Upload
dongoc
View
215
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Ik kan de wereld aan met één hand, zolang jij mijn andere hand vasthoudtSociale weerbaarheid bij kinderen met een Autisme Spectrumstoornis en een verstandelijke beperking.
1
Colofon
Titel Ik kan de wereld aan met één hand, zolang jij mijn andere hand vasthoudt
Ondertitel Sociale weerbaarheid bij kinderen met een Autisme Spectrumstoornis en een verstandelijke beperking.
Student Melanie Olsthoorn Sociaal Pedagogisch Hulpverlener531061
School Hogeschool In HollandDen HaagSPH4Z
Docent Willem van der Bent
Organisatie Special Family Care
Plaats Naaldwijk
Datum 5 december 2016
2
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie ‘sociale weerbaarheid van kinderen met een Autisme Spectrumstoornis
en een verstandelijke beperking. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen
aan de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan Hogeschool Inholland te Den
Haag. Het onderzoek is gedaan in opdracht van Special Family Care. Special Family Care is
een kleinschalig logeerhuis en naschoolse opvang, die ik samen met mijn moeder heb opgezet
in 2016. Ik ben van augustus 2016 tot en met december 2016 bezig geweest met het schrijven
van mijn scriptie.
Samen met mijn collega, Margret van Swieten, ben ik tot de onderzoeksvraag gekomen. Het
onderzoek was erg interessant en uitdagend. Na onderzoek te hebben gedaan in de literatuur
en in de praktijk heb ik de onderzoeksvraag kunnen beantwoorden. Tijdens het onderzoek
stonden mijn collega Margret van Swieten, mijn studiegenoot Charissa Rehling en mijn
docent Willem van der Bent, altijd voor mij klaar om mijn vragen zo goed mogelijk te
beantwoorden. Hierdoor is het schrijven van mijn scriptie soepel verlopen en had ik er veel
plezier in om het af te ronden.
Graag wil ik hierbij mijn begeleiders bedanken voor de fijne begeleiding en ondersteuning die
zij mij hebben geboden. Ik heb veel gehad aan hun tips en uitleg, wat het onderzoek zeker ten
goede is gekomen. Ook wil ik de ouders en professionals bedanken voor hun openheid en
eerlijkheid tijdens de interviews. Jullie waren een grote bron van informatie en van
onschatbare waarde voor het onderzoek. Verder heb ik ook steun en tips gehad van mijn
familie en vrienden. Door jullie motiverende woorden heb ik deze scriptie tot een goed eind
kunnen brengen.
Melanie Olsthoorn
Naaldwijk, 24 november 2016
3
SamenvattingDe Sociaal Pedagogisch Hulpverlener die werkt bij het logeerhuis/naschoolse opvang ‘Special
Family Care’ heeft gesignaleerd dat kinderen met een Autisme Spectrumstoornis en een
verstandelijke beperking minder sociaal weerbaar zijn dan andere kinderen met een
beperking. Er is om deze reden een onderzoek gestart met als doel meer informatie te krijgen
over de mogelijkheden van het vergroten van de sociale weerbaarheid bij de doelgroep. Er is
hier de volgende onderzoeksvraag voor opgesteld:
‘Op welke manier kan de Sociaal Pedagogisch Hulpverlener, werkend bij Special Family
Care, kinderen tussen de 6 en 12 jaar met een Autisme Spectrumstoornis en een matige tot
ernstige verstandelijke beperking ondersteunen bij het vergroten van hun sociale
weerbaarheid?’
Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is er literatuuronderzoek gedaan en
zijn er interviews afgenomen bij ouders en professionals. Tijdens het vooronderzoek bleek dat
reguliere weerbaarheidstrainingen niet aansloten bij de doelgroep. Er is gezocht naar
alternatieve werkvormen die wel aansloten bij de doelgroep en bij de organisatie. Uit het
onderzoek blijkt dat dieren (Animal Assisted Interventions) goed samengaan met de
doelgroep en een positieve invloed hebben op het zelfbeeld, sociale interactie en
zelfvertrouwen. Het inzetten van creatieve middelen (Muzisch Agogische Methodiek) tijdens
de begeleiding blijkt geschikt, omdat de speelse benadering zorgt dat de situatie minder
bedreigend en minder ingewikkeld wordt voor de doelgroep en de activiteiten kunnen worden
afgestemd op het individu.
Op basis van de gevonden informatie wordt aanbevolen rekening te houden met de
(on)mogelijkheden van het kind, een samenwerkingsverband aan te gaan met ouders, school
en andere hulpverleners, Animal Assisted Interventions in te zetten, met als doel een soepele
aansluiting te krijgen met het kind en de Muzische agogische methodiek in te zetten, met als
doel het kind zijn creatieve vermogens aan te spreken om aan leerdoelen te werken.
Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de wijze waarop creatieve middelen delen van
de hersenen activeren en op welke wijze dieren de doelgroep zouden kunnen ondersteunen in
de praktijk.
4
Inhoudsopgave PaginaInleidend verhaal…………………………………………………………………..……7
Inleiding……………………………………………………………………………..….9
1. Special Family Care………………………………………………………………....11
1.1 Organisatie…………………………………………………………….…....11
1.2 Werkwijze…………………………………………………………….…….11
1.3 Sociale weerbaarheid…………………………………………………….…11
2. Methodologie…………………………………………………………………..….…12
2.1 Onderzoek………………………………………………………………..…12
2.2 Planning………………………………………………………………….….12
2.3 Literatuur……………………………………………………………………13
2.4 Interviews…………………………………………………………………...13
3. Sociale weerbaarheid……………………………………………………………....…15
3.1 Sociaal- emotionele ontwikkeling…………………………………………..15
3.2 Definitie sociale weerbaarheid…………………………………………..….16
3.3 Voorwaarden sociale weerbaarheid……………………………………..….17
3.4 Conclusie…………………………………………………………………....18
4. Doelgroep…………………………………………………………………………….19
4.1 Autisme Spectrumstoornis…………………………………………………..19
4.2 Verstandelijke beperking……………………………………………………19
4.3 ASS en een verstandelijke beperking……………………………………….21
4.4 Begeleidingsbehoeften………………..…………………………………….21
4.5 Conclusie………………………………………………………………...….22
5. Doelgroep in relatie tot sociale weerbaarheid……………………………………..…23
5.1 Theory of Mind…………………………………………………………..…23
5.2 Emotionele intelligentie………………………………………………….…23
5.3 Communicatie…………………………………………………………..…..24
5.4 Zelfvertrouwen……………………………………………………….…….24
5.5 Conclusie…………………………………………………………..……….24
6. Animal Assisted Interventions…………………………………………………..…..25
6.1 Dieren en mensen…………………………………………………….…….25
6.2 Dieren en doelgroep……………………………………………..…….…...25
5
6.3 Dieren en sociale weerbaarheid………………………………..…………..26
6.4 Conclusie…………………………………………………………………..26
7. Muzisch Agogische methodiek……………………………………………….…….27
7.1 Muzisch Agogisch…………………………………………………………27
7.2 Muzisch Agogisch werken met de doelgroep……………………………..28
7.3 Muzisch Agogisch werken aan sociale weerbaarheid……………….…….29
7.4 Conclusie…………………………………………………………….…….29
8. Interviews doelgroep………………………………………………………….……30
8.1 Begrip sociale weerbaarheid………………………………………………30
8.2 Vaardigheden……………………………………………………...………30
8.3 Ontwikkeling ………………………………………………….…………..30
8.4 Toekomst…………………………………………………………………..31
8.5 Ondersteuning………………………………………………………..……31
8.6 Muzisch agogisch…………………………………………………...……..31
8.7 AAI………………………………………………………………………..32
8.8 Conclusie…………………………………………………………………..32
9. Conclusie en discussie……………………………………………………….……..33
9.1 Conclusie…………………………………………………………………..33
9.2 Discussie…………………………………………………………………..34
10. Aanbevelingen……………………………………………………………….……35
Bibliografie……………………………………………………………………………36
Bijlages………………………………………………………………………..………40
6
Inleidend verhaal
Brenda is onze eerst geboren dochter. Als baby had ze een hoge mate van slapheid en
voedingsproblemen. Het was een hele moeilijke tijd, want we hadden een prachtig kindje dat
het niet zo goed deed. Toen zij twee jaar was, zijn wij naar het buitenland verhuisd. Ik was
zwanger van onze zoon. Wij hebben drie jaar op Curaçao gewoond. Mijn man was daar
uitgezonden, hij werkte bij de Korps Mariniers. Toen wij weer in Nederland kwamen wonen
hebben we nog zeven jaar aangemodderd. Mijn man had een burgerbaan en ik voedde de
kinderen op. Het bleek dat onze zoon een verstandelijke beperking heeft en autisme, dus dit
was best wel zwaar. Brenda ging naar een observatieschool en daar was net een meisje naar
het ZMLK verwezen die zo erg op Brenda leek dat al snel duidelijk werd dat Brenda ook het
syndroom van Prader Willi (PWS) heeft. Ze was inmiddels acht jaar toen ze de diagnose
kreeg. Het werd steeds lastiger voor mij om de opvoeding te dragen voor de twee kinderen.
De thuiszorg was niet zo goed, dus daar hadden we weinig aan. Dat vond ik heel jammer,
want ik zag ook dat er mensen waren die wel hun best deden voor ons. We hebben alles op
eigen kracht gedaan en je stond dus altijd met lege handen. De toekomstverwachtingen van
de kinderen moesten telkens naar beneden worden bijgesteld. Want ze konden bepaalde
dingen toch niet en dan moesten we naar andere dingen kijken die ze wel konden. Ze zijn later
beiden op ZMLK onderwijs gekomen en daar begon het besef dat onze kinderen, en kinderen
met een beperking in het algemeen, niet weerbaar waren. Dit heeft heel veel nare gevolgen
gehad. De ontwikkeling ging redelijk door de jaren heen. Ze zijn communicatief en verbaal
redelijk, maar we konden het thuis gewoon niet meer aan. We hebben besloten om beide
kinderen uit huis te laten plaatsen. Ze gingen wonen in een gezinsvervangend tehuis. De
meest droevige beslissing die je als ouder kan nemen! Wij hadden wel de angst dat onze
kinderen iets zouden kunnen overkomen, maar we hadden geen andere keuze. Ik heb toen
gezegd, want ik raakte toch mijn kinderen kwijt, de kamers zijn leeg maar ze zijn niet
dood! Als ze misbruikt zouden worden zou ik dood gaan. Alles waar we bang voor waren is
bij onze beide kinderen gebeurd. Waar wij voor onze kinderen de zorg wilden delen om zo
leukere ouders te kunnen zijn werd een diep trieste nachtmerrie. Wij gingen ageren en klagen
en aanklagen. Misschien waren wij als ouders ook wel lastig voor managers en
directeuren. Maar het enige wat wij vroegen was: zorg goed voor onze kinderen! Hier en daar
is er na lang aandringen van onze kant wel enige hulpverlening geweest. Maar dat was
eerstelijnszorg van buiten de instellingen. Maar er zaten ook kanjers van hulpverleners bij!
Meestal kwam de crisis tussen ons en de instellingen door het beleid van die instelling. Bij
7
gevallen van misbruik zijn de instellingen niet bij machte om adequaat te reageren en acties te
ondernemen. Het onderschoffelen was een diplomatieke manier om ons te manipuleren. Via
aangiftes bij de politie en het aanspannen van rechtszaken lieten wij merken dat ze ons niet
klein kregen maar toch is het vreselijk dat het is gebeurd. Onze kinderen en andere kinderen
met een beperking zijn altijd afhankelijk van andere mensen. Daarom moet de hele zorg voor
mensen met een beperking draaien om veiligheid!!! Uit Europees onderzoek blijkt dat 60%
van alle mensen met een verstandelijke beperking in hun leven een of meer keer seksueel
worden misbruikt. Dit komt omdat deze groep mensen zich niet kunnen verweren en dit
zullen zij ook nooit kunnen. Ik ben om deze reden ook fel tegen de
weerbaarheidsprogramma’s die grote organisaties maken. Daarbij zeggen ze na het volgen
van een dagje weerbaarheidstraining dat de kinderen weerbaar zijn. Dat is dodelijk, want zo
lijkt het net alsof de kinderen weerbaar zijn tegenover alles. In de meeste gevallen creëer je
hiermee een levensgevaarlijke schijnveiligheid. Dit zullen deze kinderen nooit zijn. Deze
kinderen zullen altijd begeleiding nodig hebben en een begeleider in de nabijheid.
- Anoniem
8
Inleiding In de verhaallijn die hierboven is beschreven staat hoe belangrijk sociale weerbaarheid is voor
deze doelgroep. Mensen met een beperking zijn vaker het slachtoffer van seksueel geweld
doordat zij o.a. minder weerbaar zijn. Het blijkt dat 61% van de vrouwen en 23% van de
mannen met een beperking ooit te maken hebben gehad met een vorm van seksueel geweld
(Van Berlo, et al., 2011). Het is schokkend en hartverscheurend. Dit onderzoek gaat echter
over de weerbaarheid in sociale situaties van jonge kinderen met een Autisme
Spectrumstoornis (ASS) en een verstandelijke beperking. Het is wel van belang om te
beseffen wat (het gebrek aan) weerbaarheid kan betekenen voor deze kinderen en hun
toekomst.
De sociaal pedagogisch hulpverlener die werkt bij het logeerhuis/ de naschoolse opvang
‘Special Family Care’ heeft gesignaleerd dat kinderen van 6 t/m 12 jaar met een ASS en een
verstandelijke beperking vaker moeite hebben met hun sociale weerbaarheid dan andere
kinderen met een beperking. De doelgroep heeft vooral moeite met het adequaat reageren op
elkaar, het stellen van grenzen, het opkomen voor zichzelf en het aangeven van hun eigen
wensen. Er wordt steeds meer zelfstandigheid gevraagd van kwetsbare doelgroepen door de
overheid. Er zijn zorgen of de kwetsbaarheid van de doelgroep hierdoor zal toenemen en of de
doelgroep dit wel aankan (Nicolay, 2015). Verscheidende ouders lopen tegen dit probleem
aan en maken zich, samen met de sociaal werkers zorgen. De kinderen hebben er ook last van,
er bestaat namelijk een groter risico om gepest te worden (Meintser, 2005). Om deze redenen
is ervoor gekozen om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het vergroten van de
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep.
Er zijn al onderzoeken geschreven met het onderwerp weerbaarheid & ASS (Ploeg, 2008)
(Cornelissen-Bohle, 2012) (Bunt & Klamer, 2014) en weerbaarheid & een verstandelijke
beperking (Maathuis, 2014). Echter is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar de sociale
weerbaarheid bij kinderen met zowel een ASS als een verstandelijke beperking, terwijl uit
internationale literatuur blijkt dat personen met ASS in 40-60% van de gevallen ook een
verstandelijke beperking hebben (Gezondheidsraad, 2009). Het is dan ook de meest
voorkomende comorbide stoornis bij een persoon met een verstandelijke beperking (Matson
& Schoemaker, 2009) en maakt het kind op gebied van sociaal functioneren extra kwetsbaar
(Van Trigt, 2015).
9
Tijdens het vooronderzoek bleek dat reguliere weerbaarheidstrainingen niet aansloten bij de
doelgroep. Er is gezocht naar alternatieve werkvormen die wel aansloten bij de doelgroep en
bij de organisatie. De Muzisch Agogische Methodiek en Animal Assisted Interventions
kwamen in het vooronderzoek naar boven als potentiele kans. Deze zijn meegenomen in het
onderzoek. Het doel van het onderzoek is om meer informatie te krijgen over de
mogelijkheden van het vergroten van de sociale weerbaarheid bij kinderen van 6 t/m 12 jaar
met een Autisme Spectrumstoornis en een verstandelijke beperking. Er is hier de volgende
onderzoeksvraag voor opgesteld:
‘Op welke manier kan de Sociaal Pedagogisch Hulpverlener, werkend bij Special Family
Care, kinderen tussen de 6 en 12 jaar met een Autisme Spectrumstoornis en een matige tot
ernstige verstandelijke beperking ondersteunen bij het vergroten van hun sociale
weerbaarheid?’
Om tot een antwoord te komen is de centrale vraagstelling opgedeeld in de volgende
deelvragen:
1. Wat betekent sociale weerbaarheid voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar met een
Autisme Spectrumstoornis en een matige tot ernstige verstandelijke beperking?
2. Wat zijn de wensen en behoeften van de doelgroep, de ouders en de sociaal
pedagogisch hulpverleners werkend bij Special Family Care op het gebied van sociale
weerbaarheid?
3. Hoe spelen de methoden ‘Muzisch agogische methodiek’ en ‘Animal Assisted
Interventions’ in op de wensen en behoeften van de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid?
10
1. Special Family CareIn dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de organisatie waar het onderzoek voor
wordt gedaan. In §1.1 wordt een algemene beschrijving gegeven van de organisatie en bij
§1.2 staat de werkwijze beschreven. In §1.3 wordt beschreven hoe de organisatie denkt over
sociale weerbaarheid..
1.1 Organisatie
Special Family Care is in 2016 opgericht door Melanie en Margret Olsthoorn. Het is een
(zeer) kleinschalige naschoolse opvang, logeeropvang en vakantieopvang. Het is bedoelt voor
kinderen met een instroom leeftijd van 6 t/m 10 jaar met een (licht) verstandelijke beperking,
een syndroom en/of een stoornis in het autistisch spectrum. De zorg wordt ingekocht met het
Persoons Gebonden Budget. Er zijn niet meer dan 4 kinderen per keer aanwezig, waardoor er
veel aandacht en rust is. Alle kinderen hebben een eigen kamer, waar ze zich kunnen
terugtrekken wanneer ze dat willen. Special Family Care staat voor samenhorigheid,
prikkelarme omgeving, structuur, veiligheid, voorkomen van agressie, afstemming met
betrokken ouders/verzorgers, flexibiliteit van ouders en voor ouders en gezonde voeding.
1.2 Werkwijze
Er wordt gewerkt met pictogrammen en gebaren voor de verbetering van de communicatie en
sensopathisch speelgoed om de prikkelverwerking te bevorderen. Er zijn structurele
dagprogramma’s waardoor de activiteiten voorspelbaar zijn voor de doelgroep. Zij bieden
creatieve en educatieve activiteiten, zoals het maken van muziek en het verzorgen van de
dieren.
1.3 Sociale weerbaarheid
Volgens Special Family Care is sociale weerbaarheid het vermogen van een kind om zich
weerbaar op te stellen in een sociale situatie, waarbij het kind rekening kan houden met de
ander in de manier waarop het kind zijn/haar grenzen aangeeft. Door middel van het creëren
van een veilige omgeving, kan het kind iets leren.
11
2. Methodologie In dit hoofdstuk worden de gebruikte onderzoeksmethodes beschreven. §2.1 richt zich op de
methodes en §2.2 beschrijft de planning. In §2.3 wordt er dieper ingegaan op de gebruikte
literatuur en bij §2.4 wordt er aandacht besteed aan de interviews.
2.1 Onderzoek
Het onderzoek was beschrijvend van aard. Er is kwalitatief onderzoek gedaan, door middel
van een literatuurstudie en individuele interviews aan de hand van vooraf opgestelde vragen. De doelgroep is lastig te interviewen, vaak worden de vragen niet goed begrepen of wordt er geen
antwoord gegeven. Er is om deze reden gekozen om de ouders van de doelgroep te vragen voor een
interview. Als derde onderzoeksmethode was er gekozen om observaties te verrichten, echter
hebben de ouders hier geen toestemming voor gegeven.
Deelvraag 1 is beantwoord door gebruik te maken van relevante literatuur om het begrip
sociale weerbaarheid en de doelgroep in kaart te brengen. Om de begeleidingsbehoefte van de
doelgroep te beschrijven is er gebruik gemaakt van de informatie uit interviews. Deelvraag 2
is beantwoord aan de hand van interviews. Deelvraag 3 is beantwoord met zowel informatie
uit de literatuur als informatie uit interviews.
2.2 Planning
Tijdens het onderzoek is de volgende planning aangehouden:
Week Actie28-30 Opdrachtwerving
31 - 34 Plan van aanpak
35 - 38 Literatuuronderzoek
37 - 41 Interviews
42 - 45 Uitwerking resultaten
46 - 48 Lay out en spelling
49 Inleveren
12
2.3 Literatuur
Om relevante en betrouwbare bronnen te vinden is er gebruik gemaakt van google scholar en
de bibliotheek van Hogeschool Inholland. Literatuur die centraal heeft gestaan in het
onderzoek is o.a. het boek: ‘Psychologie een inleiding’ geschreven door Zimbardo, Johnson &
McCann, het boek: ‘Beknopt overzicht van de criteria DSM-5’ geschreven door de American
Psychiatric Association en een rapport over ‘Weerbaarheid’ geschreven door Dr. Nicolay.
2.4 Interviews
Bij de voorbereiding en bij het afnemen van de interviews is er rekening gehouden met het
niveau van de kandidaat en de emotionele belading van het onderwerp. Er is toestemming
gevraagd om het interview op te nemen met een voicerecorder en om de naam van de
professionals te mogen gebruiken in het verslag. De interviews met de ouders en een paar
professionals zijn om privacy redenen anoniem gebleven. De interviewvragen zijn 7 dagen
van te voren opgestuurd, met als reden dat de kandidaten de kans kregen om zich voor te
bereiden op het interview. Na de interviews zijn de verslagen ter controle verstuurd naar de
kandidaten.
Er zijn 5 ouders (alleen moeders, vaders waren minder bereikbaar) van kinderen tussen de 6
en 12 jaar met begeleiding vanuit Special Family Care geïnterviewd. Dit zijn alle ouders van
de kinderen die vallen binnen de doelgroep. Ouder 1 is een moeder van een jongen van 10
jaar met het Prader Willi Syndroom. Hierdoor heeft hij zowel een ASS als een verstandelijke
beperking. Ouder 2 is een moeder van een jongen van 12 jaar met een ASS en een
verstandelijke beperking. Ouder 3 is een moeder van een meisje van 10 jaar met het Prader
Willi Syndroom. Ouder 4 is een moeder van een jongen van 7 jaar met ASS en een
verstandelijke beperking. Ouder 5 is een moeder van een jongen van 9 jaar met ASS en een
verstandelijke beperking.
Er werken 2 professionals bij Special Family Care, zij waren beiden nauw betrokken bij het
onderzoek, om deze reden is er met hen geen apart interview gehouden. Hun visie en
gedachtegang over sociale weerbaarheid is beschreven in het vorige hoofdstuk. Andere
professionals uit het werkveld zijn wel geïnterviewd. Deze professionals zijn geworven uit het
netwerk van Special Family Care. Het gaat over de volgende personen:
- 1 anonieme docent van Speciaal Onderwijs
- Marielle Koemans – Autisme specialist
13
- Stacey van der Kaay – Persoonlijk begeleider
- Jacqeline Heeren – Kindercoach en spelbegeleider
- Marije Sorgdrager – Kinderverpleegkundige
- Viviane Klein – Ergotherapeut en Dolfijntherapeut
- Annet Lekkerkerker van Koeching – Dier-ondersteunende therapie
- Judith Stet – Dramatherapeut
Er zijn ook nog een aantal personen geïnterviewd in het kader van het vooronderzoek. Deze
zijn niet meegenomen in dit rapport, maar zij hielpen het onderzoek beter in te kaderen en
voor te bereiden:
- Hedie Cooiman van Ezelkunsten - Asinotherapeut.
- 5 ouders van kinderen die vallen binnen de doelgroep en geen begeleiding ontvangen
van Special Family Care
- Prof dr. Swaab - klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog en psychotherapeut
- Dr. Landsman – onderzoeker toegepaste gezondheidszorg ASS
- 1 anonieme intern begeleider van speciaal onderwijs
- 3 anonieme docenten van speciaal onderwijs
14
3. Sociale weerbaarheidIn dit hoofdstuk wordt sociale weerbaarheid nader bekeken. In §3.1 wordt in grote lijnen de
sociaal- emotionele ontwikkeling beschreven aan de hand van relevante theorieën. Vervolgens
wordt in §3.2 sociale weerbaarheid vanuit verscheidende visies beschreven. In §3.3 wordt er
dieper ingegaan op de voorwaarden van het ontwikkelen van sociale weerbaarheid. Tot slot
staat er in §3.4 een conclusie beschreven.
3.1 Sociaal- emotionele ontwikkeling
Sociale weerbaarheid valt onder de sociaal- emotionele ontwikkeling. Deze ontwikkeling
begint al tussen de leeftijd van 6 tot 8 weken, wanneer een baby glimlacht naar een menselijk
gelaat. Er zijn 2 dingen heel belangrijk in de sociale ontwikkeling van baby’s en peuters. Als
eerste moet het kind zich aan iemand kunnen hechten. De hechtingstheorie van Bowlby
(1980) zegt dat de cruciale leeftijd van hechten tussen de 6 maanden en 3 jaar is. Nadien komt
er een soort onthechting waarbij de peuter de volwassene niet meer voor zichzelf opeist, maar
tot een meer rustige en respectvolle relatie komt. Mahler noemt dit consolidatie van de
individualiteit. Het kind is hierbij in staat om bij het bepalen van zijn eigen doelstellingen
rekening te houden met de prioriteiten van de volwassene. Hierdoor ontstaat er een relatie
waarbij de psychische nabijheid (weten dat men van elkaar houdt) belangrijker is dan het
fysieke samenzijn. Wat een nieuw aspect is in de sociale ontwikkeling van peuters is de
beginnende interesse voor leeftijdsgenoten. Er is sprake van parallelspel, dit houdt in dat de
peuters opgaan in hun eigen spel maar wel de leeftijdsgenoten in de gaten houden op afstand.
In de ontwikkeling van baby naar peuter is er ook een groeiend zelfbewustzijn, wat het kind
ook meer gevoelig maakt voor de indruk die het bij anderen maakt (Craeynest, 2011).
Als peuter is het kind tot de ontdekking gekomen dat het kind een eigen ‘ik’ heeft. Bij de
kleuter komt er een eerste invulling van de ‘ik’. De leeftijdsgenoten krijgen in deze periode
meer aandacht en het parallelspel gaat over in samenspel. De eerste vriendjes worden in deze
periode gemaakt. Ook leren de kleuters meer over het gevoelsleven. Ze maken kennis met
gevoelens als jaloezie en rivaliteit, maar ook met vriendschap en meevoelen. Ze weten meer
over de mogelijke oorzaken en gevolgen van emoties en hoe je hier het beste mee om kan
gaan (Craeynest, 2011). Tussen de 3 en de 6 jaar ontwikkeld de ‘Theory of Mind’. De
‘Theorie of Mind’ is de vaardigheid van mensen om zich te kunnen verplaatsen in de
innerlijke wereld van anderen (Serra, 2003). Tijdens de schoolperiode (leeftijd 6 – 12 jaar)
15
worden kinderen zich meer bewust van hun eigen sterke en zwakke kanten. Het zelfbeeld
krijgt meer inhoudt en de kinderen hebben meer voorkeuren in het vinden van vrienden
(Craeynest, 2011).
Het onderkennen van emoties is van groot belang tijdens de sociale interactie en het sociaal
functioneren (Herba & Phillips, 2004). Door emoties van anderen juist te interpreteren is het
mogelijk om op een gepaste manier te reageren in sociale situaties. Emotie is een proces
waarbij cognitieve interpretatie, subjectieve gevoelens, gedragsmatige uitingen en
fysiologische arousal (activatietoestand) een rol spelen. Sociaal gezien hebben emotionele
uitingen als functie gevoelens en bedoelingen over te brengen. De neurowetenschap heeft aan
het licht gebracht dat de hersenen twee verschillende emotiesystemen bevatten. Het ene
systeem, een snelle-responssysteem, is voornamelijk werkzaam op onbewust niveau en
opereert met name vanuit de amygdala. Het andere systeem heeft te maken met bewuste
verwerking in de cortex (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2011). Om je eigen emoties te
begrijpen heb je volgens Salovey en Mayer (1990) een bepaalde mate van intelligentie nodig.
Dit noemde zij emotionele intelligentie. Dit is het vermogen om je eigen emoties en die van
anderen te begrijpen en te sturen (Goleman, 1995).
3.2 Definitie sociale weerbaarheid
Weerbaarheid omvat vele aspecten en veel mensen hebben er een andere kijk op. Het gaat
volgens Movisie (2013) over zowel het geestelijk als het lichamelijke vermogen tot
verdediging. Volgens Lammer en Meinster (2005) is een individu weerbaar als diegene heeft
geleerd op te komen voor de eigen grenzen, behoeften en wensen en daarbij rekening kan
houden met wensen en grenzen van anderen. Martine Delfos (2006) zegt het volgende over
weerbaarheid: ‘Weerbaarheid is NIET ‘nee’ leren zeggen. Weerbaarheid is leren durven naar
jezelf te luisteren en daar naar te handelen. Weerbaarheid is niet een kwestie van ‘meer’ voor
jezelf opkomen maar eerder een kwestie van kunnen en mogen vertrouwen op wat je voelt’.
Er zijn ook definities die het omgaan met moeilijke situaties meer benadrukken. Door Rutter
(1985) wordt weerbaarheid omschreven als het niet bezwijken onder stress, druk of
tegenslagen.
Tijdens de interviews met professionals kwamen ook verschillende definities naar voren.
Volgens Koemans (2016) is weerbaarheid o.a. het voldoen aan de verwachtingen van de
maatschappij. Heeren (2016) vindt dat je dan emoties kan voelen en herkennen, initiatieven
16
kan nemen en contacten kan onderhouden. Van der Kaay (2016) betrekt het vermogen tot het
geven van een eigen mening, emoties te uiten en het ‘nee’ zeggen tot sociale weerbaarheid.
Klein (2016) zegt het volgende over sociale weerbaarheid: ‘Sociaal weerbaar is dat iemand
onder diverse omstandigheden uiteindelijk zelf een oplossing kan vinden om een situatie op te
lossen of te veranderen, of dat iemand open staat om te luisteren naar de ander en dit plan zich
eigen kan maken en hij dit plan ten uitvoer brengt.’
Bij de interviews met ouders kwamen de volgende definities naar voren: iemand die zich
staande kan houden in de maatschappij en het kunnen inleven in de ander (Ouder 1, 2016),
rekening houdend met de ander je grenzen kunnen aangeven (Ouder 3, 2016), voor jezelf
opkomen en kunnen zeggen wat je wel en niet wilt (Ouder 5, 2016).
3.3 Voorwaarden voor sociale weerbaarheid
Er zijn een aantal voorwaardelijke criteria die het (on)mogelijk maken om weerbaar te zijn.
In vrijwel alle interviews die zijn gehouden voor dit onderzoek komt veiligheid naar voren als
een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van weerbaarheid. Veiligheid is ook
volgens Maslow (1970) een belangrijke voorwaarde voordat iemand zich verder (op
bijvoorbeeld sociaal vlak) kan ontwikkelen.
Het is ook een belangrijke voorwaarde om jezelf in te kunnen leven in iemand anders. Ook
wel ‘Theory of Mind’ genoemd. Dit houdt in dat je jezelf kan verplaatsen in de mentale
processen van een ander en daardoor het gedrag van de ander kan begrijpen en voorspellen.
Deze vaardigheid is belangrijk bij het afstemmen van ons gedrag op dat van anderen en dus
ook het rekening houden met anderen (Serra, 2003).
Om iets aan iemand anders duidelijk te kunnen maken is een vorm van communicatie
noodzakelijk. Communicatie hoef niet per definitie in woorden te zijn, maar kan ook in
lichaamstaal worden uitgedrukt. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die doof zijn, die door
middel van gebarentaal duidelijk maken als ze iets niet willen (Sorgdrager, 2016).
Een andere belangrijk voorwaarde voor weerbaarheid is zelfvertrouwen. Een weerbaar
persoon heeft een positief zelfbeeld. Er is sprake van een wisselwerking tussen
zelfvertrouwen en weerbaarheid. Om weerbaar te zijn, dient men zelfvertrouwen te hebben
om, op een adequate wijze, op te durven komen voor zichzelf. Bij minder weerbare personen
17
zal er vaker sprake zijn van negatieve ervaringen wat dan ook weer ten koste kan gaan van
iemand zijn zelfvertrouwen (Nicolay, 2015).
3.4 Conclusie
Sociale weerbaarheid wordt gevormd door verschillende componenten die men tijdens de
jonge jaren ontwikkelt. Veel mensen hebben een andere kijk op sociale weerbaarheid. Binnen
dit onderzoek gaat het voornamelijk over het in staat zijn om op te komen voor jezelf, het
stellen van grenzen en het geven van een eigen mening waarbij rekening wordt gehouden met
de omgeving. Om dit te kunnen is het belangrijk dat de persoon zich veilig voelt, zich kan
inleven in de ander, kan communiceren en zelfvertrouwen bezit.
18
4. DoelgroepIn dit hoofdstuk wordt de focus gelegd op de doelgroep. In §4.1 wordt een beschrijving
gegeven van de Autisme Spectrumstoornis. Vervolgens wordt in §4.2 de verstandelijke
beperking besproken. In §4.3 worden de Autisme Spectrumstoornis en de verstandelijke
beperking aan elkaar gekoppeld en in §4.4 worden de specifieke begeleidingsbehoefte
besproken. Tot slot staat er in §4.5 een conclusie beschreven.
4.1 Autisme Spectrumstoornis
De term autisme werd voor het eerst gebruikt door Leo Kanner en Hans Asperger rond het
jaar 1940. Autisme valt nu onder de ASS, hier bedoelt men de vormen van autisme met zowel
milde als ernstige symptomen mee. ASS komt 1 tot 3,5 keer voor op de 1000 kinderen en 4
keer zo vaak bij jongens als bij meisjes (Kolb & Whishaw, 2015). ASS wordt voornamelijk
gekenmerkt door stoornissen in sociale interactie, vooral inzake wederkerigheid en empathie,
stoornissen in de verbale en non-verbale communicatie en stoornissen in de verbeelding
(American Psychiatric Association, 2014). Bij de meeste mensen met ASS is het gelijk bij de
geboorte duidelijk dat er iets aan de hand is. Dit begint met het vermijden van contact met
verzorgers. Een-derde van de mensen met ASS begint pas symptomen te laten zien tussen de
leeftijd van 1 tot en met 3 jaar. Hierbij laten ze zien dat ze moeite hebben met het sociale
contact en het samenzijn met anderen (Kolb & Whishaw, 2015).
ASS wordt onderverdeeld in 3 niveaus. Binnen dit onderzoek valt de doelgroep onder niveau
2. Dit betekend dat er op sociaal-communicatief gebied problemen zijn in de verbale en non-
verbale sociale-communicatievaardigheden, er is een zichtbare sociale beperking ondanks
ondersteuning, er zijn beperkte initiatieven tot sociale interactie en verminderde of abnormale
reacties op sociale-toenaderingspogingen van anderen. Op het gebied van beperkte, repetitief
gedrag is er sprake van dusdanig inflexibel gedrag en moeite met verandering dat het een
toevallige waarnemer zou opvallen en het functioneren verstoort in verschillende situaties. Er
is ook sprake van een moeilijke prikkelverwerking (American Psychiatric Association, 2014).
4.2 Verstandelijke beperking
Tot ongeveer 1700 werd een verstandelijke beperking niet onderscheiden van andere
lichamelijke ziektebeelden (Reschly, 1992). In het begin van 1800 werd de stoornis erkend als
een stoornis waarbij er beperkingen zijn in de intelligentie en de dagelijkse bezigheden.
19
Vroeger werd een verstandelijke beperking gezien als iets wat je was, te zijner tijd is men
meer gaan kijken naar een verstandelijke beperking als iets wat je hebt (Luckasson, 1992).
Een verstandelijke beperking begint gedurende de ontwikkelingsperiode. Er zijn beperkingen
in de intellectuele functies (plannen, abstract denken, leren) en in de adaptieve functies
(sociaal aanpassingsvermogen, conceptuele vaardigheden, sociale vaardigheden en praktische
vaardigheden) die ertoe leiden dat het kind niet kan voldoen aan de ontwikkelings- en sociaal-
culturele standaarden van persoonlijke zelfstandigheid en sociale verantwoordelijkheid. Dit
uit zich door beperkingen in het dagelijks leven zoals in de communicatie, deelname aan het
sociale leven en op school (American Psychiatric Association, 2014).
De oorzaak van een verstandelijke beperking kan verschillen. Er kan sprake zijn van een
syndroom, waarbij er een specifiek genetisch defect aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld bij het
Prader Willi Syndroom het geval. Er kan sprake zijn van zuurstoftekort bij de geboorte of een
andere medische oorzaak. De oorzaak kan ook liggen bij de omgeving zoals bij het Foetaal
Alcohol Syndroom, waarbij de baby door alcoholmisbruik al voor de geboorte
hersenbeschadiging oploopt. Hiernaast kan er sprake zijn van verwaarlozing, waarbij het kind
niet alle mogelijkheden krijgt om zich te ontwikkelen en dus een achterstand oploopt.
Sommige oorzaken van een verstandelijke beperking zijn nog niet bekend (Zimbardo,
Johnson, & McCann, 2011).
De verstandelijke beperking wordt onderverdeeld in verschillende mate van ernst, binnen dit
onderzoek valt de doelgroep onder ‘matig tot ernstig’. Een kind met een ‘matige tot ernstige
verstandelijke beperking’ wordt gekenmerkt doordat het kind op het gebied van conceptuele
vaardigheden duidelijk achterblijft op dat van leeftijdsgenoten (American Psychiatric
Association, 2014). Het IQ ontwikkelt zich tot 35-50 en dit is te vergelijken met een ‘gezond’
kind van 7 jaar. De ontwikkeling van lezen, schrijven, rekenen, etc. verloopt langzaam en
deze vaardigheden zijn duidelijk minder goed ontwikkeld dan bij leeftijdsgenoten. Er is
dagelijks structurele ondersteuning nodig om alledaagse taken te voltooien. Het kind verschilt
in de loop van de ontwikkeling duidelijk van leeftijdsgenoten op het gebied van sociaal en
communicatief gedrag. Gesproken taal is meestal de belangrijkste vorm van communicatie,
deze is echter wel minder uitgebreid dan bij leeftijdsgenoten. Het kind kan relaties aangaan
met anderen, dit blijkt duidelijk uit de band met familie. Het sociale oordeelsvermogen en de
beslissingsvaardigheden zijn beperkt, anderen moeten helpen bij het nemen van beslissingen.
20
Verder dient het kind een lange leerperiode te ondergaan wil het kind (later) de praktische
vaardigheden van het eten, aankleden, wassen, hygiëne, etc. leren (American Psychiatric
Association, 2014).
4.3 ASS en een verstandelijke beperking
Uit internationale literatuur blijkt dat personen met ASS in 40-60% van de gevallen ook een
verstandelijke beperking hebben (Gezondheidsraad, 2009). Het de meest voorkomende
comorbide stoornis bij een persoon met een verstandelijke beperking (Matson & Schoemaker,
2009). Naast de beperkingen die in de vorige paragraven staan beschreven is de sociale
communicatie onder het verwachte algemene ontwikkelingsniveau (American Psychiatric
Association, 2014).
Het is moeilijk in te schatten op welk niveau het kind functioneert, waardoor de kans op
onderschatting en overschatting groot is. De prikkelverwerking bij kinderen met ASS is al
lastiger, echter bij een verstandelijke beperking is dit nog wat moeilijker. Over- of
onderprikkeling is vaak een bron van gedragsproblemen of somberheid. Communicatie is
belangrijk voor het kind, want zo kan het kind duidelijk maken wat hij bedoelt. Met ASS en
een verstandelijke beperking is het niet vanzelfsprekend dat je elkaar begrijpt (Nederlandse
Vereniging voor Autisme, 2016). Deze kinderen zullen maar in kleine mate zelfstandig zijn.
4.4 Begeleidingsbehoeften
Kinderen met ASS en een verstandelijke beperking hebben specifieke begeleidingsbehoeften.
De juiste aandacht voor de verschillende zorg- en hulpvragen is van belang. De begeleiding
dient gegeven te worden in een kleine groep, waarbij er een individueel afgestemd
zorgprogramma is samengesteld. Om aan te sluiten bij het kind is er een begrijpelijke
communicatie nodig, ondersteund door gebaren en pictogrammen. Een duidelijke structuur in
de dag, vaste routines, herhaling, voorspelbaarheid, continuïteit en betrouwbaarheid zorgt
ervoor dat het kind weet waar hij/zij aan toe is. Aandacht voor prikkelverwerking en het
waken voor onder- en/of overprikkeling is daarnaast ook belangrijk (Nederlandse Vereniging
voor Autisme, 2016).
21
Uit interviews met de professionals komen ook andere begeleidingsbehoeften naar voren. Er
wordt door Sorgdrager (2016) gezegd dat het erg belangrijk is om aan te sluiten bij de
beleving en de mogelijkheden van het kind en dat het essentieel is om een goede
samenwerking te hebben met de verschillende hulpverleners, ouders en school om het kind de
juiste ondersteuning te bieden die het kind nodig heeft. Klein (2016) voegt hieraan toe dat het
stimuleren van de rechterhersenhelft (waar de creatieve processen plaatsvinden) essentieel is
om mogelijkheden te creëren. Alle ondervraagde professionals zeggen ook dat het bieden van
veiligheid van belang is. In §8.5 wordt beschreven wat de ouders belangrijk vinden in de
begeleiding van hun kind.
4.5 Conclusie
De doelgroep wordt gekenmerkt door milde tot ernstige beperkingen in de intellectuele functies
(plannen, abstract denken, leren), de communicatie en ernstige beperkingen in de adaptieve
functies (sociaal aanpassingsvermogen, conceptuele vaardigheden, sociale vaardigheden en
praktische vaardigheden). De kinderen zijn maar in kleine mate zelfstandig. Om deze
doelgroep te begeleiden is het belangrijk om zorg op maat te leveren, waarbij er aandacht is
voor de prikkelverwerking en een duidelijke communicatie (eventueel visueel ondersteund).
De omgeving zal vooral veiligheid, voorspelbaarheid en structuur moeten bieden. En bovenal
is het van belang om een goede samenwerking tussen de ouders, hulpverleners en school na te
streven.
22
5. Doelgroep in relatie tot sociale weerbaarheidIn dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten van sociale weerbaarheid, die in hoofdstuk
3 werden beschreven, vergeleken met de mogelijkheden en beperkingen van de doelgroep. Uit
eerder onderzoek is al gebleken dat mensen met een ASS en een verstandelijke beperking
minder weerbaar zijn dan leeftijdsgenoten zonder beperking (Bielecki & Swender, 2004)
(Matson, Anderson, & Bamburg, 2000). In §5.1 wordt een beschrijving gegeven van de
Theory of Mind. Vervolgens komt in §5.2 de emotionele ontwikkeling aan bod. In §5.3 wordt
de nadruk gelegd op de communicatie en in §5.4 staat zelfvertrouwen centraal. §5.5 beschrijft
de conclusie.
5.1 Theory of Mind
Theory of Mind (ToM) is het vermogen te weten dat onze eigen gedachten mogelijk
verschillen met die van iemand anders (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2011). Als een
persoon ToM ontwikkelt ziet de persoon in dat zowel de ander als hijzelf zijn eigen gevoelens
heeft en is hierdoor in staat zich te verplaatsen in andermans gevoelens. Deze vaardigheden
zijn onder andere nodig om empathisch gedrag te vertonen. In een onderzoek van Baron-
Cohen, Leslie & Firth (1985) komt naar voren dat kinderen met ASS, beperkingen hebben in
de ontwikkeling van ToM. John Allman en zijn collega’s (2005) hebben ontdekt dat de cellen
(genaamd: von Economo neurons) uit de frontale cortex belangrijk zijn voor het ontwikkelen
van de ToM. Zij stellen dat bij mensen met ASS deze cellen niet goed ontwikkelen, waardoor
er een abnormale sociale ontwikkeling kan ontstaan. Kinderen met ASS hebben door de
beperkingen op het gebied van ToM moeite om zich in te leven in andere mensen en emoties
te herkennen (Baron-Cohen, Leslie, & Firth, 1985).
5.2 Emotionele intelligentie
De emotionele intelligentie maakt het mogelijk dat een individu zich kan inleven in een ander
individu en gepast kan reageren in sociale situaties (Begeer, Rieffe, Meerum Terwogt, &
Stockmann, 2003). Wanneer er sprake is van beperkingen in de emotionele intelligentie kan
dit ervoor zorgen dat er problemen ontstaan in de sociale interactie (Grewal & Salovey,
2005). Uit verschillende onderzoeken (De Wit, 2014) (De Ruiter, 2014) (Krösschell, 2015)
blijkt dat er bij kinderen met ASS, een verstandelijke beperking of beide een verminderde
emotionele intelligentie aanwezig is.
23
5.3 Communicatie
Mensen met ASS worden vaker in verband gebracht met een verminderd begrip van emoties
(Hobson, 2002). Met name bij verstandelijk beperkte, oftewel laag functionerende kinderen
met ASS zijn gebreken aangetoond in de aandacht voor emotionele uitdrukkingen bij anderen,
de communicatie van eigen emoties en de onderkenning van het subjectieve karakter van
emoties (Kasari, Chamberlain, & Bauminger, 2001)
5.4 Zelfvertrouwen
Mensen met een beperking hebben vaak een negatief zelfbeeld, omdat zij dagelijks ervaren
dat ze niet voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij (De Belie, 2000) (Lammers,
Kok, & Oude Avenhuis, 2005). Ook volgens De Beer (2011) hebben mensen met een
beperking een laag zelfbeeld, een zwakke eigenheid en weinig autonomie.
5.5 Conclusie
Uit het literatuuronderzoek blijkt dat kinderen met ASS en een verstandelijke beperking
minder ontwikkeld zijn op het gebied van emotionele intelligentie, Theory of Mind,
communicatie en zelfvertrouwen. Dit heeft tot gevolg dat zij minder sociaal weerbaar zijn en
meer moeite hebben om dit op te bouwen.
24
6. Animal Assisted Interventions In de vorige hoofdstukken is er een relatie gelegd tussen de doelgroep en sociale
weerbaarheid. In dit hoofdstuk worden Animal Assisted Interventions (AAI) besproken. In
§6.1 wordt een beschrijving gegeven van de relatie tussen dieren en mensen . Vervolgens
wordt er in §6.2 dieper op de relatie tussen de doelgroep en dieren ingegaan. In §6.3 wordt er
een verband gelegd tussen de ontwikkeling van sociale weerbaarheid en dieren en §6.4
beschrijft de conclusie.
6.1 Dieren en mensen
Dieren leven al eeuwenlang in gezelschap van mensen, met als doel de mens te voorzien in
voedsel, transport en gezelschap. In de vorige eeuw werd de wetenschappelijke basis gelegd
van de therapeutische effecten van dieren. In 1964 gebruikte psychiater Boris Levinson de
benaming ‘pet therapy’ voor het beschrijven van de effecten die zijn hond had op kinderen
binnen een intramurale instelling (Altschiller, 2011). Er zijn hierna verschillende interventies
ontwikkeld vanuit het idee dat mens-dier relaties kunnen bijdragen aan het welzijn van de
mens (Fine & Beck, 2010). AAI is de overkoepelende term voor alle interventies waarbij
dieren een ondersteunende rol spelen. Deze ondersteunende rol spelen de dieren op het gebied
van zorg, onderzoek en in het onderwijs. Het doel van het gebruik van de dieren is het
optimaliseren van therapeutische processen, begeleidende activiteiten en leerprocessen
(AAIZOO, 2016). Lekkerkerker (2016) zegt het volgende over dieren en mensen: ‘Ik denk dat
de mensen het soms een beetje kwijt zijn hoe bijzonder dieren zijn en wat dieren voor jou
kunnen betekenen. De dieren laten zien hoe iemand zich voelt, waardoor je niet hoeft te
praten over emoties’.
Bij het inzetten van dieren is het altijd belangrijk om rekening te houden met bepaalde
voorwaarden. Het is belangrijk om te bepalen of de financiën toereikend zijn, er voldoende
ruimte is voor de dieren, er geen allergieën zijn voor dieren en zowel de dieren als de
kinderen/hulpverleners geen schade oplopen.
6.2 Dieren en de doelgroep
Laat in de achttiende eeuw werden dieren ingezet bij instellingen met mensen met een
beperking om de socialisatie tussen de cliënten te verbeteren (Serpell, 2006). Nu is men er
ook van overtuigd dat mensen met bijvoorbeeld ASS veel profijt kunnen hebben van het
inzetten van dieren in hun behandeling (Esposito, McCardle, Maholmes, McCune, & Griffin,
25
2011). Kinderen met ASS vinden het vaak moeilijk om contact te maken met mensen. Het is
daarom opvallend dat deze kinderen minder moeite lijken te hebben met het contact maken
met dieren (Johnson, 2003). Dieren hebben een kalmerende en niet veroordelende werking op
de doelgroep en komen de sociale interactiemogelijkheden ten goede (Kruger & Serpell,
2010). Volgens Pavlides (2008) kan de specifieke inzet van AAI de doelgroep extra
ondersteunen in het ontwikkelen van sociale vaardigheden.
6.3 Dieren en sociale weerbaarheid
De dieren laten zien hoe een kind zich van binnen voelt, waarop de ‘therapeut’ kan inspelen.
Door na te gaan wie de leiding heeft en hoe het komt het dat het dier niet mee loopt, kan er
geoefend worden met het kind (Lekkerkerker, 2016). Uit onderzoeken van Janssen en Bakker
(2007) en Friedmann en Son (2009) is gebleken dat dieren positieve invloeden hebben op
mensen. Dieren bieden bijvoorbeeld troost, ontspanning, geven structuur, verminderen
eenzaamheid, verbeteren de sociale interactie en sociaal-emotionele vaardigheden, verhogen
de eigenwaarde, verminderen angsten en dienen als voorbeeldfunctie. Dieren geven volgens
Stichting Mens & Dier Nederland (2014) continuïteit, vertrouwen en een gevoel van
zekerheid. Zoals al in eerdere hoofdstukken is beschreven zijn sociaal-emotionele
vaardigheden, eigenwaarde, sociale interactie, vertrouwen en zekerheid van belang bij het
ontwikkelen van sociale weerbaarheid.
6.4 Conclusie
Het blijkt dat mensen met ASS en een beperking goed samen gaan met dieren en hier zelfs
profijt van kunnen hebben. Er is niet bewezen dat het inzetten van dieren daadwerkelijk helpt
bij het verbeteren van de sociale weerbaarheid, maar het blijkt wel dat dieren een positieve
invloed hebben op het zelfbeeld, sociale interactie en vertrouwen. Als Special Family Care
dieren gaat inzetten bij de begeleiding van de kinderen, dienen zij wel rekening te houden met
voorwaarden zoals voldoende ruimte, financiën en veiligheid.
26
7. Muzisch agogische methodiek In dit hoofdstuk wordt de Muzisch agogische methodiek besproken. In §7.1 wordt uitgelegd
wat Muzisch Agogisch handelen inhoudt. Vervolgens wordt er in §7.2 beschreven hoe het
Muzisch Agogisch werken samengaat met de doelgroep en in §7.3 hoe er gewerkt kan worden
aan sociale weerbaarheid door het inzetten van deze methodiek. Als laatste staat er bij §7.4
een conclusie beschreven.
7.1 Muzisch agogisch
Muzisch agogisch werken is kort gezegd het inzetten van muzische middelen om een
agogisch doel te bereiken. Muzische middelen zijn creatieve, speelse ideeën en activiteiten
(op het gebied van muziek, beeldend vormen, drama, taalexpressie, films, spel en bewegen)
waarmee men iets kan bereiken bij doelgroepen (Behrend, 2010).
Er zijn verschillende manieren om met muzische middelen te werken, namelijk:
- Receptief: Via zintuiglijke waarneming muzische producten en processen beleven.
- Reproductief: Reageren door nadoen en imiteren op grond van waarneming,
herkenning en herinnering.
- Reflectief: Een reactie of een waardeoordeel geven, een persoonlijke situatie toetsen
aan criteria, een emancipatorische houding ontwikkelen, bewust worden.
- Creatief: Ontwerpen en fantasie aanspreken, nieuwe ideeën en associaties gebruiken
en onderzoeken.
- Expressief: Emotionele belevingen aanspreken, zich uitdrukken, uiting geven aan wat
in je leeft (Behrend, 2010).
Het begrip ‘agogie’ wordt gebruikt voor alle situaties waarin mensen beïnvloed worden door
anderen, die met die beïnvloeding een specifieke bedoeling hebben, namelijk om de situatie
van de ander te wijzigen en wel zo dat die ander zich er beter bij voelt. Het agogisch handelen
is erg uiteenlopend. Echter hebben alle vormen van agogisch handelen het volgende gemeen:
- Doelgerichtheid: Bij agogisch werken wordt een observatie gedaan, waarna er een
hulpvraag wordt beschreven en een plan van aanpak wordt gemaakt.
- Bewustheid: De sociaal werkers moeten hun werk kunnen verantwoorden, daarom is
het belangrijk om bewust te zijn van wat je doet en waarom.
- Procesmatigheid: Als mensen veranderen, wordt er iets in gang gezet, waardoor er een
27
proces ontstaat.
- Systematiek: Aan den hand van een planning wordt op een systematische wijze
gewerkt (Behrend, 2010).
Samenvattend betekent muzisch-agogisch handelen het volgende:
‘Het beïnvloeden van individuele personen en/of groepen vanuit een muzische grondhouding
tijdens omgang, doelbewuste begeleiding of voorwaardelijke zorg, gericht op de ontwikkeling
en het welzijn van het individu en/of groep door middel van activiteiten op muzisch terrein
die een appel doen op het menselijke vermogen tot verbeelding, vindingrijkheid en
verwondering (Behrend, 2010)’.
7.2 Muzisch agogisch werken met de doelgroep
Muzische middelen zijn geschikt om als middel in te zetten bij bepaalde doelgroepen, omdat
zij een andere invalshoek hebben. Het is een speelse benadering waardoor de situatie minder
bedreigend en minder ingewikkeld wordt voor de ander (Behrend, 2010). Dit zou kunnen
betekenen dat deze manier van werken op een laagdrempelige manier aansluit bij de
doelgroep.
Muzisch agogisch werken is werken op maat. Er wordt een plan gemaakt, maar het kan ook
spontaan worden ingezet. Er wordt rekening gehouden met het cognitieve en sociaal-
emotionele niveau van het kind, de wijze van communicatie en de interesses. Het is een
middel dat kan worden ingezet in groepen en individueel, alle activiteiten kunnen worden
aangepast aan de mogelijkheden en de hulpverleners kunnen het naar eigen inzicht,
doelgericht, systematisch, bewust en procesmatig, inzetten om het kind te ondersteunen
(Behrend, 2010).
Naast activiteiten die te maken hebben met de eerste levensbehoeften, zoals slapen en eten,
nemen spelactiviteiten een grote plaats in in het leven van kinderen. Door velen wordt het spel
van het kind gezien als erg belangrijk voor de ontwikkeling op motorisch, cognitief en
sociaal-emotioneel vlak. De spelactiviteiten dragen bij in de ontwikkeling van het gevoel van
vrijheid, eigenheid en het ontdekken van nieuwe inzichten (Grabau & Visser, 1987).
28
7.3 Muzisch agogisch werken aan sociale weerbaarheid
In de literatuur is er weinig over sociale weerbaarheid in relatie met muzische middelen
beschreven, maar uit interviews komen verschillende mogelijkheden naar voren. Volgens
Sorgdrager (2016) is het belangrijk om aansluiting te vinden bij het kind. Zoals hierboven is
beschreven is het muzisch agogisch handelen hier op gericht en door de speelse benadering is
de activiteit minder bedreigend. Ook is het fysiek in staat zijn om je grenzen aan te geven
belangrijk volgens Sorgdrager (2016), dit zou bijvoorbeeld kunnen door het oefenen van
gebaren en lichaamstaal. Klein (2016) voegt hieraan toe dat het ook belangrijk is om de
stappen visueel te maken, dus door ze bijvoorbeeld te tekenen of uit te beelden. Er zijn
wellicht veel beperkingen, maar dan is het ook belangrijk om te zoeken naar mogelijkheden.
Het is daarom volgens Klein, Sorgdrager en Lekkerkerker belangrijk om de rechterhersenhelft
(de kant die gaat over creatieve processen) te stimuleren om verder te komen. Stet (2016)
heeft jaren op een zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) school gewerkt en begeleide hier
kinderen, die vallen binnen de doelgroep, in het vergroten van hun sociale weerbaarheid. Zij
deed dit door rollenspellen en lichaamsgerichte oefeningen te doen. Stet denkt dat het de
doelgroep helpt om sociaal weerbaarder te worden door veel te oefenen, speel-oefeningen te
doen en toneeloefeningen te doen (Stet, 2016).
7.4 Conclusie
Muzisch agogisch werken is het inzetten van creatieve middelen om een doel te bereiken.
Deze methodiek is geschikt om in te zetten bij de doelgroep, omdat de activiteiten kunnen
worden afgestemd op het individu. Sorgdrager (2016), Klein (2016) en Lekkerkerker (2016)
zeggen dat het inzetten van creatieve middelen goed bij de doelgroep en zijn
begeleidingsbehoeften past. De creatieve middelen spelen namelijk in op een ander gedeelte
in de hersenen, waar mogelijkheden zouden kunnen liggen. Volgens Stet (2016) is het werken
met de muzisch agogische methodiek erg geschikt om deze doelgroep sociaal weerbaarder te
maken.
29
8. Interviews In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de interviews met ouders besproken. In §8.1 staat
beschreven wat de kandidaten wisten over het onderwerp sociale weerbaarheid en bij §8.2
welke vaardigheden zij dachten hierbij nodig te hebben. Vervolgens staat er in §8.3
beschreven hoe de ontwikkeling is gegaan bij hun kinderen en bij §8.4 hoe zij hierbij de
toekomst zien. In §8.5 staat beschreven welke ondersteuning hun kind nodig heeft volgens
hun. Daarna wordt er in §8.6 dieper op Muzisch Agogisch werken ingegaan en in §8.7 wordt
er op AAI ingegaan. Bij §8.8 wordt de conclusie beschreven.
8.1 Begrip sociale weerbaarheid
Bij deze vraag is er gepeild wat de ouders hun visie is op sociale weerbaarheid. Ouder 1
(2016) vindt dat als iemand zich staande kan houden in de maatschappij, diegene sociaal
weerbaar is. Hierbij vindt deze ouder empathie erg belangrijk. Ouder 2 (2016) vindt dat
iemand sociaal weerbaar is als iemand kan meepraten met anderen. Terwijl ouder 3 (2016)
vindt dat iemand sociaal weerbaar is als diegene voor zichzelf kan opkomen en tegen anderen
kan ingaan. Ouder 4 (2016) vindt dat iemand sociaal weerbaar is als diegene fysiek en
mentaal in staat is om voor zichzelf op te komen. Ouder 5 (2016) vindt dat iemand sociaal
weerbaar is al diegene kan zeggen wat hij wel en niet wilt.
8.2 Vaardigheden
De ouders kregen de vraag welke vaardigheden zij belangrijk vonden bij het ontwikkelen van
sociale weerbaarheid. Ouder 1 en ouder 3 vonden beiden dat iemand stevig in zijn schoenen
moet staan om sociaal weerbaar te kunnen zijn (Ouder 1, 2016) (Ouder 3, 2016). Ouder 2 is
van mening dat iemand alleen sociaal weerbaar kan zijn met een ‘normaal’ IQ (Ouder 2,
2016). Ouder 4 vindt dat iemand naast voldoende geestelijke vermogens ook moet bezitten
over voldoende fysieke vermogens om sociaal weerbaar te kunnen zijn (Ouder 4, 2016).
Ouder 5 vindt communicatie het aller belangrijkste (Ouder 5, 2016).
8.3 Ontwikkeling
Er is gesproken over de ontwikkeling van de kinderen op het gebied van sociale
weerbaarheid. Alle ouders geven aan dat het heel moeilijk is. Ouder 1 en ouder 3 geven beide
aan dat hun kind snel dingen doet om aardig gevonden te worden, ze leren wel om nee te
zeggen, maar in de praktijk blijkt dit lastig (Ouder 1, 2016) (Ouder 3, 2016). Ouder 2 en ouder
30
5 vertellen dat hun kind wel meer communicatiemogelijkheden heeft op zich te uiten, maar
dat er nog een hele weg te gaan is (Ouder 2, 2016) (Ouder 5, 2016). Ouder 4 vindt dat haar
kind mondeling wel vaardiger is, maar niet weerbaarder (Ouder 4, 2016).
8.4 Toekomst
Er is een vraag gesteld over wat de ouders hopen te bereiken op het gebied van sociale
weerbaarheid met hun kind in de toekomst. Dit bleek een lastige vraag voor ouders, omdat de
toekomst nog niet zeker is (waar gaat het kind wonen, werken, hoe zelfstandig wordt het kind,
etc.). Ouder 2 gaf aan dat zij hier liever niet over nadenkt (Ouder 2, 2016). Ouder 1 hoopt dat
haar zoon zich kan ontwikkelen in kleine stapjes en in een veilige omgeving, ouder 1 vind het
lastig om hier nog verder op in te gaan (Ouder 1, 2016). Ouder 3 denkt dat haar dochter zich
wel verder zou kunnen ontwikkelen op het gebied van voor zichzelf opkomen. Ouder 3 hoopt
dat haar dochter beter gaat inzien wie het goed/slecht met haar voorheeft, zodat ze daar betere
keuzes in kan maken (Ouder 3, 2016). Ouder 4 hoopte dat haar zoon in het algemeen zich
verder zou kunnen ontwikkelen, maar wist niet hoe hij zich zou ontwikkelen op het gebied
van sociale weerbaarheid (Ouder 4, 2016). Ouder 5 denkt dat het het beste is voor haar zoon
om zich eerst te richten op zichzelf en daarna pas op anderen (Ouder 5, 2016).
8.5 Ondersteuning
Er is tijdens het interview ook gesproken over de vorm van ondersteuning er nodig is voor de
kinderen. Ouder 1 vindt duidelijkheid, rust, niet teveel prikkels en eenduidigheid belangrijk.
De samenwerking tussen school, thuis en logeerhuis is ook een belangrijke factor (Ouder 1,
2016). Ouder 2 vindt duidelijkheid, rust, structuur, prikkelverwerking en controle belangrijk
voor haar zoon (Ouder 2, 2016). Ouder 3 geeft aan dat herhaling en duidelijkheid erg
belangrijk zijn, in de begeleiding van haar dochter (Ouder 3, 2016). Ouder 4 vindt voldoende
inspanning en ontspanning belangrijk voor haar zoon. Het werken met pictogrammen en het
bieden van veel duidelijkheid helpt haar zoon (Ouder 4, 2016). Ouder 5 geeft aan dat
duidelijkheid, structuur en regelmaat erg belangrijk is voor haar zoon. Het gaat bij haar zoon
voornamelijk over het creëren van een veilige en prettige omgeving waarin haar zoon zich
kan ontwikkelen (Ouder 5, 2016).
8.6 Muzisch agogisch werken
Tijdens het interview zijn de ouders bevraagd over hoe ze het zouden vinden als er creatieve
middelen worden ingezet tijdens de begeleiding. Ouder 1 (2016) geeft aan dat haar zoon niet
31
erg van knutselen houdt, maar dat ze denkt dat hij wel veel kan leren door middel van
rollenspellen en muziek. Ouder 2 (2016) zegt dat haar zoon het helemaal geweldig zou vinden
als dat zou worden ingezet in de begeleiding om doelen te bereiken. Vooral met poppenspel,
want dan gaat haar zoon er helemaal mee in gesprek. De dochter van ouder 3 schijnt altijd
bezig te zijn met knutselen en muziek luisteren. Hier wordt zeker haar aandacht mee gewekt,
aldus ouder 3 (2016). Ouder 4 geeft aan dat haar zoon best wel creatief is en vooral veel
muziek luistert. Dit zou dus goed bij hem kunnen passen (Ouder 4, 2016). Ouder 5 denkt dat
het wel een laagdrempelige manier is om contact te maken met haar zoon. Alles wat speels is
vindt hij namelijk leuk en interessant. De begeleider moet dan wel zijn interesse blijven
wekken, zonder dat het te moeilijk wordt (Ouder 5, 2016).
8.7 AAI
Er is tijdens het interview ook naar de mening van de ouders gevraagd op het gebied van het
inzetten van dieren om een doel te bereiken. De zonen van ouder 1 (2016) en ouder 5 (2016)
hebben beiden al dolfijntherapie gehad en zijn hier erg positief over. Ze zien het positief in
om hun kinderen in contact met dieren te brengen en zo aan doelen te werken. De andere
ouders vinden het ook goed voor de kinderen om dieren in te zetten.
8.8 Conclusie
Ouders zijn er bewust van dat de sociale weerbaarheid van hun kinderen niet goed ontwikkeld
is. Om hun kinderen te begeleiden in het algemeen vinden ze vooral duidelijkheid, inspanning
en ontspanning, samenwerking en veiligheid belangrijk. Alle ouders geven aan dat zowel het
werken met creatieve middelen als het inzetten van dieren hun kind zou kunnen helpen.
32
9. Conclusies en discussie In dit hoofdstuk wordt op basis van de gevonden informatie uit interviews en literatuur de
hoofdvraag beantwoord. Bij §9.1 staat de conclusie beschreven en in §9.2 de discussie.
9.1 Conclusie
Sociale weerbaarheid werd in het onderzoek beschreven als het vermogen om op te komen
voor jezelf, grenzen te stellen en het geven van een eigen mening, waarbij rekening wordt
gehouden met de omgeving. Uit het onderzoek komt naar voren dat kinderen met ASS en een
verstandelijke beperking minder ontwikkeld zijn op het gebied van emotionele intelligentie,
Theory of Mind, communicatie en zelfvertrouwen, terwijl dit belangrijk is bij het ontwikkelen
van sociale weerbaarheid.
De doelgroep heeft door de complexe beperkingen specifieke begeleidingsbehoeften. Het is
belangrijk om zorg op maat te leveren, waarbij er aandacht wordt besteed aan de
prikkelverwerking en een duidelijke communicatie (eventueel visueel ondersteund). De
omgeving zal vooral veiligheid, voorspelbaarheid en structuur moeten bieden. Om dit te
bereiken is het van belang om een goede samenwerking tussen de ouders, hulpverleners en
school na te streven. Men zal hiernaast ook ten alle tijden rekening moeten houden met de
(on)mogelijkheden van de doelgroep.
Uit het onderzoek blijkt dat dieren goed samengaan met de doelgroep en een positieve invloed
hebben op het zelfbeeld, sociale interactie en zelfvertrouwen. Ook het inzetten van creatieve
middelen tijdens de begeleiding blijkt geschikt, omdat de activiteiten kunnen worden
afgestemd op het individu en door de speelse benadering de activiteiten als minder bedreigend
en ingewikkeld worden gezien. Tijdens de interviews gaven alle ouders aan dat zowel het
werken met creatieve middelen als het inzetten van dieren hun kind zou kunnen helpen.
De sociaal werkers van Special Family Care kunnen zowel de Muzisch Agogische Methodiek
als Animal Assisted Interventions inzetten als hulpmiddel om de doelgroep te ondersteunen
bij het versterken van hun sociale weerbaarheid. Door het inzetten van deze hulpmiddelen kan
er gewerkt worden aan betere sociale vermogen, meer zelfvertrouwen en een betere
communicatie. Wel dienen de sociaal werkers rekening te houden met de verminderde mate
van zelfstandigheid van de doelgroep, er kan niet verwacht worden dat de doelgroep geheel
33
zelfstandig kan functioneren op sociaal gebied. Daarbij zullen de sociaal werkers moeten
werken aan een goede samenwerking tussen ouders, school en andere hulpverleners. En
bovenal is het belangrijk om een veilige omgeving, duidelijkheid, structuur en regelmaat te
bieden.
9.2 Discussie
De gehanteerde methodologie is goed uitgevoerd. Vooral de ethische aspecten van de
interviews zijn met zorg nageleefd. Dit resulteerde in zuivere interviewverslagen. Bij een
vervolgonderzoek is het wel van belang dat er observaties kunnen worden uitgevoerd, zodat
de doelgroep beter wordt neergezet. Ook is het voor een buitenstaander wellicht onduidelijk
waarom de organisatie niet is geïnterviewd. In het oogpunt van de onderzoeker, die voor haar
eigen organisatie een onderzoek uitvoerde, is het wel begrijpelijk. Alleen om een duidelijker
beeld te krijgen van de individuele wensen en ideeën van de hulpverleners is het de volgende
keer beter om toch wel een interview uit te voeren.
34
10. Aanbevelingen
Advies is om:
Rekening te houden met de (on)mogelijkheden van het kind. Er kan niet verwacht
worden dat deze doelgroep geheel zelfstandig sociaal weerbaar zijn of worden in
de toekomst.
Een samenwerkingsverband aan te gaan met ouders, school en andere
hulpverleners
De Muzische agogische methodiek in te zetten, met als doel het kind zijn creatieve
vermogens aan te spreken om aan leerdoelen te werken. Er zou kunnen worden
gewerkt aan de communicatie, een beter zelfbeeld, meer zelfvertrouwen en een
groter inlevingsvermogen.
Animal Assisted Interventions in te zetten, met als doel een soepele aansluiting te
krijgen bij het kind. Er zou kunnen worden gewerkt aan een betere sociale
omgang, meer zelfvertrouwen en een groter inlevingsvermogen.
Vervolgonderzoek te doen naar de wijze waarop creatieve middelen delen van de
hersenen activeren en welke vormen van creativiteit het beste aan sluiten bij de
doelgroep en het werken aan sociale weerbaarheid.
Vervolgonderzoek te doen naar welke dieren het beste aansluiten bij de doelgroep,
welke specifieke activiteiten er gedaan zouden kunnen worden en hoe dit de
doelgroep kan ondersteunen.
35
BibliografieAAIZOO. (2016). AAIZOO: Animal Assisted Interventions in Zorg, Onderzoek en Onderwijs.
Opgeroepen op november 9, 2016, van AAIZOO: http://www.aaizoo.nl/
Allman, J. M., Watson, K. K., Tetreault, N. A., & Hakeem, A. Y. (2005). Intuition and autism: A possible role for von Economo neurons. Trends in Cognitive Science, 367-373.
Altschiller, D. (2011). Animal-Assited Therapy. Santa Barbara California: Greenwood.
American Psychiatric Association. (2014). Beknopt overzicht van de criteria DSM-5. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Baron-Cohen, S., Leslie, A., & Firth, U. (1985). Does the autistic child have a 'theory of mind'? Cognition, 37-46.
Begeer, S., Rieffe, C., Meerum Terwogt, M., & Stockmann, L. (2003). Theory of Mind based action in high-functioning children from the autistic spectrum. Journal of Autism and Developmental Disorders, 479-487.
Behrend, D. (2010). Muzisch-Agogische Methodiek een handleiding. Bussum: Coutinho.
Bielecki, J., & Swender, S. L. (2004). The assessment of social functioning in individuals with mental retardation. Behavior Modification, 694-708.
Bowlby, J. (1980). Attachment and loss. New York: Basic Books.
Bunt, M., & Klamer, S. (2014). Autisme en weerbaarheid. Ede: Chriselijke Hogeschool Ede.
Cornelissen-Bohle, D. (2012). Sociale weerbaarheid bij PDD-NOS. Christelijke Hogeschool Windesheim.
Craeynest, P. (2011). Psychologie van de levensloop inleiding in de ontwikkelingspsychologie. Leuven: Acco.
De Beer, Y. (2011). De kleine Gids. Mensen met een licht verstandelijke beperking. Deventer: Kluwer.
De Belie, E. (2000). Een kwetsbare ontwikkeling, veerkracht en het risico op seksueel misbruik. In E. De Belie, C. Ivens, J. Lesseliers, & G. Van Hove, Seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke handicap. Leuven: Acco.
De Ruiter, L. (2014). Emotionele intelligentie: verschillen tussen kinderen met kenmerken van ASS en ADHD en kinderen zonder ontwikkelingsstoornissen. Opgeroepen op oktober 17, 2016, van Leiden university: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/26986
De Wit, S. (2014). Anders denken, anders doen: De emotionele intelligentie en emotieregulatie van kinderen met een autismespectrumstoornis. Opgeroepen op oktober 17, 2016, van Leiden University: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/26954
Delfos, M. (2006, november 25). Communiceren vanuit echtheid. Opgeroepen op oktober 10, 2016, van energy motion: http://www.energy-motion.nl/pdf/symposium_energy_motion_met_martine_delfos.pdf
36
Esposito, L., McCardle, P., Maholmes, V., McCune, S., & Griffin, J. A. (2011). Introduction. In P. McCardle, S. McCune, J. A. Griffin, L. Esposito, & L. S. Freund, Animals in our lives: Human - animal interaction in family, community, and therapeutic settings (pp. 1-5). Baltimore: Brookes Publishing Co.
Fine, A., & Beck, A. (2010). Handbook on Animal Assisted Therapy. Oxford: Elsevier/Academic Press.
Friedmann, E., & Son, H. (2009). Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice. The human-companion animal bond: How humans benefit, 293-326.
Gezondheidsraad. (2009). Autismespectrumstoornissen: een leven lang anders. Den Haag: Gezondheidsraad.
Goleman, D. (1995). Emotional intelligence. New York: Bantam Books.
Grabau, E., & Visser, H. (1987). Creatieve therapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Grewal, D., & Salovey, P. (2005). Feeling Smart: The Science of Emotional Intelligence. American Scientist, 330-339.
Heeren, J. (2016, september 12). Sociale weerbaarheid. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Herba, C., & Phillips, M. (2004). Annotation: Development of facial expression recognition from childhood to adolescence: behavioural and neurological perspectives. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 1185-1198.
Hobson, P. (2002). The cradle of thought. London: Macmillan.
Janssen, M. A., & Bakker, F. A. (2007). De therapeutische werkingen van huisdieren bij psychiatrische problemen. Amsterdam: AdSearch.
Johnson, S. C. (2003). Detecting agents. Philosophical Transactions of the Royal Society of London. Serie B, Biological sciences, 549-559.
Kasari, C., Chamberlain, B., & Bauminger, N. (2001). Social emotions and social relationships: Can children with autism compesate? In J. A. Burack, T. Charman, N. Yirmiya, & P. R. Zelazo, The development of autism: Perspectives from theory and research. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Klein, V. (2016, september 3). Sociale weerbaarheid. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Koemans, M. (2016, september 14). Sociale weerbaarheid. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Kolb, B., & Whishaw, I. Q. (2015). Fundamentals of human neuropsychologie. New York: Worth Publishers.
Krösschell, M. (2015). Emotionele Intelligentie bij 4-12 jarige kinderen met een autismespectrumstoornis. Opgeroepen op oktober 17, 2016, van Leiden university: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/26516
Kruger, K. A., & Serpell, J. A. (2010). Animal-assisted interventions in mental health: Definitions and theoretical foundations. In A. H. Fine, Handbook on animal-assisted therapy: Theoretical
37
foundations and guidelines for practice (pp. 33-48). San Diego: Academic Press.
Lammers, M., & Meintser, N. (2005). Weerbaar ondanks beperking Weerbaarheids-programma’s opzetten voor mensen met een beperking. Utrecht: TransAct.
Lammers, M., Kok, E., & Oude Avenhuis, A. (2005). Preventie van seksueel misbruik bij vrouwen en mannen met een handicap. Noodzaak, doel en effectiviteit van preventieactiviteiten, overzicht programma's en materialen. Utrecht: Transact.
Lekkerkerker, A. (2016, oktober 12). Animal Assisted Interventions. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Luckasson, R. e. (1992). Mental retardation: Definition, classification, and systems of support. Washington DC: American Association on Mental Retardation.
Maathuis, J. (2014). Weerbaarheidstraining en een licht verstandelijke beperking. Christelijke Hogeschool Windesheim.
Maslow, A. H. (1970). Motivation and personality. New York: Harper & Row.
Matson, J. L., & Schoemaker, M. (2009). Intellectual disability and its relationship to autism spectrum disorders. Developmental Disabilities, 1107-1114.
Matson, J. L., Anderson, S. J., & Bamburg, J. W. (2000). The relationship of social skills to psychopathology for individuals with mild and moderate mental retardation. British Journal of Developmental Disabilities, 15-22.
Meintser, M. L. (2005). Weerbaar ondanks beperking. Movisie.
Movisie. (2013, april 12). Weerbaarheid. Opgeroepen op oktober 10, 2016, van Movisie: https://www.movisie.nl/begrippenlijst/weerbaarheid.
Nederlandse Vereniging voor Autisme. (2016). Autisme en een verstandelijke beperking. Opgeroepen op november 23, 2016, van Nederlandse Vereniging voor Autisme: http://www.autisme.nl/tips-links/autisme-en-een-verstandelijke-beperking/een-dubbele-handicap.aspx
Nicolay, P. G. (2015). Weerbaarheid. Groningen: Stenden.
Ouder 1. (2016, september 6). Interview ouders Special Family Care. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Ouder 2. (2016, september 9). Interview ouders Special Family Care. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Ouder 3. (2016, september 11). Interview ouders Special Family Care. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Ouder 4. (2016, september 14). Interview ouders Special Family Care. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Ouder 5. (2016, september 15). Interview ouder Special Family Care. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Pavlides, M. (2008). Animal-assisted interventions for individuals with autism. London: Jessica Kingsley Publishers.
Ploeg, L. (2008). Nee, stop daarmee!! Weerbaarheid voor jongeren met een autisme spectrumstoornis. Christelijke Hogeschool Windesheim.
38
Reschly, D. J. (1992). Mental retardation: Conceptual foundations, definitional criteria, and diagnostic operations. In S. R. Hooper, G. W. Hynd, & R. W. Mattison, Assesment and diagnosis of child and adolescent psychiatric disorders. Vol II. Developmental disorders. Hillsdale: Erlbaum.
Rutter, M. (1985). Resilience in the face of adversity. Protective factors and resistance to psychiatric disorder. British Journal of Psychiatry, 598-611.
Salovey, P., & Mayer, J. D. (1990). Emotional intelligence. Imagination, Cognition, and Personality, 185-211.
Serpell, J. A. (2006). Animal-assisted interventions in historical perspective. In A. H. Fine, Handbook on animal-assisted therapy: Theoretical foundations and guidelines for practice (pp. 3-20). San Diego: CA: Academic Press.
Serra, M. (2003). Denken over denken, willen en voelen. Kind en Adolescent Praktijk, 104-111.
Sorgdrager, M. (2016, september 12). Sociale weerbaarheid. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Stet, J. (2016, september 14). Muzisch Agogisch werken. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Stichting Mens & Dier Nederland. (2014). Leven met een huisdier is gezond. Opgeroepen op november 9, 2016, van Stichting Mens & Dier Nederland: http://www.mensendier.nl/dier%20en%20zorg.htm
Van Berlo, W., De Haas, S., Van Oosten, N., Van Dijk, L., Brants, N., Tonton, S., et al. (2011). Beperkt weerbaar. Utrecht : Rutgers WPF/MOVISIE .
Van der Kaay, S. (2016, september 13). Sociale weerbaarheid. (M. T. Olsthoorn, Interviewer)
Van Trigt, M. (2015). Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Inleiding en ziektebeelden. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Zimbardo, P. G., Johnson, R. L., & McCann, V. (2011). Psychologie een inleiding. Amsterdam: Pearson Education.
Bijlage 1. Interviews
Interview professional
39
Naam: Mariëlle Koemans
Functie: Moeder van drie kinderen waaronder één kind met klassiek autisme
Autisme-coach, klinisch psycholoog, kindercoach en mediator bij Labyrint. Zij
is ZP-oke geregistreerd, dus ze is geregistreerd als autisme gespecialiseerde
professional.
Datum: 14 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring?
Antwoord: Mijn zoon heeft al jaren problemen op school en mn met kinderen, die hem niet
begrijpen of waar hij overprikkeld van raakt. Hij is een internaliserende autist
en kan slecht omgaan met gedrag van kinderen die externaliserend gedrag
vertonen. Hij is erg gepest en is ook meerdere keren uitgevallen van school.
Het is heel vervelend dat hij dit allemaal meemaakt. Hij heeft al verschillende
weerbaarheidstrainingen gehad die niet hebben geholpen. Nu gaat hij een
training volgen bij Lucertis en ik ben er erg benieuwd naar. Naast mijn privé
situatie heb ik op de werkvloer ook veel ervaring in de omgang met deze
doelgroep. Ik heb samen met iemand anders Labyrint zorg VOF opgezet en wij
bieden zorg en begeleiding aan verschillende cliënten. Ik werk veel aan het
zelfbeeld van de kinderen, omdat dit de basis is voor het gehele functioneren.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: De basis is het zelfbeeld. Ik vind het belangrijk dat het kind er mag zijn zoals
hij/zij is. Daarbij denk ik in mogelijkheden en in oplossingen, in plaats van in
de beperkingen. Ik werk altijd in kleine stapjes en doelgericht. Ik heb vaak een
dubbelfunctie waarbij ik het kind help, dingen uitleg en begeleid en voor
ouders als ben ik een gezinscoach. Het is wat mij betreft erg belangrijk dat we
het met elkaar doen, dus met de school, ouders en het kind, omdat mijn
ervaring is dat de groep die dichtbij het kind staat op elkaar kan afstemmen in
het belang van het functioneren van het kind.
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Wat iemand nodig heeft om sociaal weerbaar te zijn is dat diegene kan
aangeven wanneer een ander zijn of haar grenzen overgaat en de persoon waar
40
het overgaat het niet meer leuk vindt. Vaak is het sociaal weerbaar zijn ook
voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij. Je hebt het vermogen tot
communicatie en het herkennen van emoties nodig om dit te kunnen. Ik denk
dat beiden daarin ook even belangrijk zijn. Want als je dit niet kan heb je denk
ik ook niet het vermogen tot heldere communicatie en daar komen storingen en
conflicten van.
Vraag 4: Wat zou invloed kunnen hebben op de mate van sociale weerbaarheid bij deze
doelgroep volgens u?
Antwoord: De situaties waarin de kinderen sociaal weerbaar dienen te zijn verschillen met
de dag. Voor mensen met autisme is dit verwarrend. Wanneer zij hebben
geleerd om nee te zeggen in een bepaalde situatie, is het heel moeilijk om in
een andere situatie ook nee te kunnen zeggen. Ook de groepsdruk heeft een
hele grote invloed op het kind. Daarnaast heeft het ook te maken met ouders
en verzorgers die wel of geen mogelijkheden in hun kinderen zien. Dus als de
ouders er veel energie in steken, dan denk ik dat er meer mogelijk is.
Vraag 5: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt u dan op?
Antwoord: De maatschappij houdt weinig rekening met deze kinderen, waardoor het nog
lastiger wordt voor deze doelgroep om een plekje te vinden in de maatschappij.
Veel kinderen binnen deze doelgroep hebben een slecht zelfbeeld, dit uiten ze
door het externaliseren van gedrag of ze kruipen in hun schulp. Vaak heeft de
pubertijd en leeftijd ook invloed op de kinderen op het gebied van sociale
weerbaarheid. Veel kinderen willen erbij horen en doen daar alles voor. Deze
kinderen hebben een atypische ontwikkeling, waarbij de kinderen op sociaal
emotioneel niveau minder ontwikkeld zijn. Dus als ze dan wel een goede
verbale ontwikkeling hebben, hapert het vaak in de emotie en het sociale
vermogen.
Vraag 6: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Van 0 t/m 3 jaar begint het al, echter denk ik niet dat dit de cruciale leeftijd is
waarbinnen het gebeurd. Ik denk dat de cruciale leeftijd rond het 3e en 4e
levensjaar is waarbij de kinderen met elkaar gaan spelen. Dan zetten ze de
41
eerste stap met het omgaan met elkaar. Hierbij is een peuterspeelzaal of
kinderdagverblijf van belang. Dit is denk ik ook de leeftijd waarbij je kan gaan
anticiperen.
Vraag 7: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep? Waar heeft dit mee te maken volgens
u?
Antwoord: Deze kinderen zijn meer op zichzelf gericht vanuit een stukje veiligheid. Het
gebrek aan inlevingsvermogen zorgt ervoor dat ze anderen minder goed
begrijpen en ook minder goed eigen gevoelens kunnen uiten en aangeven.
Vraag 8: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: Voor deze doelgroep is het heel moeilijk in te schatten wat wel kan en wat niet.
Wat ik ook heel lastig vind en mij zorgen baart is dat deze kinderen hun
emoties niet adequaat uiten. Ze geven hierdoor ook vaak verkeerde signalen af,
als ze gepest worden dan blijven ze bijvoorbeeld gewoon lachen. Ook stapelt
alles maar op en ze blijven maar incasseren. Deze kinderen kunnen ook slecht
benoemen wat het met hem/haar doet. Ik denk niet dat er een grens is mbt
leerbaarheid. Ik denk niet dat de mogelijkheden onbeperkt zijn, maar geef een
kind hulpmiddelen om het te doen. Ik geloof in leerbaarheid van elk kind,
ongeacht welke beperking.
Vraag 9: Wat doet de organisatie waar je werkt aan het vergroten van sociale
weerbaarheid? Wat is er in het verleden gedaan? Wat is effectief gebleken en
wat niet? Wat had hiermee te maken?
Antwoord: Als hulpverlener kan je een stukje vertrouwen geven, dat dingen gezien en
gehoord worden. Ik geef de ruimte aan de kinderen, dat ze zichzelf mogen zijn.
Ze mogen zijn wie ze zijn en daarbij probeer ik een beter zelfbeeld te geven en
vertrouwen te bieden.
42
Vraag 10: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden in
zowel de begeleiding als in het stellen van doelen?
Antwoord: Bij deze doelgroep zal je moeten herhalen en blijven herhalen. Ook zal je
rekening moeten houden met dat de doelgroep te maken kan krijgen met
agressief gedrag en over regulatie. Je moet rekening houden met het stellen van
doelen, dat ze haalbaar zijn. Dat vormt je basisvoorwaarde om effectief te zijn.
Een doel hoeft niet groot of verweg te zijn. Een doel kan heel klein en dichtbij
zijn. Op basis van succesverhalen gaan kinderen groeien. Dat is heel
belangrijk.
Vraag 11: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: Dat je de kinderen en ouders serieus neemt op de signalen die het kind afgeeft.
Doe er wat mee en zorg ervoor dat er niet gepest wordt. Een vertrouwde veilige
omgeving bieden, waarin je toch rigoureuze maatregelen moet nemen. Ook
adequaat optreden naar degene die de situatie verstoord. Vanuit een bepaald
gevoel in contact zijn met de kinderen en het kind durven laten zijn wie hij/zij
is. Het is maatwerk wat je moet leveren. De eigenheid van de kinderen voorop
stellen. Samenwerking met ouders en scholen is belangrijk.
Interview professional
Naam: Jaqueline Heeren
Functie: Kindercoach bij Wilhelmina Kinderziekenhuis
43
Directeur bij Spel en Oudersbegeleidingspraktijk J. Heeren
Video home trainer bij Hondsberg
Datum: 13 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep?
Antwoord: Ik werk op de Hondsberg en daar ontmoette ik 20 jaar geleden een PWS
(Prader Willi Syndroom) meisje. Na die tijd ben ik me steeds meer gaan
inlezen en inwerken in het PWS en begeleid ik nu meerdere jongeren, ouders
en teams met PWS. Ik heb in 2016 samen met ouders en een organisatie
LEVIN een huis opgezet voor 10 PWSers waarvan ik nu het team en de
PWSers begeleid.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: Je moet de doelgroep goed kunnen begrijpen en als je hen snapt, snap je het
gedrag. En ik zeg altijd je wordt verliefd op PWS of je kan er niet mee uit de
voeten. Nou ik hou ervan. Wil je aan de slag met onze doelgroep dan moet je
ook weten hoe het PWS in elkaar zit. Om je doelen en verwachtingen goed af
te stemmen.
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Iemand is voor mij sociaal weerbaar als je het inzicht kan hebben van
oorzaak/gevolg, in staat zijn om emoties te voelen en herkennen en ernaar te
handelen. In staat kunnen zijn om initiatieven te kunnen nemen en wat nodig is
om contacten te kunnen onderhouden.
Vraag 4: Wat zou invloed kunnen hebben op de mate van sociale weerbaarheid bij deze
doelgroep volgens u?
Antwoord: De emotionele ontwikkeling van de doelgroep is van grote invloed op hun
sociale weerbaarheid. Aansluiten bij deze leeftijd is dan ook erg belangrijk
maar wordt vaak over het hoofd gezien
Vraag 5: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt u dan op?
44
Antwoord: Onze doelgroep is verminderd sociaal weerbaar omdat de problematiek van
hun emotionele ontwikkeling hen in de weg staat.
Vraag 6: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Geen antwoord
Vraag 7: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep? Waar heeft dit mee te maken volgens
u?
Antwoord: Bij onze doelgroep stagneert het op een bepaalde leeftijd en dan kunnen we
nog een gedeelte trainen maar dat stuk zal altijd kwetsbaar blijven omdat er
invloeden zijn, zoals het verlangen naar eten, die maken dat ze het getrainde
vergeten. Het cognitieve functioneren maakt ook dat je een bepaald planfond
bereikt zodat sociale interacties bijvoorbeeld soms ook niet geheel gevolgd
kunnen worden enz
Vraag 8: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: Om het voor de hele groep te beantwoorden is natuurlijk moeilijk omdat er
zoveel diversiteit is in niveaus, maar gemiddeld genomen zie ik dat de
capaciteiten liggen tot op peuterniveau eventueel aangevuld met het cognitieve
niveau met zijn/ haar mogelijkheden.
Vraag 9: Wat doet de organisatie waar u werkt aan het vergroten van sociale
weerbaarheid? Wat is er in het verleden gedaan? Wat is effectief gebleken en
wat niet? Wat had hiermee te maken?
Antwoord: Ik probeer heel duidelijk de cliënt te laten spreken en te helpen zijn haar
verhaal duidelijk te krijgen, want vaak zeggen ze het een maar diepgaander ligt
iets anders. Ik benoem het dan maar altijd dat ik mijn Prader willi bril opzet en
op onderzoek ga naar wat gezien/ gehoord is en dat in perspectief plaats. Nu zie
je steeds vaker dat de jongeren als ze ergens op willen komen voor zichzelf een
gesprek aanvragen met mij en dat we dan de doelen uit gaan zetten.
45
Vraag 10: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden?
Antwoord: Start bij het niveau wat er is. Observeer goed en val niet in de valkuil van het
verbale. Zorg dat je goed op de hoogte bent van PWS en zijn achtergronden
dan kom je tot de basis en vanuit de basis kan je gaan bouwen in kleine stapjes
waarbij je langdurig aan de slag gaat en complimenten blijven geven
Vraag 11: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: Ik vind in het belang van het kind het belangrijk dat de kennis er is, de
samenwerking met alle omgevingsfactoren er is en dat men kan aansluiten bij
het niveau.
Interview professional
46
Naam: Stacey van der Kaay
Persoonlijk begeleider bij Aluna
Stage bij Ipse de Bruggen
Datum: 13 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep?
Antwoord: Ik werk voor een organisatie die activiteiten en weekendjes weg organiseert
voor kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking en autisme. Ik bied
deze cliënten zowel één op één begeleiding als groepsbegeleiding binnen deze
organisatie. Daarnaast loop ik stage bij een dagbestedingslocatie van Ipse de
Bruggen. Hier begeleid ik volwassenen, jongeren en kinderen met een lichte of
matige verstandelijke beperking. Er zijn een aantal cliënten bij mij op de groep
die ook een Autisme spectrumstoornis hebben.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: Ik vind het belangrijk dat ik cliënten ondersteun in het verder ontwikkelen van
hun zelf oplossend vermogen. Cliënten moeten soms gewezen worden op wat
zij zelf al kunnen. Hierdoor groeit ook het zelfvertrouwen van de cliënt.
Daarnaast vind ik een, voor zo ver mogelijk, gelijke behandeling ook erg
belangrijk.
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Ik vind iemand sociaal weerbaar als hij/zij zijn/haar eigen mening durft te
geven en emoties durft te laten zien. 'Nee' zeggen valt voor mij ook onder
sociale weerbaarheid.
Vraag 4: Wat zou invloed kunnen hebben op de mate van sociale weerbaarheid bij deze
doelgroep volgens u?
Antwoord: De vorm van begeleiding heeft een grote invloed op sociale weerbaarheid. Als
begeleiders laten zien dat zij open staan voor een cliënt, zij de cliënten dingen
zelf laat doen en ontdekken, maar wel begeleiding biedt waar nodig, zal de
cliënt leren zelf dingen te proberen op te lossen of beet te pakken. Ook groeit
het zelfvertrouwen door de cliënt het vertrouwen te geven zelf iets te proberen
47
op te lossen. Niet meer begeleiding bieden dan de cliënt nodig heeft en zeker
geen dingen uit handen nemen als de cliënt iets zelf kan.
Vraag 5: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt u dan op?
Antwoord: De ontwikkeling van sociale weerbaarheid ligt bij cliënten lager dan bij iemand
met een (grof gezegd) gemiddeld IQ of iemand zonder Autisme
Spectrumstoornis.
Vraag 6: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Leren door te doen. Door een cliënt te stimuleren en door complimenten te
geven, zal de cliënt meer zelfvertrouwen hebben om voor zichzelf op te komen
en zijn/haar eigen mening te geven.
Vraag 7: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep? Waar heeft dit mee te maken volgens
u?
Antwoord: Cliënten met een verstandelijke beperking en een Autisme Spectrumstoornis
hebben minder zelfvertrouwen en vinden het lastig voor zichzelf op te komen
en hun mening te geven. Zeker in het openbaar. Dit heeft denk ik te maken met
de manier waarop er wordt omgegaan met de cliënten. Ik vind het belangrijk de
cliënt ruimte te bieden om zijn/haar mening te geven en hier ook naar te
vragen. Helaas wordt er bij deze cliënten vaak voorbij gegaan aan deze
behoefte.
Vraag 8: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: Ik denk inderdaad dat er bij deze doelgroep een grens is van leermogelijkheden
op het gebied van sociale weerbaarheid. Toch zal deze grens voor iedereen
anders zijn. Dit is mede afhankelijk van het IQ en de mate van de Autisme
Spectrumstoornis van de cliënt. Maar daarentegen denk ik ook dat de
maatschappij in het algemeen zich te snel neerlegt bij een grens, terwijl de
48
cliënt misschien met wat extra begeleiding of met een andere benadering
verder zou kunnen komen in zijn/haar ontwikkeling van sociale weerbaarheid,
omdat de grens van die cliënt eigenlijk nog niet helemaal bereikt is, al lijkt dat
voor de buitenwereld misschien wel zo.
Vraag 9: Wat doet de organisatie waar u werkt aan het vergroten van sociale
weerbaarheid? Wat is er in het verleden gedaan? Wat is effectief gebleken en
wat niet? Wat had hiermee te maken?
Antwoord: Bij de Ipse de Bruggen locatie waar ik werk, werken wij met persoonlijke
leerdoelen van de cliënt. Als één van deze leerdoelen samenvalt met het verder
ontwikkelen van de sociale weerbaarheid, bespreken wij onze mogelijkheden
in de begeleiding. De cliënt kiest de begeleidingsvorm die hij/zij het prettigst
vindt en wij gaan hier mee aan de slag. De ene cliënt vindt een directe
benadering en het geven van feedback prettig, een ander vindt dit juist
helemaal niet prettig. Wel richten wij ons veel op het zelf oplossend vermogen
van de cliënt. Dit maakt hen ook meer sociaal weerbaar.
Vraag 10: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden?
Antwoord: Ik denk dat het belangrijk is dat er ruimte wordt gemaakt voor het geven van
ieders mening. Vraag naar de meningen van cliënten en wijs hen op wat zij zelf
kunnen. Motiveer de cliënt zij/haar mening te geven, ook in een groep. Oefen
dit met de cliënt als hij/zij dit nog lastig vindt. Geef de cliënt een gevoel van
waardering. Laat merken dat het een veilige plek is om voor jezelf op te komen
en je mening te geven. Laat merken dat je waarde hecht aan de mening van
cliënten en dat je hier ook iets mee doet. En stel je als begeleiding vooral niet
hoger op dan de cliënten, maar laat merken dat jullie, voor zover mogelijk,
gelijk zijn.
Vraag 11: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: Vraag aan alle cliënten tijdens een rust- of eetmoment wat zij willen gaan doen
die middag en neem deze ideeën mee in de planning. Laat merken dat je de
cliënten ziet en dus ook een botsing of ruzie tussen twee cliënten ziet, maar
stimuleer de cliënten dit (indien mogelijk) zelf op te lossen. Stimuleer het zelf
49
oplossend vermogen van de cliënt als hij/zij naar je toe komt, omdat iets niet
lukt. Vraag hoe de cliënt dit misschien anders op zou kunnen lossen en geef
complimenten als het is gelukt. Geef ook een compliment als het niet is gelukt.
De cliënt heeft het immers wel geprobeerd. Dit geeft zelfvertrouwen en met
zelfvertrouwen durf je sneller voor jezelf op te komen en je mening te geven.
50
Interview professional
Naam: Viviane Klein
Functie: Geeft dolfijntraining bij stichting SAM, Ergotherapeut met veel ervaring met
de doelgroep
Datum: 3 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring?
Antwoord: Ik ben ergotherapeut, heb veel werkervaring opgedaan binnen revalidatie
centrum, algemeen ziekenhuis en mijn eigen praktijk. Ik ben altijd werkzaam
geweest met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar, met aangeboren of
verworven handicaps maar ook kinderen met het gedragsproblemen of
kinderen met een autisme spectrum stoornis. Ik heb verschillende nascholingen
op het gebied van coaching/begeleiding, NLP, Systemisch werken en
Oplossingsgerichte gespreksvoering.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: Het begeleiden van deze doelgroep is heel essentieel omdat dit een
onderbelichtte groep in de maatschappij is en kinderen met ASS juist een
aparte op hun gerichte problemen benadering nodig hebben. Je kunt laten
participeren in de maatschappij door specifieke benadering en handelingswijze
aan te leren
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Sociaal weerbaar is dat iemand onder diverse omstandigheden uiteindelijk zelf
een oplossing kan vinden om een situatie op te lossen of te veranderen, of dat
iemand open staat om te luisteren naar de ander en dit plan zich eigen kan
maken en hij dit plan ten uitvoer brengt.
Vraag 4: Wat zou invloed kunnen hebben op de mate van sociale weerbaarheid bij deze
doelgroep volgens u?
Antwoord: Wat kan helpen is heldere op maat gegeven adviezen waarbij er zorg is voor
prikkelreductie van omgevingsprikkels, deze overvoeren een kind vaak. Haal
hem uit de situatie en biedt stap voor stap een handelingsstap aan, doe dit
visueel en ondersteun dit met heldere korte woorden/zinnen. Herhaal deze
51
woorden en zinnen met regelmaat zonder er iets hij toe te voegen. Slijp deze
woorden in zodat ze als een ANKER kunnen fungeren en het kind dit ook in
andere situaties kan oproepen of dat de omgeving dit anker aanbiedt als
houvast in andere situaties
Vraag 5: Wat valt u op aan de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep?
Antwoord: Kinderen verliezen zich zelf vaak, de omgeving reageert op het vecht , vlucht
en angst gedrag. De insteek is wees het voor, orden en structureer en bij alles
werkt de uitspraak ; LESS IS MORE en herhaal steeds hetzelfde patroon .
Omdat dit vaak niet gebeurd zie je dat kinderen zich onveilig voelen, zich zelf
afsluiten en de sociale weerbaarheid juist afneemt of niet tot ontwikkeling
komt. Omgeving ziet dat als een bevestiging dat zijn altijd moeten zorgen en
kiezen voor het kind, en dat ik juist niet zo, want daar komt de volgende
frustratie om de hoek kijken ,het kind voelt zich niet op waarde geschat en niet
serieus genomen
Vraag 6: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Dat begint al bij een babyfase, waar het kind zich veilig en gezien weet . het
start bij een juiste hechting tussen moeder en kind. Vaak gaat hier al iets mis
omdat het kind zo overprikkeld is en zich niet goed kan laten troosten omdat
het kind bij elke handeling van de ouder nog meer overprikkeld wordt. Hier
ontstaat al de afstand en de verstoring bij deze kinderen dit in tegenstelling tot
kinderen die kunnen aanvoelen en anticiperen tussen hij/zij en de ander.
Vraag 7: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Antwoord: Hier zit een groot probleem omdat zij zelf heel gevoelig , ten diepste willen dat
iedereen hier rekening mee houdt en dit snapt zodat zij zich veilig weten, maar
dit zelf onvoldoende kunnen in/aanvoelen bij hun zelf maar zeker niet bij de
ander, dus er is geen wederkerigheid in het contact en daar gaat de
ontwikkeling spaak lopen
Vraag 8: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
52
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: Ik geloof altijd in leerbaarheid op welk niveau dan ook maar er moet zorg zijn,
algemene richtlijnen helpen niet, de problemen die kinderen met ASS
ondervinden zijn misschien wel overeenkomstig maar hoe je er op in gaat en
wat je moet doen vraagt zorg op maat en individuele plan van aanpak en
voortdurende bijstelling bij groei van het kind, vergeet dit vooral niet. Want dit
geeft het kind zelf niet aan, maar moet dus de omgeving ook op letten dat het
kind groei kan doormaken, zet het kind niet vast.
Vraag 9: Wat doet de organisatie waar u werkt aan het vergroten van sociale
weerbaarheid? Wat is er in het verleden gedaan?
Antwoord: Ik werk in een kleine organisatie, waar zelfredzaamheid, komen tot handelen ,
plannen maken, oplossingen bedenken , doen en controleren hoe het is gegaan
HET DOEL is waar het over gaat… dat zou overal het HOOFD DOEL moeten
zijn, dit is participatie , dat is mee doen in de maatschappij op jouw niveau
Vraag 10: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden in
zowel de begeleiding als in het stellen van doelen?
Antwoord: Is niet algemeen te bepalen maar vooral maak het visueel, transparant. Maak
kleine stappen, gebruik weinig taal, overspoel iemand niet. Steek in op
rechterhersenhelft, daar zit beeld, ritme, dreun en melodie dat is waar ze van
open gaan.
Vraag 11: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: Zorg voor eigenheid, duidelijke regels, niet bepalen maar zoeken wat heeft het
kind nodig, hoe voelt hij zich veilig, gezien, hoe kan hij blijven groeien, want
vooral dat laatste daar ontbreekt het aan, kinderen worden vast gezet in een
hokje zij kunnen hier zelf niet uit komen en het enige wat ze kunnen doen is
boos of verdrietig zijn of niet meewerken, maar dat is een uitingsvorm van
geen welbevinden, ga op zoek naar waar ligt de opening, elk kind wil groeien,
help hen daar mee.
53
Interview Professionals
Naam: Marije Sorgdrager
Zorgcoördinator bij Florence
Datum: 12 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep?
Antwoord: Ik ben zorgcoördinator bij Florence, hiernaast werk ik ook vaak met een jongen
die begeleiding ontvangt van Special Family Care. Hierdoor zie ik heel veel
dingen. In mijn omgeving zie ik ook autistische kinderen, binnen dezelfde
leeftijdscategorie, die naar speciaal onderwijs gaan.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: Je moet aansluiten bij de beleving en mogelijkheden van het kind. Het maakt
voor mij dus niet uit of je autistisch bent of dat je been in het gips hebt, ik vind
dat je de stap naar het kind moet maken, zodat je kan ontdekken waar de
behoefte ligt. Geen enkel mens is hetzelfde en ieder mens heeft gebreken. Onze
maatschappij is een regenboog en alle kleuren zijn even belangrijk. De
beperking van het kind ligt eraan dat de maatschappij beperkt denken. ‘It takes
a villige to rase a child’, de omgeving die maakt een kind tot hoe hij is.
Iedereen die werkt met het kind, aan de doelen waar zijn specialisatie bij ligt.
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Ik denk dat je sociaal weerbaar bent als je, maatschappelijk gezien, kunt
verwoorden waar jouw grens ligt en wat je wel of niet wil en in sociale kring
met meerdere mensen kunt omgaan. Ik ben er echter van overtuigd dat
kinderen ook op een andere manier sociaal weerbaar kunnen zijn namelijk door
hun gedrag en hun uitingen fysiek te kunnen laten zien waar ze staan. Want
niet iedereen is erg talig, dus niet iedereen kan altijd alles verwoorden. Terwijl
je soms wel kunt zien aan lichaamshouding. Dus ik vind dat iemand verbaal en
non-verbaal weerbaar kan zijn, dus door bijvoorbeeld stop te zeggen en door
bijvoorbeeld weg te lopen of een gebaar te maken. Alleen merk ik wel dat er
bij het laatste minder ruimte en aandacht voor is. Dan kan het zijn dat je jezelf
in een groepje begeeft en niet sociaal weerbaar bent omdat andere mensen jou
54
taal niet herkennen. Ik denk dat je iedereen in basis moet aanleren wat sociaal
gedrag is en dat je ten alle tijden zelf de grens mag bepalen, zowel fysiek als
mentaal. Dit is bij de doelgroep echt complex, omdat ze zoveel herhaling nodig
hebben.
Vraag 4: Wat zou invloed kunnen hebben op de mate van sociale weerbaarheid bij deze
doelgroep volgens u?
Antwoord: Er zijn twee factoren die invloed kunnen hebben. Alles was er in je speelt en
alles wat daarbuiten speelt. De omgeving, de acceptatie en de ruimdenkendheid
van de omgeving hebben invloed op de mate van sociale weerbaarheid. Alles
kan invloed hebben, bijvoorbeeld al heb je ruzie gehad met je beste vriend, je
voelt je niet lekker of je bent moe. Dit zie je niet altijd aan de buitenkant.
Vraag 5: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt dan op?
Antwoord: Het loopt nooit in een vloeiende lijn en er is terugval. Maar dat er uiteindelijk,
als je aansluit bij de beleving van het kind, er wel veel mogelijkheden liggen.
Ontwikkeling is altijd mogelijk, alleen het einddoel dat je stelt zal er altijd
anders uitzien.
Vraag 6: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Geen antwoord
Vraag 7: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep? Waar heeft dit mee te maken volgens
u?
Antwoord: Geen antwoord
Vraag 8: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: De toepasbaarheid van het voorbeeldgedrag is moeilijk omdat de interpretatie
zo ruim is. De maatschappij is niet altijd even vriendelijk richting deze
55
doelgroep. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat je als ouder zijnde veel
onaardige opmerkingen kan krijgen over je kind, waardoor je het kind erg
beschermend gaat opvoeden, wat dan ook weer invloed heeft op het kind. Het
kind wordt snel overvraagd, bijvoorbeeld vragen om iets te leren wanneer ze
ziek bent etc. Het kind is op dat moment niet leerbaar.
Vraag 9: Wat doet de organisatie waar u werkt aan het vergroten van sociale
weerbaarheid? Wat is er in het verleden gedaan? Wat is effectief gebleken en
wat niet? Wat had hiermee te maken?
Antwoord: Geen antwoord.
Vraag 10: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden in
zowel de begeleiding als in het stellen van doelen?
Antwoord: De kracht ligt in de herhaling, het voordoen, het voortleven en het begeleiden.
Het voorbeeldgedrag en het samen doen is erg belangrijk. Aansluiten bij de
mogelijkheden en de voorkeuren van het kind maakt dat het einddoel haalbaar
is. Het is goed om de ‘problemen’ niet te zien als ‘problemen’ maar als
uitdagingen waarmee je iets kan. Voorspelbaarheid, rust, regelmaat en reinheid
zijn ook belangrijk. Het doel wat gesteld wordt, moet het doel van het kind zijn
en niet het doel wat de begeleider/ouder graag zou willen bereiken. Kinderen
moeten wel gemotiveerd zijn om aan het doel te werken. Muzische middelen
zouden gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld met play-mobiel situaties
naspelen of emoties tekenen hoe het kind zich voelt van binnen. Daarmee
stimuleer je een ander gedeelte van de hersenen.
Vraag 11: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: In spelen op de voorvallen die er zijn, op het kind en op de belevingen die het
kind heeft. Kinderen ondersteuning bieden bij het leren van sociale omgang.
Want ik denk dat als je weet wat sociale omgang is, je ook beter sociaal
weerbaar kan worden. Dat kan je verweven in van alles, die basaal zijn.
Veiligheid borgen (veiligheid in de relatie met de kinderen), want vanuit een
veilige situatie kan je leren en als je jezelf niet veilig voelt kan je ook niet leren
en ontwikkelen.
56
Interview Speciaal Onderwijs
Naam: Anoniem 1
ZMLK school
Datum: 10 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep?
Antwoord: Ik werk al 15 jaar als onderwijsassistente in het bijzonder onderwijs met
kinderen van 4-9 jaar.
Vraag 2: Wat is in het kort uw visie op het begeleiden van deze doelgroep?
Antwoord: Op onze school kunnen we de kinderen goed begeleiden, omdat we vrij kleine
groepen hebben. (ca. 8 tot 10 leerlingen per klas, met een leerkracht en een
assistente). Ook hebben wij binnen onze school een zorgbegeleidster die
uitgebreide kennis heeft van kinderen met Autisme Spectrumstoornis. Bij haar
kunnen we altijd terecht als wij met vragen zitten. Zij kan dan ook observeren
en begeleiden en geeft ons, waar nodig, handvatten.
Vraag 3: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Iemand is sociaal weerbaar als hij/zij gezond opgroeit, in een veilig milieu met
normen en waarden, volwassenen die hem/haar daar in begeleiden naar
volwassenheid, hij/zij moet goed inzicht hebben in zichzelf en de wereld om
hem/haar heen, inschattingen kunnen maken, begrip hebben voor een ander,
inlevingsvermogen hebben, voor zichzelf op kunnen komen, grenzen kunnen
stellen en die bewaken maar ook grenzen erkennen, goed communicatief zijn.
Vraag 4: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt u dan op?
Antwoord: De ontwikkeling van sociale weerbaarheid is bij de doelgroep heel moeilijk.
Autisten leven veelal in zichzelf. Bekijken alles vanuit zichzelf. Met een
verstandelijke beperking zijn ze vaak communicatief niet sterk. Omdat hun
inzicht in de wereld moeilijk is, ze meestal geen inlevingsvermogen hebben,
moeten alle sociale contacten aangeleerd en begeleid worden. Van nature zal
het kind niet zelf kunnen bedenken wat hij/zij in bepaalde situaties moet
doen/zeggen. Alles moet verteld en uitgelegd worden. En dan moet dat alles
57
héél veel herhaald worden om er duidelijkheid aan te geven, dat dit of dat
wenselijk gedrag is. Zonder extra begeleiding zou er waarschijnlijk
geen/onvoldoende ontwikkeling zijn. Herhaling, duidelijk zijn in korte zinnen,
eventueel ondersteunt door plaatjes/picto’s gaat op een gegeven moment een
soort automatisme geven in omgaan met bepaalde situaties.
Vraag 5: Hoe loopt een gezonde ontwikkeling van de sociale weerbaarheid volgens u?
Antwoord: Dan gaat een kind de wereld om hem/haar heen ontdekken. Gaat bekenden van
vreemden onderscheiden. Gaat woorden begrijpen en praten. Gaat aangeven
wat hij/zij wel/niet fijn vindt. Begrijpt op een gegeven moment waarom
bepaalde dingen wel/niet kunnen of mogen. Kan ook aan een ander denken en
zich inleven in die ander. Kan samen spelen/werken met een ander. Kan eigen
wensen kenbaar maken. Heeft fantasie. Kan inschattingen maken. Kan
relativeren. Heel de wereld om je heen wordt een totaalplaatje.
Vraag 6: Op welke aspecten verschilt deze ontwikkeling met een ontwikkeling van
sociale weerbaarheid bij deze doelgroep? Waar heeft dit mee te maken volgens
u?
Antwoord: Wat bij een gezonde ontwikkeling meestal als vanzelf gaat, de wereld om je
heen die groeit en uitbreid, dat is bij deze doelgroep niet vanzelf/automatisch.
Door de verstandelijke beperking en de hinder vanuit het Autistisch spectrum
kunnen veel dingen tijdens de ontwikkeling barrières zijn: niet/niet goed
kunnen praten is heel lastig. Je kunt jezelf niet goed duidelijk maken. Heel de
wereld om je heen is (door het Autisme) geen logisch geheel. Alles bestaat uit
losse stukjes, puzzelstukjes die je niet goed aan elkaar krijgt. Je legt geen
verbanden, je begrijpt bepaalde uitdrukkingen niet, je kunt je niet inleven in
een ander, je kunt moeilijk iets sámen met een ander doen.Je bent telkens
afhankelijk van een ander: een ouder/begeleider die jou álles duidelijk moet .
Die alles héél veel moet herhalen en ‘uittekenen’ (picto’s) om de wereld een
beetje te verduidelijken. Dat wordt daardoor een automatisme dat je in moet
schakelen bij voorkomende situaties.
Vraag 7: Welke mogelijkheden en beperkingen heeft de doelgroep op het gebied van
sociale weerbaarheid volgens u? Zou er sprake kunnen zijn van een grens van
58
leermogelijkheden op het gebied van sociale weerbaarheid bij deze doelgroep?
Wat zou die grens dan kunnen zijn en waarom?
Antwoord: De mogelijkheden die hij/zij heeft/ krijgt hangen af van de ouder/begeleider
van het kind. Die moeten de wereld en de daarin voorkomende situaties voor
het kind verduidelijken, uitleggen, uittekenen enz. En dan aangeven hoe je kunt
handelen/reageren in die situaties. Maar een situatie hoeft maar een klein beetje
anders te zijn, en het kind zal de toepassing al niet meer gebruiken. Want het is
tenslotte niet hetzelfde als het eerder geleerde. Dus daar stuit je dan een beetje
op grenzen. Je kunt niet álle situaties van te voren in kaart brengen. Dat is
teveel, te onoverzichtelijk. Ook de verstandelijke beperking is grens-bepalend.
Hoeveel kan het kind opnemen, begrijpen en daadwerkelijk inzetten bij
bepaalde situaties? En kan het kind communicatief redelijk ‘uit de voeten’?
Kan het zich uiten, zich duidelijk maken in bepaalde situaties? Of heeft hij/zij
daarbij veelal een ouder/begeleider nodig? Dat zijn dus grenzen.
Vraag 8: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid? Hoe doet de
school dit? Wat is er in het verleden gedaan? Wat is effectief gebleken en wat
niet? Wat had hiermee te maken?
Antwoord: We zijn er als begeleiders altijd bij. Met twee mensen voor een groep van 8 á
10 leerlingen is ook echt nodig. Er gebeurt zoveel in een groep, op het
schoolplein, bij de gymles, in het zwembad, bij een uitstapje enz. We proberen
in die voorkomende situaties de kinderen te leren, te verduidelijken wat
goede/wenselijke gedragingen/reacties zijn. We leggen uit wat er gebeurt, wat
je kunt doen, vond je dit fijn of wil je dit niet? Wat kun je dan zeggen of doen?
Ook altijd aangeven dat de juf er is voor het kind. Dat het kind daar altijd naar
toe mag komen, zodat we het samen op kunnen gaan lossen/uitleggen.We
gebruiken in de klas ook picto’s met wenselijk en niet-wenselijk gedrag. Het
gewenste gedrag hangt als picto’s op de groene kaart, en het niet gewenste
gedrag hangt op de rode kaart. Daar kunnen we de leerlingen op wijzen in
voorkomende situaties. We kijken er dan weer samen naar, en leggen uit wat
wel/niet goed is. Dit is effectief, want je woorden worden ook in beeld
gebracht. We leren de kinderen ook ‘emoties’. Wat is blij, boos, bang en
verdrietig? Wanneer ben je dat?Je mág dat ook zijn. Je mág het laten zien.
Voor veel van onze leerlingen zijn emoties moeilijke dingen. Ze gebruiken er
59
niet veel van, of ze blijven er soms juist heel erg in ‘hangen’. Daar moeten ze
dus ook goed in begeleid worden: omgaan met emoties.Vaste rituelen in de
klas zijn ook belangrijk. Ze geven houvast, zekerheid, voorspelbaarheid. Dat
zorgt ervoor dat het kind leert/weet wat er op een bepaald moment gebeurt en
wat er van je verwacht wordt. Ook zijn er lessen ingebouwd in ons
schoolprogramma: SoVa (Sociale Vaardigheden). Daarin komen ook allerlei
situaties naar voren, waar we de kinderen duidelijk maken wat je kunt/mag
doen. We leren ze STOP te zeggen, als ze iets niet fijn vinden. Maar ook bij al
deze leersituaties zal je nooit totaal alles ‘overlappen’, wat je in je leven
meemaakt. Er blijven altijd situaties naar voren komen die dan nog niet
duidelijk/geleerd zijn bij het kind. In het verleden waren onze groepen op
school wat groter. Met meer leerlingen in de groep is het sowieso moeilijker
om alles te overzien, dingen vóór te zijn en om alle situaties voor de leerling te
kunnen begeleiden. Fijn dat we nu met 8 leerlingen een beter overzicht houden.
Vraag 9: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden in
zowel de begeleiding als in het stellen van doelen?
Antwoord: Veel dingen zijn al genoemd: Het meest effectief is herhaling, rituelen, in beeld
brengen(met plaatjes/picto’s), kort en bondig spreken, kleinere groepen
leerlingen, situaties ‘spelen’ in b.v. SoVa-lessen, het aanleren van STOP,
emoties leren en natuurlijk moeten we altijd rekening houden met de
beperkingen van het kind. Wat kan er wel/niet ‘binnen komen’ bij de leerling,
wat kan hij/zij begrijpen, wat kan hij/zij uiten, enz. Daar moeten de doelen
goed op aansluiten (het meest haalbare).
Vraag 10: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen volgens u?
Antwoord: Een logeerhuis/naschoolse opvang zijn verlengstukken van thuis en school. Dat
maakt de wereld om het kind heen weer een beetje groter. Ook daar kunnen
weer extra dingen geleerd worden, omdat de situaties daar ook weer anders zijn
dan thuis en op school. Daar moeten ze ook mee om leren gaan. Fijn als daar
ook met plaatjes (picto’s), herhaling, duidelijkheid, kleine groepen, vaste
begeleidsters en vaste rituelen gewerkt kan worden.
60
Interview Animal Assisted Therapy
Naam: Annet Lekkerkerker
Oprichter van Koeching en kinder- en jeugdtherapeut.
Datum: 12 oktober 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep en
met sociale weerbaarheid? Hoe bent u in aanraking gekomen met AAI?
Antwoord: Ik heb vroeger binnen de commerciële economie gewerkt. Toen kreeg ik
kinderen die ziek waren, onze zoon had leukemie en de psychische begeleiding
die we daarna kregen was niet aansluitend bij de behoeften van mijn zoon.
Toen is voor ons een zoektocht begonnen, hoe we hem konden helpen op een
andere manier. Wij zijn uitgekomen bij EMDR, ondersteund met homeopathie,
dit hielp erg goed. Ondertussen waren wij gestart met boerderij educatie, dus
basisschoolgroepen kwamen leren op de boerderij over de natuur op de
boerderij. Heel ervarend leren, dat was super voor de kinderen. Je maakt heel
erg mee wat het met de kinderen doet, sommige kinderen lopen heel de dag
met de kat en andere kinderen durven nergens bij in de buurt te komen. Voor
mijzelf zijn dieren altijd een steun geweest, want ik ben op een boerderij
opgegroeid. Ik denk dat de mensen het soms een beetje kwijt zijn hoe bijzonder
dieren zijn en wat dieren voor jou kunnen betekenen. De dieren laten zien hoe
iemand zich voelt, waardoor je niet hoeft te praten over emoties etc. Zelf heb ik
de opleiding kinder- en jeugdtherapeut gedaan waarin ik verschillende
technieken heb geleerd om aan te kunnen sluiten bij kinderen. Hier heb ik
andere manieren van contact maken met kinderen geleerd, bijvoorbeeld via
tekenen, spel, etc. Ik denk dat dit het belangrijkste is binnen het werk met
kinderen.
Vraag 2: Wat heeft iemand nodig om sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Pas als kinderen zich vertrouwd voelen kunnen we aan het werk. Bewust zijn
van je lichaam is ook belangrijk bij de weerbaarheid, deze komen ook terug bij
de lichamelijk weerbaarheidstrainingen.
Vraag 3: Hoe ondersteunt AAI kinderen binnen de doelgroep?
Antwoord: De dieren laten zien hoe een kind zich van binnen voelt, waarop de ‘therapeut’
weer kan inspelen. Bijvoorbeeld wanneer een kind onzeker is en we gaan
61
wandelen met de ezel. Gaat de ezel niet mee of de ezel neemt het kind mee op
sleeptouw, want ezels gaan altijd voor veiligheid. De ezel kijkt niet naar
iemand zijn uiterlijk, maar luistert naar zijn gevoel of de ezel veilig is bij jou.
Daar kan je mee oefenen. Door met het kind te oefenen door bijvoorbeeld na te
gaan wie de leiding heeft, wie er voorop loopt, hoe komt het dat de ezel niet
mee loopt, wat kan je daaraan doen, etc. Het is nooit fout en altijd goed, maar
soms is het belangrijk om na te gaan of het zo fijn is en dat er ook nog andere
mogelijkheden zijn. Het is ook een soort spel dat je aan het doen bent.
Bijvoorbeeld bewust worden van jezelf: voel je voelen, zijn ze warm of koud
en de ademhaling (zit die hoof of laag en krijg je die weer laag). Ik werk met
verschillende dieren, het ligt er net aan welk dier het beste bij het kind past.
Sommige kinderen zitten het liefst bij de kippen en konijnen, andere kinderen
vinden het prettig om met de pony’s of ezels te werken. We hebben ook nog
honden en schapen.
Vraag 4: Wat zou AAI kunnen betekenen voor het vergroten van de sociale
weerbaarheid?
Antwoord: Door het bieden van aansluiting, veilige omgeving en rust heeft het kind meer
kansen om zelfvertrouwen te ontwikkelen, te leren hoe grenzen kunnen worden
aangegeven in verschillende situaties en fysiek ook weerbaar te zijn.
62
Interview Muzisch Agogisch werker
Naam: Judith Stet
Sociaal werker en dramatherapeut
Datum: 14 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw achtergrond. Wat is uw praktijkervaring met de doelgroep?
Antwoord: Ik heb op een ZMLK school gewerkt. Daar heb ik dramatherapie,
traumatherapie en weerbaarheidstrainingen gegeven samen met de
gymleerkracht. Dit deden we in de vorm van een rollenspel, lichaamsgerichte
oefeningen.
Vraag 2: Wat heeft iemand nodig om sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Zelfvertrouwen, positief zelfbeeld waardoor ze vanuit hun ik-kracht kunnen
aangeven wat ze willen en daardoor dus minder beïnvloedbaar zijn. Het is ook
het doel van een weerbaarheidstraining om zichzelf te leren kennen in de zin
van wat ze wel of niet willen. Door het zelfvertrouwen kunnen ze dan ook
beter een keus maken wat voor hunzelf goed is.
Vraag 3: Als u kijkt naar de ontwikkeling van sociale weerbaarheid bij de doelgroep,
wat valt u dan op?
Antwoord: Ze zijn zeer kwetsbaar en zeer beïnvloedbaar door anderen. Door hun IQ en
hun gebrek aan zelfvertrouwen. Het verplaatsen in de ander is ook erg
belangrijk, terwijl dit bij deze doelgroep vaak misgaat. Dan komen ze dus ook
weer anders over op de ander dan dat ze zouden willen.
Vraag 4: Wat denkt u dat bij deze doelgroep het meeste effectief is om ontwikkeling op
dit gebied te stimuleren? Waar dient vooral rekening mee worden gehouden?
Antwoord: Veel oefenen, speel-oefeningen doen en toneeloefeningen doen. Zoals het
naspelen van situaties en het doen van rollenspellen. Ook bijvoorbeeld over
hoe je houding is, gedraag je jezelf als een muisje of als een leeuw? Daardoor
kunnen ze ook van elkaar leren. Praten werkt een stuk minder goed. Het
ervaren is veel belangrijker.
63
Interview met ouder Special Family Care
Naam: Ouder 1
Datum: 6 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw zoon. Wat is zijn leeftijd? Wat doet hij overdag? Wat zijn zijn hobby’s?
Hoe gaat uw zoon om met vrienden/kennissen/familie? Welke diagnose is er gesteld?
Antwoord: M. is een lieve jongen van 10 jaar met een verstandelijke beperking. M. is een jongen
die erg op volwassenen gericht is. Hij is snel moe, dus hij gaat halve dagen naar
school en hij is halve dagen thuis. Hij vindt het leuk om in de serre te spelen. Hij is
rustig en een beetje in zichzelf gekeerd. Hij houdt erg van films. Hij leest graag
boekjes en hij wordt graag voorgelezen. Binnen ons gezin gaat hij leuk om met de
twee oudste kinderen en dat vinden wij erg leuk om te zien. Hij heeft Prader Willi
Syndroom.
Vraag 2: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om sociaal
weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Als diegene zich goed staande kan houden in de maatschappij. Dan bedoel ik ook op
school, thuis en met vriendjes. Sociaal weerbaar is ook empathisch zijn tegenover
anderen. Dus ook anderen niet pesten. Dat vinden wij ook belangrijk in ons gezin.
Tegenwoordig moet je heel stevig in je schoenen staan om sociaal weerbaar te kunnen
zijn. Kinderen zijn erg mondig en niet altijd even lief tegen elkaar. Ik denk ook dat het
heel belangrijk is hoe je er als ouder instaat. Dat je kinderen goed moet leren hoe je
sociaal weerbaar kan worden/zijn en dat als je kind dat niet is dat je als ouders zijnde
daar wat mee moet. Maar dan nog is het heel lastig. Bij M. is dat lastig, want M. voelt
zich vaak gepest. Daar moet je wel aandacht aan besteden, maar ook weer niet teveel.
Vraag 3: Hoe is bij uw zoon de ontwikkeling verlopen op het gebied van sociale weerbaarheid?
Wat lukte eerst niet en nu wel?
Antwoord: Dat is een issue, dat is lastig voor M. We zijn heel hard bezig dat M. leert om te
zeggen van nee dat wil ik niet. Dat hij best mag zeggen dit is gek. Bijvoorbeeld: ‘Nee,
jij mag mijn onderbroek niet uitdoen’. Dat vind ik heel belangrijk bij verstandelijk
beperkte kinderen. Dat moet eigenlijk inslijten heb ik het idee, dat moet je eigenlijk
goed bespreekbaar maken. Zijn lichaam is van hem. M. kijkt snel op tegen andere
kindjes, dan doet hij snel wat een ander kind zegt, dat moet hij echt nog wel leren. Hij
kan wat beter zeggen als hij iets niet wil, behalve bij vriendjes. Want dan vindt hij een
vriendje aardig en dan heeft hij daar alles voor over dat dat zijn vriendje blijft. Ik heb
zelf een keer gezien dat hij uit een zwembad ging drinken, omdat zijn vriendje zei dat
64
hij dat moest doen. Dan zegt hij eerst wel dat het eigenlijk niet mag, maar dan doet hij
dat toch.
Vraag 4: Wat of wie heeft hem daarbij geholpen? Wat zat in de weg?
Antwoord: Het duizend keer herhalen en het oefenen heeft geholpen. Ook met poppenspelen met
hem. M. heeft dolfijntherapie gehad, daar deden ze dat ook. Dan praat je eigenlijk met
hem via de handpop. Dat helpt heel goed bij M. Daar neemt M. dan eerder wat van aan
en blijft het ook beter hangen (hoop ik). De rest werkt tot nu toe niet zo goed. Hij heeft
bij kinderen die ouder waren in de klas gezeten en dat werkte helemaal niet goed. Ook
een te grote klas werkt niet, dan krijgt hij teveel prikkels, hij wordt dat gewoon
ondergesneeuwd. Op dit moment gaat dat prima bij zijn juf. Ook omdat de juf hem
goed in de gaten houdt en omdat de kinderen in zijn klas jonger zijn en lagere sociale
weerbaarheid hebben als hij. Dat is heel belangrijk. Hij maakt zich ook snel druk dat
hij gepest zou worden, terwijl dit niet zo is. Dan komt hij in een negatieve spiraal,
waardoor hij zich helemaal terugtrekt. Dan gaat hij zitten wiegen en dan speelt hij
helemaal alleen. Terwijl hij best weleens aangeeft dat hij het leuk vindt om met andere
kindjes te spelen. Hij weet niet het verschil tussen plagen en pesten. Ook snapt hij
vaak niet wat je bedoelt. Qua woordenschat is hij vrij oud, terwijl hij vaak woorden
gebruikt die hij niet snapt. Dat is lastig is contact met anderen. Je schat hem veel te
snel verkeerd in. In een veilige setting wordt hij sneller boos.
Vraag 5: Hoe komt uw zoon voor zichzelf op?
Antwoord: Hij wordt boos. Dat doet hij eigenlijk te. Dan gaat hij schreeuwen dat hij dat niet wil.
Of hij gaat huilen.
Vraag 6: Hoe geeft uw zoon zijn grens aan?
Antwoord: STOPP!! Schreeuwend. Met zijn hand als een stopteken in iemand zijn gezicht. Veel
te heftig. Vroeger deed hij dat op school bij oudere kinderen, die vonden dat dan
grappig. Dus dat liep niet goed. Dat moet genuanceerder, maar dat lukt nog niet.
Vraag 7: Hoe geeft uw zoon zijn mening?
Antwoord: Op dezelfde manier als de vorige twee. Hij wordt snel boos en gaat huilen.
Vraag 8: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van creatieve middelen zoals muziek, tekenen of
toneel bij het begeleiden van uw zoon?
Antwoord: Hij houdt niet erg van knutselen etc. Maar ik denk wel dat hij veel kan leren door
middel van rollenspellen, muziek etc. Hij heeft namelijk veel fantasie en dat kan hij
65
dan ook in een begeleide leervorm kwijt. Dus dat lijkt mij wel wat. Misschien kan hij
zelfs situaties naspelen, waar hij misschien weer meer van kan leren.
Vraag 9: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dieren bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: M. is echt gek op dieren. Hij heeft ook al dolfijntherapie gehad en dat was ook super.
Ik denk dat alle kinderen met autisme of een beperking wel goed overweg kunnen met
dieren. Dieren zijn namelijk onbevooroordeeld en je hoeft er niet tegen te praten.
Vraag 10: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid van uw kind?
Antwoord: Deze juf doet er alles aan om ervoor te zorgen dat M. sociaal weerbaarder gaat
worden. Daar besteed zij veel aandacht aan. Hij zit ook in een klas met minder
kinderen, dit zorgt ervoor dat hij minder prikkels krijgt en dat hij ook een kans krijgt.
De sociale weerbaarheid heeft natuurlijk ook te maken met hoe iemand zich
lichamelijk voelt, als hij moe is of ziek dat is zijn motoriek minder en kan hij minder
hebben. Op school proberen ze te oefenen met samenwerken, dit doen ze door het
geven van beurten, samen spelen, spelletjes, werkjes samen, klein groepje samen
zitten, normen en waarden aanleren, als er echt iets is dat ze het tegen de juf moeten
zeggen. Eerst zelf zeggen stop dit wil ik niet en als dit dan niet werkt dan mag M. naar
de juf. Dit doet hij dan ook erg vaak, ook om dingen die eigenlijk wel meevallen.
Vraag 11: In hoeverre denkt u dat hij zijn sociale weerbaarheid kan ontwikkelen in de toekomst?
Antwoord: Nou.. Dat vind ik erg lastig. Ik hoop dat hij daar nog een stapje in kan zetten. Wij
zullen daar alles aan doen om daaraan mee te werken. Maar het is en blijft een van de
lastigste dingen. Ik hoop dat hij in de toekomst op een vertrouwd plekje zit, waar
iemand hem heel goed helpt zodat hij niet ondersneeuwd.
Vraag 12: Welke aspecten van sociale weerbaarheid vindt u het allerbelangrijkst en waarom?
Antwoord: Ik vind het belangrijk dat M. goed kan aangeven dat zijn lichaam van hem is, dus dat
hij zich niet zomaar uitkleed bij anderen. Dat hij niet gepest wordt. Dat ieder kind in
zijn waarde gelaten wordt, in zijn eigen vermogen wat hij kan.
Vraag 13: Hoe denkt u dat uw kind sociaal weerbaarder zou worden? Wat heeft uw kind
hiervoor nodig?
Antwoord: Dat moet een samenwerking zijn tussen school, thuis en alle hulpverleners eromheen.
Op dezelfde manier zodat het kan inslijten. Ook kijken waar M. het beste bij past,
zoals bij jongere kinderen. Dit merk ik al op school, hij doet het nu een stuk beter dan
vorig jaar. Dan voelt hij zich een stuk comfortabeler.
66
Vraag 14: Wat is belangrijk om rekening mee te houden in het begeleiden van uw zoon?
Antwoord: Niet teveel prikkels, eenduidigheid, rust en duidelijkheid.
Vraag 15: Wat zou een Special Family Care kunnen betekenen op het gebied van sociale
weerbaarheid?
Antwoord: Het leren samenspelen, spelletjes doen, in een veilige rustige gestructureerde setting.
Van afstand toch meekijken.
67
Interview met ouder Special Family Care
Naam: Ouder 2
Datum: 9 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw zoon. Wat is zijn leeftijd? Wat doet hij overdag? Wat zijn zijn
hobby’s? Hoe gaat uw zoon om met vrienden/kennissen/familie? Welke
diagnose is er gesteld?
Antwoord: D. is ruim 12 jaar. Over het algemeen een lieve jongen, ontzettend meegaand.
Hij wel zijn nukken en zijn kuren. Momenteel weet hij wel wat hij wel en wat
hij niet wil. Hij is snel beïnvloedbaar. Het is een interessante jongen, want het
ene moment kan hij heel lief zijn en het andere moment kan hij zonder
aanleiding heel boos en verdrietig worden. ‘Normale’ mensen mopperen eerst,
maar hij is gelijk heel boos. Hij zit op school en daarnaast wil hij altijd op zijn
tablet spelen en tv kijken. Het is af en toe moeilijk om hem daaruit te krijgen.
In contact met vriendjes is het een meeloper, hij vindt alles dan wel leuk. Het is
dan ook spannend voor hem om nieuwe dingen te doen. Op school heeft hij
ook zijn voorkeuren voor vriendjes, hij heeft een vriendje die is rustig en hij
heeft daar veel houvast aan. Die jongen heeft een betere invloed op hem dan
een heel druk jongentje. Hij trekt dat niet, hij kan dat niet mee hendelen als het
ware. Met zijn broers en zijn zussen speelt hij niet echt, soms stoeit hij
weleens. Thuis is hij liever zelf aan het spelen. Hij heeft klassiek Autisme en
een verstandelijke beperking. Het is een jongen die van alles in zijn hoofd
heeft, waarbij het moeilijk is om in te schatten wat hij ergens over denkt en of
hij er uberhaupt iets over denkt. Hij zegt alleen iets als hij genoeg energie heeft
en niet teveel prikkels. Dus er kan eigenlijk alleen iets van hem verwacht
worden als die dingen goed zijn.
Vraag 2: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Ik dacht zoiets wat moet ik mijzelf daarbij voorstellen. Dat is echt heel lastig.
Ik denk toch wel iemand met een gewoon IQ en iemand die mee kan praten
met iemand op een bepaald niveau. Begrijpen wat iemand anders zegt is
belangrijk.
68
Vraag 3: Hoe is bij uw zoon de ontwikkeling verlopen op het gebied van sociale
weerbaarheid? Wat lukte eerst niet en nu wel?
Antwoord: Vroeger zei hij eigenlijk niks, over wat hij wel of niet wilde. Nu zegt hij wel
(op een hele boze manier) als hij iets niet wil. In het begin huilde hij heel veel,
dat wordt nu wel iets minder. Hij doet nu iets meer met zijn stem, bijvoorbeeld
het nee zeggen. Hij denkt daar naar mijn mening ook niet over na, dan is het
gewoon nee, ik wil dat gewoon niet, dus doe ik dat ook gewoon niet. In het
begin zei hij niks en dan deed hij het gewoon wel of gewoon niet. Maar hij zei
er niks over. Hij doet soms een gebaar, maar het liefst doet hij dat niet.
Eigenlijk heeft hij daar een hekel aan.
Vraag 4: Wat of wie heeft hem daarbij geholpen? Wat zat in de weg?
Antwoord: Het lijkt soms alsof hij wel bepaalde gevoelens over iets heeft, maar het niet
kan laten blijken. Dat zit vaak in de weg, want zo kunnen anderen hem ook
minder goed begrijpen. Pictogrammen helpen hem ook met dingen doen. Om
dingen te leren, moet je eerst iets voordoen, daarna doe je het samen en dan
doet hij het zelf. Hij kopieert dingen.
Vraag 5: Hoe komt uw zoon voor zichzelf op?
Antwoord: Wat hij op school doet weet ik niet. Maar thuis negeert hij het of hij komt naar
ons toe en dan zegt hij wel dat kindje zeg …. Tegen mij. Hij zou niet gouw iets
tegen iemand terugzeggen. Misschien wel tegen een bekend kindje, maar zeker
niet tegen een vreemd kind. Tegen zijn broers en zus zou hij wel tegenin gaan,
maar dan reageert hij vaak op emotie niveau (boos, verdrietig, lachen). Hij zou
niet snel iets terugzeggen, dan gaat hij toch naar zijn ouders.
Vraag 6: Hoe geeft uw zoon zijn grens aan?
Antwoord: Hij kan heel boos worden als iemand iets onverwachts doet. Dan zegt hij niet
rustig stop, maar hij kan dan echt heel boos worden en gaan slaan (thuis).
Vraag 7: Hoe geeft uw zoon zijn mening?
Antwoord: Hij geeft weleens zijn voorkeur aan. Hij kan dit alleen in een veilige setting.
69
Vraag 8: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van creatieve middelen zoals muziek, tekenen
of toneel bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: Dat vindt hij helemaal geweldig. Hij gaat ook helemaal in gesprek dan met die
poppen en hij vindt alles leuk om te doen. Hij is dan dus ook een stuk beter
gemotiveerd om mee te doen of aan iets te werken.
Vraag 9: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dieren bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: Dat is helemaal leuk. Hij zal zeker een leuke tijd krijgen als jullie dat gaan
inzetten.
Vraag 10: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid van uw kind?
Antwoord: Op vrijdagmiddag hebben ze een sova training. Dus ze bespreken dan in een
kringetje, wat je kan doen als een ander kind je een duw geeft etc. Wat gebeurd
en bijvoorbeeld als iemand heel boos tegen je doet of als jij heel boos tegen
iemand anders doet.
Vraag 11: In hoeverre denkt u dat hij zijn sociale weerbaarheid kan ontwikkelen in de
toekomst?
Antwoord: Ik wil eigenlijk niet mijn tijd besteden aan dingen in de toekomst. Dat zie ik
dan wel. Ik weet niet eens wat er over vijf minuten gebeurd, laat staan in de
verre toekomst. Ik leef eigenlijk gewoon in het nu, ik wil daar echt mijn tijd
niet aan verdoen.
Vraag 12: Welke aspecten van sociale weerbaarheid vindt u het allerbelangrijkst en
waarom?
Antwoord: Dat hij zijn eigen grenzen kan aangeven. Zo van.. tot zo ver en niet verder. Ik
denk dat, dat het allerbelangrijkste is voor iedereen.
Vraag 13: Hoe denkt u dat uw kind sociaal weerbaarder zou worden? Wat heeft uw kind
hiervoor nodig?
Antwoord: Ik denk dat hij dat wel kan aanleren. Alleen is het heel moeilijk, omdat het
situatie gebonden is aangeleerd. Dus het is heel lastig voor hem om in te zien,
dat hij dat in verschillende situaties kan doen. Het zou mooi zijn als hij het kan
leren als hij een gevoel heeft bij zichzelf.
70
Vraag 14: Wat is belangrijk om rekening mee te houden in het begeleiden van uw zoon?
Antwoord: Rust en structuur is belangrijk. Het is heel belangrijk dat je iets heel duidelijk
maakt voor hem. Hij vat dingen heel letterlijk op. Het is belangrijk om
rekening te houden met zijn snelle overprikkeling en hem voorbereiden dmv
zeggen dat het nog vijf minuutjes duurt en dat je dan wat anders kan gaan doen.
Het is ook belangrijk om hem goed te observeren, dat je signaleert dat hij
bijvoorbeeld moe is dat hij dan even rust aangeboden krijgt. Ook is het
belangrijk om hem niet te overvragen. Hij helpt ook wel graag. Je moet hem
ook op een wat kinderlijke manier aanspreken, omdat hij het anders niet snapt.
Vraag 15: Wat zou Special Family Care daarin kunnen betekenen voor uw kind?
Antwoord: Het zou super zijn als ze daar dat stop zeggen enzo oefenen met andere
kinderen. Zo kan je in een veilige omgeving oefenen met andere kinderen.
71
Interview met ouder Special Family Care
Naam: Ouder 3
Datum: 11 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw dochter. Wat is haar leeftijd? Wat doet zij overdag? Wat zijn
haar hobby’s? Hoe gaat uw dochter om met vrienden/kennissen/familie? Welke
diagnose is er gesteld?
Antwoord: N is 10 jaar en heeft het Prader Willi Syndroom, waarbij ze ook autistische
kenmerken heeft en een verstandelijke beperking. N. is op het eerste gezicht
een heel lief en innemend kind. Ze kan ook heel veel kletsen, fantaseren en
vraagt veel bevestiging. Ze is niet heel actief, ze doet liever alles zittend en
moet er zo weinig mogelijk actie zijn. Ze gaat per taxi naar haar school, ze zit
op de mytylschool. Daar gaat ze hele dagen heen, maar ze is ook heel vaak
ziek. Ze is zeker wel 1 keer per week zo ziek of moe dat ze niet naar school kan
gaan. Ze houdt erg van knutselen, kleuren, kralen rijgen en dat het liefste
alleen. Dan heeft ze hele verhalen en praat ze over fantasie en over haar dag.
Ze heeft weinig vriendinnetjes, terwijl ze dit wel heel graag wil.
Vraag 2: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Als je voor jezelf op kan komen. Als anderen mensen iets zeggen wat jij niet
wilt, dat je ertegen ingaat. Om dit te kunnen moet je zelf sterk in je schoenen
staan, je moet goed gebekt zijn en je moet niet bang zijn om van je af te bijten.
Vraag 3: Hoe is bij uw dochter de ontwikkeling verlopen op het gebied van sociale
weerbaarheid? Wat lukte eerst niet en nu wel?
Antwoord: Daar loopt ze heel erg op achter. Ze is niet sociaal weerbaar, in ieder geval niet
voor vriendjes, vriendinnetjes en kindjes van school, daarbij laat ze zich
gewoon de les lezen. Daar doet ze dingen om lief gevonden te worden. Thuis
komt ze beter voor zichzelf op, dan gaat ze ook rustig schreeuwen en dan zit ze
nergens mee. Om een voorbeeld te geven, vorig schooljaar had iemand gezegd
dat ze het schoolplein moest likken, dit heeft ze dus gedaan. Ja, dan breekt je
hart. Dat is echt iets, dat doet ze omdat ze dan denkt dat ze erbij hoort. Ze is
ook gewoon veel te goed gelovig, je kan haar niet alleen laten want ze zou zo
72
met iemand meegaan. Het is heel moeilijk om in te zien wat ze wel kan, omdat
ze best wel achterloopt op dit gebied. Als ik kijk naar de kleinere dingen, gaat
N. wel af en toe meer tegen dingen in (vooral thuis). Dit is dan niet de juiste
manier, maar toch wel al beter dan dat ze niks zegt.
Vraag 4: Wat of wie heeft haar daarbij geholpen? Wat zat in de weg?
Antwoord: De school heeft mij toen gelijk opgebeld, we hebben geprobeerd haar duidelijk
te maken dat als zoiets gebeurd ze moet zeggen dat doe ik niet en naar de juf
moet gaan. Dat zou ze misschien nu wel iets sneller doen denk ik.
Vraag 5: Hoe komt uw dochter voor zichzelf op?
Antwoord: Ze komt slecht voor zichzelf op.
Vraag 6: Hoe geeft uw dochter haar grens aan?
Antwoord: Ze heeft eigenlijk weinig vriendjes en vriendinnetjes. Maar ze geeft haar grens
niet zo goed aan richting vriendinnetjes op school. Ze doet eigenlijk wat de
ander zegt om leuk gevonden te worden.
Vraag 7: Hoe geeft uw dochter haar mening?
Antwoord: geen antwoord
Vraag 8: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van creatieve middelen zoals muziek, tekenen
of toneel bij het begeleiden van uw dochter?
Antwoord: Ze is altijd bezig met knutselen en dat vindt ze echt super leuk. Muziek vindt
ze ook heerlijk om naar te luisteren. Ik denk dat je daar wel haar aandacht mee
krijgt.
Vraag 9: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dieren bij het begeleiden van uw
dochter?
Antwoord: Thuis hebben wij geen ruimte voor dieren, dus ze is het niet erg gewend. Ik
denk dat als het rustige dieren zijn, ze het heel leuk vindt om ze te aaien en met
ze aan het werk te gaan. Het zal ook wel als een soort afleiding werken, dus dat
ze niet doorheeft dat ze aan het werk is. Dat is prima.
73
Vraag 8: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid van uw kind?
Antwoord: De juf waar zij les van had vorig jaar, had zelf een training sociale
weerbaarheid gevolgd en ze wilde N. als ‘proefkonijn’ helpen sociaal
weerbaarder te worden. Dit is helaas niet gelukt omdat N. zo vaak ziek was en
afwezig. Helaas heeft N. deze juf niet meer dit jaar. Verder doet de school wel
kanjertraining.
Vraag 9: In hoeverre denkt u dat zij haar sociale weerbaarheid kan ontwikkelen in de
toekomst?
Antwoord: Meer voor zichzelf opkomen en meer inzichten in wie het goed met haar
voorheeft of minder goed met haar voorheeft.
Vraag 10: Welke aspecten van sociale weerbaarheid vindt u het allerbelangrijkst en
waarom?
Antwoord: Ik vind opkomen voor jezelf en inschattingen kunnen maken wie het goed met
je voorheeft het belangrijkste. Ik ben ook gewoon bang dat ze een keer zomaar
met iemand meegaat.
Vraag 11: Hoe denkt u dat uw kind sociaal weerbaarder zou worden? Wat heeft uw kind
hiervoor nodig?
Antwoord: Het herhalen is het belangrijkste.
Vraag 12: Wat is belangrijk om rekening mee te houden in het begeleiden van uw
dochter?
Antwoord: Duidelijk zijn, ze is te goed van vertrouwen.
Vraag 13: Wat zou Special Family Care kunnen betekenen voor uw kind op het gebied
van sociale weerbaarheid?
Antwoord: Goed veilig gevoel bieden en oefenen met kinderen.
74
Interview met ouder Special Family Care
Naam: Ouder 4
Datum: 19 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw zoon. Wat is zijn leeftijd? Wat doet hij overdag? Wat zijn zijn
hobby’s? Hoe gaat uw zoon om met vrienden/kennissen/familie? Welke
diagnose is er gesteld?
Antwoord: B. is 7 jaar en heeft een beperking en autisme (ASS). Voor familie is het nog
moeilijk. Ze doen wel hun best. B. gaat wel eens bij oma logeren. Dat vind hij
geweldig. B. zit op de scouting. Elke zaterdag middag gaat hij spelen met
vriendjes. Dat mist hij door de week heel erg. Spelen is moeilijk voor B. Hij
gaat dan wandelen. Of radio luisteren. Als je naar de speeltuin gaat moet je
echt zeggen, dat hij gaat schommelen. Of iets zoeken met zijn vangnetje. bijv.
blaadjes of mieren zoeken. We bieden B. een programma aan van 4 picto
plaatjes. Altijd even radio luisteren voor de ontspanning. Dit kan natuurlijk ook
dansen zijn. Op het eind van de “radiospel” doet B. altijd een rustig muziekje.
Daar sluit ik dan mee af.
Vraag 2: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Als de persoon fysiek en geestelijk in staat is om voor zichzelf op te komen.
Vraag 3: Hoe is bij uw zoon de ontwikkeling verlopen op het gebied van sociale
weerbaarheid? Wat lukte eerst niet en nu wel?
Antwoord: Hij wordt mondeling wel vaardiger maar niet weerbaarder.
Vraag 4: Wat of wie heeft hem daarbij geholpen? Wat zat in de weg?
Antwoord: Geen antwoord
Vraag 5: Hoe komt uw zoon voor zichzelf op?
Antwoord: Hij is nog niet zover.
Vraag 6: Hoe geeft uw zoon zijn grens aan?
Antwoord: Hij toont afkerend gedrag
75
Vraag 7: Hoe geeft uw zoon zijn mening?
Antwoord: Als wij “ja” zeggen zegt hij “nee” en andersom is dus eerder dwars dan het
geven van een mening.
Vraag 8: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van creatieve middelen zoals muziek, tekenen
of toneel bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: Hij houdt erg van muziek. Verder is hij ook best wel creatief, alleen moet hij
daar wel bij geholpen worden.
Vraag 9: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dieren bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: Wij hebben zelf thuis ook een hond. Hij reageert daar altijd erg goed op, dus
het lijkt mij wel leuk voor de kinderen.
Vraag 10: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid van uw kind?
Antwoord: Geen antwoord
Vraag 11: In hoeverre denkt u dat hij zijn sociale weerbaarheid kan ontwikkelen in de
toekomst?
Antwoord: Ik denk dat hij zich tot op een redelijk niveau kan ontwikkelen, de weg er naar
toe zal lang en bochtig zijn
Vraag 12: Welke aspecten van sociale weerbaarheid vindt u het allerbelangrijkst en
waarom?
Antwoord: Dat hij nee kan gaan zeggen als hij weet dat de opdracht niet ok is, bijv
“vriendje” zegt tegen hem ga jij een zak chips stelen in de winkel
Vraag 13: Hoe denkt u dat uw kind sociaal weerbaarder zou worden? Wat heeft uw kind
hiervoor nodig?
Antwoord: B. trekt zich niks aan van “sociaal” en de “wereld”. Zit in zijn eigen wereld.
Door het omgaan met anderen zou het kunnen dat B. meer weerbaarder word.
Zo ziet hij wat wel en niet mag. En kan hij daar van leren.
76
Vraag 14: Wat is belangrijk om rekening mee te houden in het begeleiden van uw zoon?
Antwoord: Inspanning en ontspanning. Het werken met pictogrammen. Veel
duidelijkheid. B. goed bezig houden. B. is pittig en lief. Heeft vaak ook een op
een begeleiding nodig. Met de wekker of time timer kan je hem 20 min. iets
aan bieden. Bijv. radio luisteren.
Vraag 15: Wat zou Special Family Care kunnen betekenen voor uw kind op het gebied
van sociale weerbaarheid?
Antwoord: Het contact met anderen verbeteren.
77
Interview met ouder Special Family Care
Naam: Ouder 5
Datum: 15 september 2016
Vraag 1: Omschrijf uw zoon. Wat is zijn leeftijd? Wat doet hij overdag? Wat zijn zijn
hobby’s? Hoe gaat uw zoon om met vrienden/kennissen/familie? Welke
diagnose is er gesteld?
Antwoord: J. is nu negen jaar, in januari wordt hij 10. Hij heeft down-syndroom en
autisme. Hij heeft een broertje (7) en zusje (4). J. heeft een moeilijke start
gehad, hij heeft een hartoperatie gehad toen hij klein was. Hij is een aantal keer
opgenomen geweest in het ziekenhuis en 7 keer buisjes in zijn oren gekregen.
Hij heeft ¾ van het jaar oorontsteking, zijn taalachterstand is daardoor ook heel
groot. Ook in combinatie met zijn autisme. Zijn taal is de grootste problematiek
op dit moment. Hij heeft 3 keer dolfijntherapie gekregen en sinds de laatste
keer gaat het heel goed met hem. Hij krijgt nu ook meer begeleiding vanuit het
pgb en wij worden ook beter ondersteund. Waardoor wij meer rust krijgen en J.
alleen maar een stijgende lijn laat zien. Dit hebben wij gecombineerd met PRT
(Pivotal Response Training) in het centrum voor Autisme. Dit hebben wij
allemaal van te voren voorbereid, zodat het na de dolfijntraining allemaal
samen zou komen. Dus de taalontwikkeling en PRT. PRT is een training om
taal uit te lokken, hij heeft namelijk niet de intrinsieke motivatie om taal te
gebruiken. Daar zijn we dus erg mee bezig en de PRT helpt heel erg. Dus het
gaat nu heel goed, maar we hebben hele zware jaren gehad. Hij is gestart bij het
kind-dag-centrum toen hij twee jaar was, eigenlijk omdat het onhoudbaar was.
Hij loopt heel veel weg. Daarnaast is hij ook hypermobiel, maar ook heel
actief. Dus je bent heel de dag met hem bezig, hij zal niet een keer stilzitten. De
laatste jaren is dit wel wat minder geworden en is hij ook een stuk bewuster
van zijn omgeving. Het is een hele leuke lieve jongen, hij heeft de grootste lol
en kan heel leuk spelen met zijn broer en zus. Hij vindt het leuk om met dieren
te spelen, met treintjes en met zijn ipad. Hij vindt dieren erg leuk, hij spiegelt
de dieren en kan altijd op een liefdevolle manier omgaan met dieren. Doordat
hij zo druk is, heeft hij ook meer problemen met zijn concentratie. Daardoor is
het ook zo ingewikkeld, want alle voorwaarden (structuur, duidelijkheid,
regelmaat, motivatie, concentratie, energie, voldoende prikkeling maar geen
78
overprikkeling) gecreëerd worden wil hij tot leren komen. Het is lastig voor
hem om zijn liefde voor zijn ouders en broer en zus te tonen, hij voelt het wel
vanbinnen maar weet niet wat hij ermee moet.
Vraag 2: Wanneer is iemand sociaal weerbaar volgens u? Wat heeft iemand nodig om
sociaal weerbaar te zijn volgens u?
Antwoord: Als die in ieder geval kan zeggen wat diegene wil en wat diegene niet wil. En
daarbij is het belangrijkste om te kunnen communiceren. Als diegene niet kan
communiceren dan is het in ieder geval belangrijk om te weten wat diegene
kan doen om stop te zeggen op een andere manier.
Vraag 3: Hoe is bij uw zoon de ontwikkeling verlopen op het gebied van sociale
weerbaarheid? Wat lukte eerst niet en nu wel?
Antwoord: Het was in het begin erg lastig voor hem omdat hij een hele moeilijke
prikkelverwerking heeft, vaak oorontsteking en het niet goed kunnen horen. Dit
heeft hem op het gebied van weerbaarheid erg in de weg gestaan. Wat hij
vroeger dan deed was enorm schreeuwen en gooien. Nu wordt hij weinig meer
boos en hij heeft meerdere mogelijkheden om te zeggen dat iemand moet
stoppen. Daar zijn wij nu ook mee bezig, om met zijn hand ook het gebaar stop
te maken. Dat passen we ook overal toe. Bijvoorbeeld bij het trampoline
springen, dan moet hij stop zeggen en dan stopt iedereen, maar daarna gaan wij
ook stop zeggen en dan kijken we of hij het ook begrijpt. Wat hij nu doet is het
stop gebaar en ook op een bepaalde manier nee zeggen en met zijn hoofd
schudden. Alleen moet je hem wel bijna altijd een keuze geven zoals: wil je
ijs? Nee of Ja? Hij heeft vaak het visuele of die keuzes nog nodig in het uiten
wat hij wil. Hij draait zich weg als hij iets niet wil of als iemand hem niet
begrijpt of hij wordt gewoon boos. Heel soms als we hem echt niet begrijpen of
hij moet iets doen wat hij echt niet wil dan wil hij nog weleens zijn vingers in
zijn mond doen en zichzelf pijn gaan doen. En hij keert ook heel erg in
zichzelf.
Vraag 4: Wat of wie heeft hem daarbij geholpen? Wat zat in de weg?
Antwoord: Dit komt omdat hij meer communicatie mogelijkheden heeft om aan te geven
wat hij wel en niet wil.
79
Vraag 5: Hoe komt uw zoon voor zichzelf op?
Antwoord: Hij schreeuwt heel hard als een ander kindje hem bijvoorbeeld zou duwen.
Mensen schrikken hier altijd erg van, maar meestal stelt het niet zoveel voor.
Hij schreeuwt dan alsof er iets vreselijks aan de hand is, terwijl het kindje hem
bijvoorbeeld maar een klein duwtje geeft. Hij zal niet naar de juf gaan om aan
te geven dat een kindje hem een duw heeft gegeven. Behalve als iemand op
zijn wipkip zit in de ochtend, dan gaat hij eerst wel tikken en even wachten.
Als dat niet helpt dan gaat hij weleens naar de juf. Dit komt vooral omdat hij
dit geleerd heeft met trainen. Dus heel vaak herhalen, en hopen dat het een keer
spontaan gebeurd.
Vraag 6: Hoe geeft uw zoon zijn grens aan?
Antwoord: Hij zegt stop en gebruikt een handgebaar hierbij.
Vraag 7: Hoe geeft uw zoon zijn mening?
Antwoord: Hij kan kiezen tussen 2 of 3 dingen. Maar de ander moet wel de aanzet geven.
Het liefste 2 keuzes. Met pictogrammen kan hij beter keuzes maken.
Vraag 8: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van creatieve middelen zoals muziek, tekenen
of toneel bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: Ik denk dat je zo wel op een laagdrempelige manier contact met hem kan
maken. Alles wat speels is vindt hij namelijk leuk en interessant. Je moet dan
wel zijn interesse blijven wekken, zonder dat het te moeilijk wordt.
Vraag 9: Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dieren bij het begeleiden van uw kind?
Antwoord: J. houdt erg van dieren. Hij doet nu ook al paarden coaching en heeft ook al 3
keer dolfijntherapie gehad. Ik weet niet precies wat het doet, maar het helpt
mee om hem beter in zijn vel te krijgen.
Vraag 10: Wat doet de school aan het vergroten van sociale weerbaarheid van uw kind?
Antwoord: Ze doen op school de basale sociale vaardigheden oefenen zoals sorry zeggen,
dankjewel zeggen en elkaar helpen. Dit doen ze om de kinderen bewust te
maken van dat er ook een ander is. Om de empathie en inlevingsvermogen te
triggeren (tot zover mogelijk). Alleen denk ik dat hij zich op dit moment niet in
80
de ander kan inleven, hoewel hij wel als iemand huilt een arm eromheen slaat.
Maar dan is het meer van ik zie iemand huilen (verdrietig) dit voel ik ook
weleens, dan gaat hij ernaartoe en dan weet hij niet zo goed wat hij moet doen.
Dus dan denk hij wat moet ik nu doen en aangeleerd gedrag is dan ik sla mijn
arm om diegene heen.
Vraag 11: In hoeverre denkt u dat hij zijn sociale weerbaarheid kan ontwikkelen in de
toekomst?
Antwoord: Met een paar basisvaardigheden kan je heel ver komen denk ik. Als het
uiteindelijk niet qua mondelinge taal kan, kan dat altijd nog met gebaren. Ik
denk je veel met zijn uitdrukking kan, nu kijk je boos en nu kijk je blij. Maar
dan moet hij eerst zijn eigen emoties leren kennen. En het leren even weglopen
uit de situatie en naar iemand gaan waar hij iets mee kan. Ik weet dat er altijd
iemand in de buurt is van hem en dat dit later ook zo zal zijn.
Vraag 12: Welke aspecten van sociale weerbaarheid vindt u het allerbelangrijkst en
waarom?
Antwoord: In het algemeen vinden wij het, het allerbelangrijkste dat onze kinderen een
leuk leven hebben. Bij J. in het bijzonder doen we er alles aan om alle factoren
zo te krijgen dat hij een leuk leven heeft. Het gaat er ons niet om dat hij een
hooggeleerde zou worden, als hij het maar naar zijn zin heeft, dat hij weerbaar
is, dat hij rust in zijn hoofd krijgt. Dit proberen wij te bereiken doordat er een
goed dagprogramma is en een goede leefomgeving.
Vraag 13: Hoe denkt u dat uw kind sociaal weerbaarder zou worden? Wat heeft uw kind
hiervoor nodig?
Antwoord: Een voorwaarde voor hem om te leren is om een balans te hebben in het
ontvangen van prikkels. Hij moet niet overprikkeld zijn maar ook niet
onderprikkeld. Hij doet nu ook een soort paardencoaching en dit vindt hij
helemaal geweldig. Hij doet dit voornamelijk om meer te leren over de dieren,
hoe hij hiermee om kan gaan en als voorbereiding op later het boerderij werk.
Hij wordt hier ontspannen van. Dat werkt wel goed, ook voor de weerbaarheid
want het maakt hem zo trots en groot. Ik denk ook dat een training in spelvorm
over weerbaarheid heel goed zou kunnen werken. Ook in zijn dagelijkse
81
situaties kan hij dat goed leren. Omdat het toepassen moeilijk is voor deze
kinderen. Ik denk wel dat dit moeilijk is.
Vraag 14: Wat is belangrijk om rekening mee te houden in het begeleiden van uw zoon?
Antwoord: Hij moet regelmaat, structuur en duidelijkheid hebben. Als de juiste
voorwaardes worden gecreëerd dan gaat het gewoon goed met hem. We
gebruiken ondersteunende gebaren, hij kent ook heel erg veel gebaren. Alleen
de motivatie om het te gebruiken dat mist hij. Hij heeft veel baat aan het
werken met pictogrammen. Om hem wat te leren dien je alles heel vaak te
herhalen. Het werkt goed om visuele voorwerpen te gebruiken in het contact
met hem. Ook dien je de prikkelverwerking (prikkelarme omgeving) in de
gaten te houden. Helpen in contact met anderen.
Vraag 15: Wat zou Special Family Care kunnen betekenen voor uw kind op het gebied
van sociale weerbaarheid?
Antwoord: Goede ondersteuning bieden in het contact met andere kinderen.
82
83