View
221
Download
2
Category
Preview:
Citation preview
TITEL
Subtitel
Vlaamse overheid | Beleidsdomein Landbouw en Visserij
studiestudie
Tite
l | Su
btite
l
Subtitel
Vlaamse overheid | Beleidsdomein Landbouw en Visserij
Tite
l | Su
btite
l
TITEL
Subtitel
studiestudie
Tite
l
VLAAMSE BEDRIJFSECONOMISCHE STANDAARDWAARDEN VARKENSHOUDERIJ 2013
Varkenshouderij
Vlaamse overheid | Beleidsdomein Landbouw en Visserij
VLAAMSE BEDRIJFSECONOMISCHE STANDAARDWAARDEN
VARKENSHOUDERIJ 2013
1
2
INHOUD
INLEIDING ................................................................................................................................................. 1
1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 2
1.1 Financiering ......................................................................................................................... 2
1.2 Privébestedingen .................................................................................................................. 2
1.3 Belastingen .......................................................................................................................... 2
1.4 Mestproductie ..................................................................................................................... 11
1.5 Mestafzet en mestverwerking ............................................................................................... 11
1.6 Arbeidskosten..................................................................................................................... 12
1.7 Water ................................................................................................................................ 13
1.8 Algemene kosten ................................................................................................................ 14
1.9 VLIF-steun ......................................................................................................................... 17
2 BEDRIJFSTAK ZEUGENHOUDERIJ .................................................................................................... 18
2.1 Standaardwaarden .............................................................................................................. 18
2.2 Opbrengsten zeugenhouderij ................................................................................................ 19
2.3 Toegerekende kosten zeugenhouderij .................................................................................... 19
2.4 Saldo ................................................................................................................................ 22
3 BEDRIJFSTAK VLEESVARKENS ........................................................................................................ 23
3.1 Standaardwaarden .............................................................................................................. 23
3.2 Opbrengsten vleesvarkenshouderij ........................................................................................ 24
3.3 Toegerekende kosten vleesvarkenshouderij ............................................................................ 24
3.4 Saldo ................................................................................................................................ 26
4 GESLOTEN BEDRIJVEN .................................................................................................................. 28
5 NIET-TOEGEREKENDE KOSTEN ....................................................................................................... 28
5.1 Nieuwbouw varkensstallen ................................................................................................... 28
5.2 Ombouw bestaande zeugenstal naar groepshuisvesting ........................................................... 31
5.3 Bezettingsgraad stal ............................................................................................................ 38
5.4 Provisie onderhoud gebouwen .............................................................................................. 38
5.5 Behoefte aan beschikbaar bedrijfskapitaal .............................................................................. 38
5.6 Emissierechten ................................................................................................................... 39
5.7 Arbeidsduur ....................................................................................................................... 39
FIGURENLIJST .......................................................................................................................................... 41
TABELLENLIJST ........................................................................................................................................ 41
BRONNENLIJST ........................................................................................................................................ 42
1
INLEIDING
In het kader van de dialoogdagen varkenshouderij kwam de nood naar boven om over objectieve Vlaamse
gegevens te beschikken om investeringen en rentabiliteit binnen de varkenssector te evalueren. Als
uitgangspunt voor dit document werd de Nederlandse publicatie KWIN-V gehanteerd. Deze publicatie reikt
betrouwbare en actuele gegevens aan voor het opstellen van berekeningen, bedrijfsevaluaties en begrotingen.
Voor Vlaanderen is in 2011 het rapport Vlaamse bedrijfseconomische standaardwaarden Varkenshouderij voor
de eerste keer opgemaakt. De doelstelling van het rapport is om gemiddelde standaardwaarden voor de
varkenshouderij aan te reiken gebaseerd op de 5-jaarlijkse gemiddelden van de meest recent beschikbare
boekhoudgegevens. De cijfers kunnen als gemiddelde waarde gehanteerd worden, wanneer er geen andere
cijfers voorhanden zijn. Het is dus niet zozeer de bedoeling om deze cijfers als streefwaarden te hanteren.
Dit nieuw rapport noteert de gemiddelde waarden voor de periode 2007-2011 en is gebaseerd op 5-jaarlijkse
gemiddelden van de meest recent beschikbare boekhoudgegevens. Hiervoor werden verschillende
boekhoudgegevens, aanwezig bij de leden van de stuurgroep, met elkaar vergeleken. Op basis van die cijfers
werd een aanvaarde standaardwaarde gekozen door de stuurgroep. Voor de berekening van de economische
kengetallen wordt er gerekend met een gemiddelde van de jaren 2007-2008-2009-2010-2011. Opdat een
technische verbetering merkbaar zou zijn, is voor de technische kengetallen gewerkt met de gegevens voor
2011.
Dit document is bewust beperkt tot de traditionele varkenshouderij. Zo komen biologische varkenshouderij,
hoeveslagerij met thuisverwerking, en andere vormen van verbreding in dit document niet ter sprake. De
voorgestelde standaardwaarden zijn opgesteld op basis van gangbare bedrijven en gangbare marktprijzen.
De stuurgroepleden onder wiens toezicht en met wiens inbreng en goedkeuring dit document tot stand kwam
zijn Yvan Dejaegher, Frank Decadt en Karen Kerckhofs (BEMEFA), Stefaan Lambrechts (Danis), Dirk Van
Thielen (AVEVE), Riccy Focke (Boeren op een kruispunt), Paul Cerpentier (ABS), Herman Vets (Boerenbond),
Luc Martens (PVL Bocholt), Dirk Coucke (DLV), Jacky Swennen (SBB), Johan Achten (LIBA), Gert Bogaerts
(CCAB), Wim Vranken en Jozef Delaporte (Landbouwkrediet), Jan Leyten, Patrick Schelfhout, Daniël Cromphout
en Joris Michiels (KBC), Jan Dekeyzer (BNP Paribas Fortis), Ludwig Lauwers, Jef Van Meensel en Sam Millet
(ILVO) en Norbert Vettenburg, Joeri Deuninck en Goedele Vrints (Departement Landbouw en Visserij). We
wensen de stuurgroepleden uitdrukkelijk te bedanken voor hun bijdrage tot deze tekst met standaardwaarden
voor de Vlaamse varkenshouderij.
Dit document kwam tot stand onder de redactie van de Vlaamse overheid. De standaardwaarden zijn geen
standaardwaarden van de Vlaamse overheid, maar zijn door de volledige stuurgroep opgesteld.
2
1. ALGEMEEN
1.1 Financiering
De afgelopen 5 jaar was de rentestand voor leningen op 20 jaar 5%. Echter, de betaalde rente zal vooral
afhankelijk zijn van actuele tarieven, financieringsvorm, looptijd en beschikbare zekerheden.
1.2 Privébestedingen
Het gemiddeld huishouden in Vlaanderen telt 2,63 leden. De gezinnen die deelnamen aan de
huishoudbudgetenquête van de FOD Economie telden gemiddeld 2,40 personen.
Tabel 1: huishoudbudget voor privébestedingen volgens gezinsgrootte
Uitgave Gem.
budget 1 pers. 2 pers. 3 pers. 4 pers. 5 pers.
6 pers.
en
meer
Voeding, dranken en tabak 5 423 2 832 5 543 6 030 7 694 8 737 11 154
Kleding en schoeisel 1 710 762 1 433 1 997 2 887 3 738 4 522
Woonadres of tweede woonst +
verwarming
9 029 7 205 8 583 9 861 11 090 12 308 13 612
verwarming, verlichting, water 2 202 1 766 2 121 2 495 2 626 2 943 2 643
Meubelen en huishoudtoestellen 2 473 1 336 2 506 2 262 3 847 4 687 4 643
Gezondheid 1 650 1 083 1 665 1 702 2 353 2 216 2 672
Vervoer en communicatie 5 720 3 790 4 893 8 272 7 102 8 025 11 971
Cultuur, ontspanning, onderwijs 2 846 1 561 2 335 3 052 4 919 6 024 6 110
Andere goederen en diensten 7 054 4 245 7 463 7 488 9 466 10 225 11 429
Totaal 35906 22814 34419 40663 49358 55958 66112
Bron: FOD Economie, ADSEI, huishoudbudgetonderzoek 2010
1.3 Belastingen
Personenbelasting
De inkomensbelasting wordt ruwweg berekend op basis van het belastbaar inkomen, waarvan belastingvrije
sommen afgetrokken worden, afhankelijk van het belastbaar inkomen en de gezinssamenstelling. Op het
resterende bedrag wordt dan het progressieve belastingtarief toegepast.
Onderstaande tabellen zijn van toepassing op aanslagjaar 2013 (inkomsten 2012).
3
Tabel 2: berekening van de personenbelasting: belastingvrije sommen
Belastingvrije som belastingplichtigen
Indien belastbaar inkomen < € 25 270,00 € 7 070,00
Indien belastbaar inkomen > € 25 270,00 € 6 800,00
Bijkomende belastingvrije som voor kinderen
Voor 1 kind € 1 440,00
Voor 2 kinderen € 3 720,00
Voor 3 kinderen € 8 330,00
Voor 4 kinderen € 13 480,00
Per kind na het 4de kind € 5 150,00
Tabel 3: berekening van de personenbelasting: progressief tarief
Schijf Tarief Op de schijf Cumulatief
Van Tot
- € 8 350,00 25% € 2 087,50 € 2 087,50
€ 8 350,00 € 11 890,00 30% € 1 062,00 € 3 149,50
€ 11 890,00 € 19 810,00 40% € 3 168,00 € 6 317,50
€ 19 810,00 € 36 300,00 45% € 7 420,50 € 13 738,00
36 300,01 50%
Ter illustratie een rekenvoorbeeld voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen, met een belastbaar
inkomen van € 24 000 (€ 2 000 per maand).
Tabel 4: berekening van de personenbelasting: eenvoudig rekenvoorbeeld
Rekenvoorbeeld belastingen
Belastbaar inkomen € 24 000,00
Belastingvrije som (inkomen < € 25 270) € 14 140,00
Bijkomende belastingvrije som voor 2 kinderen € 3 720,00
Belastbaar bedrag € 6 140
Belasting (aan tarief 25%, want < € 8 350) € 1 535,00
Vergelijking vennootschapsbelasting en personenbelasting
Onderstaande tabel toont een vergelijking tussen de aanslagvoet personenbelasting tegenover
vennootschapsbelasting. De vergelijking is gebaseerd op de tarieven voor aanslagjaar 2011, inkomsten 2010.
Een vennootschap is pas fiscaal interessant van zodra de belastbare inkomsten rond de 50 000 euro liggen.
4
Tabel 5: vergelijking van personenbelasting vs. vennootschapsbelasting
Belastbare
inkomsten Belastingen Gemiddelde
aanslagvoet
Vennootschaps-
belasting
€ 15 000,00 € 256,00 € 1,71% 24,98%
€ 18 000,00 € 1 456,00 € 8,09% 24,98%
€ 21 000,00 € 2 769,50 € 13,19% 24,98%
€ 24 000,00 € 4 249,50 € 17,71% 24,98%
€ 27 000,00 € 5 599,50 € 20,74% 31,93%
€ 30 000,00 € 6 949,50 € 23,17% 31,93%
€ 33 000,00 € 8 299,50 € 25,15% 31,93%
€ 36 000,00 € 9 733,00 € 27,04% 31,93%
€ 39 000,00 € 11 233,00 € 28,80% 31,93%
€ 42 000,00 € 12 733,00 € 30,32% 31,93%
€ 45 000,00 € 14 233,00 € 31,63% 31,93%
€ 48 000,00 € 15 733,00 € 32,78% 31,93%
€ 51 000,00 € 17 233,00 € 33,79% 31,93%
€ 54 000,00 € 18 733,00 € 34,69% 31,93%
€ 57 000,00 € 20 233,00 € 35,50% 31,93%
Onroerende voorheffing
Het basistarief van de onroerende voorheffing bedraagt in het Vlaams Gewest 2,5 % van het geïndexeerd
kadastraal inkomen.
Voor materieel en outillage wordt een desindexatiecoëfficiënt toegepast waardoor het tarief van 2,5 % elk jaar
verminderd wordt (zo bedroeg het tarief voor materieel en outillage voor aanslagjaar 2008 2,04 %). Onder
materieel en outillage worden alle toestellen, machines en andere installaties die gebruikt worden voor een
nijverheids-, handels- of ambachtsbedrijf begrepen.
Daarnaast heffen de gemeenten en provincies opcentiemen op het bedrag aan onroerende voorheffing dat aan
het gewest toekomt. Wanneer de gemeente of provincie beslist om 1500 opcentiemen te heffen, betekent dit
dat de belastingplichtige, per euro die hij schuldig is aan het gewest, nog 15 euro aan de gemeente moet
betalen.
Tabel 6: provinciale opcentiemen onroerende voorheffing (2012)
Provincie Opcentiemen
2011 Antwerpen 290
Limburg 400
Oost-Vlaanderen 295
Vlaams-Brabant 332
West-Vlaanderen 355
5
Tabel 7: gemeentelijke opcentiemen onroerende voorheffing (2012)
gemeente Opc. 2012 gemeente Opc. 2012 gemeente Opc. 2012 gemeente Opc. 2012 gemeente Opc. 2012 gemeente Opc 2012
AALST 1500 DEINZE 1100 HEUSDEN-ZOLDER 1400 LEOPOLDSBURG 1350 OOSTROZEBEKE 1200 TONGEREN 1250
AALTER 1400 DENDERLEEUW 1300 HEUVELLAND 1850 LEUVEN 1400 OPGLABBEEK 1280 TORHOUT 1750
AARSCHOT 1500 DENDERMONDE 1400 HOEGAARDEN 1250 LICHTERVELDE 1350 OPWIJK 1350 TREMELO 900
AARTSELAAR 700 DENTERGEM 1475 HOEILAART 950 LIEDEKERKE 1450 OUDENAARDE 1200 TURNHOUT 1450
AFFLIGEM 1250 DESSEL 900 HOESELT 1450 LIER 1250 OUDENBURG 1900 VEURNE 1920
ALKEN 1350 DESTELBERGEN 750 HOLSBEEK 1300 LIERDE 1200 OUD-HEVERLEE 750 VILVOORDE 1200
ALVERINGEM 2250 DIEPENBEEK 1390 HOOGLEDE 1600 LILLE 1200 OUD-TURNHOUT 800 VLETEREN 2000
ANTWERPEN 1350 DIEST 1560 HOOGSTRATEN 1400 LINKEBEEK 1200 OVERIJSE 850 VOEREN 1500
ANZEGEM 1750 DIKSMUIDE 2150 HOREBEKE 1200 LINT 1400 OVERPELT 1176 VORSELAAR 1200
ARDOOIE 950 DILBEEK 920 HOUTHALEN-
HELCHTERE
1475 LINTER 1200 PEER 1550 VOSSELAAR 1000
ARENDONK 1400 DILSEN-
STOKKEM
1300 HOUTHULST 1975 LOCHRISTI 1000 PEPINGEN 1100 WAARSCHOOT 1450
AS 1000 DROGENBOS 1150 HOVE 1450 LOKEREN 1250 PITTEM 1625 WAASMUNSTER 1450
ASSE 950 DUFFEL 850 HULDENBERG 1000 LOMMEL 1150 POPERINGE 1975 WACHTEBEKE 1500
ASSENEDE 1175 EDEGEM 775 HULSHOUT 1300 LONDERZEEL 1300 PUTTE 1150 WAREGEM 1600
AVELGEM 2000 EEKLO 1150 ICHTEGEM 1600 LO-RENINGE 1700 PUURS 1395 WELLEN 1350
BAARLE-
HERTOG
1340 ERPE-MERE 1200 IEPER 1500 LOVENDEGEM 1100 RANST 1120 WEMMEL 850
BALEN 1400 ESSEN 1150 INGELMUNSTER 1700 LUBBEEK 975 RAVELS 1250 WERVIK 2000
BEERNEM 1500 EVERGEM 1300 IZEGEM 1800 LUMMEN 1325 RETIE 1275 WESTERLO 1100
BEERSE 1200 GALMAARDEN 1300 JABBEKE 1450 MAARKEDAL 1300 RIEMST 1400 WETTEREN 1500
BEERSEL 1100 GAVERE 1200 KALMTHOUT 1100 MAASEIK 1650 RIJKEVORSEL 1330 WEVELGEM 1800
BEGIJNENDIJK 1200 GEEL 1170 KAMPENHOUT 950 MAASMECHELEN 1650 ROESELARE 1810 WEZEMBEEK-
OPPEM
850
BEKKEVOORT 1400 GEETBETS 1500 KAPELLEN 700 MACHELEN 1000 RONSE 1500 WICHELEN 1400
BERINGEN 1290 GENK 1190 KAPELLE-OP-DEN-
BOS
1300 MALDEGEM 1350 ROOSDAAL 1050 WIELSBEKE 1200
BERLAAR 1850 GENT 1450 KAPRIJKE 1200 MALLE 975 ROTSELAAR 1200 WIJNEGEM 1175
BERLARE 1100
GERAARDSBERG
EN
1400 KASTERLEE 925 MECHELEN 1550 RUISELEDE 1500 WILLEBROEK 1600
BERTEM 1050 GINGELOM 1650 KEERBERGEN 815 MEERHOUT 1450 RUMST 1250 WINGENE 1600
BEVER 1600 GISTEL 1500 KINROOI 1350 MEEUWEN-
GRUITRODE
1150 SCHELLE 1350 WOMMELGEM 700
BEVEREN 1200 GLABBEEK-
ZUURBEMDE
1200 KLUISBERGEN 1250 MEISE 1000 SCHERPENHEUVEL-
ZICH
1450 WORTEGEM-
PETEGEM
1400
BIERBEEK 1100 GOOIK 1100 KNESSELARE 1650 MELLE 1500 SCHILDE 875 WUUSTWEZEL 1175
BILZEN 1450 GRIMBERGEN 775 KNOKKE-HEIST 1900 MENEN 1800 SCHOTEN 1175 ZANDHOVEN 975
6
BLANKENBERGE 1745 GROBBENDONK 1350 KOEKELARE 1700 MERCHTEM 1350 SINT-AMANDS 1500 ZAVENTEM 750
BOCHOLT 1350 HAACHT 1200 KOKSIJDE 1950 MERELBEKE 1450 SINT-GENESIUS-
RODE
1035 ZEDELGEM 1500
BOECHOUT 1230 HAALTERT 1250 KONTICH 1095 MERKSPLAS 1100 SINT-GILLIS-WAAS 1400 ZELE 1150
BONHEIDEN 1150 HALEN 1350 KORTEMARK 1600 MESEN 1900 SINT-KATELIJNE-
WAVE
1400 ZELZATE 1450
BOOM 1550 HALLE 1300 KORTENAKEN 1475 MEULEBEKE 1600 SINT-LAUREINS 1200 ZEMST 1100
BOORTMEERBEE
K
1150 HAM 1250 KORTENBERG 950 MIDDELKERKE 1750 SINT-LIEVENS-
HOUTEM
1495 ZINGEM 1425
BORGLOON 1700 HAMME 1650 KORTESSEM 1600 MOERBEKE 1100 SINT-MARTENS-
LATEM
750 ZOERSEL 935
BORNEM 1275 HAMONT-ACHEL 900 KORTRIJK 1750 MOL 1200 SINT-NIKLAAS 1325 ZOMERGEM 1375
BORSBEEK 1250 HARELBEKE 1550 KRAAINEM 950 MOORSLEDE 1800 SINT-PIETERS-
LEEUW
900 ZONHOVEN 1350
BOUTERSEM 1150 HASSELT 1350 KRUIBEKE 1950 MORTSEL 1125 SINT-TRUIDEN 1500 ZONNEBEKE 1900
BRAKEL 1300 HECHTEL-
EKSEL
1100 KRUISHOUTEM 1100 NAZARETH 1150 SPIERE-HELKIJN 2200 ZOTTEGEM 1600
BRASSCHAAT 900 HEERS 1600 KUURNE 1750 NEERPELT 1250 STABROEK 950 ZOUTLEEUW 1400
BRECHT 995 HEIST-OP-DEN-
BERG
1050 LAAKDAL 1100 NEVELE 1575 STADEN 1700 ZUIENKERKE 1800
BREDENE 1775 HEMIKSEM 1450 LAARNE 1250 NIEL 1550 STEENOKKERZEEL 900 ZULTE 1000
BREE 1150 HERENT 1400 LANAKEN 1200 NIEUWERKERKEN 1500 STEKENE 1550 ZUTENDAAL 1300
BRUGGE 1600 HERENTALS 1400 LANDEN 1250 NIEUWPOORT 1700 TEMSE 1125 ZWALM 1300
BUGGENHOUT 1300 HERENTHOUT 1500 LANGEMARK-
POELKAPELLE
1900 NIJLEN 1300 TERNAT 1275 ZWEVEGEM 1950
DAMME 1800 HERK-DE-STAD 1200 LEBBEKE 1450 NINOVE 1375 TERVUREN 975 ZWIJNDRECHT 1200
DE HAAN 1400 HERNE 1400 LEDE 1300 OLEN 1000 TESSENDERLO 1250
DE PANNE 1950 HERSELT 1350 LEDEGEM 1600 OOSTENDE 2000 TIELT 1250
DE PINTE 950 HERSTAPPE 1150 LENDELEDE 1750 OOSTERZELE 1200 TIELT-WINGE 1350
DEERLIJK 1550 HERZELE 1600 LENNIK 1125 OOSTKAMP 1300 TIENEN 1400
7
Provinciebelasting op bedrijfsoppervlakte
De provinciebelasting op bedrijfsoppervlakte wordt opgelegd door de provincie waar het bedrijf gevestigd is.
Een belastbare vestiging is elke oppervlakte die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt. De tarieven
voor landbouwbedrijven voor de 5 Vlaamse provincies worden in onderstaande tabel kort samengevat.
Tabel 8: tarief provinciebelasting op bedrijfsoppervlakte
Provincie Basisaanslag (€) Bijkomend
Antwerpen 158 >20 ha: € 8 per bijkomende ha
Limburg 62 >20 ha: € 5 per bijkomende ha
Oost-Vlaanderen 118,7 >20 ha: € 9,36 per bijkomende ha
Vlaams-Brabant1 Klasse 1 250 -
Klasse 2 125 -
West-Vlaanderen² 95
> 10 ha: 0,16 euro per extra m²
> 100 ha: 0,14 euro per extra m²
> 5000 ha: niet belastbaar
1Basisaanslag afhankelijk van milieuvergunning (klasse 1 of 2).
2Bepaling bedrijfsoppervlakte West-Vlaanderen: woonhuis, onbebouwde hofplaats, weiland en cultuurgrond worden niet
belast.
Gemeentebelasting
De gemeentebelasting wordt berekend op basis van de personenbelasting, met een gemeentelijke aanslagvoet.
De aanslagvoet is een percentage dat bovenop de personenbelasting geteld wordt en dat toekomt aan de
gemeente waarin men gevestigd is.
Als de gemeente een aanslagvoet van 7% heeft, betekent dit dat wanneer u 100 euro personenbelasting
verschuldigd bent, u 107 euro zult betalen, waarvan 7 euro naar de gemeente gaat.
8
Tabel 9: aanslagvoet gemeentebelasting op personenbelasting
Gemeente % Gemeente % Gemeente % Gemeente % Gemeente % Gemeente %
AALST 7,5 DEINZE 7,7 HEUSDEN-ZOLDER 8 LEOPOLDSBURG 8 OOSTROZEBEKE 7 TONGEREN 8,5
AALTER 6,5 DENDERLEEUW 7 HEUVELLAND 9 LEUVEN 7,5 OPGLABBEEK 7 TORHOUT 8
AARSCHOT 8 DENDERMONDE 7,8 HOEGAARDEN 7,5 LICHTERVELDE 7 OPWIJK 7,8 TREMELO 7
AARTSELAAR 4 DENTERGEM 7,5 HOEILAART 6 LIEDEKERKE 6,5 OUDENAARDE 7 TURNHOUT 7,5
AFFLIGEM 7 DESSEL 6 HOESELT 8,5 LIER 7,9 OUDENBURG 8 VEURNE 7,7
ALKEN 7 DESTELBERGEN 6 HOLSBEEK 7 LIERDE 6,5 OUD-HEVERLEE 6 VILVOORDE 7,7
ALVERINGEM 8 DIEPENBEEK 8 HOOGLEDE 7 LILLE 6,5 OUD-TURNHOUT 5 VLETEREN 7
ANTWERPEN 8 DIEST 7,9 HOOGSTRATEN 6 LINKEBEEK 7,2 OVERIJSE 7 VOEREN 6,5
ANZEGEM 8 DIKSMUIDE 8 HOREBEKE 7 LINT 8 OVERPELT 6 VORSELAAR 7,5
ARDOOIE 6 DILBEEK 5,5 HOUTHALEN-HELCHTEREN 8 LINTER 8 PEER 9 VOSSELAAR 7,5
ARENDONK 7,5 DILSEN 8 HOUTHULST 7,5 LOCHRISTI 6,9 PEPINGEN 7,8 WAARSCHOOT 7,5
AS 7,5 DROGENBOS 7 HOVE 7,5 LOKEREN 7,5 PITTEM 7,5 WAASMUNSTER 8
ASSE 6 DUFFEL 6,5 HULDENBERG 8 LOMMEL 6 POPERINGE 8 WACHTEBEKE 8,5
ASSENEDE 7 EDEGEM 7,2 HULSHOUT 7 LONDERZEEL 7,2 PUTTE 7,7 WAREGEM 6,8
AVELGEM 7 EEKLO 7,7 ICHTEGEM 7,7 LO-RENINGE 8 PUURS 8 WELLEN 7,8
BAARLE-HERTOG 7,2 ERPE-MERE 7 IEPER 8 LOVENDEGEM 7,5 RANST 6,5 WEMMEL 6,5
BALEN 8 ESSEN 7 INGELMUNSTER 7 LUBBEEK 7,5 RAVELS 6 WERVIK 8
BEERNEM 7,5 EVERGEM 7,9 IZEGEM 7 LUMMEN 6,7 RETIE 7,5 WESTERLO 7
BEERSE 6,5 GALMAARDEN 7,5 JABBEKE 7,4 MAARKEDAL 7 RIEMST 9 WETTEREN 7
BEERSEL 7,5 GAVERE 6,5 KALMTHOUT 7,5 MAASEIK 8 RIJKEVORSEL 7,4 WEVELGEM 7
BEGIJNENDIJK 8 GEEL 7 KAMPENHOUT 6 MAASMECHELEN 8,2 ROESELARE 8,5 WEZEMBEEK-OPPEM 7,5
BEKKEVOORT 7,6 GEETBETS 8 KAPELLEN 5 MACHELEN 4 RONSE 8 WICHELEN 7,5
BERINGEN 6,9 GENK 7 KAPELLE-OP-DEN-BOS 7,8 MALDEGEM 8 ROOSDAAL 7,5 WIELSBEKE 6,5
BERLAAR 8,1 GENT 6,9 KAPRIJKE 7,5 MALLE 7 ROTSELAAR 6,5 WIJNEGEM 7
BERLARE 7 GERAARDSBERGEN 8 KASTERLEE 7,8 MECHELEN 7,4 RUISELEDE 6,5 WILLEBROEK 8,5
BERTEM 7,5 GINGELOM 8 KEERBERGEN 5,5 MEERHOUT 7 RUMST 6,8 WINGENE 7,8
BEVER 7,5 GISTEL 7,5 KINROOI 6 MEEUWEN-GRUITRODE 8 SCHELLE 6,8 WOMMELGEM 5,5
BEVEREN 4 GLABBEEK 8 KLUISBERGEN 7 MEISE 8,2 SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 7,5 WORTEGEM-PETEGEM 6,5
BIERBEEK 7 GOOIK 7 KNESSELARE 8 MELLE 7 SCHILDE 5 WUUSTWEZEL 7
BILZEN 8,3 GRIMBERGEN 6,5 KNOKKE-HEIST 0 MENEN 8 SCHOTEN 6,7 ZANDHOVEN 7
9
BLANKENBERGE 6,5 GROBBENDONK 7,5 KOEKELARE 7 MERCHTEM 7,1 SINT-AMANDS 8,5 ZAVENTEM 5
BOCHOLT 8 HAACHT 7,1 KOKSIJDE 0 MERELBEKE 8 SINT-GENESIUS-RODE 6 ZEDELGEM 8
BOECHOUT 7,3 HAALTERT 6 KONTICH 5,7 MERKSPLAS 6,5 SINT-GILLIS-WAAS 6,9 ZELE 7,8
BONHEIDEN 7,5 HALEN 7 KORTEMARK 7 MESEN 9 SINT-KATELIJNE-WAVER 7,5 ZELZATE 7,5
BOOM 8,5 HALLE 7,9 KORTENAKEN 7,8 MEULEBEKE 6,5 SINT-LAUREINS 7 ZEMST 7
BOORTMEERBEEK 5,8 HAM 7 KORTENBERG 7,9 MIDDELKERKE 5 SINT-LIEVENS-HOUTEM 8,5 ZINGEM 7,5
BORGLOON 8,5 HAMME 8 KORTESSEM 8,5 MOERBEKE 6 SINT-MARTENS-LATEM 5,5 ZOERSEL 6,5
BORNEM 7,5 HAMONT-ACHEL 6,5 KORTRIJK 7,9 MOL 7,7 SINT-NIKLAAS 8,5 ZOMERGEM 7,8
BORSBEEK 6 HARELBEKE 7,7 KRAAINEM 7,5 MOORSLEDE 8 SINT-PIETERS-LEEUW 7,4 ZONHOVEN 8
BOUTERSEM 7,2 HASSELT 7,5 KRUIBEKE 8 MORTSEL 7,2 SINT-TRUIDEN 8 ZONNEBEKE 8
BRAKEL 8 HECHTEL-EKSEL 8 KRUISHOUTEM 8 NAZARETH 6,9 SPIERE-HELKIJN 7,5 ZOTTEGEM 7,5
BRASSCHAAT 6 HEERS 7,5 KUURNE 7,5 NEERPELT 7 STABROEK 6 ZOUTLEEUW 7,8
BRECHT 7 HEIST-OP-DEN-BERG 7,5 LAAKDAL 7,5 NEVELE 7,2 STADEN 8 ZUIENKERKE 7
BREDENE 7 HEMIKSEM 7,8 LAARNE 7,8 NIEL 8,5 STEENOKKERZEEL 7 ZULTE 7
BREE 7 HERENT 7,7 LANAKEN 6,9 NIEUWERKERKEN 7,7 STEKENE 8 ZUTENDAAL 8
BRUGGE 6,9 HERENTALS 7,4 LANDEN 8 NIEUWPOORT 5 TEMSE 8 ZWALM 6,9
BUGGENHOUT 7,8 HERENTHOUT 7,5 LANGEMARK-POELKAPELLE 8 NIJLEN 7 TERNAT 6,9 ZWEVEGEM 7,5
DAMME 8 HERK-DE-STAD 7 LEBBEKE 7,5 NINOVE 7,5 TERVUREN 6,7 ZWIJNDRECHT 1
DE HAAN 5 HERNE 7,5 LEDE 7,5 OLEN 6 TESSENDERLO 6
DE PANNE 0 HERSELT 7,5 LEDEGEM 8 OOSTENDE 6,5 TIELT 7
DE PINTE 7,2 HERSTAPPE 5 LENDELEDE 7 OOSTERZELE 8 TIELT-WINGE 8,5
DEERLIJK 7 HERZELE 7 LENNIK 8,5 OOSTKAMP 8 TIENEN 7,9
10
Verkeersbelasting
Het jaarlijks verschuldigde bedrag voor de verkeersbelasting is afhankelijk van de brandstof van uw voertuig en
de fiscale pk’s. De fiscale pk is afhankelijk van de cilinderinhoud. Tussen diesel en benzinemotoren wordt geen
onderscheid gemaakt, indien de wagen op LPG rijdt of kan rijden wordt een aanvullende verkeersbelasting
geheven, ter vervanging van de LPG-accijns.
Tabel 10: verkeersbelasting voor personenwagens
Cilinderinhoud
(in liter) *
Fiscale PK
Bedrag van de
verkeersbelasting
Bedrag van de aanvullende
verkeersbelasting (LPG) 0 tot 0,7 ≤4 75,28 89,16
0,8 tot 0,9 5 94,91 89,16
1 tot 1,1 6 137,02 89,16
1,2 tot 1,3 7 179,12 89,16
1,4 tot 1,5 8 221,5 148,68
1,6 tot 1,7 9 263,87 148,68
1,8 tot 1,9 10 305,71 148,68
2,0 tot 2,1 11 396,66 148,68
2,2 tot 2,3 12 487,74 148,68
2,4 tot 2,5 13 578,56 148,68
2,6 tot 2,7 14 669,5 208,2
2,8 tot 3 15 760,58 208,2
3,1 tot 3,2 16 996,07 208,2
3,3 tot 3,4 17 1231,07 208,2
3,5 tot 3,6 18 1467,71 208,2
3,7 tot 3,9 19 1702,93 208,2
4 tot 4,1 20 1938,68 208,2
hoger >20 105,73 208,2
per extra fisc. PK
Bron: FOD Financiën, tarieven van 1 juli 2012 tot 30 juni 2013
Tabel 11: verkeersbelasting aanhangwagens en opleggers
Maximaal toegelaten massa bedrag van de
verkeersbelasting
0-500 kg 35,38
501-3500 kg 73,66
Bron: FOD Financiën, tarieven van 1 juli 2012 tot 30 juni 2013
Op kleine aanhangwagens met een maximaal laadvermogen van 750 kg wordt in het Vlaams gewest geen
verkeersbelasting geheven, voor zover ze getrokken worden door personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik of
lichte vrachtwagens.
11
Tabel 12: verkeersbelasting voor lichte vrachtwagens
Maximale toegelaten massa
(kg) Bijdrage van de
jaarlijkse belasting
Van Tot
- 500 € 34,38
501 1 000 € 42,50
1 001 1 500 € 63,76
1 501 2 000 € 85,01
2 001 2 500 € 106,26
2 501 3 000 € 127,51
3 001 3 500 € 148,76
Bron: FOD Financiën, tarieven van 1 juli 2012 tot 30 juni 2013
Voor zware voertuigen is de berekening ingewikkelder en wordt verwezen naar de FOD Financiën1.
1.4 Mestproductie
De gemiddelde mestproductie per dier per jaar wordt volgens Vlarem geschat op de hoeveelheden zoals
aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 13: jaarlijkse mestproductie per diercategorie (VLAREM)
Diercategorie Staltype Mestproductie
(m³/jaar)
Biggen- en varkensopfok < 10 weken Rooster 0,4
Biggen- en varkensopfok 11-15 weken Rooster 0,8
Jonge zeugen Rooster 2,0
Drachtige en lege zeugen en beren Rooster 4,0
Zeugen in kraamhokken Rooster 4,6
Vleesvarkens 10 weken – 100 kg met
drinkwaterbesparing
Rooster 1,2
Vleesvarkens 10 weken – 100 kg
andere gevallen
Rooster 1,6
Zeugen (groepshuisvesting) Strooistal 9,2
Vleesvarkens Strooistal 2,1
Vleesvarkens Diepstrooistal n.b.
Bron: VLAREM
1.5 Mestafzet en mestverwerking
De tarieven voor transport en afzet zijn regionaal bepaald. Vlaanderen kan grofweg in een 7-tal regio’s
ingedeeld worden, waarvan de grenzen samenvallen met de provinciegrenzen, en waarbij de provincies
1 http://koba.minfin.fgov.be/commande/pdf/folder-vrachtwagens-2011-2012.pdf
12
Antwerpen en Oost-Vlaanderen in een noordelijk en zuidelijk deel opgedeeld worden. De mestverwerkingskost
is ongeveer gelijk in de verschillende provincies.
Tabel 14: richtwaarden voor mestafzetkost, burenregeling en mestverwerking
Provincie Transport +
afzet (€/ton)
Burenregeling
(€/ton)
Mestverwerking
Verwerking
(€/ton)
Korting terugname
dunne fractie
West-Vlaanderen 17 12 21 5
Oost-Vlaanderen Noord 15 10 21 5
Zuid 10 5 21 5
Antwerpen Noord 16 11 21 5
Zuid 10 5 21 5
Vlaams-Brabant 10 5 21 5
Limburg 10 5 21 5
1.6 Arbeidskosten
Uurlonen
Het paritair comité voor de landbouw (144) heeft voor 2011 volgende uurlonen vastgesteld. Tabel 15: uurlonen
voor PC Landbouw (144)
Werknemer Minimum Uurloon
Geschoold 18-65 jaar 15,27
Ongeschoold 18-65 jaar 13,55
17 jaar en 65+ 10,21
16 jaar 8,73
14-15 jaar 7,46
Werkgeversbijdrage
Naast de uurlonen moeten nog een aantal arbeidskosten in rekening gebracht worden. De werkgeversbijdrage
bedraagt ongeveer 32% van het brutoloon. Wanneer er met gelegenheidsarbeid gewerkt wordt is een apart
stelsel van toepassing, waarbij een vast bedrag per gewerkte dag betaald wordt. De werkkrachten mogen dan
niet meer dan 30 dagen werken, bij meerdere werkgevers uit de landbouwsector. Deze vaste bijdrage bedraagt
vanaf 1 januari 2011 13,07% van het dagforfait van 16,98 euro, of 2,22 euro per gewerkte dag.
Verzekeringen
Voor de verzekering ongevallen, burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand mag uitgegaan worden van een
jaarlijkse kostprijs van 760 euro per werknemer.
13
1.7 Water
De prijs van water is samengesteld uit een prijs voor het verkrijgen van het water (prijs leidingwater of heffing
grondwaterwinning) en een prijs voor het afvoeren van het vervuilde water (kostprijs waterverontreiniging).
Afhankelijk van de ligging van het bedrijf en het gebruik van leidingwater, grondwater, oppervlaktewater of
regenwater kan de waterkost verschillen.
Waterbehoefte
De jaarlijkse waterbehoefte per dier wordt gegeven in de volgende tabel.
Tabel 16: jaarlijkse waterbehoefte per diercategorie
Categorie verbruiker Drinkwater per dier (m³) Reinigingswater per dier (m³)
Zeugen en beren 5,40 0,36
Gespeende biggen 0,65 0,11
Overige varkens 2,16 0,12
Bron: stuurgroep
Leidingwater
De prijs van leidingwater wordt gereguleerd door de waterregulator, opgericht in 2009 als subentiteit van de
VMM. Het is de gemiddelde prijs voor leidingwater (vaste vergoeding + variabele vergoeding) voor een
gemiddeld gezin – 2,37 personen - met een gemiddeld verbruik - 88 m³ per jaar
Tabel 17: gemiddelde kost leidingwater
Jaar Gem. prijs leidingwater
(€/m³) 2010 1,61
2011
2012
1,64
1.69 2012 1,69
Bron: VMM, tarieven geldig op 01/01
Grondwaterwinning
De verbruiken tot 499m³ zijn gratis. Vanaf 500 m³ tot 30 000 m³ wordt de landbouwer voor het totale verbruik
belast als volgt:
Heffing = Verbruik in m³ * 0,06 euro/m³ * index.
De index voor de laatste jaren evolueert als volgt:
Tabel 18: index voor berekening kostprijs grondwaterwinning (2007-2012)
Jaar index
2007 1,0853
2008 1,1030
2009 1,1670
2010 1,1701
2011 1,2064
2012 1.2484
Bron: VMM
14
Vanaf 30 000 m³ wordt het bedrag van 0,05 euro/m³ verhoogd. De berekening van de tarieven staat op
www.heffingen.be.
Waterverontreiniging
De forfaitaire berekeningsmethode van de bovengemeentelijke heffing voor waterverontreiniging wordt
berekend op basis van het totale verbruik van grondwater en leidingwater.
De heffing voor verontreiniging wordt sinds 2005 opgesplitst over de oppervlaktewaterlozers en de rioollozers.
Er wordt gerekend per VE (vervuilingseenheid). Het waterverbruik (in m³) wordt omgerekend naar VE door te
vermenigvuldigen met een coëfficiënt. Voor de varkenshouderij is deze coëfficiënt 0,00125.
Tabel 19: overzicht van tarieven heffing op waterverontreiniging voor oppervlaktewaterlozers en rioollozers
(grootverbruikers), verbruiksjaar 2007-2012
Jaar
Basiseenheidstarief
oppervlakte-
waterlozers
Eenheidstarief
oppervlakte
waterlozers
Prijs
oppervlakte
waterlozers (in
€ 0,01/m³)
Basiseenheids-
tarief
rioollozers
Eenheidstarief
Rioollozers
Prijs
rioollozers (in
€0.01/m³)
2007 22,3 29,04 3,63 25,7 33,46 4,18
2008 22,3 29,89 3,74 29,1 39,01 4,88
2009 22,3 30,83 3,85 29,1 40,23 5,03
2010 22,3 30,79 3,85 29,1 40,18 5,02
2011 22,3 31,67 3,95 29,1 41,33 5,17
2012 22,3 32,89 4,11 29,1 42,92 5,36
Bron: VMM
Voor privéverbruik wordt gerekend met een forfaitair waterverbruik van 30m³ per gezinslid. De vuilvracht
hiervan wordt verrekend met een coëfficiënt 0,025.
Bovenop de bovengemeentelijke heffing voor waterverontreiniging kan de gemeente nog een gemeentelijke
heffing opleggen. Deze mag maximaal 1,4 maal de bovengemeentelijke heffing bedragen. De verbruikers
betalen in 2012 dus maximaal 9,87 eurocent/m³ (oppervlaktewaterlozers) of 12,87 eurocent/m³ (rioollozers)
voor de gemeentelijke en bovengemeentelijke heffing op waterverontreiniging.
1.8 Algemene kosten
IVB-heffing
De IVB-heffing bedraagt 0,03 euro per geslacht varken. Dit bedrag bestaat uit 0,025 euro controle, en 0,005
euro voor de verzending.
Sanitair fonds
De bijdrage voor het sanitair fonds is de laatste jaren wat gedaald. In 2011 was deze bijdrage voor de
varkenshouders samengesteld als aangegeven in onderstaande tabel.
15
Tabel 20: bijdrage sanitair fonds 2012
Categorie Prijs (€)
Fokvarkenplaats 0,40
Fokvarkenplaats1 0,20
Mestvarkensplaats 1,28
Mestvarkensplaats2 0,30
Toeslag per mestvarken3 0,20
1 Indien biggen op bedrijf blijven of naar 1 beslag overgaan.
2 Indien biggen vanop eigen bedrijf komen, of als herkomst 1 beslag hebben.
3 Toeslag per mestvarken, indien er meer dan 1 500 plaatsen zijn.
Residuheffing
De heffing voor karkasanalyse op residu’s bedraagt € 0,00149 per kg koud geslacht gewicht. Wanneer een
slachtpercentage van 80% verondersteld wordt bedraagt deze kost € 0,00119 per kg levend gewicht.
VLAM
De bijdrage per geslacht varken bedraagt 0,29 euro voor de inlandse varkens. De doorrekening aan de
leverancier van levende varkens en aan de afnemer van geslachte varkens bedraagt zo 0,14 euro per varken.
Wat de doorrekening van de bijdrage voor vleesversnijdingen betreft, dient er 2,28 eurocent aangerekend te
worden per begonnen schijf van 10 kg.
De bijdrage voor de ingevoerde en uitgevoerde varkens bedraagt 0,14 euro.
Rendac
De kosten voor een abonnement voor kadaverophaling voor een varkensbedrijf worden berekend op basis van
de gemiddelde veebezetting uit de mestaangifte van het voorgaande jaar, zonder biggen van 7 tot 20 kg.
Onderstaande tabel bevat de abonnementsprijs voor varkensbedrijven in 2012.
Tabel 21: tarief abonnement RENDAC voor varkenshouders,2012
Gemiddelde bezetting Prijs
1-50 30
51-100 74
101-150 124
151-200 174
201-300 245
301-400 341
401-600 486
601-800 682
801-1000 878
1001-1200 1069
1201-1400 1267
1401-1600 1461
1601-1800 1660
1801-2000 1851
2001-2400 2126
2401-2800 2527
2801-3200 2867
3201-3700 3308
>3700 5300
16
Wanneer de abonnementsfactuur niet binnen de 8 weken na facturatiedatum betaald wordt, wordt dit aanzien
als een afstand van het abonnement. Daarna zullen de ophalingen gefactureerd worden aan een vergoeding per
prestatie. De maximumvergoeding per rit is vastgelegd op 123,95 euro, onafhankelijk van het aantal op te
halen kadavers.
Lidmaatschappen en abonnementen
Gemiddeld kan voor een bedrijf gerekend worden op 150 euro op jaarbasis aan lidmaatschappen van
vakverenigingen en abonnementen op vakbladen.
Bedrijfsadvisering
Voor de advieskost voor een vennootschap moet men rekenen op 2000 euro. Landbouwers zonder
vennootschap rekenen op 1000 euro. Dit bedrag omvat premieaanvraag, fiscaliteit en eventuele BTW-
boekhouding en mestbankaangifte.
Bijkomende bedrijfsadvisering kost ongeveer 1000 euro extra.
Energieprijs: brandstofprijzen
De energieprijzen volgen, na een tijdelijke terugval in 2009, een stijgende lijn. De maximumprijzen voor
brandstoffen worden weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 22: historiek maximumprijzen brandstof
Type brandstof Gemiddelde prijs incl.BTW
2007 2008 2009 2010 2011 2012
Super benzine 95 RON 10 ppm (€/L) 1,3847 1,4567 1,3164 1,4559 1,6051 1,7198
Super benzine 98 RON 10 ppm (€/L) 1,402 1,4782 1,3372 1,4805 1,6328 1,75
Gasolie diesel 10 ppm (€/L) 1,0941 1,253 1,0225 1,2023 1,4405 1,531
Gasolie verwarming Extra 50 ppm (meer dan
2000 l) (€/L) 0,6077 0,7806 0,5083 0,6493 0,813 0,9131
Gasolie verwarming Extra 50 ppm (minder dan
2000 l) (€/L)
0,6323 0,8046 0,5329 0,6738 0,8567 0,9392
Gasolie verwarming (meer dan 2000 l) (€/L) 0,6919 0,7609 0,4968 0,6331 0,8115 0,8951
Gasolie verwarming (minder dan 2000 l) (€/L) 0,7155 0,7849 0,5212 0,6582 0,8368 0,9212
(*) gegevens t.e.m. 10 oktober 2012
Bron: FOD Economie
Verzekeringen
De patrimoniumpolis is de verzekering voor brand, storm en waterschade aan de gebouwen (inclusief
woning), het vast materieel (zoals boxen, voederinstallatie, klimaatregeling) en het los materieel (zoals
tractoren en machines). Voor de varkenshouderij bedraagt deze premie gemiddeld € 1 635.
De bedrijfspolis bevat voor een modaal bedrijf de ongevallenverzekering, de aansprakelijkheidsverzekering en
de rechtsbijstand. De gemiddelde polis voor varkenshouders kost € 765.
De autoverzekering is opgedeeld in een gedeelte burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand, waarbij de
premie € 571 bedraagt, en een gedeelte omnium, waarbij de eigen schade verzekerd wordt, met een
gemiddelde premie van € 490. Ongeveer de helft van de verzekerden neemt een omnium.
17
1.9 VLIF-steun
Het Vlaams Investeringsfonds betoelaagt de bouw van nieuwe stallen met 18% van het geïnvesteerde bedrag.
Het investeringsbedrag wordt afgetopt door toepassing van een maximaal betoelaagbaar bedrag. Het maximaal
betoelaagbaar bedrag is vastgesteld in het staatsblad van 2 augustus 2011 op volgende bedragen:
Tabel 23: maximaal betoelaagbaar bedrag aanbouw varkensstal
Staltype Maximaal betoelaagbaar bedrag
Zeugenstal (één stal voor guste, drachtige en kraamzeugen en
biggen) € 2 750 per zeugenplaats
Stal voor guste en drachtige zeugen zonder ruimte voor voeropslag
en voerkeuken
€ 1 120 per zeugenplaats
Kraamstal € 3 920 per kraamhok
Biggenstal (biggen van 7 tot 30 kg) € 280 per biggenplaats
Vleesvarkensstal € 400 per
vleesvarkensplaats
18
2 BEDRIJFSTAK ZEUGENHOUDERIJ
De prijzen voor biggen en voeder kunnen sterk schommelen van jaar tot jaar. Voor een gefundeerde
inschatting van het realiseerbare saldo is het nodig om goede standaardwaarden te hebben. Met de
standaardwaarden die in dit hoofdstuk voorgesteld worden, kan verwacht worden dat het voorgestelde saldo
over langere periode gemiddeld behaald kan worden. Het voedersaldo wordt verondersteld gemiddeld over
langere periode stabiel te zijn.
De standaardwaarden voor de zeugenhouderij zijn gebaseerd op gemiddelde waarden. Deze zijn opgesteld door
de verschillende boekhoudgegevens waarover de leden van de stuurgroep beschikken met elkaar te
vergelijken. Op basis van die cijfers werd een aanvaarde standaardwaarde gekozen door de stuurgroep. Voor
de berekening van de economische kengetallen wordt er gerekend met een gemiddelde van de jaren 2007-
2008-2009-2010-2011. Opdat een technische verbetering merkbaar zou zijn, is voor de technische kengetallen
gewerkt met de gegevens voor 2011.
De saldoberekening is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie, en kan wijzigen met het type varken, het
type stal, het voeder, de lotgrootte, en andere factoren.
Voorliggende cijfers kunnen als standaardwaarde gehanteerd worden, wanneer geen andere cijfers voorhanden
zijn. De bedrijven zijn gespecialiseerde varkenshouderijen. Ze zijn niet altijd pure vermeerderingsbedrijven,
een aantal bedrijven zijn gesloten of half gesloten. Bij de bepaling van de opbrengst van de verkoop van biggen
werd enkel met de werkelijk verkochte biggen rekening gehouden. Voor de bepaling van de kengetallen en de
kosten werden alle bedrijfstakken zeugenhouderij beschouwd. Bedrijven met minder dan 50 zeugen werden
niet opgenomen in de cijfers.
2.1 Standaardwaarden
Voederprijs zeugen en biggen
Tabel 24: prijs zeugenvoer en biggenvoer (inclusief kortingen) (in €/ton)
Jaar Gemiddelde
voederprijs zeugen
Gemiddelde
voederprijs biggen
2007 222,68 360
2008 261,15 391
2009 215,15 346,5
2010 227,37 364
2011 280,63 393
Gemiddeld 241,39 370,9
Bron: Bemefa
Als richtwaarde voor de gemiddelde voederprijs zeugen wordt een gemiddelde kostprijs van 241,4 euro/ton
vooropgesteld. Voor de biggenvoederprijs wordt 370,9 euro/ton aangenomen.
Voederverbruik zeugen en biggen
Als richtwaarde voor het jaarlijkse voederverbruik van een zeug wordt 1.175kg aangenomen (stuurgroep). Het
voederverbruik van een big tot zijn verkoopgewicht (23 kg) wordt verondersteld op 28,5 kg/big (stuurgroep).
Het voederverbruik voor een opfokzeug wordt op jaarbasis 950 kg verondersteld (stuurgroep).
19
Ontvangen prijs verkochte biggen
Als richtwaarde voor de gemiddelde prijs, ontvangen voor verkochte biggen (23 kg), wordt 40 euro per big
voorgesteld. Deze prijs is inclusief toeslagen, en is omgerekend naar een big van 23 kg, 1 euro extra per extra
kg in rekening brengend.
Verkochte biggen per zeug
Voor het aantal verkochte biggen per zeug per jaar wordt 24,5 door de stuurgroep als gemiddeld haalbare
richtwaarde vooropgesteld.
Vervangingspercentage zeugen
Voor de vervanging van de zeugen en aankoop van opfokzeugen wordt verondersteld dat 37% van de zeugen
verkocht wordt, en dat voor de vervanging daarvan 44% nieuwe opfokzeugen aangekocht moeten worden,
waarvan weer 5% verkocht wordt, door selectie.
Tabel 25: vervanging zeugen
Kengetal Waarde
Vervangingspercentage zeugen (1) 42%
Sterfte zeugen (2) 5%
Selectie opfokzeugen (3) 5%
Verkochte slachtzeugen per zeug (1)-(2) 37%
Aangekochte opfokzeugen per zeug (1) + (1)x(3) 44%
Bron: Stuurgroep
Ontvangen prijs verkochte zeugen
Voor de verkoop van slachtzeugen wordt met 160 euro per verkochte zeug gerekend. De uitgeselecteerde
opfokzeugen hebben ongeveer het gewicht van een vleesvarken. Daarvoor wordt 127,69 euro per opfokzeug
genomen.
2.2 Opbrengsten zeugenhouderij
Op basis van de hiervoor opgestelde standaardwaarden kunnen de opbrengsten voor de zeugenhouderij
berekend worden.
Verkochte biggen
Per zeug zijn er 24,50 verkochte biggen. Aan 40 euro per big komt dat op een opbrengst per zeug van 980
euro.
Verkochte slachtzeugen en uitgeselecteerde opfokzeugen
Per zeug worden 0,37 slachtzeugen verkocht. Slachtzeugen worden verkocht tegen 160 euro: dat betekent een
opbrengst van 59,2 euro per zeug.
Per zeug worden 0,42 x 0,05 opfokzeugen uitgeselecteerd. Deze worden verkocht tegen de vleesvarkensprijs
van 127,69 euro. Dat betekent een opbrengst van 2,68 euro per zeug.
2.3 Toegerekende kosten zeugenhouderij
Op basis van de in hoofdstuk 2.1 opgestelde standaardwaarden kunnen de belangrijkste toegerekende kosten
voor de zeugenhouderij berekend worden. Dat zijn de voerkosten voor biggen en zeugen, en de aankoop van
de nieuwe opfokzeugen.
20
De overige toegerekende kosten zoals KI-kost, diergeneeskundige zorgen, … zijn bepaald door de stuurgroep
op basis van gegevens afkomstig uit verschillende boekhoudprogramma’s.
Vaste kosten zoals afschrijvingen en arbeid en de variabele kosten voor mestverwerking worden niet
meegerekend. Deze zijn bedrijfsspecifiek. Ze kunnen per bedrijf berekend worden op basis van hoofdstuk 5
(niet-toegerekende kosten) en hoofdstuk 1 (algemeen).
Voerkost zeugen
De voederkost voor zeugen komt op 1.175 kg/zeug x 0,241 euro/kg = 283 euro/zeug.
Voerkost biggen
De voederkost per big komt op 28,5 kg/zeug x 0,3709 euro/kg. Per zeug moet dat nog met het productiegetal
van 24,5 biggen per zeug vermenigvuldigd worden. De voederkost biggen per zeug komt dan op 283,64
euro/zeug.
Voerkost opfokzeugen
De voederkost voor opfokzeugen komt op 950 kg/opfokzeug x 0,241 euro/kg. Er zijn 0,05 uitgeselecteerde
opfokzeugen per zeug, wat neerkomt op een voerkost voor opfokzeugen per zeug van 11,47 euro per zeug.
Aankoop opfokzeugen
Per zeug worden 0,44 opfokzeugen aangekocht. De prijs van de opfokzeugen wordt op 245 euro geraamd. Dat
betekent een kost voor aankoop opfokzeugen van 108,05 euro per zeug.
Overige toegerekende kosten
Tot de overige toegerekende kosten worden alle kosten, specifiek voor zeugenhouderij gerekend. Dat zijn de
kostenposten, getoond in tabel 26. Tot de overige veekosten behoren alle andere variabele kosten,
uitgezonderd de kosten voor mestverwerking. De kostprijs voor gezondheidszorg verschilt veel naargelang van
de vaccinaties die wel of niet gebeuren op het bedrijf.
Tabel 26: standaardwaarden overige toegerekende veekosten zeugenhouderij
Toegerekende kost Waarde
(€/zeug)
Gezondheidszorg 61,77
KI 21,00
Brandstoffen (verwarming) 38,51
Elektriciteit 22,35
Overige veekosten 23,32
Bron: stuurgroep
Fictieve rente op levend kapitaal
Als vergoeding voor het vastgelegde kapitaal in de dieren wordt een fictieve rentekost van 5% toegerekend op
de gemiddelde waarde van de aanwezige dieren. Deze gemiddelde waarde is de gemiddelde waarde van elke
aanwezige zeug met bijhorende biggen. Er wordt aangenomen dat een big 76 dagen op het bedrijf zit tot hij 23
kg weegt.
Gemiddelde waarde zeug
= aankoopwaarde nieuwe opfokzeug + ( waarde afgeleverde biggen/365 * 76 dagen ) /2
= € 245 / opfokzeug + ( 24,5 biggen per zeug * € 40/big * 76/365 ) / 2
21
= € 347,03
Gemiddelde waarde opfokzeug per zeug
= aankoopwaarde opfokzeug * selectie opfokzeugen
= € 245,00 * 5%
= € 12,25
Geld zit gemiddeld 14 dagen vast in voeder. De jaarlijkse voederkost moet dus omgerekend worden naar een
14-daagse kost.
Gemiddelde waarde voedergeld vastgelegd in zeugen
= ( waarde voeder zeugen en opfokzeugen + waarde voeder biggen ) * 14 / 365
= ( 283,64 + 11,47 + 258,98 ) * 14 / 365
= € 21,25
Totale gemiddelde waarde per zeug
= gemiddelde waarde zeug + gemiddelde waarde opfokzeug per zeug + gemiddelde waarde voedergeld
= € 347,03 + € 12,25 + € 21,25
= € 380,53
De fictieve rente op het levend kapitaal bedraagt 5 % van de totale gemiddelde waarde per zeug, of € 19,03.
22
2.4 Saldo
Op basis van alle hiervoor vermelde opbrengsten- en kostenposten kan een richtwaarde voor het voedersaldo
en het saldo per gemiddeld aanwezige zeug berekend worden. Merk op dat de kost voor mestafvoer of
mestverwerking niet in de saldoberekening opgenomen is. Ook vaste kosten zoals arbeid en afschrijvingen is
niet opgenomen. Deze kosten moeten afhankelijk van de bedrijfssituatie berekend worden, en moet nog in de
saldo’s verrekend worden.
Tabel 27: saldoberekening zeugenhouderij per gemiddeld aanwezige zeug
Post Hoev. Prijs Bedrag
Opbrengsten
Afgeleverde biggen (23 kg) 24,5 40 980
Slachtzeugen 0,37 160 59,2
Uitgeselecteerde opfokzeugen 0,021 127,69 2,68
Totaal opbrengsten 1041,88
Kosten aankoop opfokzeugen en voer
Aankoop opfokzeugen (7 mnd) 0,44 245 108,05
Voer opfokzeugen 47,5 0,241 11,47
Voer zeugen 1 175,00 0,241 283,64
Voer biggen 698,25 0,371 258,98
Totaal kosten aankoop 662,13
Voerwinst per gemiddeld aanwezige zeug 379,75
Overige toegerekende kosten
KI 21,00
Gezondheidszorg 61,77
Brandstoffen verwarming 38,51
Elektriciteit 22,35
Overige veekosten 23,32
Totaal overige kosten 166,95
Saldo per gemiddeld aanwezige zeug 212,79
Rentekosten 380,53 5% 19,03
Saldo per gemiddeld aanwezige zeug
(inclusief rentekosten)
193,77
Bezettingsgraad zeugenstal 97%
Saldo per zeugenplaats 206,41
Saldo per zeugenplaats
(inclusief rentekosten) 187,96
Bron: Stuurgroep
Het saldo kan verschillen naargelang van de lotgrootte waaraan de biggen verkocht worden. Een indicatie van
de invloed van de lotgrootte wordt gegeven in tabel 28. Deze toeslagen zijn niet de toeslagen op de
biggenprijs, maar zijn een toeslag bovenop de in de saldoberekening gehanteerde prijs, die al een gemiddelde
toeslag bevat. De gemiddelde lotgrootte waarmee in de saldoberekening wordt gerekend, bedraagt 165.
23
Hierbij dient opgemerkt dat de toeslag niet enkel afhankelijk is van lotgrootte, maar dat ook de
vaccinatiestatus, gezondheidsstatus en de genetica van de biggen mee in rekening gebracht wordt. Daarnaast
is het bekomen van een (goede) toeslag niet vanzelfsprekend.
Tabel 28: invloed van lotgrootte biggen op voedersaldo en saldo
Lotgrootte <100 100 165 300 500 800
Toeslag per big -4 -2 0 +2 +4 +5
Extra kosten grote loten 0 0 0 +10 +20 +30
Extra saldo per zeug -69 -23 0 +36 +72 +85
Resulterend voedersaldo 339 385 407,72 444 480 493
Resulterend saldo* 139 185 208,32 244 280 293
*Exclusief rentekost
Bron: stuurgroep
3 BEDRIJFSTAK VLEESVARKENS
De prijzen voor vleesvarkens, biggen en voeder zijn onderhevig aan sterke schommelingen van jaar tot jaar.
Voor een gefundeerde inschatting van het realiseerbare saldo is het nodig om goede standaardwaarden te
hebben. Met de standaardwaarden die in dit hoofdstuk voorgesteld worden kan verwacht worden dat het
voorgestelde saldo over langere periode gemiddeld behaald kan worden met het aanhouden van vleesvarkens.
Het voedersaldo wordt verondersteld gemiddeld over langere periode stabiel te zijn.
De standaardwaarden voor de zeugenhouderij zijn gebaseerd op gemiddelde waarden. Deze zijn opgesteld door
de verschillende boekhoudgegevens aanwezig bij de leden van de stuurgroep met elkaar te vergelijken. Op
basis van die cijfers werd een aanvaarde standaardwaarde gekozen door de stuurgroep. Voor de berekening
van de economische kengetallen wordt er gerekend met een gemiddelde van de jaren 2007-2008-2009-2010-
2011. Opdat een technische verbetering merkbaar zou zijn, is voor de technische kengetallen gewerkt met de
gegevens voor 2011. De saldoberekening is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie.
Voorliggende cijfers kunnen als standaardwaarde gehanteerd worden, wanneer geen andere cijfers voorhanden
zijn. De bedrijven waarvan deze waarden afkomstig zijn, zijn gespecialiseerde varkensbedrijven. Ze zijn niet
steeds gespecialiseerde afmesters, maar vaak gesloten bedrijven. Bedrijven met minder dan 300 mestvarkens
werden niet opgenomen in de cijfers. De aankoopprijs van eigen biggen werd voor de gesloten bedrijven
gecorrigeerd voor de werkelijke aankoopprijs, zoals in het vorige hoofdstuk over de zeugenhouderij berekend.
3.1 Standaardwaarden
Voederprijs vleesvarkens
Tabel 29: prijs vleesvarkensvoer (inclusief kortingen) (in €/ton)
Bron: Bemefa
Jaar Gemiddelde
voederprijs
vleevarkens 2007 216,43
2008 253,95
2009 201,95
2010 214,62
2011 267,27
Gemiddeld 230,84
24
Als richtwaarde voor de prijs voor vleesvarkensvoer wordt een gemiddelde kostprijs van 230,84 euro/ton
vooropgesteld.
Voederconversie vleesvarkens
De richtwaarde voor voederconversie van vleesvarkens wordt verondersteld op 2,93 (stuurgroep).
Kostprijs biggen af fokker
De biggenprijs is afhankelijk van de lotgrootte die aangekocht wordt. Als gemiddelde richtwaarde wordt
gerekend met €40 per big, zoals bepaald in het vorige hoofdstuk zeugenhouderij.
Voor de transportkost wordt gerekend op € 1,25 per big.
Prijs slachtvarkens
De prijs voor slachtvarkens wordt uitgedrukt in kg per levend gewicht. Voor omrekening naar geslacht gewicht
wordt een gemiddeld slachtpercentage van 82% (warm gewicht) of 80% (koud gewicht) voorgesteld. De
standaardwaarde voor de prijs levend komt op 1,13 €/kg. Dit is een gemiddelde van de jaren 2007-2011.
Afgeleverde vleesvarkens per gemiddeld aanwezig varken per jaar.
Een groeitraject van 23 kg tot 113 kg wordt door de stuurgroep aangenomen. Dat betekent 90 kg groei per
afgeleverd varken. Uitgaande van een dagelijkse groei van 650 g komen we op 2,65 rondes per jaar. Rekening
houdend met een uitvalspercentage van 3,4% wordt er gerekend met een richtwaarde van 2,59 afgeleverde
vleesvarkens per gemiddeld aanwezig vleesvarken.
Tabel 30: Berekening richtwaarde aantal afgeleverde vleesvarkens per gemiddeld aanwezig vleesvarken
Kenmerk Richtwaarde
Groei per afgeleverd vleesvarken per dag (1) 650 g
g Levend eindgewicht (2) 113 kg
Kg Opleggewicht (3) 23 kg
Kg Gewichtsaanwas (4) = (2)-(3) 90 kg
Kg Omzetsnelheid (5) = 365 x (1) / (4) 2,64
Uitvalspercentage (6) 3,4%
% Aantal afgeleverde vleesvarkens per gemiddeld
aanwezig vleesvarken (5) x (6) 2,59
Bron: Stuurgroep
3.2 Opbrengsten vleesvarkenshouderij
Verkoop vleesvarkens
De richtwaarde voor de verkoopprijs is 1,13 euro per kg levend. De richtwaarde voor verkoopgewicht
afgemeste varkens is 113 kg.
De opbrengst per afgeleverd vleesvarken is dus 1,13 euro per kg x 113 kg = € 127,69.
3.3 Toegerekende kosten vleesvarkenshouderij
Op basis van de in hoofdstuk 3.1 opgestelde standaardwaarden kunnen de belangrijkste toegerekende kosten
voor de vleesvarkenshouderij berekend worden. Dit zijn de voerkost, en de aankoop voor de opzet van biggen.
De overige toegerekende kosten zoals KI-kost, diergeneeskundige zorgen, … zijn bepaald door de stuurgroep
op basis van de gegevens afkomstig uit de verschillende boekhoudprogramma’s.
25
Vaste kosten zoals afschrijvingen en arbeid en variabele kosten zoals mestverwerking worden niet
meegerekend. Deze zijn bedrijfsspecifiek. Ze kunnen per bedrijf berekend worden op basis hoofdstuk 5 (niet-
toegerekende kosten) en hoofdstuk 1 (algemeen).
Aankoop big
Voor de aankoop van biggen wordt een richt waarde van € 40 geponeerd. Met een transportkost van € 1,25 per
big kost de opzet van 1 big dus € 41,25.
Voerkosten
De richtwaarde voor de prijs voor het vleesvarkensvoeder ligt op € 231/ton. Rekening houdend met een
gewichtsaanwas van 90 kg en een voederconversie van 2,93 is er een voederverbruik van 263,7 kg.
De voerkost per afgeleverd vleesvarken = 2,93 x 90 kg x € 0,231/kg = € 60,87.
Kosten voor uitval
De kosten voor uitval worden berekend aan de hand van de gemiddelde waarde van een vleesvarken. Dit is
dezelfde waarde als die waarop de fictieve rente op levend kapitaal berekend wordt.
Kost voor uitval = Gemiddelde waarde vleesvarken x uitval = € 70,44 x 3,4% = € 2,39 per afgeleverd varken.
Overige toegerekende kosten
Tot de overige toegerekende kosten worden alle kosten, specifiek voor vleesvarkenshouderij gerekend. Dit zijn
de kostenposten, getoond in tabel 31. Tot de overige veekosten behoren alle andere variabele kosten,
uitgezonderd de kost voor mestverwerking.
Tabel 31: standaardwaarden overige toegerekende veekosten vleesvarkenshouderij
Toegerekende kost Waarde (€/vv)
Gezondheidszorg 1,40
Energie (verwarming en elektriciteit) 0,90
Overige veekosten 1,20
Bron: Stuurgroep
Rente op levend kapitaal
De gemiddelde waarde van een vleesvarken wordt berekend als de kostprijs van de big + de helft van alle
toegerekende kosten (voeder, uitval, gezondheidszorg, verwarming, elektriciteit, overige veekosten).
Aangezien de rente op jaarbasis berekend wordt, wordt de rente op de gemiddelde waarde van een gemiddeld
aanwezig vleesvarken berekend.
Op de berekende gemiddelde waarde wordt een fictieve rente van 5% toegepast als vergoeding voor het
kapitaal.
26
Tabel 32: berekening jaarrente op levend kapitaal
Kenmerk Richtwaarde
Aankoopkost big (incl. transport) (1) 41,25 euro
euro Toegerekende kosten (2) 66,77 euro
euro Gemiddelde waarde vleesvarken (3) = (1) + (2) / 2 74,63 euro
euro Afgeleverde varkens per vleesvarken per jaar (4) 2,59
Waarde gemiddeld aanwezig vleesvarken (3) x (4) 193,40 euro
euro Rentepercentage fictieve rente (5) 5 %
% Fictieve rente op levend kapitaal (3) x (4) x (5) 9,67 euro
euro Bron: Stuurgroep
3.4 Saldo
Op basis van alle hiervoor vernoemde opbrengsten- en kostenposten kan een richtwaarde voor het voedersaldo
en het saldo per afgeleverd vleesvarken en per gemiddeld aanwezig vleesvarken berekend worden. Merk op dat
de kost voor mestafvoer of mestverwerking niet in de saldoberekening opgenomen is. Deze kost moet
afhankelijk van de bedrijfssituatie berekend worden, en moet nog in de saldo’s verrekend worden.
27
Tabel 33: saldoberekening vleesvarkenshouderij per afgeleverd vleesvarken en per gemiddeld aanwezig vleesvarken
Post Hoev. Prijs Bedrag
Opbrengsten
Afgeleverd vleesvarken (levend gewicht in kg) 113 1,13 127,69
Totaal opbrengsten 127,69
Kosten aankoop big en voer
Opgelegde big (23 kg) 1 40 40
Transport 1 1,25 1,25
Voer 263,7 0,231 60,87
Uitval 3,40% 70,44 2,39
Totaal kosten aankoop 104,52
Voerwinst per afgeleverd vleesvarken 23,17
Overige toegerekende kosten
Gezondheidszorg 1,40
Verwarming en elektriciteit 0,90
Overige veekosten 1,20
Totaal overige kosten 3,50
Saldo per afgeleverd vleesvarken 19,67
Afgeleverd varken per varken per jaar 2,59
Voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken 60,04
Saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken 50,97
Rentekosten 189,43 5% 9,67
Saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken (incl. rente) 41,30
Bezettingsgraad vleesvarkensstal 90%
Saldo per vleesvarkensplaats 45,88
Saldo per vleesvarkensplaats (incl. rente) 37,17
Bron: Stuurgroep
28
4 GESLOTEN BEDRIJVEN
Een gesloten varkensbedrijf is niet gewoon de som van bedrijfstakken zeugenhouderij en vleesvarkens. Om het
saldo van een gesloten bedrijf te berekenen met de in deze publicatie voorgestelde standaardwaarden, moet
met een aantal opmerkingen rekening gehouden worden.
1. De transportkost van € 1,25 per big overgebracht naar vleesvarkens valt weg. 2. Vaak is een bedrijf niet volledig gesloten. Het kan daardoor zijn dat kleinere loten biggen verkocht
worden. De prijs per big kan hiervoor dan lager zijn, aangezien een gemiddelde toeslag verrekend zit in de richtprijs van € 40.
5 NIET-TOEGEREKENDE KOSTEN
5.1 Nieuwbouw varkensstallen
Nieuwbouwstallen voor varkens moeten sinds 2003 ammoniakemissiearm gebouwd worden. De maximale
emissiefactoren voor varkens, uitgedrukt in kg NH3 per dierplaats per jaar, staan in tabel 34.
Om de emissiefactoren naar beneden te krijgen kan o.a. gewerkt worden met luchtwassers (chemisch of
biologisch) en aangepaste mestkelders. Een volledige geactualiseerde lijst van aanvaarde technieken is
beschikbaar op de website van de VLM2.
Tabel 34: maximale emissiefactoren voor ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens
Diersoort Kg NH3 per dierplaats
Biggen 0,30
Zeugen in kraamhokken 4,45
Zeugen in dek- en drachtstallen 2,60
Vleesvarkens 1,40
Bron: VLM
De kostprijs van een nieuwbouwstal is afhankelijk van de keuze van inrichting, uitvoering van de mestkelders,
bedrijfsomvang en de grootte van de afdelingen. De hierna voorgestelde standaardwaarden zijn dan ook in die
optiek te interpreteren, niet als exacte waarden. Er wordt zo goed mogelijk weergegeven voor welke staltypes
de standaardwaarden van toepassing zijn.
Zeugenstal3
Standaard zeugenstal met 597 zeugenplaatsen
De beschreven stal is 1 stal, voor guste, drachtige en kraamzeugen en biggen. Ze is bestemd voor gemiddeld
550 zeugen en 2 zoekberen. Er wordt gewerkt met een wekelijks productiesysteem en de zeugen worden
gehouden in stabiele groepen. Opfokzeugen worden op een leeftijd van 6 maanden aangevoerd.
De voederverstrekking gebeurt met een droogvoedersysteem met volumedosering.
De mestopslag is een volledige ondiepe (0,8 m) onderkeldering met schuine putwanden en riolering. Opslag
voor 9 maanden wordt voorzien in een mestsilo.
2 http://www.vlm.be/SiteCollectionDocuments/Mestbank/Emissiearme stallen/mb_stallen_.pdf
3 Gegevens overgenomen uit I. Vermeij, B. Bosma, A. Evers, W. Harlaar, I. Vink (reds.) (2011) Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-V)
2011-2012, Wageningen UR Livestock Research, Handboek 21, Lelystad
29
De luchtinlaat in de kraamafdeling gebeurt door de zijkant van de stal onder de mestpan door. De luchtinlaat
voor de rest van de stal gaat via de kopgevel. Er is een verlaagd plafond met centraal afsuigkanaal en
bovenafzuiging. De verwarming gebeurt via de luchtinlaat met deltabuizen.
De dekafdeling bestaat uit 32 voerligboxen, 2 berenhokken, 8 hokken voor elk 6 dekrijpe gelten. De boxen zijn
65 cm breed en bestaan uit 2 m dichte vloer zonder strobed, en daarachter een betonnen rooster. De gelten
hebben 2 m² leefoppervlak.
De drachtige zeugen worden gehouden in 1 afdeling met plaats voor 444 zeugen in 12 hokken in stabiele
groepen. Het hokoppervlak per zeug is 1,30 m², emissiearm door schuine wanden.
De kraamafdeling bestaat uit 5 afdelingen met 26 kraamhokken. De hokken meten 1,8 m op 2,5 m. De
inrichting bestaat uit geplastificeerde kunststofvloeren met gietijzer onder de zeug. De dichte vloerplaat bevat
verwarming, en voorzieningen voor biggenlampen zijn aanwezig. Emissiearm systeem door mestpannen.
De biggenafdeling bestaat uit 8 afdelingen met ieder 12 hokken voor 25 biggen op 0,3m². De inrichting bestaat
uit driekantroosters met bolle vloer, kunststof hokafscheidingen en een emissiearm systeem door schuine
wanden.
De opfokzeugen worden gehouden in 3 afdelingen voor ieder 30 opfokgelten in 5 hokken. 1m² per dier
leefoppervlak. Aanvoer van de dieren op 25 kg. Ruimte voor quarantaine en adaptatie is hier voorzien.
Ook inbegrepen in de begrote stal zijn 5 silo’s voor droogvoer, zeugendouche, hogedrukreiniger, kantoor,
computer, koelcontainer, 350m² erfverharding, scheiding schone en vuile weg, toegangspoort, hygiënesluis,
noodstroomaggregaat, vergunningen en bijhorende administratieve kosten, architect en advisering.
De hiervoor beschreven zeugenstal heeft 597 plaatsen, voor 550 gemiddeld aanwezige zeugen in een 1-weeks
productiesysteem. De kostprijs bedraagt € 2 720 per zeugenplaats.
Niet inbegrepen zijn heikosten. Indien heien noodzakelijk is moeten kosten voor heipalen en oplangers,
arbeidskosten en extra kosten voor zwaardere constructie van vloeren en funderingen gerekend worden. Men
mag dan rekenen op een extra kost van 20% per zeugenplaats.
Afwijkende stallen: stalgrootte
De kosten per zeugenplaats zijn afhankelijk van de stalgrootte. Om hier een inschatting van te kunnen maken
reikt KWIN-V enkele standaardwaarden aan.
Tabel 35: Standaardwaarden voor 1-weeks productiesysteem, afhankelijk van de bedrijfsomvang.
Gemiddeld aantal zeugen 375 550 850
€/plaat
s
#
plaats
€/plaat
s
#
plaats
€/plaat
s
#
plaats Kraamhokken 3 510 90 3 290 130 3130 200
Biggenhokken 220 1 600 200 2 400 200 3 600
Dekbox 2 110 22 1 860 32 1 690 49
Dekrijpe gelten (groepshokken) 1 120 30 1 050 42 1 000 66
Dragende zeugenplaats 1 460 300 1 270 435 1 130 675
Opfokzeugenplaats 750 60 680 90 650 138
Gemiddeld per zeugenplaats 2 990 412 2 720 597 2 510 924
Bron: KWIN-V 2011-2012
30
Afwijkende stallen: huisvestingssysteem
De kosten per zeugenplaats zijn afhankelijk van het huisvestingssysteem. Om hier een inschatting van te
kunnen maken reikt KWIN-V enkele standaardwaarden aan.
De basisrichtwaarde voor een nieuwbouwzeugenstal met 597 zeugenplaatsen, zonder plaats voor de drachtige
zeugen, maar inclusief quarantaineafdeling, adaptatieafdeling, kraamhokken, biggenhokken en
opfokzeugenplaats bedraagt € 1 800 per zeugenplaats.
In de praktijk komen verschillende huisvestingssystemen voor drachtige zeugen voor, de investering per
drachtige zeug voor de verschillende systemen staan hieronder. Er wordt uitgegaan van 435 drachtige zeugen
voor 597 zeugenplaatsen.
Tabel 36: Standaardwaarden voor dragende zeugenplaatsen in een nieuwbouwzeugenstal met een totaal van 597
zeugenplaatsen
Huisvestingssysteem Investering per drachtige-
zeugenplaats (€) Dynamische groepen op stro met voerstations 930
Dynamische groepen zonder stro met voerstations 1 170
Stabiele groepen met voerstations 1 270
Stabiele groepen met ad lib voedering 1 020
Stabiele groepen met voerligboxen met uitloop (zonder
voergangen tussen de rijen)
1 110
Stabiele groepen met vloervoedering (hokken voor 8 zeugen) 1 120
Bron: KWIN-V 2011-2012
Vleesvarkensstal
Standaard vleesvarkensstal
De beschreven vleesvarkensstal is een stal met 4200 vleesvarkensplaatsen, inclusief de ziekenafdeling. De
indeling van de stal is 17 afdelingen met 20 hokken, met telkens 12 varkens per hok. Eén afdeling is ingericht
als berging, kantoor, hygiënesluis en ziekenafdeling met 140 plaatsen.
De hokken zijn uitgevoerd met bolle vloeren met betonroosters, de hokoppervlakte is 0,8m² per vleesvarken,
en er wordt 0,5 m² per hok voorzien voor de brijbak. De vloer is 40% dicht. Het systeem voor
emissiebeperking is een schuine putwand. De mest wordt opgeslagen buiten de stal in een silo met 9 maand
voorraadcapaciteit.
Het voeder wordt verstrekt via brijbakken met een automatische droogvoerinstallatie, per ventiel gestuurd.
Voeropslag is voorzien in 3 voersilo’s voor 67 ton.
De luchtinlaat is ondergronds, onder de bolle vloer. De ventilatie gebeurt met centrale afzuiging, per afdeling is
een meet-smoorunit voorzien. De verwarming gebeurt via vloerverwarming onder de bolle vloer.
Voor het overige is er ook inbegrepen: centrale verwarming, berging, kantoor, computer, centrale
hogedrukinstallatie, koelcontainer, 350 m² erfverharding, scheiding schone en vuile weg, toegangspoort,
hygiënesluis, noodstroomaggregaat, vergunningen en bijhorende kosten, architect en advisering.
Deze stal wordt begroot op 440 euro per vleesvarkensplaats.
Indien heien nodig is wordt rekening gehouden met extra materiaalkosten voor de heipalen en oplangers, extra
arbeidskosten en extra kosten voor zwaardere vloerconstructies en funderingen. Er wordt dan gerekend op
20% extra kost per vleesvarkensplaats.
31
Afwijkende stallen: stalgrootte
De investering per vleesvarkensplaats is afhankelijk van de grootte van de totale varkensstal. Ook de
hokgrootte, de afdelingsgrootte en het aantal afdelingen speelt een rol. Tabel 37 geeft daarvan een indicatie.
Tabel 37: Standaardwaarden voor investeringskost vleesvarkensstal volgens stalgrootte
Aantal afdelingen 11 17 23
€/plaat
s
#
plaats
€/plaat
s
#
plaats
€/plaat
s
#
plaats 96 plaatsen per afdeling 530 1 056 520 1 632 510 2 208
144 plaatsen per afdeling 510 1 584 480 2 448 470 3 312
192 plaatsen per afdeling 480 2 112 460 3 264 460 4 416
240 plaatsen per afdeling 470 2 640 440 4 080 450 5 520
312 plaatsen per afdeling 470 3 432 440 5 304 420 7 176
Bron: KWIN-V 2011-2012
Afwijkende stallen: grote groepen
De investeringsgrootte kan ook wijzigen indien met grote groepen varkens gewerkt wordt. De richtwaarde voor
een vleesvarkensstal voor 4200 varkens, in groepen van 290 vleesvarkens in 14 afdelingen met ziekenafdeling
van 140 plaatsen bedraagt 400 euro per vleesvarkensplaats. Voor het overige is de stal ingericht zoals de
hiervoor beschreven stal.
5.2 Ombouw bestaande zeugenstal naar groepshuisvesting
Op 1 januari 2013 moeten alle zeugen in groep gehuisvest worden. Deze ombouw is niet ingegeven door
economische motieven of door de staat van de stal, maar door de wetgever. Het is aan te raden zorgvuldig de
overweging te maken tussen renovatie en nieuwbouw. De keuze kan ook andere wettelijke gevolgen hebben.
Nieuwe varkensstallen moeten niet enkel aan welzijnseisen voldoen, maar moeten ook amoniakemissiearm zijn.
Stand van zaken en doelstellingen
Bij de keuze tussen nieuwbouw en renovatie, moeten enerzijds de bedrijfsdoelstellingen op lange en korte
termijn (wanneer plant men te stoppen, is er kans op opvolging, wil men specialiseren of een andere tak
uitbouwen, zijn er groeimogelijkheden, in welke richting zal de wet waarschijnlijk evolueren, … ) en anderzijds
de huidige stand van zaken van het bedrijf met elkaar worden vergeleken.
Nieuwbouw is een optie wanneer
o de bestaande investeringslast niet te zwaar is o renovatie geen aanvaardbaar resultaat zou opleveren (in te slechte staat, te klein, geen goede
klimaatregeling mogelijk, … ) o er na de nieuwbouw nog steeds enige investeringsruimte is.
Renovatie mag eigenlijk alleen een optie zijn als
o renovatie in belangrijke mate goedkoper is dan nieuwbouw o de stal na renovatie niet al te sterk afwijkt van wat men bij nieuwbouw zou zetten én een gevoelige
verbetering inhoudt ten opzichte van de huidige toestand.
Bij renovaties kunnen de kostenramingen in de praktijk nogal eens te optimistisch zijn. De uiteindelijke kosten
vallen dan veel hoger uit dan verwacht. Een aantal aspecten waar men soms vergeet rekening mee te houden,
zijn:
o de tegenvallende kwaliteit van bestaande onderdelen; o het aanpassen van draagconstructies aan de nieuwe lay-out; o het aanpassen van installaties buiten de te renoveren stal; o eventuele asbestverwijdering; o tijdelijke opvang van dieren en onderbezetting
32
o een kleiner aantal dierplaatsen na renovatie o …
Vragen die bij de overweging van een renovatie zeker aan bod moeten komen zijn:
o Hoeveel zeugen kunnen op basis van de wettelijke normen maximaal binnen de bestaande muren gehuisvest worden? Ter herinnering: de minimale norm is voor groepen van 6 tot 39 zeugen 2,25 m²/zeug, voor groepen van 2 tot 5 zeugen (af te raden) 2,475 m²/zeug en voor groepen van meer dan 39 zeugen 2,025 m²/zeug. Vaak zullen de gangen van de oorspronkelijke stal moeten opgeofferd worden om na renovatie nog evenveel zeugen te kunnen houden. De keuze voor grote groepen is vaak aangewezen omwille van de kleinere oppervlaktenorm per dier. Dat kan wel betekenen dat men later de groep niet meer kan opsplitsen met behoud van het aantal zeugen. Voor een groep van 40 zeugen is namelijk minstens 40 X 2,025 m² = 81 m² vereist; voor 2 groepen van 20 is 40 X 2,25 m² = 90 m² vereist. Of met andere woorden: op een oppervlakte van 81 m² kan men één groep van 40 zeugen houden of 2 groepen van 18 zeugen, dat wil zeggen 4 zeugen minder.
o Welke gangen kunnen zonder veel problemen worden opgeofferd, en welke gangen moeten zeker gehandhaafd blijven? Een systeem met voederstations vergt bijvoorbeeld weinig gangen, dropvoedering vraagt er meer.
o Maken gelten deel uit van de groep? De eerder genoemde normen gelden voor zeugen, voor gelten is de norm kleiner. Gelten worden gedefinieerd als geslachtsrijpe vrouwelijke dieren die nog niet hebben geworpen. Maken gelten deel uit van een groep met zeugen, dan is de totale minimale vereiste oppervlakte gelijk aan het aantal gelten maal de norm voor de gelten, plus het aantal zeugen maal de norm voor de zeugen. De minimale norm is voor groepen van 6 tot 39 dieren 1,64 m²/gelt, voor groepen van 2 tot 5 dieren 1,804 m²/gelt en voor groepen van meer dan 39 dieren 1,475 m²/gelt.
o Is het aandeel dichte vloer voldoende? Voor elke zeug is minstens 1,3 m² dichte vloer vereist, voor een gelt is dit 0,95m². Alle vloeren die minder dan 15% afvoeropening hebben worden als dichte vloer beschouwd. Een solide vloer zonder openingen is dus een dichte vloer, maar ook een rooster met weinig mestdoorlaat kan als een dichte vloer worden aanzien zolang het aandeel van de openingen op de totale oppervlakte van het element minder dan 15% bedraagt. Door openingen (definitief) dicht te maken, kan een rooster worden omgevormd tot een “dichte vloer” (volgens de definitie in de
welzijnswetgeving). Het is alleszins gemakkelijker van een rooster een dichte vloer te maken dan omgekeerd.
o Zijn de bestaande boxen nog in goede staat? Bestaande individuele boxen kunnen toegepast worden als voederligboxen met uitloop. Hiervoor worden de deurtjes verwijderd, aangepast (permanent opengezet) of vervangen door deurtjes die door de zeug te bedienen zijn (type klapdeurtjes bijvoorbeeld). Om meer ruimte te creëren (per groep of per dier)
o Kunnen de rijen boxen verder uiteen worden gebracht door (een deel van) de gang op te offeren; o Kan eventueel de trog hoger worden geplaatst zodat de ruimte eronder door een liggende zeug kan
gebruikt worden (hiervoor is minstens een vrije ruimte onder de trog van 20 cm vereist); o Kunnen één of meerdere boxen worden opgeofferd (verwijderd of leeg gelaten), in een hok met 18
boxen, maar niet voldoende oppervlakte voor 18 dieren, kunnen bijvoorbeeld 16 zeugen worden gehouden.
Voorbeeld renovatiemogelijkheden zeugenstal
Als uitgangssituatie nemen we een afdeling voor 144 dragende zeugen, voorzien van evenveel voederligboxen
van 2,25 m lang en 0,65 m breed, met een gang tussen de boxen van 1,50 m breed (donkergrijs). In de boxen
ligt vooraan een dichte vloer (groen) en achteraan een stuk roostervloer (lichtgrijs). In totaal is de roostervloer
2,5 m breed. Alle voedergangen zijn 1 m breed. De totale oppervlakte binnen de afdelingsmuren bedraagt
418,5 m², met een breedte van 27,90 m en een diepte van 15 m = 1 m (gang)+2,25 m (ligbox) +1,5 m
(uitloop) +2,25 m (ligbox) +1 m (gang) +2,25 m (ligbox) +1,5 m (uitloop) +2,25 m (ligbox) +1 m (uitloop).
Op basis van het vloertype bestaat de 15 m uit 2,75 m dichte vloer + 2,50 m roostervloer + 4,50 m dichte
vloer + 2,50 m roostervloer + 2.75 m dichte vloer.
33
Figuur 1: zeugenstal voor 144 drachtige zeugen, vòòr de renovatie
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Dit wil zeggen dat er per zeug (2,25 m+0,75 m) x 0,65 m of 1,95 m² ter beschikking is (zijgangen niet
meegerekend). Dit voldoet niet aan de vereiste 2,25 m² per dier. De totale oppervlakte, alle gangen
inbegrepen, zou in theorie volstaan voor 186 zeugen (418,5 m²/2,25 m²). In de praktijk is het echter
onmogelijk alle gangen op te offeren. Eén “blok” boxen is 36 maal 1,95 m² of 70,2 m² groot en dus met de
geldende oppervlaktenormen groot genoeg voor 31 i.p.v. 36 zeugen, of in totaal 124 zeugen. Als de zeugen in
grotere groepen zouden worden gehouden, mag de vereiste oppervlakte per dier met 10% worden verminderd,
zodat 2,025 m² per zeug volstaat. Voor groepen van 31 geldt echter de ‘gewone norm’.
Veel bestaande boxen zijn 0,60 m breed in plaats de hierboven aangenomen 0,65 m. In dat geval zal het nog
moeilijker zijn te renoveren met behoud van het aantal plaatsen.
Verbouwing naar voederligboxen met uitloop
Figuur 2 geeft een mogelijke verbouwing weer naar voederligboxen met uitloop. De boxen worden naar voor
gebracht in de voedergangen, zodat tussen de boxen een uitloop van 2,5 tot maximaal 3 m breed ontstaat. Op
voorwaarde dat een zwevende trog wordt toegepast, zodat deze ruimte kan meegeteld worden, is per zeug
(2,25 m +1,25 m) x 0,65 m = 2,275 m² ter beschikking. Dit is net voldoende voor de minimumnorm. Het
bestaande puttenplan kan grotendeels behouden blijven.
34
Figuur 2: stal na renovatie tot voederligboxen met uitloop
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Onder de trog dient een vrije hoogte van 20 cm ter beschikking te zijn opdat de oppervlakte eronder kan
meegeteld worden. Van een verzonken trog kan bijvoorbeeld de laatste 15 cm worden meegeteld. De snuit van
de zeug kan immers onder (bij een zwevende) of een stuk boven (bij een verzonken) de trog worden
gehouden.
Figuur 3: bij een zwevende trog is 20 cm vrije hoogte vereist opdat de oppervlakte eronder kan worden meegeteld
Bron: Departement Landbouw en Visserij
35
Naast de totale oppervlakte moet ook nagegaan worden of het aandeel dichte vloer voldoet aan de norm van
1,3 m² per zeug of 0,95 m² per gelt. In dit concrete geval is dat 2,25 m x 0,65 m = 1,46 m², wat ruim
voldoende is. Het aandeel dichte vloer is zelfs aan de ruime kant, waardoor de boxen vermoedelijk moeilijk
zuiver te houden zullen zijn.
Dergelijke verbouwing is zeker het overwegen waard als de bestaande boxen en de roosters en andere vloeren
nog in goede staat zijn, en er voldoende ruimte voorhanden is om nagenoeg evenveel zeugen te plaatsen.
Verbouwing naar dropvoedering
Bij dropvoedering kunnen slechts 3 rijen gehandhaafd worden in plaats van de 4 oorspronkelijke rijen
voederligboxen. Beschouwen we alleen de rechterhelft van de stal en blijven we de zijgangen niet meetellen,
dan hebben we 18 (boxen) x 0,65 m (boxbreedte) = 11,7 m ter beschikking. Een vreetstandje is bij
dropvoedering minstens 0,5 m breed, dat wil zeggen dat er in de breedte theoretisch plaats is voor 23
vreetstandjes. Voor 23 zeugen is 23 x 2,25 m² of 51,75 m² nodig. Dat houdt in dat een hok 4,43m (= 51,75m²
/ 11,7m) diep moet zijn. Drie rijen nemen dus 13,3 m in beslag waardoor van de 15 m staldiepte er slechts 1,7
m overblijft voor 2 controlegangen, wat aan de smalle kant is. Bovendien vermindert het aantal plaatsen van
72 tot 3 maal 23 of 69 zeugen (per stalhelft).
Om bredere controlegangen te realiseren kunnen de vreetstandjes iets breder worden uitgevoerd, zodat de
hokken minder diep moeten zijn, maar dat gaat nog meer ten koste van het aantal plaatsen.
Een andere mogelijkheid is rekening te houden met een aparte groep gelten. Gaan we uit van een groep van 6
gelten in de eerste rij, dan kunnen we de vreetstandjes iets smaller uitvoeren (0,45 cm), wat dan met de norm
van 1,95 m²/gelt een diepte van 4,33 m vereist. Er blijft 11,7 – (6 maal 0,45)= 9 m breedte over, geschikt
voor 18 zeugen. Er is een diepte van 2,25/0,5 of 4,5 m nodig. Dat wil zeggen dat deze rij 18 + 6 = 24 plaatsen
omvat, de overige 2 rijen telkens 23. De controlegangen blijven even smal en er is slechts 1 plaats gewonnen.
Deze ingreep heeft dus met andere woorden weinig zin.
Het is duidelijk dat deze renovatie een grotere aanpassing van het puttenplan vraagt dan in het eerste geval,
zoals volgende figuur illustreert.
Figuur 4: stalhelft na renovatie tot dropvoederstandjes, rechts met iets bredere gangen
Bron: Departement Landbouw en Visserij
36
Uit de figuur blijkt duidelijk dat in de bovenste rij hokken (en in beide gevallen) de dichte vloer voldoende is om
de norm te halen. De dichte vloer situeert zich ter hoogte van de vreetstandjes, de rooster bevindt zich naast
de controlegang. Het aandeel 100% dichte vloer is aan de hoge kant, dus overmatige hokbevuiling is niet
ondenkbeeldig. De middelste rij hokken is volledig van dichte vloer voorzien, wat wettelijk toegelaten is, maar
geen vlotte mestafvoer toelaat. In de onderste rij volstaat de dichte vloer niet, en zullen bijvoorbeeld
roosterspleten moeten worden dichtgemaakt om de mestdoorlaat (verhouding openingen op dichte delen)
beneden de 15% te krijgen en daardoor een deel rooster om te vormen tot “dichte vloer”. Een alternatief is een
rubbermat op de roostervloer te bevestigen. Hier zijn de dichte vloer en de roostervloer net andersom
gesitueerd als bij de bovenste rij, maar dit hoeft niet per definitie problematisch te zijn. Deze hokken blijven
door het kleinste aandeel 100% dichte vloer mogelijk het zuiverst. De middelste rij hokken vormt het grootste
probleem. Een mogelijkheid bestaat erin deze hokken als strohokken uit te baten, maar dat is niet altijd
praktisch. De enige andere mogelijkheid is het creëren van nieuwe putten met roosters, wat natuurlijk veel
ingrijpender is dan de eerst besproken verbouwing.
Dergelijke renovatie is het overwegen waard als de bestaande boxen niet meer bruikbaar zijn, en de vloer
hoofdzakelijk uit roosters bestaat die nog in goede staat zijn. Het is immers gemakkelijker een rooster om te
vormen naar dichte vloer dan omgekeerd. Heeft men toevallig een type rooster liggen waarvan de mestdoorlaat
de 15% niet overschrijdt, dan zijn er nog minder beperkingen.
Verbouwing naar onbeperkte voedering of gefaseerde voederverdelers
Zonder de dropstandjes is de vorige indeling ook geschikt voor onbeperkte voedering, maar met dezelfde
beperkingen en nadelen waar het de dichte vloeren betreft. Teneinde de hokbevuiling binnen de perken te
houden, blijft de dichte vloer best beperkt tot het wettelijke minimum én indien mogelijk verdient het
aanbeveling een deel van de verplichte dichte vloer als gaatjesrooster (< 15% openingen) uit te voeren.
Aangenomen wordt dat per dier 1m² volle vloer, aangevuld met 0,3 m² vloer met maximaal 15% openingen,
binnen de wettelijke beperkingen een goed compromis vormt tussen comfort en hygiëne. Op een (halve)
stalbreedte van 11,7 m (één blok boxen) beslaat de dichte vloer 2,75 m, wat een oppervlakte van iets meer
dan 32 m² oplevert. Aan 1 m² 100% dichte vloer per dier is dit geschikt voor 32 zeugen. Om aan de vereiste
2,25 m² te komen is een hokdiepte van (32 maal 2,25) gedeeld door 11,7 = 6,15 m, of 2,75 m dicht + 2,5 m
rooster +0,9 m dicht. Wanneer we dezelfde opstelling spiegelen naar de tegenoverliggende muur, dan blijft in
het midden een voedergang van 2,7 m (stallengte 15 m – 2 x 6,15 m hoklengte) breed over (dichte vloer).
Dergelijke opstelling heeft slechts zin als beide stroken dichte vloer van 0,9 m diep kunnen worden vervangen
door een ‘dichte vloer’ met maximaal 15% gaten en een kelder daaronder. De totale stal biedt dan plaats aan
32 maal 4 of 128 zeugen.
Een andere mogelijkheid voorziet per stalhelft 5 hokken (2 brede en 3 smalle hokken) voor 13 varkens met 2
gangen van 1 m breed of plaats voor 130 zeugen. In de brede hokken volstaat de dichte vloer net niet om aan
de norm van 1,3 m² per zeug te komen, een klein deel van de rooster zal dus moeten worden dichtgemaakt,
tenzij de aanpalende balk van de rooster die aan de dichte vloer aansluit, voldoende is. In dit concrete geval is
over de volledige breedte 14 cm bijkomende dichte vloer nodig.
37
Figuur 5: stal na renovatie tot hokken voor onbeperkte voedering
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Verbouwen naar voederstations
Bij de renovatie naar een stal met voederstations, is het bestaande puttenplan moeilijk (volledig) te behouden.
Ook de oorspronkelijke middengang kan onmogelijk behouden blijven. Voor ongeveer 140 zeugen zijn immers
3 stations vereist, hetzij één grote groep met drie stations, hetzij drie groepen met een kleine 50 zeugen.
Aangezien in dit geval weinig of geen gangen nodig zijn, zal meestal het oorspronkelijke aantal zeugen kunnen
geplaatst worden. Tal van hokindelingen zijn mogelijk, waarvan één als voorbeeld in figuur 6. In dit voorbeeld
is uitgegaan van één grote groep, met bovenaan een gang, verschillende rijen ligvakken en bovenaan rechts
een separatieruimte.
38
Figuur 6: mogelijke stallay-out na renovatie naar voederstations (hier met 1 grote groep)
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Vooraleer de keuze te maken tussen verbouwing en nieuwbouw, dienen alle aspecten zorgvuldig worden
afgewogen. Renovatie gaat meestal gepaard met compromissen op het vlak van stalinrichting, én in sommige
gevallen met onverwachte kosten. Beide dienen op voorhand zo goed mogelijk te worden ingeschat.
5.3 Bezettingsgraad stal
Voor een zeugenstal wordt als richtwaarde een bezettingsgraad van 97% voorgesteld. Voor een
vleesvarkensstal is dit 90%.
5.4 Provisie onderhoud gebouwen
Als richtwaarde wordt 2% jaarlijkse provisie voorgesteld voor het onderhoud van de gebouwen. De 2% wordt
berekend op de investeringswaarde van de stal.
5.5 Behoefte aan beschikbaar bedrijfskapitaal
In de varkenssector wordt kapitaal ter beschikking gesteld door banken, maar soms ook door leveranciers.
Deze dubbele financiering van bedrijven zorgt er in sommige gevallen voor dat bedrijven in problemen komen.
De aan te houden kapitaalsreserve op het bedrijf wordt op basis van het benodigde omlopend kapitaal voor
voeder en andere directe kosten berekend. Dit is een richtwaarde voor kapitaal dat aanwezig dient te zijn voor
de betaling van de rekeningen per productiecyclus.
Zeugen
Benodigd kapitaal per zeug per jaar
= kosten aankoop voeder en vervanging zeugen + overige toegerekende kosten
39
= € 662,13 + € 166,95
= € 829,08
Benodigd kapitaal per zeug per productiecyclus
= benodigd kapitaal per jaar / worpindex
= € 829,08 / 2,4
= € 345,45
Voor zeugen is de richtwaarde voor behoefte aan bedrijfskapitaal € 345,45 per zeug. Dit bedrag dient als
provisie voor voederfacturen en andere facturen.
Vleesvarkens
Benodigd kapitaal per afgeleverd vleesvarken
= kosten aankoop big en voeder en uitval + overige toegerekende kosten
= € 104,52 + € 3,50
= € 108,02
Voor vleesvarkens is de richtwaarde voor behoefte aan bedrijfskapitaal € 104,55 per vleesvarkensplaats. Deze
provisie is voor de betaling van voederfacturen en andere facturen.
5.6 Emissierechten
De prijs voor emissierechten is niet vast te bepalen. In 2012 schommelde die rond de 2 à 3 euro per NER. Een
richtwaarde is hier niet op te kleven.
Tabel 38: benodigde NER-Dv per diercategorie
Dier Benodigde NER-DV
Zeugen (incl. biggen < 7kg) 38,50
Biggen (7-20kg) 4,48
Beren 38,50
Andere varkens 20-110 kg (2 of 3-fasen) 18,33
Andere varkens > 110 kg 38,50
Bron: VLM
5.7 Arbeidsduur
Op basis van de boekhoudingen in het LMN wordt een richtwaarde vooropgesteld voor de arbeidsduur van
11,50 uur per gemiddeld aanwezige zeug, en 0,32 uur per afgeleverd vleesvarken (of 0,83 uur per gemiddeld
aanwezig vleesvarken).
Tabel 39: arbeidsduur per dier
Gemiddeld aanwezig dier Arbeidsduur
Zeugen (incl. biggen) 11,50 uur
Vleesvarken 0,83 uur
Bron: LMN
40
41
FIGURENLIJST
Figuur 1: zeugenstal voor 144 drachtige zeugen, vòòr de renovatie ........................................................... 33 Figuur 2: stal na renovatie tot voederligboxen met uitloop ........................................................................ 34 Figuur 3: bij een zwevende trog is 20 cm vrije hoogte vereist opdat de oppervlakte eronder kan worden
meegeteld .......................................................................................................................................... 34 Figuur 4: stalhelft na renovatie tot dropvoederstandjes, rechts met iets bredere gangen .............................. 35 Figuur 5: stal na renovatie tot hokken voor onbeperkte voedering ............................................................. 37 Figuur 6: mogelijke stallay-out na renovatie naar voederstations (hier met 1 grote groep) ........................... 38
TABELLENLIJST
Tabel 1: huishoudbudget voor privébestedingen volgens gezinsgrootte ........................................................ 2 Tabel 2: berekening van de personenbelasting: belastingvrije sommen ........................................................ 3 Tabel 3: berekening van de personenbelasting: progressief tarief ................................................................ 3 Tabel 4: berekening van de personenbelasting: eenvoudig rekenvoorbeeld ................................................... 3 Tabel 5: vergelijking van personenbelasting vs. vennootschapsbelasting ...................................................... 4 Tabel 6: provinciale opcentiemen onroerende voorheffing (2012) ................................................................ 4 Tabel 7: gemeentelijke opcentiemen onroerende voorheffing (2012)............................................................ 5 Tabel 8: tarief provinciebelasting op bedrijfsoppervlakte ............................................................................. 7 Tabel 9: aanslagvoet gemeentebelasting op personenbelasting ................................................................... 8 Tabel 10: verkeersbelasting voor personenwagens .................................................................................. 10 Tabel 11: verkeersbelasting aanhangwagens en opleggers ....................................................................... 10 Tabel 12: verkeersbelasting voor lichte vrachtwagens .............................................................................. 11 Tabel 13: jaarlijkse mestproductie per diercategorie (VLAREM) ................................................................. 11 Tabel 14: richtwaarden voor mestafzetkost, burenregeling en mestverwerking ............................................ 12 Het paritair comité voor de landbouw (144) heeft voor 2011 volgende uurlonen vastgesteld. Tabel 15: uurlonen
voor PC Landbouw (144) ...................................................................................................................... 12 Tabel 16: jaarlijkse waterbehoefte per diercategorie ................................................................................ 13 Tabel 17: gemiddelde kost leidingwater .................................................................................................. 13 Tabel 18: index voor berekening kostprijs grondwaterwinning (2007-2012) ................................................ 13 Tabel 19: overzicht van tarieven heffing op waterverontreiniging voor oppervlaktewaterlozers en rioollozers
(grootverbruikers), verbruiksjaar 2007-2012 .......................................................................................... 14 Tabel 20: bijdrage sanitair fonds 2011 ................................................................................................... 15 Tabel 21: tarief abonnement RENDAC voor varkenshouders,2012 .............................................................. 15 Tabel 22: historiek maximumprijzen brandstof ........................................................................................ 16 Tabel 23: maximaal betoelaagbaar bedrag aanbouw varkensstal ............................................................... 17 Tabel 24: prijs zeugenvoer en biggenvoer (inclusief kortingen) (in €/ton) ................................................... 18 Tabel 25: vervanging zeugen ................................................................................................................ 19 Tabel 26: standaardwaarden overige toegerekende veekosten zeugenhouderij ............................................ 20 Tabel 27: saldoberekening zeugenhouderij per gemiddeld aanwezige zeug ................................................. 22 Tabel 28: invloed van lotgrootte biggen op voedersaldo en saldo ............................................................... 23 Tabel 29: prijs vleesvarkensvoer (inclusief kortingen) (in €/ton) ................................................................ 23 Tabel 30: Berekening richtwaarde aantal afgeleverde vleesvarkens per gemiddeld aanwezig vleesvarken ....... 24 Tabel 31: standaardwaarden overige toegerekende veekosten vleesvarkenshouderij.................................... 25 Tabel 32: berekening jaarrente op levend kapitaal ................................................................................... 26 Tabel 33: saldoberekening vleesvarkenshouderij per afgeleverd vleesvarken en per gemiddeld aanwezig
vleesvarken ........................................................................................................................................ 27
42
Tabel 34: maximale emissiefactoren voor ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens ....................... 28 Tabel 35: Standaardwaarden voor 1-weeks productiesysteem, afhankelijk van de bedrijfsomvang. ............... 29 Tabel 36: Standaardwaarden voor dragende zeugenplaatsen in een nieuwbouwzeugenstal met een totaal van
597 zeugenplaatsen ............................................................................................................................. 30 Tabel 37: Standaardwaarden voor investeringskost vleesvarkensstal volgens stalgrootte.............................. 31 Tabel 38: benodigde NER-Dv per diercategorie ........................................................................................ 39 Tabel 39: arbeidsduur per dier .............................................................................................................. 39
BRONNENLIJST
De Becker, R. (Red.) (2007) Het Vlaamse LandbouwMonitoringsNetwerk: wat en hoe?, Afdeling Monitoring en
Studie, Brussel.
Van Gansbeke S.& Van den Bogaert T. (2011) Groepshuisvesting: is renovatie een optie?, Beleidsdomein
Landbouw en Visserij, afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling, Brussel.
Vermeij I., Bosma B., Evers A., Harlaar W & Vink I. (reds.) (2011) Kwantitatieve Informatie Veehouderij
(KWIN-V) 2011-2012, Wageningen UR Livestock Research, Handboek 21, Lelystad.
Vermeij I., Bosma B., Evers A., Harlaar W & Vink I. (reds.) (2010) Kwantitatieve Informatie Veehouderij
(KWIN-V) 2010-2011, Wageningen UR Livestock Research, Handboek 13, Lelystad.
Recommended