View
219
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
LEER EN TOETSPLAN AARDRIJKSKUNDEVak: AardrijkskundeLeerjaar: 2Onderwerpen:BESTAANSMIDDELEN (landbouw-industrie-diensten-mainport Rotterdam)KLIMAAT en WEER (kllimaatclassificatie-natuurlandschappen-klimaatfactoren-weerverschijnselen)GLOBALISERING, OPWARMING van de AARDEKerndoel(en):(1)- De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen.(3)- De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen17)- De leerlingen kunnen de ligging en ruimtelijke spreiding van natuurlijke verschijnselen voor verschillende deelgebieden in Europa en de wereld beschrijven en verklaren.Leerdoel(en): De leerling leert:- de fysische processen achter de weersverschijnselen en de ruimtelijke spreiding van de klimaten- de fysisch-geografische ligging van Nederland en de daar voorkomende natuurlijke verschijnselen vergelijken met andere Europese landen.- de oorzaken en gevolgen van natuurlijke verschijnselen en menselijke activiteiten in verband met de opwarming van de aarde- wat de verschillen tussen rijke en arme landen zijn en hoe die ontstaan zijn- wat de opkomst van de nieuwe economische machten (China en India) kan veranderen- welke veranderingen in de economische sectoren hebben plaatsgevonden en het landschap hebben veranderd- wat de invloed van de overheid op de ruimtelijke inrichting van het platteland- hoe de verstedelijking van Nederland is verlopen vanaf de Middeleeuwen- hoe mainport Rotterdam is kunnen ontstaan en hoe belangrijk Rotterdam is voor onze welvaart- welke landschappelijke veranderingen mainport Rotterdam heeft veroorzaakt- hoe de opwarming van de aarde ontstaat en welke gevolgen die opwarming kan hebben(Nederland)- de voorgeschiedenis, oorzaken en kenmerken van globaliseringOnderwerp(en): Aangeboden
in:Periode: Aantal
toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Hoofdstukklimaat en weer
hoofdstuk bestaansmiddelenlandbouwindustriedienstenmainport Rotterdam
hoofdstuk Globalisering
themaonderwerpgrondstoffen en afval
themaonderwerpZiek
Volgorde van de hoofd-stukken kan wisselen. Ook de inhoud kan op kleine onderdelen verschillen
Vaklessen
vaklessen
vaklessen
themalessen
themalessen
2
3
2
s.o. (begrippen)pw
so (begrippen)sopw
pw
1x3x
1x1x3x
3x
Naar behoren
Naar behoren
B. VAARDIGHEDENVaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem functioneerde de groep als geheel.
Kaartvaardigheden De leerling gebruikt bij de atlas niet de juiste zoekmethodes, kent de verschillende soorten kaarten niet en weet ze niet te gebruiken
De leerling gebruikt bij de atlas de juiste zoekmethodes, kent en gebruikt verschillende kaarten, past kaartlezen toe en kan plaatsen e.d. op een kaart lokaliseren.
De leerling gebruikt bij de atlas de juiste zoekmethodes, kent en gebruikt verschillende kaarten, past kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie toe, kan luchtfoto’s en kaarten vergelijken, kan plaatsen op een kaart e.d. lokaliseren
De leerling gebruikt bij de atlas de juiste zoekmethodes, kent en gebruikt verschillende kaarten, past kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie toe, kan luchtfoto’s en kaarten vergelijken, kan plaatsen op een kaart e.d. lokaliseren en zelf met aangereikte gegevens een kaart maken
C. KENNEN EN KUNNENKennen en kunnen lijstOnderwerpen:BESTAANSMIDDELEN (landbouw-industrie-diensten-mainport Rotterdam)KLIMAAT en WEER (kllimaatclassificatie-natuurlandschappen-klimaatfactoren-weerverschijnselen)GLOBALISERING, OPWARMING van de AARDE
Kennen KunnenDe leerlingen kent de volgende begrippen De leerling kan
Hoofdstuk 1Weer en klimaat
- klimaat en klimaat- klimaatzone/luchtstreek-zone- klimaatclassificatie- klimaatsysteem van Köppen- warme (tropische) klimaten- palm-, loofboom-, boomgrens- tropische regenwoudklimaat- savanneklimaat (moessonklimaat)- droge klimaten- woestijnklimaat- steppeklimaat- gematigd- ,maritiem-, zeeklimaat- mediterraan-, subtropisch klimaat- continentaal-, landklimaat- koude klimaten- hooggebergteklimaat- toendraklimaat- aride en semi-aride- isotherm- thermische/wiskundige begrenzing- klimaatdiagram- oorspronkelijke plantengroei- vegetatie- cultuurgrond- ingericht landschap- chronologie- natuurlijke zones- natuurlandschappen- aride en semi-aride- Tropisch regenwoud- Licht tropisch regenwoud- Savanne- Grassteppe (prairie, pampa, veld)- Woestijn en woestijnsteppe- Altijdgroene mediterrane vegetatie- Zomergroen loofwoud- Noordelijke naaldwouden (taiga)- Overig naaldwoud- Hooggebergtevegetatie- breedteligging- rotatie- omlooptijd- aardrevolutie- stralingsbalans- hoge/lage breedte- zeestromen- warme en koude zeestromenKennen
- aanlandige wind, aflandige wind- ijsdag en zomerse dag- isotherm
Hoofdstuk 1Weer en klimaat
- op een klimaatkaart van de wereld aanwijzen om welke klimaten het gaat
- het klimaatsysteem van Koppen uitleggen, de indeling, de grenzen
- uitleggen op welke manier de natuurlijke plantengroei met de klimaatclassificatie van Koppen te maken heeft.
- een klimaatdiagram maken met behulp van een tabel
- een klimaat herkennen aan het klimaatdiagram
- natuurlandschappen herkennen op foto’s
- een klimaat/natuurlandschap presenteren volgens de expertmethode
- een tabel maken van een aantal gegevens- d.m.v. een proefje de invloed van de breedteligging op de temperatuur uitleggen en tekenen.- in diezelfde tekening ook de invloed op het klimaat , van de langere weg door de dampkring verklaren.- d.m.v. een tekening het begrip revolutie uitleggen en daarmee de seizoenen in een aantal klimaten verklaren- d.m.v. een tekening de invloed van zeewater, zeestromen en windrichting op de landtemperatuur(en neerslag) uitleggen.- op een wereldkaartje de voor het Nederlandse klimaat belangrijke zeestromen tekenen.- door het gebruik van het trefwoordenregister in de atlas klimaatgegevens van Nederland vinden- uitleggen door middel van een tekening hoe een gebergte voor een klimaatscheiding zorgt.- door middel van een tekening verklaren waarom de zuidhelling relatief warm is.- d.m.v. een tekening de neerslag- hoeveelheid aan beide zijden van een gebergte verklaren.- de hoogtegordels op een berghelling tekenenKunnen
- de waterkringloop tekenen met daarin de belangrijkste vormen van water.
- saliniteit-zeewater.- Reliëf- Hoogteligging- Zuidhelling en noordhelling- plantengroeizone/hoogtegordel- sneeuwgrens- loefzijde en lijzijde- stuwingsregen en regenschaduw- temperatuurdaling per 100 meter- de weerelementen- KNMI- Lucht- atmosfeer, hydrosfeer en lithosfeer- absolute nulpunt (Kelvin)- celsius en fahrenheit- luchtdruk- lage druk en hoge druk- Corioliseffect, wet van Buys Ballot- Vloeibare-,vaste-, gasvorm van
water- regen,mist,sneeuw,hagel,ijzel- stuwing-, stijgings- frontale regen- condensatie, verdamping en
sublimatie- evaporatie, evatransporatie- korte/lange waterkringloop
Hoofdstuk 2Bestaansmiddelen
- economische sector- primaire sector- secundaire sector- tertiaire sector- quartaire sector- informele sector- commerciële diensterlening- niet-commerciële dienstverlening/ maatschappelijke diensten- basisindustrie- zware industrie- eindproduct- lichte industrie- vervolgindustrie- grondstoffen- hulpstoffen- consumptiegoederen- productiefactoren- natuur arbeid kapitaal- bedrijfsvergroting- ijzer en staalindustrie- schaalvergroting- mechanisatie -intensivering- specialisatie- automatiseringKennen- verplaatsing- multinational- vestigingsplaatsfactoren/voordelen- draagvlak- drempelwaarde- reikwijdte
- mainport- achterland en afzetmarkt
- de kringloop van stijgende en dalende lucht (lage druk en hoge druk) en luchtuitwisseling tekenen- tabelgegevens en grafiekgegevens aflezen- een eenvoudig weerbericht maken met enkele eigen waarnemingen en meetgegevens- informatie van een neerslagvorm presenteren aan andere leerlingen d.m.v. de “expertmethode”
verdieping- zelfstandig weergegevens verzamelen en een weervoorspelling maken- een aantal praktische weerproefjes zijn in voorbereiding
Hoofdstuk 2Bestaansmiddelen
- soorten bedrijven onderbrengen bij de vier economische sectoren
- de indeling van de economische sectoren in vier sectoren verklaren
- verklaren waarom de informele sector een vijfde sector kan zijn
- de verschillen en overeenkomsten aangeven tussen zware en lichte industrie; basis en vervolgindustrie; grondstoffen en hulpstoffen; grondstof, halffabricaat en eindproduct;eindproduct en consumptiegoed
- verklaren waarom de drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal nodig zijn bij het produceren van goederen en diensten
- verklaren waarom ‘kennis’ als vierde productiefactor gezien kan worden
- voorbeelden noemen van bedrijfsvergroting, mechanisatie, specialisatie; verplaatsing, intensivering, automatisering, multinational.
- verklaren waarom de begrippen in het vorige punt allemaal voorbeelden zijn van schaalvergroting
- voorbeelden noemen van basis industrie, vervolgindustrie
- verklaren waarom bedrijven zich vestigen bij een grondstof, een afzetmarkt op havenKunnen
- aan de hand van een aantal factoren het ondernemingsklimaat in een land beoordelen
- de ontstaansgeschiedenis van Rotterdam beschrijven
- het verschil duidelijk maken tussen een grootschalige en kleinschalige kaart
- de begrippen mainport, achterland,
- havenactiviteiten- overslag(bedrijf)- logistiek- infrastructuur- distributiecentrum- bulkgoederen (nat-droog)- stukgoederen- container- containerterminal- chemische industrie- raffinaderij- locaal- regionaal- nationaal- internationaal
- maasvlakte (eerste en tweede)
Hoofdstuk 3Globalisering
- globalisering- internationalisering- tarieven, tariefmuur- wereldhandel- absolute en relatieve afstand- wereldvoedselstromen- zelfvoorziening- internationale arbeidsverdeling- wereldsysteem- Global Village- centrum, kern- periferie, semi-periferie- Global shift- NIC New Industrialised Countries- tijgerlanden- uitschuiven- kennisintensieve producten- exploitatie- en vestigingskolonie- kolonialisme en dekolonisatie- industriële revolutie- imperialisme- neokolonialisme- ruilvoet (verslechtering)- eenzijdige economie- Ruimtelijke interactie,
infrastructuur- Transportmiddelen- Ruimtelijke interactie en tijd-
ruimtecompressie- Hub en spoke- BNP/WHO- Anti-globalisme
In het thema “ziek” wordt het begrip globalisering toegepast
In het thema grondstoffen en afval worden o.a. de volgende begrippen ter sprake gebracht
- Urban Mining- Recycling/afvalverwerking- duurzaamheid- Kringloop- Grondstof/ijzererts- Halffabricaat
logistiek en distributiecentrum met elkaar in verband brengen.
- kort beschrijven wat de productielijn is van ruwe olie via halffabricaat naar eindproduct.
- het verschil duidelijk maken tussen bulkvervoer en containervervoer.
- kort beschrijven waarom de tweede maasvlakte belangrijk is voor de Rotterdamsehaven
- kort beschrijven welke problemen Rotterdam heeft met zijn vervoer en infrastructuur
- een aantal concurrenten van Rotterdam op een kaart kunnen aanwijzen en aan kunnen wijzen waar het achterland van Rotterdam ligt.
- kort beschrijven hoe belangrijk een mainport is op locale, regionale, nationale en internationale schaal
Hoofdstuk 3Globaliseringje kunt:
- beschrijven en aanwijzen op een wereldkaart hoe er verschuivingen in de tijd hebben plaatsgevonden tussen centrum- en periferiegebieden
- de begrippen die te maken hebben met het overheersen van overzeese gebiedsdelen in historische perspectief zetten en kort beschrijven
- beoordelen op welke schaalniveau een knooppunt zich bevindt.
- Productieproces- Productiefactoren- Lichte en zware industrie- Hulpstoffen/delfstoffen- Ecologische voetafdruk- Rentmeesterschap
LEER EN TOETSPLAN DUITSVak: DuitsLeerjaar: 2Onderwerp: LeesvaardigheidKerndoel(en):
De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitsewoordenschat.
De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uitgesproken en geschreven Duitstalige teksten.
De leerling leert in Duitstalige schriftelijke en digitale bronnen informatie tezoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
De leerling leert informeel contact in het Duits te onderhouden via e-mail, briefen chatten.
De leerling leert welke rol het Duits speelt in verschillende soorten internationalecontacten.
Leerdoel(en):
Duitse teksten (krant, internet, brief) begrijpen op basisniveau m.b.t. ontspanning, sport, vakantie, handleidingenKan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi.Onderwerp(en): Aangeboden
in:Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
allerlei vakles alle Meerdere malen per jaar
schriftelijk VanERKA1-A1+
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: DuitsLeerjaar: 2Onderwerp: SpreekvaardigheidKerndoel(en):
De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitsewoordenschat.
De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uitgesproken en geschreven Duitstalige teksten.
De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven.
De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen tevragen en om hulp te vragen.
De leerling leert welke rol het Duits speelt in verschillende soorten internationalecontacten.
Leerdoel(en):Kan deelnemen aan een eenvoudig gesprek, wanneer de gesprekspartner bereid is om zaken in een langzamer spreektempo te herhalen of opnieuw te formuleren en helpt bij het formuleren van wat de spreker probeert te zeggen. Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden die een directe behoefte of zeer vertrouwde onderwerpen betreffen.Kan eenvoudige uitdrukkingen en zinnen gebruiken om de eigen woonomgeving en de
mensen in de naaste omgeving te beschrijven. Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.
Woorden en uitdrukkingen zijn hoogfrequent. Woordgebruik is concreet en alledaags, niet-idiomatisch. Zinnen zijn kort en eenvoudig. Het spreektempo is laag. Woorden worden duidelijk uitgesproken. Er zijn lange pauzes, zodat de taalgebruiker kan nadenken over de betekenis.
hulpDe gesprekspartner moet langzaam en duidelijk spreken en bereid zijn om veel te herhalen en te herformuleren en na te gaan of hij/zij begrepen wordt
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Zie boven Vakles Alle Minimaal2
Gesprekken thema’s boek
vanERK A1-A1+
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: DuitsLeerjaar: 2Onderwerp: LuistervaardigheidKerndoel(en):
De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Duits door veelte luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitsewoordenschat.
De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uitgesproken en geschreven Duitstalige teksten.
De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen tevragen en om hulp te vragen.
De leerling leert welke rol het Duits speelt in verschillende soorten internationalecontacten.
Leerdoel(en):
Eenvoudige gesprekken tussen 2 personen volgen, mededelingen begrijpen (o.a. station, restaurant, media), een journaal in hoofdlijnen begrijpen, een songtekst begrijpenKan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die zichzelf, zijn/haar familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken.
Onderwerp(en): Aangeboden Periode: Aantal Toetsvormen: Weging:
in: toetsen:Zie boven Vakles alle Meerdere
malen per jaar
Schriftelijk vanERK A1-A1+
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: DuitsLeerjaar: 2Onderwerp: SchrijfvaardigheidKerndoel(en):
De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitsewoordenschat.
De leerling leert informeel contact in het Duits te onderhouden via e-mail, briefen chatten.
De leerling leert welke rol het Duits speelt in verschillende soorten internationalecontacten.
Leerdoel(en):
Kan een korte, eenvoudige mededeling doen, bijvoorbeeld voor het zenden van vakantiegroeten. Kan op formulieren persoonlijke details invullen, bijvoorbeeld naam, nationaliteit en adres op een inschrijvingsformulier noteren.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Zie boven Vakles Alle Meerdere malen per jaar
Schriftelijk VanERK A1-A1+
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: DuitsLeerjaar: 2Onderwerp: LandeskundeKerndoel(en):
De leerling leert welke rol het Duits speelt in verschillende soorten internationalecontacten.
Leerdoel(en):
inzicht in de Duitse cultuur en algemene kennis over Duitsland en andere Duitstalige landen, met name Oostenrijk
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
handel, feestdagen, geografie
vakles, 1 apart project hoofdstuk, Duits
alle Meerdere malen per jaar
Geïntegreerd in andere toetsen, MC
Behorend bij volledige toets
jeugdjournaal
B. VAARDIGHEDEN DUITS
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende
Goed
Presentatie/spreken
De mondelinge presentatie in doeltaal (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht. Publiek begrijpt het niet
De mondelinge presentatie in doeltaal (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht. Publiek begrijpt de hoofdlijnen
De mondelinge presentatie in doeltaal (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart. Publiek kan het verhaal goed volgen
De mondelinge presentatie in doeltaal (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.). Leerling kan ook vragen van publiek beantwoorden in doeltaal
leesvaardigheid Leerling begrijpt geschreven tekst niet
De leerling begrijpt hoofdlijnen van de tekst
De leerling begrijpt de tekst en kan de hoofdlijnen samenvatten
De leerling begrijpt moeilijke nuances in een tekst en doorziet lastige grammaticale verwijzingen
luisteren Leerling begrijpt fragment of gesprekspartner niet
Leerling begrijpt hoofdlijn van fragment. Leerling begrijpt gesprekspartner na herhalen of verduidelijking
Leerling begrijpt fragment/ gesprekspartner
Leerling begrijpt complexe zinnen in fragment of verhaal van gesprekspartner
schrijfvaardigheid De leerling produceert een , voor een native speaker, onbegrjipelijke tekst
Een native speaker kan de hoofdlijnen van de geschreven tekst begrijpen, maar de tekst bevat veel grammaticale fouten
Een native speaker begrijpt de geschreven tekst. Tekst bevat gemiddeld aantal fouten
De tekst bevat “native Duitse”uitdrukkingen en een zeer gering aantal grammaticale fouten
C. KENNEN EN KUNNEN DUITS
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerp
Leesvaardigheid
Spreekvaardigheid
M.b.t. vaardigheden:volgende begrippen:-Duitse alfabet-idioom rond thema’s-telwoorden t/m 1000-rangtelwoorden-hoofdlettergebruik-werkwoorden haben, sein, werden (t.t., o.v.t.)-werkwoorden/vormen (t.t., reg. en onr.)-pers. voornaamwoord-bez. voornaamwoorden-voorzetsels 4e nv-lidwoorden-1e en 4e naamval-tijdsbepaling-zwakke werkwoorden in o.v.t.-“duzen” en “siezen”- maanden/jaargetijden
M.b.t. Landeskunde:volgende begrippen:-landkaart/buurlanden-gewoonten rond verjaardagsfeestjes-vervoer naar school-schoolsysteem-cijfersysteem-lesrooster-carnaval in Duitsland-de Muur-diverse feesten-Duitse sporters-sportevenementen-KaDeWe-Duitse merken
Leesvaardigheid- korte nonfunct. teksten- gedichten-dieet info-korte verhalen-lesrooster-korte teksten rond thema’s/sport/bekende Duitsers/dierenonderwerpConcrete zaken over vertrouwde, alledaagse situaties. woordgebruik en zinsbouwHoogfrequente woorden en korte, eenvoudigezinnen.tekstindelingVisuele ondersteuning.tekstlengteKorte, eenvoudige teksten.
Spreekvaardigheid-getallen spreken-bestellen in restaurant-gesprek voeren over eten/drinken-begrippen rond huishouden-kloktijden-vertellen over school-spreken over feestdagen/familie-mening over iets/iemand geven-vertellen over sprookjes/mysteries-discussie-omschrijven van voorwerpen/onderwerpen
onderwerpOnderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.
woordenschat en woordgebruik
Beperkt tot een klein repertoire van woorden en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.
grammaticale correctheidBeperkt tot een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd
Luistervaardigheid
geleerde uitdrukkingen.
interactieVragen en antwoorden over persoonlijke details. De communicatie is totaal afhankelijk van herhaling, herformulering en correcties.
vloeiendheidBeperkt tot korte, geïsoleerde, uitingen, voornamelijk standaarduitdrukkingen, met veel pauzes om te zoeken naar uitdrukkingen, de uitspraak van minder bekende woorden, en het herstellen van storingen in de communicatie.
coherentieHet verband tussen woorden of groepen van woorden wordt aangegeven met basisvoegwoorden, zoals: ‘en’ of ‘dan’.
uitspraakDe uitspraak van een beperkt aantal geleerde woorden en uitdrukkingen kan met enige inspanning worden verstaan door native speakers die gewend zijn om te spreken met mensen met een andere taalachtergrond.
Luistervaardigheid- sportuitstapjes- omroepen op station-diverse locaties-shoppen in supermarkt-gesprekken tussen personen-info over feesten-verkoopgesprekken-reclameboodschappenonderwerpTeksten hebben betrekking op zeer eenvoudige en vertrouwde onderwerpen uit het dagelijks leven.
woordgebruik en zinsbouwHet taalgebruik is zeer eenvoudig. De zinnen zijn gescheiden door pauzes.
tempo en articulatie
De spreker spreekt zorgvuldig, langzaam en duidelijk.
tekstlengte
Teksten zijn kort.
C. KENNEN EN KUNNEN (vervolg)
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerp
Schrijfvaardigheid Schrijfvaardigheid-idioom rond thema’s-grammatica als beschreven bij“kennen”-opvragen informatie bij Duitse instanties of privé-personenonderwerpDe teksten hebben betrekking op de schrijver zelf of op imaginaire personen.
woordenschat en woordgebruik
Woorden en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.
grammaticale correctheidEen klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.
spelling en interpunctieBekende woorden en korte zinnen zoals op eenvoudige verkeers- of ANWB borden, instructies, namen van dagelijkse objecten en namen van winkels of regelmatig gebruikte basiszinnen zijn correct overgeschreven.Eigen adres, nationaliteit en andere persoonlijke details zijn correct gespeld.
coherentieWoorden of groepen van woorden zijn verbonden met behulp van basisvoegwoorden, zoals: 'en' of 'dan'.
D. NOVUMDAG nvt
LEER EN TOETSPLAN ENGELS
Vak: EngelsLeerjaar: 2Onderwerp: LeesvaardigheidKerndoel(en):
12, 13, 14, 17
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.
14. De leerling leert in Engelstalige schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
17. De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden via e-mail, brief en chatten.
Leerdoel(en):
Het begrijpen van korte Engelse tekstjes Vragen over de tekstjes kunnen beantwoorden
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot het dagelijks leven van leerlingen
Vakles Alle 5 schriftelijk Onderdeel van 4 SO’s en 1 PW die 3x meetelt.
(Jeugd)literatuur De eerste 10 minuten van iedere les
Alle Geen Geen Geen
Vak: EngelsLeerjaar: 2Onderwerp: LuistervaardigheidKerndoel(en):
11, 12, 13, 15, 16
11. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Engels door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.
15. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven.
16. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen te vragen en om hulp te vragen.
Leerdoel(en):
Eenvoudige gesprekken kunnen volgen en voeren, mededelingen begrijpen, radioboodschappen begrijpen
Vragen over het geluisterde materiaal kunnen beantwoorden
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot het dagelijks leven van leerlingen
Vakles alle 4 schriftelijk Onderdeel van 4 SO’s en een luistertoets die 1x weegt.
Vak: EngelsLeerjaar: 2Onderwerp: spreekvaardigheidKerndoel(en):
12, 13, 15, 16
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.
15. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven.
16. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen te vragen en om hulp te vragen.
Leerdoel(en):
Leerlingen spreken in een zo authentiek mogelijke situatie Engels. Zij gaan leren hoe ze effectief moeten communiceren in het Engels.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Lessituatie: In de les wordt Engels gesproken
Vakles alle 1 Presentatie 2x
Vak: EngelsLeerjaar: 2Onderwerp: SchrijfvaardigheidKerndoel(en):
12, 17
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
17. De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden via e-mail, brief en chatten.
Leerdoel(en):
Eenvoudige briefjes, ansichtkaarten, gedichtjes en e-mails schrijven.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot het dagelijks leven van leerlingen
Vakles Alle 4 schriftelijk Onderdeel van een grotere toets die 3x telt
(Jeugd) literatuur Vakles 2 1 Een flaptekst schrijven over een boek dat hij/zij gelezen heeft.
2x
B. VAARDIGHEDEN
Gymnasium NovumGespreksvaardigheid klas 2
Criteria4 3 2 1
Uitspraak RP of GenAm
Uitspraak is nog herkenbaar als Nederlands,
maar niet storend. Letters worden correct
weggelaten.
Uitspraak is niet storend voor begrip. Letters/lettergrepen
die niet uitgesproken horen te worden,
worden wel uitgesproken.
Uitspraak is storend voor
begrip.
Grammatica(werkwoordsfouten,
geslachtsfouten, fouten in
ontkenning.)
Bijna geen fouten.
Er worden niet veel fouten
gemaakt en de communicatie
wordt niet verstoord.
Er worden veel fouten gemaakt,
maar minder storende fouten.
Er worden teveel storende fouten gemaakt,
dwz in zaken die deel hadden
moeten uitmaken van de verworven basiskennis.
Vocabulaire
Heeft goede vocabulaire paraat op het juiste moment.
Vocabulaire is goed, maar moet even
zoeken.
Kiest niet altijd de juiste woorden, maar
maakt gebruik van compenserende
strategieën.
Komt vaak niet op woorden en weet ook geen compenserende strategieën toe te passen.
Spreektempo Spreekt lekker door.
Moet wel zoeken naar
woorden, maar praat in een goed tempo.
Moet veel zoeken naar woorden en het
tempo ligt laag.Komt erg weinig uit, slaat dicht.
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerp
Vocabulaire Woordjes m.b.t. iets vragen of een Iets vragen en om een gunst vragen.
Grammatica
Leesvaardigheid
Luistervaardigheid
Spreekvaardigheid
Schrijfvaardigheid
gunst vragen, iemand/iets omschrijven, de weg vragen en uitleggen, zeggen dat je iets niet wilt, vergelijkingen maken, een gesprek voeren, zeggen wat je wel/niet leuk vind, iemand leren kennen, iets bestellen, iemand gerust stellen.
Meervoud, bezitsvorm, gerund, vergelijkingen, what en how, betrekkelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord, some, any, past continuous, present perfect, present perfect continuous, future, if- clauses, regelmatige en onregelmatige werkwoorden, passive, modale hulpwerkwoorden, bijwoorden, woordvolgorde in de zin
Vocabulaire en grammatica beheersen, leesstrategieën en compenserende strategieën.
Vocabulaire en grammatica beheersen, uitspraak
Vocabulaire en grammatica beheersen, uitspraak
Vocabulaire en grammatica beheersen, spelling
Iemand/iets omschrijven. De weg vragen en uitleggen zeggen dat je iets niet wilt, vergelijkingen maken, een gesprek voeren, zeggen wat je wel/niet leuk vind, iemand leren kennen, iets bestellen, iemand gerust stellen. Ter ondersteuning van lees-, schrijf-, luister- en spreekvaardigheid.
Zowel in Present Simple als Present Continuous als Past Simple: Ww leren vervoegen in een zin, zinnen ontkennend maken, zinnen vragend maken. klokkijken, tellen, vragen hoe laat het is, aangeven van wie iets is, vragen van wie iets is, zeggen welke dag het is, wanneer hun verjaardag is, beleefd iets vragen. Ter ondersteuning van lees-, schrijf-, luister- en spreekvaardigheid.
Correspondentie lezen, oriënterend lezen, lezen om info op te doen, instructies lezen, lees- en compenserende strategieën kunnen toepassen.
Gesprekken tussen moedertaal-sprekers verstaan, luisteren naar aankondigingen en instructies, luisteren naar tv, video en geluidsopnames.
Informele gesprekken, zaken regelen, informatie uitwisselen, monologen houden
Correspondentie, aantekeningen, berichten
D. Ict-vaardigheden
AlgemeenBij welke vakonderdelen Soort opdrachten Welke vaardighedenLes Alle Gebruik Magister, sites met oefenmateriaal
InternetgebruikBij welke vakonderdelen Soort opdrachten Welke vaardighedenLes Alle Gebruik Magister, sites met oefenmateriaalLes Woordjes leren Gebruik WRTS
Vakprogramma’sVakonderdeel opdracht vaardighedenWoordjes leren Woordjes leren Gebruik WRTS
LEER EN TOETSPLAN FRANSVak: FransLeerjaar: 2Onderwerp: LuistervaardigheidKerndoel(en):
11, 12, 13, 14
14. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Frans door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
15. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Franse woordenschat.
16. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Franstalige teksten.
14. De leerling leert hoofdzaken te begrijpen uit korte en heldere boodschappen en aankondigingen. De leerling leert eenvoudige aanwijzingen te begrijpen.
Leerdoel(en):
1- Eenvoudige gesprekken kunnen volgen en voeren, mededelingen begrijpen.2- Uitleg van eenvoudige grammatica kunnen begrijpen.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot wat zich afspeelt in de klas, het zich eigen maken van woordenschat d.m.v. het leren van toneelstukjes en gebaren.(AIM)
Vakles 1-4 Minstens 4
schriftelijk wisselend
B. LEER EN TOETSPLAN
Vak: FransLeerjaar: 2Onderwerp: spreekvaardigheidKerndoel(en):
12, 14, 16
14. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Franse woordenschat. De leerling leert de woordenschat in het Frans te verklaren.
17. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven. De leerling leert complexere situaties te verwoorden.
18. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om inlichtingen te vragen en om hulp te vragen. De leerling leert in eenvoudige bewoordingen mensen, plaatsen en eigendommen te beschrijven
Leerdoel(en):
1- Zich de taal eigen maken op natuurlijke wijze door doeltaal = voertaal, ondersteund door gebaren.2- memoriseren door veel herhalen, inslijpen van de taal, ook dmv spelen van toneelstukjes.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot wat zich afspeelt in de klas, het zich eigen maken van woordenschat d.m.v. het leren van toneelstukjes en gebaren.(AIM)
Vakles 1-4 1 Memoriseren van een toneelstuk en dat filmen.
1x
C. LEER EN TOETSPLAN
Vak: FransLeerjaar: 2Onderwerp: SchrijfvaardigheidKerndoel(en):
13. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Franse woordenschat. De leerling leert de woordenschat in het Frans te verklaren.
Leerdoel(en):
1- De leerling leert langere verhaaltjes schrijven.2- Beschrijven van plaatjes/foto’s.3- Complexere vragen beantwoorden in hele zinnen.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Alles met betrekking tot wat zich afspeelt in de klas, het zich eigen maken van woordenschat d.m.v. het leren van toneelstukjes en gebaren.
Vakles 1-4 Minstens 4
schriftelijk wisselend
D. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstVak: FransLeerjaar: 2
Kennen KunnenOnderwerp
Vocabulaire
Grammatica
Luistervaardigheid
Spreekvaardigheid
Schrijfvaardigheid
Woordjes m.b.t. ontmoetingen,Wonen, school, kleding, kleuren, familie, reizen, vervoer, weer, de tijd, lichaamsdelen
Uitbreiding van de werkwoorden in Présent, Imparfait en Passé Composé. Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen in een zin. Bezittelijke voornaamwoorden, aanwijzend voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord en bijwoord.
Vocabulaire en grammatica beheersen, uitspraak.
Vocabulaire en grammatica beheersen, uitspraak, vragen stellen en antwoorden in hele zinnen in complexere situaties
Vocabulaire en grammatica beheersen, spelling.
Zich voorstellen, inlichtingen geven en begrijpen over school, kleding, vrije tijd, familie, kleuren kennen en herkennen en gebruiken.Vocabulaire kunnen verklaren in het Frans.Ter ondersteuning van schrijf-, luister- en spreekvaardigheid.
Werkwoorden leren vervoegen in een zin, zinnen ontkennend maken met meerdere ontkenningen. Voltooide tijd, tegenwoordige tijd en verleden tijd kunnen gebruiken. Ter ondersteuning van schrijf-, luister- en spreekvaardigheid.
Begrijpen wat de docent uitlegt, vraagt en vertelt. Elkaar begrijpen bij werken in groepen en in de conversaties.
Antwoord geven op vragen docent, meespreken in klas bij gebaren docent, in groepen zichzelf verstaanbaar maken bij het zelfst. werken en een rol spelen in de verfilming van het toneelstuk.
Creatief schrijven.
LEER EN TOETSPLAN GESCHIEDENIS
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: De Nieuwe Tijd (extra uitgereikt materiaal)Kerndoel(en):
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:tijd van ontdekkers en hervormers (1500 – 1600);tijd van regenten en vorsten (1600 – 1848).
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur enlevensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband tebrengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. Ook wordt dit geplaatst in een breder Europees verband.
Leerdoelen:
Kennis:1. Belangrijke kenmerken benoemen van de nieuwe tijd, zoals renaissance, reformatie,
opkomst van machtige vorsten, scheiding kerk en staat, wetenschappelijke revolutie, Industriële Revolutie en de verbanden tussen deze ontwikkelingen
2. Kunnen benoemen van overeenkomsten en verschillen tussen protestantisme en katholicisme. Kennis nemen van hernieuwde interesse van de klassieke oudheid, Europese overzeese expansie.
Vaardigheden:3. leren onderscheid te maken tussen gevolgen op korte en lange termijn en tussen
bedoelde en onbedoelde gevolgen.4. leren onderscheid te maken tussen middeleeuwse kunst en renaissance kunst.5. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische
bronnen6. persoonlijke beschrijvingen in bronnen vergelijken met feitelijke gegevens en daaruit
conclusies trekken.Onderwerp(en): Aangeboden
in:Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
De Nieuwe Tijd. geschiedenis 1 1 Schriftelijk (S.O.)
2
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: De tijd van regenten en vorsten (H. 1)Kerndoel(en):
36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties enverschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:Tijd van regenten en vorsten (1600 – 1848);
39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Leerdoel(en):
Kennis:1. Kunnen uitleggen hoe vorsten streefden naar absolute macht2. Kunnen uitleggen hoe in de Nederlandse Republiek het burgerlijk bestuur en de
stedelijke cultuur ontstonden3. Kunnen uitleggen hoe het handelskapitalisme, de wereldeconomie en de
wetenschappelijke revolutie zijn ontstaan.
Vaardigheden:4. geschiktheid van bronnen: representativiteit van bronnen vaststellen5. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische
bronnen6. persoonlijke beschrijvingen in bronnen vergelijken met feitelijke gegevens en daaruit
conclusies trekken.7. Het toepassen van de ideeën van de Verlichting op andere tijden.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Absolutisme, bestuur van de Republiek, handelskapitalisme
Wetenschappelijke / Industriële Revolutie
Geschiedenis
Novumdag
1
1
3
1
S.O.ProefwerkOpdr. Uit de kunst!
Collage
231
1* NB: deze stof wordt ook getoetst in het proefwerk aan het eind van de periode.
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: De tijd van pruiken en revoluties (H. 2)Kerndoel(en):
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:- tijd van pruiken en revoluties (1700 – 1800);
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het (Nederlandse) politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn.
Leerdoel(en):
Kennis:1. Het kunnen benoemen van de oorzaken, aanleiding, verloop en gevolgen van
revoluties, in het bijzonder van de Franse Revolutie
Vaardigheden:2. informatie kunnen halen uit een historische bron3. toepassen van de ‘revolutietheorie’ op de Franse revoluties4. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische
bronnen5. leren een zinvolle bijdrage te leveren aan een discussie over beeldvorming (van
Napoleon)
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Franse revolutie Geschiedenis 2 2 Schriftelijk (so + pw)Bronnen-s.o.
2 + 3
2
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: De Industriële Revolutie (H. 3)Kerndoel(en):
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:- tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900);
38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.
Leerdoel(en):
Kennis:Het kunnen benoemen van de belangrijkste kenmerken van de Industrialisatie en de industriële samenleving.
Vaardigheden:1. geschiktheid van bronnen: standplaatsgebondenheid, representativiteit en
betrouwbaarheid van bronnen vaststellen2. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische
bronnen3. persoonlijke beschrijvingen in bronnen vergelijken met feitelijke gegevens en daaruit
conclusies trekken.4. leren historische bronnen op te zoeken in een archief5. leren op zoek te gaan naar bronnen in een bibliotheek6. leren gebruik te maken van historische bronnen in een museum (selecteren en
interpreteren)7. leren historische informatie te verwerken in een krant uit de 19e eeuw (Novumdag)
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode:
Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Industrialisatie Geschiedenis 1 2 S.O.PW
23
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: Het Koninkrijk der Nederlanden (H. 5)Kerndoel(en):
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:- tijd van pruiken en revoluties (1700 – 1800);- tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900);
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te
vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
Leerdoel(en):
Kennis:1. Verdergaande democratisering2. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme en
nationalisme, confessionalisme en feminisme3. Democratische revoluties in westerse landen met als gevolg grondwetten,
grondrechten en staatsburgerschap4. Discussies over de sociale kwestie5. De opkomst van emancipatiebewegingen
Vaardigheden:5. informatie kunnen halen uit een historische bron
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Het Koninkrijk der Nederlanden
Geschiedenis 2 / 3 2 Schriftelijk (so)Evt. OpdrachtPw
213
Vak: GeschiedenisLeerjaar: 2Onderwerp: Imperialisme (H. 6)Kerndoel(en):
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen,ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij overkenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:- tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900);
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn.
Leerdoel(en):
Kennis:1. Het modern imperialisme dat verband hield met de industrialisatie2. Uitbouw van de Europese overheersing3. Opkomst van verzet in de koloniën
Vaardigheden:
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Het modern imperialisme Geschiedenis 3 2 S.O.Pw.
Evt. Opdracht
23
1
Overzicht van de in te voeren cijfers voor geschiedenis in leerjaar 2:
Periode
code weging Naam
1 1 Opdracht Uit de kunst!2 S.O. De tijd van regenten en vorsten3 PW De tijd van regenten en vorsten
2 2 S.O. Industriële Revolutie3 Pw. Industriële Revolutie2 SO Franse Revolutie en Verlichting1 Werkstuk geschiedenis (aanvang)
3 2 Bronnen-s.o. Franse Revolutie3 Proefwerk Franse Revolutie.2 Werkstuk geschiedenis (inleveren)
4 2 S.O. Koninkrijk der Nederlanden3 Proefwerk Koninkrijk der Nederlanden2 S.O. Imperialisme3 Proefwerk Imperialisme en Slavernij
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De leerling leest voortdurend op van een blaadje of van de sheets.Veel taalfouten / stijlfouten.Niet of nauwelijks illustratie
De leerling leest op van een blaadje of sheet. Illustreert zijn verhaal soms en taalgebruik is redelijk.
De leerling kan uit zijn hoofd vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monument aanwijzen.Mooi taalgebruik.
De leerling kan uit zijn hoofd levendig vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monument aanwijzen.De leerling maakt contact met de groep. Mooi taalgebruik en gebruik van jargon.
Samenwerken De leerling houdt zich niet aan de taakverdeling of werkt in een groep contraproductief (ofwel omdat hij niets doet, ofwel omdat hij alles op zich neemt)
De leerling houdt zich aan de taakverdeling.
De leerling houdt zich aan de taakverdeling, die hij mede zelf gemaakt heeft en neemt initiatieven die het groepsproces bevorderen.
De leerling houdt zich aan de taakverdeling, die hij mede zelf gemaakt heeft en spant zich in om ieder groepslid zijn werk te laten doen en zich prettig te voelen in de groep. (Mede) dankzij hem functioneert de groep als geheel.
Bronnen De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan een
selecteren geschikte bronnen niet onderscheiden van niet of minder geschikte bronnen.
geschikte bronnen onderscheiden van niet of minder geschikte bronnen, maar kan zijn keuze niet goed beargumenteren.
geschikte bronnen onderscheiden van niet of minder geschikte bronnen. De leerling kan zijn keuzes redelijk uitleggen en houdt rekening met standplaatsgebondenheid, representativiteit en betrouwbaarheid.
onderverdeling maken tussen geschikte bronnen, minder geschikte bronnen en ongeschikte bronnen. De leerling kan zijn keuzes uitleggen en houdt rekening met standplaatsgebondenheid, representativiteit en betrouwbaarheid.
Afbeeldingen selecteren
De leerling kan geen geschikte afbeeldingen selecteren.
De leerling kan geschikte afbeeldingen selecteren, maar kan zijn keuze niet goed beargumenteren. De afbeelding wordt voorzien van een uitleg/ onderschrift.
De leerling kan geschikte afbeeldingen selecteren en houdt daarbij rekening met aantrekkelijkheid van de afbeelding. De afbeelding wordt voorzien van een goede uitleg/onderschrift.
De leerling kan de juiste afbeeldingen selecteren en houdt daarbij rekening met aantrekkelijkheid van de afbeelding en de representativiteit. De afbeelding wordt voorzien van een goede uitleg/onderschrift.
Oorzaken en gevolgen onderscheiden
De leerling kan geen oorzaken en gevolgen onderscheiden.
De leerling kan oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden, maar kan ze niet classificeren (zie goed).
De leerling kan oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden, maar kan ze maar deels classificeren (zie goed).
De leerling kan goed oorzaken en gevolgen onderscheiden en onderscheid maken in soorten oorzaken en gevolgen (meer/minder belangrijk, korte/lange termijn, bedoeld/ onbedoeld).
Interpreteren van bronnen
De leerling kan bronnen niet koppelen aan de leerstof. Hij kan niet de juiste informatie uit de bron halen.
De leerling kan bronnen soms koppelen aan de leerstof. Hij kan informatie uit de bron halen maar geeft hiermee niet altijd een duidelijk antwoord op de vraag.
De leerling kan bronnen koppelen aan de leerstof en houdt rekening met standplaatsgebondenheid, representativiteit en betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt redelijk verwoorden en daarmee
De leerling kan bronnen goed koppelen aan de leerstof en houdt rekening met standplaatsgebondenheid, representativiteit en betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt goed verwoorden en daarmee duidelijk antwoord geven op de vraag.
antwoord geven op de vraag.
Samenvatten De leerling kan geen onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat hele zinnen die onderling weinig verband houden.
De leerling kan soms onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat ook hele zinnen die echter wel verband houden.
De leerling kan onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden aangeven.
De leerling kan goed onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden aangeven.
Het stellen van vragen naar aanleiding van bronnen
De leerling kan geen beantwoordbare vragen stellen. De vragen houden ook geen verband met de leerstof.
De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron die echter geen verband houden met de leerstof.
De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron. De vragen houden verband met de leerstof maar zijn alleen beschrijvend.
De leerling kan verklarende en opiniërende vragen stellen over een bron. Het antwoord volgt uit bron gekoppeld aan leerstof.
Inleven in een historisch personage / fenomeen
De leerling kan zich niet gedragen als iemand uit een andere tijd.
De leerling kan zich gedragen als iemand uit een andere tijd.
De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden.
De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden en hiermee een fenomeen verduidelijken.
LEER- EN TOETSPLAN GRIEKS
Vak: Grieks
Leerjaar: 2
Onderwerp: Grammatica
Kerndoel(en):
Leerdoel(en):
De leerlingen kunnen woordsoorten onderscheiden.De leerlingen kennen elementen van het verbuiging- en vervoegingsysteem.De leerlingen kunnen m.b.v. de betekenis van een werkwoord hun kennis over te verwachten zinsdelen
operationaliseren bij de analyse van een (te vertalen) zin.De leerlingen kunnen m.b.v. hun kennis van de naamvallen en met begrip van syntactische functies betekenisverbanden leggen.De leerlingen kunnen m.b.v. hun kennis van de werkwoordsvormen en met begrip van syntactische functies betekenisverbanden leggen.De leerlingen kunnen teksten met de hierboven genoemde taalverschijnselen vertalen.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
NaamvallensysteemWerkwoordsvormenSyntaxis
Vakles 1 / 2 / 3 / 4
16 (4 per periode)
12 * SO4 * Pw
13
Vak: Grieks
Leerjaar: 2
Onderwerp: Vertalen
Kerndoel(en):
# 3 De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
De leerlingen kennen de letters en kunnen de woorden lezen, uitspreken en schrijven.De leerlingen kunnen teksten met de onder ‘grammatica’ genoemde taalverschijnselen vertalen.
Leerdoel(en):
Het opbouwen van de woordenschat Grieks.Een Griekse tekst te vertalen met minimaal gebruik van hulpmiddelen.Een Griekse tekst begripvol te lezen.De leerlingen kunnen van teksten een samenvatting geven.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
WoordenVertaalstrategie
Vakles 1 / 2 / 3 / 4
16 (4 per periode)
12 * SO4 * Pw
13
Vak: Grieks
Leerjaar: 2
Onderwerp: Cultuurhistorie
Kerndoel(en):
# 4 De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten.
# 8 De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Leerdoel(en):
Cultureel-mentale oriëntatie1- De leerlingen kunnen de belangrijkste feiten, begrippen en kenmerken van de Griekse en Romeinse cultuur, geschiedenis en mythologie, aangeven.2- De leerlingen kunnen overeenkomsten en verschillen aangeven tussen denkbeelden en overtuigingen van de Griekse en Romeinse Oudheid en vergelijkbare denkbeelden en overtuigingen in latere culturen.
Cultuur-esthetische oriëntatie3- De leerlingen kunnen enkele kenmerken van beeldende kunst en architectuur van de Griekse en Romeinse Oudheid herkennen en typeren.4- De leerlingen kunnen, in samenhang met de kerndoelen van het vakgebied Beeldende Vorming, antieke invloeden in de beeldende kunst en de architectuur van latere perioden, alsmede in andere uitingsvormen van hedendaagse vormgeving, herkennen.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Cultuurhistorie Vakles 1 / 2 / 3 / 4
4 4 * PW 3*
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem functioneerde de groep als geheel.
Grammaticaen vertalen
De leerling kan in een Griekse tekst de woordsoorten niet of nauwelijks herkennen noch de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren.
De leerling kan in een Griekse tekst de meeste woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren maar er geen goed lopende Nederlandse vertaling mee maken.
De leerling kan in een Griekse tekst de woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren maar er geen goed lopende Nederlandse vertaling mee maken.
De leerling kan in een Griekse tekst de woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren om er een goed lopende Nederlandse vertaling mee te maken.
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen Kunnen
Onderwerp
Alfabet Griekse alfabet, letters en uitspraak LezenSchrijven
Woordenschat Woorden Grieks – Nederlands Toepassen in een vertalingReproduceren in schriftelijke overhoring
Grammatica Woordsoorten Morfologie van nomina Morfologie van verba Functies van de naamvallen in de zin
Kennis toepassen op een Griekse tekst
Vertalen Grondbeginselen van de opbouw van een Griekse zin
Begrip tonen van de Griekse tekst op zowel de taalkundige als de inhoudelijke kant.Vertaalstrategie toepassen.
D. NOVUMDAG
Vak: Grieks
Leerjaar: 2
Onderwerp: oude geschiedenis
Kerndoel(en):
Leerdoel(en):
1- Leerlingen kunnen zich een (visuele) voorstelling maken van de Griekse en Romeinse culturen en zich beter inleven in de materiële aspecten ervan.2- Leerlingen kunnen gelezen teksten koppelen aan tastbare objecten uit de Griekse en Latijnse culturen.3- Leerlingen kunnen enkele kenmerken van de beeldende kunst en architectuur van de Griekse en Romeinse Oudheid herkennen en typeren.
Activiteit Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Bezoek Xanten Novumdag 4 n.n.b. n.n.b.
E. Ict-vaardigheden
Vakprogramma’sVakonderdeel opdracht vaardighedenwoorden leren woorden leren woorden leren
LEER- EN TOETSPLAN LATIJN
Vak: Latijn
Leerjaar: 2
Onderwerp: Grammatica
Kerndoel(en):
Leerdoel(en):
De leerlingen kunnen woordsoorten onderscheiden.De leerlingen kennen elementen van het verbuiging- en vervoegingsysteem.De leerlingen kunnen m.b.v. de betekenis van een werkwoord hun kennis over te verwachten zinsdelen operationaliseren bij de analyse van een (te vertalen) zin.De leerlingen kunnen m.b.v. hun kennis van de naamvallen en met begrip van syntactische functies betekenisverbanden leggen.De leerlingen kunnen m.b.v. hun kennis van de werkwoordsvormen en met begrip van syntactische functies betekenisverbanden leggen.De leerlingen kunnen teksten met de hierboven genoemde taalverschijnselen vertalen.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
NaamvallensysteemWerkwoordsvormenSyntaxis
Vakles 1 / 2 / 3 / 4
16 (4 per periode)
8 * SO4 * Pw4 * Proefvertaling
133
Vak: Latijn
Leerjaar: 2
Onderwerp: Vertalen
Kerndoel(en):
# 3 De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
De leerlingen kennen de letters en kunnen de woorden lezen, uitspreken en schrijven.De leerlingen kunnen teksten met de onder ‘grammatica’ genoemde taalverschijnselen vertalen.
Leerdoel(en):
Het opbouwen van de woordenschat Latijn.Een Latijnse tekst te vertalen met minimaal gebruik van hulpmiddelen.Een Latijnse tekst begripvol te lezen.De leerlingen kunnen van teksten een samenvatting geven.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
WoordenVertaalstrategie
Vakles 1 / 2 / 3 / 4
16 (4 per periode)
8 * SO4 * Pw4 * Proefvertaling
133
Vak: Latijn
Leerjaar: 2
Onderwerp: Cultuurhistorie
Kerndoel(en):
# 4 De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten.
# 8 De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Leerdoel(en):
Cultureel-mentale oriëntatie1- De leerlingen kunnen de belangrijkste feiten, begrippen en kenmerken van de Griekse en Romeinse cultuur, geschiedenis en mythologie, aangeven.2- De leerlingen kunnen overeenkomsten en verschillen aangeven tussen denkbeelden en overtuigingen van de Griekse en Romeinse Oudheid en vergelijkbare denkbeelden en overtuigingen in latere culturen.
Cultuur-esthetische oriëntatie3- De leerlingen kunnen enkele kenmerken van beeldende kunst en architectuur van de Griekse en Romeinse Oudheid herkennen en typeren.4- De leerlingen kunnen, in samenhang met de kerndoelen van het vakgebied Beeldende Vorming, antieke invloeden in de beeldende kunst en de architectuur van latere perioden, alsmede in andere uitingsvormen van hedendaagse vormgeving, herkennen.
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Romeinse cultuur en mythologie
Vakles 1 / 2 / 3 / 4
4 (1 per periode)
4 * PW PW 3*
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem functioneerde de groep als geheel.
Grammaticaen vertalen
De leerling kan in een Latijnse tekst de woordsoorten niet of nauwelijks herkennen noch de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren.
De leerling kan in een Latijnse tekst de meeste woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren maar er geen goed lopende Nederlandse vertaling mee maken.
De leerling kan in een Latijnse tekst de woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren maar er geen goed lopende Nederlandse vertaling mee maken.
De leerling kan in een Latijnse tekst de woordsoorten herkennen en de vervoegingen en verbuigingen operationaliseren om er een goed lopende Nederlandse vertaling mee te maken.
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen Kunnen
Onderwerp
Woordenschat Woorden Latijn - Nederlands Toepassen in een vertalingReproduceren in schriftelijke overhoring
Grammatica Woordsoorten Morfologie van nomina Morfologie van verba Functies van de naamvallen in de zin
Kennis toepassen op een Latijnse tekst
Vertalen Grondbeginselen van de opbouw van een Latijnse zin
Begrip tonen van de Latijnse tekst op zowel de taalkundige als de inhoudelijke kant.Vertaalstrategie toepassen.
D. NOVUMDAG
Vak: Latijn
Leerjaar: 2
Onderwerp: oude geschiedenis
Kerndoel(en):
Leerdoel(en):
1- Leerlingen kunnen zich een (visuele) voorstelling maken van de Griekse en Romeinse culturen en zich beter inleven in de materiële aspecten ervan.2- Leerlingen kunnen gelezen teksten koppelen aan tastbare objecten uit de Griekse en Latijnse culturen.3- Leerlingen kunnen enkele kenmerken van de beeldende kunst en architectuur van de Griekse en Romeinse Oudheid herkennen en typeren.
Activiteit Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Bezoek Xanten Novumdag 4 n.n.b. n.n.b.
E. Ict-vaardigheden
InternetgebruikBij welke vakonderdelen Soort opdrachten Welke vaardighedenondersteunende opdrachten bij grammatica uit Disco
oefenen met grammatica
toepassing grammatica
Vakprogramma’sVakonderdeel opdracht vaardighedenwoorden leren via WRTS woorden leren woorden leren
LEER EN TOETSPLAN LO
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: BadmintonKerndoel(en):
1. De leerlingen kunnen twee terugslagspelen spelen, te weten (een vorm van) volleybal en één spel te kiezen uit vormen van badminton, tafeltennis, of tennis.
2. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
3. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);4. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);5. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);6. Het leren communiceren (4);7. Het leren reflecteren op het leerproces (5);8. De leerlingen kunnen drie doelspelen spelen, te kiezen uit vormen van voetbal,
handbal, hockey, basketbal, korfbal of rugby.9. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.10. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);11. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);12. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;13. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;14. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1- De leerling leert de shuttle in het spel te houden.
2- De leerling leert de shuttle te plaatsen.
3- De leerling leert het spel op een klein veld te spelen. De hierbij geldende regels m.n. aangaande de service zijn bekend en worden correct toegepast.
4- De leerling kan als scheidsrechter het spel leiden.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Badminton, basis vaardigheden
1b 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: FlagfootbalKerndoel(en):
1. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
2. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. De leerlingen kunnen drie doelspelen spelen, te kiezen uit vormen van voetbal,
handbal, hockey, basketbal, korfbal of rugby.8. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.9. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);10.Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);11. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;12.Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;13.Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1- De leerling leert werpen en vangen met de american footbal
2- De leerling leert de specifieke terminologie en posities van het flagfootbal en leert deze toepassen en de bijbehorende taken uitvoeren.
3- De leerling krijgt enkele standaard spelpatronen aangereikt en leert hierop te varieren en/of binnen de regels geheel nieuwe spelpatronen te bedenken en uitvoeren.
4- De leerling leert het spel zelfstandig in de eindvorm te spelen.
5- De leerling is in staat als scheidsrechter het spel te leiden.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Flagfootbal werpen en vangen
1a 1 Praktische vaardigheid
1
Flagfootbal spel 2b 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: HockeyKerndoel(en):
1. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
2. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. De leerlingen kunnen drie doelspelen spelen, te kiezen uit vormen van voetbal,
handbal, hockey, basketbal, korfbal of rugby.8. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.9. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);
10. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van succes en gezamenlijkheid);
11. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;12. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;13. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1- De leerling leert pushen, slaan en stoppen.2- De leerling leert na een eenvoudige combinatie af te werken op het doel.3- De leerling speelt hockey op een klein veld 5-5, kent de veiligheidsvoorschriften en
neemt deze in acht.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Hockey 2b 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: BasketbalKerndoel(en):
1. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
2. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. De leerlingen kunnen drie doelspelen spelen, te kiezen uit vormen van voetbal,
handbal, hockey, basketbal, korfbal of rugby.8. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.9. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);10. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);11. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;12. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;13. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1- De leerling kan op 3 manieren passen; chestpass, bouncepass en de overheadpass.
2- De leerling kan een hoge en lage dribbel uitvoeren.
3- De leerling moet kunnen stoppen in het 2-tel ritme.
4- De leerling kan pivoteren en weet wanneer hij dit toe moet passen.
5- De leerling kan een lay-up aan de voorkeurskant.
6- De leerling kan een set-shot aan de voorkeurskant
7- de leerling leert zelfstandig op ½ court 3:3 en/of 4:4 spelen.Onderwerp(en): Aangeboden
in:Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen:
Weging:
Techniek Basketbal 1b 1 Praktische vaardigheid
1
Spel basketbal 2a 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: SoftbalKerndoel(en):
1. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
2. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. De leerlingen kunnen een slag- en loopspel (vormen van softbal) spelen.8. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.9. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);10. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);11. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;12. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;13. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):1. De leerling moet een grondbal, een strakke bal en een hoge bal kunnen verwerken2. De leerling moet in staat zijn een strakke bal te kunnen werpen waarbij hij met het goede been uitstapt.3. De leerling moet weten hoe hij de knuppel moet vasthouden en de juiste slaghouding in moet nemen.4. De leerling moet voldoende regelkennis hebben om het spel zelfstandig te kunnen spelen5. De leerling leert de bal slaan vanuit onderhandse pitch.6. De leerling leert als scheidsrechter het spel te leiden.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Vangen en werpen 1a 1 Praktische vaardigheid
1
Spelvaardigheid 2b 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein A spel: VolleybalKerndoel(en):
1. De leerlingen kunnen twee terugslagspelen spelen, te weten (een vorm van) volleybal en één spel te kiezen uit vormen van badminton, tafeltennis, of tennis.
2. Het overleggen en samenwerken in teamverband en daarbij rekening houden met elkaars normen en waarden (1.1 en 4.2);
3. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);4. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);5. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);6. Het leren communiceren (4);7. Het leren reflecteren op het leerproces (5);8. De leerlingen kunnen drie doelspelen spelen, te kiezen uit vormen van voetbal,
handbal, hockey, basketbal, korfbal of rugby.9. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen spelen mogelijk maken.10. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);11. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);12. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;13. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;14. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1- De leerling kan de bal met de bovenhandse techniek spelen.
2- De leerling kan de bal met de onderhandse techniek spelen.
3- De leerling kan de bal door middel van een onderhandse service in het veld brengen
4- De leerling weet hoe de puntentelling werkt en hoe en wanneer er moet worden doorgedraaid.
5- De leerling kan het spel als scheidsrechter leiden
6- De leerling kan het spel zelfstandig spelen op een klein veld (4:4)Onderwerp(en): Aangeboden
in:Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen:
Weging:
Techniek volleybal 1b 1 Praktische vaardigheid
1
Spel volleybal 2a 1 Praktische vaardigheid
1
Spelleiding volleybal 2a 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein B turnen: Turnen 1 (zwaaien en steunen)Kerndoel(en):
1. De leerlingen beheersen verschillende vormen van zwaaien.
2. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen turnen mogelijk maken.3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);8. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);9. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;10. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;11. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1. De leerling weet hoe hoog de ringen moeten staan en stelt de ringen correct.
2. De leerling beheerst de strekhangzwaai aan de ringen, ook met lengte-as draai en afsprong in de achterzwaai en eventueel ander variaties.
3. De leerling kan op een adequate manier hulpverlenen.
4. De leerling leert de rol voorwaarts in de voorzwaai en achterzwaai vanuit steunhangzwaai aan de trapeze.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Strekhangzwaai ringen 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
Hulpverlenen 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
Steunhangzwaai trapeze 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
Steunzwaai brug 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
*= afhankelijk van in welke zaal wordt gegymd.
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein B turnen: Turnen 2 (springen en akrobatiek)Kerndoel(en):
1. De leerlingen beheersen verschillende vormen van springen.2. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen turnen mogelijk maken.3. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);4. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);5. Het leren communiceren (4);6. Het leren reflecteren op het leerproces (5);7. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);8. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);9. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;10. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;11. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;Leerdoel(en):
1. Minitrampoline: de leerling leert de rol voorwaarts op verhoogd vlak en is in staat een hurkwendsprong over de kast te maken.
2. Reuhterplank: de leerling beheerst de hurksprong op of over de kast.
3. Akrobatiek: de leerling leert met 2 of meertallen akrobatische vormen.
4. De leerling kan op een adequate manier hulpverlenen bij de steunsprongen, de vrije sprongen en de akrobatische vormen.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Minitramp 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
Hulpverlenen 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
Steunsprongen kast 1b of 2a* 1 Praktische vaardigheid
1
*= afhankelijk van in welke zaal wordt gegymd.
Vak: LOLeerjaar: 2.Onderwerp: Domein C : Bewegen en muziekKerndoel(en):
1. De leerlingen kunnen binnen minimaal één van de volgende onderdelen van bewegen op muziek: ritme en bewegen, volksdansen, jazzdansen, conditionele vormen op muziek, een aantal bewegingen uitvoeren.
2. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);3. Het leren communiceren (4);4. Het leren reflecteren op het leerproces (5);5. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen bewegen op muziek mogelijk
maken.6. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);7. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);8. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;9. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;10. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
Leerdoel(en):
1. De leerling kan in het juiste tempo en op het juiste moment inzetten.2. De leerling op het aangereikte ritme verschillende passen in verschillende
bewegingsbanen uitvoeren.3. De leerling leert door middel van bewegen op muziek de conditie te onderhouden en
verbeteren.
4. De leerling leert leert een dans-looppatroon van minimaal 8 vierkwartsmaten te ontwerpen en dit patroon met een groepje uit te voeren.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Bewegen en muziek 1b 1 Praktische vaardigheid
1
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein D atletiek: AtletiekKerndoel(en):
11. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);12. Het leren communiceren (4);13. Het leren reflecteren op het leerproces (5);14. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);15. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);16. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;17. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;18. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;19. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);20. het leren omgaan met regels en procedures (4.1);21. De leerlingen beheersen verschillende vormen van lopen.22. De leerlingen beheersen verschillende vormen van springen.23. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen beoefenen van atletiek mogelijk
maken.Leerdoel(en):
4- De leerling leert bij de estafetteloop binnen de wisselzone een vliegende wissel op hoge snelheid toepassen en het estafettestokje op de juiste manier geven, ontvangen en dragen.
5- De leerling leert de Fosbury-flop.6- De leerling maakt kennis met de triathlon (in aangepaste versie).7- De leerling maakt kennis met de koppelkoers.8- De leerling leert hordenlopen.9- De leerling leert een juiste start- en sprinthouding, weet de startprocedure goed toe te
passen en voert een 60 meter sprint uit.10- De leerling leert de techniek van het speerwerpen, uit stand en driepas.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Estafettetechniek 2b 0Triathlon 2b 1 Praktische
vaardigheid1
Koppelkoers 2b 1 Praktische vaardigheid
1
Fosbury-flop 1b 1 Praktische vaardigheid
1
Hordenlopen techniek 2b 1 Praktische vaardigheid
1
Sprint 60 m. 2b 1 Praktische 1
vaardigheidSpeerwerpen (techniek) 1a 1 Praktische
vaardigheid1
Tabel 60 meter sprint.
Cijfer 1e 2m 2j 3m 3j 4m 4j 5m 5j10 7,9 7,4 6,9 6,9 6,8 6,8 6,6 6,6 6,59 8,6 8,2 7,8 7,8 7,6 7,6 7,4 7,4 7,28 9,4 9,0 8,7 8,7 8,4 8,4 8,1 8,1 7,87 10,1 9,9 9,5 9,5 9,1 9,1 8,9 8,9 8,86 10,9 10,7 10,4 10,4 9,9 9,9 9,7 9,7 9,55 11,6 11,5 11,2 11,2 10,7 10,7 10,4 10,4 10,24 12,4 12,3 12,1 12,1 11,5 11,5 11,2 11,2 11,0
Tabel Fosbury-flop
Meisjes Jongens3 + 4 1 + 2 Cijfer 1 + 2 3 + 4
50 40 4 50 7060 50 4 ½ 60 8070 60 5 70 9080 70 5 ½ 80 10090 80 6 90 105
100 90 6 ½ 95 110105 95 7 100 115110 100 7 ½ 105 120115 105 8 110 125120 110 8 ½ 115 130125 115 9 120 135130 120 9 ½ 125 140135 125 10 130 145
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein D atletiek: conditie, duuractiviteiten en SRTKerndoel(en):
1. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);2. Het leren communiceren (4);3. Het leren reflecteren op het leerproces (5);4. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);5. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren van
succes en gezamenlijkheid);6. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;
7. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;
8. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;
9. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6) en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);
10. het leren omgaan met regels en procedures (4.1);11. De leerlingen beheersen verschillende vormen van lopen.12. De leerlingen beheersen verschillende vormen van springen.13. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen beoefenen van atletiek mogelijk
maken.
Leerdoel(en):
1- De leerling krijgt inzicht in zijn eigen mogelijkheden en beperkingen m.b.t. duuractiviteiten en leert hoe daar mee om te gaan.
2- De leerling leert op een verantwoorde manier op te bouwen naar een duuractiviteit.3- De leerling maakt kennis met een pyramideloop, intervalloop, duurloop en de shuttle
run test (SRT)4- De leerling leert de techniek van het touwspringen en kan dit gedurende langere tijd in
een hoog tempo volhouden.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Duurloop 1a 1 Praktische vaardigheid
1
SRT 1b en 2a 2 Praktische vaardigheid
1
Touwspringen 1b en 2a 2 Praktische vaardigheid
1
Tabel Shuttle Run Test
JTrap
Klas 1
MTrap
JTrap
Klas 2
MTrap
JTrap
Klas 3
MTrap
JTrap
Klas 4,5,6
MTrap
1 1 1 2 1 1 3 1 2 4 1 32 2 2 3 2 2 4 2 3 5 2 43 3 3 4 3 3 5 3 4 6 3 54 4 4 5 4 4 6 4 5 7 4 65 5 5 6 5 5 7 5 6 8 5 76 6 6 7 6 6 8 6 7 9 6 87 7 7 8 7 7 9 7 8 10 7 98 8 8 9 8 8 10 8 9 11 8 109 9 9 10 9 9 11 9 10 12 9 11
10 10 10 11 10 10 12 10 11 13 10 12
Tabel touwspringen
Brugklas 80 x in 1 minuut 10Elke 4 sprongen minder is 1 punt in mindering
2 e Klas 120 x in 1 minuut 10Elke 2 sprongen is 1 punt in mindering: meisjesElke 4 sprongen is 1 punt in mindering: jongens
3 e klas 250 x in 2 ½ minuut 10Elke 5 sprongen is 1 punt in mindering : meisjesElke 8 sprongen is 1 punt in mindering : jongens
4 e en 5 e klas 250 x in 2 minuten 10Elke 5 seconde extra is 1 punt in mindering
Tabel 2000 meterJ/MKlas
1
MKlas
2
JKlas
2
M Klas
3
J Klas
3
M Klas
4
J Klas
4
M Klas
5
J Klas
510 8.35 10 8.15 8.00 10 8.00 7.30 10 8.00 7.30 10 7.45 7.15 1010- 8.48 10- 8.27 8.11 10- 8.11 7.39 10- 8.11 7.39 10- 7.55 7.24 10-9 ½ 9.01 9 ½ 8.39 8.22 9 ½ 8.22 7.48 9 ½ 8.22 7.48 9 ½ 8.05 7.33 9 ½9+ 9.14 9+ 8.51 8.33 9+ 8.33 7.58 9+ 8.33 7.58 9+ 8.15 7.42 9+9 9.27 9 9.03 8.44 9 8.44 8.08 9 8.44 8.08 9 8.25 7.50 99- 9.40 9- 9.15 8.55 9- 8.55 8.17 9- 8.55 8.17 9- 8.35 7.59 9-8 ½ 9.53 8 ½ 9.37 9.06 8 ½ 9.06 8.26 8 ½ 9.06 8.26 8 ½ 8.45 8.07 8 ½8+ 10.06 8+ 9.48 9.16 8+ 9.16 8.35 8+ 9.16 8.35 8+ 8.55 8.16 8+8 10.19 8 9.50 9.27 8 9.27 8.45 8 9.27 8.45 8 9.05 8.25 88- 10.32 8- 10.02 9.38 8- 9.38 8.54 8- 9.38 8.54 8- 9.15 8.34 8-7 ½ 10.45 7 ½ 10.14 9.49 7 ½ 9.49 9.03 7 ½ 9.49 9.03 7 ½ 9.25 8.42 7 ½7+ 10.57 7+ 10.26 10.00 7+ 10.00 9.13 7+ 10.00 9.13 7+ 9.35 8.51 7+7 11.10 7 10.37 10.11 7 10.11 9.23 7 10.11 9.23 7 9.45 9.00 77- 11.22 7- 10.49 10.22 7- 10.22 9.32 7- 10.22 9.32 7- 9.55 9.09 7-6 ½ 11.35 6 ½ 11.01 10.33 6 ½ 10.33 9.41 6 ½ 10.33 9.41 6 ½ 10.05 9.18 6 ½6+ 11.47 6+ 11.13 10.44 6+ 10.44 9.50 6+ 10.44 9.50 6+ 10.15 9.26 6+6 12.00 6 11.25 10.55 6 10.55 10.00 6 10.55 10.00 6 10.25 9.35 66- 12.15 6- 11.40 11.10 6- 11.10 10.15 6- 11.10 10.15 6- 10.40 9.50 6-5 ½ 12.30 5 ½ 11.55 11.25 5 ½ 11.25 10.30 5 ½ 11.25 10.30 5 ½ 10.55 10.05 5 ½5+ 12.45 5+ 12.10 11.40 5+ 11.40 10.45 5+ 11.40 10.45 5+ 11.10 10.20 5+5 13.00 5 12.25 11.55 5 11.55 11.00 5 11.55 11.00 5 11.25 10.35 55- 13.15 5- 12.40 12.10 5- 12.10 11.15 5- 12.10 11.15 5- 11.40 10.50 5-4 ½ 13.30 4 ½ 12.55 12.25 4 ½ 12.25 11.30 4 ½ 12.25 11.30 4 ½ 11.55 11.05 4 ½4+ 13.45 4+ 13.10 12.40 4+ 12.40 11.45 4+ 12.40 11.45 4+ 12.10 11.20 4+4 14.00 4 13.25 12.55 4 12.55 12.00 4 12.55 12.00 4 12.25 11.35 4
12/13 11/12 10/11 10/11 9/10 10/11 9/10 10 8/9
Om het aangegeven cijfer te halen moet de leerling minimaal de genoemde tijd halen.
Vak: LOLeerjaar: 2Onderwerp: Domein E: ZelfverdedigingKerndoel(en):
1. De leerlingen kunnen een vorm van zelfverdediging uitvoeren, te kiezen uit stoeispelen, trefspelen en zelfverdediging (voor meisjes).
2. De leerlingen beheersen verschillende vormen van balanceren.3. De leerlingen kunnen maatregelen nemen om (seksueel) geweld te voorkomen.4. De leerlingen kunnen taken verrichten die het samen oefenen met zelfverdediging
mogelijk maken.5. Het leren reflecteren op eigen ervaringen en mogelijkheden (6.1);6. Het leren communiceren (4);7. Het leren reflecteren op het leerproces (5);8. Het leren omgaan met regels en procedures (4.1);9. Plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties (ervaren
van succes en gezamenlijkheid);10. (Samen) eenvoudige regelende taken in bewegingssituaties kunnen vervullen;11. Vaardigheid, kennis en een positieve attitude verwerven om belangrijke
bewegingsproblemen in bewegingssituaties zelfstandig (samen) op te lossen;12. Een bevredigende persoonlijke keuze kunnen maken en realiseren met betrekking tot
bewegen (en/of het leiding geven daaraan) in de vrije tijd;13. Het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6)
en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5);14. het leren omgaan met regels en procedures (4.1);
Leerdoel(en):
1. De leerling maakt kennis met stoeispelen.2. De leerling leert gewend te raken aan lichamelijk contact.3. De leerling leert te vertrouwen op de partner.4. De leerling leert verantwoordelijkheid te dragen voor het welzijn van de partner.5. De leerling leert te reageren op aanvallende acties van de partner.6. De leerling leert het belang van veiligheidsmaatregelen en neemt deze in acht.7. De leerling leert de basisstoten en verdedigingstechnieken van het boksen, op
invitatie.
Er vindt geen beoordeling plaats.
LEER EN TOETSPLAN NEDERLANDSVak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: Zakelijk Schrijven (betoog, zakelijke brief)Kerndoel(en):
Nr 1Nr 2Nr 4, 5, 9
Leerdoel(en):
1-gedachten ordenen2-verschillen herkennen tussen feiten en meningen3-tekstopbouw
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Zakelijk Schrijven Vakles Nederlands
2 1 Schriftelijk - in combi met mondeling betoog
2x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerpTekst schrijven Conventies voor het schrijven van een
zakelijke tekstEen zakelijk tekst schrijven volgens de aangeleerde conventies
E. ICT-VAARDIGHEDEN
InternetgebruikBij welke vakonderdelen
Soort opdrachten Welke vaardigheden
Zakelijk schrijven Informatie opzoeken Omgaan met zoekmachines, selecteren, opslaan in eigen accounts, mailprogramma gebruiken
Officeprogramma’s: WordVakonderdeel Opdracht VaardighedenZakelijk schrijven Opdrachten maken Tekstverwerken (in detail)
Tekststructuur aanbrengen (conventies!), formuleren, spellen
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: zakelijk lezenKerndoel(en):Nr 2
Leerdoel(en):
Lezen en begrijpen van zakelijke teksten;Toepassen van leesstrategieën;herkennen van opbouw en structuur van tekstenherkennen van tekstsoorten, tekstdoelen en publiek(Lezen en begrijpen van open en meerkeuzevragen)Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
Zakelijk lezenVakles Nederlands
12
2 Schriftelijk 2x,2x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstKennen Kunnen
Onderwerp Alle theorie die behandeld wordt bij leesvaardigheid
Theorie lunnen toepassen op aangeboden teksten
Ict geen
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: woordenschatKerndoel(en):Nr 2
Leerdoel(en):
1-regels van de spelling (groene boekje)2-uitbreiding woordenschat3-spreekwoorden en uitdrukkingen, letterlijk en figuurlijk taalgebruikOnderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
TaalschatZelfstandig;Vakles Nederlands
1, 3, 4 3 schriftelijk 1x,
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstKennen Kunnen
Onderwerp Spellingregels kennen Spellingregels kunnen toespassenBetekenis van woorden en spreekwoorden
ICT: geen
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: spreekvaardigheidKerndoel(en):
(nr)-1(nr)-5(nr)-7 en 9
Leerdoel(en):1-samenwerking2-dialogen, directe rede gebruiken3-d.m.v. een gesproken tekst een verhaallijn presenteren4- informatie samenvatten en verwerkenOnderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
SpreekvaardigheidVakles Nederlands;
2, 4 2 mondeling betoog,presentatie over een actueel onderwerp, lesje kunnen geven
2x, 1x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstKennen Kunnen
Onderwerp Zie leerdoelen Mondelinge presentatie voor de klas kunnen houden
ICT: powerpoint bij presentatie kunnen maken
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: GrammaticaKerndoel(en):(nr)-2Leerdoel(en):
1-herkennen zinsdelen: pv t/m bvb/ww (vormen, soorten,tijden)2-woordsoorten: alle!Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
GrammaticaVakles Nederlands
1, 2, 4 3 Schriftelijk 2x, eindtoets 3x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstKennen Kunnen
Onderwerpzinsdelen Pv t/m bijv bep Zinsdelen en zinsdeelstukken kunnen
benoemenwoordsoorten Alle woordsoorten kennen (naam en
kenmerk)Alle woorden in een zin kunnen benoemen
E. ICT-VAARDIGHEDEN
GEEN
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: SpellingKerndoel(en):
Nr. 2Leerdoel(en):
Regels van de spelling en interpunctie (Groene Boekje); werkwoordsvormen, moeilijke woorden,
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
SpellingVakles Nederlands
1, 2, 3, 4 5 3 toetsen spelling blok 1+2 - 3+4 - 5+62 dictees
weging bloktoetsen 1xdictee 1 2xgroot dictee 3x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerpwerkwoordspelling Regels van de werkwoordspelling, ook
van de werkwoorden uit het EngelsWerkwoorden foutloos spellen
Woorden met lastige klinkers
meervoudsvomen
verkleinvormen
tussenletters -(e)n- en -s-
latige gevallen: m- en n- klank, l klank p,pp,r,rr
koppelteken
deelteken
apostrof
bijvoeglijke naamwoorden
alle/allen,beide/beiden
afkortingen
weglatingsstreepje
Spellingregels meervoudsvormen
Spellingregels verkleinvormen
Spellingregels tussenletters -(e)n- en -s-
Spellingregels latige gevallen: m- en n- klank, l klank p,pp,r,rr
Spellingregels koppelteken
Spellingregels deelteken
Spellingregels apostrof
Spellingregels bijvoeglijke naamwoorden
Spellingregels alle/allen,beide/beiden
afkortingen kennen
Spellingregels weglatingsstreepje
Woorden met lastige klinkers kunnen spellen
meervoudsvomen foutloos kunnen spellen foutloos kunnen spellen
foutloos kunnen spellen
latige gevallen: m- en n- klank, l klank p,pp,r,rr foutloos kunnen spellen
koppelteken foutloos kunnen spellen
deelteken op juiste moment toepassen apostrof op juiste plek plaatsen
bijvoeglijke naamwoorden foutloos kunnen spellen
foutloos kunnen spellen
afkortingen foutloos kunnen spellen
weglatingsstreepje juist gebruiken
ICT: GEEN (juist zonder ICT foutloos leren spellen)
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: genreleerKerndoel(en):Nr. 2
Leerdoel(en):
Verschillende soorten verhalen (genres) leren onderscheiden en benoemen. (epiek, lyiek, proza, poëzie, sprookje, sage, mythe, legende, fabel)Spreekvaardigheid (groepspresentatie)Samenwerking (groepspresentatie)
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
GenreleerVakles Nederlands
3 2 Schriftelijk (toets genreleer en schrijven eigen legende/sage enz)
2x,1x
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstKennen Kunnen
Onderwerp Kenmerken van genres kennen Teksten kunnen plaatsen in juiste genre
Ict: gebruik van word
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: NederlandsLeerjaar: 2e
Onderwerp: Creatief lezenKerndoel(en):(nr)-3(nr)-8(nr)-9 en 10
Leerdoel(en):
1-smaakontwikkeling bevorderen2-soorten verhalen onderscheiden3-beoordelingswoorden gebruiken4-begrippen: spanning en personages aanleren5-tekstopbouw samenvatting met conventies6- poëzie smaakontwikkeling bevorderen7- kenmerken soorten poëzie onderscheiden8- kenmerken historische roman leren9-thema herkennen in verhalenOnderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal
toetsen:Toetsvormen: Weging:
Fictie en poezie lezenZelfstandig,Vakles Nederlands
1, 3, 4 3 SchriftelijkSchriftelijkSchriftelijk
1x,1x,1x.
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem functioneerde de groep als geheel.
ICT: gebruik van word, internet, powerpoint optioneel
LEER EN TOETSPLAN WISKUNDE Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Kwadraten en Wortels H1Kerndoel(en):
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.
20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen
Leerdoel(en): Werken met kwadratische vergelijkingen Werken met wortels Werken met letters Kennismaking met rationale en irrationale getallen
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Rekenen met letters
Kwadratische formules
Wortels Wortels herleiden Het delen van
wortels Allerlei soorten
getallen
Vakles 1 2 Schriftelijke toetsen
De toets over het onderwerp ‘wortels’ is apart.
2x1
Vak: WiskundeLeerjaar: 2
Onderwerp: Vlakke figuren H2Kerndoel(en):
25 De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en formules te gebruiken om greep te krijgen op verbanden tussen grootheden en variabelen.26 De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert met hun eigenschappen en afmetingen te rekenen en te redeneren.
Leerdoel(en): Berekenen van hoeken Berekenen van oppervlakte en omtrek van veelhoeken
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Cirkel en middelloodlijn
Bissectrice Zwaartelijn en
hoogtelijn Oppervlakte van
driehoeken Oppervlakte van
vierhoeken
Vakles 1 1 Schriftelijke toets
2
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Reken met Letters H3Kerndoel(en):
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen
denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.
Leerdoel(en): Werken met de rekenregels voor letters Omgaan met algemene rekenregels
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Haakjes wegwerken Merkwaardige
producten Herleiden van
breuken De weten-
schappelijke notatie
Machten met letters
Herleiden van machten
Vakles 1 1 Schriftelijke toets
2
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Procenten en diagrammen H4Kerndoel(en):
22 De leerling leert de structuur en samenhang te doorzien van positieve en negatieve getallen, decimale getallen, breuken, procenten en verhoudingen, en leert ermee te werken in zinvolle en praktische situaties27 De leerling leert gegevens systematisch te beschrijven, ordenen en visualiseren, en leert gegevens, representaties en conclusies kritische te beoordelen.
Leerdoel(en): Rekenen met percentages
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Procenten Rekenen met
procenten Beeld-, staaf- en
lijndiagrammen Cirkel- en
driehoekdiagrammen
Histogram en steel-bladdiagram
Diagrammen met Excel
Vakles 2 1 Schriftelijke toets
2
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Vergelijkingen H5Kerndoel(en):
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.
Leerdoel(en): Vertalen van praktische problemen naar vergelijkingen Oplossen van vergelijkingen
Onderwerp(en): Aangeboden Periode: Aantal Toetsvormen: Weging:
in: toetsen: Liniaire formules Richtingcoefficient
van een lijn Formule van een lijn
opstellen De balansmethode Vergelijkingen
oplossen Vergelijkingen
toepassen
Vakles 2 1 Schriftelijke toets
2
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: De stelling van Pythagoras H6Kerndoel(en):
20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen
Leerdoel(en): Berekenen van ontbrekende zijden in rechthoekige driehoeken
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Rechthoekige driehoeken
Het berekenen van schuine zijden
Vakles 2 1 Schriftelijke toets
2
Berekeningen met de stelling van Pythagoras
Pythagoras in de ruimte
Berekeningen in rechthoekige driehoeken
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Kwadratische vergelijkingen H7Kerndoel(en):
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen. 20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen
Leerdoel(en): Het vertalen van praktische problemen naar kwadratische vergelijkingen Het oplossen van kwadratische vergelijkingen
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Buiten haakjes halen Grafieken en
vergelijkingen Vergelijkingen in
Vakles 3 1 Schriftelijke toets
2
de vorm x2=c Buiten haakjes
halen De product-som
methode Kwadratische
vergelijkingen Vergelijkingen
toepassen
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Inhouden en vergroten H8Kerndoel(en):
22 De leerling leert de structuur en samenhang te doorzien van positieve en negatieve getallen, decimale getallen, breuken, procenten en verhoudingen, en leert ermee te werken in zinvolle en praktische situaties
Leerdoel(en): Werken met een schaal Berekenen van inhouden van ruimtelichamen
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Inhoud van prisma en cilinder
Inhoud van piramide en kegel
Vergroten en verkleinen
Oppervlakte bij vergroten
Inhouden bij
Vakles 3 1 Schriftelijke toets
2
vergroten
Vak: WiskundeLeerjaar: 2Onderwerp: Informatieverwerking H9Kerndoel(en):
19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen25 De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en formules te gebruiken om greep te krijgen op verbanden tussen grootheden en variabelen.
Leerdoel(en): Rekenen met boom- en wegendiagrammen Oplossen van telproblemen
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode:
Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
Gemiddelde, modus en mediaan
Informatieverwerking met grafen
Telproblemen Kans
Vakles 3 1 Schriftelijke toets
2
B. nvt
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerp
De theorie gerelateerd aan de betreffende onderwerpen.
Alle opgaven gerelateerd aan het behandelde onderwerp kunnen maken.
D. NOVUMDAG : De sectie wiskunde is niet betrokken bij de novumdagen in leerjaar 2.
Vak: wiskunde
Leerjaar: 2
Onderwerp: wiskundewandeling (wordt op dit moment ontwikkeld)
Kerndoel :
20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen
26 De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert met hun eigenschappen en afmetingen te rekenen en te redeneren.
24 De leerling leert meten, leert structuur en samenhang doorzien van het metrieke stelsel, en leert rekenen met maten voor grootheden die gangbaar zijn in relevante toepassingen.
23 De leerling leert exact en schattend rekenen en redeneren op basis van inzicht in nauwkeurigheid, orde van grootte en marges die in een gegeven situatie passend zijn.
Leerdoel(en): Het ontdekken van wiskundige toepassingen in onze dagelijkse omgeving.
Activiteit Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
wandeling met wiskundige opdrachten door Voorburg
Leerjaar 2 1 geen geen nvt
E. Ict-vaardigheden
InternetgebruikBij welke vakonderdelen Soort opdrachten Welke vaardigheden
nvt
Officeprogramma’sVakonderdeel Opdracht Vaardighedennvt
Vakprogramma’sVakonderdeel opdracht vaardigheden
oplossen huiswerksommen beheersing rekenmachine
A. LEER EN TOETSPLAN
Vak: BV (beeldende vorming)
Leerjaar: 2
Onderwerp:
Kerndoel(en):
(nr)- 48: De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen.
(nr)- 50: De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst.
(nr)- 52: De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
Leerdoel(en):
1- Verruimen van het beeldend inzicht.2- Aanleren en toepassen van diverse beeldende technieken/beeldelementen.3- Kennismaken met de beeldende kunst en de verschillende disciplines daarin.
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode: Aantal toetsen: Toetsvormen: Weging:
Hfdst. 7 t/m 8uit ZienderOgen Kunst
Vakles III & IV 2 Schriftelijke overhoringen en een aantal Praktijkopdrachten.
2 x Schriftelijke overhoring &Praktijkopdrachten.
S.O.: 1xPrakijk: 1x , 2x of 3x. (afhankelijk van de grootte van de opdracht)
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem of haar functioneerde de groep als geheel.
Werkstuk De leerling beheerst de toegepaste techniek niet.Het werkstuk is niet naar behoren afgerond.
De leerling beheerst de toegepaste techniek redelijk.Het werkstuk is voldoende afgerond.
De leerling beheerst de toegepaste techniek naar behoren. Het werkstuk is goed afgerond.
De leerling beheerst de toegepaste techniek volledig.Het werkstuk heeft een duidelijke meerwaarde. (N.B. een werkstuk hoeft niet altijd aan de opdracht te voldoen om toch als ‘goed’ te worden gekwalificeerd)
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijstOnderwerp Kennen KunnenHfdstk.7Licht;
-Betekenis eigenschaduw.-Betekenis slagschaduw.
Het aanbrengen van eigen schaduw en slagschaduw m.b.v. een 2B
Werking van het licht, verschillende lichtsoorten/bronnen/richtingen.
-Betekenis meelicht.-Betekenis tegenlicht & ontstaan van silhouet- vorming als gevolg van tegenlicht.-Betekenis strijklicht.-Betekenis zijlicht.-Betekenis clair- obscurcontrast.-Betekenis glimlichten.-Betekenis repoussoir.
potlood op en bij de verschillende ruimtelijke geometrische basisvormen.Toepassen van overlapping en atmosferisch perspectief.D.m.v. licht/donkercontrasten een bepaalde sfeer in een tekening creëren.
Hfdstk.8 (korte herhaling)Kleur;De werking van kleuren. Primaire-, secundaire- en tertiaire kleuren. De kleurencirkel van Johannes Itten. De verschillende kleurcontrasten.
-De primaire-, secundaire- & tertiare kleuren.-Verschillende kleur- contrasten.-Verschil tussen verzadigde en onverzadigde kleuren.-Betekenis van verhelderen en verdonkeren.-Betekenis van kleurenfamilies.
Het schilderen van werkstukken waarin de primaire- en secundaire kleuren een hoofdrol spelen met als doel zoveel mogelijk kleurcontrasten te onderzoeken om via deze weg zelfstandig de invloeden van kleuren op elkaar te ervaren.Het mengen van optisch grijs m.b.v. de primaire kleuren.
A. LEER EN TOETSPLAN DRAMA
Vak: drama
Leerjaar: 2
Onderwerpen: speelstijlen, werken met een toneeltekst, eigen materiaal theatraal vormgeven
Kerndoel(en):1. ambacht theater: acteur / speler
- opbouw van een rol - verschillende acteertechnieken observeren en toepassen
2. lichaam en geest als eenheid- de vraag ‘hoe werkt het menselijke lichaam’ kan ervaarbaar worden- de mens als ‘psycho-physical being’, interactie geest en lichaam
- lichaamstaal - verbeelding
3. sociaal aspect- samenwerking
- leren door elkaar te observeren4. ambacht theater: theatraal vormgeven
- verbeelding- theatrale vormgevingsaspecten toepassen- samenwerken- beschouwen
Leerdoel(en):Les 1 en 2 fysiek spel: - lichaamstaal observeren, - bewust worden van eigen lichaamstaal door middel van een ‘neutraal masker - lichaamstaal bij professionele acteur observeren > filmfragment - vormgeven van je eigen houdingLes 3 en 4 psychologisch spel: - eigen (emotionele) verbeelding ervaren - een dialoog van een subtekst voorzien - subtekst bij professionele acteur observeren > filmfragment -speelstijl toepassen op een bestaande tekstLes 5 SO: ‘fysiek spel en psychologisch spel’ En eerste lezing van de toneeltekstLes 6 -10 werken met toneeltekst uit ‘Hamlet’
- tekstanalyse- ontwikkelen van een mise-en-scène naar aanleiding van tekst- werken aan de intenties en emoties van de personages- zelfstandig kunnen repeteren met tussentijds feedback van de docent
Les 11-15 zelf een kort toneelstuk bedenken en vorm geven- actief een creatief idee onderzoeken- een idee omzetten in theatrale vormgeving: spel, mise-en-scène, decor, ruimte gebruik,
timing, personages, opbouw scène, spanningsboog- samenwerken- een script vorm geven- een poster vormgeven
- doordenken over een idee en niet blijven staan bij ‘eerste beste gedachte’
Onderwerp(en): Aangeboden in:
Periode:
Aantal toetsen:
Toetsvormen:
Weging:
- fysieke speelstijl- psychologische speelstijl- werken met toneeltekst- eigen idee theatraal vormgeven- presenteren- reflecteren
- 16 dubbele praktijklessen
3 en 4 Elke les
+ een schrift. Toets
Eind- presentatie
- Praktijkcijfer elke les- SO- schriftelijke opdracht script- eind- presentatie
3
11
3
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er is een inleiding, kern en afsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om de groep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dank zij hem functioneerde de groep als geheel.
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerp
Fysiek spel
Psychologisch spel
Een kort toneelstuk maken naar aanleiding van een toneeltekst (Hamlet)
Een kort toneelstuk bedenken, voorbereiden en uitvoeren, uitgaand van een persoonlijk idee of voorwerp
- Wat is fysiek spel- Hoe bouw je op een
fysieke manier een rol op- Hoe train je fysiek spel- Waar komt fysiek spel
voor
- wat is psychologisch spel- hoe speel je emoties op een
psychologische manier- wat is subtekst- Hoe bouw je op een
fysieke manier een rol op- Het concept
‘geloofwaardigheid’
- Analyse van de vier scènes uit Hamlet:
- - ruimte- plot
- personages- samenhang tussen de scènes begrijpen- een idee van de historische achtergrond van Hamlet
- theatrale middelen: mise-en-scène, ruimtegebruik, personages, kostuums, speelstijlen, spanningsboogemoties
- opbouw en vormgeving van een script
- de eigen lichaamshoudingen onderzoeken
- houdingen van anderen observeren en verwoorden
- fysieke kenmerken van een personages bedenken en uitvoeren
- in de functie van regisseur anderen in hun fysiek spel begeleiden
- je in een emotie inbeelden en dat presenteren
- een subtekst van een bestaande toneeltekst bedenken en uitvoeren
- subtekst kunnen observeren en interpreteren
- naar aanleiding van de tekst een mise-en-scène uitwerken
- inleven in de rol en in de gebeurtenissen van het stuk (dus niet alleen ‘de tekst opzeggen’)
- elkaar feedback geven en aannemen
- ideeën vertalen naar theatrale beelden
- een script inhoudelijk en formeel vorm geven
- een theatrale presentatie zelfstandig voorbereiden en uitvoeren
- overtuigend spelen- tips en technische
opmerkingen voor medespelers en medeleerlingen verwoorden
A. LEER EN TOETSPLAN Muziek
Vak: MuziekLeerjaar: 2Onderwerp: musicerenKerndoel(en): muzikale ontwikkeling
Leerdoel(en):- Het kunnen lezen en toepassen van notenschrift op een instrument- Het speelstuk in een constant tempo kunnen spelen- Het kunnen samenspelen in 2/ 3 of 4-tallen- Het beheersen en kunnen toepassen van muziektheoretische vaardigheden- Het kunnen toepassen van de juiste techniek op een instrument- Samenwerken in groepsverband- Het bewust worden van ritme
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Speelstuk
S.O.
Presentatie/ werkstuk
Eindtoets
Vakles
Vakles
Vakles
Vakles
1 / 2
1 / 2
1 / 2
1 / 2
Minimaal 2
Minimaal 1
1
1
M.O.
S.O.
M.O.
Proefwerk
1
1
2
3
Vak: MuziekLeerjaar: 2Onderwerp: luistervaardigheidKerndoel(en): luistervaardigheid ontwikkelen
Leerdoel(en):- Het kunnen benoemen van een instrument aan de hand van een geluidsfragment- Het kunnen benoemen van ritmiek aan de hand van een geluidsfragment- Het bewust worden van dynamiek- Emotie in muziek- Ritmische en melodische veranderingen- Kern van een tekst kunnen benoemen- Het bewust worden van tempoverschillen
Onderwerp(en): Aangeboden in: Periode: Aantal toetsen:
Toetsvormen: Weging:
Luisterkaart
Luistertoets
Vakles
Vakles
1 / 2
1 / 2
Minimaal 1
Minimaal 1
s.o.
toets
1
2
B. VAARDIGHEDEN
Vaardigheden rubrieken:
Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Goed
Presentatie De mondelinge presentatie (poster, verslag, rol) is onsamenhangend en sluit niet aan op de vraag/opdracht.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) is een verzameling gegevens met een kop en een staart maar sluit niet aan op de vraag/opdracht
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. Er is een kop en een staart.
De mondelinge of schriftelijke presentatie (poster, verslag, rol) bezit samenhang; er iseen inleiding, kern enafsluiting; de verschillende onderdelen sluiten goed aan op elkaar en op de vraag/opdracht. De leerling voegt extra elementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
Samenwerken De leerling wilde niet samenwerken of werkte in een groep contraproductief.
De leerling heeft goed samengewerkt en wilde ook opdrachten van anderen uitvoeren.
De leerling heeft goed samengewerkt en heeft initiatieven genomen om degroep goed te laten samenwerken.
De leerling heeft goed samengewerkt en nam de rol van leider op zich; dankzij hem functioneerde de groep als geheel.
Werkstuk De groep heeft alles letterlijk van internet geknipt en geplakt
De groep heeft goed samengewerkt.Het werkstuk is inhoudelijk voldoende
De groep heeft een compleet en samenhangend werkstuk ingeleverd. De groep heeft goed samengewerkt.
De groep heeft een compleet en samenhangend werkstuk ingeleverd. De groep heeft goed samengewerkt.De groep voegt extraelementen toe die een meerwaarde vormen (visueel, inhoudelijk, enz.).
C. KENNEN EN KUNNEN
Kennen en kunnen lijst
Kennen KunnenOnderwerpMuziektheorie
Luistervaardigheid
Instrumentaal
Schrijfvaardigheid
Het kennen van de muziektheorie klas 1 en 2 uit het werkboek
Instrumenten op de website van muziek op maat
Technische vaardigheden
muziektheorie
Het kunnen toepassen van deze theorie op een speelstuk en instrument
Instrumenten herkennen aan de hand van een luisterfragment
Het beheersen van het instrument.Het beheersen van een constant ritme
Notenschrift
Bij welke vakonderdelen Soort opdrachten Welke vaardighedenWerkstuk Werkstuk Opzoeken en verwerken van informatie
Presentatie Presentatie Opzoeken, verwerken en presenteren van de informatie
Luistervaardigheid Luistertoets Instrumenten in de instrumentengallerij (Muziek opMaat)
Speelstuk Speelstuk Indien een leerling geen instrument thuis heeft kan er geoefend worden met virtual piano
E. Ict-vaardigheden
Algemeen
Recommended