Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteitstraat 4, BE-9000 Gent www.law.ugent.be
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
UNIVERSITEIT GENT
ACADEMIEJAAR 2012-2013
BANKEN VAN
LICHAAMSMATERIAAL
Masterproef
van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Daphné Barroo (studentennummer 00801937)
Promoter: Prof. T. Balthazar
Commissaris: Mevr. T. Gombeer
2
“The Pound of flesh… is dearly bought, is mine, and I will have it.”
(Shakespeare, W., Merchant of Venice,
Act. 4, Scene 1.)
3
Woord vooraf
Zoals vele andere laatstejaarsstudenten sluit ik dit schooljaar mijn opleiding tot Master in de
Rechten af. Hiervoor heb ik deze masterproef geschreven die toegespitst is op de ‘Banken van
Lichaamsmateriaal’. Ik heb mij reeds lang willen verdiepen inzake het gezondheidsrecht en
ben dan ook blij met de kans die ik van mijn promotor Professor dr. Tom Balthazar heb
gekregen. Dankzij deze masterproef is mijn interesse in het onderwerp toegenomen.
Vooraleer ik mij verdiep in mijn onderwerp, wil ik eerst en vooral een aantal mensen
bedanken die bijgedragen hebben tot de realisatie van deze masterproef.
Graag zou ik Professor dr. Tom Balthazar bedanken omdat hij mij de kans gegeven heeft om
mij te kunnen verdiepen in dit onderwerp. Hij heeft me steeds de goede tips aangereikt en
verder geholpen indien dit nodig was. Verder wil ik mijn vader bedanken. Hij stond steeds
achter mij wanneer het nodig was en gaf me opnieuw moed om door te bijten. Hij heeft het
mogelijk gemaakt dat ik kon studeren aan de universiteit die ik wilde en heeft nooit aan mij
getwijfeld. En tot slot wil ik mijn vriend niet vergeten te bedanken die voor de nodige
afleiding heeft gezorgd, mij heeft bijgestaan en ervoor gezorgd heeft dat de laatste loodjes net
iets minder zwaar wogen.
4
Inhoudsopgave
Woord vooraf ................................................................................................................................... 3
Inhoudsopgave ................................................................................................................................. 4
Lijst van vaak voorkomende afkortingen......................................................................................... 9
Hoofdstuk 1 Wetgeving ............................................................................................................ 9
Hoofdstuk 2 Organisaties en instanties .................................................................................. 9
Hoofdstuk 3 Andere ................................................................................................................. 9
Inleiding ......................................................................................................................................... 10
Deel 1 Afbakening van het onderzoeksdomein ...................................................................... 13
Hoofdstuk 1 Territoriale afbakening van het onderzoeksdomein ..................................... 13
Hoofdstuk 2 Materiële afbakening van het onderzoeksdomein ......................................... 13
§1 Begrippenkader ....................................................................................................... 13
§2 Vergelijking met andere verwante begrippen ......................................................... 14
- Onderscheid met het menselijk lichaam: ................................................................... 14
- Onderscheid met het menselijk lijk: .......................................................................... 16
- Onderscheid met gezondheidsgegevens: ................................................................... 17
Deel 2 Historisch kader inzake het lichaam en zijn bestanddelen .......................................... 18
Deel 3 Het gebruik van lichaamsmateriaal in België ............................................................. 20
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal .................................................................... 20
§1 Algemeen: de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal .................................................. 20
- Definiëring: ................................................................................................................ 20
- Toepassingsgebied: .................................................................................................... 22
Met betrekking tot de bestemming van het lichaamsmateriaal .......................... 22
Met betrekking tot de verrichte handelingen ...................................................... 23
§2 Gebruikswijzen inzake menselijk lichaamsmateriaal ............................................ 25
- Algemeen: het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal: ........................................ 25
- Het primair en secundair gebruik van menselijk lichaamsmateriaal: ........................ 26
- Het uitgesteld gebruik van menselijk lichaamsmateriaal: ......................................... 27
§3 Verkrijging van menselijk lichaamsmateriaal ....................................................... 28
- De toestemmingsvereiste: .......................................................................................... 28
Toestemming voor primair gebruik van lichaamsmateriaal ............................... 28
o Van de levende donor ................................................................................. 28
5
o Van de overleden donor .............................................................................. 30
Toestemming voor secundair gebruik van lichaamsmateriaal ........................... 32
Uitzonderingen op de toestemmingsvereiste voor primair en secundair gebruik ..
............................................................................................................................ 33
- Formaliteiten na de wegneming: ................................................................................ 34
- Ontvangst in de weefselinstelling: ............................................................................. 35
Hoofdstuk 2 De banken voor lichaamsmateriaal ................................................................ 37
§1 Algemeen ................................................................................................................. 37
§2 Vergelijking met andere verwante begrippen ........................................................ 38
- De intermediaire structuren voor menselijk lichaamsmateriaal:................................ 38
- De productie-instellingen: .......................................................................................... 39
- De biobanken: ............................................................................................................ 40
§3 De beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal .............................................. 42
- Hoedanigheid van de beheerder: ................................................................................ 42
- Bevoegdheden van de beheerder: .............................................................................. 42
De vrijgave en terbeschikkingstelling van het menselijk lichaamsmateriaal ..... 42
De kennisneming van de toestemming van de donor ......................................... 43
De kwaliteit en veiligheid van het menselijk lichaamsmateriaal ....................... 43
De traceerbaarheid van het menselijk lichaamsmateriaal .................................. 44
Invoer en uitvoer van menselijk lichaamsmateriaal ........................................... 45
De melding van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen .................... 46
o De meldingsprocedure ................................................................................ 46
o Het onderzoek ............................................................................................. 48
§4 De navelstrengbloedbank ........................................................................................ 48
§5 De vereisten voor de banken voor lichaamsmateriaal ........................................... 51
- De uitbating: ............................................................................................................... 51
- De erkenning: ............................................................................................................. 52
- De te volgen normen: ................................................................................................. 53
- De aansprakelijkheid en verzekering: ........................................................................ 55
§6 De overgangsbepalingen ......................................................................................... 56
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal ............................. 57
§1 Non-commercialiteitsprincipe ................................................................................. 57
§2 Rechtvaardiging van het non-commercialiteitsprincipe ........................................ 58
6
§3 Visies over de commercialisering van lichaam en lichaamsdelen ........................ 59
§4 Nuancering van het non-commercialiteitsprincipe: van altruïsme tot markt ....... 61
§5 De handhaving van de dubbele moraal .................................................................. 62
Hoofdstuk 4 Privacybescherming ......................................................................................... 64
Deel 4 Het gebruik van lichaamsmateriaal in Nederland ....................................................... 67
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal .................................................................... 67
§1 Algemeen ................................................................................................................. 67
- Definiëring: ................................................................................................................ 67
- Toepassingsgebied: .................................................................................................... 69
§2 Verschillende regelingen voor verschillende soorten lichaamsmateriaal ............. 69
§3 De gebruikswijzen inzake lichaamsmateriaal en zijn gevolgen ............................. 75
§4 Verkrijging van het lichaamsmateriaal .................................................................. 75
- Algemeen: .................................................................................................................. 75
- Invoer en uitvoer van lichaamsmateriaal: .................................................................. 76
- Ontvangst in de instelling: ......................................................................................... 77
Hoofdstuk 2 De banken voor lichaamsmateriaal ................................................................ 79
§1 Algemeen ................................................................................................................. 79
§2 De beheerder van menselijk lichaamsmateriaal .................................................... 81
- Conceptvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal .............................................. 81
Informatieverplichting ........................................................................................ 81
Bewaren, vernietigen en overdracht van lichaamsmateriaal .............................. 82
- Huidige regeling: ....................................................................................................... 83
Kwaliteit en veiligheid van het lichaamsmateriaal............................................. 83
Melden van ongewenste voorvallen en bijwerkingen ........................................ 84
§3 De vereisten voor de weefselinstellingen ................................................................ 85
- Traceerbaarheid .......................................................................................................... 85
- De erkenning en de vereiste vergunning: ................................................................... 85
§4 Specifieke vereisten voor orgaancentra .................................................................. 86
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal ............................. 89
§1 Non-commercialiteitsbeginsel ................................................................................. 89
- Het levend lichaam: ................................................................................................... 89
- Het lijk: ...................................................................................................................... 90
§2 Nuancering van het commercialiteitsbeginsel: van altruïsme tot markt .............. 91
7
Hoofdstuk 4 Privacybescherming ......................................................................................... 92
Deel 5 Het gebruik van lichaamsmateriaal in de Verenigde Staten ....................................... 93
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal .................................................................... 93
§1 Inleiding ................................................................................................................... 93
§2 Lichaamsmateriaal .................................................................................................. 95
Hoofdstuk 2 Banken van lichaamsmateriaal ..................................................................... 101
§1 Algemeen ............................................................................................................... 101
§2 Vereisten ................................................................................................................ 102
- Federale regelgeving: ............................................................................................... 103
- Regelgeving door de staten: ..................................................................................... 105
- Richtlijnen door de American Association of Tissue Banks: .................................. 106
§3 Verkrijging van het lichaamsmateriaal ................................................................ 107
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal ........................... 109
§1 Non-commercialiteitsbeginsel ............................................................................... 109
§2 Case law inzake de dubbele moraal ...................................................................... 111
Hoofdstuk 4 Schadeclaims in de Verenigde Staten ........................................................... 114
Besluit .......................................................................................................................................... 115
Bibliografie .................................................................................................................................. 119
Hoofdstuk 1 Wetgeving ........................................................................................................ 119
§1 Internationaal ........................................................................................................ 119
§2 Europees ................................................................................................................ 119
§3 België ..................................................................................................................... 120
- Wetten, decreten en ordonnanties ............................................................................ 120
- Koninklijke en Ministeriële besluiten: ..................................................................... 120
- Andere: ..................................................................................................................... 122
§4 Nederland ............................................................................................................... 123
- Wetten: ..................................................................................................................... 123
- Andere: ..................................................................................................................... 124
§5 De Verenigde Staten .............................................................................................. 125
- Wetten: ..................................................................................................................... 125
- Andere: ..................................................................................................................... 126
Hoofdstuk 2 Rechtspraak .................................................................................................... 127
Hoofdstuk 3 Rechtsleer ........................................................................................................ 128
8
§1 Boeken ................................................................................................................... 128
§2 Artikels in tijdschriften .......................................................................................... 130
Hoofdstuk 4 Andere ............................................................................................................. 136
Register ........................................................................................................................................ 137
9
Lijst van vaak voorkomende afkortingen
Hoofdstuk 1 Wetgeving
National Organ Transplant Act ...................................................................... NOTA
Revised Uniform Anatomical Gift Act Revised ........................................... UAGA
Wet Menselijk Lichaamsmateriaal ................................................................... WML
Wet op de orgaandonatie .................................................................................. WOD
Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal .................................................Wvkl
Wet Verwerking Persoonsgegevens ..................................................................WVP
Wet zeggenschap lichaamsmateriaal ................................................................... Wzl
Hoofdstuk 2 Organisaties en instanties
American Association of Tissue Banks ..........................................................AATB
European Association of Tissue Banks ........................................................... EATB
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten .........FAGG
Food and Drug Administration ......................................................................... FDA
Hoofdstuk 3 Andere
Code Goed Gebruik ........................................................................................... Code
Human Leukocyte Antigen ............................................................................... HLA
10
Inleiding
1. De termen lichaamsmateriaal en banken voor lichaamsmateriaal klinken op zich
duidelijk en onbediscussieerd, doch gaat er een ganse problematiek van uit. Wat is het? Wie
mag het verkrijgen? Van wie mag het worden verkregen? Tegen betaling? Is het recht wel in
staat is om de moeilijke vraagstukken op te lossen?1 Vele vragen spoken reeds rond.
Alhoewel niemand nog verbaasd is bij het horen van de begrippen orgaantransplantatie,
wetenschappelijk onderzoek en donorschap hebben zij één voor één grote maatschappelijke
en juridische discussies doen oplaaien. Wegens het evolutieve karakter van de wetenschap
hebben veel wetenschappelijke technieken reeds een lange weg achter de rug of hebben
daarentegen nog steeds een lange weg te gaan. Dit gaat gepaard met nodige risico’s aangezien
recht en praktijk niet steeds hand in hand lopen en dreigen uit de pas te geraken. Het is niet zo
dat de wetenschap steeds een oplossing voorziet voor de dilemma’s in ons recht en
omgekeerd.2
2. De toename van de mogelijkheden van lichaamsmateriaal in de gezondheidszorg heeft
ertoe geleid dat ook commerciële belangen prominenter worden.3 Onderzoekers en artsen
ontdekken steeds meer gebruikswijzen voor een steeds groter wordend assortiment
lichaamsmateriaal. Ik val niet met de deur in huis door te stellen dat bijna elk lichaamsdeel
van het menselijk lichaam op de dag van vandaag getransplanteerd kan worden, bovendien
heeft elke lichamelijke stof zijn aandeel gehad in de evolutie van onze medische wetenschap.
Menselijk lichaamsmateriaal is dan ook geld waard, wereldwijd wordt miljoenen verdiend aan
delen van ons lichaam waarbij de economische waarde bepaald wordt door de bereidheid en
het vermogen van de receptor om ervoor te betalen.4 De vraag hierbij is welke plaats onze
moraliteit hier mag of nog kan innemen. Dit wordt duidelijk met de uitspraak technique
without morals is a menace, but morals without technique is a mess5. De weefselindustrie
heeft het moeilijk om onbaatzuchtigheid te combineren met eigenbelang.6 Nochtans zijn
lichamelijke integriteit, autonomie en waardigheid hier belangrijke principes. Ons lichaam is
geen neutraal ding waarin naar hartenlust kan worden ingegrepen.7 Onderzoekers en artsen
kunnen het menselijk lichaamsmateriaal niet zomaar voor om het even wat gebruiken, telkens
worden bepaalde gevoelens opgewekt.
1 R. FELDMAN, The role of science in law, New York, Oxford University Press, 2009, 49.
2 R. FELDMAN, The role of science in law, New York, Oxford University Press, 2009, 1-2.
3 H.D.C. ROSCAM ABBING, “Gebruik van lichaamsmateriaal en zeggenschap”, T.Gez. (Ned.) 2001, nr. 1, 9.
4 I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 7; J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.)
2008, 399; R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The
Health Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 14. 5 R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 1009. 6 R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The Health
Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 14. 7 I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 8.
11
3. Beperkingen werden opgelegd op zowel regionaal, nationaal, Europees als
internationaal niveau.8 Zo hebben de Europese en internationale documenten over de
mensenrechten een doorslaggevende invloed, zoals de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens, de International Covenant on Civil and Political Rights en ons Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het
volledig ongebreideld verhandelen van menselijk lichaamsmateriaal wordt dan ook
beschouwd als zijnde ontoelaatbaar doordat het aanvaarden van een vrije markt afbreuk zou
doen aan de menselijke waardigheid.9 Dit heeft reeds veel stof doen opwaaien met betrekking
tot het al dan niet hebben van een eigendomsrecht op het lichaam. Eigendom houdt immers in
dat de eigenaar het recht heeft om het lichaam te bezitten, het te gebruiken en het genot ervan
te hebben. Het was dan ook noodzakelijk dat er regelgeving hieromtrent werd voorzien die
logischerwijze zinspelen op het eigendomsrecht van menselijke weefsels. Het
lichaamsmateriaal als een omhulsel van persoonlijke medische informatie diende beschermd
te worden, per slot van rekening bevat lichaamsmateriaal persoonsgegevens die indicatief
kunnen zijn of risico’s kunnen aangeven voor toekomstige gezondheidsschade.10
Veel landen
en naties hebben reeds voorzien in regelgeving of bereiden zich voor om in te grijpen om de
individuele rechten op afgestaan en opgeslagen weefsel te reguleren.
4. In België vielen verscheidene handelingen met menselijk lichaamsmateriaal lange tijd
buiten elke wettelijke regeling waardoor men zich moest behelpen met verschillende wetten,
zoals de Orgaantransplantatiewet11
. Ondertussen heeft België dit juridisch vacuüm verholpen
met de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 200812
. Deze wet is een algemene
wet met betrekking tot het menselijk lichaamsmateriaal en probeert een compromis te vinden
tussen een solidaire gezondheidszorg en de steeds verdergaande wetenschappelijke
ontwikkelingen13
. Hierbij wordt in zekere mate het principe van non-commercialiteit
bevestigd.14
De wet tracht alle mogelijke gebruiken van menselijk lichaamsmateriaal te
reguleren zonder hierbij restrictief te zijn voor het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal in
het kader van het wetenschappelijk onderzoek.15
De regelgeving van de verscheidene landen
is evenwel niet gelijklopend en er bestaan op bepaalde punten grote verschillen, zo is het
8 H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 57-58. 9 S. PANIS, en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 246. 10
H.D.C. ROSCAM ABBING, “Gebruik van lichaamsmateriaal en zeggenschap”, T.Gez. (Ned.) 2001, nr. 1, 8. 11
Wet 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, BS 14 februari 1987 (hierna:
Orgaantransplantatiewet). 12
Wet 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op
de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, BS 30 december 2008 (hierna: Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal of WML). 13
S. PANIS, en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217. 14
Art. 5 en 6 WML. 15
S. PANIS, en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217.
12
onderzoek met menselijk lichaamsmateriaal binnen Europa slechts in enkele landen
geregeld.16
Wel zijn er een aantal overkoepelende organisaties en instellingen, zoals de
European Association of Tissue Banks (hierna: EATB) die inmiddels normen en standaarden
geformuleerd hebben en deze in protocollen hebben vastgelegd. De normen en standaarden
van de EATB zijn echter niet juridisch bindend.17
5. In mijn onderzoek wil ik nagaan hoever we staan met de regelgeving inzake de banken
van lichaamsmateriaal, hierbij zal ik rechtsvergelijkend te werk gaan door middel van een
vergelijking met ons Europees buurland Nederland en de niet-Europese Verenigde Staten.
Mijn doelstelling is dat ik in de loop van mijn onderzoek andere mensen zal kunnen
informeren over de banken van lichaamsmateriaal en hierbij hun interesse zal kunnen
aanwakkeren. Mijn focus ligt dan ook op onze nationale wetgeving, er wordt enkel ingegaan
op Europese en internationale verdragen waar nodig.
6. In het eerste deel wordt het onderzoeksdomein van mijn analyse afgebakend. Hiervoor
geef ik zowel materieel als ruimtelijk aan tot wat mijn onderzoek beperkt is. Ik ga na wat er
onder lichaamsmateriaal moet begrepen worden en maak een duidelijk onderscheid tussen
bepaalde begrippen om verwarring te vermijden. In het tweede deel ga ik over tot een korte
historische schets. In het derde deel wordt het gebruik van lichaamsmateriaal in België
behandeld. Eerst wordt ingegaan op het begrip menselijk lichaamsmateriaal met de
verschillende wijzen van gebruik en verkrijging. Hierna wordt overgestapt naar de banken
voor lichaamsmateriaal. Er wordt een vergelijking gemaakt met aanverwante begrippen, de
bevoegdheden van de beheerder worden besproken, er wordt ingegaan op de vereisten van de
banken om ten slotte te eindigen met de problematiek rond de commercialisering en
privacybescherming omtrent menselijk lichaamsmateriaal.
7. In het vierde deel ga ik nader in op Nederland. Ook hier wordt eerst het begrip
menselijk lichaamsmateriaal gesitueerd en worden verschillende reguleringen geduid. Er
wordt kort ingegaan op de gebruikswijzen en verkrijging van lichaamsmateriaal. Hierna
worden de weefselinstellingen, orgaanbanken en orgaancentra besproken. Ook hier wordt
ingegaan op het commercialiseringsverbod en de bescherming van de privacy. In het vijfde
deel wordt de regulering van de Verenigde Staten besproken. De termen human tissue, tissue
bank en tissue banking worden uitgelegd en gesitueerd in een context van federale en
statelijke regelgevingen gecombineerd met vrijwillige richtlijnen. Het non-
commercialiteitsprincipe wordt geschetst binnen de Amerikaanse case law waarna kort
ingegaan wordt op de schadeclaims. Tot slot eindigt mijn masterproef met een besluit.
16
J. VAN DER VALK, “Menselijk lichaamsmateriaal in wetenschappelijk onderzoek: wens of werkelijkheid?”,
Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, Conceptuur 26, Utrecht, maart 2001, 6-8. 17
MvT Wvkl, 3.A.5, 6.
13
Deel 1 Afbakening van het onderzoeksdomein
Hoofdstuk 1 Territoriale afbakening van het onderzoeksdomein
8. Territoriaal is mijn onderzoek beperkt tot een micro-rechtsvergelijkende studie van
drie landen. Om te weten of België een leidraad of een voorbeeld is voor anderen heb ik er
bewust voor gekozen om ons Europees buurland Nederland te bestuderen samen met de niet-
Europese Verenigde Staten. Mijn focus ligt op de Belgische situatie waarna ik de belangrijke
verschillen en/of gelijkenissen met Nederland en de Verenigde Staten zal duiden. Het zal
duidelijk zijn dat mijn studie slechts een klein aandeel is in een opslorpend geheel van
wereldwijde regelgeving, wetgeving, rechtspraak en al dan niet bindende richtlijnen. Zo
hebben reeds andere Europese lidstaten regelgevend ingegrepen, zoals onder andere Frankrijk
en Groot-Brittannië, en vormen Japan, Australië en Canada drie grote reuzen in de
weefselindustrie. Enkel Pakistan en Iran hebben nog geen wetgeving die de verkoop van
menselijke organen verbiedt.18
Hoofdstuk 2 Materiële afbakening van het onderzoeksdomein
9. Zoals reeds vermeld is lichaamsmateriaal geld waard, wereldwijd wordt miljoenen
verdiend aan delen van ons lichaam.19
Desondanks het feit dat lichaamsmateriaal bijzonder
waardevol is, kan men niet naar hartenlust ingrijpen op het menselijk lichaam wegens onze
fysieke integriteit. Er kan nu reeds gesteld worden dat de beginselen in verband met het
lichaam niet zomaar kunnen doorgetrokken worden op het lichaamsmateriaal. De begrippen
als lichaam, lijk en levensvatbaarheid zijn slechts juridisch met betrekking tot hun gevolgen.20
De begrippen zijn op zich dus geen juridische termen maar er worden wel juridische gevolgen
aan vastgeknoopt.
§1 Begrippenkader
10. Het begrip lichaamsmateriaal refereert naar de biologische realiteit die betrekking
heeft op stoffen en vloeistoffen die afkomstig zijn van het menselijk lichaam of het lijk en
tevens naar elke substantie die aan dergelijk materiaal wordt onttrokken.21
Hieruit valt af te
leiden dat er slechts over lichaamsmateriaal kan gesproken worden op het ogenblik dat een
lichaamsdeel van het lichaam wordt verwijderd, dit kan interventioneel of op natuurlijke wijze
18
J.R. BOYER, “Gifts of the Heart and Other Tissues: Legalizing the Sale of Human Organs and Tissues”,
Brigham Young University Law Review 2012, Vol. 2012, Issue 1, 327. 19
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 7. 20
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 25. 21
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 9.
14
gebeuren.22
Het kan gaan om organen, afgezette ledematen, weefsels, bloed, cellen, urine,
faeces, haren, beenmerg of gameten. Zelfs bewerkt lichaamsmateriaal en cellijnen vallen
hieronder.23
Het lichaamsmateriaal wordt na de verkrijging ervan bewaard (infra). De bron
van lichaamsmateriaal is de persoon van wie het lichaamsmateriaal afkomstig is. Dit kan een
proefpersoon, een patiënt, een lijk of een bij een misdrijf betrokken persoon zijn24
, al
naargelang het lichaamsmateriaal verzameld werd in het kader van een wetenschappelijk
onderzoek, een diagnose, een autopsie of een strafrechtelijke procedure. De donor wordt in de
Wet Menselijk Lichaamsmateriaal omschreven als de menselijke bron van
lichaamsmateriaal.25
11. Wanneer we spreken van lichaamsmateriaal moet er rekening mee gehouden worden
dat er juridisch een onderscheid wordt gemaakt tussen genetisch en niet-genetisch
lichaamsmateriaal. Dit onderscheid heeft geen betrekking op de biologische aard van het
lichaamsmateriaal maar wel op de functie van het onderzoek dat er op verricht wordt en de
informatie die hierbij aan het licht komt.26
De bijzondere bescherming van genetisch
lichaamsmateriaal is verantwoord door de aard van de onderzoeken waarvoor het aangewend
kan worden en de specifieke, tevens delicate, eigenschappen van de informatie die eruit kan
worden afgeleid.27
§2 Vergelijking met andere verwante begrippen
- Onderscheid met het menselijk lichaam:
12. Het menselijk lichaam ontstaat niet bij de verwekking omdat dit enkel de
noodzakelijke voorafgaande gebeurtenis is opdat een zich zou kunnen ontwikkelen.28
Uit dit
embryo ontstaat een foetus waaruit een lichaam groeit.29
Dit neemt echter niet weg dat elke
aanslag op de vrucht vanaf de verwekking een delict inhoudt30
, behoudens de uitzondering
voorzien inzake abortus in ons Strafwetboek31
. Het kan niet ontkend worden dat de geboorte
van een persoon een bijzondere juridische betekenis heeft. Door deze gebeurtenis wordt de
22
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 373. 23
Ibid. 24
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 375. 25
Art. 2, 8° WML. 26
A. ROUVROY, “Informations génétiques et assurance. Discussion critique autour de la position ‘prohibitioniste’
du législateur belge”, JT 2000, 586. 27
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 374. 28
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 25. 29
Ibid. 30
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 32-33. 31
Art. 350, tweede lid Sw.
15
mens een persoon in de juridische zin van het woord waardoor hij deel gaat uitmaken van de
mensengemeenschap en alle mensenrechten onverkort op hem van toepassing worden.32
Het
begin en het einde van de gelding van deze rechten worden bij deze uitsluitend bepaald door
louter biologische elementen.33
13. Het behoeft geen uitleg dat het menselijk lichaam een bijzondere plaats krijgt in het
recht. Het kan op zich geen zaak of rechtsobject zijn.34
Het lichaam valt bovendien niet te
identificeren met de mens of een rechtspersoon.35
Maar ondanks het feit dat de mens zijn
lichaam niet heeft, maar zijn lichaam is, kan het tot op een zekere hoogte wel als een ding
beschouwd worden waarover beschikt kan worden.36
Zo kunnen haren, bloed, geslachtscellen
of organen afgestaan worden. Traditioneel wist men dat aan het wegnemen van weefsels en
lichaamsdelen risico’s en schade zijn verbonden.37
Bij een te groot risico of disproportionele
schade voor de donor vindt de wegneming geen plaats. Deze regel werd steeds absoluut
toegepast, maar het zal duidelijk zijn dat deze regel een zekere evolutie kende door de
vooruitgang van de medische wereld.38
14. Zowel het begrip lichaamsmateriaal als het menselijk lichaam hebben beiden
betrekking op een biologische realiteit, maar het lichaam is het geheel dat de lichamelijke
basis vormt voor de persoon.39
De lichaamsdelen die niet afgescheiden zijn van het lichaam
blijven het statuut van het menselijk lichaam volgen en zijn op zich geen zaak. Zoals reeds
aangehaald, is het pas wanneer een onderdeel van het lichaam wordt afgescheiden dat het niet
langer tot het lichaam behoort en dat het lichaamsmateriaal wordt.40
Dit lichaamsmateriaal is
wel een zaak of een rechtsobject aangezien de band met het lichaam verdwenen is.41
Vervolgens kan over dit lichaamsmateriaal beschikt worden via overeenkomsten.42
Deze
overeenkomsten kunnen echter enkel geldig zijn indien ze niet in strijd zijn met de openbare
orde en goede zeden.43
32
S. VERBORGT, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 131. 33
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 33-34. 34
J.-P. BAUD, “La propriété du corps”, in F. LEMAIRE, S. RAMEIX en J.-P. GHANASSIA (eds), Le corps: à qui
appartient-il?, Parijs, Flammarion, 1996, 11. 35
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 25. 36
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 44. 37
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 52-53. 38
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 53. 39
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 374. 40
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 12. 41
E. LOEB en J.C. VAN STRAATEN, “Voortplanting van de mens anno 1984”, NJB 1984, 1027. 42
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 344. 43
Ibid.
16
- Onderscheid met het menselijk lijk:
15. Het intreden van de dood werd lange tijd niet wettelijk omschreven. Het ontbreken van
hartslag en ademhaling was immers dé techniek bij uitstek om het overlijden vast te stellen.
Dit strookte tevens met ons emotioneel gedachtengoed, het hart als locus van de ziel en van
de emoties44
. Dit werd echter achterhaald door de ontwikkeling van de medische techniek en
de verfijning van allerlei apparatuur.45
Doodgaan is een proces, het is nu algemeen geweten
dat niet alle organen, weefsels en cellen op hetzelfde ogenblik afsterven, bovendien kunnen
hartslag en ademhaling op de dag van vandaag perfect kunstmatig in stand worden gehouden,
denk maar aan de zogenaamde “heartbeating donors” waarbij de bloedcirculatie kunstmatig in
stand wordt gehouden voor de transplantatie.46
Het huidig criterium die gebruikt wordt om het
moment vast te stellen waarop alles in het lichaam dood is, is de hersendood (infra).47
16. Logischerwijze is het intreden van de dood een belangrijk rechtsmoment. Niet alleen
heeft ze belangrijke familierechtelijke en erfrechtelijke rechtsgevolgen, ook brengt ze een
belangrijke wijziging in de juridische positie van het menselijk lichaam met zich mee. Na het
overlijden van een persoon verdwijnt de mens voor het recht48
, het menselijk lichaam bestaat
nog maar wordt voortaan aangeduid met de term stoffelijk overschot of lijk49
. Met deze
termen worden dan alle lichamelijke resten van een persoon bedoeld die overblijven na zijn
overlijden, het “dood lichaam” 50
. Dit kan onder gelijk welke vorm zijn, zoals het menselijk as
na crematie of het skelet, of het kan enkel betrekking hebben op een bepaald deel van het
stoffelijk overschot indien dit karakteristiek is voor de overledene en enige importantie heeft,
zoals het hoofd of de romp. Hieruit kan afgeleid worden dat het einde van het menselijk
lichaam synoniem is van het ontstaan van het lijk.51
Na de vernietiging of het vergaan van het
stoffelijk overschot, onderworpen aan een tijdsduur van tien jaar, is er geen sprake meer van
een menselijk lijk.52
17. We kunnen in dit geval, net zoals bij het onderscheid met het menselijk lichaam, ook
pas spreken van menselijk lichaamsmateriaal indien een onderdeel van het lijk wordt
afgescheiden.53
Aangezien het lijk geen persoon meer is, moet het juridisch gezien worden als
een zaak dat vatbaar is voor beheersing, doch wordt hieraan beperkingen onderworpen (infra).
44
E.P. VAN DIJK, W.J. EIJK, K.F. GUNNING, T. VAN LAAR, W.L.H. SMELT en M.W.H. STEEMERS-VAN WINKOOP,
Postmortale orgaandonatie. Een Medisch-Ethische en Juridische Beschouwing, Assen, Van Gorcum, 1996, 23. 45
S. VERBORGT, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 133. 46
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 60. 47
S. VERBORGT, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 133. 48
S. VERBORGT, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 132. 49
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 53. 50
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 135. 51
Ibid. 52
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 54. 53
Ibid; S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 374.
17
- Onderscheid met gezondheidsgegevens:
18. Gezondheidsgegevens zijn alle persoonsgegevens die de gezondheid betreffen.54
Volgens de Wet Verwerking Persoonsgegevens55
is een persoonsgegeven elke informatie
betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.56
Dit wil dus zeggen
dat een gezondheidsgegeven gevoeliger is dan een persoonsgegeven omdat het rechtstreeks
betrekking moet hebben op de gezondheid van de betrokkene. Hierdoor worden
gezondheidsgegevens onderworpen aan een strikter regime dan de gewone
persoonsgegevens.57
19. Tussen gezondheidsgegevens en menselijk lichaamsmateriaal moet een vierledig
onderscheid gemaakt worden. Ten eerste kunnen uit lichaamsmateriaal wel
gezondheidsgegevens afgeleid worden maar het is op zich geen gegeven en het bevat ook
geen gegevens.58
Het is pas na bewerking en analyse van het lichaamsmateriaal dat er
gezondheidsgegevens uit afgeleid kunnen worden.59
Ten tweede zijn de gegevens die uit
lichaamsmateriaal worden afgeleid niet noodzakelijk persoonsgegevens.60
Ten derde kan bij
lichaamsmateriaal enkel de administratief identificerende kenmerken worden verwijderd
terwijl de gezondheidsgegevens van alle identificerende kenmerken ontdaan kunnen
worden.61
Lichaamsmateriaal blijft dus intrinsiek identificeerbaar62
aangezien de verbinding
tussen het lichaamsmateriaal en de bron blijft bestaan. Het wordt pas volledig anoniem indien
alle DNA-gegevens waarmee het lichaamsmateriaal vergeleken kan worden, uitgewist zijn63
.
En ten vierde kan elk onderzoek van lichaamsmateriaal tot nieuwe bevindingen leiden terwijl
gezondheidsgegevens beperkt en statisch zijn.64
Hiermee wordt bedoeld dat een tweede
analyse van de gegevens in principe niets meer zal opleveren.
54
Ibid. 55
Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking
van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993 (hierna: Wet Verwerking Persoonsgegevens of WVP). 56
Art. 1, §1 WVP. 57
M. PARISSE en V. VERBURG, “Secret professionnel et vie privée: les traitements de données à caractère
personnel (relative à la santé) couvertes par le secret professionnel”, Revue du Droit des Technologies de
l’Information 2006, afl. 24, 26-27. 58
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 374. 59
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 375. 60
Ibid. 61
H.D.C. ROSCAM ABBING, “Anonieme screening op HIV: alles nog eens op een rij”, Medisch contact 1989,
1548. 62
Art. 2, 23° WML: traceerbaarheid is “het vermogen om het menselijk lichaamsmateriaal in elke fase van het
proces, vanaf de verkrijging ervan tot de distributie met het oog op gebruik of vernietiging te lokaliseren en te
identificeren en dit bij de bewerking, de controle en bewaring”. 63
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 375-376. 64
Ibid.
18
Deel 2 Historisch kader inzake het lichaam en zijn bestanddelen
20. Doorheen de geschiedenis werd het lichaam afwisselend buiten elk vermogensrecht
gesloten. De Romeinen legden dit principe vast met het adagium “Dominus membrorum
suorum nemo videtur” wat betekent dat niemand baas is over het eigen lichaam.65
Maar in
tegenstelling tot de Romeinen werd het menselijk lichaam bij de Germanen wel als een
economisch goed beschouwd.66
Het was een middel die gebruikt kon worden om
economische doeleinden te bereiken, zoals de borgstelling voor schulden.67
Dit werd echter
verworpen vanaf de veertiende eeuw op grond van de strijdigheid met de goede zeden. Vanaf
dat moment werd aanvaard dat het lichaam tot een andere categorie behoort dan het
economische en werd het lichaam haar extrapatrimoniaal karakter gegeven (infra).
21. Het gebruik op zich van het lichaamsmateriaal is echter geen recent opgedoken
fenomeen. Het wordt al eeuwenlang voor verschillende doeleinden gebruikt. Reeds in de
Middeleeuwen hebben we voorstellingen van orgaantransplantaties, het maken van pruiken,
het inbinden van boeken met huid, enzovoort. Vanaf de vijftiende en de zestiende eeuw
werden resultaten van autopsies uitgewisseld.68
Vanaf de negentiende en twintigste eeuw
werd lichaamsmateriaal niet alleen gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek, maar ook voor
therapeutische en industriële toepassingen.69
Hierbij werden niet alleen lijken gebruikt maar
ook levende patiënten.
22. Hierna volgden nog vele ontwikkelingen. Men maakte de stap naar de medisch
begeleide voortplanting, men ontwikkelde nieuwe technieken, men nam niet-regenereerbare
organen weg.70
Het menselijk lichaam lijkt geëvolueerd te zijn tot een reservoir van
grondstoffen en reserveonderdelen die voor de meest uiteenlopende doelstellingen kunnen
worden gebruikt.71
Bovendien kan lichaamsmateriaal steeds beter en efficiënter bewaard
worden waardoor er niet steeds nieuw lichaamsmateriaal afgenomen dient te worden. Dit
heeft mede geleid tot het alsmaar complexer worden van de verhoudingen tussen de
65
R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 27; H.J.J.
LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan den Rijn,
Samson, 1988, 45. 66
R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 27. 67
R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 28; H.J.J.
LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan den Rijn,
Samson, 1988, 45. 68
J.-P. VANDENBROUCKE, “Medische ethiek en gezondheidsrecht: hinderpalen voor de verdere toename van
kennis in de geneeskunde?”, Ned. Tijdschr. Geneesk. 1990, nr. 1, 5. 69
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 22. 70
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 23. 71
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 24.
19
betrokkenen. Van de eenvoudige “patiënt – arts”- relatie kwam men terecht in een complexe
keten van betrokkenen waarbij ook commerciële aspecten om de hoek komen kijken.72
23. Het is vanzelfsprekend dat deze hele evolutie niet zomaar van een leien dakje is
gelopen. Naast juridische aspecten kwamen morele en ethische aspecten aan het oppervlak
tevoorschijn. De nood aan een duidelijke regelgeving drong zich dan ook op aan de wetgever.
Voor de invoering van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal hadden we een fragmentarische
ad hoc regelgeving, bepaalde handelingen met menselijk lichaamsmateriaal vielen zelfs buiten
elke wettelijke regeling.73
Zo hadden, en hebben, we onder andere de Patiëntenrechtenwet74
,
de Bloedwet75
en de Wet Verwerking Persoonsgegevens.
24. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op
30 december 2008. Deze wet probeerde een compromis te vinden tussen een solidaire
gezondheidszorg en de steeds verdergaande wetenschappelijke ontwikkelingen.76
De wet is de
omzetting van de richtlijnen 2004/23/EG77
, 2006/17/EG78
en 2006/86/EG79
.80
Het was voor de
eerste keer dat onze wetgever een omvattende regeling uitgevaardigde inzake het gebruik van
lichaamsmateriaal in België.81
Toch wordt deze wet beschouwd als een algemene wet en is
dus een aanvulling op de vigerende wetgeving.82
Op grond van het adagium “Lex specialis
derogat legi generali” kan de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal dus niet in conflict komen
met andere wetten aangezien specifieke regelgeving voorrang hebben.
72
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 24-25. 73
S. PANIS, en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217. 74
Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002 (hierna:
Patiëntenrechtenwet). 75
Wet 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong, BS 8 oktober 1994 (hierna:
Bloedwet). 76
S. PANIS, en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217. 77
Richtlijn 2004/23/EG van 31 maart 2004 tot vaststelling van de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het
doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en verspreiden van menselijke weefsels en cellen, PB 7 april
2004 (hierna: EG-Richtlijn 2004/23). 78
Richtlijn 2006/17/EG van 8 februari 2006 ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement
en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke
weefsels en cellen, PB 9 februari 2006 (hierna: EG-Richtlijn 2006/17). 79
Richtlijn 2006/86 van 24 oktober 2006 ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en
de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvereisten, de melding van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste
voorvallen en bepaalde technische voorschriften voor het coderen, bewerken, preserveren, bewaren en
distribueren van menselijke weefsels en cellen, PB 25 oktober 2006 (hierna: EG-Richtlijn 2006/86). 80
E. MORBÉ, De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal. Verkrijging en gebruik voor geneeskundige toepassing of
wetenschappelijk onderzoek, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 15. 81
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 392. 82
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 39-48.
20
Deel 3 Het gebruik van lichaamsmateriaal in België
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal
§1 Algemeen: de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal
25. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal is een complexe wet. Bij de totstandkoming
waren diverse actoren betrokken, namelijk politici, ethici, artsen, basiswetenschappers en
personen uit de industrie voor de ontwikkeling van nieuwe therapieën en afgeleide producten
van cellen en weefsels.83
De afkondiging van de wet kon niet langer wachten, België werd op
Europees niveau reeds veroordeeld wegens het ontbreken van de nodige uitvoeringsbesluiten.
Met de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal voldeed België aan de omzetting van drie Europese
richtlijnen, namelijk de EG-Richtlijn 2004/23, de EG-Richtlijn 2006/17 en de EG-Richtlijn
2006/86. Deze richtlijnen hadden betrekking op de geneeskundige toepassing van cellen en
weefsels op de mens en de kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften die in dit verband moeten
worden nageleefd. De uitwerking van veel bepalingen werd echter overgelaten aan de Koning
waardoor er sinds de afkondiging van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal reeds zeven
koninklijke besluiten en twee ministeriële besluiten uitgevaardigd werden. Bovendien werden
opnieuw wijzigingen aangebracht in maart 2013 84
maar aangezien de inwerkingtreding van
deze wet onbekend is, worden deze aanpassingen niet in mijn masterproef besproken.
- Definiëring:
26. Menselijk lichaamsmateriaal wordt wettelijk gedefinieerd als elk lichaamsmateriaal,
met inbegrip van menselijke weefsels en cellen, gameten, embryo’s, foetussen, evenals de
substanties die eruit worden onttrokken, welke ook hun graad van bewerking is85
. Dierlijk
lichaamsmateriaal is in elk geval uitgesloten, dus ook in het geval dat het zou gebruikt worden
bij een toepassing op de mens.86
Elk begrip van bovenstaande omschrijving wordt
respectievelijk gedefinieerd in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal, met uitzondering van de
gameten en de substanties die onttrokken worden uit menselijk lichaamsmateriaal.87
Zo zijn
cellen de afzonderlijke of een verzameling van cellen van menselijke oorsprong die niet door
bindweefsel met elkaar verbonden zijn. Alle delen van het menselijk lichaam die uit cellen
bestaan, worden weefsels genoemd. Het embryo en de foetus zijn de cellen of het functioneel
geheel van cellen met een leeftijd tussen de bevruchting en de ontwikkeling van ofwel acht
weken ofwel meer dan acht weken en met het vermogen, door hun ontwikkeling, te leiden tot
de geboorte van een menselijk persoon.
83
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217. 84
Wet van 19 maart 2013 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, BS 29 maart 2013. 85
Art. 2, 1° WML. 86
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 218. 87
Art. 2, 2° - 5° WML.
21
27. Uit bovenstaande definiëring blijkt dat de meeste soorten menselijk lichaamsmateriaal
tot de toepassingssfeer van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal behoren88
, dit mede in de
hand gewerkt door het feit dat het slechts een niet-limitatieve opsomming betreft89
. Hierdoor
is het toepassingsgebied duidelijk ruimer dan diegene die vermeld is in de
Orgaantransplantatiewet en de EG-richtlijn 2004/23 die enkel over weefsels en cellen spreekt.
Bovendien beperkt de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal zich niet tot de geneeskundige
toepassing op de mens maar wordt ook het wetenschappelijk onderzoek met menselijk
lichaamsmateriaal gereguleerd. Door de vermelding “ongeacht de graad van bewerking”
vallen zowel de vervaardigde, de afgeleide als de bereide producten onder deze wet.90
Op
grond van artikel 2 van het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid91
en van artikel 2 §2 van
het koninklijk besluit Bijwerkingen en Voorvallen92
valt ook de wegneming, de donatie, het
verkrijgen en het testen van lichaamsmateriaal voor geneesmiddelen onder deze wet, met
inbegrip van vaccins, medische hulpmiddelen en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie.
28. Hiernaast voorziet de wet in een afzonderlijke definitie voor residuair menselijk
lichaamsmateriaal, namelijk het gedeelte van het lichaamsmateriaal dat is weggenomen met
het oog op een diagnose of behandeling van de donor dat, nadat een voldoende en relevant
gedeelte wordt bewaard voor het stellen, verfijnen of voltooien van de diagnose of de
behandeling van de donor op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens, ten aanzien van
deze doelstellingen overbodig is en derhalve zou mogen worden vernietigd93
, in de mondstaal
ook wel het restmateriaal genoemd. Maar hierbij moet meteen de nuance gemaakt worden dat
niet alles wat restmateriaal genoemd wordt onder de wettelijke definitie van residuair
materiaal zal vallen. Bepalend voor de kwalificatie is ofwel dat er een diagnose is uitgevoerd
ofwel dat de behandeling afgelopen of onmogelijk is geworden.94
Voorbeelden hiervan zijn
het operatief afval, de overbodige bloed- en weefselstalen na een diagnosestelling en de
88
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 393. 89
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 218. 90
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 219. 91
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren,
wegnemen, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijk lichaamsmateriaal, waaraan de
banken voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren voor menselijk lichaamsmateriaal en de
productie-instellingen moeten voldoen, BS 23 oktober 2009 (hierna: KB Kwaliteit en Veiligheid). 92
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de bepalingen inzake melding van ernstige ongewenste
bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen met betrekking tot het menselijk lichaamsmateriaal, BS 23
oktober 2009 (hierna: KB Bijwerkingen en Voorvallen). 93
Art. 2, 33° WML. 94
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 234.
22
weggesneden kankercellen.95
Voor de invoering van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal
werd het overgebleven lichaamsmateriaal na een operatie vaak gebruikt zonder de
toestemming van de patiënt gezien er geen enkele wet of regelgeving was die de toestemming
van de patiënt als vereiste vooropstelde. Hieraan werd een mouw gepast met de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal. Wanneer het residuair menselijk lichaamsmateriaal echter
gebruikt wordt voor het tot stand brengen van embryo’s is de wet niet van toepassing.96
- Toepassingsgebied:
29. Desondanks de ruime definiëring is de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal alleen maar
van toepassing op de rechts- en natuurlijke personen die hun activiteit op het Belgische
grondgebied uitoefenen.97
Vervolgens moet gekeken worden naar de bestemming van het
lichaamsmateriaal en naar de verrichte handelingen om te bepalen of het geval binnen het
toepassingsgebied van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal valt.
Met betrekking tot de bestemming van het lichaamsmateriaal
30. De toepassingssfeer wordt beperkt tot de wegneming die bestemd is voor de al dan
niet geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek.98
Onder
“toepassing op de mens” moet het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal op of in een
menselijke ontvanger begrepen worden, met inbegrip van de extracorporele toepassing,
hieronder valt het transplanteren en het produceren van geneesmiddelen99
.100
Met het
wetenschappelijk onderzoek wordt elk gebruik van menselijk lichaamsmateriaal bedoeld met
het oog op de ontwikkeling van de kennis eigen aan de uitoefening van de
gezondheidszorgberoepen zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967
betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen101
.
31. Niet elke wegneming of een handeling met menselijk lichaamsmateriaal zal dus
binnen het toepassingsgebied vallen, indien de wegneming van het lichaamsmateriaal gebeurt
met een ander oogmerk dan bovenstaande twee doeleinden is de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal niet van toepassing. De bestemming van het lichaamsmateriaal moet aldus
steeds nagegaan worden.
95
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 394. 96
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de lijst van de artikelen van de wet van 19 december 2008
inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige
toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, die van toepassing zijn op gameten, gonade,
fragmenten van gonaden, embryo’s en foetaal menselijk lichaamsmateriaal, BS 23 oktober 2009. 97
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 45. 98
Art. 3, §1 WML. 99
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 222. 100
Art. 2, 20° WML. 101
Art. 2, 32° WML.
23
Met betrekking tot de verrichte handelingen
32. Talrijke handelingen vallen onder het toepassingsgebied, namelijk elke activiteit met
betrekking tot de donatie, wegneming, het verkrijgen, testen, bewerken, preserveren, bewaren,
distribueren en gebruiken van menselijk lichaamsmateriaal102
. Bijkomend werden een aantal
voorwaarden ter bescherming van de donor en ter verzekering van de kwaliteit van het
lichaamsmateriaal bepaald in het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid, deze bepalingen
zijn in principe niet van toepassing op de biobanken (infra). De meeste van de net
aangehaalde begrippen worden gedefinieerd in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal.
33. De donatie betekent het doneren van menselijk lichaamsmateriaal bedoeld voor de
toepassing op de mens of voor wetenschappelijke doeleinden103
. De donaties en de
handelingen die worden verricht met een louter diagnostisch oogmerk ten bate van de persoon
bij wie het lichaamsmateriaal is weggenomen en voor zover dit lichaamsmateriaal niet is
bestemd voor een ander gebruik vallen niet binnen het toepassingsgebied van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal.104
Het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid bepaalt onder
welke voorwaarden de donatie mogelijk is105
, zo dient ze te gebeuren binnen een erkend
ziekenhuis onder de verantwoordelijkheid van een arts. Deze arts kan het verrichten van de
handelingen overlaten aan een beperkte groep personen die in de wet zijn opgesomd.106
Zij
moeten een opleidingsprogramma gevolgd hebben waarvan de inhoud schriftelijk werd
vastgelegd door een klinisch team dat in het verkrijgen en het wegnemen van
lichaamsmateriaal gespecialiseerd is.107
34. De wegneming is de handeling waardoor menselijk lichaamsmateriaal uit het
menselijk lichaam wordt onttrokken108
. Logischerwijze valt niet elke wegneming hieronder,
zoals een amputatie of een zwangerschapsafbreking.109
Verschillende regels beperken dan ook
het toepassingsgebied. Vooraleerst valt de wegneming van organen met het oog op de
transplantatie niet onder het toepassingsgebied aangezien dit tot het toepassingsveld van de
Orgaantransplantatiewet behoort.110
Vervolgens zijn ook de wegneming en de handelingen
met het oog op een autologe toepassing uitgesloten van de toepassingssfeer.111
Een autologe
toepassing betekent de toepassing op of in dezelfde persoon als bij wie het lichaamsmateriaal
wordt weggenomen112
. Hiervoor is vereist dat het weggenomen lichaamsmateriaal tijdens
dezelfde ingreep wordt gebruikt. Indien dit niet het geval is dan is de Wet Menselijk
102
Art. 3 §1 WML. 103
Art. 2, 10° WML. 104
Art. 3, §3, d) WML. 105
Art. 7 KB Kwaliteit en Veiligheid. 106
Art. 7, §1 KB Kwaliteit en Veiligheid juncto artikel 4, §1 WML. 107
Art. 7, §2, tweede lid KB Kwaliteit en Veiligheid. 108
Art. 2, 11° WML. 109
H. NYS, “Bloed, zweet en tranen. Kritische ontleding van de wet van 19 december inzake het verkrijgen en
het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal”, RW 2009-10, nr. 5, 179. 110
Art. 3, §3, a) WML. 111
Art. 3, §3, c) WML. 112
Art. 2, 22° WML.
24
Lichaamsmateriaal bijgevolg wel van toepassing.113
Ook de wegneming is onderworpen aan
het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid, meer bepaald aan bijlage III (infra).
35. Hiernaast hebben we nog het verkrijgen van lichaamsmateriaal wat omschreven wordt
als het proces waardoor het menselijk lichaamsmateriaal na de wegneming beschikbaar
wordt114
. Het testen wordt niet gedefinieerd in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal, maar
men gaat ervan uit dat het begrip erg ruim moet geïnterpreteerd worden conform de EG-
richtlijn 2006/17. Het bewerken wordt aangeduid als elke handeling die wordt verricht bij de
preparatie, manipulatie, preservatie en verpakking van menselijk lichaamsmateriaal115
, en het
preserveren houdt dan het gebruik in van chemische of biologische stoffen, wijzigingen in de
omgevingscondities of andere middelen tijdens de bewerking, bedoeld om de kwaliteit van het
menselijk lichaamsmateriaal te beschermen of de biologische of fysieke achteruitgang te
voorkomen of te vertragen116
. Met bewaring wordt het handhaven van het menselijk
lichaamsmateriaal bedoeld onder gepaste en gecontroleerde omstandigheden tot de
distributie ervan117
, terwijl het gebruiken elke toepassing van menselijk lichaamsmateriaal is
die volgt op de laatste handeling die ermee is verricht118
. Tenslotte betekent het distribueren
elk transport en aflevering van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op een specifiek
gebruik119
. Ook hier regelt het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid een aantal
voorwaarden, zoals de controle en de vrijgave van het menselijk lichaamsmateriaal, de
distributie met de mogelijke terugroeping van lichaamsmateriaal en de regeling omtrent de
etikettering ervan.120
36. Desondanks de ruime opsomming aan handelingen vallen een aantal handelingen met
bepaalde soorten menselijk lichaamsmateriaal buiten het toepassingsgebied van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal121
, zoals de regenereerbare weefsels. De Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal geldt aldus niet voor haren, nagels, urine, moedermelk, zouten, tranen en
zweet. Ook de wegneming van organen met het oog op transplantatie en de wegneming en
handelingen met het oog op een autologe toepassing tijdens één en dezelfde ingreep vallen
buiten het toepassingsgebied (supra). Verder geldt de wet ook niet voor donaties, voor
handelingen die met een louter diagnostisch oogmerk zijn verricht en voor handelingen met
bloed, bloedbestanddelen en bloedderivaten. Bovendien werd voor bepaalde soorten
lichaamsmateriaal in een specifieke afdwingbare regeling voorzien. Zo hebben we
bijvoorbeeld een aparte regeling voor het gebruik van celmateriaal afgenomen voor DNA-
113
H. NYS, “Bloed, zweet en tranen. Kritische ontleding van de wet van 19 december inzake het verkrijgen en
het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal”, RW 2009-10, nr. 5, 180. 114
Art. 2, 12° WML. 115
Art. 2, 13° WML. 116
Art. 2, 14° WML. 117
Art. 2, 15° WML. 118
Art. 2, 19° WML. 119
Art. 2, 17° WML. 120
Art. 16 KB Kwaliteit en Veiligheid. 121
Art. 3, §3 WML.
25
onderzoek in strafzaken122
en voor het gebruik van embryonale stamcellen, gameten en
overtallige embryo’s123
.
§2 Gebruikswijzen inzake menselijk lichaamsmateriaal
- Algemeen: het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal:
37. Het menselijk lichaamsmateriaal mag slechts worden gebruikt voor zover de
bepalingen van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal nageleefd worden.124
Gelet op de net
aangehaalde definitie heeft dit betrekking op alle toepassingen na elke activiteit met
betrekking tot het verkrijgen, testen, preserveren, bewaren of distribueren, met inbegrip van
de invoer en de uitvoer van menselijk lichaamsmateriaal125
. Niet alle vormen van gebruik
worden echter toegelaten, elk gebruik van menselijk lichaamsmateriaal in het kader van de
geneeskundige toepassing op de mens zonder diagnostisch, preventief of therapeutisch
oogmerk dat nauwkeurig wetenschappelijk gefundeerd is, is verboden. Hetzelfde geldt voor
elk gebruik van menselijk lichaamsmateriaal in het kader van het wetenschappelijk onderzoek
zonder een precies en relevant doeleinde waarvan de finaliteit gepreciseerd is en waarvoor een
gunstig advies is uitgebracht door een Ethisch Comité zoals bedoeld in de wet van 7 mei 2004
betreffende experimenten op de menselijke persoon.126
Bovendien primeren de diagnose en
behandeling van de donor op alle andere doeleinden.127
Dit wil zeggen dat het weggenomen
lichaamsmateriaal voor het stellen van een diagnose of een behandeling slechts voor andere
doeleinden gebruikt mag worden voor zover het weggenomen lichaamsmateriaal niet volledig
voor deze andere doeleinden wordt gebruikt en voor zover er voldoende materiaal wordt
bewaard voor de verdere diagnose of de behandeling van de donor.128
38. Wanneer hierbij betekenisvolle informatie over de gezondheidstoestand van de donor
aan het licht komt, heeft de donor op grond van de Patiëntenrechtenwet recht om deze
informatie te verkrijgen. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal beperkt zich evenwel tot de
betekenisvolle informatie terwijl de Patiëntenrechtenwet spreekt van alle informatie die nodig
is om inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand van de patiënt en zijn vermoedelijke
evolutie. De plicht om de informatie te verstrekken rust op zowel de artsen die bij het gebruik
kennis nemen van de betekenisvolle informatie, op de beheerders van het menselijk
lichaamsmateriaal als op de hoofdgeneesheer van het ziekenhuis waar de wegneming van het
122
Wet 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken, BS 20 mei 1999. 123
Wet 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo’s in vitro, BS 28 mei 2003; Wet 6 juli 2007
betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtallige embryo’s en de gameten, BS
17 juli 2007. 124
Art. 8, §3 WML. 125
Art. 2, 18° juncto art. 2, 19° WML. 126
Art. 8, §1, eerste lid, 2° WML. 127
Wetsvoorstel inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de
geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St. Senaat 2007/2008, nr. 4-
825/1, 15. 128
Art. 8, §1, eerste lid, 8° WML.
26
menselijk lichaamsmateriaal is uitgevoerd.129
De verwijzing naar de Patiëntenrechtenwet
impliceert dat de patiënt ook recht heeft op het niet-weten en dat gebruik gemaakt kan worden
van de therapeutische exceptie waarbij de informatie niet meegedeeld wordt wanneer dit een
klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt met zich zou meebrengen,
doch deze uitzonderingen zijn problematisch in een niet-therapeutische context. De beheerder
die hiervan gebruik wil maken, moet een beroepsbeoefenaar raadplegen. 130
- Het primair en secundair gebruik van menselijk lichaamsmateriaal:
39. Wanneer lichaamsmateriaal aangewend wordt voor het doel waarvoor het verzameld
werd, is er sprake van primair gebruik. Er is vervolgens sprake van secundair of nader gebruik
indien het lichaamsmateriaal aangewend wordt voor een ander doel dan datgene waarvoor het
aanvankelijk werd verzameld. In de praktijk is het onderscheid vaak flinterdun.131
De Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal geeft evenwel een andere omschrijving aan deze begrippen
uitgaande van de vraag of de betrokkene al dan niet in het gebruik heeft toegestemd.132
40. Het primair gebruik van lichaamsmateriaal is elk gebruik van lichaamsmateriaal
waarvoor de donor uitdrukkelijk in het kader van de wegneming specifiek zijn toestemming
heeft gegeven133
. Het secundair gebruik is dan elk ander gebruik van lichaamsmateriaal dan
dat waarvoor de donor zijn toestemming heeft gegeven134
. Hiervan is sprake wanneer het
lichaamsmateriaal aangewend wordt voor een ander doel dan dat waarvoor het werd
weggenomen of wanneer het gebruikt wordt alhoewel er bij de wegneming geen sprake was
van een gebruik, zoals de wegneming met het oog op diagnosestelling maar waarbij het
lichaamsmateriaal na de diagnose gebruikt wordt voor wetenschappelijk onderzoek of het
restmateriaal van een operatie dat gebruikt wordt.135
Ook moeten hier de situaties vermeld
worden waarbij het oorspronkelijke doel van de wegneming niet meer bereikt kan worden,
bijvoorbeeld wanneer de oorspronkelijke receptor overleden is en het lichaamsmateriaal op
een andere receptor wordt toegepast.136
In principe vereist elk primair of secundair gebruik de
geïnformeerde, bewuste en vrije toestemming (infra).
129
Art. 11 WML juncto art. 7 Patiëntenrechtenwet. 130
Art. 7, §2-4 Patiëntenrechtenwet; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19
december 2008: een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 226-227; H. NYS, “Bloed, zweet en tranen.
Kritische ontleding van de wet van 19 december inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk
lichaamsmateriaal”, RW 2009-10, nr. 5, 187. 131
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 375. 132
Ibid. 133
Art. 2, 29° WML. 134
Art. 2, 30° WML. 135
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 233. 136
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 18-19.
27
- Het uitgesteld gebruik van menselijk lichaamsmateriaal:
41. Naast deze twee gebruiksvormen hebben we in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal
nog een derde gebruiksvorm, namelijk het uitgesteld gebruik. Dit is elk gebruik dat is
uitgesteld in de tijd en, vanaf het tijdstip van de verkrijging van het menselijk
lichaamsmateriaal, bedoeld is voor een bepaalde ontvanger137
. Het wegnemen en het
bewaren van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op het autoloog of allogeen uitgesteld
gebruik voor een bepaalde geïdentificeerde ontvanger is echter principieel verboden door de
Wet Menselijk Lichaamsmateriaal.138
Dit wordt verantwoord doordat ons verzorgingssysteem
gebaseerd is op kwaliteit, solidariteit en toegankelijkheid en dus veronderstelt dat
weggenomen lichaamsmateriaal toegankelijk blijft voor iedereen die eraan behoefte heeft.139
42. Op het verbod van wegname voor een bepaalde geïdentificeerde ontvanger bestaan
echter twee uitzonderingen. Zo wordt ten eerste het uitgesteld gebruik toegelaten indien de
persoon voor wie het menselijk lichaamsmateriaal bestemd is op het ogenblik van de
wegneming en/of de verkrijging een wetenschappelijk aangetoond uitzonderlijk risico
vertoont voor een pathologie waarvoor het nut van voormelde handelingen wetenschappelijk
aangetoond is of aan een dergelijke pathologie lijdt.140
De behandelende arts bepaalt of
hiervan sprake is141
. Als tweede wordt het uitgesteld gebruik tevens toegelaten indien het
menselijk lichaamsmateriaal beschikbaar blijft voor therapeutisch gebruik bij een derde en
hiertoe geregistreerd wordt.142
Op te merken valt dat dit laatste geen uitgesteld gebruik meer
is in de zin van artikel 2, 31° van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal aangezien het
lichaamsmateriaal bestemd is voor een derde en niet voor een bepaalde geïdentificeerde
ontvanger. Indien het lichaamsmateriaal bedoeld was voor een bepaalde ontvanger maar toch
gebruikt wordt voor derden, wordt het door de donor betaalde bedrag terugbetaald door de
instelling.143
In het geval van uitgesteld gebruik geldt een wettelijk vermoeden van
toestemming.144
De betrokkene heeft wel de mogelijkheid om het uitgesteld gebruik te
weigeren, in dit geval moet de voor het onderzoek verantwoordelijke arts de weigering
onverwijld meedelen aan de beheerder van de bank van lichaamsmateriaal.145
137
Art. 2, 31° WML. 138
Art. 8, §1, eerste lid, 4° WML. 139
Wetsvoorstel inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de
geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St. Senaat 2007/2008, nr. 4-
825/1, 13. 140
Art. 8, §1, eerste lid, 4°, a) WML. 141
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 64. 142
Art. 8, §1, eerste lid, 4°, a) en tweede lid WML. 143
Art. 8, §1, eerste lid, 4° derde lid WML juncto K.B. van 7 november 2011 tot uitvoering van artikel 8, §1,
eerste lid, 4° van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk
lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek,
BS 7 december 2011. 144
Art. 2, 31° juncto Artikel 20, §2 WML. 145
Art. 20, §2, tweede en vierde lid WML.
28
43. Het uitgesteld gebruik komt bijvoorbeeld vaak voor in het kader van donaties aan
navelstrengbloedbanken (infra). De beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal moet elk
jaar alle gevallen van uitgesteld gebruik aan de Minister van Volksgezondheid meedelen.
Hierbij moet de beheerder tevens de elementen vermelden die aantonen dat aan de criteria van
uitgesteld gebruik voldaan werd.146
§3 Verkrijging van menselijk lichaamsmateriaal
- De toestemmingsvereiste:
44. Opdat menselijk lichaamsmateriaal verkregen kan worden, moet de donor zijn
toestemming geven. De wijze waarop deze toestemming verleend moet worden, verschilt
naargelang het gaat om primair of secundair gebruik van het lichaamsmateriaal. Hierbij moet
tevens een onderscheid gemaakt worden tussen de toestemming van de levende en de
overleden donor.
Toestemming voor primair gebruik van lichaamsmateriaal
o Van de levende donor
45. Principieel kan de wegneming van lichaamsmateriaal bij levende donoren enkel
gebeuren wanneer de donor meerderjarig is en bij voorbaat toegestemd heeft met de
wegneming.147
Tevens moet de donor toestemmen tot elk gebruik van het weggenomen
lichaamsmateriaal. De toestemming voor het primair gebruik moet dan ook samen gegeven
worden met de toestemming tot het wegnemen148
aan de verantwoordelijke arts voor de
wegneming (infra). De toestemming moet voor beide geïnformeerd, bewust en vrij gegeven
worden. Dit vereist dat de donor, of zijn vertegenwoordiger, systematisch geïnformeerd wordt
over het gebruik van het lichaamsmateriaal en zijn doelstellingen.149
Het is de beheerder van
de instelling verantwoordelijk voor de wegneming die moet zorgen dat de donor voorafgaand
aan de wegneming behoorlijk geïnformeerd wordt.150
De toestemming moet beantwoorden
aan de bepalingen van het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid alvorens de wegneming
kan plaatsvinden.151
De informatie zelf moet verstrekt worden door een opgeleid persoon die
in staat is om de informatie adequaat en duidelijk over te brengen in bewoordingen die voor
de donor gemakkelijk te begrijpen zijn.152
De te verstrekken informatie omvat het doel en de
aard van de wegneming, de gevolgen en risico’s, de eventueel te verrichten testen, de
registratie en bescherming van donorgegevens, het therapeutisch doel en de potentieel
therapeutische voordelen, het medisch beroepsgeheim, en de toepasselijke waarborgen ter
146
Art. 8, §1, tweede en derde lid WML. 147
Art. 10, §1 WML. 148
Art. 10, §5, vijfde lid WML. 149
Art. 10, §5, eerste en tweede lid WML juncto artikel 20, §1, eerste en tweede lid WML. 150
A.1 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 151
A.5 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 152
A.2 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid.
29
bescherming van de donor.153
Na het krijgen van deze informatie kan de donor toestemmen,
ook wel het informed consent genoemd.
46. De toestemming moet schriftelijk gegeven worden waarbij zowel het voorwerp als de
draagwijdte gepreciseerd zijn. Tevens is ze gedagtekend en moet ze ondertekend worden door
de persoon die de toestemming moet verlenen. Het origineel ervan wordt overgemaakt op het
moment van de wegneming aan de arts die verantwoordelijk is voor de wegneming en wordt
bewaard in het dossier van de donor.154
Die arts moet vervolgens schriftelijk attesteren aan de
beheerder van menselijk lichaamsmateriaal dat hij de geïnformeerde toestemming van de
donor heeft bekomen en moet het voorwerp en de draagwijdte van de bekomen toestemming
preciseren.155
De donor moet tevens schriftelijk toestemming geven voor de verwerking van
de persoonsgegevens (infra).156
47. De donor kan zijn toestemming tot het gebruik van zijn lichaamsmateriaal op elk
moment intrekken totdat het verkregen lichaamsmateriaal enige handeling heeft ondergaan.157
De donor heeft tevens recht op de uitslag van de verrichte tests met een duidelijke
toelichting.158
De regel dat de donor zijn toestemming kan intrekken, blijkt echter een
papieren tijger te zijn, in de praktijk wordt vrij snel na de wegneming een eerste behandeling
verricht met het weggenomen lichaamsmateriaal159
waardoor deze regel eerder te
interpreteren valt als een beschermingsmaatregel voor de onderzoekers. Enerzijds kan
hiervoor begrip opgebracht worden aangezien het aangewezen is dat de donor zijn
toestemming niet meer kan intrekken indien reeds dure handelingen of handelingen met een
onomkeerbare wijziging werden gesteld.160
Anderzijds heeft dit verregaande gevolgen voor de
donor aangezien, zoals reeds gezegd, de donor niet veel bedenktijd krijgt na de wegneming.
48. In bepaalde gevallen is het echter niet vereist dat de donor meerderjarig is. De
wegneming kan geschieden bij minderjarigen, meerderjarigen die vallen onder het statuut van
de verlengd minderjarigheid of onbekwaamverklaring of personen die niet in staat zijn om
hun rechten uit te oefenen zoals bedoeld in de Patiëntenrechtenwet wanneer de wegneming
normalerwijze geen ernstige gevolgen kan hebben voor de donor en de wegneming
regenereerbaar menselijk lichaamsmateriaal betreft. Hetzelfde geldt indien de wegneming
153
A.3 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 154
Art. 10, §5, derde, vijfde en zesde lid eerste zin WML. 155
Art. 10, §5, zesde lid, tweede zin WML. 156
Art. 11, §1 K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de algemene voorwaarden waaraan de banken
voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren en de productie-instellingen moeten voldoen om
te worden erkend, BS 23 oktober 2009. 157
Art. 10, §5, vierde lid WML. 158
A.4 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 159
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 229. 160
Wetsvoorstel inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de
geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St. Senaat 2007/2008, nr. 4-
825/1, 18.
30
bestemd is voor autologe toepassingen.161
Dit uitzonderingsregime is mijn inziens belangrijk
aangezien dit in de praktijk voordelen kan opleveren in de situatie dat deze personen de enige
zijn die met hun lichaamsmateriaal anderen kunnen helpen, denk maar aan het testen van een
nieuw medicijn voor dementie of voor bepaalde kinderziektes. Het is volgens mij dan ook niet
aan te raden om deze personen volledig van het donorschap uit te sluiten. De toestemming
wordt in bovenstaande gevallen gegeven door de vertegenwoordiger. In het geval dat de
wilsonbekwame een minderjarige, een verlengd minderjarige of een onbekwaamverklaarde is,
is dit de wettelijke vertegenwoordiger, dus de ouders of de voogd. Wanneer het een donatie is
door een persoon die door feitelijke omstandigheden niet in staat is om zijn wil uit te oefenen
dan is het de door de patiënt benoemde vertegenwoordiger die met de donatie toestemt.162
49. De aanwijzing van deze persoon gebeurt met een bijzonder gedateerd mandaat die
door beiden wordt ondertekend en die ook door beiden herroepen kan worden. Het nadeel is
hier echter dat er geen registratiesysteem voorzien is waardoor het ziekenhuis vaak niet weet
wie de vertegenwoordiger is.163
Indien er geen vertegenwoordiger aangeduid werd of de door
de patiënt benoemde vertegenwoordiger niet optreedt, voorziet de Patiëntenrechtenwet in een
cascadesysteem om een vertegenwoordiger te bepalen. Eerst worden de rechten uitgeoefend
door de samenwonende echtgenoot, de wettelijk of de feitelijk samenwonende partner. Indien
deze persoon dit niet wenst te doen of ontbreekt, worden de rechten in dalende volgorde
uitgeoefend door een meerderjarig kind, een ouder of een meerderjarige broer of zus van de
patiënt. Indien ook deze persoon dat niet wenst te doen of ontbreekt, behartigt de betrokken
beroepsbeoefenaar de belangen van de patiënt, in voorkomend geval in multidisciplinair
overleg. Dit is eveneens het geval bij conflict tussen twee of meer van de in deze paragraaf
genoemde personen.164
Het cascadesysteem gaat niet verder. Het is evenwel niet vereist dat
alle personen binnen eenzelfde categorie de vertegenwoordiging op zich nemen, vanaf het
ogenblik dat één persoon de vertegenwoordiging op zich neemt, is er sprake van
vertegenwoordiging van de donor.
50. Indien de wegneming echter risicovol is en ernstige gevolgen kan hebben voor de
donor of indien het de wegneming betreft van niet-regenereerbaar lichaamsmateriaal dan is de
wegneming enkel mogelijk indien de donor een meerderjarige is en met de wegneming
toestemt, de ontvanger in levensgevaar verkeert of het verwachte voordeel voor de
gezondheid van de ontvanger het risico voor de donor aanvaardbaar maakt en dat de
wegneming bij een overledene niet tot een even bevredigend resultaat kan leiden.165
o Van de overleden donor
51. Ook in het geval de donor overleden is, moet voldaan zijn aan de
informatieverplichting. Alle informatie moet verstrekt worden en er moet voldaan zijn aan de
161
Art. 10, §3 WML. 162
Art. 10, §3, tweede lid WML juncto art. 12-14 Patiëntenrechtenwet. 163
Art. 14, §1 Patiëntenrechtenwet. 164
Art. 14, §2 Patiëntenrechtenwet. 165
Art. 10, §2 WML.
31
voorwaarden met betrekking tot de toestemming en de afwezigheid van verzet
overeenkomstig het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid.166
Net zoals in de
Orgaantransplantatiewet167
laat ook de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal de wegneming van
menselijk lichaamsmateriaal toe na het overlijden van de donor wanneer er geen verzet van de
donor werd geuit bij leven.168
In dit geval wordt uitgegaan van het “geen bezwaar”-systeem
gegrond op een vermoeden van toestemming, het zogenaamd presumed consent. In veel
rechtsleer wordt gesteld dat de wetgever met de invoering van de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal voor een nieuwe regeling heeft gekozen met betrekking tot de handelingen
met lichaamsmateriaal, doch deze redenering kan niet doorgetrokken worden met betrekking
tot de toestemmingsvereiste van de overleden donor. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal
verwijst immers naar de artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 van de Orgaantransplantatiewet
waardoor de regeling in beide wetten in feite gelijk is. Maar door deze verwijzing werd wel
het “geen bezwaar”-systeem uitgebreid aangezien nu ook voor de donaties van menselijk
lichaamsmateriaal met het oog op onderzoek een vermoeden van toestemming geldt.169
52. Het overlijden van de donor moet vastgesteld worden in een proces-verbaal door drie
geneesheren aan de hand van het hersendoodcriterium. In de meeste ziekenhuizen, in de
wetgeving en door overkoepelende artsenorganisaties wordt dit criterium aanvaard waardoor
men over kan gaan tot orgaanexplantatie op het moment dat alle hersenfuncties uitvallen,
inclusief hersenstamfunctie.170
De totale hersendood mag niet vastgesteld worden door de arts
die de receptor behandelt of die de wegneming of transplantatie zal verrichten.171
Het
wegnemen van lichaamsmateriaal en het sluiten van het lichaam moeten gebeuren met respect
voor het lijk en met bezorgdheid voor de gevoelens van de familie. Bovendien moet het
opbaren zo snel mogelijk gebeuren opdat de familie zo spoedig mogelijk de overledene zou
kunnen groeten.172
Dit houdt in dat men de facto niet heel het lichaam van de overleden
persoon kan wegnemen voor transplantatie of onderzoek.173
53. De wegneming van lichaamsmateriaal is niet mogelijk wanneer de donor tijdens zijn
leven verzet heeft geuit. Alle meerderjarigen die in staat zijn om hun wil te doen kennen,
kunnen zelf het verzet uitdrukken. Dit geldt ook voor alle minderjarigen die in staat zijn om
hun wil te doen kennen, alhoewel ze het verzet ook kunnen laten uitdrukken door één van de
ouders of voogd. Indien de minderjarige echter niet in staat is om zijn wil te kennen te geven,
wordt het verzet uitgedrukt door één van de ouders of door de voogd. Indien men te maken
heeft met een persoon die wegens zijn geestestoestand niet in staat is om zijn wil te doen
166
B.1 Bijlage V van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 167
Art. 10 Orgaantransplantatiewet. 168
Art. 12 WML. 169
G. GENICOT, Droit médical et biomédical, Brussel, Larcier Groupe De Boeck, 2010, 742-754. 170
E.P. VAN DIJK, W.J. EIJK, K.F. GUNNING, T. VAN LAAR, W.L.H. SMELT en M.W.H. STEEMERS-VAN WINKOOP,
Postmortale orgaandonatie. Een Medisch-Ethische en Juridische Beschouwing, Assen, Van Gorcum, 1996, 19-
20. 171
Art. 11 Orgaantransplantatiewet. 172
Art. 12 Orgaantransplantatiewet. 173
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 232.
32
kennen, dan kan het verzet uitgedrukt worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger of
voorlopige bewindvoerder.174
Een bijzonder geval is de wegname van lichaamsmateriaal bij
een gewelddadige dood. De wegneming is in dergelijk geval enkel mogelijk indien de
geneesheer een verslag opstelt omtrent de toestand van het lijk en het weggenomen
lichaamsmateriaal en dit verslag onmiddellijk naar de Procureur des Konings opstuurt. Dit
verslag dient om naderhand de oorzaak en de omstandigheden van het overlijden te kunnen
reconstrueren.175
De wegneming is echter principieel onmogelijk wanneer de doodsoorzaak
onbekend of verdacht is. Er kan in deze situatie enkel overgegaan worden tot de wegneming
van lichaamsmateriaal indien de Procureur des Konings op de hoogte is gesteld en geen verzet
heeft geuit. Hij heeft tevens de mogelijkheid om een geneesheer aan te duiden die de
wegneming zal bijwonen en verslag zal uitbrengen.176
Toestemming voor secundair gebruik van lichaamsmateriaal
54. In de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal werd voorzien in een specifieke regeling voor
de toestemming voor secundair gebruik. Het secundair gebruik is delicaat en vormt vaak een
onderwerp voor discussie indien de donor niet van het secundair gebruik afwist. Vooraleerst
is voor elk secundair gebruik een voorafgaand positief advies nodig van een Ethisch Comité
zoals bedoeld in artikel 2, 4° van de Experimentenwet. De beheerder staat hiervoor in voordat
hij het lichaamsmateriaal voor secundair gebruik ter beschikking stelt.177
Vervolgens moet
voor elk secundair gebruik de donor op de hoogte gebracht worden. Deze plicht rust op de
beheerder van het lichaamsmateriaal en dus niet op de verantwoordelijke arts voor de
wegneming of het onderzoek. De beheerder van de instelling moet bij voorbaat de
voorafgaande, uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de donor bekomen waaruit
blijkt dat de donor akkoord is met het nader gebruik van zijn lichaamsmateriaal voor
wetenschappelijk onderzoek.178
De vormvereisten van de toestemming zijn quasi dezelfde als
voor het primair gebruik179
, ze moet geïnformeerd, bewust en vrij gegeven worden waarbij de
donor, of zijn vertegenwoordiger, systematisch geïnformeerd wordt over het gebruik van het
lichaamsmateriaal en zijn doelstellingen.180
Zowel het voorwerp als de draagwijdte moeten
gepreciseerd worden. Tevens moet de toestemming gedagtekend zijn en ondertekend worden
door de persoon die de toestemming moet verlenen.181
Ook hier kan de donor zijn
toestemming tot het gebruik van zijn lichaamsmateriaal op elk moment intrekken alvorens het
lichaamsmateriaal enige handeling heeft ondergaan na de verkrijging ervan.182
174
Art. 10, §2 Orgaantransplantatiewet. 175
Art. 13, §1 Orgaantransplantatiewet. 176
Art. 13, §2 Orgaantransplantatiewet. 177
Art. 21, eerste lid en vijfde lid WML. 178
Art. 20, §1, eerste lid WML; S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor
wetenschappelijk onderzoek: Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8
EVRM)”, T.Gez. 2008-2009, Afl. 5, 393. 179
Art. 20, §1, tweede lid juncto art. 10, §5, eerste tot en met vierde lid WML. 180
Art. 10, §5, eerste en tweede lid WML. 181
Art. 10, §5, derde lid WML. 182
Art. 10, §5, vierde lid WML.
33
Uitzonderingen op de toestemmingsvereiste voor primair en secundair gebruik
55. Wegens het belang van het informed consent hebben we spontaan het gevoel dat in
alle gevallen aan de toestemmingsvereiste moet voldaan zijn. De wegneming kon er immers
niet zonder gebeuren. Toch wordt van deze hele regeling afgestapt voor de toestemming voor
primair gebruik in het geval dat de wegneming en alle handelingen met het menselijk
lichaamsmateriaal uitsluitend geschieden met een wetenschappelijk aanvaard rechtstreeks
preventief, diagnostisch of therapeutisch doel ten behoeve van de donor.183
Veel situaties
vallen dus buiten hoofdstuk III van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal inzake de
toestemming en de verantwoordelijkheden. Zo moet het lichaamsmateriaal dat preventief
weggenomen wordt niet aan de toestemmingsvereiste voldoen. Nochtans vallen hier veel
gevallen onder, zoals een borstamputatie184
of de wegname van een stukje baarmoederhals
wegens de besmetting van het humaan papillomavirus. Ook bij de wegneming van
lichaamsmateriaal om een diagnose te stellen, moet niet voldaan worden aan hoofdstuk III
van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal. Nochtans kunnen we ook hier veel gevallen
bedenken, zoals een biopsie van een gezwel opdat het gediagnosticeerd zou worden.185
Volledigheidshalve moeten ook de wegnemingen worden vermeld met een rechtstreeks
therapeutisch doel voor diegene bij wie het is weggenomen, dit is wanneer het doel tijdens
één en dezelfde operatie wordt bereikt, zoals de wegneming van een kwaadaardig gezwel of
de wegneming van lichaamsmateriaal om tijdens dezelfde operatie op de donor toe te passen.
56. Alhoewel deze laatste twee uitzonderingen belangrijk lijken te zijn, moet aan het
toepassingsgebied van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal herinnerd worden. De
wegnemingen en de handelingen die worden verricht met menselijk lichaamsmateriaal met
het oog op een autologe toepassing tijdens dezelfde ingreep en deze met een louter
diagnostisch oogmerk ten bate van de persoon bij wie het lichaamsmateriaal is weggenomen,
worden immers uit het toepassingsgebied gesloten.186
Het is logisch dat wanneer het grote
geen toepassing vindt dat het kleinere ook niet onder het toepassingsgebied kan vallen
waardoor de vermelding van deze uitzonderingen in artikel 9 van de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal eigenlijk overbodig lijkt te zijn.
57. Op het verkrijgen van toestemming voor secundair gebruik bestaan er drie
uitzonderingen. Ten eerste kan overgegaan worden tot secundair gebruik zonder toestemming
van de donor in het geval dat het onmogelijk is om diens toestemming te vragen. Vervolgens
is de toestemming tot secundair gebruik ook niet vereist indien het vragen van de
toestemming uitzonderlijk ongeëigend zou zijn. Voor deze twee uitzonderingen is wel een
positief advies vereist van een Ethisch Comité zoals bedoeld in artikel 11 §3 tweede lid van
de Experimentenwet.187
Ook hier is het de beheerder die ervoor moet zorgen dat het advies
183
Art. 9 WML. 184
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 232. 185
Ibid. 186
Art. 3, §3, c) en d) WML. 187
Art. 20, §1, derde lid WML juncto art. 21, vijfde lid WML.
34
verkregen werd vooraleer het lichaamsmateriaal ter beschikking wordt gesteld voor secundair
gebruik. Als laatste uitzondering geldt dat de toestemming voor het gebruik van (residuair)
menselijk lichaamsmateriaal met het oog op wetenschappelijk onderzoek geacht wordt
gegeven te zijn indien de donor of zijn vertegenwoordiger de weigering niet heeft
bekendgemaakt voor de aanvang van het gebruik. Deze weigering moet meegedeeld worden
aan de arts die verantwoordelijk is voor de wegneming of aan de hoofdgeneesheer van het
ziekenhuis waar het lichaamsmateriaal wordt weggenomen. Elke weigering moet onverwijld
meegedeeld worden aan de beheerder van de betrokken bank van lichaamsmateriaal.188
58. Voor het secundair gebruik van residuair materiaal voor wetenschappelijk onderzoek
wordt de toestemming van de donor verondersteld. Er geldt met name een vermoeden van
toestemming, het reeds vermelde presumed consent.189
De donor, of zijn vertegenwoordiger,
moet wel op voorhand op de hoogte gebracht worden dat zijn residuair lichaamsmateriaal
mogelijk secundair gebruikt wordt. Hierbij moet schriftelijk meegedeeld worden dat hij
hiertegen verzet kan uiten.190
De donor kan zijn weigering meedelen aan de arts onder wiens
verantwoordelijkheid de wegneming gebeurt of aan de hoofdgeneesheer van het ziekenhuis
waar de wegneming gebeurt. Het is evenwel de arts die de beheerder op de hoogte moet
brengen van de weigering.191
Indien de donor de hoofdgeneesheer op de hoogte bracht van
zijn weigering moet de hoofdgeneesheer contact opnemen met de arts.192
- Formaliteiten na de wegneming:
59. Na de wegname moet het lichaamsmateriaal geaccepteerd of afgekeurd worden door
de bank voor menselijk lichaamsmateriaal of de productie-instelling. Het accepteren of
goedkeuren gebeurt schriftelijk en op verantwoordelijkheid van de beheerder van de
instelling.193
Wanneer het lichaamsmateriaal afgekeurd wordt wegens ongeschiktheid voor het
beoogde doel dan is het niet verkregen door de instelling.194
Dit lichaamsmateriaal moet
afgevoerd worden om de besmetting van ander menselijk lichaamsmateriaal, de
bewerkingsomgeving of het personeel te voorkomen. De instellingen moeten in hun
standaardpraktijkvoorschriften de regels opnemen met betrekking tot de afvoerprocedure.195
60. Het weggenomen menselijk lichaamsmateriaal moet op zodanige wijze verpakt
worden dat het risico op besmetting zo klein mogelijk is. Ook de verpakking op zich moet
zodanig zijn dat de besmetting van de persoon die met het verpakken en het vervoer van het
menselijk lichaamsmateriaal belast is, wordt voorkomen. Alle verpakkingen worden
188
Art. 20, §2, eerste en vierde lid WML. 189
Art. 20, §2, eerste lid WML. 190
Art. 20, §2, tweede lid WML. 191
Art. 20, §2, vierde lid WML. 192
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 77. 193
Art. 11 KB Kwaliteit en Veiligheid. 194
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 240. 195
Art. 15, tweede lid KB Kwaliteit en Veiligheid.
35
geëtiketteerd waarop de code of identificatie van de donatie en het soort menselijk
lichaamsmateriaal vermeld wordt.196
Tevens moeten alle bijgevoegde voor tests bestemde
bloed- en lichaamsmateriaalmonsters nauwkeurig geëtiketteerd worden opdat duidelijk zou
zijn bij welke donor de stalen behoren. Hierbij moet de tijd en de plaats van hun afname
vermeld worden.197
Indien de verpakking groot genoeg is, wordt hiernaast op de verpakking
zelf ook de datum en eventueel het tijdstip van de donatie vermeld, de waarschuwingen voor
gevaren, de aard van de eventuele toevoegingen, de vermelding van “uitsluitend voor
autoloog gebruik” in geval van autologe donaties en de beoogde ontvanger indien dit van
toepassing is. Indien de verpakking echter niet groot genoeg is, worden al deze vermeldingen
op een afzonderlijk blad bij de container of de verpakking gevoegd.198
Het verpakte menselijk
lichaamsmateriaal moet bewaard worden op een temperatuur waarbij de vereiste kenmerken
en de biologische functies van het menselijk lichaamsmateriaal behouden blijven.199
61. Het verpakte menselijk lichaamsmateriaal moet vervoerd worden in een container die
geschikt is voor het vervoer van biologische materialen en de veiligheid en de kwaliteit van
het erin vervoerde lichaamsmateriaal garandeert.200
Wanneer het verpakte lichaamsmateriaal
door een derde vervoerd wordt, moet de container voor het vervoer ook geëtiketteerd
worden.201
Op de container moet “menselijk lichaamsmateriaal” of “cellen en weefsels” in de
drie landstalen vermeld staan samen met de vermelding “voorzichtig”. Het moet duidelijk zijn
waar de container vandaan komt en waarvoor hij bestemd is. Hiervoor wordt de identificatie
van het ziekenhuis of de instelling aangegeven samen met de contactpersoon voor het geval er
zich problemen voordoen. Vervolgens vermeldt de container ook de identificatie van de
instelling van de bestemming met tevens de naam van de contactpersoon. Op de container
moet de datum en het tijdstip van vertrek aangestipt worden, met de vermelding van de
omstandigheden die tijdens het vervoer voor de kwaliteit en veiligheid van het menselijk
lichaamsmateriaal van belang zijn. De bewaarcondities moeten in de drie landstalen
meegedeeld worden. Hiernaast zijn er nog enkele specifieke vermeldingen, namelijk “niet
bestralen” in het geval van cellulaire producten, “biologisch gevaar” indien het product een
positief resultaat voor een relevante infectieziektemarker vertoont en “uitsluitend voor
autoloog gebruik” in geval van een autologe donatie. Deze specifieke vermeldingen moeten
tevens in de drie landstalen vermeld staan.
- Ontvangst in de weefselinstelling:
62. Bij de aankomst van het menselijk lichaamsmateriaal in de instelling wordt
gecontroleerd of de zending, de transportcondities, de verpakking, de etikettering en de
bijgevoegde documenten en monsters aan de voorschriften van Bijlage III van het koninklijk
besluit Kwaliteit en Veiligheid voldoen. Totdat deze controle plaatsgevonden heeft, moet het
196
1.6 eerste en tweede lid Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 197
1.5.3 eerste en tweede lid Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 198
1.6 derde en vierde lid Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 199
1.5.1 Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 200
1.5.2 Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 201
1.7 Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid.
36
ontvangen menselijk lichaamsmateriaal in quarantaine gehouden worden.202
Voor de controle
heeft elke instelling gedocumenteerde standaardvoorschriften, dit zijn technische
voorschriften en andere criteria die volgens de instelling essentieel zijn om een aanvaardbare
kwaliteit in stand te houden. Wanneer de zending niet-conform of onvolledig is dan beschikt
de instelling over gedocumenteerde procedures voor de behandeling en afzondering van deze
zending opdat er geen besmettingsrisico zou zijn voor het ander menselijk lichaamsmateriaal
dat er bewerkt, gepreserveerd of bewaard wordt.203
202
2.1 en 2.2 Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid. 203
2.3 Bijlage III van het KB Kwaliteit en Veiligheid.
37
Hoofdstuk 2 De banken voor lichaamsmateriaal
§1 Algemeen
63. Het weggenomen menselijk lichaam dat bestemd is voor gebruik zoals bedoeld in
artikel 3 §1 eerste lid van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal moet worden overgemaakt
aan een specifiek daartoe erkende bank voor menselijk lichaamsmateriaal.204
Een bank voor
lichaamsmateriaal kan beschouwd worden als een (semi-)publieke instelling zonder
winstoogmerk die op zekere wijze toezicht houdt op de “private” markt.205
De acceptatie of de
afkeuring van het overgemaakte lichaamsmateriaal wordt schriftelijk vastgelegd onder de
verantwoordelijkheid van de beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal van de betrokken
instelling (infra).206
64. De bank voor lichaamsmateriaal is de georganiseerde structuur die de meeste
bevoegdheden heeft aangezien ze de diverse handelingen zoals in artikel 2, 18° van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal mag stellen207
, namelijk elke activiteit met betrekking tot het
verkrijgen, testen, bewerken, preserveren, bewaren of distribueren, met inbegrip van de
invoer en de uitvoer van menselijk lichaamsmateriaal vanuit of naar een land buiten de
Europese Unie (supra). De beheerder van de bank is ook, onverminderd artikel 8 §2 van de
Wet Menselijk Lichaamsmateriaal, als enige bevoegd om te beslissen over de toewijzing van
menselijk lichaamsmateriaal (infra).208
65. Gelet op deze hoeveelheid aan bevoegdheden krijgt deze organisatie dus een zeer
belangrijke rol toebedeeld209
, in ruil hiervoor werden verplichtingen opgelegd (infra).Voor het
verrichten van haar handelingen kan de bank voor lichaamsmateriaal de hulp van derden
inroepen. Wanneer een derde een handeling verricht die de kwaliteit van het
lichaamsmateriaal mogelijks beïnvloedt, moet de instelling een schriftelijke overeenkomst
afsluiten met deze derde.210
Aangezien de bank verantwoordelijk blijft voor de naleving van
de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal moet ze deze derde selecteren op basis van hun
vermogen om aan de wet te voldoen.211
De bank moet een lijst bijhouden van alle
overeenkomsten die ze met derden heeft gesloten.212
204
Art. 4, §2 WML. 205
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 223. 206
Art. 11 KB Kwaliteit en Veiligheid. 207
Art. 2, 24° WML. 208
Art. 2, 18° en 34° WML. 209
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 223. 210
Art. 19, §1 KB Kwaliteit en Veiligheid. 211
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 242. 212
Art. 19, §2 KB Kwaliteit en Veiligheid.
38
§2 Vergelijking met andere verwante begrippen
66. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal maakt melding van vier verschillende soorten
instellingen. Naast de banken voor menselijk lichaamsmateriaal hebben we nog de
intermediaire structuren voor menselijk lichaamsmateriaal, de productie-instellingen en de
biobanken. Elk van deze organisaties heeft zijn eigen bevoegdheden en verplichtingen213
waarbij het non-commercialiteitsprincipe telkens bevestigd wordt. Dit kadert in het wettelijk
compromis om de solidariteit in de Belgische gezondheidszorg te verzekeren. De vrije markt
krijgt dus geen vrij spel.214
Waar vroegere wetsvoorstellen de private instelling geheel wilden
verbieden of legaliseren, werd door de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal de excessen van
private instellingen voor menselijk lichaamsmateriaal getemperd.215
Enerzijds werd hen de
mogelijkheid gegeven om te blijven bestaan, anderzijds werden ze wel onder toezicht
geplaatst.216
Aangezien er veel verwarring bestaat omtrent de verschillende instellingen vind
ik het belangrijk om de verschillende structuren één voor één te duiden:
- De intermediaire structuren voor menselijk lichaamsmateriaal:
67. Een intermediaire structuur voor menselijk lichaamsmateriaal is de georganiseerde
structuur die menselijk lichaamsmateriaal kan bewerken, preserveren, bewaren en
distribueren in samenwerking met een bank voor menselijk lichaamsmateriaal217
. Deze
structuur heeft dus bijna dezelfde bevoegdheden als de bank voor menselijk
lichaamsmateriaal, maar ze kan niet functioneren zonder een bank van lichaamsmateriaal, ze
heeft immers geen bevoegdheid om het menselijk lichaamsmateriaal te verkrijgen, te testen en
toe te wijzen218
. Het weggenomen lichaamsmateriaal moet eerst verkregen worden door een
bank voor lichaamsmateriaal waarna het aan de intermediaire structuur voor menselijk
lichaamsmateriaal kan worden overgemaakt.219
Hierop heeft men één uitzondering. Wanneer
een samenwerkingsovereenkomst gesloten wordt met een bank voor lichaamsmateriaal en het
lichaamsmateriaal bestemd is voor de bereiding van geneesmiddelen kan het weggenomen
lichaamsmateriaal rechtstreeks aan de intermediaire structuur worden overgemaakt.220
De
bank voor lichaamsmateriaal die de samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, blijft wel
verantwoordelijk voor het verkrijgen en het testen van het menselijk lichaamsmateriaal.221
213
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 223. 214
Verslag, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/5, 6. 215
Verslag, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/5, 30-36. 216
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 246. 217
Art. 2, 25° WML. 218
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 224. 219
Ibid. 220
Art. 8, §2, derde lid WML. 221
Art. 8, §2, vierde lid WML.
39
68. In tegenstelling tot de banken voor lichaamsmateriaal kan een intermediaire structuur
wel door een private rechtspersoon uitgebaat worden en zonder probleem een winstoogmerk
nastreven. Er mag hier evenwel niet uit het oog verloren worden dat de prijs van het
lichaamsmateriaal door de Minister van Volksgezondheid werd vastgelegd222
rekeninghoudende met het non-commercialiteitsprincipe.223
Bovendien kan zonder gunstig
advies van een Ethisch Comité een intermediaire structuur niet uitgebaat worden.224
69. Bij de intermediaire structuren rees de vraag met betrekking tot het territoriaal
toepassingsgebied.225
Zoals reeds vermeld, is de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van
toepassing op alle rechts- of natuurlijke personen die hun activiteit op Belgisch grondgebied
uitoefenen, maar de vraag of een intermediaire structuur een samenwerkingsovereenkomst
kan sluiten met een bank voor menselijk lichaamsmateriaal die niet in België gevestigd en
erkend is, komt nergens aan bod. Hoe de vork in de steel zit, vinden we in een antwoord op de
parlementaire vraag van de heer M. Taelman. Binnen de Europese Unie kan een intermediaire
structuur een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een bank voor menselijk
lichaamsmateriaal gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie indien ze erkend is
overeenkomstig de EG-richtlijn 2004/23. Een intermediaire structuur kan echter geen
samenwerkingsovereenkomst sluiten met een bank voor menselijk lichaamsmateriaal buiten
de Europese Unie226
. De bank die het menselijk lichaamsmateriaal verkrijgt na de wegneming
moet wel in België erkend zijn overeenkomstig de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal227
. De
invoer van lichaamsmateriaal kan dus enkel gebeuren door een bank voor menselijk
lichaamsmateriaal die in België erkend is overeenkomstig de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal.
- De productie-instellingen:
70. Een productie-instelling is de georganiseerde structuur die de handelingen verricht,
met uitzondering van het testen, voor zover deze handelingen uitsluitend geschieden met het
oog op het industrieel vervaardigen van producten met betrekking tot somatische celtherapie,
gentherapie, of weefselmanipulatie, en dit met het oog op een therapeutisch en op voorhand
vastgesteld gebruik dat louter autoloog is228
. Hierbij verwijst de somatische celtherapie naar
de behandeling met volwassen lichaamscellen. Bij gentherapie daarentegen tracht men met
behulp van genen een ziekte te behandelen. De weefselmanipulatie is de behandeling waarbij
weefsels hersteld worden aan de hand van cellen en/of weefsels.229
222
Art. 6 WML. 223
M.B. van 14 oktober 2009 tot vaststelling van de prijs van menselijk lichaamsmateriaal, BS 23 oktober 2009. 224
Art. 7, §1, derde lid WML juncto art. 11, §3 van de Wet 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke
persoon, BS 18 mei 2004 (hierna: Experimentenwet). 225
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 222. 226
Ibid. 227
Vr. en Antw. Senaat 2009-2010, 17 februari 2010 (Vr. nr. 4-6995 M. TAELMAN). 228
Art. 2, 26° WML. 229
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 221-222.
40
71. Net zoals de intermediaire structuren kan de productie-instelling, in tegenstelling tot
de banken van lichaamsmateriaal, uitgebaat worden door een private rechtspersoon en een
winstoogmerk nastreven. Ze moet tevens voor haar activiteiten en doelstellingen een gunstig
advies hebben van een Ethisch Comité.230
De productie-instelling kan het menselijk
lichaamsmateriaal rechtstreeks ontvangen van een ziekenhuis maar is niet bevoegd om dit
lichaamsmateriaal voor een langere periode of voor uitgesteld gebruik op te slaan. De
tussenkomst van een bank voor menselijk lichaamsmateriaal werd hier niet noodzakelijk
geacht omdat enerzijds de structuur zelf een beheerder aanstelt, anderzijds omdat het
lichaamsmateriaal niet aan even stringente voorwaarden moet voldoen aangezien het om
autoloog gebruik gaat.231
Het lichaamsmateriaal wordt immers meteen terug op de donor of
patiënt toegepast.
- De biobanken:
72. Een biobank is de structuur die het menselijk lichaamsmateriaal bewaart en ter
beschikking stelt, uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek en dat niet bestemd is voor
enige toepassing op de mens232
. Het is met andere woorden een systematische verzameling
van lichaamsmateriaal.233
In tegenstelling tot het bepaalde in het koninklijk besluit van 15
april 1988234
en het vernietigde koninklijk besluit van 23 december 2002235
behoort door de
Wet Menselijk Lichaamsmateriaal het nader gebruik van lichaamsmateriaal voor
onderzoeksdoeleinden wel tot het actieterrein van de biobanken.236
73. De biobanken werden in het leven geroepen om het wetenschappelijk onderzoek niet
op een onnodige manier te verhinderen, ze danken hun wetenschappelijke waarde aan hun
grootheid, hun mogelijkheid om stalen te verzamelen volgens bepaalde criteria en de
mogelijkheid om stalen met individuele medische dossiers te linken.237
Hun bevoegdheden
zijn vrij beperkt, zo kan een biobank lichaamsmateriaal enkel opslaan en ter beschikking
stellen voor wetenschappelijk onderzoek en nooit voor de geneeskundige toepassing op de
230
Art. 7, §1, derde lid WML juncto art. 11, §3 Experimentenwet. 231
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 224. 232
Art. 2, 27° WML; L.I. PALMER, “Should Liability Play a Role in Social Control of Biobanks?”, Journal of
Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue 1, 70. 233
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 17. 234
K.B. van 15 april 1988 betreffende de weefselbanken en het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren,
vervoeren, distribueren en afleveren van weefsels, BS 29 april 1988 (hierna: KB van 15 april 1988). 235
K.B. van 23 december 2002 betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, distribueren en
afleveren van weefsels van menselijke oorspronkelijke oorsprong alsook betreffende de banken voor weefsels
van menselijke oorsprong, BS 11 februari 2003 (hierna: KB van 23 december 2002). 236
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 377. 237
M.A. ROTHSTEIN,“Expanding the Ethical Analysis of Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005,
Vol. 33, Issue 1, 99.
41
mens.238
Ook hier moeten de doelstellingen en de activiteiten van de biobank een gunstige
beoordeling krijgen van een Ethisch Comité.239
74. Biobanken bestaan zowel binnen als buiten de gezondheidszorg. Naargelang hun doel
kunnen er vier soorten240
biobanken onderscheiden worden. Ten eerste hebben we de classical
banking, dit zijn de biobanken met lichaamsmateriaal voor eerder kleinschalig klinisch en
academisch onderzoek. Vervolgens hebben we de population banking waaronder de
biobanken met lichaamsmateriaal voor grootschalig bevolkingsonderzoek vallen. Hierna
hebben we de commercial banking waartoe de biobanken met lichaamsmateriaal voor
winstgerichte organisaties behoren. En tenslotte hebben we de virtual banking voor de
biobanken met lichaamsmateriaal verworven via het internet. Een onderzoek aan de hand van
biobanken kan plaatsvinden door meerdere onderzoeksteams en zelfs voor meerdere
onderzoeken. Dit soort onderzoeken zijn in tegenstelling tot de traditionele onderzoeken die
uitgaan van één onderzoeker of onderzoeksgroep waarbij voor elk onderzoek een
afzonderlijke toestemming van de bron moet verkregen worden.241
De praktijk om beroep te
doen op biobanken kan dan ook aanleiding geven tot problemen inzake het informed consent.
75. De “Biobanking and Biomolecular Resources Research Infrastructure” speelt voor de
biobanken een belangrijke rol, dit project heeft immers als doel om alle bestaande biobanken
in de Europese Unie in kaart te brengen en bij te dragen aan de harmonisatie van ethische en
juridische aspecten en de kwaliteit van het lichaamsmateriaal.242
Het spreekt voor zich dat dit
bijdraagt aan een effectievere benutting van lichaamsmateriaal en beschikbare gegevens.
76. Een belangrijke opmerking hierbij is dat het heden onmogelijk is om een nieuwe
biobank op te richten. Volgens de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal moet bij koninklijk
besluit geregeld worden welke artikelen van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van
toepassing zullen zijn op de biobanken. Omdat dit nog niet gebeurd is, is de regeling met
betrekking tot de biobanken in se nog niet van kracht.243
238
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 224. 239
Art. 7, §1, derde lid WML juncto art. 11, §3 Experimentenwet. 240
M.A. ROTHSTEIN en B.M. KNOPPERS, “Introduction”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue
1, 6. 241
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 376. 242
T. VAN DER VALK, “Zeggenschap over lichaamsmateriaal: suggesties vanuit Europa”, T.Gez. (Ned.) 2010, nr.
7, 562. 243
Art. 22, §3 WML; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december
2008: een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 225.
42
§3 De beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal
- Hoedanigheid van de beheerder:
77. Aan het hoofd van de banken van de instellingen staat de beheerder. Deze beheerder
van het menselijk lichaamsmateriaal is de arts, een houder van een diploma van doctor in de
geneeskunde, heelkunde, en verloskunde die de bevoegdheden heeft en de
verantwoordelijkheden draagt zoals bedoeld in en krachtens de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal244
. Zijn functie binnen de structuren is dus heel belangrijk. Hij wordt
aangesteld door de instelling die zijn naam aan het Federaal Agentschap voor
Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (hierna: FAGG) meedeelt. In principe wordt hier
geen termijn bepaald maar naar analogie met de aanstelling van een nieuwe beheerder gaat
men ervan uit dat deze melding ook onmiddellijk moet gebeuren. Elke aanstelling van een
nieuwe beheerder moet immers ook onmiddellijk meegedeeld worden aan het FAGG samen
met de datum waarop hij in functie treedt.245
- Bevoegdheden van de beheerder:
De vrijgave en terbeschikkingstelling van het menselijk lichaamsmateriaal
78. Een van de belangrijkste taken van de beheerder is de beslissing om het
lichaamsmateriaal vrij te geven in overeenstemming met het gebruik waarvoor de donor
toestemming heeft gegeven.246
Het is dan ook de beheerder die beslist of het menselijk
lichaamsmateriaal toegepast mag worden op de mens.247
Hiernaast heeft hij de plicht om het
advies van een Ethisch Comité te bekomen indien het lichaamsmateriaal voor nader gebruik
ter beschikking wordt gesteld.248
Indien deze terbeschikkingstelling gebeurt met het oog op
een handeling of gebruik door een intermediaire structuur, waaronder de export van
lichaamsmateriaal, moet de beheerder hiertoe toestemming geven.249
Zoals reeds vermeld,
moet hij bovendien elk jaar aan de Minister van Volksgezondheid de gevallen van uitgesteld
gebruik meedelen voor een bepaalde en geïdentificeerde ontvanger waarbij hij motiveert dat
aan de voorwaarden voorzien in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal voldaan is.
79. Na de handeling en voor de distributie moet het lichaamsmateriaal in principe opnieuw
aan de bank voor lichaamsmateriaal worden overgemaakt. Het lichaamsmateriaal moet
evenwel niet opnieuw overgemaakt worden indien de beheerder hiertoe uitdrukkelijk zijn
akkoord heeft verleend aan de intermediaire structuur die de distributie verricht.250
De
244
Art. 2, 28° WML. 245
Art. 4 KB Kwaliteit en Veiligheid. 246
Art. 2, 16° juncto art. 15 §1 WML. 247
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 226. 248
Art. 21, eerste lid WML. 249
Art. 8, §, eerste lid, 6°-7° WML. 250
Art. 15, §2 WML.
43
intermediaire structuur zal hiervoor de beheerder moeten garanderen dat de distributie gebeurt
in overeenstemming met het gebruik waarvoor de donor heeft toegestemd. De beheerder kan
een dergelijk akkoord echter niet geven wanneer het lichaamsmateriaal overgedragen werd
aan een derde. In dit geval moet het lichaamsmateriaal na de handeling en voor de distributie
altijd opnieuw aan de bank voor lichaamsmateriaal overgedragen worden.251
De kennisneming van de toestemming van de donor
80. De donor moet toestemming geven voor de wegname en het gebruik van
lichaamsmateriaal (supra). De beheerder moet zich van deze toestemming vergewissen, hij is
immers verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de instelling. Aangezien hij zo tevens
de selectiecriteria van de donor controleert, kan hij op deze manier kennis krijgen van
betekenisvolle informatie over de gezondheidstoestand van de donor. Deze informatie moet
hij verplicht meedelen, behalve in het geval de donor beslist tot niet weten of dat de
therapeutische exceptie toegepast moet worden (supra). De beheerder zal een attest ontvangen
van de arts onder wiens verantwoordelijkheid de wegneming gebeurde waarbij bepaald wordt
dat de donor heeft toegestemd tot het primair gebruik (supra).252
In het kader van het
secundair gebruik moet de beheerder een uitdrukkelijke schriftelijke toestemming verkrijgen
van de donor zelf en dus niet van de arts die verantwoordelijk is voor de wegneming
(supra).253
Ook de weigeringen tot secundair gebruik van residuair materiaal voor onderzoek
moeten meegedeeld worden aan de beheerder (supra).254
De kwaliteit en veiligheid van het menselijk lichaamsmateriaal
81. In het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid krijgt de beheerder van menselijk
lichaamsmateriaal een belangrijke rol toebedeeld. Hij moet namelijk de kwaliteit van het
menselijk lichaamsmateriaal controleren en kennisnemen van de veiligheid en kwaliteit van
de handelingen die op dit menselijk lichaamsmateriaal verricht worden in de banken voor
lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren of de productie-instellingen waar hij zijn
functie vervult. Indien het lichaamsmateriaal aan een derde toevertrouwd wordt om één of
meerdere handelingen op te verrichten dan vergewist de oorspronkelijke beheerder zich van
de veiligheid en kwaliteit van die handelingen.255
Indien de bank voor lichaamsmateriaal, de
intermediaire structuur of de productie-instelling de functie van de beheerder tijdelijk of
definitief stopzet, stellen de beheerders van de verschillende instellingen een procedure vast
voor de bestemming van het menselijk lichaamsmateriaal.256
251
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 226. 252
Art. 10, §5, vierde en vijfde lid WML. 253
Art. 20, §1 WML. 254
Art. 20, §2 WML. 255
Art. 16 WML. 256
Art. 17 WML.
44
De traceerbaarheid van het menselijk lichaamsmateriaal
82. De beheerder die na de wegneming het lichaamsmateriaal als eerste verkrijgt, heeft
ook een belangrijke rol in de traceerbaarheid van het menselijk lichaamsmateriaal.257
Hij moet
zich op elk ogenblik vanaf de ontvangst tot de distributie van het lichaamsmateriaal
vergewissen van de traceerbaarheid van het materiaal in de bank voor menselijk
lichaamsmateriaal.258
Letterlijk alle weggenomen, verkregen, bewerkt, bewaard en
gedistribueerd menselijke lichaamsmateriaal moet traceerbaar zijn, alsook alle producten en
materialen die met het menselijk lichaamsmateriaal in contact komen.259
Alle personen die
wegnemingen of handelingen verrichten of verantwoordelijk zijn voor het gebruik van het
menselijk lichaamsmateriaal moeten er dan ook voor zorgen dat de beheerders alle informatie
ontvangen die nodig is voor de traceerbaarheid van het lichaamsmateriaal.260
83. Om aan de traceerbaarheidsvoorwaarde te voldoen, moet de beheerder een
donoridentificatiesysteem opstellen waarbij voorzien wordt in zowel de identificatie van de
donatie als van het bekomen product.261
De beheerder die als eerste het menselijk
lichaamsmateriaal verkrijgt, moet bij de wegneming of uiterlijk bij de ontvangst in de
instelling elke donatie en elk ervan afgeleid menselijk lichaamsmateriaal van een uniek
codenummer voorzien.262
Dit codenummer wordt verbonden met de naam van de donor
waardoor de donatie teruggekoppeld kan worden aan de donor.263
Evenwel bewaart enkel de
beheerder deze gegevens,264
de identificatie van het traceerbare menselijk lichaamsmateriaal
gebeurt door middel van een etiket dat op de eerste niet-steriele verpakking van het
lichaamsmateriaal wordt aangebracht.265
De gegevens met betrekking tot de identificatie van
het menselijk lichaamsmateriaal moeten minstens dertig jaar bewaard worden door de
instelling te rekenen vanaf ofwel het klinisch gebruik van het lichaamsmateriaal op de mens,
ofwel de distributie met het oog op een mogelijk ander gebruik ofwel de vernietiging ervan.
Ze moeten echter nooit langer dan vijftig jaar bewaard worden.266
84. Indien het lichaamsmateriaal overgemaakt werd van de ene naar de andere bank voor
menselijk lichaamsmateriaal moeten alle betrokken beheerders de traceerbaarheid van het
lichaamsmateriaal garanderen. Wanneer het lichaamsmateriaal echter overgemaakt werd van
een bank voor menselijk lichaamsmateriaal aan een intermediaire structuur dan moet de
257
Art. 14 WML juncto art. 6 KB Kwaliteit en Veiligheid. 258
Art. 6, §4 KB Kwaliteit en Veiligheid. 259
X, “Kwaliteitsnormen instellingen die menselijk lichaamsmateriaal bewerken”, NJW 2009, afl. 210, 761. 260
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 227. 261
Art. 6, §2 KB Kwaliteit en Veiligheid. 262
Art. 7, §10 KB Kwaliteit en Veiligheid. 263
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 227. 264
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 237. 265
Art. 6, §3, eerste lid KB Kwaliteit en Veiligheid. 266
Art. 6, §3, tweede en derde lid KB Kwaliteit en Veiligheid.
45
traceerbaarheid nagegaan worden door de beheerder die aan het hoofd van deze intermediaire
structuur staat. Indien het evenwel gaat om een overdracht tussen intermediaire structuren
onderling dan geldt opnieuw de regel dat alle betrokken beheerders de traceerbaarheid moeten
garanderen.267
Invoer en uitvoer van menselijk lichaamsmateriaal
85. België is een van de weinige landen binnen de Europese Unie die beperkingen heeft
opgelegd aan de invoer van menselijk lichaamsmateriaal.268
Met de invoer of uitvoer van
menselijk lichaamsmateriaal bedoelt men de rechtstreekse overdracht van menselijk
lichaamsmateriaal vanuit of naar een land buiten de Europese Unie269
. De beheerder moet
het in België binnengekomen lichaamsmateriaal controleren en ervoor zorgen dat hij
voldoende garanties krijgt dat het overgedragen lichaamsmateriaal voldoet aan alle
bepalingen van het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid. Dit geldt voor zowel het
ingevoerde lichaamsmateriaal vanuit een andere lidstaat als van buiten de Europese Unie.270
Hetzelfde is van toepassing voor het menselijk lichaamsmateriaal dat overgedragen wordt
naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde staten.271
Belangrijk hierbij is dat de
invoer enkel kan gebeuren door een bank voor lichaamsmateriaal terwijl de uitvoer ook
verricht kan worden door een intermediaire structuur indien ze hiervoor toestemming heeft
gekregen van de beheerder van de leverende bank voor lichaamsmateriaal.272
Een productie-
instelling kan ook lichaamsmateriaal in- en uitvoeren in het kader van het vervaardigen van
geneesmiddelen voor geavanceerde therapie met het oog op autoloog gebruik, ze mag immers
alle handelingen stellen behalve het testen van het menselijk lichaamsmateriaal.273
86. Wanneer we echter te maken hebben met de invoer vanuit een andere lidstaat van de
Europese Unie die louter bestemd is voor uitvoer of een overdracht naar een derde lidstaat van
de Europese Unie of louter met het oog op de bereiding van producten die uitsluitend bestemd
zijn voor uitvoer of een overdracht naar een derde lidstaat van de Europese Unie dan volstaat
het dat het menselijk lichaamsmateriaal voldoet aan de kwaliteitsvereisten van het land van
bestemming.274
In dit geval moet niet voldaan zijn aan het koninklijk besluit Kwaliteit en
Veiligheid, de beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal moet enkel in het bezit zijn van
de nodige gegevens en garanties die aantonen dat het ingevoerde menselijk lichaamsmateriaal
effectief bestemd is voor uitvoer of de overdracht naar een derde lidstaat van de Europese
267
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 227. 268
B. INDECH, “The International Harmonization of Human Tissue Regulation: Regulatory Control over Human
Tissue Use and Tissue Banking in Select Countries and the Current State of International Harmonization
Efforts”, Food and Drug Law Journal 2000, Vol. 55, Issue 3, 354. 269
Art. 2, 34° WML. 270
Art. 18, §1 KB Kwaliteit en Veiligheid. 271
Art. 18, §2 KB Kwaliteit en Veiligheid. 272
Art. 8, §1, eerste lid, 7° WML. 273
Art. 8, §2 WML. 274
Art. 18, §3, eerste en tweede lid KB Kwaliteit en Veiligheid.
46
Unie en dat het lichaamsmateriaal beantwoordt aan de kwaliteitsvereisten van het land van
bestemming.275, 276
De melding van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen
87. In het eerder aangehaalde koninklijk besluit Bijwerkingen en Voorvallen werd een
systeem uitgewerkt voor het melden, onderzoeken, registreren en meedelen van gegevens
over alle ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen. De bepalingen die in dit koninklijk
besluit voorzien zijn, moeten nageleefd worden om als instelling of ziekenhuis erkend te
kunnen worden.277
Het is desalniettemin niet van toepassing op biobanken, maar op zich is dit
niet nodig aangezien zij enkel lichaamsmateriaal opslaan voor onderzoek.278
Wanneer het gaat
om lichaamsmateriaal dat bestemd is voor de bereiding van geneesmiddelen dan is het
koninklijk besluit enkel van toepassing op de donatie, de wegneming, het testen en het
verkrijgen van het menselijk lichaamsmateriaal.279
88. Ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen kunnen een gevaar vormen voor de
volksgezondheid waardoor de melding ervan cruciaal is. Het is dan ook de moeite om even
stil te staan wat er onder ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen begrepen wordt.
Het koninklijk besluit Bijwerkingen en Voorvallen bevat een eigen set van definities waarbij
verwezen wordt naar zowel de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal als het koninklijk besluit
Kwaliteit en Veiligheid. Zo wordt bepaald dat een ernstig ongewenst voorval elk ongewenst
voorval is die in verband met de wegneming van het materiaal bij de patiënt of de donor kan
leiden tot de besmetting met een overdraagbare ziekte, overlijden, levensgevaar, invaliditeit
of arbeidsongeschiktheid, tot een opname in een ziekenhuis, tot een ziekte of deze kunnen
verlengen280
. Een dergelijk voorval hoeft zich niet reeds gemanifesteerd te hebben, het
volstaat dat het de gebeurtenis tot gevolg kan hebben. Een ernstige ongewenste bijwerking is
een onvoorziene reactie bij de donor of de ontvanger die dodelijk is, levensgevaar oplevert,
invaliditeit of arbeidsongeschiktheid veroorzaakt, of leidt tot een opname in een ziekenhuis of
een ziekte of deze verlengt281
. Zo’n ernstige ongewenste bijwerking doet zich daadwerkelijk
voor. Het spreekt voor zich dat er dus sneller sprake is van een ernstig ongewenst voorval dan
van een ernstige ongewenste bijwerking.
o De meldingsprocedure
89. Vanaf 1 december 2009 zijn alle Belgische ziekenhuizen en weefselinstellingen
verplicht om het FAGG in te lichten over ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen bij
het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal. Vanaf deze datum werd het FAGG immers
275
Art. 18, §3, derde lid KB Kwaliteit en Veiligheid. 276
X, “Kwaliteitsnormen instellingen die menselijk lichaamsmateriaal bewerken”, NJW 2009, afl. 210, 761. 277
Art. 7, §3-4 WML. 278
Art. 1, §3, 1° KB Bijwerkingen en Voorvallen. 279
Art. 2, §2, eerste lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 280
Art. 2, 35° WML. 281
Art. 2, 36° WML.
47
bevoegd om toezicht uit te oefenen op de naleving van de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal.282
Dit meldingssysteem is één van de verplichtingen die de Europese
Unie oplegt om de kwaliteit van menselijke weefsels en cellen te verbeteren. Afhankelijk van
het feit of het lichaamsmateriaal reeds door het ziekenhuis werd ontvangen, wordt het
ziekenhuis en de hoofdgeneesheer al dan niet betrokken bij de meldingsplicht. De instelling
moet voorzien in een procedure voor een vlotte melding van elk ernstig ongewenst voorval of
bijwerking.283
90. Wanneer de hoofdgeneesheer van een ziekenhuis kennis krijgt van ernstige
ongewenste voorvallen die zich voordoen vanaf de ontvangst van het lichaamsmateriaal in het
ziekenhuis tot en met de toepassing op de patiënt of van bijwerkingen bij de patiënt dan moet
hij het FAGG onmiddellijk hiervan op de hoogte brengen.284
Tevens meldt hij dit aan de
weefselinstelling die het materiaal geleverd heeft. Vervolgens meldt ook de beheerder van de
leverende instelling het voorval of de bijwerking aan het FAGG, behalve in het geval dat de
hoofdgeneesheer aan de beheerder bevestigt dat deze melding reeds gebeurd is. Wanneer het
daarentegen de beheerder van de weefselinstelling is die kennis krijgt van ernstige
ongewenste voorvallen met betrekking tot de donorgeschiktheid, het wegnemen of elke
andere handeling met menselijk lichaamsmateriaal bij de donor of van bijwerkingen bij de
donor dan draagt hij of zij de plicht om het FAGG op de hoogte te brengen.285
Hiernaast moet
de beheerder van de bank voor lichaamsmateriaal de ontvanger van het lichaamsmateriaal op
de hoogte brengen. Wanneer we te maken hebben met een intermediaire structuur moet ook
de bank voor lichaamsmateriaal die het lichaamsmateriaal aan deze intermediaire structuur
leverde op de hoogte gebracht worden.286
De instelling moet daarenboven voorzien in een
nauwkeurige, snelle en controleerbare procedure om reeds gedistribueerd menselijk
lichaamsmateriaal dat in verband wordt gebracht met een ernstig ongewenst voorval of
bijwerking terug te roepen.287
91. Indien er een verband vermoed wordt tussen een ernstig ongewenst voorval of
bijwerking van een met lichaamsmateriaal bereid product en het menselijk lichaamsmateriaal
zelf moet dit gemeld worden aan de beheerder die het menselijk lichaamsmateriaal geleverd
heeft.288
Deze beheerder geeft dit op zijn beurt door aan het FAGG. Dit is evenwel niet
relevant voor de productie-instelling. Het lichaamsmateriaal is afkomstig van de donor zelf en
het hiermee bereid product dient voor autologe toepassing zonder tussenkomst van een bank
voor menselijk lichaamsmateriaal. Indien de productie-instelling daarentegen de opdracht aan
282
K.B. van 28 september 2009 betreffende het toezicht op de naleving van de wet van 19 december 2008 inzake
het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de toepassing op de mens of voor het
wetenschappelijk onderzoek, BS 23 oktober 2009. 283
Art. 3, §2, zesde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 284
Art. 3, §1, eerste lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 285
Art. 3, §2 KB Bijwerkingen en Voorvallen. 286
Art. 3, §2, vijfde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 287
Art. 3, §2, achtste lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 288
Art. 2, §2, tweede lid KB Bijwerkingen en Voorvallen.
48
een derde geeft om het product te vervaardigen, is ze in deze situatie de leverende instantie en
moet deze bepaling van artikel 2 §2 tweede lid wel nageleefd worden.289
o Het onderzoek
92. Na de melding moeten zowel de weefselinstelling als het ziekenhuis de oorzaken en
gevolgen van het voorval of de bijwerking onderzoeken.290
Bij de evaluatie van ernstige
ongewenste voorvallen moeten ze daarenboven de vermijdbare oorzaken identificeren en de
nodige corrigerende maatregelen nemen. Deze worden vermeld in een verslag dat de
gegevens opgesomd in het koninklijk besluit moet bevatten.291
Na het onderzoek zijn beiden
verplicht om dit verslag aan het FAGG te bezorgen,292
het ziekenhuis moet het ook aan de
leverende instelling meedelen. Zowel de weefselinstelling als het ziekenhuis zijn verplicht om
in de nodige procedures te voorzien voor deze overdracht.293
Indien een intermediaire
structuur kennis krijgt van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen moet deze
structuur een afschrift van het verslag van het onderzoek overmaken aan de bank voor
lichaamsmateriaal die hen het lichaamsmateriaal leverde. Het koninklijk besluit verwijst
hierbij echter naar het verkeerde lid.294
93. Zowel de instelling, het ziekenhuis als het FAGG zijn verplicht om alle verkregen
informatie over het ernstig ongewenst voorval of de bijwerking minstens dertig jaar en
maximaal vijftig jaar op een leesbare wijze te bewaren.295
De sleutel van de gecodeerde
gegevens dient zorgvuldig bewaard te worden opdat het mogelijk zou zijn dat de gegevens
gedecodeerd worden (infra). Hiertoe moet het ziekenhuis de nodige procedures voorzien
opdat deze informatie bewaard kan worden. Ook de instelling moet hiervoor de nodige
procedures instellen met betrekking tot de informatie van lichaamsmateriaal dat vernietigd
werd of waarop minstens één handeling uitgevoerd is.296
§4 De navelstrengbloedbank
94. De navelstrengbloedbanken worden als intermediaire structuren beschouwd (supra).
In België hebben we momenteel vier volwaardige, internationaal erkende en niet-commerciële
289
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 243. 290
Art. 3, §2, vierde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 291
Art. 5, §1, eerste lid KB Bijwerkingen en Voorvallen juncto deel B. Bijlage III juncto deel B. Bijlage IV KB
Bijwerkingen en Voorvallen. 292
Art. 5, §1, vierde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen; X, “Meldingsplicht menselijk lichaamsmateriaal”,
NJW 2009, afl. 210, 759. 293
Art. 3, §2, zevende lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 294
Art. 3, §2, vijfde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen. 295
Art. 3, §3 KB Bijwerkingen en Voorvallen. 296
Art. 3, §1, tweede lid en §2, zesde lid KB Bijwerkingen en Voorvallen.
49
bloedbanken, namelijk te Brussel, Gent, Leuven en Luik.297
Voor de invoering van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal konden private navelstrengbloedbanken geen erkenning krijgen
en was het onduidelijk welke wetgeving op de wegneming van stamcellen voor autoloog
gebruik van toepassing was. Het koninklijk besluit van 23 december 2002 verbood dit
evenwel, maar dit besluit werd geschorst en vernietigd door de Raad van State.298
Aan het
juridisch vacuüm werd uiteindelijk een oplossing geboden door de invoering van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal. De wegneming en het geheel van de handelingen verricht met
betrekking tot stamcellen maken immers deel uit van het toepassingsgebied van de Wet
Menselijk Lichaamsmateriaal.299
De private navelstrengbloedbanken moeten bij deze ook
voldoen aan de strenge regeling die aan de publieke banken opgelegd werd 300
opdat ze
kunnen erkend worden als intermediaire structuur. Bovendien blijven ze onder controle staan
van een publieke bank aangezien er een samenwerkingsovereenkomst moeten worden
gesloten met een bank voor menselijk lichaamsmateriaal (supra).
95. Het wegnemen en bewaren van eigen menselijk lichaamsmateriaal voor zichzelf is een
fenomeen dat zich vooral in de sector van het navelstrengbloed afspeelt. Het bloed uit de
navelstreng en placenta kan opgeslagen worden voor zowel derden als voor de donor zelf,
respectievelijk in publieke en private banken. Alhoewel het wegnemen en bewaren van
menselijk lichaamsmateriaal met het oog op het autoloog of allogeen uitgesteld gebruik voor
een bepaalde geïdentificeerde ontvanger in principe verboden is door de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal301
bestaan hierop twee uitzonderingen (supra). Navelstrengbloedbanken
kunnen in navolging van het principe dat een donor voor zichzelf mag doneren het
navelstrengbloed voor een specifiek persoon bewaren. Onder anonieme vorm deelt de
beheerder elk jaar aan het FAGG het aantal individuele stalen navelstrengbloed mee dat het
vorige kalenderjaar ter beschikking werd gesteld.302
96. Het kosteloos karakter van donaties voor allogeen gebruik of wetenschappelijk
onderzoek geldt niet indien de donor voor zichzelf doneert op grond van één van de
uitzonderingsgronden. Wie wil opslaan voor autoloog gebruik zal moeten betalen voor het
wegnemen en de behandeling van het materiaal. Wanneer dit evenwel gebeurt, zijn de
297
E. MORBÉ, De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal: verkrijging en gebruik voor geneeskundige toepassing of
wetenschappelijk onderzoek, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 51;
http://www.mdpb.be/NL/Register/KandidaatDonor/Navelstrengbloedbanken/ (consultatie 20 april 2013). 298
Art. 2, 3° K.B. van 23 december 2002 betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, distribueren
en afleveren van weefsels van menselijke oorspronkelijke oorsprong alsook betreffende de banken voor weefsels
van menselijke oorsprong, BS 11 februari 2003 (opgeheven) juncto Rvs 24 februari 2003, nr. 116.329, AG Cryo-
Cell Switzerland, www.raadvst-consetat.be (consultatie 24 maart 2013) en RvS 24 februari 2005, nr. 141.137,
AG Cryo-Cell Switzerland, www.raadvst-consetat.be (consultatie 24 maart 2013). 299
Art. 3, §2 WML; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008:
een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 220-221. 300
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de navelstrengbloedbanken, 16 april 2007, nr. 42,
41 p. 301
Art. 8, §1, eerste lid, 4° WML. 302
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 250.
50
navelstrengbloedbanken in principe toch verplicht om dit materiaal beschikbaar te stellen voor
therapeutisch gebruik bij alle mensen waar ook ter wereld.303
Hiervoor moeten de
navelstrengbloedbanken zich aansluiten bij een nationaal register dat deel uitmaakt van een
internationaal registernetwerk. Dit registernetwerk vergemakkelijkt de zoektocht naar
navelstrengbloed met een welbepaalde Human Leukocyte Antigen-typering (hierna: HLA).
Deze typering is belangrijk voor de transplantatieslaagkansen, het HLA-type van de donor
moet verenigbaar zijn met dat van de ontvanger om de afstotingsverschijnselen te
verminderen. Het internationaal netwerk verzekert tevens de communicatie van de aanvrager
tot en met de navelstrengbloedbank.304
Wanneer het lichaamsmateriaal dat de donor voor
autoloog gebruik doneerde voor iemand anders gebruikt wordt, krijgt hij zijn geld terug van
de instelling die het bedrag bij de wegneming heeft gekregen. Dit bedrag wordt geïndexeerd
waarvan de indexeringsformule werd vastgesteld bij koninklijk besluit.305
97. Bij de wegneming van stamcellen uit het navelstrengbloed, de placenta en ander
bijhorend lichaamsmateriaal wordt de toestemming niet verleend door de donor maar door de
vrouw die draagster is van de bron of door haar vertegenwoordiger.306
De donor is immers het
ongeboren kind en de persoon die toestemming verleent voor de wegneming van
lichaamsmateriaal is de moeder van dit kind in haar hoedanigheid van wettelijke
vertegenwoordiger.307
Hierdoor werd geopteerd om de term ‘draagster’ te gebruiken.
Wanneer dit kind meerderjarig wordt, neemt hij of zij de rechten over om zelf te beslissen wat
er met het opgeslagen menselijk lichaamsmateriaal zal gebeuren.308
98. Net zoals bij de intermediaire structuren sensu stricto kwam ook hier de
onduidelijkheid inzake het territoriale toepassingsgebied van de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal aan het licht (supra).309
De navelstrengbloedbanken wisten met betrekking
tot het bewaren van stamcellen niet of het territoriale toepassingsgebied enkel de wegname
betrof of zowel de wegname als de bewaring, het was met name onduidelijk of de stalen in
België zowel weggenomen als opgeslagen moesten worden om onder het toepassingsgebied
van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal te vallen. De Minister van Volksgezondheid
verduidelijkte dit door te bepalen dat de plaats van wegname doorslaggevend is.310
Het zijn
dus enkel de stalen die in België zowel weggenomen als opgeslagen worden die onder het
toepassingsgebied van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal vallen.
303
X, “Donatie lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 758. 304
X, “Navelstrengbloedbanken”, NJW 2009, afl. 210, 758. 305
Art. 8, §1, eerste lid, 4° derde lid WML juncto K.B. van 7 november 2011 tot uitvoering van artikel 8, §1,
eerste lid, 4° van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk
lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek,
BS 7 december 2011. 306
Art. 10, §4 WML. 307
Art. 2, 8° WML. 308
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 72. 309
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 222. 310
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004, 67-68.
51
§5 De vereisten voor de banken voor lichaamsmateriaal311
99. Zoals reeds gezegd, moeten de banken voor lichaamsmateriaal in ruil voor hun
belangrijke rol aan bepaalde vereisten voldoen.312
Zo moeten de instellingen voldoen aan de
voorwaarden bepaald in bijlage VII van het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid omtrent
de organisatie, het beheer, de gebouwen en de apparatuur. Het FAGG is bevoegd voor het
toezicht op de naleving van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal (supra)313
, indien de
inspecteurs bij de uitoefening van hun ambt kennis krijgen van een misdaad of een wanbedrijf
dan moeten zij de procureur des Konings hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.314
Hiernaast werden voor de Europese banken voor lichaamsmateriaal richtlijnen opgesteld door
de European Association of Tissue Banks (hierna: EATB) voor de kwaliteit, veiligheid en
non-commercialisering van lichaamsmateriaal. Alhoewel deze richtlijnen vrijwillig zijn,
hebben ze als doel om de regelgeving inzake de weefselbanken te harmoniseren.315
De
werking is vergelijkbaar met de American Association of Tissue Banks (hierna: AATB)
(infra).
- De uitbating:
100. De banken voor lichaamsmateriaal moeten uitgebaat worden door ofwel een erkend
ziekenhuis ofwel een universiteit met een faculteit geneeskunde die een universitair
ziekenhuis uitbaat. Bovendien moet de bank voor lichaamsmateriaal de rechtsvorm aannemen
van een rechtspersoon zonder winstgevend doel.316
De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal
voorziet evenwel slechts in een beperkt verbod op winstoogmerk voor de banken voor
lichaamsmateriaal en het wegnemende ziekenhuis en dus niet in een algemeen verbod.317
De
handelingen die gesteld worden, moeten op zich zonder winstoogmerk gebeuren maar er kan
wel een vergoeding ontvangen worden voor de kosten die zijn veroorzaakt door de
wegneming en de verrichte handelingen, waaronder ook de erelonen van de artsen die
ingestaan hebben voor de wegneming van het menselijk lichaamsmateriaal (infra).318
Bijkomend worden de activiteiten en de doelstellingen van de banken voor menselijk
lichaamsmateriaal onderworpen aan het advies van een Ethisch Comité (supra).319
Zonder
gunstig advies kan de bank voor menselijk lichaamsmateriaal niet uitgebaat worden, indien dit
311
Art. 7 WML. 312
Wetsvoorstel, Parl. St. Senaat 2007-08, 4-825/1, 2-3. 313
K.B. van 28 september 2009 betreffende het toezicht op de naleving van de wet van 19 december 2008 inzake
het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de toepassing op de mens of voor het
wetenschappelijk onderzoek, BS 23 oktober 2009. 314
X, “Controle op naleving Wet Menselijk Lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 760. 315
http://www.eatb.de/ (consultatie 20 april 2013). 316
Art. 7, §1, eerste lid WML. 317
Art. 6, §3 WML; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008:
een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 247. 318
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 247. 319
Art. 7, §1, derde lid WML juncto art. 11 §3, tweede lid Experimentenwet.
52
niet wordt nageleefd, wordt de bank voor lichaamsmateriaal bestraft met een sanctie van één
tot vijf jaar gevangenisstraf en/of een geldboete van 1000 tot 10.000 euro.320
101. De banken voor lichaamsmateriaal moeten gedurende hun uitbating een register
bijhouden voor alle acties die ondernomen werden met betrekking tot het lichaamsmateriaal.
Hierbij moeten alle acties betreffende eenzelfde lichaamsmateriaal op dezelfde regel
gegroepeerd worden volgens de inkomst, de bereiding en de aflevering ervan.321
Dit register,
opgemaakt in tabelvorm, moet ter beschikking en inzage gehouden worden van het FAGG.
- De erkenning:
102. De administrateur-generaal van het FAGG werd door de Minister van
Volksgezondheid aangeduid als gemachtigde inzake menselijk lichaamsmateriaal en is zo de
bevoegde persoon inzake de erkenning van de banken voor lichaamsmateriaal, intermediaire
structuren en productie-instellingen. De procedure en de voorwaarden hiervoor werden bij
koninklijk besluit bepaald.322
Wanneer een erkenning bekomen werd, mogen slechts de
handelingen die begrepen zijn onder de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal verricht worden.323
103. De instelling die erkend wil worden, moet hiertoe een aangetekend schrijven
overmaken aan het FAGG.324
Bij dit schrijven moeten bepaalde stukken voorgelegd worden
en moet duidelijk gemaakt worden voor welke instelling, welk soort lichaamsmateriaal en
welke handelingen er erkenning gevraagd wordt.325
De instelling moet voldoen aan de
bepalingen opgenomen in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal, het koninklijk besluit
Erkenning en het koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid.326
De administrateur-generaal
van het FAGG moet hiervoor een inspectie uitvoeren. Wanneer de aanvraag volledig is, wordt
een attest opgesteld waarin dit bevestigd wordt. Dit maakt ze over aan de aanvrager binnen de
maand na de ontvangst van de aanvraag. Indien deze termijn niet gerespecteerd wordt, volgt
een van rechtswege erkenning voor een termijn van vier jaar.327
Het besluit over de aanvraag
volgt binnen de drie maanden na de overmaking van het attest met bevestiging van de
volledigheid van het dossier. Ook hier geldt dat wanneer de termijn niet gerespecteerd wordt
er een van rechtswege erkenning volgt voor een termijn van vier jaar.328
Indien de aanvraag
echter onvolledig is, deelt het FAGG binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag bij
aangetekend schrijven mee welke stukken er nog moeten overgemaakt worden. Indien het
320
Art. 24, §1, derde lid WML. 321
Art. 10 juncto Bijlage V KB Erkenning. 322
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de algemene voorwaarden waaraan de banken voor menselijk
lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren en de productie-instellingen moeten voldoen om te worden
erkend, BS 23 oktober 2009 (hierna: KB Erkenning). 323
Art. 7, §2 WML; X, “Instellingen voor menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 761. 324
Art. 5, §1, eerste lid KB Erkenning. 325
Art. 5, §1, tweede lid en artikel 6 KB Erkenning. 326
Art. 9 KB Erkenning. 327
Art. 5, §1, derde en zesde lid KB Erkenning. 328
Art. 5, §1, zevende en achtste lid KB Erkenning.
53
FAGG dit niet tijdig doet, geldt opnieuw de van rechtswege erkenning gedurende vier jaar.329
Indien de aanvrager evenwel niet tijdig reageert of indien zijn antwoord niet volstaat, heeft het
FAGG één maand de tijd om het besluit tot weigering van de erkenning over te maken.330
104. De modaliteiten bij de toekenning van de erkenning kunnen erg ruim zijn maar in geen
geval kan de termijn van vier jaar overschreden worden. Bovendien moet de hierboven
aangehaalde inspectie tweejaarlijks herhaald worden.331
Aangezien de erkenning
tijdsgebonden is, volgt logischerwijs dat een erkenning geschorst of ingetrokken kan worden
wanneer er niet langer voldaan is aan de voorwaarden.332
Indien een instelling haar erkenning
wil verlengen, moet ze dit aanvragen uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de
bestaande erkenning. De instelling krijgt voor de activiteiten waarvoor een erkenning bestond
een voorlopige erkenning totdat het besluit van verlenging of weigering van de erkenning in
werking treedt. De weigering impliceert de opheffing van deze voorlopige erkenning.333
De
aanvraag tot verlenging moet ook verduidelijken voor welke instelling, welk soort
lichaamsmateriaal en welke handelingen er erkenning gevraagd worden. De stukken moeten
evenwel niet meer meegedeeld worden aangezien de erkende banken voor menselijk
lichaamsmateriaal elk jaar hun boekhoudkundige gegevens en een verslag van de voorraad
moeten meedelen aan het FAGG.334
Opnieuw moet het FAGG een attest opmaken dat de
aanvraag volledig is en bij een onvolledige aanvraag moet binnen de maand duidelijk gemaakt
worden wat er ontbreekt. De aanvrager heeft hierop één maand om het dossier te
vervolledigen. Wanneer hij hier niet in slaagt, heeft het FAGG één maand de tijd om het
besluit van weigering over te maken.335
Het niet naleven van de termijnen heeft in
tegenstelling tot de eerste aanvraag tot erkenning geen gevolgen. De verlenging begint te
lopen vanaf de vorige niet-voorlopige erkenning en geldt opnieuw voor maximaal vier jaar.336
- De te volgen normen:
105. Inzake het menselijk lichaamsmateriaal moeten tal van kwaliteits- en
veiligheidsnormen nageleefd worden voor het doneren, wegnemen, verkrijgen, testen,
bewerken, bewaren en distribueren ervan. De algemene voorwaarden voor de banken voor
menselijk lichaamsmateriaal, intermediaire structuren en productie-instellingen werden
uitgewerkt bij het koninklijk besluit Kwaliteit en veiligheid. Dit koninklijk besluit is dus niet
van toepassing op de biobanken. Wanneer het gaat om menselijk lichaamsmateriaal dat
bestemd is voor de bereiding van geneesmiddelen met inbegrip van vaccins, medische
329
Art. 5, §1, vierde en zesde lid KB Erkenning. 330
Art. 5, §1, vijfde lid KB Erkenning. 331
Art. 4, eerste en derde lid KB Erkenning. 332
Art. 9, tweede lid KB Erkenning. 333
Art. 5, §2, tweede en vijfde lid KB Erkenning. 334
Art. 5, §2 en artikel 7, 2° en 3° KB Erkenning. 335
Art. 5, §2, derde lid KB Erkenning. 336
Art. 5, §2, vierde lid, 1° KB Erkenning.
54
hulpmiddelen of geavanceerde therapie dan gelden de kwaliteits- en veiligheidsnormen enkel
voor het doneren, wegnemen, verkrijgen en testen van het menselijk lichaamsmateriaal.337
106. Elke instelling dient zelf een systeem in te voeren met de nodige documentatie om de
kwaliteit voor het doneren, wegnemen, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren
van lichaamsmateriaal te verzekeren. Dit kwaliteitssysteem omvat onder andere
standaardpraktijkvoorschriften, richtsnoeren en handboeken, organisatie, procedures en
rapportageformulieren, het te verwachten eindproduct en eindbestemming van het
lichaamsmateriaal en de te gebruiken processen en middelen voor het toepassen van
kwaliteitszorg. Bovendien worden alle activiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks een
invloed hebben op de kwaliteit van het menselijk lichaamsmateriaal opgenomen in dit
systeem.338
Door de invoering van dit kwaliteitssysteem wordt in heel de bank voor
lichaamsmateriaal, intermediaire structuur of productie-instelling een uniform procedureboek
gevolgd. Het zal duidelijk zijn dat dit ten goede komt aan de kwaliteit en controle, zowel
intern als extern.339
107. Het menselijk lichaamsmateriaal moet op een veilige manier weggenomen worden
opdat het bruikbaar zou zijn voor een potentiële toepassing op een ander of op de donor zelf.
Dit houdt in dat de donatie en het testen van het afgenomen lichaamsmateriaal moet gebeuren
in lokalen die daarvoor geschikt zijn, met geschikt materiaal en onder de
verantwoordelijkheid van een arts.340
Het wegnemen en het verkrijgen mag echter niet door
alle artsen gebeuren maar enkel door bepaalde categorieën van medici. De instellingen
moeten instaan voor de voldoende bekwaamheid van het rechtstreeks betrokken personeel.
Deze plicht betreft zowel de basisopleiding als de nodige bijscholing indien een procedure of
de wetenschappelijke kennis verandert. Hiernaast moeten de instellingen voorzien in
geschikte mogelijkheden voor de verdere relevante beroepsontwikkeling.341
De bank voor
menselijk lichaamsmateriaal moet een schriftelijke overeenkomst sluiten met het klinisch
team dat instaat voor de verwijdering van het menselijk lichaamsmateriaal met betrekking tot
de procedure, testmonsters, standaardpraktijkvoorschriften en het weg te nemen
lichaamsmateriaal.342
Deze reeks voorschriften reduceren het risico op besmetting. Het
menselijk lichaamsmateriaal zal in quarantaine worden gehouden totdat het wordt vrijgegeven
voor toepassing op de mens.343
108. Enkel het menselijk lichaamsmateriaal dat aan alle voorschriften voldoet, mag worden
vrijgegeven. De beheerder voor menselijk lichaamsmateriaal moet nagaan of er voldoende
garanties zijn. Dit betekent echter niet dat de instellingen hierna niet langer verantwoordelijk
337
X, “Kwaliteitsnormen instellingen die menselijk lichaamsmateriaal bewerken”, NJW 2009, afl. 210, 760. 338
Art. 1, §3 juncto Artikel 3 KB Kwaliteit en Veiligheid. 339
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 247. 340
Art. 4, §1 WML juncto art. 7, §1, §5 en §6 KB Kwaliteit en Veiligheid. 341
B.3 Bijlage VII KB Kwaliteit en Veiligheid. 342
Art. 7, §3 KB Kwaliteit en Veiligheid. 343
Art. 2, 16° WML juncto art. 12 KB Kwaliteit en Veiligheid.
55
zouden zijn, ook tijdens de distributie blijven ze aansprakelijk voor de kwaliteit van het
lichaamsmateriaal. Het vrijgegeven menselijk lichaamsmateriaal wordt bewaard in een
zogenaamd depot, een onderafdeling van een bank voor lichaamsmateriaal dat zich in een
ziekenhuis bevindt344
. Ook deze depots dienen aan de bepalingen van het koninklijk besluit
Kwaliteit en Veiligheid te beantwoorden. Wanneer het menselijk lichaamsmateriaal bestemd
is voor een bepaalde ontvanger dan bevindt dit depot zich op de vestigingsplaats van het
ziekenhuis waar ook de ontvanger zich bevindt. Dit depot valt volledig onder de
verantwoordelijkheid van de instelling waarvan het een onderdeel vormt. Wanneer het
lichaamsmateriaal niet bestemd is voor een bepaalde ontvanger moet het bewaard worden in
het depot van de instelling die het heeft vrijgegeven.345
In dit geval kan er gesproken worden
van een voorraad lichaamsmateriaal voor toepassing op de mens die niet bestemd is voor een
specifieke patiënt.346
- De aansprakelijkheid en verzekering:
109. Zowel de private banken voor lichaamsmateriaal, intermediaire structuren als
productie-instellingen hebben op grond van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal een
verzekeringsplicht.347
De wetgever is hierbij uitgegaan van een volledig foutloze
aansprakelijkheid. Deze heeft vooraleerst betrekking op elke schade die voortvloeit uit de
vernietiging van het bewaarde menselijke lichaamsmateriaal, al dan niet ten gevolge van de
stopzetting van de instelling, wanneer dit lichaamsmateriaal werd opgeslagen voor uitgesteld
gebruik binnen het kader van de wettelijk toegelaten uitzonderingen348
. Vervolgens moet deze
verzekering ook elke schade dekken die de donor lijdt ten gevolge van de wegname van het
menselijk lichaamsmateriaal.
110. Indien de instellingen echter uitgebaat worden door de Staat, Gemeenschap of Gewest
geldt deze verzekeringsplicht niet aangezien ze geacht worden in staat te zijn om zichzelf te
verzekeren.349
Er valt op te merken dat deze bepaling verder uitgewerkt moet worden bij
koninklijk besluit. Aangezien dit nog niet gebeurd is, weigeren verzekeraars in de praktijk om
dergelijke polis aan te bieden aangezien er nog geen duidelijkheid is over bijvoorbeeld welke
schade er gedekt moet worden, welke vrijstellingen er mogelijk zijn of onder welke
voorwaarden de verzekering toegestaan kan worden.350
344
Art. 20 KB Kwaliteit en Veiligheid. 345
X, “Kwaliteitsnormen instellingen die menselijk lichaamsmateriaal bewerken”, NJW 2009, afl. 210, 761. 346
S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008: een grondige
analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 242. 347
Art. 17, §4, eerste en tweede lid WML. 348
Art. 8, §1, 4° WML. 349
Art. 17, §4, vierde lid WML; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19
december 2008: een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 225. 350
Art. 17, §4, derde lid WML; S. PANIS en N. VAN GELDER, “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19
december 2008: een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 226.
56
§6 De overgangsbepalingen
111. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal voorziet in een overgangsregeling voor
menselijk lichaamsmateriaal dat afgenomen is voor de inwerkingtreding van de wet en dat
niet traceerbaar is. Dit menselijk lichaamsmateriaal kan na de inwerkingtreding enkel nog
gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek en kan dus niet meer toegepast worden op
de mens, behalve indien alle bepalingen van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal nageleefd
worden met uitzondering voor de bepalingen inzake de toestemmingsregeling en de regeling
met betrekking tot het nader gebruik van lichaamsmateriaal.351
De overgangsregeling is
evenwel niet consistent352
aangezien ze niet voorziet in een overgangsregeling voor
traceerbaar lichaamsmateriaal.
112. Vervolgens insinueert de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal dat niet-traceerbaar
lichaamsmateriaal afgenomen voor de inwerkingtreding van de wet probleemloos toegelaten
wordt indien het dient voor wetenschappelijk onderzoek. Ook wordt in het ene artikel een
verbod opgelegd bij nader gebruik van niet-traceerbaar lichaamsmateriaal waarbij in het
volgend artikel dit gewoon opgeheven wordt op voorwaarde dat bepaalde wettelijke
voorwaarden worden nageleefd. De overgangsregeling lijkt te suggereren dat onderzoekers of
beheerders van banken van lichaamsmateriaal het lichaamsmateriaal nog snel kunnen ontdoen
van zijn identificeerbare kenmerken voor de inwerkingtreding van de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal. Hierna kan dan probleemloos wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd
worden zonder aan enige bijkomende voorwaarden onderworpen te zijn. Deze interpretatie
kan geenszins worden verdedigd. De onderzoeker wordt in dit geval geacht wetens en willens
een voorafgaande fout te hebben gemaakt die dermate zwaarwichtig is dat hij zich niet kan
beroepen op de rechtvaardigende wettelijke toelating.353
351
Art. 43 en art. 44 WML. 352
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 395. 353
Cass. 5 april 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 111; S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal
voor wetenschappelijk onderzoek: Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven
(Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009, Afl. 5, 395.
57
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal
§1 Non-commercialiteitsprincipe
113. Het lichaam geniet wegens zijn speciale status bescherming. Nochtans is
lichaamsmateriaal geld waard. De biotechnologische mogelijkheden om lichaamsmateriaal
veilig te verkrijgen, te bewerken, op te slaan en te transporteren naar allerlei uithoeken van de
wereld zijn zodanig toegenomen dat nieuwe commerciële initiatieven en belangen zijn
ontstaan.354
Wereldwijd wordt miljoenen verdiend aan delen van ons lichaam, zo zijn nieren
te koop, worden eicellen en sperma online verhandeld, zijn draagmoeders te huur en werd
bloed, bot, en zelfs voorhuid basismateriaal voor producten. Maar de beschikbaarheid van
menselijk lichaamsmateriaal wordt begrensd door de publieke moraal. In de Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal wordt echter het verbod op commercialisering vooropgesteld door te
bepalen dat de donor geen enkel voordeel kan of mag halen uit zijn donatie en dat noch de
ontvanger noch zijn rechtverkrijgenden enig recht kunnen laten gelden ten aanzien van de
donor.355
De wetgever heeft wel voorzien dat de donor vergoed kan worden voor zijn
inkomensderving en kosten en dat banken voor lichaamsmateriaal een vergoeding kunnen
ontvangen zonder dat hierbij winst mag beoogd worden. Wanneer de vergoeding zodanig
hoog is dat de donor enkel voor deze vergoeding zijn lichaamsmateriaal zou afstaan, moet de
vergoeding evenwel verworpen worden.356
De donatie moet immers ingegeven zijn uit
gevoelens van solidariteit, humanisme en altruïsme.357
114. Dit kan problematisch worden indien lichaamsmateriaal afkomstig van niet volledig
onbetaalde donaties ingevoerd wordt. Het Hof van Justitie bepaalde dat aan het vrij verkeer
van goederen proportionele beperkingen opgelegd kunnen worden indien dit gebeurt omwille
van legitieme doeleinden. Een wettelijk invoerverbod kan dus verenigbaar zijn met het vrij
verkeer van goederen. Inzake de Oostenrijkse regeling waarbij de invoer van bloed of
bloedbestanddelen vanuit een andere lidstaat slechts toegelaten was bij conformiteit aan de
voorwaarden voor nationale producten werd evenwel bepaald dat, desondanks dat het verbod
ter bescherming van de volksgezondheid opgelegd werd, de maatregel verder ging dan het
noodzakelijke.358
115. In België wordt doorheen de meeste wetgeving inzake menselijk lichaamsmateriaal
het commercialiseringsverbod als rode draad gevolgd. Zo hebben we de
Orgaantransplantatiewet waarbij bepaald wordt dat afstand van organen niet mag geschieden
met een oogmerk van winst ongeacht de partijen tussen welke hij plaatsvindt. De donor noch
354
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 7-10. 355
Art. 6 WML. 356
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 61. 357
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 59. 358
T. DE GANS, “Kroniek rechtspraak EU – Bloeddonaties zonder enige vergoeding?”, T.Gez. (Ned.) 2012, nr. 1,
43-44.
58
zijn nabestaanden kunnen enig recht doen gelden ten aanzien van de receptor.359
Dit is van
openbare orde. Hiernaast is het relevant te vermelden dat er in België een “geen bezwaar”-
systeem geldt met betrekking tot de orgaandonatie. In een dergelijk systeem wordt iedereen
geacht donor te zijn tenzij men zich bij leven heeft verzet, ook wel een “opting in”-systeem
genoemd.360
Het absoluut non-commercialiteitsprincipe werd doorgetrokken en tevens
wettelijk vastgelegd inzake de donatie van bloed, geslachtscellen, embryo’s en foetussen. Ook
de commercialisering van bloed en beenmerg wordt niet toegestaan, dit in tegenstelling tot de
Verenigde Staten. Ook in veel Europese verdragen is vastgelegd dat het menselijk lichaam en
zijn bestanddelen geen voorwerp mogen zijn van geldelijk gewin, in onder andere het
Europees verdrag inzake de rechten van de mens en biogeneeskunde361
, de door de Raad van
Europa geformuleerde Aanbeveling inzake wetenschappelijk onderzoek met biologische
materialen van menselijke oorsprong en het Handvest Grondrechten362
. Het principe van geen
geldelijk gewin in relatie tot het menselijk lichaam en van vrijwillige onbetaalde donatie is
algemeen breed gedragen in Europa. Het blijft echter een beginsel en is dus in principe niet
bindend.363
116. Het commercialiseringsverbod kadert in onze menselijke emoties, het gevoel van
afkeer, wanneer we een waarde op menselijk lichaamsmateriaal zouden moeten kleven. De
enige mogelijkheden om op integrale wijze over het lichaam te beschikken, zijn
zelfverminking en zelfmoord, maar ook hier vinden we dezelfde afkeurende gevoelens
terug.364
Dit gevoel wordt versterkt naarmate we het lichaamsdeel belangrijk en
onvervangbaar voor ons lichaam vinden. Hoe belangrijker het lichaamsdeel voor ons lichaam
is, des te minder we geneigd zijn om een eigendomsrecht erop te aanvaarden.365
Er zijn
immers weinig dingen die de mens als meer eigen beschouwt waardoor eerder een bezitsrecht
aangenomen kan worden.366
Nochtans brengt de commercialisering van menselijk
lichaamsmateriaal niet noodzakelijk menselijke onwaardigheid met zich mee en is er een
verschil tussen het lichaam bezitten en erover beschikken (infra).
§2 Rechtvaardiging van het non-commercialiteitsprincipe
117. Het verbod op winstoogmerk inzake menselijk lichaamsmateriaal vindt zijn grondslag
in artikel 1128 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat alleen zaken die in de
handel zijn het voorwerp kunnen uitmaken van overeenkomsten. Het menselijk lichaam moet
hierbij beschouwd worden als een zaak buiten de handel, het kan geen voorwerp uitmaken
359
Art. 4 Orgaantransplantatiewet. 360
Art. 10 Orgaantransplantatiewet. 361
Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van 4 april 1997, Oviedo. 362
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, Nice. 363
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 190-191. 364
R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 28-30. 365
H. NYS, “Eigendom in het medisch recht”, R.W. 1983-84, 2358; R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten
van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 31. 366
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 197.
59
van een rechtshandeling ten bezwarende titel367
aangezien het extra-patrimoniaal en
onbeschikbaar is. Maar ondanks de niet-verhandelbaarheid van het lichaam kunnen wel
contracten met betrekking tot het lichaam afgesloten worden, zoals het medisch contract en de
orgaandonatie. Hieromtrent bestaan evenwel uiteenlopende discussies.368
118. Het begrip buiten de handel zijn, moet beschouwd worden als een verbod om
lichaamsdelen in omloop te brengen, zelfs indien dit kosteloos zou gebeuren. De wetgeving
die de kosteloze donatie van menselijk lichaamsmateriaal toestaat is dan ook niet in
overeenstemming met artikel 1128 van het Burgerlijk Wetboek, nochtans werd in België het
menselijk lichaam reeds op verschillende wijzen in omloop gebracht.369
Lichaamsdelen zijn
dus wel in de handel in de juridische zin van het woord, ze zijn afscheidbaar van de persoon
en kunnen circuleren in het kader van een rechtshandeling.370
Anders redeneren zou immers
elke donatie onmogelijk maken. Overeenkomsten die persoonlijkheidsrechten als voorwerp
hebben, zijn geldig indien ze aan vier voorwaarden voldoen, er moet wilsovereenstemming
zijn, beide partijen moeten handelingsbekwaam zijn en er moet een geoorloofd voorwerp en
oorzaak aanwezig zijn.371
Bovendien mogen er geen wilsgebreken aanwezig zijn wanneer de
verkoper of donor zijn geïnformeerde toestemming geeft, namelijk bedrog, dwang en
geweld.372
Deze principes gelden ook in het Nederlandse rechtsstelsel en het rechtsstelsel van
de Verenigde Staten.373
§3 Visies over de commercialisering van lichaam en lichaamsdelen
119. Binnen de commercialiseringsproblematiek zijn er vier grote strekkingen, namelijk de
strenge klassieke visie, twee consequentialistische visies en de liberale visie.374
De klassieke
visie houdt zich bij de bespreking van de commercialisering vast aan belangrijke ethische
principes zoals de menselijke waardigheid, het extrapatrimoniale karakter van het lichaam, de
openbare orde en de goede zeden. In deze visie worden de overeenkomsten betreffende het
menselijk lichaam dan ook als ongeoorloofd beschouwd wegens strijdigheid met de openbare
orde en de goede zeden.375
Het gehele lichaam en de geest vormen een eenheid waardoor het
gehele menselijk lichaam strikt genomen nooit als een zaak beschouwd kan worden. Een
367
Memorie van toelichting betreffende het wegnemen en transplanteren van organen en weefsels, Parl.St.
Kamer 1980-81, nr. 774/6. 368
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 45-46. 369
X. DIJON, “Het juridisch statuut van het menselijk lichaam” in J. VELAERS, Over zichzelf beschikken?
Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood, Antwerpen, Maklu, 1996, 104-105. 370
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 114-115. 371
Art. 1108 B.W. 372
Art. 1109 B.W. 373
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 119. 374
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 105-115. 375
Art. 6 juncto art. 1128 B.W.
60
schending van deze eenheid kan dan enkel maar gerechtvaardigd worden voor humanitaire
doeleinden376
, namelijk het redden van mensenlevens en bijdragen tot de maatschappelijke
solidariteit. De rechten van de persoon worden hierbij als zelfbeschikkingsrechten
gekwalificeerd. Dit zijn zuivere extrapatrimoniale persoonlijkheidsrechten die niet in geld
waardeerbaar zijn en waarbij men enkel over zijn lichaam kan beschikken indien de wet, de
openbare orde en de goede zeden niet worden geschonden. Lichaamsdelen worden niet als
zaken beschouwd wegens strijdigheid met de menselijke waardigheid. Een transactie die
betrekking heeft op een menselijk lichaamsdeel moet ten kosteloze titel gebeuren. De
personen die deze klassieke visie volgen, hebben dan ook problemen met de termen
“weefselbanken” en “bloedbanken” aangezien dit de indruk wekt dat er op de één of andere
manier een financiële verrichting plaatsvindt.377
Ten aanzien van het lijk wordt de eenheid
tussen het menselijk lichaam en de geest evenwel verbroken. Alhoewel het lijk zo als een
bron van anatomisch materiaal kan worden beschouwd, wordt niet aanvaard dat
lichaamsmateriaal van overleden personen zomaar gebruikt en/of verkocht worden.378
Ook
hier worden de rechten die de persoon heeft voor de periode wanneer hij er zelf niet meer is
als extrapatrimoniale persoonlijkheidsrechten gezien.
120. In het consequentialisme zijn twee strekkingen te vinden. De consequentialistische
visie tegen de commercialisering van menselijk lichaamsmateriaal richt zich op de nadelige
gevolgen van het afwijzen van het commercialiseringsverbod. De ethische en juridische
principes die bij de klassieke visie centraal staan, spelen hier in principe geen rol.379
Wanneer
de commercialisering toegestaan wordt, gaat deze visie ervan uit dat vele misbruiken en
malafide praktijken zullen ontstaan. De donor zal meer risico’s nemen waarbij vooral sociaal
zwakkeren in de samenleving zich gedwongen zullen voelen om een orgaan of ander
lichaamsmateriaal te verkopen waardoor de kloof tussen arm en rijk alsmaar zal vergroten.
Tevens brengt dit risico’s mee voor de receptor, want indien de donor enkel geleid wordt door
financiële motieven is het aannemelijk dat hij zal liegen over zijn gezondheidstoestand om
toch maar een orgaan of dergelijke te kunnen verkopen.380
De consequentialistische visie voor
de commercialisering van lichaamsmateriaal richt zich op de voordelige gevolgen.381
Het is
immers zo dat het bestaande stelsel van altruïsme onder druk staat door de verhoogde vraag
naar organen, weefsels en cellen. Het toelaten van een markt in lichaamsmateriaal heeft dan
ook zijn voordelen, de voorraad van organen en ander menselijk lichaamsmateriaal zou
vergroten, de zwarte markt zou kunnen bestreden worden, enzovoort. 382
376
W. DREESSEN, “Orgaantransplantatie en mensenrechten”, Jura Falc. 1984-85, 507-508. 377
J. MATTHIJS, “Bedenkingen ten behoeve van de transplantatiewet”, RW 1971-72, 169. 378
R. DIERKENS, Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 15-21
juncto 167-168. 379
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 110-111. 380
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende het wegnemen van organen en weefsels bij gezonde
levende personen, met het oog op transplantatie, 20 december 1999, nr. 11, 13. 381
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de problematiek van de commercialiseerbaarheid
van menselijke lichaamsdelen, 10 december 2007, nr. 43, 19-27. 382
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 112.
61
121. Bij de liberale visie tot slot wordt het vrije marktprincipe voorop gesteld. Ieder
persoon heeft het fundamentele recht van zelfeigendom en beslist zelf welke beslissingen er
voor hem het meest voordelig zijn in de gegeven omstandigheden. Dit wordt gerechtvaardigd
door de principiële contractvrijheid en de theorie van de wilsautonomie.383
§4 Nuancering van het non-commercialiteitsprincipe: van altruïsme tot markt
122. Het ganse non-commercialiteitsbeginsel komt onder druk te staan wegens de steeds
stijgende waarde van ons menselijk lichaamsmateriaal.384
Zowel voor België als voor andere
landen is het lichaam als commercieel en verhandelbaar goed geen zeldzaamheid in de loop
van de menselijke geschiedenis. Heden kunnen we denken aan het toelaten van octrooien of
de donors die een deel van de met hun lichaamsmateriaal verkregen opbrengst claimen.
Bovendien komen de principes van de onaantastbaarheid van het lichaam en van het buiten de
handel zijn van het lichaam door huidige nationale wetgeving in het gedrang.385
In bepaalde
gevallen heeft de wetgever er immers voor geopteerd om de commercialisering te reguleren in
plaats van te verbieden. Dit houdt in dat de betaling voor bepaalde lichaamsmaterialen wel
aanvaard wordt. Op Europees niveau vinden we evenwel de dubbele moraal terug (infra).
123. Alhoewel de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal de commercialisering weigert, vonden
sommigen bij de parlementaire bespreking dat niet alle vormen van commercialisering
uitgewist konden worden.386
Zo bestaan er twee uitzonderingen op het principe dat het
verboden is om lichaamsmateriaal weg te nemen of te bewaren voor autogeen of allogeen
uitgesteld gebruik voor een bepaalde en geïdentificeerde donor (supra).387
De Wet Menselijk
Lichaamsmateriaal bepaalt tevens in welke mate er gebruik mag gemaakt worden van
menselijk lichaamsmateriaal voor geneeskundige toepassingen op de mens of voor
wetenschappelijk onderzoek. Per ministerieel besluit werd een lijst gepubliceerd van 57
menselijke lichaamsdelen die in aanmerking komen voor transplantatie of wetenschappelijk
onderzoek samen met de verkoopsprijs en werd de prijs bepaald van bepaalde greffen van
menselijke weefsels.388
Het lichaamsmateriaal mag alleen afgeleverd worden door erkende
instellingen voor menselijk lichaamsmateriaal die zich aan deze prijzen moeten houden. Voor
bijkomende behandelingen mag echter wel een supplement gevraagd worden en elk jaar
worden de prijzen geïndexeerd.389
Voor lichaamsmateriaal afkomstig uit het buitenland zijn in
de opgelegde bedragen alle kosten inbegrepen, dus ook de kosten van verpakking, vervoer,
383
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 114. 384
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 398. 385
I. BOONE, “Het wegnemen en transplanteren van organen volgens het Belgische recht”, TPR 1996, 101-102. 386
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 104. 387
Art. 8 WML. 388
Ministerieel besluit van 14 oktober 2009 tot vaststelling van de prijs van menselijk lichaamsmateriaal, BS 23
oktober 2009; Ministerieel besluit van 31 oktober 2008 tot vaststelling van de prijs van bepaalde greffen van
weefsels van menselijke oorsprong, BS 14 november 2008. 389
X, “Prijs menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 759.
62
distributie en levering in België. De prijs bij de uiteindelijke aflevering mag niet hoger zijn
dan de prijs die de bank of structuur aan de buitenlandse bank voor menselijk
lichaamsmateriaal heeft betaald, de verzendkosten inbegrepen. Wanneer het menselijk
lichaamsmateriaal aan het buitenland wordt geleverd, mogen de werkelijke gemaakte kosten
voor verzending of vervoer naar dat land wel aangerekend worden.390
124. Ook de Wet inzake de experimenten op menselijke personen391
vermeldt enkele
commercialiseringsaspecten. Naast de vergoedingsregels bevat deze wet ook regels met
betrekking tot de betaling en schadeloosstelling van de onderzoekers en meerderjarige
deelnemers. Nochtans stellen deze deelnemers hun lichaam ter beschikking wat als
commercialisering kan beschouwd worden. Zo kunnen we ook verwijzen naar de wetgeving
inzake de kunstmatige bevruchting.392
Hiernaast is het mogelijk om een octrooi op een
bepaald lichaamsdeel te verkrijgen.393
Het kan niet ontkend worden dat lichaamsdelen
hierdoor een economische waarde verkrijgen. Bovendien wordt de commercialisering van
bepaalde lichaamsbestanddelen reeds aanvaard in onze maatschappij, zoals menselijke haren,
nagels, urine en placenta. Dit worden ook wel de discarded tissues394
genoemd. Het
eigendomsrecht op mummies en skeletten wordt ook aanvaard.
125. Alhoewel voor het commercialiseringsverbod zowel voor- als nadelen te vinden zijn,
is het te begrijpen dat onze wetgever vooral geopteerd heeft om het absoluut
commercialiseringsverbod in zoveel mogelijk wetgeving door te trekken. Het is niet
ondenkbaar dat het toestaan van een om het even welke markt in lichaamsmateriaal nadelig
zal zijn voor de zwakkeren in onze samenleving. Het feit dat het toelaten van de
commercialisering van lichaamsmateriaal ook goede kanten heeft, neemt niet weg dat de
risico’s van uitbuiting de bovenhand kunnen nemen. Een feitelijke situatie is immers niet
meteen een legitiem antwoord op maatschappelijke problemen. Zo was slavernij en prostitutie
ook ooit ingeburgerd maar dit neemt niet weg dat deze praktijken indruisten tegen de
menselijke waardigheid.
§5 De handhaving van de dubbele moraal
126. Vanaf het moment dat een weefsel kosteloos gedoneerd werd in overeenstemming met
de Orgaantransplantatiewet is het toegestaan om het lichaamsmateriaal te verkopen, dit wordt
ook wel de dubbele moraal395
genoemd. Dit neigt tot een lichte vorm van hypocrisie omdat
iedereen behalve de donor voordeel haalt uit de donatie. De patiënt verhoogt zijn
390
X, “Prijs menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 759. 391
Wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, BS 18 mei 2004. 392
Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtallige embryo’s
en de gameten, BS 17 juli 2007. 393
Art. 4 §4 Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindersoctrooien, BS 13
mei 2005. 394
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de problematiek van de commercialiseerbaarheid
van menselijke lichaamsdelen, 10 december 2007, nr. 43, 15. 395
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, nr. 6, 398.
63
levenskwaliteit door het nieuwe orgaan, de maatschappij verkrijgt nut door de donatie396
, het
medisch team en het ziekenhuis verdienen geld met de transactie. Enkel de donor moet
altruïstisch optreden, zijn vergoeding mag niet als een prijs beschouwd worden.397
127. Alhoewel net aangehaald werd dat deze dubbele moraal onder druk komt te staan,
wordt ze in de Europese regelgeving nog steeds vooropgesteld. Uit de achtergrond, het doel
en de inhoud van de EG-Verordening 1394/2007398
komt dit duidelijk naar voor. Deze
verordening werd in het leven geroepen om het commercieel gebruik van menselijk
lichaamsmateriaal te stimuleren opdat de concurrentiekracht van de Europese ondernemingen
op dit gebied zou vergroten en de volksgezondheid beschermd zou worden.399
Ze stelt
expliciet dat donors hun weefsel enkel om niet mogen afstaan op grond van altruïsme.
Nochtans werd de Europese wetgever erop gewezen dat de mogelijkheid om winst te maken
weerstand biedt tegen het gegeven dat de donaties om niet dienen te gebeuren.400
De lidstaten
moeten toezien dat het weefsel zonder winstoogmerk wordt verkregen.401
Ook in de Oviedo
Conventie402
wordt de dubbele moraal gewaarborgd door te bepalen dat het menselijk lichaam
en zijn delen geen aanleiding mogen geven tot financieel gewin.403
Dit geldt niet voor haren
en nagels aangezien hun commercialisering niet in strijd wordt geacht met de menselijke
waardigheid.404
Het commercialiseringsverbod is niet alleen gericht op de donor maar ook op
derden zoals het ziekenhuis. Het betreft evenwel enkel onbewerkt weefsel. Wanneer het
weefsel reeds een bewerking heeft ondergaan, mag het wel verkocht worden.405
Een
compensatie mag toegekend worden indien ze beperkt blijft tot de vergoeding van uitgaven en
ongemakken in verband met de donatie.406
396
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 59. 397
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 61. 398
Verordening (EG) Nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende
geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr.
726/2004 (hierna: EG-Verordening 1394/2007). 399
Overweging 20 EG-Verordening 1394/2007. 400
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, nr. 6, 402. 401
Overweging 15 EG-Verordening 1394/2007; Art. 3 EG-Verordening 1394/2007 juncto art. 12.1 EG-Richtlijn
2004/23. 402
Convention for the protection of Human rights and Dignity of the Human Being with regard to the
Application of Biology and Medicine: Convention on Human Rights and Biomedicine, Oviedo, April 4, 1997
(hierna: Oviedo Conventie). 403
Art. 21 Oviedo Conventie. 404
Explanatory Report to the Convention on human rights and biomedicine (ETS No. 164), No. 133,
http://conventions.coe.int/Treaty/EN/Reports/Html/164.htm (consultatie 17 april). 405
Explanatory Report to the Convention on human rights and biomedicine (ETS No. 164), No. 132,
http://conventions.coe.int/Treaty/EN/Reports/Html/164.htm (consultatie 17 april). 406
Art. 3 EG-Verordening 1394/2007 juncto art. 12.1 EG-Richtlijn 2004/23.
64
Hoofdstuk 4 Privacybescherming
128. De beheerder van het lichaamsmateriaal heeft de plicht om zich op elk ogenblik te
vergewissen van de traceerbaarheid van het menselijk lichaamsmateriaal, dit vanaf de
ontvangst tot aan de distributie en de terbeschikkingstelling. Hij moet tevens de codering van
het lichaamsmateriaal verzekeren vanaf de ontvangst ervan.407
Ook ziekenhuizen zijn
verplicht om de traceerbaarheid van het menselijk lichaamsmateriaal te garanderen van de
donor tot de ontvanger.408
Deze traceerbaarheidsvereiste ligt in de lijn van de EG-Richtlijn
2004/23. Wanneer het lichaamsmateriaal opgeslagen wordt, speelt de privacybescherming
vanzelfsprekend een grote rol. Zeker in de hedendaagse technologische evolutie gepaard
gaande met de uitwisseling van gezondheidsgegevens.409
Bovendien zijn alsmaar meer
personen en instanties elk met hun eigen belangen betrokken bij de verwerking.
129. De wetgever heeft dan ook ingespeeld op de verschillende gebruiksmogelijkheden van
gezondheidsgegevens op de verschillende niveaus. Hierbij valt te verwijzen naar de Wet
Verwerking Persoonsgegevens. Deze wet heeft een ruim toepassingsgebied waarbij ze van
toepassing is op alle geïnformatiseerde databanken en bijna alle professionele manuele
databestanden.410
Zoals reeds gedefinieerd in de materiële afbakening van deze masterproef
zijn de gezondheidsgegevens alle persoonsgegevens die de gezondheid betreffen (supra).411
Het begrip verwerken moet in zijn ruimste context geïnterpreteerd worden. Het is met andere
woorden alles wat de mens met gegevens kan doen, zoals het inzamelen, het bewaren, de
overdracht of de bewerking ervan. De rode draad doorheen dit alles is dat de verwerking
eerlijk, rechtmatig en in overeenstemming met vooraf bepaalde legitieme doeleinden dient te
gebeuren. De persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en waar nodig moeten ze bijgewerkt
worden.412
De identificatie mag niet langer mogelijk zijn dan nodig voor de verwerking ervan,
behalve in het geval van onderzoek en kwaliteitscontrole. Er geldt een principieel verbod voor
identificeerbare latere of secundaire verwerking voor andere doeleinden.
130. Deze verwerking is een bijzondere soort van verwerking, namelijk de verwerking van
persoonsgegevens betreffende de gezondheid. Principieel is dit verboden maar de wet
voorziet in een belangrijke reeks van uitzonderingen, namelijk voor de verwerking die
noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek of voor de preventieve geneeskunde of
medische diagnose en voor het verstrekken van zorg of behandelingen.413
Om in deze
407
A. VIJVERMAN, S. TACK, en F. DEWALLENS, “Het post mortem-gebruik van lichaamsmateriaal voor
wetenschappelijk onderzoek”, T.Gez. 2007-2008, afl. 4, 282. 408
K.B. van 28 september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de
normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, BS 23 oktober 2009. 409
S. CALLENS en J. PEERS (eds.), Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen, Intersentia, 2008, 320-323
en 289. 410
Art. 3 WVP. 411
S.TACK en A. DIERICKX, “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek:
Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privéleven (Artikel 8 EVRM)”, T.Gez. 2008-2009,
Afl. 5, 374. 412
Art. 4 WVP. 413
Art. 7 WVP.
65
uitzonderingsgevallen gezondheidsgegevens te kunnen en mogen verwerken, moet de
verwerking voldoen aan bepaalde voorwaarden. Zo moet de verwerking gebeuren onder de
verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en moet de
betrokkene geïnformeerd worden over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Hiernaast
moet de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens aangifte doen bij de
Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, ook wel de
Privacycommissie genoemd.
131. Wanneer we te maken hebben met een onderzoek met geanonimiseerde gegevens
spreekt het voor zich dat er geen problemen zijn wat de privacybescherming betreft. De
anonimisering leidt immers tot gegevens die onmogelijk nog herleid kunnen worden tot de
identiteit van de persoon omdat alle identificeerbare indicatoren verwijderd werden. Dit zijn
met name geen persoonsgegevens meer in de zin van de WVP waardoor deze niet onder het
toepassingsgebied van deze wet vallen en de algemene principes niet gerespecteerd moeten
worden. Het kan echter voorkomen dat het noodzakelijk is voor het onderzoek om over de
identiteit van de betrokkene te beschikken. Het recht op privacy blijft hier bestaan waardoor
men in dit geval wel rekening moet houden met de WVP. Het lichaamsmateriaal van de
betrokkene is immers in kwestie geïdentificeerd of identificeerbaar, dit wil zeggen dat hij
ofwel bij naam genoemd kan worden ofwel direct of indirect geïdentificeerd kan worden aan
de hand van een identificatienummer of één of meer specifieke elementen die kenmerkend
zijn voor zijn fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale
identiteit.414
Het wetenschappelijk onderzoek gebeurt in dit geval door middel van gecodeerde
gegevens, doch deze gecodeerde gegevens blijven persoonsgegevens in de zin van de WVP.
De reden hiervoor is dat de codering op elk moment en op een zekere en ondubbelzinnige
wijze het terugvinden van de identiteit van de donor mogelijk maakt.415
De bovenstaande
algemene principes van de WVP moeten bijgevolg gerespecteerd worden.
132. De codering van gegevens zorgt ervoor dat de gegevens enkel herleid kunnen worden
door de houder van de sleutel. De identiteit van de betrokkene wordt omgevormd tot een
pseudoniem, ook wel een pseudo-ID of identificator genoemd. Wanneer het nodig is in het
kader van het onderzoek heeft de onderzoeker de mogelijkheid om de sleutel te vragen aan de
houder om zo de identiteit van de donor te bekomen. De overdracht van gecodeerde gegevens
is enkel mogelijk nadat de onderzoeker verantwoordelijk voor de latere secundaire
verwerking hiervan aangifte heeft gedaan aan de Privacycommissie. Vanzelfsprekend moet de
codering steeds voorafgaand aan de latere verwerking gebeuren door de oorspronkelijke
verwerker. Hierbij werd in de mogelijkheid voorzien om een officiële intermediaire
414
A. VIJVERMAN, S. TACK, en F. DEWALLENS, “Het post mortem-gebruik van lichaamsmateriaal voor
wetenschappelijk onderzoek”, T.Gez. 2007-2008, afl. 4, 281. 415
A. VIJVERMAN, S. TACK, en F. DEWALLENS, “Het post mortem-gebruik van lichaamsmateriaal voor
wetenschappelijk onderzoek”, T.Gez. 2007-2008, afl. 4, 282.
66
organisatie aan te wijzen.416
Deze organisatie is onafhankelijk van de latere verwerker en
heeft een contract met de oorspronkelijke verantwoordelijke voor de verwerking.417
133. Een onderzoek op niet-gecodeerde wijze is enkel mogelijk indien het onderzoek
onmogelijk is met geanonimiseerde of gecodeerde gegevens. Dit is echter alleen toegelaten na
de kennisgeving en de toestemming van de betrokkene. Dit is evenwel niet de praktijk. Reeds
in het wetsvoorstel van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal werd voorgesteld om de
verwerking van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek op gecodeerde wijze te
laten verlopen418
. De Wet Lichaamsmateriaal stelt dan ook het principe van een onderzoek
met gecodeerde gegevens voorop.
416
Koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van
de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 13 maart 2001. 417
M.A. ROTHSTEIN, “Expanding the Ethical Analysis of Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005,
Vol. 33, Issue 1, 95. 418
Art. 14 wetsvoorstel betreffende het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog
op de toepassing op de mens of voor het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St. Kamer 2006/2007, nr. 3007/001.
67
Deel 4 Het gebruik van lichaamsmateriaal in Nederland
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal
§1 Algemeen
134. Net zoals in België heeft de Nederlandse gezondheidszorg door de technologische en
medische vooruitgang een hoge graad van ontwikkeling bereikt.419
De Code Goed Gebruik420
,
opgesteld in 2001 door de Federatie van medisch wetenschappelijke verenigingen, is tevens
vermeldenswaard. De Code kreeg gelding vanaf 2002 en is sindsdien reeds een paar keer
gewijzigd. De Code bevat regels inzake het nader gebruik van lichaamsmateriaal voor de
wetenschap in het geval dat het lichaamsmateriaal niet voor dat doel werd verkregen.
Hiernaast zijn er een aantal belangrijke grondrechten en algemene rechtsbeginselen terug te
vinden in het gezondheidsrecht421
die vanzelfsprekend ook van toepassing zijn op de
handelingen met betrekking tot het menselijk lichaamsmateriaal. Rechtsbeginselen zijn
fundamentele grondslagen die hun uitwerking vinden binnen het rechtsgebied waarin ze
werkzaam zijn en die zodanig fundamenteel zijn dat ze de basis vormen van de rechtsorde.422
Ze kunnen dan ook leiden tot de formulering van grondrechten.423
Zo hebben we het recht op
gezondheidszorg424
, het zelfbeschikkingsrecht425
, het recht op respect voor de persoonlijke
levenssfeer426
en het recht op lichamelijke integriteit427
. Tot slot behoren ook het
autonomiebeginsel en het beschermingsbeginsel hiertoe.
- Definiëring:
135. In Nederland moeten we teruggrijpen naar de Wet veiligheid en kwaliteit
lichaamsmateriaal.428
De tweede fase van deze wet situeert zich echter in de reeds lange tijd in
419
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 11. 420
Federatie van medisch wetenschappelijke verenigingen, Code Goed Gebruik, Rotterdam, 2001. 421
M. AKKERMANS en P.W.C. LIT, “Grondrechten op afstand?”, T.Gez. (Ned.) 1991, 18; C. TROUET, Van
lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen, Intersentia, 2003,
395-396. 422
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 20. 423
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 21. 424
Art. 22.1 Ned. G.W. 425
C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en weefsels, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 397. 426
Art. 10 Ned. G.W. 427
Art. 11 Ned. G.W.; C. TROUET, Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en
weefsels, Antwerpen, Intersentia, 2003, 399; I. GEESINK en C. STEEGERS, Nader gebruik nader onderzocht.
Zeggenschap over lichaamsmateriaal, Den Haag, Rathenau Instituut, 2009, 55. 428
Wet 6 februari 2003 houdende regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden
gebruikt bij een geneeskundige behandeling, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2003, nr. 90, 4
maart 2003 (hierna: Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal of Wvkl).
68
wording Wet inzake de zeggenschap over het lichaamsmateriaal.429
Recent werd een
conceptvoorstel betreffende regels voor het beschikbaar komen, afnemen, bewaren en gebruik
van menselijk materiaal voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of geneeskundige
behandeling van de donor430
opgemaakt. Het gebruik van overgebleven lichaamsmateriaal zal
hierdoor geregeld worden. Volgens het conceptvoorstel is het lichaamsmateriaal ofwel het
menselijk materiaal afkomstig van een donor en waarvan gebruik is beoogd voor andere
doeleinden dan actuele diagnostiek of geneeskundige behandeling ten behoeve van de
donor431
ofwel het menselijk materiaal afkomstig van een donor, dat is verkregen in verband
met handelingen op het gebied van de geneeskunst en waarvan gebruik voor actuele
diagnostiek of geneeskundige behandeling van de donor niet langer wordt beoogd432
.
136. Het voorstel werd echter niet juichend onthaald door de rechtsleer wegens artikel 15
van het conceptvoorstel433
waarbij justitie onder bepaalde voorwaarden de beschikking over
celmateriaal kan verkrijgen bij de verdenking van een ernstig misdrijf. De verkrijging kan
zonder toestemming van de donor waarna een DNA-onderzoek mogelijk is. De Memorie van
Toelichting verantwoordt deze uitzondering door te stellen dat het slechts in bijzondere, nauw
omschreven gevallen toepasbaar is en enkel ten aanzien van zeer ernstige feiten zoals moord
en verkrachting. Hierbij zou het belang van het onderzoek zwaarder doorwegen dan het
belang van de donor, arts, beheerder en gebruiker bij het vertrouwelijk gebruik van het
lichaamsmateriaal. Tevens wordt ook de nadruk gelegd op het feit dat deze mogelijkheid ook
kan leiden tot de vaststelling dat de verdachte niet de dader is.434
Deze bepaling kan evenwel
verregaande gevolgen hebben. Wanneer aan de patiënt geen vertrouwelijkheid meer
gegarandeerd kan worden en ze hierover geïnformeerd wordt, is het niet ondenkbaar dat
patiënten minder bereid zullen zijn om hun lichaamsmateriaal te doneren. In het belang van
het wetenschappelijk onderzoek is er vanuit dit standpunt net nood aan een bepaling die de
opsporingsdiensten verbiedt om gebruik te maken van het lichaamsmateriaal dat opgeslagen is
in voor medisch-wetenschappelijk onderzoek aangelegde biobanken.435
In de
preconsultatiegesprekken werd dan ook duidelijk dat uiteenlopende denkbeelden bestaan
omtrent de invulling van bepaalde grondrechten en rechten. In juni 2012 werd beslist om geen
voorstel tot de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal in te dienen waarbij de taak overgelaten
wordt aan het volgende kabinet.436
429
O.a. C. PRINS, “Export van lichaamsmateriaal”, NJB 2008, nr. 10, 555. 430
Conceptvoorstel betreffende regels voor het beschikbaar komen, afnemen, bewaren en gebruik van menselijk
materiaal voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of geneeskundige behandeling van de donor (Wet
zeggenschap lichaamsmateriaal), 5 augustus 2011 (hierna: Conceptvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal
of Conceptvoorstel Wzl). 431
Art. 1.1.b Conceptvoorstel WZL. 432
Art. 1.2 Conceptvoorstel WZL. 433
M.C. PLOEM, “Justitie heeft in biobank niets te zoeken”, T.Gez. (Ned.) 2012, nr. 8, 647. 434
Memorie van Toelichting betreffende Conceptvoorstel wet zeggenschap lichaamsmateriaal, 5 augustus 2011,
29. 435
M.C. PLOEM, “Justitie heeft in biobank niets te zoeken”, T.Gez. (Ned.) 2012, nr. 8, 647. 436
Brief 6 juni 2012 van minister Schippers aan de voorzitter van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012,
33 000 XVI, nr. 178, 1.
69
137. Voor de definiëring van het menselijk lichaamsmateriaal moeten we dus enkel kijken
naar de omschrijving die in de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal gegeven wordt.
Menselijk lichaamsmateriaal betekent dan weefsel, cellen, bestanddelen van een embryo,
foetaal weefsel in de zin van de Wet foetaal weefsel, alsmede uit weefsel of cellen of uit
bestanddelen van een embryo dan wel uit foetaal weefsel in kweek gebrachte cellen, bestemd
voor de toepassing op de mens437
. Weefsel betekent alle delen van het menselijk lichaam die
uit cellen bestaan. Cellen worden op zich ook gedefinieerd als afzonderlijke cellen van
menselijke oorsprong of een verzameling cellen van menselijke oorsprong die niet door
bindweefsel met elkaar verbonden zijn438
. Vaak zal het lichaamsmateriaal in een bepaalde
mate worden bewerkt om het bruikbaar te houden. Hieronder vallen alle handelingen die
worden verricht bij het prepareren, manipuleren, preserveren en verpakken van het
lichaamsmateriaal439
. Lichaamsmateriaal dat dus enkel bewerkt wordt met het oog op de
bewaring ervan blijft de definitie aannemen van lichaamsmateriaal.
- Toepassingsgebied:
138. De Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal start niet met een opsomming van
het toepassingsgebied maar valt meteen met de deur in huis door te bepalen waar de wet niet
op van toepassing is. Net zoals in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal valt het
lichaamsmateriaal dat in een en dezelfde operatie wordt weggenomen en teruggeplaatst bij
dezelfde persoon niet onder het toepassingsgebied. Tevens worden er bepaalde
lichaamsmaterialen uit het toepassingsgebied gesloten omdat ze onder het toepassingsgebied
van andere wetten vallen, namelijk de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening440
of de Wet op
de medische hulpmiddelen441
. Hetzelfde geldt voor het afgenomen bloed dat onder het
toepassingsgebied van de Wet inzake bloedvoorziening valt.442
De Wet op de
Geneesmiddelenvoorziening is evenwel sinds juli 2007 vervallen waardoor gekeken moet
worden naar de Geneesmiddelenwet443
.
§2 Verschillende regelingen voor verschillende soorten lichaamsmateriaal
139. Alhoewel een goed ontwikkelde gezondheidszorg een hoge graad van organisatie
vereist, is er in Nederland geen allesomvattende regeling voor het gebruik van
lichaamsmateriaal zoals we in België hebben met onze Wet Menselijk Lichaamsmateriaal.
Hiernaast werden bepaalde specifieke medische handelingen gecentraliseerd. Zo vindt de in-
437
Art. 1.1.b Wvkl. 438
Art. 1.1.c en d Wvkl. 439
Art. 1.1.f Wvkl. 440
Wet 28 juli 1958 houdende nieuwe regelen nopens de geneesmiddelenvoorziening en de uitoefening der
artsenijbereidkunst, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1958, 2 september 1958 (vervallen). 441
Wet 15 januari 1970 houdende regelen met betrekking tot medische hulpmiddelen, Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 1970, 26 februari 1970. 442
Art. 2 Wvkl. 443
Wet 8 februari 2007 tot vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Staatsblad van het Koninkrijk der
Nederlanden 2007, nr. 93, 20 maart 2007 (hierna: Geneesmiddelenwet of Gnw).
70
vitrofertilisatie, de orgaandonatie en –distributie en de bloedafname en verspreiding ervan
slechts plaats in enkele of soms maar in één centrum.444
Alhoewel de wetgeving inzake het
gebruik van lichaamsmateriaal slechts fragmentarisch en incompleet is, wordt ook in
Nederland veelvuldig gewerkt met humaan materiaal waar het een bijzondere plaats inneemt
gezien haar herkomst.445
Donaties en transplantaties van weefsels zoals huid, bot, hoornvlies
en hartkleppen komen frequent voor446
. Orgaantransplantaties zijn daarentegen redelijk
zeldzaam.447
140. Het omgaan met menselijk lichaamsmateriaal werd met een groot aantal
zorgvuldigheidseisen omkleed. Vooraleerst moeten de artsen en organisaties in de
gezondheidszorg zich aan algemene regels houden.448
Hiernaast gelden verschillende
regelingen afhankelijk van het type weefsel en moet dus voor de verschillende soorten
lichaamsmaterialen naar andere wetgeving gekeken worden. Sommige regelgeving met
betrekking tot een bepaald soort lichaamsmateriaal bepaalt slechts de beschikbaarheid en
verscheidene vormen van gebruik terwijl andere regelgeving betrekking heeft op het
lichaamsmateriaal in het algemeen. De grote lijn is evenwel dat het gebruik van
lichaamsmateriaal slechts plaats kan vinden indien de betrokkene, of zijn vertegenwoordiger,
toegestemd heeft.449
Zo hebben we de Wet op de lijkbezorging450
, de Wet op de
orgaandonatie451
, de Wet inzake bloedvoorziening452
, de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen453
, de Wet foetaal weefsel454
, de Embryowet455
, de Wet
donorgegevens kunstmatige bevruchting456
en tenslotte de Wet veiligheid en kwaliteit
lichaamsmateriaal.
444
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 11. 445
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 53. 446
MvT Wvkl, 3.A.1, 1. 447
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 61. 448
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nader gebruik nader onderzocht. Zeggenschap over lichaamsmateriaal, Den
Haag, Rathenau Instituut, 2009, 63. 449
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 53. 450
Wet 7 maart 1991 houdende nieuwe bepalingen inzake de lijkbezorging, Staatsblad van het Koninkrijk der
Nederlanden 1991, 4 april 1991 (hierna: Wet op de lijkbezorging of Wlb). 451
Wet 24 mei 1996 houdende regelen omtrent het ter beschikking stellen van organen, Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 1996, nr. 370, 11 juli 1996 (hierna: Wet op de orgaandonatie of WOD). 452
Wet 4 december 1997 houdende de regelen met betrekking tot de organisatie van de bloedvoorziening,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1997, nr. 645, 16 december 1997 (hierna: Wet inzake
bloedvoorziening of WBV). 453
Wet 26 februari 1998 houdende regelen inzake medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen, Staatsblad
van het Koninkrijk der Nederlanden 1998, nr. 161, 26 maart 1998 (hierna: Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek op mensen of WMO). 454
Wet 8 november 2001 houdende regels betreffende terbeschikkingstelling en gebruik van foetaal weefsel,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2001, nr. 573, 4 december 2001 (hierna: Wet foetaal weefsel of
WFW). 455
Wet 20 juni 2002 houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s, Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 2002, nr. 338, 2 juli 2002 (hierna: Embryowet of Embw). 456
Wet 25 april 2002 houdende regels voor de bewaring, het beheer, en de verstrekking van gegevens van
donoren bij kunstmatige donorbevruchting, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2002, nr. 240, 28 mei
2002 (hierna: Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting of WDKB).
71
141. De Wet op de lijkbezorging vermeldt drie vormen van lijkbezorging, namelijk de
crematie457
, begraving458
en ontleding459
. Wanneer de overledene zijn lichaam voor ontleding
heeft bestemd, wordt het lijk ter beschikking gesteld van de wetenschap of het
wetenschappelijk onderzoek zonder verder gecremeerd of begraven te worden. Het wordt als
het ware object van wetenschappelijk onderzoek en zal volledig gebruikt en verbruikt worden
totdat het als studievoorwerp onbruikbaar is geworden.460
Wanneer de overledene niets
kenbaar heeft gemaakt inzake de lijkbezorging kan de toestemming voor ontleding gegeven
worden door de echtgenoot of levensgezel. Bij zijn afwezigheid of onbereikbaarheid zijn
volgende personen trapsgewijs toestemmingsgerechtigd, ofwel de naaste onmiddellijke
bereikbare meerderjarige bloed- en aanverwant tot en met de derde graad, ofwel de aanwezige
meerderjarige erfgenamen ofwel degenen die de zorg voor het lijk op zich nemen.461
Hiernaast voorziet de Wet op de lijkbezorging de sectie van het lijk. Dit is geen vorm van
lijkbezorging maar verondersteld enkel het openen van een lijk met of zonder uitname
teneinde via klinisch diagnostisch onderzoek de doodsoorzaak te kunnen vaststellen, te
verifiëren of inzichtelijker te krijgen. Dit kan dus andere dan strikt wetenschappelijke
doeleinden dienen en is op zich minder ingrijpend dan de ontleding. De bovenstaande
regeling inzake de toestemming bij de ontleding is ook hier van toepassing.462
Vervolgens
werd het verbod om een lijk te balsemen of aan enig andere conserverende werking te
onderwerpen in de wet geïmplementeerd. Dit verbod is evenwel niet van toepassing indien het
lijk voor ontleding bestemd is of naar het buitenland vervoerd moet worden en hierbij
toestemming werd verleend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.463
142. Vervolgens voorziet de Wet op de orgaandonatie in de mogelijkheid om een orgaan,
weefsel of ander bestanddeel afkomstig uit het lichaam van iemand in te brengen in het
lichaam van een ander. In tegenstelling tot België kent Nederland hiervoor een
toestemmingssysteem omdat men aanneemt dat dit het meeste recht doet aan het
zelfbeschikkingsbeginsel.464
Een zuiver toestemmingssysteem komt in de praktijk evenwel
niet voor wegens zijn verregaande gevolgen465
, er kan immers geen uitname plaatsvinden
tenzij met de expliciete toestemming van de donor gegeven bij leven. In Nederland hebben we
dan ook te maken met een onzuiver toestemmingssysteem.466
Men kan kiezen tussen het
verlenen van toestemming, maken van bezwaar of die keuze overlaten aan bepaalde
457
Art. 49 – 66b Wlb. 458
Art. 23 – 48 Wlb. 459
Art. 67 – 70 Wlb. 460
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 163, 165. 461
Art. 67 Wlb. 462
Art. 72 Wlb; S. VERBORGT, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 135-136. 463
Art. 71 Wlb. 464
E-B. VAN VEEN, “Gezichtspunt. Beslissystemen orgaandonatie: een aanvullende hoek”, T.Gez. (Ned.) 2007,
nr. 5, 339. 465
H. NYS, “Een toestemmingssysteem is onverenigbaar met toestemming of bezwaar door nabestaanden”,
T.Gez. (Ned.) 2004, nr. 5, 343. 466
Ibid.
72
nabestaanden.467
De gemaakte keuze wordt duidelijk gemaakt aan de hand van het invullen en
het laten registreren van het donorformulier waarna de keuze opgenomen wordt in het
donorregister.468
Indien de betrokkene toestemming had verleend maar na z’n dood blijkt dat
het orgaan ongeschikt blijkt te zijn voor de transplantatie dan wordt de betrokkene geacht
toestemming te hebben gegeven voor implantatie gericht op wetenschappelijk onderzoek.469
143. Bij de aanwijzing van de ontvanger van het orgaan wordt met geen andere factoren
rekening gehouden dan met de bloed- en weefselovereenkomst van de donor en receptor, de
medische urgentie van de ontvanger en andere met de toestand van het orgaan
samenhangende omstandigheden. Indien deze factoren geen uitsluitsel geven, wordt gekeken
naar de wachttijd van de ontvanger.470
Het feit dat met geen andere factoren rekening mag
worden gehouden, botst met de stemmen die opgegaan zijn bij de Nederlandse Transplantatie
Stichting471
om het structureel tekort aan voor transplantatie beschikbare postmortale organen
op te vangen aan de hand van de “Living Donor List Exchange”472
. Ook wil men een
oplossing bieden voor patiënten die wegens een niet-passende bloedgroep of afweerreactie
niet geholpen kunnen worden door personen die aan hen willen doneren door de “cross-over”-
donatie en het ruilen met de wachtlijst. Het zal duidelijk zijn dat de Wet op de orgaandonatie
zich tegen deze praktijken verzet.
144. Over het toestemmingssysteem werd reeds uitvoerig gedebatteerd. Reeds voor de
invoering van de Wet op de orgaandonatie kwamen de problemen omtrent het
toestemmingsysteem al aan het oppervlak piepen.473
De mogelijkheid om over te stappen op
het “geen bezwaar”-systeem werd dan ook reeds verscheidene malen op de voorgrond
geplaatst.474
Bij de evaluatie van de Wet op de orgaandonatie werd het duidelijk dat het
toestemmingssysteem met de bijhorende registratie niet geleid had tot een groter aantal
toestemmingen voor donatie475
, integendeel, men ondervond zelfs een dalend aanbod aan
orgaandonoren.476
Slechts 37% van alle Nederlanders van 18 jaar en ouder stuurden een
ingevuld formulier terug en amper 20% van de nabestaanden stemden in met de wegname van
organen bij het ontbreken van de wilsbeschikking van de overledene.477
467
Art. 9.1 en art. 11 WOD. 468
Art. 9.2 juncto art. 10 WOD. 469
Art. 13 WOD. 470
Art. 18.3 WOD. 471
http://www.transplantatiestichting.nl/ (consultatie 18 april 2013). 472
X, “Living Donor List Exchange. Tekort postmortale organen”, NJB 2007, afl. 15, 973. 473
J.E.M. AKVELD, F.TH. DE CHARRO, D.J. HESSING, G. KOOTSTRA en H.D.C. ROSCAM ABBING, Orgaandonatie,
een kwestie van bereidheid, Lelystad, Koninklijke Vermande B.V., 1988, 6. 474
O.a. E-B. VAN VEEN, “Gezichtspunt. Beslissystemen orgaandonatie: een aanvullende hoek”, T.Gez. (Ned.)
2007, nr. 5, 339. 475
D.J. HESSING, “Wet op de orgaandonatie gaat over lijken”, NJB 2002, afl. 18, 894. 476
F.H. BOSCH, “Stelling - De ervaringen met de Wet op de orgaandonatie wijzen uit dat de wet op korte termijn
in die zin moet worden gewijzigd dat gekozen wordt voor een stelsel van geen bezwaar”, NJB 2001, nr. 30,
1426. 477
D.J. HESSING, “Wet op de orgaandonatie gaat over lijken”, NJB 2002, afl. 18, 894.
73
145. Het overstappen naar een “geen bezwaar”-systeem zou een positieve invloed hebben
op het aantal donors aangezien dit systeem impliceert dat het normaal is om organen na de
dood te gebruiken478
, bovendien zijn de meeste Nederlanders voorstander van donatie479
.
Vaak wordt naar ons Belgisch voorbeeld gewezen om aan te tonen dat het “geen bezwaar”-
systeem wel degelijk leidt tot meer donaties.480
Niettemin besliste het Nederlandse kabinet in
2008 om het toestemmingssysteem niet om te zetten in een “geen bezwaar”-systeem.481
Nochtans wil ook het conceptvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal de “geen
bezwaar”-procedure wijzigen in een expliciete toestemmingsprocedure waarbij elke patiënt
moet aangeven of het restmateriaal gebruikt mag worden. Diegene die geen keuze aangeeft,
weigert feitelijk dat het lichaamsmateriaal gebruikt wordt voor medisch-wetenschappelijk
onderzoek. Dit is evenwel tegengesteld aan het bepaalde van de gedragscode Verantwoord
omgaan met lichaamsmateriaal ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek482
die
voorschrijft dat het overgebleven lichaamsmateriaal gebruikt mag worden voor
wetenschappelijk onderzoek tenzij hiertegen bezwaar werd geuit.483
Zoals reeds vermeld,
werd het conceptvoorstel niet juichend onthaald. In 2011 en recenter in 2012 werden nog
enkele wijzigingen aan de Wet op de orgaandonatie doorgevoerd. De bedoeling was dat
iedereen in het donorregister wordt opgenomen ook al werd geen donorformulier ingevuld. In
dit laatste geval wordt de beslissing opnieuw overgelaten aan de nabestaanden.
146. Naast de Wet op de lijkbezorging en de Wet op de orgaandonatie reguleert ook de Wet
inzake bloedvoorziening een bepaald soort lichaamsmateriaal, namelijk het inzamelen en
distribueren van bloed en bloedproducten. Deze taak werd door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten laste gelegd van de in Nederland gevestigde
bloedbank484
, namelijk de bloedvoorzieningsorganisatie Sanquin. Bijgevolg is het aan andere
rechtspersonen verboden om bloed in te zamelen.485
Naast het inzamelen van bloed staat de
bloedbank in voor de jaarlijkse raming van de behoefte aan bloed, tussenproducten en
bloedproducten alsook voor het bereiden, bewaren, verpakken, etiketteren, vervoeren en
afleveren ervan.486
Het onderscheid tussen een tussen- en een bloedproduct zit in het feit dat
478
D.J. HESSING, “Wet op de orgaandonatie gaat over lijken”, NJB 2002, afl. 18, 894. 479
H.B.M. VAN WEZEL, K.M. KEIZER en B. COHEN, “Stelling - De ervaringen met de Wet op de orgaandonatie
wijzen uit dat de wet op korte termijn in die zin moet worden gewijzigd dat gekozen wordt voor een stelsel van
geen bezwaar”, NJB 2001, nr. 30, 1427. 480
Ibid; J.K.M. GEVERS en R.D. FRIELE, “Beslissen over postmortale orgaandonatie: tussen toestemming en
bezwaar”, NJB 2004, nr. 39, 2032 en 2034-2035; E.P. VAN DIJK, W.J. EIJK, K.F. GUNNING, T. VAN LAAR, W.L.H.
SMELT en M.W.H. STEEMERS-VAN WINKOOP, Postmortale orgaandonatie. Een Medisch-Ethische en Juridische
Beschouwing, Assen, Van Gorcum, 1996, 48. 481
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 61. 482
Gedragscode Verantwoord omgaan met lichaamsmateriaal ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek,
2011, www.federa.org/gedragscodes (consultatie 24 maart 2013). 483
S. REBERS, T. VAN DER VALK, G.A. MEIJER, F.E. VAN LEEUWEN en M.K. SCHMIDT, “Recht zeggenschap over
nader gebruik van lichaamsmateriaal. Patiënt is het best gediend met ‘geen bezwaar’-procedure”, NTVG 2012,
nr. 156, www.ntvg.nl/publicatie/zeggenschap-over-nader-gebruik-van-lichaamsmateriaal/volledig (consultatie 25
maart 2013), 2. 484
Art. 3.1 en art. 3.2.a WBV. 485
Art. 4.1 WBV. 486
Art. 3.1 WBV.
74
tussenproducten niet geschikt zijn om toe te dienen aan een mens terwijl bloedproducten dit
wel zijn.487
Bloedproducten mogen enkel afgeleverd worden aan de bloedbank of een
ziekenhuis terwijl een tussenproduct afgeleverd dient te worden aan de bloedbank of aan een
instituut voor wetenschappelijk onderzoek.488
De werkzaamheid van de bloedbank mag niet
gericht zijn op winst evenals mag aan de donor geen andere vergoeding gegeven worden dan
deze om zijn gemaakte kosten te vergoeden.489
Bovenstaande regeling van de Wet inzake
bloedvoorziening brengt de praktijk van de navelstrengbloedbanken niet in gevaar aangezien
de uitzondering bepaald werd voor bloed dat afgezonderd werd ten behoeve van de
geneeskundige behandeling van de donor zelf.490
147. De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is vergelijkbaar met de
Belgische Experimentenwet. De Embryowet regelt de manier waarop omgegaan moet worden
met geslachtscellen en embryo’s bij wetenschappelijk onderzoek en de totstandkoming van
een kunstmatige zwangerschap.491
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting behandelt
de regels inzake de privacy van de donor wanneer overgegaan wordt tot kunstmatige
bevruchting. De Wet foetaal weefsel bevat de regeling voor de bestanddelen die deel
uitmaken van een na een zwangerschap van minder dan vierentwintig weken ter wereld
gekomen, niet meer in leven zijnde menselijke vrucht of van delen daarvan.492
Er werden
beperkingen gesteld aan het bewaren en het gebruik van het foetaal weefsel. Vooraleerst
moeten medisch of medisch biologische doeleinden in het algemeen voor handen zijn.493
De
vrouw van wie het foetaal weefsel afkomstig is kan bijgevolg geen persoon aanwijzen voor
wie het weefsel voor geneeskundige behandeling zou moeten gebruikt worden.494
Vervolgens
werd ook hier het commercialiseringsverbod doorgetrokken.495
Tot slot worden aan de
instelling en de arts die onderzoek verricht of het weefsel bewaart verplichtingen opgelegd.
Zo moet de instelling een reglement vastleggen op welke wijze de vrouwen worden
geselecteerd om het foetaal weefsel te bewaren, de wijze waarop vrouwen moeten
geïnformeerd worden en de wijze waarop het weefsel mag gebruikt worden.496
Elk gebruik
van foetaal weefsel moet aangetekend worden in het medisch dossier.497
148. Het omgaan met lichaamsmateriaal is geregeld in de Wet veiligheid en kwaliteit
lichaamsmateriaal. Deze wet beoogt het waarborgen van de veiligheid en de kwaliteit van het
lichaamsmateriaal en daarvan afgeleide producten die gebruikt worden voor geneeskundige
behandeling ongeacht op welke manier dit lichaamsmateriaal ter beschikking is gekomen.498
487
Art. 1 f-g WBV. 488
Art. 12 en art. 13 WBV. 489
Art. 3.2.b en art. 4.2 WBV. 490
Art. 1.3 WBV. 491
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 70. 492
Art. 1.1.c WFW. 493
Art. 2.1 en art. 2.2 WFW. 494
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 60. 495
Art. 9 WFW. 496
Art. 6 WFW. 497
Art. 5.1 WFW. 498
MvT Wvkl, 3.A.1, 2; J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 404.
75
De wet beoogde het tot een aanvaardbaar niveau reduceren van de overdracht van
besmettelijke ziekten en de bescherming van de ontvanger tegen kwalitatief slechte
producten. Zo wordt onder meer bepaald wat er onder lichaamsmateriaal begrepen wordt, hoe
en waar het bewaard moet worden en dat het lichaamsmateriaal niet mag gebruikt worden
voor een ander doel dan dat waarvoor het bestemd was (infra).
§3 De gebruikswijzen inzake lichaamsmateriaal en zijn gevolgen
149. Het secundair gebruik is vrij onbekend onder de Nederlanders. Daarom is het
belangrijk dat er voorzien wordt in een goeie informatieprocedure voor de patiënten.499
Het
niet succesvolle conceptvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal voorziet een regeling
voor het gebruik van menselijk materiaal voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of
geneeskundige behandeling van de donor en in gevallen waarbij het gebruik verboden is.500
De zeggenschap over het gebruik van lichaamsmateriaal moet zo eenvoudig, eenduidig en
flexibel mogelijk worden geregeld met behoud van de nodige zelfregulering.501
Aangezien dit
conceptvoorstel afgewezen werd, wordt de wijze waarop lichaamsmateriaal gebruikt moet
worden momenteel ingevuld door het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.502
Het
lichaamsmateriaal moet in afwachting van gebruik op een zodanige wijze voorhanden worden
gehouden dat de veiligheid en de kwaliteit van het lichaamsmateriaal behouden blijft.503
Wanneer lichaamsmateriaal met het oog op de toepassing op de mens werd geleverd maar
hiervoor niet werd gebruikt, kan de weefselinstelling het lichaamsmateriaal teruggeven of
vernietigen indien ze dit heeft kennisgegeven aan de leverende instelling.504
§4 Verkrijging van het lichaamsmateriaal
- Algemeen:
150. De Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal stelt eisen aan het wegnemen,
bewaren, bewerken, vervoeren, overdragen en invoeren van lichaamsmateriaal door
orgaancentra, orgaanbanken en derden. De weefselinstelling waar het lichaamsmateriaal ter
beschikking komt of de natuurlijke persoon die in de uitoefening van een geneeskundig
beroep beschikking krijgt over lichaamsmateriaal biedt het lichaamsmateriaal aan een
orgaanbank aan. Wanneer de donor toestemt tot gebruik van zijn lichaamsmateriaal voor
499
S. REBERS, T. VAN DER VALK, G.A. MEIJER, F.E. VAN LEEUWEN en M.K. SCHMIDT, “Recht zeggenschap over
nader gebruik van lichaamsmateriaal. Patiënt is het best gediend met ‘geen bezwaar’-procedure”, NTVG 2012,
nr. 156, www.ntvg.nl/publicatie/zeggenschap-over-nader-gebruik-van-lichaamsmateriaal/volledig (consultatie 25
maart 2013), 3. 500
Art. 4 Conceptvoorstel WZL. 501
H.D.C. ROSCAM ABBING, “Gebruik van lichaamsmateriaal en zeggenschap”, T.Gez. (Ned.) 2001, nr. 1, 11. 502
Besluit 17 januari 2007 houdende nieuwe eisen inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal
(hierna: Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006). 503
Art. 7.1 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 504
Art. 7.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
76
andere doeleinden dan de toepassing op de mens moet de instelling bij de aanbieding van het
lichaamsmateriaal deze andere doeleinden vermelden.505
151. Wanneer vermoedelijk een orgaan voor implantatie beschikbaar zal komen, moet de
aangewezen functionaris dit onmiddellijk melden bij het orgaancentrum.506
Indien het
lichaamsmateriaal op grond van de Wet op de Orgaandonatie beschikbaar moet blijven, moet
de orgaanbank dit lichaamsmateriaal bewaren totdat het orgaancentrum met toepassing van de
Wet op de Orgaandonatie de persoon heeft aangewezen (supra) die voor de implantatie van
het lichaamsmateriaal in aanmerking komt of totdat ze bepaalt dat het niet langer beschikbaar
dient te blijven.507
Indien de onmiddellijke aanwijzing evenwel onmogelijk is, kan het
orgaancentrum op medische gronden ook bepalen dat een geschikt orgaan voor implantatie
beschikbaar moet blijven.508
Logischerwijs wordt ook hier het lichaamsmateriaal dat
weggenomen en teruggeplaatst wordt bij dezelfde persoon in het kader van één
geneeskundige behandeling uitgesloten aangezien het ook niet onder het toepassingsgebied
van de wet valt. Hetzelfde geldt voor lichaamsmateriaal waarvoor een toewijzing is gebeurd
op grond van de Wet op de orgaandonatie en dat naar zijn aard niet geschikt is om aan een
orgaanbank aan te bieden. Ook uit weefsel, cellen of bestanddelen van een embryo dan wel
foetaal weefsel in kweek gebrachte cellen en geslachtscellen ten behoeve van in-
vitrofertilisatie of inseminatie vallen niet onder deze bepaling.509
152. De verkrijging van organen moet plaatsvinden in een verkrijgingsorganisatie die
voldoet aan de EG-richtlijn 2010/45510
en moet uitgevoerd worden door personen met een
betrouwbare en degelijke opleiding en ervaring.511
Zowel de beoordeling en selectie van
donors, de verkrijging zelf en het lichaamsmateriaal dat verkregen, verpakt en vervoerd
wordt, moet voldoen aan de EG-richtlijn 2004/23.512
Wanneer het lichaamsmateriaal niet aan
deze bepalingen voldoet, moet het in quarantaine gehouden worden totdat minstens voldaan is
aan de voorschriften inzake het onderzoek en de informatie van de donor.513
- Invoer en uitvoer van lichaamsmateriaal:
153. Het vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie invoeren van lichaamsmateriaal
dat geen andere bewerking heeft ondergaan dan deze gericht op de bewaring wordt
voorbehouden aan erkende orgaanbanken, dit zijn de weefselinstellingen die daarvoor door de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn aangewezen.514
Dit geldt ook wanneer
505
Art. 4.3 Wvkl. 506
Art. 18.1 WOD. 507
Art. 5 Wvkl. 508
Art. 18.2 WOD. 509
Art. 4.1 – 2 Wvkl. 510
Richtlijn 2010/45/EU van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen,
bestemd voor transplantatie, PB 6 augustus 2010 (hierna: EG-richtlijn 2010/45). 511
Art. 8B Wvkl. 512
Art. 3.3.1 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 513
Art. 4.1.6 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 514
Art. 7.1 Wvkl.
77
lichaamsmateriaal of daaruit bereide producten ingevoerd worden uit of uitgevoerd worden
naar derde staten maar er wordt hierbij geen beperking opgelegd betreffende de reeds
verrichte handeling op het lichaamsmateriaal.515
Dit is evenwel niet van toepassing voor bloed
en lichaamsmateriaal dat nog geen andere bewerking heeft ondergaan dan gericht op de
bewaring en reeds toegewezen werd overeenkomstig de Wet op de orgaandonatie.516
Bovendien moet de persoon die lichaamsmateriaal invoert voor implantatie in de zin van de
Wet op de Orgaandonatie, dit is het in- of aanbrengen van een donor in of aan het lichaam
van een ander met het oog op diens geneeskundige behandeling517
, melding maken van deze
invoer aan het orgaancentrum.518
- Ontvangst in de instelling:
154. Met het oog op het garanderen van veiligheid en kwaliteit wordt het vrijgekomen
lichaamsmateriaal gekanaliseerd. De Memorie van Toelichting519
legt uit dat de overdracht
van besmettelijke ziektes en slechte producten gereduceerd wordt doordat lichaamsmateriaal
dat bestemd is voor een geneeskundige behandeling aangeboden moet worden aan een
orgaanbank.520
Bewerkt lichaamsmateriaal mag dan ook enkel afgeleverd worden aan
instellingen die een goedkeuring hebben verkregen door de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
155. Lichaamsmateriaal mag niet afgeleverd worden indien de geschiktheid voor een
geneeskundige behandeling ontbreekt. Zo mag de persoon belast met de aflevering van het
lichaamsmateriaal niet afleveren indien hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de
geschiktheid voor de toepassing op de mens geheel of in ernstige mate ontbreekt.521
Deze
bepaling vinden we in België nergens terug. Elke levering krijgt een identificatiecode opdat
het lichaamsmateriaal juist geïdentificeerd zou zijn.522
Indien het lichaamsmateriaal echter
wordt aangeboden door bemiddeling van het orgaancentrum dan moet de weefselinstelling
geen code meer toekennen maar mag ze uitgaan van de door het orgaancentrum aan het
materiaal toegekende identificatiecode.523
Uit de code moeten verschillende zaken achterhaald
kunnen worden524
, zoals de relevante persoonsgegevens van de donor, de instelling waar het
materiaal ter beschikking is gekomen, de datum en het tijdstip waarop dit is gebeurd, het
tijdstip waarop het materiaal in ontvangst werd genomen door de weefselinstelling en de
naam en het adres ervan. Verder kan ook de bestemming, kenmerken, eigenschappen,
515
Art. 7.2 Wvkl. 516
Art. 7.3 Wvkl. 517
Art. 1.e WOD. 518
Art. 7.4 Wvkl. 519
Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij een
geneeskundige behandeling (Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal) – Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II 2000-2001, 27844, 20 p (hierna: Memorie van Toelichting Wvkl of MvT Wvkl). 520
MvT Wvkl, 3.A.6, 8-9. 521
Art. 20 Wvkl. 522
Art. 4.1.5 juncto art. 4.2.1 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 523
Art. 4.2.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 524
Art. 4.2.3 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
78
doeleinden, eventuele bewerkingen, noodzakelijke aanwijzingen voor het bewaren en gebruik,
de houdbaarheid en eventuele bijwerkingen bij het gebruik afgeleid worden. Als laatste vertelt
de code de bij het vervoeren, bewaren of bewerken gebruikte stoffen en materialen, de
leverancier en het batchnummer ervan. Deze gegevens moeten door de instelling minstens 30
jaar bewaard worden na het laatste gebruik van het betrokken lichaamsmateriaal. In
tegenstelling tot België werd hier niet in een maximale termijn voorzien.525
156. De weefselinstellingen moeten alle donaties van het lichaamsmateriaal testen.
Wanneer het lichaamsmateriaal geselecteerd en geaccepteerd wordt, moet het voldoen aan de
voorschriften inzake de procedures van de verkrijging van het lichaamsmateriaal en de
ontvangst ervan in de weefselinstelling zoals voorzien in de EG-richtlijn 2004/23. De
acceptatie of de afkeuring van het ontvangen lichaamsmateriaal moet schriftelijk vastgelegd
worden. Indien de weefselinstelling lichaamsmateriaal ontvangt, moet ze verifiëren of de
verpakking voldoet aan de voorschriften bepaald in de EG-richtlijn 2004/23. Bij gebreke aan
conformiteit mag dit lichaamsmateriaal niet gebruikt worden voor medische toepassing op de
mens, behalve indien dit lichaamsmateriaal zodanig uniek is dat de toepassing ervan
levensreddend kan zijn.526
525
Art. 4.2.4 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006 526
Art. 4.1.1, art. 4.1.3 en art. 4.1.4 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
79
Hoofdstuk 2 De banken voor lichaamsmateriaal
§1 Algemeen
157. De Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal maakt een onderscheid tussen een
weefselinstelling, orgaanbank en orgaancentrum. De weefselinstelling is een weefselbank, een
ziekenhuisafdeling of een andere instantie waar werkzaamheden met betrekking tot het
bewerken, preserveren, bewaren of distribueren van lichaamsmateriaal wordt uitgevoerd527
.
Ook hier vallen dus veel handelingen onder.528
Het bewerken betreft alle verrichte
handelingen bij het prepareren, manipuleren, preserveren en verpakken van
lichaamsmateriaal. Verder heeft het preserveren betrekking op het gebruik van chemische
stoffen, wijzigingen in de omgevingscondities of andere middelen tijdens de bewerking die
bedoeld zijn om de biologische of fysieke achteruitgang van het lichaamsmateriaal te
voorkomen of te vertragen. Met bewaren wordt het handhaven van lichaamsmateriaal onder
gepaste gecontroleerde omstandigheden bedoeld, terwijl het distribueren enkel betrekking
heeft op het transport en de aflevering ervan. De orgaanbank wordt omschreven als de
weefselinstelling die erkend is voor het in ontvangst nemen van lichaamsmateriaal na het
verkrijgen daarvan529
. Tenslotte hebben we het orgaancentrum dat de instelling is bevoegd
voor het bemiddelen bij het verkrijgen, het typeren en het vervoeren van organen van
donoren, en het toewijzen van die organen aan een daarvoor geschikte ontvanger530
. Net
zoals de meeste vergunningen om geneeskundige handelingen te verrichten531
, wordt ook hier
de vergunning verleend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.532
Ook
andere centra kunnen voor erkenning voor het vervoeren, bewaren, bewerken en overdragen
van lichaamsmateriaal in aanmerking komen, bijvoorbeeld de spermabanken.533
158. Net zoals in België is een biobank een verzameling van verschillende soorten
gegevens en dient het als bron voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.534
Met
deze gegevens probeert men om onderliggende oorzaken van verschillende aandoeningen te
doorgronden en eventueel gemene delers aan te wijzen. Biobanken zijn moeilijk onder te
brengen onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen aangezien een
biobank op zich niet gelijk staat aan het effectief uitvoeren van wetenschappelijk
onderzoek.535
De Nederlandse biobanken kunnen de novo worden gecreëerd, reeds bestaan of
ontstaan uit “convertibles” waarbij een verzameling gegevens geconverteerd wordt in een
527
Art. 1.1.k Wvkl. 528
Art. 1.1.f – i Wvkl. 529
Art. 1.1.l Wvkl. 530
Art. 1.1.m Wvkl juncto art. 24.1 WOD. 531
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 11. 532
Art. 24.2 WOD. 533
W.L.J.M. DUIJIST, Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 58. 534
M.C. PLOEM, “Eens gegeven, altijd gegeven?”, T.Gez. (Ned.) 2011, nr. 8, 639; G.S.M. RAMSARANSING,
“Verslag jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2010”, T.Gez. (Ned.) 2010, nr. 6, 454. 535
G.S.M. RAMSARANSING, “Verslag jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2010”, T.Gez. (Ned.)
2010, nr. 6, 455.
80
biobank.536
Een biobank heeft betrekking op een bijzondere groep patiënten en wordt opgezet
vanuit de studie van een bepaalde ziekte. Het lichaamsmateriaal dat speciaal afgenomen werd
bij patiënten voor medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt opgeslagen in bijzondere
biobanken, ook wel klinische biobanken genoemd.537
159. Voor het opslaan van lichaamsmateriaal in een biobank is altijd expliciete
toestemming vereist.538
Discussies rijzen hierbij of de donor zijn eigendomsrecht over het
voor research afgestane lichaamsmateriaal behoudt of dat de eigendom overgaat op de
onderzoeksinstelling of de sponsor van de biobank. De transparantie van biobanken wordt dan
ook bepleit.539
De donor zou in beginsel als eigenaar van zijn lichaamsmateriaal beschouwd
moeten worden, maar eenmaal het lichaamsmateriaal ter beschikking wordt gesteld van
onderzoek doet hij afstand van zijn eigendomsrecht en schenkt of doneert hij als het ware aan
de medische wetenschap.540
Naar analogie met de Amerikaanse case law (infra) kan hij dit
niet meer opnieuw voor zichzelf opeisen De oplossing “eens gegeven, altijd gegeven” is
tevens de meest haalbare aangezien de beheerders van biobanken niet op het even welk
ogenblik kunnen instaan om het lichaamsmateriaal of wat er nog resteert terug te geven. De
donor behoudt evenwel de met zijn lichaamsmateriaal verbonden persoonlijkheidsrechten,
zoals het recht om zijn lichaamsmateriaal te laten vernietigen.541
160. In Nederland gaan naar buitenlands voorbeeld stemmen op voor het invoeren van een
algemene biobank. Een algemene biobank wordt gedefinieerd als een permanente
verzameling van menselijk lichaamsmateriaal van een algemeen deel van een bevolking en
aan dat materiaal gerelateerde gezondheidsinformatie, zoals medische, genetische, leefstijl en
genealogische informatie, welke verzameling toegankelijk is voor wetenschappelijk
onderzoek542
. In tegenstelling tot de bijzondere biobank zou de algemene biobank dus
betrekking hebben op een algemeen deel van de bevolking. Het nut van deze algemene
biobank bevindt zich in het feit dat ze een zo’n algemeen mogelijke opgezette informatiebron
vormt voor multidisciplinair, longitudinaal, prospectief en multinationaal onderzoek van
allerlei complexe toekomstige ziekten.543
536
G.S.M. RAMSARANSING, “Verslag jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2010”, T.Gez. (Ned.)
2010, nr. 6, 454. 537
J.A. BOVENBERG, “Lessen uit het buitenland voor een algemene biobank in Nederland”, T.Gez. (Ned.) 2004,
nr. 5, 331. 538
S. REBERS, T. VAN DER VALK, G.A. MEIJER, F.E. VAN LEEUWEN en M.K. SCHMIDT, “Recht zeggenschap over
nader gebruik van lichaamsmateriaal. Patiënt is het best gediend met ‘geen bezwaar’-procedure”, NTVG 2012,
nr. 156, www.ntvg.nl/publicatie/zeggenschap-over-nader-gebruik-van-lichaamsmateriaal/volledig (consultatie 25
maart 2013), 1-2. 539
A. HENDRIKS, “Juristen verdeeld over de regulering van biotechnologie. De Nederlandse Juristen-Vereniging
over humane biotechnologie en recht”, NJB 2009, nr. 26, 1640-1641. 540
M.C. PLOEM, “Eens gegeven, altijd gegeven?”, T.Gez. (Ned.) 2011, nr. 8, 639. 541
Ibid. 542
J.A. BOVENBERG, “Lessen uit het buitenland voor een algemene biobank in Nederland”, T.Gez. (Ned.) 2004,
nr. 5, 331. 543
Ibid.
81
161. Ook het potentieel van navelstrengbloed wordt in Nederland rooskleurig ingeschat.
Reeds geruime tijd bestaat de mogelijkheid om in het algemeen belang navelstrengbloed op te
slaan in de Nationale Navelstrengbloedbank.544
Wanneer navelstrengbloed opgeslagen wordt
voor autoloog gebruik wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Personal Cell Bank, zoals
het bedrijf Cryo-Cell.545
Vaak gaat de donor hierbij akkoord dat een klein deel van het
navelstrengbloed gebruikt wordt voor nader onderzoek of andere activiteiten van derden.546
Ook de navelstrengbloedbanken moeten voldoen aan de bepalingen van de Wet veiligheid en
kwaliteit lichaamsmateriaal. Zo moet het navelstrengbloed aangeboden worden aan een
orgaanbank547
en hebben de navelstrengbloedbanken de reeds vermelde erkenning nodig van
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om als orgaanbank te functioneren.548
§2 De beheerder van menselijk lichaamsmateriaal
- Conceptvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal
162. Volgens het Conceptvoorstel is de beheerder van het lichaamsmateriaal de natuurlijke
persoon of rechtspersoon die het lichaamsmateriaal bewaart met het oog op later gebruik549
.
In het voorstel werd aan de beheerder een belangrijke rol toebedeeld, net zoals in België.
Informatieverplichting
163. De beheerder garandeert dat ieder persoon toegankelijke en begrijpelijke informatie
verkrijgt over het beschikbaar komen, bewaren, gebruiken en vernietigen van het
lichaamsmateriaal waarvoor hij als beheerder optreedt of zal optreden. De te verstrekken
informatie heeft met name betrekking op de soorten lichaamsmateriaal, de gebruiksdoeleinden
en de mogelijke bestemmingen van de eventuele inkomsten die kunnen voortvloeien uit het
gebruik van het lichaamsmateriaal, uit de daaruit verkregen kennis of uit de vervaardigde
producten.550
Bovendien wordt deze informatieverplichting uitgebreid tot de informatie over
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de donor en eventuele andere
betrokkenen. De donor moet weten dat de mogelijkheid bestaat dat aan het lichaamsmateriaal
persoonsgegevens worden gekoppeld. Tevens moet duidelijkheid verschaft worden over de
wijze waarop de beslissingsbevoegde persoon zeggenschap kan uitoefenen over het bewaren,
gebruiken en vernietigen van het lichaamsmateriaal, zelfs na overlijden van de donor.551
Net
zoals in België is het niet ondenkbaar dat bij het gebruik van lichaamsmateriaal persoonlijke
informatie aan het licht komt. De donor moet op de hoogte worden gebracht van deze
mogelijkheid, de consequenties die hieruit kunnen voortvloeien en de wijze waarop hij van
544
J. LEGEMAATE, “De Personal Cell Bank: juridische aspecten”, T.Gez. (Ned.) 2003, nr. 4, 242. 545
http://www.cryo-cell.com/ (consultatie 12 april 2013). 546
J. LEGEMAATE, “De Personal Cell Bank: juridische aspecten”, T.Gez. (Ned.) 2003, nr. 4, 243. 547
Art. 4 Wvkl. 548
Art. 9 Wvkl. 549
Art. 1.1.d Conceptvoorstel WZL. 550
Art. 6.1 Conceptvoorstel WZL. 551
Art. 6.2.a en c Conceptvoorstel WZL.
82
deze bevindingen zal worden geïnformeerd.552
Indien het lichaamsmateriaal bestemd is voor
toepassing op de mens moet in elk geval de informatie verstrekt worden zoals bedoeld in de
bijlage bij de EG-richtlijn 2004/23.553
164. De beheerder heeft daarenboven nog een specifieke informatieverplichting indien de
wegneming gebeurt met andere doeleinden dan de behandeling of de diagnostisering. De
informatie moet minstens schriftelijk en voorafgaandelijk aan de wegneming gegeven
worden en slaat op de weg te nemen soorten lichaamsmateriaal en de globale doeleinden van
de wegneming, bewaring en gebruik. Hiernaast moet de wijze van wegneming vermeld
worden samen met de last en risico’s voor de donor. Bijkomend dient de donor kennis te
hebben van de eventuele verzekering die de door de wegneming veroorzaakte schade dekt.
Ook hier moet de informatie betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van
de donor en eventuele betrokkenen gegeven worden. En tenslotte moet de donor eveneens
weten dat hij de mogelijkheid heeft om zijn toestemming voor de wegneming van het
lichaamsmateriaal geheel of gedeeltelijk te herroepen.554
Bewaren, vernietigen en overdracht van lichaamsmateriaal
165. De beheerder zorgt dat het lichaamsmateriaal slechts bij leven afgenomen wordt
indien dit niet meer dan een minimaal risico en belasting voor de donor met zich meebrengt
en indien hiervoor vooraf toestemming is gegeven door de beslissingsbevoegde. Hier bovenop
is een positieve beoordeling van de bevoegde commissie nodig.555
Indien deze wegneming
betrekking heeft op een donor die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt of gewoon
niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan kan de wegneming enkel
gebeuren voor medisch- of biologisch-wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, of
geneeskundige doeleinden.556
166. De beheerder van lichaamsmateriaal kreeg de taak toebedeeld om ervoor te zorgen dat
het lichaamsmateriaal op een zodanige wijze wordt bewaard zodat de persoonlijke levenssfeer
van de donor niet onevenredig wordt geschaad. Er moet een beheersreglement worden
vastgesteld met betrekking tot het ter beschikking stellen en bewaren van het
lichaamsmateriaal. Hierin moet tevens informatie verstrekt worden omtrent de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en de wijze waarop het lichaamsmateriaal zal bewaard
worden samen met de bewaartermijnen.557
De beheerder kijkt erop toe dat het
lichaamsmateriaal wordt vernietigd indien de toestemming ingetrokken, geweigerd of nietig is
of indien bezwaar werd geuit tegen het gebruik in medisch-wetenschappelijke onderzoek.
Hetzelfde geldt wanneer de beslissingsbevoegde de vernietiging verzoekt of wanneer de
552
Art. 6.2.b Conceptvoorstel WZL. 553
Art. 6.3 Conceptvoorstel WZL. 554
Art. 7 Conceptvoorstel WZL. 555
Art. 13.1 Conceptvoorstel WZL. 556
Art. 12 Conceptvoorstel WZL. 557
Art. 8 Conceptvoorstel WZL.
83
bewaartermijn van het lichaamsmateriaal overschreden werd.558
Wanneer de beheerder
lichaamsmateriaal overdraagt aan een andere beheerder of gebruiker moet hij hierbij
vermelden voor welke doeleinden het lichaamsmateriaal mag bewaard en gebruikt worden en
de voorwaarden waaronder dit moet gebeuren.559
Indien een verklaring werd opgemaakt
omtrent de zeggenschap over het lichaamsmateriaal dan moet de beheerder deze verklaring
aan het donordossier toevoegen. Hetzelfde geldt wanneer de donor bezwaren heeft geuit voor
het gebruik van zijn lichaamsmateriaal voor medisch-wetenschappelijk onderzoek of wanneer
de beslissingsbevoegde de wens heeft uitgedrukt om te worden ingelicht over de bevindingen
die uit het feitelijk gebruik van het lichaamsmateriaal voortvloeien.560
- Huidige regeling:
167. Doordat nog geen sprake is van de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal moet gekeken
worden naar de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal. Bij bepaalde artikels van deze
wet wordt in de mogelijkheid voorzien om bij algemene maatregel van bestuur regels op te
stellen, dit gebeurde met het Eisenbesluit 2006. In beide regelingen werd de beheerder niet
gedefinieerd, maar het is evenwel duidelijk dat hij belangrijke bevoegdheden heeft gekregen.
Kwaliteit en veiligheid van het lichaamsmateriaal
168. Net zoals bij ons werden de veiligheid- en kwaliteitsnormen vastgesteld in een
uitvoeringsbesluit, namelijk het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. Aan deze normen
moeten de weefselinstellingen en orgaancentra voldoen voor het verkrijgen, bewerken,
preserveren, bewaren, distribueren of de invoer van lichaamsmateriaal of daaruit bereide
producten.561
De beheerder heeft de plicht om toe te zien dat de vereisten inzake de kwaliteit
en veiligheid van het lichaamsmateriaal gegarandeerd worden.
169. Bovendien gelden extra bepalingen met betrekking tot de orgaanketen. Het
orgaancentrum moet voor alle stadia vanaf de orgaandonatie tot de transplantatie de kwaliteit
en veiligheid garanderen aan de hand van een protocol inzake kwaliteit en veiligheid in
overeenstemming met de EG-richtlijn 2010/45. Daarenboven moet ze passende richtsnoeren
verstrekken aan verkrijgingsorganisaties, transplantatiecentra, personeel in de
gezondheidszorg en andere betrokken partijen die zich in de keten bevinden.562
Het
orgaancentrum moet een register bijhouden van de werkzaamheden van
verkrijgingsorganisaties en transplantatiecentra met het aantal levende en overleden donors en
de soorten en aantallen verkregen, getransplanteerde of niet voor transplantatie gebruikte
organen. Dit register wordt opgenomen in het jaarverslag van het orgaancentrum.563
558
Art. 9.1 Conceptvoorstel WZL. 559
Art. 10 Conceptvoorstel WZL. 560
Art. 17.1 Conceptvoorstel WZL. 561
Art. 8.1 Wvkl. 562
Art. 8A Wvkl. 563
Art. 8C Wvkl.
84
Melden van ongewenste voorvallen en bijwerkingen
170. In tegenstelling tot België waarbij de regels met betrekking tot het melden van ernstige
ongewenste voorvallen en bijwerkingen van lichaamsmateriaal in een apart koninklijk besluit
werden uitgewerkt, wordt dit in Nederland tevens geregeld door het Eisenbesluit
lichaamsmateriaal 2006. De definities zijn evenwel gelijkaardig met deze van het Belgische
koninklijk besluit Kwaliteit en Veiligheid. Zo wordt onder een ernstig ongewenst voorval
begrepen een ongewenst voorval in verband met het verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en
distribueren van lichaamsmateriaal dat voor een patiënt overlijden, levensgevaar, invaliditeit,
arbeidsongeschiktheid of besmetting met een overdraagbare ziekte tot gevolg kan hebben, dan
wel zou kunnen leiden tot opname in een ziekenhuis of de duur van de ziekte verlengt564
. Een
ernstige bijwerking is een onbedoelde reactie, met inbegrip van een overdraagbare ziekte, bij
de donor of de ontvanger in verband met het verkrijgen of het toepassen op de mens van
lichaamsmateriaal, die dodelijk is, levensgevaar oplevert, invaliditeit of
arbeidsongeschiktheid veroorzaakt, dan wel leidt tot opname in een ziekenhuis of de duur van
de ziekte verlengt565
. Ook hier vereist een voorval dus enkel een mogelijkheid en geen
daadwerkelijke manifestering.
171. Er wordt evenwel niets bepaald over de onderzoeksprocedure en bewaarplicht van de
informatie omtrent de oorzaken en gevolgen van het ernstig ongewenst voorval of de ernstige
ongewenste bijwerking. Er wordt enkel vermeld dat een analytisch verslag over de oorzaken
en gevolgen opgesteld en voorgelegd moet worden aan de ambtenaar belast met het
Staatstoezicht op de volksgezondheid.566
De weefselinstellingen moeten in een nauwkeurige,
snelle en controleerbare procedure voorzien om de producten waarmee ernstige ongewenste
voorvallen of bijwerkingen in verband worden gebracht uit de distributie te kunnen nemen.567
172. De weefselinstellingen zijn belast met het systematisch melden, onderzoeken,
registreren en doorgeven van gegevens inzake ernstige ongewenste voorvallen en
bijwerkingen die de kwaliteit en veiligheid van lichaamsmateriaal beïnvloeden wanneer deze
voorvallen en bijwerkingen mogelijk toe te schrijven zijn aan het verkrijgen, testen,
bewerken, bewaren en distribueren van lichaamsmateriaal. Deze melding geldt ook voor
ernstige ongewenste voorvallen of bijwerkingen die tijdens of na de klinische toepassing
worden vastgesteld die verband houden met de kwaliteit en veiligheid van het
lichaamsmateriaal.568
Het is de beheerder die de zorg draagt dat de melding aan de ambtenaar
van het Staatstoezicht op de volksgezondheid effectief gebeurt. Deze plicht geldt evenzeer
voor het orgaancentrum. Hierbij is het de voor de medische begeleiding verantwoordelijke
arts van de donor of patiënt en het orgaancentrum die belast zijn met de melding. Ze zorgen
voor de systematische identificatie, melding en het beheer van voorvallen die eventueel
verband kunnen houden met de kwaliteit en veiligheid van het bij leven gedoneerde orgaan en
564
Art. 1.1.f Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 565
Art. 1.1.g Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 566
Art. 8.1.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 567
Art. 8.1.3 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 568
Art. 8.1.1 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
85
met de veiligheid van de ontvanger. Hetzelfde geldt voor de ernstige bijwerkingen bij de
donor die bij mogelijkerwijs het gevolg zijn van de donatie.569
Wanneer evenwel het orgaan
het voorwerp is van een uitwisseling met een andere lidstaat van de Europese Unie dan moet
het orgaancentrum de ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen melden volgens de
procedure die opgenomen is in de EG-richtlijn 2010/45.
§3 De vereisten voor de weefselinstellingen
173. Logischerwijze werden ook in Nederland eisen opgesteld met betrekking tot de
uitbating van weefselinstellingen en hun handelingen. Voor orgaancentra gelden specifieke
regels (infra). De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast om toe
te zien op de naleving van de vooropgestelde eisen.570
- Traceerbaarheid:
174. De weefselinstellingen waar lichaamsmateriaal toegepast wordt op de mens hebben de
plicht om bepaalde gegevens vast te leggen, waaronder de identificatiecode (supra), de soort
en herkomst van het materiaal, de persoonsgegevens van de persoon op wie het materiaal is
toegepast en de datum en tijdstip van de toepassing. Deze gegevens moeten minstens 30 jaar
bewaard worden.571
Er werd opnieuw geen maximale termijn bepaald. Om de traceerbaarheid
te vergemakkelijken en de kwaliteitsbewaking en veiligheid te garanderen, moet iedereen die
gebruik maakt van lichaamsmateriaal alle relevante informatie doorgeven aan het
orgaancentrum of de weefselinstelling waarvan het materiaal afkomstig is.572
- De erkenning en de vereiste vergunning:
175. Net zoals in België moeten de weefselinstellingen voor het verkrijgen, bewerken,
preserveren, bewaren of distribueren van lichaamsmateriaal erkend zijn, behalve indien we te
maken hebben met lichaamsmateriaal waarvoor een toewijzing heeft plaatsgevonden op grond
van de Wet op de orgaandonatie en dat naar zijn aard niet geschikt is om te worden
aangeboden aan een orgaanbank.573
De erkenning wordt verleend door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en kan betrekking hebben op één of meerdere
handelingen en soorten lichaamsmateriaal. Een erkenning kan enkel verleend worden aan een
rechtspersoon die evenwel geen orgaancentrum mag zijn. Wanneer we te maken hebben met
een orgaanbank dan mag het doel dat vermeld staat in de statuten niet het uitkeren van
winsten zijn.
176. Een weefselinstelling mag haar werkzaamheden niet ingrijpend wijzigen zonder een
voorafgaande schriftelijke toestemming van de minister. Wanneer het lichaamsmateriaal in
569
Art. 8.1.1 juncto art. 8.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 570
Art. 19 Wvkl. 571
Art. 7.3 Eisenbesluit 2006. 572
Art. 7.4 Eisenbesluit 2006. 573
Art. 9.1 en art. 9.5 Wvkl.
86
ontvangst wordt genomen voor implantatie in de zin van de Wet op de orgaandonatie dan zal
de erkenning niet verleend worden indien een doelmatige samenwerking met andere
orgaanbanken en orgaancentra niet is verzekerd. De erkenning zal ook geweigerd worden
wanneer een doelmatige voorziening in de behoefte aan lichaamsmateriaal niet gebaat is bij
het verlenen van de erkenning.574
Hiernaast kunnen beperkingen opgelegd worden of
voorschriften verbonden worden aan de toegekende erkenning of zelfs nadat de erkenning
werd verleend. De beperkingen en voorschriften zijn evenwel niet definitief en kunnen
gewijzigd of ingetrokken worden.575
De erkenning zelf kan ook ingetrokken worden indien de
weefselinstelling niet meer voldoet aan de voorschriften of indien ze gehandeld heeft in strijd
met een beperking waaronder de erkenning is verleend.576
177. Naast de vereiste erkenning hebben de weefselinstellingen een vergunning nodig om
op het lichaamsmateriaal tests te kunnen verrichten. Deze vergunning wordt tevens verleend
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook hier geldt dat aan de
vergunning beperkingen of voorschriften kunnen verbonden worden en dat ook de vergunning
op zich ingetrokken kan worden zoals bovenstaand werd bepaald.577
§4 Specifieke vereisten voor orgaancentra
178. Het orgaancentrum is de instelling die bevoegd is voor het bemiddelen bij het
verkrijgen, typeren en vervoeren van organen en het toewijzen van die organen aan een
daarvoor geschikte ontvanger.578
De werkzaamheden die binnen het orgaancentrum moeten
verricht worden, moeten samen met de verantwoordelijkheden schriftelijk in de
functieomschrijvingen vastgelegd worden. Het orgaancentrum kan werkzaamheden aan
derden uitbesteden waarvoor altijd een schriftelijke overeenkomst vereist is. De medewerkers
moeten geschikt zijn voor de werkzaamheden die door hen worden uitgevoerd, zowel met
betrekking tot het opleidingsniveau, de kennis als de ervaringen.579
179. Elk orgaancentrum moet een vergunning verkrijgen door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze vergunning kan uitsluitend verleend worden aan
een rechtspersoon die geen weefselinstelling is (supra).580
Het commercialiseringsverbod
werd in de wet ingeschreven door te bepalen dat de vergunning enkel kan verleend worden
indien de werkzaamheid van het centrum niet gericht is op het behalen van winst.581
Een
vergunning kan onder beperkingen verleend worden of er kunnen voorschriften aan
verbonden worden, zelfs nadat de vergunning reeds verleend werd. Zo kunnen er onder
andere voorschriften bepaald worden met betrekking tot de deskundigheid van het personeel,
574
Art. 9.2, art. 9.3 en art. 10.4 Wvkl. 575
Art. 10.1 en art. 10.2 Wvkl. 576
Art. 11 Wvkl. 577
Art. 12.1 en art. 12.3 Wvkl. 578
Art. 24 WOD. 579
Art. 2.1 en art. 2.4 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 580
Art. 25.1 WOD. 581
Ibid.
87
de inschrijving van mogelijke ontvangers van organen en de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van donors en receptoren. Een opgelegde beperking of opgelegd voorschrift kan
gewijzigd of ingetrokken worden.582
De vergunning kan logischerwijs geweigerd worden
indien niet wordt voldaan of indien naar redelijke verwachtingen niet zal voldaan zijn aan de
regels opgesomd in de Wet op de orgaandonatie.583
Hetzelfde geldt indien de behoefte aan
orgaanvoorziening niet gebaat is met de verlening van de vergunning of indien een
doelmatige samenwerking met andere orgaancentra en orgaanbanken niet verzekerd is.584
Bovendien kan een verleende vergunning opnieuw ingetrokken worden indien niet meer
wordt voldaan aan de Wet op de orgaandonatie, de Wet veiligheid en kwaliteit
lichaamsmateriaal, de aan de vergunning verbonden voorschriften of in strijd is gehandeld
met een beperking waaronder de vergunning is verleend.585
180. Elk orgaancentrum is verplicht om een kwaliteitssysteem te onderhouden. Dit omvat
een documentatie met de beschrijving van de verschillende processen met hun verloop.
Tevens moet beschreven worden hoe vrijwaringsmaatregelen genomen worden.586
Bij elke
donatie wordt door het orgaancentrum een unieke identificatiecode aan het lichaamsmateriaal
toegekend. Net zoals bij de codering door de weefselinstellingen (supra) moet door middel
van deze code verschillende zaken achterhaald kunnen worden, zoals de relevante
persoonsgegevens van de donor en ontvanger en de bestemming waarvoor de donor
overeenkomstig de Wet op de orgaandonatie toestemming heeft verleend.587
Met betrekking
tot de instellingen zelf moet uit de identificatiecode achterhaald kunnen worden bij welke
instelling het materiaal ter beschikking is gekomen, de datum en het tijdstip waarop dat is
gebeurd en de naam en het adres van de instelling waaraan het lichaamsmateriaal is
afgeleverd.588
Tenslotte kunnen uit de code ook zaken met betrekking tot het
lichaamsmateriaal zelf afgelezen worden, namelijk de kenmerken en eigenschappen van het
materiaal, de geschikte doeleinden, de noodzakelijke aanwijzingen voor het bewaren en
gebruik en eventuele bijwerkingen en de bij het vervoer gebruikte stoffen en materialen, de
leverancier en het batchnummer daarvan.589
181. Het lichaamsmateriaal kan niet eerder toegewezen worden dan het moment waarop het
orgaancentrum gecontroleerd heeft of de donor medisch in aanmerking komt en er een
onderzoek verricht is naar de bloed- en weefselovereenkomst van donor en ontvanger, de
medische urgentie van de ontvanger en andere omstandigheden die samenhangen met de
toestand van het orgaan. Eventueel kan ook rekening gehouden worden met de wachttijd van
de ontvanger wanneer de vorige factoren geen uitsluitsel geven (supra).590
De toestand van
582
Art. 26 WOD. 583
Art. 25.2 WOD. 584
Art. 25.2 WOD. 585
Art. 27 WOD. 586
Art. 2.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 587
Art. 2.3.2.a, d en j Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 588
Art. 2.3.2.b, c en i Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 589
Art. 2.3.2.e, f, g en h Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 590
Art. 2.5.1 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
88
het lichaamsmateriaal moet in overeenstemming zijn met de geldende eisen volgens de laatste
stand van de wetenschap. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de overeenkomst tussen
de kenmerken van het materiaal en de voor de implantatie van belang zijnde kenmerken van
de ontvanger. Ook wordt er gecontroleerd of er ziekten voorkomen in het
lichaamsmateriaal.591
591
Art. 2.5.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006.
89
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal
182. In Nederland gelden wat het commercialiseringverbod betreft dezelfde principes als
in ons Belgisch rechtsstelsel. Maar ondanks dat commercieel gebruik van lichaamsmateriaal
er verboden is, is het Nederlandse commercieel gebruik van menselijk lichaamsmateriaal ook
geen recent fenomeen.592
Ook in Nederland zien we de tendens van de dubbele moraal
waarbij steeds meer partijen geld verdienen aan lichaamsmateriaal aangezien de Europese
verdragen en Nederlandse wetten enkel de verkoop van lichaamsmateriaal door de donor
verbieden. Alhoewel dit onder druk komt te staan, is het nog steeds zo dat de bewerkers van
menselijk lichaamsmateriaal hieruit voordeel kunnen halen terwijl de leveranciers van de
ruwe grondstof lichaamsmateriaal593
en de donors in de kou blijven staan. Net zoals in België
is de dubbele moraal gestoeld op een wettelijk non-commercialiteitsbeginsel terwijl dit voor
de Verenigde Staten in de case law tot uitdrukking komt (infra). Er wordt hier slechts
ingegaan op de relevante gelijkenissen en de grote verschillen tussen het Nederlandse en
Belgische rechtsstelsel.
§1 Non-commercialiteitsbeginsel
- Het levend lichaam:
183. Ondanks het feit dat lichaamsmateriaal geen handelswaar is, wordt in Nederland
aangenomen dat het lichaamsmateriaal als een zaak in de zin van het Burgerlijk Wetboek kan
beschouwd worden. Omwille van de ethische gevoeligheid van het lichaamsmateriaal en de
intrinsieke verbondenheid met de donor wordt het lichaamsmateriaal evenwel als een
bijzondere zaak beschouwd.594
Zolang het lichaamsmateriaal in relatie staat tot de persoon
kan er geen sprake zijn van een zaak die het voorwerp van eigendom is. Eenmaal het
lichaamsmateriaal van het lichaam werd afgescheiden, wordt het een res nullius, een
zelfstandige zaak die in het rechtsverkeer kan gebracht worden.595
Dit heeft niet enkel
betrekking op bewuste donaties maar ook op restmateriaal dat overgebleven is na operaties of
andere ingrepen, zoals het vet bij een liposuctie of de voorhuid bij een besnijdenis. In
Nederland wordt dus een eigendomsrecht op menselijke weefsels aanvaard, zij het dat het
beginsel van de non-commercialiteit hier een belangrijke beperking op vormt.
184. Ook in Nederland is het gedachtegoed van donatie om niet en het non-
commercialiteitsbeginsel vastgelegd in de verschillende wetten.596
Het Nederlandse
rechtsstelsel heeft een gelijksoortig vergoedingssysteem als België. De rode draad doorheen
de diverse wettelijke bepalingen is per slot van rekening het verbod om het lichaamsmateriaal
592
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 399. 593
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 405. 594
M.C. PLOEM, “Eens gegeven, altijd gegeven?”, T.Gez. (Ned.) 2011, nr. 8, 639. 595
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 49. 596
O.a. I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in
lichaamsmateriaal, Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 22.
90
tegen meer dan een onkostenvergoeding ter beschikking te stellen of te verkrijgen.597
Denk
maar aan de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal waarbij bepaald wordt dat
weefselinstellingen geen winstoogmerk mogen nastreven.598
Het verbod wordt ook terug
gevonden in het Conceptvoorstel van de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal.599
Ook volgens
de Wet op de orgaandonatie is het verboden om een vergoeding toe te kennen die meer
bedraagt dan de kosten.600
Algemeen wordt onder de kosten de gederfde inkomsten begrepen
die rechtstreeks het gevolg zijn van het verwijderen van organen. Ook hier wordt de
commercialisering van bloed en beenmerg niet toegestaan, dit in tegenstelling tot de
Verenigde Staten.
185. De EG-Verordening 1394/2007 die het hanteren van de dubbele moraal voorop stelt
(supra), geldt eveneens voor Nederland. Van donors wordt verwacht dat ze altruïstisch
handelen terwijl andere partijen financieel mogen profiteren van het afgestane
lichaamsmateriaal.601
Het ganse systeem komt dus ook hier onder druk te staan, dit mede
gevolgd door de Nederlandse Hoge Raad die in de zaak baby Kelly expliciet stelde dat door
het toekennen van een vergoeding de menselijke waardigheid niet in het gedrang komt.602
Ook de stijgende vraag naar menselijk lichaamsmateriaal door de evolutie op het gebied van
weefselengineering603
doet hierbij een duit in het zakje. Bij de bloedvoorziening vinden we de
discussie omtrent de dubbele moraal niet terug aangezien de Wet inzake bloedvoorziening
zowel de donatie als de aflevering onderwerpt aan het non-commercialiteitsbeginsel.604
De
bloeddonatie is principieel ten kosteloze titel wegens dezelfde ethische principes die ook in
België spelen maar ook omdat het betalen voor bloeddonatie zou kunnen leiden tot het
verzwijgen van risicogedrag.605
Sanquin is de stichting in Nederland die de bloedvoorziening
in handen heeft (supra). Deze stichting mag bloedproducten verkopen in Nederland zelf en
andere landen. Het geld die hiermee verdiend wordt, vloeit naar de overheid.
- Het lijk:
186. De verkoop van een lijk wordt op zich niet aanvaard.606
Maar de theorie dat de
rechten die een persoon heeft op zijn lichaam zowel bij leven of na overleden als zuivere
extrapatrimoniale rechten moeten beschouwd worden, wordt in Nederland niet gevolgd ten
aanzien van de stoffelijke resten van een persoon. De zelfbeschikkingsrechten over het lijk
worden er als patrimoniale rechten gekwalificeerd en zijn wel in geld waardeerbaar. Wanneer
het lichaam op de één of andere wijze bewerkt is, bestaat er een eigendomsrecht op dit
597
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 403. 598
Art. 3A en art. 9 Wvkl. 599
Art. 5 Conceptvoorstel WZL. 600
Art. 2 WOD. 601
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 398. 602
HR 18 maart 2005, C03/206HR, http://zoeken.rechtspraak.nl/default.aspx (consultatie 13 april 2013). 603
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 399. 604
Art. 4 en art. 14 Wbv. 605
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 24. 606
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 163, 165.
91
lichaam. Er wordt ook aanvaard dat iemand zijn lijk voor ontleding kan bestemmen607
(supra)
en dat mummies en skeletten van historische personages onderzocht kunnen worden naar de
eisen van de historische kritiek en het wetenschappelijke onderzoek, dit omdat dergelijke
stoffelijke overschotten in de geschiedeniswereld zijn getreden.608
187. In Nederland is er verdeeldheid over de rechten van erfgenamen over het lichaam bij
het overlijden van de persoon. Aan de ene kant hebben we de strekking die ervan uitgaat dat
geen enkel vermogensrecht op het lijk mogelijk is. Aan de andere kant hebben we de
strekking waarbij de erfgenamen van de overleden persoon wel degelijk vermogensrechten op
het lijk hebben omdat de stoffelijke resten als een deel van de nalatenschap moeten worden
beschouwd.609
Zo gaat het eigendom over het lichaam over op de erfgenamen die moeten
handelen binnen de door de overledene aangegeven beperkingen, de wet en de goede
zeden.610
De Nederlandse Hoge Raad diende uitspraak te doen in een zaak waarbij
lichaamsdelen van een lijk werden gestolen. Dit werd als diefstal gekwalificeerd waarbij
bepaald werd dat nabestaanden een eigendomsrecht hebben op het lijk.611
Niettemin werd
hiermee de discussie niet beëindigd over het al dan niet bestaan van een eigendomsrecht op
het lichaam indien deze nog niet op de één of andere wijze is gewijzigd. Wanneer evenwel de
overleden persoon zelf bepaald heeft bij testament of enig ander document wat er met zijn
lichaam moet gebeuren, dienen de erfgenamen deze beslissing te volgen op grond van het
persoonlijkheidsrecht van de overledene.612
§2 Nuancering van het commercialiteitsbeginsel: van altruïsme tot markt
188. Ons lichaam en lichaamsdelen kunnen herleid worden als een bron voor vele andere
producten.613
Alhoewel de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal stelt dat de
verkrijging van organen zonder winstoogmerk moet plaatsvinden, heeft ze er hiernaast voor
gekozen om de commercie niet in de weg te staan. In de Memorie van Antwoord614
werd
bepaald dat een orgaanbank commerciële activiteiten kan verrichten indien de opbrengsten
binnen de instelling blijven en er een heldere scheiding is tussen de orgaanbankfunctie en de
overige commerciële functies van het bedrijf.615
Er mag hierbij geen misbruik gemaakt
607
Art. 67-70 Wlb; R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure,
1962, 163, 168. 608
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 163, 165. 609
J. MAEIJER, “Transplantatie van organen en het privaatrecht”, TPR 1969, 158-159. 610
H.J.J. LEENEN, Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan
den Rijn, Samson, 1988, 51. 611
Ibid. 612
E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in organen”, TPR
2010, afl. 1, 107. 613
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 180-186. 614
Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij een
geneeskundige behandeling (Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal) – Memorie van Antwoord,
Kamerstukken I 2002-2003, 27844, 6 p (hierna: Memorie van Antwoord Wvkl of MvA Wvkl). 615
MvA Wvkl, 3a, 4 en 6.
92
worden van de goedgeefsheid van anderen. Hieruit volgt dat de commercie enkel betrekking
mag hebben op de producten die uit het lichaamsmateriaal verkregen werden en niet op het
lichaamsmateriaal dat mensen afgestaan hebben ten bate van anderen. Bovendien moet het
commerciële gebruik in overeenstemming zijn met de doeleinden waarvoor het op grond van
de toepasselijke wetgeving mag gebruikt worden.616
Hoofdstuk 4 Privacybescherming
189. In tegenstelling tot België waar een aparte wet werd voorzien inzake de
privacybescherming (supra) zijn deze bepalingen in Nederland ook opgenomen in het
Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. De Nederlandse regeling is evenwel summier. Het
orgaancentrum en de weefselinstellingen staan in voor de gegevensbescherming en de
vertrouwelijkheid. De gegevens die in het kader van het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006
geraadpleegd worden door derden dienen met inbegrip van genetische informatie
geanonimiseerd te zijn. Dit houdt in dat donor en ontvanger niet meer te identificeren zijn, de
identiteit van de ontvanger van het lichaamsmateriaal wordt nooit aan de donor of diens
familie bekendgemaakt en andersom.617
190. Om bovenstaande bescherming te kunnen bieden, moeten het orgaancentrum en de
weefselinstellingen zorgen voor beveiligingsmaatregelen van de gegevens. Teven moet
voorzien worden in garanties tegen de ongeoorloofde toevoeging, schrapping of wijziging in
donorbestanden of uitsluitingsregisters. De bescherming moet ook bij de overdracht van de
informatie gewaarborgd worden. Wanneer er discrepanties aan het licht komen, moeten er
procedures voor handen zijn om deze op te lossen en de ongeoorloofde bekendmaking van
informatie moet voorkomen worden.618
191. Alhoewel op het eerste zicht lijkt dat niet voorzien werd in een mogelijkheid om een
onderzoek met gecodeerde gegevens te verrichten, impliceert de bepaling dat “…waarbij de
donaties echter wel traceerbaar moeten blijven”619
dat de gegevens wel gecodeerd moeten
worden. Indien men niet overgaat tot codering is de traceerbaarheid immers niet meer voor
handen. In tegenstelling tot België wordt er evenwel niet voorzien om in uitzonderlijke
gevallen een onderzoek met niet-gecodeerde gegevens te verrichten. De weefselinstelling
moet aan elke donatie en aan elk daarmee verboden product een unieke identificatiecode
toekennen (supra). Hieruit volgt dat ook in Nederland drie categorieën lichaamsmateriaal
voor handen zijn, namelijk het herleidbare, zoals het in België niet-gecodeerde materiaal, het
gecodeerde lichaamsmateriaal en tot slot het anonieme lichaamsmateriaal.620
616
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 405. 617
Art. 9.1.1 eerste zin en art. 9.1.2 Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 618
Art. 9.1.1 a-c Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 619
Art. 9.1.1 c laatste lid van de zin Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006. 620
G.S.M. RAMSARANSING, “Verslag jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2010”, T.Gez. (Ned.)
2010, nr. 6, 459.
93
Deel 5 Het gebruik van lichaamsmateriaal in de Verenigde Staten
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaamsmateriaal
§1 Inleiding
192. In het gezondheidsrecht van de Verenigde Staten vinden we een aantal beginselen
terug die tevens van toepassing zijn op handelingen met betrekking tot menselijk
lichaamsmateriaal, namelijk de principles of biomedical ethics621
. Ze omvatten vier rechten,
namelijk het zelfbeschikkingsrecht622
, het respect voor weldadigheid, het respect voor de
persoon en het respect voor rechtvaardigheid.623
Hiernaast bevatten een aantal beginselen van
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens624
basisrechten die ook terug te vinden
zijn in de United States Constitution. In vergelijking met elke andere natie spendeert de
Verenigde Staten een groter percentage van het Bruto Nationaal Product aan
gezondheidsrecht625
, toch loopt ook daar de evolutie van wetenschap en recht niet hand in
hand.626
Sinds de start van het gebruik van menselijke weefsels en organen is de economische
relevantie in de laatste vijftig jaren enorm toegenomen627
maar ondanks deze groei bleef een
regeling voor de banken van lichaamsmateriaal lange tijd uit. Transplantaties werden
beschouwd als een onderdeel van het medisch beroep, er werd dan ook geen moeite gedaan
om een procedure vast te stellen. Er werd ook geen onderscheid gemaakt in de wegname die
al dan niet een bestendig verlies als gevolg heeft.628
De eerste confrontatie met de nood aan
regelgeving moet eind jaren ’60 gesitueerd worden, het werd een mengelmoes van
rechtspraak, wetten, regels en theorieën.629
193. De Food and Drug Administration (hierna: FDA) is de federale instantie die
verantwoordelijk is voor de regeling van producten afkomstig van menselijke cellen en
weefsels. Ze besliste niettemin in 1976 dat zijn jurisdictie inzake lichaamsmateriaal enkel
mogelijk was wanneer een onmiddellijke noodzaak voor handen was, bovendien kon een
621
T.L. BEAUCHAMP en J.F. CHILDRESS, Principles of Biomedical Ethics, New York, Oxford University Press,
2001, 58-59. 622
Art. 3 UVRM. 623
R.J. LEVINE, Ethics and regulation of clinical research, Yale University Press, 1988, 17. 624
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948 (hierna: UVRM). 625
W.E. PARMET, Populations, Public Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown University Press,
2009, 195-196 en 203. 626
R. FELDMAN, The role of science in law, New York, Oxford University Press, 2009, 19-21 en 49-50. 627
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 641; M.O.
WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative Analysis”, The
Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 409. 628
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 55-56. 629
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 410; W.E. PARMET, Populations, Public
Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown University Press, 2009, 195.
94
orgaan moeilijk ondergebracht worden onder de traditionele betekenis van de term “drug”. Ze
moedigde wel aan om vrijwillige standaarden te ontwikkelen.630
In datzelfde jaar werd de
AATB631
opgericht met als doel de ontwikkeling van standaarden en procedures en het
bijstaan van nieuwe structuren om aan deze standaarden te voldoen. De regels hadden
betrekking op de evaluatie van banken van lichaamsmateriaal en op de koop, bewerking,
preservering, bewaring, etikettering en distributie van weefsel.632
De goedkeuring door de
AATB is optioneel maar mist zijn belang niet (infra).633
Uit angst voor de besmetting van
weefsels werd de Human Tissue Transplantation Act in 1992634
voorgesteld. Het wetsontwerp
kreeg evenwel met zware weerstand te maken van de AATB, de Red Cross en de
weefselinstellingen zelf waardoor ze nooit wet is geworden.635
Hierna volgde de Human
Tissue Transplantation Act 1993 die, in tegenstelling tot zijn voorhanger, wel populair was
maar het ook niet haalde tot wet.636
194. Gedurende een periode van vijftien jaar veranderde de visie van de FDA van een
“hands-off”-aanpak tot de regulering van de tissue banking. Menselijk lichaamsmateriaal
werd omschreven als weefsels van menselijke oorsprong die op een bepaalde manier bewerkt
en gewijzigd worden. Ondanks de ruime definitie had het ingrijpen enkel betrekking op de
industrie van specifieke weefsels.637
Door deze niet-adequate fragmentarische aanpak
verdwenen de bestaande bekommernissen niet.638
Op 14 december 1993 werd de Interim Rule
for Human Tissue Intended for Transplantation ingevoerd to require certain infectious disease
testing, donor screening, and recordkeeping to help prevent the transmission of AIDS and
hepatitis through human tissue used in transplantation. Het was een uniform systeem voor
alle weefseltypes en was van toepassing op alle instellingen en personen die bevoegd zijn
voor de bewerking, preservering, bewaring, etikettering en distributie van weefsel.639
Dit
ingrijpen kan beschouwd worden als de eerste bevestiging van de nood aan een
veelomvattend overheidstoezicht opdat de verspreiding van overdraagbare ziektes
630
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 410-412. 631
http://www.aatb.org/ (consultatie 29 april 2013). 632
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 411. 633
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 123. 634
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 448. 635
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 448-449. 636
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 449. 637
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 415. 638
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 409 en 415-418. 639
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 418-419.
95
gereduceerd zou worden.640
De FDA kreeg de bevoegdheid om alle instellingen te controleren
die onder de Interim Rule vallen. Wanneer inbreuken worden vastgesteld, kan de FDA het
weefsel in beslag nemen en vernietigen.641
195. Het positivisme waarmee de Interim Rule aanvankelijk werd onthaald, bleek evenwel
van korte duur te zijn en ook de FDA erkende het fragmentarisch karakter van zijn
ingrijpen.642
Om de geuite kritiek te verlichten, publiceerde de FDA op 28 februari 1997 zijn
Proposed Approach to Regulation of Cellular and Tissue-Based Products643
met bepalingen
voor de toekomstige aanpak, zoals de organisatie van de registratie, het determineren van de
donorgeschiktheid en de huidige good tissue practices. Pas op 29 juli 1997 werd de Definitive
Rule ingevoerd die pas eind januari 1998 van kracht ging.644
Het Congress reageerde met de
Drug and Biological Products Modernization Act van 1997645
. Vanuit de Senaat werd in mei
2001 het initiatief genomen om de toestand van de weefselindustrie te onderzoeken. Hieruit
bleek dat de groei van de weefselindustrie de regelgeving had overtroffen en dat het federaal
toezicht ontoereikend was.646
Twee jaar later werd gehoor gegeven aan de publieke
bezorgdheid inzake de veiligheid van lichaamsmateriaal. De Brian Lykins Human Tissue
Transplant Safety Act 2003 werd voorgesteld waarbij onder meer elke instelling die met
lichaamsmateriaal te maken kreeg zich zou moeten registreren bij de Commissioner of Food
and Drugs. Het ontwerp is evenwel nooit wet geworden.647
§2 Lichaamsmateriaal
196. Human tissue wordt gedefinieerd als elk weefsel afkomstig van een menselijk lichaam
verkregen met het oog op transplantatie voor diagnostische, genezende of verlichtende
behandeling of als preventie voor een aandoening of ziekte. Dit weefsel moet verkregen,
bewerkt, opgeslagen of gedistribueerd zijn op een manier die de functie en de karakteristieken
van het weefsel niet veranderd en mag niet gereguleerd zijn als een menselijke drug,
biologisch product of een medisch instrument. Organen zoals de nier, lever, hart, long of
640
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 446-447. 641
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 450; M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States:
A Regulatory and Legislative Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 419-420. 642
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 451-454. 643
http://www.fda.gov/downloads/BiologicsBloodVaccines/GuidanceComplianceRegulatoryInformation/
Guidances/Tissue/UCM062601.pdf (consultatie 3 mei 2013). 644
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 421; M. LEACHMAN, “Regulation of the
Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana Law Review 2004-2005, Vol. 65, 450. 645
Drug and Biological Products Modernization Act 1997,
http://www.fda.gov/RegulatoryInformation/Legislation/FederalFoodDrugandCosmeticActFDCAct/SignificantA
mendmentstotheFDCAct/FDAMA/default.htm (consultatie 30 april 2013). 646
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 454. 647
http://www.govtrack.us/congress/bills/108/s1063 (consultatie 3 mei 2013).
96
pancreas worden uitgesloten van deze definitie, net zoals geslachtscellen en ander
reproductief weefsel, moedermelk en beenmerg.648
In de Verenigde Staten vallen dus onder
andere menselijke beenderen, hartkleppen, aders, bloed, huid, pezen en kraakbeen onder de
term human tissue. Wanneer dit weggenomen wordt met het oog op transplantatie bij een niet
gerelateerde ontvanger spreekt men van allografts of transplantaten.649
Met de term tissue
banking bedoelt men het proces vanaf de wegname van menselijk lichaamsmateriaal tot het
opslaan ervan voor verder gebruik.650
Hele organen vallen hier niet onder651
of anders gezegd
human tissue is anything donated from the human body that is not a vital organ652
. De
weefseltransplantatie heeft zich dan ook onderscheiden van de orgaantransplantatie.653
197. Ook in de Verenigde Staten is het vaststellen van leven en dood niet altijd gemakkelijk
geweest. De zin death is as old as history, but scientific definition of the exact moment of
death is subject to the precision and accuracy of our scientific tools and accumulation of our
knowledge654
spreekt hierbij boekdelen. Vroeger sprak men van de dood wanneer letterlijk het
leven werd beëindigd, de dood is immers the negation of life655
. Iemand stop met er te zijn
wanneer de bloedcirculatie of vitale functies afhaken.656
Dit is echter niet meer accuraat met
onze hedendaagse samenleving, ook in de Verenigde Staten gebruikt men nu het
hersendoodcriterium om de beëindiging van het leven vast te stellen.657
De tendancy to equate
brain death with legal death658
heeft belangrijke gevolgen gehad voor de ontwikkelingen in
de orgaantransplantaties.659
Het individu heeft slechts beperkte macht over zijn lichaam.660
Er
kunnen geen eigendomsrechten uitgeoefend worden op een dood lichaam aangezien het als
een res nullius wordt beschouwd. Men gaat ervanuit dat het aanvaarden van
648
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1270, subpart A, § 1270.3 (j). 649
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 122;
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The Southwestern
University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 407. 650
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 410. 651
Ibid. 652
M.H. WANG, “FDA Oversight of the Tissue Bank Industry”, The Food and Drug Law Journal – unpublished
article, 4, http://dash.harvard.edu/bitstream/handle/1/8852205/tissue_donation_paper_final_with_abstract.pdf?
sequence=1 (consultatie 30 april 2013); L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review
2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 121. 653
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 122. 654
J.R. VEVAINA, R.C. BONE, en E. KASSOFF, Legal Aspects of Medicine, New York, Springer-Verlag, 1989, 191. 655
M.W. SHAW en A.E. DOUDERA, Defining Human Life. Medical, Legal, and Ethical implications, Michigan,
Aupha Press, 1983, 99. 656
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 183. 657
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 183 en
188-210. 658
M.W. SHAW en A.E. DOUDERA, Defining Human Life. Medical, Legal, and Ethical implications, Michigan,
Aupha Press, 1983, 7. 659
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 190-191;
D.W. MEYERS, The Human Body and the Law. A medico-legal study, Chicago, Aldine Publishing Company,
1970, 113. 660
D.W. MEYERS, The Human Body and the Law. A medico-legal study, Chicago, Aldine Publishing Company,
1970, 101.
97
eigendomsrechten op het lijk zou leiden tot een ongewenste handel van dode lichamen. Het
feit dat een persoon na het overlijden de leiding neemt over het dood lichaam wordt dan ook
niet als eigendom beschouwd maar als een trustconstructie.661
Evenwel neigt deze constructie
naar een quasi-eigendomsrecht gevestigd in hoofde van de naaste verwanten. Tot 1952 was er
in de Verenigde Staten geen wet die het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal na het
overlijden van de persoon voorzag voor therapeutische doeleinden.662
Na verloop van tijd
vinden we verschillende wetten terug die regels bevatten omtrent het gebruik van dode
lichamen voor de geneeskunde en de wetenschap.
198. In 1952 werd de Corneal Grafting Act663
uitgevoerd die in 1961 vervangen werd door
de Human Tissue Act664
. Bepaald werd dat uit het lichaam van een overleden persoon
lichaamsdelen mag gehaald worden voor therapeutische doeleinden of voor wetenschappelijk
onderzoek indien de persoon hierom zelf verzocht heeft, dit ofwel schriftelijk ofwel
mondeling in het bijzijn van minstens twee getuigen.665
Dit verzoek kan niet gegeven worden
door de persoon die belast is met het lichaam om het te begraven of te cremeren.666
Bovendien
is dit verzoek niet mogelijk wanneer men er redelijkerwijze van mag uitgaan dat een
lijkschouwing of een postmortaal onderzoek zal gevraagd worden. In dit geval moet de
lijkschouwer zijn instemming geven voor het verwijderen van lichaamsmateriaal.667
Op welke
manier hij dit moet doen, wordt niet vermeld. Dit verzoek van de overleden persoon wordt als
een opting in-clausule beschouwd.668
Zonder afbreuk te doen aan het bovenstaande kan dit
verzoek ook gegeven worden door de persoon die legitiem over het lichaam kan beslissen
indien er redelijkerwijze aangenomen kan worden dat de overledene zich niet verzet zou
hebben tegen de wegname en dat er geen overlevende echtgenoot of een andere verwant
persoon is die zich verzet.669
Dit is een gewijzigde vorm van een opting out-bepaling.670
199. De wegname mag enkel gebeuren door een bevoegd medisch beoefenaar die zich
ervan moet vergewissen dat het leven “uitgestorven” is.671
Opnieuw geldt dat indien men er
redelijkerwijze van mag uitgaan dat een lijkschouwing of een postmortaal onderzoek zal
gevraagd worden de lijkschouwer zijn instemming moet geven voor het verwijderen van
lichaamsmateriaal.672
De wegname van lichaamsmateriaal uit het lijk impliceert dat het
661
D.W. MEYERS, The Human Body and the Law. A medico-legal study, Chicago, Aldine Publishing Company,
1970, 101-102. 662
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 231. 663
Corneal Grafting Act 1952, http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1324138/ (consultative 25 april
2013). 664
Human Tissue Act 1961, http://www.legislation.gov.uk/ukpga/Eliz2/9-10/54/contents (consultatie 25 april
2013). 665
Section 1, (1) Human Tissue Act 1961. 666
Section 1, (6) Human Tissue Act 1961. 667
Section 1, (5) Human Tissue Act 1961. 668
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 241-242. 669
Section 1, (2) Human Tissue Act 1961. 670
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 244. 671
Section 1, (4) Human Tissue Act 1961. 672
Section 1, (5) Human Tissue Act 1961.
98
lichaam in bepaalde omstandigheden bewaard wordt tussen het overlijden en de wegname om
schade aan de weg te nemen organen te voorkomen.673
Alhoewel de Human Tissue Act hier
niet expliciet in voorziet, wordt dit gebruik niet als onwettig beschouwd.
200. Als antwoord op de groeiende vraag naar lichaamsmateriaal werd in 1969 de Uniform
Anatomical Gift Act (hierna: UAGA) aangenomen voor de post mortem donatie van
menselijke weefsels. De UAGA moest een evenwicht brengen tussen de wensen van de
overledene, de langstlevende echtgenoot of naasten, het belang van de staat om bij misdaad
of geweld de doodsoorzaak te bepalen door autopsie en de nood van de maatschappij aan
lichaamsmateriaal, weefsels en organen voor medische vorming, onderzoek, therapie en
transplantatie.674
Nadat de balans van deze wet werd opgenomen, werd duidelijk dat men nog
steeds niet voldeed aan de groeiende vraag naar organen en weefsels.675
Deze UAGA werd
dan ook herzien in 1987, 2006 en 2008. De Revised UAGA moest een oplossing bieden voor
het orgaantekort door de orgaanverkrijging na cardiale dood te vergemakkelijken.676
Er wordt
een onderscheid gemaakt tussen een tissue bank en een transplant hospital. Onder het eerste
wordt de persoon begrepen die de vergunning of goedkeuring heeft of gereguleerd is onder
federale of statelijke wetgeving met het oog op het verkrijgen, screenen, testen, bewerken,
opslaan en distribueren van weefsels terwijl onder het tweede het ziekenhuis bedoeld wordt
die verantwoordelijk is voor orgaantransplantaties en andere medische en chirurgische
behandelingen die nodig zijn voor de zorg van receptoren.677
Tevens wordt de eye bank
gedefinieerd.678
Gezien de belangrijke verschillen met België en Nederland is een verdere
bespreking aangewezen, de Revised UAGA heeft immers het altruïsme bij een donatie
omgevormd tot een verontrustende utilitaristische aanpak.679
201. Elk ziekenhuis is verplicht om een overeenkomst of akkoord te sluiten met een
procurement organization met betrekking tot anatomical gifts680
, dit zijn donaties van het hele
of een deel van het menselijk lichaam met het oog op transplantatie, behandeling, onderzoek
of opleiding na het overlijden van de persoon.681
Met weefsel wordt elk deel van het
menselijk lichaam bedoeld behalve de ogen en organen. Bloed valt enkel onder het
toepassingsgebied indien de donatie is gebeurd met het oog op wetenschappelijk onderzoek of
673
P.D.G. SKEGG, Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press, 1984, 253. 674
W. KOKKEDEE, Het tekort aan postmortale orgaandonaties: oorzaken en oplossingen in juridisch perspectief,
Arnhem, Gouda Quint bv, 1992, 114. 675
Prefatory Note by the Uniform Anatomical Gift Act 1987, 1-2. 676
J.L. VERHEIJDE, M.Y. RADY en J.L. MCGREGOR, “The United States Revised Uniform Anatomical Gift Act
(2006): New challenges to balancing patient rights and physician responsibilities”, Philosophy, Ethics, and
Humanities in Medicine 2007, Vol. 2, 20. 677
Section 2, (31) en (32) Revised UAGA. 678
Section 2, (10) Revised UAGA. 679
J.L. VERHEIJDE, M.Y. RADY en J.L. MCGREGOR, “The United States Revised Uniform Anatomical Gift Act
(2006): New challenges to balancing patient rights and physician responsibilities”, Philosophy, Ethics, and
Humanities in Medicine 2007, Vol. 2, 24. 680
Section 15 Revised UAGA. 681
Section 2, (3) Revised UAGA.
99
opleiding.682
De persoon op wiens lichaam deze gift betrekking heeft, wordt vanzelfsprekend
de donor genoemd.683
De anatomical gift kan bij leven gemaakt worden door elke
volwassene, elke geëmancipeerd minderjarige, elke minderjarige die de leeftijd heeft bereikt
om zijn rijbewijs te halen en de vertegenwoordiger van de donor.684
Indien dit niet bij leven
gebeurde, kan na het overlijden de beslissing in volgorde van prioriteit gemaakt worden door
de agent, echtgenoot, volwassen kinderen, ouders, volwassen broers, zussen of kleinkinderen,
grootouders, de volwassene die de overledene met speciale zorg heeft voorzien, de
vertegenwoordiger of door ieder ander persoon die kan beslissen over het lijk.685
202. Bovendien kan de gift voor het overlijden van de donor gewijzigd of ingetrokken
worden indien aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt.686
Hierbij aansluitend kan iemand
anders de anatomical gift niet herroepen of wijzigen indien dit niet door de donor werd
gedaan.687
Een dergelijke gift wordt bij leven vastgelegd in het zogenaamd “document of
gift”, dit is een donorkaart of een andere vastlegging van de gift zoals een symbool op het
rijbewijs of identiteitskaart of de opname in het donorregister.688
De gift kan gemaakt worden
in het voordeel van een ziekenhuis, een medische school of universiteit, een organ
procurement organization of een ander geschikt persoon met het oog op onderzoek of
opleiding. Ook kan een individu, een oogbank of een weefselbank aangewezen worden.
Indien er niet bepaald werd wie de anatomical gift ontvangt maar het wel duidelijk is dat het
doel de transplantatie of behandeling is en de gift betrekking heeft op een oog, weefsel of een
orgaan dan verkrijgt respectievelijk de oogbank, de weefselbank of de organ procurement
organization de gift als bewaarder. Deze laatste verkrijgt de gift evenwel indien het doel het
onderzoek of de opleiding is.689
Indien meerdere doeleinden vermeld werden, verkrijgt de
transplantatie en behandeling voorrang indien de gift hiervoor geschikt is. Indien dit niet het
geval is, wordt de gift gebruikt voor onderzoek of opleiding.690
Indien geen enkel doeleind
vermeld werd, moet de gift gebruikt worden voor transplantatie en behandeling.691
De
persoon mag de gift echter niet aanvaarden indien hij weet heeft van het feit dat de gift niet
overeenkomstig de Revised UAGA werd gemaakt of indien hij kennis heeft van een niet
herroepen weigering van de gift.692
203. Iedereen kan tijdens zijn leven zijn weigering expliciet duidelijk maken. Indien deze
weigering niet herroepen werd, wordt de beslissing inzake de anatomical gift door alle andere
personen verhindert.693
Iemands amendering of intrekking van de anatomical gift staat
682
Section 2, (30) Revised UAGA. 683
Section 2, (7) Revised UAGA. 684
Section 4 Revised UAGA. 685
Section 9, (a) Revised UAGA. 686
Section 6, (a) Revised UAGA. 687
Section 8, (a) Revised UAGA. 688
Section 2, (6) juncto section 5 Revised UAGA. 689
Section 11, (a) en (c) Revised UAGA. 690
Section 11, (d) Revised UAGA. 691
Section 11, (e) Revised UAGA. 692
Section 11, (j) Revised UAGA. 693
Section 7, (d) juncto section 8 Revised UAGA.
100
evenwel niet gelijk met de weigering ervan. In dit geval kan de anatomical gift wel gemaakt
worden door andere personen dan de donor.694
Ook wanneer de gift enkel betrekking had op
een welbepaald deel van het lichaam houdt dit niet de weigering in voor de gift met
betrekking tot andere lichaamsdelen door de donor zelf of door andere personen.695
Deze hele
regeling gaat samen met advance health care directives, de organen moeten immers geschikt
blijven. Dit kan conflicteren met de wil van de persoon om geen levensondersteunende
behandelingen te krijgen. De wet heeft echter een vermoeden ingevoerd dat erop neerkomt dat
for a prospective donor the desire to save lives by making an anatomical act trumps the desire
to have life support systems withheld or withdrawn696
.697
204. Verder werd in 1984 de National Organ Transplan Act (hierna: NOTA) uitgevaardigd
die, in tegenstelling tot de Revised UAGA, enkel betrekking heeft op orgaandonaties. In de
NOTA wordt de koop van organen verboden. De vele regelgevingen konden echter geen
antwoord bieden op het tekort aan organen en weefsels. In de Verenigde Staten begint het
idee te spelen dat een persoon recht heeft op een donororgaan waarna men dit recht probeert
af te dwingen.698
Er zijn echter nog geen uitspraken die dit recht bevestigen. In de Verenigde
Staten vinden we een terug net zoals in Nederland. De postmortale orgaanverwijdering mag
immers enkel plaatsvinden op grond van een door de overleden persoon bij leven gegeven
toestemming of door de toestemming gegeven door zijn nabestaanden indien aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan. Nochtans werd in de Verenigde Staten reeds op gelimiteerde
wijze het presumed consent getest, doch dit werd verworpen door de Revised UAGA.699
De
kettingdonatie of kruiselingse donatie is ontstaan naar het Amerikaanse pay it forward of
chain donation en is gebaseerd op wederkerigheid.700
In veel landen wordt er bovendien
geëxperimenteerd met het “voor wat hoort wat”-systeem waarbij geregistreerde donors een
hogere plek krijgen op de wachtlijsten van de receptoren of in ruil korting krijgen op de
behandeling.701
Ten slotte gebeurt het tegenwoordig vaak dat mensen om preventieve redenen
aan zichzelf doneren.
694
Section 8, (b) Revised UAGA. 695
Section 8, (f) Revised UAGA. 696
J.L. VERHEIJDE, M.Y. RADY en J.L. MCGREGOR, “The United States Revised Uniform Anatomical Gift Act
(2006): New challenges to balancing patient rights and physician responsibilities”, Philosophy, Ethics, and
Humanities in Medicine 2007, Vol. 2, 22. 697
Section 21, (b) Revised UAGA. 698
E.P. VAN DIJK, W.J. EIJK, K.F. GUNNING, T. VAN LAAR, W.L.H. SMELT en M.W.H. STEEMERS-VAN WINKOOP,
Postmortale orgaandonatie. Een Medisch-Ethische en Juridische Beschouwing, Assen, Van Gorcum, 1996, 52. 699
D. ORENTLICHER, “Presumed Consent to Organ Donation: Its Rise and Fall in the United States”, Rutgers
Law Review 2008-2009, Vol. 61, Issue 2, 295, 297 en 299-300. 700
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 202-203; X, “Living Donor List Exchange. Tekort postmortale
organen”, NJB 2007, afl. 15, 973. 701
I. GEESINK en C. STEEGERS, Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,
Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 202-204.
101
Hoofdstuk 2 Banken van lichaamsmateriaal
§1 Algemeen
206. Ook in de Verenigde Staten vinden we vanzelfsprekend banken van lichaamsmateriaal
terug, ook wel tissue banks genoemd. Hiermee bedoeld men any organization that recovers,
processes, stores, and/or distributes tissues for clinical transplantation702
. Deze elementen
vinden we ook terug in de definitie van de Revised UAGA (supra). De tissue banks zijn
meestal onderdeel van een universiteit, een ziekenhuis, een onafhankelijke organisatie
uitgestrekt over een groot regionaal gebied of van een kleinschalig programma.703
Meestal
waren dit nonprofit of liefdadigheidsorganisaties vrijgesteld van belasting maar door de
nieuwe perspectieven van weefseltransplantatie zijn ook tissue banks ontstaan in de for profit-
sector.704
Deze laatsten krijgen echter veel kritiek, zo wordt hen verweten dat ze het
lichaamsmateriaal als koopwaar beschouwen, dat ze buitensporige winsten maken en dat ze
onverantwoordelijk omgaan met de toewijzing van huid waardoor brandwondpatiënten
achterblijven zonder een behoorlijke voorziening aan huid (infra).705
207. In tegenstelling tot de actoren in de orgaantransplantatie-industrie die zich als
nonprofit dienen te organiseren, geldt deze beperking niet voor de weefselindustrie. Elke
weefselbank is dan ook vrij om zich als for profit of nonprofit te organiseren.706
Nonprofit
betekent dat de organisatie opereert voor andere doeleinden dan het behalen van winst. Het is
dan ook verboden om, behalve een redelijke vergoeding, winsten uit te delen aan de stichters,
directeurs, managers of donors, ook wel de nondistribution constraint genoemd.707
208. Het spreekt voor zich dat tissue banks kunnen variëren in grootte, doel en
behandelingsgebied. Bij hun ontstaan was het de bedoeling om vooral de lokale bevolking en
ziekenhuizen te voorzien van menselijk lichaamsmateriaal maar hun werkingsgebied werd
uitgebreid naar andere gemeenschappen door het stijgende belang van weefsels. De eerste
kleinschalige banken van lichaamsmateriaal vinden we terug vanaf de jaren ’40. Dit waren
eye banks waar hoornvlies werd bewaard en bone banks waar beenderen werden bewaard die
verwijderd werden tijdens operaties.708
Onder de Revised UAGA is een eye bank nog steeds
gedefinieerd, met name de persoon die de vergunning of goedkeuring heeft of gereguleerd
werd onder federale of statelijke wetgeving om menselijke ogen of gedeelten ervan te
702
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 121. 703
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 121-
122 en 124. 704
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 121-
122. 705
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 122. 706
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The Health
Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 16. 707
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 985. 708
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 410.
102
verkrijgen, te screenen, te testen, te bewerken, op te slaan en te distribueren.709
In 1949 werd
door de United States Navy de U.S. Navy Tissue Bank opgericht voor de inwinning, de
bewerking en het bewaren van lichaamsmateriaal verkregen uit lijken, onafhankelijk van een
individueel medisch centrum. Deze tissue bank wordt traditioneel beschouwd als de eerste
echte tissue bank van de Verenigde Staten.710
Ze was niet enkel gericht op de behandeling van
gewonde militairen maar ook op de bevordering van de wetenschap inzake de tissue
banking.711
De basisprincipes waren het vriesdrogen van lichaamsmateriaal voor de
langetermijnbewaring, de screening van de donors voor het opsporen van overdraagbare
ziektes en het verkrijgen van het informed consent. In de jaren ’90 zag men een explosie in de
uitbreiding van de weefselindustrie en zijn technologie waardoor de kleinere tissue banks
verdwenen.712
209. Ook de opkomst van biobanken treffen we hier aan waarvan de activiteiten ingedeeld
kunnen worden in de reeds vermelde vier types (supra) elk met hun eigen ethische, wettelijke
en sociale implicaties.713
§2 Vereisten
210. Er werd reeds gewezen op het feit dat, ondanks hun grote gelijkenissen, de weefsels
aan een totaal ander regime onderworpen zijn dan de organen die volledig federaal geregeld
werden. De tissue banks moeten aan verschillende regelingen voldoen, denk maar aan de
reeds vermelde regels uitgevaardigd door de FDA en de richtlijnen van de AATB. Bovendien
hebben verschillende staten een eigen regelgeving en standaarden uitgewerkt voor de tissue
banks die binnen hun staat opereren, zoals Florida, New York, Maryland, California en
Georgia.714
Nochtans zal duidelijk worden dat dit ingrijpen onvoldoende is om de
weefselindustrie te regelen waardoor de banken van lichaamsmateriaal quasi niet
onderworpen zijn aan overheidstoezicht.715
Ook op de biobanken wordt toezicht uitgeoefend
dat varieert volgens het type, het onderzoek en het wettelijk systeem voor de regulering van
het onderzoek.716
709
Section 2, (10) Revised UAGA. 710
M.O. WILLIAMS, “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and Legislative
Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 410; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue
Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 124; J.J. ZODROW, “Commodification of Human
Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32,
Issue 3, 411. 711
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 124. 712
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 125. 713
M.A. ROTHSTEIN en B.M. KNOPPERS, “Introduction”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue
1, 6. 714
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 122 en
134-135; L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the
Regulation of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 647. 715
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 409. 716
M.A. ROTHSTEIN,“Expanding the Ethical Analysis of Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005,
Vol. 33, Issue 1, 97-98.
103
- Federale regelgeving:
211. Het is duidelijk dat de wetgeving niet voorbereid was op de expansie van de
weefselindustrie. Tot 1993 was het immers ondenkbaar dat een federale regelgeving
ingevoerd zou worden om de weefselindustrie te reguleren. De regulering die men had, was
stelselmatig ingevoerd (supra). Het was wachten tot begin de jaren ‘90 toen de nood aan
regelgeving voelbaar was. Met de Interim Rule for Human Tissue Intended for
Transplantation moest de burger beschermd worden tegen overdraagbare ziektes die mogelijk
door transplantaties worden doorgegeven, zoals HIV, hepatitis B en hepatitis C.717
De FDA
houdt sindsdien toezicht op de tissue banks door middel van het Center of Biologics
Evaluation and Records.718
Er werden drie regels ingevoerd voor weefsel verkregen na 25 mei
2005.719
Ten eerste moeten tissue banks zich registreren en een lijst opstellen van de in hun
bezit zijnde menselijke cellen en weefsels en de daaruit afgeleide producten. Ten tweede
wordt vereist dat donors gescreend en getest worden om de overdracht van besmettelijke
ziekten door transplantatie tot een minimum te reduceren. En als laatste worden gebruiken
opgelegd voor de menselijke cellen en weefsels en de daaruit afgeleide producten.
212. De FDA voerde tot twee maal regels in. De eerste reeks bevindt zich in §1270 van de
21 Code of Federal Regulations en is van toepassing vanaf 29 juli 1997. Dit had betrekking op
regels voor de screening en het testen van de donors720
, het bijhouden van het register721
, het
terug roepen van in omloop gebracht weefsel en de vernietiging ervan722
en inzake de
periodieke controles door de FDA-agenten723
. De mogelijkheid tot controle was een grote stap
vooruit. De FDA kan hierdoor op elk redelijk tijdstip en op elke redelijke wijze alle tissue
banks controleren die onder het toepassingsgebied vallen. Hierbij kan gekeken worden of het
etablissement, de faciliteiten, de uitrusting, de producten en het register in overeenstemming
zijn met de vereisten gesteld in de Code of Federal Regulations. De FDA-agent kan hiertoe
elke werknemer ondervragen. Wanneer een FDA-agent tijdens de controle vaststelt dat een
weefsel niet geschikt is voor transplantatie zal hij schriftelijk opdracht geven om het te
vernietigen of het terug te roepen indien het reeds in omloop werd gebracht of
getransplanteerd werd. Hij beschikt tevens over de mogelijkheid om het weefsel in bezit te
nemen en het zelf te vernietigen. Ondanks het potentiële belang van deze
inspectiebevoegdheid mist de FDA de middelen en het geld om dit adequaat uit te voeren. In
2006 werden slechts 354 van de 2418 weefselinstellingen gecontroleerd.724
717
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 128-
129. 718
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 409. 719
http://www.fda.gov/BiologicsBloodVaccines/TissueTissueProducts/default.htm (consultatie 30 april 2013). 720
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1270, subpart B, § 1270.21. 721
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1270, subpart C, § 1270.33. 722
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1270, subpart D, § 1270.43. 723
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1270, subpart D, § 1270.41. 724
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 139.
104
213. Het register moet elke stap van het weefsel vermelden inzake de verkrijging,
sterilisering, bewerking, bewaring en het vervoer ervan. Het doel hierbij is om een
gedetailleerde achtergrond van het weefsel te verkrijgen om zeker te zijn dat het weefsel
geschikt is voor transplantatie. Het register heeft onder andere betrekking op de uitgevoerde
tests, het medische verleden en de identiteit van de donor. Het moet tien jaar bewaard worden
te rekenen vanaf de datum van de transplantatie, distributie of verval van het weefsel,
afhankelijk van de handeling die als laatste valt. Wanneer het weefsel klaar is voor vervoer
moet het register toegevoegd worden bij het weefsel zodat identificatie mogelijk is en om te
verzekeren dat het weefsel geschikt is voor transplantatie.
214. De tweede reeks regels werd ingevoerd bij §1271 van de 21 Code of Federal
Regulations en overlapt gedeeltelijk met §1270, zo werden bepaalde regels herhaald en
versterkt en werden nieuwe regels toegevoegd. Het doel van deze regels is om geïnfecteerd
lichaamsmateriaal uit de omloop te houden.725
Deze regels zijn van toepassing vanaf 4 april
2001 en bevatten algemene bepalingen omtrent het doel, het toepassingsgebied en de
definities726
, de procedures voor de lijst van de menselijke cellen en weefsels en de daaruit
afgeleide producten en de registratie ervan727
, de donorgeschiktheid728
en praktijkregels,
namelijk de good tissue practice requirements729
. Zo moet de weefselinstelling de lijst van
menselijke cellen en weefsels en de daaruit afgeleide producten registreren binnen de vijf
dagen van de opstelling of binnen 30 dagen nadat de regeling van kracht is. Deze registratie
moet telkens in december geüpdatet worden. Wanneer er evenwel wijzigingen plaatsvinden in
deze lijst moet de weefselinstelling updaten op het moment dat de wijziging plaatsvindt of in
juni of december. Elke weefselinstelling moet procedures opstellen inzake de
donorgeschiktheid, waaronder het testen, de screening en het bekijken van het donorverslag.
Dit donorverslag moet zich altijd bij het afgestane weefsel of cellen bevinden en bevat een
identificatiecode, de resultaten van de testen en een samenvatting van het verslag. De
transplantatie van het lichaamsmateriaal mag dan ook niet plaatsvinden totdat duidelijk is dat
de donor effectief geschikt is voor het afstaan van weefsels en cellen.
215. De good tissue practice requirements bevatten regels inzake de preventie van de
verspreiding van overdraagbare ziektes en bepaalt de faciliteiten verbonden aan de uitrusting,
de milieu-controle, de etikettering, de opslag, de ontvangst en het herstel van het
lichaamsmateriaal. Zo moet elke weefselinstelling de ongunstige reacties veroorzaakt door
een overdraagbare ziekte onderzoeken. Indien de ongunstige reactie geleid heeft tot de dood,
een levensbedreigende situatie, permanente schade aan een lichaamsfunctie of
lichaamsstructuur of tot een medisch of chirurgisch ingrijpen moet de weefselinstelling het
voorval tevens rapporteren aan de FDA. Verder worden nog regels bepaald inzake de
toepasselijkheid, de controle van de weefselinstellingen, de import van lichaamsmateriaal en
725
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 134. 726
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1271, subpart A, § 1271.1-1271.20. 727
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1271, subpart B, § 1271.21-1271.37. 728
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1271, subpart C, § 1271.45-1271.90. 729
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1271, subpart D, § 1271.145-1271.320.
105
het bevel tot behoud, terugroepen, vernietigen en onderbreken van de bedrijfsbezigheden.730
Elke FDA-agent moet op elk moment toegang krijgen tot de werkplaats, de verslagen en de
weefselvoorraad om de weefselinstelling te kunnen inspecteren. De inspectie moet evenwel
steeds gericht zijn op het nakijken en opsporen van de verslagen voor donorgeschiktheid, het
bekijken van de procedures, de controle van het personeel en hun opleiding en de
weefselfaciliteiten.731
- Regelgeving door de staten:
216. Bepaalde staten hebben zelf het initiatief genomen om wetten te voorzien voor het
toezicht op de weefselinstellingen. Onder meer wordt geregeld hoe weefsel moet
teruggekregen of opgespoord worden, de noodprocedures, de standaarduitrusting, de
belangenconflicten, de etikettering, de laboratoriumtests en hoe over niet-gebruikt weefsel
beschikt moet worden.732
Zo startte New York reeds in 1990 met het regelen van de
vergunningen van de weefselinstellingen door middel van de Public Health Law §43-B.733
In
1991 werden verplichte normen opgelegd voor het testen en de screening van menselijke
weefsels.734
Ook wordt, voordat een vergunning wordt verleend, de weefselinstelling
geïnspecteerd. Deze inspectie moet elke twee jaar opnieuw gebeuren om de vergunning te
behouden.735
Elke weefselinstelling moet een sterke organisatorische structuur zijn, moet het
lichaamsmateriaal kunnen opsporen en moet normen opleggen inzake de bloedtests. Er moet
een systeem ontwikkeld worden voor het bijhouden van aantekeningen zodat het opsporen
van het weefsel of weefselproduct vergemakkelijkt wordt, de overheid moet hiertoe toegang
verkrijgen.736
Verder vereist de staat New York dat de weefselinstelling voldoet aan
specifieke normen voor alle weefseltypes en de FDA-regelgeving (supra) en moet ze
ongunstige reacties rapporteren.
217. New York is evenwel niet de enige staat die eigen regelgeving opgelegd heeft. Zo
heeft Florida een eigen wetgeving uitgevaardigd in 1992.737
We vinden gelijkenissen met de
New Yorkse regelgeving met betrekking tot het verlenen van de vergunning. Zo moet ook de
730
Code of Federal Regulations, title 21, chapter I, subchapter L, part 1271, subpart F, § 1271.390, § 1271.400, §
1271.420 en § 1271.440. 731
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 134. 732
Ibid. 733
Ibid. 734
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 455. 735
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 431; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue
Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 134. 736
M. LEACHMAN, “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track Regulations”, Louisiana
Law Review 2004-2005, Vol. 65, 454; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review
2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135. 737
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 431; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue
Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135.
106
weefselinstelling geïnspecteerd worden vooraleer de vergunning verleend wordt en moet deze
inspectie elke twee jaar gebeuren om de vergunning te behouden. In tegenstelling tot New
York die enkel vereist dat financiële verslagen bijgehouden worden, wordt in Florida echter
een geldbedrag gevraagd. Het bedrag om de vergunning aan te vragen bedraagt $1.000, hier
bovenop komt jaarlijks nog een bedrag van 0,25% van Florida’s staatsinkomsten. Er wordt
bovendien vereist dat alle weefselinstellingen de ongunstige voorvallen rapporteren die de
medische toestand van de receptor binnen de 24 uur beïnvloeden. Hiernaast vereist Florida dat
elke weefselinstelling voldoet aan de FDA-regelgeving en de richtlijnen uitgevaardigd door
de AATB. 738
Verder hebben we nog California, Maryland and Georgia die ook vereisen dat
de weefselinstelling een goedkeuring heeft van de staat opdat ze kunnen functioneren.739
De
FDA-regelgeving geldt als basis voor de statelijke regelgeving aangezien vereist wordt dat de
weefselinstelling voldoet aan de federale regelgeving. De staten geven echter nog bijkomende
bescherming en instructies aan de weefselbanken.740
- Richtlijnen door de American Association of Tissue Banks:
218. De AATB741
werd opgericht in 1976 (supra) en is de enige organisatie in de
Verenigde Staten die weefselinstellingen erkent die voldoen aan de door hen opgelegde
normen.742
Om de beschikbaarheid van een veilige, adequate en economische
weefselvoorziening te garanderen, werkt de ATTB via lokale en regionale weefselbanken.743
Wanneer een weefselbank erkend wil worden, wordt ze eerst en vooral geïnspecteerd.
Wanneer bij deze inspectie duidelijk wordt dat ze niet voldoet aan de normen opgelegd door
de ATTB inzake de screening van de donor, de testen en toepassingen, de operationele en de
organisatorische aspecten dan wordt de erkenning geweigerd. Wanneer aan alle normen is
voldaan, verkrijgt de weefselinstelling een erkenning die gedurende drie jaar geldt, hierna
moet de aanvraag vernieuwd worden en moeten opnieuw de nodige documenten voorgelegd
worden.744
Het lidmaatschap en de erkenning door aan de normen te voldoen, is evenwel
vrijwillig.745
Alhoewel het aantal erkende weefselbanken door de AATB dus kan variëren,
zijn er vandaag zowat 130 weefselbanken en non-transplant anatomical donation
organizations met een erkenning door de AATB. De erkenning is evenwel niet zonder belang,
738
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135. 739
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 431; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue
Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135. 740
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135. 741
http://www.aatb.org/index.asp (consultatie 2 mei 2013). 742
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 135. 743
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 136. 744
Ibid. 745
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 431; R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law
Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review
2005-2006, Rev. 943, 957; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008,
Vol. 20, Issue 1, 136.
107
de hele procedure om erkend te worden, garandeert dat de weefselinstelling steeds aan de
normen voldoet bij het verkrijgen, bewaren en het distribueren van lichaamsmateriaal.746
219. De AATB werkt nauw samen met de FDA om geïnfecteerd lichaamsmateriaal uit de
omloop te houden (supra). Dit uit zich in een programma van informatie-uitwisseling waarbij
de FDA de verschillende AATB-programma’s informeel controleert.747
Wanneer de FDA
gebruik begon te maken van zijn inspectiebevoegdheid werd tevens duidelijk dat de door de
AATB erkende weefselbanken ook in overeenstemming waren met de FDA-regelgeving en
omgekeerd. De weefselinstellingen die serieus tekort kwamen op het vlak van de screening en
de testing practices waren ook de instellingen die faalden om aan de AATB-normen te
voldoen waardoor hun erkenning werd geweigerd.748
§3 Verkrijging van het lichaamsmateriaal
220. Een donor kan geweigerd worden door verscheidene redenen, zoals de medische
achtergrond of de leeftijd.749
Het procurement process start dan ook pas vanaf het moment dat
de bank van lichaamsmateriaal kennis krijgt van het feit dat het weefsel beschikbaar is.750
Dit
impliceert dat een persoon (bijna) overleden is en het lichaamsmateriaal donorgeschikt werd
bevonden.751
Alhoewel weefsels nog verkregen kunnen worden vele uren na het overlijden
van de donor moet uitstel vermeden worden. Dezelfde dag nog reist een medisch team naar
het ziekenhuis waar de donor zich bevindt.752
Bij het arriveren, begint het screening process
waarbij de papieren van de donor bekeken worden en opnieuw gecontroleerd wordt of de
persoon effectief donorgeschikt is. Zo moet ook gecontroleerd worden of het
lichaamsmateriaal geen overdraagbare ziektes bevat.753
Hierna volgt de recovery procedure
die twee tot vier uur kan duren afhankelijk van de hoeveelheid gedoneerd weefsel.754
Nadat de
weefsels verkregen zijn, moet het medisch team ervoor zorg dragen dat het lichaam
gereconstrueerd wordt. Als laatste worden de weefsels in een steriele doek geplaatst om zo
naar de weefselbank getransporteerd te worden. Ze worden er bewerkt en opgeslagen.755
De
weefselbank krijgt een vergoeding voor zijn effectieve uitgaven en andere kosten verbonden
746
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 137. 747
Ibid. 748
Ibid. 749
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 411. 750
Ibid. 751
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 959. 752
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 411. 753
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 960-961. 754
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 411-412. 755
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 412.
108
met de verkrijging van het weefsel, ook wel de “Standard Acquisition Charge” genoemd.
Vaak bevat deze vergoeding een klein percentage voor de weefselbank voor toekomstige
uitbreidingen, uitwinningen en andere noden.756
Deze vergoeding valt onder de reasonable
payments van NOTA (infra).
221. Ook hier is het informed consent één van de basisprincipes, ofwel op grond van de
Common Rule ofwel door ingrijpen van de FDA.757
Vanzelfsprekend moet opnieuw aan
bepaalde vereisten voldaan zijn opdat de persoon een bewuste beslissing kan maken, zoals de
vermelding van bepaalde zaken met betrekking tot de risico’s en de voordelen, de
vrijwilligheid van de donor, de afwezigheid van druk en invloed, de bekwaamheid en het
verkrijgen van adequate informatie op een begrijpbare wijze.758
Om dit af te kunnen dwingen,
werden door de AATB, de Association of Organ Procurement Organizations en de Eye Bank
Association of America richtlijnen opgesteld in the Model Elements of Informed Consent for
Organ and Tissue Donation.759
Het informed consent kan mondeling of schriftelijk zijn, maar
moet ten allen de aansprakelijkheidsgrenzen bepalen samen met een aantal verplichte
bepalingen bevatten, zoals het onthullen van informatie, de bekwaamheid en redelijkheid van
de persoon, de vrijwilligheid en het accepteren of weigeren van de behandeling of
procedure.760
De artsen en onderzoekers mogen niet de mogelijkheid krijgen om hun
aansprakelijkheid te ontlopen.761
In het geval dat de persoon overleden is, moet zijn informed
consent duidelijk zijn aan de hand van een ondertekende donorkaart of verkregen worden
door zijn familie.762
In bepaalde gevallen kunnen afgezien worden of beperkingen opgelegd
worden aan het informed consent wanneer het onderzoek niet meer dan een minimaal risico
inhoudt, de afstand of de beperking de rechten en welvaart van de personen niet aantast, het
onderzoek niet zou kunnen plaatsvinden zonder beperking of afstand of het aangeraden is dat
de personen pas na de medewerking aan het onderzoek de informatie verkrijgen.763
756
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 961-962. 757
W.E. PARMET, Populations, Public Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown University Press,
2009, 198-199; J.R. VEVAINA, R.C. BONE, en E. KASSOFF, Legal Aspects of Medicine, New York, Springer-
Verlag, 1989, 51; L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on
the Regulation of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 644-
647. 758
E.W. CLAYTON, “Informed Consent and Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue
1, 17; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 146-
148 759
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 147. 760
J.R. VEVAINA, R.C. BONE, en E. KASSOFF, Legal Aspects of Medicine, New York, Springer-Verlag, 1989, 55-
56 en 61-65. 761
R.G. SPECE, D.S. SHIMM en A.E. BUCHANAN, Conflicts of interest in clinical practice and research, New
York, Oxford University Press, 1996, 297. 762
B. INDECH, “The International Harmonization of Human Tissue Regulation: Regulatory Control over Human
Tissue Use and Tissue Banking in Select Countries and the Current State of International Harmonization
Efforts”, Food and Drug Law Journal 2000, Vol. 55, Issue 3, 345. 763
E.W. CLAYTON, “Informed Consent and Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue
1, 18.
109
Hoofdstuk 3 (Non-)commercialiteit van menselijk lichaamsmateriaal
§1 Non-commercialiteitsbeginsel
222. De helft van de staten in de Verenigde Staten aanvaarden dat over een deel of het
gehele lijk beschikt kan worden ten voordele van een inrichting zoals de oog-, arterie-, bloed-,
beender- of weefselbanken.764
De reeds aangehaalde discarded tissues mogen verkocht
worden. Tevens is het toegelaten om bloed, beenmerg, sperma en eicellen te verkopen. Zelfs
draagmoederschap tegen betaling is mogelijk. Veel Amerikaanse auteurs gaan dan ook uit van
de doorgedreven stelling my body, my property waarbij mensen vrij moeten zijn om hun
lichaamsmateriaal en producten te verkopen indien ze hiervoor zelf gekozen hebben.765
Nochtans geldt in de Verenigde Staten wat het commercialiseringverbod betreft dezelfde
principes als in ons Belgisch rechtsstelsel. In de United States Code vinden we dit terug in de
bepaling dat het onwettig is om een orgaan te verwerven, te ontvangen of op een andere
manier aan te wenden voor valuable consideration.766
Ook in de NOTA, de Revised UAGA
en de Organ Donation and Recovery Improvement Act vinden we dit verbod terug.767
Alhoewel de FDA de organen niet als menselijk lichaamsmateriaal beschouwt, vallen de
menselijke weefsels wel onder het begrip menselijk orgaan en dus onder het
toepassingsgebied van de NOTA.
223. Een redelijke vergoeding voor transplantaties wordt evenwel aanvaard door zowel de
Revised UAGA als de NOTA aangezien dit niet valt onder het begrip valuable
consideration.768
Er kan immers moeilijk bepaald worden dat weefsel waardeloos is, elk
lichaamsdeel of weefsel heeft zijn economische waarde doordat bepaalde mensen bereid zijn
en de mogelijkheden hebben om voor transplantaten te betalen.769
Zo zullen alle partijen die
betrokken zijn in het verwijderen, transporteren, implanteren, bewerken, preserveren en bij de
kwaliteitscontrole en opslag van een menselijk orgaan een betaling ontvangen terwijl de
donor altruïstisch moet handelen.770
Wat er precies onder reasonable payments wordt
764
R. DIERKENS, Lichaam en lijk - raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure, 1962, 163, 168. 765
J. LEGEMAATE, “De Personal Cell Bank: juridische aspecten”, T.Gez. (Ned.) 2003, nr. 4, 244; L.C. EDWARDS,
“Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation of Human Tissue
Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 649. 766
United States Code, title 42, chapter 6A, subchapter II, part H, §274e (a),
http://www.law.cornell.edu/uscode/text (consultatie 30 april 2013). 767
National Organ Transplant Act, title III, Sec. 301 (a); Section 16 Revised UAGA. 768
United States Code, title 42, chapter 6A, subchapter II, part H, §274e (c) (2),
http://www.law.cornell.edu/uscode/text (consultatie 30 april 2013); National Organ Transplant Act 1984, title
III, Sec. 301 (c) (2); Organ Donation and Recovery Improvement Act 2004, section 3; O.a. R.A. KATZ, “Re-Gift
of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The Health Lawyer 2005-2006, Vol.
18, Issue 4, 14. 769
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 946. 770
J.R. BOYER, “Gifts of the Heart and Other Tissues: Legalizing the Sale of Human Organs and Tissues”,
Brigham Young University Law Review 2012, Vol. 2012, Issue 1, 332; R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity
Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law
Review 2005-2006, Rev. 943, 971-972.
110
begrepen, wordt niet in NOTA of de Revised UAGA bepaald, maar economisch gezien
betekent dit de vergoeding van de effectieve uitgaven en kosten. Wanneer de vergoeding
hieraan voldoet, wordt dit beschouwd als een beloning voor de weefselbank voor de waarde
die aan het weefsel werd toegevoegd en dus niet voor de waarde van het weefsel op zich.771
Zo zou elke partij in de kringloop van donor tot receptor het lichaamsmateriaal intact moeten
doorgeven naar de volgende totdat de transplantaat de receptor bevrijdt.772
Een onredelijke
vergoeding betekent bijgevolg dat een intermediaire structuur abnormale winsten behaalt, dit
is meer dan wat de structuur nodig heeft om zijn uitgaven te compenseren en een normaal
profijt eruit te halen.773
224. Ook hier komt het non-commercialiteitsbeginsel dus onder druk te staan door de
dubbele moraal gepaard gaande met de stijgende waarde van het lichaamsmateriaal.774
Terwijl
we op Europees gebied de dubbele moraal terug vinden in onze regelgeving, treffen we dit in
verschillende Amerikaanse case law aan dat donoren hun vergoedingsrecht ontzegd worden
om economische en pragmatische overwegingen (infra). Deze dubbele moraal is nog niet in
de Europese jurisprudentie aan de orde is geweest.775
Meer dan in België en Nederland rijst in
de Verenigde Staten onbillijkheidsgevoelens bij het opslaan van lichaamsmateriaal doordat de
verschillende weefsels bewerkt worden en vaak jarenlang opgeslagen worden in de tissue
banks, dit in tegenstelling tot de organen die rap getransporteerd worden en de receptor quasi
ongewijzigd bereiken.776
Hierdoor wordt de commercialisering van lichaamsmateriaal mede
in de hand gewerkt samen met het feit dat eenmaal het weefsel kosteloos gedoneerd werd de
weefselinstelling bepaalt wie het weefsel krijgt, hoe dit zal gebeuren en tegen welke prijs.777
225. Bovendien gebeurt het vaak dat een nonprofit tissue bank een overeenkomst sluit met
een for profit tissue bank. De eerste benadert de familie van de donor en bereikt een
overeenstemming voor de wegname van het weefsel, dit gebeurt in een ziekenhuis.
Vervolgens wordt dit weggenomen weefsel overgemaakt aan de tissue bank in de for profit-
sector waarvoor de non-profit tissue bank een vergoeding verkrijgt. De tissue bank in de
profit-sector bewerkt en distribueert het weefsel.778
Deze vergoeding zou evenwel enkel
betrekking mogen hebben op de door hen aan het weefsel toegevoegde waarde en niet op het
771
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 972. 772
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 984. 773
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 972. 774
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 398. 775
J.A. BOVENBERG, “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, 402. 776
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 408-409; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue
Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 122. 777
L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 141. 778
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 944; L.A. BUCK, “Regulating Human
Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 125.
111
weefsel zelf (supra).779
Dit wordt in de praktijk echter overhoop gehaald doordat de
economische waarde van het lichaamsmateriaal bepaald wordt door de bereidheid en de
mogelijkheden van de receptor om voor het weefsel te betalen (supra). Het is aangewezen dat
de overheid stappen zet om de tissue banks te stoppen in het behalen van abnormale
winsten.780
Veel mensen hebben dan ook reeds opgeworpen dat veel donaties geweigerd
zouden worden indien men weet dat for profit tissue banks hun lichaamsmateriaal bewerken.
De stelling people who are happy to offer their heart to save a life are not necessarily eager
to donate their skin to increase someone else’s bank account781
hoeft geen verdere uitleg.
§2 Case law inzake de dubbele moraal
226. Vaak is het zo dat het recht grenzen stelt aan de medische ingrepen om de individuele
belangen van de persoon te beschermen, denk maar aan schadevorderingen op grond van het
eigendomsrecht of het recht op privacy. Nochtans kon de Amerikaanse wetgeving deze claims
niet vermijden (infra).782
Het eigendomsrecht van een persoon is duidelijk wanneer het
weefsel nog steeds onderdeel is van het menselijk lichaam. Problemen rijzen echter wanneer
dit weefsel vrijwillig werd afgestaan.
227. De rechtszaak bij uitstek die hierbij vermeld moet worden, is de uitspraak van het
Californische Hooggerechtshof in de zaak Moore in 1990.783
Lange tijd was deze uitspraak
uniek in zijn soort. In deze zaak had een arts een octrooi verkregen op een cellijn die hij
verkregen had uit het lichaamsmateriaal van zijn patiënt John Moore. Tevens had de arts de
cellijn naar deze patiënt genoemd. De patiënt wist hier echter niets van af en claimde nadien
een deel van de opbrengsten op grond van zijn eigendomsrecht. Dit werd niet gevolgd door
het Hof. Het Hof gaf toe dat de arts zijn vertrouwensplicht had geschonden, maar vooreerst
werd de cellijn niet uniek bevonden aangezien deze dezelfde structuur en functie heeft bij elke
andere patiënt. Bovendien was de overproductie van een bepaald eiwit enkel te wijten aan een
virus. John Moore kreeg zijn gevraagde vergoeding niet. Het Hof vond dit de meest logische
oplossing aangezien elke dag lichaamsmateriaal gebruikt wordt door onderzoekers. Indien het
Hof het eigendomsrecht van John Moore had erkend, had dit betekend dat elke onderzoeker
het telkens eens zou moeten worden met de donor of patiënt over een eerlijke vergoeding bij
elk stukje lichaamsmateriaal dat er gebruikt wordt.
779
O.a. R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The
Health Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 14-15; L.A. BUCK, “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas
Law Review 2007-2008, Vol. 20, Issue 1, 127; E. NORDIN, “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de
(gereglementeerde) markt in organen”, TPR 2010, afl. 1, 128. 780
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The Health
Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 15. 781
R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting Donated Tissue and
Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943, 945; R.A. KATZ, “Re-Gift of Life: Who
Should Capture the Value of Transplanted Human Tissue?”, The Health Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 14. 782
W.E. PARMET, Populations, Public Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown University Press,
2009, 31. 783
MOORE v. Regents of the University of California, 51 Cal. 3d 120 (1990), in VANSWEEVELT, T., Rechtspraak-
en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Gent, Mys & Breesch, 2006, 122-129.
112
228. Een tiental jaren later werd deze uitspraak bevestigd in de zaak Greenberg.784
In deze
zaak hadden de ouders van kinderen met de ziekte van Canavan weefsel, medische informatie
en geld ingezameld en ter beschikking gesteld van onderzoekers om zo het onderzoek naar de
genetische mutatie waaronder hun kinderen leden te versnellen. Verschillend met de vorige
zaak is dus dat het weefsel hier specifiek werd afgestaan met het oog op medisch-
wetenschappelijk onderzoek. De ouders participeerden actief in het onderzoek. Na een
bepaalde tijd werd het gen succesvol gelokaliseerd. De ouders wilden dat de resultaten van dit
onderzoek vrij beschikbaar zouden gesteld worden maar het ziekenhuis vroeg meteen een
octrooi en begon te onderhandelen over exclusieve licenties. De rechter in deze zaak verwees
expliciet naar de zaak Moore en bepaalde dat donors geen aanspraak kunnen maken op hun
eigendomsrechten indien het lichaamsmateriaal ter beschikking werd gesteld voor onderzoek.
De aanspraak op afgestaan weefsel verdwijnt op het moment van de donatie voor
wetenschappelijk onderzoek aangezien dit impliceert dat er geen verwachting heerst om dit
lichaamsmateriaal terug te krijgen op een later tijdstip.785
229. Vier jaar later werd deze visie doorgetrokken op aanspraken op onbewerkt
lichaamsmateriaal in de zaak Catalona.786
William Catalona was een onderzoeker verbonden
aan Washington University die met zijn collega’s een verzameling van prostaatkankerweefsel
en ander gerelateerd lichaamsmateriaal had aangelegd afkomstig van patiënten en
vrijwilligers. Dit werd hoofdzakelijk gefinancierd door de universiteit. Hiernaast verkreeg
Catalona zelf subsidies en private giften. Toen hij veranderde van werkgever verzocht hij de
patiënten en vrijwilligers om hun ter beschikking gesteld weefsel aan hem vrij te geven. Het
Hof bepaalde echter dat donors niet de beschikkingsbevoegdheid hebben om te bepalen dat
hun gedoneerd lichaamsmateriaal vrijgegeven moet worden in het voordeel van Catalona
aangezien het ten eerste een donatie betreft, een gift inter vivos, en ten tweede dat het
lichaamsmateriaal vrij ter beschikking gesteld werd van andere onderzoekers zonder dat de
aanspraken van de donors erkend werden. De donors hebben het recht om zich terug te
trekken uit het wetenschappelijk onderzoek, doch dit impliceert niet dat ze het recht hebben
om hun weefsel terug te trekken.787
Het Hof erkende evenwel het gebrek aan een precedent en
ondanks de verschillen tussen de zaken Moore en Greenberg788
stoelde het Hof zijn beslissing
op deze niet-bindende uitspraken.
784
GREENBERG v. Miami Children’s Hospital Research Institute, Inc., 264 F. Supp. 2d 1064 (S.D. Fla. 2003),
http://indylaw.indiana.edu/instructors/orentlicher/healthlw/Greenberg.htm (consultatie 16 april 2013). 785
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 654. 786
Washington University v. WILLIAM CATALONA et al., United States Court of Appeals for the Eight Circuit
June 20, 2007, No. 06-2286, http://caselaw.findlaw.com/us-8th-circuit/1300306.html (consultatie 16 april 2013). 787
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 657. 788
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 659-660.
113
230. Door de verschillende zaken samen te bekijken, werden dat de principes inzake de
eigendom van gedoneerd weefsel vastgelegd. Elke eigendomsvordering van de donor nadat de
donatie heeft plaatsgevonden, werd afgewezen. Hierdoor kan afgeleid worden dat een patiënt
geen enkel recht heeft op afgenomen lichaamsmateriaal, ongeacht of hij met dit verval van
zijn rechten akkoord gaat.789
Evenwel hebben enkele staten wetgeving ingevoerd ter
bescherming van de patiëntenrechten ten aanzien van de weefselinstelling. Zo hebben
Colorado, Florida, Georgia, Louisiana en Oregon regelgeving uitgevaardigd die genetische
informatie als persoonlijke eigendom van het individu beschouwen.790
Alhoewel de dubbele
moraal voor de Verenigde Staten blijkt uit de case law en niet uit regelgeving, kan besloten
worden dat zowel voor België, Nederland als de Verenigde Staten het non-
commercialiteitsbeginsel doorgetrokken wordt ten aanzien van de donors. We vinden geen
enkele bepaling of precedent terug die de bewerkers van het menselijk lichaamsmateriaal
verplicht om de donors in de winst te laten delen van het uit hun lichaamsmateriaal
geproduceerd product. Zowel in internationale, Europese als nationale context stuit dit op
kritiek en weerstand van de donors die niet langer meer geneigd zijn om hun
lichaamsmateriaal uit altruïstische overwegingen af te staan. Opdat ze hun claim tot
compensatie echter in rechte zouden kunnen afdwingen, wordt vereist dat de huidige stand
van zowel het Europese als het Amerikaanse recht aangepast wordt. Mijn inzien valt een
aanvullende juridische grondslag aan te prijzen aangezien dit de onbillijke gevoelens die bij
de dubbele moraal opgewekt worden, zou kunnen reduceren.
789
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 639 en 641-642. 790
L.C. EDWARDS, “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives on the Regulation
of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law 2008, Vol. 41, Issue 2, 647.
114
Hoofdstuk 4 Schadeclaims in de Verenigde Staten
232. In de Verenigde Staten is de uitoefening van de geneeskunde traditioneel geregeld
door de verschillende individuele staten.791
Op het einde van de negentiende eeuw voelde men
evenwel de nood om het medisch beroep te regelen door eenzelfde code wat uitmondde in de
Code of Medical Ethics.792
Na een tijdje ging elke staat opnieuw zijn eigen kant uit793
en
belandde men bij een “laisse-faire”-attitude. Dit leidde tot het langzamerhand inadequaat
worden van de artsenopleiding gevolgd door vele schadeclaims.794
Momenteel streeft men
opnieuw naar de bescherming van de burger door de geneeskundeberoepen opnieuw te
reguleren795
maar toch heeft men te maken met een explosie aan gerechtelijke dossiers met
betrekking tot de aansprakelijkheid van artsen en instellingen, een medical malpractice
crisis.796
Dit heeft verregaande gevolgen gehad, zoals het stijgen van de verzekeringspremies
samen met de kostprijs voor de gezondheidszorg en de negatieve invloed op de relaties binnen
de gezondheidszorg. Tevens ontstond hieruit de ontwikkeling van de defensieve geneeskunde
waarbij de arts in de vaststelling van de diagnose en de keuze van de behandeling rekening
houdt met mogelijke procedures, zowel in positieve als in negatieve zin.
233. In België worden dergelijke schadeclaims op verschillende manieren voorkomen. Zo
hebben we een goed sociaal zekerheidsstelsel wat de stimulans bij slachtoffers vermindert om
naar de rechtbank te stappen. De omvang van de schadevergoeding ligt in België lager
aangezien we het systeem van de punitive damages niet kennen. Verder is onze deontologie
bij de advocatuur anders, we hebben geen ambulance chasing of het “no cure no pay”-
systeem. Een nog belangrijker verschilpunt is onze verschillende houding van de
artsengemeenschap. In België kunnen we spreken van een samenzwering van
stilzwijgendheid, een frustrerende vorm van verkeerd begrepen collegialiteit. Ook bij de
invoering van onze Wet Menselijk Lichaamsmateriaal werd rekening gehouden met het
voorkomen van schadeclaims aan de hand van de regeling inzake het secundair gebruik van
menselijk lichaamsmateriaal en de verplichting van voorafgaand gunstig advies van een
Ethisch Comité. Door op deze wijze de rechten en de verplichtingen van de donor duidelijk af
te bakenen, wordt zowel in hoofde van de donor als in hoofde van de gebruiker de nodige
rechtszekerheid gecreëerd waardoor potentiële schadeclaims vermeden worden.797
791
C.B. CHAPMAN, Physicians, Law, and Ethics, New York, New York University Press, 1984, 103-104. 792
C.B. CHAPMAN, Physicians, Law, and Ethics, New York, New York University Press, 1984, 105. 793
C.B. CHAPMAN, Physicians, Law, and Ethics, New York, New York University Press, 1984, 118-124. 794
J.R. VEVAINA, R.C. BONE, en E. KASSOFF, Legal Aspects of Medicine, New York, Springer-Verlag, 1989, 26. 795
Ibid. 796
W.E. PARMET, Populations, Public Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown University Press,
2009, 196. 797
Wetsvoorstel inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de
geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St. Senaat 2007/2008, nr. 4-
825/1, 5.
115
Besluit
234. Met de focus op België heb ik met dit onderzoek de verschillende aanpak van de
regelgeving van banken van lichaamsmateriaal geanalyseerd tussen België, Nederland en de
Verenigde Staten. De respectievelijke definities van lichaamsmateriaal en banken van
lichaamsmateriaal werden ontleed, er werd ingegaan op het toepassingsgebied, vervolgens
werden beperkingen op de handelingen van de weefselbanken besproken waarna het non-
commercialiseringsverbod behandeld werd. Mijn studie is evenwel niet volledig aangezien de
regelgeving met betrekking tot de banken van lichaamsmateriaal niet beperkt is tot slechts
twee lidstaten van de Europese Unie en de Verenigde Staten. Verscheidende Europese
lidstaten hebben reeds ingegrepen, net als bepaalde, andere dan de Verenigde Staten, niet-
Europese landen. Gelet op het aantal overheden die reeds ingegrepen hebben en de
hoeveelheid nationale, supranationale, internationale en Europese regelgeving heb ik dan ook
slechts een kleine duit in het zakje kunnen doen.
235. Lichaamsmateriaal bevat genetische informatie, niet alleen van de donor, maar ook
over zijn familie, ethische afkomst, cultuur en geslacht. Deze stelling is mede bepalend in de
hele discussie inzake het eigendomsrecht op menselijk lichaamsmateriaal. Nochtans vind ik
dat het tijd wordt om het eigendom van menselijk lichaamsmateriaal te erkennen. Menselijke
weefsels en cellen van zowel levende als overleden donors zullen steeds een delicaat
onderwerp blijven. Door de steeds verdergaande vooruitgang in de weefselindustrie en de
gezondheidszorg gebeuren er alsmaar meer ingrepen op het menselijk lichaam. Vroeger was
het nog haalbaar om de stelling te verdedigen dat het lichaam en zijn lichaamsdelen tot
niemand behoren. Echter, door het steeds verdergaande gebruik van ons menselijk lichaam is
aangewezen om de knoop door te hakken en het eigendomsrecht op het menselijke
lichaamsmateriaal te erkennen.
236. De geneeskunde is afhankelijk van menselijk lichaamsmateriaal aangezien het zowel
curatief als educatief gebruikt wordt. Maar mijn inziens is dit een mes die langs twee kanten
snijdt, het feit dat lichaamsmateriaal nodig is voor de genezing van bepaalde personen staat in
contrast met de situatie waarbij het lichaamsmateriaal gebruikt – en verbruikt – wordt voor
het bepalen van nieuwe belangrijke behandelingen. Dit is het voorwerp van veel discussies.
Aan de ene kant is het aan te moedigen dat steeds betere technieken gevonden en aangewend
kunnen worden, maar langs de andere kant kan het gebeuren dat bepaalde mensen jarenlang
wachten op lichaamsmateriaal en het uiteindelijk niet overleven. Met gemengde gevoelens wil
ik hier dan ook stellen dat de for profit banken van lichaamsmateriaal een zegen vormen,
alhoewel altruïstisch gedoneerd weefsel op deze manier geëxploiteerd wordt.
237. Bovendien is volgens mij een totaal commercialiseringsverbod niet aangewezen. De
vele discussies tussen de voor- en tegenstanders helpen de bereidwilligheid van de donor niet,
integendeel. Het is waar dat het algemeen belang vaak voor moet gaan op het voordeel van
een individu. Maar het kan niet ontkend worden dat lichaamsmateriaal geld waard is en het
aantal actoren tussen donor en receptor de zaken alleen maar bemoeilijkt. De
116
Orgaantransplantatiewet, de Wet op de orgaandonatie en de National Organ Transplantation
Act zijn op dit vlak dan ook onwerkzaam geworden, laat staan onmogelijk. Daar waar ze alle
drie de initiële verkoop van organen verbieden, wordt dit niet doorgetrokken voor de actoren
vanaf de donor tot de receptor en zal deze eindgebruiker het orgaan wel aankopen. In mijn
ogen kan de wetgever dan ook een pilaarbijter genoemd worden. Graag had ik nog een
zijsprong gemaakt naar de situatie waarbij de banken van lichaamsmateriaal grote winsten
zouden mogen opstrijken. Het is mogelijk dat de weefselbanken zo potentieel gestimuleerd
worden om betere en veiligere transplantaten te ontwikkelen. Ik opteer dan ook voor een
geregelde commercialisering waarbij de vraag niet langer is of het lichaamsmateriaal mag
worden verkocht maar hoe en door wie de waarde van het lichaamsmateriaal zal bepaald
worden. Zo zou tevens de spanning tussen de onbaatzuchtigheid van de donor en het
eigenbelang van de weefselbanken in de hand kunnen gehouden worden, en kunnen
verontrustende praktijken zoals in de Verenigde Staten waarbij non-profit organisaties het
lichaamsmateriaal doorgeven aan forprofit organisaties vermeden worden.
238. De weefselindustrie is door de steeds grotere vraag naar betere technieken en
lichaamsmaterialen expansief gegroeid. Maar net door deze groei is ook het risico op het
overbrengen van ziektes toegenomen. Dit zien we bij zowel België, Nederland als de
Verenigde Staten. Het ligt immers in de aard van menselijk lichaamsmateriaal dat ze, net
doordat ze afgeleid zijn van het menselijk lichaam, beschouwd moeten worden als een
potentiële infectiebron. Het is dan ook noodzakelijk dat de overheid beschermend optreedt en
dat de praktijken van de banken van lichaamsmateriaal onder een overheidstoezicht worden
geplaatst. Maar ook de banken van lichaamsmateriaal zelf nemen initiatieven om het
afgenomen lichaamsmateriaal veiliger te maken, denk maar aan de AATB. Doorheen mijn
onderzoek werd duidelijk dat, ondanks de verschillende aanpak in België, Nederland en de
Verenigde Staten, de verschillende overheden steeds interesse hebben vertoond in het
garanderen van de betrouwbaarheid en de veiligheid van het menselijk lichaamsmateriaal. Het
behoeft echter geen verdere commentaar dat vele regelgevingen vaak niet adequaat genoeg
zijn om een geschikt evenwicht te vinden tussen de rechten en de autonomie van de patiënt en
het promoten van bijvoorbeeld het wetenschappelijk onderzoek.
239. De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal biedt, ondanks zijn lacunes en zijn vele
uitvoeringsbesluiten, een lang verwacht en noodzakelijk juridisch kader voor de handelingen
met betrekking tot menselijk lichaamsmateriaal. Bovendien voldeed België zo aan de
implementatie van de EG-Richtlijn 2004/23 en zijn dochterrichtlijnen 2006/17 en 2006/86.
Het is een lex generalis met een zeer ruim toepassingsgebied, ze is immers van toepassing op
bijna alle lichaamsmaterialen en regelt de handelingen zowel voor de toepassing op de mens
als voor het wetenschappelijk onderzoek. Er werden vier nieuwe structuren in het leven
geroepen, namelijk de bank voor lichaamsmateriaal, de intermediaire structuur, de productie-
instelling en de biobank waarbij de beheerder van elk van deze instellingen een belangrijke
rol heeft gekregen. De hele regeling is gebaseerd op kwaliteitsbewaking en
toegankelijkheid.798
Zo moet iedereen op dezelfde wijze toegang kunnen krijgen tot dezelfde
798
Verslag, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/5, 45.
117
zorg, alhoewel een absolute gelijkheid wat de gezondheidszorg betreft onmogelijk en tevens
onhaalbaar is. Algemeen kan aangenomen worden dat aan het Belgisch
gezondheidszorgsysteem een voorbeeldfunctie toegeschreven kan worden.
240. Om een mening over Nederland te kunnen vormen, lijkt het mijn inziens nog even
wachten op het moment dat het befaamde en reeds fel besproken conceptvoorstel Wet
zeggenschap lichaamsmateriaal eindelijk wet zal worden. Er zou immers voorzien worden in
een algemene regeling inzake de zeggenschap over het menselijk lichaamsmateriaal. Maar
ook bij afwezigheid van een Wet zeggenschap lichaamsmateriaal vinden we in de
Nederlandse regeling dezelfde basisprincipes als die van België, denk maar aan het verbod op
commercialisering, de vergunning en erkenning van de banken van lichaamsmateriaal, het
informed consent van de donor, enzovoort. Een belangrijk verschil is evenwel dat hun Wet op
de orgaandonatie gebaseerd is op een toestemmingssysteem terwijl onze Belgische
Orgaantransplantatiewet voorziet in een “geen bezwaar”-regeling. Op dit vlak zou Nederland
beter een voorbeeld nemen aan België, wat tevens reeds door veel auteurs en ministers werd
opgeworpen.
241. In de Verenigde Staten is men op federaal niveau lange tijd blijven stilstaan, zo greep
de FDA pas in 1993 in met zijn Interim Rule en was het wachten tot 1997 voor een meer
uitgebreide aanpak in de Definitive Rule. Er heerste dus lange tijd een “laisse-faire”-attitude
zowel met betrekking tot de gezondheidszorg als tot de regeling van de weefselindustrie
waardoor de weefselbanken onder geen of slechts miniem overheidstoezicht stonden.
Bepaalde staten hadden dan ook op regionaal vlak eerder een regelgeving dan op het federaal
niveau. Anders dan bij de overheid in België en Nederland was de FDA’s late ingrijpen enkel
ingegeven door het reduceren van de overdracht van ziektes door weefseltransplantaties. Deze
drijfveer kan begrepen worden door de verschillende praktijk in schadeclaims. Anders dan
bijvoorbeeld in België wordt in de Verenigde Staten afgestevend op een medical malpractice
crisis. Regelgeving was dan ook nodig om te vermijden dat deze evolutie zich tevens zou
voordoen bij het afstaan en gebruik van lichaamsmaterialen, denk maar aan de zaken Moore,
Greenberg en Catalona. Tot slot is ook de goedkeuring van de AATB vermeldenswaard
aangezien men op deze manier de facto ook weefselbanken heeft die streven naar veilige en
kwaliteitsvolle weefsels en cellen. Maar de omstandigheid dat dergelijke goedkeuring slechts
vrijwillig is, is voor kritiek vatbaar. Er is geen allesomvattende lijst van weefselbanken in de
Verenigde Staten waardoor veel weefselbanken niet gekend zijn. Bovendien zullen
weefselbanken die de vereisten vooropgesteld door de AATB niet halen geen moeite doen om
een erkenning aan te vragen. Dit samen met het gegeven dat veel weefselbanken nog nooit
geïnspecteerd werden, wekt logischerwijze bezorgdheid op bij de burger en de overheid. Het
zal duidelijk zijn dat de FDA de federale regelgeving strikter zal moeten afdwingen.
242. Op alle drie de plaatsen is er dus regelgeving te vinden, doch België kan beschouwd
worden als de voorloper voor een uitgebreide aanpak voor de regulering van menselijk
lichaamsmateriaal. Menselijk lichaamsmateriaal en de banken van lichaamsmateriaal zijn in
België onderworpen aan één van de meest ontwikkelde regelgevingssystemen. In Nederland
werd natuurlijk ook voorzien in regelgeving maar het blijft wachten op de Wet zeggenschap
118
lichaamsmateriaal om de integrale regeling te kunnen vergelijken met België. In de Verenigde
Staten lijkt het of men de problemen heeft opgevangen door middel van het fragmentarisch
ingrijpen door de FDA, de goedkeuring door de AATB en lokale regelgeving in bepaalde
staten maar het valt aan te bevelen dat er dringend opnieuw federaal wordt opgetreden om in
een volledige regelgeving te voorzien. Toch kunnen mijn inziens de verschillende opgelegde
regels niet alle problemen opvangen en is het tevens weer bewezen dat de wetgever de
maatschappelijke problemen achterna holt. Belangrijk is dat de bron van lichaamsmateriaal en
de hierbij gepaarde ethische kwesties nooit zomaar onder tafel worden geschoven.
243. Zoals ook uit dit onderzoek is gebleken, hebben we in België te maken met het “geen
bezwaar”-systeem gefundeerd op het presumed consent terwijl we in Nederland en de
Verenigde Staten een toestemmingssysteem vinden waarbij de toestemming niet vermoed
wordt. Ik opteer dat zowel Nederland als de Verenigde Staten over zouden schakelen op een
gelijkaardig “geen bezwaar”-systeem zoals we het in België vinden. Immers, doordat
familieleden de donatie kunnen verwerpen, wordt het aantal donors serieus aan banden
gelegd. Wanneer familieleden de kans krijgen om de donatie te weigeren, is het niet
ondenkbaar dat ze hun eigen voorkeur substitueren in die van de overleden persoon. Indien
we naar ons Belgisch voorbeeld kijken, zien we dat het mogelijk is om het presumed consent
te reguleren op een manier die aanvaardbaar is voor de maatschappij. Een opting out-regeling
vind ik dan ook praktischer dan een opting in-regeling. In plaats van in elk individueel geval
toestemming te moeten verkrijgen met het risico dat de arts hierin faalt, dat de overleden
persoon tijdens zijn leven nooit gedacht heeft aan donorschap of dat de familie de donatie
weigert ook al wilde de persoon dit wel, is het mijn inziens eenvoudiger om over te stappen
naar een systeem waarbij de last ligt op het individu om de weigering vast te leggen. Zo zal
meer rekening kunnen gehouden worden met wat de overleden persoon echt wilde in plaats
van de overheersende mening van de familie.
244. Het is belangrijk dat de regelgeving op verschillende niveaus gesitueerd zijn. In België
en Nederland is de aanpak zowel nationaal als Europees. Voor de Verenigde Staten valt dan
ook aan te raden dat de FDA het niet langer aan de staten en de AATB overlaat maar dat er
ingegrepen wordt. Bovendien is een supranationaal toezicht steeds aangewezen. Doch ben ik
er mij van bewust dat elke reeds gedane aanpak een overwogen keuze is gegrond op
veelvoudige wettelijke en ethische overwegingen. Graag had ik mijn onderzoek afgesloten
met één enkele samenvattende zin die voor zowel België, Nederland als de Verenigde Staten
geldt, namelijk tissue banking is a “cottage industry” that is experiencing a revolution799
.
799
J.J. ZODROW, “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank Industry”, The
Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 410.
119
Bibliografie
Hoofdstuk 1 Wetgeving
§1 Internationaal
Delcaration of Helsinki 1964 – Ethical Principles for Medical Research Involving Human
Subjects, World Medical Association, http://www.wma.net/en/30publications/
10policies/b3/ (consultatie 25 april 2013).
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948.
§2 Europees
Convention for the protection of Human rights and Dignity of the Human Being with regard
to the Application of Biology and Medicine: Convention on Human Rights and
Biomedicine, Oviedo, April 4, 1997.
Explanatory Report to the Convention on human rights and biomedicine (ETS No. 164).
Recommendation No. R(88) 4 of the committee of ministers to Member States on the
responsabilities of health authorities in the field of blood transfusion, 7 maart 1988.
Recommendation No. R(94) I of the committee of ministers to member states on human tissue
banks, 14 maart 1994.
Resolution (78) 29 on harmonisation of legislations of member states relating to removal,
grafting and transplantation of human substances, 11 mei 1978.
Richtlijn 2001/20/EG van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede
klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor
menselijk gebruik, PB 1 mei 2001.
Richtlijn 2004/23/EG van 31 maart 2004 tot vaststelling van de kwaliteits- en
veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en verspreiden
van menselijke weefsels en cellen, PB 7 april 2004.
Richtlijn 2006/17/EG van 8 februari 2006 ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het
Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het
doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen, PB 9 februari 2006.
Richtlijn 2006/86/EG van 24 oktober 2006 ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het
Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvereisten, de melding van
ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen en bepaalde technische
voorschriften voor het coderen, bewerken, preserveren, bewaren en distribueren van
menselijke weefsels en cellen, PB 25 oktober 2006.
120
Richtlijn 2010/45/EU van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke
organen, bestemd voor transplantatie, PB 6 augustus 2010.
Verordening (EG) Nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november
2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van
Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004.
§3 België
- Wetten, decreten en ordonnanties
Burgerlijk wetboek.
Strafrechtelijk wetboek.
Wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging.
Wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, BS 14
februari 1987.
Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van
de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993.
Wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong, BS 8
oktober 1994.
Wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken,
BS 20 mei.
Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002.
Wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo’s in vitro, BS 28 mei 2003.
Wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, BS 18 mei 2004.
Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindersoctrooien,
BS 13 mei 2005.
Wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van
overtallige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007.
Wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk
lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het
wetenschappelijk onderzoek, BS 30 december 2008.
Wet van 23 december 2009 houdende diverse bepalingen inzake volksgezondheid, BS 29
december 2009.
Wet van 19 maart 2013 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, BS 29 maart 2013.
- Koninklijke en Ministeriële besluiten:
K.B. van 15 april 1988 betreffende de weefselbanken en het wegnemen, bewaren, bereiden,
invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van weefsels, BS 29 april 1988 (opgeheven).
K.B. van 23 december 2002 betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren,
distribueren en afleveren van weefsels van menselijke oorspronkelijke oorsprong alsook
121
betreffende de banken voor weefsels van menselijke oorsprong, BS 11 februari 2003
(opgeheven).
K.B. van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming
van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS
13 maart 2001.
K.B. van 28 september 2009 betreffende het toezicht op de naleving van de wet van 19
december 2008 inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het
oog op de toepassing op de mens of voor het wetenschappelijk onderzoek, BS 23 oktober
2009.
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de algemene voorwaarden waaraan de
banken voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren en de productie-
instellingen moeten voldoen om te worden erkend, BS 23 oktober 2009.
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de bepalingen inzake melding van ernstige
ongewenste bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen met betrekking tot het
menselijk lichaamsmateriaal, BS 23 oktober 2009.
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het
doneren, wegnemen, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijk
lichaamsmateriaal, waaraan de banken voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire
structuren voor menselijk lichaamsmateriaal en de productie-instellingen moeten voldoen,
BS 23 oktober 2009.
K.B. van 28 september 2009 tot vaststelling van de lijst van de artikelen van de wet van 19
december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met
het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek,
die van toepassing zijn op gameten, gonade, fragmenten van gonaden, embryo’s en foetaal
menselijk lichaamsmateriaal, BS 23 oktober 2009 (opgeheven).
K.B. van 28 september 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot
bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden
nageleefd, BS 23 oktober 2009.
K.B. van 14 oktober 2009 tot aanwijzing van de personen belast met de controle op de
naleving van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van
menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of
het wetenschappelijk onderzoek en haar uitvoeringsbesluiten, BS 30 oktober 2009.
K.B. van 2 juni 2010 tot uitvoering van het artikel 37, §9 van de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994,
wat betreft de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen tegemoet komt in de kosten voor het afleveren van menselijk
lichaamsmateriaal, BS 25 juni 2010.
K.B. van 7 november 2011 tot uitvoering van artikel 8, §1, eerste lid, 4° van de wet van 19
december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met
het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek,
BS 7 december 2011.
K.B. van 7 november 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de banken voor
menselijk lichaamsmateriaal en de intermediaire structuren moeten voldoen bij het
verkrijgen en bewaren van navelstrengbloed, BS 7 december 2011.
122
M.B. van 31 oktober 2008 tot vaststelling van de prijs van bepaalde greffen van weefsels van
menselijke oorsprong, BS 14 november 2008, 30970.
M.B. van 14 oktober 2009 tot aanduiding van de gemachtigde van de Minister bedoeld in het
koninklijk besluit van 28 september 2009 tot vaststelling van de algemene voorwaarden
waaraan de banken voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren en de
productie-instellingen moeten voldoen om te worden erkend, BS 23 oktober 2009.
M.B. van 14 oktober 2009 tot vaststelling van de prijs van menselijk lichaamsmateriaal, BS 23
oktober 2009.
M.B. van 14 maart 2011 tot wijziging van het ministerieel besluit van 14 oktober 2009 tot
vaststelling van de prijs van menselijk lichaamsmateriaal, BS 15 april 2011.
- Andere:
Advies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad betreffende de herziening van de
reglementering op de weefselbanken, 7 december 2001, nr. 7952, 19 p.
Amendement nr. 44, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/3, 1.
Code van Geneeskunde Plichtenleer, 19 november 1975, laatste aanpassing oktober 2011.
Memorie van toelichting betreffende het wegnemen en transplanteren van organen en
weefsels, Parl.St. Kamer 1980-81, nr. 774/6.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende het verdrag Mensenrechten en Bio-
geneeskunde van de Raad van Europa, 7 juli 1997, nr. 2, 7 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende het wegnemen van organen en
weefsels bij gezonde levende personen, met het oog op transplantatie, 20 december 1999,
nr. 11, 18 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende experimenten met mensen, 9 juli
2001, nr. 13, 15 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende het onderzoek op het menselijk
embryo in vitro, 16 september 2002, nr. 18, 48 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de menselijke stamcellen en het
therapeutisch kloneren, 13 oktober 2003, nr. 24, 53 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de donatie van sperma en eicellen, 8
maart 2004, nr. 27, 48 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de embryodonatie, 21 juni 2004, nr.
29, 10 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de navelstrengbloedbanken, 16 april
2007, nr. 42, 41 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de problematiek van de
commercialiseerbaarheid van menselijke lichaamsdelen, 10 december 2007, nr. 43, 47 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de banken van menselijk
lichaamsmateriaal bestemd voor het onderzoek, 19 januari 2009, nr. 45, 33 p.
123
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de ethische aspecten van enkele
bepalingen van de Europese en Belgische regelgeving op het gebied van menselijke
weefsels en cellen die worden gebruikt in het kader van de reproductieve geneeskunde, 12
maart 2012, nr. 52, 10 p.
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, Advies betreffende de toestemming tot wegneming post
mortem van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op
de mens of het wetenschappelijk onderzoek, 10 december 2012, nr. 54, 62 p.
Verslag, Parl. St. Kamer 2008-09, 52-1409/004.
Verslag, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/1.
Verslag, Parl. St. Senaat 2007/08, 4-825/5.
Vr. en Antw. Senaat 2009-2010, 17 februari 2010 (Vr. nr. 4-6995 TAELMAN, M.).
Wetsvoorstel betreffende de commercialisering van menselijke weefsels en cellen, Parl.St.
Senaat 2005/2006, nr. 3-1836/1.
Wetsvoorstel betreffende het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met
het oog op de toepassing op de mens of voor het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St.
Kamer 2006/2007, nr. 3007/001.
Wetsvoorstel inzake het verkrijgen en gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog
op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, Parl.St.
Senaat 2007/2008, nr. 4-825/1.
Wetsvoorstel tot reglementering van de navelstrengbloedbanken, Parl.St. Senaat 2004/2005,
nr. 3-1309/1.
§4 Nederland
- Wetten:
Nederlandse Grondwet.
Wet 28 juli 1958 houdende nieuwe regelen nopens de geneesmiddelenvoorziening en de
uitoefening der artsenijbereidkunst, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1958, 2
september 1958 (vervallen).
Wet 15 januari 1970 houdende regelen met betrekking tot medische hulpmiddelen, Staatsblad
van het Koninkrijk der Nederlanden 1970, 26 februari 1970.
Wet 7 maart 1991 houdende nieuwe bepalingen inzake de lijkbezorging, Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 1991, 4 april 1991.
Wet 24 mei 1996 houdende regelen omtrent het ter beschikking stellen van organen,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1996, nr. 370, 11 juli 1996.
Wet 4 december 1997 houdende de regelen met betrekking tot de organisatie van de
bloedvoorziening, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1997, nr. 645, 16
december 1997.
124
Wet 26 februari 1998 houdende regelen inzake medisch-wetenschappelijk onderzoek met
mensen, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1998, nr. 161, 26 maart 1998.
Wet 8 november 2001 houdende regels betreffende terbeschikkingstelling en gebruik van
foetaal weefsel, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2001, nr. 573, 4 december
2001.
Wet 25 april 2002 houdende regels voor de bewaring, het beheer, en de verstrekking van
gegevens van donoren bij kunstmatige donorbevruchting, Staatsblad van het Koninkrijk
der Nederlanden 2002, nr. 240, 28 mei 2002.
Wet 20 juni 2002 houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2002, nr. 338, 2 juli 2002.
Wet 6 februari 2003 houdende regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal
dat kan worden gebruikt bij een geneeskundige behandeling, Staatsblad van het Koninkrijk
der Nederlanden 2003, nr. 90, 4 maart 2003.
Wet 8 februari 2007 tot vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 2007, nr. 93, 20 maart 2007.
- Andere:
Besluit 4 december 1997 houdende voorschriften ter uitvoering van de Wet op de
lijkbezorging.
Besluit 11 augustus 2003 houdende bepaling van de gegevens en bescheiden als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3, achtste lid, van de Wet donorgegevens
kunstmatige bevruchting.
Besluit 17 januari 2007 houdende nieuwe eisen inzake de veiligheid en kwaliteit van
lichaamsmateriaal.
Brief 6 juni 2012 van minister Schippers aan de voorzitter van de Tweede Kamer,
vergaderjaar 2011–2012, 33 000 XVI, nr. 178, 2 p.
Conceptvoorstel betreffende regels voor het beschikbaar komen, afnemen, bewaren en
gebruik van menselijk materiaal voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of
geneeskundige behandeling van de donor (Wet zeggenschap lichaamsmateriaal), 5
augustus 2012.
Federatie van medisch wetenschappelijke verenigingen, Code Goed Gebruik, Rotterdam,
2001.
Gedragscode Verantwoord omgaan met lichaamsmateriaal ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek, 2011, www.federa.org/gedragscodes (consultatie 24 maart 2013).
Gezondheidsraad, Advies. Naar goed gebruik. Lichaamsmateriaal in de gezondheidszorg, 18
januari 1994, nr. 1994/01, 155 p.
Gezondheidsraad, Advies. Nieuwe wegen naar orgaandonatie, 10 juni 2003, nr. 2003/01, 386
p.
Gezondheidsraad, Advies. Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2007 – zelftests op
lichaamsmateriaal, 17 december 2007, nr. 2007/26, 148 p.
125
Gezondheidsraad, Advies. Screening: tussen hoop en hype, 1 april 2008, nr. 2008/05, 188 p.
Gezondheidsraad, Advies. Een billijke compensatie. Overwegingen bij een voorstel om
levende nierdonoren prioriteit te geven bij transplantatie, 10 mei 2011, nr. 2011/06, 98 p.
Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij
een geneeskundige behandeling (Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal) –
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2000-2001, 27844, 20 p.
Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij
een geneeskundige behandeling (Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal) –
Memorie van Antwoord, Kamerstukken I 2002-2003, 27844, 6 p.
Regeling 31 januari 2005 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport houdende
de voorschriften inzake de bloedvoorziening, nr. GMT/MT2551254.
§5 De Verenigde Staten
- Wetten:
Amended Uniform Anatomical Gift Act 1987.
Code of Federal Regulations, http://www.ecfr.gov/cgi-bin/text-idx?SID=118648d11ef1b
406be2f05f353c52f9d&c=ecfr&tpl=/ecfrbrowse/Title21/21cfrv8_02.tpl (consultatie 30
april 2013).
Corneal Grafting Act 1952, http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1324138/
(consultative 25 april 2013).
Drug and Biological Products Modernization Act 1997,
http://www.fda.gov/RegulatoryInformation/Legislation/FederalFoodDrugandCosmeticAct
FDCAct/SignificantAmendmentstotheFDCAct/FDAMA/default.htm (consultatie 30 april
2013).
Human Tissue Act 1961, http://www.legislation.gov.uk/ukpga/Eliz2/9-10/54/contents
(consultatie 25 april 2013).
National Organ Transplant Act 19 october 1984.
Organ Donation and Recovery Improvement Act 5 april 2004.
Patient Protection and Affordable Care Act 2010.
Revised Uniform Anatomical Gift Act 1987,
http://www.uniformlaws.org/Act.aspx?title=Anatomical%20Gift%20Act%20(2006)
(consultatie 25 april 2013).
126
United States Constitution, http://www.usconstitution.net/xconst.html (consultatie 20 april
2013).
- Andere:
The Nuremberg Code 1949, United States National Institutes of Health,
http://history.nih.gov/research/downloads/nuremberg.pdf (consultatie 24 april 2013).
The Proposed Approach to Regulation of Cellular and Tissue-Based Products, 28 februari
1997, 37 p., http://www.fda.gov/downloads/BiologicsBloodVaccines/GuidanceCompliance
RegulatoryInformation/Guidances/Tissue/UCM062601.pdf (consultatie 3 mei 2013).
127
Hoofdstuk 2 Rechtspraak
Cass. 5 april 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 111.
GwH 5 oktober 2011, nr. 146/2011.
HR 18 maart 2005, C03/206HR, http://zoeken.rechtspraak.nl/default.aspx (consultatie 13 april
2013).
Rb. Brussel 15 maart 2002, in VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel
Gezondheidsrecht, Gent, Mys & Breesch, 2006, 394-397.
Rb. Charleroi 2 april 1993, in VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel
Gezondheidsrecht, Gent, Mys & Breesch, 2001, 349-351.
RvS 24 februari 2003, nr. 116.329, AG Cryo-Cell Switzerland, www.raadvst-consetat.be
(consultatie 24 maart 2013).
RvS 2 oktober 2003, nr. 123.739, AG Cryo-Cell Switzerland, www.raadvst-consetat.be
(consultatie 24 maart 2013).
RvS 24 februari 2005, nr. 141.137, AG Cryo-Cell Switzerland, www.raadvst-consetat.be
(consultatie 24 maart 2013).
GREENBERG v. Miami Children’s Hospital Research Institute, Inc., 264 F. Supp. 2d 1064
(S.D. Fla. 2003), http://indylaw.indiana.edu/instructors/orentlicher/healthlw/Greenberg.htm
(consultatie 16 april 2013).
MOORE v. Regents of the University of California, 51 Cal. 3d 120 (1990), in VANSWEEVELT,
T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Gent, Mys & Breesch, 2006,
122-129.
Washington University v. WILLIAM CATALONA et al., United States Court of Appeals for the
Eight Circuit June 20, 2007, No. 06-2286, http://caselaw.findlaw.com/us-8th-
circuit/1300306.html (consultatie 16 april 2013).
128
Hoofdstuk 3 Rechtsleer
§1 Boeken
AKVELD, J.E.M., DE CHARRO, F.TH., HESSING, D.J., KOOTSTRA, G. en ROSCAM ABBING,
H.D.C., Orgaandonatie, een kwestie van bereidheid, Lelystad, Koninklijke Vermande
B.V., 1988, 113 p.
ARNOLD, R.M., YOUNGNER, S.J., SCHAPIRO, R. en SPICER, C.M., Procuring Organs for
transplant. The Debate over Non-Heart-Beating Cadaver Protocols, Baltimore, The Johns
Hopkins University Press, 1995, 249 p.
BAUD, J.-P., “La propriété du corps”, in LEMAIRE, F., RAMEIX, S. en GHANASSIA, J.-P., (eds),
Le corps: à qui appartient-il?, Parijs, Flammarion, 1996, viii, 69 p.
BEAUCHAMP, T.L., en CHILDRESS, J.F., Principles of Biomedical Ethics, New York, Oxford
University Press, 2001, 454 p.
BUIJSEN, A.J.M.M, Wetgeving gezondheidszorg, Apeldoorn, Maklu, 2012, 602 p.
CALLENS, S., en PEERS, J. (eds.), Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen, Intersentia,
2008, 677 p.
CHAPMAN, C.B., Physicians, Law, and Ethics, New York, New York University Press, 1984,
192 p.
COHEN, L.R., Increasing the Supply of Transplant Organs: The Virtues of an Options Market,
New York, Springer, 1995, 141 p.
DEN EXTER, A., International Health Law & Ethics. Basic Documents, Apeldoorn, Maklu,
2009, 487 p.
DIERKENS, R., Lichaam en lijk – raakpunten van recht en geneeskunde, Brugge, Die Keure,
1962, 286 p.
DIJON, X., “Het juridisch statuut van het menselijk lichaam”, 99-116 in X., Over zichzelf
beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood,
Antwerpen, Maklu, 1996, 628 p.
DUIJIST, W.L.J.M., Gezondheidsrechtsstrafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 227 p.
FAIGMAN, D.L., Constitutional Fictions. A unified theory of constitutional facts, Oxford New
York, Oxford University Press, 2008, 230 p.
FELDMAN, R., The role of science in law, New York, Oxford University Press, 2009, 222 p.
GEESINK, I. en STEEGERS, C., Nader gebruik nader onderzocht. Zeggenschap over
lichaamsmateriaal, Den Haag, Rathenau Instituut, 2009, 168 p.
GEESINK, I. en STEEGERS, C., Nier te koop, baarmoeder te huur: de wereldwijde handel in
lichaamsmateriaal, Amsterdam, Prometheus Bert Bakker, 2011, 247 p.
GENICOT, G., Droit médical et biomédical, Brussel, Larcier Groupe De Boeck, 2010, 858 p.
129
HERDMAN, R. en POTTS, J.T., Non-Heart-Beating Organ Transplantation. Medical and Ethical
Issues in Procurement, Washington, D.C., National Academy Press, 1997, 92 p.
KAUFMAN, H.H., PediatricBrain Death and Organ/Tissue Retrieval. Medical, Ethical and
Legal Aspects, New York, Plenum Medical Book Company, 1989, 365 p.
KLYKENS J., Data-en documentmanagement van weefsel-en cellenbanken, Leuven, Unibook
2011, 42.
KOKKEDEE, W., Het tekort aan postmortale orgaandonaties: oorzaken en oplossingen in
juridisch perspectief, Arnhem, Gouda Quint bv, 1992, 401 p.
LABBEE, X., La condition juridique du corps humain avant la naissance et après la mort, Lille,
Presses Universitaires de Lille, 1990, 447 p.
LEENEN, H.J.J., Handboek Gezondheidsrecht. Deel I Rechten van mensen in de
gezondheidszorg, Alphen aan den Rijn, Samson, 1988, 351 p.
LEENEN, H.J.J. en ROSCAM ABBING, H.D.C., Bestuurlijk Gezondheidsrecht, Alphen aan den
Rijn, Tjeenk Willink (Wolters Kluwer), 1986, 234 p.
LEVINE, R.J., Ethics and regulation of clinical research, New Haven, Yale University Press,
1988, 480 p.
MALLET, H., Medecine et traité de Rome, Parijs, Masson et Cie, 1963, 128 p.
MEYERS, D.W., The Human Body and the Law. A medico-legal study, Chicago, Aldine
Publishing Company, 1970, 203 p.
MORBÉ, E., De beproefde mens: de wet inzake experimenten op de menselijke persoon,
Kortrijk-Heule, UGA, 2006, 152 p.
MORBÉ, E., De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal: verkrijging en gebruik voor geneeskundige
toepassing of wetenschappelijk onderzoek, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 199 p.
PARMET, W.E., Populations, Public Health, and the Law, Washington D.C., Georgetown
University Press, 2009, 292 p.
POLLEFIET, L., Schrijven van verslag tot eindwerk: do’s and don’ts, Gent, Academia Press,
2009, ΧІІ+ 245 p.
SHAW, M.W. en DOUDERA, A.E., Defining Human Life. Medical, Legal, and Ethical
implications, Michigan, Aupha Press, 1983, 358 p.
SKEGG, P.D.G., Law, Ethics, and Medicine. Studies in Medical Law, Oxford, Clarendon Press,
1984, 268 p.
SPECE, R.G., SHIMM, D.S. en BUCHANAN, A.E., Conflicts of interest in clinical practice and
research, New York, Oxford University Press, 1996, 453 p.
SPICKER, S.F., HEALEY, J.M. JR., ENGELHARDT, H.T. JR., The Law-Medicine Relation: a
philosophical exploration, Boston, D. Reidel publishing company, 1978, 292 p.
SUBRIN, S.N. en WOO, M.Y.K., Litigating in America. Civil Procedure in Context, New York,
Aspen Publishers, 2006, 303 p.
130
TERRITO, L. en MATTESON, R., The International Trafficking of Human Organs, Boca Raton
Florida, CRC Press Taylor & Francis Group, 2012, 255 p.
TROUET, C., Van lichaam naar lichaamsmateriaal. Recht en nader gebruik van cellen en
weefsels, Antwerpen, Intersentia, 2003, 590 p.
VAN DIJK, E.P., EIJK, W.J., GUNNING, K.F., VAN LAAR, T., SMELT, W.L.H. en STEEMERS-VAN
WINKOOP, M.W.H., Postmortale orgaandonatie. Een Medisch-Ethische en Juridische
Beschouwing, Assen, Van Gorcum, 1996, 84 p.
VAN OEVELEN, A. en DE BOECK, A., “De begrenzing van de contractuele vrijheid ten aanzien
van de beschikkingsmacht over het menselijk lichaam”, 305-353 in X., Over zichzelf
beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood,
Antwerpen, Maklu, 1996, 628 p.
VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Gent, Mys &
Breesch, 1996, 120 p.
VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Gent, Mys &
Breesch, 2001, 696 p.
VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Mechelen, Kluwer,
2005, 828 p.
VANSWEEVELT, T., Rechtspraak- en Wetgevingsbundel Gezondheidsrecht, Gent, Mys &
Breesch, 2006, 858 p.
VELAERS, J., “Het menselijk lichaam en de grondrechten”, 117-207 in X., Over zichzelf
beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood,
Antwerpen, Maklu, 1996, 628 p.
VERBORGT, S., Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Arnhem, Gouda Quint BV, 1988, 198 p.
VEVAINA, J.R., BONE, R.C. en KASSOFF, E., Legal Aspects of Medicine, New York, Springer-
Verlag, 1989, 340 p.
§2 Artikels in tijdschriften
AKKERMANS, M., en LIT, P.W.C., “Grondrechten op afstand?”, T.Gez. (Ned.) 1991, 17-24.
ANDREWS, L.B., “Harnessing the Benefits of Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics
2005, Vol. 33, Issue 1, 22-30.
BAGINSKY, W., “Hastening Death: Dying, Dignity and the Organ Shortage Gap”, American
Journal of Law § Medicine 2009, Volume 35, No. 4, 562-584.
BOONE, I., “Het wegnemen en transplanteren van organen volgens het Belgische recht”, TPR
1996, afl.1, 91-133.
BOSCH, F.H., AKVELD, H., VAN WEZEL, H.B.M., KEIZER, K.M., COHEN, B., en HUBBEN, J.H.,
“Stelling - De ervaringen met de Wet op de orgaandonatie wijzen uit dat de wet op korte
termijn in die zin moet worden gewijzigd dat gekozen wordt voor een stelsel van geen
bezwaar”, NJB 2001, nr. 30, 1426-1428.
BOVENBERG, J.A., “Lessen uit het buitenland voor een algemene biobank in Nederland”,
T.Gez. (Ned.) 2004, nr. 5, 330-342.
131
BOYER, J.R., “Gifts of the Heart and Other Tissues: Legalizing the Sale of Human Organs and
Tissues”, Brigham Young University Law Review 2012, Vol. 2012, Issue 1, 313-342.
BOVENBERG, J.A., “Weefsel, winst en belasting”, T.Gez. (Ned.) 2008, nr. 6, 398-413.
BREUKER, K.M., “De Wmwo en de EG-richtlijn: winst of verlies?”, T.Gez. (Ned.) 2005, nr. 8,
634-649.
BUCK, L.A., “Regulating Human Tissue Banks”, St. Thomas Law Review 2007-2008, Vol. 20,
Issue 1, 121-154.
BURUMA, Y., en PRINS, C., “Humane biotechnologie en recht. Een briefwisseling naar
aanleiding van de preadviezen voor de vergadering van de NJV”, NJB 2009, nr. 22, 1374-
1387.
CASABONA, C.M.R., “Genetics, Tissue- and Databases”, European Journal of Health Law
2004, Vol. 11, Issue 1, 71-76.
CLAYTON, E.W., “Informed Consent and Biobanks”, Journal of Law, Medicine & Ethics
2005, Vol. 33, Issue 1, 15-21.
COEBERGH, J.W.W., GROBBEE, D.E. en TE MEERMAN, G.J., “Reactie op Het dossier
Lichaamsmateriaal (mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, TvGR 2003, nr.5, p. 306 e.v.)”, T.Gez.
(Ned.) 2004, nr. 1, 46-48.
CORYELL, M.W., “Patent Law as an Incentive to Innovate Not Donate: The Role of the U.S.
Patent System in Regulating Ownership of Human Tissue”, The Journal of Corporation
Law 2010-2011, Vol. 36, Issue 2, 449-468.
DE GANS, T., “Kroniek rechtspraak EU – Bloeddonaties zonder enige vergoeding?”, T.Gez.
(Ned.) 2012, nr. 1, 43-44.
DE WERT, G.M.W.R. en DONDORP, W., “Burgerperspectieven op embryo-onderzoek? Een
gemiste kans”, T.Gez. (Ned.) 2008, nr. 4, 257-262.
DERCKX, V.L., “Een bloedserieus dilemma: optimale versus maximale veiligheid van de
bloedvoorziening”, T.Gez. (Ned.) 2001, nr. 8, 502-516.
DONDORP, W., “Postmortale eiceldonatie: wat is er tegen?”, T.Gez. (Ned.) 2012, nr. 7, 564-
570.
DREESSEN, W., “Orgaantransplantatie en mensenrechten”, Jura Falc. 1984-85, 500-526.
DUDOK DE WIT, C. en DE BRUIJN – VAN BEEK, “De veiligheid van bloed en bloedprodukten
gegarandeerd?”, T.Gez. (Ned.) 1995, nr. 3, 145-156.
EDWARDS, L.C., “Tissue Tug-of-War: A Comparison of International and U.S. Perspectives
on the Regulation of Human Tissue Banks”, Vanderbilt Journal of Transnational Law
2008, Vol. 41, Issue 2, 639-676.
ENGBERTS, D., “Een frisse kijk op bekende en minder bekende problemen: de tweede
evaluatie van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen”, T.Gez. (Ned.)
2012, nr. 6, 456-462.
GEVERS, J.K.M., “Van nader gebruik naar biobank”, T.Gez. (Ned.) 2005, nr. 8, 613.
GEVERS, J.K.M. en FRIELE, R.D., “Beslissen over postmortale orgaandonatie: tussen
toestemming en bezwaar”, NJB 2004, nr. 39, 2032-2037.
132
HARRISON, C.H., “Neither Moore nor the Market: Alternative Models for Compensating
Contributors of Human Tissue”, American Journal of Law & Medicine 2002, Volume 28,
No. 1, 77-105.
HARTMAN, R.G., “Face Value: Challenges of Transplant Technology”, American Journal of
Law & Medicine 2005, Volume 31, No. 1, 7-46.
HENDRIKS, A., “Juristen verdeeld over de regulering van biotechnologie. De Nederlandse
Juristen-Vereniging over humane biotechnologie en recht”, NJB 2009, nr. 26, 1638-1643.
HESSING, D.J., “Wet op de orgaandonatie gaat over lijken”, NJB 2002, nr. 18, 894.
HUTCHINSON, T., “Letter From The Editor”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol.
33, Issue 1, 1.
INDECH, B., “The International Harmonization of Human Tissue Regulation: Regulatory
Control over Human Tissue Use and Tissue Banking in Select Countries and the Current
State of International Harmonization Efforts”, Food and Drug Law Journal 2000, Vol. 55,
Issue 3, 343-372.
JANGER, E.J., “Genetic Information, Privacy and Insolvency”, Journal of Law, Medicine &
Ethics 2005, Vol. 33, Issue 1, 79-88.
JANSSENS, P.M.W., “De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting: eliminatie van een
probleem, maar dilemma’s blijven”, T.Gez. (Ned.) 2005, nr. 5, 399-403.
KATZ, R.A., “Re-Gift of Life: Can Charity Law Prevent For-Profit Firms from Exploiting
Donated Tissue and Nonprofit Tissue Banks?”, Depaul Law Review 2005-2006, Rev. 943,
943-1015.
KATZ, R.A., “Re-Gift of Life: Who Should Capture the Value of Transplanted Human
Tissue?”, The Health Lawyer 2005-2006, Vol. 18, Issue 4, 14-18.
KNOPPERS, B.M., “Biobanking: International Norms”, Journal of Law, Medicine & Ethics
2005, Vol. 33, Issue 1, 7-14.
LEACHMAN, M., “Regulation of the Human Tissue Industry: A call for Fast-Track
Regulations”, Louisiana Law Review 2004-2005, Vol. 65, 443-472.
LEGEMAATE, J., “De Personal Cell Bank: juridische aspecten”, T.Gez. (Ned.) 2003, nr. 4, 242-
253.
LOEB, E., en VAN STRAATEN, J.C., “Voortplanting van de mens anno 1984”, NJB 1984, 1025-
1030.
MAEIJER, J., “Transplantatie van organen en het privaatrecht”, TPR 1969, afl. 2, 153-174.
MAEIJER, J., “Transplantatie van organen, opnieuw bezien”, TPR 2008, afl. 1, 1-7.
MALINOWSKI, M.J., “Technology Transfer in Biobanking: Credits, Debits, and Population
Health Futures”, Journal of Law, Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue 1, 54-69.
MARKENSTEIN, L.F., “An analysis of the State of the Debate on Further Use of Human Tissue
in Various European Countries”, European Journal of Health Law 1995, Vol. 2, Issue 2,
125-132.
133
MATTHIJS, J., “Bedenkingen ten behoeve van de transplantatiewet”, RW 1971-72, nr. 4, 161-
184 en nr.5, 209-236.
NIELSEN, L., “Legal and Ethical Aspects of Future Use of Human Tissue”, European Journal
of Health Law 1995, Vol. 2, Issue 2, 109-124.
NORDIN, E., “Een onderzoek naar de voor- en nadelen van de (gereglementeerde) markt in
organen”, TPR 2010, afl. 1, 93-185.
NYS, H., “Eigendom in het medisch recht”, RW 1983-84, nr. 35, 2357-2374.
NYS, H., “Een toestemmingssysteem is onverenigbaar met toestemming of bezwaar door
nabestaanden”, T.Gez. (Ned.) 2004, nr. 5, 343-346.
NYS, H., “Bloed, zweet en tranen. Kritische ontleding van de wet van 19 december inzake het
verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal”, RW 2009-10, nr. 5, 178-189.
OLSTHOORN-HEIM, E.T.M., “Het dossier Lichaamsmateriaal”, T.Gez. (Ned.) 2003, nr. 5, 306-
313.
ORENTLICHER, D., “Presumed Consent to Organ Donation: Its Rise and Fall in the United
States”, Rutgers Law Review 2008-2009, Vol. 61, Issue 2, 295-332.
PALMER, L.I., “Should Liability Play a Role in Social Control of Biobanks?”, Journal of Law,
Medicine & Ethics 2005, Vol. 33, Issue 1, 70-78.
PANIS, S., en VAN GELDER, N., “De Wet Menselijk Lichaamsmateriaal van 19 december 2008:
een grondige analyse”, T.Gez. 2010-2011, afl. 3, 217-253.
PARISSE, M., en VERBURG, V., “Secret professionnel et vie privée: les traitements de données
à caractère personnel (relative à la santé) couvertes par le secret professionnel”, Revue du
Droit des Technologies de l’Information 2006, afl. 24, 26-27.
PLOEM, M.C., “Justitie heeft in biobank niets te zoeken”, T.Gez. (Ned.) 2012, nr. 8, 647.
PLOEM, M.C., “Eens gegeven, altijd gegeven?”, T.Gez. (Ned.) 2011, nr. 8, 639.
PRINS, C., “Export van lichaamsmateriaal”, NJB 2008, nr. 10, 555.
PRINS, C., “Octrooi en grenzen van leven en dood”, NJB 2012, nr. 14, 92 5.
RAMSARANSING, G.S.M., “Verslag jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2010”,
T.Gez. (Ned.) 2010, nr. 6, 452-462.
REBERS, S., VAN DER VALK, T., MEIJER, G.A., VAN LEEUWEN, F.E., en SCHMIDT, M.K., “Recht
zeggenschap over nader gebruik van lichaamsmateriaal. Patiënt is het best gediend met
‘geen bezwaar’-procedure”, NTVG 2012, nr. 156, www.ntvg.nl/publicatie/zeggenschap-
over-nader-gebruik-van-lichaamsmateriaal/volledig (consultatie 25 maart 2013), 4 p.
ROSCAM ABBING, H.D.C., “Anonieme screening op HIV: alles nog eens op een rij”, Medisch
contact 1989, 1548.
ROSCAM ABBING, H.D.C., “Gebruik van lichaamsmateriaal en zeggenschap”, T.Gez. (Ned.)
2001, nr. 1, 8-15.
ROTHSTEIN, M.A., “Expanding the Ethical Analysis of Biobanks”, Journal of Law, Medicine
& Ethics 2005, Vol. 33, Issue 1, 89-101.
ROTHSTEIN, M.A. en KNOPPERS, B.M., “Introduction”, Journal of Law, Medicine & Ethics
2005, Vol. 33, Issue 1, 6.
134
ROUVROY, A., “Informations génétiques et assurance. Discussion critique autour de la
position ‘prohibitioniste’ du législateur belge”, JT 2000, 585-603.
SOYER, M., “Hervorming Amerikaans zorgstelsel in rechtsfilosofisch perspectief”, NJB 2012,
nr. 37, 2608-2615.
STEVENS, L., “Ongeborene heeft geen grondwettelijk recht op eerbiediging integriteit”,
Juristenkrant 2011, afl. 237, 3.
TACK, S., en DIERICKX, A., “Nader gebruik van lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk
onderzoek: Toelaatbaarheid getoetst vanuit het recht op respect voor het privé-leven (art.8
EVRM)”, T.Gez. 2008-2009, afl. 5, 372-396.
TAN, B.H., “Property Rights in Human Tissue - Calling “a Spade, a Spade””, Singapore
Academy of Law Journal 2003, Vol. 15, Part 1, 61-125.
TROUET, C., en SPRUMONT, D., “Biobanks: investing in regulation”, in X., BalticYearbook on
International Law, 2002.
VAN DER VALK, J., “Menselijk lichaamsmateriaal in wetenschappelijk onderzoek: wens of
werkelijkheid?”, Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, Conceptuur 26,
Utrecht, maart 2001, 6-8.
VAN DER VALK, T., “Zeggenschap over lichaamsmateriaal: suggesties vanuit Europa”, T.Gez.
(Ned.) 2010, nr. 7, 562-563.
VAN VEEN, E-B., “Medisch-wetenschappelijk onderzoek”, T.Gez. (Ned.) 2001, spec.nr., 45-54.
VAN VEEN, E-B., “Gezichtspunt. Beslissystemen orgaandonatie: een aanvullende hoek”,
T.Gez. (Ned.) 2007, nr. 5, 339.
VANDENBROUCKE, J.-P., “Medische ethiek en gezondheidsrecht: hinderpalen voor de verdere
toename van kennis in de geneeskunde?”, Ned. Tijdschr. Geneesk. 1990, nr. 1, 5.
VERHEIJDE, J.L., RADY, M.Y. en MCGREGOR, J.L., “The United States Revised Uniform
Anatomical Gift Act (2006): New challenges to balancing patient rights and physician
responsibilities”, Philosophy, Ethics, and Humanities in Medicine 2007, Vol. 2, 19-27.
VIJVERMAN, A., TACK, S., EN DEWALLENS, F., “Het post mortem-gebruik van
lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek”, T.Gez. 2007-2008, afl. 4, 274-283.
WANG, M.H., “FDA Oversight of the Tissue Bank Industry”, The Food and Drug Law
Journal – unpublished article, 22 p, http://dash.harvard.edu/bitstream/handle/1/8852205/
tissue_donation_paper_final_with_abstract.pdf? sequence=1 (consultatie 30 april 2013).
WILLIAMS, M.O., “The Regulation of Human Tissue in the United States: A Regulatory and
Legislative Analysis”, The Food and Drug Law Journal 1997, Vol. 52, Issue 4, 409-428.
X, “Controle op naleving Wet Menselijk Lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 760.
X, “Donatie lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 758.
X, “Instellingen voor menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 761.
X, “Kwaliteitsnormen instellingen die menselijk lichaamsmateriaal bewerken”, NJW 2009,
afl. 210, 760-761.
X, “Living Donor List Exchange. Tekort postmortale organen”, NJB 2007, nr. 15, 973-975.
135
X, “Medisch begeleide voortplanting en Wet Menselijk Lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl.
210, 762.
X, “Meldingsplicht menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 759.
X, “Navelstrengbloedbanken”, NJW 2009, afl. 210, 758.
X, “Octrooien en embryo’s”, NJB 2011, afl. 37, 2561.
X, “Prijs menselijk lichaamsmateriaal”, NJW 2009, afl. 210, 759.
X, “Ziekenhuizen houden gegevens lichaamsmateriaal bij”, NJW 2009, afl. 210, 760.
ZODROW, J.J., “Commodification of Human Body Parts: Regulating the Tissue Bank
Industry”, The Southwestern University Law Review 2003, Vol. 32, Issue 3, 407-450.
136
Hoofdstuk 4 Andere
‘Je leven in de vriezer’, KRO-programma Reporter, 19 oktober 2012,
www.reporter.dossierjournalistiek.nl/seizoenen/2012/afleveringen/19-10-
2012/extras/wetsvoorstel_is_omstreden (consultatie 25 maart 2012).
137
Register
De cijfers verwijzen naar het desbetreffend randnummer.
A
Allograft ................................................. 196
American Association of Tissue Banks .......
................................................... 99, 218 e.v.
Anatomical gift ................................ 201 e.v.
Anonimisering ........................................ 131
B
Bank voor lichaamsmateriaal ............ 63 e.v.
Beheerder .......................................... 77 e.v.
Beheersreglement ................................... 166
Bekwaamheid personeel ......................... 107
Bijwerkingen en voorvallen .............. 87 e.v.
Biobank .............................. 72 e.v., 158 e.v.
- Algemene biobank ................................ 160
- Convertibles ......................................... 158
- De novo ................................................ 158
C
Case law .......................................... 266 e.v.
Catalona case .......................................... 228
Cellen ................................................ o.a. 26
Classical banking ...................................... 74
Code Goed Gebruik ................................ 134
Code of Federal Regulations ........... 212 e.v.
Code of Medical Ethics .......................... 232
Code Verantwoord omgaan met Lichaams-
materiaal ten behoeve van
wetenschappelijk onderzoek................... 145
Codering .......................................... 131 e.v.
Commercial banking ................................ 74
Commercialiseringsverbod ...........................
............................ 113 e.v., 182 e.v., 222 e.v.
- Consequentialistische visie contra ....... 120
- Consequentialistische visie pro ............ 120
- Klassieke visie ...................................... 119
- Liberale visie ........................................ 121
Commissie voor de Bescherming van de
Persoonlijke Levenssfeer ........................ 130
“Cross over”-donatie...............................143
D
Depot .......................................................108
Discarded tissues.............................124, 222
Donoridentificatiesysteem ........................83
Dubbele moraal.126 e.v., 182 e.v., 224 e.v.
E
Embryo................................................12, 26
Erkenning ......................................... 102 e.v.
- Eerste erkenning ...................................103
- Verlenging ............................................104
Ernstige ongewenste voorvallen en
bijwerkingen ....................... 87 e.v., 170 e.v.
Etikettering................................................62
European Association of Tissue Banks ....99
Exceptie van niet-weten ............................38
Export................................................. 85 e.v.
F
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen
en Gezondheidsproducten .................. 77 e.v.
Foetus ........................................................26
Food and Drug Administration ........ 193 e.v.
G
Gebruikswijzen .................................. 37 e.v.
- Gewoon gebruik............................... 37 e.v.
- Primair gebruik ............................... 39 e.v.
- Secundair/nader gebruik ................. 39 e.v.
- Uitgesteld gebruik ........................... 41 e.v.
“Geen bezwaar”-systeem ..........................51
Gezondheidsgegevens ......... 18 e.v., 128 e.v.
Greenberg case ........................................228
H
Handelingen ....................................... 32 e.v.
138
I
Identificator ............................................ 132
Import ................................................ 85 e.v.
Informed consent .............................. 45, 221
Intermediaire structuur ...................... 67 e.v.
K
Ketting-/kruisdonatie .............................. 204
Kwaliteitssysteem ................................... 106
L
Lichaamsmateriaal .......................................
.............................. 26 e.v., 135 e.v., 196 e.v.
Lijk .................................................... 15 e.v.
Living Donor List Exchange .................. 143
M
Medical malpractice crisis ............... 232 e.v.
Moore case ............................................. 227
N
Nationale Navelstrengbloedbank ........... 161
Nederlandse Transplantatie Stichting ..... 143
Non-commercialiteitsbeginsel ......................
............................ 113 e.v., 182 e.v., 222 e.v.
Nondistribution constraint ...................... 207
O
Ontleding ................................................ 141
Orgaanbank ............................................ 157
Orgaancentrum ....................................... 157
Overgangsbepaling .......................... 111 e.v.
P
Personal cell Bank .................................. 161
Population banking ................................... 74
Presumed consent ..................................... 51
Privacybescherming ......... 128 e.v., 189 e.v.
Privacycommissie ................................... 130
Procurement organization ............... 201 e.v.
Productie-instelling ........................... 70 e.v.
Protocol inzake kwaliteit en veiligheid ...169
Pseudo-ID ...............................................132
Pseudoniem .............................................132
Q
Quarantaine .............................................107
R
Register van lichaamsmateriaal ................96
Registernetwerk ........................................96
Residuair lichaamsmateriaal .....................28
Restmateriaal ............................................28
S
Sanquin ...................................................146
Sectie .......................................................141
Standaardvoorschriften .............................62
Standard Acquisition Charge ..................220
T
Therapeutische exceptie ............................38
Tissue bank ...................................... 206 e.v.
- for profit......................................... 206 e.v.
- nonprofit ........................................ 206 e.v.
Tissue banking ........................................196
Toestemmingssysteem ....................142, 204
- Onzuiver ...............................................142
- Zuiver ....................................................142
Transport ...................................62, 157, 220
U
Uitbating .......................................... 100 e.v.
V
Vergunning .....................................157, 177
Verpakking......................................... 60 e.v.
Virtual banking .........................................74
“Voor wat hoort wat”-systeem ...............204
W
Weefsel .....................................................26
Weefselinstelling ....................................157