Upload
ngothu
View
213
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
10 jaar na de introductie van IFRS: is de kwaliteit van de boekhouding veranderd?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Saar De Smedt
onder leiding van
Prof. Dr. Philippe Van Cauwenberge
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
10 jaar na de introductie van IFRS: is de kwaliteit van de boekhouding veranderd?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Saar De Smedt
onder leiding van
Prof. Dr. Philippe Van Cauwenberge
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Saar De Smedt
I
Woord vooraf
Vooraleer dit werk aangevat wordt, wil ik een aantal mensen bedanken die een belangrijke bijdrage
leverden bij de totstandkoming van deze thesis.
In het bijzonder gaat mijn dank uit naar professor Dr. Van Cauwenberge. Zijn talrijke feedback en
suggesties waren van uitzonderlijk belang voor de voltooiing van dit werk. Verder wil ik mijn dank
betuigen aan Peter Beyne en Heny Kurniawati voor de waardevolle antwoorden op al mijn praktische
vragen. Tevens verdient mijn zus, Leen De Smedt, een speciale vermelding voor alle uren naleeswerk die
zij verrichtte. Daarnaast richt ik mijn dank naar mijn vriend, Stef Ceuppens, voor het nalezen van deze
scriptie en om er ‘gewoon’ altijd voor mij te zijn. Ook wil ik Klaas Verlinde bedanken voor alle tips en het
nalezen van mijn werk.
Tot slot benadruk ik de cruciale rol die mijn ouders speelden, om mij de kans te bieden de richting
Toegepaste Economische Wetenschappen te volgen. Hun continue aanmoedigingen en luisterend oor
betekenen veel voor mij.
II
Inhoudsopgave
Woord vooraf .........................................................................................................................I
Lijst met tabellen ................................................................................................................. IV
Abstract ................................................................................................................................ V
1. Inleiding .......................................................................................................................... 1
2. Literatuurstudie en ontwikkeling hypothese .................................................................... 4
2.1. De internationale financiële rapporteringsstandaarden ................................................................... 4
2.2. De kwaliteit van de financiële verslaggeving ..................................................................................... 7
2.2.1. Vrijwillig versus verplicht gebruik van de IFRS-boekhoudnormen ............................................. 7
2.3. Het belang van de institutionele omgeving ..................................................................................... 12
2.4. De toepassing van IFRS in België ...................................................................................................... 17
2.4.1. Vergelijking tussen de Belgische GAAP & IFRS ......................................................................... 19
2.5. Ontwikkeling hypothese .................................................................................................................. 23
2.5.1. Argumenten dat IFRS tot een kwaliteitsstijging zou leiden ...................................................... 23
2.5.2. Argumenten dat IFRS tot een kwaliteitsdaling zou leiden ........................................................ 24
2.5.3. Hypothesen ............................................................................................................................... 25
3. Steekproef en data ........................................................................................................ 26
4. Methodologie ............................................................................................................... 28
4.1. Waarderelevantie ............................................................................................................................ 28
4.2. Winststuring ..................................................................................................................................... 31
4.2.1. Agressief gebruik van discretionaire accruals ........................................................................... 31
4.2.2. Winstafvlakking ......................................................................................................................... 35
4.2.3. Managen naar een kleine positieve winst ................................................................................ 38
4.3. Tijdige verlieserkenning ................................................................................................................... 40
5. Resultaten .................................................................................................................... 43
5.1. Descriptieve statistiek ...................................................................................................................... 43
5.2. Regressieresultaten ......................................................................................................................... 45
5.2.1. Waarderelevantie ..................................................................................................................... 45
5.2.2. Winststuring .............................................................................................................................. 46
5.2.3. Tijdige verlieserkenning ............................................................................................................ 49
III
6. Conclusie, beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek .......................... 51
6.1. Conclusie .......................................................................................................................................... 51
6.2. Beperkingen ..................................................................................................................................... 52
6.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek .................................................................................... 52
Referenties .......................................................................................................................... VI
Bijlagen ..............................................................................................................................XIII
IV
Lijst met tabellen Tabel 1. Vergelijking tussen de Belgische boekhoudnormen en IFRS .................................................. 19
Tabel 2. Selectie van de steekproef ................................................................................................................ 27
Tabel 3. Beschrijvende statistiek ..................................................................................................................... 44
Tabel 4. Resultaat waarderelevantie .............................................................................................................. 46
Tabel 5. Resultaat agressief gebruik van discretionaire accruals........................................................... 47
Tabel 6. Resultaat winstafvlakking .................................................................................................................. 48
Tabel 7. Resultaat managen naar een kleine positieve winst ................................................................. 48
Tabel 8. Resultaat tijdige verlieserkenning ................................................................................................... 49
V
Abstract Europese beursgenoteerde bedrijven zijn sinds 2005 bij wet verplicht hun jaarrekening op te stellen aan
de hand van de internationale financiële rapporteringsnormen (IFRS). Omwille van deze ingrijpende
verandering wordt onder meer verwacht dat de kwaliteit van de jaarrekening beïnvloed zal worden. Dit
werk onderzoekt daarom het effect van de verplichte invoering van de IFRS-normen op de kwaliteit van
de financiële verslaggeving van Belgische beursgenoteerde bedrijven. Aan de hand van een panel
dataset voor de periode 1997-2012 wordt deze kwaliteit door middel van drie maatstaven, namelijk
waarderelevantie, winststuring en tijdige verlieserkenning bestudeerd. De resultaten van dit onderzoek
tonen aan dat er met betrekking tot de waarderelevantie, enkel een toename in waarderelevantie van
het eigen vermogen vast te stellen is. De gerapporteerde winstcijfers zijn niet waarderelevanter
geworden. Verder vinden we enerzijds een aanwijzing dat Belgische bedrijven hun winsten meer
afvlakken na 2005 en anderzijds zijn er signalen dat er minder naar een kleine positieve winst wordt
gestuurd. Tot slot zien we dat de IFRS implementatie leidt tot een afname in de tijdige verlieserkenning.
Hieruit zijn we geneigd om te concluderen dat de gehoopte algemene kwaliteitsstijging achterwege
bleef.
1
1. Inleiding Met de toenemende globalisering van de bedrijfswereld rees de vraag naar beter vergelijkbare
balansen en resultatenrekeningen. Investeerders en beleggers wilden het concurrentievermogen van
ondernemingen over de landsgrenzen heen vergelijken. Sinds 2005 worden daarom alle
beursgenoteerde ondernemingen in Europa verplicht om hun jaarrekening op te stellen aan de hand
van de Internationale Financiële Rapporteringsstandaarden (IFRS). Een omschakeling die in de
literatuur omschreven wordt als een van de grootste keerpunten in de geschiedenis van de financiële
verslaggeving (Paglietti, 2010).
Het finale doel van deze ommekeer was de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving
aanzienlijk te verhogen. Dit houdt kortweg in dat de jaarrekening een correcter beeld geeft van de
onderliggende economische waarheid. Ten gevolge van diverse schandalen in de boekhoudsector en
de recente kredietcrisis wordt er bovendien steeds meer aandacht geschonken aan de kwaliteit van
externe verslaggeving.
De International Accounting Standards Board (IASB) tekende een conceptueel raamwerk uit, met als
pijlers ‘relevantie’ en ‘eerlijke weergave van gebeurtenissen’ om deze kwaliteitsstijging te
bewerkstelligen (Alfredson et al., 2010). Op basis van dit raamwerk werden vervolgens de normen
geconstrueerd.
Voorstanders van IFRS stellen dat de nieuwe normen jaarrekeningen transparanter en meer
vergelijkbaar zullen maken. Dat zorgt er op zijn beurt voor dat de kapitaalkost gaat verlagen
(Jeanjean & Stolowy, 2008). Bovendien argumenteren voorstanders dat IFRS op die manier
ontworpen is zodat het zowel de opportuniteiten als de neiging van managers om de winst te
beïnvloeden, sterk reduceert (Ashbaugh & Pincus, 2001). IFRS kent ook veel tegenstanders. Deze
vinden dat het toepassen van de nieuwe, internationale rapporteringsstandaarden zich niet
noodzakelijk uit in een meer kwalitatieve jaarrekening.
Studies hebben niet tot consistente resultaten geleid. Zo stelt het onderzoek van Barth, landsman en
land (2008), net als diverse andere analyses, dat IFRS gepaard gaat met een kwaliteitsstijging van de
jaarrekening. Andere onderzoeken, zoals deze van Jeanjean en Stolowy (2008), tonen dat de
kwaliteit van de boekhouding daalt na de invoering van IFRS.
2
Barth et al. (2008) stippen aan dat er naast de rapporteringsstandaarden nog een heel arsenaal
andere elementen zijn, zoals institutionele en bedrijfsspecifieke factoren, die bepalen of er een
kwalitatief hoogstaand financieel verslag tot stand zal komen. Zo is de institutionele omgeving
waarin men opereert van groot belang. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen
‘common law’ en ‘code law’ landen, elk met hun specifieke eigenschappen. ‘Common law’ landen,
zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, worden gekenmerkt door sterke
investeerdersrechten en hoge kwaliteit van de jaarrekening, in vergelijking met ‘code law’ landen
(Leuz, Nanda, & Wysocky, 2003). Verschillende studies, waaronder die van Leuz et al. (2003), tonen
aan dat ‘code law’ landen, zoals Frankrijk en Duitsland, meer geneigd zijn om de winstcijfers te
manipuleren in vergelijking met Angelsaksische landen.
In deze scriptie richten wij ons op België, een typisch ‘code law’ land dat getypeerd wordt door een
grote invloed van het fiscaal recht op het boekhoudrecht en zwakke investeerdersrechten
(Jermakowicz, 2004). We trachten met deze masterproef een toegevoegde waarde te leveren aan de
reeds bestaande literatuur door een antwoord te zoeken op de volgende onderzoeksvraag:
“Wat is de invloed van de verplichte invoering van IFRS op de kwaliteit van de externe financiële
verslaggeving in België?”
Teneinde een beeld te kunnen vormen van deze impact, maken we gebruik van drie maatstaven:
waarderelevantie, winststuring en tijdige verlieserkenning. Winststuring wordt aan de hand van drie
proxies getest: het agressief gebruik van discretionaire accruals, winstafvlakking en het sturen naar
een kleine positieve winst. De drie maatstaven toetsen we aan de hand van regressieanalyses en we
maken hiervoor gebruik van data van Belgische beursgenoteerde ondernemingen voor de periode
vanaf 1997 tot en met 2012.
De resultaten leren dat enkel de balanscijfers meer waarderelevant zijn geworden na de invoering
van IFRS. Het alternatief returnregressiemodel legt geen kwaliteitsverschil bloot sinds de IFRS-
adoptie in 2005. Met betrekking tot winststuring stellen we vast dat bedrijven hun winsten meer
egaliseren na de IFRS-introductie, een indicator van een kwaliteitsdaling. We stellen geen significante
verandering in het gebruik van discretionaire accruals vast. We zien anderzijds wel dat managers
minder geneigd zijn om kleine positieve winsten te rapporteren na 2005, wat dan weer pleit voor een
kwaliteitsstijging. Tot slot vinden we een daling in de tijdige verlieserkenning. Als algemene conclusie
kunnen we formuleren dat de invoering van de internationale normen niet de gewenste, algemene
toename van de kwaliteit van de financiële verslaggeving tot gevolg heeft gehad.
3
Met dit werk trachten we een bijdrage te leveren aan de bestaande literatuur op meerdere vlakken.
Zo onderzoeken we het effect van IFRS over een brede tijdspanne, wat belangrijk is volgens
Soderstrom en Sun (2007). In hun studie benadrukken de auteurs dat bedrijven tijd nodig hebben om
IFRS volledig en correct te interpreteren. Ten tweede maken we gebruik van meerdere maatstaven
bij het testen van de kwaliteit van de jaarrekening, om zo een bredere context in kaart te brengen.
Deze studie beperkt zich bovendien tot gegevens uit één land. Hierdoor worden institutionele, socio-
economische en politieke factoren die een effect hebben op de kwaliteit van de jaarrekening,
constant gehouden (Ruland, Shon, & Zhou, 2007). Tot slot kan dit de bestaande literatuur verrijken,
aangezien het effect van IFRS op de algemene kwaliteit van de jaarrekening in een typisch ‘code law’
land wordt getest.
De masterproef is als volgt ingedeeld: in deel 2 wordt de relevante literatuur rond IFRS uiteengezet.
Er wordt ook een vergelijking gemaakt tussen de Belgische boekhoudwetgeving en IFRS. In deel 3
gaan we dieper in op de data en de steekproef die gebruikt wordt in dit werk. De bespreking van de
methodologie en de bevindingen van het empirisch onderzoek volgen in respectievelijk deel 4 en
deel 5. De algemene conclusie tot slot, wordt beschreven in het laatste deel van dit werk.
4
2. Literatuurstudie en ontwikkeling hypothese
2.1. De internationale financiële rapporteringsstandaarden
Sinds 1 januari 2005 zijn beursgenoteerde bedrijven bij wet verplicht om hun geconsolideerde
jaarrekening op te stellen aan de hand van de IFRS-normen (European Commission, 2002).
De IASB is sinds 2001 verantwoordelijk voor het opstellen van de verschillende IFRS-normen. Deze
instelling nam de taak over van het International Accounting Standards Committee (IASC), dat van
1973 tot 2001 de opdracht had om de Internationale Accounting Standaarden (IAS) uit te brengen
(Alfredson et al., 2010). De IASB telt 14 onafhankelijke en deskundige leden. Bovendien is een brede
geografische diversiteit binnen het bestuur vereist (IFRS, 2015). De reeds bestaande internationale
accounting standaarden (IAS) werden ondergebracht in de IFRS regelgeving en verder uitgebreid en
vernieuwd. Tot slot werden er ook interpretaties van deze standaarden ontwikkeld. Het Standards
Interpretations Committee (SIC) ontwierp deze tot 2002 en na deze periode nam het International
Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) deze opdracht over (Alfredson et al., 2010).
Het IFRIC bestaat uit veertien stemgerechtigde leden uit diverse landen met uiteenlopende
professionele achtergronden. Ze zoeken naar oplossingen voor boekhoudkundige problemen die niet
benaderd kunnen worden door de bestaande standaarden en werken daarbij nauw samen met
nationale commissies. Ze zorgen ook voor een leidraad bij onduidelijkheden en inconsistenties die
vaak gepaard gaan met de invoering van nieuwe normen. De interpretaties moeten vervolgens door
het IASB goedgekeurd worden, waarna ze dezelfde kracht hebben als de IFRS-normen (Alfredson et
al., 2010).
In het verleden maakten Belgische bedrijven hun geconsolideerde jaarrekening op aan de hand van
de nationale boekhoudregels, de ‘Belgian Generally Accepted Accounting Principles’ (GAAP)
genaamd. Met de toenemende globalisering van de bedrijfswereld rees de vraag naar beter
vergelijkbare balansen en resultatenrekeningen. Investeerders en beleggers wilden het
concurrentievermogen van ondernemingen over de landsgrenzen heen vergelijken. Om die reden
ontwikkelde het IASB de IFRS-normen. Ze verstrekken een eenduidig kader over hoe bedrijven hun
jaarrekening moeten opstellen.
IFRS is enkel verplicht van toepassing op de geconsolideerde jaarrekening van bedrijven die een
beroep doen op publiek kapitaal. Met uitzondering van de vastgoedbevaks, vormen in België de
nationale boekhoudregels nog steeds het algemene kader bij het ontwerpen van de statutaire
5
jaarrekening, wat betekent dat beursgenoteerde bedrijven verschillende boekhoudkundige systemen
moeten hanteren (IFRS, 2015). Dit is in België nog steeds verplicht aangezien het Belgisch
boekhoudrecht en het fiscaal recht in grote mate geconnecteerd zijn en de fiscus zich bij het
berekenen van de belastingen baseert op de statutaire jaarrekening. Dit zorgt voor extra kosten en
complexiteit en het ondermijnt de concurrentie tussen bedrijven (Jermakowicz, 2004).
In België is het gebruik van IFRS in de geconsolideerde jaarrekening van niet-beursgenoteerde
bedrijven toegestaan, doch niet verplicht. Uit data, verkrijgbaar via de Nationale Bank van België,
blijkt dat er in België, in 2013, 1.036 niet-beursgenoteerde bedrijven een geconsolideerde
jaarrekening opstellen. Van deze laatste stelden 205 bedrijven hun geconsolideerde jaarrekening op
aan de hand van de nieuwe rapporteringsstandaard (Nationale Bank van België, 2015).
IFRS wordt bovendien in toenemende mate buiten de Europese Unie (EU) gehanteerd, zoals in
Australië, Nieuw-Zeeland en Canada. Ruim 120 landen laten het gebruik van IFRS toe, 90 hiervan
verklaren dat ze deze normen volledig toepassen zoals ze opgelegd worden door de IASB (Alfredson
et al., 2010).
Met de ontwikkeling van deze normen, tracht de IASB een helder beeld van de jaarrekening, vanuit
het perspectief van de onderneming, te verkrijgen. Investeerders worden bovendien als
hoofdgebruikers van de jaarrekening beschouwd. Twee fundamentele, kwalitatieve karakteristieken
vormen de kern van de normen. De eerste pijler, relevantie, houdt kortweg in dat financiële
informatie op een constructieve manier bijdraagt tot het beslissingsproces van de
kapitaalverschaffer. Dit kan men volgens de IASB bereiken door vergelijkbare, verifieerbare, tijdige
en verstaanbare cijfers te rapporteren. Ten tweede beoogt men een betrouwbare en eerlijke
weergave van economische gebeurtenissen en feiten in de jaarrekening (Alfredson et al., 2010). Een
belangrijk concept dat men hiermee gelinkt wordt, is het ‘fair value’ principe. De boekhoudkundige
uitdrukking van reële waarden is daarbij van primordiaal belang. Deze aanpak verschilt grondig van
de werkwijze in de pre-IFRS-periode. Hier worden activa gewaardeerd aan hun historische kostprijs.
In de Belgische boekhoudwetgeving rapporteerde men bovendien vooral vanuit het
voorzichtigheidsprincipe. De IASB schenkt ook aandacht aan dit principe, maar het blijkt nog steeds
van onderschikt belang ten opzichte van het schenken van een getrouw beeld van de jaarrekening.
Dit wordt onder meer duidelijk door het feit dat bedrijven onder IFRS geen ‘catastrofevoorzieningen’
mogen aanleggen. Waar men vroeger reserves had voor de gevolgen van een eventuele ramp,
moeten ze die schade volgens de nieuwe methode enkel boeken indien ze zich voordoet.
6
Tot slot is het belangrijk te vermelden dat IFRS-normen ‘principle-based’ zijn, standaarden worden
namelijk opgebouwd vanuit fundamentele opvattingen eerder dan stringente regels. ‘IAS 27,
geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening’ is hier een mooi voorbeeld van (Carmona &
Trombetta, 2008; IASC, 1989). Deze regel wijst erop dat men moet overgaan tot volledige
consolidatie wanneer een onderneming de controle uitoefent over een ander bedrijf. Er is sprake van
‘controle’ indien men de macht heeft om het operationele en financiële beleid van de entiteit te
beïnvloeden en er voordeel uit te halen. Dit principe haalt de bovenhand op elke specifieke regel,
zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid aandelen dat men van deze entiteit bezit. Men hanteert deze
methode vanuit de verwachting dat principes moeilijker te omzeilen zijn dan strikte regels (Carmona
& Trombetta, 2008).
De verplichte toepassing van IFRS heeft onder andere een invloed op de resultaten van de
onderneming (Jermakowicz, 2004). De mogelijke invloed, positief of negatief, is afhankelijk van
onderneming tot onderneming. Zo zag Delhaize zag zijn winst stijgen van 211.5 miljoen euro onder
de Belgische GAAP tot 299.8 miljoen euro volgens IFRS (Messiaen, 2005). De fastfoodketen Quick
rapporteerde daarentegen een daling in zijn gepubliceerde netto halfjaar winst in 2005 (Vansteeland,
2005).
Voorstanders van IFRS geloven dat deze een aantal positieve effecten met zich meebrengen. Ten
eerste zou de daling in de informatieasymmetrie beleggers helpen om betere beslissingen te nemen,
waardoor het investeringsrisico en de kapitaalkost afnemen. Ten tweede worden beleggingen over
de landsgrenzen heen meer aangemoedigd. Anderzijds zijn er ook critici die betwisten dat een
overschakeling naar IFRS zomaar zal leiden tot een toename in de kwaliteit van de financiële
verslaggeving. Of dit effectief het geval zal zijn, wordt volgens hen grotendeels bepaald door
determinanten als de lokale institutionele setting, de bedrijfsomgeving en het land waarin men
gevestigd is (Chen, Tang, Jiang & Lin, 2010).
7
2.2. De kwaliteit van de financiële verslaggeving De kwaliteit van de financiële verslaggeving wordt als volgt gedefinieerd: “De mate waarin de
jaarrekening een waarheidsgetrouw beeld geeft van de onderliggende economische situatie van de
onderneming” (Chen et al., 2010). Het is bijvoorbeeld cruciaal dat de gerapporteerde cijfers correct
en tijdig worden weergegeven (Francis, Olsson & Schipper, 2008). Rapporteringsstandaarden worden
op hun beurt verwacht van hoge kwaliteit te zijn indien ze de manager weinig ruimte bieden om de
gerapporteerde cijfers te manipuleren en aan winstafvlakking te doen (Ahmed, Neel & Wang, 2013).
Aangezien de kwaliteit van de financiële rapportering niet op een onmiddellijke manier afleesbaar is,
maakt men gebruik van verschillende graadmeters om tot een uitspraak te komen over de kwaliteit
van een jaarrekening. Deze criteria zijn onder andere winststuring, tijdigheid en waarderelevantie
(Barth et al., 2008; Van Tendeloo & Vanstraelen, 2005). Ze worden in deel 4, ‘Methodologie’,
verklaard.
Relatief kwaliteitsvolle financiële rapportering wordt gekenmerkt door lagere kapitaalkosten (Leuz &
Verrechhia, 2000) en leidt tot toename in de internationale kapitaalmobiliteit (Young & Guenther,
2003). Sun (2005) ontdekte overigens een positieve relatie tussen de rapporteringskwaliteit en de
efficiëntie in het kostentoewijzingssysteem.
We geven in sectie 2.2.1 een overzicht van de conclusies uit voorgaande studies die uitgevoerd
werden in dit domein.
2.2.1. Vrijwillig versus verplicht gebruik van de IFRS-boekhoudnormen
Vrijwillige IFRS-gebruikers zijn bedrijven die voor 2005 naar IFRS overschakelden. De verplichte IFRS-
gebruikers zijn ondernemingen die pas vanaf de verplichte overschakeling IFRS toepasten. In de
literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen onderzoeken gericht op de eerste en op de tweede
groep van bedrijven. Het wordt namelijk afgeraden om conclusies van analyses uitgevoerd op
vrijwillige IFRS-toepassers te veralgemenen naar de verplichte IFRS-gebruikers. Christensen, Lee,
Walker en Zeng (2015) vonden zo dat de positieve effecten van de IFRS enkel aanwezig zijn bij
bedrijven die vrijwillig overschakelden. Zij komen net als Ball, Robin en Wu (2003) en Soderstrom en
Sun (2007) tot de vaststelling dat de ‘incentive’ om IFRS toe te passen een dominante rol speelt bij
het verklaren van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Bedrijven die vrijwillig overschakelen
naar de nieuwe standaard zullen dit naar alle waarschijnlijkheid enkel doen aangezien ze hierbij baat
hebben. Leuz en Verrechhia (2000) omschrijven dit effect als een zelfselectie-onzuiverheid of ‘self-
8
selection bias’. Cairns (2001) wijst er nog op dat de vrijwillige toepassing IFRS vaak gepaard met
onvolledige naleving van de nieuwe rapportingsnormen.
2.2.1.1. Vrijwillige IFRS-gebruikers Barth et al. (2008) deden toonaangevend onderzoek naar de invloed van IFRS op kwaliteit van de
financiële rapportage. Dit werd uitgevoerd aan de hand van data van bedrijven uit 21 landen uit de
periode 1994 tot en met 2003. Dit prominente onderzoek kwam tot de conclusie dat bedrijven die
rapporteerden aan de hand van IFRS een hogere rapporteringskwaliteit vooropstelden vergeleken
met bedrijven die conform hun nationale GAAP rapporteerden. Ze vonden namelijk dat IFRS
samengaat met minder winstafvlakking, minder winststuring naar een bepaald doel, meer tijdige
verlieserkenning en een hogere associatie tussen de gerapporteerde cijfers en de aandeelprijs.
Gassen en Sellhorn (2006) kwamen eveneens tot het besluit dat IFRS gepaard gaat met een hogere
rapporteringskwaliteit. Ze ontdekten dat Duitse bedrijven die IFRS toepasten van 1998 tot 2004 meer
persistente, minder voorspelbare en meer conservatieve resultaten vertoonden vergeleken bedrijven
die volgens Duitse GAAP rapporteerden. Ook Hung en Subramanyam (2007) stellen vast dat de
financiële cijfers van een steekproef van Duitse bedrijven die vrijwillig op IFRS overschakelden van
hoger niveau zijn. Ze vinden echter geen significante verschillen in de waarderelevantie van de
resultaten. Ashbaugh en Pincus (2001) tonen aan dat de voorspellingsnauwkeurigheid van analisten
verbetert na het vrijwillig toepassen van de IFRS-normen voor bedrijven uit 13 landen.
Niet elk onderzoek komt echter consistent tot diezelfde gevolgtrekking. Er zijn namelijk meerdere
onderzoekers die geen positieve relatie tussen IFRS en de kwaliteit van de financiële rapportering
vaststellen. Van Tendeloo en Vanstraelen (2005), Goncharov en Zimmerman (2006) en Daske (2006)
onderzochten het effect van IFRS op de kwaliteit van de verslaggeving aan de hand van steekproeven
van Duitse bedrijven. Tendeloo et al. (2005) vonden bijvoorbeeld dat een vrijwillige overschakeling
naar IFRS gepaard gaat met een significante toename in het gebruik van discretionaire accruals en
significant meer winstafvlakking. Hun resultaten wijzen erop dat het toepassen van IFRS gepaard
gaat met een kwaliteitsreductie. Goncharov en Zimmerman (2006) onderzochten in welke mate
winstmanagement veranderde na een vrijwillige overschakeling naar IFRS voor 2001. Zij vonden geen
significant verschil in deze kwaliteitsmaatstaf tussen bedrijven die volgens Duitse GAAP rapporteren
en bedrijven die IFRS toepassen. Daske (2006) stelt tot slot geen daling vast in de kapitaalkost bij
Duitse bedrijven die vrijwillig IFRS toepassen vergeleken met bedrijven volgens Duitse GAAP
rapporteren.
9
Veel studies maakten gebruik van de maatstaf ‘waarderelevantie’ om het effect op de niveau van de
jaarrekening te testen. In het algemeen wordt nagekeken in welke mate de gerapporteerde
financiële data geassocieerd zijn met de beurswaarde van de onderneming (Kargin, 2013). Men
redeneert vervolgens dat een hoge associatie tussen deze twee wijst op hoge relevantie van de
financiële cijfers en bijgevolg kwaliteitsvolle cijfers. De resultaten bevatten tegenstrijdigheden. Barth
et al. (2008) bewijzen op basis van een steekproef van bedrijven uit 21 verschillende landen dat
bedrijven die rapporteren op basis van IFRS hogere waarderelevante cijfers vertonen dan bedrijven
die geen IFRS toepassen uit hetzelfde land. Bartov, Goldberg en Kim (2005) en Jermakowicz (2007)
tonen aan dat Duitse bedrijven meer waarderelevante winsten rapporteren op basis van IFRS dan op
basis van HGB1. Anderzijds zijn er tal van papers die geen stijging in waarderelevantie aantonen.
Schiebel (2007) documenteert dat boekwaarden van het eigen vermogen meer waarderelevant zijn
volgens de Duitse GAAP dan volgens IFRS. Eccher en Healy (2000) ontdekken net als Lin en Chen
(2005) voor een steekproef van Chinese bedrijven geen extra waarderelevantie bij bedrijven die
volgens de IFRS-normen rapporteren. Sami en Zhou (2004) komen tot de conclusie dat
boekhoudkundige gegevens gebaseerd op IFRS een hogere waarderelevantie kennen.
2.2.1.2. Verplichte IFRS-gebruikers Chua, Cheong en Gould (2012) toonden aan dat de verplichte invoering van IFRS resulteerde in een
toename in de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Australië. Ze rapporteerden namelijk een
daling in de winstmanipulatie, een verbetering ten aanzien van de tijdige verlieserkenning en
waarderelevantie. Een onderzoek uitgevoerd door Morais en Curto (2008) op 34 beursgenoteerde
Portugese bedrijven kwam tot gelijkaardige resultaten. Zij vonden dat het toepassen van IFRS
gepaard gaat met minder winstafvlakking, wat duidt op een toename in de kwaliteit van de
jaarrekening. Anderzijds meldden ze een achteruitgang op vlak van de waarderelevantie van de
boekhoudkundige cijfers. Een studie gebaseerd op data komende uit 15 EU-landen voor een periode
van 2000 tot en met 2007 vindt eveneens bewijs van een kwaliteitsstijging als gevolg van het
verplicht toepassen van IFRS bij het opmaken van de geconsolideerde jaarrekening (Chen et al.,
2010). Er is namelijk minder winststuring, men maakt minder gebruik van discretionaire accruals en
de kwaliteit van de accruals stijgt na de toepassing van IFRS. Liu, Yao, Hu en Liu (2011) komen via een
empirische studie aan de hand van data uit Chinese bedrijven tot resultaten die een toename in de
kwaliteit van de financiële verslaggeving doen vermoeden. De invoering van IFRS heeft volgens hun
analyse een daling in winststuring en een stijging in waarderelevantie van de financiële cijfers tot
gevolg.
1 HGB is benaming voor de Duitse GAAP
10
Naast deze papers die als resultaat een stijging in kwaliteit van de financiële verslaggeving bekomen,
zijn er ook tal van papers die geen significante invloed of zelfs een daling in de kwaliteit naar voor
brengen. Jeanjean en Stolowy (2008) concentreren zich in hun onderzoek op drie landen: Frankrijk,
het Verenigd Koninkrijk en Australië. Hun resultaten tonen aan dat de verplichte invoering van IFRS
geen significante invloed had op de mate waarin men de winst manipuleert. Men vond bovendien
een significante toename van winsturing in Frankrijk.
Paananen (2008) kwam aan de hand van maatstaven zoals: winstafvlakking, tijdige verlieserkenning
en waarderelevantie tot de conclusie dat IFRS in Zweden een daling in de kwaliteit van de
jaarrekening tot gevolg had. Paananen en Lin (2009) komen tot hetzelfde besluit aan de hand van
data van Duitse beursgenoteerde bedrijven voor een periode van 2000 tot 2006. Ahmed et al. (2013)
constateren dat de invoering van IFRS heeft geleid tot een toename van winstafvlakking en het
agressief gebruik van accruals en tot een daling van tijdige verlieserkenning, op basis van een
omvangrijke verzameling van data uit 20 landen. Onderzoek naar het effect van IFRS op
conservatisme in de jaarrekening komt tot de vaststelling van conservatisme gedaald is (André, Filip
& Paugam, 2012).
Onderzoek dat zich focust op het effect van IFRS op de waarderelevantie van de gerapporteerde
cijfers komt tot inconsistente vaststellingen. Tsalavoutas, André en Evans (2012) vinden, voor een
verzameling van Griekse beursgenoteerde bedrijven, een significante daling in de waarderelevantie
van de gerapporteerde winsten en een significante stijging in de waarderelevantie van de
boekwaarde van het eigen vermogen. Capcun, Cazavan-Jeny, Jeanjean en Weiss (2010) bekomen
tegengestelde resultaten. Via het bestuderen van bedrijven uit negen verschillende landen komen ze
tot het besluit dat gerapporteerde winsten in toenemende mate waarderelevant zijn wanneer ze via
IFRS opgesteld worden. De boekwaarde van het eigen vermogen daalt in waarderelevantie na de
invoering van IFRS in 2005. Devalle, Onali en Magarini (2010) tonen aan dat de waarderelevantie van
het winstcijfer stijgt in Duitsland en Frankrijk, maar ze ontdekken een daling in Italië. De
waarderelevantie van de boekwaarde van het eigen vermogen daalde in Duitsland, Spanje, Frankrijk
en Italië maar steeg in het Verenigd Koninkrijk. Callao, Jarne en Lainez (2007) vinden geen aanwijzing
voor het feit dat de verplichte invoering van IFRS in Spanje een effect had op de kwaliteit van de
verslaggeving. Paanamen (2008) stuit op dezelfde vaststelling voor Zweedse bedrijven. Een studie
naar het effect van IFRS op Portugese beursgenoteerde bedrijven wees op een daling in de
waarderelevantie van de winst. Er werd geen effect vastgesteld op de waarderelevantie van de
boekwaarde van het eigen vermogen (Oliveira, Rodrigues & Craig, 2010).
11
2.2.1.3. Verklaring van tegengestelde resultaten Er bestaan reeds talrijke studies omtrent de effecten van de nieuwe rapporteringsstandaard. In veel
gevallen komen ze tot tegengestelde resultaten en hiervoor worden in de literatuur ook enkele
verklaringen gegeven. Ten eerste is het feit dat deze studies gebruik maken van verschillende
maatstaven en andere controlevariabelen in diverse periodes en landen een mogelijke verklaring
(Barth et al., 2008). Voor onderzoeken die uitgevoerd worden in ontwikkelingslanden, zoals China,
wordt aangehaald dat deze streken niet over de nodige middelen beschikken om een correcte en
complete toepassing van IFRS mogelijk te maken (Eccher et al., 2000). Een derde belangrijke
determinant voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving is de ‘incentive’ om IFRS toe te passen
(Ball et al., 2003; Christensen et al., 2015; Jeanjean en Stolowy, 2008). Deze analisten komen tot de
vaststelling dat zo’n ‘incentive’ bepaald wordt vanuit de onderliggende economische en politieke
omgeving en de institutionele factoren (Barth et al., 2008; Burgstahler, Hail & Leuz, 2006; Jeanjean &
Stolowy, 2008; Soderstrom & Sun, 2007). In deel 2.3 wordt het belang en het effect van deze
factoren uitgebreid besproken.
12
2.3. Het belang van de institutionele omgeving
Ball et al. (2003) wijzen erop dat kwaliteitsvolle rapporteringsstandaarden een noodzakelijke maar
geen voldoende voorwaarde is om hoogwaardige verslaggeving te verzekeren. De normen vormen
immers slechts één schakel in een uitgebreid economisch en politiek systeem. De ‘incentives’ van
managers om degelijk te rapporteren worden beïnvloed door dit stelsel.
Bovenstaande figuur geeft een overzicht van de belangrijkste determinanten om de kwaliteit van
financiële verslaggeving te bepalen. Aangezien deze factoren van land tot land verschillen en de
rapporteringsstandaard slechts één van de vele onderdelen uitmaakt, verwachten we dat ook na de
invoering van IFRS dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving in de diverse regio’s verschilt.
13
Het rechtsstelsel Het rechtsstelsel wordt in de literatuur vaak het dominant criterium genoemd voor het bepalen van
de kwaliteit van de jaarrekening. Er worden twee substantiële stelsels onderscheiden, namelijk het
Angelsaksische en het Continentaal rechtsstelsel, met elk hun typische kenmerken.
In ‘common law’ landen worden beleggers sterk beschermd, is de kapitaalmarkt invloedrijk en heerst
er een groot risico op rechtszaken indien de wet geschonden wordt (Van Tendeloo & Vanstraelen
2005)2. López de Silanes, La Porta, Shleifer en Vishny (1998) vinden overigens dat de eigendom van
een onderneming er sterk verdeeld is onder verschillende aandeelhouders en dat deze landen
overigens gekarakteriseerd worden door een sterke wetshandhaving of ‘legal enforcement’. Deze
landen, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië, maken gebruik van
standaarden die eerder gebaseerd zijn op principes dan op strikte regels. De IASB neigt sterk naar de
Angelsaksische visie bij het opstellen van de IFRS-normen (Barth et al., 2008).
In landen uit continentaal Europa, zoals Frankrijk, Spanje en Duitsland, zijn de kapitaalmarkten van
minder groot belang en overigens minder actief. De financiering gebeurt hoofdzakelijk via banken of
andere financiële instituten. Bedrijven in deze landen hebben ook een beperkt aantal
aandeelhouders (Faccio & Lang, 2002). Investeerders hebben er beperkte rechten en het risico op
rechtszaken ligt er lager. Dit alles heeft tot gevolg dat de commerciële informatie eerder wordt
opgesteld voor doeleinden zoals het bepalen van de vennootschapsbelasting of de
dividendvergoeding (Ball, Kothari & Robin, 2000; La Porta, Lopez-de-Silanes, Shleifer & Vishny, 2000;
Van Tendeloo & Vanstraelen, 2005).
Onderzoek dat de invloed van het rechtsstelsel op de kwaliteit van de jaarrekening nagaat
concludeert dat de financiële verslaggeving van betere kwaliteit is in ‘common law’ landen. Er wordt
in deze landen duidelijk minder aan winststuring gedaan (Leuz et al., 2003) en de boekwaarde van
een onderneming wordt beter gereflecteerd in de beurswaarde ervan (Ali & Hwang, 2000).
Men vindt overigens dat de mate van conservatisme in de jaarrekening hoger is in continentaal
Europese landen vergeleken met de jaarrekening opgesteld volgens het Angelsaksische model (André
et al., 2012). Ball et al. (2000) besluiten dat de winstcijfers uit jaarrekeningen afkomstig uit ‘common
law’ landen een realistischer beeld geven van de economische realiteit.
2 ‘common law’ landen zijn landen wiens rechtstelsel gebaseerd is op het Angelsaksische rechtssysteem. ‘Code law’ laden zijn landen wiens rechtsstelsel ontstaan is vanuit het Continentaal recht.
14
Rechtshandhaving en het risico op rechtszaken tegen managers en auditors
Onderzoek naar de invloed van de mate van ‘legal enforcement’ op de kwaliteit van de financiële
verslaggeving komt tot de consistente vaststelling dat een sterke wetshandhaving positief
geassocieerd is met de kwaliteit van de jaarrekening. Zo vinden Burgstahler et al. (2006) dat winsten
minder gemanipuleerd worden in landen die de correcte toepassing van de wet sterk afdwingen. Een
degelijke wetsafdwinging is van cruciaal belang bij de invoering van IFRS, aangezien de IASB zelf geen
macht bezit om wetten af te dwingen (Schipper, 2005). Bhattacharya en Daouk (2002) en Kaufmann,
Kraay en Mastruzzi (2009) tonen tevens aan dat de correcte en effectieve toepassing van IFRS
afhankelijk is van de ‘legal enforcement’. Daske, Hail, Leuz & Verdi (2008) concluderen overigens dat
kapitaalmarktvoordelen, zoals een daling in de kapitaalkost en een toename in de waardering van
het eigen vermogen, die gepaard gingen met de invoering van IFRS in 2005 enkel zichtbaar zijn in
landen die gekenmerkt worden door een sterke wetshandhaving.
Een aspect dat geassocieerd wordt met wetshandhaving is het risico dat managers en auditors lopen
op een rechtszaak indien ze fouten begaan. Dechow en Skinner (2000) stellen vast dat winsten
minder gemanipuleerd worden indien dit risico hoog is. Dit kan gelinkt worden aan de vaststelling
van Street en Grey (2002) dat bedrijven wiens aandelen op de internationale markt verhandeld
worden, transparantere cijfers tonen. Dit wordt verklaard door het feit dat deze bedrijven
onderworpen worden aan regels van verschillende landen waardoor de kans op vervolging bij een
fout groter wordt. Om deze reden verwachten Street en Grey (2002) dat bedrijven die een beroep
doen op internationaal kapitaal, IFRS meer naleven.
Street en Grey (2002) vinden bovendien dat bedrijven die door een grote auditfirma gecontroleerd
worden, IFRS correcter navelen. Meerdere onderzoeken toonden aan dat de kwaliteit van de
gerapporteerde winst stijgt voor bedrijven met auditors uit de ‘BIG 4’ of ‘BIG 6’ (Becker, DeFond,
Jiambalvo & Subramanyam, 1998; Francis, Maydew & Sparks, 1999; Francis & Wang, 2008; Vander
Bauwhede, Willekens & Gaeremynck, 2003). Men verwacht namelijk dat grote auditbedrijven
onafhankelijker zijn dan kleine en bovendien is een fout nefaster voor hun reputatie.
Bescherming van beleggers
Lang, Raedy en Wilson (2006) en Leuz et al. (2003) tonen aan dat een zwakkere bescherming van
investeerders gepaard gaat met een toename in winstmanagement. Zij veronderstellen dat
managers minder baat hebben bij ‘inside’ informatie indien beleggers sterk beschermd zijn,
15
waardoor ze de cijfers minder beïnvloeden. Hung (2000) bevestigt aan de hand van een studie in 21
landen dat een sterke bescherming van aandeelhouders geassocieerd is met een betere kwaliteit van
financiële verslaggeving.
Belastingsmechanisme
Vervolgens bespreken we de link tussen de fiscaliteit en de jaarrekening. De gerapporteerde winst
wordt verwacht minder de onderliggende situatie weer te geven indien er een sterke relatie is tussen
het fiscaal recht en het boekhoudrecht (Guenther & Young, 2000). Wanneer de belastbare winst in
grote mate bepaald wordt door de boekhoudkundige winst, zal er de neiging ontstaan om winsten te
doen dalen. Burgstahler et al. (2006) tonen aan dat landen met grote associatie tussen fiscaal recht
en boekhoudrecht en met een hoog belastingtarief, meer aan winstmanagement doen. Ali en Hwang
(2000) komen tevens tot de vaststelling dat waarderelevantie lager is voor landen die in hoge mate
beïnvloed worden door de fiscale regelgeving.
Financieringsstructuur
Vooreerst maken we een onderscheid tussen schuldfinanciering en financiering via uitgifte van
aandelen. Ali en Hwang (2000) treffen een lagere waarderelevantie aan bij bedrijven wiens
financieringssystemen schuld georiënteerd zijn. Men verwacht dat bedrijven waarvan banken de
belangrijkste financieringsbron zijn minder kwaliteitsvol rapporteren aangezien hun vraag naar
kwaliteitsvolle rapportage lager is. Banken hebben namelijk alternatieve manieren om financiële en
meer private informatie van de ondernemingen te verzamelen (Sun, 2005). Aandeelhouders zijn
daarentegen in hoge mate afhankelijk van de jaarrekening bij het nemen van
investeringsbeslissingen.
Eigendomsstructuur
Leuz et al. (2003) stellen vast dat landen waar de eigendom van bedrijven sterk verdeeld is onder
verschillende aandeelhouders, gekenmerkt worden door minder winststuring. Wanneer de
eigendomsrechten in handen zijn van een klein aantal aandeelhouders is de vraag naar een
kwalitatief hoogstaande jaarrekening zwak (López de Silanes et al., 1998). Fan en Wong (2002)
komen tot dezelfde vaststelling en geven hier een verklaring hiervoor. Er ontstaat namelijk, in het
geval van geconcentreerde eigendomsstructuur, een ‘agency’ probleem tussen enerzijds de
eigenaars die de controle uitoefenen en over ‘inside’ informatie beschikken, en anderzijds de
aandeelhouders die weinig zeggenschap hebben over het beheer van de onderneming. Men
16
verwacht dat de controlerende eigenaars minder geloofwaardige cijfers rapporteren, omdat ze
berichten volgens hun eigen belang en zo weinig mogelijk vertrouwelijke informatie kwijt willen.
17
2.4. De toepassing van IFRS in België
In dit deel gaan we dieper in op de institutionele omgeving die België kenmerkt en vervolgens vatten
we de belangrijkste verschillen tussen IFRS en de Belgische GAAP samen.
België is een typisch ‘code law' land (Jermakowicz, 2004). Er bestaat een zeer sterke band tussen het
fiscaal recht en het boekhoudrecht. In België geldt bovendien primauteit van het boekhoudrecht op
het fiscaal recht (Colmart, 2006). Dit heeft tot gevolg dat boekhoudkundige keuzes vaak worden
genomen in functie van de fiscale gevolgen. Momenteel wordt IFRS enkel gebruikt in de
geconsolideerde jaarrekening, bedrijven gebruiken bij het opstellen van hun individuele jaarrekening
de Belgische GAAP. Dit zorgt voor extra kosten en complexiteit en het ondermijnt de competitie
tussen bedrijven (Jermakowicz, 2004).
Kenmerkend aan de Belgische markt is dat er relatief weinig bedrijven beursgenoteerd zijn. Belgische
statistieken leggen een verzameling van ruim 500.000 actieve ondernemingen bloot waarvan er
slechts zo’n 150 noteren op Euronext Brussel. Onderzoek van Leuz et al. (2003) bewijst dit door
kenmerken van 31 landen, waaronder België, te vergelijken. Daaruit blijkt dat België bijzonder laag
scoort op vlak van het belang van de aandelenmarkt en dat banken de belangrijkste bron van
kredietverschaffing zijn voor Belgische ondernemingen. Deze studie van Leuz et al. (2003) toont
overigens dat België relatief sterk is in het afdwingen van de wet, dat de eigendomsstructuur bij
lokale ondernemingen zeer geconcentreerd is en dat de wet weinig bescherming biedt naar
beleggers toe. België wordt bovendien gekarakteriseerd door een hoge mate van conservatisme,
waardoor mogelijke verliezen veel sneller tot uiting worden gebracht in vergelijking met potentiële
winsten. Tot slot concludeert deze studie dat België in vergelijking met de 30 andere landen er een
hoge mate van winststurende praktijken op nahoudt. Ook Vander Bauwhede en Willekens (2003)
stellen vast dat in België zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen winsten
afvlakken en sturen naar een bepaald target.
Studies over de Belgische auditmarkt wijzen uit dat deze zeer geconcentreerd is. Dit kenmerk blijkt
extra uitgesproken bij beursgenoteerde vennootschappen. In private vennootschappen is de
concentratiegraad ongeveer 72%, in beursgenoteerde ondernemingen stijgt dit naar 90% (ICCI,
2014). De sector heeft de laatste decennia veel veranderingen ondergaan. Waar men in 1986 nog
sprak over ‘The Big 8’, was er in 1989 enkel nog sprake van ‘The Big 6’, dit werd ‘The Big 5’ in 1998,
18
en vanaf 2002 na de ontbinding van Arthur Andersen ontstond ‘The Big 4’3. Er worden in België, in
vergelijking met de Verenigde Staten, slechts weinig rechtszaken aangespannen tegen auditfirma’s.
Sinds het ontstaan van België in 1830 is er sprake van slechts acht rechtszaken, waaronder deze rond
Lernaut en Hauspie, die aangespannen werden tegen Belgische bedrijfsrevisoren (ICCI, 2014). Zoals
hierboven besproken kan dit een oorzaak zijn van een zwakkere boekhoudkwaliteit. Er zijn anderzijds
veel mechanismen ontwikkeld die de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de auditors zou moeten
waarborgen. De ‘one-to-one’ regel is hier een voorbeeld van. Deze stelt dat een bedrijfsrevisor niet
meer mag verdienen met het verlenen van niet-auditdiensten dan wat hij verdient met
auditdiensten.
Fundamentele verschillen tussen IFRS en het Belgische boekhoudrecht ontstaan vanuit het feit dat
IFRS hoofdzakelijk gericht is naar investeerders. Het boekhoudrecht in België is daarentegen gericht
naar schuldeisers en sterk verbonden met de fiscale wet. De link tussen belastingen en de
boekhoudkundige winst zorgde ervoor dat managers de neiging hadden winsten naar beneden te
managen (Jermakowicz, 2004). Onderstaande tabel geeft een vergelijking van de belangrijkste
verschillen tussen IFRS en de Belgische boekhoudgrondslagen.
3 BIG 8: Arthur Andersen, Peat Marwick Mitchell, Coopers & Lybrand, Ernst & Whinney, Deloitte Haskins & Sells, Price Waterhouse, Touche Ross en Arthur Young. BIG 6: Arthur Andersen, Ernst & Young, Deloitte & Touche, KPMG Peat Marwick, Coopers & Lybrand, Price Waterhouse BIG 5: Arthur Andersen, PricewaterhouseCoopers, Ernst & Young, KPMG, Deloitte & Touche BIG 4: PricewaterhouseCoopers, KPMG, Ernst & Yung en Deloitte & Touche
19
2.4.1. Vergelijking tussen de Belgische GAAP & IFRS
Tabel 1. Vergelijking tussen de Belgische boekhoudnormen en IFRS
IFRS Belgische wetgeving
Dividenden IAS 10 Indien een entiteit na balansdatum verklaart om dividenden uit te keren worden deze niet opgenomen als een verplichting op de balans aan het einde van de verslaggevingsperiode, men dient het wel openbaar te maken in de toelichting.
Indien een entiteit verklaart dividenden na de balansdatum uit te geven, worden deze verwerkt als een verplichting op balansdatum.
Financiële instrumenten en kasstroomafdekking
IAS 39 Derivaten worden geclassificeerd als financiële activa tegen reële waarde met verwerking van de waardeverminderingen in de resultatenrekening (uitzondering: kasstroomafdekking).
Afgeleiden worden niet opgenomen in de balans, maar worden in de toelichting vermeld en in het jaarverslag van de Raad van Bestuur.
Voorraden IAS 2 Productiekosten, zowel direct als indirect, worden opgenomen in de kost van voorraad. LIFO is niet toegelaten als waarderingsmethode.
De entiteit heeft de mogelijkheid om de indirecte productiekosten niet op te nemen in de kostprijs, indien men dit niet doet moet men dat wel in de toelichting vermelden. Het gebruik van LIFO als waarderingsmethode is toegelaten.
Afschrijvingen van vaste activa
IAS 16/ IAS 38 De afschrijvingsmethode dient de beste weergave te geven van
het verwachte patroon waarmee toekomstige economische voordelen van het actief zullen worden verbruikt door de entiteit.
Ieder bestanddeel met een substantiële kostprijs in relatie tot de totale kostprijs moet afzonderlijk afgeschreven worden.
Minstens jaarlijks moet de afschrijvingsmethode, gebruiksduur en de restwaarde van de activa geëvalueerd worden.
De restwaarde wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van
het af te schrijven bedrag. Het is niet vereist de afschrijvingskost afzonderlijk te bepalen voor elk
significant bestanddeel van een actief. De afschrijvingsmethode is dikwijls fiscaal geïnspireerd, de jaarlijkse
herziening van de afschrijvingsperiode –en methode is niet vereist.
Waardering van materiële vaste activa
IAS 16 Bij de waardering na eerste opname in de balans is er de keuze tussen het kostprijsmodel, gebaseerd op de kostprijs en het herwaarderingsmodel, gebaseerd op de reële waarde van het actief.
Het is mogelijk om slecht één actief te herwaarderen, in plaats van een herwaardering voor een volledige categorie.
20
Immateriële vaste activa IAS 38 Onderzoekskosten, opstartkosten en reorganisatiekosten worden
steeds via de resultatenrekening verwerkt. Het is toegelaten om immateriële activa te herwaarderen indien
er een actieve markt bestaat voor deze activa. Bepaalde activa kunnen een onbepaalde levensduur hebben.
Onderzoek– en ontwikkelingskosten worden opgenomen op de balans.
Opstartkosten en reorganisatiekosten kunnen worden opgenomen in de balans onder de rubriek ‘herstructureringskosten’, het is ook toegelaten om ze op te nemen in de resultatenrekening.
De herwaardering van immateriële activa is niet toegestaan in België. Alle immateriële activa hebben een bepaalde levensduur.
Bijzondere waardevermindering van activa
IAS 36 Er is sprake van een bijzondere waardevermindering indien de boekwaarde van een actief groter dan de realiseerbare waarde.
Er wordt niet vermeld hoe een waardevermindering van een actief moet worden geëvalueerd en men houdt uitsluitend rekening met de bedrijfswaarde. Men boekt uitzonderlijke afschrijvingen wanneer een permanente daling in de waarde van een vast actief voorkomt.
Winstbelasting IAS 12 Tijdelijke verschillen tussen de boekwaarde en de fiscale waarde van activa of passiva geven aanleiding tot uitgestelde belastingverplichtingen en uitgestelde belastingvorderingen.
Geen specifieke werkwijze bestaat om de uitgestelde belastingverplichtingen en uitgestelde belastingvorderingen te berekenen. Het voorzichtigheidsprincipe ontmoedigt het erkennen van belastingvorderingen. In de individuele jaarrekening leiden enkel investeringssubsidies en gerealiseerde meerwaarde die onder het stelsel van gespreide taxatie vallen tot uitgestelde belastingen.
Voorzieningen IAS 37 De voorwaarde voor het boeken van een voorziening is het
bestaan van een verplichting ten gevolge van een gebeurtenis uit het verleden, waarvan het bedrag op een betrouwbare wijze beoordeeld kan worden. De kans moet overigens groot zijn dat een uitstroom van middelen nodig zal om de verplichten te voldoen.
Voorzieningen voor groot onderhoud en herstellingen zijn niet toegestaan. Voorzieningen voor herstructurering zijn enkel mogelijk indien een gedetailleerd formeel plan werd aangekondigd of de implementatie effectief is aangevat.
De term ‘voorzieningen’ is ruimer en de Belgische grondslagen zijn minder
beperkend opgesteld. Het bestaan van een verplichting en een betrouwbare schatting in niet vereist voor het boeken van een voorziening.
Voorzieningen voor herstructurering en voor groot onderhoud zijn
toegestaan.
Op aandelen gebaseerde betalingen
IFRS 2 Onderscheid tussen in eigen vermogen afgewikkelde en in
Deze materie wordt niet op een globale wijze behandeld.
21
geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie. Alle betalingstransacties op basis van aandelen worden aan hun reële waarde van respectievelijk de ontvangen goederen en diensten en de verplichting opgenomen in de jaarrekening.
Winst per aandeel IAS 33 Een entiteit is verplicht om de gewone en verwaterde winst per aandeel te presenteren.
Wordt niet besproken.
Bijzondere waardevermindering van goodwill
IFRS 3 Goodwill wordt niet afgeschreven maar wordt jaarlijks getest op bijzondere waardeverminderingsverliezen.
Goodwill wordt opgenomen als actief en afgeschreven over de levensduur.
Presentatie van de jaarrekening
IAS 1 Het boeken van uitzonderlijke opbrengsten en kosten is niet toegestaan.
Opbrengsten en kosten die geen verband houden met operationele of financiële activiteiten van een onderneming worden als uitzonderlijke opbrengsten of kosten weergegeven is de resultatenrekening.
Ingekochte eigen aandelen
IAS 32 Ingekochte eigen aandelen moet in mindering gebracht worden van het eigen vermogen. Winst of verlies op de verkoop ervan mag niet erkend worden in de resultatenrekening.
Ze worden als financiële activa op korte termijn opgenomen in de balans. Winsten en verliezen die voortvloeien op de verkoop ervan worden in de resultatenrekening tot uiting gebracht.
Overheidssubsidies IAS 20 Deze subsidies worden niet onmiddellijk in het eigen vermogen opgenomen. Ze worden systematisch erkend als inkomsten.
Kapitaalsubsidies worden opgenomen binnen het eigen vermogen na aftrek van uitgestelde belastingen.
Personeelsbeloningen IAS 19 Twee soorten regelingen: de toegezegde-bijdrageregelingen en de toegezegde-pensioenregeling. De netto pensioenverplichting of vordering wordt opgenomen in de balans wanneer de dienst verleend wordt en wordt gewaardeerd tegen de het verwachtte te betalen bedrag.
De Belgische boekhoudwetgeving vereist dat ondernemingen hun pensioenverplichtingen als voorziening opnemen. De premie die aangerekend wordt door de verzekeringsmaatschappij of het pensioenfonds wordt als kost opgenomen in de resultatenrekening.
22
We kunnen vervolgens nagaan of IFRS inherent minder opportuniteiten biedt om winsten te sturen.
Vander Bauwhede en Willekens (2003) geven een overzicht van frequent toegepaste
winststuringsmethodes binnen GAAP. Zo kan men bijvoorbeeld via de keuze van de waarderings-of
afschrijvingsmethode winsten managen. We overlopen de voornaamste manieren waarop de winst
gestuurd wordt en vergelijken die met de regels die IFRS hierover vooropstelt.
Voorraadwaardering
Ten eerste wordt de voorraadwaardering aangehaald als een mogelijkheid om aan winsturing te
doen. Zo zorgt een overschakeling van FIFO naar LIFO in combinatie met een daling in de prijzen
ervoor dat winsten beperkt worden. Daarenboven kan een bedrijf dat zijn voorraad via LIFO
waardeert zijn winsten doen toenemen indien het de voorraad verkoopt of verbruikt, op
voorwaarde dat de prijzen stijgen. Het gebruik van LIFO als waarderingsmethode is niet toegestaan
onder IFRS.
Afschijvingsmethode
Het is ook mogelijk om winsten te beïnvloeden aan de hand van de toegepaste
afschrijvingsmethode. Degressief afschrijven zorgt voor grotere afschrijvingskosten in de eerste
jaren van de investering, wat de winst beperkt. In België gebruikt men deze methode vaak uit fiscale
overwegingen. Bij IFRS spelen fiscale objectieven veel minder een rol bij de bepaling van de
afschrijvingsmethode. Deze dient bovendien de beste weergave te zijn van het verwachte patroon
waarmee toekomstige economische voordelen van het actief zullen worden verbruikt door de
entiteit. We verwachten vervolgens dat IFRS de mogelijkheid om aan winststuring te doen op deze
manier inperkt.
Voorzieningen
Het erkennen en terugnemen van voorzieningen is een methode om de winst te manipuleren. De
voorwaarden om een voorziening te mogen boeken zijn strikter in IFRS. Men verwacht dus ook dat
er op dit domein minder ruimte is om de winst te managen.
Uitzonderlijke kosten en opbrengsten
Het boeken van uitzonderlijke items heeft vaak als doel grote schommelingen in de winstcijfers te
vermijden. Dit werd bewezen in een studie van Branson en Loits (1997) voor Belgische
ondernemingen. De IFRS-normen laten het boeken van uitzonderlijke kosten en opbrengsten niet
toe.
23
2.5. Ontwikkeling hypothese Uit de literatuurstudie blijkt duidelijk dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving bepaald wordt
door een complexe samenhang tussen verschillende factoren. Er werden verschillende argumenten
naar voor geschoven om te stellen dat IFRS de kwaliteit van de boekhouding ten goede zou komen,
maar er zijn ook tal van argumenten die deze stelling ontkrachten. Wij geven eerst een overzicht van
deze argumenten en stellen vervolgens onze eigen hypothese op.
2.5.1. Argumenten dat IFRS tot een kwaliteitsstijging zou leiden De IASB en het IASC streven ernaar om kwaliteitsvolle normen uit te brengen die ervoor zorgen dat
de jaarrekening een goede weergave is van de economische positie van de onderneming. Zoals
hierboven reeds besproken trachten ze dit te doen aan de hand van regels die gebaseerd zijn op
principes. Ze hebben tevens stappen ondernomen om alternatieve boekhoudkundige keuzes te
reduceren (IASC, 1989). Dit heeft tot gevolg dat, desondanks het feit dat managers nog steeds
geneigd zijn om de winst te sturen, de opportuniteiten om dit te doen beperkt worden (Ashbaugh &
Pincus, 2001). Ewert en Wagenhofer (2005) ontwikkelden vervolgens een model dat aantoont dat
het limiteren van boekhoudkeuzes leidt tot kwaliteitsvollere winsten, aangezien deze de
onderliggende economische waarheid beter reflecteren. Bovendien geldt steeds het principe dat de
inhoud belangrijker is dan de vorm. Dit is bijvoorbeeld van belang bij het bepalen of een financieel
instrument als een schuld of als een element van het eigen vermogen wordt geclassificeerd. Dit leidt
vervolgens tot een betere transparantie en zodus een toename van de kwaliteit van de jaarrekening
(Maines et al., 2003).
Ten tweede verwacht men dat IFRS de behoefte creëert voor managers om kwaliteitsvol te
rapporteren aangezien deze normen investeerdersgericht zijn. Internationale investeerders zijn
namelijk meer vertrouwd met IFRS, waardoor ze bedrijven makkelijker kunnen controleren en
vergelijken aan de hand van de gepubliceerde jaarrekening (Chen et al., 2010).
Ten derde verklaren Jeanjean en Stolowy (2008) dat IFRS van hogere kwaliteit is aangezien ze veel
meer aangepast zijn aan de wensen van de kapitaalmarkt vergeleken met nationale boekhoudregels.
Ten vierde zijn er meerdere aspecten van de institutionele Belgische omgeving die doen vermoeden
dat IFRS de kwaliteit van de boekhouding zal doen stijgen. Ten eerste, zoals in het vorige deel reeds
vermeld, wordt België gekenmerkt door een sterke mate van wetshandhaving en worden ongeveer
90% van de Belgische beursgenoteerde ondernemingen gecontroleerd door één van de grote
24
auditfirma’s. Deze eigenschappen doen vermoeden dat de invoering van IFRS weldegelijk gepaard
zal gaan met meer kwaliteitsvolle jaarrekeningen. Bovendien toonden Ali en Hwang (2000) en
Chebaane en Othman (2013) aan dat gepubliceerde, boekhoudkundige cijfers meer waarderelevant
zullen worden in ‘code law’ landen, zoals België, wanneer ze overschakelen naar een
aandeelhouder-gerichte rapporteringsstandaard, zoals IFRS. Men veronderstelt overigens dat
economische winsten tijdiger worden weergegeven in de jaarrekening, waardoor balansen nuttiger
worden in vergelijking met balansen uit de meeste continentaal Europese landen. In België hebben
beleggers weinig rechten en bescherming, zoals reeds vermeld gaat dit gepaard met meer
winststuring. IFRS is gericht op investeerders, waardoor men een daling in winststuring verwacht na
de invoering van IFRS (Van Tendeloo & Vanstraelen, 2005). Bovendien is de druk om winsten naar
beneden te sturen minder aanwezig aangezien IFRS niet gelinkt wordt aan het fiscale systeem
(Soderstrom & Sun, 2007).
2.5.2. Argumenten dat IFRS tot een kwaliteitsdaling zou leiden Het is algemeen aanvaard dat IFRS een kwalitatief hoogwaardige standaard is vergeleken met de
nationale boekhoudregels (Ashbaugh & Pincus, 2001; Leuz en Verrechhia, 2000). Desondanks dit feit
kunnen bepaalde eigenschappen van het financiële rapporteringssysteem en de institutionele
omgeving ervoor zorgen dat elke verbetering geëlimineerd wordt. België biedt zeer weinig
bescherming aan aandeelhouders, en zoals aangehaald in deel 2.3 wordt dit geassocieerd met meer
winststuring.
Waar sommigen het inperken van accounting alternatieven aanschouwen als een goede manier om
winststuring te voorkomen, zijn er anderen van overtuigd dat dit negatief is voor de nauwkeurigheid
van de externe verslaggeving. Dit zou namelijk tot gevolg hebben dat managers cijfers rapporteren
die een onvolledig of fout beeld geven van de realiteit. Daarenboven zou de flexibiliteit die inherent
aanwezig is in IFRS meer opportuniteiten creëren om aan winststuring te doen (Ball et al., 2003; Ball
& Shivakumar, 2005; Barth et al., 2008; Chen et al., 2010)
Een tweede reden waarom de invoering van IFRS niet noodzakelijk gepaard gaat met een toename
van de kwaliteit van de jaarrekening is dat er nog andere elementen hierop een invloed hebben.
Deze elementen kunnen op hun beurt elke verbetering die IFRS teweegbrengt elimineren (Barth et
al., 2008). België wordt gekenmerkt wordt door een laag risico op rechtszaken, dit zou managers
kunnen aanmoedigen om toch aan winststuring te doen terwijl hun jaarrekening valselijk het signaal
geeft wel van goede kwaliteit te zijn aangezien IFRS wordt toegepast.
25
2.5.3. Hypothesen Het is moeilijk om ex ante een voorspelling te maken omtrent de invloed van IFRS op de kwaliteit
van de jaarrekening. De verschillende resultaten uit relevant wetenschappelijk onderzoek,
samengevat in de literatuurstudie, en de argumenten die zowel een mogelijke kwaliteitsstijging als
een kwaliteitsdaling na de invoering van IFRS verklaren, maken het onhaalbaar om sterk
onderbouwde hypothesen te vormen. We kiezen dan ook dit niet te doen.
26
3. Steekproef en data Voor het verzamelen van financiële data wordt er gebruik gemaakt van de database datastream en
worldscope. Deze database bevat verschillende gegevens omtrent aandelen, obligaties, macro-
economische indicatoren en informatie uit de jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven.
De initiële steekproef omvat enkel Belgische beursgenoteerde bedrijven, aangezien het verplichte
gebruik van IFRS enkel op deze bedrijven van toepassing is. Bovendien hebben we voor de testen
omtrent waarderelevantie en conservatisme gegevens omtrent de aandeelprijs nodig. Vervolgens
worden banken (4), financiële diensten (15), verzekeringen (1) en de vastgoedsector (39) uit de
sample verwijderd aangezien deze onderworpen worden aan een specifieke industrie-gerelateerde
regelgeving (Huifa, Qingliang, Yihing & Lin, 2010). Hierna bevat de steekproef een verzameling van
108 bedrijven.
Er zijn overigens nog andere vereisten waaraan de bedrijven moeten voldoen om deel uit te maken
van de finale steekproef. 27 bedrijven schakelden reeds voor 2005 over op de internationale IFRS-
boekhoudnormen, we noemen deze bedrijven de ‘vrijwillige gebruikers’. Zij worden, overeenkomstig
met de wetenschappelijke literatuur, verwijderd uit de database om een zelfselectie-onzuiverheid te
voorkomen (Lin, Riccardi & Wang, 2012). Dit wordt besproken in deel 2.2.1 van de literatuurstudie.
Aangezien men doelt het effect van deze nieuwe normen te testen, worden vervolgens ook
bedrijven die pas later overschakelen op IFRS uit de sample verwijderd. Voor de testen omtrent
waarderelevantie en conservatisme elimineren we bedrijven zonder data omtrent de aandeelprijs en
return. Vervolgens worden bedrijven waarvan hun boekjaar niet in de maand december afgesloten
wordt, verwijderd. Dit doen we aangezien we bij deze testen gebruik maken van het rendement van
de aandelen en de marktwaarde van een onderneming op een bepaalde datum na het afsluiten van
het boekjaar, in dit werk 31 maart. Tot slot worden de 1% hoogste en laagste waarden van alle
continue variabelen uit de steekproef verwijderd om het een vertekenend effect van ‘outliers’ tegen
te gaan.
De nodige gegevens van de bedrijven worden opgevraagd voor een periode van 16 jaar,
meerbepaald van 1997 tot en met 2012. Deze periode wordt overigens in de testen omtrent
winstafvlakking opgesplitst in twee periodes. De eerste, aangeduid als de pre-IFRS-periode, loopt
van 1997 tot en met 2004. De post-IFRS-periode, is de periode van 2005 tot en met 2012. Er worden
bovendien enkel bedrijven in de steekproef opgenomen die reeds beursgenoteerd waren voor 2005.
We doen dit omdat we voor elk bedrijf data wensen uit zowel de pre-IFRS als de post-IFRS-periode.
27
Eerstvolgende tabel geeft een overzicht van de vernoemde sample restricties en het effect op de
steekproefgrootte.
Tabel 2. Selectie van de steekproef
Bedrijven geselecteerd uit datastream 108
- Vrijwillige gebruikers 25
- Bedrijven die het toepassen van IFRS uitstelden 15
- Bedrijven die US GAAP als standaard aanwenden 1
- Bedrijven die niet beursgenoteerd waren voor 2005 27
Totale steekproef 40
- Bedrijven zonder data omtrent return en aandeelprijs 1
- Bedrijven waarvan december niet het eind van het boekjaar is 1
Steekproef gebruikt voor waarderelevantie en conservatisme 38
28
4. Methodologie Dit onderzoek richt zich op de vraag wat de invloed van de verplichte invoering van IFRS in 2005 was
op de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving van beursgenoteerde bedrijven in België.
Analoog aan de wetenschappelijke artikelen die we raadpleegden over dit onderwerp (Ahmed et al.
2013; Barth et al., 2008; Huifa et al., 2010; Lin et al., 2012) maken we gebruik van meerdere
kwaliteitsmaatstaven om dit te testen. Deze zijn achtereenvolgens: waarderelevantie, winststuring
en tijdige verlieserkenning.
4.1. Waarderelevantie
Het eerste aspect dat onderzocht wordt, is de waarderelevantie van de boekhoudkundige gegevens.
Ball en Brown (1968) vonden als eersten dat de aandeelprijs van ondernemingen reageert op de
cijfers die gerapporteerd worden in de financiële verslaggeving. In het algemeen wordt er in testen
omtrent waarderelevantie onderzocht in welke mate de gerapporteerde financiële data
geassocieerd zijn met de beurswaarde van de onderneming (Kargin, 2013). Financiële gegevens
worden relevant en zodoende van hoog niveau geacht, indien ze sterk geassocieerd zijn met de
marktwaarde van een onderneming of het rendement van de aandelen (Lang et al., 2006).
In de literatuur treffen we twee frequent toegepaste methodes aan voor het testen van de
waarderelevantie. De eerste methode vertrekt vanuit het Ohlson-model (1995). Hierin beschrijft
men de relatie tussen de marktwaarde van een bedrijf en twee financiële variabelen: de
boekwaarde van het eigen vermogen en de winst van het boekjaar. De boekwaarde van het eigen
vermogen vertegenwoordigt de balans en geeft een beeld van de prestaties uit het verleden. De
winst van het boekjaar representeert de resultatenrekening en dus de actuele prestaties (Kargin,
2013). Men beschouwt een hoge mate van associatie tussen de boekhoudcijfers en de marktwaarde
van de onderneming als een teken van hoge kwaliteit van de jaarrekening. Overeenkomstig met de
literatuur bekomt men dan het volgende regressiemodel (Tsalavoutas et al., 2012):
29
𝑀𝑊𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐸𝑉𝑖𝑡 + 𝛼2𝑁𝐼𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(1)
waarbij:
MW = aandelenkoers van de onderneming 3 maanden na het afsluiten van
het boekjaar, vermenigvuldigd met het aantal aandelen op dat
moment;
EV = boekwaarde van het eigen vermogen;
NI = resultaat van het boekjaar na belastingen4.
De tweede methode werd geïntroduceerd door Easton en Harris (1991) en wordt het returnmodel
genoemd. Eerder dan het testen van de relatie tussen de marktwaarde en boekhouddata wordt de
relatie tussen het rendement, gecorrigeerd met de uitgekeerde dividenden, en boekhoudkundige
winstcijfers onderzocht. De focus op het rendement van het aandeel heeft als voordeel dat dit enkel
beïnvloed wordt door informatie en gebeurtenissen in de periode waarover het berekend wordt (Lin
et al., 2012). De gerapporteerde winstcijfers en de veranderingen hierin worden verwacht relevant
en kwaliteitsvol te zijn, indien ze in staat zijn om het rendement van het aandeel te verklaren. In
navolging van de wetenschappelijke literatuur wordt het volgende model geschat:
𝑅𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 + 𝛼2∆𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(2)
waarbij:
R = jaarlijks rendement op het aandeel, gemeten vanaf 9 maanden voor tot
3 maanden na het boekhoudkundige jaareinde;
WPA = winst per aandeel, gedeeld door de aandeelprijs aan het begin van het
jaar;
∆WPA = de jaarlijkse verandering in WPA.
Om het effect van de invoering van IFRS op de waarderelevantie van de boekhoudcijfers na te gaan,
onderzoekt men doorgaans of de R² significant gestegen of gedaald is. Men onderzoekt met andere
woorden of de onafhankelijke variabelen meer in staat zijn om de variabiliteit in de afhankelijke
variabele te verklaren na de invoering van IFRS. Deze test wordt uitgevoerd met behulp van de
4 We gebruiken hier ‘net income before extraordinary items’ uit worldscope.
30
Cramer Z-statistiek. Wij hebben ervoor gekozen om te werken met een dummyvariabele IFRS en zijn
interactie-effect. Deze optie krijgt de voorkeur aangezien in vorige papers aangetoond werd dat de
Cramer Z-statistiek onnauwkeurige resultaten kan opleveren (Liu et al., 2011). De dummyvariabele is
één in de post-IFRS-periode en nul in de pre-IFRS-periode. Deze toevoeging aan vergelijkingen (1) en
(2) levert de volgende regressiemodellen op:
𝑀𝑊𝑖𝑡 = 𝛼0𝑖 + 𝛼1𝐸𝑉𝑖𝑡 + 𝛼2𝑁𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝛼4𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝐸𝑉𝑖𝑡 + 𝛼5𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝑁𝐼𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡 (3)
𝑅𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 + 𝛼2∆𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 + 𝛼3𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝛼4𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 + 𝛼5𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡∆ 𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡
+ 𝜀𝑖𝑡
(4)
We verwachten een positief teken bij de coëfficiënten 𝛼1 en 𝛼2 in beide regressies. Maar eerst
focussen we in regressie (3) op de coëfficiënten 𝛼4 en 𝛼5. Indien deze significant positief zijn, wil dit
zeggen dat respectievelijk de boekwaarde van het eigen vermogen en de winst beter geassocieerd
zijn met de marktwaarde van de onderneming na de invoering van IFRS. We interpreteren met
andere woorden een significant positieve (negatieve) coëfficiënt 𝛼4 of 𝛼5, als een toename (daling)
van de waarderelevantie van de bijhorende variabele na 2005.
We testen aan de hand van de redundantfixedeffectstest wat de meest geschikte methode is om de
regressievergelijking te schatten. De p-waarde van de test is kleiner dan 0,05 waaruit we
concluderen dat poolen niet de meest geschikte methode is. Vervolgens voeren we de Hausman-test
uit waaruit blijkt dat het fixedeffectsmodel het meest geschikt is voor het testen van deze regressie.
In dit model worden zowel tijdsdummy’s als sectiedummy’s opgenomen.
De nadruk in regressie (4) ligt op 𝛼5. Indien deze significant positief is, mag men aannemen dat
veranderingen in de winst per aandeel van een onderneming na de invoering van IFRS beter
gereflecteerd worden in het rendement van de aandelen van deze onderneming. Of anders: een
significant positieve (negatieve) coëfficiënt 𝛼5 , betekent dat boekhoudcijfers meer (minder)
waarderelevant werden, na 2005. De regressie wordt, zoals uitgewezen bij de
redundantfixedeffectstest, uitgevoerd aan de hand van een gepoold regressiemodel.
31
4.2. Winststuring Winststuring is een frequent gebruikte maatstaf voor het testen van de kwaliteit van de financiële
verslaggeving. Het wordt als volgt gedefinieerd: “Een opzettelijke ingreep in het proces van de
externe financiële verslaggeving met als doel enig particulier voordeel te behalen” (Schipper, 1989).
Winstmanagement wordt in dit werk opgesplitst in drie onderdelen: het agressief gebruik van
discretionaire accruals, winstafvlakking en het sturen naar een kleine positieve winst.
4.2.1. Agressief gebruik van discretionaire accruals
We onderzoeken als eerste wat het effect is van de invoering van IFRS op het gebruik van accruals.
We beschouwen in het bijzonder de discretionaire accruals. Dit zijn immers de accruals waar
winststuring een rol speelt, vermits ze beïnvloed worden door managers. Niet-discretionaire
accruals zijn daarentegen het resultaat van normale bedrijfsactiviteiten (Healy, 1985). We
beschouwen een toename in de omvang van de discretionaire accruals als een indicatie van meer
winststuring of een achteruitgang van de kwaliteit van de jaarrekening.
Aangezien we enkel de totale accruals kennen, moeten de discretionaire accruals nog geschat
worden. Jones (1991) en Dechow, Sloan & Sweeney (1995) legden de basis voor een geavanceerd
cross-sectioneel en tijdreeksmodel om dit te verwezenlijken. Wij kunnen deze methode echter niet
toepassen aangezien data van Belgische beursgenoteerde onderneming te beperkt zijn (Vander
Bauwhede et al., 2003, p. 8). We beschikken namelijk over te weinig observaties om betrouwbare
resultaten te verkrijgen. Als alternatief gebruiken we het DeAngelo-model (DeAngelo, 1986;
DeAngelo, DeAngelo & Skinner, 1994). In dit model worden de totale accruals opgedeeld in de
verwachte accruals en de onverwachte accruals. De onverwachte accruals worden beschouwd als de
discretionaire accruals en worden als volgt berekend:
𝐷𝐴𝐶𝐶𝑖𝑡 = 𝑇𝐴𝐶𝐶𝑖𝑡 − 𝑇𝐴𝐶𝐶𝑖𝑡−1 (5)
waarbij:
DACC = discretionaire accruals gedeeld door het totaal actief in het vorige jaar;
TACC = totale accruals van de onderneming gedeeld door het totaal actief van
het vorige jaar.
32
De totale accruals worden berekend als het verschil tussen de winst van het boekjaar en de
operationele cashflow. Het model gaat uit van de assumptie dat er geen winststuring was in de
vorige periode (t-1). Nadelig aan het DeAngelo-model (1986) is dat het veronderstelt dat de
economische omstandigheden van een bedrijf, die de accruals beïnvloeden, niet veranderen.
Regressie (6) laat toe de relatie te ontdekken tussen het gebruik van discretionaire accruals en de
invoering van IFRS (Chen et al., 2010). We gebruiken de absolute waarde van de berekende
discretionaire accruals uit (5) als de afhankelijke variabele in onderstaande regressie. Negatieve
discretionaire accruals wijzen op winststuring naar beneden toe. Positieve discretionaire accruals
wijzen daarentegen op winststuring naar boven toe. Via het gebruik van de absolute waarde van de
variabele maken we geen onderscheid tussen winstverhogende en winstverlagende manipulatie. We
voeren een dummyvariabele IFRS in, deze is één in de post-IFRS-periode en nul in de pre-IFRS-
periode. Er zijn bovendien, los van IFRS, andere factoren uit de economische omgeving die
boekhoudkundige beslissingen van het management kunnen beïnvloeden. Opdat de coëfficiënt bij
de dummyvariabele IFRS enkel het effect van IFRS weergeeft en niet beïnvloed wordt door deze
factoren, voeren we controlevariabelen in die deze effecten opnemen (Lang et al., 2006). We
bekomen onderstaand regressiemodel:
|𝐷𝐴𝐶𝐶𝑖𝑡| = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝑖𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡
+ 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡 + 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝛼10𝐶𝐹𝑂𝑖𝑡 + 𝛼11𝑀𝑉𝐴𝑖𝑡
+ 𝛼12𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(6)
waarbij:
|DACC| = absolute waarde van de DACC in bewerking (5);
GROOTTE = natuurlijke logaritme van de marktwaarde van het eigen vermogen aan het einde
van het jaar;
GROEI = procentuele verandering in de verkopen;
GA = procentuele verandering in gewone aandelen;
SCHULD = totale schulden gedeeld door boekwaarde van het eigen vermogen;
TS = procentuele verandering in totale schulden;
VK = verkopen gedeeld door totaal actief;
AUD = een variabele die 1 is indien de auditor van de firma PwC, Deloitte, EY of KPMG is
en 0 in elk ander geval;
QB = het aantal beurzen waarop het bedrijf genoteerd staat;
33
EIGAD = het percentage van de aandelen dat in handen is van de hoofdaandeelhouders en
personen die rechtstreeks betrokken zijn bij het managen van de onderneming;
CFO = jaarlijkse nettokasstroom uit operaties gedeeld door het totaal actief in t-1;
MVA = materieel vast actief gedeeld door het totaal actief in t-1;
IFRS = dummy die de waarde 1 aanneemt in de post-IFRS-periode en 0 in de pre-IFRS-
periode.
GROOTTE wordt frequent beschouwd als een proxy voor de politieke belangstelling die een bedrijf
ervaart (Watts & Zimmerman, 1986). Van grote ondernemingen verwacht men eerder dat ze hun
winsten naar beneden zullen sturen, aangezien het risico op overheidscontrole groter is wanneer
bedrijven winstgevender zijn. Anderzijds kan GROOTTE geïntroduceerd worden als proxy voor de
informatieasymmetrie. Kleinere bedrijven zijn beter in staat om informatie te behouden en worden
minder door investeerders onderzocht (Lee & Choi, 2002). Siregar en Utama (2008) verwachten dat
kleinere bedrijven meer opportunistisch hun winst sturen. Albrecht en Richardson (1990) tonen in
hun onderzoek aan dat grote bedrijven minder geneigd zijn om hun winsten af te vlakken. We
verwachten dat GROOTTE een invloed heeft op de omvang van discretionaire accruals, maar het
verwachte teken is niet gemakkelijk te voorspellen.
Onderzoek wijst uit dat boekhoudkundige gegevens zoals winst en accruals beïnvloed worden door
de GROEI van een onderneming (Lang et al., 2006). Skinner en Sloan (2002) en Houque, Van Zijl,
Dunstan en Karim (2012) tonen aan dat managers van groeiende bedrijven meer geneigd zijn om
hogere winsten te rapporteren om op deze manier de waarde van hun aandelen te doen stijgen,
meer investeerders aan te trekken en meer kapitaal te verwerven. We verwachten daarom een
positief teken bij 𝛼2.
De controlevariabele GA is een proxy voor de aandelenuitgifte van een onderneming en TS is een
proxy voor de toename in schuldfinanciering. Men verwacht dat een behoefte aan nieuwe
financiering gepaard gaat met meer ‘incentives’ om de winst te beïnvloeden (Aharony, Lin & Loeb,
1993; Dechow et al., 1996; Liu, Ning & Davidson, 2010). Dechow en Skinner (2000) verklaren dat
bedrijven die extra externe financiering aangaan, hun winst naar boven zullen sturen om op deze
manier gunstige financieringsvoorwaarden te bedingen. Wij verwachten daarom een positief teken
bij 𝛼3 en 𝛼5.
Zoals we reeds besproken hebben in de literatuurstudie is de mate waarin een onderneming zich
financiert met schulden een determinant van winststuring. We introduceren om deze reden SCHULD
34
als controlevariabele. Zo verwacht Sun (2005) dat managers minder geneigd zijn om een
kwaliteitsvolle winst te rapporteren indien ze vooral op schuldfinanciering terugvallen, aangezien de
bank alternatieve manieren aanwendt om informatie over het bedrijf te verzamelen. Schulden gaan
tevens vaak gepaard met schuldcontracten, welke een incentive zijn om de winst te beïnvloeden. De
‘debt-equity’ hypothese verwacht dat winsten naar boven gemanaged worden om te vermijden dat
schuldcontracten gebroken worden (Watts & Zimmerman, 1986). Callao en Jarne (2010) tonen
overigens aan dat voor een steekproef van Europese bedrijven, er een significant positieve relatie is
tussen de schuld van een onderneming en het gebruik van discretionaire accruals. Op basis van deze
informatie voorspellen we een positief teken bij 𝛼4.
Vervolgens voeren we de ratio ‘asset turnover’ in als controlevariabele VK. Deze geeft inzicht in de
efficiëntie waarmee een onderneming haar activa inzet. Lang et al. (2006) verklaren dat dit
bovendien een invloed heeft op de mate waarin een onderneming accruals gebruikt. Wij verwachten
net als Chen et al. (2010) dat efficiëntere ondernemingen minder de neiging hebben om hun winst
te manipuleren. Met andere woorden: we voorspellen dat 𝛼6 negatief zal zijn.
We voeren tevens de dummyvariabele AUD in. Men verwacht een negatieve relatie tussen de mate
waarin winst gestuurd wordt en de grootte van de auditfirma (Francis et al., 2006). De grote
auditfirma’s kunnen namelijk grote naamschade oplopen indien ze fouten begaan. We vermoeden
dat 𝛼7 negatief is.
Men verwacht dat een onderneming die op meerdere beurzen genoteerd staat minder aan
winststuring zal doen, zoals reeds verklaard werd in de literatuurstudie. We voeren daarom de
controlevariabele QB in en we verwachten dat de coëfficiënt bij deze variabele, 𝛼8, negatief is.
Het percentage aandelen dat ‘closely held’ is, is een proxy voor de eigendomsstructuur van de
onderneming. Een hoog percentage betekent dat het eigendom geconcentreerd is. López de Silanes
et al. (1998) verwachten een positieve relatie tussen EIGAD en de mate waarin de winst beïnvloed
wordt. Op basis van dit werk verwachten we een positief teken bij 𝛼9.
Het DeAngelo-model veronderstelt dat de totale accruals van een onderneming niet beïnvloed
kunnen worden door veranderingen in de economische omgeving. We voeren om deze reden
controlevariabelen MVA en CFO in om meetfouten te voorkomen. CFO is een proxy voor de
operationele resultaten van een onderneming. We verwachten dat ondernemingen die slecht
35
presteren de incentive hebben om hun winstcijfer naar boven te managen (Lang et al., 2006). Wij
verwachten net als (Chen et al., 2010) dat er een negatieve relatie bestaat tussen de omvang van de
discretionaire accruals en de operationele cashflow van een onderneming, of anders een negatief
teken bij 𝛼10.
MVA is een proxy voor de afschrijvingingskosten die een onderneming draagt. Deze afschrijvingen
vormen een winst verlagende component van de accruals. Met andere woorden: we verwachten
een negatieve relatie tussen de discretionaire accruals en MVA. Maar aangezien we de absolute
waarde van de discretionaire accruals beschouwen als afhankelijke variabele, kunnen we het
verwachte teken hier niet bepalen.
We gaan ervan uit dat een negatieve coëfficiënt bij IFRS (𝛼12) overeenstemt met een afname in het
gebruik van discretionaire accruals om de winst te sturen en bijgevolg met een stijging in de
kwaliteit van de financiële rapportering onder IFRS.
De observaties uit regressiemodel (6) worden gepoold aangezien AUD en QB statische variabelen
zijn. In geval van een fixedeffectsmodel zouden deze statische variabelen perfect gecorreleerd zijn
met de fixedeffectdummy's.
4.2.2. Winstafvlakking
Winstafvlakking houdt in dat bedrijven doelbewust schommelingen in hun gerapporteerde winst
proberen te vermijden (Trueman & Titman, 1988). Aangezien er geen directe manier bestaat om
winstafvlakking te bepalen, gebruiken we drie proxy’s naar analogie van Barth et al. (2008).
Ten eerste analyseren we de volatiliteit van de winst gedeeld door het totaal actief van de
onderneming5. We beschouwen vervolgens een toename van de variantie in deze variabele als een
toename in de kwaliteit van de financiële verslaggeving (Barth et al., 2008; Christensen et al., 2015).
We veronderstellen immers dat de gepresenteerde cijfers van de bedrijven relatief volatiel zijn
indien ze de onderliggende economische situatie realistisch weergeven. Andere factoren,
verschillend van deze van het financiële rapporteringsysteem, kunnen evenwel een invloed
uitoefenen op de volatiliteit van de gerapporteerde resultaten. Aangezien men in de literatuur enkel
het effect van de toegepaste boekhoudnormen wil opsporen en bijgevolg het effect van andere
5 We maken gebruik van de ‘net income before extraordinary items’ uit Worldscope, dit wordt aangeraden in de literatuur (Barth et al., 2008).
36
factoren uit de economische omgeving van een bedrijf wenst te beperken, kiest men daar voor het
introduceren van controlevariabelen (Barth et al., 2008). Bijgevolg gebruiken we in dit werk de
variantie van de residuen van de regressie om een oordeel te vellen over de verandering in de
winstafvlakking. Om aan te geven dat we werken met de storingstermen van een regressie eerder
dan met de onbewerkte afhankelijke variabele, gebruiken we een asterisk (*) volgend op deze
afhankelijke variabele.
∆𝑁𝐼𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡 + 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝛼10𝐶𝐹𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(7)
waarbij:
∆NI = verandering in de jaarlijkse winst, waarbij de winst wordt gedeeld door het totaal
activa.
GROOTTE = natuurlijke logaritme van de marktwaarde van het eigen vermogen aan het einde
van het jaar;
GROEI = procentuele verandering in de verkopen;
GA = procentuele verandering in gewone aandelen;
SCHULD = totale schulden gedeeld door boekwaarde van het eigen vermogen;
TS = procentuele verandering in totale schulden;
VK = verkopen gedeeld door totaal actief;
AUD = een variabele die 1 is indien de auditor van de firma PwC, Deloitte, EY of KPMG is en
0 in elk ander geval;
QB = het aantal beurzen waarop het bedrijf genoteerd staat;
EIGAD = het percentage van de aandelen dat in handen is van de hoofdaandeelhouders en
personen die rechtstreeks betrokken zijn bij het managen van de onderneming;
CF = jaarlijkse nettokasstroom uit operaties gedeeld door het totaal actief.
De controlevariabelen werden in sectie 4.2.1 verklaard.
Bovenstaande vergelijking wordt geschat door middel van een gepoold regressiemodel. Dit is
consistent met de werkwijze in de literatuur (Barth et al., 2008; Christensen et al., 2015; Liu et al.
2011). De regressie wordt bovendien tweemaal geschat. Eenmaal gebruikmakend van de observaties
uit de preadoptieperiode en vervolgens middels deze uit de postadoptieperiode. De varianties van
de residuen, ∆𝑁𝐼𝑖𝑡∗ , uit beide periodes worden vergeleken aan de hand van de F-test voor varianties
37
(Barth et al., 2008; Lang, et al., 2006; Liu et al., 2011). Een significante stijging van de variantie wijst
op een toename van de kwaliteit van de financiële verslaggeving.
Naast de geïntroduceerde controlevariabelen zijn er andere elementen die de volatiliteit van de
winst beïnvloeden. Die volatiliteit kan immers ook gedreven worden door een verandering in de
economische activiteit van de onderneming. De operationele cashflow is hiervoor een proxy.
Bedrijven met een volatiele operationele cashflow zullen een volatiele winst rapporteren. Om er
zeker van te zijn dat het onderzochte verschil in variantie in de winst niet gedreven wordt door de
volatiliteit in de operationele cashflow, introduceert men een tweede vergelijking. De nieuwe
afhankelijke variabele, ∆𝐶𝐹𝑂𝑖𝑡 , wordt gedefinieerd als de verandering van operationele cashflow
gedeeld door het totaal actief van de onderneming. Deze laatste wordt net als de verandering in het
winstcijfer beïnvloed door factoren die niet toe te schrijven zijn aan het systeem van financiële
rapportering. Dit leidt wederom tot het toevoegen van dezelfde controlevariabelen in de volgende
regressie6:
∆𝐶𝐹𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡 + 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝛼10𝐶𝐹𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(8)
Net als bij regressie (7) worden observaties afzonderlijk gepoold in de pre- en postadoptieperiode.
Op deze manier bekomen we de tweede winstmanagementmaatstaf, namelijk de variantie van de
ratio van de residuen van regressie (7), ∆𝑁𝐼𝑖𝑡∗ , op de residuen van regressie (8), ∆𝐶𝐹𝑖𝑡
∗ . Indien
managers gebruik maken van accruals om hun winst af te vlakken, zal de variantie in ∆𝑁𝐼𝑖𝑡∗ kleiner
zijn dan deze in ∆𝐶𝐹𝑖𝑡∗ (Ahmed et al., 2013; Barth et al., 2008). Zodoende interpreteren we een
stijging in de tweede maatstaf als een teken van minder winstafvlakking en derhalve hogere
kwaliteit. Wij testen net als Lang et al. (2003) en Chua et al. (2012) niet of deze twee maatstaven
significant verschillend zijn, aangezien we geen statistische test kennen voor het verschil tussen
twee ratio’s van varianties7.
De derde maatstaf wordt berekend als de Spearman-correlatie tussen de accruals en de
operationele cashflows (Ahmed et al., 2013; Barth et al., 2008; Lin et al., 2012). Men introduceert de
twee onderstaande regressies om de nieuwe maatstaf te bekomen. De afhankelijke variabele in
6 We gebruiken telkens dezelfde notatie voor de coëfficiënten en residuen in de verschillende regressies. In werkelijkheid zijn dit niet dezelfde getallen. 7 Men gaat in enkele papers te werk via de ‘bootstrapping procedure’ om toch tot een uitspraak te komen over de significantie, dit valt buiten het bestek van dit werk. Lin et al. (2012) beschrijven deze procedure in hun werk.
38
vergelijking (9) is de operationele cashflow gedeeld door het totaal actief van de onderneming.
Vergelijking (10) heeft ACC als afhankelijke variabele, dit is de winst verminderd met de operationele
cashflow, beide gedeeld door het totaal actief van het bedrijf. Net als bij de twee vorige regressies
maken we gebruik van dezelfde controlevariabelen. Dit doen we om het effect van schommelingen
in de afhankelijke variabele die niet veroorzaakt worden door de toegepaste boekhoudregels buiten
beschouwing te laten. Enkel CF wordt verwijderd als controlevariabele.
𝐶𝐹𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡 + 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(9)
𝐴𝐶𝐶𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡 + 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(10)
Eerder dan het direct vergelijken van de afhankelijke variabelen, vergelijken we de correlatie tussen
de residuen van de vergelijking (9) en (10), CF* en ACC*, in de twee periodes. Voorgaand onderzoek
toonde aan dat een negatieve correlatie tussen de accruals en de operationele cashflow als normaal
beschouwd kan worden, maar dat een meer negatieve correlatie een teken is van winstafvlakking
(Ahmed et al., 2013; Land & Lang, 2002; Lin et al., 2012; Myers, Myers & Skinner, 2007). De
argumentatie kan als volgt omschreven worden: managers bewerkstelligen een afvlakking van hun
gerapporteerde resultaat met behulp van overlopende rekeningen. Op deze manier wordt een
daling in de cashcomponent van hun winst gecompenseerd via een toename in accruals. We gaan na
via de de Fishers Z-test voor verschillen in correlatiecoëfficiënten, of de twee correlatiecoëfficiënten
significant verschillen tussen de twee periodes (Fisher, 1921; Zeghal, Chtourou & Fourati, 2012)8.
4.2.3. Managen naar een kleine positieve winst
Volgens Burgstahler en Dichev (1997) manipuleren managers hun cijfers teneinde een daling in het
gerapporteerde resultaat of een verlies te vermijden. Ze verkiezen daarbij overigens een kleine
positieve winst boven een klein verlies. Om na te gaan of er in de postadoptieperiode minder naar
een klein positief inkomen gemanaged wordt, voeren we volgende logistische regressie uit:
8 Hierbij geldt: 𝑧 =0.5×𝑙𝑛
1+𝜌11−𝜌1
−0.5×𝑙𝑛1+𝜌21−𝜌2
√1
𝑛1−3+
1
𝑛2−3
, waarbij 𝜌1 de correlatie tussen ACC* en CFO* in de pre-
IFRS-periode voorstelt en 𝜌2 de correlatie tussen ACC* en CFO* is in de post-IFRS-periode. n1 en n2 zijn vervolgens de aantallen observaties uit de respectievelijke periodes.
39
𝐾𝑃𝑂𝑆𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡
+ 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡 + 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝛼10𝐶𝐹𝑖𝑡 + 𝛼11𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(11)
KPOS is een dummyvariabele die de waarde één aanneemt wanneer de winst gedeeld door het
totaal actief van een bedrijf een getal is tussen 0 en 0,01; er is dan sprake van een klein positief
resultaat (Barth et al., 2008; Lang, Raedy & Yetman, 2003). In alle andere gevallen is deze variabele
nul. IFRS is een dummyvariabele die gelijk is aan nul voor observaties uit de pre-IFRS-periode en één
in het IFRS-tijdperk. We baseren ons resultaat op de coëfficiënt bij IFRS, 𝛼11. Een negatieve
coëfficiënt duidt op een kleinere kans op een kleine positieve winst in de postadoptieperiode
vergeleken met de preadoptieperiode. Met andere woorden: er wordt minder aan winststuring
gedaan onder IFRS. Een negatieve coëfficiënt bij IFRS is bijgevolg een indicatie van hogere kwaliteit
door de nieuwe rapporteringsstandaard.
We introduceren dezelfde controlevariabelen als in de voorgaande regressies. We trachten zo het
effect van andere determinanten van winststuring, die los staan van de verplichte invoering van
IFRS, op de afhankelijke variabele te minimaliseren. We baseren ons bij het opstellen van de
verwachte tekens van de controlevariabelen op het onderzoek van Chen et al. (2010) en Ahmed et
al. (2013). We verwachten een positief teken bij GA, SCHULD, TS en EIGAD. We redeneren namelijk
dat bedrijven die een stijgende financieringsnood hebben, die relatief veel schulden aanhouden of
waarvan de eigendomsstructuur sterk geconcentreerd is meer geneigd zullen zijn om een kleine
positieve winst te rapporteren. We voorspellen een negatief teken bij GROEI, VK, QB en CF.
Groeiende, meer efficiënte en goed presterende ondernemingen zouden minder geneigd zijn om
een kleine positieve winst te tonen in hun jaarrekening (Chen et al., 2010). Bedrijven die op
meerdere beurzen genoteerd staan zullen ook minder geneigd zijn om hun winst te sturen. We
verwachten bovendien, net als Ahmed et al. (2013) en Chen et al. (2010), een negatief teken bij
GROOTTE. We vermoeden dat de kans groter is dat kleine bedrijven een kleine winst rapporteren in
vergelijking met grote bedrijven.
40
4.3. Tijdige verlieserkenning Het derde aspect van boekhoudkwaliteit dat onderzocht wordt, is tijdige verlieserkenning. We
bepalen dit op twee manieren. De eerste manier vertrekt vanuit de redenering dat het spreiden van
verliezen over meerdere periodes een teken is van een lagere boekhoudkwaliteit. De boekhouding is
op deze manier namelijk geen juiste weergave van de economische realiteit (Ball et al., 2000; Barth
et al., 2008). We meten tijdige verlieserkenning op dezelfde manier als Barth et al. (2008) en voeren
onderstaande logistische regressie uit:
𝐺𝑁𝐸𝐺𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖𝑡 + 𝛼2𝐺𝑅𝑂𝐸𝐼𝑖𝑡 + 𝛼3𝐺𝐴𝑖𝑡 + 𝛼4𝑆𝐶𝐻𝑈𝐿𝐷𝐼𝑡 + 𝛼5𝑇𝑆𝑖𝑡 + 𝛼6𝑉𝐾𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐴𝑈𝐷𝑖𝑡 + 𝛼8𝑄𝐵𝑖𝑡 + 𝛼9𝐸𝐼𝐺𝐴𝐷𝑖𝑡 + 𝛼10𝐶𝐹𝑖𝑡 + 𝛼11𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(12)
De afhankelijke variabele, GNEG, is een dummyvariabele gelijk aan één indien de winst gedeeld door
het totaal actief van het bedrijf kleiner is dan -0,20. We definiëren dit als een groot verlies. De
variabele is nul indien er geen sprake is van een groot verlies. Net als in regressie (6) is IFRS een
dummyvariabele gelijk aan één in de postadoptieperiode en nul in de preadoptieperiode. We
baseren onze conclusie op de coëfficiënt bij IFRS, 𝛼11. Een positieve coëfficiënt geeft aan dat
bedrijven meer geneigd zijn grote verliezen te rapporteren in de postperiode vergeleken met de
preperiode. Met andere woorden: er is dan een stijging waarneembaar in de kwaliteit van de
boekhouding.
Net ook hier gebruik van dezelfde controlevariabelen als in regressie (11). We vermoeden een
positieve coëfficiënt bij GROOTTE, AUD, en QB. We voorspellen namelijk dat grote bedrijven,
bedrijven met een auditfirma uit de ‘Big 4’ of bedrijven die op meerdere beurzen genoteerd staan
meer kans hebben om grotere verliezen te rapporteren. We verwachten een negatieve coëfficiënt
bij GROEI, GA, SCHULD, TS, VK, EIGAD en CF. We vermoeden namelijk dat de kans dat sterk
groeiende ondernemingen grote verliezen zullen rapporteren kleiner is dan dat ondernemingen die
niet of zwak groeien dat zullen doen. Bedrijven die behoefte hebben aan nieuwe financiering en
bedrijven die relatief veel schulden aanhouden zullen waarschijnlijk minder grote verliezen
rapporteren. We vermoeden tevens dat bedrijven waarvan de eigendomsstructuur
geconcentreerder is minder geneigd zullen zijn om grote verliezen te rapporteren. Ten slotte
verwachten we te zien dat hoe efficiënter en performanter een bedrijf is, hoe minder waarschijnlijk
het is dat het bedrijf grote verliezen zal weergeven in zijn financiële verslaggeving.
41
In lijn met voorgaand onderzoek testen we de tweede maatstaf via het Basu-model (1997). Basu
onderzocht het aspect conservatisme in de gerapporteerde winsten. Conservatisme ontstaat vanuit
het voorzichtigheidsprincipe en is aanwezig indien goed nieuws minder tijdig in de winstcijfers
opgenomen wordt dan slecht nieuws. Het principe zegt namelijk dat winsten pas geboekt mogen
worden indien ze met grote zekerheid behaald zullen worden. Verliezen worden anderzijds tot uiting
gebracht zodra ze geconstateerd worden. Onderstaand regressiemodel geeft via de relatie tussen de
boekhoudkundige winst en het rendement van de aandelen gestalte aan de asymmetrische
behandeling van winsten en verliezen:
𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 = 𝛼0 + 𝛼1𝑆𝑁𝑖𝑡 + 𝛼2𝑅𝑖𝑡 + 𝛼3𝑆𝑁𝑖𝑡𝑅𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
waarbij:
WPA = winst per aandeel gedeeld door de aandeelprijs in het begin van het jaar;
SN = dummyvariabele gelijk aan 1 in geval dat Rit negatief is en 0 wanneer dit
niet zo is9;
R = jaarlijks rendement op het aandeel gemeten vanaf 9 maanden voor tot 3
maanden na het einde van het boekjaar10.
(13)
Men voorspelt een positief teken bij coëfficiënt 𝛼2 . Een positief rendement wordt immers
geassocieerd met hogere gerapporteerde winsten. De focus ligt in dit model op 𝛼3. Indien deze
positief en significant is, veronderstelt men een conservatieve manier van boekhouden.
We transformeren het klassieke model vermits we de invloed van het verplichte gebruik van IFRS
willen testen. Dit wordt gerealiseerd via de invoering van een dummyvariabele IFRS en zijn
interactie-effecten, hetgeen reeds in enkele vroegere werken werd uitgevoerd (Lin et al., 2012). Net
als in bovenstaande regressies neemt de dummyvariabele de waarde één aan in de post-IFRS-
periode en nul in de pre-IFRS-periode. Geïnspireerd op het werk van Ball en Shivakumar (2005),
bekomen we dan regressie (14):
9 Basu (1997) interpreteert een negatief rendement als slecht (economisch) nieuws en een positief rendement als goed (economisch) nieuws. 10 Dit wordt gedaan opdat de informatie die vrijgegeven wordt over het bedrijf reeds volledig in de aandeelprijs werd opgenomen.
42
𝑊𝑃𝐴𝑖𝑡 = 𝛼0𝑖 + 𝛼1𝑆𝑁𝑖𝑡 + 𝛼2𝑅𝑖𝑡 + 𝛼3𝑆𝑁𝑖𝑡𝑅𝑖𝑡 + 𝛼4𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡 + 𝛼5𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝑆𝑁𝑖𝑡 + 𝛼6𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝑅𝑖𝑡
+ 𝛼7𝐼𝐹𝑅𝑆𝑖𝑡𝑆𝑁𝑖𝑡𝑅𝑖𝑡 + 𝜀𝑖𝑡
(14)
In dit model is het coëfficiënt 𝛼7 die ons toelaat om een uitspraak te doen over de invloed van de
nieuwe rapporteringsnormen op het niveau van conservatisme vastgesteld bij Belgische
ondernemingen. Een significant positieve coëfficiënt 𝛼7 wordt opgevat als een teken van een
toename in tijdige verlieserkenning in de post-IFRS-periode, en dus meer conservatisme. We maken
gebruik van een fixedregressiemodel om deze regressie te testen.
43
5. Resultaten
5.1. Descriptieve statistiek Tabel 3 geeft een overzicht van de voornaamste descriptieve statistieken. De gemiddelden van de
variabelen die aan bod kwamen in de regressies worden tevens vergeleken aan de hand van een
gepaarde T-test. Op deze manier zijn we in staat om een uitspraak te doen omtrent de evolutie van
een variabele. We bepreken ten eerste de ontwikkeling van de afhankelijke variabelen. We stellen
vast dat na 2005 de accruals (ACC) gemiddeld hoger zijn. Er zijn bovendien significant minder kleine
positieve winsten (KPOS) in de post-IFRS-periode. We zien ook dat de winst per aandeel (WPA)
gemiddeld groter is in de post-IFRS-periode. De onafhankelijke variabelen vertonen op hun beurt
significante veranderingen in SCHULD, EV, NI en WPA. Ondernemingen houden in de periode na de
invoering van IFRS gemiddeld minder schulden aan ten opzichte van het eigen vermogen. We zien
een significante toename in het gemiddelde eigen vermogen en de gemiddelde winst na 2005. Ten
slotte merken we op dat de verandering in de winst per aandeel significant groter was in de pre-
IFRS-periode dan in de post-IFRS-periode.
44
Tabel 3. Beschrijvende statistiek
Totaal Pre Post Pwaarde
N Gemid. Mediaan St.Afw. N Gemid. Mediaan St.Afw. N Gemid. Mediaan St.Afw.
Afhankelijke variabelen
MV 546 513865.2 111675 1029855 261 521978.5 96200 1112844 285 506435.1 126110 949435 0.2343
R 501 0.107 0.052 0.449 220 0.096 0.013 0.480 281 0.117 0.085 0.421 0.2948
|DACC| 273 0.088 0.051 0.108 92 0.082 0.046 0.107 181 0.093 0.055 0.108 0.8381
∆NI 287 -0.002 0.000 0.080 97 -0.001 -0.001 0.081 190 -0.002 0.001 0.080 0.8581
∆CF 287 -0.001 0.006 0.080 97 0.007 0.017 0.078 190 -0.005 0.001 0.081 0.1371
ACC 287 -0.055 -0.050 0.091 97 -0.083 -0.075 0.091 190 -0.041 -0.036 0.885 0.0278**
CF 287 0.101 0.085 0.100 97 0.112 0,105 0.100 190 0.095 0.080 0.100 0.6221
KPOS 287 0.070 0.000 0.255 97 0.113 0.000 0.319 190 0.047 0.000 0.213 0.0979*
GNEG 287 0.021 0.000 0.143 97 0.041 0.000 0.200 190 0.011 0.000 0.102 0.1666
WPA 518 0.069 0.069 0.146 231 0.052 0.056 0.141 287 0.082 0.078 0.078 0.0335**
Onafhankelijke variabelen
EV 546 304336.3 62898.5 949679 261 247176 418535 530987 285 356683.2 89116 682007 0.0118**
NI 546 34636.13 6953.5 73555.2 261 27263.13 4204 64324.05 285 41196.66 41196.66 40013 0.0446**
WPA 501 0.001216 -0.0023 0.1371 220 0.013741 0.00660 0.1405 281 -0.00859 -0.01219 0.13382 0.0387**
GROOTTE 287 12.253 11.946 1.461 97 12.250 11.892 1.415 190 12.253 12.109 2.488 0.3070
GROEI 287 0.072 0.041 0.221 97 0.063 0.046 0.158 190 0.076 0.040 0.247 0.4209
GA 287 0.039 0.000 0.252 97 0.030 0.000 0.154 190 0.044 0.000 0.290 0.3410
SCHULD 287 2.189 1.675 2.361 97 2.873 2.307 3.349 190 1.840 1.514 1.541 0.0307**
TS 287 0.029 0.001 0.278 97 0.013 0.005 0.266 190 0.038 -0.004 0.284 0.1488
VK 287 1.158 1.041 0.779 97 1.138 1.026 0.705 190 1.169 1.050 0.815 0.3717
AUD 287 0.843 1.000 0.364 97 0.883 1.000 0.323 190 0.824 1.000 0.382 Nvt
QB 287 1.260 1.000 0.657 97 1.289 1.000 0.706 190 1.247 1.000 0.632 Nvt EIGAD 287 53.856 55.030 19.860 97 54.167 52.900 16.793 190 53.700 55.345 21.156 0.1267
CFO 273 0.111 0.092 0.110 92 0.130 0.118 0.110 181 0.100 0.088 0.109 0.8471
MVA 273 0.325 0.330 0.199 92 0.350 0.373 0.163 181 0.312 0.279 0.214 0.8869
SN 518 0.432 0.000 0.496 231 0.459 0.000 0.500 287 0.411 0.000 0.493 0.1249
***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, *significant op het 10% significantieniveau
45
5.2. Regressieresultaten
We maken steeds gebruik van de White Period-methode (White, 1980) voor het berekenen van
varianties van de coëfficiënten. Deze methode houdt rekening met mogelijke heteroscedasticiteit en
autocorrelatie. De tabellen met de correlatiecoëfficiënten bij de regressies worden als bijlage
toegevoegd. Indien er coëfficiënten hoger dan 0.70 zijn, is er een potentieel
multicollineariteitsprobleem.
5.2.1. Waarderelevantie Tabel 4 geeft de resultaten weer van de derde en de vierde regressievergelijking omtrent
waarderelevantie. We bespreken eerst regressie (3). We merken op dat NI significant is en het
verwachte positieve teken heeft. De coëfficiënt 𝛼4 bij het interactie-effect van de boekwaarde van
het eigen vermogen met de dummyvariabele IFRS is significant positief (p=0.0315). We kunnen
hieruit afleiden dat de relatie tussen de boekwaarde van het eigen vermogen en de marktwaarde is
versterkt. Anders gezegd: de waarderelevantie van de balans is gestegen. De invoering van IFRS had
anderzijds geen invloed op de verklaringskracht van de winst met betrekking tot de marktwaarde
van de onderneming aangezien coëfficiënt 𝛼5 niet significant is. Gelijkaardige resultaten worden ook
in onderzoeken van Hung en Subramanyam (2007) en Tsalavoutas et al. (2012) waargenomen voor
respectievelijk Duitse en Griekse bedrijven.
We bespreken vervolgens de resultaten bij regressie (4), het returnmodel. WPA is significant en
heeft het verwachte positieve teken. De coëfficiënt 𝛼5 bij het interactie-effect IFRS*ΔWPA is niet
significant (p=0.7766). De verklaringskracht van de verandering in de winst per aandeel ten opzichte
van het rendement is niet veranderd na 2005. We kunnen dus hier geen verandering in de
waarderelevantie vaststellen.
46
Tabel 4. Resultaat waarderelevantie
Ohlson-model MVit= 𝛼0𝑖+𝛼1EVit+𝛼2NI+𝛼3IFRSit+𝛼4IFRSitEVit+𝛼5IFRSitNIit+𝜀𝑖𝑡
Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele = MV
Constante ? 390193.8 0.0000*** EV + -0.089132 0.2230 NI + 3.721948 0.0000*** IFRS ? -5138.580 0.8673 IFRS*EV ? 0.248717 0.0315** IFRS*NI ? -0.993699 0.4945 Observaties 546 R2 0.926665 Adjusted R2 0.920541*** F statistiek 151.3312***
returnmodel Rit= 𝛼0+𝛼1WPAit+𝛼2ΔWPAit+𝛼3IFRSit+𝛼4IFRSitWPAit+𝛼5IFRSitΔWPAit+𝜀𝑖𝑡
Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele = R Constante ? 0.035459 0.1965 WPA + 1.231249 0.0040*** ΔWPA + -0.398946 0.4275 IFRS ? -0.002810 0.9366 IFRS*WPA ? -0.224735 0.4428 IFRS*ΔWPA ? -0.142992 0.7766 Observaties 501 R2 0.099426 Adjusted R2 0.090330 F statistiek 10.92993*** ***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, **significant op het 10% significantieniveau.
5.2.2. Winststuring
5.2.2.1. Agressief gebruik van accruals Tabel 5 geeft de resultaten weer van regressie (6). De significante controlevariabelen, GROOTTE, TS,
VK en EIGAD hebben allemaal hun verwachte teken. Dit geldt alleen niet voor QB. Wij vinden, in
tegenstelling tot onze verwachting, dat bedrijven die op meerdere beurzen genoteerd staan, meer
geneigd zijn om hun winst te sturen. Het negatief teken bij GROOTTE ontkracht de hypothese van
Watts en Zimmerman (1986) die stelt dat grote ondernemingen meer geneigd zijn hun winst te
sturen om zo politieke belangstelling te vermijden. Wij vinden, net als Siregar en Utama (2008), dat
kleinere bedrijven eerder geneigd zijn om hun winstcijfers te beïnvloeden. We merken op dat de
47
coëfficiënt bij variabele IFRS niet significant is (p=0.7546). We concluderen aan de hand van deze
maatstaf dat IFRS geen directe invloed heeft op de kwaliteit van de financiële verslaggeving.
Tabel 5. Resultaat agressief gebruik van discretionaire accruals
|DACC|it=𝛼0+𝛼1GROOTTEit+𝛼2GROEIit+𝛼3GAit+𝛼4SCHULDit+𝛼5TSit+𝛼6VKit+𝛼7AUDit+𝛼8QBit+𝛼9EIGADit+𝛼10CFOit +𝛼11MVAit+𝛼12IFRSit +𝜀𝑖𝑡
Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele =|DACC| Constante ? 0.148531 0.0867* GROOTTE +/- -0.010641 0.0609* GROEI + 0.060567 0.4260 GA + 0.000180 0.9917 SCHULD + 0.000370 0.3105 TS + 0.004140 0.0865* VK - -0.011826 0.0777* AUD - 0.011333 0.6631 QB - 0.051223 0.0012*** EIGAD + 0.001003 0.0300** CFO - -0.116498 0.1216 MVA ? -0.089133 0.0207** IFRS ? 0.000684 0.7546 Observaties 267 R2 0.129470 Adjusted R2 0.094059 F statistiek 3.656168*** ***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, **significant op het 10% significantieniveau.
5.2.2.2. Winstafvlakking We maken gebruik van drie maatstaven om tot een uitspraak te komen omtrent winstafvlakking.
Een overzicht van deze maatstaven in de pre- en post-IFRS-periode wordt weergegeven in tabel 6.
Uit de eerste maatstaf, de variantie in NI*, kunnen we afleiden dat de variantie gedaald is met
ongeveer 14%. Al wijst de F-test uit dat deze daling niet significant is (p = 0,1987). De ratio van de
variantie in NI* op de variantie in ∆𝐶𝐹* is overigens ook lager in de postperiode, al zijn we niet in
staat om de significantie hiervan aan te tonen. Dit wijst erop dat de daling in de variantie van de
winstcijfers niet veroorzaakt wordt door een daling in de variantie van de operationele cashflow.
Derde maatstaf is de correlatie tussen ACC* en CF*. Deze is significant meer negatief in de post-IFRS-
periode (p = 0,0127). We komen tot deze waarde aan de hand van de Fishers Z-test met behulp van
de software van Preacher (2002). Deze resultaten wijzen er op dat er na 2005 meer aan
winstafvlakking is gedaan. De maatstaf toont met andere woorden aan dat de kwaliteit van de
financiële verslaggeving hoger was in de pre-IFRS-periode in vergelijking met de post-IFRS-periode.
48
Tabel 6. Resultaat winstafvlakking
Pre-IFRS Post-IFRS P-waarde
Variantie in NI* 0.005527 0.004773 0.1987
Variantie in NI*/∆𝐶𝐹* 1.182175 1.048346 /
Correlatie tussen ACC* en CF* -0.463912 -0.656270 0.0127** ***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, **significant op het 10% significantieniveau.
5.2.2.3. Managen naar een kleine positieve winst Om na te gaan of managers al dan niet hun winsten naar een klein positief getal sturen eerder dan
naar een klein negatief getal, maken we gebruik van een logistische regressie. Dit doen we
aangezien de afhankelijke variabele een dummyvariabele is. Tabel 3 met de beschrijvende
statistieken gaf reeds aan dat er gemiddeld significant minder kleine positieve winsten zijn na 2005.
In tabel 7 wordt het resultaat van de regressie weergegeven. Hieruit blijkt dat de coëfficiënt bij IFRS
significant negatief is (p = 0,0375). Hieruit leiden we af dat managers minder geneigd zijn om hun
resultaat te managen naar een klein positief cijfer. Deze vaststelling doet ons vermoeden dat de
kwaliteit van de financiële verslaggeving toegenomen is na de verplichte invoering van IFRS.
Controlevariabelen SCHULD en CF zijn significant en hebben hun verwachte teken.
Tabel 7. Resultaat managen naar een kleine positieve winst
KPOSit=α0+α1GROOTTE+α2GROEIit+α3GAit+α4SCHULDit+α5TSit+α6VKit+α7AUDit+α8QBit+α9EIGADit+α10CFit+α11IFRSIt+εit Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele = KPOS Intercept ? -0.285463 0.9279 GROOTTE - -0.065506 0.7668 GROEI - 0.731697 0.4722 GA + -0.528549 0.6961 SCHULD + 0.199221 0.0037*** TS + -1.662064 0.1632 VK - 0.297249 0.2800 AUD - -0.152643 0.8078 QB - -0.501943 0.3398 EIGAD + -0.014718 0.3299 CF - -6.241630 0.0339** IFRS ? -1.060713 0.0375** N 301 KPOS = 0 279 KPOS = 1 22 McFadden R2 0.187371 LR statistiek 29.50312*** ***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, **significant op het 10% significantieniveau.
49
5.2.3. Tijdige verlieserkenning Tijdige verlieserkenning wordt door middel van twee modellen getest. Tabel 8 geeft de resultaten
weer van deze modellen. Het eerste model (panel A), dat gebaseerd is op de frequentie van grote
verliezen, wordt uitgevoerd aan de hand van een logistische regressie. De negatieve coëfficiënt bij
IFRS is niet significant (p=0.1124). Met andere woorden: er is geen verschil in de frequentie van
grote negatieve winsten in de pre-IFRS-periode vergeleken met die in de post-IFRS-periode. De
coëfficiënten bij de controlevariabelen GROEI en CFO hebben de verwachte richting en zijn
significant.
De resultaten van de tweede maatstaf van tijdige verlieserkenning, gebaseerd op het Basu-model,
worden weergegeven in panel B in tabel 8. De coëfficiënt bij de interactie IFRS*SN*R is significant
negatief (p = 0,0206). Deze coëfficiënt wijst erop dat de gerapporteerde cijfers conservatiever waren
in de pre-IFRS-periode. Dit resultaat wijst op een daling in de tijdige verlieserkenning en bijgevolg
een daling in de kwaliteit van de financiële rapportering na de invoering van IFRS.
Tabel 8. Resultaat tijdige verlieserkenning
Panel A: grote verliezen GNEGit=𝛼0+𝛼1GROOTTE+𝛼2GROEIit+𝛼3GAit+𝛼4SCHULDit+𝛼5TPit+𝛼6VKit+𝛼7AUDit+𝛼8QBit+𝛼9EIGADit+𝛼10CFit+𝛼11IFRSIt+𝜀𝑖𝑡
Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele = GNEG Constante ? 10.57517 0.2715 GROOTTE + -0.710397 0.3943 GROEI - -11.54078 0.0332** GA - 1.226834 0.4090 SCHULD - -0.063711 0.7676 TP - -2.659784 0.3081 OMZET - -0.157428 0.9320 EIGAD - -0.155406 0.1411 CF - -16.23233 0.0891* AUD + 0.982580 0.6817 QB + 0.095081 0.9146 IFRS ? -3.204772 0.1124 N totaal 301 GNEG = 0 291 GNEG = 1 10 McFadden R2 0.769558 LR statistiek 67.53221***
50
Panel B: Basu-conservatisme (1997) WPAit=𝛼0𝑖+𝛼1SNit+𝛼2Rit+𝛼3SNitRit+𝛼4IFRSit+𝛼5IFRSitSNit+𝛼6IFRSitRit+𝛼7IFRSitSNitRit+𝜀𝑖𝑡
Variabele Verwachte teken Coëfficiënt P-waarde
Afhankelijke variabele = WPA Constante ? 0.031819 0.0527* SN ? 0.060018 0.0157** R + 0.009827 0.7356 SN*R + 0.294340 0.0115** IFRS ? 0.003312 0.9047 IFRS*SN ? -0.017989 0.5190 IFRS*R ? 0.087157 0.1208 IFRS*SN*R ? -0.355569 0.0206** Observaties 518 R2 0.303287 Adjusted R2 0.238476 F-statistiek 4.679589*** ***significant op het 1% significantieniveau, **significant op het 5% significantieniveau, **significant op het 10% significantieniveau
51
6. Conclusie, beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
6.1. Conclusie 2005 was een ingrijpend jaar voor Europese, beursgenoteerde ondernemingen. Vanaf dan werden
ze door de Europese Commissie (EC) verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen
aan de hand van de IFRS-normen. Een omschakeling die in de literatuur omschreven wordt als een
van de grootste keerpunten in de geschiedenis van de financiële verslaggeving (Paglietti, 2010).
Deze normen worden over het algemeen geacht van hogere kwaliteit te zijn dan de nationale
boekhoudregels (Ashbaugh & Pincus, 2001). De doelstelling van deze masterproef was dan ook de
werkelijke invloed van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening vast te stellen. Ball et al. (2003)
wezen er immers reeds op dat kwalitatief hoogwaardige rapporteringsstandaarden een
onvoldoende voorwaarde zijn om een kwaliteitsvolle verslaggeving te kunnen garanderen. Andere
aspecten, zoals de institutionele en bedrijfseconomische omgeving, determineren mee de kwaliteit
van de jaarrekening.
We baseerden ons op data van een steekproef van Belgische, beursgenoteerde ondernemingen.
België is een ‘code law’ land dat gekenmerkt wordt door zwakke bescherming van de beleggers, een
sterke wetshandhaving en een zwakke strafgraad. Tevens werd er gebruik gemaakt van diverse
maatstaven om tot een conclusie te komen omtrent de invloed van IFRS op de kwaliteit van de
externe rapportering. Deze maatstaven waren: waarderelevantie, winststuring en tijdige
verlieserkenning. Winststuring werd verder opgedeeld in het agressief gebruik van discretionaire
accruals, winstafvlakking en het managen naar een kleine positieve winst.
Uit de resultaten omtrent waarderelevantie bleek dat de boekwaarde van het eigen vermogen na de
invoering van IFRS relevanter werd ten opzichte van beleggers. Het returnmodel stelde geen
significante stijgingen of dalingen in de waarderelevantie vast.
In verband met winststuring zien we gemengde resultaten. De uitkomsten van het empirisch
onderzoek toonden aan dat er geen daling bewezen kon worden in het agressief gebruik van
discretionaire accruals na 2005. We constateerden vervolgens een toename in de mate waarin
ondernemingen hun winst afvlakken na de invoering van IFRS. De post-IFRS-periode werd namelijk
gekenmerkt door een significant meer negatieve correlatie tussen accruals en de cashflow van de
52
onderneming. Deze resultaten zijn een indicatie van een daling in de kwaliteit van de jaarrekening.
Anderzijds bleek dat na de invoering van IFRS, significant minder gestuurd werd naar een klein
positief winstcijfer.
Aan de hand van de laatste maatstaf, tijdige verlieserkenning, stelden we vast dat de post-IFRS-
periode gekenmerkt wordt door een geringere graad van conservatisme. Bovendien vonden we
geen significante verandering in de frequentie van het rapporteren van grote verliezen. Dit wijst op
een daling van de kwaliteit van de jaarrekening.
Over het algemeen kunnen we stellen dat de invoering van IFRS niet het gewenste positieve effect
had op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De institutionele kenmerken van België samen
met de ‘incentives’ van managers om winst te sturen die, naast de rapporteringsstandaard, de
kwaliteit van de verslaggeving determineren, blijken nog steeds een significante invloed uit te
oefenen op de kwaliteit van de financiële verslaggeving.
6.2. Beperkingen Dit onderzoek was onderhevig aan enkele beperkingen. Ten eerste bleek het niet mogelijk om de
kwaliteit van de jaarrekening op één directe manier te onderzoeken. Ten tweede is het niet evident
om de resultaten te extrapoleren naar andere landen, aangezien de masterproef zich enkel focust
op België. Ten derde bestaat de kans dat er andere incentives bestaan om de winst te sturen dan
deze die opgenomen werden als controlevariabelen in het model. Dit kan tot gevolg hebben dat de
resultaten een vertekend beeld geven. Tenslotte dient vermeld te worden dat de conclusies
getrokken werden uit een relatief kleine steekproef. Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor de
niet significante coëfficiënten uit de resultaten.
6.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Het is aan te raden om toekomstig onderzoek in andere landen te verrichten met gebruikmaking van
andere maatstaven. Hribar, Kravet & Wilson (2014) ontwierpen bijvoorbeeld een maatstaf om de
kwaliteit van de financiële verslaggeving te meten die gebaseerd was op audithonoraria. Ook andere
kwaliteitsaspecten zoals vergelijkbaarheid, voorspelbaarheid en persistentie van de
boekhoudkundige winst kunnen onderzocht worden. Op deze manier kan men een transparanter
beeld schetsen van de impact van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening. Tevens is het aan te
bevelen om de studie uit te voeren in andere, al dan niet Europese landen die IFRS toepassen, en
nadien de resultaten te vergelijken.
VI
Referenties Aharony, J., Lin, C. J., & Loeb, M. P. (1993). Initial Public Offerings, Accounting Choices, and Earnings Management*. Contemporary Accounting Research, 10(1), 61-81. Ahmed, S.A., Neel, M., & Wang, D. (2013). Does mandatory adoption of IDRS improve accounting quality? Preliminary Evidence. Contemporary accounting research, 30(4), 1344-1372. Albrecht, W. D., & Richardson, F. M. (1990). Income smoothing by economy sector. Journal of Business Finance & Accounting, 17(5), 713-730. Alfredson, K., Leo, K., Picker, R., Loftus, J., Clark, K., Wise, V. (2010). Applying international financial reporting standards. (3rd ed). Australia: Wiley. Ali, A. & Hwang, L. (2000). Country-specific factors related to financial reporting and the value relevance of accounting data. Journal of Accounting Research, 38(1), 1-21. André, P., Filip, A., & Paugam, L. (2012). Accounting conservatism in Europe and the impact of mandatory IFRS adoption: Do country, institutional and legal differences survive. ESSEC Business School, 4. Ashbaugh, H., & Pincus, M. (2001). Domestic accounting standards, international accounting standards, and the predictability of earnings. Journal of Accounting Research, 39(3), 417-434. Ball, R., & Brown, P. (1968). An empirical evaluation of accounting income numbers. Journal of Accounting Research, 6(2), 159-178. Ball, R., & Shivakumar, L. (2005). Earnings quality in U.K. private firms. Journal of Accounting and Economics, 39(1), 83-128. Ball, R., Kothari, S.P., & Robin, A. (2000). The effect of international institutional factors on properties of accounting earnings. Journal of Accounting and Economics, 29(1), 1-51. Ball, R., Robin, A., & Wu, J. S. (2003). Incentives versus standards: properties of accounting income in four East Asian countries. Journal of accounting and economics, 36(1), 235-270. Barth, M.E., Landsman, W.R.,& Land, M.H. (2008). International Accounting Standards and Accounting Quality. Journal of Accounting Research, 46(3), 467-498. Bartov, E., Goldberg, S. R., & Kim, M. (2005). Comparative value relevance among German, US, and international accounting standards: A German stock market perspective. Journal of Accounting, Auditing & Finance, 20(2), 95-119. Basu, S. (1997). The conservatism principle and the asymmetric timeliness of earnings 1. Journal of accounting and economics, 24(1), 3-37. Becker, C. L., DeFond, M. L., Jiambalvo, J., & Subramanyam, K. R. (1998). The effect of audit quality on earnings management*. Contemporary accounting research, 15(1), 1-24.
VII
Bhattacharya, U., & Daouk, H. (2002). The world price of insider trading. The Journal of Finance, 57(1), 75-108. Branson, J. en Loits, G. (1997). Resultaatmanipulatie in België: het gebruik van uitzonderlijke opbrengsten en kosten. Accountancy en Bedrijfskunde, 22(1), 3-31. Burgstahler, D., & Dichev, I. (1997). Earnings management to avoid earnings decreases and losses. Journal of Accounting and Economics, 24(1), 99-126. Burgstahler, D., Hail, L. & Leuz, C. (2006). The importance of reporting incentives : earnings management in European private and public firms. The Accounting Review, 81(5), 983-1016. Cairns, D. (2001). International accounting standards survey 2000. David Cairns International Financial Reporting. Callao, S., & Jarne, J. I. (2010). Have IFRS affected earnings management in the European Union?. Accounting in Europe, 7(2), 159-189. Callao, S., Jarne, J. I., & Laínez, J. A. (2007). Adoption of IFRS in Spain: Effect on the comparability and relevance of financial reporting. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 16(2), 148-178. Capcun, V., Cazavan-Jeny, A., Jeanjean, T., & Weiss, A.L. (2010). Value relevance of IFRS reconciliations: Role of incentives and institutions. Working paper presented at EEA, Istanbul. Carmona, S., & Trombetta, M. (2008). On the global acceptance of IAS/IFRS accounting standards: The logic and implications of the principles-based system. Journal of Accounting and Public Policy, 27(6), 455-461 Chebaane, S., & Othman, H. B. (2013). Does the Adoption of IFRS Influence Earnings Management towards Small Positive Profits? Evidence from Emerging Markets. International Journal of Social, Education, Economics and Management Engineering, 7(3), 630-636. Chen, H., Tang, Q., Jiang, Y., & Lin, Z. (2010). The role of international financial reporting standards in accounting quality: Evidence from the European Union. Journal of international financial management & accounting, 21(3), 220-278. Christensen, H.B., Lee, E., Walker, M., &Zeng, C. (2015). Incentives or standards: What determines accounting quality changes around IFRS adoption?. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=1013054 Chua, Y. L., Cheong, C. S., & Gould, G. (2012). The impact of mandatory IFRS adoption on accounting quality: Evidence from Australia. Journal of International Accounting Research, 11(1), 119-146. Colmart, B. (2006). Verband tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht van de ondernemingen: enige aanknopingspunten en bedenkingen. Accounting en tax, 1, 23-31. Daske, H. (2006). Economic Benefits of Adopting IFRS or US‐GAAP–Have the Expected Cost of Equity Capital Really Decreased?. Journal of Business Finance & Accounting, 33(4), 329-373. Daske, H., Hail, L., Leuz, C., & Verdi, R. (2008). Mandatory IFRS reporting around the world: Early evidence on the economic consequences. Journal of accounting research, 46(5), 1085-1142.
VIII
DeAngelo, H., DeAngelo, L., & Skinner, D. J. (1994). Accounting choice in troubled companies. Journal of accounting and economics, 17(1), 113-143. DeAngelo, L. E. (1986). Accounting numbers as market valuation substitutes: A study of management buyouts of public stockholders. Accounting Review, 61(3), 400-420. Dechow, P. M., & Skinner, D. J. (2000). Earnings management: Reconciling the views of accounting academics, practitioners, and regulators. Accounting Horizons, 14(2), 235-250. Dechow, P.M., Sloan, R., &Sweeney, A. (1995). Detecting earnings management. The accounting review, 70(2), 193-226. Devalle, A., Onali, E., & Magarini, R. (2010). Assessing the value relevance of accounting data after the introduction of IFRS in Europe. Journal of international financial management & accounting, 21(2), 85-119. Easton, P. D., & Harris, T. S. (1991). Earnings as an explanatory variable for returns. Journal of accounting research, 29(1), 19-36. Eccher, E. A., & Healy, P. M. (2000). The role of international accounting standards in transitional economies: A study of the People's Republic of China. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=233598 European Commission (2002). IAS regulation. Geraadpleegd op 14 april 2015, via http://ec.europa.eu/finance/accounting/legal_framework/ias_regulation/index_en.htm Ewert, R., & Wagenhofer, A. (2005). Economic effects of tightening accounting standards to restrict earnings management. The Accounting Review, 80(4), 1101-1124. Faccio, M., & Lang, L. H. (2002). The ultimate ownership of Western European corporations. Journal of financial economics, 65(3), 365-395. Fan, J. & Wong, T.J. (2002). Corporate ownership structure and the informativeness of accounting earnings in East Asia. Journal of Accounting and Economics, 33(3), 401-425. Fisher, R. A. (1921). On the" Probable Error" of a Coefficient of Correlation Deduced from a Small Sample. Metron, 1, 3-32. Francis, J. R., & Wang, D. (2008). The joint effect of investor protection and big 4 audits on earnings quality around the world*. Contemporary Accounting Research, 25(1), 157-191. Francis, J. R., Maydew, E. L., & Sparks, H. C. (1999). The role of Big 6 auditors in the credible reporting of accruals. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 18(2), 17-34. Francis, J., Olsson, P., & Schipper, K. (2008). Earnings quality. USA: Now Publishers Inc. Gassen, J., & Sellhorn, T. (2006). Applying IFRS in Germany: Determinants and consequences. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=906802
IX
Goncharov, I. & Zimmerman, J. (2006). Do Accounting standards influence the level of earnings management? Evidence from Germany. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=386521 Guenther, D., & Young, D. (2000). The association between financial accounting measures and real economic activity: a multinational study. Journal of Accounting and Economics, 29(1), 53-72. Healy, P. M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions. Journal of accounting and economics, 7(1), 85-107. Houqe, M. N., Van Zijl, T., Dunstan, K., & Karim, A. W. (2012). The effect of IFRS adoption and investor protection on earnings quality around the world. The International journal of accounting, 47(3), 333-355. Huifa, C., Qingliang, T., Yihing, J., &Lin, Z. (2010). The role of international financial reporting standards in accounting quality: evidence from the European Union. Journal of International Financial Management and Accounting, 21(3), 220-278. Hung, M. (2000). Accounting standards and value relevance of financial statements: An international analysis. Journal of accounting and economics, 30(3), 401-420. Hung, M., & Subramanyam, K. R. (2007). Financial statement effects of adopting international accounting standards: the case of Germany. Review of accounting studies, 12(4), 623-657. ICCI. (2014). Het verband tussen niet-auditdiensten en auditkwaliteit. Empirische studie voor de Belgische auditmarkt (1e ed.). België: maklu. IFRS. (2013). IFRS application around the world jurisdictional profile: Belgium. Geraadpleegd op 28 april 2015, via http://www.ifrs.org/Use-around-the-world/Documents/Jurisdiction-profiles/Belgium-IFRS-Profile.pdf IASC. (1989). Framework for the preparation and presentation of Financial Statements. Geraadpleegd op 17 april 2015 via http://www.ifrs.org/IFRSs/IFRS-technical-summaries/Documents/Framework.pdf Jeanjean, T., & Stolowy, H. (2008). Do accounting standards matter? An exploratory analysis of earnings management before and after IFRS adoption. Journal of accounting and public policy, 27(6), 480-494. Jermakowicz, E.K. (2004). Effects of Adoption of International Financial Reporting Standards in Belgium: The Evidence from BEL-20 companies. Accounting in Europe, 1(1), 51-70. Jermakowicz, E.K. (2007). The Value Relevance of Accounting Income Reported by DAX-30 German Companies. Journal of International Financial management and Accounting,18(3), 151-191. Jones, J. (1991). Earnings management during import relief investigations. Journal of accounting research, 29(2), 193-228. Kargin, S. (2013). The impact of IFRS on the value relevance of accounting information: evidence from Turkish firms. International Journal of Economics and Finance, 5(4), 71-80.
X
Kaufmann, D., Kraay, A., & Mastruzzi, M. (2009). Governance matters VIII: aggregate and individual governance indicators, 1996-2008. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=1424591 López de Silanes, F., La Porta, R., Shleifer, A., & Vishny, R. (1998). Law and finance. Journal of political economy, 106(6), 1113-1155. La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A., & Vishny, R. (2000). Investor protection and corporate governance. Journal of financial economics, 58(1), 3-27. Land, J., & Lang, M.H. (2002). Empirical evidence on the evolution of international earnings. The Accounting Review, 77(1), 115-420. Lang, M., Raedy, J. S., & Yetman, M. H. (2003). How representative are firms that are cross‐listed in the united states? An analysis of accounting quality. Journal of Accounting Research, 41(2), 363-386. Lang, M., Raedy J.S., & Wilson W. (2006). Earnings Management and cross listing: are reconciled earnings comparable to U.S. Earnings? Journal of accounting and economics, 42(1), 255-283. Lee, B. B., & Choi, B. (2002). Company size, auditor type, and earnings management. Journal of Forensic Accounting, 3(1), 27-50. Leuz, C., & Verrecchia, R. E. (2000). The Economic Consequences of Increased Disclosure (Digest Summary). Journal of accounting research, 38, 91-124. Leuz, C., Nanda, D., & Wysocki, P. D. (2003). Earnings management and investor protection: an international comparison. Journal of financial economics, 69(3), 505-527. Lin, S., Riccardi, W., & Wang, C. (2012). Does accounting quality change following a switch from U.S. GAAP to IFRS? Evidence from Germany. Journal of Accounting and Public Policy, 31(6), 641-657. Lin, Z. J., & Chen, F. (2005). Value relevance of international accounting standards harmonization: Evidence from A-and B-share markets in China. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 14(2), 79-103. Liu, C., Yao, L.J., Hu, N., &Liu L. (2011). The impact of IFRS on accounting quality in a regulated market: an empirical study of China. Journal of Accounting, Auditing & Finance, 1(1), 1-18. Liu, Y., Ning, Y., & Davidson, W. N. (2010). Earnings management surrounding new debt issues. Financial Review, 45(3), 659-681. Maines, L. A., Bartov, E., Fairfield, P., Hirst, D. E., Iannaconi, T. E., Mallett, R., & Vincent, L. (2003). Evaluating concepts-based vs. rules-based approaches to standard setting. Accounting Horizons, 17(1), 73-89. Meassiaen, R. (6 mei 2005). Winst Delhaize stijgt door IFRS. De Tijd, pp. 8. Morais, A. I., & Curto, J. D. (2008). Accounting quality and the adoption of IASB standards: portuguese evidence. Revista Contabilidade & Finanças, 19(48), 103-111.
XI
Myers, J.N., Myers, L.A., &Skinner, D.J. (2007) Earnings momentum and earnings management. Journal of Accounting, Auditing & Finance, 22(2), 249-284. Nationale Bank van België. (2015). Geconsolideerde jaarrekening. Geraadpleegd op 17 april 2015 via http://www.nbb.be/pub/03_00_00_00_00/03_05_00_00_00/03_05_01_00_00/03_05_01_02_12.htm?l=nl Ohlson, J.A. (1995). Earnings, book values, and dividends in equity valuation. Contemporary accounting research, 11(2), 661-687. Oliveira, L., Rodrigues, L. L., & Craig, R. (2010). Intangible assets and value relevance: Evidence from the Portuguese stock exchange. The British Accounting Review, 42(4), 241-252. Paananen, M. (2008). The IFRS adoption's effect on accounting quality in Sweden. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=1097659 Paananen, M., & Lin, H. (2009). The development of accounting quality of IAS and IFRS over time: The case of Germany. Journal of International accounting research, 8(1), 31-55. Paglietti, P. (2010). Earnings management, timely loss recognition and value relevance in Europe following the IFRS mandatory adoption: evidence from Italian listed companies. Economia aziendale online, 1(4), 97-117. Preacher, K. J. (2002, May). Calculation for the test of the difference between two independent correlation coefficients [Computer software]. Geraadpleegd via http://quantpsy.org. Ruland, W., Shon, J. & Zhou, P., (2007). Effective Controls for research in international Accounting, Journal of Accounting and Public Policy, 26(1), 96-116. Sami, H., & Zhou, H. (2004). A comparison of value relevance of accounting information in different segments of the Chinese stock market. The International Journal of Accounting, 39(4), 403-427. Schiebel, A. (2007). Value relevance of German GAAP and IFRS consolidated financial reporting: an empirical analysis on the Frankfurt stock exchange. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=916103 Schipper, K. (1989). Commentary on earnings management. International accounting and multinational enterprises (4th edition). Hoboken, NJ: John Wiley. Schipper, K. (2005). The introduction of International Accounting Standards in Europe: Implications for international convergence. European Accounting Review, 14(1), 101-126. Siregar, S. V., & Utama, S. (2008). Type of earnings management and the effect of ownership structure, firm size, and corporate-governance practices: Evidence from Indonesia. The International Journal of Accounting, 43(1), 1-27. Skinner, D. J., & Sloan, R. G. (2002). Earnings surprises, growth expectations, and stock returns or don't let an earnings torpedo sink your portfolio. Review of accounting studies, 7(2), 289-312. Soderstrom, N. S., & Sun, K. J. (2007). IFRS adoption and accounting quality: a review. European Accounting Review, 16(4), 675-702.
XII
Street, D. L., & Gray, S. J. (2002). Factors influencing the extent of corporate compliance with International Accounting Standards: summary of a research monograph. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 11(1), 51-76. Sun, J. (2005). Financial reporting quality, capital allocation efficiency, and financing structure: an international study. Manoa: University of Colorado. Trueman, B., & Titman, S. (1988). An explanation for accounting income smoothing: discussion. Journal of accounting research, 26(1), 127-143. Tsalavoutas, I., André, P., & Evans, L. (2012). The transition to IFRS and the value relevance of financial statements in Greece. British Accounting Review, 44(4), 262–277. Van Tendeloo, B., & Vanstraelen, A. (2005). Earnings management under German GAAP versus IFRS. European Accounting Review, 14(1), 155-180. Vander Bauwhede, H., Willekens, M. (2003). Earnings management in Belgium: a review of the empirical evidence. Tijdschrift voor Economie en Management, 48(2), 199-217. Vander Bauwhede, H., Willekens, M., & Gaeremynck, A. (2003). Audit firm size, public ownership, and firms' discretionary accruals management. The International Journal of Accounting, 38(1), 1-22. Vansteeland, K. (15 oktober 2005). IFRS illustreert de relativiteit van het begrip winst. De Tijd, pp. 27. Watts, R. L., & Zimmerman, J. L. (1986). Positive accounting theory. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=928677 White, H., 1980. A heteroskedasticity-consistent covariance matrix estimator and a direct test for heteroskedasticity. Econometrica, 48, 817-838. Young, D., & Guenther, D. A. (2003). Financial reporting environments and international capital mobility. Journal of Accounting Research, 41(3), 553-579. Zeghal, D., Chtourou, S. M., & Fourati, Y. M. (2012). The effect of mandatory adoption of IFRS on earnings quality: Evidence from the European Union. Journal of International Accounting Research, 11(2), 1-25.
XIII
Bijlagen
Bijlage 1. Correlatiecoëfficiënten: waarderelevantie Correaltie P-waarde
EV IFRS MV NI
EV 1.00000 -----
IFRS 0.08883 1.00000 0.0380 -----
MV 0.74668 -0.00754 1.00000 0.0000 0.8604 -----
NI 0.72830 0.09471 0.80296 1.00000 0.0000 0.0269 0.0000 -----
Correlatie P-waarde
∆WPA IFRS R WPA
∆WPA 1.00000 -----
IFRS -0.08091 1.00000 0.0704 -----
R -0.01914 0.02434 1.00000 0.6690 0.5868 -----
WPA 0.36517 0.09544 0.28222 1.00000 0.0000 0.0327 0.0000 -----
XIV
Bijlage 2. Correlatiecoëfficïenten: agressief gebruik van discretionaire accruals
Correlatie P-waarde
AUD CF EIGAD DACC GA GROEI GROOTTE IFRS MVA QB SCHULD TS VK
AUD 1.00000 -----
CF 0.30264 1.00000 0.0000 -----
EIGAD -0.06156 0.02871 1.00000 0.3090 0.6355 -----
DACC -0.09419 -0.05792 0.09657 1.00000 0.1191 0.3386 0.1100 -----
GA -0.15935 -0.11099 -0.03469 0.01886 1.00000 0.0081 0.0661 0.5668 0.7555 -----
GROEI 0.06043 0.06997 0.09508 0.00805 -0.09436 1.00000 0.3180 0.2475 0.1157 0.8942 0.1185 -----
GROOTTE 0.34422 0.36790 -0.33990 -0.21333 -0.07670 0.01582 1.00000 0.0000 0.0000 0.0000 0.0004 0.2048 0.7939 -----
IFRS -0.09942 -0.12719 0.05023 0.04173 0.01642 0.02254 -0.06738 1.00000 0.0999 0.0350 0.4066 0.4906 0.7863 0.7097 0.2655 -----
MVA 0.28600 0.27678 0.03403 -0.15641 -0.08463 0.17257 0.18472 -0.09930 1.00000 0.0000 0.0000 0.5741 0.0094 0.1616 0.0041 0.0021 0.1003 -----
QB 0.07435 0.36400 -0.23671 0.13699 -0.06618 0.07705 0.07748 -0.02888 0.27793 1.00000 0.2190 0.0000 0.0001 0.0231 0.2741 0.2027 0.2002 0.6334 0.0000 -----
SCHULD -0.07257 -0.14555 -0.01152 -0.11842 -0.02227 -0.14611 -0.13649 -0.22394 -0.12898 -0.07317 1.00000 0.2303 0.0157 0.8491 0.0498 0.7131 0.0153 0.0236 0.0002 0.0325 0.2264 -----
TS 0.09845 0.03016 0.02851 -0.03873 -0.03378 -0.00076 0.14888 0.03136 0.12014 -0.02858 -0.16739 1.00000 0.1033 0.6185 0.6378 0.5224 0.5770 0.9900 0.0135 0.6046 0.0465 0.6370 0.0054 -----
VK 0.09716 0.01233 0.11245 -0.03564 0.01526 -0.19924 -0.25497 0.02270 -0.23651 -0.11669 0.01266 -0.00962 1.00000 0.1079 0.8387 0.0626 0.5562 0.8010 0.7422 0.0000 0.7078 0.0001 0.0532 0.8343 0.8738 -----
XV
Bijlage 3. Correlatiecoëfficiënten: winstafvlakking in de pre-IFRS-periode Correlatie P-waarde
ACC AUD CF EIGAD SCHULD ∆CF ∆NI TS GA GROEI QB GROOTTE VK
ACC 1.00000 -----
AUD -0.05664 1.00000 0.5918 -----
CF -0.43312 0.15631 1.00000 0.0000 0.1367 -----
EIGAD 0.16790 -0.00983 0.02602 1.00000 0.1096 0.9259 0.8055 -----
SCHULD -0.02620 -0.12988 0.00601 -0.20120 1.00000 0.8042 0.2172 0.9546 0.0545 -----
∆CF -0.37852 0.00974 0.38382 0.07454 -0.00292 1.00000 0.0002 0.9265 0.0002 0.4800 0.9779 -----
∆NI 0.28599 0.06043 0.27265 0.10101 0.05540 0.25390 1.00000 0.0057 0.5672 0.0086 0.3380 0.5999 0.0146 -----
TS 0.29116 0.04429 -0.05571 0.16412 -0.05930 -0.11879 0.01761 1.00000 0.0049 0.6750 0.5979 0.1180 0.5744 0.2594 0.8677 -----
GA 0.02879 -0.19053 -0.14567 -0.05072 -0.05359 -0.15332 -0.08058 0.00320 1.00000 0.7853 0.0689 0.1659 0.6311 0.6118 0.1445 0.4451 0.9758 -----
GROEI 0.24887 0.12308 -0.00146 -0.04684 0.02877 0.01706 0.11524 0.22006 -0.02004 1.00000 0.0167 0.2424 0.9889 0.6575 0.7854 0.8717 0.2740 0.0350 0.8496 -----
QB -0.27113 0.14949 0.04753 -0.42676 0.00455 -0.04178 -0.06865 -0.1383 0.03628 0.14223 1.00000 0.0089 0.1550 0.6527 0.0000 0.9656 0.6925 0.5155 0.1886 0.7313 0.1762 -----
GROOTTE -0.08420 0.21923 0.32151 -0.35013 0.129141 -0.06096 -0.05749 0.06971 -0.06455 0.19143 -0.11517 1.00000 0.4249 0.0358 0.0018 0.0006 0.2199 0.5637 0.5862 0.5090 0.5410 0.0676 0.2743 -----
VK 0.02044 -0.11053 -0.01216 0.43739 -0.55943 0.24497 0.05247 -0.00509 0.02650 -0.01929 -0.11910 -0.50003 1.00000 0.8466 0.2942 0.9083 0.0000 0.0000 0.0186 0.6194 0.9616 0.8020 0.8551 0.2581 0.0000 -----
XVI
Bijlage 4. Correlatiecoëfficiënten: winstafvlakking in de post-IFRS-periode Correlatie P-waarde
ACC AUD CF EIGAD SCHULD ∆CF ∆NI TS GA GROEI QB GROOTTE VK
ACC 1.00000 -----
AUD -0.00571 1.00000 0.9368 -----
CF -0.48508 0.29144 1.00000 0.0000 0.0000 -----
EIGAD 0.14126 -0.03318 -0.02804 1.00000 0.0489 0.6451 0.6972 -----
SCHULD 0.01432 -0.08774 -0.23548 0.18463 1.00000 0.8424 0.2225 0.0009 0.0098 -----
∆CF -0.42033 -0.05719 0.36168 0.04483 -0.02616 1.00000 0.0000 0.4271 0.0000 0.5337 0.7165 -----
∆NI 0.37959 -0.00735 -0.05683 0.15102 -0.01083 0.079809 1.00000 0.0000 0.9187 0.4300 0.0351 0.8805 0.2674 -----
TS 0.17011 0.11481 0.12437 0.02754 -0.04078 -0.01405 -0.01861 1.00000 0.0174 0.1100 0.0832 0.7022 0.5714 0.8454 0.7962 -----
EIGAD -0.20551 -0.10937 -0.06448 -0.00721 0.02573 0.01650 -0.25105 -0.04221 1.00000 0.0039 0.1280 0.3705 0.9202 0.7210 0.8189 0.0004 0.5579 -----
GROEI 0.27902 0.14245 0.03792 0.02941 -0.07150 -0.04450 0.08667 0.03538 -0.07665 1.00000 0.0001 0.0470 0.5986 0.6831 0.3206 0.5367 0.2283 0.6234 0.2868 -----
QB -0.05856 0.13731 0.26229 -0.23217 -0.20035 -0.00658 0.05816 0.02132 -0.06406 0.07208 1.00000 0.4160 0.0556 0.0002 0.0011 0.0050 0.9272 0.4193 0.7674 0.3736 0.3166 -----
GROOTTE -0.13583 0.25136 0.38122 -0.32439 -0.21790 0.02458 -0.19129 0.12926 -0.07555 -0.03047 0.068662 1.00000 0.0583 0.0004 0.0000 0.0000 0.0022 0.7330 0.0074 0.0717 0.2938 0.6724 0.3402 -----
VK -0.00319 0.18791 0.00078 0.08586 0.39719 -0.11496 -0.00260 -0.05637 0.01102 0.01601 -0.10914 -0.30969 1.00000 0.9647 0.0085 0.9913 0.2326 0.0000 0.1095 0.9712 0.4338 0.8784 0.8241 0.1288 0.0000 -----
XVII
Bijlage 5. Correlatiecoëfficiënten: managen naar een kleine positieve winst en grote verliezen Correlatie P-waarde
AUD CF EIGAD SCHULD TS GA GROEI IFRS GNEG QB GROOTTE KPOS VK
AUD 1.00000
-----
CF 0.27219 1.00000
0.0000 -----
EIGAD 0.02380 -0.02777 1.00000
0.6808 0.6312 -----
SCHULD -0.04847 -0.07031 -0.00621 1.00000
0.4021 0.2239 0.9144 -----
TS 0.06884 0.01520 0.01784 -0.11360 1.00000
0.2337 0.7928 0.7579 0.0489 -----
GA -0.12006 -0.10037 -0.03654 -0.06051 0.01023 1.00000
0.0374 0.0821 0.5277 0.2954 0.8597 -----
GROEI 0.03535 0.02439 0.06319 -0.08165 0.01713 -0.06975 1.00000
0.5412 0.6734 0.2744 0.1576 0.7672 0.2275 -----
IFRS -0.07146 -0.08343 -0.01106 -0.17984 0.05144 0.04191 0.00184 1.00000
0.2164 0.1487 0.8484 0.0017 0.3738 0.4687 0.9746 -----
GNEG -0.06889 -0.20574 -0.24713 -0.00282 -0.06883 0.206001 -0.27322 -0.02258 1.00000
0.2333 0.0003 0.0000 0.9611 0.2338 0.0003 0.0000 0.6963 -----
QB 0.09999 0.14781 -0.27744 -0.12995 -0.04123 0.03553 0.08886 -0.02054 0.14787 1.00000
0.0833 0.0102 0.0000 0.0241 0.4761 0.5392 0.1242 0.7226 0.0102 -----
GROOTTE 0.26376 0.40232 -0.27819 -0.08527 0.14174 -0.05441 0.02320 -0.03791 -0.14553 -0.02076 1.00000
0.0000 0.0000 0.0000 0.1399 0.0138 0.3468 0.6885 0.5123 0.0115 0.7197 -----
KPOS -0.04904 -0.13413 -0.01981 0.26757 -0.10362 -0.02813 -0.00096 -0.14720 -0.05205 -0.05777 -0.08419 1.00000
0.3965 0.0199 0.7321 0.0000 0.0726 0.6269 0.9866 0.0105 0.3681 0.3178 0.1451 -----
VK 0.07898 -0.01412 0.19579 -0.02876 -0.02120 -0.00290 -0.02909 -0.00273 -0.07458 -0.14392 -0.32112 0.05149 1.00000
0.1717 0.8073 0.0006 0.6192 0.7141 0.9599 0.6151 0.9624 0.1969 0.0124 0.0000 0.3733 -----
XVIII
Bijlage 6. Correlatiecoëfficïenten: conservatisme Correlatie P-waarde
IFRS SN WPA R
IFRS 1.00000 -----
SN -0.04788 1.00000 0.2767 -----
WPA 0.11227 -0.12231 1.00000 0.0106 0.0053 -----
R 0.02621 -0.71936 0.17968 1.00000 0.5516 0.0000 0.0000 -----