20
1 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten 2011 ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK BIJ DE LANGE BAAN/VALKHOFHEUVEL TE NIJMEGEN: EEN IVO-P Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 103 J.A. den Braven

A l b /V n iVo-P...van het klooster Hallo6; – steunmuur van de Valkhofheuvel ten oosten van de Lindenberg onder de tuin van Unitas7; – tufstenen kelder in de Steenstraat bij de

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • 1

    Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten2011

    Archeologisch onderzoek bij de lAnge bAAn/VAlkhofheuVel

    te nijmegen: een iVo-P

    Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 103

    J.A. den Braven

  • 2

    © 2011 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten

    Archeologisch onderzoek bij de Lange Baan/Valkhofheuvel te Nijmegen: een IVO-P

    J.A. den Braven

    Vormgeving : R.M.H.C. MolsTekstredactie : F. de Roode

    In opdracht van : gemeente Nijmegen, D.W.S., M. Wientjes

    Autorisatie : F. de Roode

    Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevens-bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wet-telijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen).

    Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

    De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

    No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher.

    ewueindjit

    etswueindjit

    newueeleddi

    mesnie

    moR

    djitdjitrezji

    djitsnorb)djitneets egnoj(

    mucihtiloenmucihtilose

    m)djitneets-neddi

    m(mucihtiloelap

    )djitneets eduo(

    laat

    vol

    vroeg

    midden

    laat

    vroeg

    midden

    laat

    vroeg

    vroegmidden

    laat

    1500

    1800

    1250

    900

    450

    270

    7019

    0

    250

    500

    800

    1100

    1800

    2000

    5300

    8800

    naChr.

    voorChr.

    4900

    4200

    2900

    vroeg

    midden

    laat

    noord

    zuid

  • 3

    1 inleidingHet Museum De Stratemakerstoren, gevestigd te Nijmegen, Waalkade 83–84, is voornemens samen met een drietal partners de museumaccommodatie uit te breiden. Daarbij heeft men het nog onbebouwde gebied in de hoek Lange Baan – Valkhofheu-vel – Groene Balkon / Veertrappen in gedachten. Op de Archeologische Beleidskaart (ABK) van de gemeente Nijmegen valt het gebied binnen het terrein Z-08 (Nijmegen-Centrum), een terrein van zeer hoge archeologische waarde (waarde 3).1 Binnen Z-08 en in de directe nabijheid van het onderzoeksgebied liggen twee rijksmonumenten, namelijk terrein Z-02 Het Valkhof en terrein Z-03 het Kelfkensbos. Van Z-08 is bekend dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn waardoor alle grondwerkzaam-heden vooraf dienen te worden gegaan door archeologisch onderzoek. Op vrijdag 20 mei 2011 is daarom een waardestellend inventariserend veldonderzoek proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd net buiten het rijksmonument (fig. 1). De werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Arche-ologie 3.2 (KNA 3.2) en de richtlijnen zoals die zijn vastgelegd in de Werkinstructies van BAMN (2009).

    Het archeologisch onderzoek is, in opdracht van het Projectbureau (projectleider M. Wientjes) van de gemeente Nijmegen, verricht door Bureau Archeologie en Mo-numenten gemeente Nijmegen (BAMN), onder leiding van F. de Roode (projectlei-der / senior KNA-archeoloog). Het team bestond uit J.A. den Braven (KNA-archeoloog), M. Spinder (veldmedewerker) en R. Jalink (metaaldetectorspecialist). De coördinatie van de archeologische werkzaamheden was in handen van C. Brok (opgravingsmanager). In het veld zijn de RD-coördinaten van de vaste punten van het meetsysteem en het vaste NAP-punt dezelfde dag ingemeten door G. Kregting (gemeente Nijmegen). De

    Archeologisch onderzoek bij de lAnge bAAn/

    VAlkhofheuVel te nijmegen: een iVo-P

    Nijmegen

    Bemmel

    Weurt

    Slijk-Ewijk

    Oosterhout

    Ressen

    LentBeuningen

    1 Archeologische Beleidskaart ge-meente Nijmegen 2011.

    Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied binnen Nederland en Nijmegen.� rm

  • 4

    2 Kuppens, 2011.

    3 Kuppens, 2011, 21–27.

    4 Brunsting, 1955.

    graafwerkzaamheden zijn verricht door firma V.d. Zandschulp in opdracht van firma Basten BV. Voor de interpretatie van de geologische ondergrond is in het veld hulp gekregen van F.H. Kievits (geologisch cartograaf ), waarvoor dank.

    1.1 Administratievegegevensvanhetonderzoeksgebied

    Provincie : GelderlandGemeente : NijmegenPlaats : NijmegenToponiem : Lange BaanKaartblad : 40CCentrale coördinaten : 188.205,73 / 428.971,92 (centrale coördinaten)Projectleiding : F. de RoodeBevoegd gezag : gemeente Nijmegen, M. SmitOpdrachtgever : gemeente Nijmegen, M. WientjesSoort onderzoek : inventariserend veldonderzoek-proefsleuven

    (IVO-P)ABK-nummer + status : Z-08, terrein van zeer hoge archeologische

    waarde (3)Onderzoeksmeldingsnummer : 46707Onderzoeksnummer : 36248Projectcode : Lb6Complex en codering : nederzetting onbepaald (NX) / stad (NS)Periode(n) : ROML, LMEB–NTCGeomorfologische context : spoelzandwaaierHoogte maaiveld : 15,23 m +NAP (laagste punt) ; 17,34 m +NAP

    (hoogste punt)Maximale diepte : circa 2,60 m onder het maaiveldUitvoering van het veldwerk : 20 mei 2011Coördinatie veldwerk : K. BrokBeheer en plaats vondsten en documentatie : Bureau Archeologie en Monumenten

    gemeente Nijmegen

    1.2 Bureauonderzoek(Lb5)

    Voorafgaand aan het inventariserend veldonderzoek middels in een bureauonderzoek2 een aantal archeologische opgravingen en waarnemingen binnen en nabij het onder-zoeksgebied geïnventariseerd.3 In de eerste plaats zijn in de periode vanaf circa 1950 door diverse instanties archeologische opgravingen en waarnemingen uitgevoerd. Probleem is dat de resultaten van bedoelde activiteiten slechts zeer ten dele zijn gepubliceerd. Laat staan dat er sprake is van een gedegen archeologisch samenhangend verhaal.

    1.2.1 ArcheologischewerkzaamhedenRMO/Brunsting(1950–1960)

    In de periode 1950–1960 werd door de gemeente Nijmegen het Saneringsplan Bene-denstad uitgevoerd. Onderdeel van dit Saneringsplan vormde de sloop van vervallen panden en herinrichting van het gebied, globaal begrensd door Waalkade, Lindenberg, Burchtstraat en Grotestraat. Binnen en nabij het onderzoeksgebied betekende dat de sloop van panden langs de Lange Baan, Lindenberg en Steenstraat, alsmede de bouw van het zgn. Groene Balkon.Het sloop- en graafwerk werd in die periode – min of meer in de gaten – gehouden door de ook op vele andere plaatsen in Nijmegen actief opererende prof. H. Brunsting, indertijd verbonden aan het RMO te Leiden, nauw samenwerkend met de ROB. Brunsting heeft slechts in één publicatie 4 – beknopt – verslag gedaan van hetgeen hij tijdens de graaf- en sloopwerkzaamheden binnen en nabij ons onderzoeksgebied heeft waargenomen. Brunsting beschrijft dat in het oostelijke deel van de bouwput van het Groene Balkon zwaar Romeins tufstenen / natuurstenen muurwerk te zien was. Bedoeld muurwerk eindigde in een kelderstructuur. Brunsting meldt dat de muurresten vermoedelijk restanten zijn van een villa-achtig Romeins gebouw tegen de voet van de helling of van een terrasmuur. Aan de noordelijke voet

  • 5

    5 RAN, 591 Collectie Stads Kern On-derzoek Nijmegen, nr. 42 Lindenberg.

    6 Het klooster Hallo bevond zich langs de westzijde van de Lindenberg, globaal tussen Lindenberg, Steen-straat en Strikstraat. Het klooster is in 1954 gesloopt.

    7 Het pand van Unitas stond aan de oostzijde van de Lindenberg, ongeveer halverwege.

    8 De Proosdijhuizen stonden aan de zuidzijde van de (oude) Vleeshouwer-straat, recht onder het hoger gelegen klooster Bethlehem.

    9 Bogaers 1969.

    van het muurwerk heeft Brunsting overal sporen van intense bewoning aangetroffen (paalgaten en funderingen van veldkeien). De stratigrafie leverde woon- en opho-gingslagen uit de tijd van de Flavii op. De sporen dateren volgens Brunsting uit de eerste t / m de vierde eeuw.

    SlooppandenoostzijdeLindenberg(1940,1955)Aan de oostzijde van de Lindenberg stonden in de periode 1850–1955 drie panden (perceelsnummers 4883, 4246 en 3302). Het pand met perceelsnummer 3302 werd in 1940 gesloopt. Beide andere panden werden omstreeks 1955 gesloopt. De sloopwerk-zaamheden werden niet archeologisch begeleid en het is niet bekend tot hoe diep deze panden zijn gesloopt.

    1.2.2 CollectieStads Kern Onderzoek Nijmegen (1954)/RegionaalArchiefNijmegen

    In het Regionaal Archief te Nijmegen (RAN) bevinden zich diverse stukken onderge-bracht binnen de Collectie Stads Kern Onderzoek Nijmegen.5 In de collectie bevinden zich o.a. diverse omstreeks 1954 door de afdeling Fotografie van het Commissariaat van Politie te Nijmegen gemaakte foto’s. De foto’s zijn vermoedelijk gemaakt tijdens de sloopwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van het Groene Balkon. Niet in alle gevallen is duidelijk wat er wordt afgebeeld (doorgaans muurwerk) of waar de foto’s zijn gemaakt. In enkele gevallen wordt een nadere plaatsaanduiding vermeld :

    – funderingsmuren dwars door de Lindenberg ter plaatse van de benedenverdieping van het klooster Hallo6 ;

    – steunmuur van de Valkhofheuvel ten oosten van de Lindenberg onder de tuin van Unitas7 ;

    – tufstenen kelder in de Steenstraat bij de samenkomst Lindenberg-Steenstraat ;– tufstenen muren achter de voormalige Proosdijhuizen onder de tuin van Bethlehem8 ;– oude vloer of plaveisel in de Lindenberg.

    1.2.3 Waarneming en begeleiding OGA/Bogaers (1969): westzijdeLindenberg

    Nadat in november 1968 een begin was gemaakt met het grondwerk voor het cultureel centrum ‘De Lindenberg’ (westzijde Lindenberg en ten zuiden van het Groene Balkon) werden door studenten van de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen met regel-maat waarnemingen uitgevoerd in de bouwput. De activiteiten werden begeleid door het aan de universiteit verbonden Instituut Oude Geschiedenis en Archeologie (OGA) van prof. J.E. Bogaers. Bogaers legde hetgeen werd waargenomen ook – summier – vast. 9 In de bouwput werden de restanten van een Romeinse spitsgracht aangetroffen. De spitsgracht moet hebben behoord tot de Romeinse versterking die omstreeks de 4e eeuw op de Valkhofheuvel moet hebben gelegen. De spitsgracht is over een afstand van 25 tot 30 meter gezien en kende een noord–zuid oriëntatie. De gracht heeft zich ongetwijfeld nog verder in noordelijke richting (richting de Waal) voortgezet.

    1.2.4 OpgravingscampagnesROB(1979–1989)

    Onder verantwoordelijkheid van de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werden in de periode 1979–1989 in de benedenstad van Nijmegen en op / nabij de Waalkade diverse opgravingscampagnes en waarnemingen uitgevoerd. Binnen het onderzoeksgebied (Lb6) is ROB-opgravingsput 1056 relevant. De put (proefsleuf ) is in april 1989 aangelegd.

    1.2.5 AanlegVeertrappen(1988–1989)

    In de periode 1988–1989 werd het gedeelte van het Groene Balkon, gelegen aan de zijde van de Waalkade en gelegen in het verlengde van de voormalige Lindenberg, ‘doorbro-ken’ ten behoeve van de aanleg van de zogenoemde Veertrappen. Het gedeelte van het Groene Balkon gelegen aan de oostzijde van de voormalige Lindenberg (thans hoek Lange Baan / Valkhoftrappen) is daarbij onaangetast gebleven. Aangezien de aanleg van

  • 6

    10 Van de tot projectcode Li3 beho-rende waarnemingen zijn de veldgege-vens voorhanden (w.o. basisformulier, veldtekeningen, vondstenlijst met vondsten, fotolijst met foto’s, dag-rapporten).

    11 Kievits 1998a en 1998b.

    12 Kuppens 2011, 10.

    de Veertrappen voornamelijk werd gerealiseerd in het ten tijde van de bouw van het Groene Balkon met grond aangevulde deel, werden de graaf- en bouwwerkzaamheden archeologisch niet begeleid en ontbreekt derhalve enige archeologische informatie.

    1.2.6OpgravingscampagnesSSN(1991–1993)&BAMN(1990–2004)

    In de periode 1991–1993 werden door de Stichting Stadsarcheologie Nijmegen (SSN) aan de Lange Baan drie archeologische projecten uitgevoerd (Lb1 t / m Lb3). Aange-zien deze projecten betrekking hadden op archeologische werkzaamheden binnen de Stratemakerstoren worden deze in dit briefrapport verder buiten beschouwing gelaten.

    In de periode 1990–2004 werden door het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen binnen en in de omgeving van het onderzoeksgebied diverse archeologische projecten uitgevoerd (Lb4 en Li1 t / m 5). Voor het onderzoek (Lb6) zijn uitsluitend de projecten Lb4 en Li3 van belang. De overige projecten liggen te ver van het onderzoeksgebied verwijderd. In november 1993 werd door medewerkers van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen tijdens het graven van de funderingskuil (in de voet van de Valkhofheuvel) ten behoeve van een transformatorhuisje een waarneming uitgevoerd nabij de toenmalige Valkhoftrappen, ten zuiden van de Lange Baan (Lb4) Er werden sporen van muurwerk en bestrating aangetroffen, daterend uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.

    In de periode april–mei 1998 werden door medewerkers van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen onder de projectcode Li3 meerdere waarne-mingen gedaan aan de Lindenberg.10 Een van de waarnemingen betrof het aantreffen muurwerk in een gegraven funderingssleuf ten behoeve van de bouw van een nieuwe grondkerende muur langs de westzijde van het Valkhofplateau (oostzijde Lindenberg, ongeveer halverwege de Lindenberg).In de funderingssleuf werden restanten van een bakstenen muur uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd aangetroffen. Vermoedelijk betrof het hier een restant van de fundering van het omstreeks 1950 gesloopte gebouw van de Sociëteit Burgerlust De andere waarneming betrof het aantreffen van een deel van de Romeinse gracht in een midden in de Lindenberg gegraven rioolsleuf (globaal tussen Veertrappen en Voerweg). Het aangetroffen deel van de gracht moet onderdeel zijn geweest van de langs de westzijde van het 4e eeuwse castellum aangelegde gracht. De gracht was noord–zuid georiënteerd. In het vrijliggende deel van de gracht werden diverse fragmenten aardewerk aangetroffen (ROM t / m NT). In de rioolsleuf werden verder de restanten van een met recent puin gevulde bomkrater uit de Tweede Wereld-oorlog en het restant van een keldervloer (baksteen, LME) aangetroffen.

    1.3 Historischeachtergrondvanhetgebiedenonderzoekskader

    Het onderzoeksterrein is gelegen op het overgangsgebied van de spoelzandwaaier (sandr) van de stuwwal bij Nijmegen en de Holocene oeverafzettingen van de Waal. De spoelzandwaaier is tijdens en na de voorlaatste ijstijd (Midden-Saalien, circa 150.000 jaar geleden) ontstaan. Over de opbouw ervan is dankzij het onderzoek van de heer Kievits in de bouwput van het nabijgelegen Kelfkensbos al veel bekend.11 In hoeverre de pleistocene ondergrond ter hoogte van het onderzoeksgebied nog intact is, zal echter moeten blijken uit nieuw onderzoek.

    Het onderzoeksterrein maakt deel uit van het terrein Nijmegen-Centrum (Z-08), dat een zeer hoge archeologische waarde heeft. Binnen dit terrein liggen de rijksmonu-menten Z-02 (Valkhof ) en Z-03 (Kelfkensbos). Het onderzoeksterrein is gelegen aan de voet van de Valkhofheuvel en is – wat de archeologische resten betreft – dan ook vooral verbonden met het rijksmonument Z-02 (Valkhof ).

    In historische bronnen komen binnen en op korte afstand van het onderzoeksgebied de volgende zaken naar voren12 :

    – de in oorsprong uit de 13e of 14e eeuw daterende Veerpoort ;– 15e eeuwse (en latere) oeverversterkingen en kademuren ;– de Stratemakerstoren (met voorganger) en aangrenzende delen van de stadsmuur ;– het westelijke deel van de Lange Baan met daaraan grenzende bebouwing ;

  • 7

    13 Archeologische Beleidskaart ge-meente Nijmegen 2011.

    14 Leupen 1996.

    – het noordelijke deel van de Lindenberg met daaraan grenzende bebouwing ;– delen van het zgn. Groene Balkon en de later aangelegde Veertrappen ;– de voet van de Valkhofheuvel.

    Het onderzoeksgebied grenst aan de voet van de Valkhofheuvel en aan de Lange Baan, de weg die tegenwoordig vanaf de benedenzijde van de Veertrappen in oostelijke richting loopt tussen de Stratemakerstoren en de voet van de Valkhofheuvel.

    ValkhofheuvelOp het Valkhofterrein13 zijn twee grafheuvels uit de urnenveldentijd aangetroffen. De graven moeten tot hetzelfde grafveld hebben behoord als de graven die op Kelfkensbos zijn aangetroffen. In een van de twee graven is een urn uit de late bronstijd aangetrof-fen. In tegenstelling tot de voorgaande perioden, waarin een graf slechts voor enkele personen binnen een familie of samenleving is bestemd, krijgen in de late bronstijd en vroege ijzertijd veel meer leden van de samenleving een crematiegraf. Grafvelden uit die periode kunnen dan ook uit honderden graven bestaan, de reden waarom deze periode ook wel de urnenveldentijd wordt genoemd. De meeste in Nijmegen bekende urnen-velden uit die tijd bevinden zich op de hogere delen van Nijmegen. De belangrijkste waren gelegen op het Kops Plateau, op de Hunerberg en op het Valkhof / Kelfkensbos. Deze locaties zijn niet toevallig gekozen. Het Kops Plateau en de Hunerberg waren al eeuwenlang een belangrijke plaats voor begravingen. Kennelijk speelde het landschap ook bij de aanleg van begraafplaatsen een belangrijke rol.

    Ook de stedelijke nederzetting Oppidum Batavorum uit de 1e eeuw na Chr., waarvan vele resten op Kelfkensbos en het aanpalende St. Josephhof zijn aangetroffen, moet zich over het Valkhof hebben uitgestrekt. De afwezigheid van direct aan de Romeinse tijd voorafgaande bewoningssporen doet vermoeden dat deze nederzetting door de Romeinen is gesticht. De archeologische overblijfselen tonen een sterk geromaniseerde samenleving. De opzet en het stratenplan van de nederzetting en de rijk ingerichte huizen en vondsten verraden een sterk geromaniseerde bevolking en grote welstand. Het lijkt er dan ook op dat hier weinig Bataven gewoond hebben ; we moeten eerder denken aan lieden uit Gallië (Frankrijk) en Italië. Tijdens de Bataafse opstand in 69 / 70 na Chr. is de stedelijke nederzetting door Julius Civilis en zijn mede-opstandelingen in brand gestoken en daarna niet meer opgebouwd.

    In de 4e eeuw na Chr. lijkt er een sterke bevolkingsafname te hebben plaatsgevonden. De periode wordt gekenmerkt door onrust, en de bevolking lijkt zich in groten getale teruggetrokken te hebben van het platteland en zich te concentreren in enkele centra. Ook Ulpia Noviomagus is in deze periode opgegeven. In plaats daarvan wordt rond 300 na Chr. op het Valkhof een militaire versterking aangelegd, waar omheen ook niet-militairen hebben gewoond. Het bijbehorende grafveld strekt zich uit van het stadhuis tot aan de Mariënburg en de Ziekerstraat. Van de laat-Romeinse versterking zijn bij voormalig cultureel centrum de Lindenberg en op het Kelfkensbos de bijbehorende grachten en de restanten van een muur opgegraven. Andere resten van deze versterking zullen in de bodem van het Valkhof en directe omgeving bewaard zijn gebleven.

    De militaire versterking op het Valkhof zal aan het eind van de 5e eeuw – nadat de Romeinen zich definitief uit onze streken hadden teruggetrokken – over zijn gegaan in Merovingische handen. Het is onduidelijk hoe het terrein in deze tijd exact is gebruikt. Mogelijk krijgt een deel van het terrein een religieuze functie met de bouw van de eerste parochiekerk in Nijmegen. Het Valkhof wordt in ieder geval gebruikt als begraafplaats, getuige de vondst van enkele graven in de zogenoemde Barbarossa-ruïne.

    In de 8e eeuw laat Karel de Grote een palts (koninklijk paleis) bouwen op het Valkhof. In de 9e eeuw wordt deze palts meerdere malen als versterking omschreven. Of hier de resten van de laat-Romeinse versterking worden bedoeld of juist nieuw aangelegde verdedigingswerken is nog een punt van discussie.14 In de 12e eeuw wordt de palts onder Keizer Frederik Barbarossa grondig verbouwd, waarbij een nieuw gebouwde donjon (woontoren) een beeldbepalend element vormt. Vanaf het moment dat de versterkte palts in de 15e eeuw binnen de stadsmuren komt te liggen, verliest deze geleidelijk zijn verdedigende functie en raakt in verval. In de jaren 1796–1799 wordt het uitein-delijk grotendeels gesloopt. Slechts enkele onderdelen zijn vervolgens opgenomen in het Valkhofpark dat aan het begin van de 19e eeuw is ontworpen en waarvan enkele elementen nu nog steeds in vrijwel ongewijzigde vorm bestaan. Van de Karolingische

  • 815 Kuppens 2011, 10–13.

    palts is bovengronds niets meer bewaard gebleven. Van de palts staan alleen nog de jongere St. Nicolaaskapel (gebouwd rond 1030) en de Barbarossa-ruïne (gebouwd in de 12e eeuw) nog overeind. Het is onduidelijk hoeveel ondergronds bewaard is gebleven van de Karolingische palts en de latere opvolgers hiervan.

    LangeBaanDe Lange Baan15 loopt thans vanaf de voet van de Veertrappen in oostelijke richting tus-sen de Stratemakerstoren en de voet van de Valkhofheuvel. Voor de Tweede Wereldoor-log lag de Lange Baan iets noordelijker en werd voorheen vermoedelijk met Heelstraat

    428983188200

    428963

    188210

    S1.5

    S1.2

    S1.4

    S1.3

    S1.1

    a

    b

    Waal

    Waalkade

    Groene BalkonLange Baan

    Lin

    den

    ber

    g

    Lb6

    0 2 mlate middeleeuwen

    laat-Romeinse tijd

    nieuwe tijdverdiept vlakdeelniet opgegraven

    Figuur 2. a) Ligging van de onderzoekslocatie ; b) Overzicht van alle sporen en hun datering. Schaal 1 : 100.� jfg�/�ab

  • 9

    16 Kuppens 2011, 12.

    17 Van Schevichaven 1986, 80.

    18 http : / / www.nijmegen.nl / imap / his-torischnijmegen.html.

    19 Kuppens, 2011, 17–21.

    20 Kuppens 2011, 16–17.

    21 Opgenomen in : Johan Blaeu, Toon-neel der Steden van de Vereenighde Nederlanden, Amsterdam 1649.

    22 Kuppens 2011, 17–18.

    23 Lemmens 2003. Het schilderij is te aanschouwen in het Museum Het Valkhof.

    24 Kuppens 2011, 18.

    25 Kuppens 2011, 19.

    26 Kuppens 2011, 20.

    27 Den Braven / De Roode 2011.

    28 Den Braven / De Roode 2011.

    aangeduid.16 Als weg komt de Lange Baan voor in diverse Schepenprotocollen. De oudste vermelding hiervan dateert uit 1579.17 Getuige diverse stadsplattegronden moet dit perceel al vanaf de 16e eeuw bebouwd zijn geweest. In historische bronnen zijn de eigenaren van het perceel terug te traceren tot de periode 1650–1670.18 19

    Het kort vóór 1639 door Isaac van Geelkercken vervaardigde vogelvluchtplan van de stad Nijmegen laat tussen de Veerpoort en de Stratemakerstoren een enkel gebouw zien (direct achter de stadsmuur en vermoedelijk langs de noordzijde van de Lange Baan). Langs de zuidzijde van de Lange Baan is geen bebouwing te zien. Langs de Strikstraat en de Steenstraat is wél bebouwing ingetekend. De Lindenberg lijkt een onverharde holle weg. De voet van de Valkhofheuvel laat iets van een keermuur zien.20

    Het kort vóór 1649 door Henric Feltmann gemaakte vogelvluchtplan van de Stad Nij-megen21 toont enkele gebouwen tussen de Veerpoort en de Stratemakerstoren (vermoe-delijk langs de noordzijde van de Lange Baan). Op de hoek van de Lindenberg / Lange Baan zijn enkele gebouwen langs de oostzijde van de Lindenberg en enkele gebouwen langs de zuidzijde van de Lange Baan zichtbaar. De Lindenberg lijkt een onverharde holle weg. Op de tekening is mogelijk een keermuur langs de voet van de Valkhofheuvel zichtbaar. Langs de Strikstraat en de Steenstraat is bebouwing ingetekend.22

    Op het uit 1669 daterende door Henric Feltman geschilderde vogelvluchtplan van de stad Nijmegen23 zijn tussen de Veerpoort en de Stratemakerstoren langs de noordzijde van de Lange Baan enkele gebouwen zichtbaar. Op de hoek van de Lindenberg / Lange Baan staat slechts een enkel gebouwtje afgebeeld (vermoedelijk langs de zuidzijde van de Lange Baan). Langs de Strikstraat en de Steenstraat is bebouwing aangegeven. De Lindenberg is als weg niet te herkennen. Een eventuele keermuur langs de voet van de Valkhofheuvel is niet waarneembaar.24 Op een uit 1859 daterende prent van P. Post (Veerpoort) is bebouwing te zien langs de noordzijde van de Lange Baan. Eventuele bebouwing langs de zuidzijde van de Lange Baan is aan het oog onttrokken Ook een foto uit 1865 van de Veerpoort met Stadsherberg laat bebouwing zien langs de noord-zijde van de Lange Baan. Eventuele bebouwing langs de zuidzijde van de Lange Baan is niet waarneembaar.25 Een in 1930 gemaakte foto van de Lange Baan laat oostelijk van de driehoekige inham een ongeveer één meter hoge grondkerende muur zien met daarboven op een hekwerk. Een uit 1955 daterende fotos van de oude Valkhoftrappen met Groene Balkon laten de voet van de Valkhofheuvel goed zien.26

    Op de kadastrale kaart van 1832 staan ter hoogte van de geplande proefsleuf twee per-celen met bebouwing aangegeven. Het meest noordelijke perceel (C424) is in 1832 in bezit van Jan Gerardus ten Boven, die van beroep koopman is en hier een pakhuis heeft staan. Het zuidelijke perceel (C425) dat met de proefsleuf aangesneden zal worden, is in 1832 in bezit van Paulus Linders die hier eveneens een pakhuis heeft. Waarschijnlijk is dit perceel pas vanaf de 19e eeuw bebouwd.

    1.4 Doel-envraagstellingvanhetonderzoek

    Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek en het Programma van Eisen.27 Middels het IVO wordt (extra) informatie verkregen over bekende en / of verwachte archeologische waarden binnen het onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.

    In het Programma van Eisen28 zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd :– Wat is de aard, datering en omvang van de archeologische sporen en resten en tot

    welk complextype kunnen ze worden gerekend ?– Wat is de aard en de datering van de diverse bodemlagen en wat is hun begrenzing

    in zowel het verticale als het horizontale vlak ?– Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de bodem-

    gesteldheid en het landschap (geomorfologie, reliëf en bodem) ?– Wat is de exacte locatie van de archeologische resten in het horizontale vlak en wat

    is de diepte van (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. NAP) van deze resten ?– Wat zijn de aantallen vondsten per categorie (vondstendichtheid) ?

  • 10

    – Wat is de conservering of gaafheid van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeobotanisch en zoölogische materiaal ?

    – Wat is de relatie tussen de vindplaats en de andere vindplaatsen in de omgeving, met name de vindplaatsen op het Valkhof ?

    – In hoeverre hebben post-depositionele processen invloed gehad op de conservering van de sporen en resten en waaruit bestaan deze post-depositionele processen ?

    – In hoeverre klopt de archeologische verwachting voor sporen en structuren ?

    1.5 Toegepasteonderzoeksmethode

    Het archeologisch onderzoek bestond uit een enkele proefsleuf (put 1) gelegen op het terrein net buiten het rijksmonument (fig. 2a en fig. 3). De put is 20 mei 2011 handmatig uitgezet, waarna de vaste punten van het meetsysteem nog dezelfde dag zijn ingemeten door middel van GPS. De put is NNO–ZZW georiënteerd en loopt op een afstand van ongeveer een meter evenwijdig aan het pad haaks op de Lange Baan. Dezelfde dag ging ook het feitelijke veldwerk van start. In eerste instantie zijn de graszoden met een kleine rupskraan machinaal verwijderd over een lengte van 15 m en een breedte van 1,6 m. Vanwege instortingsgevaar is de put niet over de gehele lengte in één keer verdiept, maar telkens in vakken van maximaal vijf meter die daarna weer werden dichtgegooid. Met de brede bak (circa 1,6 m breed) is tussen de 1 en 1,5 m laagsgewijs verdiept, waarbij de uitgegraven grond intensief met de metaaldetector is onderzocht. Er bleken nog kabels aanwezig die niet op de KLIC-melding stonden aangegeven, waaronder een (oude ?) telefoonkabel (op ca. 15,00 m +NAP) en een elektriciteitskabel voor een lantaarnpaal (op ca. 15,31 m +NAP). Op plekken waar deze kabels lagen is niet verder gegraven. Met de smalle bak (circa 0,8 m breed) is aan de oostelijke zijde de proefsleuf plaatselijk verder verdiept tot het sporenniveau. Vanwege instortingsgevaar is het putprofiel vanaf de kant gefotografeerd en is verder enkel schetsmatig getekend op schaal 1 : 100 (fig. 4). De sporen die in vlak 1 zijn waargenomen, zijn analoog getekend op schaal 1 : 50. Archeologisch niet relevant materiaal (plastic, aluminium, etc.) uit de verrommelde bovengrond is niet verzameld. Verder zijn de dieper dan 1,5 m gelegen putdelen niet met de metaaldetector onderzocht in verband met instortingsgevaar. Alle velddocumentatie is in het veld ingevuld op de daarvoor bestemde formulieren en later verwerkt in de ArcheoLINK-database. In totaal zijn 9 spoornummers en 15 vondstnummers uitgegeven. Verder zijn er 32 foto’s gemaakt.

    Figuur 3. Impressie van het archeologische onderzoek gezien vanaf de Lange Baan (a) en vanaf de Valkhofheuvel (b).� msa b

  • 11

    29 Mondelinge mededeling F.H. Kievits.

    30 Vgl. Adam 1994, 76 ; Kars 2005, 269.

    31 Mondelinge mededeling C. Brok.

    32 De Vries e.a. 2004, 145–146.

    33 De Vries e.a. 2004, 146.

    2 resultAtenHet onderzoek heeft geresulteerd in een kleine hoeveelheid sporen en vondsten, die in dit hoofdstuk verder worden toegelicht (fig. 2b).

    2.1 Sporenenlagen

    Het terrein blijkt ter hoogte van de opgravingsput circa 1 tot 2 m beneden het maaiveld recentelijk te zijn verstoord (fig. 4). Direct onder de recent verrommelde bovengrond (laag 5000) bevindt zich een donkerbruingrijs pakket van sterk zandige klei met bouwpuin (laag 5010). Waarschijnlijk gaat het hier om een laat-middeleeuws ophogings- / erosiepakket dat in de nieuwe tijd deels is vergraven. In het noordelijke deel van de put is onder dit pakket op circa 13,35 m +NAP een circa 5 cm dikke grijze laag van sterk siltige klei waargenomen (laag 5020). Deze laag is geïnterpreteerd als oeverafzetting. Onder deze laag is een pakket van geel zand met veel grind (laag 5030) vastgesteld. De bovenzijde van dit zandpakket bevindt zich rond 13,30 m +NAP op een diepte van 2,30 m gerekend van het maaiveld. Mogelijk gaat het hierbij om pleistocene afzettingen behorend tot de spoelzandwaaier (par. 1.3).29 Aan de bovenzijde zijn in dit pakket nog enige stukjes kalkmortel waargenomen die waarschijnlijk afkomstig zijn van het laat-Romeinse muurwerk (S1.2) dat deze laag doorsnijdt (zie hieronder).

    Het oudste antropogene spoor bestaat uit het hierboven reeds vermelde muurwerk (S1.2). Het gaat om een groot blok kalkmortel met daarin stukken tufsteen en enig Grauwacke, bioclastische kalksteen, Romeins bouwkeramiek en Romeins aardewerk (par. 2.2). Waarschijnlijk is de kalkmortel (opus caementicium) samen met het andere materiaal verwerkt geweest in de kern van een stenen muur.30 De samenstelling van het muurwerk vertoont veel gelijkenis met de nabijgelegen laat-Romeinse muur die aan de Waalkade is aangetroffen.31 Op grond van de huidige gegevens is een datering van het muurwerk (S1.2) in de laat-Romeinse tijd dan ook het meest waarschijnlijk. De bovenzijde van het muurwerk bevindt zich op 13,26 m +NAP (circa 2,60 m be-neden het maaiveld). Het spoor wordt aan noordzijde verstoord door een kuil uit de late 19e of 20e eeuw (S1.5). Alhoewel het muurwerk nog in situ lijkt te liggen, kan niet worden uitgesloten dat het gaat om een groot brokstok dat op een gegeven moment van de helling naar beneden is gerold (fig. 5). Bij eventueel vervolgonderzoek zou hier nadrukkelijk op moeten worden gelet.

    Rond het midden van de proefsleuf is op 15,19 m +NAP (ofwel circa 1,40 m beneden het maaiveld) de bakstenen fundering aangetroffen van een O–W georiënteerde muur (S1.3). De fundering is gelijk aan de helling aan de noordzijde verzakt. Een aantal losse bakstenen (S1.4) is waarschijnlijk van dezelfde fundering afkomstig. De baksteenforma-ten (circa 26 x 14 x 6 cm) suggereren dat het muurwerk uit de 15e of mogelijk nog de 16e eeuw dateert.32 Het is echter niet uitgesloten dat oude bakstenen zijn hergebruikt en dat de fundering in werkelijkheid een jongere datering heeft. Aangezien het arche-ologische onderzoek een waardestellend karakter heeft, is het vlak ter hoogte van het muurwerk niet verder verdiept.

    Tot slot is in het zuidelijke deel van de proefsleuf met het afsteken van het oostprofiel de zuidwesthoek van een bakstenen kelder (S1.1) aangetroffen(fig. 7). De westelijke keldermuur (1-steens dik) is over een lengte van circa 1,5 m waargenomen en is min of meer NNO–ZZW georiënteerd. Aan de zuidzijde gaat de muur de hoek om en verdwijnt in de oostelijke putwand. Hier zijn acht lagen bakstenen waargenomen (36,5 cm), waarbij sommige stenen verschoven zijn. De bovenzijde van de zuidelijke keldermuur bevindt zich ongeveer 0,9 m beneden het maaiveld op 16,90 m +NAP. De baksteenformaten (21 x 11 x 5 cm) doen vermoeden dat de kelder uit de 18e of vroege 19e eeuw dateert.33

  • 12

    m +

    NA

    P18

    ,00

    17,0

    0

    16,0

    0

    15,0

    0

    14,0

    0

    13,0

    0

    12,0

    0

    N

    Z

    S1.3

    S1.1

    S1.5

    5000

    5000

    5000

    5010

    5010

    5020

    5030

    nive

    au b

    oven

    zijd

    e S1

    .2

    zand

    baks

    teen

    ster

    k si

    ltige

    /zan

    dige

    kle

    i - k

    leiig

    /silt

    ig z

    and

    silti

    ge-z

    andi

    ge k

    lei

    textuu

    r

    rece

    nt v

    erst

    oord

    toev

    oeging

    en

    Figu

    ur 4

    . Sch

    emat

    ische

    wee

    rgav

    e van

    het

    oos

    telij

    ke p

    utpr

    ofiel.

    Sch

    aal 1

    : 100

    .�ab

  • 13

    Figuur 5. Het laat-Romeinse muurwerk (S1.2) gezien richting het zuidwesten.� ab

    Figuur 6. Bakstenen fundering (S1.3 / 4) uit de 15e / 16e eeuw gezien richting het zuidoosten.� ab

  • 14

    34 Vnr. 7 ; determinatie K. Zee.

    35 Vnr. 13.

    2.2 Vondsten

    Het onderzoek aan de Lange Baan heeft slechts een geringe hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd (tabel 1). De vondsten worden hieronder per vondstcategorie besproken.

    categorie aantal gewicht (g)gedraaid aardewerk 29 1234pijpaarden tabakspijpen 5 19bouwmateriaal (keramisch) 3 1043baksteenmonster 2 5982metaal (excl. munten) 13 1789munten 2 9natuursteen 29 62.883totaal 83 72.959

    Tabel 1. Verdeling van de verschillende vondstcategorieën naar aantal en gewicht (g).

    2.2.1 Aardewerkenaanverwantezaken

    In totaal zijn 29 aardewerkfragmenten aangetroffen, voornamelijk afkomstig uit de recent verstoorde bovengrond. Het onderzoek heeft slechts twee aardewerkfragmenten uit de Romeinse tijd opgeleverd. In de mortel van het laat-Romeinse muurwerk (S1.2) is een wandfragment van een Spaanse puntamfoor van het type Dressel 20 aangetroffen.34 De andere Romeinse scherf is afkomstig uit de recent verstoorde bovengrond (laag 5000) en betreft een secundair verbrand wandfragment van een gladwandige kruik.35 In totaal zijn 27 scherven uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd gevonden (tabel 2). In de grond direct boven het laat-Romeinse muurwerk (S1.2) is een wandfragment steengoed aangetroffen dat een terminus ante quem geeft voor dit muurwerk. Het gaat om steengoed uit Siegburg dat uit de periode tussen de 14e en de 16e eeuw dateert. Met het blootleggen van de laat-middeleeuwse muur S1.3 / 4 zijn uit de puinrijke grond direct erboven zeven scherven roodbakkend aardewerk uit de tweede helft van de 18e t / m

    Figuur 7. Bakstenen keldermuur (S1.1) uit de late 18e / 19e eeuw gezien richting het oosten.� ab

    bakselgroep type opmerkingen datering aantalsteengoed zonder glazuur / engobe s1-kan- Siegburg 16 1steengoed zonder glazuur / engobe s1- Siegburg 14–16 1steengoed met glazuur / engobe s2-kan- Raeren 16–17a 1steengoed met glazuur / engobe s2- Siegburg 16 1grijsbakkend g- 14–16 2roodbakkend r- 18b–20a 15witbakkend w- 18–19 1industrieel wit iw-   19b–20 5

    Tabel 2. Samenstelling van het aardewerk uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.

  • 15

    36 Vgl. Den Braven 2009, 55 en Den Braven 2011, 37.

    de 19e eeuw gevonden. Al het overige aardewerk – dat voornamelijk uit de 19e eeuw dateert – is afkomstig uit de recent verstoorde bovengrond. Naast aardewerk zijn vijf fragmenten van pijpaarden tabakspijpen gevonden. Het gaat om drie steel- en twee ketelfragmenten uit de 17e t / m de 19e eeuw.

    2.2.2 Bouwkeramiek

    Het onderzoek heeft één stuk Romeins bouwkeramiek opgeleverd. Het gaat om de opstaande rand (flens) van een platte daktegel (tegula) die als opvulling is (her)gebruikt in de kern van de laat-Romeinse muur (S1.2). De opstaande rand valt onder de type BC volgens de indeling van tegulae zoals weergegeven in figuur 8. Mogelijk kan dit type in verband worden gebracht met de productie van tegulae door het Tiende Legi-oen (Legio X Gemina), dat tussen 70 en 103 / 104 na Chr. in Nijmegen gestationeerd was.36 Van het muurwerk uit de late middeleeuwen (S1.3 / 4) en nieuwe tijd (S1.1) zijn baksteenmonsters genomen, die hier verder onbesproken blijven.

    Figuur 8. De verschillende randtypen van tegulae volgens Van Pruissen e.a. 2007.

    2.2.3 Natuursteen

    In totaal zijn 22 stuks natuursteen aangetroffen (62,9 kg), die in tabel 3 per spoor zijn verdeeld naar steensoort. Het natuursteen is voor het grootste deel afkomstig uit het laat-Romeinse muurwerk (S1.2), namelijk 17 stukken met een totaalgewicht van 31,7 kg (fig. 9). Het overige natuursteen is afkomstig uit de recent verstoorde bovengrond (laag 5000) en blijft verder onbesproken. Onder het natuursteen van het laat-Romeinse

    A B C D E F G H

    A

    B

    Overgetrokken van tekening ADC

    spoor steensoort opmerking aantal gewicht (g)1.2 tufsteen met mortelresten 15 278251.2 siltsteen grauwacke met mortelresten 1 6661.2 kalksteen bioclastische kalksteen met mortelresten 1 32355000 tufsteen 1 825000 basalt 1 86755000 kalksteen blauwe hardsteen (petit granit) 1 125455000 onbekend 2 9855

    Tabel 3. Verdeling van het natuursteen naar steensoort per spoor.

    Figuur 9. Selectie van het natuursteen en mortel uit het laat-Romeinse muurwerk (S1.2).� rm

  • 16

    muurwerk is tufsteen het beste vertegenwoordigd. Dit aan elkaar gekitte vulkanische as is zeer waarschijnlijk afkomstig uit groeves in het gebied van de Laacher See in de Eifel.37 Daarnaast bevat het muurwerk een stuk Grauwacke en een groot stuk bioclas-tische kalksteen.

    2.2.4 Metaalvondsten

    Tijdens het onderzoek is één laat-Romeinse koperen munt aangetroffen (fig. 10).38 Het gaat om een zogenoemde 4e-eeuwse centenionalis van de keizer Magnentius uit de periode 350–353 na Chr.39 De voorzijde draagt het opschrift ‘IM CAE MAGNENTIVS AVG’ met het portret van Magnentius. Op de keerzijde staat ‘FELICITAS REIPVBLI-CAE’ te lezen met een staande Magnentius met Victoria in zijn rechterhand en een militaire standaard (labarum) in zijn linkerhand. Het gaat om een bekend type munt (RIC 264) dat in Trier is geslagen tussen 350 en 353 na Chr.40 De enige andere munt is een 1-cent uit 1948 die evenals de laat-Romeinse munt afkomstig is uit de recent verstoorde bovengrond (laag 5000).

    De overige metaalvondsten – alle afkomstig uit de recente bovengrond (laag 5000) en de recente verstoring (S1.5) – zijn in het kader van het onderzoek niet uitvoerig onderzocht. Enkel een loden kolfslof, die op grond van vergelijkbare exemplaren uit Amsterdam in de 17e eeuw gedateerd kan worden, verdient aparte vermelding.41 De conservering van koperlegeringen en lood is goed, dat van ijzer matig tot goed.

    Figuur 10. Laat-Romeinse munt van keizer Magnentius, geslagen in Trier tussen 350 en 353 na Chr. Schaal 1 : 1.� rm

    3 beAntwoording VAn de onderzoeksVrAgen

    De onderzoeksvragen zoals verwoord in paragraaf 1.4 zullen afzonderlijk kort worden beantwoord.

    Wat is de aard, datering en omvang van de archeologische sporen en resten en tot welk complextype kunnen ze worden gerekend ?

    De archeologische resten dateren uit de (laat-)Romeinse tijd, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. De omvang van de vindplaats kon gezien de geringe oppervlakte van de opgravingsput niet worden bepaald. Alle sporen horen tot het complextype neder-zetting en in het geval van het laat-Romeinse muurwerk wellicht tot het complextype versterking.

    Wat is de aard en de datering van de diverse bodemlagen en wat is hun begrenzing in zowel het verticale als het horizontale vlak ?

    De bovengrond bestaat grotendeels uit (sub)recente lagen en puinpakketten, die tot 1,5 m onder het huidige maaiveld reiken. In het noordelijke deel van de put is onder dit pakket op circa 13,35 m +NAP een circa 5 cm dikke grijze laag van sterk siltige klei waargenomen die geïnterpreteerd is als oeverafzetting. Hieronder bevindt zich een pak-ket van geel zand met veel grind. Mogelijk gaat het hierbij om pleistocene afzettingen behorend tot de spoelzandwaaier.

    37 Dergelijke Römer tufsteen uit het Laacher See gebied laat zich macros-copisch onderscheiden van Weiberner en Ettringer tufsteen uit de omgeving van Rieden, eveneens gelegen in de Eifel (Nijland e.a. 2007, 34–35).

    38 Vnr. 12 ; laag 5000.

    39 Determinatie B. Kokke.

    40 Kent 1981.

    41 Vnr. 2 ; vgl. Baart 1977, 458 (nr. 861–864).

  • 17

    Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de bodemgesteld-heid en het landschap (geomorfologie, reliëf en bodem) ?

    Enkel in het noordelijke deel van de proefsleuf is mogelijk de pleistocene ondergrond waargenomen. Het gaat om zandafzettingen met grindlagen die waarschijnlijk tot de spoelzandwaaier mogen worden gerekend. Op basis van het waardestellende onderzoek kan echter (nog) geen betrouwbare reconstructie worden gemaakt van het paleoreliëf.

    Wat is de exacte locatie van de archeologische resten in het horizontale vlak en wat is de diepte van (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. NAP) van deze resten ?

    Aangezien het maaiveld schuin loopt, verschilt de hoogteligging ten opzichte van NAP voor de aangetroffen archeologische resten. Gerekend vanaf het huidige maaiveld bevinden de sporen zich circa 1,0 tot 2,5 m diep.

    Wat zijn de aantallen vondsten per categorie (vondstendichtheid) ?Het gaat om geringe aantallen vondsten van diverse categorieën (par. 2.2). Opval-

    lend is dat organisch materiaal waaronder (dierlijk) bot ontbreekt.

    Wat is de conservering of gaafheid van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeobotanisch en zoölogische materiaal ?

    De conservering van de verschillende materiaalcategorieën die met het onderzoek zijn aangetroffen is redelijk tot goed (hfdst. 4). Er zijn geen organische resten gevonden.

    Wat is de relatie tussen de vindplaats en de andere vindplaatsen in de omgeving, met name de vindplaatsen op het Valkhof ?

    Bij het onderzoek is de kern van een natuurstenen muur aangetroffen (S1.2). Mo-gelijk gaat het om de oostelijke voortzetting van de laat-Romeinse muur die eerder bij diverse opgravingen aan de Waalkade is geconstateerd.

    In hoeverre hebben post-depositionele processen invloed gehad op de conservering van de sporen en resten en waaruit bestaan deze post-depositionele processen ?

    In dit deel van het terrein hebben post-depositionele processen grote invloed gehad op de conservering van sporen en resten. Het terrein is plaatselijk recent vergraven. Daarnaast lijkt erosie van de hellingsedimenten en verzakking van muurresten (met name bij muur S1.3–4) te hebben plaatsgevonden.

    In hoeverre klopt de archeologische verwachting voor sporen en structuren ?Zoals verwacht zijn er sporen gevonden uit de (laat-)Romeinse tijd, de late middel-

    eeuwen en / of nieuwe tijd. De mate van recente verstoring op het deel waar de proefsleuf is aangelegd, blijkt evenwel groter dan aanvankelijk is aangenomen.

    4 wAArdering VAn de VindPlAAts

    De waardering van de archeologische resten is conform KNA (versie 3.2) gebaseerd op drie waardecategorieën : beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. Per categorie zijn diverse criteria gebruikt die telkens een lage score van 1 tot een hoge score van 3 kunnen krijgen (tabel 4). De totaalscore per categorie is bepalend voor de mate van archeologische waarde van de vindplaats en daarmee de noodzaak tot behoud en bescherming. Op basis van deze waardering is een selectieadvies uitgebracht (zie hoofdstuk 5), waarbij is bepaald wat het vervolgtraject is (bescherming, voortgezet onderzoek of vrijgeven) en wat voor maatregelen daartoe getroffen moeten worden.

    BelevingDe vindplaats is niet beoordeeld op beleving, aangezien de archeologische resten zich enkel ondergronds bevinden.

  • 18

    FysiekekwaliteitDe vindplaats blijkt (plaatselijk) ernstig recent verstoord. Alhoewel in de ondergrond nog sporen aanwezig zijn die dateren vanaf de Romeinse tijd, scoort de vindplaats daarom laag op gaafheid. Het is nog onduidelijk of het terrein elders meer of minder is verstoord. De conservering bij niet-organisch vondstmateriaal (aardewerk, metaal, bouwkeramiek, natuursteen, etc.) is redelijk tot goed. Organische vondstmateriaal is niet aangetroffen. De totale score voor de fysieke kwaliteit van dit deel van de vindplaats is op basis van het onderzoek laag.

    Inhoudelijkekwaliteit:Het betreft een vindplaats met sporen en vondsten uit de verschillende perioden. Voor de inhoudelijke kwaliteit is daarom een onderverdeling gemaakt per periode ; in tabel 3 staat de gemiddelde score.

    RomeinsetijdUit de (laat-)Romeinse tijd dateert een natuurstenen muur, waarvan enkel de kern bewaard is verdwenen. Alhoewel niet uitgesloten kan worden dat het gaat om een groot brokstuk dat van de helling is gerold, lijkt het te gaan om muurwerk dat nog in situ ligt. Verder onderzoek naar de muur zou inzicht kunnen verschaffen in de omvang en het karakter van de laat-Romeinse nederzetting aan de voet de Valkhofheuvel. Ook de informatiewaarde is daarom hoog, evenals de ensemblewaarde (of contextwaarde).

    LatemiddeleeuwenHet onderzoek heeft enige vondsten en een muur(fundering) uit de late middeleeuwen opgeleverd. In het algemeen zijn dergelijke resten niet zeldzaam, maar over de mid-deleeuwse bebouwing in dit specifieke deel van Nijmegen is nog weinig bekend. De middeleeuwse bewoningsresten vormen daarom een belangrijke bron voor zinvolle beeldvorming van het verleden.

    NieuwetijdOok uit de nieuwe tijd zijn resten aangetroffen. Het gaat om een keldermuur uit de 18e of 19e eeuw. De waarde van deze resten is gering, voor zowel wat betreft zeldzaamheid en informatiewaarde. De ensemblewaarde voor de resten uit de nieuw tijd is op basis van de archeologische context gemiddeld.

    De representativiteit van de vindplaats in het algemeen is gemiddeld.

    waarden criteria scores totaalscorebeleving schoonheid nvt

    nvtherinneringswaarde nvt

    fysieke kwaliteit gaafheid 13

    conservering 2

    inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid 26informatiewaarde 3

    ensemblewaarde 2

    representativiteit gemiddeld

    Tabel 4. Waardering van de vindplaats conform KNA, versie 3.2.

    5 AAnbeVelingOp basis van het waardestellende inventariserend onderzoek (IVO-P) kan geconclu-deerd worden dat de vindplaats in principe behoudenswaardig is (zie hoofdstuk 4). De vindplaats scoort laag wat betreft fysieke kwaliteit doordat het terrein ter hoogte van het waardestellende onderzoek plaatselijk sterk is verstoord. Het is onduidelijk of de rest van het beoogde plangebied dezelfde mate van verstoring kent. Op basis van

  • 19

    inhoudelijke kwaliteit lijkt de vindplaats behoudenswaardig. Gezien de geringe omvang van het onderzoek kunnen hierover echter nog geen definitieve uitspraken worden gedaan. Aanvullend (waardestellend) onderzoek is daarom gewenst.

    literAtuurAdam, J.-P., 1994 : Roman building. Materials and techniques, Londen.

    Baart, J. (red)1977 : Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem.

    Bogaers, J.E., 1969 : Archeologisch Nieuws – Nijmegen, Nieuwsbulletin KNOB 1969, 2e aflevering.

    Braven, J.A. den, 2009 : Keramisch bouwmateriaal, in : P.W. van den Broeke / J.A. den Braven, Archeologisch onderzoek op het Dorpsplein in Nijmegen-Lent. Nederzettingssporen uit de Romeinse tijd tot de volle middeleeuwen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 12), 54–61.

    Braven, J.A. den, 2011 : Bouwkeramiek, in : P.W. van den Broeke / J.A. den Bra-ven / A.A.W.J. Daniël, Romeinse resten in Nijmegen-Lent. Onderzoek van nederzettings-sporen aan de Steltsestraat, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 20), 36–39.

    Braven, J.A. den / Roode, F. de, 2011 : Programma van Eisen inventariserend veldonder-zoek Lange Baan (Lb6), Nijmegen.

    Brunsting, H., 1955 : Opgravingen aan Waalkade-Steenstraat te Nijmegen, in : Opgra-vingsnieuws van de samenwerkende oudheidkundige instellingen in Nederland 1, aflevering 1–3, januari–augustus 1955, Amersfoort.

    Kars, E.A.K., 2005 : Keramisch bouwmateriaal en natuursteen, in : G. Tichelman (red.), Het villacomplex van Kerkrade-Holzkuil, Amersfoort (ADC ArcheoProjecten – Rapport 155), 257–287.

    Kent, J.P.C., 1981 : Roman Imperial Coinage, Vol. VIII. The family of Constantine I. AD. 337–364, Londen.

    Kievits, F.H., 1998a : De Geologie van Nijmeegs grootste garagebouwput, Nijmeegs Katern 12, 5–10.

    Kievits, F.H., 1998b : Nijmegen-Kelfkensbos garagebouwput. Midden-Saalien spoelzand-waaier afzettingen, Nijmegen (Geo-Design Rapport Kkb.G.71–74 / 01.51.1998).

    Kuppens, W.J.A., 2011 : Bureauonderzoek Lange Baan (Project Lb5), Nijmegen, intern verslag Bureau Archeologie en Monumenten – gemeente Nijmegen.

    Lemmens, G., 2003. Nijmegen in 1669. Vogelvluchtgezicht van Hendrik Feltman. Muse-umstukken nr. 9 van de Vereniging van Vrienden van Museum Het Valkhof, Nijmegen

    Leupen, P., 1996 : Viking-Age Raids and Urban Settlement on the Rivers Rhine and Meuse in the 9th Century, in : L. Nilson / S. Lilja (eds.), The Emergence of Towns. Archaeology and Early Urbanization in Non-Roman, North-West Europe, Stockholm (Studies in Urban History 14), 79–94.

    Nijland, T.G. / W. Dubelaar / H.J. Tolboom 2007 : De historische bouwstenen van Utrecht, in : W. Dubelaar / T.G. Nijland / H.J. Tolboom (red.), Utrecht in steen. Historische bouwstenen in de binnenstad, 31–109.

  • 20

    Uitgave

    Directie GrondgebiedAfdeling StadsontwikkelingBureau Archeologie en MonumentenPostbus 91056500 HG NIJMEGEN

    Pruissen, C. van / E. Kars / H. Kars 2007 : Keramisch bouwmateriaal, in : H. van Enc-kevort (red.), De Romeinse cultusplaats. Een opgraving in het plangebied Westeraam te Elst – gemeente Overbetuwe (Gld.), Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 5), 78–86.

    Schevichaven, H.D.J. van, 1896 : Oud Nijmegen’s Straten, Markten, Pleinen, Open Ruimten en Wandelplaatsen, Nijmegen.

    Vries, D.J. de / G. Lemmens / J. Thijssen / H. Peterse (red.), Verborgen verleden. Bouw-historie in Nijmegen, Utrecht.

    Illustratieverantwoording

    Arjan den Braven abJean-François Gentenaar jfgMartijn Spinder msRob Mols rm