Rekenwerk ● Alle mogelijkheden die je tegenkomt. ● Bedenk steeds welke vorm je nodig hebt

Preview:

Citation preview

Rekenwerk

● Alle mogelijkheden die je tegenkomt.● Bedenk steeds welke vorm je nodig hebt.

12 * 1 maand = 1 jaar52* 1 week = 1 jaar4 kwartalen = 1 jaar = 13 weken = 3 maanden.

Dag omrekenen naar jaar en dan naar maand. Ga uit van 365 dagen.

Week omrekenen naar jaar en dan naar maand.

Tijdseenheden

Afronden

Kijk steeds wat de eisen zijn.

Staat er niets: 1 decimaal.

Voorbeeld: €5,494 mld wordt €5,5 mld.

Geldbedragen op 2 decimalen

Voorbeeld €54,6478 wordt €54,65

Percentage en indexcijfers kunnen ook op 1 decimaal

afgerond worden.

On(gewogen) gemiddeldeOngewogen: alles is even belangrijk. Gemiddelde berekenen: tel alles op, deel door het aantal.VoorbeeldCijfers voor economie: 7; 6,5; 8 en een 10.Gemiddelde (7 + 6,5 + 8 + 10)/4 = 7,9

Gewogen: er zijn belangrijke en minder belangrijke getallen.Het belangrijke telt zwaarder mee, heeft een groter gewicht. Gemiddelde berekenen: tel alles gewogen op, deel door optelling van de gewichten.VoorbeeldCijfers voor economie: 7 (telt 1 x); 6,5(telt 1 x) ; 8 (telt 2 x) en een 10 (telt 12 x). Gemiddelde (1*7 + 1*6,5 + 2*8 + 12*10) / 16 = 9,3

Procentuele verandering Procentuele groei, procentuele stijging of daling Over één begrip. Formule: (nieuw – oud) / oud * 100% Of : kruisschema. Oorspronkelijk stel je op 100. Voorbeeld:

Zakgeld in 2005 per week €49 Zakgeld in 2006 per week €56

(n – o) / o * 100 % dus €56 - €49 / €49 * 100% = 14,3%

Dus 56 * 100 /49 = 114,3 dus 14,3% gestegen49 100

56 ?

Procentpunt

Voorbeeld:

Ga je van 50% naar 51% dan komt er 1 procentpunt erbij.

Van 23% naar 28% is dan 5%punt toename.

De staatschuldquote is 49% en daalt met 0,1%punt dan is de staatsschuldquote nog maar 48,9%

Percentage van iets

Gedeelte / totaal * 100 %

Wat eerst genoemd wordt / wat laatst genoemd wordt * 100%

VoorbeeldPercentage dat per week gespaard wordt van het zakgeld.Gespaard: €12,50Zakgeld: €46Dus €12,50 / €46 * 100% = 27,2%

€12,50 * 100 / €46 = 27,2% van het inkomen

46 100

12,5 ?

Percentage meer/minder dan

56 100

80 ?

(eerst genoemd – laatst genoemd) / laatst genoemd * 100%Voorbeeld:Ik weeg 80 kg. Jij weegt 56 kg.Hoeveel procent weeg ik meer dan jij?(80 – 56) / 56 * 100% = 42,9% meer

Voorbeeld 2Hoeveel procent weeg jij minder dan ik?(56 – 80) / 80 * 100% = -30% Dus 30% minder.

Dus 80 * 100 / 56 = 142,9 dus 42,9% meer

Dus 56 * 100 / 80 = 70 dus 30% minder

80 100

56 ?

Oorspronkelijke terugrekenen

Nieuwe waarde gegeven en ook de procentuele verandering.

Formule: nieuw /100 + %groei * 100 = oorspronkelijkeOf met kruisschema; oorspronkelijke is 100 !!!!Voorbeeld: Zakgeld in 2006 per week €64. Een stijging van 20% t.o.v. 2005.dus €64 / 120 * 100 = 53,33

€64 * 100 / 120 = €53,33

O N% groei

€6420%

? 100

64 120

?

De mogelijkhedenO N% groei

200

50%200 * 150 / 100 = 300

O N% groei

50%300

?

?

300 / 150 * 100 = 200

Indexcijfer

Verhoudingsgetal vergelijkt met basisjaar (vb 2000 = 100)

Andere jaar/ basisjaar * 100

Voorbeeld

Basisjaar 200 huizen in 2004 300 huizen.

Indexcijfer: 300 / 200 * 100 = 150

In 2007 500 huizen.

Indexcijfer 500/200 * 100= 250

Basis verleggen: aantal huizen 2007 met 2004 als basisjaar.

250 / 150 * 100 = 166,7.

perLoonkosten per product; loonkosten per arbeider

Personen per arbeidsjaar

Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking

Financieringstekort als percentage van het nationaal inkomen

Wat eerst komt staat voor de deelstreep.

Voorbeeld:

Loonkosten stijgt met 5% productie met 6% dus

105 / 106 * 100 = 99,1 dus een daling van 0,9%

106 100

105 ?105*100 / 106 =99,1 dus een daling van 0,9%

NIC / PIC *100 = RIC

NIC / RIC * 100 = PIC

RIC * PIC /100 = NIC

Voorbeeld: Je besteedt €10. De prijs is €2 dus je hebt 5 producten gekocht.

Voorbeeld: Nationaal inkomen stijgt met 3,5% en het inflatiepercentage is 3%.

Het reële inkomen stijgt met 103,5 / 103 * 100 = 100,5 dus 0,5%

103 100

103,5 ?103,5 * 100 / 103 = 100,5 dus stijging van 0,5%

Nominaal, prijs, reëel

Recommended