-
municatiepatronen zijn in de (cultureel hetero-
gene) groepen waarmee hij werkt en hoe de
sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij
een en ander zonodig kan verbeteren.
• Hij kan verantwoorden hoe hij met zijn (cul-
tureel heterogene) groepen omgaat en
ook met individuele leerlingen/deelnemers.
Daarbij maakt hij gebruik van relevante theo-
retische en methodische inzichten.
Alleen voor bve:
• Hij houdt rekening met wat gebruikelijk is in
de beroepspraktijk waar zij zich op voorbe-
reiden en hij gebruikt ook voorbeelden uit de
beroepspraktijk, bijvoorbeeld bij het bespre-
ken van communicatie en omgangsvormen.
2 Pedagogisch competentDe leraar voortgezet onderwijs en bve moet de
leerlingen/deelnemers helpen een zelfstandig
28 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
en verantwoordelijk persoon te worden die onder
andere een goed beeld heeft van zijn ambities
en mogelijkheden. Om die verantwoordelijkheid
waar te kunnen maken moet de leraar pedago-
gisch competent zijn.
Een leraar voortgezet onderwijs en bve die peda-
gogisch competent is, biedt de leerlingen/deel-
nemers in een veilige leer- en werkomgeving
houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten
maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen
ontwikkelen. Zo’n leraar zorgt ervoor dat de leer-
lingen/deelnemers:
• weten dat ze erbij horen, welkom zijn en ge-
waardeerd worden;
• op een respectvolle manier met elkaar omgaan
en uitgedaagd worden om verantwoordelijk-
heid voor elkaar te nemen;
• initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kun-
nen werken;
• hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en
op basis hiervan keuzes kunnen maken met
betrekking tot hun studie en loopbaan.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onder-
schrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid.
Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaar-
digheid om een veilige leeromgeving tot stand te
brengen waarin leerlingen/deelnemers zich kun-
nen ontwikkelen tot een zelfstandig en verant-
woordelijk persoon.
De leraar realiseert zo’n veilige leeromgeving voor
de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor
individuele leerlingen/deelnemers.
En hij doet dat op een professionele, planmatige
manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het vol-
gende doen:
• hij vormt zich een goed beeld van het sociale
klimaat in een groep, van het individuele wel-
bevinden van de leerlingen/deelnemers en van
de vorderingen die zij maken op het gebied van
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid;
• hij ontwerpt op basis daarvan een plan van
aanpak of een benadering om de leerlingen/
deelnemers te begeleiden naar een veilig en
harmonisch leef- en werkklimaat en om hun
sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te
29Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
bevorderen in de richting van zelfstandigheid
en verantwoordelijkheid;
• hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit;
• hij evalueert dat plan van aanpak of die benade-
ring en stelt het zonodig bij, voor de hele groep
en ook voor individuele leerlingen/deelnemers;
• hij signaleert problemen en belemmeringen in
de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling
van leerlingen/deelnemers en stelt, eventueel
samen met collega’s, een passend plan van
aanpak of benadering op.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze ken-
nis hebben:
• hij is vertrouwd met de leefwereld van zijn leer-
lingen/deelnemers, hun basisbehoeften, hun ver-
wachtingen, met de culturele bepaaldheid daar-
van, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan;
• hij is bekend met bedrijfsculturen waar de leer-
lingen/deelnemers in of na hun opleiding mee
te maken krijgen;
• hij is bekend met de sociaal-emotionele en mo-
rele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen
en volwassenen, met de problemen en belem-
meringen die zich daarbij kunnen voordoen en
hij weet hoe hij die problemen in de praktijk kan
signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan;
• hij is bekend met ontwikkelings- en opvoe-
dingstheorieën, hij is vertrouwd met ver-schil-
lende opvoedingspraktijken en met de culturele
bepaaldheid daarvan; dit alles met name in hun
consequenties voor het onderwijs en voor zijn
doen en laten als leraar;
• hij heeft kennis van processen van identiteits-
vorming, zingeving en waardenontwikkeling bij
tieners, adolescenten en volwassenen én van
de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet
welke consequenties hij hieraan moet verbin-
den voor zijn handelen.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij ziet hoe leerlingen/deelnemers met elkaar
omgaan en wat dat voor gevolgen heeft voor
het welbevinden van (individuele) leerlingen/
deelnemers. Hij bespreekt met hen de sfeer in
de groep en de omgang met elkaar.
• Hij waardeert de inbreng van de leerlingen/deel-
nemers, is nieuwsgierig naar hun ideeën en
complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert
30 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
hen om kritisch na te denken over hun opvat-
tingen en gedrag en om daarover in de groep te
communiceren.
• Hij levert zijn bijdrage aan een goede analyse
van het sociale klimaat in de groepen waar hij
mee te maken heeft en hij communiceert hier-
over met zijn collega’s.
• Hij signaleert ontwikkelings- of gedragsproble-
men bij individuele leerlingen/deelnemers en
beoordeelt in overleg met collega’s of en hoe
die aangepakt kunnen worden.
• Hij laat leerlingen/deelnemers zelfstandig wer-
ken en samenwerken. Hij bevordert de zelf-
standigheid van de leerlingen/deelnemers en
de samenwerking tussen leerlingen/deelnemers
door hen te stimuleren tot of te begeleiden bij
het reflecteren op de geboekte resultaten en op
het proces van leren en samenwerken.
• Hij doet recht aan (culturele) verschillen tussen
leerlingen/deelnemers: hij houdt er rekening
mee en maakt er in zijn pedagogisch handelen
een goed gebruik van.
• Hij begeleidt leerlingen/deelnemers bij het ma-
ken van keuzes gericht op hun studie en loop-
baan. Hij draagt eraan bij dat leerlingen/deelne-
mers passende adviezen krijgen die aansluiten
bij hun ambities en capaciteiten.
• Hij is zich bewust van zijn eigen beroepsop-
vatting, zijn waarden en normen en hij laat dat
merken aan zijn leerlingen/deelnemers. Hij kan
bijvoorbeeld toelichten welke rol zijn normen,
waarden en beroepsopvatting spelen bij de be-
geleiding van de leerlingen/deelnemers.
• Hij kan zijn pedagogische opvattingen verant-
woorden en ook hoe hij de groep of individuele
leerlingen/deelnemers aangepakt heeft. Daarbij
maakt hij gebruik van relevante theoretische en
methodische inzichten.
Alleen voor bve:
• Hij helpt deelnemers om ten opzichte van el-
kaar en/of van hun collega’s in bedrijf of instel-
ling, collegiale omgangsvormen te ontwikkelen
en benut hierin de leeromgeving als oefenom-
geving voor de werkomgeving.
• Hij helpt deelnemers bij de ontwikkeling van
hun beroepsidentiteit.
3 Vak- of beroepsinhoudelijk & didactisch competent
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet de leer-
lingen/deelnemers helpen zich de leerinhouden van
een bepaald vak of beroep eigen te maken en ver-
trouwd te raken met de manier waarop die in het da-
31Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
gelijkse leven en in het werk gebruikt worden. Ook
helpt hij de leerlingen/deelnemers zicht te krijgen op
wat zij in de samenleving en in de wereld van het
werken kunnen verwachten. Om die verantwoor-
delijkheid waar te kunnen maken, moet hij vak- of
beroepsinhoudelijk en didactisch competent zijn.
Een leraar die vak- of beroepsinhoudelijk en di-
dactisch competent is, creëert een krachtige leer-
omgeving, onder andere door het leren in verband
te brengen met realistische en voor de leerlingen/
deelnemers relevante toepassingen van kennis in
beroep en maatschappij. Zo’n leraar:
• stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten
af op de leerlingen/deelnemers en houdt reke-
ning met individuele verschillen;
• bepaalt met de leerling diens (individuele) leer-
traject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor
leren in en buiten school en leren in de context
van de beroepsuitoefening;
• motiveert de leerlingen/deelnemers voor hun
leer- en werktaken, daagt hen uit om er het bes-
te van te maken en helpt hen om ze met succes
af te ronden;
• leert de leerlingen/deelnemers leren en werken,
ook van en met elkaar, om daarmee onder an-
dere hun zelfstandigheid te bevorderen.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onderschrijft
zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoorde-
lijkheid.
Hij heeft voldoende inhoudelijke en didactische ken-
nis en vaardigheid om een krachtige leeromgeving
tot stand te brengen waarin leerlingen/deelnemers
zich op een goede manier de leerinhouden van een
bepaald vak op beroep eigen kunnen maken.
De leraar realiseert zo’n krachtige leeromgeving
voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook
voor individuele leerlingen/deelnemers.
En hij doet dat op een professionele, planmatige
manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het volgende
doen:
• hij vormt zich een goed beeld van de mate waarin
de leerlingen/deelnemers de leerinhoud beheer-
sen en van de manier waarop ze hun werk aan-
pakken;
• hij ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leer-
activiteiten die voor de leerlingen/deelnemers
32 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kie-
zen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid;
• hij voert die leeractiviteiten samen met zijn leer-
lingen/deelnemers uit;
• hij evalueert die leeractiviteiten en de effecten er-
van en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep
maar ook voor individuele leerlingen/deelnemers;
• hij signaleert leerproblemen en –belemmeringen
en stelt, eventueel samen met collega’s, een pas-
send plan van aanpak of benadering op.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze kennis
hebben:
• hij heeft zelf een grondige kennis en beheersing
van de leerinhouden waarvoor hij verantwoor-
delijk is en hij is op grond van eigen studie en
eventueel werkervaring vertrouwd met de theo-
retische en (beroeps)praktische achtergronden
daarvan;
• hij kent het belang van die leerinhoud voor het
toekomstige beroep en het dagelijks leven van
de leerlingen/deelnemers;
• hij kent op hoofdlijnen de leerinhoud van an-
dere vakken of beroepen waarmee hij binnen
zijn school of opleiding samenwerkt;
• hij weet op hoofdlijnen wat en hoe zijn leerlin-
gen/deelnemers geleerd hebben in het voor-
gaande onderwijs en hoe hij daarop kan aan-
sluiten;
• hij heeft (onderzoeksmatig) kennis van ontwer-
pen van onderwijs, didactieken en didactische
leermiddelen, waaronder ict;
• hij is bekend met verschillende onderwijs- en
leertheorieën, met verschillende onderwijs ar-
rangementen voor het voortgezet onderwijs
en bve (onder andere actuele vormen van be-
roepsgerichte didactiek) en hij weet hoe hij die
in praktijk kan brengen;
• hij is vertrouwd met hoe leerlingen/deelnemers
leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe zij zich
ontwikkelen, welke problemen zich daarbij
kunnen voordoen en hij weet hoe hij daarmee
om kan gaan;
• hij heeft kennis van de invloed van taalbeheer-
sing en taalverwerving op het leren en hij weet
hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet
houden;
• hij heeft een praktische kennis van veel voor-
komende leerstoornissen en onderwijsbelem-
meringen en hij weet hoe hij daar mee om
kan gaan;
• hij heeft kennis van processen van identiteits-
vorming, zingeving en waarden ontwikkeling bij
33Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
tieners, adolescenten en volwassenen én van de
culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke
consequenties hij hieraan moet verbinden voor
zijn handelen.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij kan de opdrachten, oefeningen en toetsen
waar zijn leerlingen/deelnemers mee te maken
krijgen zelf foutloos uitvoeren, demonstreren en
uitleggen. Dit voor zover die betrekking hebben
op zijn vak(gebied).
• Hij biedt de leerlingen/deelnemers keuzes (the-
ma’s, werkvormen, opdrachten) en zorgt voor
actieve betrokkenheid van leerlingen/deelne-
mers bij de invulling van hun onderwijspro-
gramma. Hij creëert de randvoorwaarden (sfeer,
organisatie, opdrachten, materialen en machi-
nes) die de leerlingen/deelnemers in staat stel-
len zelfstandig te kunnen werken, zodat zij in
hun eigen tempo en op hun eigen wijze kunnen
leren.
• Hij maakt gebruik van moderne middelen, waar-
onder ICT. Zo maakt hij, als dat aan de orde is,
gebruik van een elektronische leeromgeving
die plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk
maakt en effectieve communicatie over het le-
ren vanaf verschillende plekken ondersteunt.
• Hij legt duidelijk uit aan leerlingen/deelnemers
welke leerdoelen hij met welke activiteiten na-
streeft. Of hij laat binnen gegeven kaders de
leerlingen/deelnemers hun eigen leerdoelen
formuleren.
• Hij begeleidt leerlingen/deelnemers in hun leer-
proces door reflectiegesprekken met hen te
voeren zodat de leerlingen/deelnemers in staat
zijn om zelf leervragen te formuleren en het ei-
gen leerproces te sturen.
• In zijn interactie met leerlingen/deelnemers be-
nut hij de kennis en ervaring die de leerl
ingen/deelnemers elders, bijvoorbeeld tijdens
werken hebben opgedaan. Hierdoor blijft zijn
onderwijs inhoudelijk up-to-date en stimuleert
hij de leerlingen/deelnemers kennis te delen
en van elkaar te leren.
• Hij geeft opbouwend commentaar op het werk
van zijn leerlingen/deelnemers en op de manier
waarop ze werken. Hij doet op basis van eva-
luatie en toetsing betrouwbare uitspraken over
hun kennis en vaardigheid.
• Hij ontwikkelt (in samenwerking met collega’s)
34 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
beoordelingsinstrumenten.
• Hij kan beschrijven hoe zijn leerlingen/deelne-
mers leren, wat hun vorderingen zijn en hun
sterke en zwakke punten, en hoe hij hun leren
probeert te bevorderen. Hij signaleert leerpro-
blemen en kan beoordelen of en hoe hij die pro-
blemen zelf kan aanpakken en hij weet waar hij
en de leerling/deelnemer eventueel hulp kun-
nen vinden in en buiten de school.
• Hij kan zijn vakinhoudelijke en didactische
opvattingen verantwoorden en ook hoe hij
de groep of individuele leerlingen/deelne-
mers aangepakt heeft. Daarbij maakt hij ge-
bruik van relevante en actuele theoretische en
methodische inzichten.
Alleen voor bve:
• Hij ontwerpt leeractiviteiten die in het perspec-
tief van de loopbaan van de deelnemer bete-
kenisvol zijn en waarin hij rekening houdt met
het niveau van taalbeheersing van de deelne-
mer. Dit betreft brede geïntegreerde opdrach-
ten of projecten maar ook smalle vakgerichte
en zowel schoolgerelateerd als ook werkplek-
gerelateerd.
• Hij ontwerpt in overleg met de praktijkbegelei-
der opdrachten waarmee de deelnemer in het
bedrijf zelfstandig aan de slag kan, die recht
doen aan de specifieke kenmerken van het
bedrijf of bedrijfstak, die ervoor zorgen dat de
leermogelijkheden op de werkplek optimaal be-
nut worden en dat de deelnemer ten behoeve
van zijn loopbaan optimaal leerrendement haalt
uit het werkplekgerelateerde leren.
• Hij bepaalt met de deelnemer diens (individue-
le) leertraject, opgebouwd uit individuele activi-
teiten en groepsactiviteiten, rekening houdend
met de mogelijkheden en ambities van de deel-
nemer.
• Hij moedigt de deelnemer aan zijn leererva-
ringen in en buiten de opleiding onder woor-
den te brengen en met elkaar in verband te
brengen.
4 Organisatorisch competentDe leraar voortgezet onderwijs en bve draagt
zorg voor organisatorische zaken die samen-
hangen met zijn onderwijs en het leerproces van
de leerlingen/deelnemers in de school en op de
leerwerkplek. Om die verantwoordelijkheid waar
te kunnen maken, moet de leraar organisatorisch
competent zijn.
De leraar voortgezet onderwijs en bve die organi-
satorisch competent is, zorgt ervoor dat de leer-
35Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
lingen/deelnemers een ordelijke en taakgerichte
omgeving treffen. Waar het leren zich op verschil-
lende plaatsen afspeelt (bijvoorbeeld op verschil-
lende plaatsen in de school, stages, leerbedrijf,
buitenschoolse projecten) zorgt de leraar (eventu-
eel in samenspraak met andere begeleiders) voor
afstemming tussen die verschillende plaatsen.
Zo’n leraar zorgt er dus voor dat de leerlingen/
deelnemers:
• weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze
hebben voor eigen initiatief;
• weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe
en met welk doel ze dat moeten (of kunnen)
doen.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onder-
schrijft zijn organisatorische verantwoordelijk-
heid.
Hij heeft voldoende organisatorische kennis
en vaardigheid om in zijn groepen en zijn an-
dere contacten met leerlingen/deelnemers een
goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen.
Overzichtelijk, ordelijk en taakgericht, en in alle
opzichten voor hemzelf, zijn collega’s en vooral
voor de leerlingen/deelnemers helder.
En dat op een professionele, planmatige manier.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het vol-
gende doen:
• hij hanteert op een consequente manier con-
crete, functionele en door de leerlingen/deelne-
mers gedragen procedures en afspraken;
• hij biedt organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen aan die leerdoelen en leeractivi-
teiten ondersteunen;
• hij houdt voor zijn onderwijs een planning aan
die bij de leerlingen/deelnemers bekend is en
waar zij hun eigen planning op kunnen afstem-
men, en hij gaat adequaat om met tijd.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze ken-
nis hebben:
• hij is bekend met die aspecten van (groeps- of)
klassenmanagement die voor zijn vorm van on-
derwijs relevant zijn;
• hij is bekend met de organisatorische aspec-
ten van verschillende soorten leeromgevingen
in de school en in het leerbedrijf, zoals een
open leercentrum, de werkplekkenstructuur,
beroepspraktijkvorming en praktijklessen.
36 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij hanteert concrete, functionele en door de
leerlingen/deelnemers gedragen procedures
en afspraken op een consequente manier.
Hij biedt organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen aan die leerdoelen en leeracti-
viteiten ondersteunen.
• Hij houdt een heldere planning aan, waarbin-
nen keuzemogelijkheden voor de leerlingen/
deelnemers zijn. Hij bespreekt deze met de
leerlingen/deelnemers en voor zover moge-
lijk stelt hij die samen met de leerlingen/deel-
nemers op. Hij gaat adequaat om met tijd.
In onverwachte situaties improviseert hij
op een professionele manier en stelt daarbij
duidelijke prioriteiten.
• Hij organiseert en administreert in samenwer-
king met collega’s en de (praktijk)begeleider
van het bedrijf of instelling de beoordeling
van de leerling/deelnemer. Hij zorgt voor hel-
dere communicatie naar de leerling/deelne-
mer over de beoordeling.
• Hij kan zijn opvattingen, zijn aanpak van
(groeps- of) klassenmanagement en de orga-
nisatie van zijn onderwijs (op school en in het
bedrijfsleven of een instelling) verantwoorden.
Alleen voor bve:
• Hij organiseert gesprekken met de
(praktijk)begeleider in het bedrijf of de instel-
ling en met de deelnemer om de voortgang
te bespreken en de begeleiding af te stem-
men. Hij administreert deze gesprekken in een
(leerling)volgsysteem.
• In situaties van teamteaching en/of samenwer-
king met onderwijsassistenten of instructeurs
en met begeleiders in leerbedrijven en –instel-
lingen zorgt hij voor een duidelijke taakverde-
ling en –afstemming die ook bij de deelnemers
bekend is.
5 Competent in het samenwerken met collega’s
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet er-
voor zorgen dat zijn werk en dat van zijn colle-
ga’s in de school goed op elkaar zijn afgestemd.
Hij moet ook bijdragen aan het goed functione-
ren van de schoolorganisatie. Om die verant-
woordelijkheid waar te kunnen maken, moet hij
competent zijn in het samenwerken met collega’s
(binnen de school).
37Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
Een leraar die competent is in het samenwerken
met zijn collega’s, levert zijn bijdrage aan een
goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn
school, aan goede onderlinge samenwerking en
aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen
dat zo’n leraar:
• goed met collega’s communiceert en samen-
werkt;
• een constructieve bijdrage levert aan verga-
deringen en andere vormen van schooloverleg
en aan de werkzaamheden die moeten worden
uitgevoerd om de school goed te laten
functioneren;
• een bijdrage levert aan de ontwikkeling en ver-
betering van zijn school.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onder-
schrijft zijn verantwoordelijkheid in het samen-
werken met collega’s.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om
een professionele bijdrage te leveren aan een
goed pedagogisch en didactisch klimaat van
zijn school, aan goede werkverhoudingen en een
goede schoolorganisatie.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het vol-
gende doen:
• hij deelt informatie die voor de voortgang van
het werk van belang is met collega’s en hij
maakt gebruik van de informatie die hij van
collega’s krijgt;
• hij levert een constructieve bijdrage aan verschil-
lende vormen van overleg en samenwerken op
school;
• hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en
intervisie;
• hij werkt met collega’s (onderzoeksmatig)
samen aan de ontwikkeling en verbetering van
zijn school.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis
moet de leraar voortgezet onderwijs en bve deze
kennis hebben:
• hij is op praktisch niveau bekend met metho-
dieken voor samenwerking en intervisie;
• hij is op praktisch niveau op de hoogte van
leerlingvolgsystemen en manieren om zijn ei-
gen werk toegankelijk te administreren;
• hij heeft enige kennis van organisatie- en be-
stuursvormen voor scholen in het voortgezet
onderwijs en bve;
• hij is op de hoogte van modellen voor kwali-
38 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
teitszorg en methodieken voor onderwijsverbete-
ring en schoolontwikkeling.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij werkt samen met collega’s (docent, instruc-
teur en/of onderwijsassistent) in het voorberei-
den, uitvoeren (teamteaching) en evalueren van
onderwijs. Hij heeft een gemakkelijk toeganke-
lijke administratie en registratie van leerling(dee
lnemer)gegevens.
• Hij werkt met collega’s samen aan het verbe-
teren en vernieuwen van het onderwijs of de
organisatie, zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen
van opdrachten en beoordelingsinstrumenten
in het kader van een nieuwe onderwijsvorm
of het vormen van kernteams of zelfsturende
teams.
• Hij maakt gebruik van vormen van actieonder-
zoek/handelingsonderzoek om gesignaleerde
problemen aan te pakken.
• Hij spreekt collega’s aan en is zelf ook aan-
spreekbaar als het gaat om het vragen of geven
van hulp bij het werk.
• Hij houdt rekening met zijn collega’s en met de
belangen van zijn school.
• Hij draagt bij aan een effectief functionerende or-
ganisatie door te werken volgens in de organisatie
geldende afspraken, procedures en systemen.
• Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijze
op het gebied van samenwerken met colle-
ga’s en functioneren in de schoolorganisatie
verantwoorden.
6 Competent in het samenwerken met de omgeving
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet con-
tacten onderhouden met de ouders of verzorgers
van de leerlingen/deelnemers en met collega’s
van (leer)bedrijven en instellingen waar zijn school
voor het onderwijs en de leerlingen/deelnemers-
zorg mee samenwerkt. Hij moet er ook voor zor-
gen dat zijn professionele handelen en dat van
anderen buiten de school goed op elkaar afge-
stemd zijn. Bovendien moet hij eraan meewerken
dat de samenwerking van zijn school met die be-
drijven en instellingen goed verloopt.
Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen ma-
ken, moet de leraar competent zijn in het samen-
werken met de omgeving van de school.
Een leraar die competent is in het samenwerken
39Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
met de omgeving zorgt voor een goede commu-
nicatie en afstemming met ouders of verzorgers
van de leerlingen/deelnemers. Zo’n leraar:
• zorgt in overleg met de leerling voor een goede
communicatie en afstemming tussen school,
leerling en bedrijven of instellingen waar de leer-
ling (in het kader van zijn opleiding) mee te ma-
ken heeft;
• maakt doeltreffend gebruik van het professionele
netwerk van de school als het gaat om de oplei-
ding van de leerling of de zorg voor de leerling;
• gaat verantwoordelijk en zorgvuldig om met de
contacten die hij namens de school onderhoudt
met de omgeving van de school.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onder-
schrijft zijn verantwoordelijkheid in het samen-
werken met de omgeving van de school.
Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om
goed samen te werken met bedrijven of instel-
lingen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid
vorm te geven in het opleiden van de leerling.
En hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om
goed samen te werken met mensen en instellin-
gen die betrokken zijn bij de zorg voor de leer-
lingen/deelnemers en bij zijn school.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het vol-
gende doen:
• hij geeft op professionele manier informatie
over de leerlingen/deelnemers aan ouders en
andere belanghebbenden en hij maakt gebruik
van de informatie die hij van hen krijgt;
• hij zorgt in overleg met de leerling en andere
betrokkenen voor afstemming tussen het leren
in en buiten de school en voor duidelijkheid
over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage
hierin;
• hij neemt op een constructieve manier deel aan
verschillende vormen van overleg met mensen
en instellingen buiten de school;
• hij verantwoordt zijn professionele opvattingen
en werkwijze met betrekking tot een leerling
aan ouders en andere belanghebbenden en
past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk
met die leerling aan.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze ken-
nis hebben:
40 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• hij is bekend met de leefwereld van ouders of
verzorgers en met de culturele achtergronden
van de leerlingen/deelnemers en hij weet hoe
hij daar rekening mee moet houden in zijn doen
en laten als leraar;
• hij is op de hoogte van de professionele infra-
structuur waar zijn school onderdeel van is;
• hij is bekend met de cultuur en de actuele gang
van zaken in het bedrijfsleven waarin zijn leer-
lingen/deelnemers participeren en weet hoe hij
daar als leraar mee om kan gaan;
• hij is bekend met de regelgeving en samen-
werkingsprocedures tussen zijn school en de
bedrijven en instellingen waarmee wordt sa-
mengewerkt;
• hij weet hoe hij ervoor kan zorgen dat het bin-
nen- en buitenschoolse leren en de interne en
externe begeleiding van zijn leerlingen/deelne-
mers goed op elkaar zijn afgestemd.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij onderhoudt op een open en constructieve
manier contacten met ouders, verzorgers of an-
dere belanghebbenden. Zo spreekt hij mensen
en instellingen buiten de school aan die met
de leerlingen/deelnemers te maken hebben en
is hij ook zelf voor die mensen en instellingen
aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed
af op dat van andere partijen.
• Hij overlegt met vertegenwoordigers van toele-
verende en afnemende scholen om te komen
tot doorlopende leerlijnen, zodat de leerling op-
timaal de eigen loopbaan vorm kan geven.
• Hij kan zijn opvattingen en werkwijzen op het
gebied van samenwerken met de (potentiële)
leerwerkplek biedende bedrijven/instellingen,
ouders/verzorgers en anderen buiten de school
verantwoorden.
Alleen voor bve:
• Hij bespreekt op een open en constructieve
manier de ontwikkeling van de deelnemer met
de praktijkbegeleider, zodat eventuele proble-
men tijdig worden onderkend en opgelost.
• Hij bouwt relaties op met bedrijven of instel-
lingen en onderhoudt deze. Hij helpt in het
bedrijf of de instelling mee om voor de deel-
nemers een betekenisvolle leerplek en vei-
lige leeromgeving te maken. Hij zorgt voor
een werkbaar evenwicht tussen de belangen
41Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
van deelnemer, school en bedrijf zodat ook op
lange termijn een goede samenwerking wordt
gegarandeerd. Verslagen van zijn contacten
met bedrijven of instellingen administreert
hij in een (digitaal) relatiebeheersysteem,
zodat de informatie voor zijn collega’s
beschikbaar is.
• Hij stelt zich ondernemend en marktgericht op,
volgt de ontwikkelingen in het bedrijfsleven,
instellingen en maatschappij en vertaalt deze
naar het onderwijs. Hij gaat adequaat om met
vragen uit het bedrijfsleven en instellingen en
benut deze vragen ten behoeve van het onder-
wijs (bijvoorbeeld door ze te vertalen naar op-
drachten voor deelnemers).
• Hij geeft aansprekende voorlichting over de
opleidingen aan (potentiële) deelnemers, be-
drijven of instellingen die leerwerkplekken bie-
den of kunnen gaan bieden en aan ouders of
verzorgers van de deelnemers.
7 Competent in reflectie en ontwikkelingDe leraar voortgezet onderwijs en bve moet zich
voortdurend verder ontwikkelen en professionali-
seren. Om die verantwoordelijkheid waar te kun-
nen maken, moet hij competent zijn in reflectie en
ontwikkeling.
Een leraar die competent is in reflectie en ontwik-
keling, denkt regelmatig na over zijn beroepsop-
vattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo’n
leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de
tijd te houden en te verbeteren. Zo’n leraar:
• weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraar-
schap en van welke waarden, normen en on-
derwijskundige opvattingen hij uitgaat;
• heeft een goed beeld van zijn eigen competen-
ties, zijn sterke en zwakke kanten;
• werkt op een planmatige manier aan zijn ver-
dere ontwikkeling;
• stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid
van zijn school en benut de kansen die de
school biedt om zich verder te ontwikkelen.
BekwaamheidseisDe leraar voortgezet onderwijs en bve onder-
schrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen
professionele ontwikkeling.
Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn op-
vattingen over het leraarschap en zijn bekwaam-
heid als leraar.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve het volgen-
de doen:
42 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn
bekwaamheid, op basis van een goede analyse
van zijn competenties;
• hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid
af op het beleid van de school en de ontwikke-
ling en afspraken binnen het team;
• hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van infor-
matie van leerlingen/deelnemers en collega’s
(in school en bedrijf) en ook van collegiale hulp
in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en super-
visie.
Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet
de leraar voortgezet onderwijs en bve deze ken-
nis hebben:
• hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen
in het bedrijfsleven en de maatschappij die re-
levant zijn voor zijn onderwijs;
• hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in
andere scholen voor voortgezet onderwijs en
bve en van actuele ontwikkelingen op het ge-
bied van inhouden, werkwijzen en organisatie-
vormen in het voortgezet onderwijs en bve;
• hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen
op het gebied van de pedagogiek en de didac-
tiek die relevant zijn voor zijn onderwijs;
• hij heeft voldoende gedragspsychologische
kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen
te begrijpen en te analyseren.
IndicatorenEnkele voorbeelden van de interpersoonlijke
competenties:
Voor vo en bve:
• Hij brengt onder woorden wat voor hem in het
leraarschap belangrijk is en vanuit welke pro-
fessionele opvattingen hij werkt. Zo brengt hij
zijn beroepsopvatting en werkhouding in ver-
band met de (onderwijskundige en levensbe-
schouwelijke) identiteit van de school.
• Hij kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt eva-
luatie, reflectie en feedback van anderen om
zich verder te ontwikkelen.
• Hij benoemt zijn sterke en zwakke kanten, for-
muleert leervragen en werkt daar planmatig
aan. Hij maakt daarbij gebruik van de kaders
en structuren die de school biedt (bijvoorbeeld
competentiemanagement, persoonlijk ontwik-
kelingsplan, teamontwikkelingsplan, functione-
rings- en beoordelingsgesprekken).
• Hij signaleert relevante ontwikkelingen in de
samenleving, het bedrijfsleven en het onderwijs
en trekt daaruit consequenties voor zijn profes-
sionele ontwikkeling.
43Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
• Hij benut verschillende mogelijkheden om zich-
zelf verder te ontwikkelen, zoals het bijhouden
van vakliteratuur, het volgen van trainingen en
opleidingen, maar ook het deelnemen aan ver-
nieuwingsprojecten, het uitvoeren van actie
onderzoek en het oppakken van nieuwe taken.
• Hij kan zijn eigen activiteiten en plannen over
professionele ontwikkeling verantwoorden, in
relatie met het beleid van de school, afspraken
binnen het team en tegen de achtergrond van
actuele ontwikkelingen in het onderwijs, het
bedrijfsleven en de samenleving.
44 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
45Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
46 Wet op de beroepen in het onderwijs | vos/abb
ColofonÍ
Uitgever: VOS/ABB ©
Samenstelling Koos Roos, eerstelijnsadviseur VOS/ABB en
Jo Simons, senior consultant VOS/ABB
Vormgeving: Vormgeving Onbekend, Almere
Druk: Drukkerij Giethoorn Ten Brink, Meppel
Woerden, april 2006
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt,
in enige vorm of op enige manier, hetzij electronisch, mechanisch, door foto-
kopie, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Recommended