View
2
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
1
T W E E D E K A M E R D E R S T A T E N - G E N E R A A L 2 Vergaderjaar 2012-2013
41 012 Regels over onderzoek naar de wenselijkheid van vervroegde
verkiezingen alvorens tot ontbinding van de Tweede Kamer over te
gaan, de verhoging van de kiesdrempel en de verlaging van de
voorkeurdrempel (Wet bevordering functioneren kiesstelsel Tweede
Kamer)
Nr. 4 Verslag
Vastgesteld 19 februari 2013
De fracties belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel,
hebben de eer als volgt verslag uit te brengen van hun bevindingen.
I ALGEMEEN DEEL
. 1. Modernisering van de samenleving: effecten voor het
democratische bestel en het kiesstelsel
De leden van de GroenZuid-fractie (Universiteit Maastricht, hierna:
GZ-fractie) constateren dat volgens de regering frequente kabinets-
wisselingen leiden tot een afnemend vertrouwen van Nederlandse kiezers
in de politiek. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om
voortaan een onderzoek in te stellen alvorens tot een ontbinding van de
Tweede Kamer over te gaan. De leden van de GZ-fractie vragen zich af
hoe dit wetsvoorstel zal bijdragen aan het vormen van een stabiel kabinet
en daarmee aan het toenemen van vertrouwen van de Nederlandse kiezers
in de politiek. De leden wijzen op de mogelijkheid die ontstaat door dit
wetsvoorstel om meerdere kabinetten te vormen op grond van één en
dezelfde verkiezingsuitslag en zijn van mening dat daarmee het
vertrouwen in de politiek zal afnemen aangezien de kiezer geen inspraak
meer zal hebben. De regering gaat hiermee voorbij aan het meest
democratische aspect van coalitievorming.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
2
De leden van de fractie van de Leidse Conservatief Liberalen
(Universiteit Leiden, hierna: LCL-fractie) hebben met veel belang-
stelling kennisgenomen van het wetsvoorstel van de regering betreffende
de bevordering van het functioneren van het kiesstelsel van de Tweede
Kamer. De LCL-fractie complimenteert de regering met het voornemen
om het huidige kiesstelsel te verbeteren, maar plaatst wel enkele kant-
tekeningen bij de wijze waarop zij dat tracht te bereiken.
Dat het kiesstelsel aangepast moet worden, lijkt evident. De fragmentatie
van het politieke landschap, de kloof tussen kiezer en gekozene en de
politieke instabiliteit zijn vertrouwenskwesties die al geruime tijd op de
agenda staan en roepen om aangepakt te worden. Volgens de LCL-fractie
is er niets zo belangrijk als vertrouwen in de politieke vertegenwoordi-
ging, omdat onze indirecte democratie daar nu juist op gebaseerd is.
Verhoging van de kiesdrempel, verlaging van de voorkeursdrempel en een
onderzoek naar de wenselijkheid van vervroegde verkiezingen zijn
instrumenten die in beginsel kunnen bijdragen aan meer vertrouwen en
stabiliteit in de politiek. Echter, deze maatregelen mogen volgens de LCL-
fractie niet leiden tot een afname of aantasting van bepaalde vrijheden en
waarborgen die ten grondslag liggen aan de Nederlandse democratie.
Deze vrijheden zijn het resultaat van jarenlange traditie en zijn cultureel-
historisch zo gegroeid. Een voorbeeld hiervan is de wil om door overleg
overeenstemming te bereiken, waarin een inhoudelijk debat tussen de
partijen in het parlement onderling en tussen het parlement en de regering
voorop behoort te staan. Een ander voorbeeld is het beginsel van even-
redige vertegenwoordiging, waardoor het horen van de stemmen van
minderheden gewaarborgd is. De LCL-fractie hecht veel waarde aan deze
grondslagen van de dualistische verhoudingen in de Nederlandse
democratie.
De algemene strekking van het wetsvoorstel ter bevordering van het
kiesstelsel van de Tweede Kamer wordt door de LCL-fractie onder-
schreven. De leden van de LCL-fractie zijn echter wel benieuwd naar de
reactie van de regering op de vragen en opmerkingen die door de fractie
naar voren worden gebracht.
De fractieleden van de Vrije Gereformeerden (Vrije Universiteit,
hierna: VG-fractie) hebben met interesse kennis genomen van het
wetsvoorstel Wet bevordering functioneren kiesstelsel Tweede Kamer,
inclusief de Memorie van Toelichting (MvT).
De VG-fractie is het eens met de constatering van de regering dat de
recente politieke ontwikkelingen met betrekking tot de frequentie van
Tweede Kamerverkiezingen zorgelijk zijn. Hoewel verkiezingen
onlosmakelijk verbonden zijn met een democratische samenleving, volgt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
3
daaruit niet dat verkiezingen zo vaak mogelijk dienen plaats te vinden. Dit
is niet bevorderlijk voor de continuïteit en stabiliteit van de Kamer.
Daarnaast kan het schadelijk zijn voor het aanzien van de Kamer en
daardoor voor het vertrouwen van de kiezers in de politiek.
De maatregelen die de regering aandraagt, waaronder een verhoging van
de kiesdrempel en een verlaging van de voorkeurdrempel, beargumenteert
zij vanuit de opvatting dat door verschillende maatschappelijke ontwik-
kelingen de afspiegelingsgedachte die ten grondslag ligt aan het Neder-
landse kiesstelsel, aan relevantie heeft ingeboet. De leden van de VG-
fractie plaatsen echter vraagtekens bij deze argumentatie. Het door de
regering geconstateerde moderniseringsproces in de samenleving mag
volgens de VG niet als argument worden gebruikt om verworvenheden
van het Nederlandse politieke stelsel te beperken of af te schaffen. Het
standpunt van de regering dat afspiegeling alleen werkt als er ‘zinvolle en
stabiele collectiviteiten’ zijn, deelt de VG-fractie niet. Genoemde collec-
tiviteiten stonden ten dienste van de verschillende groeperingen binnen de
maatschappij. Dat deze georganiseerde verbanden vandaag de dag anders
functioneren dan in vroeger dagen, betekent niet dat de mate van pluri-
formiteit van de samenleving an sich is verminderd; Nederland is door
deze ontwikkelingen niet minder pluriform geworden. Om die reden is
afspiegeling nog steeds van groot belang; verschillende groepen in de
samenleving moeten hun eigen standpunt op politiek niveau kunnen
uitdragen. Kan de regering toelichten of zij met de VG-fractie van mening
is dat de door haar genoemde maatschappelijke ontwikkelingen niet
eenduidig wijzen op een afnemend belang van de aan het Nederlandse
kiesstelsel ten grondslag liggende afspiegelingsgedachte en wellicht zelfs
wijzen op een toenemend belang daarvan?
De leden van de fractie van de Noordelijke Christen Democraten
(Rijksuniversiteit Groningen, hierna: NCD-fractie) zijn van mening
dat, met het oog op het behouden van de democratische stabiliteit, er een
evenwicht gevonden dient te worden tussen enerzijds de representatieve
democratie en anderzijds de identiteitsdemocratie. Politieke partijen zijn
van cruciaal belang voor een goed werkende democratie. De partijen
zorgen voor een kader waarbinnen kiezers, die dezelfde opvattingen
hebben, verenigd worden. Hierdoor wordt de massaliteit van meningen
gebundeld in onze democratie. Partijen zorgen er voor dat alle burgers
worden gerepresenteerd in het Nederlandse parlement, terwijl de werk-
baarheid van datzelfde parlement hoog blijft. Wanneer er te veel partijen
in het parlement zijn vertegenwoordigd, dreigt onze democratie te
verdrinken in een oceaan van te veel meningen. Door deze onwerkbaar-
heid van het parlement, bestaat de invloed van de kiezer op de politiek,
het hart van onze democratische gedachte, dan slechts nog op papier. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
4
leden zijn daarom van mening dat de representatieve democratie met een
kiesdrempel de kiezersdemocratie verstevigt. De fractie staat dan ook
positief tegenover het voorstel om de kiesdrempel te verhogen en de
voorkeursdrempel te verlagen.
De leden van de fractie van de Progressieve Liberalen Rotterdam
(Erasmus Universiteit Rotterdam, hierna PLR-fractie) hebben met
belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de
Kieswet. Deze leden kunnen zich vinden in het standpunt van de regering
dat er sprake is van een tanend vertrouwen in de politiek. Uit de Memorie
van Toelichting (verder MvT) blijkt dat de regering vindt dat één van de
oorzaken van het tanende vertrouwen het gebrekkig functioneren van het
kiesstelsel is. De leden van de PLR-fractie kunnen zich hier in vinden,
desalniettemin plaatsen deze leden enkele kanttekeningen bij de analyse
van de regering.
De regering haalt in de MvT het Continu Onderzoek Burgerperspectieven
(verder COB) van het Sociaal en Cultureel Planbureau aan. Hieruit blijkt
dat het vertrouwen in de politiek door burgers als één van de drie grootste
problemen wordt gezien.1 De leden van de PLR-fractie onderschrijven de
stelling van de regering dat er sprake is geweest van een daling van het
vertrouwen, maar de aanname dat dit vertrouwen zal blijven dalen is niet
af te leiden uit het genoemde rapport. Daarbij is het vermeldenswaardig
dat het vertrouwen in de Nederlandse politiek in vergelijking tot andere
landen relatief hoog is.2 Dat de kiezers erg ontevreden zijn over het
Nederlandse kiesstelsel blijkt niet aangetoond te kunnen worden.3
Het vertrouwen in politiek en bestuur is over langere tijd stabiel en lijkt
niet enkel te worden beïnvloed door een afnemend vertrouwen in de
zittende partijen. Uit het COB blijkt dat het vertrouwen in de politiek
grotendeels samenvalt met het vertrouwen in de economie en met de
levensstandaard van de ondervraagden.4
De leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij (Radboud
Universiteit Nijmegen, hierna: SNV-fractie) hebben met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel tot bevordering van het functioneren
1 Sociaal en Cultureel Planbureau, Continu onderzoek Burgerperspectieven,
Burgerperspectieven 2012/3, Den Haag: SCP 2012, p. 10. 2 Sociaal en Cultureel Planbureau, Continu onderzoek Burgerperspectieven,
Burgerperspectieven 2012/3, Den Haag: SCP 2012, p. 9. 3 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling; J. Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 48. 4 Sociaal en Cultureel Planbureau, Continu onderzoek Burgerperspectieven,
Burgerperspectieven 2012/3, Den Haag: SCP 2012, p. 7-9.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
5
van het kiesstelsel van de Tweede Kamer. Zij achten het wenselijk dat de
leden van de Tweede Kamer herkenbare en aansprekende volksvertegen-
woordigers zijn, die in staat zijn het vertrouwen van de kiezers te krijgen
en vast te houden en daarmee bij te dragen aan de binding van de samen-
leving. Graag willen de leden van de SNV-fractie enkele opmerkingen
maken.
Dat het vertrouwen van de burger in de politiek fluctueert, is van alle
tijden.5 Uit het door de regering aangehaalde rapport Burgerperspectieven
2012/3 valt, aldus de leden van de SNV-fractie, niet bij voorbaat de
conclusie te trekken dat zich momenteel meer zorgwekkende ontwikke-
lingen voordoen omtrent het vertrouwen van burgers in de politiek dan in
eerdere jaren. De burger maakt zich eerder zorgen om normen en waarden
binnen de samenleving als geheel en in de politiek in het bijzonder. De
leden van de SNV-fractie zien hierin niet zonder meer aanleiding het
kiesstelsel ingrijpend te wijzigen. Daarnaast blijkt uit recente statistieken
van het CBS dat Nederland hoog scoort als het gaat om vertrouwen in de
politiek. Een krappe meerderheid van de Nederlandse burgers heeft
vertrouwen in de Nederlandse politici. In geen enkel ander land is het
vertrouwen in politici groter.6 De leden van de SNV-fractie vragen
daarom aan de regering of zij deze resultaten mede in ogenschouw heeft
genomen.
De leden van de SNV-fractie staan voor solidariteit, hetgeen betekent dat
de SNV-fractie verdere individualisering van de samenleving een halt wil
toeroepen. Dat de samenleving individualiseert is een zorgwekkende
ontwikkeling. De leden van de SNV-fractie zien het bijbrengen van meer
solidariteit als een taak voor de politiek. Toegeven aan individualisering
door een grootschalige aanpassing van het kiesstelsel kan het negatieve
effect van deze ontwikkeling mogelijk versterken. De leden van de SNV-
fractie vragen daarom aan de regering of zij andere manieren heeft over-
wogen om het politieke debat dichter bij de burger te brengen.
De leden van de SNV-fractie zijn het met de regering eens dat een groter
wordende kloof tussen kiezer en gekozene geen positieve ontwikkeling
is.7 Het is wenselijk dat burgers zich verbonden voelen met hun vertegen-
woordigers en hun belangen zien terugkomen in de samenstelling van de
vertegenwoordigende organen. Juist in een pluriforme samenleving als de
Nederlandse is het belangrijk dat ook mindervermogenden en lager-
opgeleiden zich gerepresenteerd zien in organen die hun rechtspositie
5 Zie ook het meest recente rapport: Sociaal en Cultureel Planbureau, Continu
onderzoek burgerperspectieven, Burgerperspectieven 2012/4, Den Haag, p. 6. 6 Vertrouwen in medemens, recht en politiek; Europese vergelijking, rapport van
het Centraal Bureau voor de Statistiek, 11 januari 2012. 7 Zie ook M.A.P. Bovens & A.C. Wille, Diplomademocratie: over de spanning
tussen meritocratie en democratie, Amsterdam: Bakker 2011, p. 28-49.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
6
kunnen beïnvloeden. Wanneer de vertegenwoordigende organen geen
afspiegeling meer vormen van de samenleving, bestaat het gevaar dat
bepaalde minderheden buiten de maatschappij komen te staan en er een
scheve verhouding ontstaat tussen hoog- en laagopgeleid. Deze uitsluiting
is onwenselijk, daar dit als risico vervreemding en politieke onverschillig-
heid met zich brengt. De leden van de SNV-fractie vragen de regering
daarom te verduidelijken waarom de principiële gedachte van zuivere
afspiegeling wordt losgelaten enkel om de hedendaagse versplintering te
keren.
De leden van de fractie van de Vrijheidspartij Utrecht (Universiteit
Utrecht, hierna: VPU-fractie) hebben met verontrusting kennisgenomen
van het wetsvoorstel Wet bevordering functioneren kiesstelsel Tweede
Kamer. De VPU is altijd een groot voorstander van de versterking van de
directe democratie. Zo zijn de leden van de VPU-fractie al jaren voor een
gekozen minister-president en burgemeester. Het is toch ongehoord dat
Nederland samen met Georgië het enige land in Europa is waar dit niet is
geregeld?! Gezien het verder buitengewoon democratische uitgangspunt
van het huidige Nederlandse kiesstelsel, de evenredige vertegenwoor-
diging, staan wij zeer gereserveerd tegen iedere verandering die dit
uitgangspunt aantast.
Met dit wetsvoorstel slaat de regering de plank helemaal mis. Elke
Nederlander kan vertellen dat het vertrouwen in de oude politiek weg is.
Anders dan de regering wijzen de leden van de VPU-fractie níet met een
beschuldigende vinger naar het kiesstelsel en (nieuwe) kleine partijen als
oorzaak van deze problemen. De plucheplakkende middenpartijen die
elkaar keer op keer de tent uitvechten zijn het echte gevaar voor de Neder-
landse democratie. Dit wetsvoorstel gaat de door de regering geschetste
problemen niet oplossen maar duwt de democratie verder de afgrond in.
Laat de regering liever urgente onderwerpen kiezen om, hopelijk eindelijk
voortvarend, mee aan de slag te gaan – wij noemen Europa, de massa-
immigratie en de islamisering van Nederland. Er zijn voldoende onder-
werpen waaraan een hoop gedaan kan worden. Helaas heeft de regering
tot nu toe een weinig daadkrachtige indruk gemaakt.
Op bovenstaande en andere argumenten zullen de leden van de VPU-
fractie ingaan op volgorde van de besproken wijzigingen in de Memorie
van Toelichting (hierna: MvT).
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal
(Universiteit van Amsterdam, hierna: ACS-fractie) kunnen zich
verenigingen met het doel dat de regering nastreeft, namelijk het
verkleinen van de kloof tussen burger en politiek. De leden van de ACS-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
7
fractie willen de regering dan ook complimenteren met dit nobele streven.
Edoch, de leden van de ACS-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel
niet het juiste middel is om voornoemd doel te bereiken. Het verhogen
naar een zeer substantiële kiesdrempel is niet bevorderlijk voor het
Nederlandse kiesstelsel. De leden van de ACS-fractie kijken daarbij naar
diverse aspecten die kenmerkend zijn voor ons kiesstelsel zoals even-
redige vertegenwoordiging en vrijheid van vereniging. De leden van de
ACS-fractie zien een discrepantie in de memorie van toelichting. De
regering legt de nadruk op een goede afspiegeling van de samenleving in
het politieke bestel. De regering merkt daarbij op dat een stelsel van
evenredige vertegenwoordiging vooral past in een land met veel minder-
heden. De leden van de ACS-fractie zijn het met de regering eens dat onze
samenleving door individualisering, globalisering en multiculturalisering
ingrijpend is veranderd. Maar juist deze verandering heeft bijgedragen aan
de vorming van minderheden. De leden van de ACS-fractie vragen zich af
of de regering Nederland als een collectief beschouwt, terwijl er juist
zoveel verschillende geloven en cultuurverschillen bestaan binnen
Nederland. Deze verschillen moeten in de politiek zoveel mogelijk
gewaarborgd en vertegenwoordigd blijven, waar de collectieve belangen-
behartiging al zo veel moeilijker is geworden. De regering dient het
waarborgen en vertegenwoordigen daarom niet nog moeilijker te maken.
De leden van de ACS-fractie achten daarom de ingrijpende wijzigingen op
de manier zoals voorgesteld door de regering niet geheel geschikt om tot
een betere afspiegeling van de samenleving te komen. De leden van de
ACS-fractie vinden het zeer belangrijk dat er ruimte in Nederland is voor
al Gods mensen. Diversiteit, verschillende geloven en multiculturele
aspecten moeten daarom gevierd en beschermd worden. Het streven is
deze diversiteit te weerspiegelen in de politieke vertegenwoordiging. De
leden van de fractie ACS kijken dan ook kritisch naar het wetsvoorstel
inzake wijziging van de Kieswet. Immers Artikel 4 van onze Grondwet
stelt dat: “Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van alge-
meen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze
organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen
en uitzonderingen.” Verhoging van de kiesdrempel is een disproportionele
inbreuk op het beginsel van de gelijkwaardigheid van de uitgebrachte
stemmen en het beginsel van de kansengelijkheid van politieke partijen,
zie gelijkheidsbeginsel in artikel 1 van de Grondwet. Tevens stelt artikel 3
van het Eerste Protocol van het EVRM dat Hoge Verdragsluitende
Partijen zich verbinden om met redelijke tussenpozen vrije, anonieme
verkiezingen te houden onder de voorwaarden die de vrije meningsuiting
van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen. Het is
wenselijk dat bij de uitslag van de verkiezingen zoveel mogelijk
uitgebrachte stemmen daadwerkelijk worden vertegenwoordigd in de
Kamer, deelt de regering deze opvatting. Door een aanzienlijk aantal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
8
stemmen niet te laten meetellen indien die zijn uitgebracht op partijen die
de kiesdrempel niet hebben gehaald kan de uiteindelijke zetelverdeling
niet als een goede weerspiegeling van de mening van het volk gezien
worden. De leden van de ACS-fractie sluiten zich aan bij de Parlementaire
Vergadering van de Raad van Europa, welke heeft geoordeeld heeft dat
een kiesdrempel van 5% de pluriformiteit in het parlement bedreigt en de
polarisatie vergroot8. De leden van de fractie ACS wijzen er voorts op dat
het verhogen van de kiesdrempel een beperking is van het stelsel van
evenredige vertegenwoordiging. Artikel 53 van de Grondwet sluit een
dergelijke beperking niet uit, doch de wetgever blijft gebonden aan het
gelijkheidsbeginsel neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. Burgers die
hun stem geven aan een kleine politieke partij zouden na de invoering van
een kiesdrempel van 5% anders worden behandeld dan de aanhangers van
een grote partij. Een ongelijke behandeling komt in strijd met artikel 1
Grondwet wanneer het gebruikte criterium uitgaat boven hetgeen objectief
en redelijkerwijs te rechtvaardigen is als passend bij het doel van de
regeling.
2. Maatregelen ter bevordering van het functioneren van het
kiesstelsel
Volgens de regering heeft de huidige inrichting van ons kiesstelsel
nadelige gevolgen voor het functioneren van het democratisch bestel. De
leden van de GroenZuid-fractie constateren dat door de invoering van
het wetsvoorstel het mogelijk wordt een nieuw kabinet te formeren zonder
dat daarvoor de Tweede Kamer wordt ontbonden. De leden van de GZ-
fractie vragen zich af of de conventie van 1966 door het invoeren van dit
wetsvoorstel niet achterhaald is? Is de conventie van 1966 niet aan te
merken als staatsrechtelijk gewoonterecht? Zo ja, welke rechtvaardiging
heeft de regering om hiervan af te wijken? Zo nee, is het verstandig af te
wijken van een gewoonte die haar diensten de afgelopen decennia heeft
bewezen?
De regering is van mening dat het feit dat de Tweede Kamer op eenvou-
dige wijze ontbonden kan worden in tijden van crisis, de politieke stabili-
teit niet bevordert. Het onderzoek naar de wenselijkheid van een nieuwe
verkiezing voor de Tweede Kamer en het debat over de uitkomsten
hiervan zullen ongeveer twee weken in beslag nemen. De leden van de
GZ-fractie vragen de regering wat de ratio is achter deze termijn van twee
weken. Daarnaast vragen de leden wie dit onderzoek zal verrichten.
De regering ziet als voordeel van de invoering van het wetsvoorstel dat
8 State of democracy in Europe, Doc. 11203, 26 maart 2007, par. 38.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
9
naar aanleiding van het onderzoek en het hiermee samenhangende debat
met de Tweede Kamer, systematisch gekeken wordt naar andere oplos-
singen dan ontbinding. De leden van de GZ-fractie hebben hun twijfels
over de uitwerking van het door de regering gewenste onderzoek. Deelt de
regering de vrees van de GZ-fractie dat het niet opnemen van een tijds-
bepaling voor het onderzoek en het debat kan leiden tot een uitzichtloze
situatie in de vorm van een politieke impasse? En is de invoering van het
wetsvoorstel niet slechts uitstel van verkiezingen?
Artikel 1 lid 2 van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om in spoed-
eisende gevallen onmiddellijk tot ontbinding van de Tweede Kamer over
te gaan. Uit de memorie van toelichting blijkt dat zaken die vanwege
dringende redenen niet zo lang kunnen wachten, als spoedeisend kunnen
worden aangemerkt. De leden van de GZ-fractie vragen zich af wie de
mate van spoedeisendheid zal bepalen en wat verstaan wordt onder
“dringende redenen”.
De fractie van de Vrije Gereformeerden constateert dat de regering in de
MvT aangeeft dat zij onvoldoende politiek draagvlak ziet voor eerder
voorgestelde aanpassingen van het kiesstelsel waaronder een gemengd
stelsel waarbij verkiezingen op grondslag van evenredige vertegen-
woordiging gecombineerd worden met personenverkiezingen in kleine,
gesloten districten. De regering lijkt hier een tegenstrijdig standpunt in te
nemen. Aan de ene kant deelt zij de analyse die aan voorstellen voor een
gemengd stelsel ten grondslag lagen en erkent zij dat er onvoldoende
draagvlak voor een dergelijk stelsel bestaat. Aan de andere kant betoont
zij zichzelf geen voorstander van een gemend stelsel. Erkent de regering
deze tegenstrijdigheid, en wat is haar reactie daarop? Ziet de regering dit
voorstel als een stap op weg naar een gemengd stelsel of beschouwt zij het
als een afsluiting van het proces van hervorming van het kiesstelsel?
De leden van de VG-fractie zijn van mening dat oplossingen voor de
huidige politieke instabiliteit niet in technische aanpassingen van het
kiesstelsel moeten worden gezocht. Voorstellen tot wijziging van de
Kieswet worden vaak geïnitieerd om vermeende deficiënties in het
politieke proces of in de relatie tussen de politiek en de burger weg te
nemen. Het Nederlandse kiesstelsel, dat gekenmerkt wordt door het
beginsel van evenredige vertegenwoordiging en de bescherming van
minderheden als een belangrijke doelstelling heeft, is er echter primair op
gericht om de democratisch gekozen organen een zo getrouw mogelijke
afspiegeling te laten zijn van de onder de bevolking levende opvattingen
over de inrichting van de samenleving. De politiek is vervolgens verant-
woordelijk voor een stabiel en coherent bestuur. Teneinde de groeiende
politieke instabiliteit tegen te gaan, dienen politieke partijen volgens de
VG bij zichzelf te rade te gaan met als doel een cultuurverandering tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
10
stand te brengen. Op deze wijze kan het vertrouwen van burgers in de
politiek daadwerkelijk versterkt worden. Naar het oordeel van de VG is
het goed mogelijk om dit binnen het huidige stelsel te realiseren zonder
terug te vallen op technische aanpassingen van het kiesstelsel. Is de
regering het met de VG eens dat de politieke partijen door het nemen van
hun verantwoordelijkheid kunnen zorgen voor een versterkt vertrouwen
van burgers in de volksvertegenwoordiging? Zou een dergelijke exercitie
niet effectiever zijn dan het aanbrengen van technische aanpassingen in
het kiesstelsel?
Aangezien de regering meent dat de door haar geconstateerde ontwik-
kelingen niet alleen tegen gegaan kunnen worden door het aanpassen van
het kiesstelsel, stelt zij ook, in het geval van een kabinetscrisis, een onder-
zoeksplicht van de regering naar de wenselijkheid van verkiezingen en een
verplichting tot beraadslaging met de Tweede Kamer daarover voor. De
VG-fractie staat in beginsel welwillend tegenover dit onderdeel van het
wetsvoorstel. Daarbij merkt de VG op dat het hier niet gaat om een
technische aanpassing van het kiesstelsel, maar om een serieuze poging
een cultuuromslag in het landsbestuur te bewerkstelligen, waarbij stabiel
bestuur en flexibiliteit voorop staan. Niet voor niets heeft de grondwet-
gever artikel 52, eerste lid, in het leven geroepen: de zittingsduur van
beide Kamers is vier jaar. Het streven moet dan ook zijn dat de Tweede
Kamer de gehele zittingstermijn voltooit. De praktijk van elkaar snel
opvolgende Tweede Kamerverkiezingen hebben continuïteit en stabiliteit
van de Kamer geen goed gedaan en zijn schadelijk geweest voor het
aanzien van de Kamer en daardoor voor het vertrouwen van de burger in
de politiek. Daar komt bij dat het staatsrechtelijk niet noodzakelijk is om
bij een kabinetscrisis de Kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te
schrijven. Tevens leiden verkiezingen niet automatisch tot een stabieler
kabinet, omdat de kiezersgunst erg schommelt.
Volgens de VG-fractie kan artikel 1 van het wetsvoorstel bijdragen aan
het voorkomen van onnodige Kamerontbindingen. Wel heeft de VG
enkele vragen bij dit onderdeel. Een aantal daarvan zullen aan de orde
komen bij het artikelsgewijze commentaar. Hier plaatst de VG vraag-
tekens bij de noodzaak tot het codificeren van de onderzoeksplicht.
Waarom acht de regering codificatie van een ongeschreven rechtsplicht
noodzakelijk? En als de regering codificatie noodzakelijk acht, waarom
wordt deze materie niet in de Grondwet geregeld? Ligt dat niet meer voor
de hand gezien het staatkundige karakter van dit artikel?
De leden van de fractie van de Noordelijke Christen Democraten vinden
het voorliggende wetsvoorstel een verbetering van de democratische
stabiliteit. De afgelopen tien jaar heeft de kiezer vijf maal de weg naar de
stembus mogen vinden, hetgeen democratische stabiliteit afbreuk doet. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
11
leden hebben geconstateerd dat te veel stembusgangen een verlammende
werking kunnen hebben op de besluitvorming en de slagvaardigheid van
de regering en het parlement. Van het ontbindingsrecht dient zeer
zorgvuldig te worden gebruikt. Immers, dit recht moet gezien worden als
ultimum remedium.
De leden van de NCD-fractie wijzen er tevens op dat het telkens zoeken
van nieuwe meerderheden en het vormen van nieuwe regeer- en gedoog-
akkoorden na verkiezingen leidt tot kostbaar tijd- en energieverlies. Het is
daarom belangrijk dat na de val van een kabinet een moment van rust
wordt ingelast. De emoties kunnen hoog oplopen na een kabinetscrisis.
Nederland heeft baat bij rationele, nuchtere en afgewogen beslissingen;
een afkoelingsperiode draagt hier toe bij.
Het bestaan van een kabinet dat kan steunen op een meerderheid in de
Tweede Kamer is essentieel voor de democratische stabiliteit, mede gelet
op het feit dat Nederland gebaat is bij een slagvaardige regering. Naar de
mening van de leden van de NCD-fractie kan een onderzoek naar de
wenselijkheid van ontbinding bijdragen aan een versteviging van de
democratische stabiliteit. Gelet op de situatie in 2012, de val van het
kabinet Rutte I en het daaropvolgende Lenteakkoord, wordt opgemerkt dat
het middel van Kamerontbinding te snel wordt gebruikt, zonder dat
gezocht wordt naar andere alternatieven of mogelijke coalities. Immers, de
kiezer heeft leden gekozen, geen coalities. Het is dus wenselijk dat na de
val van een kabinet onderzoek plaatsvindt naar alternatieven. De leden
van de NCD-fractie wijzen erop dat een dergelijk onderzoek niet ten doel
heeft om een nieuw kabinet met een andere politieke kleur te vormen,
doch voor het zittende kabinet een mogelijkheid te zoeken om tijdelijk
door te regeren op grond van een meerderheid. Immers, het is een politiek
gebruik dat er geen twee kabinetten bestaan met verschillende politieke
kleur op grond van een verkiezingsuitslag.
Vooropgesteld dient te worden dat de leden van de fractie van de
Progressieve Liberalen Rotterdam het voornemen van de regering om
het vertrouwen in de politiek te vergroten ondersteunen. Ten behoeve van
het vergroten van het vertrouwen in de politiek en ter bevordering van het
kiesstelsel heeft de regering drie maatregelen voorgesteld.
1. De invoering van een kiesdrempel van 5% voor de Tweede Kamer.
2. Een verlaging van de voorkeurdrempel voor de Tweede Kamer van
25% naar 12,5%.
3. Het instellen van een onderzoek naar de wenselijkheid van vervroegde
verkiezingen alvorens over te gaan tot ontbinding van de Tweede
Kamer.
De genoemde maatregelen roepen bij de leden van de PLR-fractie
verschillende vragen en opmerkingen op.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
12
Naar de leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij
hebben vernomen, stelt de regering voor om de kiesdrempel te verhogen,
met als reden dat hierdoor de politieke instabiliteit afneemt. Hierbij geeft
de regering aan dat meerderheidscoalities als inzet voor verkiezingen de
politieke stabiliteit bevorderen. Daarnaast meent de regering dat hiermee
ondoorzichtige compromissen worden voorkomen, wat de transparantie
ten goede komt. Wat betreft transparantie van ons staatsbestel juichen de
leden van de SNV-fractie initiatieven toe. Het wetsvoorstel zal echter
geen structurele oplossing bieden voor politieke instabiliteit. Een verho-
ging van de kiesdrempel werkt immers een structurele oplossing niet
automatisch in de hand, maar kan ervoor zorgen dat drie of vier grote
partijen overblijven. Deze partijen kunnen zeer uiteenlopende standpunten
hebben, waardoor samenwerking en stabiliteit niet per definitie worden
bevorderd.9 Voor de leden van de SNV-fractie is na lezing van de
Memorie van Toelichting derhalve nog niet helder waarom de regering
een voorkeur heeft voor sterke meerderheidscoalities terwijl niet gegaran-
deerd is dat dit politieke patstellingen zal tegengaan. De leden van de
SNV-fractie vragen de regering dit te verduidelijken.
Daarnaast vragen de leden van de SNV-fractie waarom de regering geen
advies van de Kiesraad omtrent het voorliggende wetsvoorstel heeft
aangevraagd of afgewacht (artikel A2, eerste lid, Kieswet).
Het vertrouwen in de politiek is tot een dieptepunt gedaald, maar dit
wetsvoorstel helpt de burger geen steek verder. De macht moet niet langer
liggen bij de politieke elite, maar bij het Nederlandse volk. De Vrijheids-
partij Utrecht is en was altijd al een groot voorstander van directere
vormen van democratie. Blijkbaar heeft de regering onvoldoende visie om
voorstellen aan te dragen die daadwerkelijk de democratie versterken.
Graag wijzen de leden van de VPU-fractie op voorstellen die zij
verwezenlijkt zouden willen zien. Zoals een verdere democratisering van
het bestaande staatsbestel doormiddel van het invoeren van: referenda, de
gekozen burgemeester en gekozen minister-president, de afschaffing van
de ondemocratisch gekozen Eerste Kamer en door van het koningschap
louter een ceremoniële functie te maken en ga zo maar door.
In plaats daarvan houdt de regering zich liever bezig met geldverslindende
en zinloze voorstellen over het bemoeilijken van Kamerontbinding. Het
komt erop neer dat het bij een politieke crisis nog eenvoudiger wordt om
onder de Haagse kaasstolp te blijven en het wordt nog lastiger om de
kiezer te horen. De leden van de VPU-fractie hebben met een vergrootglas
9 M. Camps & W. van der Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’, AA 2012, p.
916.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
13
gezocht naar een nadere onderbouwing van dit voorstel. De leden van de
VPU-fractie zijn niet overtuigd van de noodzaak van deze wijziging en
verzoeken de regering om deze toelichting aan te vullen.
Volgens de leden van de VPU-fractie is het namelijk gebruikelijk dat een
eventuele beperking van een grondwetsbepaling tevens in de Grondwet
zelf wordt opgenomen. Ook indien het om een bevoegdheid gaat. In de
Grondwet staat niet opgenomen dat de wetgever bevoegd is om een
dusdanige wijziging van het kiesstelsel via een formele wet te regelen. De
regering is van mening dat dit toch is toegestaan, waarbij zij ter illustratie
verwijst naar artikel 131 Grondwet. In de ogen van de leden van de VPU-
fractie gaat deze vergelijking niet op. Allereerst behoorde de nadere
invulling van artikel 131 Grondwet volgens de leden van de VPU-fractie
ook al in de Grondwet thuis en niet in een formele wet. In de tweede
plaats, en belangrijker, raakt de voorgestelde wijziging aan de kern van
ons nationale staatsbestel. Een dergelijke wijziging moet zijn beslag
vinden in onze hoogste en meest fundamentele wet, de Grondwet dus.
Door het artikel in een formele, normale, wet te zetten zijn de leden van
de VPU-fractie van mening dat geen recht wordt gedaan aan de functie
van de Grondwet en de oorspronkelijke ratio achter artikel 64 Grondwet.
De leden van de VPU-fractie zijn benieuwd naar de visie van de regering
op de Nederlandse Grondwet en welke waarde zij haar nog toekent. Is de
regering het met de leden van de VPU-fractie eens dat de Grondwet onze
belangrijkste staatsrechtelijke basis vormt? Met dit voorstel wordt de
Grondwet namelijk net zo leeg als de Griekse staatskas.
De regering betoogt verder dat de beoogde wijziging twee voordelen
meebrengt. Ten eerste noemt de regering als voordeel dat er constructief
met de Kamer gezocht wordt naar andere oplossingsmogelijkheden dan de
Kamerontbinding. De leden van de VPU-fractie achten echter maar één
oplossing mogelijk en dat is: de burger raadplegen! Niemand zit te
wachten op achterkamertjesgerommel. Indien er een dusdanig conflict is
binnen de regering dat zij tot ontbinding over wil gaan, moet de burger
zich over dit punt kunnen uitspreken. Er moet geen onderzoeksplicht voor
de regering met de Kamer bestaan, maar er moeten direct verkiezingen
worden uitgeschreven! Is de regering zich ervan bewust dat Nederlanders
niet zitten te wachten op voor de burgers ondemocratische, verwerpelijke
en tot mislukken gedoemde Kunduz-coalities? Dat de kiezer zich over
belangrijke onderwerpen, zoals Europa, direct wil uitspreken? In de MvT
lijkt de regering hier namelijk gemakshalve aan voorbij te gaan.
Ten tweede wordt er door de regering gesteld dat door het voorstel een
zogenoemde ‘afkoelingsperiode’ wordt ingebouwd. Naar de mening van
de leden van de VPU-fractie is een dergelijke periode volkomen zinloos.
Een toneelstukje voor de bühne. Een afkoelingsperiode verandert niets
aan de uitkomst en schept slechts loze verwachtingen. Bovendien betreft
het een zodanig politiek geschil, dat het niet gepast is om onnodig lang te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
14
wachten. Verkiezingen zijn de enige remedie in zo een situatie!
De leden van de fractie Amsterdam Christelijk Sociaal benadrukken dat
zij het eens zijn met de regering dat er maatregelen genomen moeten
worden om ons kiesstelsel aan te passen aan de moderne tijd. Echter
vragen de leden van de ACS-fractie zich af of de maatregelen van een
verhoogde kiesdrempel en een verlaging van de voorkeursdrempel tot het
gewenste doel zal leiden.
Door de regering wordt een verwijzing gemaakt naar het Burgerforum
Kiesstelsel in 2006. Het advies dat uit het Burgerforum kwam, is volgens
de regering een ingrijpende wijziging van het huidige kiesstelsel. Nu
vragen de leden van de ACS-fractie zich af of de regering een verhoging
van de kiesdrempel niet eveneens als een ingrijpende wijziging van het
kiesstelsel gezien kan worden. Door een verhoging van de kiesdrempel is
het voor minderheden in de samenleving nog moeilijker om hun stem te
laten horen in de politiek. De kern van ons kiesstelsel, evenredige
vertegenwoordiging, wordt hiermee ernstig aangetast. De leden van de
ACS-fractie achten juist een verhoogde kiesdrempel een rigoureuze
wijziging van de kern van ons kiesstelsel.
De leden van de ACS-fractie benadrukken dat zij het eens zijn met de
opvatting van de regering dat een evenredige vertegenwoordiging in de
Kamer een groot goed is. Echter verschillen wij van mening met de
regering. Door het verhogen van de kiesdrempel zal de werkelijke
afspiegeling van de samenleving in de Kamer worden vertekend. De
huidige lage kiesdrempel maakt het betrekkelijk makkelijk voor nieuwe
partijen om plaats te nemen in de politieke arena. Dit maakt het mogelijk
dat de actuele discussies in de samenleving de weg vinden naar de
Tweede Kamer. De kern van ons kiesstelsel bestaat uit de evenredige
vertegenwoordiging naar de keuze van de kiezer. De veelkleurigheid van
de samenleving vindt haar afspiegeling in de samenstelling van de Tweede
Kamer. De leden van de ACS-fractie onderschrijven de wenselijkheid van
een opdracht aan de regering om, alvorens tot ontbinding van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal over te gaan, de wenselijkheid van nieuwe
verkiezingen te onderzoeken en naar aanleiding van dat onderzoek met de
Kamer te beraadslagen over de uitkomst daarvan. In het
verkiezingsprogramma van ACS: 2013 - 2017 Voor de verandering, zeven
christelijk-sociale hervormingen, is de wenselijkheid opgenomen om
alvorens tot ontbinding van de kamer over te gaan, de mogelijkheid te
onderzoeken om binnen de bestaande politieke verhoudingen een nieuw
kabinet te formeren. Het dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheid
om, wanneer deze onderhandelingen op niets uitlopen, nieuwe
verkiezingen uit te schrijven daarmee niet vervalt. Er wordt een inter-
mezzo in de huidige gang van zaken ingelast, waarmee het huidige
regering hoopt op en streeft naar meer stabiliteit in deze roerige tijden.
Daarbij verdient opmerking dat er bij spoedeisende gevallen geen ruimte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
15
is voor dit intermezzo. De leden van de ACS-fractie willen aan de
regering weten welke gevallen zij als spoedeisend kwalificeert. De leden
van de fractie ACS zien het voorstel over de ontbinding als een welkome
aanvulling op de regelen van het staats- en bestuursrecht. Het huidige
politieke, maar ook maatschappelijke, sociale, economische en culturele
klimaat in Nederland is gebaat bij stabiliteit in turbulente tijden als die
waar wij ons momenteel in bevinden. Het huidige tijdperk kenmerkt zich
door een 24-uurs economie waarin hyperconsumptie de boventoon in het
maatschappelijke debat voert, waarbij het gezin als hoeksteen in onze
samenleving aan aandacht inboet. Het is juist de overheid die de balans
dient te waarborgen. De burgers moeten kunnen rekenen op een overheid
die deze taak serieus neemt en zich daar voor inzet. De leden van de ACS-
fractie kunnen zich met het standpunt van de regering verenigen dat een
onderzoek voorafgaande aan een ontbinding een verbetering is om
stabiliteit te waarborgen.
3. Verhoging van de kiesdrempel
Evenredige vertegenwoordiging De regering stelt in de memorie van
toelichting dat het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging een
groot goed is. De leden van de GroenZuid-fractie onderschrijven dit
standpunt volledig. Het blijft de leden van de GZ-fractie evenwel
onduidelijk waarom de regering desondanks in haar wetsvoorstel in grote
mate afbreuk doet aan dit fundamentele uitgangspunt van ons parlementair
stelsel. De leden zijn van mening dat het voordeel van een mogelijke
vereenvoudiging van toekomstige kabinetsformaties de ernstige gevolgen
die het wetsvoorstel voor kleine partijen en hun achterban heeft niet
rechtvaardigt.10 Daarnaast vraagt de fractie zich af in hoeverre een
verhoogde kiesdrempel zoden aan de dijk zal zetten. Deelt de regering de
mening dat de moeilijkheden rond het formatieproces eerder te wijten zijn
aan de verdeeldheid en polarisatie in de samenleving en daarmee in het
politieke landschap dan aan de werking van het parlementaire stelsel? Hoe
beoordeelt de regering de situatie in een minder gepolariseerd land als
Noorwegen, waar het formatieproces aanzienlijk soepeler verloopt,
ondanks het hanteren van een gelijksoortig stelsel als het Nederlandse,
zonder noemenswaardige kiesdrempel?
Binnen door de wet te stellen grenzen Deelt de regering daarnaast de
mening van de leden van de GZ-fractie dat zij, gelet op het feit dat het
beginsel van evenredige vertegenwoordiging middels art. 53 Grondwet
stevig is verankerd in het Nederlandse staatsbestel, zich zeer terug-
10 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling & J. Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 44
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
16
houdend dient op te stellen jegens het implementeren van beleid dat
afbreuk doet aan dit beginsel? Nu de regering van mening lijkt te zijn dat
het invoeren van een kiesdrempel van 5% nog binnen de marges van art.
53 Grondwet valt, vragen de leden van de GZ-fractie welke verhoging van
de kiesdrempel volgens de regering dan niet met art. 53 te verenigen zou
zijn en welke motivering zij daarvoor aandraagt.
De GZ-fractie ziet in de stellingname van de regering dat art. 53 Grondwet
een mogelijke invoering van een verhoogde kiesdrempel niet expliciet
verbiedt geen argument om de kiesdrempel te verhogen. Deelt de regering
de mening van de leden van de GZ-fractie dat de wenselijkheid van de
gevolgen van het voorstel doorslaggevend zou moeten zijn? Het Neder-
landse politieke landschap - en daarmee de Nederlandse samenleving -
betaalt door het verlies van pluriformiteit en representativiteit een te hoge
prijs, terwijl de potentiële winst laag is.
Een kiesdrempel van 5%: enkele berekeningen De regering geeft in de
memorie van toelichting aan dat zij niet verwacht dat het geluid van kleine
partijen verloren zal gaan. Zij draagt hiertoe onder meer aan dat, indien
het verdwijnen van een politieke partij op het spel staat, kiezers mogelijk
een extra noodzaak voelen om deze partij te ondersteunen. De leden van
de GZ-fractie vinden deze redenering niet plausibel. De GZ-fractie vraagt
zich af waarom de regering dit argument aanhaalt, terwijl empirisch
onderzoek juist uitwijst dat dit effect zich niet voordoet bij een verhoging
van de kiesdrempel; een verhoging leidt ertoe dat kleine partijen juist
minder stemmen behalen.11
Daarnaast stelt de regering dat kleine partijen zich door invoering van de
kiesdrempel genoodzaakt zullen zien om te fuseren met een andere partij.
Op deze wijze zouden kleine partijen blijven voortbestaan. De GZ-fractie
betwijfelt ten zeerste of dit effect zich zal voordoen in de verdeelde
Nederlandse politieke arena. Deelt de regering de zorg dat het unieke
politieke geluid dat de kleine partijen uitdragen slechts in beperkte mate
tot uiting zal komen in een dergelijke fusiepartijen en dat de kans bestaat
dat kiezers zich niet meer zullen herkennen in de identiteit van de nieuwe
partij?
Een kiesdrempel van 5%: ervaringen in het buitenland De regering stelt
dat de implementatie van een kiesdrempel in andere Europese landen
succesvol is verlopen. De leden van de GZ-fractie zijn verbaasd over het
feit dat de regering argumentatie noch bronnen noemt die deze – tamelijk
boude – stelling onderschrijven. De leden vragen zich dan ook af waarop
dit standpunt gebaseerd is. Het komt de GZ-fractie voor dat er eerder
signalen zichtbaar zijn die wijzen op het tegendeel. Zo heeft de Parle-
11 Bijvoorbeeld G. Viñuela e.a., ‘Strategic voting and effective representation
thresholds: Evidence from three Spanish general elections’, European Journal
of Political Research 51-3, p. 289-315.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
17
mentaire Vergadering van de Raad van Europa reeds in 2008 een motie
aangenomen waarin verschillende partijen hun zorgen uitten over de
gevolgen die de invoering of verhoging van een kiesdrempel in diverse
Europese landen heeft gehad. De motie stelt dat de noodzaak om een
stabiele parlementaire meerderheid te bereiken geen rechtvaardiging mag
zijn voor de uitsluiting van grote aantallen burgers van hun recht om te
worden vertegenwoordigd in het parlement.
Daarnaast gaat bij parlementsverkiezingen in veel landen met een kies-
drempel een schrikbarend hoog percentage van de stemmen verloren. Zo
werd bij verkiezingen in Litouwen (2002) 20,5% van de stemmen uitge-
sloten bij een kiesdrempel van 5%. In Oekraïne (2000) was dit percentage
24,3% bij een kiesdrempel van 4%.12 Deze percentages staan niet op
zichzelf en zijn voor de GZ-fractie aanleiding tot zorg.
Eveneens kan een kiesdrempel de toegang tot de politiek belemmeren
vanwege het ontmoedigende effect op de potentiële oprichters van nieuwe
partijen enerzijds en de vicieuze cirkel waarin kleine politieke partijen die
de kiesdrempel niet behalen geraken anderzijds. Hoe beziet de regering
deze constateringen in het licht van het wetsvoorstel? Accepteert de
regering hiermee de mogelijkheid dat een groot deel van de stemmen
verloren kan gaan en zo nee, welke maatregelen is de regering van plan te
nemen om dergelijk stemmenverlies te voorkomen?
De leden van de GZ-fractie constateren dat het politieke klimaat in
Nederland de afgelopen jaren zeer volatiel is geworden. De omvang van
de achterban van politieke partijen fluctueert hevig bij verkiezingen. Het
risico bestaat dat partijen die in een ‘dal’ belanden bij een specifieke
verkiezing uit de Kamer verdwijnen door een verhoging van de kies-
drempel, terwijl zij reeds diverse verkiezingen het mandaat van de kiezer
hebben gekregen. Hoe kijkt de regering aan tegen een gefaseerde kies-
drempel, waarbij partijen die bij vorige verkiezingen de kiesdrempel reeds
behaalden niet wederom de in het wetsvoorstel voorgestelde verhoogde
kiesdrempel hoeven te behalen?
Een kiesdrempel van 5% in het licht van artikel 3 Eerste Protocol EVRM
De leden van de GZ-fractie zijn van mening dat de regering een onvol-
ledig beeld schetst van de EHRM-jurisprudentie op het gebied van de
kiesdrempel. De fractie vraagt zich af waarom de regering verzuimt te
vermelden dat het EHRM in de uitspraak Yumak and Sadak vs. Turkey
heeft gesteld dat een verlaging van de Turkse kiesdrempel wenselijk zou
zijn en dat zij in haar uitspraak waarde heeft gehecht aan het feit dat de
Turkse politiek maatregelen neemt die het effect van de kiesdrempel doen
12 Zie voor percentages voor het deel van de verkiezingen dat wordt gehouden
volgens het systeem van de evenredige vertegenwoordiging: Kostadinakova, T.,
‘Party Strategies and Voter Behavior in the East European Mixed Election’, Party
Politics 12, p. 134.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
18
afvlakken. Naar de mening van de leden van de GZ-fractie is het onver-
deeld positieve standpunt dat de regering aan het EHRM toeschrijft niet
juist. Deelt de regering de mening dat een kiesdrempel – ook in het licht
van de aangehaalde jurisprudentie – op zijn minst op gespannen voet staat
met de ideeën die achter art. 3 EVRM schuilgaan?
De fractie van Leidse Conservatief Liberalen volgt de regering in haar
redenering dat artikel 53 van de Grondwet geen belemmering vormt voor
verhoging van de kiesdrempel tot 5%. Artikel 3 van het Eerste Protocol
EVRM sluit dit niet bij voorbaat uit, maar het EHRM beziet wel per land
afhankelijk van de nationale omstandigheden welke kiesdrempel
aanvaardbaar is. Dat een verhoging mogelijk is, maakt een verhoging
echter nog niet wenselijk. De LCL-fractie wil bij het voorstel van de
regering op het gebied van de kiesdrempel een aantal kritische kant-
tekeningen plaatsen.
De invoering van een kiesdrempel van 5% van het aantal uitgebrachte
stemmen zorgt ervoor dat de diversiteit in het Nederlandse parlement zou
kunnen worden aangetast. Maar liefst vijf partijen zouden op basis van de
verkiezingsuitslagen van de laatste Tweede Kamerverkiezingen geen
zitting meer nemen in de Tweede Kamer. Deze partijen (te weten
ChristenUnie, SGP, GroenLinks, 50PLUS en Partij voor de dieren)
vertegenwoordigen gezamenlijk 16 zetels (waarvan 2 restzetels), hetgeen
neerkomt op een totaal aantal van 1,16 miljoen kiezers. Door de invoering
van de verhoogde kiesdrempel zou bij de laatste verkiezingsuitslag de
stem van 1,16 miljoen kiezers niet meer in het parlement gehoord worden.
De regering stelt dat verandering in het kiesgedrag dit probleem vanzelf
zou oplossen (MvT p. 5). De LCL-fractie vraagt de regering waarop zij
deze aanname baseert.
Daarnaast wil de LCL-fractie specifiek de aandacht vestigen op de
onderlinge verhouding tussen de kiesdrempelverhoging en de voorkeurs-
drempelverlaging. Op dit moment is 100% van de kiesdeler (1 zetel) nodig
om als partij in de kamer te komen, dat wordt door het wetsvoorstel 750%
(genoeg stemmen voor 7½ zetel). Tegelijkertijd is in het huidige systeem
¼ van de kiesdeler nodig voor een voorkeurszetel, dit wordt door het
wetsvoorstel ⅛ van de kiesdeler. Terwijl 8 000 kiezers (0,084% van alle
kiezers) zullen kunnen bepalen dat de ene kandidaat in plaats van zijn
partijgenoot in de Kamer komt, kan een minderheid van bijvoorbeeld
450 000 kiezers (in 2012 dus 4,8% van alle kiezers) hun partij net niet in
de Kamer krijgen. Om de kiesdrempel te halen zijn nu vier keer zoveel
stemmen nodig als voor het behalen van de voorkeursdrempel. Indien
beide voorstellen worden aangenomen wordt dat zestig keer. De LCL-
fractie vindt het positief dat 8 000 mensen zullen volstaan om met
voorkeursstemmen te bepalen wie er in de Kamer komt, maar vindt het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
19
daarbij onredelijk dat 450 000 mensen door de verhoging van de kies-
drempel niet meer kunnen bepalen wie er in de Kamer komt. Vindt de
regering het redelijk dat 450 000 mensen door de verhoging van de
kiesdrempel niet meer voldoende zijn om een partij in de Kamer te doen
komen, mede in het licht van de verlaging van de voorkeursdrempel?
Deze berekeningen dienen ter ondersteuning van het algemene gedachte-
goed van de LCL: alle stemmen, ook die van minderheden, dienen te
worden gehoord in het Nederlandse politieke bestel. Onze democratie mag
immers niet afglijden naar de tirannie van de meerderheid. De LCL-fractie
vreest dat een verhoging van de kiesdrempel de representativiteit en legi-
timiteit van de wetgevende macht niet ten goede komt. De kloof tussen
kiezer en gekozene zal alleen maar groter worden indien meer dan een
miljoen stemmen niet langer in de politiek vertegenwoordigd worden.
Heeft de regering een manier voorzien om in de gaten te houden of deze
problemen zich in de toekomst verwezenlijken?
De LCL-fractie wil tevens de samenhang tussen de kiesdrempelverhoging
en het voorstel over de Kamerontbinding belichten. De regering doet een
voorstel tot codificatie van overleg tussen de regering en de Tweede
Kamer alvorens tot Kamerontbinding over te kunnen gaan.13 De LCL-
fractie zou graag van de regering willen horen hoe zij verwacht dat deze
verplichting zal uitwerken in combinatie met de verhoogde kiesdrempel,
mede in het licht van de volgende twee ontwikkelingen die de verhoging
van de kiesdrempel vermoedelijk met zich mee zal brengen. Allereerst
verwacht de LCL-fractie dat door de verhoging van de kiesdrempel
grotere blokken kiezers ontstaan. Kleinere partijen hebben een grotere
kans om niet in de Kamer te komen, wat voor kiezers een strategische
impuls zou kunnen vormen om op een grote partij te stemmen. Deze
grotere blokken zullen desondanks geen meerderheid krijgen, waardoor zij
zich hard tegen elkaar gaan afzetten. Dat leidt tot een sterkere polarisatie.
Partijen die zich polariserend opstellen zullen minder snel geneigd zijn
om een breuk in de coalitie te lijmen door het sluiten van een coalitie met
een nieuwe partij. Ten tweede wordt het oplossen van een regeringscrisis
zonder nieuwe verkiezingen ook aanzienlijk complexer, door het ont-
breken van kleine partijen. Als een nieuwe coalitie gesloten moet worden
met een partij die vermoedelijk een totaal andere politieke kleur heeft, zal
de nieuwe regering een fors andere koers moeten varen. De vraag is of dit
überhaupt gelijmde coalities tot gevolg zal hebben.
Als laatste besteedt de regering in haar memorie van toelichting aandacht
aan de jurisprudentie van het EHRM. De LCL-fractie wil hierbij
benadrukken dat zij een aantal conclusies van de regering te voorbarig
vindt. Het EHRM stelt in zowel Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België14 als
13 Artikel 1 van het wetsvoorstel en p. 1 en 9 van de memorie van toelichting. 14 EHRM 2 maart 1987, nr. 9267/81 (Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
20
Yumak en Sadak t. Turkije15 voorop dat de overheid de bewaker van het
behoud van pluriformiteit in een land is.16 Het EHRM is evenwel van
mening dat een kiesdrempel van 5% niet per definitie ontoelaatbaar is,
maar dat per land moet worden bekeken of een kiesdrempel wel of niet in
een land toelaatbaar kan worden geacht.17 Uit Yumak en Sadak t. Turkije
blijkt dat in Roemenië een kiesdrempel van 4% al aan de hoge kant werd
geacht.18 Dit betekent dus niet dat een kiesdrempel van 5% in Nederland
automatisch toelaatbaar is op grond van jurisprudentie van het EHRM. De
LCL-fractie is er op dit moment nog niet van overtuigd dat een kies-
drempel van 5% in het Nederlandse politieke systeem zou passen. Het
criterium van het EHRM in rechtsoverweging 132 houdt in dat moet
worden bezien welke politieke evolutie binnen Nederland ertoe zou leiden
dat een kiesdrempel van 5% gerechtvaardigd is. De LCL-fractie twijfelt
aan het bestaan van deze evolutie. Nederland kent van oudsher geen
Engels meerderheidssysteem met grote politieke blokken, maar wordt
gekenmerkt door het poldermodel. Aan dit model is inherent dat minder-
heden worden gehoord en dat volop rekening met hen wordt gehouden.
Indien de regering omtrent dit punt een andere zienswijze heeft, zou de
LCL-fractie daar bijzonder graag kennis van nemen.
De LCL-fractie vraagt voorts of de regering bekend is met het advies van
de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa19 en hoe dit zich
verhoudt tot het wetsvoorstel, aangezien het wetvoorstel het maximum
van 3% uit dit advies ruim overschrijdt?
Een apart aandachtspunt vormen de lijstencombinaties in samenhang met
de verhoging van de kiesdrempel. In de huidige situatie wordt een partij
die zelfstandig geen zetel zou hebben verworven, geacht geen deel uit te
maken van de lijstencombinatie.20 De verhoging van de kiesdrempel tot
7½ zetel kan aanleiding zijn om deze bepaling te wijzigen, zodat de
stemmen op een partij die zelfstandig minder dan 7½ zetel vertegen-
woordigen behouden kunnen blijven voor de lijstencombinatie. Ziet de
regering hierin een mogelijkheid om de gevolgen van de verhoging van de
kiesdrempel voor kleine partijen enigszins te mitigeren?
De LCL-fractie merkt ten slotte op dat artikel 2, onderdelen B en C, van
het wetsvoorstel verwijzen naar «het aantal geldig uitgebrachte stemmen».
Daaronder vallen ook de – niet ongeldige – blanco stemmen. Op dit
moment spelen blanco stemmen echter geen enkele rol in de bepaling van
15 EHRM 30 januari 2007, nr. 10226/03 (Yumak en Sadak t. Turkije). 16 Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België, rechtsoverweging 54 en Yumak en Sadak t.
Turkije, rechtsoverweging 106. 17 Yumak en Sadak t. Turkije, rechtsoverwegingen 132 en 133. 18 Yumak en Sadak t. Turkije, rechtsoverwegingen 113 tot en met 115. 19 Onderdeel 22.3 van Resolutie 1705 van 27 januari 2010 van de Parlementaire
Assemblee van de Raad van Europa. 20 Artikel P4, lid 2, laatste volzin, van de Kieswet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
21
de uitslag. In het systeem van de Kieswet past beter een formulering in
termen van «stemcijfer» en «kiesdeler», waarbij het stemcijfer van een
lijst niet minder dan 7½ maal de kiesdeler mag zijn. Deelt de regering de
mening dat deze terminologie beter aansluit bij de in de Kieswet gebruikte
termen, waardoor blanco stemmen op gelijke wijze behandeld worden als
in de rest van de Kieswet?
De Vrije Gereformeerden-fractie erkent met de regering de grote
waarde van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor het
Nederlandse staatsbestel. Het leidt tot de meest getrouwe afspiegeling in
de Tweede Kamer van de politieke voorkeuren die op een bepaald
moment binnen de maatschappij leven. Daarmee zorgt het stelsel ervoor
dat vele stemmen, ook die van minderheden, op politiek niveau worden
gehoord en vormt het een belangrijk beschermingsmechanisme voor
minderheden.
De VG onderschrijft echter niet de voordelen die volgens de regering aan
een inbreuk op de evenredige vertegenwoordiging door middel van
verhoging van de kiesdrempel naar vijf procent van de kiesdeler, zijn
verbonden. De regering draagt als argument aan dat een stelsel van
evenredige vertegenwoordiging zich dikwijls onderscheidt door de
kortstondige opkomst en teloorgang van telkens wisselende kleine
partijen. Welke voorbeelden draagt de regering aan voor de stelling dat
deze zeer algemene aanname ook opgaat voor de Nederlandse situatie?
De regering stelt verder dat een verhoogde kiesdrempel bevordert dat na
verkiezingen een Tweede Kamer optreedt die qua samenstelling een
betere grondslag kan bieden voor de vorming van een stabiele meerder-
heidscoalitie. Deze denkstap kan de VG-fractie niet volgen. Indien een
kiesdrempel van vijf procent wordt ingevoerd, zal hierdoor een groot
aantal van de uitgebrachte stemmen niet worden vertegenwoordigd in de
Tweede Kamer (in 2010 7,4%, in 2012 12,3%). De zetels die onder het
oude stelsel daaraan zouden worden toegekend, komen in het nieuwe
stelsel toe aan de partijen die de kiesdrempel wel hebben gehaald, zodat
deze nog groter worden. De samenstelling van de Kamer op basis van
deze kiesdrempel brengt niet per definitie met zich mee dat gemakkelijker
een stabiele coalitie is te vormen. Volgens de VG-fractie is niet in te zien
hoe dit onderdeel van het wetsvoorstel de veelheid aan mogelijke coalities
zou kunnen verminderen of tot eenvoudigere coalitievorming zou kunnen
leiden. Kan de regering haar verwachtingen op dit punt nader toelichten?
De regering betoogt voorts dat een verhoging van de kiesdrempel, naast
het vergemakkelijken van de vorming van meerderheidscoalities, ook de
stabiliteit van deze coalities vergroot. De leden van de VG-fractie kunnen
zich niet vinden in deze stelling. Bij de coalities van het afgelopen
decennium waren het de kleine partijen die coalities mogelijk maakten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
22
het kabinet Rutte I kon haar plannen niet realiseren zonder de steun van de
twee Kamerzetels van de SGP, Balkenende IV niet zonder de zes zetels
van de CU en Balkenende II niet zonder de zes zetels van D’66. De crises
in de kabinetten sinds 2002 vonden hun oorzaak bovendien bij partijen die
ruimschoots een kiesdrempel van vijf procent zouden halen.
Achtereenvolgens ging het om onrust binnen de LPF (Balkenende I), het
optreden van VVD minister Verdonk over de naturalisatie van Ayaan
Hirsi Ali (Balkenende II), het weigeren van instemming met een verleng-
ing van de NAVO-missie in Uruzgan door de PvdA (Balkenende IV) en
het beëindigen van de onderhandelingen over een bezuinigingspakket door
de PVV (Rutte I). Ziet de regering in dat het door haar gelegde verband
tussen de kiesdrempel en de stabiliteit van coalities niet wordt onder-
steund door de politieke historie?
De voorgaande analyse laat zien dat verkiezingen ook met een kies-
drempel van vijf procent niet een duidelijke voorkeur voor een coalitie
opleveren, dat instabiliteit binnen coalities historisch vooral veroorzaakt
wordt door partijen die bij verkiezingen doorgaans de voorgestelde kies-
drempel ruimschoots halen en dat kleine partijen nodig waren om een
coalitie te vormen. Deelt de regering deze analyse van de VG-fractie? Zo
ja, is de regering dan ook met VG-fractie eens dat het huidige voorstel het,
overigens terecht gesignaleerde, probleem van politieke instabiliteit noch
oplost noch aan die oplossing een bijdrage levert? Zo niet, kan de regering
een alternatieve, concrete analyse geven die haar voorstel ondersteunt?
De VG-fractie is van mening dat de verhoging van de kiesdrempel geen
oplossing biedt voor de nadelen die de regering ziet ten aanzien van het
stelsel van evenredige vertegenwoordiging (met betrekking tot de vorming
van meerderheidscoalities) in de huidige tijd; het is slechts symptoom-
bestrijding. Volgens de VG wordt de toenemende instabiliteit, die ook
door haar als onwenselijk wordt ervaren, veroorzaakt door de steeds
groter wordende groep van zwevende kiezers. Een van de gevolgen
daarvan is de snelle opkomst van partijen die hun aanhang meer
verwerven door te ageren tegen de gevestigde politieke partijen dan door
het innemen van eigen standpunten. Dit duidt op een dieperliggend
wantrouwen tussen burger en politiek dat niet door technische
hervormingen van het kiesstelsel tot hernieuwd vertrouwen is om te
buigen. Oplossingen dienen daarom buiten het kiesstelsel te worden
gevonden in een cultuuromslag, een herijking van de verhouding tussen
kiezer en politieke partij. Deelt de regering deze stelling met de VG? Zo
nee, waarom niet?
De leden van de VG-fractie vrezen dat het voorstel bovendien zal leiden
tot een aantal belangrijke neveneffecten. De kleine partijen, die in het
afgelopen decennium zorgden dat coalitievorming mogelijk werd, worden
door de verhoging van de kiesdrempel bedreigd in hun voortbestaan. De
enige optie die voor deze partijen overblijft, is fuseren met een grotere
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
23
partij. Fusies in het verleden werden geïnitieerd vanuit de partijen zelf.
Fusies die zouden ontstaan ten gevolge van dit wetsvoorstel zijn
gedwongen fusies. Volgens de VG verschilt deze situatie van zogenaamde
vrijwillige fusies (we verwijzen naar het ontstaan van het CDA en de CU).
In tegenstelling tot gedwongen fusies door verhoging van de kiesdrempel,
besluiten bij ongedwongen fusies de fuserende partijen in vrijheid (zonder
druk uit het politieke bestel te verdwijnen indien de fusie niet tot stand
komt) en vrijwillig (zonder daartoe door het kiesstelsel genoodzaakt te
zijn) tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Heeft de regering
zich rekenschap gegeven van de negatieve gevolgen van dergelijke
gedwongen combinaties? Welke afweging heeft zij daarbij gemaakt?
Voor de hand liggen fusies van een kleine partij met een partij die wel
ruimschoots de kiesdrempel haalt of fusies van kleine partijen. Volgens de
VG-fractie is het gevolg van een fusie van een kleine partij met een partij
die ruimschoots de kiesdrempel haalt, dat die kleine partij ‘opgeslokt’
wordt in het groter geheel. De uitgangspunten en idealen van deze kleine
partij zullen dan niet meer te herkennen zijn voor de kiezer, wat de identi-
ficatie van de kiezer met een bepaald politiek gedachtegoed zal doen
afnemen. Afnemende identificatie van de burger met een bepaald politiek
gedachtegoed vindt ook plaats bij een fusie van kleine partijen. Daarnaast
ligt het voor de hand dat in het kader van de verlaging van de voorkeur-
drempel (waar nog nader op ingegaan zal worden) de kandidaten van de
voormalige kleine partij die op de lijst voorkomen van de fusiepartij, met
voorkeurstemmen in de Tweede Kamer worden gekozen. Zij kunnen
echter niet het programma van de uit de Tweede Kamer verdwenen partij
verkondigen, omdat zij zich dienen te conformeren aan de partijlijn van de
fusiepartij, die voor een belangrijk deel zal worden bepaald door de
grootste fuserende partij. De fusiepartij wordt dan niet meer dan een door
het kiesstelsel gecreëerde schijnconstructie. Het gevaar hiervan is dat dit
verstandshuwelijken worden, gekenmerkt door interne onenigheid en
richtingenstrijd; terwijl deze kleine partijen zich nu juist kenmerken door
hun stabiele fracties en duidelijk te onderscheiden achterban. Hoe beoor-
deelt de regering de schijnconstructies die ten gevolge van de wijziging
van het kiesstelsel gecreëerd worden? Is de regering met de VG van
mening dat de mate waarin de samenleving zich kan identificeren met de
politiek door deze maatregel juist afneemt? Deelt de regering de mening
van de VG-fractie dat fusies om voornoemde redenen het vertrouwen
tussen de burger en de politiek niet bevorderen?
De volgende vraag die gesteld moet worden, aldus de VG-fractie, is of de
voorgestelde invoering van de kiesdrempel grondwettig is. Indien geen
fusies en combinaties tot stand komen en partijen als gevolg van de
verhoogde kiesdrempel zullen verdwijnen uit de Tweede Kamer, neemt de
representativiteit van het hoogste democratisch gekozen orgaan aanzien-
lijk af. Uitgaande van de verkiezingsuitslag van 2012 draagt bij een kies-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
24
drempel van vijf procent 12,3% van de uitgebrachte stemmen niet bij aan
de zetelverdeling. De regering geeft aan dat een kiesdrempel van vijf
procent niet in strijd is met het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
zoals dat wordt gegarandeerd door artikel 53, eerste lid, Grondwet. Door
de wet kunnen grenzen worden gesteld aan de evenredige vertegenwoor-
diging en uit de grondwetsgeschiedenis blijkt dat die beperking uit een
kiesdrempel kan bestaan, zo stelt de regering. Het stellen van grenzen is
echter ook aan grenzen gebonden. Uit de verschillende voorstellen tot
hervorming van het kiesstelsel komt een strikte benadering ten aanzien
van kiesdrempels naar voren, in die zin dat wordt voorgesteld de beper-
king aan een (procentueel) maximum te binden of aan een subsidiariteits-
en proportionaliteitstoets te onderwerpen. Uit de inhoud van dit verslag
volgt dat de VG zich op het standpunt stelt dat een kiesdrempel van vijf
procent niet voor een dergelijke test zal slagen. De regering stelt terecht
dat artikel 53 Grondwet op zichzelf een kiesdrempel niet onmogelijk
maakt en verwijst naar kiesdrempels in andere landen en procedures
omtrent kiesdrempels bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Al deze verwijzingen bevatten echter nog geen argumentatie dat de
invoering van een kiesdrempel in de context van de Nederlandse politiek
en samenleving en de Nederlandse staatsrechtelijke uitgangspunten een
subsidiariteits- en proportionaliteitstoets zal doorstaan. Waarom heeft de
regering alleen mogelijke tegenargumenten van een reactie voorzien maar
heeft zij een grondige onderbouwing ten aanzien van subsidiariteit en
proportionaliteit achterwege gelaten? Welk standpunt neemt de regering
op dit punt alsnog in?
Daarnaast heeft de VG-fractie bedenkingen bij de landen waarmee de
regering Nederland vergelijkt ter ondersteuning van haar stelling dat een
kiesdrempel een stabiliserend effect heeft op de werking van het politieke
stelsel. Zij noemt onder andere België en Italië, landen die politiek aan-
zienlijk instabieler zijn dan Nederland. Bovendien ontbreekt in de MvT
een toelichting bij de stelling dat een kiesdrempel in die landen een bij-
drage heeft geleverd aan de opbouw van politieke stabiliteit. Op welke
wijze heeft de kiesdrempel in de door de regering genoemde landen tot
verhoging van de politieke stabiliteit geleid? Zijn de ontwikkelingen in die
landen vergelijkbaar met Nederland?
Evenredige vertegenwoordiging. Over de combinatie van de verhoging
van de kiesdrempel en de verlaging van de voorkeursdrempel zijn de
leden van de Noordelijke Christen Democraten-fractie zeer te spreken,
omdat dit leidt het in stand houden van het genoemde evenwicht. Door de
vermindering van het aantal partijen zullen de debatten effectiever
gevoerd kunnen worden en zal de spreektijd per partij toenemen.
Hiertegenover staat dat door de verlaging van de voorkeursdrempel de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
25
kiezers meer invloed zullen hebben op de samenstelling van de Tweede
Kamer. Zodoende blijft het democratische aspect behouden.
De leden van de NCD-fractie vragen aandacht voor de volgende over-
wegingen. Ten eerste voert de Memorie van Toelichting aan dat het door
het hoge aantal kleine partijen lastig is om een meerderheid te vinden in
de Tweede Kamer. De versplintering in het politieke landschap maakt het
noodzakelijk om grote compromissen te sluiten tijdens de coalitievorming.
Dit is een moeizaam proces waaraan een grote hoeveelheid partijen
deelneemt. De kans is aanwezig dat naarmate er minder partijen in de
Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn, parlementaire processen sneller
zullen kunnen plaatsvinden.
De leden van de NCD-fractie verwachten dat door de invoering van de
kiesdrempel het agenderingsproces wordt versimpeld en versneld. Door de
invoering van de kiesdrempel zullen er hoogstwaarschijnlijk minder
partijen in de Kamer vertegenwoordigd zijn, waardoor ‘low profile’
onderwerpen, die vaak door one-issue partijen worden geagendeerd, van
de agenda verdwijnen. De leden denken dat hierdoor meer tijd zal zijn om
de ‘high profile’ onderwerpen te bespreken, waardoor de kwaliteit van het
debat toeneemt.
In principe staan de leden van de NCD-fractie positief tegenover het
voorstel, maar concluderen dat naar de te verwachten effecten van de
invoering van een kiesdrempel nog geen onderzoek is gedaan. Hoewel
over de mogelijke gevolgen al druk wordt gespeculeerd, achten de leden
het wenselijk dat er binnen een periode van tien jaar een evaluatie of een
onderzoek naar de daadwerkelijke effecten van het voorgenomen wets-
voorstel plaatsvindt. De leden achten dit wenselijk om alle onduidelijk-
heid weg te nemen. Kan de regering toezeggen een dergelijk onderzoek te
zullen uitvoeren?
De leden van de NCD-fractie vragen zich tevens af of de verhoging van de
kiesdrempel in alleen de Tweede Kamer wel tot het gewenste resultaat zal
leiden. Indien de door de kiesdrempel verdwenen partijen alsnog in de
Eerste Kamer vertegenwoordigd zijn, doet dit dan geen afbreuk aan de
democratische stabiliteit en het evenwicht tussen enerzijds de representa-
tieve democratie en anderzijds de identiteitsdemocratie? De uit de Tweede
Kamer verdwenen partijen blijven echter wel op provinciaal niveau
verkiesbaar en zullen daardoor mogelijkerwijs ook in de Eerste Kamer
vertegenwoordigd blijven. De leden van de NCD-fractie vragen zich af
waarom de regering er voor gekozen heeft de voorgestelde maatregel niet
te laten gelden voor de verkiezingen van de Eerste Kamer. Erkent de
regering dat het wetsvoorstel mogelijkerwijs tot gevolg zou hebben dat de
staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer zal veranderen, doordat de
verdwenen partijen uit de Tweede Kamer alsnog via de Eerste Kamer hun
invloed kunnen uitoefenen? Is de regering van mening dat door deze
ontwikkeling de kans aanwezig is dat de Eerste Kamer een duidelijker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
26
politiek profiel zal kunnen krijgen en vindt de regering dit een positieve
ontwikkeling?
Binnen door de wet te stellen grenzen. De leden van de NCD-fractie
constateren dat de bij de Grondwetsherziening van 1938 toegevoegde
zinsnede ‘binnen door de wet te stellen grenzen’ aan de Grondwets-
bepaling inzake de evenredige vertegenwoordiging er op duidt dat aan de
wetgever de mogelijkheid is gelaten om beperkingen of begrenzingen aan
te brengen op het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Het eerste
lid van artikel 53 van de huidige Grondwet stelt geen specifieke voor-
waarden aan het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het invoeren
van een kiesdrempel van 5% vormt een beperking op de mate van even-
redigheid, maar tast de grondbeginselen van het stelsel van evenredige
vertegenwoordiging niet aan. Deze beperking is volgens de NCD-fractie
mogelijk binnen de grenzen van artikel 53 van de Grondwet. De NCD-
fractie deelt dan ook de mening van de regering dat het wetsvoorstel
inzake de invoering van de kiesdrempel niet dwingt tot een grondwets-
wijziging.
Een kiesdrempel van 5%: enkele berekeningen. De leden van de NCD-
fractie concluderen dat er voldoende partijen in de Kamer overblijven om
een evenwicht te behouden tussen coalitie en oppositie. Doordat er vol-
doende partijen in de Tweede Kamer overblijven blijft de diversiteit in
partijen behouden. Deze diversiteit zorgt ervoor dat de coalitie enerzijds
en de oppositie anderzijds diverse standpunten en invalshoeken ter
discussie kunnen stellen, waarbij de meningen van het volk vertegenwoor-
digd zijn. Hierdoor blijft ondanks de verhoging van de kiesdrempel het
democratische aspect behouden. Uit de berekeningen blijkt dat het effect
van een kiesdrempel van 5% geen excessen oplevert met het oog op de
samenstelling van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen in 2010 en 2012
zouden er respectievelijk drie en vijf partijen verdwenen zijn uit de
Tweede Kamer. Dit brengt mee dat er na de verkiezingen van 2010 en
2012 nog respectievelijk zeven en zes partijen vertegenwoordigd zouden
zijn in de Tweede Kamer. De leden concluderen dat de diversiteit in de
Tweede Kamer niet geschaad wordt.
Een kiesdrempel van 5% in het licht van artikel 3 Eerste Protocol EVRM.
De leden van de NCD-fractie zijn van mening dat de kiesdrempel niet in
strijd mag zijn met het internationale recht. Zoals de regering aangeeft,
dient de vraag te worden beantwoord of een kiesdrempel van 5% een
inherente beperking inhoudt op het recht op vrije verkiezingen, zoals dat
is neergelegd in artikel 3 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag
van de Rechten van de Mens. In de zaak ‘Yumak en Sadak tegen Turkije’
bepaalde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het
versterken van de stabiliteit van de regering een legitiem doel is voor het
hanteren van een kiesdrempel. Een kiesdrempel kan volgens het EHRM
ook corrigerend werken in een systeem van evenredige vertegenwoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
27
diging omdat hierdoor parlementaire versplintering kan worden tegen-
gegaan. Het EHRM overwoog daarnaast dat aan lidstaten een grote mate
van vrijheid toekomt met betrekking tot de vorm van de verkiezingen.
Gelet op de Straatsburgse jurisprudentie is de regering van mening dat een
kiesdrempel van 5% in overeenstemming is met het EVRM. De regering
concludeert blijkbaar uit de uitspraak ‘Yumak en Sadak tegen Turkije’ dat
een kiesdrempel van 5% toelaatbaar is, omdat het EHRM in de uitspraak
concludeerde, dat Turkije haar 'margin of appreciation' niet had over-
schreden door een kiesdrempel van 10% te hanteren. Bij de conclusie van
de regering maken de leden van de NCD-fractie de kanttekening dat het
kiesstelsel en de overige omstandigheden in Turkije die het EHRM in de
uitspraak meeweegt, aanzienlijk afwijken van de omstandigheden en van
het kiesstelsel in Nederland. Gezien artikel 3 van het Eerste Protocol dient
de electorale wetgeving te worden beoordeeld in het licht van de politieke
ontwikkelingen van het desbetreffende land. Kan de regering nader toe-
lichten hoe zij de conclusie trekt uit de jurisprudentie van het EHRM dat
een kiesdrempel van 5% geen inbreuk vormt op de kern van het recht
zoals is neergelegd in artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
De leden van de NCD-fractie wijzen er evenwel op dat de Parlementaire
Vergadering van de Raad van Europa in 2007 resolutie 1547 (2007) heeft
aangenomen waarin uitgesproken wordt dat een kiesdrempel van
maximaal 3% toelaatbaar is in een goed werkende democratie. De leden
vragen zich af of de regering acht geslagen heeft op deze resolutie en de
inhoud daarvan. Zo ja, waarom wijkt de regering in haar voorstel af van
deze resolutie, door een de kiesdrempel te willen verhogen boven het
genoemde maximum? Zo nee, wat is de zienswijze van de regering ten
opzichte van deze resolutie in het licht van de voorgestelde verhoging van
de kiesdrempel?
De leden van de Progressieve Liberalen Rotterdam-fractie zijn van
oudsher voorstander van bestuurlijke vernieuwingen. Een kiesdrempel van
5% strookt minder goed met de idealen van deze leden. Ondanks de in de
MvT genoemde nadelen van het stelsel van evenredige vertegenwoor-
diging, vinden deze leden dat dit stelsel de meeste democratische legiti-
miteit kent. Deze leden vragen zich af in hoeverre de invoering van een
kiesdrempel een oplossing voor de door de regering geconstateerde
problemen zal zijn. Hierna zullen een aantal onder deze leden levende
knelpunten over de invoering van een kiesdrempel uiteen worden gezet.
Knelpunten. De door de regering genoemde versnippering van het
politieke landschap en de daarmee samenhangende toenemende politieke
instabiliteit vormen tot op zekere hoogte valide argumenten voor het
invoeren van een kiesdrempel. In beginsel kan worden aangenomen dat
hoe meer partijen een coalitie vormen, hoe meer conflicterende belangen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
28
aanwezig zijn. Zonder substantiële kiesdrempel kunnen tal van kleinere
politieke groeperingen hun intrede doen in de politiek. De intrede van
kleinere politieke groeperingen kan problemen opleveren bij de vorming
van een regering.21
Het is echter te eenvoudig om te stellen dat het disfunctioneren van een
kabinet te wijten is aan het bestaan van kleine partijen.22 De leden van de
PLR-fractie zouden de regering er – ongetwijfeld ten overvloede – aan
willen herinneren dat het in 2012 gesloten Lente-akkoord tot stand is
gekomen door de samenwerking van kleinere partijen.23 Het zijn juist deze
kleinere partijen die, mocht een kiesdrempel van 5 % worden ingevoerd,
mogelijk niet meer in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zullen zijn. De
leden van de PLR-fractie vragen zich daarom af of de regering, in het licht
van het voorgaande, de consequenties van de invoering van een kies-
drempel ten volle heeft doordacht.
Dat grotere partijen automatisch garant staan voor kortere formatie-
perioden en stabielere kabinetten is een aanname die moet worden
genuanceerd.24 De kans dat coalitieonderhandelingen slagen en de kans
dat kabinetten hun regeerperiode volbrengen hangt meer af van de mate
waarin de standpunten van de deelnemende politieke partijen overeen-
komen dan van de grootte van deze partijen.25
De invoering van een kiesdrempel zou ertoe, zoals zojuist al opgemerkt,
kunnen leiden dat het voor kleinere fracties moeilijker wordt om tot de
volksvertegenwoordiging door te dringen. Daarmee zou het afspiegelings-
effect dat met een stelsel van evenredige vertegenwoordiging wordt
beoogd, meer of minder worden getemperd.26 De kleine partijen vertegen-
woordigen samen een aanzienlijk deel van de bevolking. Bovendien
vertegenwoordigen zij vaak belangen van minderheden en vervullen op
deze wijze een belangrijke maatschappelijke functie. Vaak worden
onderwerpen die in eerste instantie door kleinere partijen op de agenda
worden gezet later ook door grotere partijen omarmd.27 De aanwezigheid
21 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling en J.Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 45. 22 Zie Handelingen II 1976/77, 18, p. 996; Kamerstukken II 1970/71, 10 985, nr.3. 23 Lenteakkoord: Verantwoordelijkheid nemen in crisistijd (versie voorjaarsnota 267
281); M. Camps & W. Van der Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’, AA
2012, p.916. 24 M. Camps & W. Van der Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’, AA 2012, p.
916. 25 M. Camps & W. Van der Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’, AA 2012, p.
916. 26 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling en J.Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 44. 27 G. Geudens, ‘De kiezer heeft soms gelijk. Bedenkingen bij de invoering van een
kiesdrempel’, Streven, vol. 69, 2000, 8, p. 735.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
29
van kleinere partijen zien de leden van de PRL-fractie dan ook als een
onmisbare verrijking van de politiek.
Verlies van stemmen. Het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging
zorgt voor een getrouwe weergave in het parlement van de in de maat-
schappij levende politieke voorkeuren. Dit leidt ertoe dat de kiezer zich
vertegenwoordigd voelt door de politieke fracties. In een kiesstelsel met
evenredige vertegenwoordiging is het zo dat slechts een klein deel van de
kiezers zich niet vertegenwoordigd ziet. De invoering van een kiesdrempel
van 5% zou ertoe kunnen leiden dat meer uitgebrachte stemmen niet
vertaald worden in zetels en verloren zouden kunnen gaan.28 Momenteel
gaat gemiddeld 1% van de stemmen verloren, nu er sprake is van een
verkapte (marginale) kiesdrempel van 0,67%.29 Het instellen van een
kiesdrempel van 5% zal naar waarschijnlijkheid leiden tot een toename
van het aantal verloren stemmen, waarbij een percentage van 7% op basis
van voorspellingen uit 2010 niet onwaarschijnlijk lijkt.30 De leden van de
PLR-fractie maken zich zorgen om dergelijke gevolgen van de invoering
van een kiesdrempel. Deze leden vragen de regering waarom zij ondanks
het belangrijke nadeel van een groter verlies van stemmen, dit voorstel
toch wil doorzetten.
Onbekende, onzekere gevolgen. De regering geeft in de MvT aan dat het
allerminst zeker is wat de effecten van de invoering van een kiesdrempel
zullen zijn. Enerzijds is te verwachten dat strategische kiezers hun stem-
gedrag zodanig aanpassen dat zij alleen stemmen op partijen die een reële
kans maken daadwerkelijk verkozen te worden. Een stem op een kleine
partij betekent dikwijls een verloren stem, waardoor minder mensen hun
stem uit zullen brengen op een kleine partij.31 Anderzijds is het mogelijk
dat mensen op de kleinere partijen gaan stemmen, om te voorkomen dat
dergelijke praktijken uit de politieke arena verdwijnen. De leden van de
PLR-fractie vragen zich af of de regering rekening heeft gehouden met de
eventuele onbekende en onzekere gevolgen.
Tot slot is onbekend wat de gevolgen zijn van het eventueel aangaan van
lijstverbindingen of het vormen van één lijst door meerdere partijen. In
28 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling en J.Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 44. 29 Van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2006,
p. 561; W. van der Wouden, ‘Stabiliteit en kiesstelsels’, http://www.montesquieu-
instituut.nl/9353000/1/j9vvhfxcd6p0lcl/viuqdcn2fbo8, opgeroepen op 18-02-’13
om 15:00. 30 http://peilloos.nl/2012/07/08/welke-effecten-zou-een-kiesdrempel-hebben,
opgeroepen op 07-01-’13 om 10:23. 31 W. van der Wouden, ‘Stabiliteit en kiesstelsels’, http://www.montesquieu-
instituut.nl/9353000/1/j9vvhfxcd6p0lcl/viuqdcn2fbo8, opgeroepen op 07-01-’13
om 10:54; M. Camps & W. Van der Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’,
AA 2012, p.916.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
30
het buitenland en met name in Turkije (waar een kiesdrempel van 10% is
ingevoerd) is veelal te zien dat kleine partijen met elkaar één lijst vormen,
om ervoor te zorgen dat zij de kiesdrempel halen.32 Nadat verkiezingen
zijn gehouden is voorgekomen dat de lijst ontbonden werd, met als gevolg
het ontstaan van kleine partijen in het parlement; mogelijk meer dan
zonder een kiesdrempel het geval zou zijn geweest.33 Op deze wijze kan
de invoering van een kiesdrempel verdere versplintering van het parle-
ment tot gevolg hebben en zelfs contraproductief zijn.34
Verhouding Eerste Kamer en Tweede Kamer. Naast het bovenstaande
hebben de leden van de PLR-fractie vragen bij het invoeren van een
kiesdrempel uitsluitend voor de Tweede Kamer. Wanneer een kiesdrempel
alleen voor de Tweede Kamer wordt ingevoerd, zouden de nu nog
bestaande kleinere partijen zich volledig op de Eerste Kamer,
respectievelijk provinciaal niveau kunnen richten. Niet ondenkbaar is dat
burgers tijdens provinciale verkiezingen dan juist op partijen gaan
stemmen die niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn. Dit zou de
verhoudingen tussen Eerste- en Tweede Kamer drastisch kunnen ver-
anderen. De Eerste Kamer manifesteert zich de afgelopen jaren steeds
sterker. De eerste verklaring die daarvoor kan worden gegeven, is dat door
de striktere regeerakkoorden in het verleden de Tweede Kamer met
handen en voeten was gebonden aan het kabinet, waardoor er voor de
Eerste Kamer ruimte werd geschapen voor een wat vrijere rol. Een tweede
verklaring kan worden gesignaleerd is dat de Eerste Kamer inzake de
zorgvuldigheid van wetgeving een kritischere positie heeft ingenomen ten
opzichte van de Tweede Kamer.35
De leden van de PLR-fractie vragen zich af of de regering bij het indienen
van haar voorstel wel voldoende rekening heeft gehouden met de moge-
lijke verandering in de verhouding tussen de Eerste en Tweede Kamer.
Deze leden zien in een eventuele verdere verschuiving van deze verhou-
ding een probleem in het licht van het bewerkstelligen van een stabiel
kabinet.
De leden van de PLR-fractie concluderen dat de invoering van een
kiesdrempel verschillende nadelen heeft. Deze leden menen dat de
consequenties van deze nadelen er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden
dat dit voorstel niet zal leiden tot meer vertrouwen in de politiek.
32 EHRC 2008/110 EHRM, 08-07-2008, 10226/03. 33 EHRC 2008/110 EHRM, 08-07-2008, 10226/03; M. Camps & W. Van der
Woude, ‘Kiesstelsels en coalitievorming’, AA 2012, p.916. 34 Handelingen II 1976/77, 18, p. 996. 35 Van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2006,
p. 554.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
31
Bij de leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij
bestaan enkele onduidelijkheden met betrekking tot de redenen die de
regering noemt voor invoering van een kiesdrempel. Voor 1917 gold het
absolute meerderheidsstelsel als kiesstelsel voor de Tweede Kamer.
Vanwege de onvrede in de samenleving is het kiesstelsel destijds
veranderd in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.36 De onvrede
bestond hierin dat minderheden te weinig werden gerepresenteerd in het
parlement. Inmiddels kent Nederland een kiesstelsel waardoor ook
minderheden vertegenwoordigd zijn. Hieraan hecht het Nederlandse volk
veel waarde. De leden van de SNV-fractie zien graag een antwoord op de
vraag hoe de regering deze nauwkeurige representatie van de bevolking
tot stand ziet komen na invoering van een kiesdrempel van 5%.
De regering stelt verder dat een nadeel van het huidige kiesstelsel is dat
een stimulans tot samenwerking ontbreekt. De regering stelt echter dat het
huidige kiesstelsel niet ten doel heeft een meerderheid in de Tweede
Kamer op te leveren, welke de grondslag is voor de vorming van een
nieuw kabinet. Dit blijkt ook uit de Nota betreffende wijziging van artikel
53 van de Grondwet.37 Het eigenlijke doel is een nauwkeurige afspiege-
ling van de Nederlandse bevolking. De leden van de SNV-fractie stellen
de vraag of de regering ziet dat haar voorstel afwijkt van het eigenlijke
doel van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en hoe zij dit
rechtvaardigt.
De leden van SNV-fractie concluderen uit de huidige politieke ontwik-
kelingen dat grote partijen steeds kleiner worden en dat dit een van de
belangrijkste oorzaken is dat geen stabiele meerderheden kunnen worden
gevormd. In tegenstelling tot wat de regering stelt, is de vermeende
instabiliteit derhalve niet te wijten aan de kortstondige opkomst en
teloorgang van kleine partijen. De leden van de SNV-fractie vragen de
regering of zij deze opvatting onderschrijft. Bovendien vertegenwoor-
digen de kleine partijen verscheidene maatschappelijke ideeën van
minderheden die verloren zullen gaan na invoering van de kiesdrempel.
Uit de berekeningen van de regering van de verkiezingen van 2012 blijkt
dat maar liefst vijf van de elf partijen niet vertegenwoordigd zouden
worden bij het invoeren van een kiesdrempel van 5%. Deze minderheden
mogen gezien de afspiegelingsgedachte niet verloren gaan. De leden van
de SNV-fractie stellen de regering dan ook de vraag hoe zij aankijkt tegen
het verlies van vertegenwoordiging van maatschappelijke ideeën.
De Nederlandse burger gaat eens in de vier jaar naar de stembus om een
stem uit te brengen op een volksvertegenwoordiger. Hierna oefenen de
Kamers en de regering hun bevoegdheden uit. De burger heeft verder
36 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling & J. Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 45. 37 Kamerstukken II 1973/74, 12 944, nr. 2, p. 4 e.v.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
32
weinig democratische mogelijkheden om de macht van de volksvertegen-
woordiging te controleren en te corrigeren. De leden van de SNV-fractie
ziet hier een taak weggelegd voor de kleinere partijen. Deze leden vragen
de regering hoe zij deze controlefunctie vervuld ziet worden na invoering
van een verhoogde kiesdrempel.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een kiesdrempel niet wense-
lijk is omdat hij eenzijdig gericht is op de kleine partijen. Verder wordt
gesteld dat de kiesdrempel maximaal vijf keer de kiesdeler zou mogen
bedragen.38 De leden van de SNV-fractie vragen de regering uit te leggen
waarom zij thans een andere mening is toegedaan.
Verder zijn de leden van de SNV-fractie het met de regering eens dat de
gevolgen van de invoering van de kiesdrempel voor de vorming van een
stabiele meerderheid onvoldoende in te schatten zijn. De regering stelt
enerzijds dat het door invoering van de kiesdrempel van 5% mogelijk is
dat kleine partijen verdwijnen. Burgers kunnen immers strategisch
stemmen op grote partijen, omdat zij bang zijn dat hun stem anders
verloren gaat. Anderzijds kan het zo zijn dat de kleine partijen juist meer
stemmen verwerven, omdat burgers vrezen voor het verdwijnen van de
betreffende partij. Is de regering van mening dat verhoging van de
kiesdrempel strategisch stemmen in de hand werkt en zo ja, wat vindt zij
hiervan in het licht van de afspiegelingsgedachte?
De regering stelt dat uit ervaringen in andere Europese landen blijkt dat
een kiesdrempel een belangrijke bijdrage levert aan het tegengaan van
vergaande partijversplintering en aan de bevordering van een stabiele
democratische rechtsorde. Kan de regering dit uitleggen, vooral gelet op
de recente ontwikkelingen in de Belgische politiek? Verder stellen de
leden van de SNV-fractie zich op het standpunt dat Nederland niet zonder
meer vergeleken kan worden met de andere landen in Europa, nu
Nederland een uniek kiesstelsel kent. De regering vergelijkt Nederland
bijvoorbeeld met Duitsland, waar een kiesdrempel van 5% geldt. Hier is
echter sprake van een ander kiesstelsel, namelijk het districtenstelsel
gecombineerd met het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Binnen
dit stelsel zijn andersoortige democratische waarborgen te vinden dan in
het Nederlandse stelsel. Het Nederlandse geschreven recht biedt, in
tegenstelling tot het Duitse recht, weinig waarborgen die specifiek zijn
gericht op de bescherming van de democratie. Bovendien kan de Duitse
bevolking, behalve volksvertegenwoordigers, ook andere politieke
ambtsdragers kiezen. De deelstaten hebben verder meer invloed op de
politieke besluitvorming door hun vertegenwoordiging in de Bundesrat.
Waarom is de regering van mening dat een vergelijking met andere
Europese landen tot de conclusie kan leiden dat een verhoging van de
kiesdrempel wenselijk is?
38 Kamerstukken II 1973/74, 12 944, nr. 2, p. 4 e.v.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
33
Verder stelt de regering dat een kiesdrempel van 5% niet in strijd is met
artikel 3 van het Eerste Protocol van het EVRM. Hierbij wordt onder
andere gewezen op het arrest van het EHRM39 waarin een kiesdrempel
van 10% in dit geval niet in strijd werd geacht met het verdrag. De
regering gaat echter niet in op de correctiemechanismen om de nadelen
van de kiesdrempel van 10% op te heffen of op de waarschuwing die
Turkije in dit arrest krijgt. De leden van SNV-fractie vragen de regering
hier alsnog op in te gaan en uit te leggen welke correctiemechanismen het
Nederlandse stelsel kent. Verder eist het EHRM dat de kiesdrempel
proportioneel is tot wat met de kiesdrempel wordt beoogd. De leden van
de SNV-fractie vragen de regering of het gewenste doel niet op minder
bezwarende wijze bereikt kan worden. Bovendien wijzen deze leden de
regering op de richtlijn van de Raad van Europa, waarin hij vaststelt dat
een kiesdrempel maximaal 3% mag bedragen.40 Deze leden vragen de
regering waarom zij deze richtlijn negeert.
De leden van de SNV-fractie zien, dat voor de kleine partijen de mogelijk-
heid blijft bestaan om een lijstencombinatie aan te gaan om aldus de
effecten van een kiesdrempel te omzeilen. In de Memorie van Toelichting
heeft de regering hieraan geen aandacht besteed. De leden van de SNV-
fractie vragen haar dit alsnog te doen. Uit de Memorie van Toelichting
blijkt verder niets over een kiesdrempel voor de verkiezingen van de
Eerste Kamer. In het geval de Tweede Kamer wel een kiesdrempel heeft
en de Eerste Kamer niet, kan dit ertoe leiden dat de Eerste Kamer, meer
dan nu het geval is, een politiek orgaan wordt. De kleine politieke partijen
kunnen daar immers wel vertegenwoordigd worden. Ziet de regering de
consequenties van het invoeren van een hogere kiesdrempel voor de
Tweede Kamer voor het functioneren van de Eerste Kamer?
De regering heeft een nieuwe manier gevonden om de Nederlandse burger
de macht af te pakken. Kan het niet via Brussel dan doen ze het met het
invoeren van een kiesdrempel. Politieke instabiliteit door moeilijke
coalitievorming en de opkomst van splinterpartijen worden als schuldigen
aangewezen. De leden van de fractie van de Vrijheidspartij Utrecht
beschouwen de verhoging van de kiesdrempel als een poging om nieuwe
politieke partijen en bewegingen de kop in te drukken. Het ontbreekt aan
elke vorm van zelfreflectie bij de regering en de grote partijen. De kleine
partijen en de Nederlandse burger worden gepakt om de schuld voor het
wanbeleid van de regering af te schuiven. Grote partijen moeten in het
publieke debat hun tegenstanders bestrijden en niet via een bizarre
39 EHRM 30 januari 2007, nr. 10226/03 (Yumak en Sadak v. Turkije). 40 Resolutie 1547 (2007) en resolutie 1791 (2007).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
34
verhoging van de kiesdrempel.41
Evenredige vertegenwoordiging. De regering zet met dit wetsvoorstel de
Nederlandse constitutionele traditie en geschiedenis opzij. Al sinds 1917
is het stelsel van evenredige vertegenwoordiging verankerd in de Grond-
wet. De gedachte was om stembusakkoorden uit te sluiten zodat de kiezer
zijn stem kan herkennen in het parlement.42 De ratio achter artikel 53
Grondwet is dus om de stem van minderheden te laten horen.43
Onderliggend wetsvoorstel gaat hier dwars tegenin. Bovendien zijn in de
jaren 1970-1971, 1983, 1999-2003 en 2007-2008 gelijksoortige voor-
stellen aan de orde gekomen maar die hebben niet tot wijzigingen in het
stelsel geleid. De leden van de VPU-fractie verzoeken om een onder-
bouwing van de regering waarom de situatie nu wel vraagt om een
stelselwijziging.
De leden van de VPU-fractie kunnen zich totaal niet vinden in de nadelen
van het huidige kiesstelsel met betrekking tot evenredige vertegenwoor-
diging die de regering noemt. De leden van de VPU-fractie vinden het
onbegrijpelijk dat de regering vaste coalitievorming wil steunen. De
mogelijkheid om andere partijen te kiezen geeft de kiezer de kans om
wanbeleid af te straffen. Het lijkt er op dat de regering hier bang voor is.
Daarnaast zijn de leden van de VPU-fractie geërgerd door de inperking
van de democratie die deze regering voor ogen heeft. Waarom wordt het
de kiezer moeilijk gemaakt om te stemmen op de partij die het dichtst bij
hem staat? Door een kiesdrempel te hanteren krijgt het begrip ‘strategisch
stemmen’ een geheel nieuwe lading. Kiezers zullen niet enkel rekening
gaan houden met mogelijke coalities na de verkiezingen, maar ook met de
vraag of hun partij de drempel wel zal halen en of hun stem mogelijk
verloren zal gaan. Hierdoor zullen zij niet meer stemmen op de partij waar
zij het meest achter staan, maar op de partij die de grootste kans heeft om
in de Kamer te komen en een regeringscoalitie kan vormen. Dit bevordert
de werking van de democratie niet. Het onderhavige wetsvoorstel is een
aanval van de gevestigde orde op (nieuwe) geluiden uit het Nederlandse
volk. Graag ontvangen de leden van de VPU-fractie een reactie van de
regering hierop.
De leden van de VPU-fractie zijn ook geschokt door de kortzichtigheid
van deze regering. Vindt de regering inderdaad een bijdrage aan stabili-
teitsvorming belangrijker dan de langdurige democratische traditie van
41 Handelingen I 1970/71, p. 1007 e.v. 42 A.S. Bos, R. De Jong & J. Loots (red.), Een sprong in het duister. De overgang
van het absolute meerderheidsstelsel naar het stelsel van evenredige vertegen
woordiging in 1918, Nijmegen/Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties 2005, p. 4. 43 Verslag der Staatscommissie voor evenredig kiesrecht, ingesteld bij Koninklijk
Besluit van 15 november 1913, p. 3-4.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
35
ons Nederlandse parlementaire bestel? Zelfs de elitaire Raad van State
heeft gezegd dat een kiesdrempel zich eenzijdig richt tegen de kleine
partijen en een te geringe bijdrage levert aan de verbetering van het
politieke bestel.44 Het lijkt er op dat democratie niets waard is voor de
regering.
Binnen door de wet te stellen grenzen. De regering is er gemakshalve van
uitgegaan dat het wetsvoorstel toelaatbaar is gezien artikel 53 van de
Grondwet. De leden van de VPU-fractie zijn van mening dat artikel 53
Grondwet inhoudt dat beperkingen niet zo ver mogen gaan dat zij de
evenredige vertegenwoordiging aantasten. Gelet op het rapport van de
Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet45, zijn de
leden van de VPU-fractie van mening dat deze grens hier overschreden
wordt. De Grondwet is het hoogste nationale constitutionele document.
Een dermate ingrijpende wijziging van het kiesstelsel hoort naar onze
mening thuis in de Grondwet en niet in een wet in formele zin. Een
Grondwetswijziging biedt de kiezer de mogelijkheid om zich over het
voorstel uit te laten, voordat hen de macht afgenomen wordt. Deelt de
regering de mening van de leden van de VPU-fractie dat een Grondwets-
wijziging hier noodzakelijk is?
Een kiesdrempel van 5%: enkele berekeningen. Naast het feit dat de
regering de gevolgen van een kiesdrempel gebrekkig motiveert, vinden de
leden van de VPU-fractie dat de argumenten met betrekking tot het cijfer-
materiaal ook geen hout snijden. Bij de berekeningen van de regering
blijkt dat zij de ogen sluit voor de nadelige gevolgen van een kiesdrempel.
Hoe komt de regering tot de conclusie dat stromingen niet verloren gaan
als partijen gewoon uitgesloten worden? Zoals uit berekeningen van de
VPU blijkt, was van de politieke partijen in het huidige parlement de PVV
de enige - niet uit een fusie voortkomende partij- die bij zijn eerste
verkiezingen meer zetels behaalde dan de kiesdrempel in het huidige
wetsvoorstel.46 Dit toont aan dat het praktisch onmogelijk wordt om nieuw
44 Kamerstukken II 1973/74, 12944, 6. 45 Rapporten Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet,
s-Gravenhage 1968-1969 (Rapporten Commissie Cals/Donner); zie ook:
Kamerstukken II 1973/74, 12 944, nr. 2. 46
Partij Behaalde
zetels in
2012
Behaalde
zetels in
2010
Behaalde
zetels in
2006
Behaalde
zetels
eerste
komst
Aantal
verkiezingen
in kamer
Aantal
jaren
in
kamer
CDA 13 21 41 49a 12 35
SGPb 3 2 2 1 26 90
CU 5 5 6 4 5 10
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
36
geluid de politiek in te brengen. De leden van de VPU-fractie vragen zich
af of de regering gelet op dit cijfermateriaal nog steeds overtuigd is dat de
politiek niet gaat verstarren?
Het argument van de regering dat kleine partijen maar moeten fuseren en
samen gaan werken, stelt ons alles behalve gerust. Een groot gevaar is dat
partijen enkel samengaan om in de Kamer te komen en daarna weer af-
splitsen. Dit zorgt ervoor dat het voor de kiezer onduidelijk is waar hij op
stemt. Dit zorgt bovendien voor politieke instabiliteit: ernstige menings-
verschillen tussen leden van de (door de regering gedwongen) gefuseerde
partijen zijn niet ondenkbaar. Door het samengaan zullen minderheids-
standpunten verloren kunnen gaan. Kan de regering een onderbouwing
geven waarom dit niet zou betekenen dat nieuwe politieke partijen en
stromingen de nek om worden gedraaid?
Een kiesdrempel van 5%: ervaringen in het buitenland. De leden van de
VPU-fractie raden de regering dringend af om op staatsrechtelijk gebied
een voorbeeld te nemen aan landen als Polen, België en Italië. Nota bene
landen met een enorme chaotische politieke cultuur! Ze zijn goed in het
maken van respectievelijk plafonds, patat of pizza, maar met betrekking
tot politiek zijn het geen gidslanden. Ons Nederlandse stelsel is in de
verste verte niet met die van hen te vergelijken en de VPU zet grote vraag-
tekens bij hun ‘democratische’ karakter. Het verworden tot een Poolse
landdag is geen aantrekkelijke gedachte. Wij dienen vast te houden aan
onze eigen waarden en tradities. Het is onnavolgbaar hoe de regering
Partij Behaalde
zetels in
2012
Behaalde
zetels in
2010
Behaalde
zetels in
2006
Behaalde
zetels
eerste
komst
Aantal
verkiezingen
in kamer
Aantal
jaren
in
kamer
PVV 15 24 9 9 3 6
VVDf 41 31 22 8 20 64
D66 12 10 3 7g 15 45
PvdD 2 2 2 2c 3 6
PvdA 38 30 33 29d 21 66
GL 4 10 7 6 8 23
SP 15 15 25 2e 7 18
50Plus 2 - - 2 1 - a CDA ontstond uit een fusie van ARP, CHU en KVP. b SGP zit sinds 1922 in de kamer en heeft nooit meer dan 3 zetels gehad. c De PvdD haalt altijd 2 zetels. d PvdA ontstond door de fusie SDA, VDB, CDU. e SP en GroenLinks deden er 3 verkiezingen over om boven de 7.5 zetels uit te komen. f VVD ontstond uit een fusie van Partij van de Vrijheid en Comité Oud. g Bij de eerste verkiezingen van D66 kreeg het 7 zetels slechts 4.48% van de
stemmen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
37
denkt hier lering uit te trekken en de leden van de VPU-fractie achten een
nadere onderbouwing hier noodzakelijk.
Een kiesdrempel van 5% in het licht van artikel 3 Eerste Protocol EVRM.
De leden van de VPU-fractie zijn niet verbaasd over het feit dat deze
Eurofiele regering liever wil voldoen aan Europese normen voort-
vloeiende uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna:
EVRM), dan aan de betere normen uit onze eigen Grondwet. De regering
wil kennelijk naar Turkse praktijken toe waar in de verkiezingen van 2002
45.3% van de stemmen verloren zijn gegaan door het hanteren van een
kiesdrempel.47 Kan de regering aangeven of zij deze Turkse praktijken
inderdaad wenselijk vindt voor Nederland?
Als de regering dan toch zo veel waarde hecht aan Europese normen,
ondanks dat wij onze eigen Grondwet hebben, dient de regering in ieder
geval te erkennen dat er strijd is met het door hen hooggewaardeerde
EVRM, meer specifiek artikel 3 van het eerste protocol.
De regering doet voorkomen -met een wederom mank gaande vergelijking
met Turkije- alsof een kiesdrempel van 10% in Nederland geaccepteerd
zou worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waar zij
zo graag naar verwijst. De regering gaat er echter aan voorbij dat het
afhankelijk is van de historische, culturele en politieke factoren in het
land welke kiesdrempel eventueel acceptabel is.48 Zo worden in de Turkse
Yumak- en Sadak-zaak rapporten aangehaald die voor goed gefundeerde
democratieën de maximale kiesdrempel lager dan 5% voorschrijven.49
Gezien de historische, culturele en politieke traditie van Nederland, waar
het beginsel van evenredige vertegenwoordiging diep in verankerd ligt, en
het feit dat Nederland een goed gefundeerde democratie is, is de VPU-
fractie niet overtuigd van de overeenstemming van het wetsvoorstel met
artikel 3 eerste protocol EVRM en verzoekt de regering dan ook om een
reactie hierop.
Wij kunnen niet anders dan concluderen dat de regering niet heeft nage-
dacht over de gevolgen voor de stabiliteit binnen de politieke partijen als
zij door de kiesdrempel gedwongen worden om samen te gaan. Komt het
de stabiliteit ten goede als partijen vóór verkiezingen slechts ‘cosmetisch’
samengaan om na de verkiezingen direct weer af te splitsen? De leden van
de VPU-fractie verzoeken de regering hier een standpunt over in te
nemen. Daarnaast blijft in het voorstel de Eerste Kamer volledig buiten
schot nadat het eenmalig genoemd wordt in de inleiding. Graag zouden de
47 Report on electoral law and electoral administration in Europe, Venice Commision
12 juni 2006 (CDL-AD(2006)018). 48 EHRM 30 januari 2007, nr. 10226/03 (Yumak en Sadak t. Turkije), par. 111. 49 Zie onder andere Resolutie 1547 van de Raad van Europa, 18 april 2007, State of
human rights and democracy in Europe.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
38
leden van de VPU-fractie vernemen wat de gevolgen zijn van dit voorstel
voor dit overbodige orgaan.
De leden van de fractie Amsterdam Christelijk Sociaal zijn het niet eens
met de regering dat een verhoging van de kiesdrempel leidt tot een
verbetering van de in de Memorie van Toelichting aangehaalde doelen. De
regering kijkt vergelijkend naar andere landen, maar houdt hierbij geen
rekening met het feit dat het Nederlandse kiesstelsel gebaseerd is op
evenredige vertegenwoordiging en andere stelsels, zoals dat van de
Fransen en Britten die een meerderheidsstelsel hanteren, niet.
De leden van de ACS-fractie achten de berekeningen te eenzijdig. Er
wordt gekeken hoe de verkiezingsuitslagen eruit zouden hebben gezien
indien er een kiesdrempel van 5 % zou hebben gegolden. Vervolgens gaat
de regering niet in op de moeilijkheid van de partijvorming die dan had
kunnen ontstaan. De regering is van mening dat door de verhoging van de
kiesdrempel vergaande partijversplintering wordt tegengegaan. Uit cijfers
van de afgelopen dertig jaar blijkt echter dat versplintering geen probleem
is. Uit een analyse van de zetelverdeling van de afgelopen dertig jaar
blijkt dat alle partijen die de voorgestelde kiesdrempel niet halen
gezamenlijk slechts een gemiddeld aantal van tien zetels in de Kamer
bezetten. De invloed van deze ‘kleine’ partijen is daarmee zeer beperkt.
Ook blijkt uit deze cijfers dat de twee langste formaties plaatsvonden op
het moment dat er slechts twee of drie van deze kleine partijen in de
Kamer zaten. Dit toont aan dat de vrees voor een langdurige formatie die
de regering uitdrukt in de Memorie van Toelichting ongegrond is. De
cijfers van de verkiezingen gedurende de afgelopen dertig jaar geven geen
aanleiding voor het vermoeden dat de aanwezigheid van kleine partijen
het formatieproces bemoeilijkt, het tegendeel blijkt zelfs waar. Het
verhogen van de kiesdrempel zorgt voor een uitholling van de democratie.
De grote partijen hebben dan minder concurrenten en daarmee gaat de
diversiteit van onze Kamer verloren. De leden van de fractie ACS zijn van
mening dat de voornaamste reden voor het weglopen van kiezers, en
daarmee de versplintering van de politiek, het verlies van het vertrouwen
in de huidige partijen is. De burger gaat daarom op zoek naar alterna-
tieven. De entree van nieuwe partijen in de Kamer komt de democratie ten
goede omdat hiermee, de actuele discussie vanuit de samenleving ook
plaatsvindt in de Kamer. Zoals hierboven al besproken komt de deelname
van nieuwe partijen in de politieke arena in gevaar met het verhogen van
de kiesdrempel. Volgens het Burgerforum mag niet alleen de kans op
regeringsmacht een motivatie zijn om je in de politieke arena te begeven.
Ook het minderheidsstandpunt moet worden gehoord. De leden van de
ACS-fractie hechten waarde aan de vertegenwoordiging van minderheden
binnen de Kamer en zijn van mening dat minderheidsstandpunten beter
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
39
vertegenwoordigd zijn indien er een diversiteit aan partijen te vinden is
die deze belangen kunnen verdedigen.
4. Verlaging van de voorkeurdrempel
Versterking band kiezer en gekozene De leden van de GroenZuid-fractie
erkennen dat een verlaging van de voorkeurdrempel tot gevolg kan hebben
dat de band tussen kiezer en gekozene wordt versterkt. GZ is in het
verleden ook altijd een voorstander geweest van het stimuleren van de
directe invloed van de kiezer op de democratie. De GZ-fractie is echter
ook kritisch ten aanzien van het onderdeel met betrekking tot de voorkeur-
drempel in het onderhavige wetsvoorstel. Zo zijn de leden van de GZ-
fractie van mening dat het risico op het ontstaan van cliëntelisme en
regionalisme aanwezig is. Vooral in regio’s met een sterk eigen karakter
zullen kandidaten zich mogelijk enkel profileren met betrekking tot het
regionale belang. Dit kan het algemeen belang ondermijnen. Kan de
regering aangeven hoe zij deze risico’s inschat? Naar aanleiding hiervan
vraagt de GZ-fractie zich af hoe de regering overmatig regionalisme en
cliëntelisme zal voorkomen?
Een argument voor het verlagen van de voorkeurdrempel is dat de kiezer
wordt gestimuleerd om een persoonlijke voorkeur bij het stemmen tot
uiting te brengen. De GZ-fractie hoopt er dan ook op dat er meer mensen
een politieke interesse zullen ontwikkelen. Daarnaast zijn de leden van de
GZ-fractie van mening dat politici sneller zullen worden afgerekend op
hun prestaties en kwaliteiten. Dit zien de voorgenoemde leden als een
positieve ontwikkeling. Echter, dit kan leiden tot een verregaande
verpersoonlijking van de verkiezingsstrijd, waardoor dit wetsvoorstel een
podium biedt voor populisme. Ook zal het de intensiteit van de interne
verkiezingsstrijd om de gunst van de kiezer doen toenemen. Juist door de
voorgestelde verlaging van de voorkeurdrempel, wordt mogelijk het
kritische punt bereikt, waarop het voor kandidaten aantrekkelijk wordt om
meer persoonlijke campagne te voeren, ook tegen medekandidaten binnen
de eigenpartij. Het gevolg hiervan zal zijn dat de interne partijdemocratie
zal worden doorbroken en de leden van de eigenpartij minder zeggen-
schap zullen hebben. Hoe verwacht de regering dit probleem te kunnen
oplossen?
De regering stelt in de memorie van toelichting dat een ‘migiterende’ (sic)
werking op zijn plaats is. Zij zegt echter grote waarde aan het lijstenstelsel
te hechten. Zou de regering kunnen toelichten wat zij hiermee bedoeld?
Evenwichtige fracties De GZ-fractie is van mening dat het onderhavige
wetsvoorstel zal leiden tot een grotere aandacht met betrekking tot de
voorselectie. Niet enkel de kwaliteit van de kandidaat zal zwaar wegen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
40
ook de individuele houding ten aanzien van de partijdiscipline zal een
grotere rol gaan spelen. Dit omdat door het wetsvoorstel mogelijk de kans
op afsplitsing zal toenemen, als gevolg van het sneller verkrijgen van een
eigen kiezersmandaat. Het gevolg hiervan is dat de Tweede Kamer
mogelijk sneller zal fragmenteren, hetgeen de kwaliteit van het politieke
proces niet ten goede zal komen. Erkent de regering het risico, zoals de
leden van de GZ-fractie hiervoor hebben geschetst?
Daarnaast zijn de leden van de GZ-fractie van mening dat door verlaging
van de voorkeurdrempel, het risico dat een fractiespecialist niet meer
terugkeert in de Tweede Kamerfractie zal toenemen. Het gevolg hiervan
zal zijn dat de volksvertegenwoordiging minder goed zal functioneren. Dit
zal het aanzien van de gehele politiek schaden.50 Voor de leden van de
GZ-fractie zijn deze mogelijke ernstige gevolgen zorgelijk. Is de regering
het met de Kiesraad en de GZ-fractie eens dat een mogelijk verlies van
kennis in de Tweede Kamer ten koste kan gaan van de medewetgevende
taak van de Kamer? Indien de regering deze mening deelt, vragen de leden
van de GZ-fractie zich af hoe de regering de medewetgevende taak van
Tweede Kamer zal waarborgen?
Een voorkeurdrempel van 12,5%: enkele berekeningen Blijkens de
memorie van toelichting zouden in 2010 bij verlaging van de voorkeur-
drempel drie kandidaten in plaats van twee kandidaten op grond van
voorkeurstemmen kunnen plaatsnemen in de Tweede Kamer. Echter, bij
toepassing van de kiesdrempel van 5%, zouden zes kandidaten wel de
voorkeurdrempel behalen, maar de desbetreffende partij niet de kies-
drempel. De kandidaten zouden dan geen plaats kunnen nemen in de
Tweede Kamer. In 2012 zouden bij verlaging van de voorkeurdrempel
twee kandidaten in plaats van één kandidaat op grond van voorkeur-
stemmen kunnen plaatsnemen in de Tweede Kamer. Echter, bij toepassing
van de kiesdrempel van 5%, zouden zelfs acht kandidaten wel de voor-
keurdrempel behalen, maar de desbetreffende partij niet de kiesdrempel.
Deze kandidaten zouden dan geen plaats kunnen nemen in de Tweede
Kamer. Hierdoor kan een zeer grote groep stemmers die bewust op een
niet-lijsttrekker stemmen – iets dat de regering door middel van dit
voorstel lijkt te willen stimuleren – danig gedemotiveerd raken. De leden
van de GZ-fractie vragen zich af of de regering de discrepantie erkent
waarbij een verhoging van de kiesdrempel de mogelijk positieve effecten
van de verlaging van de voorkeurdrempel grotendeels teniet zal doen.
Verlaging maar geen afschaffing De regering is van mening dat de voor-
keurdrempel niet zou mogen worden afgeschaft. Zij zegt in de memorie
van toelichting op pagina acht <<Alleen een enigszins omvangrijke aan-
50 Het advies inzake verlaging van de voorkeurdrempel voor de verkiezingen van
de leden van de Tweede Kamer van 21 september 2005, te vinden op
www.kiesraad.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
41
hang van een kandidaat kan in haar ogen doorbreking van de lijstvolgorde
legitimeren>>. De leden van de GZ-fractie vragen zich af wat de regering
bedoeld met de zinsnede <<enigszins omvangrijke aanhang>>. Kan de
regering dit uitdrukken in minimale percentages en/of in minimale
absolute getallen?
De voorgestelde wijziging van de voorkeursdrempel van 25% naar 12,5%
is in de ogen van de Leidse Conservatief Liberalen een positieve ver-
andering. De LCL-fractie staat op dit moment op basis van de volgende
gronden positief ten opzichte van de voorgestelde wijziging.
Sinds 1918 vraagt men zich af hoe de band tussen kiezer en gekozene
versterkt kan worden. Het verkleinen van deze kloof is van groot belang
voor de legitimiteit van de politiek en het vertrouwen in de politiek. De
verlaging van de voorkeursdrempel werd als instrument gezien ter
verkleining van deze kloof. In 1921 is de voorkeursdrempel vastgesteld op
50%. Dit percentage is in 1997 verlaagd naar 25%. Nog steeds baarde de
matige band tussen kiezer en gekozene zorgen. Een verdere verlaging van
de voorkeursdrempel lijkt dan ook een logische stap in de richting van de
versterking van de band met de politiek. Wel vraagt de LCL-fractie aan de
regering of er bijzondere redenen zijn voor het specifieke percentage van
12,5%.
Verlaging van de voorkeursdrempel maakt het voor kandidaat-volksver-
tegenwoordigers aantrekkelijker om ervoor te zorgen dat zij zelf vol-
doende stemmen hebben voor een zetel. Dit leidt tot de ontwikkeling van
een individueel mandaat voor de volksvertegenwoordigers, waardoor
kiezers zich op hun beurt meer met kandidaten verbonden voelen. Het
bewustzijn van kiezers wordt op deze manier vergroot, doordat de lager
geplaatste kandidaten ook bekend raken bij het grote publiek. Het vergrote
bewustzijn kan tevens leiden tot een hogere opkomst bij de verkiezingen.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet
strekkende tot vergroting van het effect van de voorkeursstem heeft de
liberaal Hans Wiegel aangegeven om deze redenen veel belang te hechten
aan het uitbrengen van een voorkeursstem.51 Voor de LCL-fractie gelden
deze redenen vandaag de dag nog steeds.
Als conservatief liberalen verwachten wij daarnaast dat de fractie-
discipline af zal nemen. Volksvertegenwoordigers zijn immers geneigd
om te handelen volgens de standpunten die zij in de verkiezingsstrijd
hebben uitgedragen. Zij worden door het voorstel afhankelijker van de
kiezers dan van hun fractie. Dit bevordert de democratie. Al in de tijd van
Cort van der Linden waren de conservatief liberalen van mening dat
vertegenwoordigers zonder last of ruggespraak van de partij zouden
51 Handelingen II 1970-1971, 10 399, p. 2252.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
42
moeten handelen. Op dit moment heeft de regering geen aandacht besteed
aan de ontwikkeling van de fractiediscipline ten gevolge van het wets-
voorstel. De LCL-fractie vraagt de regering alsnog haar visie hieromtrent
uiteen te zetten.
In de memorie van toelichting wordt een aantal tegenargumenten weer-
sproken. De LCL-fractie sluit zich daarbij aan, maar maakt de volgende
kanttekeningen.
Het wetsvoorstel kan ertoe leiden dat de interne strijd binnen partijen
groter wordt. Dit is volgens de LCL-fractie geen ongewenste ontwikke-
ling, omdat dit leidt tot meer diversiteit in de samenstelling van fracties.
Zo worden juist meer verschillende stemmen in het parlement vertegen-
woordigd. De LCL-fractie verwacht overigens niet dat de verlaging van de
voorkeursdrempel zal leiden tot vluchtige campagnes van kandidaten die
laag op de lijst staan. Ook met de verlaagde voorkeursdrempel heeft een
kandidaat immers nog een kleine 8 000 stemmen nodig om op basis van
voorkeursstemmen te worden verkozen.
Daarnaast wordt dikwijls gesteld dat van de invoering van een verlaagde
voorkeursdrempel cliëntelisme en regionalisme het gevolg zouden zijn.
Het is echter niet duidelijk wanneer cliëntelisme en regionalisme bedekte
termen zijn om een angst voor een sterkere band tussen kiezer en
gekozene te verhullen.
De LCL-fractie sluit zich wat betreft de afname van het aantal fractie-
specialisten aan bij de redenering en berekeningen van de regering. De
drempel van 12,5% is niet zo laag dat alle fractiespecialisten uit de kamer
zullen verdwijnen. Daarnaast is het niet zo dat de kandidaten die op basis
van voorkeursstemmen zijn gekozen per definitie onkundig zijn.
De LCL-fractie heeft gekeken naar andere landen in Europa. In Zweden
geldt een voorkeursdrempel van 8%. Finland kent helemaal geen voor-
keursdrempel, daar wordt de volgorde volledig bepaald door het aantal
stemmen dat op iedere kandidaat van een partij is uitgebracht. De LCL-
fractie vraagt zich af of de regering ook gekeken heeft naar de ervaringen
in het buitenland en welke invloed dat heeft gehad op het wetsvoorstel.
In het voorgestelde artikel P15, derde lid, en in het voorgestelde artikel
W1, vierde lid (nieuw) en vijfde lid (nieuw) wordt een andere formulering
gebruikt dan in de Kieswet op die plaatsen gebruikelijk was. In plaats van
«niet xx% van de kiesdeler, maar yy% van de kiesdeler» vervalt of
ontbreekt driemaal het deel «niet xx% van de kiesdeler, maar». Daardoor
is niet op ondubbelzinnige wijze aangeduid welk percentage door het
nieuwe percentage wordt vervangen. Deelt de regering de mening van de
LCL-fractie dat juist de Kieswet moet uitmunten in duidelijkheid en dat
door de voorgestelde wijzigingen de Kieswet op deze punten niet meer
ondubbelzinnig is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
43
De regering beoogt met het verlagen van de voorkeurdrempel de band
tussen kiezer en gekozene te versterken, de kenbaarheid van de kandidaten
te vergroten en daarmee het vertrouwen in de politiek te herstellen. De
leden van de Vrije Gereformeerden-fractie zijn van oordeel dat de
regering uit gaat van een verkeerde veronderstelling. Technische aanpas-
singen van het kiesstelsel kunnen niet leiden tot herstel van vertrouwen
van de burger in de politiek en ook niet tot het overbruggen van de afstand
tussen kiezer en partij. In het Nederlandse politieke bestel, dat kan worden
omschreven als een partijendemocratie, is het niet primair de band tussen
kiezer en gekozene die de vertrouwensrelatie tussen politiek en burger
bepaalt, maar de band tussen kiezer en partij. De door de kiezer gemaakte
keuze hangt niet af van de persoonlijke opvatting van de kandidaat, maar
van de politieke boodschap die door de partij waarop hij stemt, wordt
uitgedragen. Het verlagen van de voorkeurdrempel leidt tot het versterken
van het persoonlijke element tijdens verkiezingen voor de Tweede Kamer.
De regering zet daarmee een volgende stap, na de invoering en de daarop-
volgende verlaging van de voorkeurdrempel, op weg naar een personen-
stelsel, ter vervanging van het huidige lijstenstelsel. Is de regering met de
VG van oordeel dat de verlaging van de voorkeurdrempel afbreuk doet
aan het partijen- en lijstenstelsel? Hoe rijmt de regering verlaging van de
voorkeurdrempel met de opmerking in de MvT dat zij ‘grote waarde’
hecht aan het lijstenstelsel?
Daarnaast kan het verlagen van de voorkeurdrempel een aantal belangrijke
neveneffecten sorteren in de visie van de VG-fractie. De regering ziet
geen aanleiding om te vrezen dat kandidaten van een partij zich tegen
elkaar zullen afzetten in een verkiezingsstrijd, noch dat regionalisme en
cliëntelisme een gevaar zouden kunnen vormen. Ze komt, met betrekking
tot beide onderwerpen, tot deze conclusie op basis van het feit dat deze
verschijnselen zich, ondanks de mogelijkheid daartoe, met de huidige
regeling van voorkeurstemmen niet voordoen. Dat is echter geen reden om
aan te nemen dat de voorgestelde maatregelen het risico daarop niet
verhogen. Deelt de regering de opvatting van de VG dat de situatie onder
het huidige stelsel geen voorspellende waarde heeft ten aanzien van de
situatie onder de door haar voorgestelde voorkeurdrempel?
De VG-fractie is van mening dat juist de verlaging van de voorkeur-
drempel ertoe bij kan dragen dat politici meer de mogelijkheid zullen
aangrijpen om zichzelf (tijdelijk) te profileren, waardoor de kans op een
interne partijstrijd wordt vergroot. Het persoonlijke gewin van kandidaten
zal op de voorgrond komen te staan en dit kan ten koste gaan van het
belang waar de partij voor staat. Bovendien heeft een verlaging van de
voorkeurdrempel tot gevolg dat een klein deel van de kiezers een grote
invloed heeft op de samenstelling van de fracties en de vertegenwoordi-
ging in de Kamer. Het belang van degenen die het eens zijn met de lijst-
volgorde, het overgrote deel van de bevolking, wordt daarmee geschaad.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
44
Zou de regering willen ingaan op waarom zij van mening is dat met een
voorkeurdrempel van 12,5% de genoemde neveneffecten niet zullen
optreden?
Toen in 1997 de voorkeurdrempel van 50% naar 25% procent werd
verlaagd, was de verwachting van de kant van de regering dat er aanzien-
lijk meer Kamerleden via voorkeurstemmen verkozen zouden worden en
de band tussen kiezer en gekozene versterkt zou worden. De VG-fractie is
van mening dat deze maatregelen niet noemenswaardig hebben bijgedra-
gen aan het vergroten van het vertrouwen van de burger in de politiek of
het versterken van de band tussen kiezer en partij. De regering is het
blijkens de MvT met deze stelling eens. Waarom kiest zij desalniettemin
voor een verlaging van de voorkeurdrempel tot 12,5% van de kiesdeler
terwijl een eerdere verlaging ook geen effect heeft gehad?
De leden van de VG-fractie willen tenslotte wijzen op het nadelige effect
van de combinatie van de verhoging van de kiesdrempel en de verlaging
van de voorkeurdrempel. Het doel van deze verlaging is, aldus de rege-
ring, het versterken van de band tussen kiezer en partij en het vergroten
van de herkenbaarheid van de politiek. Verhoging van de kiesdrempel kan
echter betekenen dat een groot aantal partijen uit de Tweede Kamer zal
verdwijnen. De verlaging van de voorkeurdrempel kan deze partijen niet
baten, omdat zij de kiesdrempel niet halen. Ogenschijnlijk heeft de kiezer
door verlaging van de voorkeurdrempel meer invloed op de samenstelling
van het parlement, maar de restrictie is wel dat de partij van de kandidaat
naar keuze de kiesdrempel haalt. De keuze van de kiezer wordt daarmee
beperkt en zijn invloed op de samenstelling van het parlement zal juist
afnemen. Kan de regering deze tegenstrijdigheid uitleggen? Hoe ziet de
regering de verhouding tussen de voorstellen tot verhoging van de kies-
drempel en verlaging van de voorkeurdrempel?
Versterking band kiezer en gekozene. De leden van de Noordelijke
Christen Democraten-fractie zijn van mening dat de leden van de
Tweede Kamer herkenbare en aanspreekbare volksvertegenwoordigers
moeten zijn, die in staat zijn om het vertrouwen van de kiezers te winnen
en te behouden. De leden zijn er evenals de regering van overtuigd dat
door de verlaging van de voorkeursdrempel de kiezer zich meer betrokken
zal kunnen voelen bij het politieke bestel. Toch menen zij dat gewaakt
moet worden over het in het Nederlandse kiesstelsel bestaande evenwicht
tussen de identiteitsdemocratie en de representatieve democratie. De leden
stellen vast dat een verlaging van de voorkeursdrempel naar 12,5% dit
evenwicht niet schaadt. De leden vragen zich af waarom de regering in het
wetsvoorstel specifiek voor een verlaging naar 12,5% heeft gekozen.
Allereerst willen de leden van de NCD-fractie de regering graag wijzen op
het feit dat een verlaging van de voorkeursdrempel niet voor alle met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
45
voorkeursstemmen gekozen kandidaten zal leiden tot een eigen kiezers-
legitimatie. Slechts de kandidaten die een hoeveelheid voorkeursstemmen
hebben behaald dat even groot is als de kiesdeler, hebben een eigen
legitimatie.
De leden van de NCD-fractie hechten waarde aan het huidige stelsel
waarbij kandidaat-Kamerleden door een politieke partij worden voor-
gedragen. Aan de voorselectie van kandidaten door politieke partijen
wordt grote waarde gehecht, omdat hiermee de kwaliteit van en variatie
van kandidaten op de kieslijsten op niveau gehouden wordt. Tevens
menen zij dat de inhoud van het partijprogramma een belangrijke rol moet
blijven spelen, omdat dit kiezers duidelijkheid biedt over de idealen van
een partij. De leden uiten hun zorgen over de grotere kans op een interne
verkiezingsstrijd binnen partijen. Een dergelijke strijd binnen de politieke
partijen verstoort het evenwicht tussen de identiteitsdemocratie en de
representatieve democratie. De leden vragen de regering wat haar stand-
punt hierin is?
Het is bekend dat veel kiezers op de lijsttrekker of de eerste vrouw stem-
men en daarmee vaak aangeven dat ze instemmen met de door de partij
opgestelde lijstvolgorde. Heeft de regering cijfers voorhanden over
hoeveel stemmen op de lijsttrekker of eerste vrouw van de lijst daad-
werkelijk voorkeursstemmen waren en niet een instemming met de
lijstvolgorde? Ook vragen de leden van de NCD-fractie zich af of de
regering het gevaar aanwezig acht dat een relatief kleine groep kiezers
door het uitbrengen van een voorkeursstem meer te zeggen krijgt dan de
overgrote meerderheid van de kiezers die instemt met de lijstvolgorde
door op de lijsttrekker of eerste vrouw van de lijst te stemmen.
De leden van de NCD-fractie wijzen de regering tevens op de in de
Nederlandse politiek geldende fractiediscipline. Zij achten de fractie-
discipline essentieel voor het slagvaardig functioneren van het Neder-
landse parlement. De leden vragen zich af een met voorkeursstemmen
gekozen Kamerlid mogelijkerwijs op gespannen voet staat met de
geldende fractiediscipline.
Tot slot vragen de leden van de NCD-fractie zich af of de regering bereid
is om de kiezers voorlichting te geven over de gevolgen van de verlaging
van de voorkeursdrempel. Deze voorlichting zou bijvoorbeeld kunnen
door middel van reclamespotjes op radio en televisie. Voor de kiezers zal
in het stemhokje immers niets merkbaar veranderen. Zodoende zal het
noodzakelijk zijn om de kiezers te informeren en uit te leggen wat de
gevolgen van het wetsvoorstel voor hen kan betekenen.
Evenwichtige fracties. Politieke partijen hebben een grote verantwoorde-
lijkheid bij de samenstelling van de kandidatenlijst. Het is wenselijk dat
binnen de Kieswet de vertegenwoordigende rol van een partij gewaar-
borgd blijft. De leden van de NCD-fractie menen dat er een redelijke
balans moet zijn tussen het belang van evenwichtig samengestelde fracties
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
46
en het belang van de kiezer om een grotere invloed te hebben op de
personele samenstelling van de fracties. Hierin ligt het evenwicht tussen
de representatieve en de identiteitsdemocratie dat eigen is aan het
Nederlandse kiesstelsel. Wat is volgens de regering het belang van dit
evenwicht? Hoe ziet de regering het evenwicht in het licht van de
voorgestelde wijziging?
Verlaging maar geen afschaffing. De afschaffing van de voorkeurs-
drempel is naar mening van de leden van de NCD-fractie onwenselijk.
Zoals al eerder door de leden aangegeven, is het belangrijk dat er een
balans is tussen het belang van evenwichtig samengestelde fracties en het
belang dat de kiezer om meer invloed te kunnen uitoefenen op de
personele samenstelling van de fracties. Het afschaffen van de voorkeurs-
drempel zou de invloed van de kiezer op de samenstelling van de fractie
sterk vergroten en daarmee de invloed van politieke partijen daarop sterk
verminderen. Daarmee wordt het evenwicht verstoord. De leden achten
het voorgestelde percentage van 12,5% wel geschikt om het evenwicht te
bewaren tussen het partijbelang en het kiezersbelang.
De leden van de Progressieve Liberalen Rotterdam-fractie hebben met
belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel van de regering met
betrekking tot het verlagen van de voorkeurdrempel van 25% naar 12,5%.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de mogelijkheden voor de kiezer om de
personele samenstelling van de Tweede Kamer te beïnvloeden door het
gewicht van de voorkeurstem te vergroten.
Versterking van de band tussen kiezer en gekozene. Naar de verwach-
tingen van de leden van de PLR-fractie leidt een verlaging van de voor-
keurdrempel tot een sterkere band tussen kiezer en gekozene.52 Het
voorstel kan tot gevolg hebben dat het kiesstelsel meer persoonlijk van
aard wordt en met een sterk verminderde invloed van politieke partijen.53
Een verlaging van de voorkeurdrempel werkt in de hand dat naast de
lijsttrekker ook andere kandidaten zich in een persoonlijke verkiezings-
campagne tot de kiezer zullen wenden. De verlaging van de voorkeur-
drempel zou bij kunnen dragen aan meer kenbare en gekende kandidaten
en gekozenen.54
Het toekennen van een groter gewicht aan voorkeursstemmen zou ertoe
kunnen leiden dat kiezers hun vertrouwen geven aan een andere kandidaat
dan de lijsttrekker. Dit opent de mogelijkheid dat meer parlementariërs
52 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr. 3, p. 3-4. 53 Advies over de verlaging van de voorkeurdrempel voor de verkiezingen van
de leden van de Tweede Kamer (Advies 21 september 2005, Kiesraad),
Amsterdam: Kiesraad 2005, p. 2. 54 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr. 3, p. 3.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
47
hun legitimatie ontlenen aan de op hen uitgebrachte stemmen.55 Dit kan
als winst worden beschouwd in de relatie tussen kiezers en gekozenen.56
Omdat kandidaat-leden zelf campagne voeren voor het verkrijgen van
voorkeursstemmen, stijgt de maatschappelijke betrokkenheid van deze
leden. Door het contact tussen kandidaat-leden en kiezers zullen laatst-
genoemden zich meer gehoord en vertegenwoordigd voelen. Het ligt in de
lijn der verwachting dat het vertrouwen van de kiezer in de politiek zal
toenemen door het persoonlijker contact tussen kiezers en gekozenen.
Evenwichtige fracties. Voor het goed functioneren van de Tweede Kamer
is het van belang dat fracties evenwichtig zijn samengesteld. De leden van
de PLR-fractie zijn van mening dat het toelaten van een persoonlijk
element in de verkiezingen geen afbreuk zal doen aan de evenwichtige
samenstelling van de fracties in de Tweede Kamer.57 Daarnaast onder-
strepen deze leden het belang van de invloed van een partij op de kwali-
teiten van te vormen fractie en de kwaliteiten van de leden daarvan. Het
feit dat de politieke partijen de kandidaten stellen geeft hen per definitie,
ook bij een eventuele lagere voorkeurdrempel, een grote invloed op de
samenstelling van de fractie.58
De leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij hebben
met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen verlaging van de
voorkeursdrempel. Met de regering zijn de leden van mening dat het
bewerkstelligen van een parlement met een meer representatieve samen-
stelling een nastrevenswaardig doel is. Zij wijzen op het belang van een
representatief samengesteld parlement: een parlement dat de verschillende
bevolkings- en inkomensgroepen, geslachten en regio’s vertegenwoordigt.
Reflecteren op de precieze hoogte van de voorkeursdrempel zien deze
leden dan ook beslist niet als een overbodige denkoefening. In het bij-
zonder menen de leden van de SNV-fractie namelijk kansen te ontwaren
om de vertegenwoordiging van vrouwen en lageropgeleiden te verbeteren.
Een verbetering is nodig, aangezien te weinig lageropgeleiden lid zijn van
de Kamers, waardoor hun belangen niet in voldoende mate worden
vertegenwoordigd.59 Nu de belangen van hoger- en lageropgeleiden met
regelmaat uiteenlopen – met name daar waar sociaaleconomische kwesties
aan de orde zijn – is een proportionele vertegenwoordiging van lager-
55 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr. 3, p. 4. 56 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr. 3, p. 4. 57 D.J. Elzinga, H.R.B.M. Kummeling en J.Schipper-Spanninga, Het Nederlandse
kiesrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 54. 58 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr. 3, p. 4. 59 Zie voor een uitgebreide beschouwing op dit punt M.A.P. Bovens & A. Wille,
Diplomademocratie: over de spanning tussen meritocratie en democratie,
Amsterdam: Bakker 2011.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
48
opgeleiden van belang. Het belang van het parlement als representatieve
afspiegeling van de maatschappij doet zich a fortiori gelden in de huidige
tijd. De toenemende invloed van Brussel en Europa, de globalisering en
de algemene onthechting van publieke organisaties en instituties maken,
dat de politiek zich meer en meer over de hoofden van de bevolking af-
speelt en voor haar verwordt tot een ongrijpbaar en onzichtbaar fenomeen.
Om die reden is een parlement nodig dat midden in de samenleving staat.
Vanuit deze positieve grondhouding zetten de leden met name vraag-
tekens bij de effectiviteit van dit voorstel. Heeft de regering onderzocht of
een verlaging van de voorkeursdrempel effect heeft op de vertegenwoor-
diging van vrouwen en lageropgeleiden in de Tweede Kamer? Zijn er
landen waar een dergelijk effect zich heeft voorgedaan na een verlaging
van de voorkeursdrempel? Ook over andere zaken hebben de leden van de
SNV-fractie nog enige vragen.
De leden van de SNV-fractie stellen vast dat de regering zich ten doel
heeft gesteld de stabiliteit van het kiesstelsel te vergroten en – wellicht
voornamelijk om die reden – een voorstel doet tot het verhogen van de
voorkeursdrempel. De leden vragen de regering echter, welke gevolgen
het voorstel tot verlaging van de voorkeursdrempel heeft op de stabiliteit
van de Tweede Kamer als geheel en, meer in het bijzonder, op de stabili-
teit binnen fracties. De leden van de SNV-fractie lezen verder in het
voorstel dat de bestaande wijze van zeteltoedeling bij provinciale en
gemeentelijke verkiezingen in stand blijft. Zij vragen de regering deze
keuze nader toe te lichten: waarom maakt zij onderscheid tussen de
Tweede Kamer en de decentrale volksvertegenwoordigingen?
De leden van de SNV-fractie hebben enige vragen met betrekking tot de
effectiviteit van de voorkeursdrempelverlaging. In het voorstel is gekozen
voor een verlaging van genoemde drempel tot een percentage van 12,5%.
Dit zorgt er in de berekeningen van de regering voor, dat slechts een
handvol kandidaten op deze wijze wordt gekozen. De leden verzoeken de
regering nader te motiveren in hoeverre een dergelijk gering aantal
bijdraagt aan een versterking van de band tussen kiezer en gekozene. Kan
de regering onderbouwen – zo mogelijk aan de hand van ervaringen in
andere landen – in hoeverre een drempel van 12,5% daadwerkelijk leidt
tot een meer persoonlijke campagne? In hoeverre kan een dergelijke
drempel leiden tot ander gedrag van de kiezer?
Om daadwerkelijk verandering te realiseren, kunnen de leden van de
SNV-fractie zich voorstellen dat een verdere verlaging van de voorkeurs-
drempel dan 12,5% nodig is. Het percentage zal zodanig moeten worden
vastgesteld dat de lijstvolgorde zoals vastgesteld door de leden van de
politieke partij en de mogelijkheid voor de kiezer om die volgorde te
doorbreken in een evenwichtige verhouding tot elkaar staan. De leden van
de SNV-fractie kunnen zich indenken dat een dergelijke optimale
verhouding ontstaat bij een voorkeursdrempel tussen 5 en 10%. Zij vragen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
49
de regering om cijfers van het aantal kandidaten dat in de Kamer zou zijn
gekozen met voorkeursstemmen in 2010 en 2012 bij een voorkeurs-
drempel van 5, 7,5 respectievelijk 10%.
Voorts zijn de leden van de SNV-fractie het met de regering eens dat de
effecten van een mogelijke wijziging van de voorkeursdrempel niet met
zekerheid vallen te voorspellen. Daarom ligt een evaluatie van de effecten
in de rede. Kan de regering een evaluatie reeds toezeggen? En zo ja, hoe
zal deze evaluatie worden uitgevoerd?
Ten slotte menen de leden van de SNV-fractie dat een goede informatie-
voorziening over het uitbrengen van een voorkeursstem van evidente
betekenis is voor de effectiviteit van het onderhavige voorstel. Heeft de
regering hiertoe reeds een plan van aanpak opgesteld? Heeft de regering
gedacht aan het voeren van een publiekscampagne, het voorzien in
objectief informatiemateriaal (flyers, posters en dergelijke) en het
anderszins bevorderen van de wetenschap over de mogelijkheid tot het
uitbrengen van een voorkeursstem?
Met betrekking tot de representatie van bepaalde groepen stellen de leden
van de SNV-fractie de regering de vraag of de mogelijkheden voor het
voeren van een eigen campagne wel gelijkelijk zijn verdeeld. Hoe denkt
de regering hierover? Heeft de regering overwogen om, wellicht buiten de
wettelijke kaders van de Wet financiering politieke partijen, bepaalde
kandidaten een financiële ondersteuning van overheidswege te bieden om
campagne te voeren? Is de regering bovendien voornemens om – nu door
een persoonlijke campagne de financiering daarvan belangrijker wordt –
maatregelen te nemen met als doel cliëntelisme en corruptie te
voorkomen?
Verder menen de leden van de SNV-fractie dat de gebrekkige represen-
tatie van vrouwen en lageropgeleiden tevens voortkomt uit het bestaande
selectiesysteem binnen politieke partijen. Herkent de regering zich in deze
waarneming? In het voorstel wordt een keuze gemaakt voor een drempel
van 12,5%. Kan de regering nader onderbouwen in hoeverre een verlaging
in de mate als voorgesteld, bijdraagt aan een verandering van de selectie-
methoden binnen politieke partijen?
Zoals bekend is de Vrijheidspartij Utrecht voor verdere democratisering
van Nederland, de VPU ziet zichzelf als hoeder van Nederlandse vrij-
heden. In de beleving van de leden van de VPU-fractie zijn er in het
huidige stelsel mogelijkheden genoeg om bij verkiezingen toch een
bepaalde voorkeur voor een kandidaat uit te spreken. Op dat punt moet er
niet te veel gerommeld worden en verlaging van de voorkeurdrempel is
ook niet nodig.
Om te beginnen vragen de leden van de fractie zich af of de voorspelde
gevolgen wel zullen intreden. Het is namelijk sterk de vraag of dit voorstel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
50
wel een versterking van de band tussen kiezer en gekozene tot gevolg
heeft. De voorkeurdrempel is in 1997 al eens eerder verlaagd naar 25%
van de kiesdeler met hetzelfde motief: de band tussen kiezer en gekozene
versterken.60 Van de resultaten van deze verlaging is tot op de dag van
vandaag niets te merken. In 2003/2004 wees het kabinet er al op dat de
halvering van de voorkeurdrempel in 1998 niet tot een substantiële
toename van het aantal -uitsluitend op basis van voorkeurstemmen
gekozen- kandidaten heeft geleid.61 De leden van de VPU-fractie vragen
de regering dan ook waarom het zin heeft om iets, wat bewezen heeft niet
te werken, nogmaals te proberen.
Daarnaast vragen de leden van de VPU-fractie zich af hoe het wetsvoor-
stel zich verhoudt tot de vrijheid van vereniging. In artikel 8 van de
Grondwet wordt het recht tot vereniging erkend. In de ogen van de leden
van de VPU-fractie is dit grondrecht van groot belang. Het lijkt de leden
van de fractie niet vreemd dat de overheid zekere eisen mag stellen aan
politieke partijen. Echter, deze bevoegdheid mag niet zover gaan dat de
overheid zich bemoeit met de inrichting van een politieke partij. Zelfs in
zoverre dat een fractievoorzitter van zijn plaats kan worden teruggezet?
De leden van de VPU-fractie vragen zich af of dit de bedoeling is
geweest: kan de regering dit toelichten? De leden van de VPU-fractie
verzoeken de regering daarnaast om de relatie tussen het wetsvoorstel en
het grondrecht vrijheid van vereniging nader toe te lichten.
Versterking band kiezer en gekozene. In de ogen van de leden van de
VPU-fractie moet de kiezer zich vooral kunnen identificeren met de
partijstandpunten en niet enkel afgaan op de persoonlijke band met een
kandidaat. De leden van de VPU-fractie vragen zich dan ook af hoe de
regering aankijkt tegen de eventuele gevolgen van de drang tot persoon-
lijke profilering onder Kamerleden. De leden van de VPU-fractie voorzien
onrust binnen partijen. De regering heeft in de MvT aangegeven dat zij
het niet waarschijnlijk acht dat kandidaten zich binnen een partij zullen
gaan afzetten. Deze motivering is wat de leden van de VPU-fractie betreft
onvoldoende en zij vraagt de regering deze aan te vullen. Ook de Kiesraad
stelt in zijn rapport dat een verpersoonlijking van de band tussen kiezer en
gekozene kan leiden tot een vermindering van de specialistische kennis
die voor een goed Kamerlidmaatschap noodzakelijk is, en dat de kans
bestaat dat kandidaten zich ten koste van elkaar gaan profileren. 62
De leden van de VPU-fractie hebben sterk de indruk dat een versterking
van de band ertoe zal leiden dat kiezers niet instemmen met de
60 Kamerstukken II 2005/06, 30 418, nr.4 (Verslag), p. 4. 61 Kamerstukken II 2003/04, 29 356, nr. 1, p. 11. 62 Advies over de verlaging van de voorkeurdrempel voor de verkiezing van de leden
van de Tweede Kamer, Kiesraad 21 september 2005, kenmerk nummer 2005-
0000233257, p. 6.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
51
inhoudelijke argumenten van een kandidaat. Uit het Nationaal Kiezers-
onderzoek is gebleken dat, bij het toekennen van een voorkeursstem, het
geslacht van een kandidaat belangrijker is dan de persoonlijke kwaliteit.63
De leden van de VPU-fractie zien niet in hoe dit voorstel de inhoudelijke
band zal versterken. Ziet de regering deze problematiek ook? Voor de
verkleining van de kloof tussen politiek en burger ziet de VPU veel meer
kansen in andere initiatieven, zoals een direct gekozen minister-president
en burgemeester of invoering van een bindend referendum. Is de regering
welwillend om deze initiatieven op te pakken?
Evenwichtige fracties. In de ogen van de leden van de VPU-fractie moet
een politieke partij zelf de grootste invloed hebben op de invulling van de
lijst. De fractie moet zelf de regie hebben. Zij kent de kwaliteiten van haar
leden het best en is daarmee in staat om een evenwichtige lijstvolgorde
vast te stellen. Hoewel de regering aangeeft dat zij van mening is dat deze
functie blijft behouden, zetten de leden van de VPU-fractie daar grote
vraagtekens bij. Straks verdwijnen alle partijspecialisten. Deelt de
regering de mening van de leden van de VPU-fractie dat het gevaar van
onevenwichtige fracties op de loer ligt?
Een voorkeurdrempel van 12,5%: enkele berekeningen. De regering wil
de voorkeurdrempel verlagen om de kloof tussen kiezer en gekozene te
verkleinen. De leden van de VPU-fractie vragen zich af of de regering ook
het probleem onderkent dat het huidige wetsvoorstel tegenstrijdig is op
meerdere punten. Eventuele kloofverkleinende effecten van een lagere
voorkeurdrempel worden immers teniet gedaan door het verhogen van de
kiesdrempel. De VPU-fractie vraagt zich af of de regering deze tegen-
strijdigheid ziet en vraagt de regering om de logica hierachter toe te
lichten.
Verlaging maar geen afschaffing. Door te stellen dat er slechts sprake is
van een verlaging en niet van een afschaffing doet de regering voorkomen
alsof de nadelige gevolgen wel meevallen. Dit is niet het geval. Zoals de
leden van de VPU-fractie hiervoor reeds hebben betoogd, zijn er wel
degelijk nadelige effecten bij een verlaging van de voorkeurdrempel.
Ook het precieze percentage van het voorstel roept vragen op. Waar ligt
volgens de regering dan de grens tussen toelaatbare en ontoelaatbare
gevolgen? Het percentage van 12,5% lijkt dan ook volledig uit de lucht
gegrepen. Het is, in de ogen van de leden van de VPU-fractie, te simpel
om te stellen dat de voorkeurdrempel telkens is gehalveerd, en dat dit dus
nu ook zo moet zijn. Hopelijk kan de regering bij de Kamer terugkomen
met een beter argument.
63 G.A. Irwin, J.J.M. van Holsteyn & J.M. den Ridder, Nationaal Kiezersonderzoek
(NKO) 2002-2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
52
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal hebben met
belangstelling en kritische blik kennis genomen van het voorstel tot
wijziging van de Kieswet dat tot doel heeft de voorkeursdrempel voor de
verkiezing van leden van de Tweede Kamer vast te stellen op 12,5% van
de kiesdeler. Hoewel de leden het doel, namelijk versterking van de
vertrouwensband tussen kiezer en volksvertegenwoordiger, van harte
onderstrepen vragen zij zich af of de verlaging van de voorkeursdrempel
wel de juiste weg is. Naar de mening van de leden van de ACS-fractie lijkt
het wetsvoorstel in beginsel te duiden op een marginale wijziging, maar
het gaat hier om een substantiële verandering van het kiesstelsel. Het
huidige kiesstelsel is primair een lijstenstelsel, hetgeen een grote rol
toekent aan de politieke partijen. Met de invoering van dit voorstel bestaat
de kans dat de overstap wordt gemaakt naar een persoonlijk stelsel en
partijen de regie over de samenstelling van de fractie kwijtraken. Partijen
hebben intern de beste positie om een evenwichtige lijst samen te stellen
waarbij rekening wordt gehouden met een spreiding van mannen en
vrouwen, het vasthouden van ervaring, de regionale vertegenwoordiging
en het behouden van specifieke kennis. Door een groter belang aan de
voorkeursstemmen toe te kennen bestaat de kans dat specialistische leden
met veel expertise met een marginale achterban niet in de Kamer komen.
Dit heeft een negatieve invloed op de medewetgevende functie van de
Kamer. De verlaging van de voorkeursdrempel heeft tot doel om de
vertrouwensband tussen kiezer en volksvertegenwoordiger te vergroten.
Ter illustratie, in 1997 werd de voorkeursdrempel van 50% naar 25%
verlaagd en deze verlaging heeft niet tot versterking van die band geleid64.
Een verklaring hiervoor kan zijn dat een meerderheid van de kiezers niet
weet hoe zij een voorkeursstem kunnen uitbrengen of bang zijn dat die
stem verloren zal gaan waardoor er sinds 1997 nauwelijks leden op basis
van voorkeursstemmen de Kamer in zijn gegaan.65 Met de verlaging van
de voorkeursdrempel krijgt de relatief kleine groep voorkeursstemmers
meer invloed ten opzichte van de meerderheid die het eens is met de
lijstvolgorde.66 In de Memorie van Toelichting67 wordt gesuggereerd dat
wanneer aan de kiezers bekend wordt dat de mogelijkheid om de samen-
stelling van de Tweede Kamer qua personen te beïnvloeden groter is
geworden, dit het effect zal hebben dat er meer voorkeursstemmen worden
uitgebracht. Momenteel wordt er door alle leden van een politieke partij
campagne gevoerd. Wanneer de leden van de ACS-fractie campagne
voeren, doen zij dat met een politieke boodschap waarvoor samen is
gekozen vanuit een gezamenlijke politieke overtuiging. Samen vragen ze
64 State of democracy in Europe, Doc. 11203, 26 maart 2007, par. 38. 65 Stukken II, 2003/04, 29 356, nr 1 66 Idem 67 Stukken II 2005/06, 30 418, nr 3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
53
de kiezers die politieke overtuiging te steunen, niet de persoon zelf. De
verlaging van de voorkeursdrempel zou tot gevolg kunnen hebben dat
meer leden een persoonlijke campagne voor zichzelf gaan voeren en er
competitie binnen de partij ontstaat. Met een lagere voorkeursdrempel
wordt het haalbaarder om ook daadwerkelijk op basis van voorkeurs-
stemmen in de kamer gekozen te worden. Dit zou tot effect kunnen
hebben dat de leden gunsten gaan beloven aan kiezers voor hun voor-
keursstem. Ook de kiesraad gaat ervanuit dat een verlaging van de voor-
keursdrempel tot gevolg zal hebben dat de persoonlijke profilering
toeneemt en het politieke handwerk zal afnemen. De verlaging van de
voorkeursdrempel heeft als doel dat er meer voorkeursstemmen zullen
worden uitgebracht. Terwijl de regering ervan uitgaat dat dit niet gepaard
zal gaan met een toename van regionalisme en cliëntelisme betwijfelen de
leden van de ACS-fractie dit ten zeerste. Een voorkeursstem wordt uit-
gebracht op een kandidaat die zich heeft geprofileerd op een manier of
over een onderwerp dat de kiezer aanstaat. Daarnaast bestaat de kans dat
kandidaten niet gekozen worden op grondslag van hun expertise maar op
bijvoorbeeld uiterlijke of etnische kenmerken of het belang van single-
issues. Tot slot bestaat het risico dat de zogenaamde lijstduwers, die laag
op de lijst staan om de partij stemmen te bezorgen maar zonder daad-
werkelijk zelf de Kamer in te willen, sneller worden gekozen op basis van
voorkeursstemmen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
De voorgestelde wijziging van de procedure voor de ontbinding van de
kamer kan in de ogen van de fractie van de Leidse Conservatief
Liberalen een positieve verandering betekenen.
De LCL-fractie zet wel vraagtekens bij de formulering van artikel 1 van
het wetsvoorstel. Artikel 1 spreekt van «een koninklijk besluit tot
ontbinding van de Tweede Kamer». Uit de formulering van het artikel
blijkt niet dat het wetsartikel slechts ziet op ontbindingsbesluiten ten
gevolge van een politieke impasse. Grondwettelijk verplichte ontbindings-
besluiten op grond van de artikelen 30 en 137 van de Grondwet
geschieden immers ook bij koninklijk besluit. Ziet artikel 1 van het
wetsvoorstel volgens de regering slechts op ontbindingsbesluiten ten
gevolge van een politieke impasse? Indien ontbinding op grond van artikel
30 of 137 van de Grondwet noodzakelijk wordt, moet alleen over het
moment van deze ontbinding nog worden besloten. Ontstaat met dit
wetsvoorstel volgens de regering nu ook een plicht om met de Tweede
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
54
Kamer over het moment van deze ontbinding te debatteren?
Met de norm uit artikel 1, eerste lid, van het wetsvoorstel worden
rauwelijkse, niet gemotiveerde, ontbindingen voorkomen. De LCL-fractie
verwacht dat dit voorstel een positieve invloed heeft op de stabiliteit van
de Nederlandse politiek, indien de regering uit meerdere politieke partijen
bestaat. Wanneer een meerderheidscoalitie uit slechts twee partijen
bestaat, lijkt de kans klein dat een nieuwe meerderheidscoalitie gevormd
kan worden zonder dat de twee machtsblokken beide daaraan meewerken.
De effectiviteit van artikel 1 van het wetsvoorstel kan betwijfeld worden
in het geval dat de regering uit twee partijen bestaat. De leden van de
LCL-fractie vragen de regering dan ook om nadere toelichting over de
uitwerking van deze wijziging van de procedure indien de regering uit
twee partijen bestaat.
De LCL-fractie is van mening dat het middel van tussentijdse
verkiezingen niet altijd het geschikte middel is om vastgelopen conflicten
op te lossen, omdat deze gewoonte de bewegingsvrijheid van de Kamer
beperkt. Als er een motie van wantrouwen is aangenomen kan de regering
nu immers zonder overleg de Kamer ontbinden. Daarmee is het aannemen
van zo’n motie een directe bedreiging voor de zittingsduur van de Kamer-
leden. Het wetsvoorstel stimuleert de regering de Kamer niet uit gewoonte
te ontbinden. Het debat in de Kamer, inclusief het aannemen van moties
van wantrouwen, kan na de voorgenomen wetswijziging in grotere
vrijheid worden gevoerd. Hieraan hecht de LCL-fractie veel waarde
vanuit haar conservatief liberale gedachtegoed, waarbinnen dualisme nog
altijd een groot goed is.
Met deze voorgenomen wetswijziging zijn tussentijdse verkiezingen niet
steeds nodig zodra politieke problemen de samenstelling van het kabinet
bedreigen. Wanneer tussentijdse verkiezingen kunnen worden voorkomen
kan dit bijdragen aan een groter vertrouwen in de politiek. Een kabinet
met politieke problemen krijgt de tijd om die problemen op te lossen of in
een andere samenstelling verder te regeren. Ook een nieuwe formatie-
procedure wordt mogelijk. Ziet de regering voor deze uitzonderlijke
formaties weer een rol voor de Koning weggelegd?
Het ontbindingsrecht is een autonoom recht van de regering. Blijkens de
memorie van toelichting kent de regering aan het meerderheidsstandpunt
van de Tweede Kamer geen doorslaggevende rol toe: de regering «is vrij
om na het debat alsnog tot ontbinding over te gaan.» De LCL-fractie
erkent het autonome recht van de regering om de Kamer te ontbinden. De
LCL-fractie hecht veel waarde aan het meerderheidsstandpunt van de
Tweede Kamer en is van mening dat de regering slechts om zeer
zwaarwegende redenen van dit standpunt zou mogen afwijken. Kan de
regering toezeggen alleen om zwaarwegende redenen af te zullen wijken
van het meerderheidsstandpunt van de Kamer over de wenselijkheid van
de Kamerontbinding? Maakt de regering hierin nog een onderscheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
55
tussen een regering die zelf terugtreedt en een regering die niet langer het
vertrouwen van de Kamer geniet?
De LCL-fractie deelt het standpunt van de regering dat de voorgestelde
procedurewijziging het niet nodig maakt om artikel 64 van de Grondwet te
wijzigen. Het autonome recht van de regering om de Kamer te ontbinden
wordt namelijk op geen enkele wijze beperkt of aangetast. De Grondwet
verzet zich niet tegen het regelen van deze materie via een formele wet.
De formele wetgever is op grond van artikel 81 van de Grondwet bevoegd
elke materie nader te regelen zolang dat maar niet in strijd is met hogere
regelingen, zoals de Grondwet.
De roep om politieke stabiliteit is ook buiten Nederland te horen. Dit
blijkt duidelijk uit de recent aangenomen Fixed-term Parliaments Act in
het Verenigd Koninkrijk. Deze wet bepaalt dat het parlement een vaste
zittingstermijn van vijf jaar heeft. Vervroegde verkiezingen zijn daarbij
slechts onder hoge uitzondering mogelijk. Het is de LCL-fractie opge-
vallen dat de regering niet in de memorie van toelichting naar de Fixed-
term Parliaments Act heeft verwezen. Heeft de regering een vergelijkbare
regeling voor Nederland overwogen en hoe staat de regering daartegen-
over? De LCL-fractie vraagt de regering voorts in hoeverre zij daarnaast
heeft gekeken naar ontwikkelingen op dit gebied zoals die spelen in
andere landen.
De Vrije Gereformeerden-fractie vraagt zich af hoe de wenselijkheid
van nieuwe verkiezingen bepaald wordt. Welke factoren spelen bij het
bepalen van ‘wenselijkheid’ een rol?
Verder heeft de VG-fractie enkele vragen over de inhoud en de gevolgen
van de beraadslaging tussen Tweede Kamer en regering. Op grond van
artikel 64, eerste lid, Grondwet heeft de regering het exclusieve recht de
Kamer te ontbinden. De uitkomst van de beraadslaging hoeft dus niet van
bepalende invloed te zijn op het besluit van de regering de Kamer te
ontbinden. Deelt de regering deze uitleg? Zo ja, wat is de waarde van de
uitkomst van de beraadslaging? Welke rol ziet de regering aan de Kamer
toebedeeld tijdens het onderzoek en de beraadslaging?
De leden van de Noordelijke Christen Democraten-fractie staan, zoals
gezegd, positief tegenover een onderzoek naar de wenselijkheid van de
ontbinding van de Tweede Kamer, dat genoemd wordt in het eerste artikel
van het wetsvoorstel. Het ontbindingsrecht van de regering is een auto-
noom recht dat ten doel heeft tegenwicht te bieden aan de sterke positie
van de Tweede Kamer na de invoering van de ministeriële verantwoorde-
lijkheid in 1848. De leden van de NCD-fractie menen dat de autonomie
van dit recht niet aan banden wordt gelegd door het eerste artikel van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
56
wetsvoorstel. De fractie heeft desalniettemin enkele bedenkingen bij de
voorgestelde codificatie. Zij vraagt zich af of het voorgestelde eerste
artikel wel past bij het autonome karakter van het ontbindingsrecht. Dit
karakter brengt met zich mee dat de invulling van het ontbindingsrecht
aan de regering overgelaten moet worden. Gezien de motivatie in de
Memorie van Toelichting, vragen de leden van de NCD-fractie zich af
waarom de regering het ontbindingsrecht de in het wetsvoorstel voor-
gestelde vorm zou willen geven, terwijl de politieke realiteit dat de facto
al doet; advies vragen aan fractievoorzitters is tegenwoordig gebruikelijk
indien er een aanvraag tot ontbinding van de regering ligt. Daarnaast heeft
de regering de bevoegdheid met de Tweede Kamer te overleggen, niet de
plicht. Om deze redenen vragen de leden van de NCD-fractie de regering
of de regeling in het eerste artikel niet overbodig is met het oog op de
politieke realiteit. Erkent de regering dat het reeds gebruikelijk is dat na
de val van een kabinet overleg gepleegd wordt tussen de regering en de
Tweede Kamer over de ontstane situatie? Kan de regering de noodzaak
van het wetsvoorstel nader toelichten? Leidt de voorgestelde codificatie
niet verstarring van de politiek, omdat er geen ruimte meer is voor een
makkelijke aanpassing wanneer dit door de politiek wenselijk wordt
geacht? Wat vindt de regering van de stelling dat de wetgever geen nadere
invulling behoort te geven aan het ontbindingsrecht, omdat dit middel een
formeel tegenwicht biedt voor de regering?
De leden van de NCD-fractie hebben enkele opmerkingen en vragen bij de
praktische uitvoering van het eerste artikel. De wenselijkheid van kamer-
ontbinding moet grondig en zorgvuldig onderzocht worden. Deelt de
regering deze mening? Zo ja, op welke wijze denkt de regering deze
waarborgen in het onderzoek te bewaken? In het verlengde hiervan rijst de
vraag wie verantwoordelijk is voor de feitelijke uitvoering van het
onderzoek. Ligt de verantwoordelijkheid voor het onderzoek bij de
demissionaire minister president?
Het tweede lid van het eerste artikel geeft aan dat in geval van spoed-
eisendheid van het onderzoek kan worden afgezien. De regering noemt als
voorbeeld van spoedeisendheid onomkeerbare situaties. De leden van de
NCD-fractie zijn tevreden met het bepaalde in lid 2, dat inhoudt dat kan
worden afgezien van het onderzoek in spoedeisende gevallen. Dit laat de
deur open voor een politieke afweging bij spoedeisendheid. Wel rijzen bij
de leden van de fractie nog enkele vragen. Wat verstaat de regering onder
onomkeerbare situaties? Aan welke mogelijke andere gevallen denkt de
regering bij spoedeisendheid?
De leden van de NCD-fractie merken op dat een onderzoek naar de
wenselijkheid van ontbinding van de Tweede Kamer achterwege kan
worden gelaten bij ontbinding, die volgt bij een grondwetswijziging of
een wetsvoorstel, zoals genoemd in artikel 30 Grondwet. Is de regering
met de leden van de NCD-fractie van mening dat er rekening gehouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
57
moet worden met de overbodigheid van onderzoek in dit geval?
De leden van de Progressieve Liberalen Rotterdam-fractie hebben met
interesse de toelichting op de artikelen gelezen. Deze leden zijn van
mening dat de artikelsgewijze toelichting in de MvT vooral van belang is
vanwege de opmerkingen die door de regering zijn gemaakt over het
onderzoek naar de wenselijkheid van vervroegde verkiezingen. Deze leden
wensen specifiek aandacht te besteden aan de toelichting op artikel 1.
Knelpunten. Centraal in het wetsvoorstel staat het verhogen van het
vertrouwen van de burger in de politiek. In het bijzonder beoogt het
wetsvoorstel politieke instabiliteit, veroorzaakt door frequente kabinets-
wisselingen in geval van kabinetscrises, in de toekomst een halt toe te
roepen. Met artikel 1 van het wetsvoorstel beoogt de regering ten aanzien
van het besluit tot Kamerontbinding, de algemene en ongeschreven
rechtsplicht tot motivering van besluiten te codificeren. De leden van de
PLR-fractie hebben om twee redenen problemen met het voorstel. Het
eerste probleem is de inperking van de autonome bevoegdheid van de
regering, zoals genoemd in de volgende alinea. Het tweede probleem is
het belang van de stem van de kiezer, dat in de daarop volgende alinea zal
worden behandeld.
Het eerste knelpunt betreft de inperking van de autonome bevoegdheid
van de regering. Artikel 64 van de Grondwet regelt de bevoegdheid van de
regering tot Kamerontbinding, maar bevat geen criteria of voorwaarden
voor het geval dat de regering overgaat tot Kamerontbinding. Benadrukt
dient te worden dat Kamerontbinding een autonome bevoegdheid van de
regering is.68 Deze autonome bevoegdheid is de tegenhanger van de motie
van wantrouwen.69 Het is van belang dit constitutioneel evenwicht tussen
de Kamer en de regering in het oog te houden.70 Kamerontbinding wordt
vooral gebruikt als er behoefte bestaat om via nieuwe verkiezingen en een
daarop volgende formatie een nieuwe start te maken, en dat de Kamer bij
de besluitvorming over ontbinding wordt betrokken. Een te grote rol voor
de Tweede Kamer in dergelijke ontbinding tast het zelfstandige recht van
de regering in de kern aan.71
68 P.P.T. Bovend’Eert en H.B.R.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement,
elfde druk, Kluwer, Deventer, 2010, p. 438. 69 Van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer
2006, p. 639-640. 70 P.P.T. Bovend’ Eert en H.R.B.M. Kummeling, Van Raalte’s Het Nederlandse
Parlement, Deventer: Kluwer 2000, p. 317. 71 Van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer
2006, p. 645; J.J. Vis, Nederlands Parlementsrecht, Monografie 4: de
Ontbinding van het parlement, Groningen: Wolters-Noordhoff 1987, p. 180;
P.P.T. Bovend’Eert en H.B.R.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
58
Het tweede knelpunt is dat de leden van de PLR-fractie van mening zijn
dat een kabinetscrisis betrekking heeft op belangrijke kwesties, die het
waard zijn om aan de kiezer voor te leggen. Deze leden hechten groot
belang aan de stem van de kiezer, zeker indien een bepaalde kwestie zorgt
voor een voortijdige val van een kabinet. Het voorstel van de regering, om
het ontbindingsrecht te gebruiken als een soort ‘ultimum remedium’ is
hiermee niet in overeenstemming.
Het uitgangspunt dat er in het parlementaire stelsel wordt samengewerkt
tussen regering en parlement,72 wil niet zeggen dat de kiezer tussentijds
niet gevraagd kan worden een mening te geven over de politieke ver-
houdingen. De uitoefening van het politieke ontbindingsrecht vormt een
oplossing in het geval de samenwerking tussen regering en parlement
stagneert.73
Overige aspecten. De leden van de PLR-fractie verzoeken de regering om
meer toelichting over het invoeren van artikel 1. Deze leden willen de
regering vragen waarom zij er voor kiezen om de ongeschreven plicht tot
het motiveren van besluiten met betrekking tot de ontbinding van de
Tweede Kamer te verankeren in de wet. Daarnaast zouden deze leden
graag een kanttekening willen plaatsen bij de tekst van artikel 1, met name
de term ‘spoedeisende gevallen’ zoals gebruikt wordt in het tweede lid.
Deze leden vragen de regering dan ook om nader te verklaren wat onder
‘spoedeisende gevallen’ valt of zal vallen. Verder zouden deze leden een
kanttekening bij het voorgestelde artikel 1, lid 1 willen plaatsen. De
regering heeft ervoor gekozen om geen termijn te stellen voor het
onderzoek voorafgaand aan de ontbinding. Deze leden zouden graag
toelichting van de regering ontvangen waarom zij geen termijn heeft
genoemd.
Ten slotte stellen de leden van de PLR-fractie vragen bij de plaatsing van
dit artikel in het gehele wetsvoorstel. Hoewel aan het begin van het
wetsvoorstel geplaatst, lijkt het artikel over ontbinding een aanhangsel
van het wetsvoorstel te zijn. Deze leden zouden de regering willen vragen
duidelijker aan te geven welke samenhang ze ziet tussen ontbinding
enerzijds en de invoering van de kiesdrempel en het verlagen van de
voorkeurdrempel anderzijds.
De leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij vernemen
graag van de regering wat de beweegredenen zijn geweest de nadere
elfde druk, Kluwer, Deventer, 2010, p. 438. 72 W. de Kwaadsteniet, Het recht van Kamerontbinding, Deventer: Kluwer 1968,
p. 189. 73 P.P.T. Bovend’ Eert en H.R.B.M. Kummeling, Van Raalte’s Het Nederlandse
Parlement, Deventer: Kluwer 2000, p. 317.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
59
motiveringsregels omtrent het ontbindingsrecht in dit wetsvoorstel op te
nemen. De andere twee onderwerpen zien immers op een wijziging van de
Kieswet.
Ten aanzien van de Memorie van Toelichting, voor zover deze betrekking
heeft op artikel 1 van het wetsvoorstel, zijn de leden van de SNV-fractie
van oordeel dat het een summiere toelichting betreft. Slechts bij de
artikelsgewijze toelichting geeft de regering een korte toelichting op het
voorstel. Anders dan bij de andere onderwerpen geregeld in dit wets-
voorstel, ontbreekt een brede historische en actueel maatschappelijke
uiteenzetting van het vraagstuk en de belangen die met het voorstel
samenhangen. De leden verzoeken de regering hierin alsnog te voorzien.
De leden vragen de regering voorts waarom zij er niet voor heeft gekozen
de nadere regels aangaande het ontbindingsrecht van de regering in de
Grondwet te regelen. Volgens de leden zou een regeling in de Grondwet
meer recht doen aan de inperking van het autonome en onomwonden recht
van de regering tot ontbinding. Verder vernemen de leden graag van de
regering hoe deze motiveringsplicht zich verhoudt tot hetgeen is bepaald
in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en de bevoegdheden
die de Koninkrijksregering op grond van voornoemd Statuut toekomen.
Geldt artikel 64 Grondwet ook op Rijksniveau? Indien sprake zou zijn van
een Koninkrijksaangelegenheid is immers een Rijkswetprocedure vereist.
De leden van de SNV-fractie vragen de regering om het effect dat artikel 1
van het wetsvoorstel beoogt te bewerkstelligen nader aan te geven. De
regering wordt daarbij verzocht ook in te gaan op de historische en
huidige praktijk van het gebruik van het ontbindingsrecht. Voorts vragen
de leden de regering aan te geven waarom slechts voor codificatie van een
plicht tot motivering is gekozen en niet voor een instemmingsrecht van de
Tweede Kamer.
In staatsrechtelijke literatuur wordt gesteld dat indien men er van uitgaat
dat zonder een Kamermeerderheid het ontbindingsrecht niet mag worden
toegepast, dit afbreuk doet aan de constitutionele verhoudingen tussen
regering en parlement. Beide organen nemen immers een zelfstandig en
gelijkwaardige positie in.74 De leden van de SNV-fractie vragen zich af
hoe de regering aankijkt tegen een eventuele verschuiving in de even-
wichtsrelatie tussen regering en parlement, die het gevolg zou kunnen zijn
van de invoering van de motiveringsplicht omtrent de Kamerontbinding.
Ten aanzien van het bepaalde in het tweede lid vernemen de leden van de
SNV-fractie graag welke noodzaak de regering ziet in het creëren van de
mogelijkheid tot spoedontbinding. Kan de regering aangeven welke
gevallen zij onder spoedeisende situaties verstaat? De leden van de SNV-
fractie vragen de regering enkele voorbeelden te noemen van omstandig-
74 P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse Parlement,
Deventer: Kluwer 2010, p. 428-429.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
60
heden waarin sprake is van dringende redenen en derhalve niet kan
worden gewacht tot na beraadslaging. De leden merken op dat de regering
enerzijds een nadere motiveringsplicht voor de regering wil invoeren.
Anderzijds acht de regering het ook noodzakelijk de mogelijkheid van een
spoedontbinding te creëren. De leden van deze fractie vragen de regering
nader aan te geven hoe zij de verhouding ziet tussen deze twee belangen.
De leden van de SNV-fractie lezen in de Memorie van Toelichting dat de
mogelijkheid van het vormen van een nieuwe regering zonder
verkiezingen – dus op basis van dezelfde verkiezingsuitslag als waarop de
vorige regering is gevormd – door de regering als voordeel van de
onderzoeksplicht en de beraadslaging met de Kamer wordt gezien. De
leden van deze fractie verzoeken de regering aan te geven hoe zij dit ziet
in verhouding tot de Conventie van 1966 en de eventueel daaruit voort-
vloeiende gevolgen. Zijn vanuit democratisch oogpunt nieuwe
verkiezingen al dan niet wenselijk, mede gelet op het vertrouwen van de
burger in de politiek?
Tenslotte vragen deze leden aan de regering waarom zij enkel het voorstel
heeft gedaan de nadere motiveringsplicht voor de regering in te voeren bij
ontbinding van de Tweede Kamer. De regering wordt tevens verzocht aan
te geven waarom zij dit bij ontbinding van de Eerste Kamer niet nodig of
niet wenselijk acht. Hierbij verwijzen de leden tevens naar hetgeen zij
hebben vermeld in dit verslag ten aanzien van de voorgestelde wijziging
van de kiesdrempel en de daaruit eventueel voortvloeiende gevolgen voor
de positie van de Eerste Kamer.
Tevens vernemen de leden van de SNV-fractie graag van de regering hoe
zij de uitvoering en de verzekering van de nadere motiveringsplicht en de
daarmee verband houdende beraadslaging voor zich ziet. Indien met het
voorstel geen instemmingsrecht van de Tweede Kamer wordt bedoeld,
maar louter een onderzoeksplicht met een daaraan gekoppelde beraad-
slaging in de Tweede Kamer, vragen de leden van de SNV-fractie of, en
zo ja welke, sancties en/of pressiemiddelen wenselijk zijn om daad-
werkelijke uitvoering te bewerkstelligen.
De leden van de fractie Amsterdam Christelijk Sociaal kunnen zich met
het voorgestelde artikel 1 verenigen. Daaraan willen de leden van ACS-
fractie nog toevoegen dat zij van mening zijn, dat deze regeling niet af
doet aan het democratisch ideaal van onze rechtsstaat. De democratisch
vastgestelde periode waarin een regering haar opdracht kan voltooien
blijft in het onderhavige voorstel van kracht. Als de regering in overleg
met de kamer besluit in een andere politieke samenstelling van de regering
de periode af te maken, doet dit niet af aan de democratische legitimatie
die de stemmers hebben gegeven aan de leden van de Tweede Kamer,
immers betreft het nog steeds een democratische meerderheid, zij het in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
61
een andere samenstelling. Met de invoering van deze bepaling krijgt de
regering een belangrijk leidraad in handen om deze doelstelling te
realiseren en de democratie in haar optima forma te laten functioneren.
Artikel 2
Onderdeel A
De gedachte die in artikel 1 verwoord is, is in overeenstemming met de
visie van de Vrije Gereformeerden-fractie. De VG-fractie heeft
bezwaren tegen artikel 2 van het wetsvoorstel. De fractie erkent de door
de regering geschetste problemen, maar staat niet onverdeeld positief
tegenover de in het wetsvoorstel aangedragen oplossingen. De VG is er
niet van overtuigd dat het beoogde doel, de vorming van stabiele meerder-
heidscoalities, door de voorgestelde wijzigingen wordt behaald. Ook
vreest de VG-fractie dat kleine, stabiele partijen, ten onrechte, door dit
voorstel geslachtofferd worden. De al eerder ingevoerde verlaging van de
voorkeurdrempel blijkt geen effect te hebben gehad. De VG-fractie ziet
niet in dat een nieuwe verlaging dit wel zal hebben. Concluderend wijst de
VG-fractie de regering erop dat de combinatie van de verhoging van de
kiesdrempel en de verlaging van de voorkeurdrempel tegenstrijdig uit-
werkt waardoor de effectiviteit van het wetsvoorstel wordt ondermijnd.
De leden van de VG-fractie verzoeken de regering in te gaan op het door
haar geleverde commentaar en de door haar gestelde vragen.
De leden van de Vrijheidspartij Utrecht-fractie vragen de regering
waarom in de artikelen de consistentie is losgelaten tussen de Tweede
Kamer en Provinciale Staten als het gaat om onderdelen A, D en F. Kan
de regering aangeven waarom deze afwijking van het ‘parallelle stelsel’
van de Kieswet gecreëerd wordt?
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal verwijzen in
deze door naar de inhoudelijke kritiek die zij geeft in onderdeel B, waar
deze op een overkoepelende wijze wordt gegeven op het voorstel. De
leden van de fractie kijken op dezelfde wijze naar zowel de regeling
betreffende de provinciale staten als wel die van de Tweede kamer.
Onderdeel B
De leden van de Noordelijke Christen Democraten-fractie vragen zich
af of de mogelijkheid bestaat dat partijen door het aangaan van een
lijstencombinatie op grond van artikel I10 van de Kieswet de kiesdrempel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
62
kunnen omzeilen. Een dergelijke lijstencombinatie wordt immers
beschouwd als één lijst bij de verdeling van zetels. Graag zouden de
fractieleden van de regering willen weten of de regering van mening is dat
de Kieswet deze mogelijkheid biedt. Als de regering van mening is dat
deze mogelijkheid zich kan voordoen, vraagt de fractie zich af wat haar
oordeel hierover is. Zou een dergelijke lijstverbinding niet mogelijkerwijs
het doel van het wetsvoorstel in gevaar brengen? Immers, kleine partijen
zouden dan mogelijkerwijs wel zetels behalen die ze zonder het aangaan
van die lijstencombinatie niet zouden halen, waardoor de versnippering
zou blijven voortbestaan.
De leden van de NCD-fractie wijzen op het feit dat artikel Y2 van de
Kieswet bepaalt dat de verkiezing van de leden van het Europees Parle-
ment overeenkomstig de bepalingen inzake de verkiezing van de leden van
de Tweede Kamer plaatsvindt. De leden van de NCD-fractie concluderen
hieruit dat de toevoeging van het tweede lid in artikel P6 Kieswet, zoals
voorgesteld door de regering, ten gevolge heeft dat ook een kiesdrempel
van 5% voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement
wordt ingevoerd. Heeft de regering de intentie om ook een kiesdrempel in
te voeren bij de verkiezing van de leden van het Europees Parlement? Zo
ja, wat zijn hiervoor de beweegredenen? Zo nee, is de regering voor-
nemens artikel Y2 van de Kieswet aan te passen, zodat dit probleem zich
niet zal voordoen?
De leden van de NCD-fractie zouden verder graag van de regering
vernemen waarom er bij de invulling van zowel de kies- als de voorkeurs-
drempel niet gekozen is voor een wijziging op gemeentelijk en provinciaal
niveau, en bij de voorkeursdrempel niet op Europees niveau. Op Euro-
pees, provinciaal en gemeentelijk niveau zal de situatie kunnen ontstaan
dat partijen die in de Tweede Kamer de kiesdrempel niet hebben gehaald,
deze mogelijkerwijs wel op decentraal en Europees niveau kunnen halen.
Is de regering het met de leden eens dat het overzichtelijker is voor de
kiezer wanneer het kiesstelsel niet te grote verschillen vertoont in de
verschillende lagen van de overheid?
De leden van de fractie van de Sociaal Nijmeegse Volkspartij hebben
geconstateerd dat het wetsvoorstel niet voorziet in een volledige integratie
van een kiesdrempel van 5% voor de verkiezing van de leden van de
Tweede Kamer in de Kieswet. De leden doelen hiermee op de vaststelling
van het stemcijfer ingevolge artikel P5 van de Kieswet. Indien in dit
artikel niet wordt voorzien in het verdisconteren van de kiesdrempel zou
de kiesdeler onjuist worden vastgesteld. Dat kan resulteren in een situatie
waarin verschillende zetels op grond van artikel P6 Kieswet niet worden
toegewezen, met als gevolg dat ten onrechte een te groot aantal restzetels
moet worden verdeeld. Indien de regering geen Nota van wijziging ten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
63
aanzien hiervan indient, zullen de leden van de SNV-fractie een amende-
ment hieromtrent voorbereiden.
Voorts is het de leden van de SNV-fractie opgevallen, dat bij de wijziging
van artikel W1 Kieswet het vijfde lid (nieuw) van artikel W1 wordt
gewijzigd, in die zin dat de woorden ‘niet 25% van de kiesdeler, maar’
komen te vervallen. Dezelfde woorden zijn evenmin opgenomen in de
redactie van het nieuwe artikel P15, derde lid, Kieswet. De leden zouden
graag van de regering vernemen of met deze wijzigingen rechtsgevolgen
zijn beoogd.
De leden van de fractie van de Vrijheidspartij Utrecht vragen zich af
waarom ook bij de kiesdrempel (onderdeel B) een verschil wordt ge-
creëerd tussen de Tweede Kamer en Provinciale Staten. Hierbij herhalen
de leden van de VPU-fractie het standpunt dat de regering er aan voorbij
is gegaan wat de gevolgen van het wetsvoorstel zouden zijn voor de Eerste
Kamer en Provinciale Staten.
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal zien dit
artikel als een achteruitgang van ons kiesstelsel. Veel nieuwe partijen
hebben tijdens de eerste keer dat zij meedoen aan de verkiezingen een
probleem om de kiesdrempel van 5% (thans 8 zetels) te halen. Indien de
hogere drempel de afgelopen jaren van toepassing was geweest hadden
onder meer D66 (ROTTERDAM), SP (NIJMEGEN) en GroenLinks
(MAASTRICHT) allen meermaals de drempel niet gehaald, waaronder bij
de eerste verkiezingsdeelname. In hoeverre is de regering van mening dat
het ontbreken van voornoemde diversiteit een groot gemis is betreffende
de vertegenwoordiging in de Kamer? De leden van de ACS-fractie willen
ook wijzen op de overweging van het Bundesverfassungsgericht in zijn
oordeel van 9 september 2011 waarin zij een kiesdrempel van 5% bij de
Europese verkiezingen in strijd met de Duitse grondwet achtten.75 Deelt
de regering met de leden van de ACS-fractie dat deze waarden van de
gelijkwaardigheid van de uitgebrachte stemmen en het beginsel van de
kansengelijkheid van politieke partijen niet alleen onze Duitse buren
toekomen, maar ook de Nederlandse burger?76 Voorts merken de leden
van de fractie op dat zij de geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit
van de regeling betwijfelen. Zijn er niet effectievere en minder vergaande
mogelijkheden om het uiteindelijke doel van stabiliteit te bereiken? De
leden van de fractie zien eventueel een mogelijkheid in de constructieve
75 Bundesverfassungsgericht 9 September 2011, press release no. 55/2011 76 C.W. Van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer:
Kluwer 2006, p. 302
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
64
motie van wantrouwen zoals in Duitsland en België. Graag zouden zij
van de regering een reactie ontvangen of dit instrument een mogelijke
stabiliteitsfactor kan zijn in ons politieke landschap. Tot slot een illu-
stratie van de positieve kanten van kleine partijen waar een constructieve
motie van wantrouwen op zijn plaats kan zijn. Het Catshuisoverleg onder
Rutte I laat zien dat een coalitie van grote partijen geen garantie is voor
succesvolle besluitvorming. Uit het lente akkoord is gebleken dat waar
grote partijen er niet uitkomen een meerderheid gevonden kan worden
onder de kleinere partijen waardoor er toch daadkrachtige besluiten
kunnen worden genomen.
Onderdeel C
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal vragen zich
af waarom de regering een oneerlijke machtsverdeling bewerkstelligt met
dit artikel, terwijl juist de kernwaarden van onze maatschappij die van
gelijkheid en evenredigheid zijn. Restzetels zijn er om de laatste stemmen
evenredig te verdelen over alle partijen. De leden van de ACS-fractie zien
hier geen verschil tussen de kleine en grote partijen. Ook kleine partijen
moeten in aanmerking kunnen komen voor restzetels. Hiermee is het
mogelijk dat kleine partijen de eventuele kiesdrempel wel halen. De leden
van de ACS-fractie willen antwoord op de vraag waarom de regering deze
haast discriminatoire benadering van kleine partijen nodig acht bij de
restzetelverdeling. De leden van de ACS-fractie staan voor een evenredige
vertegenwoordiging en een gelijke behandeling en achten dit artikel
regelrecht ingaan tegen de normen en waarden die het Christelijk Sociaal
gedachtegoed vertegenwoordigd.
Onderdeel D
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal verzoeken
duidelijkheid te geven omtrent het gekozen percentage voorkeursdrempel
van 12,5%. De Kiesraad heeft zich kritisch geuit over keuze van voor-
noemd percentage.77 Ook willen de leden van ACS graag weten waarom
de regering de kans nu groter acht dat een verlaging van de kiesdrempel
nu wel het gewenste effect zal hebben terwijl bij de verlaging van 1997
deze verwachting ook niet is uitgekomen? Het instellen van een voor-
keursdrempel gaat gepaard met een tweeledig effect. Aan de ene kant
bestaat de mogelijkheid dat een kandidaat-Tweede Kamer lid, zich meer
gaat profileren en er binnen een partij competitie ontstaat. Aan de andere
77 Kiesraad (2005), Advies over de verlaging van de voorkeurdrempel voor de
verkiezing van de leden van de tweede kamer (2005-0000233257), 21 september
2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
65
kant zijn er tot op heden geen harde bewijzen dat ook de kiezer zijn voor-
keur meer gaat uitspreken78. Met een drempel van 12,5% zou er in het
verkiezingsjaar van 2003 slechts één Kamerlid meer de Kamer ingaan dan
bij een voorkeursdrempel van 25%.79 Voor de kiezers verandert er in het
stemhokje niet veel, hij is onwetend dat zijn stem meer gewicht heeft
gekregen80. De leden van de ACS-fractie vragen de regering waarom zij
niet voornemens zijn het voorstel van de Kiesraad te volgen en een voor-
keursstem in te voeren. De leden van de ACS-fractie achten deze manier
van stemmen duidelijker voor de kiezer. Op deze wijze is het de kiezer
duidelijk dat zijn stem naar of de partij gaat of een kandidaat. Bovendien
werden in het voorstel voor een nieuw kiesstelsel van november 200381
nog bezwaren geuit tegen de verlaging van een voorkeursdrempel. De
leden van de ACS-fractie vragen zich af waarom de regering met onder-
liggend voorstel van wet alsnog voorstelt om de voorkeursdrempel te
verlagen, afgezien van het herstel van vertrouwen? Is de regering van
mening dat een met voorkeursstemmen gekozen Kamerlid meer druk voelt
om zich in de Kamer te profileren om te bewijzen dat hij de voorkeurs-
stemmen waard is? Is de regering tevens van mening dat wanneer het
Kamerlid niet in staat blijkt aan de persoonlijke wensen van de kiezer te
voldoen dit het vertrouwen in de politiek nog aantast? Zoals gezegd
onderschrijven de leden van de ACS-fractie de noodzaak om het ver-
trouwen van de burger in de politiek te herstellen, desalniettemin twijfelen
de leden eraan of een verlaging van de voorkeursdrempel hieraan bij-
draagt en de balans niet in negatieve zin doorslaat. Deelt de regering deze
twijfel?
Onderdeel E
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal kan zich niet
verenigen met onderhavig voorstel, waarbij zij terugverwijst naar het met
redenen omkleed algemeen deel en onderdeel D. Ten overvloede merkt zij
op dat zij de in deze problematiek gekozen wijze niet de juiste acht en
daarbij de fundering mist voor het gekozen percentage van 12,5%.
Onderdeel F
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal achten deze
regel een noodzakelijk kwaad indien een verlaging van de voorkeurs-
78 Idem 79 Idem, zie bijlage(n). 80 Stukken II 2003/04, 29 356, nr. 1. 81 Idem
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 41 012, nr. 4
66
drempel doorgang vind. Om eerder genoemde redenen hopen de leden van
de ACS-fractie dat dit niet zal plaatsvinden. Indien dit onverhoopt toch
gebeurt worden door de leden van de ACS-fractie geen bezwaren tegen dit
artikel geuit.
Onderdeel G
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal hebben geen
bezwaar tegen deze regel, anders dan de inhoudelijke kritiek eerder
genoemd bij het algemeen deel en de onderdelen D, E en F.
Onderdeel H
De leden van de fractie van Amsterdam Christelijk Sociaal hebben geen
bezwaar tegen deze regel, anders dan de inhoudelijke kritiek eerder
genoemd bij het algemeen deel en de onderdelen D, E en F.
Recommended