View
1
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
KADER VOOR SCHOLING EN OPLEIDING
RICHTLIJN 2010/63/EU BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DIEREN DIE VOOR WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN WORDEN GEBRUIKT
Verzorging van dieren met het oog op meer verantwoorde wetenschap
© N
ovo
Nor
disk
MILIEU
1
Nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn
2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke
doeleinden worden gebruikt
Werkdocument inzake de uitwerking van een gemeenschappelijk kader voor
scholing en opleiding ter uitvoering van de richtlijn
- Ter vervanging van het consensusdocument van 18-19 september 2013 -
Brussel, 19-20 februari 2014
De Commissie heeft een deskundigenwerkgroep ingesteld met het oog op het uitwerken van
een gemeenschappelijk Europees kader voor scholing en opleiding, teneinde te voldoen aan
de vereisten gesteld in artikel 23 en 24 van Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming
van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Alle lidstaten en de
voornaamste organisaties van belanghebbenden werden in de mogelijkheid gesteld
deskundigen aan te stellen om aan de activiteiten deel te nemen. De deskundigenwerkgroep
kwam samen op 22 en 23 februari 2012, 19 en 20 september 2012, en 3 en 4 juli 2013.
De deskundigenwerkgroep had als opdracht een gemeenschappelijk kader uit te werken
waardoor makkelijker kan worden voldaan aan de vereisten inzake vaardigheden van
eenieder die betrokken is bij de verzorging en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke
doeleinden en inzake het vrij verkeer van werknemers.
Het onderhavige document is opgesteld op grond van de bijeenkomsten van de
deskundigenwerkgroep (met inbegrip van de werkzaamheden inzake
projectevaluatie/beoordeling achteraf1 en inzake inspectie en handhaving
2), van besprekingen
met de lidstaten en van juridische opmerkingen vanuit de Commissie. Met uitzondering van
bijlage V3 is het document goedgekeurd door de nationale bevoegde instanties voor de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/63/EU, op hun bijeenkomst van 19-20 februari 2014.
Disclaimer:
Wat volgt is bedoeld als leidraad en wil de lidstaten en anderen op wie Richtlijn
2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke
doeleinden worden gebruikt van toepassing is helpen een gemeenschappelijk inzicht te
verkrijgen in de bepalingen van de richtlijn en de tenuitvoerlegging ervan bevorderen.
Alle opmerkingen moeten worden gezien in het licht van de Richtlijn 2010/63/EU. Het
document bevat een aantal suggesties over de manier waarop aan de vereisten van de
richtlijn tegemoet kan worden gekomen. Dit document legt geen verplichtingen op die
niet in de richtlijn zijn opgenomen.
Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een juridisch bindende
interpretatie van het EU-recht geven.
1 http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/project_evaluation/nl.pdf
2 http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf
3 De inhoud van de bijlage wordt volledig onderschreven. Omwille van kwesties inzake nationale bevoegdheden
kan bijlage V, die gaat over de opleiding van inspecteurs door de nationale autoriteiten bevoegd voor Richtlijn
2010/63/EU, echter niet formeel worden goedgekeurd.
2
Inhoud
Juridische achtergrond - Artikel 23 van de Richtlijn 2010/63/EU ............................................ 4
Doelstellingen en structuur van het kader voor scholing en opleiding ...................................... 4
Het educatieve proces krachtens Richtlijn 2010/63/EU ............................................................ 5
De voorschriften uit artikel 23, lid 2. ..................................................................................... 6
Het proces .............................................................................................................................. 7
Diploma's en getuigschriften voor functies (a), (b), (c) en (d) .................................................. 7
DEEL A
Modulaire opleiding en leerresultaten ....................................................................................... 9
Kwaliteitscriteria voor een opleidingsmodule ....................................................................... 9
Gebruikte terminologie ........................................................................................................ 10
Soortspecifieke specialisatie ................................................................................................ 10
Vrijstelling van de modulaire opleiding voor functies (a), (b), (c) en (d) ............................ 11
Opleidingsmodules met de respectieve leerresultaten ......................................................... 12
Beoordeling van leerresultaten ................................................................................................ 12
Beoordelingscriteria / slaag/faalcriteria ............................................................................. 12
Mechanismen voor toezicht en beoordeling van bekwaamheid .............................................. 13
Kwaliteiten van een goede supervisor .................................................................................. 13
Het toezicht ........................................................................................................................... 13
Beoordeling van bekwaamheid ............................................................................................ 14
Evaluatie/handhaving van bekwaamheid ............................................................................. 15
Permanente bij- en nascholing ................................................................................................. 15
Documenteren van opleidingen en toezicht ............................................................................. 16
DEEL B
Goedkeuring / accreditatie van opleidingen ............................................................................ 17
Hoe moet een opleiding worden goedgekeurd / geaccrediteerd? ........................................ 17
Informatiebehoeften voor de goedkeuring / accreditatie van een opleiding ........................ 18
Uitgangspunten van een procedé van goedkeuring / accreditatie ....................................... 19
Verantwoordelijkheden van diegenen die opleidingen goedkeuren / accrediteren ............. 19
Kader voor wederzijdse erkenning .......................................................................................... 19
Voorstel voor een EU-platform en informatieportaal inzake scholing en opleiding ........... 20
3
DEEL C
Rollen, taken en opleiding voor functies bedoeld in de artikelen 24 en 25 ............................. 22
Persoon of personen verantwoordelijk voor het welzijn en de verzorging van de dieren –
artikel 24, lid 1, onder a)...................................................................................................... 22
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden die met de dieren
omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting
gehuisveste soorten – artikel 24, lid 1, onder b) .................................................................. 24
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold
zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid – artikel 24, lid 1, onder c) ............... 26
Persoon of personen die projectevaluaties uitvoeren – artikel 38 ....................................... 29
Aangewezen dierenarts – artikel 25 ..................................................................................... 30
Gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding ......................................................... 33
Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor scholing .................................. 34
Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor opleiding ................................. 35
Projectaanvragen en evaluaties voor het gebruik van dieren voor scholing en opleiding .. 35
De overgang van “opleiding” naar “werken onder toezicht” ............................................ 37
Bijlage I Modules en de bijbehorende leerresultaten ............................................................... 38
Deel 1: Modulaire structuur ................................................................................................ 38
Deel 2: Leerresultaten .......................................................................................................... 40
Deel 3: modules .................................................................................................................... 41
Deel 4: Leerresultaten, meetbare werkwoorden en kritisch denken .................................... 77
Bijlage II Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten .......................... 81
Bijlage III Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid ........................ 89
Bijlage IV Model opleidingsdossier ........................................................................................ 94
Bijlage V Aanbevelingen voor personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren ... 100
Persoon of personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren ............................... 100
module voor inspecteurs..................................................................................................... 103
4
Juridische achtergrond - Artikel 23 van de Richtlijn 2010/63/EU4
Bekwaamheid van het personeel
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat elke fokker, leverancier en gebruiker ter plaatse over
voldoende personeel beschikt.
2. De personeelsleden dienen voldoende geschoold en opgeleid te zijn voordat zij een van de
volgende functies uitoefenen:
(a) het uitvoeren van procedures op dieren;
(b) het opzetten van projecten en procedures;
(c) het verzorgen van dieren; of
(d) het doden van dieren.
Personen die de onder b) genoemde functies uitvoeren, moeten wetenschappelijk geschoold
zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden, en dienen over
soortspecifieke kennis te beschikken.
Personeelsleden die de onder a), c) of d) bedoelde functies uitoefenen, staan tijdens hun werk
onder toezicht totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.
De lidstaten dragen er middels vergunning of anderszins zorg voor dat wordt voldaan aan de
vereisten van dit lid.
3. De lidstaten maken op basis van de in bijlage V vermelde elementen de minimumeisen voor
de in lid 2, vermelde functies bekend inzake scholing, opleiding alsmede de vereisten voor het
verwerven, op peil houden en aantonen van de vereiste bekwaamheid.
4. Er kunnen op het niveau van de Unie niet-bindende richtsnoeren over de vereisten van
lid 2 worden aangenomen, overeenkomstig de adviesprocedure bedoeld in artikel 56, lid 2.
Doelstellingen en structuur van het kader voor scholing en opleiding
Om tegemoet te komen aan de behoefte aan harmonisering en een gemeenschappelijk
kader om bekwaamheid te verzekeren en het vrij verkeer van werknemers te
bevorderen, werden EU-richtsnoeren ontwikkeld. Er moet worden opgemerkt dat het
resultaat gebaseerd is op algemene overeenstemming en niet bindend is. Het staat elke
lidstaat vrij te bepalen of en hoe deze algemene richtsnoeren moeten worden
geïmplementeerd.
Overeenstemming op het niveau van de EU over algemene beginselen zal echter ook
diegenen die opleidingen ontwikkelen helpen om te komen tot gemeenschappelijke en
aanvaardbare standaarden. Dit moet dan weer leiden tot een groter aanbod in opleidingen,
4 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32010L0063
5
wat tegemoet komt aan de doelstellingen inzake beschikbaarheid, toegankelijkheid en
betaalbaarheid.
Het kader houdt rekening met de behoeften inzake opleiding, toezicht,
bekwaamheidsbeoordeling en permanente opleiding van diegenen die procedures uitvoeren,
dieren verzorgen en dieren doden en van diegenen die verantwoordelijk zijn voor het
opzetten van projecten en procedures.
Het gemeenschappelijk kader voor scholing en opleiding bevordert en verzekert de
bekwaamheid van allen die betrokken zijn bij het gebruiken, houden en fokken van dieren
voor wetenschappelijke doeleinden, en bevordert het vrij verkeer van werknemers.
Het opleidingskader moet aan de volgende doelstellingen voldoen en dient
flexibel;
beschikbaar en toegankelijk;
en betaalbaar te zijn en
te voldoen aan overeengekomen kwaliteitsnormen.
Het educatieve proces krachtens Richtlijn 2010/63/EU
Opleiding, supervisie en bekwaamheid kunnen op veel verschillende manieren worden
aangepakt. Het is de bedoeling binnen de EU een kader uit te werken waardoor de
bekwaamheid van de personen die dieren verzorgen of in procedures gebruiken wordt
gegarandeerd en waardoor het vrij verkeer van werknemers binnen de EU wordt bevorderd.
Het voorgestelde kader steunt op een modulaire opleidingsstructuur met de nadruk op
leerresultaten.
Bekwaamheid komt niet voort uit opleiding alleen.
De benadering waarbij leerresultaten gepaard gaan met een passende beoordeling biedt
zekerheid dat de cursist een voldoende inzicht heeft bereikt om te voldoen aan de
opleidingscriteria.
Meestal zal een periode van werken onder toezicht nodig zijn, om het inzicht te
versterken en om te verzekeren dat het uitvoeren van de taken, functies en procedures voldoet
aan de passende standaarden. Daarbij kan ingrijpen van de supervisor nodig zijn.
Iemand mag pas zonder toezicht aan de slag indien hij of zij als bekwaam wordt beoordeeld.
Tegen dan zou diegene die bekwaam wordt geacht een groter inzicht in de taken moeten
hebben verkregen.
Bekwaamheid moet geëvalueerd worden.
De tijd die nodig is om individuele leerresultaten te behalen en om een modulaire opleiding te
vervolledigen kan erg verschillen naargelang de persoon, de manier van aanleren en de
beoordeling.
6
De duur van de periode van toezicht en de tijd die nodig is om de nodige bekwaamheid te
verwerven zal ook verschillen, bijvoorbeeld omwille van het aantal keren dat de taak wordt
uitgevoerd en de frequentie waarmee dat gebeurt, de technische complexiteit, en het talent
van de persoon.
Het is daarom niet wenselijk termijnen vast te stellen voor opleiding of voor werken
onder toezicht.
De initiële opleiding heeft als doel een basiskennis en/of -inzicht te doen verwerven, met dien
verstande dat een meer grondige kennis en vaardigheid moet zijn ontwikkeld en moet kunnen
worden aangetoond op het moment waarop de bekwaamheid wordt beoordeeld.
Deze aanpak komt overeen met de praktijk: na het voltooien van een initiële
opleidingsmodule wordt een student geacht een basisbegrip te hebben dat gedurende een
periode van toezicht verder wordt ontwikkeld en verbeterd, zodat een veel grondiger inzicht
in het gedane werk kan worden verwacht tegen het moment waarop de bekwaamheid is
verworven. Dit onderscheid komt tot uiting in de verschillende standaarden die worden
gehanteerd bij het beoordelen van het voltooien van een opleiding en van het verwerven van
bekwaamheid.
Opleiding moet worden beschouwd als een doorlopend proces dat begint bij een modulaire
basisopleiding en verder gaat gedurende een periode van werken onder toezicht, tot de
bekwaamheid is verworven. Bekwaamheid moet in stand worden gehouden door middel van
permanente bij- en nascholing.
De voorschriften uit artikel 23, lid 2.
Artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2010/63/EU bepaalt dat "De personeelsleden (...) voldoende
geschoold en opgeleid (dienen) te zijn voordat zij een van de volgende functies uitoefenen"
Indien een van de functies wordt uitgeoefend en het waarschijnlijk is dat angst, pijn, lijden
of blijvende schade zullen worden veroorzaakt, dan moeten de relevante opleidingsmodules
voltooid worden vooraleer het werken onder toezicht een aanvang neemt.
Als dat niet het geval is, dan kan de cursist onder toezicht werken vooraleer de betreffende
modules naar tevredenheid zijn voltooid.
De verantwoordelijkheid voor het correct uitvoeren van de taken berust in alle gevallen bij de
supervisor, tot het moment waarop de opleiding is voltooid en de vereiste bekwaamheid is
aangetoond.
7
Het proces
Op basis van wat voorafgaat wordt het volgende proces voorgesteld:
Om het gewenste resultaat inzake passende opleidingsstandaarden en vrij verkeer van
personeel te bereiken moet de modulaire opleiding voldoende gedetailleerde
leerdoelstellingen hebben, gecombineerd met overeengekomen beoordelingscriteria. Er moet
controle zijn op de kwaliteitsbewaking van de opleiding.
Er wordt een Europees platform voorgesteld waar informatie over scholing en opleiding kan
worden uitgewisseld.
Diploma's en getuigschriften voor functies (a), (b), (c) en (d)
De opleidingsmodules leggen de nadruk op bekwaamheid, voldoen aan overeengekomen
kwaliteitscriteria en worden op een samenhangende wijze beoordeeld. Van wie slaagt voor de
vereiste modules kan worden verondersteld dat hij of zij beschikt over het niveau van
scholing en de rijpheid die voor de functie vereist is.
Voor functies (a), (c) en (d) zijn geen specifieke opleidingskwalificaties nodig.
Personen die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van projecten en procedures zoals
bedoeld in functie (b) zouden normaal gesproken over een universitaire of gelijkwaardige
8
graad in een passende wetenschappelijke discipline moeten beschikken. Dit is van belang om
te verzekeren dat dergelijke personen passende ethische en wetenschappelijke beslissingen
kunnen nemen en de drie V's doeltreffend in het ontwerp van projecten en procedures in de
praktijk kunnen brengen.
De erkenning van personen waarvan vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 2010/63/EU
erkend werd dat zij in staat zijn de taken bedoeld in artikel 23 uit te oefenen, kan worden
behouden.
Er moet worden op gewezen dat artikel 40, lid 2, onder b), geen opleidingsvereisten stelt in
hoofde van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project.
Zowel om wetenschappelijke redenen als om redenen van welzijn, en om de naleving te
verzekeren, is het echter belangrijk dat deze personen begrijpen wat de rol inhoudt en dat zij
voldoende kennis hebben inzake het houden en het gebruik van dieren om de rol afdoend te
vervullen.
9
DEEL A
Modulaire opleiding en leerresultaten
De aanpak waarbij wordt gekozen voor een modulaire opleidingsstructuur en voor
leerresultaten is flexibel. Leerresultaten gaan over prestaties in plaats van processen en
helpen de vaardigheden en kennis te definiëren die de deelnemers aan de module
moeten hebben op het moment dat de leerresultaten worden beoordeeld. Leerresultaten
beschrijven in duidelijke bewoordingen de specifieke opzet van het
opleidingsprogramma of de module. Ze beschrijven wat een student aan het einde van
die module moet weten, moet begrijpen of moet kunnen doen.
Zij beschrijven geen syllabus of lijst met te behandelen onderwerpen. Het staat
aanbieders van opleidingen vrij zelf de inhoud van de opleiding, de gebruikte materialen en
de methodes te bepalen, om zo per module de leerresultaten te bereiken op een manier die
aangepast is aan hun eigen nationale, lokale, institutionele, individuele of collectieve
vereisten.
Er moet worden opgemerkt dat het verwerven van praktische leerresultaten anders kan
verlopen dan het verwerven van leerresultaten die gebaseerd zijn op theorie of kennis. De
beoordeling van leerresultaten inzake praktische vaardigheden moet garanderen dat de cursist
een voldoende vaardigheidsniveau heeft om te kunnen werken onder toezicht, zonder dat dit
een verhoogd risico op het vlak van het dierenwelzijn met zich mee brengt. De
vakkundigheid wordt verder ontwikkeld tijdens het werken onder toezicht. De duur van de
periode van werken onder toezicht en de intensiteit van het toezicht zullen echter verschillen,
onder andere naargelang de complexiteit van de taak, de frequentie waarmee ze wordt
uitgevoerd en de ervaring van de cursist.
Indien er geen risico bestaat dat pijn, lijden, angst of blijvende schade bij de dieren wordt
veroorzaakt kan de cursist onder toezicht werken vooraleer de leerresultaten zijn bereikt.
In alle andere gevallen echter moeten, vooraleer onder toezicht kan worden gewerkt, de
leerresultaten worden bereikt in overeenstemming met de overeengekomen slaagcriteria. Het
gebruik van leerresultaten zou ertoe moeten leiden dat het onderwerp voldoende goed
begrepen wordt om te verzekeren dat er tijdens het werken onder toezicht geen onnodige pijn,
lijden, angst of blijvende schade worden veroorzaakt.
Kwaliteitscriteria voor een opleidingsmodule
Voldoende gedetailleerde leerresultaten
- Theoretische kennis die moet worden verworven
- Praktische vaardigheden die moeten worden verkregen
Omschreven beoordeling
Slaagdcriteria
10
Gebruikte terminologie
De opleiding moet een modulaire structuur hebben. De modules worden ingedeeld in
verschillende categorieën, waaronder
modules die verplicht zijn voor alle functies zoals opgesomd in artikel 23, lid 2 (met
inbegrip van de module inzake nationale wetgeving);
modules die alleen vereist voor een of meerdere specifieke functies;
aanvullende modules voor het aanleren van gespecialiseerde vaardigheden en
permanente vorming (bv. module chirurgie).
Functie = een van de vier functies bedoeld in artikel 23, lid 25
Taak = nader omschreven taak, zoals in artikel 24 (verantwoordelijk
voor welzijn, verzorging enz.), artikel 25 (aangewezen
dierenarts) en artikel 38 (projectevaluatie)
Kernmodule = een module die verplicht is voor alle functies en dezelfde
leerresultaten heeft
Functiespecifieke (vereiste) module
= een module die verplicht is voor een of meerdere specifieke
functies
Taakspecifieke module = een aanbevolen module, bedoeld om medewerkers in staat te
stellen specifieke taken uit te voeren
Nationale module = omvat informatie over nationale of regionale
omzettingswetgeving en andere wetgeving van toepassing op
het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden (bv.
vervoer, CITES, afval, GM)
Opleiding = een programma met een of meer Modules, ontworpen om te
voldoen aan de opleidingsbehoeften van personen die in de
richtlijn worden vermeld
Soortspecifieke specialisatie
Sommige opleidingsmodules gaan specifiek over een enkele soort of een groep van soorten.
De initiële opleidingsmodule voor een soort of een groep van soorten moet ten volle worden
afgewerkt.
Het uitbouwen van vaardigheden met betrekking tot andere soorten binnen dezelfde module
vereist dat wordt aangetoond dat de leerresultaten voor de nieuwe soort worden
gehaald.
5 (a) het uitvoeren van procedures op dieren; (b) het opzetten van projecten en procedures; (c) het verzorgen van
dieren; of (d) het doden van dieren.
11
Het kan zijn dat het niet nodig is om alle elementen van de initiële opleidingsmodule voor de
nieuwe soort te herhalen, als er elementen zijn die al eerder aan de orde zijn geweest.
Vrijstelling van de modulaire opleiding voor functies (a), (b), (c) en (d)
Het kan geoorloofd zijn vrijstelling van modulaire opleiding toe te staan, afhankelijk van de
informatie die verstrekt wordt over de voorafgaande opleiding en ervaring. De principes op
grond waarvan dergelijke vrijstellingen worden toegestaan moeten duidelijk en voor iedereen
beschikbaar zijn.
Vrijstellingen voor opleidingen kunnen worden verleend door de bevoegde autoriteit. Indien
de bevoegde autoriteit duidelijke criteria ter beschikking heeft gesteld kunnen vrijstellingen
ook worden verleend op het niveau van de inrichting (door de persoon die verantwoordelijk is
voor de opleiding op grond van artikel 24, lid 1, onder c)). Dergelijke vrijstellingen moeten
worden geregistreerd en ter inspectie aan de bevoegde autoriteit ter beschikking worden
gesteld.
Het verdient aanbeveling de opleiding en bekwaamheid van elke nieuwe medewerker te
evalueren vooraleer de persoon in kwestie zonder toezicht aan de slag gaat, ongeacht het
gevolgde opleidingstraject.
Om de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken is, minstens binnen de EU, een zekere
vorm van wederzijdse erkenning van erkende opleidingen nodig.
Vrijstellingsprincipes
Voor functies a tot en met d moet bestaande beroepservaring of passende scholing worden
erkend (“Grandfathering in”). Dat betekent dat, voor personen die reeds opgeleid zijn voor en
ervaring hebben verworven in hun werkgebied, er geen bijkomende opleiding vereist is
(tenzij de persoon in kwestie zich wenst te ontwikkelen op nieuwe gebieden, zoals
bijvoorbeeld nieuwe soorten). De vereiste om bekwaamheid in stand te houden en passende
permanente bij- en nascholing te volgen blijft echter bestaan.
Personen die al geruime tijd geen dieren hebben gehouden of gebruikt voor
wetenschappelijke procedures (en in ieder geval indien dit al langer dan vijf jaar geleden is)
dienen met succes een passende opleiding te voltooien voordat zij dit werk kunnen hervatten.
Er dienen geen uitzonderingen te worden toegestaan op de vereiste om opgeleid te worden in
de wetgeving van de lidstaat; in de regel moet de opleidingsmodule wetgeving worden
voltooid.
In uitzonderlijke omstandigheden waar de inbreng van een specialist in een specifieke
procedure nodig is en waarbij deze persoon geen formele verantwoordelijkheid draagt voor
het welzijn en de verzorging van de dieren en werkt onder toezicht van ervaren verzorgers,
kan echter een inleiding tot de wetgeving (in het bijzonder inzake de rol en
verantwoordelijkheden van de persoon) als voldoende worden beschouwd.
12
Een aanvraag tot vrijstelling moet informatie bevatten over alle relevante opleidingen en
voorafgaande ervaring, zodat deze kunnen worden vergeleken met de opleidingvereisten van
de lidstaat.
De lidstaat moet informatie over standaard vrijstellingscriteria opstellen en bekendmaken.
Opleidingsmodules met de respectieve leerresultaten
Bijlage I bevat uitgewerkte opleidingsmodules voor alle kernmodules en functiespecifieke
(vereiste) modules. Bovendien worden een aantal taakspecifieke en andere aanvullende
modules beschreven om het ontwikkelen van passende opleidingen te ondersteunen.
Beoordeling van leerresultaten
Omdat leerresultaten op verschillende manieren kunnen worden beoordeeld is het niet nuttig
voor elke module slaag/faalcriteria en beoordelingscriteria vast te leggen.
Beoordelingscriteria moeten daarom worden ontwikkeld door de aanbieder van de
opleiding, voor elk leerresultaat binnen elke in de voorgestelde opleiding opgenomen
module.
Hoewel individuele leerprestaties op verschillende manieren kunnen worden geëvalueerd
(aan de hand van meerkeuzevragen, schriftelijke of mondelinge examens, online examens of
praktische proeven), moet bij het opstellen van de beoordelingscriteria toch aandacht worden
besteed aan enkele overwegingen:
Beoordelingscriteria / slaag/faalcriteria
moeten
• objectief en transparant zijn;
• begrijpelijk en duidelijk zijn, zonder dubbelzinnigheid;
• duidelijke slaag/faalcriteria bevatten;
• leiden tot betrouwbare resultaten;
• garanderen dat studenten voldoende inzicht in het onderwerp hebben verworven om te
kunnen werken onder toezicht zonder daarbij onnodige pijn, lijden, angst of blijvende
schade te veroorzaken;
• in voorkomend geval de essentiële onderdelen beschrijven waarop geen onvoldoende
mag worden gehaald.
Op de beoordeling moet passend en waakzaam worden toegezien. Op grond van de
leerresultaten moet worden bepaald of het volgen van lessen verplicht is. Voor bepaalde
onderdelen kan de aanwezigheid vereist zijn.
13
Bij de beoordeling moeten methoden worden gebruikt die beschikbaar en economisch
haalbaar zijn.
Er moet worden nagedacht of het aantal keren waarop kan worden gepoogd de passende
standaarden te halen, moet worden beperkt.
Bijlage II bevat voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten.
Mechanismen voor toezicht en beoordeling van bekwaamheid
Met het voltooien van een opleiding en het behalen van leerresultaten worden belangrijke
stappen gezet. Deze moeten echter worden gevolgd door een periode van passend toezicht,
totdat de vereiste bekwaamheid is verworven (tenzij de bekwaamheid voldoende is
verworven en als zodanig is beoordeeld tijdens de opleiding). Pas dan kan het initiële
leerproces als afgerond worden beschouwd.
Goed toezicht kan leerresultaten bekrachtigen en versterken. Ontoereikend toezicht
daarentegen kan negatieve gevolgen hebben en kan soms leiden tot de voortzetting en
verspreiding van verouderde of slechte praktijken.
Kwaliteiten van een goede supervisor
Het is van cruciaal belang de juiste personen als supervisor aan te duiden. Praktijkopleiding
en toezicht moeten worden toevertrouwd aan iemand die onder meer:
beschikt over een passende en actuele kennis en deskundig en bekwaam is inzake de
procedures
over voldoende anciënniteit beschikt om respect af te dwingen en door kennis en
ervaring gezaghebbend te zijn
in staat is vaardigheden en kennis aan anderen over te brengen (vereiste didactische
vaardigheden)
begrijpt waarom opleiding en toezicht belangrijk zijn
over goede sociale vaardigheden beschikt
toegewijd is niet enkel de letter van de wet, maar ook de betekenis ervan, toe te
passen
Voor complexe procedures is wellicht meer dan een supervisor vereist, bijvoorbeeld wanneer
vaardigheden nodig zijn zowel op het vlak van chirurgie als van anesthesie.
Het toezicht
Elke fokker, leverancier of gebruiker moet zorgen voor een solide kader waarbinnen
opleidingen en toezicht plaats kunnen vinden, met duidelijke standaarden voor bekwaamheid
in kennisvaardigheden en praktische vaardigheden.
Het is van essentieel belang dat deze processen samenhangend zijn.
14
Elke cursist moet:
een formeel opleidingsplan hebben waarin diens persoonlijke doelstellingen en de
benodigde praktische en kennisgebaseerde vaardigheden staan beschreven;
een duidelijk beeld hebben van de criteria voor bekwaamheid in elke vaardigheid;
beschikken over documenten inzake opleiding en bekwaamheid;
deelnemen aan regelmatige evaluaties van de opleiding, de bekwaamheid en het
persoonlijke ontwikkelingsplan.
De ontwikkeling van de cursist moet duidelijk worden gedocumenteerd, waarbij vooruitgang
wordt beschreven in een opleidingsdossier. Ook moet het niveau van toezicht terug te vinden
zijn in dit opleidingsdossier.
Inzake het niveau van toezicht kunnen vijf niveaus worden onderscheiden:
4 - De supervisor is aanwezig wanneer de procedure plaatsvindt, om rechtstreeks toe te
zien en advies te verlenen
3 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan snel ingrijpen indien
nodig (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de procedure)
2 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en is in staat ze indien nodig
bij te wonen en advies te verlenen (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de inrichting)
1 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan indien nodig
gecontacteerd worden om advies te verlenen (bv. telefonisch)
0 - Er is geen toezicht vereist
De Vereniging voor proefdiergeneeskundige (Laboratory Animal Science Association) in het
Verenigd Koninkrijk ontwikkelde grondbeginselen voor de eisen inzake toezicht op personen
die procedures uitvoeren (“personal licence holders”). Deze zijn te vinden op:
http://www.lasa.co.uk/LASA_GP_Supervision_&_Competence_2013_final.pdf
Beoordeling van bekwaamheid
Idealiter wordt bekwaamheid beoordeeld door iemand anders dan degene die de opleiding
heeft gegeven. Dit kan echter problematisch zijn in kleine inrichtingen en waar het gaat om
erg gespecialiseerde vaardigheden.
Cursisten moeten kennis hebben van de standaarden en de slaag/faalcriteria die op hun
beoordeling van toepassing zijn.
Het beoordelen van bekwaamheid vindt het beste plaats in de normale werkomgeving van de
cursist. Om de praktische bekwaamheid na te gaan moet de beoordelaar de cursist
observeren bij en beoordelen op het uitvoeren van de procedures.
Het is ook belangrijk dat elke inrichting over een mechanisme beschikt dat garandeert dat
onbekwaamheid of slechte praktijken worden opgemerkt en gerapporteerd, zodat de nodige
correctieve maatregelen kunnen worden genomen.
Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid zijn opgenomen in bijlage
III.
15
Evaluatie/op peil houden van bekwaamheid
Dit moet worden beschouwd als een continu proces. Daarbij moet er binnen de inrichting een
zeker toezicht worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat er aanvaardbare normen worden
gehandhaafd.
Indien procedures slechts sporadisch of zelden worden uitgevoerd, of personen een procedure
al geruime tijd niet meer hebben uitgevoerd, dan moet overwogen worden of aanvullend
toezicht moet worden georganiseerd. Evenzo moet de bekwaamheid opnieuw worden
geëvalueerd indien er problemen worden ontdekt of indien er een nieuwe of gewijzigde
procedure wordt ingevoerd.
Permanente bij- en nascholing
Voldoen aan de voorschriften van de artikelen 23 en 24 met betrekking tot permanente
opleiding en het op peil houden van bekwaamheid
Artikel 23, lid 3, schrijft voor dat personeel door verdere opleiding de vereiste bekwaamheid
op peil houdt (permanente bij- en nascholing). De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de
persoon die op grond van artikel 24, lid 1, onder c), verantwoordelijk is voor de opleiding.
Deze vereiste beoogt te waarborgen dat iedereen die betrokkenen is bij het gebruik en de
verzorging van dieren vakbekwaam blijft en op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen
in het vakgebied.
FELASA6 heeft richtsnoeren voorgesteld voor de permanente scholing van allen die
betrokken zijn bij de verzorging en het gebruik van dieren voor experimenten voor
wetenschappelijke doeleinden. Het systeem is gebaseerd op de toekenning van studiepunten,
waarvan 50% moet worden gehaald door deelname aan goedgekeurde activiteiten die getoetst
zijn door een beroepsorganisatie. De overige 50% kan worden gehaald door deelname aan
activiteiten die zijn erkend door de werkgever. Meer informatie staat op de website:
http://www.felasa.eu/recommendations/guidelines/guidelines-for-continuing-
education-for-persons-involved-in-animal-experime/).
Los van de methode die er wordt gebruikt is het belangrijk dat de opleiding wederzijds wordt
erkend en dat documenten kunnen worden overgedragen. Het is verder van essentieel belang
dat ten minste een deel van de permanente bij- en nascholing rechtstreeks relevant is voor het
gebied van (proef)diergeneeskundige.
6 Europese Federatie van Verenigingen voor Proefdierkunde (Federation of European Laboratory Animal
Science Associations)
16
Documenteren van opleidingen en toezicht
Om de overdracht van vaardigheden in de hele EU mogelijk te maken moeten
opleidingsdocumenten melding maken van het opleidingsniveau en het niveau van
bekwaamheid. Momenteel is er geen eenduidigheid in het soort van documenten dat wordt
bijgehouden, noch in de controle die op het niveau van de inrichting of het individu wordt
uitgeoefend op het bijhouden van documenten. Zowel de cultuur binnen een inrichting als de
nalevingsgeschiedenis hebben een invloed op de manier waarop documenten worden
bijgehouden. In inrichtingen met goede laboratoriumpraktijken wordt de opleiding doorgaans
goed gedocumenteerd en zullen er weinig of geen aanpassingen nodig zijn. Nauwkeurige
gegevens zijn een essentieel onderdeel van elk opleidingsprogramma; zij moeten de
professionele scholing en relevante vaardigheden beschrijven die werd gevolgd of zijn
verworven voorafgaand aan de huidige tewerkstelling.
Er moeten gegevens worden bijgehouden tot op het niveau van de procedure en de specifieke
soort. De documentatie moet aangeven welk niveau van toezicht vereist is, welke initiële
bekwaamheid is verworven, en in hoeverre de persoon in kwestie bekwaam is anderen op te
leiden en er toezicht op te houden.
Een gemeenschappelijke aanpak bij het documenteren van opleidingen en verworven
bekwaamheden zal het mobiliteit van werknemers bevorderen. Bijlage IV bevat een
voorbeeld van een gemeenschappelijk documentsjabloon.
17
DEEL B
Goedkeuring / accreditatie van opleidingen
Om het vertrouwen in de kwaliteit van de geleverde opleidingen en beoordelingen te
verzekeren dient er een systeem van goedkeuring / accreditatie van opleidingen te bestaan.
Opleidingen kunnen een of meerdere modules omvatten.
Verklarende woordenlijst
Kwaliteitsborging
Het op peil houden van een gewenst kwaliteitsniveau inzake een product of dienst –
dit zou moeten worden georganiseerd door de aanbieders van de modules en zal,
waar van toepassing, deel uitmaken van een accreditatieproces.
Accreditatie
Het proces waarbij een certificering van bekwaamheid, autoriteit of
geloofwaardigheid wordt toegekend.
Wederzijdse erkenning
Overeenkomst tussen twee instanties (bv. de bevoegde autoriteiten van lidstaten) om
elkaars processen of programma's te erkennen. Wederzijdse erkenning kan
plaatsvinden tussen instellingen van hoger onderwijs, kwaliteitsorganisaties of
accreditatie-instellingen of beroepsorganisaties.
Voordelen van een systeem van goedkeuring / accreditatie voor opleidingen
1. Vergemakkelijkt het vrij verkeer van personeel;
2. Verhoogt het dierenwelzijn;
3. Verbetert de kwaliteit van de wetenschappelijke resultaten waarbij levende dieren
worden gebruikt.
Hoe moet een opleiding worden goedgekeurd / geaccrediteerd?
Accreditatie is een onafgebroken tweerichtingsproces dat steunt op een goede communicatie
tussen alle partijen. Het accreditatieproces moet het volgende behelzen:
schriftelijke aanvragen;
besprekingen tussen de aanbieders van de opleiding en de beoordelaars;
bezoek aan de opleiding;
een evaluatie van de accreditatie / goedkeuring, minstens om de vijf jaar en telkens
wanneer belangrijke wijzigingen worden voorgesteld in de inhoud, de beoordeling of
de manier waarop de opleiding wordt verstrekt;
de garantie dat de opleiding wordt verstrekt overeenkomstig de overeengekomen
normen.
18
Informatiebehoeften voor de goedkeuring / accreditatie van een opleiding
Bij elk proces voor de goedkeuring / accreditatie moet het de aanbieders duidelijk zijn welke
informatie zij moeten leveren over de inhoud van de opleiding, de manier waarop deze wordt
geleverd en de beoordeling. Er moet de juiste expertise beschikbaar zijn om de aangebrachte
informatie te beoordelen. De informatie moet onder andere betrekking hebben op
de aanvrager en de instelling
de opleiders en hun kwalificaties/ervaring
de volledige inhoud van de syllabus voor de module(s) en de bijbehorende
leerresultaten
het cursusmateriaal en de manier waarop zal worden onderwezen, met inbegrip van
hand-outs, aanbevolen lectuur en praktische of theoretische educatieve hulpmiddelen
de manier waarop de praktische onderdelen (indien deze zijn inbegrepen) worden
onderwezen en beoordeeld
het gebruik (en verantwoording voor het gebruik) van levende dieren
de beschrijving van de lokalen waar de opleiding plaatsvindt
het tijdschema en het soort onderwijs per sessie
de communicatie met studenten
de methodes die zullen worden gebruikt bij onderwijs op afstand, en hoe daarbij de
onafhankelijkheid van beoordelingen wordt gegarandeerd
de verhouding van het aantal cursisten ten opzichte van het aantal docenten, zowel
voor wat betreft de praktische als de theoretische onderdelen (voor praktische
opleidingen wordt een maximale ratio van één op vier aanbevolen)
de wenselijkheid dat de beoordeling niet door de opleider wordt uitgevoerd (of
duidelijk onderscheid tussen opleiding en beoordeling)
de manier waarop de opleiding zal worden geëvalueerd: toetsing, feedback
de manier waarop de succesvolle voltooiing wordt beoordeeld: methodes,
slaag/faalcriteria, essentiële onderdelen waarop geen onvoldoende mag worden
gehaald
het certificaat - bij voorkeur in twee talen (de moedertaal met een Engelstalige bijlage,
om het vrij verkeer te vergemakkelijken); het certificaat moet basisinformatie
bevatten over de inhoud van de cursus
de door de aanbieder van de module bijgehouden documenten inzake deelnemers,
slagen/niet-slagen en feedback
bij de aanvraag is een teveel aan informatie beter dan te weinig, maar de
goedkeurende / accrediterende instantie kan altijd ontbrekende gegevens opvragen
door middel van een informatieaanvraagformulier
eventuele aanwezigheidsvereisten (wat toelaat de houding van de studenten,
bijvoorbeeld naar aanleiding van een discussie over ethiek, beter te beoordelen)
minimaal twee opleidingen die moeten worden gehouden voorafgaand aan de
goedkeuring / accreditatie (merk op: er moeten voorzieningen worden getroffen voor
de deelnemers voor het geval dat een opleiding niet aan de normen blijkt te voldoen)
niet-gepubliceerde maar door de accreditatie-instantie bij te houden gegevens met
betrekking tot aanwezigheid, slagen/niet-slagen en frequentie van de opleiding;
19
feedback moet op verzoek ter beschikking worden gesteld van de bevoegde
autoriteiten
Een goedkeurings- of accreditatieprocedure dient
1. niet afhankelijk zijn van de leverancier of organisatie die de opleiding aanbiedt;
2. proportioneel en betaalbaar zijn;
3. houdbare en samenhangende normen hanteren;
4. het vertrouwen van cursisten, opleiders en lidstaten te versterken;
5. door deskundige beoordelaars uitgevoerd te worden.
Verantwoordelijkheden van diegenen die opleidingen goedkeuren / accrediteren
De voornaamste verantwoordelijkheden van goedkeurings- en accreditatie-instanties bestaan
erin:
advies en informatie te verstrekken aan geïnteresseerde aanbieders van opleidingen;
opleidingen die voldoen aan de overeengekomen kwaliteitscriteria goed te keuren /
te erkennen;
te zorgen voor de consistentie van de inhoud en de resultaten tussen de modules;
te zorgen voor overeenstemming met bekendgemaakte doelstellingen en procedures
inzake het leveren van opleiding en de beoordeling van de vastgelegde
leerresultaten;
de mechanismen voor het toezicht op een geslaagde opleiding en beoordeling toe te
passen en te evalueren.
Kader voor wederzijdse erkenning
Beginselen voor een kader voor wederzijdse goedkeuring / accreditatie moeten de grondslag
vormen voor de wederzijdse erkenning van opleidingen die elders hebben plaatsgevonden.
Binnen de EU worden opleidingen op verschillende manieren goedgekeurd. Deze
goedkeuring gebeurt niet altijd onder auspiciën van de autoriteiten van de lidstaten, en er
bestaat geen gemeenschappelijk systeem om de “goedkeuring” van een lidstaat verkrijgen.
Om te voldoen aan de voorschriften van artikel 23 moeten lidstaten ervoor zorgen dat
personeel naar behoren is opgeleid. Het is dus nodig dat lidstaten kunnen aangeven dat een
opleiding voldoet – of die nu lokaal, regionaal, nationaal of internationaal is georganiseerd.
Er moet vertrouwen zijn in de opleidingsnormen en de leerresultaten. Om tot wederzijdse
erkenning tussen lidstaten te komen moeten het vertrouwen worden opgebouwd en de
communicatie worden verbeterd.
20
Het is wenselijk dat er een forum voor de uitwisseling van informatie en een centrale
databank inzake het bestaan en de inhoud van opleidingen komen, en dat er mechanismen en
middelen worden voorzien om ervoor te zorgen dat de informatie bijgewerkt blijft.
Elke opleiding, ook deze die binnen een inrichting wordt georganiseerd, moet gepaard gaan
met een vorm van onafhankelijk toezicht/goedkeuring.
Het systeem dat de wederzijdse erkenning en de kwaliteit van de opleiding op het niveau van
de EU stimuleert moet kosteneffectief zijn en minimale administratieve lasten met zich
meebrengen. Omdat er voor dit doel geen specifieke financiering beschikbaar is moeten de
potentiële voordelen voldoende aantrekkelijk zijn om financiering door de lidstaten en door
gebruikers aan te trekken. De Europese Commissie kan deze taak niet coördineren omdat die
buiten haar bevoegdheid valt. Zij kan echter wel bevorderen, bijvoorbeeld door het
organiseren van deskundigenwerkgroepen aangaande specifieke onderwerpen in verband met
de tenuitvoerlegging van de voorschriften van de richtlijn en door het publiceren van
informatie over scholing en opleiding op haar website.
Voorstel voor een EU-platform en informatieportaal inzake scholing en opleiding
Er moet een EU-platform worden ingesteld voor het modulaire opleidingskader om de
uitwisseling van informatie en de communicatie mogelijk te maken tussen:
goedkeurings- en accreditatie-instanties,
aanbieders van opleidingen,
autoriteiten van de lidstaten.
Dit EU-platform zou zijn werkzaamheden elektronisch uitvoeren en 2 tot 3 keer per jaar
samen komen met behulp van audio- en videoconferencing. Het moet evenwichtig worden
samengesteld uit vertegenwoordigers van lidstaten, goedkeurings- en accreditatie-instanties
en aanbieders van opleidingen. Het EU-platform zou als doel hebben:
1. criteria vast te stellen voor goedkeurings- en accreditatie-instanties;
2. goedkeurings- en accreditatie-instanties te erkennen en een lijst bij te houden van
zulke instanties en van opleidingen;
3. criteria voor modules bij te houden en indien nodig te ontwikkelen;
4. informatie te delen over normen voor toezicht en beoordeling;
5. informatie te delen over normen en modellen voor registratie van opleiding en
beoordeling;
6. contactgegevens voor samenwerking te verstrekken.
Dit is geen volledige lijst. Er moet overeenstemming worden bereikt over de specifieke
doelstelling(en) en functies van het EU-platform.
Er zou geen belangenconflict mogen bestaan, noch zou enig lid van het EU-platform directe
controle uit mogen oefenen. Het platform is enkel bedoeld om te dienen als instrument voor
het delen van informatie en van beste praktijken en voor het ontwikkelen van inzicht in de
21
opleiding en scholing in elke lidstaat, om op die manier vertrouwen op te bouwen en de
wederzijdse erkenning van opleidingen te bevorderen.
Voor het bovenstaande zullen voorvechters nodig zijn die dit vooruit helpen en die een
beschrijving van de opdracht voor het informatieportaal voorbereiden.
Het is niet de bedoeling van dit EU-platform om meer bureaucratie te veroorzaken of om de
processen en mechanismen van goedkeuring of accreditatie op een of andere manier te
controleren, noch om aan enige deelnemende persoon of organisatie een oneerlijk voordeel te
verstrekken. Het is er enkel om te faciliteren en te informeren.
De doelstellingen zijn
doorheen de EU wederzijds vertrouwen inzake de opleidingsmechanismen in de
lidstaten te bewerkstelligen en er op verder te bouwen;
de doelstelling van vrij verkeer van personeel werkelijkheid te maken;
opleidingsmiddelen te delen;
modules indien nodig te herbekijken en het eens te worden over nieuwe modules en
een contactpunt met informatie over opleidingen te zijn voor cursisten en aanbieders
van opleidingen.
Dit zal een voortdurend proces zijn.
Naar aanleiding van dit voorstel is een Onderwijs- en opleidingsplatform voor proefdierkunde (ETPLAS) opgezet. Meer informatie en documentatie vindt u op www.etplas.eu.
22
DEEL C
Rollen, taken en opleiding voor functies bedoeld in de artikelen 24 en 25
Er zijn bijkomende richtsnoeren opgesteld om diegenen die de functies zoals beschreven in
de artikelen 24 en 25 uitoefenen bij te staan een rol beter te begrijpen en om suggesties te
geven voor de opleiding van deze personen.
Bovendien wordt voor elk van deze functies een gewenst profiel voorgesteld, met als doel
nader te illustreren wat nodig is voor de rol. Er wordt echter onderkend dat prioriteiten anders
kunnen liggen, afhankelijk van de noden van de specifieke inrichting. Evenzo kunnen de
onderwijsloopbaan, eerder gevolgde opleidingen en werkervaring van een persoon al dan niet
gedeeltelijke vrijstellingen van de aanbevolen opleiding rechtvaardigen. Zo bijvoorbeeld zou
de persoon die verantwoordelijk is voor het welzijn en de verzorging van de dieren
vrijgesteld kunnen worden van module 23 indien informatie wordt aangereikt over passende
voorafgaande opleiding of kwalificaties, bijvoorbeeld inzake landbouwdieren of dieren die in
het water leven.
Persoon of personen verantwoordelijk voor het welzijn en de verzorging van de dieren –
artikel 24, lid 1, onder a)
Vaak zal deze rol worden vervuld door een ervaren verzorger of dierentechnicus, al kan het
ook zijn dat de aangewezen dierenarts deze rol op zich neemt. Er kunnen een of meer
personen worden aangeduid, elk met duidelijk afgebakende verantwoordelijkheden.
De persoon moet onafhankelijk advies kunnen geven over het welzijn en de verzorging van
alle dieren die binnen de inrichting worden gehouden, om het lijden te beperken en het
welzijn van de dieren die in de inrichting worden gefokt, gehouden of gebruikt te
optimaliseren.
Van de persoon wordt verwacht dat hij of zij van dag tot dag actief betrokken is bij de
bescherming van het dierenwelzijn binnen de inrichting. Hij of zij moet de leidinggevende
verantwoordelijkheid hebben die toelaat een hoog niveau van dierhouderij en verzorging te
bereiken en te handhaven en de normen uit bijlage III bij de richtlijn na te leven. Hij of zij
moet een zorgcultuur voorstaan bij zowel de verzorgers als het wetenschappelijk personeel.
Institutionele steun en structuur zijn vereist, in het bijzonder wanneer het advies van deze
persoon wordt aangevochten.
De persoon moet pro-actief zijn en indien nodig samenwerken met de aangewezen dierenarts
om het uitvoeren van verfijningen in dierhouderij, verzorging en gebruik te promoten en
actief bij te dragen aan het werk van de instantie voor dierenwelzijn.
Hij of zij kan een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de kwaliteit van de
wetenschappelijke resultaten.
Voor deze rol is een (Engelse) acroniem – ICARE - Institutional Care and Animal welfare
REsponsible (person).
23
De belangrijkste taken zijn:
het instellen van een overkoepelend systeem voor continue verzorging van de
dieren;
o ervoor zorgen dat dieren dagelijks worden gecontroleerd;
o een informatie-beslissingsketen vaststellen en aan alle betrokken
personeelsleden bekendmaken;
o ervoor zorgen dat de nodige deskundigheid beschikbaar is om afwijkingen
in de normale gezondheid en het normale gedrag van dieren te herkennen;
informatie geven aan de instantie voor dierenwelzijn, met inbegrip van advies
over het verfijnen van procedures en over andere aspecten die een invloed hebben
op de volledige levensloop van de dieren;
het ontwikkelen van een goede verstandhouding en partnerschap met de
aangewezen dierenarts;
het ontwikkelen en in stand houden van een hoog niveau van dierhouderij en
verzorging, die past bij de diersoort in kwestie;
o ervoor zorgen dat aan de noden inzake dierhouderij en dierenwelzijn van
de soorten die in de inrichting worden gehouden, wordt voldaan;
o zorgen voor de juiste kooien of huisvesting gelet op de grootte van de
groep, voor optimale omgevingsomstandigheden met inbegrip van
mogelijkheden voor verrijking, en ervoor zorgen dat aan de
voedingsbehoeften wordt voldaan;
o ervoor zorgen dat aan de fysiologische en biologische behoeften van de
soort is tegemoet is gekomen;
het voorstaan van de beginselen van een zorgcultuur bij het personeel op alle
niveaus.
Voorgesteld profiel
De persoon moet
beschikken over “persoonlijke autoriteit” op grond van achtergrond, ervaring,
kennis en vertrouwen;
o in staat zijn “op gelijke voet” te praten met de wetenschappers, om te
verzekeren dat de kwesties inzake dierenwelzijn begrepen worden en er
aandacht aan wordt besteed;
beschikken over communicatieve en diplomatieke vaardigheden;
o het belang inzien van doeltreffende communicatie en moet informatie over
kunnen brengen in de juiste vorm en op het juiste niveau;
o goed in een groep kunnen werken en samen kunnen werken met de
aangewezen dierenarts, de instantie voor dierenwelzijn en de
24
wetenschappers, bv. om een verbeterd verrijkingsprogramma voor te
stellen en uit te voeren;
o doeltreffend schriftelijk en mondeling kunnen communiceren;
beschikken over een goed inschattingsvermogen en moet de noden van de
wetenschap en van het dierenwelzijn goed in evenwicht kunnen brengen;
voor zover mogelijk onafhankelijk zijn van het wetenschappelijk onderzoek.
Basisopleiding
Alle personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van dieren moeten
een passende opleiding hebben gehad. Indien de beschreven opleidingsmodules worden
gecombineerd moet module 9 daarvan deel uitmaken, omdat deze module een dieper inzicht
biedt in de drie V's en in goede wetenschappelijke praktijken.
Opleiding en ervaring dienen derhalve te bevatten:
alle kernmodules;
functiespecifieke modules voor functie A (3.2, 7 en 8) en modules 9 en 23;
module 50 - "Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting)";
de ontwikkeling van voldoende kennis van wetenschappelijke procedures om
onderbouwde interactie met wetenschappers mogelijk te maken;
de ontwikkeling en instandhouding van passende documentatiesystemen.
Permanente bij- en nascholing
is gericht op het
handhaven van de kennis inzake huisvestingsnormen en de verzorging van soorten
waarvoor ze verantwoordelijk zijn;
verder ontwikkelen van vaardigheden inzake de rol en de verantwoordelijkheden;
o begrijpen van de specifieke kenmerken van de rol, weten hoe om te gaan met
de verantwoordelijkheden en omgaan met de interactie en communicatie met
de verzorgers en de wetenschappers;
bijhouden van de ontwikkelingen op het gebied van de drie V's, communicatie en
beheer.
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden die met de dieren
omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting
gehuisveste soorten – artikel 24, lid 1, onder b)
De persoon die hiervoor verantwoordelijk is, moet ervoor zorgen dat een veelheid aan
relevante informatie ter beschikking staat van diegenen die het nodig hebben, en dat de
informatie zo goed mogelijk wordt bijgehouden.
Daarbij gaat het om alle mogelijke informatie over de soorten die gehuisvest en gebruikt
worden, met betrekking tot een gevarieerd geheel aan onderwerpen zoals:
25
informatie met betrekking tot de soorten die in de inrichting gebruikt worden;
dierverzorging en veehouderij;
dierenwelzijn en de drie V's;
Europese en nationale wetgeving, richtlijnen en lokale regels en informatie;
externe informatie en publicaties die relevante richtsnoeren bevatten voor goede
praktijken in een bepaald aspect of onderdeel van het werk (bv. richtlijnen van
FELASA );
informatie over nieuwe initiatieven, technische en praktische vorderingen en
goede praktijken in een relevant onderzoeksgebied en inzake de betrokken
soorten.
In grote inrichtingen zal het moeilijk zijn voor een enkele persoon om op de hoogte te blijven
van alle kwesties op alle gebieden van de wetenschap. Om te verzekeren dat de meest
relevante informatie voor iedereen beschikbaar is vereist een passend netwerk binnen de
inrichting, om ervoor te zorgen dat de passende informatie wordt verzameld en op een
correcte manier wordt verspreid. De verantwoordelijke personen kunnen zich richten op
specifieke deelaspecten (bv. dierhouderij en verzorging, specifieke dierlijke modellen). Er
kan ook worden afgesproken dat een persoon optreedt als centrale coördinator binnen de
inrichting.
Er is geopperd dat de instantie voor dierenwelzijn tot deze taak kan bijdragen en kan helpen
bij het identificeren van de relevante informatie en bij het coördineren van de verspreiding
aan de juiste personen.
Het is van essentieel belang dat de betrokken personen voldoende opgeleid zijn in het
opzoeken en ophalen van informatie en toegang hebben tot nodige informatiebronnen.
Deze functie wordt soms in verband gebracht met die van de verantwoordelijke voor het
welzijn, maar de persoon hoeft geen deskundige te zijn op alle gebieden van de wetenschap.
Het is eerder van belang over goede vaardigheden op het vlak van netwerken te beschikken.
Overzicht van de belangrijkste taken
contacten voor informatie-uitwisseling onderhouden (bv. met de nationale
bevoegde autoriteit, met diverse gespecialiseerde belangengroepen met inbegrip
van gespecialiseerde onderzoeksgroepen, beroepsorganisaties, FELASA en
nationale verenigingen voor proefdierkunde, en organisaties die begaan zijn met
de drie V's en met dierenwelzijn);
zoeken naar en verspreiden van bijgewerkte informatie (bv. nieuwe initiatieven op
het vlak van de drie V's in een bepaald wetenschappelijk gebied);
lokale contactgegevens bijhouden, naargelang de functie, het soort rol (artikel 23,
lid 2, onder a) tot en met d)), onderzoeksinteresse enz., om zo informatie
doeltreffend en gericht te kunnen verspreiden en een te brede verspreiding die het
risico inhoudt dat de informatie wordt genegeerd, te vermijden;
informatie proactief verspreiden aan personen of aan groepen van werknemers of
studenten, naargelang het geval;
26
wanneer dat passend wordt geacht of desgevraagd de personen die
verantwoordelijk zijn voor projecten helpen om de juiste informatie voor hun
project te verzamelen;
advies te kunnen geven over hoe en waar te zoeken naar relevante informatie.
Deze rol dient niet losstaand te worden vervuld, maar eerder in samenwerking met andere
rollen en in het bijzonder als aanvulling op het werk van de instantie voor dierenwelzijn
inzake het vervullen van de doelstellingen uit artikel 27, lid 1, onder b). Er moet een systeem
worden ingesteld dat alle personeelsleden, of het nu gaat om verzorgers of wetenschappers,
toegang geeft tot de informatie die zij nodig hebben om hun taken uit te voeren, bv. een
“informatiecentrum over de drie V's”.
Voorgesteld profiel
Goede communicatieve vaardigheden
Opgeleid zijn in het vinden en ontsluiten van relevante informatie en in het
verspreiden ervan aan gebruikers of ontvangers
In staat zijn de juiste informatie te selecteren en te sturen aan de personen die er
behoefte aan hebben (waarbij een overaanbod aan informatie wordt vermeden).
Basisopleiding
De opleiding moet het zoeken naar informatie en strategieën voor de verspreiding ervan
omvatten, en meer in het bijzonder:
Leerresultaat 2.13: de relevante informatiebronnen kunnen beschrijven met
betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's;
Leerresultaat 51.1: verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM
zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses)
kennen;
Leerresultaat 51.2: het belang kunnen uitleggen van de verspreiding van
onderzoeksresultaten, ongeacht het resultaat van het onderzoek, en de
belangrijkste kwesties kunnen beschrijven die moeten worden gemeld wanneer
levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen
(“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”).
Module 50 - "Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)".
Permanente bij- en nascholing
Communicatie
Informatiebronnen
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold
zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid – artikel 24, lid 1, onder c)
Hoewel deze rol in grote inrichtingen als een aparte positie kan zijn omschreven, zal zij vaak
worden ingevuld door meerdere personen en in combinatie met andere rollen. Wanneer meer
27
dan één persoon belast is met deze rol is het belangrijk dat iedereen dezelfde principes en
normen hanteert. Toezicht moet dan worden uitgeoefend op het niveau van de inrichting in
plaats van de onderzoeksgroep of afdeling.
De persoon zal over het algemeen betrokken worden bij de coördinatie van de opleiding en
bij het verzekeren dat toezicht, beoordeling van bekwaamheid en voortdurende professionele
ontwikkeling plaatsvinden en worden gedocumenteerd. Meestal zal de persoon niet direct
worden betrokken bij het leveren of beoordelen van opleiding of bekwaamheid. In de meeste
gevallen zijn zij niet verantwoordelijk voor de dagelijkse opleiding van elk personeelslid.
Bepaalde verantwoordelijkheden moeten dus worden gedelegeerd aan ervaren practici die
zelf in staat zijn op te leiden en/of toezicht uit te oefenen op de technieken die moeten
worden uitgevoerd.
De persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn en
bekwaam zijn, moet voldoende gezag hebben om anderen te kunnen beïnvloeden en om
beslissingen te nemen over opleidingen.
Overzicht van de belangrijkste taken
De persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn en
bekwaam zijn, moet toezien op de volgende taken:
vaststellen van en toezicht op de nodige normen voor de opleiding, het toezicht,
de bekwaamheid en permanente bij- en nascholing voor elk van de functies in
artikel 23, lid 2, onder a) tot en met d);
mededelen van de voorschriften en verwachtingen aan alle betrokken
personeelsleden (bv. vastgestelde opleidingsbehoeften) en ervoor zorgen dat het
personeel zich bewust is van de individuele verantwoordelijkheid om op te leiden
of toezicht uit te oefenen en/of om opgeleid te worden en onder toezicht te staan
tot zij bekwaam worden geacht, afhankelijk van hun deskundigheid en hun
functie;
communiceren naar opleiders toe;
identificeren van passende opleidingen van erkende kwaliteit (modules, soorten en
specifieke technieken);
identificeren en verspreiden van mogelijkheden en activiteiten voor onderwijs,
opleiding en permanente bij- en nascholing;
identificeren van mogelijke opleiders voor gespecialiseerde procedures en
technieken;
opstellen van de lokale vereisten voor de opleidingsdocumenten die in de
inrichting gebruikt moeten worden; ervoor zorgen dat er mechanismen bestaan om
nieuwe opleidingsbehoeften te identificeren;
ontwikkelen van mechanismen die de noodzaak tot een opfriscursus kunnen
aangeven (daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen, bijvoorbeeld het
feit dat een procedure gedurende lange tijd niet is uitgevoerd, of slechte
chirurgische resultaten);
28
controleren en nagaan van opleidingsdocumenten in het geval waarin personen
van de ene naar de andere inrichting overgaan en bepalen welke nieuwe opleiding
nodig zou kunnen zijn;
ontvangen en controleren van opleidingsdocumenten en certificaten;
behandelen van verzoeken om vrijstellingen, in voorkomend geval in
overeenstemming met de criteria die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld;
verzekeren dat alle documenten volledig, juist en actueel zijn;
samenwerken met collega's om een consistente lokale/nationale/Europese
benadering van opleiding/toezicht/bekwaamheid te ontwikkelen en om te
verzekeren dat de inhoud en de graad van detail die worden vermeld op
individuele opleidingsdocumenten voldoende betekenisvol zijn om gebruikt te
worden door alle inrichtingen en om de overdracht van personeel te
vergemakkelijken;
waarborgen dat bekwaamheid behouden blijft.
Deelname aan opleiding/toezicht/controle van de kennis
Dit zal verschillen naargelang de aard van de rol van de persoon binnen de inrichting.
Indien deze rol enkel een managementfunctie of administratieve functie is, dan is het
minder waarschijnlijk dat de persoon of personen rechtstreeks betrokken zullen zijn
bij opleiding/toezicht/bekwaamheid. Indien de taken die verband houden met de rol
echter worden gedelegeerd (d.w.z. wanneer het betrokken personeel actief andere
functies uitoefent als persoon die projecten opzet en/of beheert, als lid van het
verzorgend personeel of als aangewezen dierenarts), dan is er een grotere kans dat de
persoon rechtstreeks bijdraagt aan opleiding/toezicht/bekwaamheid. In ieder geval
moet rekening worden gehouden met de achtergrond, deskundigheid en bekwaamheid
van de betrokken persoon of personen en met hun dagelijkse opdracht. Hoewel het
niet altijd zo is dat de persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende
geschoold zijn en bekwaam zijn direct betrokken is bij het leveren van opleidingen,
dient hij of zij het opleidingsproces, het toezicht, de bekwaamheid en de permanente
bij- en nascholing in de inrichting te volgen. Daarbij moet worden nagegaan of de
opleiding heeft plaatsgevonden, of in voldoende mate aan normen wordt voldaan en
of er een consistente aanpak wordt gevolgd door en voor alle personeelsleden.
29
Voorgesteld profiel
Persoonlijke vaardigheden
Goede communicatieve vaardigheden
Goede vaardigheden inzake beheer en organisatie (gegevensbeheer)
Goed inschattingsvermogen
Kennis-gebaseerde vaardigheden (allen als essentieel beschouwd)
Uitgebreid inzicht in de wet- en regelgeving
Kennis van ethiek en van de drie V's
Basiskennis van het onderzoeksproces
Gedetailleerde kennis van het institutionele beleid en van onderzoeksprogramma's
Grondige kennis van en inzicht in de relevante vereisten inzake onderwijs en
opleiding (zowel nationaal als internationaal en Europees)
Kennis van welke opleidingen beschikbaar zijn
Een begrip van het beheer van vertrouwelijke gegevens, met inbegrip van
wettelijke verplichtingen
Basisopleiding
De opleiding zal in belangrijke mate verschillen naargelang de persoon al dan niet actief
betrokken is bij het leveren van de opleiding, het toezicht of de controle van de
bekwaamheid.
Voor degenen die betrokken zijn bij de coördinatie, de bevestiging en het documenteren van
opleidingen is een goed begrip van de wettelijke voorschriften noodzakelijk.
Minstens
Module 1 – “Nationale wetgeving”;
Module 2 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 1);
Module 50 - "Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)".
Permanente bij- en nascholing
Op de hoogte blijven van opleidingen inzake proefdieren en van nieuwe
methodologieën;
Kennis van het Europees platform voor scholing, opleiding en bekwaamheden;
Basiskennis van pedagogische beginselen.
Persoon of personen die projectevaluaties uitvoeren – artikel 38
Diegenen die projectevaluaties uitvoeren moeten toegang hebben tot opleiding inzake het
proces, meer bepaald over hoe de doelstellingen van het project, het in de praktijk brengen
van de drie V's en de indeling naar ernst moeten worden beoordeeld en hoe de schade-
batenanalyse moet worden uitgevoerd.
30
Niettegenstaande het feit dat er verschillende structuren bestaan waarbinnen aan de vereisten
van artikel 38 kan worden voldaan zou de opleiding van alle betrokkenen bijdragen aan het
bevorderen van transparantie en consistentie in het evaluatieproces. De opleiding moet ingaan
op de context, de beginselen en de criteria van een projectevaluatie, opdat de beoordelaars
onpartijdige en gemotiveerde adviezen uit zouden kunnen brengen. Projectevaluatie vereist
ook dat de doeltreffendheid van het in de praktijk brengen van de drie V's binnen het project
zorgvuldig wordt nagegaan.
Omdat de schade-batenanalyse centraal staat in de autorisatieprocedure is het belangrijk dat
de personen die de projectevaluatie uitvoeren een goed begrip hebben van de verwachte
schade aan de dieren en de voorgelegde voordelen van het onderzoek. Bij het beoordelen van
de schade is essentieel dat een gefundeerde en consistente beoordeling van ernst op kan
worden gesteld. Opleiding moet informatie omvatten over de verschillende beschikbare
systemen die bij het proces kunnen worden gebruikt, en hoe deze in de praktijk kunnen
worden toegepast.
Verder moet aandacht worden besteed aan overwegingen inzake de behoefte tot beoordeling
achteraf van projecten en hoe moet worden omgegaan met wijzigingen aan projectaanvragen.
Basisopleiding
module 1 – “Nationale wetgeving”;
modules 2 en 9 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 1 en 2);
module 25 – “Projectbeoordelaar”.
Aangewezen dierenarts – artikel 25
Overeenkomstig de richtlijn moet elke fokker, leverancier en gebruiker beschikken over een
officieel aangewezen, op het gebied van proefdiergeneeskunde deskundige dierenarts, die is
belast met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren. De rol
van de aangewezen dierenarts gaat verder dan louter advies over ziekten en gezondheid, en
maakt integraal deel uit van de ontwikkeling van de voortdurende verbetering van
wetenschappelijke praktijken, met name met betrekking tot het verfijnen van de opzet van
modellen, klinische monitoring en een zorgcultuur.
Indien het opportuun is dat “een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige” wordt
“belast met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren”, dan
zal deze persoon al beschikken over de nodige technische en zoölogische kennis die relevant
is voor de betrokken soorten. Deze personen zouden een holistische benadering tentoon
moeten kunnen spreiden bij het verzekeren van de gezondheid, verzorging, behandeling en
het welzijn van de dieren die onder hun hoede staan. Bovendien moeten zij de opleiding
volgen die nodig is om hun rol doeltreffend te vervullen. Waarschijnlijk zal daarbij op zijn
minst opleiding inzake wetgeving, ethiek en de drie V's moeten worden inbegrepen.
Overzicht van de belangrijkste taken
Een programma van diergeneeskundige zorg en samenwerking met de instantie voor
dierenwelzijn op te zetten om zo:
31
advies te geven en veterinaire diensten te verstrekken met betrekking tot de keuze
van soorten en rassen (met inbegrip van genetisch gewijzigde dieren), vervoer, en
invoer en uitvoer van dieren;
advies te geven inzake het verwerven van dieren en inzake houderij, huisvesting
en verzorging;
toezicht te houden op de gezondheidstoestand van dieren en op de preventie,
opsporing, behandeling en bestrijding van ziekten (met inbegrip van zoönose) en
op noodplanning in geval van uitbraken;
bij te dragen aan de werkzaamheden van de instantie voor dierenwelzijn op het
gebied van diergezondheid en dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de
drie V's;
input en advies te geven aan de onderzoekers, de persoon of personen
verantwoordelijk voor het project en de instantie voor dierenwelzijn, over
modellen aangaande het gebruik van dieren, (in voorkomend geval) het opzetten
van proeven, het in de praktijk brengen van de drie V's en de beoordeling van de
ernst van procedures;
ongewenste gebeurtenissen die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid of
het welzijn van dieren te herkennen en te beheersen, ongeacht of zij al dan niet
verband houden met een experiment;
advies te geven en aanbevelingen te doen inzake niet-chirurgische en chirurgische
ingrepen;
advies en raad te geven over verdoving, pijnstilling, post-operatieve zorg en het
verlichten van pijn, lijden en angst in verband met experimenten;
het welzijn van de dieren na te gaan en de indeling naar ernst te onderkennen;
adequate klinische observatierapporten op te stellen en bij te houden;
een nauwkeurige veterinaire registratie bij te houden;
advies en raad te geven over het gebruik van humane eindpunten en euthanasie,
veterinaire onderzoeken uit te voeren, advies te geven en beslissingen te nemen
aangaande
o het al dan niet in leven houden van een dier aan het einde van een procedure
(artikel 17);
o in het wild gevangen dieren waarvan wordt vastgesteld dat zij in slechte
gezondheid verkeren (artikel 9);
o hergebruik van dieren (artikel 16) en de daarmee samenhangende aspecten
waarmee rekening moet worden gehouden;
o het vrijgeven van dieren voor adoptie (artikel 19) en de daarmee
samenhangende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Een dierenarts kan ook een nuttige deskundige bijdrage leveren bij het evalueren van
projecten.
Deelname aan opleiding/toezicht/controle van de kennis
Een dierenarts kan ook een nuttige deskundige bijdrage leveren bij het beoordelen van
de vraag of er een voldoende geschikte opleiding bestaat inzake:
32
het inbouwen van een zorgcultuur in het opleidingsprogramma als geheel;
de behandeling en verzorging van proefdieren;
de behandeling en zorg tijdens procedures;
klinische observatie en de juiste optekening ervan;
niet-chirurgische en chirurgische ingrepen bij de soort in kwestie;
euthanasie.
Basisopleiding
Dierenartsen hebben een sterke achtergrond wat betreft de gezondheid van dieren, ziekte,
welzijn en hygiëne. Er wordt echter erkend dat proefdiergeneeskunde en proefdierwetenschap
een gespecialiseerd onderdeel vormen van de diergeneeskunde en dat daarom postuniversitair
onderwijs nodig is om de rollen en verantwoordelijkheden van de aangewezen dierenarts te
kunnen vervullen.
De algemene aspecten van dierverzorging, gezondheid en beheer (module 4), herkennen
van pijn, lijden en angst (module 5) en verdoving, pijnstilling en chirurgie (modules 20-
22) maken deel uit van de normale beroepsopleiding van een dierenarts. Met soortspecifieke
specialisatie (bv. voor niet-menselijke primaten, vogels, vissen, koppotigen) kan worden
rekening gehouden waar en wanneer nodig, op grond van een gap-analyse en in het kader van
permanente bij- en nascholing. Dit is geen noodzakelijke voorwaarde voor de basisopleiding
aangewezen dierenarts.
Kerncompetenties dienen echter een voldoende kennis te omvatten van het Europese en
nationale juridisch kader waarbinnen moet worden gewerkt.
Een dierenarts moet over adequate kerncompetenties beschikken die specifiek zijn voor de
betreffende soorten of groepen van soorten (en daarbij horende praktijken), bv. op het gebied
van proefdiergeneeskunde en proefdierwetenschap, met inbegrip van relevante vaardigheden
die niet opgenomen zijn in het normale veterinaire curriculum.
Bijkomende opleidingsbehoeften moeten worden afgebakend op grond van de activiteiten
van de inrichting (bv. de soorten waarmee wordt gewerkt en het soort van activiteiten, zoals
activiteiten als fokker/leverancier of gebruiker).
Door de nodige bijkomende opleiding modulair aan te pakken en maatwerk te bieden kan de
efficiëntie ervan worden verhoogd, en kan worden verzekerd dat de competenties passen bij
de noden van de inrichting en van de dierenarts.
Kerncompetenties moeten bij voorkeur worden verworven vooraleer men de rol van
aangewezen dierenarts opneemt, of zo spoedig mogelijk daarna.
De aangewezen dierenarts moet een opleiding hebben voltooid in de volgende modules:
module 1 – "Nationale wetgeving" met aanvullende leerresultaten zoals
beschreven in module 24 (24.1 - 24.5);
module 9 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 2) met aanvullende
leerresultaten zoals beschreven in Module 24 (24.6 - 24.12);
module 10 – “Het ontwerp van procedures en projecten”;
33
module 50 - “Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)”;
module 24 – “Aangewezen dierenarts”.
Permanente bij- en nascholing
Aangewezen dierenartsen zijn verantwoordelijk voor de eigen voortdurende ontwikkeling die
past bij hun werk en die hen toelaat hun vaardigheden te behouden en verder te ontwikkelen.
Aangewezen dierenartsen moeten ook rekening houden met de minimumeisen inzake
permanente bij- en nascholing die in het land waar zij werken door de regelgevende instanties
voor diergeneeskunde worden gesteld.
Verschillende activiteiten kunnen in aanmerking komen als permanente bij- en nascholing,
zoals conferenties, literatuur, formele opleidingen, bezoeken ter plaatse, stages, congressen
en interactie met collega's. In sommige gevallen kan de aangewezen dierenarts ervoor kiezen
permanente bij- en nascholing deel uit te laten maken van een loopbaandpad dat leidt tot
aanvullende kwalificaties, zoals een certificaat in proefdiergeneeskunde (bv. CertLAS in het
Verenigd Koninkrijk), een nationaal diploma in proefdiergeneeskunde (bv. Fachtierarzt für
Versuchstiere in Duitsland) of een ECLAM-diploma (European College of Laboratory
Animal Medicine).
Aangewezen dierenartsen dienen hun eigen permanente bij- en nascholing te documenteren.
Gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding
Omdat scholing en opleiding verschillende bekommernissen inzake het gebruik van dieren
met zich meebrengen is het nuttig een onderscheid te maken tussen beiden. Scholing heeft
hoofdzakelijk het bijbrengen van algemene beginselen en van kennis tot doel (bv. inzake
verdoving); opleiding richt zich voornamelijk op het aanleren van praktische vaardigheden7.
Voor het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding, waarbij bij het dier pijn,
lijden, angst of blijvende schade kan worden veroorzaakt (zoals beschreven in artikel 3, lid 1)
moet een vergunning worden verleend.
Lidstaten staan het gebruik van dieren in erg verschillende mate toe en geven daarbij uiting
aan erg uiteenlopende standpunten, gaande van routinematig gebruik voor het verwerven van
vaardigheden tot slechts uitzonderlijk gebruik onder zeer specifieke omstandigheden.
Onder alle omstandigheden echter moet een weloverwogen en gestructureerde aanpak
bestaan van het gebruik van dieren voor scholing en opleiding. Het gebruik van alternatieve
strategieën moet ten volle worden onderzocht, en bij elk verzoek tot het gebruik van levende
dieren moeten specifieke doelstellingen en duidelijk omschreven voordelen worden
voorgelegd.
7 Article 5, onder f) van Richtlijn 2010/63/EU heeft het over opleiding "voor het verwerven, op peil houden of
verbeteren van beroepsvaardigheden”.
34
In de gevallen waarin het gebruik van levende dieren kan worden gerechtvaardigd en een
vergunning kan worden afgeleverd worden vaak andere beperkingen opgelegd met als doel
de aantallen of het lijden te minimaliseren – bijvoorbeeld door enkel “lichte” procedures toe
te laten, of hergebruik van dieren onder terminale verdoving.
De uiteenlopende opvattingen over het gebruik van dieren voor opleiding heeft ertoe geleid
dat wetenschappers uit een lidstaat die het gebruik van dieren voor scholing en opleiding
beperkt, opleidingen volgen in een andere lidstaat, specifiek met als doel dieren te kunnen
gebruiken om manuele vaardigheden te ontwikkelen. Als voorbeeld hiervan werd het
aanleren van vaardigheden inzake het overbrengen van embryo's aangehaald, als onderdeel
van een programma van genetische wijziging.
Het zou ideaal zijn indien er binnen de EU een consensus zou bestaan over de
omstandigheden waaronder het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding
noodzakelijk is en indien er op vergelijkbare wijze gereageerd zou worden op verzoeken om
levende dieren te gebruiken.
In dat verband moet worden opgemerkt dat het aannemen van de richtlijn inhoudt dat het
aanvaardbaar wordt geacht dat in de EU dieren worden gebruikt voor hoger onderwijs en
voor opleiding die het verkrijgen, onderhouden of verbeteren van beroepsvaardigheden als
doel heeft. De discussie richt zich daarom niet op de vraag of het gebruik van dieren
gerechtvaardigd is, maar onder welke omstandigheden dat het geval is.
Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor scholing
Over het gebruik van levende dieren voor scholing wordt verschillend gedacht. In veel
lidstaten komt het steeds minder vaak voor dat dieren voor dit doel worden gebruikt. Indien
men er in sommige instellingen in slaagt te onderwijzen zonder levende dieren te gebruiken
(bv. in vele medische faculteiten), dan moet men zich de vraag stellen waarom dit elders niet
mogelijk zou zijn. Bovendien worden er op dit vlak voortdurend en in toenemende mate
nieuwe alternatieve leermethoden en -strategieën ontwikkeld en beschikbaar gesteld.
De aanvrager dient de context waarin dieren nodig zijn in detail te beschrijven en dient uit te
leggen welke alternatieven werden overwogen en waarom deze zijn verworpen, welke
specifieke educatieve doelstellingen bereikt zouden moeten worden en hoe de aanvrager zal
bepalen of deze zijn bereikt.
De aanvrager moet ook uitleggen waarom waarnemingen en het gebruik van gegevens uit
lopende wetenschappelijke procedures binnen de inrichting niet kunnen worden gebruikt om
de principes te demonstreren.
Bij het beoordelen van projectaanvragen voor educatieve doeleinden kunnen bijvoorbeeld de
volgende educatieve voordelen worden overwogen
de noodzaak om de veranderlijkheid van reacties bij levende proefdieren te begrijpen
en aan te leren;
contextuele verwerving van kennis in een specifieke wetenschappelijke omgeving;
35
mogelijkheden voor studenten om te worden 'blootgesteld', als basis om een standpunt
over de kwestie te formuleren.
Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor opleiding
Het gebruik van levende dieren voor het aanleren van beroepsvaardigheden werd afzonderlijk
besproken.
In tegenstelling tot het gebruik van dieren voor scholing is het gebruik voor opleiding
makkelijker te rechtvaardigen.
Opleiding met behulp van levende dieren moet worden beperkt tot diegenen die zich in een
fase van hun loopbaanontwikkeling bevinden waar het gebruik van dieren noodzakelijk wordt
geacht – voor diegenen die
zullen werken met dieren;
dieren zullen gebruiken bij wetenschappelijke projecten en
dieren moeten gebruiken om chirurgische vaardigheden te ontwikkelen voor klinische
doeleinden.
Projectaanvragen en evaluaties voor het gebruik van dieren voor scholing en opleiding
Alle aanvragen voor het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding moeten
zorgvuldig worden beoordeeld om te verzekeren dat het gebruik van dieren van essentieel
belang is om te voldoen aan de doelstellingen van de scholing of de opleiding, en dat geen
enkele alternatieve strategie zou volstaan.
Waar het gebruik van dieren wordt voorgesteld moet de aanvraag uiteenzetten hoe de dieren
passen in het algemene scholings- of opleidingsprogramma. In het "consensusdocument over
projectevaluatie en beoordeling achteraf"8 zijn een aantal vooraf geformuleerde vragen voor
het opmaken van een aanvraagmodel opgenomen, met als doel de nodige informatie te
verkrijgen.
Algemeen gesproken wordt een getrapte aanpak gehanteerd waarbij eerst niet-dierlijke
alternatieven worden gebruikt, dan wordt gewerkt met kadavers, en tenslotte met levende
dieren.
1. Geen gebruik van dieren
Theorie
Demonstratie van procedures en technieken (of fysiologische reacties) met behulp
van bv. foto's, video's, interactieve audiovisuele middelen
Directe waarneming van een deskundig persoon die de procedure uitvoert in het
kader van een bestaand onderzoek
Oefenen van technische en praktische vaardigheden op “simulatoren”
8 http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/project_evaluation/nl.pdf
36
2. Gebruik van kadavers
3. Gebruik van levende dieren
a. Terminale (verdoofde) dieren
Het gebruik van het dier voor meer dan één techniek wordt
aanbevolen, omdat het letsel voor het dier hetzelfde zal zijn
b. Gebruik van dieren bij bewustzijn
Indien de procedure de onderzoeksresultaten niet beïnvloedt of geen
belangrijke impact heeft op de ernst, dan kunnen bij de opleiding
dieren worden gebruikt binnen een bestaande studie
Opleiding moet altijd starten met het aanleren van de juiste technieken
voor het hanteren van de betrokken soort
Bij het ontwikkelen van manuele vaardigheden mogen cursisten enkel overgaan tot het
gebruik van levende dieren nadat zij een voldoende geschiktheid hebben aangetoond met
behulp van een simulator of een kadaver.
Indien projectevaluatie wordt uitgevoerd voor doeleinden van scholing of training moet de
getrapte aanpak deel uitmaken van een systematische beoordeling. Ook moet aandacht
worden besteed aan
het type van cursisten – de vereiste vaardigheden en een aanduiding dat deze zullen
worden gebruikt;
de herkomst van de dieren die zullen worden gebruikt – bv. dieren op overschot; dieren
uit voltooide onderzoeken waarop nog geen euthanasie is toegepast.
Er wordt echter ook erkend dat een persoon voldoende rechtstreekse ervaring met het
uitvoeren van een procedure moet hebben vooraleer hij of zij helemaal bekwaam kan zijn.
Daarom moet een passende structuur voor toezicht en het beoordelen van bekwaamheid
bestaan om te verzekeren dat tijdens dat proces bij de dieren geen onnodige pijn, lijden,
ongemak of blijvende schade wordt veroorzaakt.
Aanvaardbare “schade” in het kader van scholing of opleiding
De ernst van de procedures moet worden beperkt tot “terminaal” of “licht”.
Er wordt echter ingezien dat er zeldzame, goed gerechtvaardigde uitzonderingen kunnen
worden toegestaan op deze algemene regel.
Voorbeelden van dergelijke uitzonderingen zijn
een chirurg die het implanteren van een toestel oefent, waarbij het belangrijk kan
zijn het succes tijdens de herstelfase te evalueren;
het voorbereiden van pedagogisch materiaal dat het toekomstig gebruik van
levende dieren kan vervangen.
37
Uitzonderingen moeten steeds geval per geval worden beoordeeld, waarbij voldoende
aandacht moet worden besteed aan de schade, de voordelen en de educatieve waarde van
het voorgestelde werk.
Omdat dieren bij scholing en opleiding vaak meerdere malen worden gebruikt moet in het
bijzonder aandacht worden besteed aan de cumulatieve effecten van technieken die op
zich als licht ernstig of niet ernstig worden beschouwd, maar die, wanneer zij worden
gecombineerd of meer dan één keer worden toegepast, ernstiger kunnen zijn.
Het belang en de beschikbaarheid van deskundig toezicht kan niet genoeg benadrukt
worden. Deze aspecten moeten specifiek worden besproken en geëvalueerd bij
voorstellen voor projecten waarbij levende dieren worden gebruikt voor scholing en
opleiding.
De overgang van “opleiding” naar “werken onder toezicht”
Een van de belangrijkste argumenten voor het gebruik van levende dieren voor opleiding is
dat moet worden verzekerd dat, wanneer iemand een procedure uitvoert, dit kundig gebeurt,
zonder dat een slechte beheersing van de techniek de wetenschappelijke resultaten negatief
kan beïnvloeden.
Dit geldt niet voor alle studies, bijvoorbeeld het afnemen van bloed voor in vitro-onderzoek –
waar het wetenschappelijk resultaat niet negatief kan worden beïnvloed maar er toch een
potentieel gevaar voor schadelijke gevolgen op het vlak van welzijn bestaat.
Omdat de tijd die mensen nodig hebben om bekwaamheid te verwerven per individu verschilt
kunnen geen algemene regels worden vastgesteld die bijvoorbeeld bepalen hoeveel dieren
voor opleiding moeten worden gebruikt voordat wetenschappelijke procedures onder toezicht
kunnen worden uitgevoerd. Dit benadrukt nogmaals het belang van een goed geïntegreerd
programma van opleiding, toezicht en beoordeling van bekwaamheid. Indien personen voor
de eerste keer wetenschappelijke procedures uitvoeren dient dit onder toezicht te gebeuren.
Daarbij dient de supervisor de vaardigheid van de persoon in beschouwing te nemen en
aandacht te hebben voor de potentiële gevolgen van een slechte techniek op de wetenschap en
het dierenwelzijn.
38
Bijlage I
Modules en de bijbehorende leerresultaten
Deel 1: Modulaire structuur
Dit document is bedoeld om aan de lidstaten en aan iedereen die betrokken is bij de
verzorging en het gebruik van dieren in de zin van Richtlijn 2010/63/EU richtsnoeren aan te
reiken inzake de minimale aanbevolen opleidingsvereisten in het kader van die richtlijn
(artikel 23 en bijlage V van Richtlijn 2010/63/EU). Het is de bedoeling om de ontwikkeling
mogelijk te maken van een kader voor scholing en opleiding binnen de EU dat praktische
vaardigheden, opleiding en permanente bij- en nascholing omvat waardoor de bekwaamheid
van het personeel wordt verzekerd en het vrije verkeer van werknemers binnen en tussen de
lidstaten makkelijker wordt gemaakt.
Omdat opleiding aan moet sluiten bij behoeften wordt hier een modulaire structuur
voorgesteld met bijhorende leerresultaten. Het is belangrijk erop te wijzen dat dit document
gaat over resultaten, eerder dan over processen, en dat het niet de bedoeling is iets voor te
schrijven. Opleiders kunnen zelf de inhoud van de opleiding, de gebruikte materialen en de
methodes bepalen, om zo de leerresultaten te bereiken op een manier die aangepast is aan hun
eigen nationale, lokale, institutionele, individuele of collectieve vereisten. Er kan naar eigen
inzicht bijkomende informatie worden opgenomen om zo de opleiding af te stemmen op
individuele behoeften.
1) Modulaire structuur
De hier voorgestelde modules omvatten wat beschouwd wordt als de
minimumopleidingseisen voordat iemand een functie (A tot en met D) uit kan oefenen9 en
enkele aanvullende modules die nodig zijn voor het uitoefenen van specifieke taken, zoals
chirurgie. Er wordt onderkend dat opleiding in sommige hierna beschreven gevallen een
praktische dimensie heeft, waarbij werk moet worden verricht onder toezicht. Hoewel elke
module afzonderlijk kan worden geleverd is het de bedoeling dat organisatoren van
opleidingen verschillende modules combineren om opleidingen te creëren die geschikt zijn
voor een specifieke functie of tegemoetkomen aan specifieke opleidingsbehoeften.
De modules kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën (zie onderstaande tabel):
1. Kernmodules vormen de theoretische basisopleiding voor alle medewerkers die een van
de functies (A tot en met D) uit artikel 23 uitoefenen. Voor de functies A, B, C en D is het
voltooien van alle kernmodules een vereiste; voor functie D werd een optionele alternatieve
opleiding op maat ontwikkeld (zie hieronder). Dit omvat module 1 met betrekking tot
nationale wetgeving.
2. Functiespecifieke (vereiste) modules vullen de kernmodules aan om aan de
minimumopleidingseisen voor een specifieke functie te voldoen.
9 Functies volgens artikel 23, lid 1: A: het uitvoeren van procedures op dieren; B: het opzetten van projecten en
procedures; C: het verzorgen van dieren; D: het doden van dieren
39
De opleidingseisen voor functie D (het doden van dieren) kunnen worden vervuld door het
vervolledigen van de kernmodules en de functiespecifieke modules, of door het volgen van
een alternatieve module op maat waarin de noodzakelijke leerresultaten uit de betreffende
kernmodules en functiespecifieke modules zijn opgenomen (module 6.3 in onderstaande
tabel).
3. Aanvullende en taakspecifieke modules –- met het oog op het in overeenstemming
brengen van opleiding met wat vereist is, bieden aanvullende taakspecifieke “indien nodig”-
modules aanvullende opleiding aan personen die binnen een functie specifieke taken of
procedures moeten uitvoeren. Zij zijn dus niet voor iedereen relevant. De hier beschreven
taakspecifieke modules hebben betrekking op opleiding die nodig is voor brede categorieën
van taken (bv. geavanceerde verdoving voor chirurgische procedures – zie module 21 hierna),
maar ook voor andere taken vermeld in de richtlijn, zoals in de artikelen 24, 25 en 38.
Soortspecifieke opleiding: na het met succes afronden van de basisopleiding voor een soort
of groep van soorten kunnen vaardigheden worden verworven die betrekking hebben op
andere soorten. Daartoe moet blijk worden gegeven van het bereiken van leerresultaten voor
de nieuwe soorten binnen dezelfde module. Om de leerresultaten te behalen die nodig zijn
voor de nieuwe soorten is het echter niet altijd nodig om alle onderdelen van de
basisopleiding te herhalen. Het is aan de aanbieders van modules om geval per geval te
bepalen welke leerresultaten nodig zijn voor de nieuwe soorten.
Kernmodules - functies A, B, C & D
1 Nationale wetgeving
2 Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1)
3.1 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch)
4 Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch)
5 Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek
6.1 Humane methoden voor het doden (theoretisch)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie A
3.2 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch)
7 Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch)
8 Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie B
7 Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch)
9 Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2)
10 Opzetten van procedures en projecten (niveau 1)
11 Opzetten van procedures en projecten (niveau 2)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie C
3.2 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch)
40
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie D
3.2 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch)
6.2 Humane methoden voor het doden (vaardigheden)
Als alternatief
6.3 Zelfstandige Module voor functie D (uitsluitend)
Aanvullende taakspecifieke modules
20 Verdoving voor eenvoudige procedures
21 Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
22 Beginselen van de chirurgie
23 Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking
24 Aangewezen dierenarts
25 Projectbeoordelaar
Andere aanvullende Modules
50 Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die krachtens de
richtlijn specifieke rollen vervullen
51 Informatievoorziening en -opvraging
Deel 2: Leerresultaten
Leerresultaten die worden uitgedrukt in meetbare werkwoorden (zie bijlage) helpen de kennis
en de vaardigheden te bepalen die de deelnemers moeten hebben op het moment dat de
leerresultaten worden beoordeeld.
Ten eerste werd een redelijk gedetailleerde lijst nuttig geacht voor de organisatoren van
opleidingen, maar er zij echter opnieuw op gewezen dat deze lijst niet de bedoeling heeft iets
voor te schrijven.
Ten tweede moet worden opgemerkt dat de meetbare werkwoorden die in dit document
worden gebruikt weliswaar nuttig zijn bij het beschrijven van de verschillende relevante
onderwerpen, maar dat zij in de meeste gevallen met eenvoudige termen zoals “kennis” of
“begrip” worden uitgedrukt. Er valt echter veel voor te zeggen dat modern onderwijs waar
mogelijk verder zou moeten gaan en het kritisch denken aan moet moedigen (bv. evalueren –
zie de hiërarchie van meetbare werkwoorden in de bijlage). We sporen de organisatoren van
opleidingen dan ook aan om “diepgaand leren” reeds vanaf de basisopleiding aan te
moedigen, eerder dan het loutere reproduceren van feiten of nabootsen van acties (voor
voorbeelden, zie de bijlage).
Er wordt erkend dat het verwerven van praktische leerresultaten anders kan verlopen dan het
verwerven van leerresultaten die gebaseerd zijn op theorie of kennis. Indien er geen risico
bestaat dat pijn, lijden, angst of blijvende schade bij de dieren wordt veroorzaakt kan de
cursist onder toezicht werken vooraleer bevestigd wordt dat hij of zij de leerresultaten heeft
41
bereikt. Omdat bij wetenschappelijke procedures het risico bestaat op pijn, lijden, angst of
blijvende schade mogen alleen de verzorging van dieren en de houderij (functie C) onder
toezicht en alvorens de leerresultaten zijn behaald, worden uitgevoerd.
In alle andere gevallen moeten de leerresultaten van een module eerst worden behaald in
overeenstemming met de overeengekomen slaagcriteria zoals deze door de aanbieder van de
opleiding zijn bepaald, vooraleer de persoon onder toezicht mag werken. Dit zou ertoe
moeten leiden dat het onderwerp voldoende goed begrepen wordt om te verzekeren dat er
tijdens het werken onder toezicht geen onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade
worden veroorzaakt.
Het is belangrijk erop te wijzen dat het behalen van deze leerresultaten niet betekent dat de
cursist praktische bekwaamheid heeft verworven. Bekwaamheid en bedrevenheid10 worden
bereikt door de praktische toepassing van verworven kennis en door ervaring die wordt
opgedaan bij het uitoefenen van de functie. Bedrevenheid wordt apart beoordeeld, los van de
leerresultaten.
Deel 3: modules
Om het invoegen van nieuwe modules mogelijk te maken worden de modules als volgt
genummerd:
1 – 19 - kernmodules en functiespecifieke modules, voor de taken vermeld in
artikel 23
20 – 49 - modules die verband houden met taken en aanvullende vaardigheden
50 en daarboven - andere aanvullende modules
10
Bekwaamheid: de combinatie van kennis, vaardigheden en gedrag die worden gebruikt om prestaties te
verbeteren (een breed begrip waarbij rekening wordt gehouden met vaardigheden, kennis en ervaring);
Bedrevenheid: het vermogen van een persoon om een taak naar behoren uit te voeren (een nauwere begrip, met
de nadruk op een activiteit of taak).
42
LIJST VAN MODULES
1 Nationale wetgeving K
2 Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) K
3.1 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch) K
3.2 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) F
4 Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch) K
5 Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek K
6.1 Humane methoden voor het doden (theoretisch) K
6.2 Humane methoden voor het doden (vaardigheden) F
6.3 Humane methoden voor het doden - alternatieve zelfstandige module voor functie
D F
7 Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch) F
8 Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden) F
9 Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2) F
10 Opzetten van procedures en projecten (niveau 1) F
11 Opzetten van procedures en projecten (niveau 2) F
20 Verdoving voor eenvoudige procedures T
21 Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures T
22 Beginselen van de chirurgie T
23 Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking T
24 Aangewezen dierenarts T
25 Projectbeoordelaar T
50 Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die krachtens de
richtlijn specifieke rollen vervullen O
51 Informatievoorziening en -opvraging O
K: kern; F: functiespecifiek; T: taalspecifiek; O: overige
43
Module 1: Nationale wetgeving [Nationaal - Kern]
Deze module reikt het vereiste inzicht aan in de nationale en internationale wet- en regelgeving die
van toepassing is op het opzetten en beheren van projecten waarbij dieren betrokken zijn en van de
wettelijke verantwoordelijkheden van de betrokken personen (i.e. diegenen die procedures op dieren
uitvoeren, projecten en procedures opzetten, dieren verzorgen of dieren doden). Andere relevante
wetgeving kan inbegrepen zijn.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
1.1. de nationale en Europese wetgeving en richtsnoeren die van toepassing zijn op het gebruik
van dieren voor wetenschappelijke doeleinden, en in het bijzonder op de werkzaamheden van
diegenen die wetenschappelijke procedures uitvoeren waarbij dieren betrokken zijn, te
identificeren en te beschrijven;
1.2. de daarmee in verband staande wetgeving inzake dierenwelzijn te identificeren en te
beschrijven;
1.3 de machtiging te beschrijven die nodig is vooraleer iemand als gebruiker, fokker of
leverancier van proefdieren op kan treden, en met name de machtiging die nodig is voor
projecten en (indien van toepassing) personen;
1.4. een opsomming te geven van informatie- en ondersteuningsbronnen aangaande nationale
wetgeving;
1.5. de rol van de personen vermeld in de artikelen 24, 25 en 26 van Richtlijn 2010/63/EU te
beschrijven, samen met hun wettelijke taken en andere verantwoordelijkheden die zij op grond
van nationale wetgeving hebben;
1.6. de rol en verantwoordelijkheden te beschrijven van de plaatselijke instanties voor
dierenwelzijn en van het nationale comité ter bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt;
1.7. aangeven wie er binnen een inrichting verantwoordelijk is voor de naleving en hoe deze
verantwoordelijkheid kan worden uitgeoefend (bv. via de plaatselijke instantie voor
dierenwelzijn);
1.8. aan te geven op welk moment een procedure onderworpen is aan de nationale wetgeving
(minimumdrempel inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade);
1.9. aan te geven wie in eerste instantie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren waarop
procedures worden uitgevoerd;
1.10. een lijst op te maken van de soorten waarop Richtlijn 2010/63/EU en de nationale
wetgeving van toepassing zijn, met inbegrip van de respectieve ontwikkelingsstadia;
1.11. de omstandigheden aan te geven waarin dieren onder het toepassingsgebied van Richtlijn
2010/63/EU op humane wijze moeten worden gedood of moeten worden verwijderd uit het
onderzoek teneinde een diergeneeskundige behandeling te krijgen;
1.12. de wettelijke controle op het doden van dieren die gefokt of gebruikt zijn voor
wetenschappelijke procedures te beschrijven.
44
Module 2: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) [Kern]
Deze module bevat begeleiding en informatie die personen die werken met dieren in staat stelt de
ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren
in wetenschappelijke procedures en, waar van toepassing, met hun eigen werkprogramma, te
identificeren, te begrijpen en er passend mee om te gaan. Hij bevat de nodige informatie opdat de
grondbeginselen van de drie V's begrepen worden en in de praktijk kunnen worden gebracht.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
2.1. onderscheiden visies in de samenleving aangaande het gebruik van dieren voor
wetenschappelijke doeleinden te beschrijven en de noodzaak in te zien om deze te respecteren.
2.2. de verantwoordelijkheid van de mens bij het werken met proefdieren te beschrijven en het
belang in te zien van een respectvolle en humane houding ten opzichte van het werken met
dieren tijdens onderzoek.
2.3. ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn in hun eigen werk te identificeren
en zich bewust te zijn van en na te kunnen denken over de gevolgen van hun eigen handelingen.
2.4. in te zien dat de naleving van ethische beginselen op de lange termijn bij kan dragen tot een
brede aanvaarding van en vertrouwen in wetenschappelijk onderzoek.
2.5. te beschrijven hoe de wet is gebaseerd op een ethisch kader dat vereist dat (1) de schade
wordt afgewogen tegen de voordelen van een project (de schade-batenanalyse) (2) de drie V's
in de praktijk worden gebracht teneinde de schade te beperken en de voordelen te
maximaliseren en (3) goede praktijken inzake dierenwelzijn worden gepropageerd.
2.6. het belang van de drie V's als uitgangspunt bij het gebruik van dieren voor
wetenschappelijke doeleinden te beschrijven en te bespreken.
2.7. uit te leggen wat de 'vijf vrijheden' zijn en hoe deze van toepassing zijn op proefdieren.
2.8. het concept van schade aan dieren te beschrijven, met inbegrip van vermijdbaar en
onvermijdbaar lijden, direct lijden, incidenteel lijden en gecumuleerd lijden.
2.9. het systeem van indeling naar ernst te beschrijven en voorbeelden te geven van elke
categorie; gecumuleerde ernst en de mogelijke gevolgen voor de indeling naar ernst te
beschrijven.
2.10. de voorschriften inzake het hergebruik van dieren te beschrijven.
2.11. het belang van goede praktijken inzake het welzijn van dieren te beschrijven, met inbegrip
van het effect ervan op wetenschappelijke resultaten en van de maatschappelijke en morele
redenen.
2.12. de noodzaak van een zorgcultuur en de manier waarop een individu daartoe kan bijdragen
te beschrijven.
2.13. de relevante informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de
praktijk brengen van de drie V's te beschrijven.
2.14. verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids, Go3R) en
zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses) te kennen.
45
Module 3.1: Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch) [Kern]
Deze module biedt een inleiding tot de basisprincipes van diergedrag, zorg, biologie en houderij. Het
bevat informatie die betrekking heeft op anatomie en fysiologische kenmerken, met inbegrip van
voortplanting, gedrag en routinematige houderij en verrijking. Het is niet bedoeld om verder te gaan
dan de algemene achtergrondinformatie die iemand nodig heeft om te kunnen werken onder toezicht.
Na het voltooien van deze module dient praktische opleiding onder toezicht te zorgen voor de nodige
deskundigheid en vaardigheden om de specifieke functie uit te oefenen. Vanzelfsprekend zullen de
vereisten voor de praktische opleiding verschillen naargelang de functie.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
3.1.1. een basiskennis van de anatomie, fysiologie, de voortplanting en het gedrag van de
betrokken soort aan te tonen;
3.1.2. gebeurtenissen te herkennen en te beschrijven die mogelijk lijden kunnen veroorzaken,
met inbegrip van verwerven, transport, huisvesting, houderij en procedures (op een elementair
niveau);
3.1.3. aan te geven hoe goed welzijn goede wetenschap kan bevorderen, bv. uit te kunnen
leggen hoe het resultaat van de procedures kan worden beïnvloed indien er niet aan de
biologische en ethologische behoeften wordt voldaan;
3.1.4. aan te geven hoe houderij en verzorging een invloed kunnen hebben op het resultaat van
experimenten en op het aantal dieren dat nodig is, bv. hoe de plaats in de ruimte het resultaat
beïnvloedt;
3.1.5. de voedingsbehoeften van de betreffende diersoort en de manier waarop eraan kan
worden voldaan uit te leggen;
3.1.6. het belang, zowel voor de diersoort als voor de wetenschap, van een verrijkte omgeving
te beschrijven, met inbegrip van contact met andere dieren en mogelijkheden om te bewegen, te
rusten en te slapen;
3.1.7. indien dat relevant is voor de soort, in te zien dat er verschillende rassen bestaan met
verschillende karakteristieken, en dat dit van invloed kan zijn het dierenwelzijn en op de
wetenschap;
3.1.8. indien dat relevant is voor de soort, in te zien dat wijzigingen in het genoom het fenotype
op onverwachte en subtiele manieren kunnen beïnvloeden, en dat het belangrijk is dergelijke
dieren zorgvuldig op te volgen;
3.1.9. nauwkeurige, volledige gegevens over dieren gehouden in de proefdierinrichting bij te
houden en te interpreteren, inclusief het dierenwelzijn;
46
Module 3.2: Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) [Functiespecifiek
voor functies A, C en D]
3.2.1. In staat zijn om op een rustige manier, met vertrouwen en met inlevingsvermogen een dier
te benaderen, vast te houden en ermee om te gaan en het daarna terug in de kooi of het hok te
plaatsen, zodat bij het dier geen leed of schade wordt veroorzaakt.
47
Module 4: Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch)
[Kern]
Deze module reikt informatie aan over verschillende aspecten van diergezondheid, zorg en beheer,
met inbegrip van zorg voor de omgeving, veehouderijpraktijken, voeding, gezondheid en ziekte. Het
omvat ook de relevante elementaire leerresultaten inzake persoonlijke gezondheid en zoönose.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
4.1. geschikte routines en veehouderijpraktijken te beschrijven voor het onderhoud van, de zorg
voor en het welzijn van verschillende dieren die voor onderzoek worden gebruikt, met inbegrip
van kleine proefdieren en, waar van toepassing, grote diersoorten;
4.2. de adequate omstandigheden inzake de omgeving en leefruimte van proefdieren te
beschrijven, en te beschrijven hoe de omstandigheden moeten worden opgevolgd en wat de
gevolgen voor de dieren zijn van een ongeschikte omgeving;
4.3. in te zien dat wijzigingen in of verstoringen van het bioritme of de licht-donkercyclus een
invloed kunnen hebben op dieren;
4.4. de biologische gevolgen van acclimatisering, gewenning en africhting te beschrijven;
4.5. te beschrijven hoe de proefdierinrichting zo is opgezet dat de gezondheid van de dieren en
de waarde van de wetenschappelijke procedures in stand worden gehouden;
4.6. te beschrijven hoe aan de proefdieren water en het juiste voer moeten worden verstrekt,
met inbegrip van de inkoop, de opslag en het aanreiken van passend voer en water;
4.7. een overzicht te geven van en inzicht tentoon te spreiden in de manieren voor een
passende, veilige en humane behandeling, geslachtsbepaling en in bedwang houden van een of
meer met name genoemde soorten voor gebruikelijke wetenschappelijke procedures;
4.8. verschillende methoden voor het merken van individuele dieren op te noemen en de
voordelen en nadelen van elke methode aan te geven;
4.9. de potentiële gezondheidsrisico's in de proefdierinrichting te vermelden, met inbegrip van
specifieke factoren die ziekte in de hand werken en die relevant kunnen zijn; de beschikbare
methoden op te noemen voor het handhaven van een passende gezondheidstoestand (met
inbegrip van het gebruik van afsluitingen, verschillende inperkingsniveaus en het gebruik van
verklikkerdieren indien relevant voor de soort);
4.10. passende fokprogramma's te beschrijven;
4.11. te beschrijven op welke manier genetisch gewijzigde dieren voor wetenschappelijk
onderzoek kunnen worden gebruikt en waarom het belangrijk is nauwkeurig toezicht te houden
op dergelijke dieren;
4.12. een overzicht te geven van de juiste procedures voor het waarborgen van de gezondheid,
het welzijn en de verzorging van dieren tijdens het transport;
4.13. mogelijke gevaren van contact met proefdieren voor de menselijke gezondheid op te
sommen (met inbegrip van allergie, kwetsuren, infectie en zoönose) en aan te geven hoe deze
kunnen worden voorkomen.
48
Module 5: Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek [Kern]
Deze module laat mensen toe de normale toestand en het normale gedrag van proefdieren te
herkennen en stelt hen in staat een onderscheid te maken tussen een dier in normale toestand en een
dier dat tekenen vertoont van pijn, lijden of angst, die het gevolg zouden kunnen zijn van factoren
zoals de omgeving, de houderij of experimentele protocollen. Het biedt tevens informatie over de
indeling naar ernst, gecumuleerde ernst en het gebruik van humane eindpunten.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
5.1. normaal of wenselijk gedrag en voorkomen van individuele dieren te herkennen, gelet op de
specifieke soort, de omgeving en de fysiologische status;
5.2. abnormaal gedrag en tekenen van ongemak, pijn, lijden of angst zowel als van welzijn te
herkennen, en de principes te kennen van hoe pijn, lijden en angst kunnen worden aangepakt;
5.3. de beschikbare manieren voor het nagaan en optekenen van het dierenwelzijn (bv.
scorebladen) en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden, te bespreken;
5.4. te beschrijven wat een humaan eindpunt is en de criteria voor het vaststellen van humane
eindpunten te identificeren; de maatregelen te beschrijven die moeten worden genomen wanneer
een humaan eindpunt wordt bereikt en mogelijke opties in overweging te nemen om methodes te
verfijnen zodat het eindpunt kan worden vervroegd;
5.5. de in de richtlijn gebruikte indeling naar ernst te beschrijven en voorbeelden te geven van
elke categorie; cumulatieve ernst en de mogelijke gevolgen voor de indeling naar ernst te
verklaren;
5.6. de omstandigheden te beschrijven waarin verdoving of pijnstilling noodzakelijk kan zijn om
pijn, lijden, angst of blijvende schade te minimaliseren;
49
Module 6: Humane methoden voor het doden
6.1: Humane methoden voor het doden (theoretisch) [Kern]
Deze module biedt informatie over de beginselen van het op humane wijze doden en over de
noodzaak om te allen tijde beroep te kunnen doen op iemand die een dier indien nodig snel en op
humane wijze kan doden. De module bevat informatie over en beschrijvingen van de verschillende
methoden die ter beschikking staan, nadere bijzonderheden inzake de soorten waarvoor deze
methoden geschikt zijn, en informatie die cursisten helpt de toegestane methoden met elkaar te
vergelijken en te bepalen hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
6.1.1. de beginselen van het humaan doden te beschrijven (bv. wat is “een goede dood”).
6.1.2. de verschillende methoden te beschrijven waarop de betreffende dieren mogen worden
gedood, alsook de mogelijke invloed van verschillende methoden op de wetenschappelijke
resultaten en hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen.
6.1.3. uit te leggen waarom te allen tijde beroep moet kunnen worden gedaan op iemand die
vaardig is in het doden van dieren (een verzorger of iemand die procedures uitvoert).
6.2: Humane methoden voor het doden (vaardigheden)
[Functiespecifiek voor functie D; aanvullende taakspecifieke module voor de functies A en C,
indien nodig]
Deze module biedt een praktische opleiding op grond van de informatie en beginselen uit module 6.1
en omvat praktisch onderricht in de voor de diersoort geschikte methoden en in de juiste methode
waarop de dood moet worden bevestigd.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
6.2.1. op een kundige en humane wijze euthanasie uit te voeren, met gebruik van voor het
proefdier passende technieken.
6.2.2. aan te tonen hoe de dood wordt bevestigd en hoe kadavers moeten worden verwerkt of
anderszins moeten worden verwijderd.
50
6.3: Humane methoden voor het doden - alternatieve zelfstandige module voor diegenen die
uitsluitend functie D uitoefenen
Deze module is ontworpen voor diegenen die uitsluitend functie D uitoefenen en is een noodzakelijke
voorwaarde voor deze functie. Voor diegenen die enkel betrokken zullen zijn bij het op humane wijze
doden van dieren kan deze module worden gegeven in plaats van een aantal andere modules. Deze
module combineert de leerresultaten van de module over wetgeving, ethiek en de drie V's met de
praktische behandeling van dieren, veilige werkmethoden en de theoretische en praktische elementen
van de modules over humaan doden.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
(i) Wetgeving, drie V's en ethiek (i.e. onderdeel van modules 1 en 2)
6.3.1. het wetgevend kader met betrekking tot het wetenschappelijk gebruik van dieren te
beschrijven, in het bijzonder de regels aangaande het humaan doden en het bevestigen van de
dood – met inbegrip van de rol van met naam genoemde personen en van de instantie voor
dierenwelzijn;
6.3.2. onderscheiden visies in de samenleving aangaande het gebruik van dieren voor
wetenschappelijke doeleinden en het humaan doden van dieren te onderkennen;
6.3.3. op de hoogte zijn van de ethische beginselen die aan de basis liggen van het gebruik van
dieren en van hun eigen rol in het bijdragen tot een 'zorgcultuur';
6.3.4. te vertellen hoe de drie V's kunnen worden toegepast op het humaan doden van dieren;
(ii) Soortspecifieke behandeling (i.e. onderdeel van module 3)
6.3.5. adequate technieken voor het veilig en competent behandelen van betreffende soorten te
demonstreren; op een rustige manier, met vertrouwen en met inlevingsvermogen een dier te
benaderen, vast te houden en ermee om te gaan en het daarna terug in de kooi of het hok te
plaatsen, zodat bij het dier geen leed of schade wordt veroorzaakt; het belang van een veilig en
correct transport van dieren uit te leggen;
6.3.6. normaal en abnormaal gedrag en de vereisten inzake gedrag van betreffende soorten te
beschrijven en strategieën voor het beperken van en reageren op pijn, lijden en angst te
onderkennen en te bespreken;
6.3.7. voor betreffende soorten een overzicht te geven van de elementaire biologische
behoeften en behoeften inzake houderij;
(iii) Veilige werkmethoden
6.3.8. het belang te bespreken van een juiste opslag van en omgang met chemicaliën die bij het
humane doden worden gebruikt en van het in stand houden van de hygiëne op de werkplek;
6.3.9. de juiste procedures te beschrijven voor het omgaan met accidentele blootstelling of
morsen;
6.3.10. de fundamentele hygiënevoorschriften te beschrijven en ze toe te passen op de
werkplek;
51
6.3.11. te vertellen over het belang van een juiste verwijdering van verschillende categorieën
afval (klinisch afval, gevaarlijk afval en gewoon afval) en passende strategieën te beschrijven;
6.3.12. uit te leggen hoe technische oplossingen in combinatie met persoonlijke
beschermingsmiddelen de blootstelling aan allergenen van proefdieren kan minimaliseren en
overgevoeligheid kan voorkomen;
6.3.13. klinische symptomen die gewoonlijk geassocieerd worden met een allergie voor
proefdieren te identificeren;
6.3.14. te beschrijven wat zoönose is en uit te leggen waarom contact met verschillende
soorten (met name met niet-menselijke primaten) een potentieel gevaar voor de menselijke
gezondheid vormt;
(iv) Soortspecifiek doden op humane wijze (modules 6.1 + 6.2)
6.3.15. de beginselen van het humaan doden te beschrijven (bv. wat is “een goede dood”);
6.3.16. de verschillende methoden te beschrijven waarop de betreffende dieren mogen worden
gedood, alsook de mogelijke invloed van verschillende methoden op de wetenschappelijke
resultaten (indien relevant) en hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen;
6.3.17. uit te leggen waarom te allen tijde beroep moet kunnen worden gedaan op iemand die
vaardig is in het doden van dieren (een verzorger of iemand die procedures uitvoert);
6.3.18. op een kundige en humane wijze euthanasie uit te voeren, met gebruik van voor het
proefdier passende technieken;
6.3.19. aan te tonen hoe de dood wordt bevestigd en hoe kadavers moeten worden verwerkt of
anderszins moeten worden verwijderd.
52
Module 7: Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch)
[Functiespecifiek voor functies A en B]
Deze module geeft een inleiding tot de theorie met betrekking tot eenvoudige procedures. Hij bevat
informatie over de passende methoden voor het behandelen en in bedwang houden en beschrijft de
met betrekking tot de soort aangewezen technieken voor injectie, dosering en het afnemen van stalen.
De informatie moet van dien aard zijn dat personen begrijpen wat van hen verwacht wordt vooraleer
zij onder toezicht verder worden opgeleid in de praktische aspecten van deze vaardigheden.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
7.1. geschikte methoden en beginselen voor het behandelen van dieren te beschrijven (met
inbegrip van methodes voor het manueel in bedwang houden en van het gebruik van beperkende
omgevingen);
7.2. de biologische impact van procedures en het in bedwang houden op de fysiologie te
beschrijven;
7.3. mogelijkheden voor het verfijnen van procedures en bedwang te beschrijven, bv. door middel
van training (gebruik van positieve versterking), gewenning en socialisatie van dieren;
7.4. technieken en procedures te beschrijven, met inbegrip van bijvoorbeeld technieken voor
injectie, het afnemen van stalen en dosering (routes, omvang, frequentie), wijziging van de
voeding, maagsonde, weefselbiopsie, gedragstesten, gebruik van metabole kooien;
7.5. te beschrijven hoe eenvoudige technieken worden uitgevoerd en het verband te leggen met de
voor de diersoort passende omvang en frequentie van de staal;
7.6. te beschrijven waarom het nodig is streng en consequent te zijn bij het uitvoeren van
wetenschappelijke procedures en de stalen juist te documenteren en te behandelen;
7.7. passende methoden voor het beoordelen van het dierenwelzijn in samenhang met de ernst van
de procedures te beschrijven en te weten welke passende maatregelen moeten worden genomen;
7.8. te onderkennen dat verfijning een voortdurend proces is en relevante, bijgewerkte informatie
te vinden;
7.9. de biologische gevolgen voor de betrokken soorten te beschrijven van omstandigheden op het
vlak van vervoer, acclimatisatie, houderij en van experimentele procedures, en beschrijven hoe
deze gevolgen kunnen worden beperkt;
53
Module 8: Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden)
[Functiespecifiek voor functie A]
Deze module levert praktische elementen van de opleiding aan die relevant zijn voor module 7.
Praktijkopleiding voor eenvoudige procedures kan worden gegeven door middel van een aantal
methoden waarbij verschillende hulpmiddelen worden gebruikt die specifiek voor dat doel ontworpen
en beschikbaar gesteld zijn (waaronder waarschijnlijk namaakdieren en het gebruik van kadavers). De
module moet zo zijn ontworpen dat de cursist een niveau van bekwaamheid kan bereiken waardoor hij
of zij bij werken onder toezicht het dier geen pijn, lijden, angst of blijvende schade toebrengt.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
8.1. de beste methoden te selecteren voor gebruikelijke procedures (zoals het afnemen van
bloedstalen en toedienen van stoffen), waar nodig met inbegrip van de route/volume/frequentie;
8.2. aan te tonen dat zij het dier in de voor de techniek beste positie kunnen hanteren en in
bedwang kunnen houden;
8.3. eenvoudige technieken onder toezicht uit te voeren op een manier die geen onnodige pijn,
lijden, angst of blijvende schade veroorzaakt.
54
Module 9: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2)
[Functiespecifiek voor functie B]
Deze module bevat begeleiding en informatie die personen die procedures en projecten opzetten
(functie B onder artikel 23) in staat stelt om in detail in te gaan op verschillende ethische aspecten en
de drie V's, en om de geleerde principes binnen hun eigen werkprogramma toe te passen op ethische
kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren in
wetenschappelijke procedures.
De module heeft als doel tegemoet te komen aan het feit dat diegenen die procedures opzetten de
algemene vraagstukken beter en meer diepgaand moeten beheersen. Het belangrijkste verschil tussen
de twee niveaus in de modules over ethiek, dierenwelzijn en de drie V's ligt dus niet
noodzakelijkerwijs in de onderwerpen die worden behandeld (dewelke hier niet worden herhaald),
maar eerder in het feit dat sommige onderwerpen meer diepgaand worden behandeld en dat er een
grotere verwachting bestaat inzake het leerresultaat. Elementen die een cursist op het eerste niveau
moet kennen en moet kunnen beschrijven moeten op het tweede niveau bijvoorbeeld meer in detail
worden begrepen en moeten worden kunnen bediscussieerd. Deze module bereidt personen ook voor
om zelf de nodige informatie te vergaren zodat zij de drie V's verder op hun werk kunnen blijven
toepassen in het licht van nieuwe methoden en benaderingen.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
9.1. te begrijpen dat er een breed scala van ethische kwesties, vraagstukken inzake dierenwelzijn
en wetenschappelijke perspectieven bestaat inzake het gebruik van dieren in wetenschappelijke
procedures, en dat de zienswijze over al deze zaken met de tijd evolueert en wordt beïnvloed
door cultuur en context;
9.2. te begrijpen dat er om die reden behoefte is aan een voortdurende kritische evaluatie van de
rechtvaardiging voor het gebruik van dieren en van de uitvoering die in alle stadia van de
levensduur van een project wordt gegeven aan de drie V's;
9.3. te onderkennen dat er ethische grenzen zijn aan wat toelaatbaar wordt geacht op grond van
de richtlijn en dat er in dat verband zelfs binnen deze wettelijke beperkingen waarschijnlijk ook
nationale en institutionele verschillen bestaan;
9.4. uit te leggen dat de wetgeving vereist dat de rechtvaardiging van werkprogramma's wordt
beoordeeld door mogelijke negatieve gevolgen voor de dieren af te wegen tegen de verwachte
baten, dat de schade die aan de dieren wordt toegebracht moet worden geminimaliseerd en dat de
voordelen moeten worden gemaximaliseerd;
9.5. de informatie die nodig is om een robuuste schade-batenanalyse uit te voeren te begrijpen en
aan te leveren, en uit te leggen waarom zij zelf van mening zijn dat de mogelijke voordelen
opwegen tegen de waarschijnlijke negatieve gevolgen;
9.6. de noodzaak om passende informatie aan een breed publiek te communiceren te begrijpen en
een geschikte niet-technische samenvatting van een project voor te bereiden om dit te
bewerkstelligen;
55
9.7. het belang te beschrijven van het verspreiden van informatie die de kennis over ethische
kwesties, goede praktijken inzake het welzijn van dieren, goede wetenschap en het in de praktijk
brengen van de drie V's bevordert.
56
Module 10: Opzetten van procedures en projecten (niveau 1)
[Functiespecifiek voor functie B; aanvullend voor functie A (indien nodig)]
Deze module is een noodzakelijke voorwaarde voor personen die projecten zullen opzetten (functie B)
maar is evenzeer nuttig voor wetenschappers die op een of andere manier betrokken zijn bij het
opzetten van de procedures die zij uitvoeren (functie A). De module omvat informatie over concepten
voor de opzet van experimenten, mogelijke oorzaken van vooringenomenheid en de eliminatie ervan,
statistische analyse en informatie over waar deskundigheid kan worden gevonden om te helpen bij de
procedure, het opzetten, de planning en de interpretatie van resultaten.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
10.1. de begrippen getrouwheid en onderscheid (“fidelity and discrimination”, zoals bv.
besproken door Russell en Burch) te beschrijven;
10.2. uit te leggen wat het concept van variabiliteit betekent, wat de oorzaken ervan zijn en op
welke manier het kan worden beperkt (toepassingen en beperkingen van isogene stammen,
ingeteeld vee, genetisch gemodificeerde stammen, inkoop, stress en de waarde van gewenning,
klinische of subklinische infectie en fundamentele biologie);
10.3. de mogelijke oorzaken van vertekening te beschrijven, samen met manieren om het te
beperken (bv. formele randomisering, blinde studies en eventuele maatregelen waar
randomisering en blind onderzoek niet mogelijk zijn);
10.4. de eenheid bij het experiment te identificeren en problemen met niet-onafhankelijkheid
(pseudo-replicatie) te onderkennen;
10.5. de variabelen die significantie beïnvloeden te beschrijven, met inbegrip van de betekenis
van statistisch onderscheidingsvermogen en "p-waarden";
10.6. formele manieren voor het bepalen van de steekproefgrootte te identificeren (poweranalyse
of “resource equation”);
10.7. de verschillende soorten formele experimentele modellen op te sommen (bv. volledig
gerandomiseerd model, gerandomiseerd blok, herhaalde maatregelen [binnen een subject],
Latijns vierkant en factoriële experimentele ontwerpen);
10.8. uit te leggen hoe deskundige hulp kan worden ingeroepen voor het opzetten van een
experiment en voor het interpreteren van experimentele resultaten.
57
Module 11: Opzetten van procedures en projecten (niveau 2)
[Functiespecifiek voor functie B]
Deze module reikt het vereiste inzicht aan in de nationale en internationale wet- en regelgeving die
van toepassing is op het opzetten en beheren van projecten waarbij dieren betrokken zijn en van de
wettelijke verantwoordelijkheden van de betrokken personen.
De cursist moet in staat zijn de ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard
gaan met het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures in het algemeen en in het bijzonder
in hun eigen werkprogramma, te identificeren, te begrijpen en er passend mee om te gaan. Deze
worden in module 2 behandeld.
De cursist moet in staat zijn een werkprogramma zo te ontwikkelen, te sturen en te controleren dat de
gestelde doelstellingen ervan worden bereikt en dat tezelfdertijd de naleving van bepalingen en
voorwaarden uit de regelgeving die van toepassing is op het project verzekerd wordt. Dit omvat het in
de praktijk brengen van de drie V's doorheen het werkprogramma. De leerresultaten die betrekking
hebben op “Vermindering” worden in module 2 behandeld.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
(i) Juridische kwesties
11.1. een gedetailleerde beschrijving te geven van de voornaamste onderdelen van de nationale
wetgeving inzake het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden, en in het bijzonder
de wettelijke verantwoordelijkheden uiteen te zetten van diegenen die projecten en procedures
opzetten (functie B) en van diegenen die verantwoordelijkheid dragen op grond van de nationale
wetgeving (bv. de verantwoordelijke voor de naleving, de dierenarts, dierverzorgers, opleiders);
11.2. een lijst op te maken van de belangrijkste doelstellingen van andere relevante Europese en
internationale wetgeving en de bijbehorende richtsnoeren die een impact hebben op het welzijn en
het gebruik van dieren; daarin begrepen zijn Richtlijn 2010/63/EU en wetgeving/richtsnoeren
inzake diergeneeskundige zorg, diergezondheid, dierenwelzijn, genetische modificatie van dieren,
vervoer van dieren, quarantaine, gezondheid en veiligheid, en het behoud van wilde fauna;
(ii) Goede wetenschappelijke praktijken
11.3. een beschrijving te geven van de beginselen van een goede wetenschappelijke strategie,
nodig voor het bereiken van degelijke resultaten, met inbegrip van de behoefte aan duidelijke en
ondubbelzinnige hypothesen, een goede opzet van de proef en goede metingen en analyse van de
resultaten; voorbeelden te geven van de gevolgen van het niet uitvoeren van een deugdelijke
wetenschappelijke strategie;
11.4. blijk te geven van een goed begrip van de noodzaak tot het inwinnen van deskundig advies
en tot het gebruik van passende statistische methoden, tot het onderkennen van de oorzaken van
biologische variabiliteit en tot het verzekeren van consistentie tussen experimenten;
11.5. te bespreken waarom het belangrijk is dat de beslissing om levende dieren te gebruiken
zowel op wetenschappelijke als op ethische gronden kan worden gerechtvaardigd (met inbegrip
van de keuze van het onderzoeksmodel, de herkomst, het geschatte aantal en de levensstadia); de
wetenschappelijke en ethische factoren en factoren inzake dierenwelzijn te beschrijven die de
keuze om al dan niet een dier te gebruiken beïnvloeden;
11.6. omstandigheden te beschrijven waarin proefprojecten nodig zouden kunnen zijn;
58
11.7. uit te leggen waarom het nodig is de ontwikkelingen inzake proefdierkunde en technologie
op de voet te volgen, teneinde goede wetenschap en dierenwelzijn te vrijwaren;
11.8. het belang van strikte wetenschappelijke technieken en de vereisten van gewaarborgde
kwaliteitsnormen zoals GLP (“goede laboratoriumpraktijken”) uit te leggen;
11.9. het belang uit te leggen van de verspreiding van onderzoeksresultaten, ongeacht het resultaat
van het onderzoek, en de belangrijkste kwesties te beschrijven die moeten worden gemeld
wanneer levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen (“Animal
Research: Reporting of In Vivo Experiments”);
(iii) In de praktijk brengen van de drie V's
11.10. blijk te geven van een diepgaand inzicht in de beginselen van vermindering, verfijning en
vervanging, en hoe deze goede wetenschap en goed dierenwelzijn verzekeren;
11.11. het belang uit te leggen van opzoekingen in de literatuur en op het internet, en van dialoog
met collega's en met relevante beroepsorganisaties, bij het identificeren van mogelijkheden om
elke “V” toe te passen;
11.12. de relevante informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de
praktijk brengen van de drie V's te beschrijven;
11.13. uiteen te zetten hoe verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids,
Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses) kunnen worden gebruikt;
11.14. voorbeelden te beschrijven van alternatieve methoden en onderzoeksstrategieën die het
gebruik van dieren in verschillende soorten onderzoek vervangen, voorkomen of completeren;
11.15. de vermindering van het welzijn van dieren doorheen de levensduur te identificeren, te
beoordelen en te minimaliseren (met inbegrip van nadelige gevolgen die verband houden met
verkrijgen, transport, huisvesting, houderij, behandelen, procedures en op humane wijze doden);
welzijnsevaluatieprotocols uit te leggen en er voorbeelden van te geven;
11.16. passende humane eindpunten te definiëren en toe te passen; passende criteria vast te stellen
om te bepalen wanneer het humane eindpunt is bereikt;
11.17. mogelijke conflicten te beschrijven tussen verfijning en vermindering (bv. in geval van
hergebruik) en de factoren die moeten worden overwogen om dit conflict op te lossen;
11.18. de voorwaarden voor en controles op het voor adoptie vrijgeven van dieren vast te stellen;
mogelijk relevante richtsnoeren inzake het voor adoptie vrijgeven te identificeren;
(iv) Verantwoordelijkheden
11.19. de noodzaak uit te leggen om op de hoogte te zijn van plaatselijke regelingen met
betrekking tot het beheer van projectvergunningen (bv. procedures voor het bestellen van dieren,
normen inzake accommodatie, verwijdering van dieren, veilige werkmethoden en beveiliging) en
maatregelen te nemen indien er zich op dat vlak onverwachte problemen stellen.
59
Module 20: Verdoving voor eenvoudige procedures
[Aanvullende taakspecifieke module voor functies A en B, indien nodig]
Deze module biedt aanwijzingen en informatie aan personen die bij hun werk met dieren over zullen
moeten gaan tot kalmering of kortdurende verdoving voor een beperkte tijd en voor lichte pijn. De
doelstellingen van deze module zijn:
- de opleidingskandidaten een inleiding te geven tot het toedienen van verdoving aan
proefdieren;
- verdoving te bespreken volgens de volgende brede rubrieken: overwegingen alvorens te
verdoven, de effecten van anesthetica, het toedienen van verdoving,
plaatselijke/lokale/algemene verdoving, noodsituaties bij verdoving, ontwaken na verdoving;
- informatie te verstrekken over de effecten van de gebruikte verdovingsmiddelen;
- de potentiële schadelijke effecten van verdoving (met inbegrip van op het ontwaken) te
behandelen;
- noodsituaties bij verdoving en hun behandeling te bespreken;
- te bepalen wanneer verdoving wetenschap in het gedrang kan brengen.
De leerresultaten hebben als doel de minimale kennis over te brengen die nodig is voor de juiste en
veilige toepassing van kalmering of korte verdoving, met een eenvoudige inductie, elementair
onderhouden van het anesthesieniveau met het oog op het uitvoeren van eenvoudige procedures, zoals
hierna beschreven:
- eenvoudige inductie (bv. met gebruik van een inductiekamer of via IP (intraperitoneaal – in
het buikvlies); endotracheale intubatie is niet vereist) en
- elementair “hands on” en “door observatie” opvolgen van het anesthesieniveau, waarbij niet
wordt verwacht dat het onderhouden van een passend stabiel niveau van verdoving
problematisch zal zijn;
- van korte duur (tot ongeveer 15 minuten bij knaagdieren - onderhouden van verdoving voor
beeldvorming - indien verwacht wordt dat de verdoving langer zal duren dient de leerling
verdere modules te volgen, zie module 10);
- gebruik uitsluitend voor eenvoudige procedures - niet-invasieve / oppervlakkige procedures
(huidniveau, geen toegang tot de lichaamsholten tenzij terminale verdoving wordt gebruikt),
oppervlakkige veneuze toegang en het nemen van een bloedstaal, identificatie met behulp van
een SC-microchip, beperkte biopsie van het uiteinde van de staart, anesthesie voor het in
bedwang houden;
- geen pijn of slechts korte of lichte pijn;
- geen gevoelige dieren of dieren met een hoog risico.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
20.1. een definitie te geven van sederen en van lokale en algemene verdoving;
20.2. de drie componenten van de “triade van anesthesie” te identificeren en te begrijpen dat
verschillende anesthetica daar in verschillende mate toe bijdragen;
20.3. te definiëren wat evenwichtige verdoving is en aan te geven dat dit het best wordt bereikt
door het gecombineerd gebruik van verdovingsmiddelen zodat alle componenten van de “triade
van anesthesie” in redelijke mate worden bereikt;
20.4. over te brengen hoe en wanneer sederen of verdoving kunnen worden gebruikt voor
bedwingen;
20.5. de factoren op te noemen waarmee rekening moet worden gehouden bij het evalueren van
dieren voorafgaand aan de verdoving – het uitvoeren van een elementaire gezondheidscontrole,
60
overwegen van de fysiologische of pathologische toestand van het model waarmee wordt gewerkt
en hoe dit gevolgen kan hebben voor de keuze van een verdovingsmiddel;
20.6. te bespreken volgens welke beginselen een keuze moet worden gemaakt tussen, en wat de
relatieve voordelen en nadelen zijn van, onderscheiden stoffen en hun toepassing – met inbegrip
van de berekening van de doses bij bepaalde diersoorten, van injecteerbare en vluchtige stoffen
(of opgeloste stoffen voor in het water levende organismen), en van regimes voor lokale
verdoving;
20.7. het belang van het minimaliseren van stress voorafgaand aan de verdoving voor het
verminderen van complicaties als gevolg van anesthesie aan te geven;
20.8. te onderkennen wanneer het nuttig is premedicatie op te nemen in een verdovingsprotocol;
20.9. de juiste opstelling en het juiste gebruik en onderhoud van de voor de betrokken diersoort
gepaste anesthesieapparatuur te beschrijven en te demonstreren;
20.10. de verschillende niveaus en vlakken van verdoving te evalueren en te begrijpen (bewuste
excitatie, onbewuste excitatie, chirurgische anesthesie (licht, gemiddeld, diep, te diep));
20.11. de factoren die erop wijzen dat een dier voldoende is verdoofd (stabiel en op een passend
niveau) om de geplande procedures uit te kunnen voeren op te sommen en aan te geven welke
maatregelen moeten worden genomen indien er zich een ongewenste gebeurtenis voordoet; dit
omvat elementaire “hands on” en “observationele” technieken voor het opvolgen van de
verdoving, met inbegrip van een voor de soort passende beoordeling van reflexen;
20.12. de methoden te beschrijven voor het optimaliseren van het herstel na verdoving (bv.
warmtedekens, pijnstilling, stoffen die het effect terugdraaien, toegang tot voedsel en water,
omgevingsomstandigheden), teneinde een vlot en snel herstel te verzekeren;
20.13. blijk te geven van een goed begrip van veilige en goede werkwijzen met betrekking tot het
gebruik, de opslag en het verwijderen van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen.
61
Module 21: Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
[Aanvullende taakspecifieke module]
Deze module is gekoppeld, zij het niet uitsluitend, aan de module “chirurgie” (22). “Chirurgische
procedures” zijn alle procedures die niet in de inleiding bij module 20 worden gedefinieerd als zijnde
“eenvoudige procedures”. Onder “langdurig” wordt een duur van meer dan 15 minuten verstaan,
waardoor aanvullende of continue dosering nodig kunnen zijn (met inbegrip van verdoving voor
beeldvormingstechnieken).
In deze module wordt ook het gebruik besproken van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen
voor het verlichten van pijn tijdens pijnlijke procedures zoals chirurgie. Verdoving wordt ook
gebruikt voor spierontspanning, het onderdrukken van reflexen en het induceren van bewusteloosheid,
voor andere doeleinden dan het voorkomen van pijn. Zo bijvoorbeeld is verdoving noodzakelijk bij
MRI- en CT-scans en bij andere weinig invasieve beeldvormingstechnieken.
Omwille van het grote aantal soorten en rassen proefdieren en de grote variëteit in de anesthetica moet
in overleg met een dierenarts een passend verdovingsprotocol worden opgesteld.
Tenzij verdoving alleen wordt gebruikt om het dier in bedwang te houden impliceert het gebruik
ervan dat de procedure voor een wakker dier pijnlijk zou zijn. Bovendien kan er sprake zijn van pijn
nadat het dier uit de verdoving ontwaakt, waardoor er pijnstillers moeten worden gebruikt. Sommige
van de geneesmiddelen die hier worden beschreven komen zowel in de modules over anesthesie en
chirurgie voor.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
21.1. over te brengen waarom en wanneer verdoving kan worden gebruikt, met inbegrip van
bijkomende factoren die van belang zijn voor langdurige verdoving;
21.2. de factoren op te sommen waarmee rekening moet worden gehouden bij het evalueren van
dieren voorafgaand aan de verdoving, met inbegrip van acclimatisatie, en over te brengen waarom
deze evaluatie nodig is;
21.3. het gebruik van middelen voorafgaand aan de verdoving en van pijnstillende middelen als
deel van een evenwichtig verdovingsprotocol, te bespreken;
21.4. aan te geven dat een reeks geneesmiddelen gewoonlijk wordt gebruikt voor premedicatie en
voor de inductie en de voortzetting van verdoving bij betreffende proefdieren, en aan te duiden
waar advies over de verschillende beschikbare middelen en hun gebruik kan worden ingewonnen;
21.5. te beschrijven hoe de algehele pathologie bij een dier het gebruik van een specifiek
verdovingsprotocol, specifiek toezicht of specifieke verzorging nodig kan maken;
21.6. de soorten stoffen aan te geven die worden gebruikt voor de inductie en het in stand houden
van algemene verdoving, samen met hun voordelen en nadelen en wanneer zij kunnen worden
gebruikt;
21.7. te beschrijven hoe anesthetica op elkaar inwerken om de drie componenten van de “triade
van anesthesie” in verschillende mate teweeg te brengen, en hoe een uitgebalanceerde verdoving
het beste door het gebruik van combinaties kan worden bereikt;
21.8. een voldoende inzicht tentoon te spreiden van anesthetica met een lage pijnstillende
werking, die het gebruik van bijkomende pijnstilling nodig kunnen maken;
62
21.9. de factoren op te sommen die moeten worden beschouwd bij het opvolgen van zowel het
anesthesieniveau als de fysiologische stabiliteit; aan te geven hoe kan worden bepaald dat een dier
voldoende is verdoofd om een pijnlijke procedure uit te kunnen voeren, en welke maatregelen
moeten worden genomen indien er zich een ongewenste voorval voordoet;
21.10. aan te geven welke methoden bij het monitoren van anesthesie kunnen worden gebruikt
(bv. elektrocardiogram, bloeddruk, urineproductie, zuurstofverzadiging, CO2) en deze toelichten;
21.11. het anesthesieniveau en de vitale functies van het dier te volgen, zowel door middel van
klinische tekenen als, waar van toepassing, van elektronische apparatuur;
21.12. de juiste opstelling en het juiste gebruik en onderhoud van de voor de betrokken diersoort
gepaste anesthesie- en monitoringapparatuur te beschrijven en te demonstreren;
21.13. bekwaamheid aan te tonen in het bijhouden en interpreteren van informatie over pre- en
post-anesthetische inductie en terwijl het dier verdoofd is, en in het adequaat beheer van de
verzorging van de dieren;
21.14. aan te geven welke problemen zich kunnen voordoen tijdens de verdoving en te begrijpen
hoe deze kunnen worden voorkomen of behandeld;
21.15. een goed begrip van mechanische beademing aan te tonen;
21.16. de methoden te beschrijven voor het optimaliseren van het herstel na verdoving teneinde
een vlot en snel herstel te verzekeren, zoals opgenomen in de basismodule maar met bijkomende
vereiste methoden, waaronder pijnstilling en het aanvullen van vloeistoffen bij dieren die
langdurig verdoofd zijn geweest of een chirurgische ingreep hebben ondergaan;
21.17. rekening te houden met de gevolgen van verdoving en van de chirurgische procedures op
het herstel;
21.18. te begrijpen hoe de keuze voor een verdovingsmiddel het herstel bepaalt en te beschrijven
hoe de duur en de deugdelijkheid van de verdoving een invloed hebben op het herstel;
21.19. de problemen die in de post-operatieve fase kunnen ontstaan te beschrijven en aan het
geven hoe deze kunnen worden voorkomen of behandeld;
21.20. te bespreken hoe een programma van pijnbeheersing kan worden geïntegreerd in een
algemene perioperatieve zorg;
21.21. sommige van de problemen bij het onderkennen van pijn en de pijnbeheersing bij dieren
aan te geven;
21.22. een voldoende gedetailleerd inzicht aan te tonen in pijnstillers (met inbegrip van de
methoden van toediening en van mogelijke schadelijke effecten) om ze veilig toe te kunnen
dienen;
21.23. blijk te geven van een goed begrip van veilige en goede werkwijzen met betrekking tot het
gebruik, de opslag en het verwijderen van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen.
63
Module 22: Beginselen van de chirurgie
[Aanvullende taakspecifieke module voor functies A en B, indien nodig]
Deze module heeft betrekking op de beginselen van pre-operatieve evaluatie en verzorging van
dieren, op de voorbereidingen voor een operatie (met inbegrip van het prepareren van de instrumenten
en aseptische technieken) en op de beginselen van succesvolle chirurgie.
De module bevat informatie over mogelijke complicaties, post-operatieve zorg en monitoring, en
details van het genezingsproces.
Het omvat ook meer praktische elementen. Zo bijvoorbeeld worden vaak gebruikte instrumenten
gedemonstreerd en krijgen cursisten de gelegenheid om bepaalde praktische aspecten van de
chirurgische techniek, zoals methoden voor hechting, te oefenen op modellen in plaats van dieren.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
22.1. de relevantie en noodzaak van pre-operatieve evaluatie en (waar aangewezen)
conditionering uit te leggen;
22.2. referentiebronnen voor goede praktijken inzake chirurgie aan te duiden;
22.3. te beschrijven hoe weefsel heelt en dit in verband te brengen met het belang van asepsis en
hygiëne, wondschepping, de beginselen van omgaan met weefsel en de keuze van een geschikte
chirurgische aanpak;
22.4. mogelijke oorzaken van een vertraagde of slechte wondgenezing of andere complicaties die
zich na een operatie voordoen, te bespreken en te beschrijven hoe dit kan worden vermeden of
behandeld;
22.5. in het algemeen te beschrijven hoe personeel, dieren, instrumenten en apparatuur moeten
worden klaargemaakt voor aseptische chirurgie;
22.6. de beginselen van succesvolle chirurgie op te noemen (bv. de principes van Halstead) en aan
te geven hoe deze kunnen worden gevolgd;
22.7. de kenmerken van de verschillende gewoonlijk gebruikte instrumenten, hechtmaterialen en
naalden te beschrijven;
22.8. te vertellen over het belang van een goede techniek bij het verkrijgen van toegang tot de
plek van chirurgische ingrepen, het behandelen van weefsel en het herstellen van insnijdingen;
22.9. de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing in verschillende situaties
aan te geven;
22.10. een juiste hechting voor te doen;
22.11. veelvoorkomende post-operatieve complicaties en hun oorzaken te beschrijven;
22.12. te vertellen over de beginselen van post-operatieve zorg en toezicht;
22.13. de planning van chirurgische procedures te beschrijven en de vaardigheden te behandelen
waarover alle betrokken personeelsleden moeten beschikken;
64
22.14. bekwaamheid tentoon te spreiden in chirurgische technieken, met inbegrip van
verwijderingen en insnijdingen en het sluiten ervan met gebruik van methoden die passend zijn
voor het weefsel waarover het gaat;
22.15. de bijzondere aspecten van de passende zorg voor dieren vóór, tijdens en na een
chirurgische of andere potentieel pijnlijke ingreep te beschrijven.
65
Module 23: Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking
[Aanvullende taakspecifieke module voor functie C]
Deze module biedt een meer diepgaande kennis van praktijken inzake dierverzorging, gericht op
diegenen die functie C uitoefenen en diegenen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de
verzorging van de dieren in een inrichting.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
(i) een goed begrip tentoon te spreiden van hoe het welzijn van dieren wordt gehandhaafd
in de ruimten waar dieren worden gehouden
23.1. te beschrijven hoe omgevingsomstandigheden mogelijk moeten worden aangepast aan de
soort, leeftijd, levensfase of specifieke eisen inzake verzorging (bv. perioperatieve zorg, dieren
met ontoereikende immuniteit, genetisch gewijzigde rassen);
23.2. de mogelijke gevolgen van een ongecontroleerde omgeving op het welzijn van dieren en op
het resultaat van experimenten te bespreken;
23.3. te bespreken hoe omgevingsverrijking wordt bereikt;
23.4. uit te leggen hoe de drie V's bijdragen tot de voortdurende verbetering van welzijn, houderij
en verrijking;
(ii) de geschikte omgevingsomstandigheden voor proefdieren te kennen en te weten hoe deze
worden gemonitord
23.5. voor de desbetreffende diersoort geschikte omgevingsomstandigheden en
omgevingsverrijking te beschrijven en aan te geven hoe deze omstandigheden worden
gemonitord;
23.6. apparatuur voor het meten van de omgeving te gebruiken, diagrammen, grafieken of
tabellen die door deze apparatuur worden gegenereerd te lezen en potentiële problemen te
evalueren;
(iii) te beschrijven hoe de proefdierinrichting zorgt voor het behoud van de gezondheid van
de dieren en de waarde van de wetenschappelijke procedures
23.7. een beschrijving te geven van geschikte routines en huisvestingsomstandigheden voor
proefdieren die voor verschillende wetenschappelijke doeleinden worden gehouden;
23.8. uit te leggen hoe routines en huisvestingsomstandigheden onder specifieke omstandigheden
kunnen wijzigen;
23.9. het gebruik van barrières bij het beïnvloeden van de gezondheid van de dieren te evalueren;
(iv) potentiële ziekterisico's in de proefdierinrichting te identificeren
23.10. een programma voor het screenen van gezondheid te beschrijven dat geschikt is voor de
dieren waarvoor zij zorgen;
23.11. potentiële bronnen van ziekte in de proefdierinrichting te bespreken;
23.12. voorbeelden van parasieten bij proefdieren te herkennen;
66
23.13. de levenscyclus van een aantal veelvoorkomende ziekteverwekkers bij proefdieren te
beschrijven;
(v) methoden voor het minimaliseren van de risico's voortkomend uit potentiële
ziekteverwekkers te beoordelen
23.14. methoden uit te leggen voor het minimaliseren van het risico dat voortkomt uit
ziekteverwekkers;
23.15. geschikte methodes voor ziektebestrijding onder specifieke omstandigheden toe te passen;
(vi) passende fokprogramma's voor proefdieren op te zetten, onder specifieke
omstandigheden
23.16. een samenvatting te geven van elementaire fokkerijgegevens van veelvoorkomende
proefdieren;
23.17. geschikte fokprogramma's voor genoemde soorten onder specifieke omstandigheden te
beschrijven;
23.18. geschikte toekomstige fokdieren te selecteren;
(vii) de methoden te evalueren waarmee de bronst kan worden bepaald, kan worden
gecontroleerd of paring heeft plaatsgevonden en de zwangerschap kan worden bevestigd
bij verschillende soorten proefdieren
23.19. de methoden voor het bepalen van bronst, paring en zwangerschap bij proefdieren op te
sommen en de doeltreffendheid ervan te evalueren;
(viii) de voortplantingsactiviteit te analyseren
23.20. fokfiches en fokgegevens te analyseren en op die basis de voortplantingsactiviteit van een
fokgroep te beschrijven;
23.21. geconstateerde problemen te beschrijven en passende corrigerende maatregelen voor te
stellen;
(ix) het gebruik van en problemen met genetisch gewijzigde dieren uit te leggen [indien
relevant voor de betrokken soorten]
23.22. uit te leggen hoe genetisch gewijzigde dieren worden gebruikt voor onderzoeksdoeleinden;
23.23. de potentiële problemen te beschrijven die in verband worden gebracht met het gebruik van
genetisch gewijzigde dieren;
23.24. de methoden te beschrijven voor de productie van genetisch gewijzigde dieren;
(x) de procedures te kennen voor het veilig en legaal vervoeren van dieren
23.25. de belangrijkste wetgeving inzake het vervoer van dieren te identificeren;
23.26. de procedures, apparatuur, wettelijke verantwoordelijkheden en verantwoordelijke
personen bij het vervoer van dieren te beschrijven;
23.27. uit te leggen hoe de gezondheid en het welzijn van de dieren worden gehandhaafd tijdens
het vervoer;
67
(xi) de wetgeving inzake het gebruik van proefdieren nauwgezet toe te kunnen passen
23.28. de belangrijkste aspecten van de wetgeving ter bescherming van proefdieren samen te
kunnen vatten;
23.29. te bespreken hoe de wetgeving het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden
reguleert.
68
Module 24: Aangewezen dierenarts
[Aanvullende taakspecifieke module]
Deze module biedt een basisleidraad en basisinformatie voor de dierenarts op het instapniveau als
aangewezen dierenarts. Zoals elke dierenarts wordt van aangewezen dierenartsen verwacht dat zij hun
vaardigheden verder ontwikkelen en verbeteren door middel van permanente bij- en nascholing. In
verscheidene lidstaten zijn specifieke opleidingen voor aangewezen dierenartsen beschikbaar, die
betrekking hebben op hun werkgebied. Afhankelijk van het programma van de inrichting kunnen
andere opleidingsmogelijkheden voor dierenartsen worden ontwikkeld, om hun deskundigheid als
aangewezen dierenarts te vervolledigen (bv. deelname aan opleiding, toezicht of controle;
mededelingen aan de media inzake het verantwoord gebruik van dieren in de wetenschap;
soortspecifieke houderij en diergeneeskundige zorg).
Deze module richt zich op de beginselen van het veterinaire beheer van de diergezondheid en het
dierenwelzijn voor dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gehouden, gefokt en/of gebruikt
worden. Hij waarborgt dat de aangewezen dierenarts de rol van de dierenarts in het onderzoeksmilieu
begrijpt, overeenkomstig professionele verplichtingen die de beschrijving van de rol in de richtlijn
aanvullen.
Op basis van een gap-analyse van de voorafgaande scholing en ervaring van een persoon kan
vrijstelling worden verleend van bepaalde onderdelen van de opleiding.
Deze module heeft als doel:
- de fundamentele (niet soortspecifieke) beginselen van onderdelen van een programma van
diergeneeskundige zorg te behandelen, in het bijzonder met betrekking tot de zorg en het
gebruik van dieren voor onderzoek; deze componenten zijn:
• het verplaatsen van dieren en de gevolgen daarvan
• dierverzorging, gezondheid en beheer
• de beoordeling van welzijn
• het onderkennen en verlichten van pijn, lijden en angst
• de relevantie van de keuze van dierlijke modellen
• het ontwerp van procedures en projecten
• het in de praktijk brengen van de drie V's
• het gebruik van geneesmiddelen
• chirurgische en niet-chirurgische ingrepen
• verdoving en pijnbestrijding
• euthanasie
• gezondheid en veiligheid op het werk (zoönose, allergieën, enz.)
- het belang te behandelen van routinematige veterinaire bezoeken en de factoren waarmee een
passende frequentie voor de bezoeken kan worden vastgesteld te beschouwen;
- het evenwicht te bespreken tussen de omgang met dieren en de noodzaak om geldige
wetenschappelijke resultaten te bereiken;
- te begrijpen hoe ethische kwesties in verband met biomedisch onderzoek kunnen worden
geïdentificeerd;
- de rol van de dierenarts in het adviseren over de keuze van het diermodel en over de
verfijning van het model te behandelen;
- de rol van de dierenarts in het adviseren over de uitvoering van humane eindpunten te
bespreken;
- de beginselen van het beheer van veterinaire rapportage en beslissingen te bespreken;
- de mogelijkheden wat betreft het verzamelen van verdere veterinaire informatie in de
proefdiergeneeskunde en de wetenschap te evalueren.
69
Leerresultaten
De cursisten moeten in staat zijn:
(i) Wetgeving
24.1. de wettelijk voorgeschreven taken en professionele vereisten van de aangewezen dierenarts
samen te vatten;
24.2. een vergelijking te maken van de taken en verantwoordelijkheden van en wisselwerkingen
tussen de personen die in een inrichting werken en in de richtlijn worden vernoemd, en de
juridische samenstelling en rol van de instantie voor dierenwelzijn uit te leggen;
24.3. uit te leggen wat de sturende rol is van de dierenarts bij het voorschrijven, bestellen, opslaan
en verdelen en verwijderen van geneesmiddelen voor dieren die in geautoriseerde inrichtingen
worden gehouden en worden gebruikt in procedures;
24.4. de rol van de aangewezen dierenarts bij de in- en uitvoer en het transport van proefdieren te
beschrijven;
24.5. een overzicht te geven van de wettelijke beperkingen op de productie en het gebruik van
genetisch gewijzigde dieren;
(ii) Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's
24.6. de beginselen van de drie V's te beschrijven en voorbeelden te geven van het in de praktijk
brengen van elk in de inrichting van een fokker, leverancier of gebruiker; in het bijzonder de
verlichting van pijn en potentieel blijvende schade te bespreken;
24.7. het belang van een goede diergezondheid en goed dierenwelzijn te rechtvaardigen (met
betrekking tot de wetenschappelijke resultaten en maatschappelijke of morele rede) en het
verband tussen gezondheid, welzijn en wetenschappelijke validiteit te onderkennen;
24.8. informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en veterinaire informatie die het
in de praktijk brengen van de drie V's mogelijk kan maken, te identificeren;
24.9. de noodzaak van een zorgcultuur en de manier waarop een individu daartoe kan bijdragen te
beschrijven;
24.10. te beschrijven hoe de aangewezen dierenarts bij kan dragen tot het verspreiden van
informatie die de kennis over ethische kwesties, goede praktijken inzake het welzijn van dieren,
goede wetenschap en het in de praktijk brengen van de drie V's bevordert;
24.11. de criteria te identificeren die worden gebruikt bij het maken van een schade-batenanalyse
en ze toe te kunnen passen;
24.12. de adviserende rol van de aangewezen dierenarts bij het kiezen van een diermodel en bij
het verfijnen van het model te identificeren;
(iii) Dierverzorging, gezondheid en beheer
24.13. de doelstellingen van een routinematig veterinair huisbezoek te beschrijven en over te
brengen hoe problemen moeten worden aangepakt;
24.14. een overzicht te geven van de voorbereiding die nodig is voor routinebezoeken;
70
24.15. de informatie te formuleren die moet worden opgenomen in gezondheidsdossiers en in
verslagen aan de verzorgers van de dieren en aan anderen;
24.16. de grondbeginselen samen te vatten van de opvolging, de preventie en het beheer van
ziekten bij proefdieren, en van de principes van regelingen inzake gezondheidsmonitoring, met
inbegrip van informatie over relevante micro-organismen die proefdieren besmetten, zoals hun
classificatie, de potentiële gevolgen voor onderzoek en voor diergezondheid, hun zoölogisch
potentieel, de preventie, diagnose, behandeling en uitroeiing ervan, alsmede het klinische
verschijning, de etiologie en pathologie van veelvoorkomende ziekten bij proefdieren;
24.17. een overzicht te geven van de voorschriften inzake gezondheidsscreening (bv. de
richtlijnen van FELASA);
24.18. een overzicht te geven van passende beheers- en controlestrategieën inzake bioveiligheid
en de uitbraak van ziekten bij proefdieren;
24.19. de beginselen van de houderij van proefdieren in het algemeen te beschrijven en daarbij de
voornaamste principes te schetsen van het ontwerp en de constructie van kooien en omheiningen
en van de voor- en nadelen van de verschillende soorten kooien;
24.20. de beginselen inzake de keuze van passende omgevingsomstandigheden en inzake de
soorten omgevingsverrijking voor proefdieren uit te leggen;
24.21. een beschrijving te geven van de verschillende manieren waarop de betreffende dieren
gedood mogen worden, van de invloed van de methode op het wetenschappelijk resultaat, en van
de manier waarop voor de meest geschikte methode kan worden gekozen;
24.22. een overzicht te geven van de beginselen inzake hygiëne, ontsmetting en sterilisatie die van
toepassing zijn op het laboratorium en het proefdierverblijf, met inbegrip van de parameters die
de waterkwaliteit beïnvloeden, hoe de waterkwaliteit moet worden gecontroleerd en hoe de
resultaten moeten worden geïnterpreteerd;
24.23. zich bewust te tonen van de belangrijkste gevaren die kunnen voorkomen in een
laboratorium en proefdierverblijf, en van de rol van de aangewezen dierenarts bij het
minimaliseren van de risico's;
24.24. de belangrijke biologische eigenschappen en kenmerken van de betrokken soort te
beschrijven en de factoren te onderkennen die gevolgen kunnen hebben voor de zorg of voor het
gebruik als proefdier;
24.25. de productie en het gebruik van genetisch gewijzigde dieren bij onderzoek te bespreken,
met inbegrip van veelvoorkomende soorten van genetisch gewijzigde dieren en toepassingen in
onderzoek en van de verschillende manieren waarop genetisch gewijzigde dieren kunnen worden
geproduceerd en geëvalueerd, en hoe zij worden aangeduid overeenkomstig de internationale
richtlijnen inzake nomenclatuur;
(iv) Verdoving, pijnstilling, chirurgie
24.26. een voldoende kennis aan te tonen van het beheer van verdoving, pijnstilling en chirurgie
bij dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt;
24.27. de factoren te bespreken die van invloed zijn op de keuze voor een verdovingsprotocol in
een bepaalde situatie;
24.28. de specifieke problemen in verband met experimentele chirurgie te beschrijven en de rol
van de aangewezen dierenarts bij experimentele chirurgie te bepalen;
71
(v) Beginselen van veterinaire rapportage
24.29. strategieën te bepalen voor een doeltreffende communicatie en uit te leggen hoe deze het
dierenwelzijn en goede wetenschap bevorderen;
24.30. de mogelijkheden wat betreft het verzamelen van verdere veterinaire informatie in de
proefdiergeneeskunde en de wetenschap te evalueren.
72
Module 25: Projectbeoordelaar
[Aanvullende taakspecifieke module]
Deze module biedt richtsnoeren en informatie die de personen die betrokken zijn bij het evalueren van
projecten moet toelaten inzicht te verwerven in de context, de principes en de criteria van
projectevaluatie, een samenhangende benadering voor projectevaluatie te ontwikkelen, en
gefundeerde onpartijdige en gerechtvaardigde adviezen uit te brengen.
Deze module moet worden gevolgd door iedereen die projectevaluaties uitvoert, ongeacht de
individuele achtergrond en kennis (bv. wetenschap, technieken, diergeneeskunde, ethiek, de drie V's,
dierenwelzijn, leken). De module legt de nadruk op de gemeenschappelijke opleidingsbehoefte van
eenieder die bij projectevaluatie betrokken is. Dit omvat in het bijzonder opleiding over hoe de
doelstellingen van het project, het in de praktijk brengen van de drie V's en de beoordeling van de
indeling van de ernst moeten worden geëvalueerd, en hoe de schade-batenanalyse moet worden
uitgevoerd. Er wordt ook aandacht besteed aan overwegingen inzake de beoordeling achteraf van
projecten en hoe moet worden omgegaan met wijzigingen aan projectaanvragen.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
(i) de Europese en nationale wetgeving te begrijpen, met name inzake de verplichtingen
van de projectbeoordelaar en de principes die gelden voor projectevaluatie, de rol en
verantwoordelijkheden en de rechten en taken, in het bijzonder met betrekking tot
belangenconflicten
25.1. de wettelijke voorschriften die aan de basis liggen van het proces van projectevaluatie te
beschrijven en het onderscheid tussen projectevaluatie en vergunning te bespreken
25.2. te beschrijven welke deskundigheid vereist is, en in te gaan op kwesties inzake
onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en belangenconflicten
25.3. zich bewust te zijn van het belang van een transparant projectevaluatieproces
25.4. de verschillende in artikel 5 opgesomde doelen van procedures op te noemen en met
voorbeelden te illustreren
(ii) Ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn
25.5. de ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik
van dieren in wetenschappelijke procedures te analyseren en zich terdege bewust te zijn van het
belang van het in de praktijk brengen van de drie V's in alle vormen van wetenschappelijk
onderzoek
(iii) Schade-batenanalyse
25.6. te bespreken hoe kan worden bijgedragen aan de schade-batenanalyse van een project en
blijk te geven van inzicht in het proces en in het belang van het resultaat van een schade-
batenanalyse
25.7. een definitie te geven van de drie V's en van elke V een realistisch en relevant voorbeeld te
geven dat betrekking heeft op wetenschappelijke gebieden van het gebruik van dieren, met
inbegrip van voorgeschreven proeven
25.8. de criteria die moeten worden gehanteerd bij het identificeren van mogelijke schade aan
dieren op te sommen
73
25.9. potentiële bronnen van pijn, lijden, angst en blijvende schade te identificeren
25.10. methoden voor het voorkomen of verzachten van lijden te beschrijven
25.11. de indeling naar ernst uit te leggen en procedures consequent in te delen (met behulp van
casestudy's), indien van toepassing rekening houdend met specifieke overwegingen voor dieren
die fysiologisch in gevaar komen, zoals genetisch gewijzigde dieren
25.12. de begrippen direct en toevallig lijden te beschrijven
25.13. de factoren te beschrijven waarmee rekening gehouden moet worden bij het beoordelen
van cumulatief lijden
25.14. de beoogde of verwachte voordelen van het project te interpreteren; uit te leggen en te
bespreken welke essentiële informatie in de projectaanvraag moet zijn opgenomen opdat de
relevantie van het voorgestelde werk in het licht van de huidige stand van de kennis en/of het
onderwerp (of van wettelijke vereisten) zou kunnen worden beoordeeld;
25.15. beoordeling van de kans op slagen; de criteria op te noemen die van belang zijn bij het
beoordelen van de kans op slagen van een project;
(iv) Informatiebronnen
25.16. een beschrijving te geven van de informatiebronnen met betrekking tot de beschikbaarheid
en de relevantie van andere methoden waarbij geen gebruik wordt gemaakt van dieren, zoals
vervangingsmethoden of het gebruik van gegevens afkomstig van klinische studies;
25.17. de voordelen van een “checklist voor projectevaluatie” te beschrijven;
(v) Methoden voor een schade-batenanalyse
25.18. de verschillende systemen te onderscheiden die de projectevaluatie kunnen ondersteunen,
en hoe deze in de praktijk kunnen worden toegepast;
25.19. verschillende benaderingswijzen en instrumenten voor het afwegen en vergelijkend
analyseren van de schade en baten van een project te vergelijken en te bespreken;
(vi) Resultaten van de projectevaluatie
25.20. te beschrijven op welke grond het juridisch nodig is dat een gefundeerde, geldige en tijdige
beslissing wordt genomen over een project, en waarom het nodig is eventuele aanvullende
aanbevelingen te motiveren;
25.21. de principes en methoden te beschrijven die zorgen voor consistentie tussen beslissingen
en bij het resultaat van de evaluatie, voor vertrouwelijkheid en bekwaamheid en voor
onpartijdigheid met betrekking tot elk geëvalueerd project;
25.22. de argumenten op te sommen op grond waarvan de beslissing wordt genomen en die
moeten worden vermeld in de beslissing;
(vii) Beoordeling achteraf
25.23. de wettelijke vereisten voor beoordeling achteraf van projecten te beschrijven (vereisten en
principes die gelden om te bepalen welke projecten achteraf beoordeeld moeten worden), samen
met andere factoren die meespelen bij het aanmerken van een project voor beoordeling achteraf;
74
25.24. het proces van de beoordeling achteraf te beschrijven;
25.25. de mogelijke uitkomsten van een beoordeling achteraf te bespreken en aan te geven hoe
deze een invloed kunnen hebben op toekomstige praktijken.
75
Plaatselijke module 50: Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die
krachtens de richtlijn specifieke rollen vervullen (bv. op grond van de artikelen 24, 25 en 38)
[Andere aanvullende module]
Deze module reikt de informatie aan die nodig is om het nodige inzicht te verwerven in de plaatselijke
structuur, sleutelrollen en verband houdende taken, en laat toe te waarderen hoe deze bijdragen tot het
dierenwelzijn, goede wetenschap, het in de praktijk brengen van de drie V's en het instellen van een
zorgcultuur.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
50.1. te bespreken hoe zowel de letter als de geest van Richtlijn 2010/63/EU en van andere
wetgeving en richtsnoeren betrekking hebben op de verzorging en het gebruik van dieren voor
wetenschappelijke doeleinden in de eigen inrichting;
50.2. het plaatselijke organigram en de eigen rol daarin te beschrijven;
50.3. de taken en verantwoordelijkheden krachtens de richtlijn van diegenen die in de inrichting
werken te beschrijven (i.e. de personen genoemd in artikel 20, 24, 25 en 40), net als de
wisselwerking die tussen hen bestaat;
50.4. de taken van de instantie voor dierenwelzijn en de eigen bijdrage daartoe te beschrijven;
50.5. een analyse te maken van de manieren waarop de eigen rol kan bijdragen tot het promoten,
in de praktijk brengen en verspreiden van de drie V's in de eigen inrichting;
50.6. het belang te bespreken van een proactieve aanpak en van communicatiemechanismen als
instrumenten voor het promoten van de drie V's en van de zorgcultuur.
76
Module 51: Informatievoorziening en -opvraging
[Andere aanvullende module]
Deze module voorziet in een inleiding tot het opzoeken van, omgaan met en verspreiden van
informatie, en het belang ervan in het kader van het in de praktijk brengen van de drie V's.
Leerresultaten
Cursisten moeten:
Leerresultaat 2.13. een beschrijving kunnen geven van relevante bronnen van informatie met
betrekking tot wetgeving, ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's;
51.1. op de hoogte te zijn /een uiteenzetting kunnen geven [kies het juiste meetbare werkwoord
overeenkomstig het niveau] van het gebruik van verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL
ECVAM zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses);
51.2. het belang uit kunnen leggen van de verspreiding van onderzoeksresultaten, ongeacht het
resultaat van het onderzoek, en de belangrijkste kwesties te beschrijven die moeten worden
gemeld wanneer levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen
(“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”).
77
Deel 4: Leerresultaten, meetbare werkwoorden en kritisch denken B
ekw
aam
hei
d Toenemende vaardigheid “kritisch denken”
Kennis Begrip Toepassing Analyse Synthese Evaluatie
Me
etb
are
we
rkw
oo
rde
n /
vra
gen
opsommen,
definiëren,
vertellen,
beschrijven,
identificeren,
tonen,
kwalificeren,
verzamelen,
onderzoeken,
rangschikken,
citeren,
benoemen,
wie, wanneer,
waar, enz.
samenvatten,
beschrijven,
interpreteren,
vergelijken,
voorspellen,
associëren,
indelen, ramen,
onderscheiden,
bespreken,
verlengen
toepassen,
demonstreren,
berekenen,
voltooien,
illustreren,
weergeven,
oplossen,
onderzoeken,
wijzigen,
relateren,
wijzigen,
classificeren,
experimenteren
, ontdekken
analyseren,
scheiden,
schikken,
verklaren,
verbinden,
classificeren,
rangschikken,
verdelen,
vergelijken,
selecteren,
uitleggen,
afleiden
combinere
n,
integreren,
wijzigen,
herschikke
n,
vervangen,
plannen,
creëren,
ontwerpen
,
bedenken,
wat als?,
opstellen,
formulere
n,
voorbereid
en,
generaliser
en
herschrijve
n
beoordelen,
besluiten,
rangschikken,
inschalen,
testen,
meten,
aanbevelen,
overtuigen,
selecteren,
oordelen,
uitleggen,
onderscheide
n, steunen,
besluiten,
vergelijken,
samenvatten
Aan
geto
on
de
vaar
dig
hed
en
observatie en
terugroepen
van informatie
kennis van data,
gebeurtenissen,
plaatsen
kennis van de
belangrijkste
ideeën
beheersing van
het onderwerp
informatie
begrijpen
betekenis begrijpen
kennis vertalen in
nieuwe context
feiten
interpreteren,
vergelijken, tegen
elkaar afzetten
ordenen,
groeperen,
oorzaken
deduceren
gevolgen
voorspellen
informatie
gebruiken
methoden,
concepten,
theorieën
gebruiken in
nieuwe situaties
problemen
oplossen door
vereiste
vaardigheden of
kennis
patronen
herkennen
onderdelen
organiseren
verborgen
betekenissen
herkennen
onderdelen
identificeren
oude ideeën
gebruiken
om er
nieuwe te
maken
generalisere
n uit
gegeven
feiten
kennis uit
verschillend
e gebieden
in verband
brengen
voorspellen,
conclusies
trekken
vergelijken en
onderscheid
maken tussen
ideeën
de waarde van
theorieën en
presentaties
evalueren
keuzes maken
op grond van
beredeneerde
argumenten
de waarde van
bewijs
controleren
subjectiviteit
onderkennen
78
Op basis van www.coun.uvic.ca/learning/exams/blooms-taxonomy.html
Bloom, B. S (Ed.) (1956) Taxonomy of educational objectives: the classification of
educational goals; Handbook I:The Cognitive Domain New York, Toronto: Longmans,
Green,
Anderson, L.W & Krathwohl, D.R. (Eds) (2001) Taxonomy for Learning, Teaching and
Assessing: A Revision of Bloom's Taxonomy of Educational Objectives New York: Addison-
Wesley. London: Longman
Een nuttige toepassing van de herziene taxonomie voor het schrijven van instructiedoelen is
te vinden op:
http://oregonstate.edu/instruct/coursedev/models/id/taxonomy/#table
Bij het bepalen van de gewenste leerresultaten kan het nuttig zijn die te verwoorden in
“meetbare werkwoorden” die expliciet uitdrukken wat een student moet doen om aan te tonen
dat kennis verworven is. Benjamin Bloom stelde in 1956 een taxonomie op van meetbare
werkwoorden, die toelaat waarneembare kennis, vaardigheden, houdingen en capaciteiten te
beschrijven en te classificeren.
Bovenstaande tabel toont een hiërarchie van werkwoorden binnen het cognitieve domein (en
het scala aan aangetoonde vaardigheden) die het niveau van denken beschrijven in volgorde
van toenemende complexiteit. Deze hiërarchie is gebaseerd op de veronderstelling dat er
waarneembare (en dus verifieerbare) acties zijn die een veruitwendiging vormen van
cognitieve processen.
Zoals aan het begin van dit document werd aangehaald worden de leerresultaten hier meestal
met eenvoudige termen uitgedrukt, zoals “kennis” of “begrip”. Overeenkomstig moderne
opvattingen inzake onderwijs worden de organisatoren van opleidingen echter aangespoord
om waar mogelijk verder te gaan en diepgaand leren en kritisch denken aan te moedigen,
eerder dan het loutere reproduceren van feiten of nabootsen van acties. Hierna volgen enkele
voorbeelden waarbij dit op de modules wordt toegepast, van de module over ethiek tot de
meer praktijkgerichte module over chirurgie.
Module over ethiek
In staat zijn:
(kennis)
ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn in het eigen voorgenomen
werk te identificeren;
(kritisch denken)
het welzijn van dieren en de ethische kwesties in het eigen voorgenomen werk te
rangschikken.
Beoordelingskeuzes: bijvoorbeeld, nadat de voornaamste vraagstukken inzake dierenwelzijn
werden opgesomd vroegen afgevaardigden om het relatieve belang ervan in het eigen
voorgenomen werk aan te geven. Inzake verdere ontwikkeling zouden afgevaardigden
79
kunnen vragen naar het effect dat deze problemen zouden kunnen hebben op de resultaten
van het eigen voorgenomen werk en op de maatschappij in het algemeen.
Module over chirurgie, als voorbeeld van een meer praktijkgerichte module
In staat zijn:
(kennis)
de kenmerken van de verschillende gewoonlijk gebruikte instrumenten,
hechtmaterialen en naalden te beschrijven
(kritisch denken)
passende instrumenten, hechtmaterialen en naalden voor veelvoorkomende
procedures te kiezen
Beoordelingskeuzes: beelden op een testblad (wat zou u onder welke omstandigheden
gebruiken, etc.) of denkbeeldige scenario's (welke instrumenten zouden zij voor een gegeven
soort en chirurgische ingreep kiezen en waarom?)
(kennis)
de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing in verschillende
situaties aan te geven.
(kritisch denken)
de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing te beoordelen
en hun toepassing in verschillende situaties te evalueren
[in tegenstelling tot bij louter opsommen moet hier een keuze worden gemaakt en
gerechtvaardigd]
Beoordelingskeuzes: verschillende hechtpatronen identificeren, vermeld de voor- en nadelen
van elk patroon. Laat een evaluatie maken van een gegeven keuze voor een hechting in een
gegeven scenario
(kennis)
veelvoorkomende post-operatieve complicaties en hun oorzaken te beschrijven
(kritisch denken)
veelvoorkomende post-operatieve complicaties te interpreteren en hun oorzaak
af te leiden
Keuze van de beoordeling: Geef afgevaardigden een lijst van ziekten, zodat zij kunnen
identificeren welke veroorzaakt zijn door gebruikelijke post-operatieve complicaties en de
oorzaken ervan kunnen afleiden.
(kennis)
een juiste hechting te demonstreren
80
(kritisch denken)
in te schatten hoe een hechting correct moet worden geplaatst
[i.t.t. het “nabootsen” moet daarbij een dieper inzicht worden aangetoond in de
factoren van de hechttechniek die al dan niet belangrijk zijn]
Beoordelingskeuzes: afgevaardigden dienen tijdens praktijksessies in paren samen te werken
en de sterke en zwakke punten van elkaars hechttechniek te beoordelen (“peer feedback”).
Afgevaardigden vergelijken hun eigen hechting met die van de begeleider en meten hun
eigen techniek af aan dit voorbeeld.
81
Bijlage II
Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten
1. Inleiding
Dit onderdeel bevat richtsnoeren voor het ontwikkelen van criteria, erkende normen en
principes voor de beoordeling en voor de manieren waarop een accreditatie-instelling,
aanbieder van opleidingen of beoordelaar zal nagaan of een student de nodige kennis en/of
vaardigheden heeft verworven en behouden om een aanvaardbaar prestatieniveau te halen
met betrekking tot de in de opleidingsmodules beschreven leerresultaten.
De richtsnoeren hebben niet de bedoeling iets voor te schrijven. Het kan zijn dat de
beoordeling van leerresultaten reeds anders is geregeld in een lidstaat, bijvoorbeeld indien de
modules deel uitmaken van, of geïntegreerd zijn in, reeds bestaande educatieve structuren
zoals universiteiten of scholen voor beroepsonderwijs. De richtsnoeren kunnen echter nuttig
zijn voor nieuwe aanbieders van modules en voor beoordelaars, met name waar nog geen
opleidingsprogramma's of beoordelingsprogramma's bestaan. Een bredere toepassing van
deze richtsnoeren moet ook bijdragen tot het uitwerken van de wederzijdse erkenning van
opleiding tussen de lidstaten.
De criteria en methoden voor het beoordelen van het prestatieniveau (bv. door middel van
schriftelijke examens, discussies of observatie) hangen af van de aard van het betreffende
leerresultaat. In eerste instantie is het belangrijk slaag/faalcriteria voor een bepaald
leerresultaat te beschrijven.
Indien een leerresultaat wordt herhaald in modules van verschillende niveaus (bijvoorbeeld in
de niveaus 1 en 2 van de module “ethiek, dierenwelzijn en de drie V's”), dan wordt op het
tweede niveau een grotere bekwaamheid verwacht. Dit komt tot uiting in de manier waarop
de beoordelingscriteria zijn verwoord (zie bijlage: leerresultaten, meetbare bewerkingen en
kritisch denken). Zo bijvoorbeeld dient een student op het basisniveau in staat te zijn de
aangeleerde feiten “op te sommen” of te “beschrijven”. Op het hogere niveau (niveau 2) dient
hij of zij in staat te zijn de kwesties te “bespreken” en te “evalueren” en daarmee blijk te
geven van een meer grondige kennis en van kritisch denken. De beoordelingscriteria moeten
zo objectief mogelijk worden vastgesteld en moeten samenhangend zijn voor alle aanbieders
van opleidingen en beoordelaars en, in het ideale geval, voor alle lidstaten.
1.1 Voorbeelden van beoordelingscriteria
Beoordelingscriteria moeten worden ontwikkeld voor alle voorgestelde leerresultaten. In de
onderstaande tabellen worden een aantal voorbeelden gegeven die als uitgangspunt kunnen
dienen. De criteria moeten het vereiste prestatieniveau nauwkeurig weergeven. Zij moeten zo
objectief mogelijk zijn en dienen ondubbelzinnig en eenvoudig te gebruiken te zijn en
betrouwbare resultaten op te leveren.
Er moeten beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde leerresultaten worden ontwikkeld.
Voor veel van de opleidingsmodules komt dit neer op een beoordeling van het feit of de
student de “geleerde” kennis heeft onthouden en kan reproduceren, bijvoorbeeld met
82
betrekking tot aspecten van de wetgeving (zie tabel 1, punt 1). Sommige op kennis
gebaseerde leerresultaten vereisen echter een meer grondig begrip van de vraagstukken en
een vermogen om de kennis toe te passen op de eigen rol en verantwoordelijkheden van
de student. De beoordelingscriteria dienen dit weer te geven (zie tabel 1, punt 2).
Het ontwikkelen van beoordelingscriteria en beoordelingsmethoden voor leerresultaten met
betrekking tot onderwerpen waarvoor ‘meer grondige kennis en inzicht’ nodig zijn vergt
meer aandacht, met name wanneer de modules betrekking hebben op gelijkaardige
onderwerpen op twee onderscheiden niveaus (een basisniveau en een hoger niveau), zoals dit
het geval is bij modules 2 en 12 inzake ethiek. De beoordelingscriteria dienen rekening te
houden met de verschillende niveaus. In tabel 2 wordt hiervan een voorbeeld gegeven.
Er moet worden op gewezen dat het in veel gevallen mogelijk zou moeten zijn
beoordelingscriteria te ontwikkelen voor een groep leerresultaten, met name in die gevallen
waar een aantal leerresultaten kan worden gecombineerd tot een samenhangende reeks. Deze
benadering verdient de voorkeur op het formuleren van aparte beoordelingscriteria voor elk
van de leerresultaten. Zij kan zowel op de theoretische als op de praktische leerresultaten
worden toegepast (zie bijvoorbeeld tabel 3).
De beste aanpak voor het ontwikkelen van objectieve beoordelingscriteria voor praktische
vaardigheden is het opdelen van een specifieke procedure of techniek in afzonderlijke
theoretische en praktische bestanddelen die elk kunnen worden beoordeeld (bv. behandeling,
bedwang, ontsmetting, verzorging voor en na een operatie, euthanasie, resultaten van de proef
en kwaliteit van de gegevens).
1.2 Slaag/faalcriteria
Er worden geen doorslaggevende slaag/faalcriteria voorgesteld voor de aparte modules. Deze
hangen immers af van de manier waarop de opleiding wordt gegeven, de specifieke inhoud
ervan en – in sommige gevallen – van voorafgaande voorwaarden of beperkingen (bv.
nationaal of vanuit de universiteit). In alle gevallen echter moet de opleider eerst het vereiste
prestatieniveau bepalen en dient de cursist dit te begrijpen.
In de meeste onderwijsprogramma's betekent een voldoende dat de student een score haalt
van 50%, of op een andere manier aantoont dat hij of zij de materie voldoende beheerst. Voor
onderwerpen waarvoor een grondige feitelijke kennis nodig is (zoals bijvoorbeeld wetgeving)
en waarbij mislukking zou kunnen leiden tot problemen inzake dierenwelzijn (wanneer men
er bijvoorbeeld niet in slaagt schadelijke gevolgen te onderkennen of een voldoende
anesthesieniveau aan te houden tijdens een operatie) wordt echter aanbevolen een hogere
score te vereisen (bijvoorbeeld 70-75%).
1.3 Verantwoordelijkheid voor de beoordeling van cursisten
Het is van belang om duidelijk te stellen wie verantwoordelijk is voor het “afmelden” van een
cursist die na opleiding een aanvaardbaar niveau heeft behaald. Ook moet de beoordelaar
voldoende kennis en gezag hebben om studenten als geslaagd of niet geslaagd aan te merken.
Wat de praktische vaardigheden betreft is het van essentieel belang dat iemand de
uiteindelijke verantwoordelijkheid toegewezen krijgt voor het observeren van een student bij
83
het uitvoeren van een procedure of taak en voor het verifiëren dat de procedure of taak
correct wordt uitgevoerd.
Alle betrokkenen dienen te begrijpen dat een beoordelaar iemand pas als opgeleid en
bekwaam zal erkennen indien hij of zij ervan overtuigd is dat de vereiste normen zijn
gehaald.
84
Voorbeelden van beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde leerresultaten werden
in de volgende tabellen opgenomen:
Tabel 1: Beoordelingscriteria voor een op kennis gebaseerd leerresultaat
Module 1: Wetgeving
Tabel 2: Beoordelingscriteria voor een leerresultaat met betrekking tot ethiek Module 2 en module 9: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's
Tabellen 3-4: Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake
anesthesie
Module 20: Verdoving voor eenvoudige procedures
Module 21: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
85
VOORBEELDEN VAN BEOORDELINGSCRITERIA VOOR LEERRESULTATEN
Tabel 1: Beoordelingscriteria voor een op kennis gebaseerd leerresultaat
De beoordeling gaat het volgende na: basiskennis van Richtlijn 2010/63/EU en de daaruit
voortvloeiende nationale wetgeving met betrekking tot onderzoek waarbij dieren worden
gebruikt
Module 1: Nationale wetgeving
Leerresultaat Beoordelingscriteria
De rol en
verantwoordelijkheden
beschrijven van nationale
comités en plaatselijke
instanties voor dierenwelzijn
De kandidaat moet de informatie die hij of zij heeft geleerd
hebben onthouden en moet in staat zijn:
de belangrijkste rol en verantwoordelijkheden van de
plaatselijke instantie voor dierenwelzijn op te sommen (in
de mate van detail als beschreven in artikel 27 van de
richtlijn)
blijk te geven van een goed begrip van deze rol en
verantwoordelijkheden door juist aan te geven hoe de
instantie voor dierenwelzijn volgens de student een
invloed heeft op de eigen rol, verantwoordelijkheden en
dagelijkse werkzaamheden
de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het
eigen nationale comité op te sommen (bv. in de mate van
detail als beschreven in artikel 49 van de richtlijn)
86
Tabel 2: Beoordelingscriteria voor leerresultaten met betrekking tot ethiek
De beoordeling gaat het volgende na: basiskennis van de vraagstukken die ten grondslag
liggen aan onderzoek waarbij dieren worden gebruikt. De student moet concepten met
betrekking tot dierproeven en dierenwelzijn kennen.
Module 2: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1)
Leerresultaat Beoordelingscriteria
Beschrijven hoe de wet is
gebaseerd op een ethisch
kader dat vereist dat de
schade wordt afgewogen
tegen de voordelen van een
project (de schade-
batenanalyse), dat de drie
V's in de praktijk worden
gebracht teneinde de schade
te beperken en de voordelen
te maximaliseren, en dat
goede praktijken inzake
dierenwelzijn worden
gepropageerd.
De kandidaat moet de informatie die hij of zij heeft geleerd
hebben onthouden en moet in staat zijn:
de wettelijke voorschriften te vermelden die van
toepassing zijn op de schade-batenanalyse (bedoeld in
artikel 38) en uit te leggen wat dit betekent in de praktijk;
bijvoorbeeld de potentiële (fysieke en psychologische)
schade aan dieren waarmee rekening moet worden
gehouden te vermelden, de doeleinden waarvoor het
toegestaan is dieren te gebruiken op te noemen, blijk te
geven van een goed begrip van de beginselen van hoe
schade en voordelen tegen elkaar worden afgewogen
te vermelden hoe dit verband houdt met het juridische
procedé inzake projectvergunningen
uit te leggen wat de drie V's zijn en voorbeelden te geven
van hoe zij de schade kunnen verminderen, de baten
kunnen vergroten en het dierenwelzijn ten goede kunnen
komen
Module 9: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2)
De beoordeling gaat het volgende na: een vermogen tot nadenken over de vraagstukken die
ten grondslag liggen aan onderzoek waarbij dieren worden gebruikt. De student moet
concepten met betrekking tot dierproeven en dierenwelzijn kunnen uitleggen en kunnen
bespreken.
Leerresultaat Beoordelingscriteria
Uitleggen dat de wetgeving
vereist dat de
rechtvaardiging van
werkprogramma's wordt
beoordeeld door mogelijke
negatieve gevolgen voor de
dieren af te wegen tegen de
verwachte baten, dat de
schade die aan de dieren
wordt toegebracht moet
worden geminimaliseerd en
dat de voordelen moeten
worden gemaximaliseerd
De kandidaat moet de in niveau 1 gestelde vragen kunnen
beantwoorden, maar moet ook in staat zijn:
het concept van “motivering” voor het gebruik van dieren te
bespreken, waarbij moet worden onderkend dat er
verschillende perspectieven bestaan over wat een
gerechtvaardigde schade inhoudt en wat baten zijn, en over
het belang dat aan verschillende schade en baten moet worden
gehecht
de schade en baten in hun eigen voorgenomen werk te
beschrijven en uit te leggen hoe zij deze beoordelen en
afwegen
voorbeelden te geven van hoe zij de drie V's in het eigen
werkgebied zouden integreren
87
Tabel 3: Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake anesthesie
De beoordeling gaat het volgende na: het begrip van de verdovende eigenschappen van
veelgebruikte anesthetica, de invloed van anesthetica op het dier en op het wetenschappelijk
resultaat, de keuze voor een route, en of er andere methoden dan verdoving beschikbaar zijn.
Module 20: Verdoving voor eenvoudige procedures
Basiskennis
Leerresultaat Beoordelingscriteria
Overbrengen waarom en
wanneer verdoving gebruikt kan
worden voor het in bedwang
houden van een muis.
De kandidaat moet in staat zijn:
het verschil tussen fysisch en chemisch bedwang aan te
geven
twee scenario's te vermelden waarin verdoving nodig kan
zijn voor het in bedwang houden van een muis
voor een van deze scenario's twee voordelen en twee nadelen
van het gebruik van verdoving voor bedwang op te noemen
Leerresultaat Beoordelingscriteria
De relatieve voor- en nadelen
van verschillende anesthetica
en hun toepassing voor de
verdoving van een muis
gedurende 15 minuten te
bespreken
De kandidaat moet kunnen aantonen dat hij/zij in staat is:
een injecteerbaar en een inhaleerbaar anestheticum te
vermelden dat geschikt is voor muizen
de wijze van toediening van een injecteerbaar anestheticum
te beschrijven en te bespreken wat betreft de route en
dosering (met inbegrip van de nodige verdunning)
de wijze van toediening van een vluchtig anestheticum te
beschrijven en te bespreken wat betreft de route, het
draaggas en het percentage
de kenmerken van een injecteerbare en geïnhaleerde stof te
vergelijken met betrekking tot de aanvang, de duur en het
herstel van de verdoving
het mogelijke effect van verschillende anesthetica op een
onderzoek te bespreken
de gevolgen voor gezondheid en veiligheid van het gebruik
van sommige veelgebruikte anesthetica te bespreken
88
Tabel 4: Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake anesthesie -
vervolg
Module 21: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
Basiskennis
Leerresultaat Beoordelingscriteria
Weten hoe een muis die
verdoofd is voor een
chirurgische ingreep van
opwekking tot herstel
opgevolgd moet worden
De kandidaat moet in staat zijn:
de klinische tekenen op te noemen die aangeven dat
de muis verdoofd kan worden, rekening houdend
met factoren zoals leeftijd, voorafgaande
procedures, reeds aanwezige pathologie
de klinische tekenen op te noemen die duiden op
verdoving bij een muis, zoals de ademfrequentie en
-kwaliteit, uitgelokte reflexen
te vertellen welk anesthesieniveau nodig is voor
een chirurgische ingreep en welke factoren hierop
wijzen
de tekenen op te sommen die worden gebruikt om
het anesthesieniveau na te gaan, en welke de
belangrijkste zijn
apparatuur voor te stellen die nuttig kan zijn voor
het opvolgen van de verdoving
vitale functies zoals de hartslag, de ademfrequentie
en de lichaamstemperatuur te noteren op een
registratieblad voor anesthesie
te weten wat de klinische tekenen zijn die wijzen
op een noodgeval bij de verdoving en welke acties
moeten worden ondernomen
te bespreken welke de meest relevante klinische
tekenen en fysiologische parameters zijn die
moeten worden opgevolgd tijdens de verdoving, en
hoe dit kan worden gedaan
wijzigingen in de klinische tekenen tijdens de
verdoving, die kunnen wijzen op een veranderend
anesthesieniveau, te evalueren
te bespreken om welke redenen het
anesthesieniveau tijdens een procedure kan
wijzigen, of dit al dan niet een probleem oplevert,
en wat moet worden gedaan in antwoord op de
wijzigingen
de gevolgen van wijzigingen in de vitale functies
bij de muis uit te leggen, zoals bloeddruk,
zuurstofverzadiging of lichaamstemperatuur
de voor- en nadelen van het gebruik van
controleapparatuur zoals een PulseOximeter of
elektrocardiogram te bespreken, in vergelijking met
het manueel onderzoeken van de muis
de klinische tekenen uit te leggen die duiden op een
goed herstel van de verdoving en wat moet worden
gedaan indien het herstel niet zoals verwacht
verloopt
het gebruikte verdovingsprotocol te evalueren in
het licht van het onderzoek en van de drie V's
89
Bijlage III
Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid
De beoordeling van bekwaamheid moet
1. een duidelijke beschrijving en uitleg inhouden van de gebruikte maatstaven
2. de volledige procedure weerspiegelen (planning, uitvoering, controle van de
resultaten)
3. een periode omvatten waarin de procedure realistisch kan worden uitgevoerd (met
inbegrip van bv. planning van de procedure, de voorbereiding van de werkruimte en
het documenteren)
Beoordelingscriteria voor een praktische vaardigheid: het afnemen van een bloedstaal
bij een konijn dat bij bewustzijn is
De beoordeling gaat het volgende na: kennis van de indicatoren die wijzen op een goede of
slechte gezondheid of op pijn of angst, kennis van het effect van bedwang op proefdieren, van
de verschillende routes waarlangs bloed kan worden afgenomen en in voorkomend geval de
keuze van de methode, van de omvang van het bloedstaal en van de frequentie waarmee
stalen worden afgenomen en de invloed van het tijdstip op het afnemen.
Module 7 en 8: Weinig invasieve ingrepen
Leerresultaat Beoordelingscriteria
De cursist moet
erin slagen een
bloedstaal af te
nemen bij een
konijn dat bij
bewustzijn is,
zonder het dier
onnodige angst te
bezorgen
Hij of zij moet aan de beoordelaar aan kunnen tonen dat hij/zij:
de normale houding en het normale voorkomen van een gezond
konijn kan herkennen en tekenen van ziekte, pijn of angst bij de
soort op kan merken
heeft vastgesteld dat hij of zij voldoende gemachtigd is de
procedure uit te voeren
een konijn op kan pakken, kan hanteren en in bedwang kan houden
zodat het dier wordt ondersteund en geen uiting geeft van angst
kennis heeft van de hoeveelheid bloed, van de manieren waarop
bloedstalen kunnen worden afgenomen en van de technieken die bij
konijnen mogelijk zijn, zodat voor de minst invasieve en meest
geschikte procedure is gekozen
benodigdheden kan selecteren en kan prepareren (bv. de juiste
grootte van de naald, scharen en klemmen, chirurgische gaasjes)
de plaats van het afnemen kan prepareren zonder dat onnodig angst
wordt veroorzaakt en bloed kan afnemen zonder schadelijke
gevolgen (pijn, bloeduitstortingen, bloeden)
weet hoe passend nazorg te verstrekken, met inbegrip van
methoden voor bloedstolling, en weet hoe voorbereid te zijn op
verwachte en onverwachte gebeurtenissen (bv. kunnen beslissen
over de passende tijd tussen controles)
nadelige gevolgen waarvoor moet worden opgelet kent en kan
herkennen, ernaar kan uitkijken, en weet wanneer de hulp moet
worden ingeroepen van een dierenarts of van een andere
“aangewezen” persoon
weet hoe bloedstalen moeten worden verwerkt zodat zij passend
zijn geëtiketteerd en grondig worden gemengd
weet hoe de juiste documentatie moet worden bijhouden (bv. een
etiket op de kooi, andere procedurele documenten)
90
Beoordelingscriteria voor een praktische vaardigheid: verdoving
De beoordeling gaat het volgende na: keuze van en inzicht in verdovende eigenschappen,
kennis van de invloed van verdovingsmiddelen op het proefdier en op de wetenschappelijke
resultaten, keuze van de methode zoals voorgesteld in de procedure
Module 20: Verdoving voor eenvoudige procedures Leerresultaat Beoordelingscriteria
De cursist moet
erin slagen een
korte verdoving
(10 minuten) bij
een muis op te
wekken en te
onderhouden en
de muis te laten
ontwaken
De cursist moet in staat zijn:
te bepalen of de wettelijke bevoegdheid bestaat om de procedure
uit te voeren;
de gevolgen van de verdoving op de muis en de mogelijke effecten
op het wetenschappelijk onderzoek te kennen;
de muis met empathie en de nodige zorg te behandelen, zodat geen
angst wordt veroorzaakt;
de gezondheid en het welzijn van de muis te beoordelen, zodat
deze geschikt is te worden verdoofd; aan te tonen dat hij of zij het
lichaamsgewicht kan opmeten en kan documenteren;
een verdovingsmiddel te noemen dat geschikt is voor de soort en
voor de duur van de procedure;
het juiste opstellen en veilig gebruik van anesthesiebenodigdheden
en anesthetica te demonstreren;
te weten wat de juiste dosis/concentratie is en, in het geval van
injecteerbare anesthetica, de dosis/het volume te berekenen;
de juiste techniek te demonstreren (bv. inductiekamer of injectie);
de methoden te benoemen / uit te leggen waarmee het
anesthesieniveau kan worden bepaald en een methode voor te
tonen die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om aan te tonen dat de
muis voldoende is verdoofd voor de procedure die zal worden
uitgevoerd; te weten hoe de fysiologische basisfuncties moeten
worden gecontroleerd en het meten van de ademhalingssnelheid te
demonstreren;
de mogelijke nadelige gevolgen van anesthesie, zoals
onderkoeling, te bespreken en de maatregelen te beschrijven die
moeten worden genomen om dit te voorkomen;
aan te geven welke noodsituaties zich voor kunnen doen en hoe
erop te reageren;
het uit de verdoving halen van de muis voor te doen en de
klinische tekenen te bespreken die wijzen op een goed of een
slecht herstel;
de nazorg van de muis uit te leggen, met inbegrip van eventuele
speciale verpleegkundige verzorging die is vereist;
documenten op een juiste manier bij te houden, zoals een etiket op
de kooi, het dagboek van de eenheid, medicatieverslagen en andere
procedurele bestanden.
91
Module 21: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
Leerresultaat Beoordelingscriteria
De cursist moet
erin slagen een
korte verdoving
(10 minuten) bij
een muis op te
wekken en te
onderhouden en
de muis te laten
ontwaken, voor
een invasieve
chirurgische
procedure
De cursist moet in staat zijn:
te bepalen of de wettelijke bevoegdheid bestaat om de procedure uit
te voeren;
uit te leggen hoe het concept van “verfijning” van toepassing is op
verdoving bij een chirurgische ingreep;
te vertellen welke gevolgen een verdovingsmiddel kan hebben op
de muis en hoe dit gevolgen kan hebben voor het onderzoek;
de muis met zorg te behandelen, zodat geen angst wordt
veroorzaakt;
de gezondheid en het welzijn van de muis te beoordelen; de invloed
van eerdere procedures en van bestaande pathologieën op de
geschiktheid voor verdoving te bespreken; aan te tonen dat hij of zij
het lichaamsgewicht kan opmeten en kan documenteren;
te weten wat de juiste dosis/concentratie is en, in het geval van
injecteerbare anesthetica, de dosis/het volume te berekenen;
een verdovingsmiddel te kennen / te vernoemen dat geschikt is voor
de soort en voor de duur van de procedure (eventueel na advies van
een dierenarts);
de voor de procedure gebruikte pijnstilling te bespreken, met
inbegrip van de keuze van het middel en de wijze van toediening
die minimale stress bij het dier teweegbrengt, gevolgd door een
beoordeling van de doeltreffendheid;
het juiste opstellen en veilig gebruik van anesthesiebenodigdheden
en anesthetica te demonstreren;
de juiste techniek voor het opwekken te demonstreren (bv.
inductiekamer of injectie);
de methoden te bespreken waarmee het anesthesieniveau voor
operaties kan worden bepaald en een methode voor te tonen die kan
worden gebruikt om aan te tonen dat de muis ongevoelig is voor
pijn;
inzicht te tonen in het nagaan van de elementaire fysiologische en
vitale functies aan de hand van klinische tekenen en/of met behulp
van controle-apparatuur zoals pulsoximetriesensoren;
de mogelijke nadelige gevolgen van anesthesie, zoals onderkoeling,
en de maatregelen die moeten worden genomen om dit te
voorkomen te bespreken;
te bespreken welke noodsituaties zich voor kunnen doen en hoe
erop te reageren;
het uit de verdoving halen van de muis voor te doen en de klinische
tekenen te bespreken die wijzen op een goed of een slecht herstel;
de nazorg van de muis te bespreken, met inbegrip van eventuele
speciale verpleegkundige verzorging die kan vereist zijn;
de klinische tekenen die wijzen op pijn en een geschikt systeem
voor post-operatief toezicht te beschrijven;
documenten op een juiste manier bij te houden, zoals een etiket op
de kooi, het dagboek van de eenheid, medicatieverslagen en andere
procedurele bestanden;
te bespreken hoe documentatie kan worden gebruikt om te bepalen
of het verdovingsmiddel passend is en of er een goed herstel
plaatsvindt.
92
Voorbeeld van een examen voor een praktische vaardigheid, als illustratie van hoe
een score kan worden toegekend aan elk onderdeel
Voor elke taak wordt een aantal criteria vastgesteld aan de hand waarvan de student
zal worden beoordeeld en een score zal worden toegekend
Een maximale score kan alleen worden behaald als de cursist onafhankelijk werkt en de
taak uit zichzelf kan beschrijven en uit kan leggen, zonder dat de examinator zelf vragen
moet stellen. Hoe meer vragen er moeten worden gesteld, hoe lager de algemene score.
Opdracht 1
Euthanasie en verwijdering van weefsels
Er moet door middel van cervicale dislocatie euthanasie worden uitgevoerd op een muis
die bij bewustzijn is. De milt en de linkernier moeten worden ontleed voor verdere
analyse. Kies de juiste technieken in overeenstemming met de vereisten inzake het
dierenwelzijn.
Taak: Percentage 11 Behaald percentage
Voldoende 12 JA - NEE
Voorbereiding van de werkruimte
5 □ □
Veilige en humane behandeling van het dier – verwijderen uit de kooi en overbrengen naar de ruimte waar de procedure wordt uitgevoerd + *
15 □ □
Veilig en humaan in bedwang houden *
15 □ □
Veilige en humane euthanasie en bevestiging van de dood *
30 □ □
Ontleden van organen 10 □ □
Bijhouden van gegevens 10 □ □
Reinigen van de werkruimte en van de gebruikte instrumenten
5 □ □
Desinfectie 5 □ □
Verwijdering van het kadaver 5 □ □
Totaal 100%
Opmerkingen
* Taken met een sterretje moeten tot een goed einde worden gebracht
11 De percentages zijn louter als suggestie bedoeld. Zij kunnen verschillen naargelang de taak en het aandachtsgebied van de beoordeling. 12
De cursist heeft minstens 6/7 vinkjes nodig. Euthanasie moet kundig worden uitgevoerd
93
Opdracht 2
Intraperitoneale injectie
Een hamster dient een dosis van 100 mg van een stof X per kilogram lichaamsgewicht
intraperitoneaal toegediend te krijgen. De concentratie van stof X is 20mg/ml. Bereken
de juiste dosis en injecteer de gepaste dosis / hoeveelheid intraperitoneaal.
Verwachtingen: Percentage13
Behaald percentage
Voorbereiding van de werkruimte (15 %):
Gebruik van antiseptische handdoekjes en antiseptische oplossing
Keuze van de juiste grootte van canules / naalden / spuiten
Uitvoeren van de procedure (60 %)
Veilige en humane behandeling van het dier – verwijderen uit de kooi en overbrengen naar en van de ruimte waar de procedure wordt uitgevoerd *
Evaluatie van de gezondheidstoestand
Meten en optekenen van het lichaamsgewicht
Berekening van de dosis en het juiste volume (15 %)
Het vullen van de spuit
(luchtbellen? volume?)
Ontsmetten van de injectieplaats JA NEE
Juist plaatsen van de naald, injectie van de stof en het terugtrekken van de naald *
JA NEE
Na het voltooien van de procedure (10 %)
Reinigen van de werkruimte
Documenteren van de procedure
Algemene veilige werkmethode voor het dier en de cursist
Totaal 100%
Opmerkingen
* Taken met een sterretje moeten tot een goed einde worden gebracht
13 De percentages zijn louter als suggestie bedoeld. Zij kunnen verschillen naargelang de taak en het aandachtsgebied van de beoordeling.
94
Bijlage IV
Model opleidingsdossier
DOELSTELLINGEN
Het is de bedoeling een model voor het documenteren van opleiding, basisvaardigheden en bedrevenheid aan te reiken dat doorheen
Europa kan worden gebruikt. Op die manier kan vertrouwen ontstaan inzake de vaardigheden en de bedrevenheid van personen, wat
de wederzijdse erkenning binnen Europa kan vergemakkelijken, het vrij verkeer van werknemers mogelijk kan maken en het
dierenwelzijn kan verzekeren. De persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn,
bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben
geleverd (artikel 24, lid 1, onder c)) spelen een belangrijke rol bij het verzekeren dat er passende documenten worden bijgehouden. De
onderstaande modellen zijn niet voorgeschreven, noch zijn zij uitputtend. De bevoegde autoriteit blijft er verantwoordelijk voor te
bepalen hoe opleiding en vaardigheden moeten worden gedocumenteerd.
Beweegredenen van en uitleg over het Europese modelopleidingsdossier
1. Het model bevat drie aparte documenten voor opleidingen: voor de modulaire basisopleiding, voor het documenteren van
opleiding tijdens het ontwikkelen van vaardigheden, en een onderdeel over externe opleiding en permanente bij- en
nascholing die cursussen, conferenties en dergelijke omvat. Er werd ook een voorbeeld opgenomen van een algemeen
onderdeel, om opleiding in materies die niet in de richtlijn worden behandeld te omvatten (zoals gezondheid en veiligheid en
beveiliging).
2. Een opleidingsdossier gaat vaak gepaard met een CV, een functiebeschrijving en een beschrijving van verantwoordelijkheden.
3. Er zijn drie niveaus van opleiding/bedrevenheid: cursist die “onder toezicht staat”, “opgeleid en bekwaam” en “opleider voor
anderen”.
4. De ontwikkeling van de cursist moet duidelijk worden gedocumenteerd, waarbij vooruitgang wordt beschreven in een
opleidingsdossier. Ook moet het niveau van toezicht terug te vinden zijn in dit opleidingsdossier.
5. De opleider die ondertekent kan om het even welke aangeduide bekwame opleider zijn. Het kan voor cursisten nuttig zijn over
een lijst van aangeduide opleiders te beschikken.
6. Een regelmatige evaluatie van de opleiding kan helpen bij het overwegen van nieuwe opleidingen en van toekomstige
behoeften. Wijzigingen in de rollen moeten worden voorafgegaan van een evaluatie van de opleiding, om te verzekeren dat de
nodige opleiding en bekwaamheid voor de nieuwe verantwoordelijkheden verworven zijn.
7. Om redenen van identificatie dient de cursist het opleidingsdossier en andere documenten te ondertekenen.
95
8. Details over de module, de techniek en de betrokken soort moeten duidelijk worden opgenomen als aparte vermelding in het
opleidingsdossier.
Opmerking met betrekking tot personen en opleiders die reeds aan de slag zijn: er hoeft niet voor elke module een
onderdeel van het opleidingsdossier te worden ingevuld. Het volstaat dat de persoon die verantwoordelijk is voor de opleiding
de betreffende pagina ondertekent om te bevestigen dat het personeelslid bekwaam wordt geacht en/of de nodige historische
documenten heeft voorgelegd die dit bevestigen.
Formulier nr.: Datum van afgifte:
Naam: ________________ Startdatum: ______________ Handtekening _______________ Initialen _____/______/______
1. Dossier inzake modulaire opleiding
Module Kern / Functiespecif
iek / Aanvullend
Soorten
Opleider Datum van de opleiding (begin)
Datum van de opleiding (einde)
Bevestigd door (naam / titel /
handtekening)
Formulier nr.: Datum van afgifte:
2. Procedures/vaardigheden
Procedure Soorten Opleiding onder toezicht Bekwaamheid verworven Status van opleider verworven
Datum
Niveau van het toezicht
Cursist (initiale
n)
Opleider
(initialen)
Datum
Cursist (initiale
n)
Opleider
(initialen)
Datum
Cursist (initiale
n)
Opleider
(initialen)
4- De supervisor is aanwezig wanneer de procedure plaatsvindt, om rechtstreeks toe te zien en advies te verlenen
3- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan snel ingrijpen indien nodig (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de procedure)
2- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en is in staat ze indien nodig bij te wonen en advies te verlenen (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de inrichting)
1- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan indien nodig gecontacteerd worden om advies te verlenen (bv. telefonisch)
0- Er is geen toezicht vereist
Formulier nr.: Datum van afgifte:
3. permanente bij- en nascholing en externe opleiding
Opleiding Interne evaluatie
Datum
Cursist (initialen)
Opleider (initialen)
Beschrijving en datums van de opleiding en behaald resultaat / certificaat
Formulier nr.: Datum van afgifte:
4. Algemene opleidingsmodules (bv. gezondheid en veiligheid, beveiliging)
Opleidingsvereiste (intern) Opleiding onder toezicht Bekwaamheid verworven Status van opleider verworven
Datum
Cursist (initiale
n)
Opleider
(initialen)
Datum
Cursist (initiale
n)
Opleider
(initialen)
Datum
Cursist (initiale
n)
Opleider (initialen)
100
Bijlage V
Aanbevelingen voor personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren
Deze bijlage bevat de suggesties van de deskundigenwerkgroep inzake een geschikt profiel voor
inspecteurs en inzake de opleiding voor deze rol. De nationale bevoegde instanties voor de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn ondersteunen ten volle de doelstellingen en de inhoud van
deze suggesties. Scholing en opleiding zijn echter in de eerste plaats een bevoegdheid van de
lidstaten. Bovendien liggen de formele bevoegdheden inzake inspectie en handhaving anders in
de verschillende lidstaten. De nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van deze
richtlijn kunnen deze bijlage dus niet formeel onderschrijven. Het is echter belangrijk dat deze
informatie voor iedereen beschikbaar wordt gesteld. De inhoud ervan biedt immers richtsnoeren
die een geschikt profiel en een geschikte opleiding voor inspecteurs kunnen bevorderen.
Persoon of personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren
Artikel 34 schrijft voor dat de bevoegde instanties bij alle fokkers, leveranciers en gebruikers,
inclusief in hun inrichtingen, regelmatige inspecties uitvoeren, teneinde na te gaan of aan de
voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan.
Inspecteurs uit verschillende lidstaten en zelfs binnen een zelfde lidstaat kunnen verschillende
achtergronden hebben. Om die reden verloopt hun opleiding waarschijnlijk verschillend,
afhankelijk van hun voorafgaande opleiding en ervaring op het vlak van wetenschappelijk
onderzoek.
Er wordt erkend dat het niet nodig is de opleiding te vervolledigen vooraleer iemand als
inspecteur aan de slag kan gaan, mits er in passend toezicht en ondersteuning worden voorzien.
Aanbevolen profiel
Om na te kunnen gaan of de voorschriften van de richtlijn gevolgd worden moeten inspecteurs
een grondige kennis en een goed begrijp hebben van de relevante wetgeving en van het relevante
nationale beleid. Zij dienen inzicht te hebben in de verschillende rollen en
verantwoordelijkheden van het betrokken personeel, van de grondslag voor de vergunningen die
aan inrichtingen worden gegeven, en van de daarin verplichte vermeldingen.
Inspecteurs moeten een goed begrip hebben van dierenwelzijn, van het fokken van dieren en van
praktijken inzake huisvesting en verzorging.
Om bij inspecties in inrichtingen na te kunnen gaan of de drie V's zo goed mogelijk in de
praktijk worden gebracht bij de aan inspectie onderworpen projecten, dienen de inspecteurs een
101
goed begrip te hebben van het opzetten van projecten en proeven en van de inhoud van de
projectvergunningen die aan de gecontroleerde inrichting zijn afgeleverd.
Deze rol kan worden opgenomen door personen die een goed begrip hebben van de verzorging
en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke procedures, in het bijzonder van het in de
praktijk brengen van de drie V's. Dit kunnen dierenartsen zijn. Biologen of ander personeel met
een passende opleiding en deskundigheid in medische, biomedische of biologische
wetenschappen kunnen deze rol eveneens invullen. Inspecteurs dienen over een brede en
gedetailleerde ervaring te beschikken in wetenschap, wetenschappelijke methoden en het
opzetten van proeven, en/of dienen zij bijzondere belangstelling te hebben voor het optimaliseren
van diergezondheid en dierenwelzijn.
Inspecteurs moeten proactief zijn en dienen betere praktijken inzake de verzorging en het
gebruik, de ontwikkeling en het behoud van een goede zorgcultuur voor te staan. Inspecteurs
kunnen de samenwerking tussen sleutelpersonen binnen een inrichting aanmoedigen. Door met
elkaar samen te werken kunnen inspecteurs makkelijker kennis en ervaring delen en samenhang
bevorderen.
Inspecteurs moeten beschikken over “persoonlijke autoriteit” op grond van achtergrond, ervaring
en kennis. Goede sociale vaardigheden, en doeltreffend schriftelijk en mondeling kunnen
communiceren, zijn nuttig.
Inspecteurs moeten worden opgeleid in het herkennen en vermijden van belangenconflicten, met
het oog op de onafhankelijkheid van inspecties en de vergroting van het vertrouwen van het
publiek in het regelgevend toezicht.
Basisopleiding
De opleiding tot inspecteur moet individueel worden opgezet, met inachtneming van de vereiste
rol, van de manier waarop de richtlijn in de lidstaat ten uitvoer is gelegd, en van voorafgaande
scholing, opleiding en ervaring. Indien de rol wordt ingevuld door een bevoegde dierenarts - die
veel ervaring heeft op het gebied van onderzoek waarbij dieren worden gebruikt, is het
waarschijnlijk dat de leerresultaten van sommige van de modules reeds zijn behaald. In
dergelijke omstandigheden kan de persoon in kwestie op basis van een gap-analyse worden
vrijgesteld van een of meerdere modules, of van delen van de module voor inspecteurs.
Om te verzekeren dat zij beschikken over de relevante kennis en vaardigheden dienen alle
inspecteurs een gap-analyse van de volgende modules uit te voeren en de betreffende
leerresultaten te evalueren:
Modules 1 - 3.1
Modules 4 - 6.1
Modules 7, 9 - 11
102
Modules 20, 23
Module 51
Aanvullende modules, zoals 21 en 22, indien relevant voor de inspecties die zij
uitvoeren.
De kernopleiding die ertoe strekt de rol van de inspecteur en de voorschriften van
http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf aan te leren zit
vervat in:
module voor inspecteurs
In tegenstelling tot wat het geval is bij andere rollen maakt een aantal leerresultaten geen deel uit
van de taken en verantwoordelijkheden van de inspecteur. Zij zijn bedoeld om een voldoende begrip
om de naleving na te kunnen gaan bij te brengen. Dit moet tot uiting komen in de beoordeling
en het opleidingsdossier.
Permanente bij- en nascholing
Inspecteurs dienen door middel van een formeel programma van permanente bij- en nascholing
bij te blijven met de beste praktijken in de wetenschap, dierverzorging, dierhouderij en de drie
V's.
103
Module voor inspecteurs
Deze module omvat alle noodzakelijke elementen van het inspectieproces overeenkomstig artikel 34, en
is bedoeld voor diegenen die een zeer goed inzicht hebben in de verzorging en het gebruik van dieren in
wetenschappelijke procedures en van de wetgeving die daarop betrekking heeft. Het vereist een grondige
kennis van de wettelijke vereisten voor inspectie en handhaving en behelst richtsnoeren en beginselen
inzake het opzetten uitvoeren, en rapporteren van inspecties.
Leerresultaten
Cursisten moeten in staat zijn:
(i) de wettelijke voorschriften inzake de verzorging en het gebruik van dieren in onderzoek te
begrijpen
Insp.1 de ethische kwesties te begrijpen in verband met het gebruik van dieren in lopende en/of
voltooide wetenschappelijke procedures (zoals casestudy's);
Insp.2 aan te tonen hoe de beginselen van de drie V's vervat zitten in de nationale wetgeving die
Richtlijn 2010/63/EU uitvoert. Blijk te geven van een grondig begrip van de beginselen en het in de
praktijk brengen van vermindering, verfijning en vervanging (de drie V's) bij het verzorgen en fokken
van dieren en in het bijzonder bij lopende en/of voltooide wetenschappelijk onderzoeksprojecten;
i. blijk te geven van kennis inzake de mogelijkheid om verfijningen in de praktijk te
brengen door een goede kennis van de gebruikte soort, een goede
dierenwelzijnsevaluatie, en een daadwerkelijke controle op schadelijke gevolgen
met duidelijke en geldige wetenschappelijke, welzijns- en/of humane eindpunten;
ii. te beschrijven hoe opleiding, goede huisvesting van dieren, houderij en
behandeling en de toepassing van passende eindpunten kunnen bijdragen tot het
in de praktijk brengen van de drie V's en het verbeteren van de kwaliteit van de
wetenschap;
Insp.3. onderscheid te maken tussen experimentele procedures voor dieren en veterinaire praktijken,
dierhouderij en niet-experimentele procedures;
Insp.4. projecten correct aan de doelstellingen van wetenschappelijke procedures te kunnen koppelen
(artikel 5);
Insp.5. te beschrijven op grond waarvan een vrijstelling kan worden verkregen van de verplichting
om bij procedures alleen gebruik te maken van de in bijlage I van de richtlijn vermelde soorten dieren
(die voor gebruik in procedures zijn gefokt);
Insp.6. een vergelijking te maken van de taken en verantwoordelijkheden van en wisselwerkingen
tussen de personen die in een inrichting werken en in de richtlijn worden vernoemd;
Insp.7. de juridische samenstelling en rol van de instantie voor dierenwelzijn uit te leggen;
Insp.8. de voorwaarden voor en verplichtingen inzake het vrijlaten en voor adoptie vrijgeven van
dieren te beschrijven;
104
(ii) de principes en de praktijk van inspectie te begrijpen
Insp.9. aan te tonen hoe de gedetailleerde controles die in de wetgeving zijn opgenomen van
toepassing zijn op inspectie;
Insp.10. de wettelijke voorschriften te beschrijven inzake inspectie en andere aanverwante functies
(het verzamelen, beheren en verspreiden van informatie, het bespreken van de drie V's, continuïteit,
advies aan gebruikers en aan de bevoegde autoriteit);
Insp.11. de taken en verantwoordelijkheden van inspecteurs uit te leggen, met inbegrip van
neutraliteit en oprechtheid (eerlijkheid, integriteit, correct gedrag enz.) en de wisselwerking tussen de
inspecteurs en andere verantwoordelijke personen of instanties zoals de instantie voor dierenwelzijn;
Insp.12. te beschrijven wat een doeltreffende inspectie in moet houden
http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf, bv. de
benadering, de noodzaak tot liaison/verstandhouding, de rol bij het detecteren van naleving/niet-
naleving;
Insp.13. de beginselen te beschrijven van risicoanalyse, wettelijke voorschriften inzake de frequentie
van de inspecties, onaangekondigde versus aangekondigde inspecties, voorgeschreven normen inzake
prestaties en risico;
Insp.14. de belangrijkste bronnen van advies en aanvullende kennis inzake wetgeving, beleid,
werkmethoden en de antecedenten van een zaak die een inspecteur ter beschikking staan, te
beschrijven;
Insp.15. aan te geven volgens welke normen moet gecommuniceerd worden met de bevoegde
instantie en met belanghebbenden (met inbegrip van schriftelijke rapportage) en welke normen gelden
voor het bewaren van bestanden;
Insp.16. te beschrijven hoe toegang kan worden verkregen tot projectvoorstellen, beoordelingen en
vergunningen en hoe op die basis een inspectie kan worden gepland;
Insp.17. toe te lichten hoe aan de voorschriften voor het merken of identificeren van dieren kan
worden voldaan en hoe kan worden vastgesteld wanneer daar niet aan is voldaan;
Insp.18. de methodes te beschrijven die krachtens de wetgeving worden gebruikt voor het op humane
wijze doden van dieren, en uit te leggen hoe dit is toegestaan;
Insp.19. het kader voor de beoordeling van de ernst van procedures te beschrijven, met inbegrip van
cumulatieve ernst, en de verantwoordelijkheden te beschrijven van alle betrokkenen bij het
verminderen van leed en van ernst, van bij de opzet van het project tot het voltooien ervan;
Insp.20. het voor de toekomst aanwijzen van ernst en de werkelijke ernst te beschrijven, en het doel
van dergelijke beoordelingen aan te geven;
Insp.21. een juiste indeling naar ernst op te maken voor voorbeelden van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden gefokt (genetisch gewijzigd) of gebruikt worden, conform bijlage VIII
en het Werkdocument inzake een kader voor de indeling naar ernst
(http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/severity/nl.pdf)
105
Insp.22. passende praktische methoden voor de beoordeling van dierenwelzijn te beschrijven, en te
beschrijven hoe deze kunnen worden gebruikt om het lijden in overeenstemming met de
wetenschappelijke doelstellingen te verminderen tijdens de inspectie van aan de gang zijnde
wetenschappelijke activiteit;
Insp.23. onderscheid te maken tussen hergebruik en continugebruik en uit te leggen onder welke
omstandigheden hergebruik juridisch kan worden toegestaan;
Insp.24. de basis uit te leggen voor het verzamelen van jaarlijkse statistieken met betrekking tot het
gebruik van dieren bij procedures (artikel 54 en het daarmee verband houdende uitvoeringsbesluit van
de Commissie);
Insp.25. de regelingen te beschrijven voor sancties (bv. overtredingen en inbreuken,
nalevingsadvies/kennisgevingen) en regelingen voor de schorsing of intrekking van vergunningen, en
uit te leggen hoe deze moeten worden gemeld aan de bevoegde instanties en moeten worden
behandeld;
(iii) de verschillen te onderscheiden die kunnen bestaan tussen types van betrokken inrichtingen
en ruimten waar dieren worden gehouden, en in het beheer van dierenvoorzieningen;
Insp.26. de wettelijke vereisten voor het vergunnen van een inrichting uit te leggen;
Insp.27. aan te geven wat voor werk met dieren er waarschijnlijk kan worden aangetroffen in elk
type;
Insp.28. een beschrijving te geven van de verschillende soorten leefruimten en hun voornaamste
kenmerken;
Insp.29. een beschrijving te geven van de strategieën die worden gebruikt voor het in stand houden
van verschillende niveaus van bioveiligheid en van de voorzorgsmaatregelen die een inspecteur moet
nemen om het verspreiden van dierlijke pathogenen of allergenen te vermijden;
Insp.30. de strategieën te beschrijven die gebruikt worden om het aantal dieren op overschot / het
teveel fokken te beperken, met inbegrip van genetisch gewijzigde dieren;
Insp.31. de strategieën te beschrijven die de uitwisseling van organen en weefsels van dieren
vergemakkelijken;
Insp.32. aan te geven welke overwegingen moeten worden gemaakt bij het vervoer van dieren tussen
locaties (met inbegrip van nationaal en internationaal vervoer);
Insp.33. de bijzondere overwegingen en methoden te beschrijven die moeten worden gebruikt bij de
inspectie van bepaalde types inrichtingen en projecten (bv. toxicologieprojecten op grond van
regelgeving, werken in het wild);
Insp.34. de voorschriften uit bijlage III voor inrichtingen en voor de verzorging en de huisvesting van
dieren te bespreken voor elk van de relevante proefdiersoorten, en uit te leggen wat de potentiële
gevolgen voor het dierenwelzijn en de wetenschap zijn indien niet aan de behoeften inzake
dierhouderij en welzijn is voldaan;
106
Insp.35. de bijzondere overwegingen te begrijpen die moeten worden gemaakt bij de verzorging en
het gebruik van bepaalde dieren (bv. niet-menselijke primaten, in het wild gevangen dieren,
zwerfdieren en verwilderde exemplaren van huisdiersoorten en bedreigde soorten);
i. de redenen te bespreken waarom aan deze groepen bijzondere aandacht moet
worden besteed, en op welke gronden vrijstellingen kunnen worden gegeven;
ii. de wetgeving te identificeren die van toepassing is op het gebruik van bepaalde
soorten en op vrijstellingen ;
iii. de voorwaarden te beschrijven waaronder het gebruik van deze soorten is
toegestaan of waaronder vrijstellingen worden gegeven;
(iv) Geneesmiddelen
Insp.36. de goede praktijken inzake het gebruik van geneesmiddelen in inrichtingen te beschrijven;
(v) de beginselen van opleiding en beoordeling te begrijpen
Insp.37. de aanbevelingen te identificeren voor de opleiding van personeel, zoals uiteengezet in het
“Werkdocument inzake de uitwerking van een gemeenschappelijk kader voor scholing en opleiding
ter uitvoering van de richtlijn” (samen met eventuele aanvullende nationale of plaatselijke vereisten);
Insp.38. de minimumeisen uit te leggen voor het documenteren van opleiding en bekwaamheid en van
permanente bij- en nascholing van personeel, en te beschrijven hoe deze tijdens het inspectieproces
kunnen worden geëvalueerd;
Insp.39. de omstandigheden te beschrijven waaronder discretionaire vrijstellingen van specifieke
opleidingsmodules of -elementen kunnen worden toegestaan;
(vi) de beginselen en methoden te begrijpen die van toepassing zijn op de beoordeling en het
vergunnen van werkprogramma's;
Insp.40. de beginselen van de schade-batenanalyse te beschrijven;
Insp.41. de vereisten te beschrijven voor het in de praktijk brengen van de drie V's in een project;
i. de informatiebronnen aan te duiden over methoden voor vervanging,
vermindering of verfijning van het gebruik van dieren in procedures;
ii. inzicht te tonen in de mogelijkheden tot vermindering van het gebruik van dieren
door middel van duidelijke experimentele strategie, goed ontwerp, geldig
analyse en uitvoerige rapportage over dierproeven;
Insp.42. uit te leggen hoe toelating voor projecten wordt verleend;
Insp.43. in aan de gang zijnde of voltooide werkzaamheden, correct te bepalen welke
wetenschappelijke projecten niet aan de projectvergunning voldoen met betrekking tot het vroegere of
huidige gebruik van het meest verfijnde protocol en de vroegste humane eindpunten die stroken met
het bereiken van de wetenschappelijke doelstellingen;
107
(vii) de rol van de inspecteur te begrijpen als communicator en als promotor van goede
praktijken en van de drie V's
Insp.44. het concept van zorgcultuur te bespreken;
Insp.45. onderwerpen op te noemen die bijdragen tot een goede zorgcultuur (een proactieve aanpak
ten aanzien van de drie V's, duidelijke en doeltreffend gebruikte mechanismen voor communicatie
tussen het personeel, doeltreffende samenwerking tussen sleutelpersonen);
Insp.46. de methoden te beschrijven die kunnen worden gebruikt ter bevordering van een hogere
kwaliteit inzake wetenschap en verslaggeving (bv. het gebruik van ARRIVE-richtlijnen (“Animal
Research: Reporting of In Vivo Experiments”).
Insp.47. de voordelen van een consistent en proactief inspectiestelsel uit te leggen.
Recommended