87
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 20132014 Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid: verschillend in de publieke en de private sector? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie Stefanie Notebaert onder leiding van Dr. Stijn Baert

Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

  • Upload
    others

  • View
    8

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2013– 2014

Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid: verschillend in de publieke

en de private sector?

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Bedrijfseconomie

Stefanie Notebaert

onder leiding van

Dr. Stijn Baert

Page 2: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek
Page 3: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2013– 2014

Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid: verschillend in de publieke

en de private sector?

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Bedrijfseconomie

Stefanie Notebaert

onder leiding van

Dr. Stijn Baert

Page 4: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek
Page 5: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Stefanie Notebaert

Page 6: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek
Page 7: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

I

Woord vooraf

Het afronden van deze masterproef betekent het einde van mijn loopbaan aan de UGent. Dit is dan

ook het opportuun moment om enkele personen die bijgedragen hebben tot deze masterproef te

bedanken. Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar Dr. Stijn Baert voor de mogelijkheid om rond dit

interessante thema te werken. Het was geen evidentie een thema te vinden die zowel bij mijn vorige

opleiding sociologie als mijn huidige opleiding aansloot. Daarnaast wil ik hem bedanken voor de

intense begeleiding. Telkenmale antwoordde hij gezwind op vragen en bekommernissen met een

positivisme die steeds voor nieuwe moed zorgde wanneer het even niet meer vlotte.

Ik wil tevens diegene bedanken die me geholpen hebben met het nalezen en corrigeren van mijn

masterproef. Dan denk ik in het bijzonder aan Anthony, Sylvie, Ginette en Jolien.

Ten slotte wil ik ook mijn familie bedanken voor de onbegrensde steun gedurende deze jaren aan de

UGent. Ik heb het privilege opgegroeid te zijn in een milieu waar ambities en interesses nastreven sterk

worden aangemoedigd. Tijdens het proces van deze tweede masterproef hebben ze, hoewel helemaal

niet vanzelfsprekend, ook steeds klaargestaan met een luisterend oor.

Page 8: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

II

Inhoudstafel

WOORD VOORAF ................................................................................................................................ I

INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................ II

TABELLENLIJST ............................................................................................................................... IV

HOOFDSTUK 1: INLEIDING ............................................................................................................ 1

HOOFDSTUK 2: LITERATUUR ....................................................................................................... 4

2.1. Schoonheid en de arbeidsmarkt ................................................................................................................ 4

2.2. Persoonlijkheidskenmerken en de arbeidsmarkt ....................................................................................... 9

2.3. Schoonheid, persoonlijkheid en de arbeidsmarkt .................................................................................... 17

2.4. Arbeidsmarktdiscriminatie in publieke versus private sector .................................................................. 19

2.5. Scholingsniveau ....................................................................................................................................... 22

2.6. Samenvatting .......................................................................................................................................... 23

HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSMETHODE .............................................................................. 24

3.1. Gegevensverzameling .............................................................................................................................. 24

3.1.1. Correspondentiemethodologie .............................................................................................................. 24

3.1.2. Voorstudie fotoselectie .......................................................................................................................... 27

3.1.3. Vacatures en sollicitatiebrieven .............................................................................................................. 28

3.1.3.1.Sollicitatiebrieven ............................................................................................................................. 28

3.1.3.1.1. Curriculum vitae ....................................................................................................................... 28

3.1.3.1.2. Motivatiebrief .......................................................................................................................... 30

3.1.3.2. Selectie vacatures ............................................................................................................................ 30

3.1.4. Verzending .............................................................................................................................................. 32

3.1.5. Callback ................................................................................................................................................... 33

3.2. Analysemethode ..................................................................................................................................... 34

HOOFDSTUK 4: RESULTATEN .................................................................................................... 36

4.1. Beschrijvende analyses ............................................................................................................................ 36

4.2. Regressieanalyse ..................................................................................................................................... 38

4.2.1. Overzicht variabelen en regressieanalyses ............................................................................................. 38

4.2.2. Uitgevoerde Regressieanalyses .............................................................................................................. 42

4.2.2.1. Regressieanalyses voor volledige steekproef .................................................................................. 42

Page 9: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

III

4.2.2.2. Regressieanalyses naar sector ......................................................................................................... 44

4.2.2.3. Regressieanalyses naar scholingsniveau ......................................................................................... 53

HOOFDSTUK 5: DISCUSSIE .......................................................................................................... 55

HOOFDSTUK 6: CONCLUSIE ........................................................................................................ 59

REFERENTIELIJST .......................................................................................................................... VV

BIJLAGEN..................................................................................................................................... XIIXII

Bijlage 1: opgenomen foto’s .......................................................................................................................... XIII

Bijlage 2: type A cv en motivatiebrief laag- (midden)geschoolde sollicitant ............................................... XIVV

Bijlage 3: type B cv en motivatiebrief laag- (midden)geschoolde sollicitant ................................................. XVII

Bijlage 4: type A cv en motivatiebrief (midden-) hoogopgeleide sollicitant ................................................ XVIIII

Bijlage 5: type B cv (midden-) hoogopgeleide sollicitant ................................................................................ XX

Page 10: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

IV

Tabellenlijst

Inhoudsopgave Tabel 1: Gemiddelde scores analyse vooronderzoek ........................................................................... 28

Tabel 2: Beschrijvende analyses geselecteerde steekproef .................................................................. 36

Tabel 3: Nettodiscriminatiegraad voor positieve callback sensu stricto ............................................... 37

Tabel 4: Nettodiscriminatiegraad voor positieve callback sensu lato ................................................... 38

Tabel 5: Overzicht opgenomen variabelen in regressieanalyses .......................................................... 39

Tabel 6: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto (alle observaties) ........................ 40

Tabel 7: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato (alle observaties) ............................ 41

Tabel 8: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto bij privésector ............................ 45

Tabel 9: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato bij privésector ................................ 46

Tabel 10: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto publieke sector......................... 47

Tabel 11: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato publieke sector ............................. 48

Tabel 12: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto laag- (midden)geschoolden ..... 49

Tabel 13: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato laag- (midden)geschoolden ......... 50

Tabel 14: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto (midden-) hooggeschoolden .... 51

Tabel 15: Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato (midden-) hooggeschoolden ........ 52

Page 11: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

1

Hoofdstuk 1: Inleiding

Jaarlijks worden miljoenen uitgegeven aan cosmetica en plastische chirurgie in de hoop de persoonlijke

aantrekkelijkheid te verhogen. In de psychologische literatuur is schoonheid reeds decennia lang

onderwerp van onderzoek, terwijl schoonheid pas relatief recent wordt betrokken in economisch

onderzoek. Aantrekkelijkheid werd reeds gekoppeld aan verscheidene arbeidsgerelateerde

uitkomsten (voor een overzicht zie Hosoda, Stone-Romero, & Coats, 2003; Langlois, Rubenstein,

Larson, Hallam, & Smoot, 2000). Zo verdienen aantrekkelijke personen doorgaans meer (Robins,

Homer, & French, 2011; Chang & Weng, 2012; Benzeval, Geens, & Macintyre, 2013), zullen ze

doorheen hun leven een hogere werkgerelateerde prestige kennen (Sala, Terraneo, Lucchini, & Knies,

2013), wordt hen in onderhandelingen meer geld aangeboden (Solnick & Schweitzer, 1999) en zijn ze

minder lang werkloos dan minder aantrekkelijke personen (Bóo, Rossi, & Urzúa, 2012). Een

terugkerende verklaring hiervoor is het verschil in productieve vaardigheden dat gelinkt wordt aan

schoonheid (Scholz & Sicinski, 2011). Hoewel voor bovenstaande verklaring evidentie terug te vinden

is in de literatuur, blijft nog een deel van de variatie betreffende schoonheid onverklaard. Onderzoek

stelt dat een deel van het loonverschil tussen aantrekkelijke en minder aantrekkelijke personen

teruggebracht kan worden tot voorkeursdiscriminatie door de werkgever en door de klant (o.a.

Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek de vraag of discriminatie

op basis van schoonheid in Vlaanderen een verklaring biedt voor ongelijkheid in positieve respons op

opgestuurde cv’s. Verscheidene redenen kunnen worden aangehaald waarom het onderzoeken van

aantrekkelijkheid op de arbeidsmarkt van belang is anno 2014. Het is namelijk typerend voor

schoonheidsdiscriminatie dat er nagenoeg een onbestaand maatschappelijk bewustzijn over bestaat

(Bélot & van de Ven J., 2012), met als gevolg dat dit een onderbelicht onderwerp is en mogelijk blijft.

Bijkomend concludeerde men in de meta-analyse van Hosoda (2003) dat het effect van schoonheid

doorheen de jaren daalde, insinuerend dat schoonheid niet (meer) van belang is/ zal zijn. Ondanks

deze conclusie wijzen wetenschappers na deze meta-analyse nog steeds op een significant en

beduidend effect van schoonheid op de arbeidsmarkt. Met dit onderzoek wordt dan ook de eerste stap

gezet om het fenomeen op de Vlaamse arbeidsmarkt in kaart te brengen. Baert & Decuypere (2014)

hebben reeds het belang van schoonheid op responsgraad onderzocht in een experiment onder

Vlaamse studenten. We stellen in dit onderzoek de vraag of dezelfde effecten ook terug te vinden zijn

bij selectieverantwoordelijken op de arbeidsmarkt (onderzoeksvraag 1)?

Page 12: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

2

Verder kan een ruime literatuur teruggevonden worden met betrekking tot

persoonlijkheidskenmerken en arbeidsgerelateerde uitkomsten. Zo zal een interne locus van controle

tot meer succes en hogere lonen leiden (Heineck & Anger, 2010). Andere kenmerken, beschreven in

de literatuur als de ‘Big five’ (extraversie, zorgvuldigheid, openheid voor ervaringen, inschikkelijkheid,

emotionele stabiliteit), zouden verschillen in status, opleiding en productiviteit verklaren (Heckman,

Stixrud, & Urzua, 2006). Werkgevers hechten een groot belang aan persoonlijkheidskenmerken en

trachten deze bij een aanwerving kenbaar te maken via allerhande assessments om zo de toekomstige

productiviteit van de sollicitant te bepalen (Newman & Lyon, 2009). Deze tests spelen een belangrijke

rol in het selecteren van de geschikte kandidaat, maar vinden pas plaats wanneer een eerste

selectieronde voorbij is.

De tweede onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt: kan bij deze eerste selectieronde al sprake zijn van

selectie op basis van gepercipieerde persoonlijkheidskenmerken waargenomen via een foto

bijgevoegd aan een cv? Hoewel de meeste onderzoeken omtrent persoonlijkheidskenmerken gebruik

maken van zelf-assessment, werken weinig onderzoeken met gepercipieerde

persoonlijkheidskenmerken en de economische gevolgen ervan.

We zullen de gezamenlijke effecten van persoonlijkheidskenmerken en schoonheid bekijken om de

zuivere effecten van schoonheid en persoonlijkheidskenmerken te achterhalen. Voorheen spitsten

onderzoeken zich toe op aantrekkelijkheid of op persoonlijkheidskenmerken, maar zelden op beiden

tegelijk. Terwijl reeds bekend is dat teruggevonden effecten van schoonheid beïnvloed worden door

persoonlijkheidskenmerken en vice versa (Dion, Walster, & Berschei, 1972). Een eerder onderzoek

heeft de effecten hiervan bekeken door een hypothetische vraag tot aanwerving te stellen aan

studenten van de UGent (Baert & Decuypere, 2014). In deze studie kwam men tot de constatatie dat

gepercipieerde zorgvuldigheid en schoonheid een belangrijke invloed uitoefenen op de respons. Zoals

reeds vermeld, vertegenwoordigen deze resultaten de scores van studenten. Het is evengoed mogelijk

dat werkgevers en selectieverantwoordelijken met werkervaring niet op eenzelfde wijze handelen.

Verondersteld wordt dat de publieke sector door zijn ethische codes en uitvoerige procedures niet

schuldig kan bevonden worden voor selectie aan de hand van andere kenmerken dan deze die de

productiviteit beïnvloeden. Biddle et al. (1998) achterhaalden, in lijn met deze veronderstelling, dat

aantrekkelijke personen zich voornamelijk in de private sector bevonden en verklaarden dit door

klantendiscriminatie en sortering van de werknemers. Daartegenover geeft Bélot (2012) aan dat

personen zich niet bewust zijn van het discriminerende karakter van hun handelen op basis van

schoonheid. Met dit onderzoek wordt getracht enige duidelijkheid te scheppen over al dan niet

bestaande verschillen in discriminatie tussen de private en de publieke sector.

Page 13: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

3

Samengevat zal in dit onderzoek een onderzoeksvraag behandeld worden bestaande uit verschillende

luiken: Doet schoonheidsdiscriminatie zich voor op de Vlaamse arbeidsmarkt? Beïnvloeden

gepercipieerde persoonlijkheidskenmerken de kans op een uitnodiging voor een gesprek? Wat is het

gezamenlijke effect van de ‘Big five’ en schoonheid? Welke verschillen zijn tussen private en publieke

sectoren terug te vinden?

Voorgaande studies omtrent schoonheid en persoonlijkheid vonden voornamelijk plaats in een

laboratoriumsetting. Hoewel geregeld verkondigd wordt dat dit geen groot verschil met de

werkelijkheid oplevert, duikt toch het gevaar op dat de gevonden resultaten het gevolg zijn van de

gecreëerde setting waarin het onderzoek plaatsvindt en dat deze resultaten dus groter zullen zijn dan

de werkelijke correlaties (Hosoda et al., 2003). Ruffle et al. (2010) daarentegen gaven aan dat het

belang van een juiste beslissing nemen inzake aanwerving lager kan liggen wanneer dit geen

rechtstreekse gevolgen heeft voor de respondent of zijn/ haar organisatie. Een tweede cluster van

onderzoeken gebruikt cross-sectionele en panelstudies op basis van surveydata of administratieve

data om het effect van schoonheid op verscheidene werkgerelateerde variabelen te achterhalen. De

gevonden effecten van schoonheid kunnen bij deze methode echter worden toegewezen aan indirecte

effecten van schoonheid op achterliggende variabelen die de resultaten bepalen (Scholz & Sicinski,

2011). Soortgelijke onderzoeken met betrekking tot persoonlijkheidskenmerken en werkgerelateerde

uitkomsten kampen dan mogelijks weer met omgekeerde causaliteit (Muellers & Plug, 2006):

persoonlijkheidskenmerken worden gekenmerkt door een gedeeltelijk endogeen karakter. De

methode gebruikt in dit onderzoek, namelijk een correspondentietest, zal de voornaamste negatieve

implicaties van bovenstaande methoden opvangen. De correspondentietest bestaat erin dat

werkgevers worden aangeschreven door fictieve sollicitanten voor werkelijk openstaande

betrekkingen. Resultaten van aanwervingsdiscriminatie komen zo naar boven doordat er met twee

gelijkaardige cv’s en motivatiebrieven wordt gewerkt. Het enig beduidend verschil tussen de twee

vergelijkbare cv’s en motivatiebrieven heeft betrekking op de bijgevoegde foto. Regressieanalyses en

berekeningen van de nettodiscriminatiegraad worden uitgevoerd om de kans op een uitnodiging tot

gesprek te verklaren door de enige kenmerken die verschilden, namelijk aantrekkelijkheid en

persoonlijkheidskenmerken. Deze resultaten weerspiegelen de aanwezigheid en de werkelijke grootte

van discriminatie op de Vlaamse arbeidsmarkt. Aangezien de sollicitanten volledig gelijk waren op alle

andere variabelen dan aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken, kan het teruggevonden effect

enkel te wijten zijn aan werkgeversdiscriminatie.

Wat volgt, is een uiteenzetting van de reeds ontwikkelde academische inzichten inzake

aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken om zo tot gefundeerde verwachtingen te komen

(hoofdstuk 2). In ditzelfde hoofdstuk worden verwachtingen geformuleerd naar de private en publieke

Page 14: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

4

sector. Vervolgens wordt stilgestaan bij de gebruikte onderzoeksmethode, namelijk een

correspondentietest, en de gemaakte keuzes (hoofdstuk 3). Tot slot worden de bekomen resultaten

besproken (hoofdstuk 4) en in de discussie (hoofdstuk 5) worden de voornaamste bevindingen

gekoppeld aan de reeds bestaande literatuur, alvorens te wijzen op enige implicaties. Het laatste

hoofdstuk bevat de algemene conclusie van dit onderzoek (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2: Literatuur

2.1. Schoonheid en de arbeidsmarkt

Schoonheid wordt, vergeleken met onder andere educatie en intelligentie, vaak afgedaan als een

weinig belangrijke factor wanneer men het heeft over arbeidsgerelateerde uitkomsten. Onderzoek

heeft echter uitgewezen dat schoonheid een invloed uitoefent op het inkomen, zelfs na het

controleren voor IQ en het aantal jaar gevolgde opleiding (Scholz & Sicinski, 2011). In het ruime aanbod

aan literatuur omtrent schoonheid en arbeidsgerelateerde uitkomsten worden verschillende

verklaringen geformuleerd, waaronder discriminatie. Discriminatie wordt, in navolging van Van den

Cruyce (2000), gedefinieerd als ‘Een persoon discrimineert als hij bij het al dan niet afsluiten van een

contract, het onderhandelen of het bepalen van de voorwaarden rekening houdt met een kenmerk

van de potentiële tegenpartij waarvan het in een concrete samenleving niet gepast geacht wordt er

rekening mee te houden in het economisch leven’. Discriminatie wordt volgens Fix et al. (1993)

weerspiegeld in het ontvangen inkomen en in de kosten die gepaard gaan met de zoektocht naar werk.

Wat hierop volgt, is een verdere toelichting van de theorieën met betrekking tot discriminatie die van

toepassing kunnen zijn, meer bepaald statistische discriminatie, voorkeursdiscriminatie en

discriminatie op basis van stereotypen.

Een eerste cluster aan onderzoeken stelt dat aantrekkelijke personen een aantal productieve

vaardigheden bezitten of ontwikkelen doorheen hun leven die hen bevoorrecht op de arbeidsmarkt

(Judge, Hurst, & Simon, 2009; Langlois et al., 2000). Deze bevindingen passen in het kader van

statistische discriminatie (Arrow, 1973; Phelps, 1972). Volgens dit model verkiest men een persoon

die een bepaald groepskenmerk bezit wanneer de individuele productiviteit onbekend is. Men kiest

die persoon omdat men weet dat het groepsgemiddelde van die groep hoger ligt dan dit van andere

groepen. Meer specifiek heeft onderzoek met betrekking tot schoonheid uitgewezen dat meer

aantrekkelijke personen over betere sociale, communicatieve en werkgerelateerde vaardigheden

beschikken en een hoger zelfvertrouwen bezitten. Zo hebben Judge et al. (2009) en Scholz et al. (2011)

Page 15: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

5

aangetoond dat aantrekkelijke personen een beter zelfconcept1 bezitten en dat zelfconcept tevens

dient als moderator2 in het effect van schoonheid op inkomen. Het effect van schoonheid op inkomen

verdwijnt echter niet volledig wanneer zelfconcept wordt opgenomen (Scholz & Sicinski, 2011).

Mobius et al. (2006) hebben eenzelfde effect aangetoond en cijfermatig uitgedrukt dat 15 tot 20

procent van het schoonheidspremium kan verklaard worden door een hoger zelfvertrouwen van

aantrekkelijke personen. Bélot et al. (2012) stellen echter dat aantrekkelijke personen geen groter

zelfvertrouwen bezitten, maar dat anderen dit veronderstellen. Het effect van zelfvertrouwen komt

dan voort uit de verwachting en de behandeling van anderen hiernaar. Deze bevinding verschilt

duidelijk met voorgaande onderzoeken. De auteurs stellen dat het meedelen van de behaalde

testresultaten aan de aantrekkelijke persoon ertoe leidt dat deze persoon een realistisch beeld

ontwikkelt over zichzelf. De gevonden resultaten van zelfvertrouwen door andere auteurs zijn volgens

hen enkel het gevolg van het opzet van het experiment.

Een additionele 40 procent van het schoonheidspremium werden door Mobius et al. (2006) verklaard

door een auditieve premium. Meer aantrekkelijke respondenten krijgen loonvoordelen via anonieme

telefoongesprekken zonder enig visueel contact, wat erop wijst dat schoonheid zich doorzet in sociale

vaardigheden. Aansluitend met voorgaande bevindingen deden aantrekkelijke mannen het beduidend

beter bij sollicitaties voor werkgelegenheden waarbij het typisch is dat men face to face moet

communiceren met de klant (Ruffle & Shtudiner, 2010). Ook Hamermesh et al. (1994) bevestigen het

belang van sociale vaardigheden voor jobs als verkopers en vertegenwoordigers.

Daarnaast vonden Scholz et al. (2011) dat aantrekkelijke respondenten een hogere deelname aan

extra-curriculaire activiteiten vertoonden. Hierdoor kunnen vaardigheden ontwikkeld worden die

voordelig werken op de arbeidsmarkt, onder andere leiderscapaciteiten en discipline. Ten slotte kan

aantrekkelijkheid de productiviteit indirect verhogen door opleiding (Judge et al., 2009). Uit onderzoek

is gebleken dat aantrekkelijke kinderen door de leerkracht positiever behandeld worden (Langlois et

al., 2000). Dit heeft niettegenstaande positieve gevolgen inzake behaalde diploma’s en

arbeidsmarktgerelateerde vaardigheden.

Hoewel deze opgesomde elementen een belangrijk deel in de variantie omtrent schoonheidspremium

op arbeidsmarkt outcomes ophelderen, blijft er nog steeds een onverklaard gedeelte over. Zo blijft het

schoonheidspremium bestaan wanneer zelfvertrouwen, sociale vaardigheden (Mobius & Rosenblat,

2006), cognitieve capaciteiten en opleiding (Scholz & Sicinski, 2011) in rekenschap worden genomen.

1 Zelfconcept kan omschreven worden als de wijze waarop men over zichzelf denkt en voelt. 2 Zelfconcept komt als moderator tussen de directe relatie van schoonheid en inkomen staan en zal in dit geval gedeeltelijk de relatie tussen schoonheid en inkomen weg verklaren.

Page 16: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

6

Een van de achterliggende mechanismen kan betrekking hebben op voorkeursdiscriminatie.

Voorkeursdiscriminatie werd voor het eerst door Becker (1957) gepostuleerd voor raciale

discriminatie. De onderzoeker concludeerde dat blanken de voorkeur wegdragen van werkgevers en

klanten en dat werkgevers bijgevolg bereid waren om meer te betalen voor de persoon naar voorkeur.

Evidentie voor deze theorie met betrekking tot schoonheid werd reeds bekomen door Bélot et al.

(2012), waarbij aantrekkelijkheid een belangrijkere factor dan productiviteit was om naar de volgende

ronde van een televisieprogramma over te gaan. De spelleiders waren bereid minder aantrekkelijke

spelers te elimineren, ongeacht hun prestaties. Hierbij hield men geen rekening met de persoonlijke

kost van deze beslissing. De onderzoekers hebben deze kost geschat op minstens €440. Kijkers van het

spel wisten tevens accuraat te voorspellen welke speler uit het spel zou verdwijnen, hoewel

schoonheid als motief werd geminimaliseerd. Bélot et al. concludeerden dan ook dat personen zich

niet of in zeer beperkte mate bewust zijn van schoonheidsdiscriminatie.

Vervolgens vond Hamermesch (1994) bewijs voor een positieve link tussen schoonheid en inkomen,

maar ook een uitgesproken negatief effect voor onaantrekkelijke personen over verschillende jobs

heen. Verschillen naar schoonheid werden, zowel bij jobs waar schoonheid productief werkt (zie

hierboven) als bij jobs waar het dat niet doet, teruggevonden. Dit wijst op een algemeen geldend

schoonheidspremium en een sterke afstraffing van onaantrekkelijkheid voortvloeiend uit

voorkeursdiscriminatie van de werkgever. Dit werd gedeeltelijk bevestigd door Robins et al. (2011). De

auteurs constateerden dat, gecontroleerd voor een aangename persoonlijkheid en een net

voorkomen, verschillen naar inkomen vooral bij mannen te verklaren waren door

schoonheidsdiscriminatie van de werkgever. Dit schoonheidseffect was het grootst wanneer de

persoonlijkheidskenmerken op zich niet beschouwd werden als productieve vaardigheden. Voor

vrouwen werd het voordeel van schoonheid enkel merkbaar in beroepen waar aangename

persoonlijkheidskenmerken en netheid als productief kunnen worden beschouwd.

Biddle et al. (1998) wijzen op het belang van schoonheidsvoorkeuren van klanten. Hun resultaten

toonden aan dat het schoonheidspremium bij juristen duidelijke effecten op de inkomsten had na 5

en 15 jaar afgestudeerd te zijn. Aantrekkelijke juristen rekenden beduidend meer aan per uur,

brachten meer nieuwe cliënten aan (werkten meer uren) en verdienden doorheen hun loopbaan

steeds meer dan minder aantrekkelijke juristen. Dit wijst erop dat klanten bereid zijn om meer te

betalen om omgeven te zijn door aantrekkelijke werknemers omdat ook klanten allerlei positieve

eigenschappen aan de werknemer toekennen. Zo geloofde men dat aantrekkelijke juristen bijdroegen

tot het succes van hun juridische zaak, zeker wanneer de zaak voor een jury kwam. Parrett (2003) vond

terug dat aantrekkelijke serveersters duidelijk meer tips ontvangen van klanten, wat wijst op een

duidelijke klantendiscriminatie op basis van schoonheid. Rooth et al. (2009) vermoeden dat verschillen

Page 17: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

7

in positieve antwoorden op opgestuurde cv’s met gemanipuleerde foto’s hoofdzakelijk te wijten zijn

aan anticipatie op consumentendiscriminatie. In navolging van deze bevinding kunnen we verwachten

dat werkgevers geneigd zijn om eerder aantrekkelijke werknemers aan te werven teneinde hun

klanten tevreden te stellen.

Ten slotte kan discriminatie door stereotypering zich mogelijks voordoen. Hierbij zal een persoon in

geval van imperfecte informatie stereotypen handhaven in confrontaties met een persoon (Van den

Cruyce & Schockaert, 2000). Deze worden geactiveerd door een bepaald lidmaatschap of kenmerk dat

het lidmaatschap symboliseert. Discriminatie door stereotypering is een alternatief voor statistische

discriminatie gezien de economische agenten zich hier niet baseren op eigen ervaring of kennis over

een groep. Onderzoek heeft uitgewezen dat aantrekkelijke personen tal van positieve

groepskenmerken worden toegeschreven die niet noodzakelijk kloppen met de werkelijkheid. Ter

illustratie vonden Andreoni et al. (2008) dat respondenten verwachtten dat aantrekkelijke personen

meer coöperatief zijn, terwijl ze evenveel bijdroegen in het experiment als minder aantrekkelijke

personen. Bélot et al. (2012) kwamen eveneens tot de conclusie dat aantrekkelijke personen niet meer

coöperatief waren dan minder aantrekkelijke personen. Vervolgens blijkt uit resultaten van Ruffle et

al. (2010) dat respondenten een positieve relatie tussen aantrekkelijkheid en gepercipieerde

intelligentie voor vrouwen veronderstellen en zelfs een hogere relatie voor mannen. Niettemin blijkt

uit empirisch onderzoek dat de correlatie tussen schoonheid en intelligentie niet significant is of toch

zeker te verwaarlozen valt (Judge et al., 2009; Scholz & Sicinski, 2011). Van aantrekkelijke personen

wordt verwacht dat ze ook in het algemeen competenter zijn (Langlois et al., 2000). Dit verklaart

waarom aantrekkelijke personen meer kans hadden om aangenomen te worden in een experimentele

setting terwijl de testscores voor onaantrekkelijke en aantrekkelijke sollicitanten niet significant

verschilden (Jawahar & Mattsson, 2005). Deze veronderstelling staat haaks op die vaststelling van

Mobius et al. (2006). De onderzoekers kwamen in hun experiment tot de conclusie dat aantrekkelijke

personen niet meer puzzels oplosten dan minder aantrekkelijke personen.

Deze bovenstaande veronderstellingen en stereotypen leiden de sociale verwachtingen tegenover

aantrekkelijke personen. Dit heeft in vele gevallen betekenisvolle gevolgen voor het individu waarop

het stereotiep van toepassing is, gezien het gedrag naar hen toe geleid wordt door sociale

verwachtingen (Langlois et al., 2000). Als werkgevers de hierboven vermelde positieve eigenschappen

toewijzen aan aantrekkelijke personen, kan dit een belangrijke verklaring zijn in dit onderzoek voor

een mogelijks hogere respons op de opgestuurde cv’s van aantrekkelijke personen.

Samenvattend kunnen we, op basis van de besproken theorieën, verwachten dat discriminatie op basis

van aantrekkelijkheid terug te vinden is op de Vlaamse arbeidsmarkt. Onder meer Hosoda et al. (2003)

Page 18: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

8

duiden op het belang van schoonheid wanneer de werkgever geconfronteerd wordt met twee

sollicitanten die over gelijkaardige kwalificaties beschikken. In dat geval kan het schoonheidseffect tot

de spits gedreven worden en wordt de meest aantrekkelijke persoon aangenomen. We verwachten

dan ook dat meer aantrekkelijke personen vaker een positief antwoord zullen ontvangen op hun

sollicitatie dan minder aantrekkelijke personen. Gezien er in alle waarschijnlijkheid een mix van deze

theorieën van toepassing is, kan met het onderzoeksdesign in deze studie moeilijk achterhaald worden

welke zonet opgesomde theorie werkelijk aan de orde is.

Enkele onderzoeken hebben de relatie tussen de responsratio op cv’s en schoonheid onderzocht. In

Argentinië werkte men met objectieve maten van aantrekkelijkheid om het effect van

aantrekkelijkheid in positieve respons te ontdekken (Bóo et al., 2012). Dit hield in dat men de ideale

gezichtsafmetingen gebruikte en computergewijs manipuleerde om tot een objectief

schoonheidseffect te komen. Deze gemanipuleerde foto’s werden toegevoegd aan de fictieve

sollicitaties. In totaal werden 2540 fictieve cv’s uitgezonden voor verkoopfuncties, administratieve en

boekhoudkundige functies, betrekkingen gericht op marketing, secretariaat-onthaal, gastronomie en

ongeschoolde jobs. Uit de resultaten is gebleken dat aantrekkelijke personen sneller gecontacteerd

werden en ze vaker een positieve respons op de opgestuurde cv’s met een toegevoegde foto kregen.

Deze resultaten werden bekomen na controle voor leeftijd, geslacht, burgerlijke status en of in de

vacature stond te lezen dat een foto moest toegevoegd worden. De gevonden resultaten verschilden

niet naargelang het geslacht van de sollicitant. Meer specifiek kregen meer aantrekkelijke personen 36

procentpunten meer kans op een positieve callback van de werkgever.

Ruffle et al. (2010) voerden eenzelfde onderzoek uit in Israël en stuurden in totaal 5312 cv’s uit op

2656 vacatures, zowel gericht op bureauwerk als op sociale interactie. Bij de uitgezonden sollicitaties

werd steeds een foto met een aantrekkelijke persoon, of niet-aantrekkelijke persoon toegevoegd.

Vervolgens werden sollicitatiebrieven opgestuurd zonder foto ter controle. De onderzoekers stelden

vast dat de cv’s met bijgevoegde foto van een aantrekkelijke man meer kans hadden op een positieve

respons, gevolgd door cv’s doorgestuurd zonder foto. De grootte van het schoonheidspremium bij een

aantrekkelijke man leidde tot een respons ratio die 50% groter is dan deze voor de man zonder

toegevoegde foto. Onaantrekkelijke mannen ervoeren dan weer een schoonheidspenalty. De response

ratio was twee keer zo klein vergeleken met deze van een foto met een aantrekkelijke man. Tussen

aantrekkelijke en onaantrekkelijke vrouwen werd geen significant verschil in positieve respons

teruggevonden. Beiden maakten weliswaar minder kans (respectievelijk 22 en 30 procent) op een

positieve respons vergeleken met vrouwen die geen foto opstuurden. Uit de resultaten blijkt tevens

dat aantrekkelijke mannen acht procent meer callbacks ontvangen dan aantrekkelijke vrouwen. De

werkgevers gaven aan met twee verschillende normen naar beide geslachten te kijken. Foto’s van

Page 19: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

9

aantrekkelijke mannen, toegevoegd aan het cv, werden aanvaardbaar beschouwd. Voor vrouwen werd

dit echter gezien als ‘niet serieus’ en ‘een poging om zichzelf te verkopen via schoonheid’. In Zweden

werden tevens vacatures aangeschreven door fictieve personen (Rooth, 2009). In totaal werden 985

vacatures aangeschreven bij zowel geschoolde als ongeschoolde jobs en jobs met weinig en veel

interactie met klanten. Het variërende kenmerk had betrekking op de foto en de hiervan af te leiden

aantrekkelijkheid en gewicht. Een foto van een obees persoon leidde automatisch tot minder positieve

reacties dan wanneer een persoon solliciteerde met een gemiddeld gewicht. Enkel een significant

effect werd teruggevonden tussen aantrekkelijkheid, mannen en positieve respons: Niet-obese

mannen hadden zes procent meer kans om een callback te ontvangen. Dit effect werd in het artikel

verklaard doordat obese mannen als minder aantrekkelijk werden beschouwd. Voor vrouwen was er

tevens een impact van de foto, met al dan niet een obese persoon erop, op de positieve callback.

Vrouwelijke obese sollicitanten hadden een minder positieve responsgraad. Dit werd niet zozeer door

aantrekkelijkheid, maar door de aan obesitas gelinkte negatieve sociale normen verklaard.

2.2. Persoonlijkheidskenmerken en de arbeidsmarkt

Een foto zegt meer dan de aantrekkelijkheid, het kan ook een beeld schetsen over belangrijke

persoonlijkheidskenmerken. Zo blijkt dat persoonlijkheden correct geschat kunnen worden aan de

hand van beperkte informatie over een persoon (Borkenau & Liebler, 1992) en zelfs door het bekijken

van foto’s (Jones, Kramer, & Ward, 2012; Naumann, Vazire, Rentfrow, & Gosling, 2009; Borkenau,

Brecke, Möttig, & Paelecke, 2009). Ter illustratie vonden Duarte et al. (2012) dat, wanneer geen

rekening gehouden werd met aantrekkelijkheid, personen die meer betrouwbaar leken meer kans

maakten om een lening te bemachtigen en dit aan een lagere intrestvoet. Opvallend was dat dezelfde

mensen hun financiële verplichtingen effectief meer nakwamen en een betere financiële positie

hadden.

Dit onderzoek zal zich focussen op de gepercipieerde ‘Big five’-persoonlijkheidskenmerken. Het is

algemeen aanvaard dat deze vijf categorieën dienen als grote paraplu voor de meeste

persoonlijkheidskenmerken en tevens in staat zijn om individuele persoonlijkheidsverschillen te

beschrijven (Digman, 1990; Goldberg, 1990; Judge, Higgins, & Thoresen, 1999). Deze vijf kenmerken

worden teruggevonden via verschillende meetinstrumenten (DeYoung, Quilty, & Peterson, 2007) en

over verschillende culturen heen (Barrick & Mount, 1991). Een bijkomend element voor het succes van

de ‘Big five’ is hun relatieve stabiliteit doorheen de levensduur (Cobb-Clark & Schurer, 2012). De

Page 20: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

10

verandering door externe levensgebeurtenissen (zoals werkloosheid, echtscheiding) is slechts beperkt

en dat voor alle leeftijdsgroepen van de werkende bevolking. Alvorens deze vijf

persoonlijkheidskenmerken verder toe te lichten is een eenduidige definitie van persoonlijkheid

noodzakelijk. Persoonlijkheid wordt in de economische literatuur gedefinieerd als ‘A bundle of

productive attributes valued in the labor market’ (Muellers & Plug, 2006, p. 4). Psychologen

veronderstellen dan weer dat persoonlijkheid de waarschijnlijkheid van bepaald gedrag verhoogt en

op die manier aan de basis ligt van vaak terugkerende handelspatronen die personen van elkaar

onderscheiden. Wat hier volgt is de bespreking van de ‘Big five’-persoonlijkheidskenmerken.

De ‘Big five’-persoonlijkheidskenmerken omvatten extraversie, inschikkelijkheid, openheid voor

ervaringen, emotionele stabiliteit en zorgvuldigheid (Costa & McCrae, 1992). Elk van deze

persoonlijkheidskenmerken dient als paraplu voor verschillende facetten (Judge, Klinger, Rodell,

Simon, & Crawford, 2013; DeYoung et al., 2007; Costa & McCrae, 1992). Onder extraversie wordt zowel

enthousiasme (sociaal, warme persoonlijkheid, vrolijkheid) als assertiviteit (actief, assertief en op zoek

naar spanning) gerekend. Vervolgens houdt inschikkelijkheid in dat men beleefd is (bescheiden,

oprecht en coöperatief) en mededogen uit (vertrouwen in de mens, altruïsme, bezorgdheid om

anderen). Daarnaast wordt openheid voor ervaringen vaak geassocieerd met intellectuele

nieuwsgierigheid en esthetische openheid (verbeeldingsvermogen, bereidheid om waarden te

herevalueren, empathie, voorkeur voor variëteit in plaats van routine). Wanneer men het heeft over

emotionele stabiliteit wordt in de literatuur vaak verwezen naar kenmerken die wijzen op

terugtrekking en veranderlijkheid. Het eerste facet wijst op depressie, angst, gevoeligheid aan stress

en onzekerheid en het laatste op vijandigheid, irritatie en impulsiviteit. Ten slotte wordt zorgvuldigheid

vaak onderverdeeld in twee facetten: ordegerichtheid (plichtsbewustzijn, behoedzaamheid,

methodisch en wel overdacht handelen) en ijver (doelgerichtheid en zelfdiscipline). Uit onderzoek

blijkt dat deze vijf persoonlijkheidskenmerken een impact hebben op werkloosheidsduur, inkomen en

carrière. De ‘human capital’ theorie en het ‘incentive-enhancing’ model zijn de belangrijkste theorieën

die bijdragen tot de verklaring van deze bevindingen.

Volgens de ‘human capital’ theorie bezitten personen capaciteiten die bijdragen tot de output van een

bedrijf. Verschillende productieve vaardigheden inherent aan een individu of ontwikkeld doorheen de

jaren, leveren direct of indirect een bijdrage aan het productieproces. Werknemers bieden deze

productieve vaardigheden aan op de arbeidsmarkt ter verloning. Werkgevers nemen op hun beurt

werknemers aan tegen een loon respectievelijk het equilibrium tussen aanbod- en vraagzijde van de

productieve vaardigheid. Individuele verschillen in inkomen kunnen dan verklaard worden door de

soort productieve vaardigheden die werknemers aanbieden en de mate waarin deze vaardigheid

ontwikkeld of aanwezig is in een persoon (Muellers & Plug, 2006). Persoonlijkheidskenmerken kunnen

Page 21: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

11

als één van de productieve vaardigheden beschouwd worden, gezien het rechtstreeks en

onrechtstreeks invloed uitoefent op de productiviteit van een werknemer. Zo hebben

persoonlijkheidskenmerken een impact op werkprestaties, leervermogen en incentive-enhancing.

Zoals reeds vermeld, worden sommige persoonlijkheidskenmerken rechtstreeks geassocieerd met een

hoge jobperformantie (Heckman et al., 2006; Muellers & Plug, 2006; Semeijn, Boone, van der Velden,

& van Witteloostuijn, 2005). Zo blijkt uit de meta-analyse van Barrick & Mount (1991) dat

zorgvuldigheid een valide predictor is voor alle beroepscategorieën en voor alle criteria van

performantie op het werk. Dit betekent dat mensen met verantwoordelijkheidszin, doel en doorzetting

in het algemeen beter presteren dan deze die dit persoonlijkheidskenmerk niet bezitten. De

opgenomen performantiecriteria bestonden uit jobvaardigheid, leereffectiviteit en wat de auteurs

noemen ‘personeelsdata’ (inkomen, statusverandering, anciënniteit). Ondanks de verwachtingen

bleek emotionele stabiliteit geen invloed te hebben op performantie. Dit komt volgens de auteurs door

de afwezigheid van een verband of door het uitselecteren van personen met dit

persoonlijkheidskenmerk. Personen die niet emotioneel stabiel zijn, zijn vaak niet in staat om

zelfstandig en effectief te werken. Het gevolg hiervan is dat ze dan simpelweg niet aanwezig zijn op de

arbeidsmarkt. Andere persoonlijkheidskenmerken speelden een rol afhankelijk van het beroep of het

type job. Extraversie is een belangrijk persoonlijkheidskenmerk voor managers en verkopers, maar niet

zozeer voor ingenieurs, architecten, geschoolde en laaggeschoolde werknemers. Weinig bewijs werd

teruggevonden voor inschikkelijkheid. Dit blijkt enkel een valide predictor te zijn van jobperformantie

bij politieofficieren en managers. Openheid voor ervaringen speelde voor geen enkel beroep een rol.

Dezelfde auteur bevestigde in een later uitgevoerd onderzoek dat emotionele stabiliteit,

inschikkelijkheid en zorgvuldigheid valide predictors waren voor alle jobs, maar in het bijzonder de jobs

met veel interactie tussen collega’s en met klanten (Mount, Barrick, & Stewart, 1998). Zeker bij deze

jobs leiden enerzijds doordacht handelen, doorzetting en hard werken en anderzijds kalmte,

zelfzekerheid en coöperatief handelen tot effectievere interacties. Voorgaande onderzoeken werden

uitgevoerd op Amerikaanse boden. Op Europees vlak werd tevens een meta-analyse uitgevoerd met

betrekking tot de ‘Big five’ en performantie. Zorgvuldigheid was de grootste predictor voor alle

criteriatypes, gevolgd door emotionele stabiliteit. De andere persoonlijkheidskenmerken droegen

afhankelijk van het beroep bij tot de performantie. Zo speelde extraversie enkel een rol voor managers

en politieofficieren, openheid voor ervaringen voor politieofficieren en geschoolde arbeiders en tot

slot inschikkelijkheid voor vakspecialisten, geschoolde arbeiders en managers (Salgado, 1997). Een

meta-analyse van alle meta-analyses (Barrick, Mount, & Judge, 2001) levert tevens een duidelijk

overzicht van welke persoonlijkheidskenmerken bijdragen tot werkprestaties. Emotionele stabiliteit

en zorgvuldigheid hebben een effect op teamwork en werkprestaties overheen alle jobcategorieën.

Page 22: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

12

Zorgvuldigheid heeft echter van de vijf persoonlijkheidskenmerken de grootste impact op

performantie en teamwork. Verder blijkt uit de resultaten dat inschikkelijkheid positief bijdraagt tot

teamwork, maar slechts in beperkte mate tot de werkprestaties. Ten slotte werd voor extraversie

nogmaals bevestigd dat dit bijdraagt tot teamwork en slechts bij managers en politieofficieren zorgt

voor een hogere performantie. Een meer recentelijk overzicht van Penney & Witt (2011) breidt de

relatie tussen persoonlijkheidskenmerken en arbeidsgerelateerde uitkomsten uit naar non-productief

gedrag en contextuele performantie. Non-productief gedrag wijst op gedrag dat de mogelijkheid heeft

om de organisatie of zijn leden te schaden. Meer concreet kan dit de volgende gedragingen inhouden:

men werkt met opzet traag en foutief, men beledigt of negeert mensen op het werk, men doet mee

aan sabotage en beperkt de aanwezigheid op het werk (te laat komen, vroeger vertrekken en zich ziek

melden). Contextuele perfomantie wijst op de sociale, organisatorische en psychologische context

waarin men taken uitvoert die leiden tot een hogere effectiviteit van de organisatie. Voorbeelden

hiervan zijn anderen helpen en vrijwillig extra taken en verantwoordelijkheden vragen. In lijn met de

vorige onderzoeken wordt in dit artikel zorgvuldigheid als de grootste, de meest consistente en valide

predictor beschouwd over alle drie de prestatie-uitkomsten. Emotionele stabiliteit heeft een positief

effect op werkprestaties en een negatief effect op non-productief gedrag. Uit de resultaten blijkt

overigens dat inschikkelijkheid vooral een belangrijke positieve invloed heeft op de contextuele

performantie en een negatieve invloed op non-productief gedrag. Extraversie heeft in het algemeen

eerder zwakke linken met contextuele performantie en non-productief gedrag. Er werd geen enkel

bewijs geleverd voor effecten van openheid voor ervaringen.

Persoonlijkheidskenmerken worden overigens vaak als indirect determinerende elementen op

performantie beschouwd gezien de impact op onder meer educatie en werkervaring (Heckman et al.,

2006; Nyhus & Pons, 2012). Heineck & Anger (2006) verduidelijken de relatie tussen verder studeren

en persoonlijkheidskenmerken door te wijzen op de psychische kost verbonden aan hogere

opleidingen. Volgens de auteurs kunnen persoonlijkheidskenmerken verklaren waarom vergelijkbare

studenten niet verder studeren, terwijl ze dezelfde eindscores behaalden en dus dezelfde cognitieve

capaciteiten hebben als degenen die wel verder studeerden. Educatie en werkervaring, mede bepaald

door persoonlijkheidskenmerken, kunnen op hun beurt eveneens als productieve vaardigheden

beschouwd worden. Ter illustratie duiden Mueller & Plug (2006) op een verlaagd effect van niet-

inschikkelijk zijn, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaringen op inkomen wanneer

gecontroleerd werd voor IQ, scholingsgraad en werkervaring. Erop wijzend dat scholingsgraad een deel

van de relatie persoonlijkheidskenmerken en inkomen weg verklaart. De gevonden positieve effecten

van emotionele stabiliteit, openheid voor ervaringen en niet-inschikkelijkheid bleven wel nog steeds

significant na het invoegen van deze controlevariabelen bij mannen. Wanneer iemand de gewenste

Page 23: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

13

persoonlijkheid vertoonde, was de grootte van het rechtstreeks effect op inkomen vergelijkbaar met

dat van intelligentie. Voor vrouwen zorgden zorgvuldigheid en openheid voor ervaringen nog steeds

voor een hoger inkomen na inbreng van de controlevariabelen. Door paren van cv’s op te sturen die

qua ervaring en opleiding aan elkaar kunnen worden gelijkgesteld, worden indirecte effecten met

betrekking tot behaalde diploma’s en opgedane werkervaring uitgeschakeld. Het is echter wel zo dat

persoonlijkheidskenmerken die een rol speelden in de behaalde diploma’s en ervaring, tevens

bijdragen tot de productiviteit via het vermogen om dingen snel te leren op het werkveld. Openheid

voor ervaringen en zorgvuldigheid werden meermaals aangehaald als belangrijke elementen voor het

leerproces (Salgado, 1997; Barrick & Mount, 1991; Barrick et al., 2001; Salgado & Táuriz, 2014).

Emotionele stabiliteit en extraversie werden door andere onderzoekers aangehaald als belangrijke

persoonlijkheidskenmerken voor leereffectiviteit (Salgado, 1997; Barrick & Mount, 1991), maar niet bij

alle onderzoeken waren deze kenmerken significant (Salgado & Táuriz, 2014; Barrick et al., 2001).

Volgens Wanberg & Kammeyer-Mueller (2000) zijn openheid en extraversie tevens factoren die de

proactiviteit in het socialisatieproces versterken.

Bovenstaande productiviteitscriteria richten zich op de aanbodzijde, terwijl het ‘incentive- enhancing’

raamwerk zich focust op de vraagzijde van de arbeidsmarkt bij het onderzoeken van

persoonlijkheidskenmerken. Hoewel de ‘incentive- enhancing’ elementen, in tegenstelling tot de

‘human capital’ theorie, niet rechtstreeks bijdragen tot een hogere productie, worden deze elementen

tevens beloond door werkgevers. Bowles et al. (2001) veronderstelden met hun model namelijk dat

bepaalde persoonlijkheidskenmerken bestraft en andere beloond worden op de arbeidsmarkt. De

auteurs vertrekken van inherente motivatieproblemen in de relatie tussen werknemer en werkgever.

De werkgever heeft controle over het aantal uur dat men werkt en aan welk loon, maar weinig of geen

controle over de werkijver van de werknemer. Dit betekent dat werkgevers steeds genoodzaakt zijn

incentives te geven om de werkinspanning van hun werknemers hoog te houden. Een loonstijging

wordt als het middel bij uitstek beschouwd om de werkijver bij de werknemers hoog te houden. Een

loonstijging brengt namelijk met zich mee dat de kost van jobverlies verhoogt, waardoor werknemers

verondersteld worden meer gemotiveerd hun werk uit te oefenen. De werknemer zal als reactie op de

loonsverhoging zijn inspanning bepalen, rekening houdend met de verwachte inspanning en het nut

van de huidige job. Hierbij worden ook kenmerken als werkloosheidsuitkeringen en de verwachte duur

van de werkloosheid in beschouwing genomen. De mate van inspanningsverhoging op een dergelijke

incentive hangt eveneens af van persoonlijkheidskenmerken (vandaar ‘incentive-enhancing property’)

zoals toekomstgerichtheid en persoonlijke efficacy (Bowles, Gintis, & Osborne, 2001; Nyhus & Pons,

2012). Toekomstgerichte personen houden rekening met langetermijneffecten bij het maken van

keuzes en het realiseren van doelen. Door gericht te zijn op de toekomst neemt de waarde van de job

Page 24: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

14

toe omdat men een beëindiging ervan wil voorkomen. Daarnaast zijn personen met weinig efficacy

ervan overtuigd dat hun inspanning geen impact heeft op een mogelijk ontslag, waardoor de incentive

een veel zwakker effect heeft op het inspanningsniveau van de werknemer. Anders gezegd zal een

hoger loon normaal gezien elke werknemer motiveren. Wanneer echter verschillende niveaus van

‘incentive-enhancing properties’ worden vastgesteld onder werknemers, zal de werkgever de

werknemer met het hoogste niveau ‘incentive-enhancing properties’ willen aantrekken en behouden

omdat bij deze werknemers de return van een incentive veel groter is. Het gevolg hiervan is een hoger

inkomen voor de personen met deze eigenschappen. Nyhus et al. (2005) stellen dat inschikkelijkheid

tevens een ‘incentive-enhancing property’ is omdat naar alle waarschijnlijkheid meer inschikkelijke

personen positiever reageren op de incentives van de werkgever. Het bewijs voor deze stelling is het

lager loon voor vrouwen en mannen die hoog scoren op inschikkelijkheid. Tot slot blijkt zorgvuldigheid

in navolging van het ‘incentive- enhancing’ model vooral beloond te worden aan het begin van een

werkrelatie. Eenmaal aangeworven zijn minder financiële incentives nodig om ze te motiveren

(Muellers & Plug, 2006; Nyhus & Pons, 2005).

In navolging van de ’human capital’ theorie en het ‘incentive-enhancing’ model zou men verwachten

dat het loon een weerspiegeling is van een aantal meer gewenste persoonlijkheidskenmerken omwille

van de hogere productiviteit of de lagere motiveringskost. Onderzoeken naar loonverschillen hebben

inderdaad uitgewezen dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken tot inkomensverschillen leiden. Judge

et al. (1999) kwamen in hun meta-analyse tot de vaststelling dat emotionele instabiliteit en

inschikkelijkheid het extrinsiek succes van de respondent op de arbeidsmarkt negatief beïnvloedde.

Extraversie en zorgvuldigheid waren op hun beurt dan weer positief gerelateerd met succes over de

loopbaan heen. Zorgvuldigheid gemeten in de kindertijd of tijdens de adolescentie leverden dezelfde

resultaten, wat erop wijst dat over de jaren heen zorgvuldigheid ook het meest stabiele

persoonlijkheidskenmerk is.

Hoewel voorgaande bevindingen al een indicatie geven over welke persoonlijkheidskenmerken leiden

tot hogere inkomens, blijft betrekkelijk weinig geweten over hoe persoonlijkheidskenmerken de

aanwervingsbeslissing beïnvloeden. Als we de redenering van de ‘human capital’ en het ‘incentive-

enhancing’ model doortrekken, zouden werkgevers niet enkel bereid zijn om meer te betalen voor

bepaalde werknemers, maar zouden ze ook sneller aangenomen worden. Een eerste indicatie

hieromtrent vinden we terug in onderzoeken betreffende de werkloosheid. Viinikainen et al. (2012)

onderzochten welke persoonlijkheidskenmerken konden gelinkt worden aan de totale

werkloosheidsduur tussen de leeftijd van 33 en 50 jaar, de duur van één werkloosheidsperiode en het

aantal keren dat men werkloos is geweest tussen de leeftijd van 33 en 50 jaar. Meer openheid voor

ervaringen werd geassocieerd met meerdere werkloosheidsperiodes en een algemeen langere

Page 25: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

15

werkloosheidsduur. Emotionele instabiliteit werd dan weer geassocieerd met een kleinere kans om

werk te vinden en deze personen kenden tevens langere periodes van werkloosheid. Dit effect kon

slechts gedeeltelijk worden verklaard door de negatieve impact van werkloosheid op emotionele

stabiliteit. Inschikkelijkheid en extraversie bleken een negatief effect te hebben op de algemene duur

van de werkloosheid. Vervolgens bleek uit onderzoeken van Uysal et al. (2011) en Caldwell & Burger

(1998) dat zorgvuldige personen niet enkel sneller werk vonden omdat ze meer georganiseerd

voorbereiden en werk zoeken, maar ook omdat ze positiever overkwamen bij de werkgever.

Zorgvuldige respondenten kregen meer werkaanbiedingen gepresenteerd (Caldwell & Burger, 1998)

en verdienden bij aanvang een hoger loon (Uysal et al., 2011). In tegenstelling tot zorgvuldigheid, zou

emotionele instabiliteit een negatief signaal uitzenden naar de werkgever. Meyers (2010) stelde dat

psychologische factoren enkel een rol speelden bij werklozen die het moeilijk hadden om een job te

vinden. Hierbij speelde onder andere openheid voor ervaringen een belangrijke rol in de

werkloosheidsduur. Werkgevers verwachtten namelijk dat sollicitanten met een hoge openheid voor

ervaringen een verminderde focus hadden om een vast objectief te behalen.

De vraag is of selectieverantwoordelijken hun aanwervingskeuzes ook effectief laten leiden

beïnvloeden door persoonlijkheidskenmerken waarvan onderzoekers de productiviteit op de

arbeidsmarkt reeds hebben aangetoond. Verschillende wetenschappers hebben ingezoomd op

diegene die de beslissing neemt om iemand aan te werven. Cole et al. (2004) bestudeerden de

bereidheid tot het aanwerven van sollicitanten op basis van een cv. Voor dit onderzoek werden de cv’s

van 122 kandidaten beoordeeld voor een job waarbij geen werkervaring vereist werd. De auteurs

concludeerden dat een gebrek aan zorgvuldigheid afgestraft werd en het negatieve effect nog groter

was bij vacatures voor conventionele jobs. Extraversie had enkel een positieve impact op de

beoordeling bij ondernemende type jobs. De andere persoonlijkheidskenmerken werden in dit

onderzoek niet opgenomen. Ook Topor (2007) onderzocht op welke kenmerken de kandidaten

beoordeeld werden. Want de persoonlijkheidskenmerken bepalen of iemand mogelijks een vriend of

vijand, betrouwbaar of onbetrouwbaar, agressief of vriendelijk is. Net als voorgaande auteur, werden

niet alle vijf persoonlijkheidskenmerken opgenomen in deze studie. Topor (2007) beperkt de

opgenomen persoonlijkheidskenmerken tot inschikkelijkheid en zorgvuldigheid. Hoge scores op

zorgvuldigheid, die tevens werden waargenomen in het interview, maakten dat sollicitanten werden

beschouwd als ideale werknemers die men in dienst wil nemen. De grootte van dit effect was

beduidend meer dan dat van cognitieve capaciteiten en inschikkelijkheid. Dit werd in het artikel niet

enkel verklaard door de relatie tussen zorgvuldigheid en hogere productiviteit, maar ook door een

hogere gehoorzaamheid bij zorgvuldige personen. Vervolgens vroegen Dunn et al. (1995) aan

managers welke van de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken volgens hen bijdragen aan de

Page 26: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

16

productiviteit en non-productief gedrag. De resultaten gaven aan dat zorgvuldigheid en intelligentie

de belangrijkste indicaties zijn om iemand graag in zijn bedrijf te zien werken. Op de voet volgde

emotionele stabiliteit, openheid voor ervaringen, inschikkelijkheid en extraversie. Eigenschappen zoals

emotionele instabiliteit, gevolgd door zorgvuldigheid en inschikkelijkheid werden dan weer gelinkt aan

non-productief gedrag. Ook door Moy (2004) werd aan wervingsverantwoordelijken gevraagd welke

kenmerken zij zouden toeschrijven aan productieve werknemers. Na het analyseren van de

antwoorden van de selectieverantwoordelijken in bredere categorieën werd duidelijk dat werkgevers

het meeste belang hechten aan persoonlijkheidskenmerken. De meest geciteerde kenmerken, en dus

die kenmerken die het meest gelinkt werden aan productiviteit, besloegen drie van de vijf ‘Big five’

kenmerken. Verder bleek dat ook hier zorgvuldigheid als het meest ideale kenmerk naar boven kwam,

gevolgd door inschikkelijkheid, Engelse taalvaardigheid en openheid voor ervaringen. Als men keek

naar de conjunctie analyse3 waarbij onderzoekers inferenties maakten uit de beslissingen van de

selectieverantwoordelijke, wezen deze resultaten op mogelijke verschillen tussen wat de

respondenten zeggen belangrijk te vinden en waar ze werkelijk de voorkeur aan geven. Men toonde

de selectieverantwoordelijken verschillende computer gegenereerde sollicitanten en peilde in welke

mate deze de voorkeur konden genieten van die selectieverantwoordelijken. Zelfs bij deze vorm van

meting was het belangrijkste persoonlijkheidskenmerk nog steeds zorgvuldigheid, gevolgd door

Engelse taalvaardigheid. Zorgvuldigheid werd 2.5 keer zo belangrijk bevonden dan Engelse

taalvaardigheid en 3.5 keer zo belangrijk als de andere drie persoonlijkheidskenmerken. Het derde

meest belangrijke kenmerk is openheid voor ervaringen. Merk op dat ze liever afgestudeerden hadden

die minder open waren voor ervaringen, meer praktisch, traditioneel en down-to-earth. Openheid

voor ervaringen wordt soms zelfs als disfunctioneel beschouwd bij routine jobs gezien men daar enkel

efficiëntie en gehoorzaamheid eist. Het minste belang werd gehecht aan academische prestaties en

nog minder aan inschikkelijkheid. Er is dus een duidelijk verschil tussen wat selectieverantwoordelijken

zeggen dat belangrijk is en welke persoonlijkheidskenmerken ze werkelijk in achting nemen. Een

vervolgonderzoek van dezelfde auteur (Moy, 2006) peilde naar verschillen tussen kenmerken die men

belangrijk achtte voor productiviteit en kenmerken die het aanwerven zelf bepaalden. Werkgevers

gaan zich op basis van een werkelijk interview en het doorlopen van de biografische informatie een

indruk vormen over de sollicitant zonder gebruik te maken van formele persoonlijkheids- of IQ-testen.

Op basis van de meest observeerbare kenmerken zal men dus afleidingen maken over de minder

observeerbare, maar wel belangrijke, persoonlijkheidskenmerken. Dit leidde er in dit onderzoek toe

3 Conjunctie analyse probeert de relatieve onderliggende waarden te achterhalen door respondenten afwegingen te laten maken tussen verschillende eigenschappen. Deze methode vertrekt van de veronderstelling dat personen geen beslissing maken op basis van één eigenschap, maar rekening houden met verschillende elementen tegelijkertijd.

Page 27: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

17

dat de sollicitanten tijdens het interview op andere eigenschappen beoordeeld werden dan de

eigenschappen die men eerder als belangrijk aangaf. Tevens deed er zich een spillover voor, waarbij

men geloofde dat de minder observeerbare kenmerken, zoals zorgvuldigheid, aanwezig waren

wanneer men kenmerken zoals extraversie waarnam. Deze bevinding werd genuanceerd wanneer

men de beslissingsmakers en hun wijze van beslissen clusterde. Hieruit blijkt dat een cluster van

selectieverantwoordelijken enkel nadruk legt op de gemeten extraversie tijdens het interview, een

andere cluster neemt echter een meer gebalanceerde beslissing, terwijl de laatste cluster de Engelse

taalvaardigheid het meest doorslaggevend vond.

We kunnen dus besluiten dat persoonlijkheidskenmerken de productiviteit verhogen. In het bijzonder

dragen zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en inschikkelijkheid toe tot een hoge jobperformantie.

Kenmerken die door de werkgever hoog in het vaandel worden gedragen en wanneer deze aanwezig

zijn bij de sollicitant tevens interesse van de werkgever in de potentiële sollicitant vergroot zijn:

openheid voor ervaringen, zorgvuldigheid en inschikkelijkheid. Omwille van bovenstaande

vaststellingen verwachten we dat personen die algemeen hoger scoren op de ‘Big five’ variabelen,

tevens een hogere respons ontvangen van werkgevers. Waarbij tevens speciale aandacht gaat naar

zorgvuldigheid gezien dit kenmerk er telkenmale met kop en schouders uitsteekt.

2.3. Schoonheid, persoonlijkheid en de arbeidsmarkt

Weinig onderzoeken hebben zowel schoonheid als persoonlijkheidskenmerken tegelijk opgenomen.

Dion et al. (1972) gaf echter reeds decennia geleden aan dat de teruggevonden schoonheidseffecten

in vorige onderzoeken mogelijks gedeeltelijk of geheel effecten van persoonlijkheidskenmerken met

zich meedragen en omgekeerd. Robins (2011) kwam in lijn met voorgaande auteur tot de vaststelling

dat het gevonden schoonheidseffect ten gevolge van discriminatie van grootte kan veranderen

wanneer andere factoren worden ingebracht. Ter illustratie is schoonheid de belangrijkste factor voor

mannen, maar voor vrouwen de minst belangrijke wanneer gecontroleerd wordt voor een

aantrekkelijke persoonlijkheid en net voorkomen. Verschillende redenen kunnen aangehaald worden

waarom precies beiden beter tegelijk zouden opgenomen worden.

Zoals reeds aangehaald werd, worden aan aantrekkelijke personen vaak verscheidene andere

positieve eigenschappen toegewezen, zoals persoonlijkheidskenmerken, mentale gezondheid, sociale

vaardigheden en intelligentie (Feingold, 1992). Om die reden werd besloten om de ‘Big five’ samen

met schoonheid op te nemen zodat het zuivere effect van beiden achterhaald kan worden.

Page 28: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

18

Daarbovenop is het belangrijk om hen beiden op te nemen gezien schoonheid een reële impact heeft

op persoonlijkheidskenmerken. Scholz et al. (2011) kwamen tot de vaststelling dat schoonheid wel

degelijk een positief effect heeft op zelfvertrouwen, emotionele stabiliteit en extraversie. Het

teruggevonden effect van aantrekkelijkheid op het inkomen daalde dan ook lichtjes, maar bleef wel

bestaan wanneer de ‘Big five’ werden opgenomen in het onderzoek. De auteurs schreven het

overgebleven aantrekkelijkheidseffect toe aan achterliggende productieve vaardigheden en

werkgeversdiscriminatie. Hierbij merken we wel op dat zowel persoonlijkheidskenmerken (emotionele

stabiliteit en extraversie) als schoonheid een effect op het inkomen hebben. Emotioneel meer stabiele,

extraverte en aantrekkelijke respondenten hebben een beter inkomen dan deze die emotioneel

instabiel, introvert en niet aantrekkelijk zijn. Bijkomend proberen we, door beiden op te nemen, te

vermijden dat enig teruggevonden effect van aantrekkelijkheid op de callback mede afkomstig zou zijn

van individuele verschillen in persoonlijkheid. Zo blijkt dat informatie over persoonlijkheid de perceptie

van aantrekkelijkheid beïnvloed (Swami et al., 2010). Er werd in deze studie aan mannen gevraagd

vrouwen met verschillende BMI te beoordelen op aantrekkelijkheid. Wanneer men positieve

informatie kreeg over de persoonlijkheidskenmerken, werden vrouwen met meer variaties in BMI

aantrekkelijk gevonden. Eerder negatieve informatie zorgde voor een vernauwing in het concept

aantrekkelijkheid, er was veel minder variatie in BMI bij de aantrekkelijk gescoorde vrouwen. De meest

aantrekkelijke vrouwen werden wel door beide groepen als dusdanig gescoord ongeacht de

informatie.

Zoals we reeds vermeld hebben, heeft slechts een beperkt aantal studies zowel aantrekkelijkheid als

persoonlijkheidskenmerken gelijktijdig opgenomen. Het volgend empirisch overzicht is dan ook niet

uitgebreid te noemen. Fletcher (2013) voerde een longitudinaal onderzoek uit bij tweelingen en vond

initieel een positief verband van extraversie en zorgvuldigheid op tewerkstelling. De auteur meldde

tevens een negatief verband voor emotionele instabiliteit en inschikkelijkheid op tewerkstelling.

Wanneer de controlevariabelen (aantrekkelijkheid, educatie, familiale eigenschappen) werden

opgenomen, bleek enkel nog zorgvuldigheid een positief effect te hebben. Daarenboven bleek bij

personen die minder aantrekkelijk waren een daling van 1.5-4% in tewerkstelling en bij aantrekkelijke

personen een stijging van 3%. Uit het onderzoek van Barrick et al. (2009) bleek dat fysieke

aantrekkelijkheid en professioneel voorkomen een groter effect hadden dan verbaal en non-verbaal

gedrag op de score van de interviewer. Het onderzoek van Tews et al. (2009) stelde duidelijk dat

wanneer beslist wordt iemand aan te nemen, deze keuze in de eerste plaats gebeurt op basis van

eigenschappen die de productiviteit verhogen, zoals algemene intelligentie en zorgvuldigheid. In deze

studie werden managers geconfronteerd met profielen van hypothetische kandidaten met een

variërend niveau van aantrekkelijkheid, intelligentie en persoonlijkheidskenmerken. Aantrekkelijkheid

Page 29: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

19

afgeleid van een foto speelde in dit verhaal enkel een rol bij huishoudelijke jobs. De auteur poneerde

dat wanneer voldoende informatie voorhanden is, een aantrekkelijkheidseffect waarschijnlijk bestaat

maar niet ten koste gaat van valide productiviteitsfactoren. Wanneer de managers echter niet over de

relevante informatie beschikken kan het zo zijn dat aantrekkelijkheid en de stereotypen een

belangrijkere rol spelen. Onderzoek van Baert & Decuypere (2014) polste naar de factoren die

studenten economie zouden beïnvloeden bij de keuze om sollicitanten al dan niet voor een

sollicitatiegesprek uit te nodigen. In dit onderzoek werd duidelijk dat zorgvuldigheid, aantrekkelijkheid,

emotionele stabiliteit, extraversie en openheid voor ervaringen ertoe leidde dat men uitgenodigd werd

voor een sollicitatiegesprek. De gepercipieerde zorgvuldigheid ( β=0.35) was een belangrijkere factor

dan aantrekkelijkheid (β=0.29), gevolgd door emotionele stabiliteit (β=0.13), extraversie (β=0.08) en

uiteindelijk openheid voor ervaringen (β=0.07). De mate van gepercipieerde inschikkelijkheid bleek

geen impact te hebben op de beslissing om iemand voor een sollicitatiegesprek uit te nodigen.

Kortom wanneer we zowel aantrekkelijkheid als persoonlijkheidskenmerken opnemen verwachten we

dat aantrekkelijke personen die ook nog eens hoog scoren op de verschillende

persoonlijkheidskenmerken, een veel hogere callbackpercentage hebben. Zoals hier juist werd

uiteengezet, wordt vermoed dat effecten van beide elementen wel kunnen dalen wanneer alle

kenmerken in de regressie worden opgenomen. In navolging van Baert & Decuypere (2014)

verwachten we dat elk kenmerk wel zijn verklaringskracht behoudt wanneer tegelijk opgenomen.

2.4. Arbeidsmarktdiscriminatie in publieke versus private sector

French (2002) bemerkt dat aantrekkelijkheid individuele inkomensverschillen bij werknemers van

social profit organisaties verklaarde. Dit effect werd echter enkel vastgesteld bij vrouwen, maar niet

bij mannen. De auteur heeft dus aangetoond dat er ook discriminatie is in de publieke sector. Een

aantal redenen kunnen opgesomd worden waarom we redelijkerwijs verschillen in sectoren

onderzoeken. Zo bestond door het onderzoek van Heilman et al. (1979) reeds in de jaren ‘70 een eerste

vermoeden dat het effect van schoonheid varieert naargelang het soort job. Respondenten werden

gevraagd om de geschiktheid van sollicitanten te beoordelen voor enerzijds klerikale en anderzijds

managersfuncties. Uit de resultaten blijkt dat aantrekkelijke mannen bij beide soort van jobs

bevoordeeld werden, terwijl voor vrouwen het geschetste beeld complexer was. Een

schoonheidspremium werd enkel vastgesteld bij klerikale jobs en niet bij managersfuncties. Dit geeft

aan dat het schoonheidseffect kan verschillen naargelang de jobs en eventueel naargelang de

Page 30: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

20

sectoren. Een persoon met een klerikale functie wordt namelijk tewerkgesteld in de sociale sector en

managers veelal in de private sector. Variatie naargelang de sector werd met uitzondering van de

studie van Biddle et al. (1998) echter tot op heden nog niet onderzocht. Wat hier volgt is een

uiteenzetting van de teruggevonden argumenten voor eventuele verschillen in sectorale discriminatie

op basis van schoonheid.

Volgens de theorie van Becker (1957) is voorkeursdiscriminatie economisch irrationeel en zal het ertoe

leiden dat bedrijven die voorkeursdiscriminatie toepassen uit de markt worden geconcurreerd. Andere

bedrijven die niet deze voorkeur in het vaandel dragen, zullen namelijk competente mensen kunnen

aanwerven tegen een lager loon. De theorie stelt wel dat inkomensverschillen en de bijhorende

discriminatie in stand kan gehouden worden wanneer het bedrijf in kwestie een natuurlijk monopolie

bezit en er sprake is van sterk gereguleerde sectoren. Wanneer deze redenering gevolgd wordt kan

men meer discriminatie verwachten in de publieke sector, die niet alleen sterk gereguleerd is, maar

vaak ook een monopolie bezit over maatschappelijke dienstverlening.

Daarentegen kunnen de deontologische codes van publieke sectoren aangebracht worden als

argument waarom discriminatie juist minder aanwezig hoort te zijn in publieke instanties (Jobpunt

Vlaanderen, 2014). Empirisch bewijs voor meer discriminatie in de private sector leverde Biddle et al.

(1998). Uit dit onderzoek bleek dat op een lange termijn aantrekkelijke juristen zich voornamelijk

situeerden in de private sector omwille van marketing en winstgenererende redenen. De winst van het

bedrijf hangt immers af van het aantal nieuwe klanten dat men aantrekt. Deze klanten prefereren nu

eenmaal aantrekkelijke juristen. Deze vorm van marketing hoeft echter niet bij de publieke sector,

gezien winst hier geen hoofdzaak is. Kortom in navolging van Biddle et al. (1998) kunnen we

verwachten dat werknemers in de private sector meer worden blootgesteld aan klantdiscriminatie en

anticiperende discriminatie van de werkgever om de klanten tevreden te houden. Dit onderzoek nam

echter plaats bij juristen: een beroep met de nodige sociale interactie. Een generalisatie naar de gehele

private sector kan voorbarig zijn gezien niet alle jobs gebeuren in de front office en sociaal contact met

de klant niet altijd gebeurt.

Daarnaast is empirische evidentie aan te halen waardoor we verwachten om geen significante

verschillen tussen beide sectoren terug te vinden. Bélot et al. (2012) onderzochten waarom

onaantrekkelijke personen steeds aan het kortste eind trokken en uit het spel werden geëlimineerd

door hun medespelers. Dit is zeker een prangende vraag wanneer er rekening gehouden wordt met

het gegeven dat het elimineren van onaantrekkelijke personen een substantiële kost inhield en deze

personen evengoed meewerkten in het televisieprogramma. Wanneer bij de respondenten naar de

redenen werd gepolst, werd al snel duidelijk dat personen zich niet bewust waren van

Page 31: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

21

schoonheidsdiscriminatie. Hamermesh & Biddle (1994) vonden steeds schoonheidseffecten terug op

het inkomen van de respondenten los van de soort jobs die men uitvoerde en los van het feit of het

een job is waarbij schoonheid meer productiviteit opleverde. Dit wijst erop dat verschillen in inkomen

voornamelijk toe te schrijven zijn aan werkgeversdiscriminatie. Vervolgens kwamen Tews et al. (2009)

tot de vaststelling dat aantrekkelijkheid een impact heeft op de mate waarin een manager een

sollicitant beoordeelt. Dit positief effect blijkt over verschillende beroepen stand te houden. Wanneer

we de redenering van vorige onderzoeken doortrekken, kunnen we besluiten dat elke werkgever

gevoelig is voor schoonheid en er dan ook geen verschillen naar sector zullen terug te vinden zijn.

Ten slotte is het tevens belangrijk na te gaan of geen verschillen in persoonlijkheidskenmerken terug

te vinden zijn. Verscheidene onderzoeken hebben zich gericht op verschillen naar jobs en sectoren.

Barrick et al. (1991) besloten in hun meta-analyse dat zorgvuldigheid voor alle sectoren belangrijk was.

De onderzochte beroepen hielden onder meer de politie, managers, verkopers, telefoonoperatoren,

vrachtwagenchauffeurs, productiearbeiders en het verplegend personeel in. Implicerend dat

zorgvuldigheid voor alle jobs even belangrijk is om goede jobprestaties te behalen. Verder werd

extraversie geassocieerd met werkprestaties voor managers en verkopers. De link met emotionele

instabiliteit was dan weer hoger bij professionals, waar piekeren een inherent en noodzakelijk deel van

hun job inhoudt. Uysal et al. (2011) vonden een negatief effect van zorgvuldigheid op de algemene

duur van werkloosheid bij werknemers uit de constructie- en dienstensector. Emotionele instabiliteit

was eerder een gebrek voor werknemers met een vorige job in de dienstensector. Ten slotte bleek

openheid voor ervaringen een nuttig kenmerk voor werknemers met vorige jobs in de dienstensector

en secundaire sector. Deze resultaten geven met andere woorden aan dat sectorale verschillen

verwacht kunnen worden. Meer specifieke verwachtingen kunnen we echter niet formuleren door de

zeer specifieke sectoropdeling in de opgesomde onderzoeken. Het onderzoek van Barrick et al. (1991)

vond wel geen verschil terug in het belang van zorgvuldigheid op jobperformantie over verscheidene

beroepen. Tevens blijkt zorgvuldigheid het belangrijkste kenmerk te zijn voor de

selectieverantwoordelijke (Moy & Lam, 2004). Om die reden verwachten we, hoewel we geen

verwachtingen kunnen formuleren over de overige persoonlijkheidskenmerken, geen verschil terug te

vinden met betrekking tot de kans op een positief antwoord en zorgvuldigheid.

Page 32: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

22

2.5. Scholingsniveau

Bijkomende analyses naar scholingsniveau worden uitgevoerd gezien onderzoeken naar

hoogopgeleiden, of naar lager opgeleiden vaak afzonderlijk plaatsnemen, maar zelden beiden tegelijk

opgenomen worden. Het scholingsniveau blijkt te bepalen in welke mate non-cognitieve kenmerken

een rol spelen bij sollicitaties. Semeijn et al. (2005) wezen op de mogelijkheid dat voor sollicitanten die

een masteropleiding behaald hebben, en dus hoger opgeleid zijn, persoonlijkheidskenmerken een zeer

belangrijke rol kunnen spelen in het vinden van een eerste job. Masteropleidingen bereiden een

student voor op verschillende beroepen, maar veel specifieke kennis moet nog aangeleerd worden op

de werkvloer. Deze persoonlijkheidskenmerken drukken dan de leermogelijkheden uit en zullen naast

het diploma een belangrijke rol spelen in de aanwerving.

Lindqvist et al. (2011) kwamen in tegenstelling tot bovenstaande bevindingen tot het resultaat dat

non-cognitieve elementen juist een hogere economische return hebben bij eerder laaggeschoolden en

managers dan bij hooggeschoolden. Met betrekking tot de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken

onderzochten Uysal et al. (2011) de impact ervan op werkloosheidsduur. Hieruit bleek dat

persoonlijkheidskenmerken een meer belangrijke rol speelden bij arbeiders. Bij hoger opgeleide

bedienden daarentegen spelen vooral cognitieve elementen. Ding & Stillman (2005) besloten in hun

studie dat selectieverantwoordelijken beduidend meer discrimineren op basis van gewicht wanneer

de kandidaten niet hoger opgeleid zijn. Een mogelijke verklaring voor de gevonden empirie uitten Kaas

& Manger (2011). Zij onderzochten aanwervingsdiscriminatie op basis van etniciteit bij

hooggeschoolde sollicitanten. Hun resultaten reflecteren een veel zwakker effect en afhankelijk van

de analyses zelfs een onbestaand effect van discriminatie. Ze stellen duidelijk dat bedrijven zich geen

discriminatoire handelingen kunnen permitteren als het over hooggeschoolden gaat, omdat bedrijven

onder elkaar strijden om de beste talenten in huis te hebben.

Page 33: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

23

2.6. Samenvatting

We verwachten niet alleen een positief effect van schoonheid terug te vinden op de positieve callback

(hypothese 1), maar tevens ook van de gepercipieerde persoonlijkheidskenmerken (hypothese 2).

Rond de persoonlijkheidskenmerken bestaat eensgezindheid dat zorgvuldigheid en emotionele

stabiliteit bijdragen tot de productiviteit van een werknemer, ongeacht welke job of sector. Extraversie

blijkt uiterst belangrijk te zijn voor jobs met veel sociale interactie. Deze studies vertellen ons echter

slechts de helft van het verhaal, want een belangrijke vraag die gesteld moet worden is op welke basis

een manager iemand aanwerft. De selectieverantwoordelijke prefereert zorgvuldigheid,

inschikkelijkheid en openheid voor ervaringen. We kunnen dan ook besluiten dat een persoon hoog

scorend op de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken waarschijnlijk meer kans maakt op een positieve

callback dan een sollicitant die laag scoort op de verschillende persoonlijkheidskenmerken.

Zowel de gepercipieerde persoonlijkheidskenmerken als aantrekkelijkheid worden tegelijkertijd

opgenomen om partiële correlaties terug te vinden van beide onafhankelijke variabelen (hypothese

3). Op die manier wordt voorkomen dat uitspraken over relaties worden gedaan, terwijl ze eigenlijk

qua grootte beïnvloed worden en zelfs mogelijks verdwijnen wanneer de andere variabele wordt

toegevoegd aan de analyse. Verwacht wordt dat de voorspelde effecten hoogstens dalen, maar nog

steeds een rol spelen in navolging van het onderzoek van Baert & Decuypere (2014). Op deze manier

wordt nagegaan of de resultaten bekomen door Baert & Decuypere (2014) kunnen veralgemeend

worden naar de arbeidsmarkt.

Tevens wordt gekeken naar verschillen in de private en de publieke sector. Hier kunnen geen

uitspraken gedaan worden over mogelijke verwachtingen. Wanneer we kijken naar sectorverschillen,

blijft het louter bij een eerder descriptieve analyse die ons hopelijk inzichten biedt in de teruggevonden

resultaten. Tot slot worden in de bijkomende analyses eventuele gelijkenissen of verschillen naar

scholingsniveau onderzocht. We hebben verscheidene realistische verklaringen en pistes voor het

schoonheidseffect of persoonlijkheidskenmerken aangegeven. De empirische evidentie genoodzaakt

ons om te geloven dat aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken voornamelijk bij minder

geschoolde sollicitanten een rol speelt.

Page 34: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

24

Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethode

3.1. Gegevensverzameling

3.1.1. Correspondentiemethodologie

Volgens Pager et al. (2007, p. 121) is geen enkele onderzoeksmethode om discriminatie te meten

feilloos en is een grondige overweging over de onderzoeksmethode noodzakelijk. Voor dit onderzoek

werd gekozen voor een veldexperiment en meer specifiek voor een correspondentietest. Hierbij

solliciteren fictieve personen voor een openstaande vacature op de arbeidsmarkt. Deze fictieve

sollicitanten verschillen slechts in één kenmerk. Door de reactie van de werkgevers te analyseren, kan

discriminatie op basis van aantrekkelijkheid op een zuivere en directe manier geïdentificeerd worden.

Een correspondentietest concentreert zich op de initiële fase van het aanwervingsproces, waarbij het

solliciteren schriftelijk verloopt. Het feit dat dit onderzoek zich enkel toespitst op de eerste fase van

de aanwerving, hoeft niet te worden gezien als een grote beperking. Screening op basis van

sollicitatiebrieven is namelijk niet alleen de meest gebruikte screeningsmethode bij aanwerving

(Schmidt & Zimmerman, 2004), discriminatie komt tevens het vaakst voor in deze initiële selectiefase

(ongeveer 90 procent) (Pager, 2007).

Het grote voordeel aan deze procedure betreft de mate van controle die men heeft over de variabelen

die belangrijk zijn bij het aanwervingsproces (Riach & Rich, 2002). Zo worden alle inhoudelijk essentiële

elementen in de sollicitatie constant gehouden, behalve de eigenschap die we willen onderzoeken.

Wanneer er dan verschillen in positieve respons worden teruggevonden, kan dit enkel wijzen op

aanwervingsdiscriminatie, gezien de werknemers voor alle belangrijke kenmerken identiek zijn.

Natuurlijk verbiedt de kans op detectie ons om exact identieke motivatiebrieven en cv’s te sturen naar

de werkgever. Hierdoor zijn telkens kleine alteraties aan de motivatiebrieven en cv’s nodig om

uiteindelijk te komen tot twee inhoudelijk vergelijkbare, maar zichtbaar verschillende

motivatiebrieven en cv’s. Om te voorkomen dat over het hoofd geziene elementen, zoals verschillen

in lay-out, de resultaten beïnvloeden, worden de verschillende types sollicitatiebrieven beurtelings

toegewezen aan de fictieve personen (Riach & Rich, 2002; Arnulf, Tegner, & Larssen, 2010). Door de

beurtelingse toewijzing worden deze onbedoelde invloeden opgevangen en geneutraliseerd.

Bijkomende voordelen verbonden aan deze methode hebben betrekking op het testen van

discriminatie in een natuurlijke setting zonder torenhoge kosten en zonder het objectieve karakter van

de dataverzameling te verliezen. In het verleden werd vaak gebruik gemaakt van experimentele

Page 35: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

25

settings waarbij respondenten bepaalde situaties en vragen worden voorgelegd. Door het

experimentele karakter worden respondenten zich echter bewust van de onderzochte hypothesen

waardoor zij zich hiernaar zullen gedragen en het teruggevonden effect groter is dan de werkelijke

aanwervingsdiscriminatie op de arbeidsmarkt (Hosoda et al., 2003). Een experimentele setting gaat

dan gepaard met een verlies aan objectieve dataverzameling. Tevens is gebleken dat wat mensen

zouden doen in een hypothetische situatie, zoals bij een experimentele setting, niet noodzakelijk

hetzelfde is als wat men werkelijk in de praktijk doet (Midtboen & Rogstad, 2012). Een andere

mogelijkheid om aanwervingsdiscriminatie te meten betreft vragenlijsten die bij de respondenten

peilen naar ervaren discriminatie. Door het subjectieve karakter van deze methode dreigt discriminatie

echter over- of onderschat te worden. Vragenlijsten die peilen naar de meningen over de groepen

waartegen gediscrimineerd wordt, leveren sociaal wenselijke antwoorden op en geven met andere

woorden niet de ware en accurate meningen weer (Riach & Rich, 2002). Statistische analyses van

administratieve data wordt tevens beschouwd als een mogelijke manier om discriminatie terug te

vinden. Het is echter zo dat deze regressies enkel wijzen op onverklaarde ongelijkheden in lonen en

werk (Bursell, 2007). Een andere mogelijkheid om aanwervingsdiscriminatie te meten zijn audit-tests

(Fix, Galster, & Struyk, 1993). Hierbij maakt men gewoonlijk gebruik van twee acteurs zorgvuldig

gematcht op leeftijd, gewicht en aantrekkelijkheid om naast het te onderzoeken kenmerk geen

verschillen in niet-relevante elementen over te houden. De verschillende sollicitanten leren door een

zorgvuldige training gelijkwaardige antwoorden te geven op de vragen van de

selectieverantwoordelijke. Uiteindelijk bekomen we door zorgvuldige matching en training paren van

sollicitanten die volledig op elkaar gelijken voor de niet-relevante kenmerken zoals leeftijd en

interpersoonlijke communicatiestijl. Beiden gaan op sollicitatiegesprekken van vacante betrekkingen

op de arbeidsmarkt in. Verschillen in de beslissing tot aanwerving tussen beide sollicitanten kan dan

enkel verklaard worden door het te onderzoeken kenmerk dat verschilt bij beide sollicitanten (Riach &

Rich., 2002). Naast de hoge kosten verbonden aan de training hebben verschillende auteurs bezwaren

tegen deze methode (Riach & Rich, 2002; Pager, 2007). Zo kunnen, ondanks de training, nooit de

volledige persoonlijkheidsverschillen, verschillen in productieve vaardigheden en andere elementen

die mogelijks arbeidsrelevant zijn, volledig worden geneutraliseerd (Heckman & Siegelman, 1993

aangehaald in Midtboen & Rogstad, 2012; Riach & Rich, 2002). Met andere woorden hebben

wetenschappers door de interactie tussen sollicitant en selectieverantwoordelijke geen volledige

controle over de precieze inhoud waargenomen door de werkgever (Neumark, 2012). Dit heeft als

gevolg dat de resultaten gebiased zijn door redenen die onbekend zijn voor de wetenschappers en

waarmee dan ook geen rekening wordt gehouden (Midtboen & Rogstad, 2012). Daarnaast blijkt dat

de sollicitanten, wanneer zich bewust worden van het onderzoeksopzet, ze vaker gemotiveerd zijn om

aanwervingsdiscriminatie aan te tonen. Hierdoor ontstaat mogelijks een self-fulfilling prophecy die het

Page 36: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

26

effect van aanwervingsdiscriminatie overschat (Pager, 2007; Riach & Rich, 2002). Ter conclusie

bekomen we door het gebruik van een correspondentietest niet alleen meer waarheidsgetrouwe

resultaten, ze laten eveneens de controle over de variabelen toe in een natuurlijke setting.

De grootste beperking verbonden aan deze methode zijn de ethische bezwaren die geregeld

opgeworpen worden tegen deze vorm van onderzoek. De werkgever verkeert bij deze vorm van

onderzoek in de onmogelijkheid om toe te stemmen aan de deelname ervan. Deze

onderzoeksmethode is juist effectief doordat de werkgever geen besef heeft over zijn

onderzoeksdeelname. Toch concluderen Riach & Rich (2004) dat deze ethische bekommernis niet

tegen de baten van deze onderzoeksvorm opwegen. De sollicitant trekt zich na een positieve callback

onmiddellijk terug uit het sollicitatieproces waardoor de kosten voor de werkgever niet significant zijn

opgelopen. Dit lijkt een geringe kost als men een meer objectieve meting van deze methode verwacht,

terwijl andere methoden kampen met overschattingen en onderschattingen van discriminatie-

effecten. Daarbovenop wijst Bovenkerk (1992) er op dat deze bedrijven en organisaties steeds

anoniem blijven en dus geen schade kunnen oplopen bij publicatie. De auteur stelt tevens dat privacy

omtrent aanwervingsdiscriminatie niet kan verwacht worden wanneer overheden pleiten voor gelijke

kansen. Fix et al. (1993) argumenteert dat privacy niet kan opgeworpen worden als reden tegen dit

soort onderzoek omdat openbare vacatures publiek zijn. Riach & Rich (2004) poneren tevens dat deze

groep niet kan beschouwd worden als slachtoffers, want ze gebruiken geregeld zelf leugens en

misleiding. Eerlijkheid kan als dusdanig niet geëist worden door diegene die zelf anderen misleiden. In

het artikel van Riach & Rich (2004) wordt Bok (1978) aangehaald die vorige stelling nuanceert door te

stellen dat het gebrek aan eerlijkheid, typerend voor de arbeidsmarkt, geen verantwoording is voor

het misleidend gedrag van onderzoekers. Tenzij het misleiden van de werkgevers mogelijke sociale en

schadelijke gevolgen heeft.

Page 37: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

27

3.1.2. Voorstudie fotoselectie

Voor elke fictieve persoon werd een foto bij het cv gevoegd. De selectie van de foto’s gebeurde op

basis van de resultaten bekomen in het laboratoriumexperiment van Baert & Decuypere (2014). Hierbij

quoteerden 195 studenten uit de tweede bachelor economische wetenschappen, toegepaste

economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen met afstudeerrichting

handelsingenieur, 22 zorgvuldig geselecteerde foto’s. Deze foto’s kwamen uit online fotodatabanken.

Om de verschillende persoonlijkheidsdimensies te bevragen, werd gebruik gemaakt van de ‘TIPI-

schaal’. Deze schaal is een verkorte versie van eerder uitgebreide en algemeen aanvaarde

persoonlijkheidsschalen waarvan de betrouwbaarheid en validiteit reeds werden bevestigd (Gosling,

Rentfrow, & Swann Jr, 2003). Meer concreet drukten de respondenten uit in welke mate de

gefotografeerde persoon het bevraagde persoonlijkheidskenmerk bezat, met waarden gaande van 1

’sterk oneens’ tot 7 ‘sterk eens’. Daarnaast werd de aantrekkelijkheid bevraagd volgens dezelfde

antwoordmogelijkheden. De waarde 1 duidde op een ‘sterke onaantrekkelijkheid’ en de waarde 7 op

een ‘sterke aantrekkelijkheid’ van de gefotografeerde persoon. De respondenten kregen telkens

slechts een halve minuut om te antwoorden zodat de gemeten waarden de eerste impressie

vertegenwoordigden.

Uit het gedeelte literatuurstudie (hoofdstuk 2) is reeds gebleken dat extraversie, zorgvuldigheid en

emotionele stabiliteit jobperformantie bepalen. Verder prefereren managers sollicitanten die

inschikkelijk, zorgvuldig en open voor ervaringen zijn (Moy & Lam, 2004). We verwachten dan ook dat

foto’s die hoog scoren op de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken een hogere positieve callback

rapporteren. Tevens is gebleken dat aantrekkelijkheid bepalend is voor een uitnodiging voor een

sollicitatiegesprek (Bóo et al., 2012). De foto’s gebruikt in dit onderzoek werden geselecteerd in lijn

met de literatuur en omwille van hun uitgesproken scores op de persoonlijkheidskenmerken en

aantrekkelijkheid (Tabel 1).

De eerste foto scoorde, steeds in de top drie van alle foto’s voor de kenmerken extraversie,

inschikkelijkheid, emotionele stabiliteit, openheid voor ervaringen en aantrekkelijkheid. De

respondenten schatten de zorgvuldigheid van deze persoon tevens hoog in, alleen was deze score niet

bij de beste 3. Daarnaast werd een tweede foto geselecteerd die in vergelijking met de andere foto’s

enkel hoog op zorgvuldigheid scoorde. Deze foto werd gekozen omdat onderzoek aangeeft dat dit het

voornaamste persoonlijkheidskenmerk is en de beslissing van de selectieverantwoordelijke het meest

beïnvloedt (Moy & Lam, 2004; Topor, Colarelli, & Han, 2007). De andere persoonlijkheidskenmerken

en aantrekkelijkheid hadden geen uitgesproken waarde bij deze foto. Vervolgens scoorde de derde

foto gemiddeld op de verschillende dimensies en aantrekkelijkheid. Door deze foto op te nemen,

Page 38: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

28

hadden we een neutraal referentiepunt. Ten slotte scoorde de vierde foto, vergeleken met de andere

foto’s, het laagst op alle dimensies. De waarden op extraversie, emotionele stabiliteit, openheid voor

ervaringen en aantrekkelijkheid behoorden tot de drie slechtst scorende foto’s en de gemiddelden van

zorgvuldigheid en inschikkelijkheid waren ook negatief.

Tabel 1 Gemiddelde scores analyse vooronderzoek.

Foto Extraversie

(SD)

Inschikkelijkheid

(SD)

Zorgvuldighei

d

(SD)

Emotionele

stabiliteit

(SD)

Openheid

voor

ervaringen

(SD)

Aantrekkelijkheid

(SD)

1 1.07 (1.17) 0.66 (0.86) 0.43 (1.12) 1.13 (0.93) 1.09 (0.92) 0.34 (1.56)

2 1.04 (1.08) 0.32 (0.83) 0.86 (1.01) 0.30 (1.09) 0.60 (1.05) -0.47 (1.37)

3 0.10 (1.02) 0.11 (0.76) 0.23 (0.84) 0.49 (0.87) 0.29 (1.03) 0.22 (1.41)

4 -1.12 (1.08) -0.02 (0.87) -0.10 (1.22) -0.34 (1.20) -0.45 (1.13) -1.25 (1.46)

alle 0.21 (1.34) 0.23 (0.86) 0.15 (1.16) 0.32 (1.09) 0.39 (1.17) -0.37 (1.54)

3 hoogste gemiddelden van alle 22 foto’s.

3 laagste gemiddelden van alle 22 foto’s.

3.1.3. Vacatures en sollicitatiebrieven

3.1.3.1.Sollicitatiebrieven

3.1.3.1.1. Curriculum vitae

Elke vacature werd door twee van ons gecreëerde fictieve personen beantwoord. Het enig beduidend

verschil tussen beide sollicitanten dat voor een vacature werd getolereerd, had betrekking op de foto

toegevoegd aan het cv en de hieruit afgeleide persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid.

Weliswaar werden de cv’s en motivatiebrieven van beide sollicitanten enigszins aangepast voor alle

niet-relevante kenmerken om detectie door werkgevers te voorkomen. Er werden dus steeds twee

types cv’s en motivatiebrieven (type A en type B) verzonden voor één vacature. De aanpassingen voor

niet-relevante kenmerken resulteerde niet in substantiële verschillen qua inhoud of andere

kenmerken, waardoor mogelijke teruggevonden verschillen in respons enkel te wijten kunnen zijn aan

verschillen in persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid (Cole, Rubin, Feild, & Giles, 2007). Om

ons er toch van te verzekeren dat de verschillen in niet-relevante eigenschappen vermeld op de twee

cv-types, niet onbedoeld leiden tot een andere aanwervingsbeslissing, werden de foto’s afwisselend

aan een type cv toegevoegd. Voor elke sollicitant werden met andere woorden twee versies van het

cv en motivatiebrief opgesteld die beurtelings werden uitgestuurd om op die manier effecten van het

Page 39: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

29

type cv te neutraliseren doorheen de dataverzameling. Zoals reeds aangegeven, werken we met

vergelijkbare cv’s voor beide sollicitanten. De cv’s type A en type B hebben dan ook vergelijkbare

namen, onderwijsinstelling, extra-curriculaire activiteiten, werkervaring en professionele kennis zodat

vanuit het standpunt van de werkgever de sollicitanten op elkaar gelijken voor deze kenmerken

ongeacht het type cv. Wat hier volgt is een bespreking van elk van de opgenomen elementen in het

cv.

Omtrent de vacatures werden de administratieve ondersteunde jobs voor midden- en hooggeschoolde

werknemers geselecteerd omwille van een hoge nood aan deze jobs voor beide sectoren. Meer

concreet werden voor de diploma’s technisch secundair onderwijs (TSO) en master

handelswetenschappen de volgende afstudeerrichtingen opgenomen: handel, secretariaat-talen,

informaticabeheer, boekhouden-informatica en toerisme enerzijds en master accountancy &

fiscaliteit, human resources, marketing management, financieel management en internationaal

zakenwezen anderzijds. De twee sollicitanten die een vacature beantwoordden, hadden steeds

dezelfde afstudeerrichting in het TSO of hoger onderwijs, opnieuw om effecten van academische

prestaties niet mee te laten spelen (Chen, Huang, & Lee, 2011). Enkel de naam van de school waar men

het diploma behaalde, verschilde.

De voornamen van de personen die solliciteerden op het niveau van TSO varieerden tussen Peter, Bart,

Sven en Thomas en op het niveau van de master tussen Dieter, Hans, Joris en Rob. De keuze om de

sollicitanten te beperken tot het mannelijke geslacht voorkwam complexe dataverzameling. De

genoemde voornamen zijn allen vaak voorkomende namen in het Vlaamse gewest voor de

leeftijdscategorie waarop we ons toespitsten (Eurostat, 2013). Er werden geen unieke, oudere of

etnisch vreemde voor- en familienamen gekozen, gezien uit de literatuur blijkt dat personen met deze

namen minder kans hebben om aangenomen te worden (Cotton, O'Neill, & Griffin, 2008; Andrew,

1998). Door enkel veelvoorkomende, hedendaagse namen te selecteren, probeerden we te komen tot

een zuiver effect van persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid en werden andere

mechanismen die kunnen inwerken op de resultaten zoveel mogelijk vermeden.

Daarnaast werden aan beide sollicitanten soortgelijke extra-curriculaire activiteiten toegewezen.

Personen die tijd spenderen aan extra-curriculaire activiteiten worden vaker verondersteld extravert

te zijn en meer interpersoonlijke vaardigheden te bezitten (Chen et al., 2011; Cole, Feild, & Giles, 2003).

Om te vermijden dat de hoeveelheid en het type vrijetijdsbesteding onze resultaten zouden

beïnvloeden (Cole et al., 2003; Nemanick & Clark, 2002), hadden beide personen evenveel en

soortgelijke vrijetijdsbestedingen. Zo deed elke persoon met een TSO-diploma aan een sport

(tennis/fitness) en beoefenden ze beiden een meer artistieke hobby (theater/ muziek). Bij de

Page 40: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

30

afgestudeerden met een master werd eveneens een sport toegekend (roeien/ voetbal/ fitness) en een

sociale vrijetijdsbesteding (lid studentenraad/ Chiro).

Alle sollicitanten waren net afgestudeerd en hadden evenveel en inhoudelijk vergelijkbare

vakantiejobs achter de rug. Pas afgestudeerden worden in België al jaren geconfronteerd met een

structureel hoge werkloosheid van ongeveer 20% (Cockx, 2013). Wanneer we kijken naar de gegevens

voor Vlaanderen waar we onze data verzamelden, blijkt de jeugd het meest vertegenwoordigd te zijn

bij de werklozen in vergelijking met andere Europese landen. Gezien deze groep het moeilijk heeft om

werk te vinden op de arbeidsmarkt, leek het ons extra interessant om te kijken naar mogelijke effecten

van aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken bij pas afgestudeerden. Door bij beiden geen

uitgebreide werkervaring op te nemen, kon tevens met meer zekerheid gegarandeerd worden dat de

werkgevers de sollicitatie inhoudelijk als identiek beschouwden. Wanneer men werkt met een

uitgebreide werkervaring is het moeilijk in te schatten of werkgevers deze ervaring als evenwaardig

beschouwen. Een bijkomend voordeel had betrekking op de lage kans dat de potentiële werkgevers

de vorige werkgever van de vakantiejobs contacteerden (Vandamme & Cockx, 2012). Tevens stond in

beide templates steeds dezelfde hoeveelheid talenkennis (Frans, Engels, Nederlands) en

computerkennis (goede kennis van Office). Op die manier verzekerden we ons dat niet meer

professionele kennis en capaciteiten werden toegewezen aan de ene kandidaat en dat zo de kans om

uitgenodigd te worden op een verder gesprek vertekend kon worden (Chen et al., 2011; Cole et al.,

2007).

3.1.3.1.2. Motivatiebrief

Voor de motivatiebrief werd eveneens gewerkt met twee verschillende templates (type A en type B),

die samen met het cv wisselend werden gebruikt bij onze sollicitanten. Het gebruik van templates liet

ons niet alleen efficiënt solliciteren, maar hierdoor werd detectie voorkomen. Door een template te

gebruiken, werd verhinderd dat de formulering en de opstelling door de onderzoeker de resultaten

zouden beïnvloeden. Enkel de functiebenaming diende nog bijgevoegd te worden. De motivatiebrief

was zo opgebouwd dat bij beide types eerst werd aangegeven waar de vacature werd teruggevonden

en welke relevante ervaring de sollicitant bezat. De brief werd steeds afgerond met de bereidheid om

verdere vragen in een persoonlijk gesprek te beantwoorden.

3.1.3.2. Selectie vacatures

Het selecteren van de vacatures kan op verschillende wijzen gebeuren, onder meer via jobbeurzen,

uitzend- en selectiekantoren en kranten. We opteerden om vacatures te behandelen die werden

teruggevonden op de website van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding

(VDAB). Deze website laat namelijk toe om op verschillende zoekcriteria efficiënt vacatures te

Page 41: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

31

selecteren en behoort tot één van de grootste jobsites van Vlaanderen (VDAB, 2010). Een andere reden

waarom geopteerd is voor deze site, is de samenwerking tussen VDAB en andere belangrijke

vacaturesites zoals jobat, vacature.com en monster.be (Morissens, Struyven, & Bollens, 2009). Ten

slotte heeft deze site als voordeel dat eveneens veel jobs uitgaande van uitzend- en selectiekantoren

verschijnen.

De verschillende kenmerken waarop vacatures geselecteerd werden, zijn TSO-diploma of het diploma

master handelswetenschappen, de niet noodzakelijkheid van beroepservaring, de provincie en de

sector. Zoals aangegeven, werd beslist om vacatures te selecteren voor een administratieve job naar

het diploma technisch secundair onderwijs of naar het master niveau om zo mogelijke effecten naar

scholingsniveau te achterhalen. Concreet betekende dit dat gesolliciteerd werd naar de

afstudeerrichting TSO en master handelswetenschappen die in de vacature vereist was. Wanneer de

diplomavereiste niet verder gespecificeerd was dan TSO, master of bachelor, werd de meest

aansluitende afstudeerrichting bij de openstaande betrekking gekozen. Er was keuze tussen de

volgende mogelijke afstudeerrichtingen voor TSO: handel, secretariaat-talen, boekhouden-

informatica, informaticabeheer en toerisme. Inzake handelswetenschappen was het mogelijk te kiezen

tussen accountancy & fiscaliteit, human resources, marketing management, financieel management

en internationaal zakenwezen. Vervolgens werden de vacatures waarvoor ervaring nodig was,

uitgesloten omdat in die gevallen de kans op een negatieve respons hoger ligt. Aangezien de net

afgestudeerde sollicitanten wel wat ervaring hadden opgedaan gedurende hun vakantiejobs, werden

vacatures met de vereiste van beperkte ervaring echter wel aangeschreven. Geografisch gezien zijn

onze personen allemaal woonachtig in de buurt van Antwerpen en werden daarom initieel alle

bedrijven gelegen in de provincie Antwerpen aangeschreven. Al snel werd duidelijk dat een verruiming

van dit gebied noodzakelijk was om tot een steekproef met een voldoende aantal sollicitaties te

komen. Dit hield enkel een verruiming naar de omliggende provincies in om negatieve reacties ten

gevolge van de lange woon-job afstand te minimaliseren. Het uiteindelijk gebied waaruit bedrijven

werden geselecteerd voor het diploma TSO besloeg Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en Vlaams-

Brabant. Relevante vacatures voor het diploma master handelswetenschappen werden geselecteerd

over de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant. Zowel vacatures in de publieke als de

private sector werden geselecteerd wanneer voldaan was aan de bovenstaande criteria.

De uitsluiting van bepaalde vacatures hadden verschillende redenen. Zoals hierboven reeds vermeld,

werden vacatures met de eis naar werkervaring niet behandeld, net als vacatures waarbij de

selectieprocedure niet verliep via de in dit onderzoek vooropgestelde standaardprocedure. Concreet

hield dit in dat vacatures werden geweigerd wanneer het enkel mogelijk was telefonisch of via brief te

solliciteren of wanneer een kopie van het behaalde diploma of attest van goed gedrag en zeden

Page 42: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

32

gevraagd werd. Omwille van ethische redenen konden de laatstgenoemde attesten en diploma’s niet

opgenomen worden in de sollicitatie. Vervolgens kon niet ingegaan worden op vacatures met

uitgebreide vragenlijsten, doordat het risico te groot was door persoonlijke inferentie te komen tot

mogelijks vertekende resultaten. Ten slotte merkten we op dat elk bedrijf slechts een keer werd

opgenomen in het onderzoek om niet alleen detectie te voorkomen, maar ook om de lasten voor de

werkgever te beperken. Uitzend- en selectiebureaus werden slechts eenmaal aangeschreven uit vrees

voor een algemene data-uitwisseling tussen de verschillende filialen.

3.1.4. Verzending

Vóór het opsturen van de cv’s werden eerst e-mailaccounts aangemaakt en voicemails van gsm’s

ingesproken om de vacatures en motivatiebrieven te kunnen versturen en reacties te ontvangen. De

voicemails werden, om het realistisch te doen uitschijnen, ingesproken door verschillende

mannenstemmen tussen de 18 en 25 jaar. De ingesproken tekst werd met het oog op standaardisatie

beperkt tot de naam.

Wanneer een geschikte vacature werd gevonden, werd het bedrijf via e-mail aangeschreven. Om te

vermijden dat door vier fictieve sollicitaties te verzenden de tijdsinvestering van de werkgever te groot

zou worden in dit experiment, werd gekozen om ze tweeparig te verzenden. Dit hield in dat elke

vacature twee keer werd aangeschreven en de combinaties van personen steeds willekeurig verschilde

over de dataverzameling heen. Daarnaast werd ook willekeurig gewisseld tussen de foto’s en het type

van de opgestelde motivatiebrief en cv (A/B). Zo werden effecten op basis van naam, lay-out en inhoud

uitgeschakeld. Deze elementen blijken namelijk een effect te hebben op de kans om uitgenodigd te

worden op een verder gesprek (Chen et al., 2011; Arnulf et al., 2010).

Tussen het versturen van de eerste en tweede sollicitatie werd 12 uur tot maximum 36 uur tijd gelaten

om detectie door de werkgever te vermijden. Om te vermijden dat de volgorde van de uitsturing de

resultaten zou beïnvloeden, werd niet alleen gevarieerd met het type cv en motivatiebrief, maar ook

met de volgorde van de fictieve sollicitanten. Op die manier werden mogelijke effecten door de

volgorde van het aanschrijven opgevangen (Riach & Rich, 2002).

Er werden zoveel mogelijk vacatures aangeschreven om een betrouwbaar effect te bekomen. Het

uiteindelijke aantal bedroeg 528 vacatures. Dit hoorde een veelvoud te zijn van 8 omwille van de juist

hierboven vernoemde verzendingsprocedure die wisselt in type van sollicitatiebrief, paren van foto’s

volgorde van versturen.

Page 43: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

33

3.1.5. Callback

De antwoorden op de vacatures werden zowel via gsm als via e-mail geregistreerd. Hoewel bedrijven

mogelijks via briefwisseling een beslissing meedelen, behoorde dit niet tot de mogelijke opties via

dewelke wij callback konden ontvangen. Het adres opgenomen in het cv bestond namelijk uit een

onbestaand huisnummer. Dit hoeft niet beschouwd te worden als een bedreiging voor ons

onderzoeksopzet want reeds is gebleken dat wanneer kandidaten solliciteren via e-mail dit tevens de

kans vergroot dat werkgevers via ditzelfde medium een reactie meedelen (Bursell, 2007). Daarnaast

geeft de onderzoeksgroep van HIVA (onderzoeksinstituut voor arbeid en samenleving) aan dat

sollicitatie zelden via briefwisseling wordt beantwoord (Vandamme & Cockx, 2012).

De reacties werden nauwkeurig geregistreerd en gecodeerd. Zo werd de waarde 1 toegewezen aan de

positieve callback sensu stricto: wanneer de sollicitant uitgenodigd werd voor een gesprek. Wanneer

er zich een positieve callback sensu lato voordeed, werd dit aangeduid met waarde 1 of 2. Waarde 2

werd toegekend wanneer het bedrijf naar extra informatie vroeg en/ of vroeg om terug te bellen. Het

was echter ook mogelijk dat het bedrijf niet reageerde op de sollicitatie. Via de collectieve

arbeidsovereenkomst nr. 38 proberen de Belgische interprofessionele organisaties de werkgevers

ertoe aan te zetten de sollicitant binnen een redelijke termijn op de hoogte te brengen van de afwijzing

(CAO nr. 38, 1983). Dit is echter enkel een gedragscode en houdt geen enkele wettelijke verplichting

in. Reeds is gebleken dat 43 % van de Europese werkgevers niet reageert op sollicitaties in de Europese

context (Stepstone, 2013). De sollicitaties waar na een redelijke termijn van dertig dagen niet op werd

gereageerd, kregen dan ook de waarde 0 (Baert, Cockx, Gheyle, & Vandamme, 2013). Ten slotte stelde

de waarde 4 een afwijzing voor.

Wanneer een positieve reactie werd ontvangen (score 1 of 2), werd de werkgever zo snel mogelijk op

de hoogte gebracht via een e-mail dat de sollicitant reeds een andere betrekking gevonden had en zich

als dusdanig terugtrok uit de selectieprocedure. Op die manier werden de kosten voor de werkgever

zoveel mogelijk vermeden (Riach & Rich, 2002).

Page 44: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

34

3.2. Analysemethode

Dit onderzoek maakt gebruik van verschillende methoden om discriminatie te meten, namelijk

nettodiscriminatiegraad en regressieanalyses. De nettodiscriminatiegraad wordt berekend om de

reacties van de werkgever in kaart te brengen. De werkgever kan op drie verschillende wijzen reageren

per vacature: beiden kunnen geweigerd worden, beiden kunnen uitgenodigd worden voor een verder

gesprek en tenslotte kan slechts één sollicitant uitgenodigd worden. Een belangrijke bedenking die we

ons maken, heeft betrekking op het feit of er al dan niet sprake is van een gelijke behandeling wanneer

men beide sollicitanten afwijst, of er in dat geval eerder sprake is van een non-observatie. Deze keuze

zal de resultaten beduidend beïnvloeden en moet dus weloverwogen gemaakt worden. Heckman

(1998) stelt dat voor de berekeningen gekeken moet worden naar het symmetrisch gedrag in alle

situaties. In navolging van Riach & Rich (2002) gaan we echter uit van een non-observatie wanneer

beide sollicitanten worden afgewezen. Verschillende elementen zoals leeftijd, huidige werkstatus en

de huidige economische conjunctuur kunnen immers bepalen waarom beide sollicitanten niet

uitgenodigd worden voor een gesprek. Door deze andere elementen daalt de kans op positieve

callback voor beide sollicitanten en dus ook discriminatie. Dit staat in schril contrast met hun definitie

van discriminatie, waarbij het discriminerende element bewust moet gehandhaafd worden in de

aanwervingsbeslissing. Door een afwijzing van beiden als een non-observatie te beschouwen bekomen

we op die manier een onderschatting van mogelijke aanwervingsdiscriminatie.

De nettodiscriminatiegraad voor de verschillende foto’s wordt als volgt berekend:

Nettodiscriminatiegraad AB = # callbacks foto B - # callbacks foto A

# positieve callbacks naar minstens één van beiden

met A = [1,4] en B = [1,4]

Na deze berekeningen wordt de X²- test uitgevoerd om de statistische significantie van de

teruggevonden verschillen te testen. Deze berekeningen worden uitgevoerd voor de callback sensu

stricto en sensu lato. Als laatste worden regressieanalyses uitgevoerd om de zuivere effecten van elke

variabele op de kans op positieve callback te achterhalen.

Om de resultaten tussen de publieke en de private sector te vergelijken worden deze berekeningen

apart uitgevoerd voor de jobs afkomstig van de publieke sector en de jobs uitgegeven door de private

sector. Hierbij is het belangrijk dat een duidelijke opsplitsing wordt gemaakt tussen de jobs tussen de

publieke en de private sector. Anno 2014 is een duidelijk onderscheid echter geen evidentie meer.

Meerdere auteurs gebruiken dan ook verschillende dimensies om het onderscheid aan te tonen.

Page 45: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

35

Belangrijke criteria hebben betrekking op enerzijds het initiatief van de overheid om een organisatie

op te richten en anderzijds de maatschappelijke doelstelling (Desmidt, S., & Heene, 2005). De publieke

sector is er namelijk op gericht maatschappelijke meerwaarde te creëren en niet zozeer op het

genereren van winst. Dit betekent niet dat er geen winst mag of kan gerealiseerd worden, maar deze

wordt herverdeeld voor de realisatie van de maatschappelijke doelstellingen (Christiaens & Vanhee,

2012). Daarnaast wordt de werking van de instelling niet enkel bekostigd door de commerciële

activiteiten, maar ook of voornamelijk door niet-commerciële inkomsten zoals staatsfinanciering,

giften of subsidies (Desmidt et al., 2005). Een laatste criterium van Perry & Rainy (1988) heeft

betrekking op de sociale controle. Bij de private sector gebeurt dit via marktcontrole en bij de eerder

publieke instellingen via politieke controle. Doorheen de verschillende classificaties en pogingen tot

clustering van organisaties, werd tevens het begrip ‘non-profitsector’ in het leven geroepen

(Christiaens & Vanhee, 2012). Deze organisaties kunnen zowel een publieke als private oorsprong

hebben, maar worden voornamelijk gefinancierd door niet-commerciële inkomsten om diensten te

leveren zonder winstmaximalisatie na te streven. Zo heb je naast de publieke overheid verschillende

organisaties met de juridische entiteit van een vereniging of stichting waardoor ze strikt gesproken

zouden beschouwd worden als private sector. Deze organisaties verschillen echter van de private

sector doordat ze een maatschappelijke meerwaarde nastreven en enige politieke controle ervaren.

Deze organisaties hebben wij dan ook gecategoriseerd als publieke organisaties om een zuiver

onderscheid met de private sector te bekomen. Voorbeelden van non-profitorganisaties kan je

terugvinden in de gezondheidssector, kinderbijslagfondsen, sociale verzekeringsinstellingen,

onderwijsinstellingen, sportverenigingen en verscheidene cultuurgroepen. Op basis van de juist

genoemde definitie werden de gecontacteerde werkgevers ingedeeld in private organisaties en

publieke/non-profit organisaties.

Ten slotte worden deze berekeningen opnieuw uitgevoerd rekening houdend met het verschillend

scholingsniveau in onze data. Hierbij worden de sollicitanten met een master handelswetenschappen

als hoogopgeleid beschouwd en diegene met een diploma TSO laag- (midden)geschoold. Echt

laaggeschoolden konden niet opgenomen worden via deze onderzoeksmethode, gezien formeel

solliciteren bij deze categorie door de selectieverantwoordelijke als onecht kan worden bestempeld.

Daarnaast is solliciteren voor echt hoogopgeleiden niet aan te raden, doordat bij deze vacatures

verwacht wordt dat de specifieke jobvereisten worden verwerkt in de sollicitatie. Om alsnog

verschillen in scholingsniveau op te nemen werd daarom beslist om de regressieanalyses bij TSO en

hogeschool opleidingen uit te voeren.

Page 46: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

36

Hoofdstuk 4: Resultaten

In de vorige hoofdstukken werden uitgebreid de literatuur, de daaruit voortvloeiende hypothesen en

het onderzoeksopzet beschreven. Wat nu volgt, is een uiteenzetting van de bekomen resultaten; een

confrontatie van onze hypothesen met de empirie. Eerst wordt de steekproef verder toegelicht aan de

hand van beschrijvende analyses en geeft de nettodiscriminatiegraad, de maatstaf toegelicht in het

vorige hoofdstuk, een eerste indicatie met betrekking tot de verwachte resultaten. Daarna worden de

resultaten voortkomend van de regressieanalyses beschreven voor alle observaties, voor privésector

en publieke sector en voor de laag- (midden)geschoolden, (midden-) hooggeschoolden. Door de

analyses te laten lopen op de verschillende subgroepen naar sector, is het mogelijk om de derde

hypothese te beantwoorden.

4.1. Beschrijvende analyses

Vooraleer over te gaan tot de regressieanalyse, worden de resultaten van de beschrijvende analyses

besproken. Zoals reeds verteld, stuurden we steeds twee sollicitaties uit naar elke vacature. In totaal

werden zo 1056 sollicitaties uitgestuurd naar 528 vacatures. Als we kijken naar het vereiste

scholingsniveau in de vacature, werd 528 keer gesolliciteerd voor laag- (midden)geschoolde jobs

(50.0%) en evenveel keer voor de (midden-) hooggeschoolde betrekkingen (50.0%).Ten slotte was de

overgrote meerderheid van de vacante betrekkingen afkomstig uit de privésector (83.3%) en was

slechts een gering aantal afkomstig van de publieke sector (11.7%). Dit geringe aantal komt gedeeltelijk

voort uit de vaak gehanteerde selectieprocedure van deze sector. Er wordt daarbij vaak gevraagd naar

een attest van goed gedrag en zeden of naar een kopij van het behaalde diploma. Omwille van ethische

overwegingen kon hier niet op ingegaan worden en werden deze vacatures dan ook genegeerd.

Tabel 2: Beschrijvende analyses geselecteerde steekproef

Aantal verstuurde vacatures Absoluut Relatief

Vereiste scholingsgraad

Laag- (midden)geschoold 528 50.00%

(Midden-) hooggeschoold 528 50.00%

Sector

Privésector 880 83.33%

Publieke/ non-profit sector 176 16.67%

Totaal aantal verstuurde vacatures 1056 100%

Page 47: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

37

Een eerste indicatie omtrent het aanvaarden van de gestelde hypotheses of niet, bekomen we door

de nettodiscriminatiegraad (sensu stricto en sensu lato) te berekenen. Deze maat zal, zoals eerder

aangegeven, het gedrag van de selectieverantwoordelijke behandelen door de verwachte kans op

discriminatie per sollicitatie te berekenen. Zoals tabel 3 weergeeft, heeft de selectieverantwoordelijke

de mogelijkheid om geen enkele kandidaat uit te nodigen, ze beiden uit te nodigen of slechts een van

beiden. Er is enkel sprake van ongelijke behandeling wanneer een van de twee sollicitanten niet wordt

uitgenodigd voor een gesprek. Wanneer beiden niet uitgenodigd worden, wordt dit als een non-

observatie beschouwd (zie supra). Een positieve waarde voor de nettodiscriminatiegraad wijst op

discriminatie ten opzichte van de tweede foto opgenomen in de berekening, en een negatieve waarde

wijst op discriminatie van de eerste foto. We zien dat de nettodiscriminatiegraad, wanneer we de

sensu stricto definitie van positieve callback hanteren, niet significant is over de meeste foto’s heen,

behalve voor de situatie waarbij foto 1 werd vergeleken met foto 2 (Tabel 3). Werkgevers geven licht

de voorkeur aan foto 2 in vergelijking met de eerste foto. Wanneer we het begrip “positieve callback”

uitbreiden naar de sensu lato definitie, blijkt geen enkele vergelijking significant te zijn. Dit insinueert

dat de werkgever geen onderscheid maakt naar de in de cv’s toegevoegde foto om iemand al dan niet

uit te nodigen voor een gesprek of om extra informatie te vragen. Hierop volgend gaan we dieper in

op de afgenomen regressieanalyses.

Tabel 3: Nettodiscriminatiegraad voor positieve callback sensu stricto

Sollicitaties Aantal

vacatures

Geen van beide

uitnodiging

Beide

uitnodiging

Enkel eerste

foto uitnodiging

Enkel tweede

foto uitnodiging

Netto-

discriminatiegraad

Foto 1 vs. Foto 2 88 81 3 0 4 -0.001**

Foto 1 vs. Foto 3 88 84 2 2 0 0.000

Foto 1 vs. Foto 4 88 76 7 4 1 0.000

Foto 2 vs. Foto 3 88 78 9 1 0 0.000

Foto 2 vs. Foto 4 88 79 3 5 1 0.000

Foto 3 vs. Foto 4 88 83 1 3 1 0.000

*** significant op het 1%-significantieniveau, ** significant op het 5%-significantieniveau, * significant op het 10%-

significantieniveau

Page 48: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

38

Tabel 4: Nettodiscriminatiegraad voor positieve callback sensu lato

Sollicitaties Aantal

vacatures

Geen van beide

uitnodiging

Beide

uitnodiging

Enkel eerste

foto uitnodiging

Enkel tweede

foto uitnodiging

Netto-

discriminatiegraad

Foto 1 vs. Foto 2 88 65 12 3 8 0.000

Foto 1 vs. Foto 3 88 71 9 6 2 0.000

Foto 1 vs. Foto 4 88 64 14 6 4 0.000

Foto 2 vs. Foto 3 88 78 9 1 0 0.000

Foto 2 vs. Foto 4 88 65 18 3 2 0.000

Foto 3 vs. Foto 4 88 73 8 5 2 0.000

*** significant op het 1%-significantieniveau, ** significant op het 5%-significantieniveau, * significant op het 10%-

significantieniveau

4.2. Regressieanalyse

4.2.1. Overzicht variabelen en regressieanalyses

Tabel 5 beschrijft de opgenomen variabelen in de verschillende regressieanalyses. Wanneer er sprake

is van een dummy-variabele wordt deze variabele voorafgegaan door een D. Zowel de

persoonlijkheidskenmerken als aantrekkelijkheid werden gestandaardiseerd (aangegeven door _s). De

gestandaardiseerde variabelen werden over de vier gebruikte foto’s bekomen door hun gemiddelde

waarden af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking. Elke regressie werd aan

de hand van een kleinste kwadraten schattingsmethode uitgevoerd. Merk op dat de standaardfouten

werden geclusterd over de vacatures heen. Door het uitzenden van twee sollicitaties op verschillende

momenten voor één vacature kunnen niet-observeerbare variabelen de effecten beïnvloeden. Door

het clusteren van de sollicitaties op het niveau van de vacature kunnen deze niet-observeerbare

variabelen enkel tot correlaties tussen de twee sollicitaties leiden en niet tot correlaties over de

clusters heen.

Wat volgt, zijn de verschillende regressieanalyses uitgevoerd om het effect van de foto’s, maar ook de

kenmerken vervat in de foto’s, namelijk aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken, te

berekenen. We regresseren in deze analyses dan ook de kans op positieve callback, hetzij in de sensu

stricto, hetzij in de sensu lato betekenis. De besproken analyses verschillen daarnaast naar de

opgenomen variabelen in de regressies enerzijds en de steekproef waarop deze analyses werden

uitgevoerd anderzijds. Een eerste regressie (model 1) werd uitgevoerd met de verschillende foto’s als

onafhankelijke variabelen (met foto 4 als referentiecategorie). Vervolgens werden F-testen uitgevoerd

om een uitspraak te kunnen doen omtrent eventuele verschillende effecten, gesorteerd door de in de

Page 49: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

39

regressie opgenomen foto’s (foto 1, foto 2 en foto 3). Zo werden mogelijke effecten van de foto’s

opgevangen. De volgende regressies legden zich dan weer toe op de elementen vervat in de foto. Om

de eerste hypothese betreffende aanwervingsdiscriminatie op basis van aantrekkelijkheid te

onderzoeken werd een bivariate regressie opgenomen (model 2). In een volgend model werd de

bivariate relatie van zorgvuldigheid op de kans op positieve callback nader onderzocht (model 3). Die

keuze werd genomen nadat alle onderzoeken die peilen naar de aanwervingsbeslissing van de

selectieverantwoordelijke zorgvuldigheid als de belangrijkste persoonlijkheidskenmerk naar voor

schuiven (Moy & Lam, 2004; Cole, Feild, Giles, & Harris, 2004). Sterker nog Topor (2007) stelt dat

zorgvuldigheid belangrijker is dan cognitieve elementen om aangenomen te worden (Topor et al.,

2007). Vervolgens werden zowel aantrekkelijkheid als zorgvuldigheid samen opgenomen ter

bevestiging van hypothese 3 (model 4). Omwille van perfecte multicollineariteit konden we in de

volgende modellen, die hypothese drie testen, niet meer dan 3 onafhankelijke variabelen opnemen

gezien we maar met 4 verschillende foto’s werkten en dus ook slechts 4 waarden voor

aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken kenden. Om de gezamenlijke effecten van

persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid verder te onderzoeken, werd voor de volgende

modellen geopteerd om telkens aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en één extra

persoonlijkheidskenmerk op te nemen. Gezien de gevonden bewijskracht dat zorgvuldigheid het

persoonlijkheidskenmerk is dat de grootste impact heeft op de kans op een positieve reactie of

aanwerving, werd deze variabele steeds opgenomen (zie supra). Zo werden aantrekkelijkheid en

zorgvuldigheid gecombineerd met extraversie (model 5), emotionele stabiliteit (model 6),

inschikkelijkheid (model 7) en openheid voor ervaringen (model 8). De voornoemde regressies werden

eerst uitgevoerd voor alle observaties samen en dan voor de subgroepen naar sector en uiteindelijk

naar scholingsniveau. Telkens zowel voor positieve callback in de strikte zin als in de brede zin.

Tabel 5: Overzicht opgenomen variabelen in regressieanalyses

Variabele Beschrijving

Dcbs Positieve callback sensu stricto

Dcbl Positieve callback sensu lato

DFO_1 Foto 1

DFO_2 Foto 2

DFO_3 Foto 3

Attr_s Gestandaardiseerde aantrekkelijkheid

zorg_s Gestandaardiseerde zorgvuldigheid

Extr_s Gestandaardiseerde extraversie

Emot_s Gestandaardiseerde emotionele stabiliteit

Insch_s Gestandaardiseerde inschikkelijkheid

Open_s Gestandaardiseerde openheid voor ervaringen

Page 50: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

40

Tabel 6 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto (alle observaties) Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.015

(0.016)

Foto 2 0.042**

(0.021)

Foto 3 0.004

(0.019)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.002

(0.006)

-0.005

(0.006)

-0.007

(0.017)

-0.007

(0.019)

-0.006

(0.008)

-0.007

(0.014)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.016** (0.007)

0.018**

(0.008)

0.015

(0.030)

0.017*

(0.009)

0.017*

(0.010)

0.016

(0.014)

Extraversie (gestandaardiseerd) 0.004

(0.036)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) 0.002

(0.021)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.001

(0.012)

Openheid (gestandaardiseerd) 0.002

(0.020)

Constante 0.053***

(0.014)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

0.068***

(0.010)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.230

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.565

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.029

Observaties 1056 1056 1056 1056 1056 1056 1056 1056

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 51: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

41

Tabel 7 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu latu (alle observaties) Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.042

(0.028)

Foto 2 0.057*

(0.030)

Foto 3 0.038

(0.029)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.014

(0.010)

0.008

(0.010)

0.013

(0.025)

-0.014

(0.029)

-0.010

(0.014)

-0.012

(0.021)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.020*

(0.010)

0.017

(0.011)

0.026

(0.041)

0.018

(0.012)

0.018

(0.014)

0.020

(0.019)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.013

(0.053)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) -0.007

(0.031)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.004

(0.017)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.007

(0.030)

Constante 0.148***

(0.022)

0.182***

(0.015)

0.181***

(0.015)

0.182***

(0.015)

0.182***

(0.015)

0.182***

(0.015)

0.182***

(0.015)

0.182***

(0.015)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.625

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.902

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.506

Observaties 1056 1056 1056 1056 1056 1056 1056 1056

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 52: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

42

4.2.2. Uitgevoerde Regressieanalyses

4.2.2.1. Regressieanalyses voor volledige steekproef

We starten met het bespreken van de regressieanalyses gebaseerd op de volledige steekproef. Tabel

6 focust op positieve callback sensu stricto als afhankelijke variabele. De eerste regressieanalyse gaat

de ongelijke behandeling na afhankelijk van de foto. Volgende vergelijking wordt opgesteld waarbij de

constante in de vergelijking wordt weergegeven door α, de regressiecoëfficiënt door β en de

standaarderror door ԑ:

DCB= α + β₁ DFO_1 + β₂ DFO_2 + β₃ DFO_3 + ԑ

Het callbackpercentage voor de referentiefoto 4 bedraagt 5.3 procentpunt, voor foto 2 ligt deze 4.2

procentpunt (significant verschillend van 0 op het 5%-significantieniveau) hoger. Het toevoegen van

foto 2 aan een sollicitatie verhoogt dus, in de lijn van onze verwachtingen, de kans op positieve callback

sensu stricto met 4.2 procentpunt. De andere foto’s hebben allen een positieve correlatiecoëfficiënt

die echter niet significant is.

Op basis van de uitgevoerde F-testen die kijken naar de gelijkheid van de effecten van foto 1, foto 2 en

foto 3, kunnen enkel de gelijkheid van het effect van foto 2 en foto 3 verworpen worden. Globaal

kunnen we op basis van deze analyses dan ook besluiten dat, in lijn met onze verwachtingen, foto 1 en

foto 2, de foto’s met een goede score voor persoonlijkheidskenmerken en/of aantrekkelijkheid,

verkozen worden boven foto 3 en foto 4.

Model 2 en 3 geven de directe bivariate regressies weer van enerzijds aantrekkelijkheid en anderzijds

zorgvuldigheid. We gebruiken onderstaande regressievergelijkingen:

DCB₂= α+ β₁ attr_s + ԑ

DCB₃= α+ β₁ zorg_s + ԑ

Model 2 laat ons toe de eerste onderzoeksvraag te onderzoeken door het onafhankelijke effect van

aantrekkelijkheid op positieve callback sensu stricto te bespreken. De resultaten wijzen tegen onze

verwachtingen uit dat aantrekkelijkheid geen significant effect heeft op positieve callback sensu

stricto. Zorgvuldigheid daarentegen heeft zoals model 3 uitwijst een positieve invloed op positieve

callback op het 5%- significantieniveau. Gemiddeld gesproken heeft een sollicitant 6.8 procentpunten

kans op positieve callback. Een toename van een standaardafwijking in zorgvuldigheid leidt tot een

Page 53: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

43

toename van 1.6 procentpunten kans op positieve callback sensu stricto. Deze resultaten bevestigen

dat de gepercipieerde zorgvuldigheid een belangrijke impact heeft op positieve callback.

Verder worden de regressievergelijkingen van model 4 (waarin we aantrekkelijkheid combineren met

zorgvuldigheid,) model 5 (aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en extraversie), model 6

(aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en emotionele stabiliteit), model 7 (aantrekkelijkheid,

zorgvuldigheid en inschikkelijkheid) en model 8 (aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en openheid voor

ervaringen) weergegeven om de gezamenlijke effecten te analyseren:

DCB₄= α+ β₁ attr_s + β₂ zorg_s + ԑ

DCB₅= α+ β₁ attr_s + β₂ zorg_s + extr_s + ԑ

DCB₆= α+ β₁ attr_s + β₂ zorg_s + emot_s + ԑ

DCB₇= α+ β₁ attr_s + β₂ zorg_s + insch_s + ԑ

DCB₈= α+ β₁ attr_s + β₂ zorg_s + open_s + ԑ

Zowel bij model 4, 6 en 7 heeft zorgvuldigheid een significant en positief effect op de kans op positieve

callback sensu stricto. Een stijging van één standaardafwijking in zorgvuldigheid maakt dat de

sollicitant 1.8 procentpunt meer kans heeft op positieve callback bij model 4 (p <0.05), 1.7 procentpunt

bij model 6 (p <0.10) en 1.7 procentpunt bij model 7 (p <0.10). De effecten van aantrekkelijkheid of

andere persoonlijkheidskenmerken zijn bij deze modellen niet significant. Vervolgens wordt het

gevonden effect van zorgvuldigheid niet bevestigd in model 5 (waarin we aantrekkelijkheid en

betrouwbaarheid combineren met extraversie) en 8 (aantrekkelijkheid, betrouwbaarheid en openheid

voor ervaringen). Sterker nog, in deze modellen wordt geen enkel significant effect teruggevonden van

persoonlijkheidskenmerken of aantrekkelijkheid. Het gebrek aan significante bevindingen met

betrekking tot zorgvuldigheid kan te wijten zijn aan de hoge correlatie tussen de

persoonlijkheidskenmerken.

Vervolgens werden dezelfde analyses uitgevoerd bij alle observaties voor de kans op positieve callback

sensu lato (tabel 7). De regressievergelijkingen zijn volledig gelijk aan deze als hierboven genoteerd,

het enige verschil heeft betrekking op de afhankelijke variabele die nu positieve callback sensu lato is.

Uit model 1 blijkt dat foto 2 opnieuw voordeel heeft ten opzichte van foto 4. Meer concreet stijgt door

het toevoegen van foto 2 aan het cv de kans op positieve callback sensu lato met 5.7 procentpunt ten

opzichte van foto 4 (p <0.10). Geen andere significante effecten worden voor en tussen de foto’s

gevonden. Van de overige regressiemodellen levert enkel model 3 (met enkel zorgvuldigheid als

Page 54: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

44

verklarende variabele) een significant resultaat op. De gemiddelde kans op positieve callback sensu

lato bedraagt 18.2%. Een stijging van één standaardafwijking in zorgvuldigheid leidt tot een toename

van 2 procentpunten in de kans op positieve callback (p <0.10). Dit significante bivariate effect

verdwijnt echter wanneer andere variabelen worden opgenomen, wat opnieuw kan verklaard worden

door de hoge correlatie tussen de persoonlijkheidskenmerken onderling.

4.2.2.2. Regressieanalyses naar sector

Dezelfde regressievergelijkingen als bij de gehele steekproef (zie sectie 4.2.2.1.) worden gebruikt voor

de substeekproeven (privésector, publieke en non-profit sector) om onze laatste hypothese te

onderzoeken. Alvorens over te gaan tot de laatste categorie bespreken we eerst de kans op positieve

callback bij de privésector. Wanneer gekeken wordt naar de positieve callback sensu stricto (tabel 8)

merken we dat de bekomen resultaten vergelijkbaar zijn met deze van de gehele steekproef. De

tweede foto maakt 5 procentpunten meer kans op positieve callback tegenover de vierde foto

(significant verschillend van 0 op het 5%-significantieniveau). De andere foto’s blijken geen significante

dummy-effecten op te leveren. Wanneer de effecten van de foto’s 1, 2 en 3 onderling worden

vergeleken, duikt een significant verschil op tussen foto 2 en foto 3 (p <0.05). Erop wijzend dat volledig

in lijn met onze verwachtingen, een foto met goede scores op persoonlijkheidskenmerken en

aantrekkelijkheid, verkozen wordt boven foto 3 en 4.

Ook hier blijkt aantrekkelijkheid geen rol te spelen over de modellen heen. Zorgvuldigheid

daarentegen heeft verschillende malen een positief en significant effect: zowel bivariaat (model 3) als

multivariaat (model 4, 6, 7). Een toename van één standaardafwijking in zorgvuldigheid leidt tot een

verhoging van de gemiddelde kans op positieve callback, namelijk van 6.5 procentpunten naar 8.3

procentpunten (p <0.05). Wanneer tevens aantrekkelijkheid wordt opgenomen in model 4

(aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid) blijft zorgvuldigheid significant (β=0.020, p <0.05), terwijl

aantrekkelijkheid niet significant is. De gemiddelde kans op positieve callback sensu stricto bij alle

regressies met aantrekkelijkheid en of persoonlijkheidskenmerken is 6.5 procentpunten. Zowel bij

model 6 (waarin aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid gecombineerd worden met emotionele

stabiliteit) als bij model 7 (aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en inschikkelijkheid) is de enige

significante variabele zorgvuldigheid. Een toename met één standaardafwijking zorgvuldigheid leidt bij

beide modellen tot een stijging in kansen, met 2 procentpunten, op een positieve callback sensu stricto

(model 6, p <0.05; model 7, p <0.10).

Page 55: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

45

Tabel 8 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto bij privésector Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.020

(0.018)

Foto 2 0.050 **

(0.022)

Foto 3 0.008

(0.020)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.003

(0.006)

-0.005

(0.007)

-0.005

(0.017)

-0.005

(0.020)

-0.005

(0.009)

-0.005

(0.015)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.018**

(0.007)

0.020**

(0.008)

0.019

(0.030)

0.020 **

(0.009)

0.020 *

(0.011)

0.020

(0.015)

Extraversie (gestandaardiseerd) 0.001

(0.037)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) 0.001

(0.022)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.000

(0.012)

Openheid (gestandaardiseerd) 0.001

(0.021)

Constante 0.045***

(0.140)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

0.065***

(0.011)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.212

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.588

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.041

Observaties 880 880 880 880 880 880 880 880

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 56: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

46

Tabel 9 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato bij privésector Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.050

(0.032)

Foto 2 0.057 *

(0.033)

Foto 3 0.043

(0.032)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.017

(0.011)

0.011

(0.012)

0.014

(0.028)

0.015

(0.032)

0.012

(0.015)

0.013

(0.024)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.020*

(0.011)

-0.016

(0.013)

0.020

(0.046)

0.016

(0.014)

0.016

(0.015)

0.017

(0.021)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.007

(0.059)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) -0.004

(0.035)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.002

(0.019)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.004

(0.033)

Constante 0.15***

(0.024)

0.188***

(0.017)

0.187***

(0.017)

0.188***

(0.017)

0.188***

(0.017)

0.188***

(0.017)

0.188***

(0.017)

0.188***

(0.017)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.835

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.835

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.654

Observaties 880 880 880 880 880 880 880 880

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 57: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

47

Tabel 10 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto bij publieke sector Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 -0.009

(0.033)

Foto 2 0.004

(0.064)

Foto 3 -0.018

(0.060)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.006

(0.013)

-0.008

(0.011)

-0.013

(0.050)

-0.014

(0.059)

-0.010

(0.022)

-0.013

(0.042)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.002

(0.019) 0.006

(0.019)

-0.003

(0.095)

0.005

(0.026)

0.004

(0.031)

0.003

(0.046)

Extraversie (gestandaardiseerd) 0.012

(0.111)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) 0.007

(0.066)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.004

(0.036)

Openheid (gestandaardiseerd) 0.007

(0.063)

Constante 0.091**

(0.044)

0.085***

(0.028)

0.085***

(0.028)

0.085***

(0.028)

0.085***

(0.029)

0.085***

(0.029)

0.085***

(0.029)

0.085***

(0.029)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.822

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.881

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.406

Observaties 176 176 176 176 176 176 176 176

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 58: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

48

Tabel 11 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato bij publieke sector Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.006

(0.055)

Foto 2 0.054

(0.075)

Foto 3 0.010

(0.069)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd)

-0.000

(0.019)

-0.009

(0.020)

0.002

(0.059)

0.004

(0.069)

-0.005

(0.030)

0.000

(0.050)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd)

0.019

(0.153) 0.022

(0.026)

0.041

(0.101)

0.024

(0.030)

0.026

(0.034)

0.029

(0.048)

Extraversie (gestandaardiseerd)

-0.025

(0.124)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd)

-0.015

(0.073)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd)

-0.008

(0.040)

Openheid (gestandaardiseerd)

-0.014

(0.070)

Constante 0.136**

(0.052)

0.153***

(0.037)

0.153***

(0.037)

0.154***

(0.037)

0.154***

(0.038)

0.154***

(0.038)

0.154***

(0.038)

0.154***

(0.038)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde)

0.492

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde)

0.960

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde)

0.438

Observaties 176 176 176 176 176 176 176 176

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 59: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

49

Tabel 12 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto bij laag- (midden)geschoolden Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.008

(0.020)

Foto 2 0.053**

(0.026)

Foto 3 -0.015

(0.024)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.005

(0.007)

-0.015

(0.087)

-0.023

(0.021)

-0.024

(0.024)

-0.018 *

(0.011)

-0.021

(0.017)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.021**

(0.009)

0.027**

(0.010)

0.014

(0.037)

0.025 **

(0.012)

0.024*

(0.013)

0.022

(0.018)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.018

(0.045)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) 0.011

(0.026)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.006

(0.014)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.010

(0.025)

Constante 0.045**

(0.018)

0.057***

(0.015)

0.057***

(0.013)

0.057***

(0.013)

0.057***

(0.013)

0.057***

(0.013)

0.057***

(0.013)

0.057***

(0.013)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.120

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.356

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.005

Observaties 528 528 528 528 528 528 528 528

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 60: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

50

Tabel 13 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato bij laag- (midden-)geschoolden Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.038

(0.029)

Foto 2 0.106***

(0.037)

Foto 3 -0.023

(0.034)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.006

(0.010)

-0.010

(0.104)

-0.004

(0.030)

-0.004

(0.036)

-0.008

(0.015)

-0.005

(0.026)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.038***

(0.013)

0.042***

(0.014)

0.051

(0.053)

0.043 ***

(0.015)

0.044**

(0.017)

0.046 *

(0.025)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.013

(0.066)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) -0.007

(0.039)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.004

(0.021)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.007

(0.037)

Constante 0.076***

(0.023)

0.117***

(0.019)

0.117***

(0.018)

0.117***

(0.018)

0.117***

(0.013)

0.117***

(0.018)

0.117***

(0.018)

0.117***

(0.018)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.066

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 0.686

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.009

Observaties 528 528 528 528 528 528 528 528

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 61: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

51

Tabel 14 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu stricto bij (midden-) hooggeschoolden Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.023

(0.025)

Foto 2 0.030

(0.033)

Foto 3 0.023

(0.030)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.008

(0.009)

0.005

(0.009)

0.009

(0.026)

0.010

(0.030)

0.007

(0.013)

0.008

(0.022)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.010

(0.011) 0.008

(0.011)

0.016

(0.046)

0.009

(0.014)

0.010

(0.016)

0.011

(0.022)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.010

(0.056)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) -0.006

(0.033)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.003

(0.018)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.006

(0.032)

Constante 0.060***

(0.021)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

0.080***

(0.015)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde) 0.820

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde) 1.000

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde) 0.758

Observaties 528 528 528 528 528 528 528 528

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 62: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

52

Tabel 15 – Regressieanalyse: kans op positieve callback sensu lato bij (midden-) hooggeschoolden Verklarende variabele (model 1) (model 2) (model 3) (model 4) (model 5) (model 6) (model 7) (model 8)

Foto 1 0.045

(0.046)

Foto 2 0.008

(0.047)

Foto 3 0.053

(0.046)

Foto 4 (referentie)

Aantrekkelijkheid (gestandaardiseerd) 0.021

(0.016)

0.025

(0.018)

0.030

(0.040)

0.031

(0.046)

0.027

(0.022)

0.029

(0.034)

Zorgvuldigheid (gestandaardiseerd) 0.001

(0.016) -0.009

(0.018)

0.000

(0.064)

-0.008

(0.019)

-0.007

(0.021)

-0.005

(0.030)

Extraversie (gestandaardiseerd) -0.013

(0.083)

Emotionele stabiliteit (gestandaardiseerd) -0.008

(0.049)

Inschikkelijkheid (gestandaardiseerd) -0.004

(0.027)

Openheid (gestandaardiseerd) -0.007

(0.047)

Constante 0.220***

(0.036)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

0.246***

(0.024)

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 2 (p-waarde)

0.441

F-test gelijk effect Foto 1 en Foto 3 (p-waarde)

0.877

F-test gelijk effect Foto 2 en Foto 3 (p-waarde)

0.327

Observaties 528 528 528 528 528 528 528 528

De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse is het al dan niet ontvangen van positieve callback in strikte zin. De waarden voor aantrekkelijkheid en de Big 5 persoonlijkheidskenmerken werden gestandaardiseerd door hun gemiddelde waarde over de vier gebruikte foto’s af te trekken en het resultaat te delen door de standaardafwijking over deze foto’s. De weergegeven cijfers zijn schattingsresultaten die het effect van deze variabele op de kans om uitgenodigd worden op een jobgesprek weergeven. Standaardfouten staan tussen haakjes en werden geclusterd op het niveau van de vacature. *** geeft significantie op het 1%-significantieniveau aan, ** op het 5%-significantieniveau en * op het 10%-significantieniveau. Bij regressies waarbij statistieken omtrent syndicalisatiegraad en bedrijfsgrootte gebruikt worden, gaan 254 observaties verloren aangezien voor de betreffende vacatures minstens één van beide statistieken niet kon achterhaald worden.

Page 63: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

53

De uitbreiding van de positieve callback naar sensu lato bij de privésector (tabel 9) leidt tot

vergelijkbare resultaten als bij de volledige steekproef. Opnieuw is het dummy-effect van foto 2 ten

opzichte van foto 4 significant, net zoals bij voorgaande analyses. De p-waarde is kleiner dan 0.10 en

bijgevolg kunnen we stellen dat het verschil met foto 4 statistisch significant is op het 10%-

significantieniveau. Foto 2 heeft 5.7 procentenpunten meer kans op positieve callback sensu lato ten

opzicht van foto 4. Verder wordt de nulhypothese bevestigd die beweerd dat er geen verschillen tussen

de effecten van de foto’s zijn. Zorgvuldigheid is in deze subgroep enkel significant wanneer de bivariate

analyse wordt uitgevoerd (model 3: β=0.020, p<0.10). Uit de modellen waarin aantrekkelijkheid

gecombineerd wordt met een aantal persoonlijkheidskenmerken, kunnen we de gemiddelde kans op

positieve callback sensu lato bij de privésector afleiden, namelijk 18.7%.

Wanneer dezelfde regressievergelijkingen worden doorgevoerd in de publieke sector (tabel 10), blijkt

geen enkel significant effect te bestaan voor de kans op positieve callback sensu stricto. Er worden

geen verschillen naar foto’s vastgesteld en geen effecten van de persoonlijkheidskenmerken of

aantrekkelijkheid teruggevonden. Een uitbreiding naar callback sensu lato toont eenzelfde beeld (tabel

11). Ook hier worden geen effecten van de foto’s of van de persoonlijkheidskenmerken en

aantrekkelijkheid teruggevonden. Deze resultaten wijzen erop dat de toegevoegde foto, de vijf

persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid, geen rol spelen in de aanwerving. Deze bevindingen

staan in fel contrast met de bevindingen teruggevonden in de privésector. Merk op dat het beperkte

aantal observaties (N=176) in deze subgroep een rol kan gespeeld hebben in de gebrekkige significante

resultaten.

4.2.2.3. Regressieanalyses naar scholingsniveau

Bijkomende analyses werden uitgevoerd bij zowel de substeekproef laag- (midden)geschoolden als de

subgroep (midden-) hooggeschoolden. Dezelfde regressievergelijkingen als bij de gehele steekproef

werden gebruikt.

We starten eerst met de resultaten van de laag- (midden)geschoolden en de kans op positieve callback

sensu stricto (Tabel 12) en daarna gaan we over tot de kans op positieve callback sensu lato voor

diezelfde groep (tabel 13).

Net zoals bij de analyses van de gehele steekproef blijkt foto 2 opnieuw 5.3 procentpunt meer kans te

hebben op een positieve callback sensu stricto in vergelijking met foto 4 (model, p <0.05). In totaal

heeft de tweede foto 9.8% kans op een positieve callback sensu stricto. Geen significante verschillen

in effecten worden teruggevonden tussen foto 1, foto 2 en foto 3. Er duidelijk op wijzend dat

Page 64: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

54

selectieverantwoordelijken de foto met positieve waarden op aantrekkelijkheid en

persoonlijkheidskenmerken, voornamelijk zorgvuldigheid, prefereren. Verdere gelijkenissen tussen

voorgaande analyses en deze bij de laag- (midden)geschoolden, hebben betrekking op

aantrekkelijkheid. Deze variabele lijkt ook hier niet significant te zijn, tenzij in model 7 (waarin

aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en inschikkelijkheid gezamenlijk worden opgenomen), waarbij een

stijging in aantrekkelijkheid met één standaardafwijking, leidt tot 1.8 procentpunt minder kans op

positieve callback (p<0.10). Deze laatste bevinding is geheel in strijd met de geformuleerde

verwachtingen inzake aantrekkelijkheid. Zorgvuldigheid blijkt, net zoals bij de gehele steekproef, het

belangrijkste en het enigste kenmerk te zijn dat de kans op posititieve callback doet toenemen. Dit

blijkt na de bivariate analyses (model 3, β=0.021, p <0.01) en de gezamenlijke analyses. Het effect van

zorgvuldigheid is significant wanneer aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid samen opgenomen worden

in model 4 (β =0.027, p<0.05), wanneer emotionele stabiliteit wordt toegevoegd aan zorgvuldigheid

en aantrekkelijkheid in model 6 (β=0.025, p <0.01) of wanneer inschikkelijkheid wordt toegevoegd aan

zorgvuldigheid en aantrekkelijkheid in model 7 (β=0.024, p <0.10).

Wanneer gekeken wordt naar de positieve callback sensu lato (tabel 13), heeft foto 2 in model 1

opnieuw een significant voordeel op de kans op positieve callback sensu lato (p<0.01). Deze foto zal in

vergelijking met de vierde foto 10.6 procentpunten meer kans maken op een positieve callback sensu

lato. Wanneer de effecten van foto 1, 2 en 3 onderling worden vergeleken met een F-test, blijken

ditmaal de effecten van foto 1 en foto 2 significant te verschillen (p <0.10), net zoals foto 2 en foto 3

(p <0.01). Erop wijzend dat de selectieverantwoordelijke een voorkeur geeft aan de foto met hoge

scores voor aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken algemeen, en zorgvuldigheid in het

bijzonder. Zorgvuldigheid is wederom voor de resterende modellen, met uitzondering van model 5 en

8, steeds significant. Zo is zorgvuldigheid in model 3 (waarbij zorgvuldigheid dient als onafhankelijke

variabele) significant bij bivariate analyses (β =0.038, p <0.01) en tevens wanneer aantrekkelijkheid

mee wordt opgenomen in model 4 (β =0.042, p <0.01). Daarbovenop blijft zorgvuldigheid significant in

model 6 waarin zorgvuldigheid en aantrekkelijkheid gecombineerd worden met emotionele stabiliteit

(β =0.043, p <0.01), in model 7 na opname van inschikkelijkheid, aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid

(β=0.044, p <0.05) en in model 8 waarbij zowel openheid voor ervaringen, aantrekkelijkheid en

zorgvuldigheid worden opgenomen (β =0.046, p <0.10). De gemiddelde kans op een positieve callback

(α=0.117, p<0.01) is hier beduidend groter dan wanneer enkel rekening wordt gehouden met positieve

callback sensu stricto.

Tabel 14 geeft de kans op positieve callback sensu stricto weer bij de substeekproef van (midden-)

hooggeschoolde vereisten. Uit deze tabel blijkt dat over alle foto’s heen, gemiddeld gesproken, een

sollicitant 6% kans maakt op een positieve callback sensu stricto bij deze groep. Geen enkel dummy-

Page 65: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

55

effect is significant en ook tussen de foto’s onderling zijn geen significante verschillen teruggevonden.

Verder blijkt geen enkele variabele in de daaropvolgende modellen een significante impact te hebben

op de kans op positieve callback sensu stricto. Algemeen gesproken hebben sollicitanten 8% kans op

een positieve callback sensu stricto en heeft aantrekkelijkheid noch de verschillende

persoonlijkheidskenmerken hier een invloed op. Dezelfde niet-significante resultaten worden

bekomen bij de uitbreiding naar positieve callback sensu lato (tabel 15). Gemiddeld gesproken heeft

een sollicitant 24.6% kans om een positieve reactie te ontvangen (p<0.01) wanneer de

persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid in beschouwing worden genomen.

Hoofdstuk 5: Discussie

Uit de literatuur blijkt dat meer aantrekkelijke personen doorgaans betere arbeidsgerelateerde

uitkomsten hebben (Scholz & Sicinski, 2011). Dit fenomeen kan niet enkel verklaard worden door meer

productieve skills geassocieerd met schoonheid. Voorgaande studies wijzen op het voorkomen van

discriminatie op basis van schoonheid (Bélot & van de Ven J., 2012). Deze studie probeert het

onderbelicht thema van aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid en aantrekkelijkheid vast

te stellen op de Vlaamse arbeidsmarkt bij de eerste fase van de selectieprocedure. Bijkomend kan men

naast aantrekkelijkheid ook persoonlijkheidskenmerken afleiden uit de foto (Jones et al., 2012). Weinig

aandacht werd tot nu toe gespendeerd aan het tegelijk opnemen van beiden om een zuiver effect van

elk persoonlijkheidskenmerk en aantrekkelijkheid te achterhalen. We proberen hieraan tegemoet te

komen door beiden samen op te nemen om zo de partiële correlaties te weten te komen. Hierbij wordt

tevens gekeken naar mogelijke verschillen naargelang scholingsniveau en publieke/ non-profit sector

versus de private sector.

In dit onderzoek zijn een aantal beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Een eerste

beperking heeft betrekking op de procedure van de dataverzameling zelf. Vaak werden vacatures van

de publieke/non-profit sector niet behandeld omwille van de vereiste documenten. Zo werd geregeld

naar een attest van goed gedrag en zeden of een kopie van het behaalde diploma gevraagd. Omwille

van ethische redenen kon hier niet op worden ingegaan en werden deze vacatures dan ook niet

opgenomen. Deze wijze van handelen kan onbedoeld leiden tot een bias in de dataverzameling gezien

deze vacatures systematisch niet werden behandeld. Daarnaast heeft dit fenomeen bijgedragen tot

slechts een beperkt aantal vacatures behandeld in de publieke/ non-profit sector waardoor mogelijks

minder betrouwbare resultaten werden bekomen. De resultaten voor deze kleine subgroep moeten

dus met enige voorzichtigheid worden behandeld. Een tweede tekortkoming slaat op het uitsturen van

Page 66: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

56

de vacatures. Het solliciteren gebeurde steeds via gestandaardiseerde templates die algemeen bleven

en niet ingingen op de specifieke jobvereisten voor de betrekking. Dit kan tot gevolg hebben dat er

een mindere aansluiting zal geweest zijn met sommige vacatures en selectieverantwoordelijken in

mindere mate onze sollicitanten overwogen hebben. Naast redenen inzake efficiënte dataverzameling

is het standaardiseren echter een noodzakelijk gegeven wil men de controle over het onderzoeksopzet

behouden en zoveel mogelijk de persoonlijke inbreng en de hieruit vloeiende beïnvloeding van de

resultaten beperken. Daarnaast brengt het gekozen wervingskanaal onze derde beperking teweeg.

Enkel vacatures die kenbaar werden gemaakt via de site van de VDAB werden opgenomen. Zo werden

vacatures die niet openbaar werden gesteld of verspreid werden via de sociale media niet opgenomen.

Een belangrijk tegenargument is het wijd verspreide gebruik van de jobsite van VDAB door werkgevers

en sollicitanten in het algemeen en in het bijzonder bij jongeren (VDAB, 2010; Valsamis & Van Den

Broeck, 2010).

Een bijkomstige beperking heeft betrekking op de sterke correlaties tussen

persoonlijkheidskenmerken en schoonheid. Voorgaand onderzoek nam persoonlijkheidskenmerken of

schoonheid op, altijd maar een van beiden om discriminatie op te meten. Dit onderzoek probeerde

dan ook het hiaat in de literatuur op te vangen door deze beiden op te nemen en zo het zuivere effect

van elk persoonlijkheidskenmerk en aantrekkelijkheid te achterhalen. De sterke correlaties maken dat

de gevonden resultaten met enige voorzichtigheid moeten benaderd worden.

Bovenstaande beperkingen volgen grotendeels uit het gebruik van deze methode. De keuze om te

werken met een correspondentietest weegt echter op tegen de zonet opgesomde nadelen.

Correspondentietesten hebben namelijk het voordeel dat ze de werkelijke aanwervingsdiscriminatie

kunnen vatten op de arbeidsmarkt door alle andere (productiviteitsgerelateerde) kenmerken gelijk te

schakelen voor de testpersonen (Riach et al., 2002). Elk verschil tussen de sollicitanten wordt constant

gehouden behalve de toegevoegde foto. Op deze manier zijn we zeker dat de bekomen effecten enkel

te wijten zijn aan aanwervingsdiscriminatie naar schoonheid en persoonlijkheidskenmerken.

Vervolgens wordt door het effect vast te stellen op de arbeidsmarkt zonder medeweten van de

werkgever de werkelijke aanwervingsdiscriminatie opgemeten. Dit onderzoek hield rekening met de

hieruit voortvloeiende ethische bezwaren en probeerde de kosten voor de werkgever zo laag mogelijk

te houden.

Door foto’s aan de cv’s toe te voegen die niet enkel het gezicht van de respondent weergeven, geven

we gehoor aan een kritiek van Morrow (1990). Hij werpt op dat de nauwe conceptualisering van

aantrekkelijkheid de beperkte discriminatie-effecten in de literatuur kunnen veroorzaken. Een meer

holistische beoordeling zou soelaas bieden. Bij de beoordeling van aantrekkelijkheid beperken

Page 67: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

57

selectieverantwoordelijken zich namelijk niet tot een gezicht, maar laten ze hun algemene beoordeling

ook beïnvloeden door lichaamskenmerken, manier van kleden, gewicht en grootte.

Onze resultaten liggen niet in lijn met onze verwachtingen aangezien aantrekkelijkheid geen

significante impact blijkt te hebben op de beslissing van de selectieverantwoordelijke om

respondenten al dan niet uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek voor de beroepen waarvoor we

sollicitaties uitvoerden. Dit resultaat werd zowel voor de bivariate als meervoudige regressies

teruggevonden. Een enkele uitzondering betreft wanneer aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid en

inschikkelijkheid werden opgenomen voor de laag- (midden)geschoolde subgroep. Voor deze

subgroep hadden meer aantrekkelijke personen zelfs een licht lagere kans op positieve callback. Over

het algemeen kan niet worden weerlegd dat werkgevers aantrekkelijkheid niet laten meespelen bij

hun aanwervingsbeslissingen. Daarnaast wijst dit er mogelijks op dat de werkgever niet anticipeert op

klantendiscriminatie tegenover de potentiële nieuwe werkkracht. De bekomen resultaten werden

tevens bekomen in het onderzoek van Chen et al. (2011), waarbij aantrekkelijkheid ook geen impact

had op de beslissing van de selectieverantwoordelijke om aan te werven. De auteurs wijten het gebrek

aan significante resultaten aan multicollineariteit. Een andere mogelijke piste verklaart het gevonden

resultaat doordat aantrekkelijkheid bij de eerste fase in het selectieproces er mogelijk nog niet toe

doet. In de initiële fase kijken selectieverantwoordelijken voornamelijk naar de verworven

competenties (Meyers & Houssemand, 2010).

Verder blijkt voornamelijk het persoonlijkheidskenmerk zorgvuldigheid een positieve impact te

hebben op de kans op positieve callback, in de strikte en ruime zin. Dit is in lijn met vorig onderzoek

dat betrouwbaarheid telkenmale als het meest invloedrijke persoonlijkheidskenmerk bestempelt voor

productiviteit, teamwork en leereffectiviteit (Heckman et al., 2006; Barrick & Mount, 1991; Penney &

Witt, 2011). Het gebrek aan significante resultaten voor de andere persoonlijkheidskenmerken,

wanneer opgenomen in combinatie met aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid, kan te wijten zijn aan de

hoge correlaties tussen de verschillende persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid in dit

onderzoek. Daarnaast bestaat tevens de kans dat de overige persoonlijkheidskenmerken niet

belangrijk zijn bij het selecteren van kandidaten. In de economische en psychologische literatuur

bestaat geen eensgezindheid met betrekking tot welke van de persoonlijkheidskenmerken naast

zorgvuldigheid een rol spelen bij de aanwerving. Deze resultaten bevestigen met andere woorden niet

de teruggevonden resultaten van Baert & De Cuypere (2014) bij studenten economie. Hier hadden

aantrekkelijkheid en de vijf persoonlijkheidskenmerken, met uitzondering van inschikkelijkheid, een

positief effect op positieve callback. Dit wijst erop dat men niet mag veronderstellen dat gelijkaardige

antwoorden inzake positieve callback bekomen worden wanneer men een groep studenten bevraagt.

Page 68: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

58

De analyses naar scholingsniveau wijzen uit dat niet kan verworpen worden dat aantrekkelijkheid en

persoonlijkheidskenmerken geen impact hebben bij de steekproef der hooggeschoolden. Bij de

subgroep der laag- (midden)geschoolden zal een hoge mate van zorgvuldigheid voor een hogere kans

op positieve callback (sensu stricto en sensu lato) zorgen bij bijna alle uitgevoerde regressies. Deze

bevinding ligt in lijn met de bevindingen van Lindqvist et al.(2011) die stelt dat non-cognitieve

elementen juist belangrijker zijn bij laaggeschoolden, want ze leiden tot een hogere economische

return. Merk op dat het effect van zorgvuldigheid verdwijnt wanneer aantrekkelijkheid, zorgvuldigheid

en extraversie tegelijk worden opgenomen voor deze subgroep (zowel sensu stricto als sensu lato). Dit

zal waarschijnlijk te maken hebben met de hoge correlatie tussen de persoonlijkheidskenmerken

onderling.

Wanneer gekeken wordt naar de verschillen naargelang de sector, blijkt zorgvuldigheid enkel van

belang bij de privésector. Dit resultaat is niet in lijn met vorige onderzoeken waaruit bleek dat

zorgvuldigheid onafhankelijk van het soort job een belangrijke predictor was van goede jobprestaties

(Barrick et al., 1991). Tevens bleek zorgvuldigheid voor managers uit verscheidene sectoren een

begeerd persoonlijkheidskenmerk (Moy et al., 2004). Merk op dat het aantal observaties in de

publieke/ non-profit sector beperkt was en hierdoor mogelijks geen significante resultaten werden

bekomen voor deze sector. De gevonden resultaten kunnen dan ook niet zomaar veralgemeend

worden. Andere persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid hadden geen significante effecten.

Hoewel alle sollicitanten evenwaardig waren en hun cv getuigde van hun kwaliteiten, hadden de

selectieverantwoordelijken een duidelijke voorkeur voor het cv met de toegevoegde foto 2, hoog

scorend op zorgvuldigheid. Deze foto scoorde relatief positief op alle persoonlijkheidskenmerken en

aantrekkelijkheid en had een uitgesproken positieve waarde voor zorgvuldigheid. Dit impliceert dat

impressievorming een specifieke rol speelt in de kans op een sollicitatiegesprek. Merk op dat dit

voornamelijk belangrijk wordt geacht in de private sector en voor jobs gericht aan laag-

(midden)geschoolde sollicitanten. Het kan voor beleidsmakers dan ook interessant zijn om bij het

begeleiden van pas afgestudeerden in hun zoektocht naar werk, het belang van gepercipieerde

zorgvuldigheid aan te kaarten. Meyer et al. (2010) concluderen dat bij langdurig werklozen de nadruk

niet enkel hoort te liggen op het bijschaven van cognitieve elementen, echter ook op psychologische

dimensies en impressies.

Niettegenstaande we onze redenen hadden om enkel pas afgestudeerden op te nemen in de

dataverzameling, lijkt het interessant voor toekomstig onderzoek om dezelfde oefening over te doen

met oudere sollicitanten. Werkgevers zijn bij pas afgestudeerden voornamelijk gefocust op de

capaciteiten om snel bij te leren op het werkveld gezien de helft van de werkgevers klaarblijkelijk vindt

Page 69: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

59

dat pas afgestudeerden te weinig voorbereid zijn op de arbeidsmarkt (Office Team, 2013). Dit

fenomeen kan vervagen bij personen met enkele jaren werkervaring, waardoor ruimte vrijkomt om op

andere kenmerken te selecteren. Daarnaast zou men zich kunnen focussen op genderverschillen.

Reeds is gebleken dat persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid anders worden beloond bij

vrouwen dan bij mannen (Robins et al., 2011). Zo was voor mannen schoonheid de belangrijkste factor

bepalend voor een hoger inkomen, terwijl bij vrouwen dit de minst belangrijke factor was wanneer

gecontroleerd werd voor persoonlijke aantrekkelijkheid en net voorkomen. Een duidelijk beeld met

betrekking tot genderverschillen inzake de waardering voor aantrekkelijkheid en

persoonlijkheidskenmerken in de aanwervingsfase zou een mooie aanvulling kunnen bieden.

Hoofdstuk 6: Conclusie

De focus van vorig onderzoek lag ofwel op schoonheid of op de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken.

Weinigen hebben beiden opgenomen en al zeker niet wanneer gekeken wordt naar

aanwervingsdiscriminatie bij de eerste fase van het selectieproces. In dit onderzoek wordt gepoogd dit

hiaat in de academische literatuur aan te pakken. De onderzoeksvraag met zijn verschillende luiken

klinkt dan ook als volgt: Doet schoonheidsdiscriminatie zich voor op de Vlaamse arbeidsmarkt?

Beïnvloeden gepercipieerde persoonlijkheidskenmerken de kans op een uitnodiging voor een gesprek?

Wat is het gezamenlijke effect van de ‘Big five’ en schoonheid?

Vervolgens heeft onderzoek zich tot op heden niet gebogen over mogelijke verschillen in

aanwervingsdiscriminatie tussen de publieke en private sector. Geen duidelijke verwachtingen inzake

sectorverschillen kunnen dan ook geformuleerd worden op basis van de academische literatuur. Er is

in dit onderzoek gepoogd om in een vierde luik te achterhalen of verschillen naar private of

publieke/non-profit sector terug te vinden zijn.

Deze onderzoeksvragen hebben we getracht te beantwoorden aan de hand van een

correspondentietest. Bij deze methode worden gelijkaardige fictieve sollicitanten gecreëerd die op

werkelijke vacante betrekkingen solliciteren. Het enige beduidend verschil tussen twee sollicitanten

bedroeg de toegevoegde foto aan het cv. Voor de rest hadden ze allen gelijkwaardige kwalificaties en

capaciteiten. Op die manier kunnen verschillen in positieve callback tussen de twee sollicitanten

teruggebracht worden naar de foto’s en de achterliggende waarden op aantrekkelijkheid en

Page 70: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

60

persoonlijkheidskenmerken, want alle andere elementen zijn constant gehouden. Drie geselecteerde

foto’s scoorden hoog, gemiddeld en laag op alle kenmerken. Een laatste foto scoorde voornamelijk op

zorgvuldigheid. Er werd telkens een foto toegevoegd aan een cv dat afwisselend bestond uit een A-

type of een B-type. De sollicitant solliciteerde voor de laag- (midden-) en hooggeschoolde vacatures

en voor de private en publieke/ non-profit sector. Vervolgens werden regressieanalyses uitgevoerd om

antwoorden te krijgen op onze onderzoeksvragen. Bijkomende analyses werden uitgevoerd naar

scholingsniveau om eventuele verschillen hiernaar op te vangen.

Uit de resultaten is gebleken dat aantrekkelijkheid, in tegenstelling tot onze verwachting, geen impact

heeft op de kans op positieve callback. Vervolgens blijkt de gepercipieerde zorgvuldigheid, in de

literatuur aangeduid als de variabele met het grootste effect, een positieve invloed te hebben op de

positieve callback. Wanneer gezamenlijk persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid werden

bestudeerd, bleef zorgvuldigheid zijn positieve invloed behouden, terwijl alle andere kenmerken niet

significant waren. Deze bevindingen moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd gezien

de hoge correlaties tussen de persoonlijkheidskenmerken en aantrekkelijkheid. Deze resultaten blijken

enkel op te gaan voor de gehele steekproef, bij de substeekproef private sector en de substeekproef

laag- (midden)geschooldheid. Dit wijst erop dat in de publieke sector en voor laag-

(midden)geschoolde jobs de beslissing niet wordt beïnvloed door de gepercipieerde kenmerken op de

toegevoegde foto.

Page 71: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

V

Referentielijst

Andreoni, J. & Petrie, R. (2008). Beauty, gender and stereotypes: Evidence from laboratory experiments. Journal of Economic Psychology, 29, 73-93.

Andrew, C. (1998). The psychology of Names: An Empirical reexamination. Journal of Applied Psychology, 28, 1173-1195.

Arnulf, J., Tegner, L., & Larssen, O. (2010). Impression making by résumé layout: its impact on the probability of being shortlisted. European Journal of Work and Organizational Psychology, 19, 221-230.

Arrow, K. (1973). The theory of discrimination. In O.Ashenfelter & A. Rees (Eds.), Discrimination in labor market (pp. 3-33). New Jersey: Princeton University Press.

Baert, S., Cockx, B., Gheyle, N., & Vandamme, C. (2013). Do Employers discriminate less if vacancies are difficult to fill? Evidence from a field experiment? IZA Discussion Paper Series, 6562.

Baert, S. & Decuypere, L. (2014). Better sexy than flexy? A lab experiment assessing the impact of perceived attractiveness and personality traits on hiring decisions. Applied Economics Letters, 21, 597-601.

Barrick, M. & Mount, M. (1991). The big five personality dimensions and job performance: a meta-analysis. Personnel Psychology, 44.

Barrick, M., Mount, M., & Judge, T. (2001). Personality and performance at the beginning of the New millenium: What do we know and where do we go next? International Journal of Selection and Assessment, 9, 9-30.

Barrick, M., Shaffer, J., & DeGrassi, S. (2009). What you see may not be what you get: Relationships among self-presentation tactics and ratings of interview and job performance. Journal of Applied Psychology, 94, 1394-1411.

Becker, G. (1957). The economics of discrimination. Studies in Economics of the Economics Research Center of Chicago, Chigago London.

Bélot, M. & van de Ven J. (2012). Beauty and the sources of discrimination. Journal of Human Resources, 47, 851-872.

Benzeval, M., Geens, M., & Macintyre, S. (2013). Does perceived physical attractiveness in adolescence predict better socioeconomic position in adulthoud? Evidence from 20 years of follow up in a population cohort study. PlOS ONE, 8.

Biddle, J. & Hamermesh, D. (1998). Beauty, productivity, and discrimination: Lawyers' look and lucre. Journal of Labor Economics, 16, 172-201.

Bok, S. (1978). Lying: Moral choice in public and private life. New York: Pantheon Books.

Page 72: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

VI

Bóo, F. L., Rossi, M. A., & Urzúa, S. (2012). The labor market return to an attractive face: Evidence from a field experiment. Economic Letters, 118, 170-172.

Borkenau, P., Brecke, S., Möttig, C., & Paelecke, M. (2009). Extraversion is accurately perceived after a 50-ms exposure to a face. Journal of Research in Personality, 43, 703-706.

Borkenau, P. & Liebler, A. (1992). Trait inferences: sources of validity at zero acquaintance. Journal of Personality and Social Psychology, 62, 645-657.

Bovenkerk, F. (1992). Testing discrimination in natural experiments: a manual for international comparative research on discrimination on the grounds of 'race' and ethnic origin. Geneva: International Labour Office.

Bowles, S., Gintis, H., & Osborne, M. (2001). Incentive-enhancing preferences: personality, behavior and earning. American Economic Review, 91.

Bursell, M. (2007). What's in a name? A field experiment test for the existence of ethnic discrimination in the hiring process. Stockholm: Stockholm University Linnaeus Center for integration studies.

Caldwell, D. & Burger, J. (1998). Personality characteristics of job applicants and success in screening interviews. Personnel Psychology, 51, 119-136.

Chang, H. & Weng, Y. (2012). What is more important for prostitute price? Physical appearance or risky sex behavior? Economic Letters, 117, 480-483.

Chen, C., Huang, Y., & Lee, M. (2011). Test of a model linking applicant résumé information and hiring recommendations. International Journal of Selection and Assessment, 19, 374-387.

Christiaens, J. & Vanhee, C. (2012). Handboek accountancy in de publieke en non-profitsector. Accounting, financieel management en auditing. Brugge: Die Keure.

Cobb-Clark, D. & Schurer, S. (2012). The satability of big-five personality traits. Economics Letters, 115, 11-15.

Cockx, B. (2013). Youth unemployment in Belgium: Diagnosis and key remedies. IZA Policy Paper, 66.

Cole, M., Feild, H., & Giles, W. (2003). Using recruiter assessments of applicants' resume content to predict applicant mental ability and big five personality dimensions. International Journal of Selection and Assessment, 11, 78-88.

Cole, M., Feild, H., Giles, W., & Harris, S. (2004). Job type and recruiters' inferences of applicant personality drawn from resume biodata: Their relationships with hiring recommendations. International Journal of Selection and Assessment, 12, 363-367.

Cole, M., Rubin, R., Feild, H., & Giles, W. (2007). Recruiters' perceptions and use of applicant résumé information: screening the recent graduate. Applied psychology: An international review, 56, 319-343.

Costa, P. & McCrae, R. (1992). The NEO-PI Personality Inventory. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Cotton, J., O'Neill, B., & Griffin, A. (2008). The "name game": affective and hiring reactions to first names. Journal of Managerial Psychology, 23, 18-39.

Page 73: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

VII

Desmidt, S., & Heene, A. (2005). Strategie en organisatie van publieke organisaties . Lannoo Uitgeverij.

DeYoung, C., Quilty, L., & Peterson, J. (2007). Between facets and domains: 10 aspects of the Big Five. Journal of Personality and Social Psychology, 93, 880-896.

Digman, J. (1990). Personality strcuture: emergence of the 5-factor model. Annual Review of Psychology, 41, 417-40.

Ding, V. J. & Stillman, J. A. (2005). An empirical investigation of discrimination against overweight female job applicants in New Zealand. New Zealand Journal of Psychology, 24, 139-148.

Dion, K., Walster, E., & Berschei, E. (1972). What is beautiful, is good. Journal of Personality and Social Psychology, 24, 285-290.

Duarte, J., Siegel, S., & Youg, L. (2012). Trust and Credit: The role of appearance in peer-to-peer lending. Review of Financial Studies, 25, 2455-2483.

Dunn, W., Mount, M., Barrick, M., & Ones, D. (1995). Relative importance of personality and general mental ability in managers' judgments of applicant qualifications. Journal of Applied Psychology, 80, 500-509.

Eurostat (2013). Bevolking - Voornamen van de hele bevolking.

Feingold, A. (1992). Good-looking people are not what we think. Psychological Bullitin, 111, 304-341.

Fix, M., Galster, G., & Struyk, R. (1993). An overview of auditing for discrimination. Washington D.C.: The Urban Institute Press.

Fletcher, J. (2013). The effects of personality traits on adult labor market outcomes: Evidence from siblings. Journal of Economic Behavior & Organization, 89, 122-135.

French, M. (2002). Physical appearance and earnings: further evidence. Applied Economics, 34, 569-572.

Goldberg, L. R. (1990). An alternative 'discription of personality': The Big-Five factor structure. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 1216-1229.

Gosling, S., Rentfrow, P., & Swann Jr, W. (2003). A very brief measure of the Big-Five personality domains. Journal of Research in Personality, 37, 404-528.

Hamermesh, D. & Biddle, J. (1994). Beauty and the labor market. The American Economic Review, 84, 1174-1194.

Harper, B. (2000). Beauty, stature and the labour market: a British cohort study. Oxford Bulletin of Economics and Statistics, 62, 771-800.

Heckman, J., Stixrud, J., & Urzua, S. (2006). The effects of cognitive and noncognitive abilities on labor market outcomes and social behavior. Journal of Labor Economics, 24.

Heckman, J. (1998). Detecting discrimination. Journal of Economic Perspectives, 12, 101-116.

Heilman, M. & Saruwatari, L. (1979). When beauty is beastly: the effects of appearance and sex on evaluations of job applicants for managerial and non-managerial jobs. Organizational Behavior and Human Performance, 23, 360-372.

Page 74: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

VIII

Heineck, G. & Anger, S. (2010). The returns to cognitive abilities and personality traits in Germany. Labour Economics, 17, 535-546.

Hosoda, M., Stone-Romero, E., & Coats, G. (2003). The effects of physical attractiveness on job-related outcomes: a meta-analysis of experimental studies. Personnel Psychology, 431-462.

Jawahar, I. & Mattsson, J. (2005). Sexism and Beautyism effects in selection as a function of self-monitoring level of decision maker. Journal of Applied Psychology, 90, 363-573.

Jobpunt Vlaanderen (2014). Deonthologische codes kantoren. In ( https://www.jobpunt.be/sites/default/files/deontologische%20code%20personeel.pdf.

Jones, A., Kramer, S., & Ward, R. (2012). Signals of Personality and Health: The Contributions of Facial Shape, Skin Texture, and Viewing Angle. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 38, 1353-1361.

Judge, T., Higgins, C., & Thoresen, C. (1999). The Big Five personality traits, general mental ability, and career success across the life span. Personnel Psychology, 52, 621-652.

Judge, T., Hurst, C., & Simon, L. (2009). Does it pay to be smart, attractive, or confident (or all three)? Relationships among general mental ability, physical attractiveness, core self-evaluations, and income. Journal of Applied Psychology, 94, 742-755.

Judge, T., Klinger, R., Rodell, J., Simon, L., & Crawford, E. (2013). Hierarchical representations of the Five-Factor Model of personality in predicting job performance: Integrating three organizing frameworks with two theoretical perspectives. Journal of Applied Psychology, 98, 875-925.

Kaas, L. & Manger, C. (2011). Ethnic discrimination in Germany's labour market: A field experiment. German Economic Review, 13, 1-20.

Langlois, J., Rubenstein, A., Larson, A., Hallam, M., & Smoot, M. (2000). Maxims of Myths of Beauty? A Meta-Analytic and Theoretical Review. Psychological Bullitin, 126, 390-423.

Lindqvist, E. & Vestman, R. (2011). The labor market returns to cognitive and noncognitive ability: Evidence from the Swedish Enlistment. American Economic Journal, 3, 101-128.

Meyers, R. & Houssemand, C. (2010). Socioprefessional and psychological variables that predict job finding. Revue européenne de psychologie appliqué, 60, 201-219.

Midtboen, A. & Rogstad, J. (2012). Discrimination: Methodological controversies and sociological perspectives on future research. Nordic Journal of Migration Research, 2, 203-212.

Mobius, M. & Rosenblat, T. (2006). Why beauty matters. The American Economic Review, 96, 222-235.

Morissens, A., Struyven, L., & Bollens, J. (2009). Vraaggerichte arbeidsbemiddeling als antwoord op knelpuntvacatures. (vols. 154) Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid.

Morrow, P. (1990). Physical attractiveness and selection decision making. Journal of Management, 16, 45-60.

Mount, M., Barrick, M., & Stewart, G. (1998). Five Factor model of personality and performance in jobs involving interpersoonlijke interacties. Human Performance, 11, 145-165.

Page 75: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

IX

Moy, J. (2006). Are employers assessing the right traits in hiring? Evidence from Hong Kong companies. International Journal of Human Resource Management, 17, 734-754.

Moy, J. & Lam, K. (2004). Selection criteria and the impact of personality on getting hired. Personell Review, 33, 521-535.

Muellers, G. & Plug, E. (2006). Estimating the effect of personality on male and female earnings. Industrial and labor Relations Review, 60, 3-22.

Naumann, L., Vazire, S., Rentfrow, P., & Gosling, S. (2009). Personality judgements based on physical appearance. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 1661-1671.

Nemanick, R. C. & Clark, E. M. (2002). The differential effects of extracurricular activities on attributions in résumé evaluation. International Journal of Selection and Assessment, 10, 206-217.

Neumark, D. (2012). Detecting discrimination in audit and correspondence studies. Journal of Human Resources, 47, 1128-1157.

Newman, D. & Lyon, S. (2009). Recruitment efforts to reduce adverse impact: Targeted recruiting for personality, cognitive ability, and diversity. Journal of Applied Psychology, 94, 298-317.

Nyhus, E. & Pons, E. (2005). The effects of personality on earnings. Journal of Economic Psychology, 26, 363-384.

Nyhus, E. & Pons, E. (2012). Personality and the gender wage gap. Applied Economics, 44, 105-118.

Office Team (2013). De helft van de Belgische HR-managers vindt starters onvoldoende voorbereid op de arbeidsmarkt. In (.

Pager, D. (2007). The use of field experiments for studies of employment discrimination: contributions, critiques, and directions for the future. The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science, 609.

Parret, M. (2003). The Give and Take on Restaurant Tipping.

Penney, L. & Witt, E. (2011). A review of personality and performance: Identifying boundaries, contingencies, and future research directions. Human Resource Management Review, 21, 297-310.

Perry, J. & Rainy, H. (1988). The public-private distinction in organization theory: A critique and research theory. Academy of Management Review, 13, 182-201.

Phelps (1972). The statistical theory of racism and sexism. The American Economic Review, 62, 659-661.

Riach, P. & Rich, J. (2002). Field experiments of discrimination in the market place. The Economic Journal, 112, 480-518.

Riach, P. & Rich, J. (2004). Deceptive field experiments of discrimination: Are they ethical? KYKLOS, 57, 457-470.

Robins, P., Homer, J., & French, M. (2011). Beauty and the labor market: accounting for the additional effects of personality and grooming. Labour, 25, 228-251.

Page 76: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

X

Rooth, D. (2009). Obesity, Attractiveness, and Differential Treatment in Hiring: A Field Experiment. Journal of Human Resources, 44, 710-735.

Ruffle, B. & Shtudiner, Z. (2010). Are good-looking people more employable? Monaster Center for Economic Research Ben-Gurion University of the Negev, 10-06.

Sala, E., Terraneo, M., Lucchini, M., & Knies, G. (2013). Exploring the impact of male and female facial attractiveness on occupational prestige. Research in Social Stratification and Mobility, 31, 69-81.

Salgado, F. (1997). The five factor model of personality and job performance in the European community. Journal of Applied Psychology, 82, 30-43.

Salgado, F. & Táuriz, G. (2014). The Five-factor model, forced-choice personality inventories and performance: A comprehensive meta-analysis of academic and occupational validity studies. European Journal of Work and Organizational Psychology, 23, 3-30.

Schmidt, F. L. & Zimmerman, R. D. (2004). A counterintuitive hypothesis about employment interview validity and some supporting evidence. Journal of Applied Psychology, 89, 553-561.

Scholz, J. & Sicinski, K. (2011). Facial attractiveness and lifetime earnings: Evidence from a cohort study. econ.wisc.edu.

Semeijn, J., Boone, C., van der Velden, R., & van Witteloostuijn, A. (2005). Graduates' personality characteristics and labor market entry an empirical study among dutch economics graduates. Economics of Educational review, 24, 67-83.

Solnick, S. & Schweitzer, M. (1999). The influence of physcial attractiveness and gender on ultimatum game decisions. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 79, 199-215.

Stepstone (2013). Bijna de helft van de werkzoekenden krijgt geen reactie op sollicitatie.

Swami, V., Furnham, A., Chamorro-Premuzic, T., Akbar, K., Gordon, N., Harris, T. et al. (2010). More than just skin deep? Personality information influences men's ratings of the attractiveness of women's body sizes. The Journal of Social Psychology, 150, 628-647.

Tews, M., Stafford, K., & Zhu, J. (2009). Beauty revisited: The impact of attractiveness, ability, and personality in the assessment of employment suitability. International Journal of Selection and Assessment, 17, 92-100.

Topor, D., Colarelli, S., & Han, K. (2007). Influences of traits and assessment methods on human resource practitioners' evaluation of job applicants. Journal of Business and Psychology, 21, 361-376.

Uysal, S. & Pohlmeier, W. (2011). Unemployment duration and personality. Journal of Economic Psychology, 32, 980-992.

Valsamis, D. & Van Den Broeck, K. (2010). De perceptie van jongeren op de arbeidsmarkt en

de rol van uitzendarbeid. Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 2.

Van den Cruyce, B. & Schockaert, E. (2000). Statistische discriminatie van allochtonen op jobmarkten met rigide lonen. KULeuven.

Page 77: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XI

Vandamme, C. & Cockx, B. (2012). Minder etnische discriminatie bij de aanwerving van schoolverlaters voor knelpunt beroepen? Een veldexperiment. UGent.

VDAB (2010). VDAB.be.

Viinikainen, J. & Kokko, K. (2012). Personality traits and unemployment: evidence from longitudinal data. Journal of Economic Psychology, 33, 1204-1222.

Wanberg, C. R. & Kammeyer-Mueller, J. D. (2000). Predictors and outcomes of proactivity in the socialization process. Journal of Applied Psychology, 85, 373-385.

Page 78: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XII

Bijlagen

Bijlage 1: opgenomen foto’s

Foto scoorde hoog op aantrekkelijkheid en de persoonlijkheidskenmerken. Bij de substreekproef laag-

(midden)geschoolde sollicitanten heette deze persoon Peter Baert. Bij de substeekproef (midden-)

hooggeschoolde sollicitanten heette deze persoon Dieter De Bruyne.

Foto scoorde gemiddeld op aantrekkelijkheid en de vijf persoonlijkheidskenmerken. Bij de

substreekproef laag- (midden)geschoolde sollicitanten heette deze persoon Sven De Clerck. Bij de

substeekproef (midden-) hooggeschoolde sollicitanten heette deze persoon Joris Roman.

Page 79: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XIII

Foto scoorde voornamelijk hoog op zorgvuldigheid. Bij de substreekproef laag- (midden)geschoolde

sollicitanten heette deze persoon Thomas De Groote. Bij de substeekproef (midden-) hooggeschoolde

sollicitanten heette deze persoon Hans Van Damme.

Foto die laag scoort op aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken. Bij de substreekproef laag-

(midden)geschoolde sollicitanten heette deze persoon Bart De Sutter. Bij de substeekproef (midden-)

hooggeschoolde sollicitanten heette deze persoon Rob De Schutter.

Page 80: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XIV

Bijlage 2: type A cv en motivatiebrief laag- (midden)geschoolde sollicitant

Curriculum vitae

PERSOONLIJKE INFORMATIE Sven De Clerck

Van Havrelei 80, 2100 Deurne

+32479338420

[email protected]

Geslacht Man | Geboortedatum 10/11/1995 | Nationaliteit Belg

VAKANTIEJOBS

ONDERWIJS EN OPLEIDING

PERSOONLIJKE VAARDIGHEDEN

AANVULLENDE INFORMATIE

Juli 2012 tot augustus 2012 Schoonmaak

Flextra-Interim

Juli 2011 tot augustus 2011 Administratie en onthaal

Ibis Budget

2007-2013 TSO-Handel

Katholiek Scholencentrum Joma

Moedertaal Nederlands

Andere talen Frans, Engels

Computervaardigheden

▪ Goede beheersing MS Office

▪ Goede beheersing van het internet

Rijbewijs ▪ B

Hobby’s

Tennis Basgitaar

Page 81: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XV

Geachte meneer /mevrouw,

Ik heb uw vacature gevonden in de databank van de “vdab”. Graag zou ik solliciteren voor de job van [ ]. Vorig schooljaar heb ik mijn opleiding Handel afgewerkt. Ook heb ik reeds twee vakantiejobs afgewerkt. In één van beide heb ik reeds wat praktijkervaring in administratief werk opgedaan zodat ik denk dat ik een goede kandidaat ben voor deze job. De details staan in mijn cv.

Als u nog vragen hebt dan wil ik daar graag op antwoorden in een gesprek.

Hoogachtend,

Sven De Clerck

Page 82: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XVI

Bijlage 3: type B cv en motivatiebrief laag- (midden)geschoolde sollicitant

CV

Sven De Clerck

Thaliastraat 41

2600 Berchem

+32479338420

[email protected]

Geboren op 5 maart 1995 te Gent

Burgerlijke staat: ongehuwd

Diploma

2007-2013 Handel (TSO) – Secundaire Handelsschool Sint-Lodewijk (Antwerpen)

Talen

Nederlands Moedertaal Frans Goede kennis (lezen, spreken, schrijven) Engels Heel goede kennis (lezen, spreken, schrijven)

Werkervaring

Juli 2012 Museum Mayer van den Bergh (vakantiejob) taken: administratief werk en onthaal

Augustus 2011 Dockx (vakantiejob) taken: schoonmaak en algemene taken

Vaardigheden

ICT Microsoft Office – Goede kennis Rijbewijs B

Lidmaatschappen

Lid van amateurtoneelvereniging Augustijner Theater Lid van fitnessclub Basic Fit

Page 83: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XVII

Beste,

Ik heb interesse in de functie als [ ] die verschenen is op de VDAB-website.

Ik ben net afgestudeerd in de richting TSO - Handel. In deze richting heb ik veel geleerd dat mij zal helpen om goed werk te leveren in uw bedrijf. Mijn ervaring is beperkt tot vakantiewerk maar ik ben wel zeer gemotiveerd.

Ik wacht op nieuws van u en ik hoop dat u me zal uitnodigen voor een gesprek.

Met vriendelijke groeten,

Sven De Clerck

Page 84: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XVIII

Bijlage 4: type A cv en motivatiebrief (midden-) hoogopgeleide sollicitant

Dieter De Bruyne

Boomstraat 21, 2180 Ekeren

0470/34.35.67

[email protected]

Algemene informatie

Geslacht: Man

Geboortedatum: 29/08/1991 te Ekeren

Nationaliteit: Belg

Opleiding

2009-2013 Lessius Hogeschool / Thomas More (Antwerpen)

Master in de handelswetenschappen

Afstudeerrichting Accountancy en Fiscaliteit (geslaagd met onderscheiding)

2003-2009 Sint-Annacollege (Antwerpen)

Afstudeerrichting ASO Economie-Wiskunde

Werkervaring

15/03 - 15/03/2012 Stage bij Volvo (Gent)

Zomer 2010 - 2011 Vakantiejob bediende – Stad Antwerpen (Antwerpen)

Talenkennis

Nederlands: moedertaal

Frans: zeer goed

Engels: zeer goed

ICT-kennis

Microsoft Office: goede kennis

Internet en e-mail: goede kennis

Varia

Rijbewijs B (en eigen wagen).

Actief bezig met sport (fitness en voetbal) en bij Chiro Ekeren-Donk.

Zelfstandig en sociaal. Flexibel en gemotiveerd.

Page 85: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XIX

Geachte meneer /mevrouw,

Ik heb uw vacature gevonden in de vdab-databank. Graag zou ik solliciteren voor de job van [ ].

Het afgelopen academiejaar werkte ik mijn Master in de handelswetenschappen af. Ik vermoed dat de kennis die ik tijdens deze opleiding opdeed prima aansluiten bij de functiebeschrijving in de vacature. De details staan in mijn cv. Ik hoop me bij u verder te kunnen ontplooien.

Als u nog vragen hebt dan wil ik daar graag op antwoorden in een gesprek.

Hoogachtend,

Dieter De Bruyne

Page 86: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XX

Bijlage 5: type B cv (midden-) hoogopgeleide sollicitant

CURRICULUM VITAE

Dieter De Bruyne Geslacht: man

Ijsvogelstraat 110, Geboortedatum: 2 maart 1991 (Antwerpen) 2170 Merksem Belgische nationaliteit 0470/34.35.67 In bezit van rijbewijs B [email protected]

VAKANTIEWERK

Promoteam Kinepolis augustus 2009 en augustus 2010

STUDIES

Lessius, Master Handelswetenschappen 2009-2013 Afstudeerrichting: Accountancy & fiscaliteit Onderscheiding Stage: Daikin, Oostende

Groenendaalcollege Merksel, Economie-Wiskunde 2003-2009

NEVENACTIVITEITEN

Lid studentenraad Lessius 2010-2012 Roeien, recreatief 1999-heden

TALENKENNIS

Nederlands moedertaal Engels vloeiend Frans vloeiend

COMPUTERKENNIS

Microsoft Office zeer goed Microsoft Windows zeer goed

VERDERE KENMERKEN

Geen probleem met weekendwerk

Bereid om te verplaatsen

Harde werker

Team player

Leergierig

Page 87: Aanwervingsdiscriminatie op basis van schoonheid ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/164/949/RUG01-002164949...Hamermesh & Biddle, 1994; Harper, 2000). We stellen ons in dit onderzoek

XXI

Beste,

Ik heb interesse in de functie als [ ] die verschenen is op de website van de VDAB. Ik ben afgestudeerd in de richting Handelswetenschappen aan de Hogeschool Gent. Mijn werkervaring is beperkt tot vakantiewerk maar ik ben wel zeer gemotiveerd. Alle verdere informatie vindt u in mijn Curriculum Vitae.

Ik wacht op nieuws van u en ik hoop dat ik u tijdens een gesprek zal kunnen overtuigen van

mijn motivatie.

Met vriendelijke groeten,

Dieter De Bruyne