View
0
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
PRINSJESDAG 2019
Prinsjesdag 2019
Govers Prinsjesdagbrochure 2019
Op Prinsjesdag, 17 september 2019, heeft het kabinet het Belastingplan 2020 en overige fiscale maatregelen
gepresenteerd. Op basis van deze plannen en reeds eerder aangekondigde wetswijzigingen, hebben wij deze
brochure samengesteld. Verder informeren wij u over belangrijke acties, die u naar aanleiding van de nieuwe
regels kunt ondernemen en geven wij u allerhande tips. Wij hopen u op deze manier op een overzichtelijke en
toegankelijke manier te informeren over de veranderingen die per 1 januari 2020 (of later) naar verwachting
van kracht worden.
Mocht u naar aanleiding van deze brochure aanvullende vragen hebben, dan nodigen wij u uit om contact op
te nemen met uw Govers contactpersoon. De contactgegevens treft u achteraan in deze brochure aan.
Met vriendelijke groet,
Fiscaal team Govers
An independent member of UHY International
Vennootschapsbelasting
(inter)nationaal
Prinsjesdag 2019 | Vennootschapsbelasting
Tarieven vennootschapsbelasting
Vorig jaar heeft de regering aangekondigd het vennootschapsbelastingtarief staps-
gewijs te verlagen. De wetgever toont zich echter niet van zijn betrouwbaarste kant.
Deze verlaging wordt nu namelijk gedeeltelijk teruggedraaid. De tarieven in de ven-
nootschapsbelasting voor 2019, 2020 en 2021 bedragen voor de komende jaren als
volgt.
Invoering bronbelasting op rente en royalty’s
Met ingang van 1 januari 2021, wordt een conditionele bronbelasting op rente en
royalty’s ingevoerd. De regering wenst hiermee te voorkomen, dat Nederland in inter-
nationale structuren wordt ingezet als toegangspoort naar belastingparadijzen. De
bronbelasting ziet op rente- en royaltybetalingen door in Nederland gevestigde licha-
men aan lichamen in landen met een laag statutair belastingtarief (<9%) of landen die
zijn opgenomen op de lijst met niet-coöperatieve gebieden. Ook in misbruiksituaties
zal de bronbelasting worden geheven. Het tarief bedraagt 21,7%.
Wijzigingen substance-eisen
Voor de toepassing van verschillende antimisbruikbepalingen in de vennootschapsbe-
lasting en dividendbelasting, zijn bepaalde substance-eisen opgenomen voor buiten-
landse tussenhoudsters. Indien aan deze substance-eisen wordt voldaan, staat vast
dat de antimisbruikbepalingen niet van toepassing zijn. Het kabinet vindt dit niet
passen bij de verplichting van Nederland om misbruik tegen te gaan. Daarom
verandert het karakter van deze substance-eisen, zodat deze slechts een rol spelen
bij de bewijslastverdeling. Dit betekent, dat zelfs indien aan de substance-eisen wordt
voldaan, de inspecteur altijd nog aannemelijk mag maken dat sprake is van misbruik.
Beperking liquidatieverliesregeling
Het kabinet heeft aangekondigd de liquidatieverliesregeling aan te scherpen. De
liquidatieverliesregeling is een uitzondering op de regel dat deelnemingsresultaten
noch belast, noch aftrekbaar zijn. Een eventueel verlies bij liquidatie van een
deelneming kan daardoor toch ten laste van de belastbare winst wordt gebracht. De
huidige liquidatieverliesregeling geldt voor belangen van ten minste 5% in
dochtervennootschappen ongeacht waar de dochtervennootschap is gevestigd en
ongeacht wanneer deze wordt geliquideerd. Onder de nieuwe regeling, waarvan
verwacht wordt dat deze in 2021 in werking zal treden, geldt:
dat sprake moet zijn van een belang van ten minste 25%;
dat sprake moet zijn van een deelneming in een EU-lidstaat of een EER-staat; en
dat de deelneming binnen drie jaar na staking van de onderneming van de
deelneming moet zijn ontbonden en vereffend.
VPB (INTER)NATIONAAL
Belastbaar bedrag Tarief 2019 Tarief 2020 Tarief 2021
€ 0 - € 200.000 19% 16,5% 15%
€ 200.000 en hoger 25% 25% (i.p.v. 22,5%)
21,7% (i.p.v. 20,5%)
Verhoging effectieve tarief innovatiebox
Het kabinet is voornemens het effectieve tarief van de innovatiebox te verhogen van
7% naar 9%. Daartoe zal de grondslagversmalling voor innovatieve winst worden
verminderd.
Afschaffing betalingskorting vennootschapsbelasting
Vennootschappen die de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting in één keer
vooruitbetalen krijgen momenteel nog een betalingskorting. Het kabinet is voor-
nemens deze korting met ingang van 2021 te laten vervallen. Het wetsvoorstel die dit
bewerkstelligd, dient nog te worden ingediend.
Beperking belastingrente vennootschapsbelasting
Momenteel is het mogelijk dat een belastingplichtige, die tijdig en correct aangifte
vennootschapsbelasting doet, een aanslag krijgt opgelegd waarbij ook belastingrente
in rekening wordt gebracht. Het kabinet stelt voor om de regeling te wijzigen, zodat
geen belastingrente kan worden opgelegd, indien een correcte aangifte binnen zes
maanden na afloop van het boekjaar is ingediend.
An independent member of UHY International
Prinsjesdag 2019 | Vennootschapsbelasting
Implementatie tweede Europese antibelasting antibelastingontwijkingsrichtlijn
(ATAD2)
Vanaf 1 januari 2020 zal de ATAD 2 in de Nederlandse wetgeving worden
geïmplementeerd. ATAD 2 heeft tot doel om het gebruik van hybride mismatches te
bestrijden. Hybride mismatches zijn situaties waarin een belastingvoordeel wordt
behaald door gebruik te maken van de verschillen tussen belastingstelsels. Zo kan er
bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van verschillen in de fiscale behandeling
(kwalificatie) van lichamen, instrumenten of vaste inrichtingen.
Invoering meldplicht fiscale constructies
Intermediairs (zoals belastingadviseurs) worden verplicht om mogelijk agressieve
fiscale constructies aan de belastingautoriteiten te melden als zij bij dergelijke
constructies betrokken zijn. De verplichting geldt uitsluitend voor grensoverschrijdende
constructies. Er komt geen definitie van ‘agressieve fiscale constructies’. In plaats
daarvan is een overzicht gepubliceerd met kenmerken en elementen van transacties
die een sterke aanwijzing vormen dat sprake is van belastingontwijking of misbruik.
Als aan één of meer van die kenmerken wordt voldaan, moet de constructie worden
gemeld. De Belastingdienst deelt dergelijke meldingen met andere Europese
belastingautoriteiten.
Multilateraal Verdrag (MLI)
Het MLI is een van de onderdelen van het zogeheten BEPS-project van de OESO.
Met dit project beoogt de OESO belastingontwijking door multinationale
ondernemingen tegen te gaan. Door middel van het MLI worden de belasting-
verdragen in lijn gebracht met de nieuwe standaarden op het gebied van BEPS.
Het MLI bevat voorschriften op het gebied van:
Constructies met hybride structuren (“hybrid mismatches”);
Verdragsmisbruik;
Ontwijking van de kwalificatie als vaste inrichting;
Verbeteren van geschillenbeslechting; en
Arbitrage.
Het MLI leidt tot aanpassing van veel bestaande bilaterale belastingverdragen, maar
daarvoor moet een bestaand bilateraal verdrag wel (i) onder de reikwijdte van het MLI
zijn gebracht door de beide verdragspartijen bij een bilateraal belastingverdrag en (ii)
moeten beide landen met betrekking tot een bepaald onderwerp dezelfde keuzes
hebben gemaakt. Op welk moment het MLI voor Nederland toepassing vindt, is
afhankelijk van het antwoord op de vraag op welk moment andere landen het MLI
ratificeren.
An independent member of UHY International
Loonheffingen
Prinsjesdag 2019 | Loonheffingen
Werkkostenregeling
Verruiming vrije ruimte
Per 1 januari 2020 wordt de vrije ruimte in de WKR verruimd van 1,2% naar 1,7% over
de eerste EUR 400.000 van de totale fiscale loonsom. Voor het gedeelte van de
loonsom boven de EUR 400.000 blijft de vrije ruimte 1,2% van de fiscale loonsom.
Zodoende betreft deze maatregel met name voor het MKB een tegemoetkoming.
Uit het wetsvoorstel volgt, dat het hogere percentage van 1,7% slechts eenmaal kan
worden toegepast, indien gebruik wordt gemaakt van de WKR-concernregeling. Deze
concernregeling houdt in, dat in concernverband opererende inhoudingsplichtigen de
WKR gezamenlijk kunnen toepassen, waarbij de vrije ruimte collectief wordt bepaald.
Of toepassing van de concernregeling voordelig is, dient derhalve opnieuw te worden
beoordeeld.
Verklaring Omtrent Gedrag | Gerichte vrijstelling
De vergoeding van een Verklaring Omtrent Gedrag door de werkgever wordt naar
maatschappelijke opvattingen niet als loon ervaren. Per 1 januari 2020 geldt er
daarom (ons inziens terecht) een gerichte vrijstelling voor de vergoeding van een
VOG, waardoor deze kosten niet meer ten laste van de vrije ruimte komen.
Daar staat tegenover, dat door de werkgever vergoede dwangsommen en door de
Officier van Justitie opgelegde boetes verplicht werknemersloon vormen en dus niet
ten laste van de vrije ruimte mogen komen.
Verlenging uiterste moment aangifte en afdracht WKR-eindheffing
Het kabinet stelt voor om de termijn voor het aangeven van de verschuldigde
eindheffing te verlengen. Hierbij wordt voorgesteld, om de overschrijding van de vrije
ruimte uiterlijk aan te geven tegelijk met de aangifte van het tweede aangiftetijdvak
van het volgende kalenderjaar. De uiterste aangifte- en betaaldatum van deze
aangifte is de maand maart. Wij juichen deze wijziging toe.
Let op!
Voor uw WKR-opstelling van 2020 geldt een gewijzigde berekening van de vrije
ruimte. Wij helpen u graag met de optimalisatie van uw werkkosten en uw
WKR-opstelling.
Let op!
Gerichte vrijstellingen dient u expliciet als zodanig aan te wijzen in uw
administratie. Wij helpen u graag met de inrichting van uw WKR-administratie,
zodat u voldoet aan de thans geldende en aangekondigde regelgeving.
An independent member of UHY International
Aanpassing waardering branche-eigen producten
Het kabinet is van plan de wijze van waardebepaling bij branche-eigen producten te
vereenvoudigen. Hierbij wordt voorgesteld om de waarde van de branche-eigen
producten structureel te waarderen op de waarde in het economische verkeer. Deze
waarde in het economische verkeer is meestal de consumentenprijs.
Gebruikelijkheidscriterium
Niet zozeer behandeld met Prinsjesdag, maar zeker relevant voor de praktijk zijn de
recente ontwikkelingen rondom het gebruikelijkheidscriterium voor toepassing van de
vrije ruimte binnen de werkkostenregeling.
Op grond van het gebruikelijkheidscriterium mogen vergoedingen en verstrekkingen
alleen ten laste van de vrije ruimte worden gebracht indien dat gebruikelijk is. De
Belastingdienst hanteert daarbij een doelmatigheidsgrens van EUR 2.400 per
werknemer. Blijft het totaal van als eindheffingsloon aangewezen vergoedingen en
verstrekkingen onder de EUR 2.400, dan wordt sowieso aan het gebruikelijk-
heidscriterium voldaan, aldus de Belastingdienst.
Tip!
Kent uw organisatie een kortingsregeling voor werknemers? Beoordeel dan of
voldaan wordt aan de fiscale limieten voor het onbelast toekennen van de
korting. Hoe houdt u bijvoorbeeld bij of een werknemer de kortingsgrens van
EUR 500 niet overschrijdt als hij meermaals van de kortingsregeling gebruikt
maakt?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat de belastinginspecteur van goeden huize moet
komen, wil hij kunnen stellen dat niet voldaan is aan het gebruikelijkheidscriterium.
Hoge Raad
Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat de bewijslast rondom het gebruikelijk-
heidscriterium op de belastinginspecteur rust. De belastinginspecteur voldoet niet aan
de bewijslast, indien uitsluitend wordt verwezen naar een overschrijding van de
doelmatigheidsgrens van EUR 2.400. Daarnaast kunnen alle vormen van loon – dus
ook zuiver beloningsloon – worden aangewezen als ‘vrije ruimte loon’ en is de aard
van het loonbestanddeel niet van belang.
Indexatie vrijwilligersregeling
Het kabinet heeft voorgesteld om de hiervoor genoemde maximumbedragen met
ingang van 1 januari 2020 jaarlijks te indexeren. Vanwege praktische overwegingen,
zal het maximumbedrag per kalenderjaar rekenkundig worden afgerond op een
veelvoud van EUR 100. Het maximumbedrag per maand bedraagt dan een veelvoud
van EUR 10. Op dit moment is onduidelijk of de indexatie ook geldt voor de maximale
uurtarieven van EUR 5,00 en EUR 2,75
Prinsjesdag 2019 | Loonheffingen
Let op!
Bestaat zekerheid dat u voor al uw vrijwilligers onder de gestelde normbedra-
gen blijft? Zo niet, neem dan contact met ons op.
An independent member of UHY International
Mobiliteit
Bijtelling elektrische auto van de zaak
Ingevolge het Klimaatakkoord, zet het kabinet deze wijze van fiscale stimulering met
stapsgewijze aanpassingen door tot en met 2025. De bijtelling voor nieuwe elektrische
auto’s op accu wordt per 1 januari 2020 verhoogd naar 8% over de eerste EUR 45.000
van de cataloguswaarde. Hiermee wijkt de wetgever af van haar eerdere voornemen
om deze wijziging pas in 2021 in te voeren. De bijtelling moet in 2021 verder stijgen
naar 12% over de eerste EUR 40.000 cataloguswaarde. Na 2021 stijgt de bijtelling
stapsgewijs verder, zodat vanaf 2026 de bijtelling voor elektrische auto’s niet afwijkt
van de bijtelling voor normale auto’s. Het kabinet meent namelijk dat de meerkosten
van elektrische auto’s ten opzichte van normale auto’s naar verwachting zullen
afnemen.
Tip!
De lagere bijtelling voor elektrische auto’s geldt voor een periode van maximaal
60 maanden. Deze periode gaat in op de 1e dag van de maand die volgt op de
maand van eerste toelating. Direct na afloop van de periode van 60 maanden
wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de dan geldende
reguliere bijtellingsregels. Waar mogelijk adviseren wij daarom om de aankoop
of lease van een nieuwe zakelijke elektrische auto zo snel mogelijk te laten
plaatsvinden. De bijtelling is immers in 2019 lager dan in 2020 en tevens mag
de lagere bijtelling op een hogere cataloguswaarde worden toegepast. Om te
profiteren van de gunstigere regels uit 2019 moet het kenteken van de nieuwe
auto in 2019 worden afgegeven.
Bijtellingsregeling fiets van de zaak
Reeds in 2018 is aangekondigd dat per 1 januari 2020 het privégebruik van een ter
beschikking gestelde fiets wordt vastgesteld met behulp van een vereenvoudigde
forfaitaire bijtelling van 7% van de factuurwaarde van de fiets. De regeling geldt ook
voor de elektrische fiets. De regeling geldt slechts indien het eigendom van de fiets bij
de werkgever blijft. Hoewel de regeling sympathiek te noemen is, menen wij dat reeds
bestaande alternatieven in veel gevallen de voorkeur genieten.
Tip!
Inventariseer op voorhand wat de meest gunstige fietsregeling is voor uw orga-
nisatie, rekening houdend met aspecten als kosten, praktische uitvoerbaarheid,
uniformiteit en flexibiliteit. Wij helpen u graag met het in kaart brengen van de
diverse alternatieven en de bijbehorende fiscale gevolgen.
Invoering gedeeltelijke vrijstelling RVU-heffing
Het kabinet heeft samen met werknemers- en werkgeversorganisaties een pensioen-
akkoord gesloten, dat nog tot een wetsvoorstel moet leiden. Op basis van dit
pensioen-akkoord is het kabinet van plan om vanaf 2021 gedurende een periode van
vijf jaar een gedeeltelijke vrijstelling te introduceren voor de RVU-strafheffing van 52%.
Als gevolg van deze vrijstelling vindt er geen strafheffing plaats over bruto uitkeringen
tot een bedrag van ongeveer EUR 19.000 per volledig jaar. Deze vrijstelling geldt voor
uitkeringen waarbij de werknemer meer dan drie jaar voor het bereiken van de AOW-
leeftijd uit dienst treedt. Voor uitkeringen hoger dan EUR 19.000 vindt de strafheffing
van 52% plaats over het meerdere. Als de uitkering minder dan drie jaar voor de
AOW-leeftijd ingaat, wordt het heffingsvrije bedrag naar rato aangepast.
Let op!
Bij de (gedeeltelijke) uitdiensttreding van (oudere) werknemers, al dan niet in
het kader van verlof- en vertrekregelingen, is het noodzakelijk te onderzoeken
of de specifieke regeling onverhoopt voldoet aan het karakter van een RVU. Dit
geldt zowel bij collectieve als voor individuele vertrekregelingen.
Uitbreiding verlofsparen
Op basis van het genoemde pensioenakkoord wenst het kabinet meer ruimte te geven
om fiscaal gefacilieerd verlof te sparen. Hierdoor wordt de grens van 50 weken
verhoogd naar maximaal 100 weken. Deze maatregel biedt oudere werknemers de
mogelijkheid om meer verlof te sparen, zodat zij bijvoorbeeld eerder kunnen stoppen
met werken. Per wanneer deze uitbreiding van kracht zal zijn is nog niet bekend.
Prinsjesdag 2019 | Loonheffingen
Met de introductie van de Wet Deregulering Arbeidsrelatie heeft de wetgever
geprobeerd om de arbeidsrelatie tussen ZZP'ers en opdrachtgevers nader te
definiëren, met als doel schijnzelfstandigheid tegen te gaan. In de praktijk heeft deze
wet echter niet tot de gewenste resultaten geleid. Als gevolg hiervan is besloten om de
wet niet actief te handhaven, behalve in gevallen waarin de inspecteur kan bewijzen
dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid, aangeduid als
zogenoemde kwaadwillenden. Dit ‘handhavingsmoratorium’ voor anderen dan
kwaadwillenden is onlangs verlengd en geldt nu tot 1 januari 2021.
In de tussentijd werkt het kabinet aan nieuwe wetgeving inzake het tegengaan van
schijnzelfstandigheid. Het doel is om deze wetgeving per 1 januari 2021 inwerking te
laten treden. Op dit moment is de verwachting dat de contouren van deze nieuwe
wetgeving er als volgt uit komen te zien:
• Invoering van een minimumtarief voor ZZP'ers van EUR 16. Indien de
arbeidsrelatie een lager uurtarief heeft, dan kwalificeert hij onder de voorgestelde
regelgeving als werknemer.
• Mogelijkheid tot opt-out voor ZZP'ers met een uurtarief van EUR 75 of meer.
ZZP'ers met een dergelijk uurtarief kunnen gaan werken met een
‘zelfstandigenverklaring’. Hiermee kunnen ze vooraf met hun opdrachtgever
afspreken dat ze als zelfstandige werken. Om de zelfstandigenverklaring te kunnen
gebruiken, mag een opdracht niet langer dan een jaar duren.
• Om de overige ZZP'ers en hun opdrachtgevers meer duidelijkheid te geven over
de vraag of een opdracht als ZZP'er uitgevoerd mag worden, onderzoekt het
kabinet op dit moment de mogelijkheid om een webmodule te ontwikkelen. Dit is
een hulpmiddel voor opdrachtgevers om vooraf helderheid te krijgen of iemand
buiten dienstbetrekking kan gaan werken. Als de uitkomst na het invullen van de
webmodule ‘buiten dienstbetrekking’ is, dan kan de opdrachtgever de werkende
als zelfstandige inhuren. De opdrachtgever kan dan niet worden geconfronteerd
met naheffingen of boetes, mits de webmodule waarheidsgetrouw is ingevuld.
An independent member of UHY International
In afwachting van de definitieve nieuwe wetgeving kan de Belastingdienst vanaf
1 januari 2020 ook actief handhaven wanneer opdrachtgevers hun werkwijze binnen
een redelijke termijn niet aanpassen na aanwijzingen van de Belastingdienst. In dit
soort gevallen kunnen opdrachtgevers dus ook geconfronteerd worden met nahef-
fingsaanslagen en boetes.
Tip!
Ons advies luidt om – in afwachting van de nieuwe wetgeving – gebruik te
(blijven) maken van modelovereenkomsten van de Belastingdienst en om te
toetsen of in de praktijk conform deze overeenkomsten wordt gehandeld. De
Belastingdienst heeft verder in een eerder stadium een overzicht gepubliceerd
van indicaties aan de hand waarvan kan worden getoetst of sprake is van een
gezagsverhouding. Maakt uw organisatie gebruik van ZZP’ers? Dan kijken wij
graag met uw mee hoe u ervoor kunt zorgen dat u geen risico’s loopt in het
kader van schijnzelfstandigheid. Anticipeer daarnaast tijdig op de te verwachten
wetsvoorstellen zodat u voorbereid bent als de nieuwe wet in werking treedt.
Zeker wanneer coördinatie van uw flexibele schil op decentraal niveau
plaatsvindt kunt u op dit punt alvast een aantal slagen maken, door centraal
meer zicht en grip op uw ZZP-populatie te krijgen.
Innovatie
Aanpassing afdrachtsvermindering S&O | WBSO
Onder voorwaarden is het mogelijk dat werkgevers minder belasting en premies
afdragen voor werknemers die speur- en ontwikkelingswerk (S&O) doen. Deze
‘afdrachtvermindering S&O’ is gebaseerd op de loonkosten van dergelijke werknemers
en op de overige kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk. Om voor een
de afdrachtsvermindering S&O in aanmerking te komen moet de werkgever een
zogenoemde S&O-verklaring hebben.
Voorgesteld wordt om het aantal aanvraagmomenten voor een S&O-verklaring uit te
breiden van drie naar vier momenten per jaar. Verder wordt voorgesteld om de
deadline van het indienen van een aanvraag vast te stellen op de dag voorafgaand
aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, in plaats van ten minste een
maand voorafgaand aan die periode. Hierbij zal een uitzondering gelden voor
aanvragen met betrekking tot de periode rond Kerstmis en oud en nieuw.
Innovatieve startups | Aandelenoptierechten
In het kader van het stimuleren van innovatie, voerde het kabinet in 2018 de
aandelenoptieregeling voor innovatieve startups in. Met aandelenopties krijgt de
werknemer het recht om op een later tijdstip tegen een bepaalde prijs aandelen in de
werkgever te kopen.
Aanpassing wetgeving ZZP'ers
Met betrekking tot de kwalificatie van de arbeidsrelatie van ZZP'ers ontstaat er in de
praktijk regelmatig discussie of sprake is van een dienstbetrekking of van
zelfstandigheid. Wanneer ZZP'ers hun werkzaamheden in wezen in de hoedanigheid
van werknemer uitvoeren, kan sprake zijn van schijnzelfstandigheid. Dit fenomeen
wenst het kabinet tegen te gaan. In beginsel is sprake van een dienstbetrekking indien
de arbeidsrelatie een beloning ontvangt, persoonlijk arbeid verricht en onder
gezagsverhouding staat tot de werkgever/opdrachtgever.
Bij innovatieve startups ontbreekt in veel gevallen het geld om de verschuldigde
loonheffing op het moment van uitoefening van aandelenopties te voldoen. Het
kabinet heeft om deze reden eerder aangekondigd dat een wetsvoorstel wordt
gemaakt op grond waarvan het heffingsmoment op aandelenoptierechten wordt
verplaatst.
Prinsjesdag 2019 | Loonheffingen
Belasting wordt dan pas geheven op het moment dat de met de aandelenoptierechten
verkregen aandelen worden vervreemd. Het wetsvoorstel moet nog worden ingediend.
Verwacht wordt dat de wijziging ingaat op 1 januari 2021.
Tip!
Met het uitzicht op het nieuwe wetsvoorstel kan het – mede afhankelijk van de
te verwachten waardeontwikkeling van de aandelen – verstandig zijn om
werknemers te adviseren om te wachten met het uitoefenen van hun
aandelenoptierechten. De verwachting is namelijk dat op basis van het nog in te
dienen wetsvoorstel de belastingheffing kan worden uitgesteld.
An independent member of UHY International
Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB)
Cumulatiegrond
Onder de WAB wordt een extra ontslaggrond toegevoegd aan de lijst met
ontslaggronden. Deze cumulatiegrond maakt het mogelijk om toch tot een ontslag te
komen, wanneer niet aan alle vereisten van een van een ontslaggrond wordt voldaan.
Er moet dan sprake zijn van een combinatie van twee of meerdere ontslaggronden
(niet zijnde ontslag om bedrijfseconomische redenen of langdurig arbeids-
ongeschiktheid) waar slechts gedeeltelijk aan voldaan is. Daarbij moet vaststaan dat
van de werkgever niet gevergd kan worden dat de arbeidsrelatie behouden blijft. Het
wordt dus makkelijker voor werkgevers om een werknemer te ontslaan. Daarvoor
betaalt de werkgever wel een prijs: de verschuldigde transitievergoeding kan worden
vermenigvuldigd met 150%.
Wat te doen?
Aangezien de WAB geen overgangsrecht kent, geldt deze regeling voor iedere
werknemer per 1 januari 2020. Wanneer u als werkgever op uw verzoek op of na 1
januari afscheid neemt van een werknemer, bent u transitievergoeding verschuldigd.
Dit geldt ook voor het niet verlengen van een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Mogelijk
maakt u hierdoor extra kosten die u bij het aangaan van het dienstverband niet heeft
voorzien.
Transitievergoeding
De transitievergoeding wordt vanaf 1 januari voor iedere werknemer op gelijke wijze
vastgesteld, namelijk 1/3 maandsalaris per dienstjaar, berekend over de feitelijke duur
van de arbeidsovereenkomst. De voorwaarde dat een werknemer 2 jaar in dienst moet
zijn geweest om in aanmerking te komen voor een transitievergoeding komt te
vervallen.
Daarnaast krijgen werkgevers de mogelijkheid om compensatie aan te vragen voor
betaalde transitievergoedingen vanaf 1 juli 2015 wanneer het dienstverband is
geëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Met deze stimulans probeert de
wetgever een einde te maken aan zogenoemde slapende dienstverbanden.
Tip!
Vraag vanaf 1 april 2020 compensatie aan voor de transitievergoeding die u
vanaf 1 juli 2015 betaald heeft, omdat u afscheid heeft genomen van een
werknemer die langdurig ziek is geweest.
Let op: de compensatie geldt alleen voor zover de transitievergoeding is toe te
rekenen aan de periode tot en met de laatste dag waarop voor u als werkgever
een loondoorbetalingsverplichting had. De aangroei van de transitievergoeding
na deze periode wordt niet gecompenseerd.
Ketenregeling - Van tijdelijk naar vast contract
De nieuwe ketenregeling wordt verruimd van 24 maanden naar 36 maanden. Aan de
tussenliggende periode van zes maanden verandert niets. Deze tussenpoos kan wel
in een cao worden teruggebracht naar drie maanden, wanneer het tijdelijk werk betreft
dat maximaal negen maanden per jaar kan worden verricht. Ook voor uitzendovereen-
komsten geldt een ruimere regeling. Zoals reeds vermeld kent de WAB geen
overgangsrecht, waardoor deze regeling per 1 januari 2020 direct van toepassing is op
alle tijdelijke arbeidsovereenkomsten.
Tip!
Heeft u arbeidskrachten in dienst op basis van een tijdelijk contract, gaat u dan
na wat uw mogelijkheden zijn om voor bepaalde tijd te verlengen na 1 januari
2020. We kijken graag met u mee naar de mogelijkheden die u heeft op basis
van de nieuwe regeling
Heeft u vragen over de gewijzigde transitievergoeding of de compensatieregeling, dan
helpen we u graag!
Oproepovereenkomst
Met de invoering van de WAB worden werkgevers verplicht om hun oproepkracht
minstens vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch op te roepen voor de
arbeid. Wanneer dit niet binnen vier dagen gebeurt, mag de oproepkracht weigeren.
Wanneer de oproep binnen vier dagen weer wordt ingetrokken, behoudt de oproep-
kracht zijn recht op loon. De termijn van vier dagen kan bij cao worden verkort naar
minimaal 24 uur. Daarnaast moet de werkgever na 12 maanden de oproepkracht een
schriftelijk aanbod voor een arbeidsovereenkomst doen voor het aantal uren dat hij in
het jaar ervoor gemiddeld heeft gewerkt. Doet de werkgever dit niet, dan heeft de
oproepkracht recht op het niet-genoten loon op basis van de arbeidsomvang van dat
jaar en kan er dus een loonvordering ontstaan. Eén en ander geldt ook voor
zogenoemde min-maxcontracten.
Prinsjesdag 2019 | Loonheffingen
An independent member of UHY International
Let op:
Werkt u veel met arbeidskrachten op basis van een oproepovereenkomst, dan heeft
deze regeling veel gevolgen voor de manier waarop u met uw oproepkrachten om
moet gaan. U moet de werknemer schriftelijk en minimaal 4 dagen van tevoren
oproepen en na één jaar een arbeidsovereenkomst met arbeidsomvang aanbieden.
Het niet nakomen van deze regel kan zorgen voor extra (onverwachte) kosten.
Premiedifferentiatie - Premie werknemersverzekeringen tot 2020
Vanaf 1 januari 2020 wordt geregeld dat de sectorpremie voor de Werkeloosheidswet
(WW) wordt afgeschaft en vervangen wordt door één gedifferentieerde WW-premie.
De hoogte van de premie is afhankelijk van de aard en duur van het contract. Er
worden twee hoogtes geïntroduceerd, een hoge en een lage WW-premie, het verschil
tussen beide premies is maar liefst 5%: De lage WW-premie is louter van toepassing
op de schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd die geen oproepover-
eenkomst is. In alle andere gevallen is de hoge WW-premie verschuldigd.
Wat te doen?
Door de WW-premiedifferentiatie zijn werkgevers die veel gebruik maken van flexibele
arbeidsovereenkomsten duurder uit ten opzichte van werkgevers die arbeidskrachten
in vaste dienst heeft. Door deze regeling kan het voor u lonen om werknemers eerder
een vast contract aan te bieden, omdat u dan minder WW-premie hoeft af te dragen.
Tip!
De voorwaarden om de lage WW-premie te betalen luisteren nauw. Zorg er
direct voor dat u voldoet aan alle voorwaarden om te voorkomen dat u met
terugwerkende kracht de hoge WW-premie moet betalen. Zo dient er een
schriftelijke arbeidsovereenkomst te zijn gesloten en dient op de loonstrook te
worden vermeld dat deze overeenkomst gesloten is en voor welke duur.
Daarnaast geldt een aantal herzieningssituaties op grond waarvan alsnog het
hoge percentage moet worden toegepast.
Payrolling
Met ingang van 1 januari 2020 krijgt de payrollovereenkomst een eigen positie in het
Burgerlijk Wetboek. Hiermee komt er een belangrijk onderscheid ten opzichte van de
uitzendovereenkomst. Op een payrollovereenkomst zijn niet de uitzonderingen van de
uitzendovereenkomst van toepassing, zoals de ketenregeling. Dit betekent voor
werkgevers die met payrollwerknemers werken dat zij een minder lange tijd gebruik
kunnen maken van dezelfde payrollwerknemer, tenzij deze werknemer een vast
contract met het payrollbureau krijgt.
Daarnaast geldt dat payrollmedewerkers het recht hebben op dezelfde primaire en
secundaire arbeidsvoorwaarden als de eigen werknemers in gelijkwaardige functie
van de eigenlijke werkgever, waaronder ook een adequate (vergelijkbare) pensioen-
regeling.
Wat nu:
De wijziging van de payrollovereenkomst kan verstrekkende gevolgen hebben, omdat
de payrollwerknemer op dezelfde wijze behandeld moet worden als de eigen
werknemer van de opdrachtgever. De wetgever heeft hierin geen uitzondering
gemaakt voor intra-concern uitzenden.
Wet Normering Rechtspositie Ambtenaren (WNRA)
Door de WNRA krijgen ambtenaren zoveel mogelijk gelijke rechten en plichten als
werknemers in het bedrijfsleven. Dit betekent dat het civiele arbeidsrecht van
toepassing wordt en de ambtelijke aanstelling verdwijnt. Inhoudelijk veranderen de
voorwaarden en pensioenen niet, maar voortaan wordt dit in arbeidsovereenkomsten
en cao’s geregeld. Een ander gevolg is dat de ontslagprocedure via de civiele rechter
(of UWV) wordt gevoerd, die kijkt naar de wettelijke ontslaggronden en de rechter zal
vooraf toestemming moeten geven. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op
verzoek van de werk-gever is transitievergoeding verschuldigd. Wel blijven
werknemers die voor de overheid werken de benaming ‘ambtenaar’ houden, en is de
(gewijzigde) Ambtenarenwet van toepassing. In deze wet zijn onder andere de
ambtseed, integriteit en de beperkingen van grondrechten geregeld. Medewerkers van
de politie, defensie, rechters en officieren van justitie vallen niet onder de WNRA, dus
voor hen verandert er niets.
Wat te doen?
Wanneer u (semi)overheidswerkgever bent, dan heeft de WNRA gevolgen voor de
beoordeling van de relatie tussen u en uw werknemers. Werkt u bij bijvoorbeeld een
onderwijsinstelling, dan krijgen per 1 januari 2020 alle leerkrachten een arbeidsover-
eenkomst op basis van het civiele arbeidsrecht. Dit heeft gevolgen voor de manier hoe
u uw oproepkrachten moet oproepen en kan leiden tot extra kosten wanneer u
afscheid neemt van een (tijdelijke) werknemer in het kader van de transitievergoeding.
Tip!
Let op in grensoverschrijdende situaties. Mogelijk heeft de WNRA gevolgen
voor de belasting- en sociale zekerheidspositie van internationale werkzaam
personeel.
BTW
Prinsjesdag 2019 | Btw
INTERNATIONAAL
De btw-aspecten rondom internationaal zaken doen, zijn vaak complex en
veeleisend. Met ingang van 1 januari 2020 worden er daarom vier zogenoemde
‘quick fixes’ doorgevoerd. Drie daarvan zijn een vereenvoudiging en bieden
internationaal opererende ondernemers een tegemoetkoming bij hun
handelsactiviteiten. De vierde vormt een latenverzwaring voor internationaal
opererende ondernemers.
Duidelijk is dat iedere ondernemer die internationaal zaken doet, wordt geraakt
door deze maatregelen. Deze maatregelen vereisen aanpassingen in uw (ERP-)
systeem en dienen administratief geborgd te worden.
Wij kunnen u helpen met:
1. In gesprek gaan over uw situatie en bepalen welke maatregelen voor u
relevant zijn en hoe daarmee om te gaan.
2. Het uitvoeren van een quick scan in uw processen en systemen om vast te
stellen waar aanpassingen noodzakelijk zijn.
3. Het implementeren van de noodzakelijke wijzigingen in uw systemen en
processen (toetsing van uw btw-coderingen, processen aanpassen /
procesbeschrijvingen opstellen / verbeteren, opstellen van handleidingen
etc.).
4. Kortom, ervoor zorgen dat uw compliant bent met de nieuwe regelgeving!
Quick fix 1: Vereenvoudiging regelgeving omtrent call-off voorraad
Met ingang van 1 januari 2020 worden de regels omtrent de zogenoemde call-off
voorraad op Europees niveau geharmoniseerd. Voor ondernemers die hiervan ge-
bruik maken, leidt dit tot meer duidelijkheid en zekerheid.
Er is sprake van een call-off voorraad, indien u goederen bij de toekomstige afnemer
van de goederen opslaat, maar deze afnemer de goederen pas op een later tijdstip
daadwerkelijk bij u afneemt. Ondernemers maken gebruik van een dergelijke call-off
voorraad om de levertijden voor afnemers, die op regelmatige basis producten bij hen
kopen, in te perken.
Indien de toekomstige afnemer is gevestigd in een andere EU-lidstaat, kwalificeert de
overbrenging van de eigen goederen naar de andere lidstaat, op basis van de huidige
EU btw-wetgeving, als een belastbare prestatie. Dit kan tot gevolg hebben dat u zich
voor btw-doeleinden moet registeren bij de Belastingdienst in de desbetreffende EU-
lidstaat en daar btw-aangifte moet doen voor de overbrenging van de eigen goederen
en de latere opvolgende levering in de betreffende lidstaat.
Er zijn nu weliswaar lidstaten die goedkeuringen kennen om hier op een praktische
wijze mee om te gaan, maar de voorwaarden voor deze goedkeuringen verschillen
per lidstaat en bovendien kent niet iedere lidstaat een dergelijke goedkeuring.
Met ingang van 1 januari 2020 wordt middels een uniforme regeling voorkomen dat u
zich in een dergelijke situatie moet registeren in de lidstaat van de toekomstige
afnemer van de goederen. Deze regeling is verplicht in alle EU-lidstaten.
Voor deze vereenvoudiging gelden de volgende voorwaarden:
- de toekomstige afnemer is bij u bekend - u heeft met hem een contract gesloten;
- de toekomstige afnemer is gevestigd in een EU-lidstaat;
- de goederen worden binnen 12 maanden daadwerkelijk aan de toekomstige
afnemer geleverd;
- u heeft geen vestiging of vaste inrichting in het land van de toekomstige afnemer;
en
- u houdt een register bij van de goederen die u heeft verzonden naar de voorraad.
Als gevolg van deze vereenvoudiging, blijft de overbrenging van de eigen goederen
buiten de btw-sfeer. Pas op het moment dat de goederen daadwerkelijk aan de
toekomstige afnemer worden geleverd en de goederen dus uit de voorraad worden
gehaald, is bij u sprake van een intracommunautaire levering en bij de afnemer van
een intracommunautaire verwerving. Op deze manier wordt voorkomen, dat u zich in
het land van de toekomstige afnemer moet registreren voor btw-doeleinden en daar
btw-aangifte moet doen.
Let op!
Deze regeling geldt niet voor zogenoemde consignatiegoederen (waarbij de
afnemer nog niet op voorhand bekend is).
Let op!
Deze regeling brengt diverse nieuwe administratieve verplichtingen met zich
mee (waaronder ten aanzien van de Opgaaf ICP). Wij kunnen u helpen met de
inrichting en juiste borging van deze verplichtingen.
An independent member of UHY International
Quick Fix 2: Vereenvoudiging regelgeving omtrent ketentransacties
In de praktijk komt het regelmatig voor dat meerdere partijen bij een levering van
goederen zijn betrokken. Zij vormen als het ware een ‘keten’. In de praktijk kan het
dan zeer complex zijn om de juiste btw-gevolgen vast te stellen. Middels een nieuwe
regeling moet dit nu eenvoudiger worden.
Prinsjesdag 2019 | Btw
Bijvoorbeeld bij een ABC-levering zijn drie partijen betrokken, waarbij partij A
goederen verkoopt aan partij B en partij B deze goederen vervolgens doorverkoopt
aan partij C. De goederen worden echter direct vanuit partij A aan partij C geleverd.
Beide transacties (A-B en B-C) worden als leveringen voor de omzetbelasting
aangemerkt. Indien de drie partijen (bijvoorbeeld) in verschillende EU-lidstaten zijn
gevestigd, kan echter maar één transactie als intracommunautaire transactie worden
gezien.
Op basis van de Europese jurisprudentie, wordt de levering waar het vervoer aan kan
worden toegerekend aangemerkt als de intracommunautaire levering (met een
intracommunautaire verwerving door de afnemer).
De andere levering (die dus niet wordt aangemerkt als intracommunautaire
transactie) wordt aangemerkt als een binnenlandse levering (dus ofwel in het land
van vertrek, ofwel in het land van aankomst), waarvoor lokale btw in rekening moet
worden gebracht.
In de praktijk bestaat er veel discussie over de vraag aan welke schakel het transport
nu moet worden toegerekend en is het daardoor vaak niet eenvoudig om de juiste
btw-gevolgen vast te stellen.
Voorbeeld
Partij A in Nederland verkoopt goederen aan partij B in België. Partij B verkoopt de
goederen vervolgens door aan partij C in Duitsland. De goederen worden
rechtstreeks vanuit partij A in Nederland naar partij C in Duitsland vervoerd. Partij B
regelt het vervoer.
Op basis van de nieuwe EU-wetgeving, wordt met ingang van 1 januari 2020 de
levering A-B in beginsel als intracommunautaire prestatie aangemerkt, indien partij
B aan A een btw-identificatienummer verstrekt van een andere EU-lidstaat dan de
EU-lidstaat van vertrek. A mag dan het nultarief toepassen (uitgaande van een
intracommunautaire levering).
Let op!
De btw-regelgeving rondom ketentransacties is zeer complex en afhankelijk van
de feitelijke situatie. In het voorbeeld is een keten van drie partijen genoemd,
maar dat kunnen er ook meer zijn (met additionele gevolgen voor de btw).
Wij kunnen voor u in kaart brengen welke vormen van ketentransacties zich
binnen uw bedrijf voor doen en hoe daarmee omgegaan moet worden. Ook
helpen wij u bij de implementatie van de maatregelen om aan deze
verplichtingen te voldoen.
An independent member of UHY International
Indien partij B een btw-identificatienummer verstrekt uit het land van vertrek (in dit
voorbeeld Nederland), dan is de levering A-B een binnenlandse levering in
Nederland en dient partij A Nederlandse btw aan partij B in rekening te brengen. In
dat geval is de levering B-C een intracommunautaire levering. Kortom, partij A kan
de juist btw-gevolgen in feite vaststellen op basis van het btw-identificatienummer
van partij B en mag daar in principe op vertrouwen (tenzij er aanwijzingen zijn voor
misbruik). Op deze manier verkrijgt partij A dus meer zekerheid over de btw-
gevolgen.
Quick Fix 3: Vereenvoudigde bewijsvoering voor intracommunautaire leveringen
Een van de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief bij intracommunautaire
leveringen is dat de goederen in het kader van de levering worden verzonden of
vervoerd naar een andere lidstaat. Als ondernemer moet je dit vervoer kunnen
aantonen. Door nieuwe Europese regels krijgt de leverancier meer zekerheid wanneer
aan deze verplichting wordt voldaan. U kunt het vervoer momenteel aannemelijk
maken aan de hand van boeken en bescheiden. Hierbij kan worden gedacht aan
correspondentie met de afnemer, waaruit blijkt dat de goederen in het buitenland
worden afgeleverd of een ontvangstbevestiging van de afnemer in de andere EU-
lidstaat. Ook kan worden gedacht aan bescheiden die rechtstreeks betrekking hebben
op de verzending of het vervoer, zoals CMR-vrachtbrieven en een factuur of verklaring
van de vervoerder.
Op dit moment worden door de EU-lidstaten verschillende regels gehanteerd voor het
aantonen van het vervoer. Dit zorgt voor u als ondernemer voor veel onzekerheid,
indien u grensoverschrijdend handelt.
In het kader van harmonisering en vereenvoudiging van de Europese btw-wetgeving,
geldt vanaf 1 januari 2020 een weerlegbaar bewijsvermoeden dat de goederen zijn
vervoerd naar een andere lidstaat indien:
Prinsjesdag 2019 | Btw
Indien u niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt teruggevallen op
de hoofdregel en bent u als ondernemer zelf aan zet om aan te tonen dat de
goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat, indien de Belastingdienst daarom
verzoekt.
Leverancier regelt vervoer: leverancier beschikt over twee niet tegenstrijdige A-
documenten of over een niet tegenstrijdig A-document en B-document:
o A-documenten: Transportdocumenten (zoals CMR’s, facturen van de ver-
voerders etc.)
o B-documenten: Verzekeringsovereenkomst voor verzending of vervoer,
bankdocumenten voor betaling van de verzending of vervoer, officiële docu-
menten van een publieke autoriteit (bijv. notaris) of ontvangstbevestiging van
de opslag etc.
Afnemer regelt vervoer: Zelfde bewijs als voor een leverancier, maar daarnaast moet
de verkoper beschikken over een schriftelijke verklaring van de afnemer.
Indien wordt voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden, wordt voldaan aan de
bewijsvoering dat de goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat. U kunt als
ondernemer het nultarief toepassen. Het is vervolgens aan de Belastingdienst om dit
vermoeden te weerleggen, indien de Belastingdienst van mening is dat ten onrechte
het nultarief is toegepast.
Let op!
De documenten moeten zijn afgegeven door twee verschillende onafhankelijke
partijen, die daarnaast ook onafhankelijk zijn van de leverancier en de afnemer.
Let op!
Een juiste borging van de documentatie ter onderbouwing van het nultarief is
van groot belang om naheffingen te voorkomen. Het beleid van de
Belastingdienst op dit punt is strikt en wij verwachten een kritischer houding in
de toekomst. Kortom, een zorgvuldige inrichting van uw systemen is cruciaal!
An independent member of UHY International
Quick Fix 4: Verplichte vermelding btw-identificatienummer afnemer voor
toepassing nultarief
Wanneer u als Nederlandse ondernemer goederen verkoopt aan een in een ander
EU-land gevestigde ondernemer en deze goederen vervolgens ook in een andere
EU-lidstaat levert aan deze afnemer, mag u in beginsel het nultarief toepassen. Vanaf
1 januari 2020 is er echter sprake van een belangrijke wijziging rondom de
vermelding van het btw-identificatienummer.
De vermelding van een geldig btw-identificatienummer van de afnemer op de factuur,
is op basis van de huidige Nederlandse btw-wetgeving slechts een formeel vereiste
voor de toepassing van het nultarief. Op basis van vaste rechtspraak moet aan de
materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief worden voldaan om het
nultarief terecht te kunnen toepassen. De toepassing van het nultarief kan momenteel
op basis van deze jurisprudentie derhalve niet worden geweigerd indien het btw-
identificatienummer van de afnemer niet is vermeld op de factuur, terwijl wel aan de
materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief wordt voldaan.
Met ingang van 1 januari 2020 is het echter niet meer mogelijk om zonder vermelding
van het geldige en juiste btw-identificatienummer van de afnemer het nultarief toe te
passen. De vermelding van het btw-identificatienummer wordt namelijk een dwingend
vereiste.
Dit heeft voor u onder andere tot gevolg, dat u in het VIES-systeem moet controleren
of u over het geldige en juiste btw-identificatienummer van de afnemer beschikt. Wij
adviseren om van deze controle een printscreen in uw administratie te bewaren om
een eventuele discussie met de Belastingdienst te voorkomen.
Naast de verplichting tot het vermelden van het btw-identificatienummer van de
afnemer, moet u als leverancier van de goederen ook verplicht een correcte Opgaaf
ICP indienen om het nultarief te kunnen toepassen.
Indien u derhalve niet over het btw-identificatienummer van de afnemer beschikt en/of
u vult de opgaaf ICP niet correct/volledig in, kan het nultarief worden geweigerd en
kunt u geconfronteerd worden met naheffingen (eventueel met boetes en rente). Op
deze manier wordt heffing van btw over de goederenlevering gegarandeerd.
Let op!
Deze maatregel is een lastenverzwaring en het belang van een zorgvuldige
check en vastlegging van de btw-nummers van uw afnemers is nog verder
toegenomen. Het risico van het gebruik van onjuiste btw-nummers is een
naheffing van 21% over uw intracommunautaire leveringen (indien niet aan
bewijslast kan worden voldaan). Ook hier kunnen administratieve maatregelen
en borging in de systemen bijdragen aan het voorkomen van btw-risico’s.
Let op!
Ook het indienen van een correcte Opgaaf ICP wordt van nog groter belang.
Een juiste inrichting van uw (ERP)-systeem kan u in de praktijk op dit punt
ontlasten.
Inkomstenbelasting
Prinsjesdag 2019 | Inkomstenbelasting
Aanpassing tarief aanmerkelijk belang box 2
Het tarief in box 2 is nu 25%. Er was aangekondigd dat dit tarief zou worden verhoogd
naar 27,3% in 2020 en 28,5% in 2021. Deze verhoging is gematigd, omdat de tarieven
voor de vennootschapsbelasting minder werden verlaagd. Het tarief wordt nu
verhoogd naar 26,25% in 2020 en 26,9% in 2021.
Dit tarief geldt voor voordelen uit aanmerkelijk belang, zoals het uitkeren van dividend
van de bv (besloten vennootschap) aan de aandeelhouder (dga) in privé. Deze
tariefsverhoging ziet ook op reeds bestaande winstreserves die in het verleden zijn
ontstaan in de bv.
.
Geen aanpassing forfaitair rendement box 3
De belastingheffing in box 3 wijzigt in 2020 nagenoeg niet. Het tarief blijft 30%, alleen
het heffingsvrij vermogen wordt in 2020 € 30.846 in plaats van € 30.360 (in 2019). Ook
de systematiek voor het vaststellen van het forfaitaire rendement is ongewijzigd. Wel
zal het percentage in 2020 lager zijn dan in 2019, want voor 2020 is het gemiddelde
spaarrendement over de periode juli 2018 tot en met juni 2019 bepalend. In die
periode was de rente lager dan in de periode daarvoor.
Voorstellen aanpassing forfaitair rendement box 3 vanaf 2022
In een brief aan de Kamer heeft de staatssecretaris aangegeven de bepaling van het
rendement van box 3 aan te willen passen per 1 januari 2022. Vanaf 2022 zal eerst
naar de samenstelling van het vermogen worden gekeken. In het voorstel wordt
uitgegaan van het fictieve inkomen op vermogen. Spaargeld heeft een verondersteld
rendement van 0,09% en beleggingen (zijn alle overige bezittingen) een fictief
rendement van 5,33%. Schulden verminderen het fictieve inkomen met 3,03%. Hierbij
is uitgegaan van de rendementen zoals die zouden gelden voor 2020.
Bij minder dan circa € 30.000 aan bezittingen (per partner) is geen belasting in box 3
verschuldigd. Zijn de bezittingen meer dan circa € 30.000, dan geldt een heffingsvrij
inkomen van € 400 (per partner). Het heffingsvrij vermogen (tot circa € 30.000) komt
te vervallen.
Volgens voorlopige berekeningen betekent dit dat degenen die tot ongeveer € 440.000
aan spaargeld hebben, geen belasting over hun box 3-vermogen betalen.
Daarentegen betalen degenen die geheel of grotendeels beleggen, juist meer
belasting.
Tweeschijvenstelsel al in 2020
De invoering van een tweeschijvenstelsel zou pas in 2021 plaatsvinden, maar dat
gebeurt al in 2020. Vanaf volgend jaar gelden dus nog slechts twee belastingtarieven.
Het kabinet heeft in 2018 de lijnen uitgezet van deze zogenoemde ‘vlaktax’, die nu dus
versneld wordt ingevoerd.
Nieuwe tarieven inkomstenbelasting
In onderstaande tabel staan de tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting
(belastbaar inkomen uit werk en woning). Deze gelden vanaf 2020 voor alle belasting-
plichtigen die zijn geboren op of na 1 januari 1946 en die de AOW-leeftijd nog niet
hebben bereikt. De percentages zijn inclusief premies volksverzekeringen.
En dit is het doel voor 2021:
Overzicht gewijzigde heffingskortingen
Iedereen heeft recht op algemene heffingskorting, een korting op de inkomsten-
belasting. Deze korting is inkomensafhankelijk; hoe lager het inkomen, hoe hoger de
korting. Met ingang van 2020 wordt het vertrekpunt van de algemene heffingskorting
verhoogd. Ook gaat de arbeidskorting voor werkenden die tussen de circa € 20.000 en
€ 60.000 per jaar verdienen, omhoog.
TARIEVEN
An independent member of UHY International
Tarief inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2020
Belastbaar inkomen meer
dan (€)
maar niet meer dan (€) Tarief 2020 (%)
1e schijf - 68.507 37,35
2e schijf 68.507 - 49,50
Tarief inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2021
Belastbaar inkomen meer
dan (€)
maar niet meer dan (€) Tarief 2021 (%)
1e schijf - 68.507 37,10
2e schijf 68.507 - 49,50
Heffingskortingen 2019 (€) 2020(€)
Algemene heffingskorting maximaal (< AOW-leeftijd) 2.477 2.711
Arbeidskorting (maximaal) 3.399 3.819
Jonggehandicaptenkorting 737 749
Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting 2.835 2.881
Ouderenkorting (maximaal) 1.596 1.622
Alleenstaandeouderkorting 429 436
Tip!
Door de verhoging van het tarief kan het voordeliger zijn om in 2019 nog een
dividenduitkering te doen, bijvoorbeeld ter verlaging van de schulden aan de bv.
Prinsjesdag 2019 | Inkomstenbelasting
Winst uit onderneming
Geleidelijke verlaging zelfstandigenaftrek
Vooruitlopend op voorstellen voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt wordt de
arbeidskorting sneller verhoogd en de zelfstandigenaftrek sneller verlaagd.
Vanaf 2020 gaat de zelfstandigenaftrek in acht stappen van € 250 en één stap van
€ 280 omlaag naar € 5.000 in 2028. De maximale zelfstandigenaftrek bedraagt in
2020 € 7.030 (2019 € 7.280).
Ook het tarief in box 3 gaat omhoog. Het stijgt met 3%-punten naar 33%, zodat
degenen die wel belasting betalen, los van de overige maatregelen, zo’n 10% meer
kwijt zijn aan heffing in box 3.
Voorbeeld (zonder partner):
.
An independent member of UHY International
Vermogen Vermogen Inkomen Rendement
Spaargeld € 100.000 € 90 0,09%
Beleggingen € 600.000 € 31.980 5,33%
Schulden -/- € 300.000 -/- € 9.090 3,03%
Per saldo € 400.000 € 22.980
Af: heffingsvrij inkomen -/- €400
Belastbaar inkomen in box 3 € 22.580
Belastingheffing 33% € 7.541
ONROEREND GOED
Aftrekbeperking hypotheekrenteaftrek eigen woning – versnelde afbouw
Sinds 2014 wordt het fiscale voordeel van de hypotheekrenteaftrek geleidelijk
verlaagd met 0,5% per jaar, voor zover de rente wordt afgetrokken tegen het hoogste
inkomstenbelastingtarief in box 1. In 2019 was het hoogste tarief 51,75%.
In 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de afbouw van de hypotheekrente vanaf
2020 wordt versneld met 3% per jaar in plaats van 0,5% per jaar.
In 2020 kan daarom de hypotheekrente nog tegen 46% worden afgetrokken in plaats
van tegen 48,5%. In 2021 is het maximale aftrektarief 43% en in 2022 40%. In 2023
zal nog een keer een verlaging van 2,9% worden doorgevoerd, waardoor de
hypotheekrente definitief aftrekbaar is tegen maximaal 37,10%. Dit percentage komt
overeen met het tarief van de eerste schijf.
Verhoging overdrachtsbelasting voor niet-woningen
Momenteel bedraagt de overdrachtsbelasting voor woningen 2% en de overdrachts-
belasting voor niet-woningen 6%. De overdrachtsbelasting op niet-woningen, zoals
bedrijfsgebouwen, bedrijfsruimten, grond die bestemd is voor woningbouw en hotels
en pensions, gaat per 1 januari 2021 omhoog naar 7%.
ONDERNEMERS EN ONDERNEMINGEN
BELASTINGHEFFING IN PRIVÉ
Afschaffing scholingsaftrek
Particulieren die een opleiding of studie voor een (toekomstig) beroep volgen en geen
recht op studiefinanciering hebben, kunnen momenteel de kosten hiervan in hun
aangifte inkomstenbelasting aftrekken als scholingsuitgaven. Het gaat daarbij om
college-, cursus- en examengelden en verplichte leermiddelen.
Het voorstel is om deze aftrek van scholingskosten in de inkomstenbelasting af te
schaffen. De scholingsaftrek wordt dan vervangen door de subsidieregeling STAP-
budget (leer- en ontwikkelbudget voor de stimulans van de arbeidsmarktpositie) voor
personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. De nadere invulling van de
subsidieregeling STAP-budget is nog niet bekend. Daarom wordt de scholingsaftrek
nog niet in 2020 afgeschaft.
Aanpassing inkeerregeling
Met de inkeerregeling kunnen belastingbetalers die inkomen hebben verzwegen, dit
inkomen momenteel alsnog melden bij de Belastingdienst. Zij krijgen dan geen of een
lagere boete. Ook in 2020 kan nog steeds gebruikgemaakt worden van de
inkeerregeling, maar wordt over het verzwegen inkomen uit aandelen (box 2) of
vermogen (box 3) wel een boete opgelegd. Ook maakt het vanaf 2020 niet meer uit of
dit inkomen wel of niet uit het buitenland kwam.
Prinsjesdag 2019 | Inkomstenbelasting
An independent member of UHY International
OVERIGE MAATREGELEN
Keuze post Belastingdienst: digitaal of op papier
De Belastingdienst verstuurt jaarlijks zo’n 175 miljoen brieven. Veel van deze brieven
versturen ze nu dubbel: digitaal via de Berichtenbox op MijnOverheid én op papier.
Dat is kostbaar en veel mensen vinden dit onnodig.
Daarom wordt de wet aangepast, zodat belastingplichtigen kunnen kiezen of ze hun
post digitaal of op papier willen ontvangen. Die keuze kan (meerdere malen) worden
herzien. De Belastingdienst treft de komende tijd voorbereidingen. Daarna kunnen
belastingplichtigen aangeven of ze hun post digitaal of op papier willen ontvangen.
Aftrekuitsluiting voor dwangsommen en boeten bij strafbeschikking
Tot op heden bestaat er een verschil in de fiscale behandeling van boeten en
dwangsommen. Kosten en lasten in verband met boeten zijn niet aftrekbaar, kosten
en lasten in verband met dwangsommen zijn dat in beginsel wel.
Daarom worden de kosten en lasten die verband houden met bestuursrechtelijke
dwangsommen per 1 januari 2020 van aftrek uitgesloten bij de bepaling van winst uit
onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de winst bij lichamen.
Voor privaatrechtelijke dwangsommen blijven de kosten en lasten wel aftrekbaar.
Ook kosten en lasten die verband houden met geldsommen in het kader van
strafbeschikkingen worden van aftrek uitgesloten.
Wat miste er in de belastingplannen?
Het wetsvoorstel met betrekking tot excessieve leningen van de aandeelhouder bij de
vennootschap volgt in het vierde kwartaal 2019. Met deze wet zullen leningen die
dga’s van hun eigen bv verkrijgen onder omstandigheden (sneller) in de belasting-
heffing worden betrokken. Hierdoor wordt de kans vergroot dat de dga dubbel belast
wordt. De regering streeft ernaar dat deze nieuwe regelgeving per 1 januari 2022
definitief in werking treedt. Het is voor de dga van belang om de ontwikkelingen op dit
vlak goed te blijven volgen.
Varia
Prinsjesdag 2019 | Varia
Gedifferentieerde premie werkhervattingskas
De gedifferentieerde premie werkhervattingskas betreft een werkgeverspremie voor
arbeidsongeschiktheid en ziekte. Los van een beperkte stijging van de gemiddelde
premiepercentages verdient het de vermelding dat het kabinet plannen smeedt om op
termijn af te stappen van de sectorale premiedifferentiatie. Specifiek voor
uitzendbureaus geldt dat zij met ingang van 1 januari 2020 niet langer kunnen worden
ingedeeld in sector waarin zij uitzendkrachten tewerkstellen. Uitzendbureaus vallen
voortaan verplicht in de – vaak duurdere – uitzendsector met sectorcode 52.
Studiebeurs aan kinderen van werknemers
De Belastingdienst heeft drie methoden omschreven voor het onbelast vergoeden van
studiekosten van kinderen van werknemers. Een van deze methoden betreft een
onbelaste studietoelage die aan het kind van de werknemer wordt toegekend. De
studietoelage vindt alleen onbelast plaats als de studietoelage niet hoger is dan EUR
6.759 (geldend voor 2019) en de werkgever de loonheffingskorting toepast.
Wet Uitfaseren Pensioen in Eigen Beheer
Weliswaar niet afkomstig uit het Belastingplan 2020, maar wel relevant en actueel:
Vanaf 2017 is aan DGA’s de mogelijkheid geboden om het eigen beheer pensioen ‘om
te zetten’ of ‘af te kopen’. Deze mogelijkheid is tijdelijk en loopt af per 31 december
2019. Indien vóór deze datum geen keuze wordt gemaakt voor omzetting of afkoop,
dan wordt het pensioen regulier afgewikkeld. Dit houdt in beginsel in dat het pensioen
moet voorzien in een levenslange uitkering. Of de middelen daarvoor ook aanwezig
zijn is uiteraard per geval anders.
Verlaging LIV
Naar aanleiding van het pensioenakkoord wordt het lage inkomensvoordeel (ook
jeugd-LIV) per 1 januari 2020 gehalveerd. Het jeugd-LIV wordt daarbij per 2024
volledig afgeschaft.
Tip!
Eind 2019 ontvangt u de beschikking werkhervattingskas van de Belastingdienst
Controleer deze beschikking op juistheid (of laat dit doen) en dien tijdig bezwaar
in ingeval van onjuistheden!
VARIA
Tip!
Indien u wenst bij te dragen in de studiekosten van de kinderen van uw werk-
nemers, kijken wij graag met u mee naar de diverse fiscaal vriendelijke
mogelijkheden binnen de loonbelasting.
Tip!
Als u nog een pensioen in eigen beheer hebt, dan verdient het de aanbeveling
om te onderzoeken of omzetten dan wel afkopen in uw specifieke situatie
wenselijk is.
An independent member of UHY International
De werkgever heeft ook de mogelijkheid om, onder voorwaarden, gebruik te maken
van bepaalde faciliteiten in de werkkostenregeling of een studiefonds.
Lage btw-tarief digitale publicaties
Met ingang van 1 januari 2020 wordt het verlaagde btw-tarief (momenteel 9%) van
toepassing op het leveren en uitlenen van digitale publicaties. Tot op heden geldt dit
verlaagde tarief enkel voor boeken, kranten, tijdschriften en andere publicaties op
fysieke dragers. Voor bijvoorbeeld digitale kranten en e-books geldt nu nog het
normale btw-tarief van 21%. Om dit verstorende effect weg te nemen, wordt de wet nu
op dit punt aangepast.
Wat is een digitale publicatie?
Het lage btw-tarief is van toepassing op een elektronische publicatie die naar
maatschappelijke opvattingen in inhoud en gebruik vergelijkbaar is met een fysieke
uitgave die al onder het verlaagde btw-tarief valt. Daarbij valt dus onder meer te
denken aan digitale boeken, kranten, tijdschriften, en leermiddelen voor het onderwijs.
Hoewel er een vergelijking wordt gemaakt met fysieke uitgaven om te bepalen wat
een digitale publicatie is die onder het lage tarief valt, is het niet noodzakelijk dat er
ook eenzelfde fysieke uitgave van de betreffende publicatie bestaat.
Daarnaast geldt het verlaagde tarief ook voor (betaalde) nieuwswebsites, die nieuws,
actualiteiten en achtergrondinformatie aanbieden.
Let op!
Indien complexe/uitgebreide extra gebruikersfunctionaliteiten worden
toegevoegd (zoals toevoeging van interactieve kaarten en/of spelletjes), dan is
het verlaagde tarief mogelijk niet meer van toepassing, omdat de aard van de
publicatie kan veranderen. Eenvoudige extra functionaliteiten (zoals een
zoekfunctie of het aanpassen van het lettertype) doet niet af aan de
vergelijkbaarheid aan een fysieke uitgave en staat dus niet aan het verlaagde
tarief in de weg. Kortom, extra functionaliteiten vereisen een kritische
beoordeling, omdat ze van invloed kunnen zijn op het verlaagde tarief. Wij
verwachten op dit punt afbakeningsproblematiek en discussies met de
Belastingdienst.
Prinsjesdag 2019 | Varia
Gevolgen voor de praktijk
Allereerst zult u moeten vaststellen of u zich bezighoudt met het leveren en/of
uitlenen van digitale publicaties. Zoals opgemerkt, is dit niet altijd eenvoudig. Wij
kunnen u ondersteunen met deze beoordeling en een eventuele afstemming met de
Belastingdienst (indien noodzakelijk).
Als vervolgens sprake is van een digitale publicatie, betekent dit dat uw
administratieve systeem aangepast moet worden, alsmede mogelijk de prijsstelling
van uw producten. Desgewenst kunnen wij u hierbij ook ondersteunen.
Tot slot is nog van belang dat er geen overgangsregeling is getroffen. Dit betekent dat
de timing en afrekening van deze producten van belang wordt (zeker rond de
jaarwisseling). Een juiste timing kan het verschil maken tussen afrekening tegen het
reguliere btw-tarief of juist het verlaagde btw-tarief (denk bijvoorbeeld ook aan
jaarabonnementen).
Het bovenstaande is niet alleen van belang indien u dergelijke prestaties verricht,
maar ook indien u dergelijke publicaties inkoopt. Indien bijvoorbeeld een
verleggingsregeling van toepassing is (bij inkopen vanuit het buitenland), dient u zelf
de verschuldigde btw te bepalen (en dus te bepalen of het verlaagde of het normale
tarief in een specifiek geval van toepassing is). Zeker voor ondernemers die de btw
op kosten niet (volledig) kunnen aftrekken (zoals bijvoorbeeld onderwijs- en
zorginstellingen), is het voordelig indien een publicatie onder het verlaagde tarief valt.
Wij kunnen ook deze ondernemers hierbij ondersteunen.
An independent member of UHY International
Let op!
Het verlaagde tarief is niet van toepassing indien een digitale publicatie
hoofdzakelijk of in zijn geheel bestaat uit videomateriaal, muziek en/of reclame.
Prinsjesdag 2019
Govers Accountants/Adviseurs
Beemdstraat 25
5653 MA Eindhoven
Postbus 657
5600 AR Eindhoven
T +31 (0)40 2504 504
www.govers.nl
An independent member of UHY International
TOT SLOT
Heeft u naar aanleiding van deze brochure nog vragen, neemt u
dan gerust contact op met uw Govers contactpersoon.
Hiernaast treft u onze contactgegevens aan.
Bas Pijnaker
pijnaker@govers.nl
Harm Kolen
kolen@govers.nl
Ralph Rijnders
rijnders@govers.nl
Recommended