37
188 PROF. S. U. ZUIDEMA ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE WELVAARTSSTAAT EN DE WELVAARTSSTAAT IN DE ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK DOOR PROF. DR. S. U. ZUIDE:MA In de - hoe zou het niet "best-seller" van :\Iichel van der Plas Uit het rijke Roomse Leven schrijft Kees Fens een nawoord, dat mijns inziens boekdelen spreekt. Hij veroordeelt daarin het rooms-katholieke leven uit de jaren 1925-1935, dat in deze "documentaire" weergegeven werd, als burgerlijk, kleinburgerlijk, aarts-burgerlijk en als aards; weet de weergave er van zijns inziens te typeren als een streekroman; typeert het roomse leven uit die tijd als zelfbewust en zelfgenoegzaam, gedragen door een gevoel van zekerheid en zelfvoldaanheid, waarin de gewaarwor- ding van de afstand tot het mysterie ontbreekt, ja zelfs het mysterie en de verwondering over het mysterie ontbreken, en waarin de confrontatie tussen kerk en wereld geschuwd wordt. Deze felle veroordeling wordt in een voorlaatste woord dan gedekt door de opmerking, dat het materiaal in dit boek geordend en Fens' nawoord "een bezinning is op de teksten, die weliswaar veel van het dagelijks christelijk leven zeggen, maar er ook veel van verzwijgen. Misschien wel het beste deel. Wie zal het zeggen?" Ongetwijfeld is dit het beste, wat in heel deze documentaire door de beide schrijvers naar voren is gebracht. Het beste. Maar beslist niet het goede en het ware. vVant hierin wordt op de ruggen van derden de lach- lust opgewekt van de verlichte, mondiale mens der "ontmoeting" van kerk en wereld, der "oecumenische" breedheid, onpartijdigheid en onbe- vangenheid van de merkwaardige nieuwe "streekroman", die onze ver- lichte christenheid van na de tweede wereldoorlog bezig is met daad en woord te schrijven; ten koste van derden, die niet meer spreken kunnen, en wier innerlijke drijfveren ten enenmale niet opgespeurd zijn, maar die beschreven worden om ze voor aap te laten staan. Dit nu geschiedt vanuit de mentaliteit die onze tijd kenmerkt, waarin ieder met zijn naaste concurreert, om de ander en zichzelf duidelijk te maken, dat zijn horizon die van de "open horizon" (K. ]aspers) is, en waarin ieder vergeet uit welke bronnen hij leeft, en deze bronnen liefst bevuilt. Om in onze tijd maar welgevallig te zijn aan ... wie niet? Tot aan de "beatles" en hun aanhang toe. Ik begon met de verwijzing naar dit boekwerk om de eenvoudige reden, dat wie zich aan de ander spiegelt zich zacht spiegelt. Wat in het katholieke kamp gebeurt (vooral niet "rooms", nietwaar ?), gebeurt ook in het christelijk-protestantse, of liever in het "evangelische" (vooral niet anti-revolutionaire of gereformeerde!) kamp op analoge wijze. \Vij dis- tantiëren ons van ons voorgeslacht, maken hen lachwekkend, of schamen ons voor hen, bevuilen hun nest (wie levert de documentaire over wat in de laatste jaren in en rondom het zich nog noemende anti-revolutionaire of gereformeerde volksdeel van Nederland over Colijn is geschreven, en hoe hij "bevuild" is en wordt?) tot meerdere zelfrechtvaardiging van onze

188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

  • Upload
    lehuong

  • View
    213

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

188 PROF. D~ S. U. ZUIDEMA

ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE WELVAARTSSTAAT EN DE WELVAARTSSTAAT

IN DE ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK

DOOR

PROF. DR. S. U. ZUIDE:MA

In de - hoe zou het niet "best-seller" van :\Iichel van der Plas Uit het rijke Roomse Leven schrijft Kees Fens een nawoord, dat mijns inziens boekdelen spreekt. Hij veroordeelt daarin het rooms-katholieke leven uit de jaren 1925-1935, dat in deze "documentaire" weergegeven werd, als burgerlijk, kleinburgerlijk, aarts-burgerlijk en als aards; weet de weergave er van zijns inziens te typeren als een streekroman; typeert het roomse leven uit die tijd als zelfbewust en zelfgenoegzaam, gedragen door een gevoel van zekerheid en zelfvoldaanheid, waarin de gewaarwor­ding van de afstand tot het mysterie ontbreekt, ja zelfs het mysterie en de verwondering over het mysterie ontbreken, en waarin de confrontatie tussen kerk en wereld geschuwd wordt. Deze felle veroordeling wordt in een voorlaatste woord dan gedekt door de opmerking, dat het materiaal in dit boek geordend en Fens' nawoord "een bezinning is op de teksten, die weliswaar veel van het dagelijks christelijk leven zeggen, maar er ook veel van verzwijgen. Misschien wel het beste deel. Wie zal het zeggen?"

Ongetwijfeld is dit het beste, wat in heel deze documentaire door de beide schrijvers naar voren is gebracht. Het beste. Maar beslist niet het goede en het ware. vVant hierin wordt op de ruggen van derden de lach­lust opgewekt van de verlichte, mondiale mens der "ontmoeting" van kerk en wereld, der "oecumenische" breedheid, onpartijdigheid en onbe­vangenheid van de merkwaardige nieuwe "streekroman", die onze ver­lichte christenheid van na de tweede wereldoorlog bezig is met daad en woord te schrijven; ten koste van derden, die niet meer spreken kunnen, en wier innerlijke drijfveren ten enenmale niet opgespeurd zijn, maar die beschreven worden om ze voor aap te laten staan.

Dit nu geschiedt vanuit de mentaliteit die onze tijd kenmerkt, waarin ieder met zijn naaste concurreert, om de ander en zichzelf duidelijk te maken, dat zijn horizon die van de "open horizon" (K. ]aspers) is, en waarin ieder vergeet uit welke bronnen hij leeft, en deze bronnen liefst bevuilt. Om in onze tijd maar welgevallig te zijn aan ... wie niet? Tot aan de "beatles" en hun aanhang toe.

Ik begon met de verwijzing naar dit boekwerk om de eenvoudige reden, dat wie zich aan de ander spiegelt zich zacht spiegelt. Wat in het katholieke kamp gebeurt (vooral niet "rooms", nietwaar ?), gebeurt ook in het christelijk-protestantse, of liever in het "evangelische" (vooral niet anti-revolutionaire of gereformeerde!) kamp op analoge wijze. \Vij dis­tantiëren ons van ons voorgeslacht, maken hen lachwekkend, of schamen ons voor hen, bevuilen hun nest (wie levert de documentaire over wat in de laatste jaren in en rondom het zich nog noemende anti-revolutionaire of gereformeerde volksdeel van Nederland over Colijn is geschreven, en hoe hij "bevuild" is en wordt?) tot meerdere zelfrechtvaardiging van onze

Page 2: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

ANTIRE\'OLUTIO::-.IAIRE POLITIEK 1::-.1 DE WELVAARTSSTAAT 189

"sociale" bewogenheid, grote-were1d-politiek, ons anti-kolonialisme tot aan de grens van wat een dagblad in Nederland de "weg-met"Dns-mentaliteit" pleegt te noemen? Waarbij bepaalde en talrijke zendingsinstanties en groot­kapitalisten hand in hand gaan?

Totdat wij - zij het ter elfder ure - tot onze schrik zullen ontdekken, dat wij de ontwortelde lieden zijn geworden, die zich dermate genivelleerd en geconfectioneerd hebben laten maken, niet het minst dank zij de massa­communicatiemiddelen, en de commerciële drijfkrachten, die achter deze middelen staan en ze beheren en beheersen, dat wij "tot ons zelf inkeren", zoals dr. Rogier, die de handschoen opnam, en weer waagde te spreken, uitdagend te midden van zijn oecumeniserende, breed-mondiale "katholieke" medemenselijkheidsapostelen en medemenselijkheidsdiscipelen, van het "rijke roomse leven". Alle lachlusten en geloofstijdgenoten ten spijt.

\Vie geestelijk motief des harten en vormgeving niet weet te onder­scheiden, en zich blindstaart op menselijke, en dus vaak al te menselijke, maar intussen ook heerlijke, rijk menselijke vormgeving als gestolde fixatie van starre, onbeweeglijke doodseeuwigheden, zoals onze irratio­nalistische tijd ons diets wil maken als was het de eenvoudigste zaak ter wereld, zal met Karl Barth de veranderlijkheid onvervaard tot in het wezen Gods projecteren, en Gods trouw trachten te "redden" als die veranderlijkheid Gods, waardoor Hij toch ook wel eens veranderlijkheid veranderen kan en mag. In "ons" (0, wat een provinciaal "ons"!) kamp hoort men de stemmen opgaan - en zij dreigen tot vocalen, de enige vocalen te worden -, volgens welke "abstracte" beginselen niets bete­kenen, zo niet een sta-in-de-weg-zijn, maar de "concrete" daden het één en het al zijn. De daden van sociale bewogenheid, naastenliefde en mede­menselijkheid. De enige acceptabele politieke daden! Alsof achter deze "concrete" daden geen "concrete" beginselen zouden staan! En alsof zogenaamde concrete daden niet uiterst "abstract" kunnen zijn, namelijk losgemaakt van de eerste beginselen van verantwoord politiek gedrag. Zo vraag ik maar, welk beginsel er achter steekt, wanneer geponeerd wordt, dat "wij" (Nederlanders en anti-revolutionairen) niet kunnen treden in een beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou buiten onze competentie liggen. Wij moeten er van uitgaan dat het overeenkomstig de wetgeving en de jurisprudentie van Indonesië rechtvaardig is .. Ik vraag dit om verschillende redenen.

Ten eerste. Is er niet een soevereiniteitsoverdracht geweest, waarin Nederland zich niet minder dan garant stelt voor het zelfbeschikkings­recht der volkeren van de Indonesische Archipel? Hoe kan men in onze kring zich daarvan "abstraheren"? Concreetheid betekent hier niet anders dan schuldige abstractie. \Vat is toch het motief tot deze abstractie? Een politiek rechtsmotief ? Of is het de indringing van de "welvaartstaatsidee" tot in het hart van de A.R.-Partij, waarbij "de" (,velke ?) zending en de commercie welvaren?

Ten tweede. Welk ander beginsel dan het door ons tot nu toe steeds verfoeide beginsel van het positivisme, dat leerde, dat recht niet anders is dan het hier en nu geconcretiseerde, door de staatsmacht gelegaliseerde, recht kan zijn, en dat dit recht geen norm boven zich heeft of hebben kan?

Ten derde. Wie onder ons tracteert de wetgeving en de er op volgende praktijken in Zuid-Afrika op dezelfde wijze? Wie onzer heeft de euvele

Page 3: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

190 PROF. DR. S. U. ZUIDEMA

moed gehad om te zeggen of te schrijven: ,,\Vij kunnen niet treden in een beoordeling van de veroordeling tot levenslange gevangenisstraf van Mandela in Zuid-Afrika. Het ligt buiten onze competentie. Wij moeten er van uitgaan, dat het overeenkomstig de wetgeving en de jurisprudentie van Zuid-Afrika rechtvaardig is." In geen enkel blad van "onze" (vergeef me deze geborneerdheid!) richting en uit de mond van geen enkele van onze politici heb ik dit tot nu toe vernomen. Het tegendeel wel.

Maar vanwaar dan dit meten met twee maten? Er moet toch een reden voor zijn? Ik kan geen andere reden (dit is geen ander beginsel, ook al blijkt het een "eind-sel" te zijn) vinden, dan dat van de welvaart: voor onze partij en voor ons vaderland. In het Nederland van vandaag en in de wereld van vandaag. Voor onze A.R.-Partij kan dit mijns inziens met de beste wil ter wereld mijnerzijds - niets anders betekenen, dan dat dit nieuwe beginsel van de welvaart en de hiermee verbonden "sociale ge­rechtigheid" als de enige vorm voor politiek en statelijk handelen bij ons is binnengeslopen. Aanleiding hiertoe heb ik toch wel. Ik moet immers aanhoren, dat christelijke politiek alleen christelijk kan zijn, als zij sociaal is. Daar past het recht van Soumokil niet in. En w heeft Soekarno aan ons evenals aan de "wereld" -politici, als het gaat om Soumokil, geen tegenwicht meer. Zo min, als het gaat om de honorering van het "Fettchen Papier", dat hij en wij ondertekenden onder supervisie van de heer Bunker, terzake van een vrije (!) stemming straks in \Vest-Irian en in Sukarno­pura! Moeilijk krijgt hij het pas bij Maleisië en Noord-Borneo. Waarom dan pas? Ook wanneer het onze kleine partij in de grote wereld aanbelangt ?

Maar ook onze partij dreigt enke1nog maar te weten, in politiek opzicht, van het "sociale vraagstuk", de "sociale gerechtigheid" en de internationale politiek als "sociaal-economische politiek", immers geëncadreerd in het kader van de vraagstelling "rijke en arme landen", respectievelijk sociaal­economische underdogs en hun (westerse respectievelijk kapitalistische) heren en overheersers. Die nu eindelijk eens moeten leren, dat alle mensen gelijk zijn en gelijkwaardig, en op "de" algemene mensenrech­ten aanspraak mogen maken, waaronder met nadruk de rechten op de laatste van de vier vrijheden van Roosevelt: "freeclom from fear and want". Toch beginselen? Maar dan van een bepaalde kleur. Van libera­lisme en socialisme. Beide door Groen van Prinsterer als revolutionair getekend. Waar hij het Evangelie als een verlossing uit zag, leerde, ge­tuigde, profeteerde.

Met toenemende zorg heb ik de welvaartsstaat als een vanzelfsprekend­heid in onze kringen zien aanvaarden toen het kerkelijke én politieke vraagstuk van de subsidiëring kerkenbouw aan de orde was. Dr. Bruins Slot's afwijzing er van en zijn argument in de Tweede Kamer hebben mijn hart verwarmd. Hij zag dit gevaar. Hij zag het heel wat scherper dan de grote meerderheid van kerkelijk Nederland en z'n kerkelijke leiders. Maar in ons midden waren er, die dit gevaar niet wilden of niet konden zien, en die in elk geval voor welvaartsoverheveling uit de staatskas naar de kerkekas zonder moeite pleitten en stemden. Dat echter bovendien geen rood lampje ging branden, toen men uiteindelijk voor de onvermij­delijke consequentie werd geplaatst, dat gebouwen van humanistische be­zinningscentra mede onder de wet van subsidie kerken( !)-bouw kwamen te vallen, en men de subsidiëring van kerkenbouw slechts als een "haal-

Page 4: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE WELVAARTSSTAAT 191

bare kaart" van politiek kon najagen, wanneer de verdoezeling der princi­piële grenzen tussen de christelijke eredienst en de humanistische homo­centrische cultus moest worden aanvaard, is voor mij en voor menigeen met mij een teken aan de wand. De idee van de welvaartsstaat leidde tot de politieke aanvaarding van de gelijkschakeling van kerk en wereld, juist daar, waar de kerk als kerk en de wereld als wereld in geding waren. De "sociaal-economische" partiële overheveling van de verantwoordelijk­heid van de bestaansmiddelen der kerk van Christus noopte tot de gelijk­schakeling in politicis van de christelijke eredienst en de humanistische (ir-)religieusiteit. Dat de kerken onder dit beding de schotel linzemoes van de welvaartsstaat aanvaardden, en, voor deze consequentie geplaatst, niet in spoedvergadering bijeenkwamen, om de wet subsidiëring kerkenbouw als onaanvaardbaar te signaleren, is een hoofdstuk apart. Het is dit slechts in zoverre niet, als hierdoor de christelijke politieke partijen door de kerken in een vacuum werden geplaatst, en zij voor de eer van de kerk moesten strijden, waar de kerk er zelf doodgemoedereerd het zwijgen aan toe deed, zodat de christelijke partijen door de onmiddellijke belangheb­benden eerder in tegengestelde richting werden gedreven. Maar een excuus kan een christelijk-politieke partij er toch niet uit distilleren. Is het niet vaker voorgekomen, dat een slapende kerk de christelijke partij in de steek liet, ja zelfs dwarsboomde?

Intussen werd weer een stuk verantwoordelijkheid overgeheveld naar de staat en haar overheid, en weggezogen uit het "particulier initiatief", nog wel in concreto uit het hoogst bijzondere van de kerk als Christus' insti­tuut. En intussen werd de kerk in politicis gelijkgeschakeld! Om de wille van de staatswelvaart, en tot versterking van de welvaartsstaat als wel­vaartsstaat en dus als groot-kapitalist. De op statelijke wijze verworven gelden worden nu geruisloos mede gebruikt om ze om te zetten in ker­kelijke en werelds-cultische pasmunt. De keizer geeft nu wie, wat Gods is, en hij kan dit alleen, door tegelijk aan het antigodsdienstige te geven, wat van en voor het anti-godsdienstige is. De kerk boet hiermede aan haar signatuur in, maar de Nederlandse staat niet minder: in een "bovenpar­tijdige" synthese subsidieert hij voortaan wat vóór en tegen de Christus Gods is en wat vóór en tegen de menselijke zelfcultus is. Onder de osmose van de "mDderne algemeenheid". En onder de valse vlag van "subsidiëring kerkenbouw".

Dat dit tallozen Dnder ons niet verontrust, dat meer dan één hieraan meegewerkt heeft is nu juist, wat ons verontrust. En wanneer deze onze verontrusting d<k'lr boven op in ons midden juist weer als verDntrustend wordt gesignaleerd, maakt Dnze verDntrusting des te principiëler, dit is des te hartgrDndiger.

Er is meer. Onze partij heeft van meet af de partij der vrijheid willen zijn. Der volksvrijheden. Streden wij voor de vrije christelijke school, dan streden wij politiek voor de vrijheid van heel het bijzonder onderwijs, christelijk of niet. Tegen de statelijk opgelegde gewetensdwang. Resultaat van deze vrijheidsstrijd zijn de verWDrven vrijheden, en de vrije organisa­ties op allerlei gebied. Ook op dat van het sociaal-economische. Zelf ben ik met hart en ziel lid V3.n het C.N.V. In normatieve gebondenheid acht ik mij één der hunnen. Maar ik meen, dat wij een hartgrondige afkeer moeten hebben van het meer dan dreigend gevaar, dat wij aan de georganiseerde

Page 5: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

192 PROF. DR. S. U. ZUIDEMA

gestalten van deze vrijheidsverovering nu als zodanig, als resultaten, een monopolistisch karakter gaan verlenen, en dat de overheid dit monopolis­me bezegelt door haar gedrag. Ik denk hier bv. aan de opkomst der zogenaamde categoriale vakbonden. Zelf ben ik er geen voorstander, ja een tegenstander van. Maar in politicis meen ik, dat onze partij als partij van de vrijheid wel degelijk voor het goed recht van de vrijheid tot oprichting en van de erkenning van zulke bonden heeft te ijveren, indien volksgenoten deze weg op willen gaan. En ik acht het een roeping der overheid, deze minderheid als zodanig te erkennen en te beschermen. Nu moet ik de plank wel heel erg ver mis slaan, als ik stel, dat in de deining rondom de K.L.M. onze overheid de grootste vakbond onder het K.L.M.-personeel zeer bewust weert van de onderhandelingstafel, laconiek dicteert, dat zij met dit perso­neel en z'n vertegenwoordigers in overleg treedt, wanneer zij de grootste bond, de categoriale, uitsluit, en slechts de vertegenwoordigers van de zich­zelf bona-fide en alleen bona-fide-achtende bonden erkent, en hen tevens representatief acht voor het grote quotum dergenen, die bij de categoriale bond zijn aangesloten. Is dit sociale gerechtigheid? Of is dit sociaal on­recht? Repeteert zich hier niet het droevige verschijnsel, dat degenen, die onvervaard voor eigen emancipatie streden, deze strijd onmiddellijk de rug toekeren, zodra zij hun doel bereikt hebben, om zichzelf een gevestigde positie te geven, die naar haar aard in niets afwijkt van het gedrag der­genen, die zij zelf voordien als maahtsusurpators en vrijheidsvertreders hebben onttroond? Heeft de neo-burgerlijkheid ons dusdoende niet in haar greep? Met Bruins Slot roep ik dan om co.ncrete daden, en - ik hoop, dat ook het volgende nog mét hem is - aan die daden lees ik de leidende beginselen af. Welk rechtsbeginsel ligt aan deze excommunicatie van de categoriale K.L.M.-bond ten grondslag, anders dan het onbesneden machtsbeginsel der gevestigde vakbonden? Indien onze partij hier geen kleur bekent, en in het krijt treedt voor het goed recht en de erkenning van deze categoriale bond door onze overheid, is ze dan niet bezig, te devalueren tot een christelijke-belangen-partij, nu er eenmaal gevestigde zogenaamde christelijke belangen zijn, en niet verder kijkt dan de neus van deze belangen lang is?

Niet in zo ver verwijderd verband hiermede staat mijns inziens de roeping tot politieke waakzaamheid ten aanzien van de "christelijke ver­worvenheden" van christelijke verenigingen en organisaties. Ik denk aan het beleid inzake de omroep. Zelf lid van de N.C.R.V. ben ik daarom nog maar zo niet bereid, om de N.C.R.V. als machtsorganisatie kritiek­loos te aanvaarden en te dekken, als ware haar optreden christelijk ver­antwoord. Ik ga zelfs een stap verder. Wanneer wij politiek strijden voor tolerantie jegens de N. c.R. V. en tegen een zogenaamde algemene omroepvereniging, die zich ook nog zou willen tooien met de vlag van het nationale, meen ik toch ook, dat wij politiek er, voor zover onze politieke roeping gaat, op hebben toe te zien, dat zij zelf even tolerant is als wij ten opzichte van haar voor tolerantie strijden. Maar wat is het geval? De tolerantie van de N.C.R.V. wordt er al meer één van voorkeursrang en exclusiviteit ten aanzien van die christelijke en semi-christelijke en verwant-christelijke en "algemeen" -christelijke richtingen en sprekers en forum-debaters, zodat zij zeer duidelijk bv. de oecumeniserende figuren aan het woord laat, maar intolerant staat tegenover die christengroepen

Page 6: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

A~TIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE WELVAARTSSTAAT 193

in ons land, die principieel het oecumenisme van de Vvereldraad van Kerken afwijst. Een kerkelijk-gereformeerde en kerkelijk hervormde midden-orthodoxie vindt er het bed voor zich gespreid, de tafel voor zich opgemaakt. De ware tolerantie, die niet op zulk een gemiddelde christen­matigheid van de veelal geavanceerde verlichte intellectueel is afgestemd, maar die er van uitgaat, dat ieder in zijn eigenheid aan zijn trekken moet komen, en dat wij met z'n allen dit juist nastreven, verdwijnt al meer aan de gezichtseinder. Uit commerciële overwegingen? Waarom niet? Of: waarom niet ook?

En weer stuiten wij op de welvaartsnorm als gedragsnorm. Is zulk een norm nog christelijk? Kan de tijd ook aanbreken, dat wij als politieke partij ons van zulk een christelijke organisatie hebben te distantiëren, omdat zij door haar monopolistische machtspositie en de exclusivistische aanwending hiervan even wereldse maatstaven hanteert als niet-christelijke organisaties voor zich toepassen? Mijns inziens hebben wij nauwlettend het proces op de voet te volgen van de geleidelijke verovering der chris­telijke organisaties en verenigingen door die personen en richtingen, die uit zichzelf nimmer tot oprichting van deze organisaties en verenigingen bereid zouden zijn, ja, die zelfs in principe er tegenstander van zijn. De Wereldraad van Kerken heeft meer dan eenmaal zich steeds tegen deze organisatorische vormgeving aan de roeping tot kerstening verzet. Desal­niettemin komen haar adepten en aanhangers er al meer in aan het woord. Is dit iets anders dan het Trojaanse paard binnen halen? En is het wel anti-revolutionaire politiek, hier geen open oog voor te hebben, en zich niet op deze concrete gang van zaken te bezinnen, en eigen gedrag op deze uitholling-van-binnen-uit af te stemmen? Als beginse1roeping-in-concreto?

Het is de geest van dit oecumenisme, die al meer onze partij binnen­dringt. Ter onderkenning van deze imponderabilia en dit exact ongrijpbare wil ik wijzen op een verschuiving in de "houding" ten aanzien van het levensgrote vraagstuk van het communisme. Er gaan in ons midden stemmen op - ze verschillen niet van woord en gedrag van de \N'ereld­raad -, dat onze politiek ten aanzien van het communisme een missionaire moet zijn, en dat wij met de communisten in dialoog-verhouding moeten gaan treden. Tegelijkertijd krijgen wij dan te horen, dat het Westen ook niet alles is, en dat "het" kapitalisme van "het" Westen ... : en nu volgt een "van dik hout zaagt men planken".

Maar alles goed en weL Er is stellig niets op tegen met communisten een gesprek aan te gaan. Als tenminste onze gesprekspartners hiertoe in staat zijn, en weten, waar zij zelf als christenen moeten staan en waar de communisten staan, en hoe de communisten er op uit zijn, zulke ont­moetingen op dusdanige wijze te organiseren en te arrangeren, dat wij van meet af in de verdediging, liefst van het onverdedigbare worden ge­drongen, en zij voor zich het recht van aanval opeisen, en er voor zorgen, dat hun positiekeuze zelf buiten discussie blijft.

Maar ook dan nog! Hoeveel dialogiserende medechristenen en westerse humanisten dienen wij ons niet van het lijf te houden. Al die communicatie­aanbidders, die er vanuit gaan, dat het innemen van een eigen standpunt reeds apriori moet worden gerelativeerd, en dat de "waarheid" in het gesprek zelf tot stand moet komen! Zoals een oecumeniserende theologe over "het gesprek" van de kerk met de Joodse orthodoxie mij in een

Page 7: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

194 PROF. DR. S. U. ZUIDEMA

publieke vergadering heeft willen leren, dat "de waarheid" ergens tussen de kerk en de orthodoxe synagoge van vandaag zou inliggen, en zij dit uitgangspunt de enige legitieme wijze van "zending" onder Israël achtte. Zijn de wapenen niet al uitgeleverd voordat het gesprek is begonnen? En is de tegenstander dan niet reeds onmiddellijk ons mijlen vooruit? In een analyse van Kraemer's geschrift over Communicatie heb ik op de dubbel­zinnigheid en tweeslachtigheid van dit begrip bij hem gewezen; in een tweede analyse meen ik te hebben aangetoond, dat zijn "gesprek" met dr. Sierksma in Wending over de mogelijkheid van een gesprek met de "on­gelovigen" juist er op uitliep, dat Sierksma aan hem een gemakkelijke tegenstander had, en hem in twee ronden knock-out sloeg! Maar ondanks dit fiasco zijn er tallozen in onze kring, die in deze "tweeslachtige" idee en methode van communicatie geloven als de trouvaille van onze twin­tigste eeuw, vanwege het hem en hen drijvende motief, dat niet de anti­these, maar de gesprekssynthese gouden bergen zou beloven. Niet de antithese! Deze nieuwe antithese is hun zo dierbaar, dat wanneer zij "evangelisch" zeggen, zij er impliciet en expliciet deze antithese in hebben opgesloten van "niet de antithese en niet het anti-revolutionaire".

Maar nog heb ik het diepste bezwaar, dat tegen deze "nieuwe" zoge­naamde missionaire politiek te herde moet worden gebracht, niet genoemd. Het is het bezwaar, dat er met de communisten slechts te spreken valt, wanneer hun ontzagwekkende communistisch-totalitaire politieke machts­vom1ing gecontrabalanceerd wordt door een hiervan onafhankelijke poli­tieke machtsvorming, die hen er toe noopt, hun "evangelie" van de pro­letarische wereldrevolutie vooralsnog in de ijskast op te bergen. De kern en het oogmerk van hun wereldpacifisme.

Het gesprek met het communisme is enkel mogelijk, zolang als het 'vVesten bewapend is, en de communisten weerh0udt, hun \vereldpacifisme, dit is hun communistisch en atheïstisch totalitair regime over de wereld uit te voeren, en hen dusdoende dwingt tot co-existentie, waarin ook dan nog van hun zijde geen grein van pro-existentie aanwezig is, dan over het lijk van een vrije wereld.

Het door de communisten van achter het ijzeren gordijn buiten de communistische landen geëxporteerde anti-militarisme is een communistisch wapen in de koude oorlog. Het is ook enkel als een exportartikel niet voor binnenlands gebruik, bedoeld. Het Westerse pacifistisch socialisme blaast dit wereldimperium van het schrikwekkend communisme de wind in de zeilen. De existentie-mogelijkheid van missionaire politiek ten aanzien van het communisme en de communisten hangt er van af, of wij van dit anti-militarisme wars zijn, en ons losmaken van het historisch verouderde repristinatieve verzet tegen nationaal-socialisme, fascisme en dergelijke overwonnen en in elk geval machteloze stromingen. \Vie zich keert tegen Zuid-Afrika en zich niet weert en weerbaar maakt tegen het communisme, heeft eigen politieke verantwoordelijkheid ondermijnd, en wordt met Zuid-Afrika en Verwoerd eerstdaags van de wereldkaart weggeveegd. Tegelijkertijd wordt zijn ruimte voor het missionaire gesprek met de communistische machthebbers en hun onderworpenen hem ontnomen, en baant hij de weg voor de communistische propaganda van het atheïsme als de enige wettige religie. Die inmiddels stenen voor brood geeft, en het brood vergiftigt.

Page 8: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

A:-.JTIREVOLCTIO:-IAIRE POLITIEK I:-.J DE WELVAARTSSTAAT 195

Het ongenuanceerde spreken over "het westerse kapitalisme" tegenover het sociale communisme doet hier nog een schepje bovenop. Ik zou dit niet in dit verband neerschrijven, wanneer ik niet wist, dat dit in onze kringen gebenrt. En ik schrijf er bij - mij bewust, van wat ik nu neerschrijf en mij ervan bewust, dat er in onze kring zijn, die mij dit kwalijk nemen -, dat dit mede geschiedt door de osmose van het oecumenisme. Zal onze kleine partij als kleine partij in een grote wereld nog iets betekenen, dan zal zij niet het minst op dit punt klare wijn moeten schenken en de moed moeten opbrengen het aangrijpend en ingrijpend vraagstuk van de kernbewapening nooit los te maken, te abstraheren van deze wereld­problematiek van het communisme als politieke vervaarlijke wereldmacht. De diplomatieke strijd voor veelzijdige, multilaterale kernwapen-0ntwape­ning worde door ons gesteund, maar op zulk een wijze, dat het ons mogelijk is, deze strijd voor de vrede te steunen, dit is door een radicaal verzet tegen elke vorm v:an eenzijdige kernwapen-ontwapening van het Westen. Inclusief van Nederland. De dwaasheid, onbillijkheid en immo­raliteit, die er in steken, wanneer men ongenuanceerd, en daarmede in feite over "het \Vesterse kapitalisme" spreekt, als zou het er uitzien, zoals het communisme zichzelf en anderen nog steeds diets wil maken, als leefden wij nog in de barre tijden van een groot gedeelte van de vorige eeuw na haar industriële revolutie, dienen onzerzijds met een keur van bewijs­stukken en argumenten aangetoond te worden. \Vanneer ooit het ijzeren gordijn komt te vallen, zullen niet wij versteld staan over een sociaal paradijs van hillijke welvaartsverdeling in de communistische landen, maar zullen zij zich de ogen uitwrijven over het Westen. Slechts binnen dit raam is aan ons de roeping, te pleiten en te strijden voor voortgaande reformatie, zo niet afbraak van heel veel van wat in de westerse landen de boventoon voert en aan de macht is. Hebben wij in onvrede te leven met het Westen hier en nu. Hebben wij ons te schamen over het \Vesten. Met z'n ongoddelijk streven naar "het" geluk in deze bedeling, zoals bv. in en na het Softenon-proces op ontstellende wijze voor de dag kwam. Met z'n vriendjespolitiek, en met zijn uitholling van de staat door deze uit te leveren aan de particuliere belangen van bovendrijvende machts­partijen, die, zoals steeds in de geschiedenis der mensheid, dit misbruik van de staatsmacht weten te bekleden en toe te dekken met schijnheilige zedeprediking : de enige vQlrm en inhoud van een prediking, die op on­besneden welvaartspolitiek is aangelegd.

Tenslotte. Ik laat ter zijde, in hoeverre het verschijnsel van de zwarte lonen benaderd kan worden vanuit het gezichtspunt van sociaal recht en onrecht; eveneens, of hiervan de schuld bij werkgevers of bij werknemers of bij beide sociale groepen moet worden gezocht. Wel meen ik, dat het verschijnsel intrinsiek met welvaartspolitiek te maken heeft, en dat het mede inhoudt, dat overheidswetgeving en maatregelen dagelijks met voeten getreden worden, en dat de overheid haar eigen wetten en maat­regelen tegen deze pem1anente overtreding en het systematisch overtreden er van niet beschermt, ja het zelf hier en daar toepast. In een rechtsstaat is dit een wantoestand. De overheid heeft wetten en maatregelen in te trekken, wanneer zij ze niet kan handhaven, of zij heeft de overtreding er van strafbaar te stellen en te straffen. In het laatste geval vrees ik, dat onze rechtsstaat al meer op een politiestaat zal gaan lijken; geen staat,

Page 9: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

196 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE WELVAARTSSTAAT

waarin de onderdanen bewegingsvrijheid hebben, tenzij overheidswetten het hun verbieden, maar een staat, waarin niemand bewegingsvrijheid heeft, tenzij waar overheidswetten hun dit vergunnen.

Ik mis maar al te zeer de verontrusting in onze kringen over de huidige gang van zaken. Ieder weet van het verschijnsel van zwarte lonen, de overheid en de rechtsprekende magistratuur eveneens, en gebeurt er iets anders dan dat ze oogluikend worden toegestaan, soms achter de dek­mantel van een symbolische boete? Rechtsbesef en eerbied voor de wet, ook bij de overheid voor eigen wetten, worden er door uitgehold. Ik mis de verontrusting bij menigeen in ons midden over dit verschijnsel. En ik kan de afwezigheid van deze verontrusting niet anders verklaren, dan dat het dictaat van de welvaartspolitiek ons innerlijk vrede laat nanen bij deze dagelijkse gezagsondermij.ning, waaraan volk én overheid, maat­schappij én politieke partijen medewerken, en waardoor wij afglijden van een rechtsstaat naar een zachtzinnige, en derhalve gezagsondermijnende politiestaat. Met een laverende politie en justitie. De nieuwe vorm van democratie? Maar dan toch een abominabele en verwerpelijke.

Page 10: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

CHRISTELIJK GELOOF EN POLITIEK

DOOR

PROF. DR. T. P. VAN DER KOOY

Het is nu ahveer enkele jaren geleden, dat ik in dit tijdschrift 1) de aan­dacht vestigde op belangrijke verschuivingen, die de laatste tijd in de Ver­enigde Staten van Amerika \varen opgetreden. Zo noemde ik het feit, dat vele ondernemingen e11 organisaties een zodanige omvang hebben ge­kregen, dat de beslissingen die de leiding neemt relevant zijn voor de gehele samenleving, en dat zij derhalve bij hun beleid rekening moeten houden met elkaars beslissingen en met die van de overheid. Ik wees erop, dat Amerikaanse geleerden en zakenlieden, die over deze stand van zaken hun opvattingen neerschreven als vanzelf en welbewust hun christelijke en andere levensbeschouwelijke visie daarbij lieten meespreken. In dit ver­band merkte ik op, dat naar mijn mening de mate van overeenstemming, die de principieel-christelijke bezinning in Nederland met name op het ge­bied van de sociaal-economische problemen van den dag tot dusver had opgeleverd, te wensen overiiet. Er zijn er in christelijke kring immers nog steeds, die aan onhoudbare klassiek-liberale en aan onvoldoende door­dachte neo-liberale beschomvingen vasthouden, nog afgezien van het feit dat er zijn, die modern- of zelfs klassiek-socialistisch georiënteerd zijn (politiek zijn dezen dan gewoonlijk georganiseerd in de Partij van de Arbeid resp. in de Pacifistisch-Socialistische Partij). Ik eindigde mijn artikel met de aanbeveling van een christelijk-sociaal beleid, d.w.z. een be­leid waarin een harmonische realisatie van persoonlijke en gemeenschap­pelijke vrijheid en verantwoordelijkheid en handhaving van publieke ge­rechtigheid zou worden nagestreefd, teneinde de eenzijdigheden van libe­ralisme, corporatisme en socialisme zoveel mogelijk te vermijden.

Van socialistische zijde 2) werd toen opgemerkt, dat een principieel­christelijke bezinning over de sociaal-economische vragen van den dag niet tot overeenstemming fwn leiden, en dat het dus beter is daartoe geen pogingen meer te doen. Voorts achtte de schrijver de uitdrukking "christe­lijk-sociaal beleid" zonder inhoud, evenals het begrip "publieke gerechtig­heid", want "iedereen kan daar het zijne bij denken". Deze uitlating is in zoverre interessant, dat zij te maken heeft met de belangrijke vraag, wat het karakter is van de beginselen die yoor de politiek voortvloeien uit het christelijk geloof. 'vVant het heblJen van een geloof heeft consequenties voor de politiek, en het is noodzakelijk, dat men zich, liefst in zo eendrachtig mogelijke samenwerking, daarop bezillt. Volledige overeenstemming is weliswaar niet te verwachten, maar misschien is een redelijke mate van overeenstemming wel bereikbaar. Het geloof, en de daaruit voortvloeiende

1) Anti-Revolutionaire Staatkunde, nov. 1961. 2) Het Vrije Volk, 6 dec. 1961. Opgenomen in Documentatiedienst, 23 dec. 1961.

Page 11: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

198 PROF. DR. T. P. VAN DER Kooy

levens- en wereldbeschouwing, kunnen niet slechts een belang\vekkende bijdrage tot een principiële discussie opleveren, maar zijn voor het vinden van een beleidslijn en voor het nemen van concrete beslissingen in de praktijk der politiek onmisbaar. Ik moet hier denken aan enkele kern­achtige uitspraken van Father Brown 3). Eens werd hij in een gezelschap van zogenaamde ongelovigen, die er blijk van gaven, dat zij ondanks hun ongelovigheid bevangen waren in allerlei vooroordelen, ervan beticht, dat hij als rooms-katholiek geestelijke alles maar voetstoots geloofde. Hij ant­woordde, dat hij inderdaad vanzelfsprekend bepaalde dingen geloofde, maar dat hij juist om die reden vanzelfsprekend bepaalde andere dingen niet ge­loofde. Een andere keer zei iemand tegen hem: ik ben een praktijkman, en daarom geef ik niet veel om godsdienst en filosofie. De pater antwoordde: U zult nooit een praktijkman zijn, zolang u dat niet doet.

Dit alles ter inleiding op dit artikel, waarin ik op verzoek van de redactie een poging zal ondernemen tot bespreking van het boekwerk Anti-Revo­lutionapr Bestek, hetwelk een toelichting bevat op het nieuwe, in 1961 vast­gestelde beginselprogram, tevens algemeen staatkundig program, van de Anti-Revolutionaire Partij 4). De redactie verwacht van mij geen ge­detailleerde kritiek, maar zij wil het boek als totaliteit besproken zien, onder meer in verband met de principiële zienswijzen, welke uit de onder­scheidene bijdragen der verschillende medewerkers spreken. Dit is een boeiende, zij het geenszins gemakkelijke taak. \Vant het boek bestaat uit bijdragen van zeventien medewerkers, waarvan twee de inleiding en de "algemene uitgangspunten" behandelen, terwijl de "nadere uitvverking" over de overige vijftien, op verschillende gebieden gespecialiseerde, mede­werkers is verdeeld. Het is duidelijk, dat ondanks grondige voorbereiding van het program, door overleg op zo breed mogelijke basis, en ondanks sterke geestverwantschap van allen die daarbij betrokken waren, er toch een ruime mogelijkheid van allerlei persoonlijke opvattingen en visies be­staat, welke ook in de Toelichting tot uitdrukking komt. Het partijbestuur heeft zich trouwens op het standpunt gesteld, dat er ruimte moet worden gelaten voor toekomstige praktische toepassing en voor voortgaande studie. om verstarring te voorkomen: daarom is aan de Toelichting met opzet geen officieel karakter gegeven. Ook merkt de partijvoorzitter dr. Berghuis op, dat het program uit een oogpunt van "grote visie en forse greep op wat reformatorisch-christelijke politiek ten aanzien van allerlei aangrijpende vraagstukken in de moderne wereld van vandaag en vooral in die van morgen te betekenen heeft," zeker niet aan alle verlangens voldoet, en hij spreekt daarbij over menselijke kleinheid en machteloosheid. Ik geloof dat dit alles zeer juist is gezien en ik wil van de geschapen ruimte aanstonds gebruik maken, want het spreekt vanzelf dat ook ik in mijn eigen mense­lijke beperktheid weer een eigen principiële zienswij ze op program en toelich­ting heb. Het kan dus wel eens de schijn hebben alsof verwarring in plaats

3) G. K. Chesterton, The incredulity of Father Brown. 4) N.V. Uitg. Mij De Graafschap, Aalten 1964. De tekst van het program, met een

overzicht van enkele data en feiten betreffende zijn totstandkoming, alsmede de rede­voeringen gehouden op de buitengewone deputatenvergadering van 10 juni 1961 te Utrecht, waar het werd vastgesteld, zijn destijds verschenen als uitgave van de Anti­Revolutionaire Partij stichting te 's-Gravenhage. Men zie ook de beknopte bespreking di", prof. dr. J. Zijlstra aan A.R. Bestek heeft gewijd in Nederlandse Gedachten van 13 juni 1964.

Page 12: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

CHRISTELIJK GELOOF EN POLITIEK 199

van verstarring optreedt, maar laat ik aanstonds opmerken dat naar mijn mening program en toelichting op een redelijke mate van overeenstemming berusten, dat naar mijn overtuiging beide stuld<en van grote waarde zijn, dat onze partij aan haar beginsel trouw is gebleven, en dat zij een loffelijke en geslaagde poging heeft gedaan om aan dat beginsel voor de tijd waarin wij thans leven uitdrukking te geven. Ik zou kunnen volstaan met een gelukwens aan het adres van de partij, maar het is niet de bedoeling van de redactie dat ik mij er zo gemakkelijk afmaak. Allereerst wil ik dus ingaan op het brandende probleem dat hier vóór ons ligt, namelijk dat wij enerzijds vaste beginselen hebben, gefundeerd in Gods Woord, terwijl wij anderzijds de vrijmoedigheid hebben elkaar aan te kijken en elkaar te vragen hoe het nu moet.

Schriftuurlijke beginselen zijn goddelijke geboden, daaraan valt niet te twijfelen. Maar wij moeten ervan doordrongen zijn dat Christus in Zijn vlees, dat is door Zijn lijden en sterven, de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking heeft gesteld 5). Volgens de kanttekening be­tekent dit, da't de afzonderlijke geboden der wet als uitwendige, opgelegde be·velen voor de gelovigen vervielen, om voor hen terug te keren als norm, als uitdrukking van Gods wil, waaraan zij zich in innerlijke gehoorzaamheid onderwerpen. Beginselen of normen zijn algemene richtlijnen voor het menselijk leven, die geopenbaard zijn in de Schrift, en die in de eerste plaats een beroep doen op ons allen persoonlijk, om vervolgens ook in ons ge­meenschappelijk handelen concrete toepassing te vragen. Dat wij in onze maatschappelijke en politieke organisaties trachten de beginselen voor het maatschappelijke en politieke leven onder woorden te brengen, is zowel voor het gelaat der organisatie naar buiten als voor de samenwerking bin­nen de organisatie van grote betekenis. Mits wij maar zorgen, dat onze beginselen geen inzettingen worden. Mits de omschrijving van onze funda­mentele beginselen niet verloopt in een al te snelle vaststelling van concreet in te nemen standpunten of na te streven concrete doeleinden. \iVant tussen beginsel en doel ligt de persoonlijke en gemeenschappelijke verantwoorde­lijkheid van mensen die in een bepaalde situatie tot handelen geroepen zijn. De beginselen appelleren aan deze verantwoorclelijk;heid, want juist van­wege hun algemeen richtingaanwijzend karakter nopen zij tot bezinning. \iVanneer een norm geen vrijheid van beslissing overlaat, is zij geen norm maar een bevel, een letterlijk op te volgen voorschrift, en dat zijn de schriftuurlijke beginselen nooit.

Wanneer wij de beginselprogramma's van onze partij van 1878, 1916, 1934 en 1961 naast elkaar leggen, meen ik dat daaruit zal blijken dat wij geleidelijk het onderscheid tussen norm en doel beter gaan zien. Men kan het ook zo zeggen dat wij minder statisch oordelen en ons meer dyna­misch instellen. Dit betekent dus niet dat wij het ,beginsel overboord gooien en ons aan een normloos bestaan verslingeren. Veeleer gaan wij juist duidelijker zien dat de zin van ons bestaan in de realisatie van beginselen is gelegen. Ik geloof dat deze beweging zich nog niet heeft voltooid, maar dat het nieuwe program de fase waarin wij verkeren behoorlijk weergeeft. Het overgangskarakter van onze tijd, gelegen tussen de klassieke fase van

5) Eph. 2 15.

Page 13: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

200 PROF. DR. T. P. VAN DER KOOY

~

onze westeuropese cultuur en de komende moderne fase, is in het program te bespeuren. Dat is voor de doorwerking van het beginsel gelukkig, want deze wordt belemmerd wanneer de omschrijving ervan teveel is afgestemd op een voorbijgegaan tijdperk. Dat wij wellicht in vroeger tijd, in de jaren zeventig en ook nog in de jaren dertig, dachten dat onze omschrijvingen de eeuwen zouden verduren, is begrijpelijk vVant de samenleving droeg toen in overwegende mate nog een stationair karakter. Bovendien waren wij ook tot op zekere hoogte mede slachtoffer van de geest der eeuw, die ons voorhield dat het mogelijk zou zijn een ideale orde uit te denken waar­toe de bestaande orde geleidelijk zou kunnen worden omgevormd. vVellicht speelde ook een rol de vreugde over het feit dat wij niet langer een onder­drukte minderheidsgroep waren, en het loofhuttenfeest waarin wij die vreugde vierden, werd ook een feest van de vreugden der \Vet. Zelfs kunnen wij ons achterna afvragen, of het element van de wet niet al te veel nadruk ontving en of de nawerking daarvan niet alsnog te bespeuren is in een al te juridisch toegespitste omschrijving van onze beginselver­klaringen.

Van harte stem ik in met de belijdenis van Gods Souvereiniteit en van Christus' Koningschap. Daarin is een grote troost gelegen, want wij hebben weet van onze tekortkomingen, en van vergeving van sohuld, en van het telkens weer mogen maken van een nieuw begin. Het is ook goed dat een christelijke politieke partij in haar gebeden afsmeekt dat overheid en volk in deze vreugde delen en naar de goddelijke roepstem luisteren. Ik kan hier echter niet zo gemald(elijk de proclamatie van maken, dat overheid en volk de macht van Christus moeten erkennen en Zijn geboden moeten be­waren en betrachten. Een gebed is geen proclamatie. vVij mogen bidden dat Gods Woord steeds meer heslag mag leggen op het openbare leven. Maar een gebed is geen program. Het spreken van geboden alsof het inzettingen waren, werkt een legalistische houding in de hand en werkt belemmerend op het horen van de roeping. Wij zijn wel geroepen tot gerechtigheid en tot bestrijding van machtsmisbruik, en dat houdt ook onmiddellijk in dat de overheid geroepen is de eigen roeping en verantwoordelijkheid der onderdanen te respecteren, maar ik zou er huiverig voor zijn, uit Gods Souvereiniteit al te rechtlijnig een "souvereiniteit" van personen en ver­banden af te leiden, vooral wanneer daaronder wordt begrepen, dat het spreken over "gemeenschap" en "algemeen belang" verwerpelijk zou zijn.

De waarschuwing dat de normen voor het bestuur der overheid niet op het rechtsbewustzijn van het volk of op het belang van de staat of op de verlangens van de samenleving mogen berusten, wordt terecht gegeven, want de .normen spruiten voort uit de goddelijke roeping tot de dienst der liefde. Ik zou hier eohter bij willen aantekenen dat dat rechtsbewustzijn, dat staatsbelang en die verlangens der samenleving niettemin ernstig moeten worden genomen. Dit is niet het aanvaarden van het historisch ge­groeide als normatief. Maar de gegeven situatie dient te worden aanvaard als het h:ier en nu, waar de roeping ons bereikt. Het is goed ons dit be­wust te zijn in een tijd waarin de mensheid haar oren sluit voor de godde­lijke roepstem. Terecht wordt opgemerkt dat de overheid niet bevoegd is op godsdienstig terrein de natie in een bepaalde richting te beïnvloeden. Maar dan kan de overheid ook moeilijk bevorderen, dat het volk leeft naar de eis van Gods vVoord. vVant wie niet naar Gods roepstem luistert,

Page 14: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

CHRISTELIJK GELOOF EN POLITIEK 201

kan ook Zijn Wet niet horen. Ik kan mij dan ook geheel verenigen met de beschouwing dat de overheid die aan het volk een "christelijk" gedrags­patroon zou willen opleggen, de rechtsstaat vaarwel zou hebben gezegd. Geen enkel samenlevingsverband kan de mens geheel omvatten, ook de staat niet. En de goddelijke roeping is gericht tot de gehele mens.

Van dit roepen is Gods werk in schepping, verlossing, onderhouding en regering vervuld. In dit Zijn Woord openbaart Hij zich als Liefde en roept Hij ons op tot liefde in de relatie tot Hem, tot de medemens, tot het eigen zelf en de dingen. Voor liefhebben is kennen nodig en uit liefhebben vloeit dienen voort. Men kan bij het geroepen zijn van de mens tot kennen, lief­hebben en dienen denken aan het drievoudig ambt van profeet, priester en koning waarmee hij is bekleed, en waartoe hij ook met verstand, gevoel en wil is toegerust. Ik kan de consequenties van deze benadering vanuit de roepingsidee, waaraan het liefdegebod en de ambtsgedachte wezenlijk verbonden zijn, hier niet in den brede uitwerken '6). Te dezer plaatse beperk ik mij er toe schetsmatig aan te duiden, dat onze geest, ons Ik, wordt ge­roepen God te kennen en de komst van Zijn rijk met verlangen te ver­wachten: de kerkelijke verkondiging is daarbij een belangrijke steun. Voorts zijn wij geroepen de gaven en krachten die God in Zijn schepping (in onszelf, in de medemens en in de dingen) heeft neergelegd, daadwerke­lijk, in onze cultuur, tot ontplooiing te brengen. Daartoe dienen wij in ge­meenschap met onze medemens te treden, en hem van harte gaarne bijstand te verlenen om hem in zijn menselijke waardigheid tot zijn recht te doen komen. Het sociaal beginsel van gemeenschap of solidariteit doet in de samenleving allerlei sociale betrekkingen en verbanden ontstaan, terwijl het juridisch beginsel van gerechtigheid of rechtvaardigheid door overheid en volk in rechtsvoorschriften en rechtsbeslissingen moet worden gepositi­veere!. Van niet minder gewicht is onze roeping tot het kritisch open­staan voor eigen mogelijkheden en het met toewijding ontwikkelen van de door God geschonken talenten: opvoeding en onderwijs in gezin en school en velerlei arbeid in dienst van volksgezondheid, maatschappelijk werk en sociale zorg staan ons daarbij ter zijde. Tenslotte is daar tegelijkertijd de roeping tot goed inzicht in de aard van de gaven en krachten der natuur en van de daaruit door menselijke inspanning gevormde stoffelijke en on­stoffelijke cultuurgoederen, alsmede tot doelmatige, dat is economische be­schikking daarover, teneinde door voortgaande cultuurarbeid verdere cul­tuurgoederen te winnen: de wetenschap is daarbij behulpzaam, techniek en organisatie, onderneming en bedrijf staan daarbij ten dienste.

In ons handelen zijn wij dus geroepen tot gelijktijdige verwerkelijking van een aantal grondbeginselen, die zich in de samenleving en in de cultuur op een bepaald ogenblik weerspiegelen in een aantal "kringen" van activi­teiten en instellingen, terwijl in het tijdsverloop in gedachten een aantal daarmee corresponderende "stromen" kan worden onderscheiden. Wanneer wij in ons handelen ons schuldig maken aan een eenzijdige zorg voor een bepaalde levenskring of -stroom, dan draagt het werk dat uit onze handen komt, zoals instellingen, wetten, begrippen, theorieën, goederen en die.n­sten, daarvan het stempel, de cultuur van onze samenleving wordt scheef-

6) Elders heb ik daartoe eerste pogingen gedaan, nl. in Beroep en Roeping, mei 1961 t/m jan. 1963.

Page 15: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

202 PROF. DR. T. P. VAN DER KOOY - CHRISTELIJK GELOOF EN POLITIEK

getrokken, ons levensmilieu gaat wringen. Het is dus noodzakelijk dat een politieke partij van tijd tot tijd haar bestek opmaakt. Het opmaken van een bestek kan tweeërlei betekenen: een nauwkeurige beschrijving van een te ondernemen werk, en een voorzichtige poging tot bepaling van de plaats waarop wij ons bevinden. In het eerste geval kan men denken aan een uit te voeren bouwwerk, in het tweede aan een schip dat zich op een woelige zee bevindt. In het eerste geval is de beschouwingswijze statisch, in het tweede dynamisch. Bij de bepaling van het bestek van een partij in de tegenwoordige samenleving verdient het aanbeveling de dynamische be­naderingswijze toe te passen, en de statische denktrant overboord te gooien. Waarschijnlijk zal dit voor onze partij wat moeilijk zijn, maar toch geloof ik dat het moet. Want de roeping bereikt ons op een woelige zee. Wij mogen vertrouwen op Christus' heerschappij en op Zijn heilige bescher­ming, en wij mogen daarvan ook in alle bescheidenheid getuigenis geven. Maar dat ontheft ons niet van onze verantwoordelijkheid voor de door­werking van het ons toevertrouwde beginsel. En daarvoor is nodig te weten in wat voor situatie wij staan.

\Vij zien dan in onze westerse samenleving een sterke ontwikkeling van de wetenschap en van de toepassing van wetenschappelijk inzicht in tech­niek en organisatie, en mede daardoor een sterke concentratie van econo­mische beschikkingsmacht in het maatschappelijk produktieproces. De volkshuishouding veranderde van structuur: in plaats van een agrarisch­ambachtmatige maatschappij, met een wijdvertakte stapelhandel, kwam in de westerse wereld de moderne gemechaniseerde industriële en verkeers­techniek tot stormachtige ontwikkeling. De in dit proces van structuur­verschuiving onderliggende bevolkingsgroep heeft in het sociale en politieke vlak door aaneensluiting haar positie weten te versterken, en is erin geslaagd de overheid te bewegen tot een beleid waarin de sociale gerechtigheid een belangrijke plaats heeft gekregen. De sociale en economische politiek werd een terrein van stelselmatige overheidsactiviteit, waar een voortdurende en zorgvuldige afweging van belangen naar de eis van het algemeen belang, de publieke gerechtigheid, wordt nagestreefd. Ook op het gebied van onder­wijs en opvoeding, ontwikkeling en ontspanning, maatschappelijk werk, sociale zorg en volksgezondheid tekende zich een gestadige vooruitgang ten dienste van de ontplooiing van de persoonlijkheid der enkelingen af, waar­aan de overheid, in het belang van een rechtvaardige spreiding van de daaruit voortspruitende voordelen over alle groepen der bevolking, steun verleende. Over het geheel kan men van een bevredigende ontwikkeling spreken, zij het dat deze met horten en stoten plaats vond, want eerst was er een nogal krasse absolutering van de economische stroom, terwijl tegenwoordig sommigen spreken van een al te grote nadruk op het sociale, op de "mede­menselijkheid". Ik betwijfel of deze kritiek juist is; ik zou eerder menen dat hier sprake is van het inhalen van een achterstand.

Er is wel een andere reden tot ernstige beduchtheid over de weg die de vooruitgang van onze cultuur heeft ingeslagen. Want wij lopen gevaar in menselijke overmoed te vergeten, \Vie het is die ons roept, en daardoor te verwaarlozen het beslissende feit dat onze liefde tot de naaste, het zelf en de dingen alleen kan bloeien in nauwe band met de liefde tot God. Het oefenen van gemeenschap en gerechtigheid in de samenleving kan alleen tot goede resultaten leiden, wanneer het van ,harte gaarne en met

Page 16: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

GEMOEDSBEZWAREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING 203

toewijding, wanneer het uit liefde tot de naaste geschiedt: een morrende en mokkende dienst aan de medemens houdt niet lang stand. Het in zelf­kritiek ontplooien van eigen talenten eist bij tijden zelfverloochening, en het economisch overleg in de relatie tot de dingen kan tot markeren van de pas nopen. Er zijn grenzen aan het menselijk vermogen gesteld, en het is een wezenstrek van het tot liefde ger0'epen zijn dat wij ons dat in al0'nze relaties bewust blijven. Verzuimen wij dit, dan breekt vervreemding van medemens, zelf en dingen zich baan, en vervalt het leven aan vijandschap en haat, aan nihilisme en absurdisme. Tevergeefs zouden wij proberen een nieuw eth0's te 0'ntlenen aan het hist0'risch gewordene of aan een v0'orbij­gegaan tijdperk, tevergeefs zou ook de poging zijn, normen af te leiden uit een abstract ideaal, een zelfgeconstrueerde utopie. De belangrijkste taak heeft hier de kerk:.. met de verkondiging van het \A10'ord. Ook zou van het grootste belang zijn dat de wetenschap, die door haar absolutering van het begripmatig denken via het positivisme t0't nihilisme heeft geleid, de roepstem van God weer ging h0'ren, waardoor voor de denkende mens de taal der dingen weer waarneembaar zou w0'rden, en de subculturen waarin de menselijke cultuur dreigt te verbr0'kkelen, weer z0'uden aaneen­groeien. En verder is het de politiek, die langs de weg der rechtsvinding in de strijd der machten moet ingrijpen, teneinde telkens die machten­conste11atie te bevorderen, waarbij aan de eis der gerechtigheid in het volks­leven het meest wordt voldaan 7).

Ik ben mij bewust, dat ik in het bovenstaande n.og niet veel meer heb gedaan dan het uiteenzetten van mijn eigen principiële zienswijze op de achtergrond van de vraagstukken die in Anti-Revolutionair Bestek w0'rden behandeld. De c.onfrontatie daarvan met die van de medewerkers aan dit boek moet t.ot later wachten. Ik moet thans v.olstaan met de verzekering dat naar mijn overtuiging het anti-rev0'lutionair denken met de uitgave van dit boek ten zeerste is gediend.

* GEMOEDSBEZW AREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING

KRACHTENS DE PENSIOENWET 1922

DOOR

DR. J. F. RANG

Probleemstelling In de s0'ciale verzekeringswetten is een speciale regeling opgenomen voor

de verzekerden, die gen10'edsbezwaren hebben tegen iedere vorm van ver­zekering en wel als V0'lgt: hij die gemoedsbezwaren heeft tegen de in de wet geregelde verzekering kan met inachtneming van nader te stellen regelen en voorwaarden worden vrijgesteld van de bij die maatregel aan te

7) J. P. Corbett, Europe and the social order (Leiden 1959); L. Landgrebe, Philo­soPhie der Gegenwart (Ned. vert. Moderne filosofie, Aula-boek 1962); G. Brillenburg Wurth, Conservatief of revolut'ionair (Kampen 1963); C. P. Snow, The two cultures: and a second look (Mentor book 1964); J. Tinbergen e.a., Arbeid en samenleving (Rot­terdam 1964); H. van Riessen, Knooppunten der moderne cultuur (Delft 1964).

Page 17: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

204 DR. J. F. RANG

wijzen verplichtingen welke hem bij of krachtens de wet zijn opgelegd. Vrijstelling kan worden verleend, wanneer betrokkene heeft verklaard, dat hij overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke verzekering, welke ook, en dat hij mitsdien noch zichzelf, nüch iemand anders, noch zijn eigen­dommen heeft verzekerd 1.). Deze regeling komt het eerst voor in de wet van 4 december 1929, krachtens welke wet de Invaliditeitswet werd ge­wijzigd. Nadien is zij ook voor andere sociale verzekeringswetten toege­past, of direct in die zin, dat de verplicht-verzekerde van bepaalde verplich­tingen wordt vrijgesteld, of indirect zoals bv. in art. 5 van de wet betref­fende de verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, in welk artikel wordt bepaald dat een verzoek tot verplichtstelling door de minister moet worden afgewezen, onder meer als de statuten en de reglementen van het fonds geen bepalingen inhouden betreffende de wijze waarop tegemoet wordt gekomen aan hen die gemoedsbezwaren hebben.

Een dergelijke regeling ontbreekt in de wet van 5 mei 1922, Stbl. 240, houdende een pensioenregeling voor de ambtenaren en hun weduwen en wezen, beter bekend als de Pensioenwet 1922.

Hoewel deze wet in de regel niet wordt gerekend tüt de sociale ver­zekeringswetten, is het duidelijk dat er tussen bedoelde wetten onderling een zekere band bestaat, te weten de realisering van een stuk sociale zekerheid. Evenals iedere werkgever heeft immers ook de overheid tegen­over hen die in dienst zijn getreden een mürele verplichting zorg te dragen voor een pensioenvoorziening. Deze natuurlijke verbintenis tussen over­heid en ambtenaar c.q. arbeidscontractant is geëffectueerd in de Pensioen­wet 1922.

In dit artikel zal nader worden ingegaan op de vraag, of het wel juist is dat er in deze wet geen rekening wordt gehouden met de gemoeds­bezwaren van de ambtenaren c.q. arbeidscontractanten (en van de met de ambtenaren gelijkgestelden), die uit principiële overwegingen gekant zijn tegen de in de wet geregelde pensioenvoorziening.

Om tweeërlei reden is deze vraagstelling van betekenis. Enerzijds omdat in de wet van 29 mei 1963, Stbl. 210 (Wet Pensioenmaatregelen 1963) niet alleen de welvaartsvastheid van het overheidspensioen is geregeld 2), maar ook de samenloop van dit pensioen met de bodemvoorziening krach­tens de A.O.W.: de aanspraak op de A.O.W.-uitkering gaat op in de aanspraak op het ambtelijke pensioen. Hierdoor is de merkwaardige situatie ontstaan dat, hoewel beide aanspraken zijn géintegreerd, voor de ene wel, voor de ander niet een beroep op een gemoedsbezwarenregeling mogelijk is.

Anderzijds omdat de staatscommissie voor de pensioenwetgeving (inge-

1.) KB. d.d. 20 december 1956, Stbl. 626. Voorts zij verwezen naar Art. 17, Ie en 8e lid Coördinatiewet Sociale Verzekering; art. 36, Ie en 13e lid A.O.W.; art. 48, Ie en 12e lid A.W.W.; artt. 29a en 30, Ie en 12e lid A.KW. en art. 35, Ie en 7e lid KW. loontrekkenden.

2) Onder waardevastheid wordt verstaan de koppeling van het nominale pensioen­bedrag aan de index van de kosten van levensonderhoud. \Vanneer deze kosten stijgen _ en het geld in waarde vermindert - wordt het pensioenbedrag hierbij aangepast, zodat de effectieve koopkracht gelijk blijft. Bij welvaartsvastheid daarentegen is het pensioenbedrag niet gekoppeld aan de koopkracht van de gulden maar volgt het de index van de regelingslonen. Wanneer de welvaart toeneemt en op grond daarvan een loonsverhoging wordt gegeven, delen de gepensioneerden in de gestegen welvaart mee doordat het pensioenbedrag eveneens wordt verhoogd.

Page 18: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

GEMOEDSBEZWAREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING 205

steld in 1949, de zogenaamde commissie-Van Poelje) de opdracht had te onderzoeken of, en zo ja in hoeverre, de pensioenwetgeving met het oog op de huidige verhoudingen behoort te worden herzien en om na te gaan, welke maatregelen genomen kunnen worden om tot een duidelijke en lees-

t) pensioenwet en tot een vereenvoudiging in de uitvoering te komen. Hoewel bedoelde commissie in 1959 rapport heeft uitgebracht 3), heeft dit nog niet geleid tot de indiening van een wetsontwerp. Het punt van de gemoedsbezwaren is door de commissie in het geheel niet aan de orde gesteld, hetgeen als een ernstige tekortkoming moet worden aangemerkt.

Het ambtenaar-zijn in de zin van de Pensioenwet 1922 De vraag of iemand ambtenaar is in de zin van de Pensioenwet 1922

in principe af van de wijze, waarop hij in overheidsdienst is aange­Dit laabte is geregeld in de Ambtenarenwet (d.d. 12 december 1929,

Stbl. en nader uitge\verkt in het Algemeen Rijksambtenaren regle-ment (cl.d. 12 juni 1931, Stb1. 248) voor de ambtenaren in tijdelijke of vaste dienst, en in het Arbeidsovereenkomstenbesluit (d.d. 3 augustus 1931, Stb1. 354) voor de arbeidscontractanten.

Ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet is hij die is aangesteld in openbare dienst om hier te lande werkzaam te zijn, tenzij met hem een arbeidsO\'ereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten: in dat geval is hij arbeiclsmntractant. In het genoemde reglement is aangegeven in welke gevallen een ambtenaar in tijdelijke dienst wordt benoemd voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.

Het amhtenaar zijn in de zin van de Pensioenwet 1922 is uitgewerkt in de artt. 3 en 4 van deze wet. Ambtenaar zijn - behoudens enkele in de wet genoemde uitzonderingen - allen die benoemd door het daartoe bevoegd gezag van rijk, provincie, gemeente, waterschap, veenschap of veenpolder, in vaste dienst een betrekking bekleden, waaraan een wedde is verbonden uit de inkomsten van één of meer dier lichamen. Voor de toepassing van de wet worden wederom behoudens enkele uitzon­deringen mede geacht in vaste dienst te zijn, onderscheidenlijk als amb­tenaar beschouwd, personen die, hetzij in tijdelijke dienst, hetzij krach­tens een met één der genoemde lichamen (rijk, provincie enz.) gesloten arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, in één betrekking, of achtereen­volgens in twee of meer betrekkingen zonder wezenlijke onderbreking, al dan niet in onderlinge vereniging een dienstverband van twee jaar hebben vervuld.

Voor het vervolg is het van belang te wijzen op de verandering welke in art. 3 is aangebracht bij de wet d.d. 28 mei 1925, Stb1. 216 4

). Vóór deze wijziging stelde dit artikel de vaste en tijdelijke dienst op één lijn. Met andere woorden: de tijdelijke ambtenaren waren evenals .de vaste pensioengerechtigd. Krachtens de M. v. T. is de bedoeling van het thans van kracht zijnde art. 3 "de tijdelijk in rlienst gestelde onder de werkings­sfeer der Pensioenwet te brengen, indien door de duur der dienstvervulling - verwezen zij naar de inhoud van het tweede lid van het artikel - het bij zijn in diensttreding bestaande vermoeden, dat zijn tijdelijk dienstver-

3) Publikatie nr. 16 van de Staatscommissie voor de Pensioenwetgeving, 1957. 4) Vgl. M. A. J. Rinnooy, Pensioenwet 1922, 17e druk, Alphen aid Rijn, deel I, hlz. 4.

Page 19: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

206 DR. J. F. RANG ~-----------~ --------~-------~~---- ------ --------- ---

band niet in een vast zal worden omgezet, wijkt. Hij valt dan automatisch onder de Pensioenwet."

Tenslotte wordt nog een opsomming gegeven van de personen die als ambtenaar in de zin van de wet worden beschouwd, zonder dat zij ambte­naar of arbeidscontractant zijn in de zin van de Ambtenarenwet 1929; de grootste groep wordt gevormd door het personeel (docerend en niet­docerend) in dienst bij het bijzonder onderwijs.

Drieërlei gemoedsbezwaar Voor het te behandelen onderwerp is het van belang na te gaan, om

welke bezwaren het gaat. Het is hier niet de plaats het karakter van deze bezwaren en de vraag, of zij theologisch juist zijn, te bespreken; ik moge daarvoor verwijzen naar de literatuur 5). Bij het gemoedsbezwaar - ook wel gewetensbezwaar genoenld - gaat het in wezen om een botsing tussen het afwijzende oordeel van de onderdaan over een bepaalde overheidsmaat­regel, en het oordeel van de overheid, een regel voorschrijvende in de stel­lige overtuiging, dat deze regeling goed is. Een drieërlei onderscheid ten aanzien van de mogelijke gevolgen voor de onderdaan kan worden aange­bracht. Allereerst zijn er de gemoedsbezwaren zonder meer. B.v.: de overheid stelt regels ten aanzien van de echtscheiding, ,velke regels door bepaalde christenen 11 iet in overeenstemming kunnen worden gebracht met wat God in de Bijbel te dien aanzien heeft geopenbaard. Zij hebben ge­wetensbezwaar en zullen op grond daarvan ieder beroep op deze regel als onchristelijk afwijzen.

Het gewetensbezwaar kan echter overgaan in gewetensdrang (roeping). De bezwaarde wordt door de gestelde overheidsmaatregel zozeer aange­grepen, dat hij zich geroepen voelt daar tegenover een daad te stellen om te laten zien, dat deze regel - vanuit zijn geweten benaderd - als onjuist moet worden aangemerkt. Men denke in dit verband bv. aan het verspreiden van een manifest dat opwekt tot dienstweigering.

Tenslotte is er de gewetensnood waarin de bezwaarde kan geraken, wan­neer de overheid van hem een daad vraagt welke botst met wat zijn ge­weten als juist aanvaardt. Dit kan zich voordoen bij onder meer de ver­plichte immunisatie, de militaire dienst, de sociale verzekering, de leer­plicht e.a. Het is deze geestelijke nood welke de overheid er toe heeft ge­bracht in sommige gevallen afwijkende regelingen toe te laten.

Ten aanzien van de motieven welke aan de gemoedsbezwaren ten grond­slag liggen, kan worden opgemerkt, dat ook hier een drieërlei onderscheid mogelijk is. Allereerst kan de aard van de verzekering zelf in het geding zijn: iedere verzekering - private en sociale - is uit principieel oogpunt verwerpelijk, omdat zij een ongeoorloofde poging is tot ingrijpen in Gods voorzienig bestel.

5) Ev. A. Kuyper, De Gemeene Gratie, Kampen, 4e druk, deel II; P. Kleene, Wet en Geweten, ac. proefschrift Amsterdam, Roermond, 1926; M. van Haaften, Ver­zekerinq en Voorzieniqheid, Amsterdam, 1927; L. W. G. Scholten, Overheid en consciëntie, in: A.R. Staatkunde, 1931, blz. 517-541; P. Prins, Het Geweten, ac. proef­schrift V.U., Delft, 1937; D. van Eck en J. Remmelink, Behoort de wetgever nadere regels van alqemene of bijzondere aard te stellen betreffende het beroep op qewetens­bezwaren teqen de nalevinq van door het strafrecht q.esanctionneerde normen? Pread­viezen Ned. Juristen Vereniging, Zwolle, 1960; J. F. Rang, Conscientious objections to social insurance, in: Free University Quarterly, vol. VIII pp. 143-172.

Page 20: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

GE~lOEDSBEZW AREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING 207

de tweede groep gaat het om de mogelijke gevolgen van de ver­zekering. Bij bepaalde verzekeringen immers kan de verzekerde door mis­bruik of bedrog financieel voordeel trachten te verkrijgen; deze ver­zekeringen dienen op grond daarvan te worden afgewezen. Tenslotte is er de groep van bezwaren \velke speciaal gericht is tegen het verplicht

van een verzekering; men denke aan de houeling van sommige vrijgemaakt-gereformeerden tegen de A.O.VV., speciaal met betrekking tot de prec1ikanten G

).

\Vat de Pensioenwet 1922 betreft kan mijns inziens de tweede groep \vorden uitgesloten. Veelal gaat het 0111 bezwaren tegen de aard van de verzekering, evenals tegen de verplichte deelname.

Uitsf)ral:en van de Sociale Verzel?eringsraad over gemoedsbezwaren CIl de Pensioenwet 1922 De S.V.R. heeft in een drietal uitspraken een verband gelegd tussen de

gemoedsbezwaren tegen de sociale verzekeringswetten en de Pensioen­"vet 1922.

De eerste uitspraak van de Raad heeft betrekking op een ambtenaar in pensioengerechtigde dienst die tot inkoop van pensioen over de tijd dat hij in tijdelijke dienst was geweest, was overgegaan. Deze ambtenaar vroeg aan de Raad van Arbeid vrijstelling van de verplichtingen inge­,"olge de A.O.\V. op grond van gemoedsbezwaren, welke vrijstelling werd geweigerd. De ambtenaar richtte zich vervolgens tot de S.V.R., waarop de raad het navolgende mededeelde:

"Het feit, dat U de status van ambtenaar hebt en dientengevolge onder de voor de ambtenaren getroffen pensioenverzekering valt, is naar de mening van onze Raad geen argument om een vrijstelling te weigeren, om­dat de aanstelling van ambtenaar, anders dan bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, een eenzijdige daad van de overheid is, 'vvaarop door hem geen invloed kan worden uitgeüefend. Daarentegen is Uw in 1948 tot de Penisoenraad gericht verzoek, om de tijdelijke diensttijd van 8 oktüber 1945 tot 1 januari 1947 door inküop van pensioen geldig te verklaren, een vrijwillige daad Uwerzijds, waarmede is be\verkstelligd dat de pensioenverzekering ook over genoemd tijdvak van toepassing is. Onze Raad acht deze handelwijze niet in overeenstemming met het bestaan van principiële gemoedsbezwaren .... ". "Mede gelet op LW verklaring, dat U ten tijde van de pensioeninkoop reeds gemoedsbe­zwaren tegen de verzekering had en derhalve niet gesproken kan worden van een verandering van inzicht, heeft onze Raad beslist dat Uw beroep onge-

rnoet worden verklaard" 7). In deze uitspraak ging de raad er dus van uit. dat het in de Pensioenwet 1922 geregelde een verzekering is tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden.

De tweede uitspraak heeft betrekking op een werknemer, die wegens

6) C. Trimp, Bouwen wij een eigen gc'vangcnis? De Kerhen en de A.O.W., in: De Reformatie, 34e jaargang; D. van Houdt. Groeiende dwang in de Nederlandse Rechts-

in : Gereformeerd Gezinsblad, 14e jaargang; H. D. van Wijk. Geen A.O.W. voor in: Opbouw, 21' jaargang; en: Petitie over A.O.W., in OPbouw, 4e jaar­gang. Interessant zijn ook de arresten van de Hoge Raad d.d. 24 fehruari 1960 en 13 april 1960. in: Nederlandse ]urüpr1ulentie 1960, nrs. 483 en 436.

7) Beslissing Sociale Verzekeringsraad d.d. 22 novemher 1957, in: Rechtspraah Sociale Verzehering, 1959, nr. 221.

Page 21: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

208 DR. J. F. RANG

gemoedsbezwaren was vrijgesteld van zijn verplichtingen ingevolge de sociale verzekeringswetten en later in pensioengerec.htigde dienst bij een gemeente trad, zodat hij premie moest betalen ingevolge de Pensioenwet 1922. De R. v. A. trok de vrijstelling in, omdat de Pensioenwet 1922 een verzekering regelt; door deze regeling te aanvaarden vervalt de moti­vering om vrijstelling voor andere verzekeringen te verlenen. De S.V.R. liet evenwel in het midden, of er sprake is van een verzekering. Wel merkte de raad op: "Daartegenover kan met reden gesteld worden dat genoemde wet een uitwerking is van een onderdeel van de ambtenaarsverhouding, namelijk de voorziening tot het nakomen van de natuurlijke verbintenis, die de overheid heeft om haar ambtenaren te pensioneren." "De aanstelling van een ambtenaar in vaste dienst, als gevolg waarvan hij onder de be­palingen van de Pensioenwet 1922 valt, is, anders dan bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, een eenzijdige daad van de overheid, waarop door de ambtenaar geen invloed kan worden uitgeoefend. Hetzelfde geldt ten aanzien van de tijdelijke ambtenaar en de arbeidscontractant, die na een diensttijd van twee jaar op grond van de wettelijke bepalingen automatisch in pensioengerechtigde dienst kan komen. Onze Raad verwerpt de stelling, dat degene, die werkelijk overwegende gemoedsbezwaren heeft, er voor zal waken, in een situatie te komen, dat de Pensioenwet 1922 op .hem van toepassing wordt, en dat, indien deze voorzorg niet wordt genomen, het hebben van gemoedsbezwaren tegen elke vorm van verzekering niet kan worden aanvaard. Deze stelling leidt naar het oordeel van de Raad tot consequenties, die in maatschappelijk opzicht onaanvaardbaar zijn. Zij heeft namelijk tot gevolg, dat de gehele over­heidsdienst en grote sectoren van het bedrijfsleven, waarvoor verplicht gestelde pensioenvoorzieningen gelden, voor hen, die tegen verzekering gewetensbezvvaar hebben, tot verboden terrein worden verklaard. Op grond van het vorenstaande heeft de Raad zich op het standpunt gesteld, dat het hebben van de status van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922 geen argument kan vormen om een vrijstelling van de verplichtingen inge­volge de sociale verzekeringswetten te weigeren" 8).

Merkwaardig in deze uitspraken is, dat de S.V.R. eerst heeft toegegeven dat de regeling krachtens de Pensioenwet 1922 een verzekering is, maar dat de raad deze kwestie later in het midden .heeft gelaten. Consequent doorgevoerd zou eenzelfde uitspraak in het tweede geval geleid hebben tot een weigering van de gevraagde vrijstelling. In het eerste geval wa:; de inkoop, en dus het feit dat het om een verzekering gaat, de reden om de vrijstelling te weigeren; het hebben van de status van ambtenaar speelde geen rol. In het tweede geval was deze status juist de aanleiding de vrij­stelling te verlenen, terwijl het verzekeringskarakter buiten he~chml\ving is gebleven. Is het echter wel juist om als de raad te stellen, dat het hebben van de status van ambtenaar geen argument is om een vrijstelling te weigeren? Ik ben geneigd deze vraag ontkennend te beantwüorden. De raad wees er op, dat de aanstelling van de ambtenaar als waarvan hij direct of na enkele jaren onder de bepalingen yan de Pensioenwet 1922 valt, een eenzijdige daad van de overheid is, waarop de ambtenaar geen

8) Beslissing Sociale Verzekeringsraad, d.d. 29 juni 1959, in Verzekering, 1959 nr. 196. V gl. ook: Documentatie-Orgaan 4e jaargang blz. 189-190.

Page 22: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

GEMOEDSBEZWAREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING 209

invloed kan uitoefenen. Dit ligt, aldus de Raad, anders bij het aangaan van een arbeidsverhouding naar burgerlijk recht. Het wil mij voorkomen, dat de Raad hier niet alleen op een onduidelijke wijze heeft geformuleerd, maar ook een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Niet het verkrijgen van een aanstelling in tijdelijke of vaste dienst is een eenzijdige daad van de overheid, maar het al dan niet in pensioengerechtigde dienst komen. Tegen dat laatste is niets te doen, omdat de Pensioenwet geen uitzonderingen kent, ook niet voor de arbeidscontractanten die wel een arbeidsverhouding naar burgerlijk recht hebben aangegaan, noch voor de personen genoC1nd in art. 4 van de wet. Het. door de Raad gebruikte kriterium "buiten zijn wil onder de regeling vallen" is eveneens aanvecht­baar. Vvant het buiten zijn wil verzekerd worden ligt besloten in een vrij­willige daad, te weten ambtenaar worden, zodat de wil van betrokkene wel degelijk een rol speelt. Hij die gemoedsbezwaren heeft en des­ondanks(?) ambtenaar wordt, weet dat vroeg of laat de Pensioenwet 1922 van kracht wordt. Evenzo behoort hij te weten, dat er geen vrijstelling kan worden verleend. Aanvaardt hij toch deze status, dan laat hij de voordelen van het ambtenaar-zijn zwaarder wegen dan zij.n gemoedsbe­zwaren (tenzij hij de regeling niet als verzekering ziet), hetgeen naar mijn mening onjuist is. Ook het beroep op de wettelijke verplichting als een eenzijdige daad van de overheid gaat niet op, omdat dit geldt voor iedere wettelijke verplichting (bv. verplichte verzekering).

Tenslotte voerde de Raad als argument aan, dat als een gemoedsbe­zwaarde er inderdaad voor moet waken in de situatie te komen, dat de Pensioenwet 1922 of een andere voorziening op hem van toepassing wordt, de gehele overheidsdienst of grote sectoren van het bedrijfsleven, waarvoor verplichtgestelde pensioenvoorzieningen gelden, tot verboden terrein wor­den verklaard, indien hij tegen de verzekering gC1110edsbezwaren heeft. N aar mijn mening mag de Raad zich niet beroepen op de situatie in het bedrijfsleven omdat, zoals ik in de eerste paragraaf reeds opmerkte, de minister een verzoek tot verplichtstelling van deelname in een bedrijfs­pensioenfonds moet weigeren o.m. als de statuten en reglC111enten van het betrokken fonds geen bepalingen inhouden betreffende de wijze waarop tegemoet wordt gekomen aan de gemoedsbezwaren. Ten aanzien van de overheidsdienst gaat de door de Raad verworpen consequentie welop. In dit verband wil ik nog wijzen op de derde uitspraak van de Raad. Het geval doet zich voor, dat een middenstander vrijstelling van premiebetaling voor een van de sociale verzekeringswetten vroeg op grond van zijn gods­dienstige bezwaren tegen de betrokken wet. De K v. A. weigerde deze vrijstelling, omdat betrokkene een winkelruit had verzekerd, waartoe de verhuurder van de winkel hem verplicht had, evenals zijn bedrijfsauto, om­dat de maatschappij die deze wagen financierde, dit eiste. De midden­stander wendde zich daarna tot de S.V.R. en beriep zich er op, dat hij deze verzekeringen niet vrijwillig had gesloten. De KV.A. tekende daarbij aan, "dat het voor personen zoals betrokkene ... in de huidige maatschappelijke omstandigheden vaak ondoenlijk is te voorkomen in een situatie te geraken, waarin zij tegen enig risico (gedwongen) verzekerd zijn of worden; dat hiervan uitgaande en gelet op het besluit van Uw raad van 29-6'59, de stelling zou moeten worden verworpen, dat van degenen, die, hoewel zij overwegende gemoedsbezwaren tegen elke verzekering hebben, er niet zorg-

Page 23: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

210 DR. J. F. RANG

vuldig voO'r vvaken in een dergelijke situatie te komen, het hebben van ge­mO'edsbezwaren tegen elke vO'rm van verzekering niet kan worden aan­vaard; dat toch deze stelling eveneens naar het O'ordeel van Uw Raad, leidt tO't in maatschappelijk O'pzicht onaanvaardbare consequenties en dat met name voor betrO'kkene een grote sectO'r van het bedrijfs- en beroeps­leven tO't verboden terrein zou worden verklaard; dat zo gesteld de con­clusie kan worden getrokken, dat betrokkene door de ondenverpelijke weigering is beperkt in zijn persoonlijke vrijheid op godsdienstig enjof maatschappelijk terrein." Met andere woorden: de R. v. A. komt tot de slotsom dat de betrokken middenstander volgens de theorie van de S.V.R. kon worden vrijgesteld. De R. v. A. heeft de vrijstelling evenwel niet ver­leend, omdat "betrokkene, indien hij door zijn principiële bezwaren tegen elke vorm van verzekering en de daaraan verbonden consequenties, zijn bedrijf niet of niet ten volle zou kunnen uitoefenen, daardoor niet wordt beperkt in zijn godsdienstige vrijheid, maar veeleer een offer brengt ter­wille van zijn gO'dsdienstige overtuiging 9) ; ... dat betrokkene door het brengen van een zO'danig O'ffer metterdaad zou bewijzen, dat hij ook ernst maakt met zijn godsdienstige overtuiging, welke hem er van weerhoudt enige verzekering te sluiten; dat hiervan nu in het onderhavige geval niets is gebleken" 10). OO'k de S.V.R. wees de vrijstelling af, maar voegde de R. v. A. tO'e, dat een verwijzing naar de uitspraken over de PensiO'enwet 1922 onjuist is, omdat de ambtenaar buiten zijn wil verzekerd is. De middenstander daarentegen liet het materiële en het gemak van een op­lossing dO'or middel van verzekeringen prevaleren boven het principiële. "Wanneer er al sprake is van een beperking van de persoonlijke vrijheid en op het maatschappelijk terrein, dan is het een beperking, die inherent is aan het gemoedsbezwaard zijn" 11). Ik kan niet inzien, \vaarom dat laatste ook niet voor de ambtenaar van toepassing is.

De overheid als gezagsdraagster en werkgeefster Het is in de praktijk moeilijk gebleken het ontbreken van een regeling

voor gemoedsbezwaarde ambtenaren in de Pensioenwet 1922 te recht­vaardigen en zo te interpreteren dat er geen tegenstrijdigheid ontstaat met de andere wetten. Opvallend is, dat in de uitspraken van de S.V.R. uit wordt gegaan van de constructie, dat de overheid tegenover de ambte­naar, ook wat de pensioenregeling betreft, in feite optreedt als gezags­draagster. M. i. is dit een onjuiste gedachtengang, welke overigens in

9) Verwezen zij naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 10 november 1959, in: Nederlandse Jurisprudentie, 1960 nr. 1. De Rechtbank te Dordrecht had een auto­mobilist O.m. veroordeeld tot het sluiten van een wettelijke aansprakelijkheidsver­zekering als bijzondere voorwaarde, bij vervulling waarvan de bijkomende straf, te weten ontzegging van de bevoegdheid om gedurende een bepaalde tijd een motorrijtuig te besturen, niet ten uitvoer zou worden gelegd. De automobilist verklaarde in hoger beroep, dat hij aan deze voorwaarde niet kon voldoen op grond van principiële bezwaren van godsdienstige aard. Hij achtte zich daardoor in zijn godsdienstige vrijheid beperkt. De Hoge Raad wees dit van de hand, omdat hij niet verplicht was een verzekering te sluiten, mits hij zich van het besturen van een motorrijtuig ge­durende bepaalde tijd zou onthouden.

1Q) Opgenomen in Documentatie-Orgaan Sociale Verzekering, Se jaargang, blz. 121 e.v.

11) Beslissing Sociale Verzekeringsraad d.d. 30 maart 1960, in: Doc1imcntatie­Orgaan Sociale Verzekering, Se jaargang blz. 123.

Page 24: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

GEMOEDSBEZWAREN TEGEN DE PENSIOENVERZEKERING 211

diepste wezen inderdaad het uitgangspunt vormt voor de reden waarom bedoelde regeling ontbreekt.

In de relatie overheid-ambtenaar, zoals hier aan de orde, staat de over­heid niet als de met de zwaardmacht beklede dienares van God, die ge­roepen is de gerechtigheid te handhaven en de natie te regeren, het volk ten goede 12), tegenover de onderdaan die uit vrije wil in dienst van de overheid is getreden, maar veeleer als Je werkgeefster tegenover de werk­nemer (in sociologische zin). De overheid heeft ten aanzien van de ambte­naar, c.q. arbeidscontractant niet een overheidstaak uit te voeren ge­baseerd op de zwaardmacht, maar een taak welke direct voortvloeit uit de arbeidsverhouding, ook al is die verhouding - althans wat de ambtenaar betreft publiekrechtelijk geregeld ten gevolge van de typische geaardheid van de overheid.

Voor de gemoedsbezwaren van de onderdaan in rela~ie tot het overheids­gezag geldt, dat de handhaving van de rechtsorde voor de overheid het richtsnoer is. Zolang deze rechtsorde niet wordt aangetast, zal de overheid met de bezwaren rekening hebben te houden. Dit laatste is het geval bij de bezwaren tegen de sociale verzekerings'vvetten. \Vant de overheid heeft cle roeping de gewetensbezvvaren van de onderdanen tegen enigerlei van overheidswege opgelegde verplichting te laten gelden, mits Jeze gewetens­bezwaren aan een godsdienstige overtuiging zijn ontleend en voorzover zulks met de noodzakelijke vervulling van de overheidstaak niet onverenig­baar is 1:J). Ditzelfde kan m. i. worden gezegd van cIe bezwaren, welke een ambtenaar heeft tegen de Pensioenwet 1922. :Het overheidsgezag is niet in het geding, de rechtsorde wordt niet aangetast wanneer met deze bezwaren rekening wordt gehouden. Integendeel, de overheid zou met het opnemen van een dergelijke regeling in de Pensioenwet 1922 duidelijk tot uitdruk­king brengen dat het haar als dienares Gods ernst is met de gewetens­bezwaren.

Vorenstaande klemt temeer waar het gaat om de arbeidscontractanten en de groepen van personen genoemd in art. 4 van de Pensioenwet. Eerstge­noemden zijn wel is waar in dienst van de overheid, maar de arbeidsver­houding is afgestemd op het Burgerlijk Wetboek. Laatstgenoemden heb­ben in het geheel geen arbeidsrelatie met de overheid.

Concluderend wil ik daarom stellen, dat het ontbreken van een regeling voor gewetensbezwaren tegen de Pensioenwet 1922 principieel is af te wijzen. Het is niet alleen in strijd met de aard van deze bezwaren en de historische ontwikkeling ten aanzien van de sociale verzekeringswetten, maar ook met de roeping welke de overheid te dien aanzien. heeft èn als gezagsdraagster ten opzichte van de onderdaan (art. 4 Pensioenwet 1922) èn als werkgeefster ten opzichte van hen die vallen onder art. 3 van de Pensioenwet 1922.

* 12) Art. 4, aanhef, van het Beginsel- en Algemeen StaatkUltdig Program der

A.R.P., vastgesteld op 10 juni 1961. 13) Art. 5 sub f van het Beginsel- en Algemeen Staatl2undig Program der A.R.P.,

\"~stgesteld op 10 juni 1961.

Page 25: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

212 BOEKBESPREKING

BOEKBESPREKING

500 jaren Staten-Generaal in de Nederlanden. Van Staten­vergadering tot Volksvertegenwoordiging, onder redac­tie van Mr. S. J. Fockema Andreae en Mr. H. Har­c1enberg. Assen, 1964.

Dit boek is een "gelegenheidsgeschrift" : het werd gepnbliceerd in ver­band met de plechtige herdenking op 9 januari 1964 van het feit, dat vijf eeuwen geleden door Filips de Goede vertegenwoordigers van verschil­lende gewesten te Brugge werden bijeengeroepen, wat als begin van de geschiedenis der Staten-Generaal mag worden beschouwd. Maar het woord "gelegenheidsgeschrift" heeft niet zelden een enigszins pejoratieve be­tekenis vanwege bepaalde eigenschappen, die zulke geschriften niet zelden kenmerken: enerzijds oppervlakkigheid en anderzijds overvloed in lof­tuitingen. Dergelijke euvelen zijn in dit boek volstrekt afwezig, behalve, wat het eerste betreft, één uitzondering, waarover straks meer.

Reeds de titel is een blijk van zorgvuldigheid. Staten-Generaal staat er zonder lidwoord van bepaaldheid en er wordt gesproken, niet ter wille van de plechtigheid, over Staten-Generaal in de Nederlanden, en niet in Neder­land. "Want zonder tot 1581 zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Neder­landen in het oog te vatten, was er geen verhaal van vijf eeuwen mogelijk. En reeds de ondertitel bewijst, dat de schrijvers en samenstellers er zich bewust van zijn, dat de náám Staten-Generaal weliswaar bewaard is ge­bleven, maar dat de betekenis van het woord wel heel sterk is gewijzigd. Neemt men het in zijn letterlijke betekenis, dan is het al lang een anachro­nisme, want de standen staat behoort tot het verleden en een standenver­tegenwoordiging is dus ondenkbaar.

Maar een àndere grote wending vvas er al eerder, toen in het laatst der zestiende eeuw de Staten-Generaal van standenvertegenwoordiging bij de landsheer veranderden in een lichaam, dat in de Republiek der Ver­enigde Nederlanden het hoogste gezag uitoefende.

Bij het schrijven van de geschiedenis van 500 jaren Staten-Generaal stuit men nog op een andere moeilijkheid. Een formele beperking tot het onderwerp is vaak bijkans onmogelijk en ook niet gewenst. Want die ge­schiedenis is tegelijk deel van de staatkundige geschiedenis van de N ecler­lanclen. Vveliswaar clan speciaal gezien vanuit cle positie van cle Staten­GeneraaI, maar toch zo, clat het verband met cle ontwikkeling van andere staatsinstellingen en een reeks van staatkundige factoren en feiten in het licht dient te worden gesteld. Maar het boek mocht toch ook weer niet worden een geschiedenis van de Nederlandse staatsinstellingen en nog minder een staatkundige geschiedenis van de Nederlanden. Voor de ene periode ligt de grensafbakening gemakkelijker dan voor de andere en vooral prof. Smitskamp, die de periode van 1555 tot 1593 beschreef, stond, wat die afbakening betreft, voor een bijkans onmogelijke taak.

Aan zijn hoofdstuk gaat dat van dr. C. van de Kieft vooraf, over de Staten-Generaal in het Bourgondisch-Oostenrijkse tijdvak (1464-1555); het enige hoofdstuk, dat over de "èchte" Staten-Generaal handelt, over de standenvertegenwoordiging bij de landsheer. Het hoofdstuk geeft een goed

Page 26: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 213

overzicht, waarbij als merkwaardigheid valt op te merken dat d~ naam Staten-Generaal aanvankelijk nog niet werd gebruikt. Die benaming komt eerst voor, bijna een eeuw na de eerste samenkomst in Brugge. Dit schijnt in sterke mate steun te geven aan de gedachte van dr. Van de Kieft, dat het Franse voorbeeld niet die betekenis heeft gehad, die er gewoonlijk aan wordt gehecht. Hij wijst er dan ook op, dat er een wezenlijk verschil was. De Staten-Generaal in de Nederlanden komen samen namens gewesten, die in Frankrijk niet. Toch meen ik, dat het Franse voorbeeld wel een zekere stimulans is geweest. Bij de Franse koningen zowel als bij de Bour­gondiërs spelen verwante motieven een rol : centralisatie, bevordering van saamhorigheid rondom de vorst, versterking van diens pos i tie door materiële en morele steun van de standen. Pirenne heeft, dunkt mij, méér gelijk in zijn verwijzing naar het Franse voorbeeld dan men kan constateren door te eenzijdig te letten op de formeel-staatsrechtelijke kenmerken en ver­schillen.

Eenzelfde kanttekening zou ik willen maken bij het hoofdstuk van prof. Smitskamp, overigens een buitengewoon verdienstelijk hoofdstuk, met name in het licht van wat hierboven reeds is opgemerkt over de grens­afbakening.

Prof. Smitskamp schrijft op blz. 31 over de periode, die op het voetspoor van Fruin "het voorspel van de tachtigjarige oorlog" wordt genoemd, dat het gedrag der Staten-Generaal in die jaren door Fruin als nationaal ver­zet is bestempeld, nationaal verzet tegen de politiek van Filips II. En clan vervolgt hij :

"Het komt mij voor, dat het gebruik van deze vrij moderne term in dit verband slechts verwarring kan wekken. vVanneer nationaal betekent: het belang van het geheel te laten prevaleren boven groepsbelangen, op grond van de overweging, dat men samen één volk vormt, verelient het geelrag van de Staten-Generaal in deze jaren dit epitheton zeker niet. Hoe zou het ook anders gekund hebben, gezien de toenmalige staatsstructuur ! De eenheid, die de Bourgondische vorsten nastreefden, werd in de ge­westen, en vooral in de nog maar sinds kort onder ,hun gezag gebrachte, ervaren als een van boven opgelegde dwang. Evenals tot nu toe steeels het geval was geweest, waren zij alleen in zoverre bereid een gemeenschappe­lijke gedragslijn te volgen, als elk voor zioh daar baat bij vond. Eigenlijk onderhandelden zij liever afzonderlijk en rechtstreeks met de regering, om alelus voor zichzelf gunstiger voorwaarden te bedingen. vVel kan men echter constateren dat de gezamenlijke afweerhouding in verschillende kwesties, al kwam zij niet uit saamhorigheidsgevoel voort, onbedoeld de groei van dit besef bevorderd heeft.

Zo ontstond de paradoxale situatie, dat het verzet tegen de Bourgon­dische centralisatiepolitiek bijgedragen heeft tot de vorming van een ge­meenschappelijk front."

Ik ben van 1nening, dat hier iets te weinig rekening wordt gehouden met een aanzwellende onderstroom, die ook de Staten-Generaal beïn­vloedde, een onderstroom van verzet tegen de "vreemdeling", dat veel groter was tijdens de Habsburgers dan tijdens de Bourgondiërs, dat tijdens het eerste regentschap van Maximiliaan al tot krasse uitspraken leidde, dat gevoed werd door het verzet tegen vreemdelingen en "vaderlandloze typen" als Granvelle. Het is bv. opmerkelijk, dat in het "Smeekschrift der edelen"

Page 27: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

214 BOEKBESPREKING

geklaagd wordt, dat de inquisitie is ingevoerd op advies van vreemde­lingen. Het nationaal besef ontstaat dikwijls uit afweer jegens het vreemde en de vreemdeling. En die afweer was tijdens het Voorspel sterk en stuwde ook de Staten-Generaal. Ik zou ze geen leiders van een nationaal verzet willen noemen, maar wel willen volhouden dat hun verzet geleidelijk meer met gevoelens van nationale afweer \yerd versterkt. Merkwaardig is het intussen, dat ik door deze opmerkingen nog eens, bijna mijns ondanks, heb onderstreept, dat de geschiedenis van de Staten-Generaal alleen kan worden geschreven vanuit de vaderlandse geschiedenis.

Het bestek van deze bespreking laat niet toe, alle hoofdstukken even breedvoerig te bespreken. Prof. dr. I. Schöffer behandelt de periode van 1593 tot 1717: Naar consolidatie en behoud onder Hollands leiding en drs. N. :\1. Japikse: De Staten-Generaal in de achttiende eeuw (1717-

Beide hoofdstukken geven veel interessante bijzonderheden over de werkwijze van de Staten-Generaal, de vergaclertechniek, de betekenis van de griffie enz., waarhij drs. J apikse veel nut heeft gehad van het Fagel­archief.

::\Ir. Hardenberg, een van de beide redacteuren, heeft de overgeschoten en ondankbare taak op zich genomen, de Franse tijd te behandelen, toen de naam Staten-Generaal was afgeschaft en er van een werkelijke volks­yertegenwoordiging, ondanks mooie theorieën, geen sprake was. Prof. mr.' 'v. F. Prins behandelt de Restauratie (1814-1848) en laat duidelijk uit­komen, hoe een constructief functioneren van het parlementaire stelsel mede onmogelijk werd door de manier, waarop de "zuidelijken" van hun lid­maatschap van de Staten-Generaal gebruik maakten. Dan volgt een hoofd­stuk van de anclere redacteur, mr. S. J. Fockema Andreae: De Groot­burgers (1848-1879) een van de beste, zo niet het allerbeste hoofdstuk yall het gehele boek. Hij heeft de sfeer van die tijd aangevoeld, hij \veet te typeren, hij heeft een fijn gevoel voor het detail, hij heeft het parlemen­taire leven uit die tijd op voortreffelijke wijze tot leven gebracht.

Dr. E. van Raalte heeft met grote kennis van zaken en hed zakelijk, bijna koel registrerend, de periode van 1918 tot heden behandeld, en daarin alle facetten bekeken. Zijn hoofdstuk is vooral waardevol door de ver­zameling en ordening van het materiaal.

En dan heb ik één hoofdstuk overgeslagen, hoofdstuk VIII van de hand van de heer Jan Rogier : Om Algemeen Kiesrecht en Sociale Revolutie. Dit hoofdstuk is vlot geschreven en bevat verscheidene rake typeringen, maar het is zo partijdig en onnauwkeurig, met krasse veroordelingen, zon­der blijkbaar de feiten voldoende te kennen, en met innerlijke tegenspraak, cIat het nodig is, op dit hoofdstuk nog iets nader in te gaan. vVant het strekt niet tot sieraad van dit overigens zo respectabele boek. De partijdigheid van dit hoofdstuk, een partijdigheid, die niet zonder hostiliteit is, richt zich speciaal tegen de antirevolutionairen. En daarom temeer dient zij in dit tijdschrift te ,vorden gesignaleerd.

Ik noem enkele voorbeelden. Over de revolutionaire stakingsacties van 1903 heet het: "De spoorwegstakingen van 1903 ontlenen hun dreigend karakter meer

aan de verkeerde reactie van de minister-president Abraham Kl1yper dan aan het revolutionair élan van de arbeiders."

vVie zo iets heweert heeft nimmer, althans met vrucht, gelezen het hoog-

Page 28: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 215

staande proefschrift van dr. A. J. C. Hiiter, De Spoorwegstaking van 1903. U'll spiegel der arbeidersbeweging in IV ed erland.

Dr. Rüter, zelf sociaal-democraat, heeft ook het Kuyper-archief geraad­pleegd, en doet Kuyper recht wedervaren. Hij toont aan, dat de gespleten­heid van geest, die Troelstra tot een tragische figuur maakte, hem in revolutionair verlangen zmvel in 1903 als in 1918 naar links deed uit­schieten. Hij laat ook zien, dat dr. Kuyper het stakingsverbod alleen wilde, wanneer daardoor de spoorwegarheiders niet de gevangenen van de directies zouden worden, en dat dus gezorgd moest worden voor de rechts­positie en de sociale positie van deze werknemers.

Een ander voorbeeld. Tijdens het ministerie-Heemskerk (1908-1913) organiseerden de socialisten .hun rode dinsdagen. Op Prinsjesdag organi­seerden zij een grote optocht in Den Haag. De Oranjedag moest een róde dinsdag worden. Er zat een provocerend element in dit optreden. De socialisten besloten, op de middag van Prinsjesdag, na de opening van de zitting der Staten-Generaal, een petitionnement aan te bieden en vroegen welbewust en opzettelijk daartoe geen audiëntie aan bij de minister­president, maar deden hem weten, op welk uur zij hij hem zouden komen met hun petitionnement. Yanzelfsprekend was de minister toen niet bereid, het stuk in persoon in ontvangst te nemen, en de aanbieders konden hun stuk dus ten departemente alleen kwijt bij de bode. De heer Rogier her­schrijft deze historie aldus:

"Ook deze "jolige" Heemskerk is er niet in geslaagd op de steeds dringender vraag van Sociaal-Democraten en Vrijzinnig-Democraten naar algemeen kiesrecht een passend antwoord te geven. Zijn houding tegenover de "rode dinsdagen", de demonstraties voor algemeen kiesrecht op de derde dinsdag van septemher, en het in 1911 ingediende petition-nement dat hij door de hode van zijn departement in ontvangst liet nemen is in hoge mate provocerend geweest ... "

Over de verkiezing van Domela :\ïeuwenhuis in het district Schoter­land in 1888 vertelt de heer Rogier :

"Het is in eigen kamp een eeuwige schande genoemd, maar het blijft niettemin waar, dat Domela Nieuwenhuis met steun van de anti-revolu­tionairen in het district Schoterland bij de herstemming heeft gewonnen tegen de liberale arbeider en voorzitter van het Algemeen Nederlands \ Verkliedenverhond, Heldt.

IJ et doel van de antithese heiligde hier zelfs dit middel van steun aan een revolutionaire ex-predikant en godloochenaar."

Dit vethaal, waarvan ik de laatste zin heb gecursiveerd, omdat daaruit blijkt, in welke toon deze "geschiedschrijving" is gezet, is er weer helemaal naast. Het Centraal Comité heeft in een speciale proclamatie geadviseerd, niet op Domela te stemmen. De naam van vele Kiesverenigingen: N eder­land en Oranje) is daarvoor reeds een beletsel. Alleen kan men zeggen, dat de A.R. bij de herstemming indirect de kansen van Domela hebben verbeterd, omdat zij weigerden, de liberalen te helpen. Zij konden op Heldt niet stemmen, omdat hij als voorzitter van het trouwens wegterende Alge­meen Werkliedenverbond had bevorderd, dat dit Verbond in de school­strijd zijn keus bepaalde voor neutraal staatsonderwijs. Voorts was hij een ijveraar voor het toen in antirevolutionaire kring verafschuwde Neo­Malthusianisme. Daarom adviseerde Kuyper: in géén geval Heldt. Overi-

Page 29: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

216 BOEKBESPREKING

gens is deze verkiezing van Domela Niemvenhuis in Schoterland een feit, dat nog wel eens nadere studie zou vereisen en waarbij met name de be­slissende rol van de Friese Volkspartij zou moeten worden bekeken. Maar het is duidelijk, dat de heer Rogier alleen maar de klok heeft horen luiden en daaraan zijn door mij gecursiveerde en voor zijn hele "geschied­schrij ving" typerende veroordeling verbindt.

Trouwens van wat dr. Kuyper onder de antithese verstond, heeft hij ook slechts uit de verte en uit de derde hand iets gehoord. "Men oordele (de cursiveringen zijn weer van mij) :

"Geen partijleider heeft in ons land ooit een zo sterke greep gehad op de kiezers en op de gekozenen als Abraham Kuyper. Door de wijze, waarop hij, de conservatieve en pragmatische denker, religieus en politiek dogma­tisme te onzaliger tijd samenklonk, heeft hij voor een verre toekomst de politieke verhoudingen in Nederland bepaald. Zijn antithese tussen christe­nen en paganisten is in al zijn onbillijkheid identiek ge'lvorden met de tegenstelling tussen rechts en links in de Staten-Generaal. Het succes daarvan is echter in niet geri.nge mate te danken aan het overigens SclKJOY­

voetend volgen van de katholieken op het vroege voorbeeld van hun een­zame voortrekker Schaepman. \Vat in Schaepmans denken evenwel een kwestie van opportune politie!?e samenwerking was, de coalitie, is voor Kuyper een principe geworden, een heilig beginsel, dat in een terminologie van dogmaverlwndiging aan de kleine luiden moest worden voorgezongen. De grote man uitte zich trouwe.ns uitsluitcnd in een zwaargeladen - hoe"" zeer hoogst originele - woordkeus" (blz. 249).

Dat Kuyper ons volk met zijn antitheseleer verdeelde in christenen en paganisten is al zo vaak weerlegd, dat alleen kwaadwillenden en onkun­digen het nog verder kunnen vertellen. Maar er is méér, dat hier de aan­dacht trekt. De coalitie was voor Kuyper een "heilig beginsel", maar voor Schaepman een kwestie van opportune samenwerking. Maar zes blz. eerder vertelt de schrijver:

"Kuyper zelf is het beste voorbeeld van een antipapist, die om de.r wille van zijn opportune antithese de coalitie met de roomsen aanvaardde ... "

Dat opportunisme van Kuyper wordt ook op andere wijze aangeduid: "Hij vond juist grote aanhang onder degenen die geen kiesrecht hadden

en was op die grond democraat" ... N u heeft Kuyper zèlf herhaaldelijk geschreven, dat hij van huis uit een

anti-papist was. Dat is algemeen bekend. Maar hij heeft Schaepman leren kennen, hij heeft het gemeenschappelijk onrecht, dat in de schoolkwestie werd berokkend, onderkend, het is hem duidelijk geworden, dat in be­slissende politieke vragen bij Roomsen en Calvinisten het antwoord aan dezelfde bron werd ontleend en zo is hij anders gaan denken over de politieke samenwerking met de rooms-katholieken en voor de coalitie ge­wonnen, niet uit opportunisme, maar uit overtuiging.

Verder vertelt de heer Rogier, dat dr. Kuyper niet vrij was van anti­semitisme:

"Zijn heftige aanvallen op het internationale Jodendom in zijn eigen Jagblad De Standaard heeft hij zelfs opgenomen in "Ons Program". De vrijzinnig-democratische leider, prof. Drucker, kwetste hij met een spot­ende opmerking over diens "Oostersche" betoogtrant. Zijn sympathieën "oor de Duitse hofpredikant Adolf Stoecker met diens fascistische Christ-

Page 30: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 217

lich-soziale Arbeiterpartei heeft hem de late sympathie bezorgd van de Nederlandse Nationaal Socialisten. Dat was zonder twijfel een onrecht­matige inlijving - in dit milieu overigens niet ongewoon -- maar geheel ongegrond mag het ook weer niet genoemd worden" (blz. 243)

Oük hier is het weer duidelijk, dat de schrijver allee.n maar de klok heeft horen luiden. In zijn ook afzonderlijk als brochure uitgegeven Standaardartikelen uit 1878 onder de titel Liberalisten en Joden. heeft hij met de stukken aangetoond, hüe groot de Joodse invloed in Nederland was in de politiek en in de journalistiek. Een Joodse invloed .. die een conse­quent en anti-christelijk liberalisme bevorderde. Maar hij heeft in die artikelen allerduide1ijkst gezegd, dat hij die Joods-liberalistische invloed alleen wilde bestrijden met geestelijke wapenen en van een ontrechting van de Joden niets wilde weten.

In de inleiding van zijn brochure schrijft hij: "Deze artikelen waren opgesteld voor het eenvoudige publiek van De

Standaard en maken dus niet de minste aanspraak op het wetenschap­pelijk karakter van een "studie".

Dat ze desniettemin afzonderlijk in het licht kome.n, vindt dan ook in niets anders zijn oorzaak dan in de onjuiste, om niet te zeggen door en door valsche, voorstelling, die in sommige grüotere dagbladen, maar vooral in de provinciale pers, van den inhoud dezer artikelen gegeven is.

Bijna zonder uitzondering toch heeft men het doen voorkomen, als werd met deze artikelen een beweging op touw gezet, om den haat der Christenen tegen de Joden aan te blazen en te tornen aan hun burgerlijke rechten.

Tegenover zulk een lasterlijke houding der liberalistisch-Joodse pers la~ in afzonderlijke uitgave dezer artikelen het eenige, maar dan ook afdoende, middel van verweer.

Ook het publiek, dat De Standaard niet volgt, kan clan nu met eigen oogen beoordeel en, hoe droef het met de waarheidsliefde van menig orgaan der publieke opinie staat.

Immers, uit deze artikelen blijkt: 1. dat niets door ons tegen de Joden, maar veel tegen de afvallige Christenen gezegd is; 2. dat de laatdunkende wijze, waarop vele Christenen zich over den Jood uitlaten, door ons niet verdedigd maar bestreden is; en 3. eindelijk, dat het ontnemen aan den Jood van iets wat hij aan rechten won, bij ons op onverwinlijken tegen­stand zou afstuiten.

Tot een andere verhouding tegenover de Joden bestond voor den schrijver dan ook te minder aanleiding, daar hem het voorrecht te beurt viel, van kindsbeen af, met uitstekende Joodse familiën in aanraking te komen, wier genegenheid hij genoot, wier veelszins uitmuntende eigen­schappen hij leerde waardeeren, en wier welwillendheid te hemwaart al zeer kwalijk zou vergolden zijn, indien hij kwaad sprak bij het publiek van wie hij leerde achten in privaten omgang."

Heel het betoog in deze brochure gaat uit van feiten. De feiten, die toen in de politiek zonneklaar waren. Dat ni. in de liberalistische groep en pers verscheidene Joden een leidende rol hadden en daarbij 'l/ooraan stonden, als het bv. ging tegen de christelijken vóór de neutrale school. Daarom moet de joods-liberalistische geest met kracht worden bestreden. Maar met ge­lijke wapenen. Niet door de Joden, al behoren ze wel tot ons 'fijk, maar niet tot onze natie, enig politiek recht te antnemen. Bismarck wilde ze

Page 31: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

218 BOEKBESPREKING

uitsluiten van het bekleden van ambten en ook aanhangers van Gladstone wilden die weg op. Kuyper is daartegen. "De wapenen zouden dan op rechtsterrein ongelijk zijn."

Ik citeer ook nog het slot van het laatste hoofdstuk: "Hem, den Christus, onteert al wie den Jood met bitterheid aangrijpt,

en het is in Zijn Naam, dat we tegen elke ]odenverguizing protesteeren. Bestrijden willen wij hen, maar, voor een eerlijk kampgericht, bestrijden

naar den geest. En voorts willen wij onze missie onder hen volbrengen, een missie, die

volstrekt zich niet bepalen mag tot den arbeid onzer 1m:ssionarissen, maar een missie moet zijn, waar elke Christen aan deelneemt.

Die missie moet daarin bestaan, dat we de aanraking met Joden niet mijden maar zoeken, en in die aanraking steeds den moed hebben, om door onzen wandel en ons w0'ord beiden te getuigen van onzen Heer.

Thans - 0'ch, waarom het verheeld? - reikt onze houding zoo vaak aan den J 0'od een vrijbrief uit, om zijn consciëntie aan den Christus Gods te onttrekken.

Hij heeft ons hard, hij heeft ons onmenschelijk, hij heeft ons "kinderen der wereld" bev0'nden.

vVie weet, hoe heel anders de Jood thans reeds tegenover den Christus staan zou, indien hij in de Christenheid meer van dien Christus had be­speurcl !"

Dit is voldoende om te laten zien, hoe onverantw0'ordelijk het is, een lijn te trekken - laat het dan een dunne lijn zijn - van Kuyper naar het nationaal-socialisme.

Trouwens, die horigheid van Kuyper aan Adolf Stoecker is ook een sprookje. \Vie de geschriften en de gepubliceerde brieven van Kuyper kent, die weet, dat er van zulk een lijn van Stoecker via Kuyper naar het nationaal-socialisme ook dáárom geen sprake kan zijn, omdat Kuyper zich aan de ideeën van St0'ecker wel heel weinig gelegen heeft laten liggen.

Ik heb slechts enkele voorbeelden genoemd van de wijze, waarop in dit hoofdstuk van de heer Jan Rogier met grote vrijmoedigheid en zonder be­hoorlijk onderzoek dingen worden beweerd en hoe de hostiliteit speciaal tegen de A.R. zich hier manifesteert. Er zijn ook andere voorbeelden, die bewijzen, hoe weinig hier van echte geschiedsohrijving sprake is. \lVij vol­staan met nog één te noemen (blz. 272) :

"De grondwetsherziening van 1917 bracht eindelijk het reeds veel te lang onthouden kiesrecht aan de arbeiders en de evenredige vertegenwoordiging, die aan het sinds 40 jaar bestaande systeem van partij-afvaardiging einde­lijk de zo nodige grondslag gaf. Toch zouden ook deze voorstellen niet aanvaard zijn, als niet aan de rechterzijde de vette kluif van de onderwijs­pacificatie was toegeworpen." (cursivering van mij, H.A.).

In werkelijkheid ligt het weer een beetje anders. De overgrote meerder­heid van de arbeiders hàd het kiesrecht reeds als loonkiezer of als huur­kiezer onder vigeur van de kieswet-Van Houten en ook zij, die principieel nog altijd voelden voor de idee van het "huismanskiesrecht", gaven aan het algemeen kiesrecht de voorkeur boven het weinig hanteerbare systeem van Van Houten. De onderwijspacificatie is niet een "vette kluif" aan de rechterzijde toegeworpen, maar vruoht van de erkenning, ook ter linker­zijde, met name bij dr. Bos en mr. Cort van der Linden, dat het in de

Page 32: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 219

schoolstrijd ging om recht. Ook déze kenschetsing van de heer Jan Rogier is het bewijs, dat hij méér heeft geschreven in de trant van de journalist van sommige ochtendbladen, dan naar de eis, die gesteld mag worden aan een geschiedschrijver, die wordt uitgenodigd mee te werken aan een boek van wetenschappelijke allure als dit.

Met uitzondering van dit hoofdstuk is het boek inderdaad een waardevol hoek, een hoek van allure, een boek met blijvende betekenis. De mede­werkers zullen zich enigermate gedupeerd gevoelen dat hun respectabele arbeid gezelschap heeft gekregen van dit soort journalistiek. Maar dat risico loopt men altijd door medewerking aan een gelegenheidsbundel als deze. Het is alleen jammer, dat de beide redacteuren, die aan eigen werk zulke hoge eisen hebben gesteld, hier niet scherper hebben toegezien.

H. ALGRA

* H. BIANCHI, Ethiek van het straffen. Uitg. G. F. Callen­

bach N.V., Nijkerk, 1964.

Voorop gesteld zij, dat het hier gaat om een heel mooi boekje, ver­vaardigd door een auteur toegerust met bijzondere kwaliteiten, die ver­vuld is van deernis voor de delinquent en zich gedwongen voelt zijn niet geringe geleerdheid in te zetten, opdat er voor het vervolg rechtvaardiger, meer doelmatig en in groter verantwoordelijkheidsbesef zal worden gestraft dan tot op heden het geval was. Daartoe worden radicale voorslagen ge­daan. In de strafrechtspleging moet weer ruimer aanzien aan het privaat­rechtelijk element worden gegeven. De onderscheiding van straf en maat­regel ware te vervangen door een leer der strafbekwaamheid. De inquisi­toire procesorde zal moeten verdwijnen, want de gerechtigheid verlangt een van meet af volgehouden gelijkwaardigheid van partijen. Hulp aan delinquenten geschiede zodra de strafvervolging inzet. Slechts bij inacht­neming van dit alles wordt er aan de gerechtigheid, welke de bestaans­grond voor het straffen vormt, voldaan.

Enkel enigermate deskundigen zijn in staat zich voor te stellen wat 's schrijvers ideeën aan vernieuwing belichamen en dit nog slechts ge­deeltelijk. Want prof. Bianchi heeft een luttele honderdtwintig bladzijden voor de verdediging van zijn denkbeelden nodig en een gedeelte van de tekst is dan nog ingeruimd aan terminologische beschouwingen. Buiten­dien drukt hij zich graag wat schilderachtig uit, hetgeen de aangenaam­heid van het lezen wèl, de duidelijkheid van het betoog niet helemaal ten goede komt. Iemand krijgt de indruk te maken te hebben met een pro­grammageschrift, met een strafrechtelijk manifest dat naderhand aan theorie of praktijk nader zal worden toegelicht. Waarbij men aanvankelijk geneigd is te veronderstellen, dat eerder de theorie dan de praktijk de illustratie moet verschaffen. Wie dit betoog in zijn huidige gedaante aan de werkelijkheid confronteert, raakt waarschijnlijk in moeilijkheden.

Deze Ethiek van het straffen is aanlokkelijk, bijna had ik gezegd, ver­leidelijk geschreven. Zinswendingen als "hij die medelijden met de mis-

Page 33: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

220 BOEKBESPREKING

dadiger predikt, zal een kind Gods genoemd worden" (13), of: "Daarom is het voor de delinquent beter te vallen in de handen van de levende God dan in de handen der mensen" (57), bekoren. vVel moet er eerlijkheidshalve aan toegevoegd, dat de eerste uitspraak de bergrede uitbreidt, de tweede in wezen samenneemt een woord van David en de apostolische betuiging uit Hebreeën 10 : 31: "Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God."

Tegelijk is de gehanteerde taal niet steeds vlekkeloos. Verschrijvingen als "brei" op blz. 46 en het vrouwelijk nemen van "bijbel" op blz. 22 overkomen ieder. Maar in de tweede alinea op blz. 7, die direct van de ernst der gevolgen van een misdaad op de moeilijke doorgrondbaarheid van die­zelfde misdaad overspringt, treft in de derde volzin een heel onzuivere con­structie. Ook "de mate waarop" (8), "hij" inplaats van deze (9, regel 11 van onder), de onnauwkeurige vertaling van "Auge für Augenersatz" (26; op blz. 44 is de overzetting goed), "zijn" inplaats van diens (102, regel 13 van boven), de aanvang van de tweede volzin uit Stelling I: "AI het andere" (122), of die van de tweede volzin uit Stelling VII: "Dit is ... " (123) het wordt wel wat veel van het minder goede. Al even onbevredigend is de zinswending dat "de lijdende in staat gebracht wordt het leed te dragen" (104) of dat "haken en ogen ... worden opgeheven" (108).

Over het algemeen is het betoog wat los. Men vindt enige overdrijving: "Ontelbaar veel theologen, wijsgeren en juristen schreven tractaten over de vergelding" (64). In een zekere speelsheid worden er soms vrij krass(" dingen gezegd, zo op blz. 24, waar het heet dat "de verplichte onteigening van alle vermogensvermeerdering, eens in de vijftig jaar, gelijk de bijbel die eist. ons heel \vat kapitalistische narigheid in de vorige en deze eeuw bespaard zou hebben." Op blz. 10 wordt niet geheel duidelijk, al is het waarschijnlijk zijn opinie, of de schrijver van geen fundamenteel onder­scheid weten wil tussen een overheid enerzijds en een ouder of opvoeder anderzijds, die straft. Is in volle ernst gemeend wat op blz. 45 te lezen staat: "Elke misdac1.d, opgeson1:d in het v<;etboek van strafrecht, heeft een nummertje gekregen als leidraad voor de rechter, maar dat er op doodslag twintig jaar staat inplaats van twintig maanden of twintig weken vrijheids­beroving, is zuiver willekeur" ?

Prof. Bianchi gaat lichtvoetig zijn 'weg. Er moet rekening gehouden worden met zijn diepste motief. Dit is niet de dingen zo prikkelend en origineel mogelijk te zeggen, maar iets te bereiken voor de misdadigers. Zij die dit niet bedenken, zullen, tegen de bedoelingen van deze hoogleraar in, zich nog al eens ergeren. vVant strikt genomen, zijn verscheidene van diens oordeelvellingen vlijmscherp. Op blz. 54 wordt verkondigd: "Een samenleving, die niet eens in staat is om een behoorlijk wetboek van straf­recht te maken, behoort een lage toon aan te slaan tegen degenen, die ze dan wel voor de rechter kan slepen." Eerder was opgemerkt: "Het wetboek is niets anders dan een toevallig cultuurproduct, voor een groot deel althans, en de delictomschrijvingen zijn flauwe compromissen verkregen in een parlementaire discussie." Dit hoeft men zich nog niet persoonlijk aan te trek­ken, maar hoe als artikel 26 der Beginselenwet bestempeld wordt als "ronduit een schijnheilig artikel ... een schandvlek in onze samenleving" (56) ? Ik ken tal van juristen die met de bewuste bepaling instemmen; zul­len dezen zich prettig voelen onder dit yonnis? Zij, die een bepaalde

Page 34: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 221

bijbeltekst verkeerd - naar het inzicht van prof. Bianchi uiteraard -hanteerden, moeten vernemen: "Het schandelijke is nog, dat men zich daarbij beriep op de bijbel ... " Wanneer er zijn die de openbaarheid van het strafproces verdedigen met als motief de noodzaak, dat het \'olk con­trole heeft te oefenen op de rechtszaken, zegt de auteur: "Dit motief is weer een van die oneerlijke trekjes, \vaaraan ons strafrecht zo rijk is" (111). Misschien is het tot staling van sommiger zelfvertrouwen goed er aan te herinneren dat dit motief voor iemand als prof. Langemeijer zwaar weegt; dat het met prof. Pompe niet anders is gestelcl.

Er zijn ernstiger bedenkingen tegen de Ethiek van het straffen aan te voeren dan het tot dusver vern1elde kleingoed. Trouwens het opgesomde vormde goeddeels slechts de keerzijde der voortreffelijkheden. Enige onnauwkeurigheid ontsiert af en toe deze verhandeling. De Beginselenwet is niet van 1947, maar van 1953 (56), de kantonrechter verklaart niet langer iemand schuldig zonder toepassing van straf (72). \Vanneer op blz. 31 wordt vastgelegd dat ons modern strafproces "nog steeds ge­matigd inquisitoir" zou \vezen, dan had toch wel ter voorkoming van mis­verstand dienen te worden vermeld, dat ons wetboek van 1926 door de opstellers blijkens de Memorie van Toelichting als "gematigd accusatoir" ten doop is gehouden. Ook op de uitspraak dat tegenwoordig "het slacht-0ffer .niet de minste invloed kan uitoefenen op de vervolging of niet ver­volging van een strafhaar feit" 1110et mJrden afgedongen: de klachtdelicten bewijzen het tegendeel.

\Vat spijtig is dat de lezer herhaaldelijk iets moet aannemen op grond van de overtuiging van de auteur, zonder dat deze zijn zienswijze volledig staaft. Ik denk hier niet aan een slecht sluitende redenering als op blz 16, waar na de mededeling dat in de strafrechtsdoctrine der laatste twee­duizend jaar het berouw nimmer als leerstuk werd ontwikkeld, de gevolg­trekking wordt gemaakt: "De jurist meent daarom te weten, wat hij aan de theoloog heeft ... " Ik neem hier liever als voorbeeld de these: "De dwangverpleging ... is een contradictio in adjecto ... ", wat naar mij voorkomt reeds door het noodzakelijk bestaan van de krankzinnigenver­pleging in gesloten inrichtingen wordt weerlegd. Ontmoet het romeinse strafrecht niet enige onderschatting als op blz. 26 wordt meegedeeld dat het "vrij wel uitsluitend uit politieke delicten" bestond en op blz. 32, dat het "er immers niet" was. Dat de juristenstand zich tot op de huidige dag in het privaatrecht vermeit en dat moderne juristen voor 99,9;10 ge­interesseerd" zouden zijn "in het privaatrechtelijk denken" (32), doet aan de realiteit - neem de beoefenaren van staats- en volkenrecht slechts

tekort. Groot gewicht kent prof. Bianchi toe aan hetgeen er geschiedde tijdens

(Ie Alhigenzenoorlog. Voor het eerst werd het beginsel dat partijen op voet van gelijkheid tegenover elkaar stonden, doorbroken. Het proces werd inquisitoir; de overheid liet zich aldus dat zij met de verdachten naar goeddunken handelde. Volgens de auteur is ons modern strafrecht "een kind der inquisitie" en dit bleef "tot op de huidige dag een ,vonde in onze cultuur" (30-31). Uit een aantekening (125,2) blijkt dat voor deze zienswijze veelszins bij Viktor Achter, die in 1950 Die Geburt der Strafe publiceerde, in de leer werd gegaan. :\1ijn vraag is nu: legt de schrijver niet te veel zijn mening op zonder geuoegzaam bewijs? Dat het strafproces

Page 35: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

222 BOEKBESPREKING

publiekrechtelijk werd, bereidde aan veel willekeur een einde. Het "inquisi­toir" door de overheid te werk gaan vond zijn oorsprong in oude canoniek­rechtelijke proceduren, welke zeker niet uitsluitend afkeuring verdieuen, integendeel; men leze er de dissertatie van J. H. Drenth, Bijdrage tot de kennis der historische ontwil?keling van het accusatoire tot het inquisitoire proces, in 1929 aan de Vrije Universiteit verdedigd, maar eens op na.

Een autoriteit, die bij de auteur zeer in de pas staat, is Bnber. Het heeft betekenis, dat diens vertaling van het Hebreeuwse woord voor gerechtig­heid "tzedeka" met "Bewährung", waarvoor prof. Bianchi geen goede Nederlandse term kent, weshalve hij grijpt naar de uitdrukking "dat moet je waarmaken", zoveel bijval vindt; ook Bnbers verdere toelichtingen op de inhoud van het bijbelse gerechtigheidsbegrip "Freisprechnng" en "Be­wahrheitung" worden toegejuicht (men zie de bladzijden 49-60). Bij de uitleg van Genesis 9 : S en 6 oogst Buber opnieuw lof; hij heeft gebrnik gemaakt van het onderscheid tussen "sollen" en "werden", gelijk het Duits dat veroorlooft: ,,\Ver Blut des lVIenschen vergiesst, durch den Menschen werde vergossen sein Blut ... " (118). Dit zweren bij een enkele voor­man gaat mij te ver. \Vil men zo veel als prof. Bianchi doet - niemand zal hem hiertoe het recht betwisten, al rijzen er vragen uit een begrip als "tzedeka" afleiden, wil men Genesis 9 : S en 6 - zeer terecht - bij het geding omtrent de doodstraf betrekken, dan mag dit niet zo "broks­gewijs" gebeuren.

Met opzet hezig ik dit woord "broksgewijs". vVant niet enkel de ge­rechtigheid, ook de vergelding en de schuld worden behandeld. In de ge­dachtengang van prof. Bianchi hoort de gerechtigheid als de enige bestaa.ns­grond voor het straffen de ereplaats te bezetten. Het vergeldingsbegrip be­handelt hij dus soberder, het met de wortel van het bijbelse woord "vrede" in verband brengend. Over de schuld is hij veel uitvoeriger, maar aan een reohtstreekse afleiding uit de Schrift waagt hij zich niet. I-lier voel ik als een bezwaar van geringer importantie de ongelijkheid. Bij gerechtigheid en vergelding paradeerde het Hebreeuws. Maar bij de schuld wordt zelden een uitweiding geboden in dier voege dat de "grondtermen" er aan te pas komen (91) en niet voor de "schuld" der vaderen, alleen voor het "be­zoeken" van de schuld aan de kinderen wordt er weer een Hebreeuws woord "paqad" vermeld; dus is de oogst schraal. Ik knoop hier mijn tweede en gewichtiger oppositie aan vast: met het Oude Testament wordt over­vloedig, met het Nieuwe Testament spaarzamelijk of in het geheel niet gewerkt. \Vie de gerechtig;heid als "tzedeka" uitvoerig onderzoekt, mag over de gerechtigheid als "dikaiosunè", het griekse woord, niet zwijgen. Vergelding en schuld zouden, wil men de bijbel volledig tot zijn recht laten komen, ook veel uitgebreider dienen te zijn behandeld onder raadpleging van evangeliën en brieven.

Ik noem een tvv'eetal andere, mij betrekkelijk hoog zittende bezwaren tegen de zo oorspronkelijke beschouwingen aangetroffen in Ethiel, van het straffen. Het meest radicale ga voorop. ::-.1en wordt op blz. SS werkelijk opgeschrikt door de mededeling: "Onze justitie beoogt niets derhalve dan wellicht de weinig bijbelse gedachte dat ze de rechtsorde zou moeten hand­haven, alsof die zo iets bijzonders was in deze geschonden wereld." Laat dit al een boutade zijn, zoals men er meer aantreft, wat hier beweerd wordt, is onhoudbaar. Ik ben bereid het \voord rechtsorde te verslappen

Page 36: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

BOEKBESPREKING 223

en tot orde terug te brengen. Maar dat de orde, en uiteraard meer nog de rechtsorde, nu een niet hijbelse gedachte - denk aan Romeinen 13 -of een geringe zaak zou zijn, ik kan het met geen mogelijkheid beamen. Op haar drijft niet enkel de juridische wetenschap, op haar drijft onze menselijke samenleving en zou men de eerste al willen prijs geven -wetenschap heeft grote, maar toch altijd heel betrekkelijke waarde -, de menselijke samenleving door vernietiging van het ordebestel en de plicht tot ordebestel - ik zwijg weer van het recht in anarchie te verkeren. gaat niet aan. Prof. Bianchi is de laatste die dat wil. Maar dan moet hij niet schrijven, zoals hij doet.

Een tweede punt, waarop ik vooralsnog - en mede in verhand met het onmiddellijk voorafgaande - fundamenteel met de auteur verschil is diens naar voren schuiven van de leer der strafbekwaamheid. Daarbij worden, naar ik meen, de ethische mogelijkheden van het recht overschat. Zonder terughouding stem ik toe dat de onderlinge grensafbakening zo men daarvan wil spreken - tussen recht en ethiek bijzonder lastig is. Om het recht bij de ethiek in ruimer zin onder te brengen, lijkt mij ter oplossing van bepaalde prohlemen niet verwerpelijk. Maar het recht hangt dan toch met de orde, met handhaving van uitwendige normen voor het onderling als mensen met elkaar leven in een met geweld desnoods te verdedigen orde samen; de ethiek heeft vooral met de liefde van doen. Bij het vast­stellen van de strafbekwaamheid wordt een voor het recht niet volledig - ik zeg het heel voorzichtig begaanbare weg naar het innerlijk inge­slagen. Het recht kent wel innerlijke factoren; noch de onrechtmatig­heid noch ook de schuld zijn door het recht puur uihvendig te vatten. Echter wroeging, berouw, verantwoordelijkheid tegenover de Allerhoogste vernlag het recht slechts gebrekkiger dan de ethiek te grijpen. Met reden verklaart prof. Bianchi: ,,\Vij zijn immers Onze Lieve Heer niet" (75). Eerder evenwel, bij een verwijzing naar psalm 81, zijn, voorzover ik kan zien, alle grenzen overschreden, getuige wat op blz. 49 werd uitgesproken: "Hij die zijn medemens wil gaan straffen, is als een god. IHaar dan moet hij ook doen als een god en tenminste - sic even genadig zijn als God pleegt te zijn en dezelfde bevrijdende woorden spreken." Even verder wordt nog opgemerkt over het aardse strafrecht: "Rechtvaardiging en ver­nieuwing, de "reiniging met hysop" zijn daar onbekend gebleven." Ik ge­loof, dat aldus wel duidelijk wordt, waarin ik niet met prof. Bianchi kan meegaan (49).

Een boekbespreking mag niet te zeer uitdijen. Het zou interessant zijn met een zo goed toegerust en strijdbaar auteur ook nader van gedachten te wisselen over de kwestie of de aangebrachte driedeling in het schuld­begrip : schuld als culpa, schuld als stoornis, schuld als debitum (78 en v.), nu werkelijk verheldert. Nog belangwekkender kon wezen een uiteenzetting over en weer of er in het strafrecht van plaatsvervangend lijden te spreken zij. Ook de gedeeltelijk door prof. Bianchi ondersteunde mening van Dostojewski dat allen aan allen schuldig zijn (89), leende zich tot discussie.

Maar Antirevolutionaire Staatl,unde is een politiek tijdschrift. Voor de lezerskring is in de eerste plaats van belang of wij in Nederland met ons wetboek van strafrecht en met onze strafrechtspleging metterdaad in die mate hebben misgegrepen als de schrijver van Ethiek van het straffen laat voorkomen. Ik meen, dat zijn opvatting gedeeltelijk onjuist is. Men

Page 37: 188 ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK IN DE …pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/tijdschrift/ARS/ARS034/ARS_1964_p188-224.pdf · beoordeling van het doodvonnis tegen dr. Soumokil. Het zou

224 BOEKBESPREKING

heeft vroeger van antirevolutionaire zijde gedwaald door het aardse recht doen en de aardse vergelding te nauw met het goddelijk recht en de god­delijke vergelding in verband te brengen. Mede in weerslag daarop heeft men aards en goddelijk recht nagenoeg geheel gescheiden. Doch in het jongste verleden vooral is datzelfde goddelijk recht - thans als vrijspraak en ver­geving gevat - van onderscheiden zijde opnieuw zeer sterk aan de aardse rechtspleging ten voorbeeld gestelcl. Hetzij dat men de strakke vergelding, hetzij dat men de milde vergeving naar voren schoof, telkens werd er versimpeld, werd er aan de eigengeaa.rdheid, aan de beperktheid, aan de gebrokenheid ook van het aardse recht voorbijgezien.

Rij een hernieuwde bezinning op de verhouding tussen strafrecht en ethiek, bij een "eigentijds" doordenken van de betrekking tussen goddelijke en menselijke gerechtigheid kan het boekje van prof. Bianchi ten zeerste stimuleren en verrijken, mogen al de uiteindelijke oplossingen, voorzover deze voor ons bereikbaar zijn, er wat anders uitzien dan de auteur hier en daar in zijn met grote liefde voor het recht ontwikkelde beschouwingen meent.

L A. 1)IEPENHORST