Upload
jeugdzorgvader
View
443
Download
13
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Afdelingswerkboek Flexus Jeugdplein / Pleegzorg augustus 2011
Citation preview
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
Titel Afdelingswerkboek Pleegzorg
Eigenaar Yvonne van Adrichem
Uitgiftedatum Augustus 2011
Versienummer 1
Aantal pagina‟s 439
Evaluatiedatum Augustus 2014
Bedoeld voor: Iedereen Cluster: Wonen en Opgroeien Dienst:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Informatie voor begeleiders pleegzorg
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Interne Procedures
2.1 Opstarten
2.1.1 Bestandszaken
2.1.1.1 Voorbereidingstraject VIP
2.1.1.2 Bemiddeling en matching
2.1.1.3 Kennismakingstraject
2.1.1.4 Stroomdiagram opstarten bestandszaken
2.1.2 Netwerkzaken
2.1.2.1 Netwerkscreening
2.1.2.2 Stroomdiagram netwerkscreening
2.2 Inhoud
2.2.1 Huisbezoeken
2.2.2 Evaluaties
2.2.3 Zorgteams
2.2.4 Bezoekcontacten ouders
2.2.5 Overigen
2.3 Beslismomenten
2.3.1 Pas op de plaats (overgang van crisis- naar reguliere pleegzorg)
2.3.2 Overgang van reguliere naar crisispleegzorg
2.3.3 Overgang van weekend naar reguliere pleegzorg
2.3.4 Bijplaatsing
2.3.5 Pleegoudervoogdij
2.4 Afsluiten
2.4.1 Procedure afsluiting
2.4.2 Voortgezette pleegzorgbegeleiding (18+)
2.5 Bijzondere begeleidingsvormen
2.5.1 Weekendpleegzorg
2.5.2 Vakantiepleegzorg
2.5.3 Therapeutische pleegzorg
2.5.4 Faciliterende pleegzorg
2.5.6 Overbruggingspleegzorg
2.6 Rapportage
2.6.1 Start
2.6.1.1 Matchingsvoorstel
2.6.1.2 Gespreksverslag Kennismaking
2.6.1.3 Matchingsbesluit
2.6.1.4 Verslag netwerkscreening
2.6.1.5 Pleegzorgcontract
2.6.1.6 Samenwerkingsovereenkomst
2.6.2 Inhoud
2.6.2.1 Logboek pleegkind
2.6.2.2 Logboek pleeggezin
2.6.2.3 Cliëntcontacttijdregistratie (CCT)
2.6.2.4 Hulpverleningsplan (HVP)
2.6.2.5 Evaluatie Hulpverleningsplan (EHVP)
2.6.2.6 Doelrealisatie
2.6.2.7 Pleegouderbegeleidingsplan
2.6.2.8 Vragenlijsten pleegouders
2.6.3 Beslismomenten
2.6.3.1 Gespreksverslag Pas Op de Plaats gesprek (POP-verslag)
2.6.3.2 Bijplaatsingsverslag
2.6.3.3 Pleegoudervoogdcontract
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
3
2.6.4 Afsluiting
2.6.4.1 Eindevaluatie Hulpverleningsplan (EEHVP)
2.6.4.2 Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan
2.6.4.3 Exit-vragenlijst Jongeren
2.6.4.4 Exit-vragenlijst Ouders
2.6.5 Overige
2.6.5.1 Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang
2.6.5.2 Verklaring Onafhankelijke Instantie
2.7 Overigen
2.7.1 Dossierinzage
2.7.1.1 Dossierinzage pleegkind
2.7.1.2 Dossierinzage ouder(s)/wettelijk vertegenwoordigers
2.7.1.3 Dossierinzage pleegouder
2.7.2 Declaraties pleegouders
2.7.3 Opslagregeling (€3,17)
Hoofdstuk 3 Extra interne hulpverleningsmogelijkheden
3.1 Hechtingsproblematiek
3.1.1 Vragenlijsten
3.1.2 Video Interactie Begeleiding (VIB)
3.1.3 Sherborne Bewegingstherapie
3.2 Diagnostisch onderzoek
3.3 Yulius Pleegzorgpolikliniek
3.3.1 Consult kinder- en jeugdpsychiater
3.3.2 Medicatiecontrole kinder- en jeugdpsychiater
3.3.3 Therapie
3.3.4 Klinische Unit De Hobbits
3.4 Overigen
3.4.1 Helpdesk
3.4.2 Bibliotheek
3.4.3 Depot
3.4.4 Oppasondersteuning
3.4.5 Fondsen
3.4.6 Pleegzorgkampen
Hoofdstuk 4 Instellingsaspecten
4.1 Pleegzorgbegeleider
4.1.1 Functieomschrijving
4.1.2 Caseload
4.1.3 Bereikbaarheid
4.1.4 Zakelijke instellingsaspecten
4.1.4.1 Declaratieformulieren
4.1.4.2 Verlofaanvragen
4.1.4.3 Ziek- en betermeldprocedures
4.2 Teamaspecten
4.2.1 Inwerkplan
4.2.2 Stagebegeleiding
4.2.3 Basisteam
4.2.4 Teamvergadering
4.2.5 Bureaudienst
4.2.6 Ziekte en zwangerschapsvervanging
4.3 Afdelingsmanager
4.4 Gedragsdeskundige
4.5 Secretariaat
4.6 Afdeling pleegzorg
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
4
4.7 FlexusJeugdplein
Hoofdstuk 5 Samenwerking Bureau Jeugdzorg
5.1 Juridisch kader
5.2 Indicatiebesluiten
5.3 Taakverdeling en samenwerking
Hoofdstuk 6 Achtergrondinformatie
6.1 Attentiebeleid
6.2 Pleegouderraad
6.3 Ouderbijdrage (LBIO)
6.4 Studiefinanciering
6.5 Kinderbijslag
6.6 Protocollen bij (vermoedens van) mishandeling en dergelijke
6.7 Pleeggrootouderbegeleiding
6.8 Pleegoudervoogdij
6.9 Puberteit bij pleegkinderen
6.10 Ziektekostenverzekering
6.11 Aanspraak op jeugdzorg vreemdelingen
6.12 Blokkaderecht
Hoofdstuk 7 Bijlagen
7.1 Bijlagen: Opstarten bestandszaken
7.1.1 Beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van (kandidaat)
bestandspleeggezinnen
7.1.2 Scoringshulp beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid
van (kandidaat) bestandspleeggezinnen
7.1.3 Toelichting beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van
(kandidaat) bestandspleeggezinnen
7.1.4 Pleeggezinverslag n.a.v. vipprogramma
7.1.5 Matchingsvoorstel
7.1.6 Matchingsbesluit
7.2 Bijlagen: Opstarten netwerkzaken
7.2.1 Verslag netwerkonderzoek
7.2.2 Beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
7.2.3 Scoringshulp beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
7.2.4 Toelichting beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
7.3 Bijlagen: Nieuwe plaatsing
7.3.1 Gespreksverslag kennismakingsgesprek
7.3.2 Checklist afspraken nieuwe (over)plaatsing
7.3.3 Checklist nieuwe plaatsing
7.3.4 Pleegzorgcontract
7.3.5 Samenwerkingsovereenkomst FlexusJeugdplein – pleegouders
7.4 Bijlagen: Secretariaat
7.4.1 Opdrachten voor het secretariaat
7.4.2 Mutatieformulier Afdeling Pleegzorg
7.5 Bijlagen: Standaard rapportage
7.5.1 Stroomdiagram standaard rapportage
7.5.2 Instructie registreren van een cliëntcontact bij geïndiceerde zorg
7.5.3 Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.4 Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.5 Hulpmiddel Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.6 Tips en aandachtspunten Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.7 Standaard begeleidende brief (E)HVP
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
5
7.5.8 Pleegouderbegeleidingsplan
7.5.9 Checklist indicatoren veiligheid kind in de pleegzorg
7.5.10 Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK)
7.6 Bijlagen: Begeleide bezoeken
7.6.1 Inleiding Checklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
7.6.2 Cheklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
7.7 Bijlagen: Beslismomenten
7.7.1 Gespreksverslag Pas op de Plaats gesprek
7.7.2 Bijplaatsingsverslag
7.7.3 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (positief)
7.7.4 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (negatief)
7.7.5 Pleegzorgcontract FlexusJeugdplein – Pleegoudervoogd
7.8 Bijlagen: Afsluiten pleegzorgbegeleiding
7.8.1 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor jongeren
7.8.2 Exit-vragenlijst voor jongeren
7.8.3 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor ouders
7.8.4 Exit-vragenlijst voor ouders
7.9 Bijlagen: Weekend- en vakantiepleegzorg
7.9.1 Aanvraagformulier weekend- en vakantiepleegzorg
7.9.2 Mutatieformulier weekend- en vakantiepleegzorg
7.10 Bijlagen: Ondersteuning pleegouders
7.10.1 Verklaring onafhankelijke instantie rond studiefinanciering
7.10.2 Toelichting verklaring onafhankelijke instantie
7.10.3 Reisverklaring
7.10.4 Declaratieformulier reiskosten pleegouders
7.10.5 Aanvraagformulier opslagregeling €3,22
7.11 Bijlagen: Extra interne hulpverleningsmogelijkheden
7.11.1 Aanmeldingsformulier Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.2 Waarom? Wanneer? Wie? De twaalf meest gestelde vragen over VIB
7.11.3 VIB principes
7.11.4 Toelichting op enkele principes van Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.5 Toelichting thuisopname Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.6 Aanvraagformulier Sherborne Bewegingstherapie
7.11.7 Aanvraag intern diagnostisch onderzoek
7.11.8 Verwijsbrief aanmelding Yulius pleegzorgpolikliniek
7.11.9 Aanmeldingsgegevens pleegzorgpolikliniek
7.11.10 Hulpformulier onderzoeksvragen t.b.v. aanvraag diagnostisch onderzoek
7.11.11 Informatie diagnostisch onderzoek aan pleegouders
7.11.12 Inschrijfformulier pleeggezinproject oppassen
7.11.13 Intern aanvraagformulier fondsen
7.12 Bijlagen Basisteam
7.12.1 Inbrengformulier basisteam
7.12.2 Evaluatieformulier basisteams
7.13 Bijlagen Zakelijke aspecten
7.13.1 Bereikbaarheidsprotocol begeleiders pleegzorg
7.13.2 Verlofaanvraag
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
6
Hoofdstuk 1 Inleiding
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
7
Pleegzorg is een aparte tak van sport. Pleegzorgbegeleiders begeleiden gezinnen die een
niet-eigen kind opvoeden. Hierbij hebben zij te maken met pleegkinderen, ouders,
pleeggezinnen, BJZ-werkers, enz.
Dit afdelingswerkboek is bedoeld om een beeld te geven van alle facetten van het werk
van de pleegzorgbegeleider. Het afdelingswerkboek biedt een overzicht van alle
werkwijzen, inclusief procedures en protocollen, informatiefolders enz.
Enerzijds moet dit afdelingswerkboek nieuwe begeleiders pleegzorg wegwijs kunnen
maken in het werk en anderzijds moet het onduidelijkheden in de werkwijzen uit de
wereld helpen. Het doel is namelijk wel dat alle begeleiders pleegzorg op een
vergelijkbare wijze werken en daarbij gebruik maken van dezelfde mogelijkheden.
Het werkveld en daarmee het afdelingswerkboek zijn continu aan verandering
onderhevig. Het is daarom van belang om dit als eerste versie van het
afdelingswerkboek te zien, wat met regelmaat om vernieuwing vraagt. Actualisering,
aanpassing en verbetering van het afdelingswerkboek is van belang om het nut ervan te
vergroten en te blijven behouden.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal in het afdelingswerkboek gesproken worden over
het kind, waar eveneens de jongere bedoeld kan worden. Hiermee wordt het pleegkind
bedoeld wat in het pleeggezin woont. Tevens wordt BJZ-werker geschreven waar
gezinsvoogd, voogd of andere medewerker van BJZ of andere plaatsende instelling wordt
bedoelt.
Eveline van Valen
Pleegzorgbegeleider
Augustus 2011
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
8
Hoofdstuk 2
Interne Procedures
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
9
2.1 Starten
Doel
Om de slagingskans van de pleegzorgplaatsing te vergroten en de kwaliteit van de
plaatsing vanaf de start te bewaken, dienen er bij deze start diverse zaken zorgvuldig
afgewogen te worden, welke verschillen voor bestands- en netwerkpleeggezinnen.
Uitgangspunt
Hier wordt getracht een overzichtelijk geheel te bieden van alle stappen die bij de start
van de begeleiding aan pleeggezinnen hoort. Dit wordt onderverdeeld in de stappen bij
bestands- en bij netwerkpleeggezinnen.
Richtlijnen
Bij de start van de begeleiding wordt overwogen en bepaald of de pleegzorgplaatsing
aanvaard wordt, dus of een pleegkind in het pleeggezin kan wonen en FlexusJeugdplein
de begeleiding op zich neemt.
In 2.1.1 wordt stilgestaan bij de start van bestandspleeggezinnen. De grove lijnen van
het Voorbereidingstraject VIP (2.1.1.1) zal kort beschreven worden. Hierna kunnen de
aspirant pleegouders middels Bemiddeling en matching (2.1.1.2) tot een mogelijke
Kennismakingstraject (2.1.1.3) met een mogelijk toekomstige pleegkind komen. Het
gehele proces is een Stroomdiagram opstarten bestandsbestandszaken (2.1.1.4)
geplaatst.
Bij netwerkpleeggezinnen staat tijdens de start van de begeleiding (2.1.2) de
Netwerkscreening (2.1.2.1) centraal. Alle stappen die hierbij genomen worden zijn
samengevat in een Stroomdiagram netwerkscreening (2.1.2.2).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
10
2.1.1 Bestandszaken
Doel
Achtergrondinformatie bieden over het traject voorafgaand aan een plaatsing bij
bestandspleeggezinnen en daarbij duidelijkheid scheppen over de taakverdeling en
verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen bij de start van een nieuwe
bestandsplaatsing.
Uitgangspunt
Ongeveer de helft van de pleegouders binnen de afdeling Pleegzorg van
FlexusJeugdplein zijn bestandspleeggezinnen. Dit zijn gezinnen die ruimte hebben voor
opname van een kind in hun gezin, waarmee zij bij de start van de plaatsing geen
(familiaire of sociale) band hebben. Deze bestandspleeggezinnen komen via activiteiten
van de Dienst Werving en Selectie (Dienst W&S) in het bestand van FJP en kunnen dan
bemiddeld worden door de bemiddelingsmedewerkers om een plaats te bieden aan
aangemelde pleegkinderen.
Richtlijnen
Voor de plaatsing van een pleegkind in een bestandpleeggezin vindt een
voorbereidingstraject plaats. Deze wordt door twee afdelingen uitgevoerd, namelijk de
Dienst W&S en de bemiddelingsafdeling.
De Dienst W&S heeft als taak om pleeggezinnen te werven, voor te lichten en te
selecteren ten behoeve van de plaatsing van pleegkinderen. De dienst W&S biedt
hiervoor aan kandidaat-pleegouders het Voorbereidingstraject VIP (2.1.1.1) aan.
Wanneer het pleeggezin in het bestand van FlexusJeugdplein is opgenomen, dan komt
het in aanmerking voor de Bemiddeling en matchting (2.1.1.2) met aangemelde
kinderen. Dan wordt door de bemiddelingsmedewerker de vraag van het kind vergeleken
met het aanbod van de bestandspleeggezinnen. Dit kan uitmonden in een
Kennismakingstraject (2.1.1.3) en van hieruit een plaatsing van het pleegkind in het
bestandspleeggezin. Het gehele proces van voorbereiding tot de mogelijke plaatsing van
pleegkinderen bij een bestandspleeggezin is een Stroomdiagram (2.1.1.4) samengevat.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
11
2.1.1.1 Voorbereidingstraject VIP
Doel
Pleegzorg is een groeiende afdeling binnen FlexusJeugdplein. Steeds meer kinderen
worden aangemeld voor deze vorm van hulpverlening. Om alle kinderen in goed
passende pleeggezinnen te kunnen plaatsen, is het van belang om over een uitgebreid
bestand aan geschikte pleegouders te beschikken.
Uitgangspunten
- De werkzaamheden van de Dienst W&S zijn gebaseerd op de vraag uit de
afdelingen naar soorten pleeggezinnen waaraan de meeste behoefte is. Deze
vraag is leidend voor de activiteiten van de Dienst W&S. Daarnaast spelen
feedback uit evaluaties van het voorbereidingstraject en financiën een grote rol.
De Dienst W&S past het voorbereidingstraject dan ook met zeer grote regelmaat
aan. Hier worden slechts de grove lijnen van de taken van de Dienst W&S
geschetst. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de documenten
van de Dienst W&S zelf in het handboek of naar de Dienst W&S zelf.
Stappenplan
1. De Dienst W&S werft aspirant pleegouders. Dit vindt plaats op diverse manieren,
zoals via landelijke campagnes en informatieverstrekking bij diverse
evenementen en activiteiten op verschillende locaties. Hier worden
informatiepakketten verstrekt, waarin de mogelijkheid wordt geboden om zich
aan te melden voor een voorlichtingsavond.
2. Minimaal tien keer per jaar vindt er een voorlichtingsavond plaats. Hier wordt
zoveel mogelijk informatie met betrekking tot pleegzorg gegeven, zoals de
verschillende mogelijkheden van pleegzorg, waarom kinderen uit huis geplaatst
worden en aan welke voorwaarden voldaan moet worden om pleeggezin te
worden. Bij de voorlichtingsavond wordt een uitgebreid informatiepakket
gegeven, inclusief aanmeldingsformulieren.
3. Geïnteresseerden kunnen het aanmeldingsformulieren invullen, waarmee zij zich
aanmelden als kandidaat-pleegouders. Hierbij wordt hen gevraagd om de
formulieren voor de medische en Raadsverklaring in te vullen. Een positieve
medische verklaring is nodig om door te gaan met het voorbereidingsprogramma.
Daarnaast is het wettelijk verplicht om de Raad van Kinderbescherming op basis
van justitiële documentatie een uitgebreide verklaring omtrent het gedrag van de
pleeggezinsleden te vragen. Hier dient de Machtiging Raad van de
Kinderbescherming voor, die door elk gezinslid vanaf 12 jaar moet worden
ingevuld en geretourneerd aan FlexusJeugdplein. Het secretariaat van de Dienst
W&S stuurt deze door naar de Raad van de Kinderbescherming, die hier
vervolgens een verklaring van geen bezwaar voor geven. Wanneer er redenen
zijn om geen verklaring van geen bezwaar af te geven, dan krijgt
FlexusJeugdplein hiervan de reden niet te horen. De pleegouder(s) worden hier
wel van op de hoogte gesteld door de Raad van de Kinderbescherming. Zij
worden dan uitgenodigd voor een gesprek.
De verwerking en goedkeuring van alle formulieren duurt gemiddeld acht weken.
Wanneer zich bijzonderheden voordoen in de afgifte van de verklaringen, dan kan
dit langer in beslag nemen.
4. Mondeling of telefonisch wordt er een afstemmingsgesprek gehouden tussen de
Dienst W&S en de kandidaat-pleegouders. Hier wordt aan de hand van het
aanmeldingsformulier en de verklaringen de mogelijkheden besproken en bepaald
of er eventuele contra-indicaties bestaan om verder te gaan met het
voorbereidingstraject.
5. Het voorbereidings- en selectieprogramma voor kandidaat-pleegouders van
FlexusJeugdplein heet VIP De naam VIP staat voor Voorbereiding en Informatie
aan (kandidaat) Pleegouders, maar geeft ook aan dat pleegouders als Very
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
12
Important Persons worden gezien. Met het programma worden kandidaat
pleegouders voorbereid op het pleegouderschap.
NB. Wanneer kandidaat pleegouders zich aanmelden als
weekendpleegouders, dan hoeven zij niet het volledige
voorbereidingsprogramma VIP te volgen, maar kunnen zij
deelnemen aan een zogenaamde W(eekend)-VIP, dat minder
uitgebreid is.
6. Het voorbereidingstraject en het kandidaat-pleeggezin wordt inhoudelijk en
procedureel getoetst in het Pleeggezinverslag n.a.v. vipprogramma (zie 7.1.6).
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van
de geschiktheid van (kandidaat) bestandspleeggezinnen (zie 7.1.3, 7.1.4 en
7.1.5), een hulpmiddel om vast te stellen of de kandidaat bestandspleegouders
geschikt zijn. De factoren op grond waarvan dit besloten wordt, zijn:
- motivatie;
- opvoedingskwaliteiten;
- specifieke pleegouderkwaliteiten;
- levensgeluk;
- stabiliteit netwerk;
- risicofactoren;
- protectieve factoren;
- mening ouders;
- mening kind;
- mening pleegzorgbegeleider;
- mening basisteam.
Voorop staat hierbij de vraag of de kandidaat-pleegouders een veilige plaats
kunnen bieden aan een pleegkind. Daarbij worden de vijf pleegzorgcriteria
gehanteerd:
a. Openheid en duidelijkheid in het contact.
Dit criterium is van belang in alle contacten die de pleegouders binnen en
buiten het pleeggezin in het kader van de zorg voor het pleegkind onder-
houden. De pleegouders krijgen met veel mensen te maken die persoonlijk
of professioneel bij het pleegkind betrokken zijn. Zodoende worden er
hoge eisen gesteld aan de communicatievaardigheden van de pleegouders.
Zij moeten in staat zijn een positief contact te onderhouden met anderen,
inclusief de familie van het pleegkind. De pleegouder moet informatie
kunnen uitwisselen met personen van een andere culturele achtergrond,
andere seksuele geaardheid, enzovoorts.
b. Samenwerken als team en het delen van ouderschap.
De pleegouders moet het ouderschap kunnen delen met de ouder en de
familie van het kind. Tot het delen van ouderschap behoort ook de zorg
voor het pleegkind en de planning hiervan delen met FlexusJeugdplein. De
samenwerking met de medewerkers van FlexusJeugdplein verdient
bijzondere aandacht. Er wordt van de pleegouders verwacht, dat zij:
- open staan voor intensief contact met de pleegzorgbegeleider;
- kunnen accepteren dat een pleegzorgbegeleider veelvuldig "meekijkt";
- in staat zijn om kritisch naar hun eigen functioneren te kijken;
- waardering en kritiek kunnen uiten en ontvangen;
- in staat zijn om de ontwikkeling van de kinderen schriftelijk vast te
leggen;
- betrouwbaar zijn met betrekking tot de vele afspraken binnen de
samenwerking;
- weten hoe taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot het
pleegkind zijn verdeeld en dat kunnen respecteren;
- in staat zijn de dagelijkse zorg waar nodig tijdelijk te delen met of af te
staan aan de medewerkers van FlexusJeugdplein;
- in staat zijn vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid hun positie
in te nemen in de samenwerking en samen met de andere
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
13
medewerkers ook met afstand naar de ontwikkeling van het pleegkind
kunnen kijken.
c. Kinderen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen.
Door verwaarlozing, mishandeling en/of een andere reden kan het
pleegkind een negatief zelfbeeld hebben. De pleegouder heeft de taak het
pleegkind te helpen zich goed te voelen. Er wordt dus een zekere de
pedagogische deskundigheid en vaardigheid van de pleegouders verwacht.
Er wordt verwacht dat zij:
- kennis hebben of bereid zijn kennis op te doen over de
ontwikkelingsfasen van het kind en over de problematiek van de
kinderen;
- verschillende opvoedingsstijlen kunnen hanteren afhankelijk van het
kind;
- kunnen accepteren dat het pleegkind weinig mogelijkheden heeft om
relaties aan te gaan;
- op een positieve manier afscheid kunnen nemen van het kind.
d. Kinderen helpen hun gedrag te veranderen zonder hen pijn te doen.
Lichamelijk geweld is bij wet verboden in Nederland. Het pleegkind kan
aan lichamelijk geweld gewend zijn en verwachten dat dit patroon zich in
het pleeggezin voortzet. Als de pleegouder fysiek geweld gebruikt, wordt
het pleegkind bevestigd in dit beeld. De pleegouder moet deze cirkel
doorbreken. Van de pleegouders wordt veel geduld, begrip, creativiteit en
uithoudingsvermogen verwacht in hun benadering van het pleegkind. De
problematiek van deze pleegkinderen vraagt van de pleegouders, dat zij:
- inzicht in de oorzaak van het gedrag van het pleegkind hebben;
- inzicht hebben in hun eigen normen en waarden met betrekking tot
opvoeding;
- hun wijze en mate van corrigeren kunnen afstemmen op de gekozen
pedagogische benadering van het kind;
- met weinig zichtbaar resultaat tevreden kunnen zijn.
e. Het inschatten van de uitwerking van het pleegouderschap op de eigen
situatie.
Het plaatsen van een pleegkind heeft veel gevolgen voor alle leden van het
pleeggezin. Voordat aspirant-pleegouders een pleegkind in huis krijgen,
moet de pleegouder een beeld hebben van de gevolgen die door de
plaatsing van een pleegkind op het gezin kan hebben. Hierbij moet
gedacht worden aan de financiële gevolgen, veranderende gezinsrelaties
en de tijd, ruimte en aandacht die het pleegkind zal vragen. De motivatie,
verwachtingen en te voorziene gevolgen voor elk gezinslid apart en voor
het gezin als geheel moeten worden afgewogen.
In het verslag wordt geconcludeerd of het pleeggezin beschikbaar komt en voor
welke kinderen zij zich beschikbaar stellen. Daarnaast wordt een
Samenwerkingsovereenkomst FlexusJeugdplein – pleegouders (zie 2.6.1.6 en
7.3.5) voorgelegd en getekend. Hierin worden de rechten en plichten van de
pleegouders en FlexusJeugdplein officieel vastgelegd. De aspirant-pleegouders
krijgen hier één exemplaar van mee en een tweede wordt door het
instroomsecretariaat in het pleegouderdossier gedaan.
7. Het eindverslag wordt aan de afdeling bemiddeling gestuurd.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
14
2.1.1.2 Bemiddeling en matching
Doel
De bemiddeling heeft een spilfunctie in het pleegzorgtraject. De vraag van de cliënt komt
via Bureau Jeugdzorg bij FlexusJeugdplein binnen. BJZ stuurt hiervoor een recent
vastgesteld Plan van Aanpak met bijbehorend indicatiebesluit naar de opnamecoördinatie
van FJP met het verzoek om te zoeken naar een pleeggezin. De opnamecoördinator
toetst de indicatie en stuurt deze door naar pleegzorg. De bemiddelingsafdeling van
Pleegzorg zoekt het juiste gezin voor het betreffende kind en stuurt de schriftelijke
conclusie van de onderbouwing van de matching aan BJZ. Belangrijk is dat daarin risico‟s
maar ook beschermende factoren worden beschreven. Het is de verantwoordelijkheid en
expertise van FJP om het juiste gezin voor te leggen.
Aan de ander kant werkt de Dienst W&S aan het voorbereiden en selecteren van nieuwe
bestandspleeggezinnen (zie 2.1.1.1). Beide processen komen samen bij de bemiddeling
die de vraag van de cliënt en het aanbod van het pleeggezin aan elkaar verbindt.
Uitgangspunten
- Er moet een zo nauwkeurig mogelijke werkwijze toe gepast worden om met alle
betrokkenen tot een verantwoorde beslissing te komen om over te gaan tot
plaatsing van kinderen in (weekend)pleeggezinnen.
- Door de procedure te volgen wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen wat
het kind nodig heeft en wat een gezin kan bieden.
- De pleegzorgbegeleider wordt in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken.
- Er wordt naar gestreefd om tussen instroom en bemiddelingsoverleg niet meer
dan drie weken te laten verlopen.
Stappenplan
Het stappenplan van de bemiddeling en matching kan grofweg onderverdeeld worden in
drie fases: de voorbereiding, matching en afronding.
Voorbereiding
De voorbereiding van de bemiddeling bestaat uit de instroom van de pleeggezinnen, het
bestandsbeheer van deze pleeggezinnen en de instroom van de kinderen.
Instroom pleeggezinnen
1. De bemiddeling krijgt via de Dienst W&S of in het geval van een bijplaatsing via
het secretariaat de rapportage van een pleeggezin dat beschikbaar komt.
2. Indien de bemiddelaar vragen over het gezin heeft neemt hij/zij hierover contact
op met de VIP-trainers van het aspirant pleeggezin (of met de
pleegzorgbegeleider als het om een bijplaatsing gaat).
3. Indien de bemiddelaar nog geen kennis heeft gemaakt tijdens het eindgesprek
van de VIP, neemt deze contact op met het nieuwe pleeggezin om zichzelf voor te
stellen, de procedure (nogmaals) uit te leggen, afspraken te maken over het
verder contact en eventuele vragen te beantwoorden. Ook is er tijdens dit
gesprek ruimte voor eventuele vragen van de bemiddelaar aan het pleeggezin.
Bestandsbeheer
4. Nadat een gezin aspirant-pleeggezin is geworden en dus in het bestand is
opgenomen, dan is de bemiddelaar verantwoordelijk voor het contact met het
pleeggezin. De bemiddelaar maakt tijdens eindgesprek van de VIP of tijdens het
kennismakingstelefoongesprek (stap 3) afspraken met het gezin over het verder
contact. De norm hierbij is dat de bemiddelaar na drie tot vier maanden weer
contact opneemt.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
15
Instroom van kinderen
5. Nadat een aanmelding door de opnamecoördinator is geaccepteerd zorgt het
secretariaat ervoor dat het indicatiebesluit en eventuele andere documenten van
het kind aan de bemiddelaar worden overgedragen.
6. De bemiddelaar maakt een grove selectie, waarin pleeggezinnen uit het bestand
gehaald worden die op het eerste gezicht passen bij het kind. Wanneer er een
passend gezin gevonden wordt, dan wordt dit „matchingsidee‟ nader onderzocht.
Matching
7. De bemiddelaar onderzoekt of een „matchingsidee‟ kansrijk is. Zo kan (nogmaals)
informatie verzameld worden en kan naar de mening van betrokkenen worden
gevraagd. Als betrokkenen worden gezien:
o de BJZ-werker;
o de pleegzorgbegeleider crisisopvang (indien het kind in een
crisisopvanggezin woont);
o de pleegzorgbegeleider van het pleeggezin (indien het om een bijplaatsing
gaat);
o de selecteur van het betreffende gezin;
o het pleeggezin (indien wenselijk, naar inzicht van de bemiddelaar).
8. Bij vragen of twijfel over de matching kan de bemiddelaar een
gedragsdeskundige raadplegen.
9. Wanneer een „matchingsidee‟ na bovenstaande stappen nog steeds kansrijk lijkt
schrijft de bemiddelaar een matchingsvoorstel (zie 2.6.1.1 en 7.1.7). In dit
voorstel geeft de bemiddelaar een korte schets van het betreffende pleeggezin en
pleegkind. Puntsgewijs worden daarbij de plus- en minpunten beschreven van de
matching, evenals de aandachtspunten bij de eventuele kennismaking en
begeleiding. Ook eventuele vragen aan het pleeggezin kunnen hierin worden
beschreven.
10. De bemiddelaar legt het matchingsvoorstel (zie 2.6.1.1 en 7.17) inclusief het
indicatiebesluit en de pleegouderrapportage aan de afdelingsmanager voor.
11. Indien de afdelingsmanager akkoord is met het matchingsvoorstel (zie 2.6.1.1 en
7.17) dan wordt het voorstel ter inzage aan de plaatsende instantie gestuurd.
12. De afdelingsmanager wijst binnen een week een pleegzorgbegeleider aan, geeft
deze alle stukken en laat de bemiddelaar weten wie het geworden is. De
bemiddelaar geeft deze informatie door aan de instroom en voorziet de
gedragsdeskundige van de betreffende begeleider van het matchingsvoorstel (zie
2.6.1.1 en 7.1.7).
13. De bemiddelaar legt contact met het betreffende gezin en legt het kind en de
situatie voor. Met het pleeggezin wordt afgesproken snel contact te hebben over
het besluit van pleeggezin om al dan niet door te gaan met deze matching.
Afronding
14. Wanneer het pleeggezin verder wil met de matching en dus met de voorbereiding
van de plaatsing, dan draagt bemiddelaar de zaak over aan de
pleegzorgbegeleider. De bemiddelaar maakt hiervoor een afspraak met de
toegewezen begeleider voor een overdrachtsgesprek. Doel van het
overdrachtsgesprek is informatie-uitwisseling.
15. De bemiddeling rondt de registratie af op de dag van de overdracht.
16. Het instroomsecretariaat verwerkt het dossier en verstuurt deze naar het
secretariaat van de betreffende pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
16
2.1.1.3 Kennismakingstraject
Doel
Het kennismakingstraject is bedoeld om een zo zorgvuldig mogelijke werkwijze toe te
passen om de kennismaking tussen een kind en pleeggezin zo goed mogelijk te laten
verlopen.
Uitgangspunten
- Het beginpunt van het kennismakingstraject is een positief besluit van de
afdelingsmanager rond een matchingsvoorstel (zie 2.6.1.1 en 7.1.7).
- Na het overdrachtsgesprek tussen de bemiddelaar en de pleegzorgbegeleider ligt
de verantwoordelijkheid voor de verdere procedure bij de pleegzorgbegeleider.
Deze maakt alle afspraken om het kennismakingstraject in werking te stellen.
- Gedurende het gehele kennismakingstraject zijn de gesprekken voor alle
betrokkenen vrijblijvend, wat wil zeggen dat alle betrokkenen op verschillende
momenten kunnen aangeven of ze wel of niet verder willen gaan met het traject.
- Gedurende het gehele kennismakingstraject kan er zowel vanuit de pleegouders
als vanuit FlexusJeugdplein besloten worden om het kennismakingstraject en
daarmee mogelijk toekomstige plaatsing te stoppen.
- Binnen het kennismakingstraject wordt veel ruimte gemaakt voor bedenktijd. Dit
heeft tot doel de aspirant-pleegouders de gelegenheid te geven om na te denken
over wat de plaatsing zal betekenen. Na iedere bedenktijd krijgen de pleegouders
de ruimte om te kiezen om wel of niet door te gaan met het kennismakingstraject
en van daaruit de plaatsing van het betreffende pleegkind.
- Informatie over de levensgeschiedenis van het kind vanaf de geboorte moet
(blijvend) uitgewisseld worden tussen de pleegouders, het kind, de ouders en de
vorige of andere opvoeders. Het kind moet ervaren dat de lijn van zijn of haar
levensgeschiedenis bekend is bij alle belangrijke betrekkingsfiguren uit heden en
verleden in elke fase van de hulpverlening of pleeggezinplaatsing. Het
Levensboek kan daarbij als instrument dienen. Een Levensboek is een verhaal,
dagboek en plakboek tegelijk, met daarin alles wat bekend is over de
gezinsgeschiedenis en de ontwikkeling van het kind. Het helpt kinderen de
vroegere gebeurtenissen uit hun leven beter te begrijpen, waardoor zij zich beter
voelen en beter voorbereid zijn op de toekomst. De pleegouders kunnen een
Levensboek ontvangen van de pleegzorgbegeleider, die deze aan kan vragen bij
de huismeesters. De pleegouders kunnen hier zelfstandig mee aan de slag en
hierbij gebruik maken van diverse bronnen, zoals de ouders of andere
familieleden van het kind, vorige pleegouders, (vorige) hulpverleners, dossiers,
buren, onderwijzers, enz.
- Voor het kind en de huidige opvoeders is het veranderen van het perspectief door
de overplaatsing een ingrijpende gebeurtenis. Het is van belang dat de huidige
opvoeders zicht hebben op hun eigen emoties en gevoelens rondom het komend
afscheid van het kind, zodat zij het kind zo goed mogelijk kunnen begeleiden in
de weken voorafgaand aan het kennismakingstraject, tijdens het traject zelf en
rondom de overplaatsing. Het is van belang dat de huidige opvoeders het kind
vertrouwen en daarmee toestemming geven om in het pleeggezin te gaan wonen.
- De overplaatsing naar het pleeggezin moet voor het kind zo gemakkelijk en
duidelijk mogelijk gemaakt worden. Hierbij kan het helpen om zoveel mogelijk
informatie over het pleeggezin te hebben. De pleegzorgkit „Wij‟ kan hierbij als
hulpmiddel dienen. Deze pleegzorgkit kan door de pleegzorgbegeleider via de
huismeester aangevraagd worden. Het aspirant-pleeggezin kan via diverse
enveloppen een beeld geven van zichzelf, zodat het kind zich hierop kan
voorbereiden. De pleegzorgkit „Wij‟ is dus een hulpmiddel om het toekomstige
pleegkind een beeld gegeven van het gezin waarbij het gaat wonen.
- Bij een naderend afscheid wordt veelal “oud” gedrag van het kind teruggezien.
Het afscheid is naast een vreugdevolle ook een verlieservaring.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
17
- Indien mogelijk wordt afgesproken en verteld aan het kind dat het contact met de
huidige opvoeders niet abrupt verloren zal zijn. In overleg met de pleegouders,
de huidige opvoeders en de pleegzorgbegeleider wordt bepaald op welk moment
na de overplaatsing, in welke vorm en frequentie één of meerdere contacten
zullen plaatsvinden.
- Bij een OTS is het een taak van BJZ om de ouders te betrekken bij de matching.
Ook bij een voogdijmaatregel is het wenselijk dat een kind in contact blijft met
het gezin van herkomst, mits dit de veiligheid of het functioneren van het kind
niet schaadt. Het is van belang dat BJZ de biologische ouders begeleidt in het
proces van acceptatie van de uithuisplaatsing, zodat het kind de ruimte krijgt om
te verblijven en op te groeien in het pleeggezin. Ook is het van belang dat
pleegouders het pleegkind ruimte bieden om contact te onderhouden met de
biologische ouders. FJP begeleidt de pleegouders hierin.
- In sommige gevallen heeft de (gezins)voogd specifieke voorkeur voor een
pleeggezin dat hij/zij kent, deze voorkeur kan kenbaar gemaakt worden aan FJP.
- Het is onwenselijk dat een medewerker van BJZ zelf een pleeggezin benadert met
een verzoek tot (bij-)plaatsing (dit geldt ook in crisissituaties).
Stappenplan
Het stappenplan van het kennismakingstraject kan onderverdeeld worden in de
voorbereiding van het pleeggezin, de voorbereiding van het pleegkind, de
daadwerkelijke kennismaking en de afronding.
Voorbereiding pleeggezin
1. Wanneer het bemiddelde pleeggezin de eerste keer gematched is met een kind,
dan brengt de bemiddelaar de betrokken VIP-trainers op de hoogte van matching
(middels het matchingsvoorstel, zie 2.6.1.1 en 7.1.7) en de aangewezen
pleegzorgbegeleider.
2. De pleegzorgbegeleider plant een overdrachtsgesprek met de nieuwe
pleegouders, de VIP-trainer en de begeleider zelf op kantoor.
3. Het overdrachtsgesprek vindt plaats. Het doel hiervan is het vergemakkelijken
van de overgang van nieuwe pleegouders van de Dienst W&S naar de
pleegzorgbegeleider. De gedachte is dat dit de samenwerking bevorderd of
vergemakkelijkt tussen nieuwe pleegouders en de pleegzorgbegeleider. In het
gesprek worden de nieuwe pleegouders voorgesteld door de VIP-trainer, waarin
de kwaliteiten en aandachtspunten besproken worden.
4. Binnen twee weken na het overdrachtsgesprek moeten de BJZ-werker en/of de
biologische ouder(s) toestemming geven voor de plaatsing.
5. De pleegzorgbegeleider, BJZ-werker en eventueel iemand die het kind goed kent
bezoeken de aspirant-pleegouders. In dit gesprek wordt in grote lijnen informatie
gegeven over het kind. Ook wordt er gesproken over het doel en de beoogde
duur van de plaatsing en hoe de contacten met de familie vorm zullen krijgen.
Verder staan de aandachtspunten uit het matchingsvoorstel centraal. De
pleegzorgbegeleider maakt van dit gesprek een verslag (Gespreksverslag
Kennismaking, zie 2.6.1.2 en 7.3.1) dat achteraf aan de aspirant-pleegouders
wordt toegezonden. Zodoende kunnen de aspirant-pleegouders de belangrijkste
punten van het gesprek nalezen en meenemen in hun bedenktijd.
6. Na het kennismakingsgesprek vindt er binnen vijf werkdagen een terugkoppeling
plaats. De pleegzorgbegeleider neemt dan contact op met het aspirant-pleeggezin
om te bespreken of doorgegaan wordt met het kennismakingstraject rond deze
matching. Hierbij bestaan de volgende mogelijkheden:
a. Het aspirant pleeggezin geeft aan niet door te willen met de plaatsing.
- De pleegzorgbegeleider bespreekt telefonisch, via een huisbezoek
of via een gesprek op kantoor de reden van afwijzing van de
matching. Daarbij legt de pleegzorgbegeleider uit wat de verdere
gang van zaken is, waarbij het aspirant-pleeggezin doorgaans weer
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
18
in het bestand opgenomen zal worden in afwachting van een
nieuwe matching.
- De pleegzorgbegeleider schrijft een Matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en
7.1.8), waarin het stopzetten van het kennismakingstraject en de
reden daartoe wordt beschreven.
- De pleegzorgbegeleider stuurt het Matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en
7.1.8) naar de bemiddelaar, zodat deze weet dat het kind opnieuw
voor bemiddeling in aanmerking komt. Daarnaast gaat er een kopie
naar de afdelingsmanager, zodat deze op de hoogte is van (de
reden van) het afwijzen van de matching.
b. FlexusJeugdplein geeft aan niet door te willen met de plaatsing.
- De pleegzorgbegeleider heeft in overleg met de afdelingsmanager
(en vaak ook in overleg met de gedragsdeskundige en/of het
basisteam) besloten dat het kennismakingstraject en dus de
plaatsing van dit pleegkind in dit aspirant-pleeggezin geen
voortgang kan vinden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de
beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van
(kandidaat) pleeggezinnen (zie 7.1.5).
- De pleegzorgbegeleider bespreekt via een huisbezoek of via een
gesprek op kantoor de reden van afwijzing van de matching
(desgewenst samen met een collega, de VIP-trainer,
gedragsdeskundige en/of afdelingsmanager). Daarbij legt de
pleegzorgbegeleider uit wat de verdere gang van zaken is, waarbij
het aspirant pleeggezin weer in het bestand opgenomen zal worden
in afwachting van een nieuwe matching of niet langer in het
bestand opgenomen worden.
- De pleegzorgbegeleider schrijft een Matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en
7.1.8), waarin het stopzetten van het kennismakingstraject en de
reden daartoe wordt beschreven.
- De pleegzorgbegeleider stuurt het Matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en
7.1.8) naar de bemiddelaar, zodat deze weet dat het kind opnieuw
voor bemiddeling in aanmerking komt. Daarnaast gaat er een kopie
naar de afdelingsmanager, zodat deze op de hoogte is van (de
reden van) het afwijzen van de matching.
c. Mochten de pleegzorgbegeleider en de BJZ-werker een afwijkende mening
hebben over de matching dan vindt er overleg plaats tussen de GD-ers
van FJP en BJZ. Als ook dit overleg niet tot een vergelijk leidt dan zal er
overleg zijn tussen de afdelingsmanager van FJP en de teammanager van
BJZ.
d. Indien met alle partijen (aspirant-pleegouders, BJZ-werker en
pleegzorgbegeleider) wordt besloten de matching voort te zetten, worden
er verdere afspraken gemaakt.
7. Binnen een termijn van twee weken wordt een video-opname gemaakt van het
kind (door de BJZ-werker, mentor, eigen ouders of crisisopvangouders). Aan het
kind wordt uitgelegd dat de video een hulpmiddel is bij het vinden van een
pleeggezin. Een aanvulling of alternatief voor een video is een schriftelijke
beschrijving van het kind, met aandacht voor waar het kind van houdt, welk
speelgoed favoriet is, welke hobby‟s het kind heeft, enzovoorts. Hierbij zijn foto‟s
van het kind wenselijk. Ook kan de BJZ-werker deze informatie mondeling
doorgeven aan de pleegouders in aanwezigheid van de pleegzorgbegeleider.
8. Er wordt een tweede gesprek met het aspirant pleeggezin gevoerd door de
begeleider en iemand die het kind goed kent. Hierin wordt specifiek ingegaan op
kindfactoren, zoals deze onder stap 5 zijn verzameld.
9. De pleegouders krijgen opnieuw een week bedenktijd.
10. De pleegzorgbegeleider neemt na een week contact op met het aspirant-
pleeggezin om de voortgang van het kennismakingstraject te bespreken. Hierbij
kunnen wederom de onder stap 4 beschreven mogelijkheden aan de orde zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
19
11. Indien het aspirant pleeggezin en FlexusJeugdplein achter de voortgang van het
kennismakingstraject staan, dan wordt indien mogelijk een kennismaking
geregeld tussen de aspirant-pleegouders en de biologische ouders in
aanwezigheid van zowel de BJZ-werker als de pleegzorgbegeleider. In dit gesprek
worden de ouders uitgenodigd om zoveel mogelijk over hun kind te vertellen en
wat zij belangrijk vinden in de opvoeding van hun kind. Daarnaast krijgt het
aspirant pleeggezin de ruimte om zich voor te stellen aan de biologische ouders.
Hierbij kan het onderdeel „Kennismaken met de pleegouder – voor ouders‟ uit de
Pleegzorgkit „Wij‟ als hulpmiddel gebruikt worden.
12. Er is wederom een week bedenktijd waarin de aspirant-pleegouders en
(afhankelijk van het gezag) ook de ouders de ruimte krijgen om te beslissen of er
problemen te verwachten zijn in de samenwerking tussen de ouder(s) en het
aspirant-pleeggezin.
13. De BJZ-werker neemt contact op met de ouders om hun beslissing over de
voortgang van het kennismakingstraject kenbaar te maken. De weging van de
mening van ouders rond de plaatsing hangt af van het juridisch gezag.
14. De pleegzorgbegeleider neemt contact om met het aspirant-pleeggezin om hun
beslissing rond de voortgang te bespreken (zie stap 4).
15. De pleegzorgbegeleider neemt contact op met de BJZ-werker om stap 11 en 12
samen te voegen en op grond hiervan te beoordelen of doorgegaan wordt met
het kennismakingstraject van de betreffende matching.
16. Indien stap 16 een positief resultaat word, dan informeert de pleegzorgbegeleider
de bemiddelaar over de uitkomst van de voorbereiding met het pleeggezin, dus of
alle betrokkenen verder willen en wanneer het kennismakingstraject van start zal
gaan.
17. Aan de aspirant-pleegouders wordt gevraagd een video-opname en/of fotoboekje
van hun gezin en woonsituatie te maken. Hierbij kan gebruik gemaakt worden
van de Pleegzorgkit „Wij‟. Deze wordt door de pleegzorgbegeleider aan het
aspirant pleeggezin overhandigd.
Stappenplan kind
18. De BJZ-werker en bij voorkeur de ouders en/of belangrijkste huidige opvoeder
legt uit aan het kind dat en waarom het in een pleeggezin geplaatst zal worden.
Afhankelijk van de leeftijd van het kind wordt gevraagd hoe het hier over denkt
en welke aspecten het belangrijk vindt ten aanzien van een toekomstig
pleeggezin. Aangegeven wordt dat er wel rekening wordt gehouden met de
wensen van het kind, maar dat waarschijnlijk niet aan alle wensen precies
voldaan kan worden.
19. De huidige opvoeders maken regelmatig ruimte om met het kind te spreken over
het perspectief van de pleeggezinplaatsing. Het kind wordt zoveel mogelijk de
gelegenheid gegeven om zich in te stellen op en te wennen aan de verandering
en daarover te praten, emoties te uiten en vragen te stellen.
20. Indien mogelijk en gewenst wordt een video-opname gemaakt (zie stap 5
hierboven). Aan het kind wordt uitgelegd dat dit een hulpmiddel is om te zoeken
naar een pleeggezin.
21. Bij voorkeur wordt een gesprek gepland waarin de BJZ-werker, eventueel in
aanwezigheid van ouders en/of de huidige opvoeder(s), terugkomt op
bovengenoemd gesprek en het kind gelegenheid geeft om te praten over de op
handen zijnde verandering en hoe het zich daarbij voelt of wat het ervan vindt.
22. Na stap 15, dus als het aspirant pleeggezin “ja” heeft gezegd, wordt door de BJZ-
werker, indien mogelijk in aanwezigheid van de ouders en/of de huidige
opvoeder(s), verteld dat er een pleeggezin gevonden is. Dit wordt hooguit enkele
dagen voor de kennismaking gedaan. In het gesprek worden namen,
gezinssamenstelling, woonplaats, huisdieren, eigen kamer enzovoorts verteld.
Deze gegevens worden vergeleken met de wensen die het kind had en er wordt
uitleg gegeven op welke punten en waarom het gezin hiervan afwijkt. De video-
opname van het aspirant pleeggezin wordt getoond.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
20
23. Na de kennismaking, die bij voorkeur plaatsvindt op de verblijfplaats va het kind,
geven de pleegouders het fotoboekje, zodat het kind aan anderen de foto‟s kan
laten zien. Indien mogelijk wordt de pleegzorgkit „Wij‟ aan het kind gegeven.
Kennismaking
Het verdere kennismakingstraject is afhankelijk van de leeftijd van het pleegkind.
Kennismakingstraject nul tot één jaar
De duur van het traject voor de leeftijd van nul tot één jaar is één week.
1. Kennismaking.
Doel:
- De pleegouders en het kind maken kennis met elkaar.
- Voor de verdere stappen in het stappenplan stemmen de pleegouders en de
opvangpleegouders de agenda‟s op elkaar af. Hierbij worden belafspraken
gemaakt met de begeleiders pleegzorg.
Plaats:
- In het opvanggezin, omdat dit een vertrouwde omgeving is voor het kind.
Aanwezig:
- Het kind, opvanggezin, pleegouders, pleegzorgbegeleider crisis en
pleegzorgbegeleider.
Aandachtspunten:
- Tijdens dit gesprek worden concrete afspraken gemaakt over het verloop van de
kennismaking.
- Na de kennismaking is er telefonisch contact tussen de pleegzorgbegeleider
regulier en de pleegouders over hoe de pleegouders de kennismaking hebben
ervaren. De pleegouders krijgen hierbij de ruimte om aan te geven of zij al dan
niet door willen gaan met het kennismakingstraject van dit kind.
2. Overdracht.
Doel:
- De pleegouder(s) nader kennis laten maken met het kind en meer informatie
geven over rituelen, verzorgingsaspecten en eventueel aan te schaffen spullen.
Plaats:
- Bij het opvanggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en de hoofdverzorger van het opvanggezin.
Aandachtspunten:
- De pleegouder(s) krijgen informatie over het kind en proberen om contact te
leggen met het kind. Het is van belang om dit contact niet al te abrupt te laten
verlopen maar op te bouwen, waarbij er steeds aandacht is voor de signalen van
het kind. „s Morgens, als het kind in bad gaat, kan een geschikt tijdstip zijn.
Bijvoorbeeld: de opvangpleegmoeder doet het kind in bad terwijl pleegouder(s)
contact proberen te leggen door te praten of door later eten of drinken te geven.
- Indien wenselijk kan nog een afspraak gemaakt worden met een vergelijkbare
inhoud.
- De begegeleiders pleegzorg houden telefonisch contact met het pleeggezin dat zij
begeleiden. Wanneer er tussentijds bijzonderheden of twijfels met betrekking tot
de verdere kennismaking en uiteindelijke overplaatsing ontstaan, dan nemen de
begeleiders contact met elkaar en indien wenselijk met de BJZ-werker op over de
verdere gang van zaken.
3. Het kind bezoekt met de opvangpleegouders het pleeggezin.
Doel:
- Het kind maakt kennis met de nieuwe leefsituatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en één opvangpleegouder.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
21
Aandachtspunten:
- De opvangpleegouder neemt alvast wat knuffels en dergelijke mee die in het
pleeggezin blijven.
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
4. Het kind blijft een korte periode alleen in het pleeggezin.
Doel:
- Het kind vertrouwd laten raken met de nieuwe situatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind en de pleegouder(s). Een opvangpleegouder brengt het kind en haalt het
weer op.
5. Overplaatsing
Doel:
- Het kind blijft definitief bij de pleegouders.
Aandachtspunten:
- Ophalen of wegbrengen wordt in overleg met alle pleegouders afgesproken. In
principe wordt het kind opgehaald door de pleegouders.
- Met beide pleegouderparen wordt besproken of het wenselijk is dat één van de
begeleiders pleegzorg en/of de BJZ-werker bij de overdracht aanwezig is. Dit
wordt ook met de BJZ-werker besproken. Een alternatief kan zijn dat BJZ-werker
en/of begeleider(s) pleegzorg later die dag of die week langskomen.
Kennismakingstraject één tot vier jaar
De duur van het traject voor de leeftijd van één tot vier jaar is één week tot tien dagen.
De stappen die binnen deze periode genomen worden zijn de kennismaking, de
overdracht, het bezoek, het korte verblijf en de overplaatsing.
1. Kennismaking.
Doel:
- De pleegouders en kind maken kennis met elkaar.
- Voor de verdere stappen in het stappenplan stemmen de pleegouders en de
opvangpleegouders de agenda‟s op elkaar af. Hierbij worden belafspraken
gemaakt met de begeleiders pleegzorg.
Plaats:
- In het opvanggezin, omdat dit een vertrouwde omgeving is voor het kind.
Aanwezig:
- Het kind, het opvanggezin, de pleegouders, de pleegzorgbegeleider crisis en de
pleegzorgbegeleider regulier.
Aandachtspunten:
- Foto‟s achterlaten van pleeggezin (en bijvoorbeeld huisdieren). Hierbij kan
gebruik gemaakt worden van de pleegzorgkit „Wij‟.
- Na de kennismaking is er telefonisch contact tussen de pleegzorgbegeleider en de
pleegouders over hoe de pleegouders de kennismaking hebben ervaren. De
pleegouders krijgen hierbij de ruimte om aan te geven of zij al dan niet door
willen gaan met het kennismakingstraject van dit kind.
2. Overdracht.
Doel:
- De pleegouder(s) nader kennis laten maken met het kind en meer informatie
geven over rituelen, verzorgingsaspecten en eventueel aan te schaffen spullen.
Plaats:
- Bij het opvanggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en de hoofdverzorger opvanggezin.
Aandachtspunten:
- Kies een goed moment om specifieke opvoedingszaken te bespreken: sommige
aspecten kunnen beter worden besproken waar het kind niet bij is.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
22
- De begeleiders pleegzorg houden telefonisch contact met het pleeggezin wat zij
begeleiden. Wanneer er tussentijds bijzonderheden of twijfels met betrekking tot
de verdere kennismaking en uiteindelijke overplaatsing ontstaan, dan nemen de
begeleiders contact met elkaar en indien wenselijk met de BJZ-werker op over de
verdere gang van zaken.
3. Het kind bezoekt met opvangpleegouders het pleeggezin.
Doel:
- Het kind maakt kennis met de nieuwe leefsituatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Kind, pleegouder(s), één opvangpleegouder.
Aandachtspunten:
- Er kunnen foto‟s gemaakt worden of worden meegegeven van het huis en het
gezin, eventueel huisdier, die het kind kan mee nemen om aan anderen te laten
zien.
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
4. Het kind blijft een korte periode alleen in het pleeggezin.
Doel:
- Het kind vertrouwd laten raken met de nieuwe situatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind en de pleegouder(s). Een opvangpleegouder brengt het kind en haalt het
weer op.
Eerste bezoek:
- Het kind blijft ongeveer twee uur bij de pleegouders (opvangpleegouder gaat
bijvoorbeeld even boodschappen doen).
- Er wordt een knuffel of speelgoed achtergelaten.
- De opvangpleegouder haalt het kind weer op.
Tweede bezoek:
- Het kind blijft één dagdeel bij de pleegouders (doet bijvoorbeeld een
middagdutje, fruit eten of spelen).
- De opvangpleegouder haalt het kind weer op.
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
5. Overplaatsing.
Doel:
- Het kind blijft definitief bij de pleegouders.
Aandachtspunten:
- Ophalen of wegbrengen wordt in overleg met alle pleegouders afgesproken. In
principe wordt het kind opgehaald door de pleegouders.
- Met alle betrokken pleegouders wordt besproken of het wenselijk is dat één van
de begeleiders pleegzorg en/of de BJZ-werker bij de overdracht aanwezig is. Dit
wordt ook met de BJZ-werker besproken. Een alternatief kan zijn dat BJZ-werker
en/of begeleiders pleegzorg later die dag of die week langskomen.
Kennismakingstraject vier tot zes jaar
De duur van het traject voor de leeftijd van vier tot zes jaar is twee tot drie weken. De
stappen die binnen deze periode genomen worden zijn de kennismaking, de overdracht,
het bezoek, het korte verblijf en de overplaatsing.
1. Kennismaking.
Doel:
- De pleegouders en het kind maken kennis met elkaar.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
23
- Voor de verdere stappen in het stappenplan stemmen de pleegouders en de
opvangpleegouders de agenda‟s op elkaar af. Hierbij worden belafspraken
gemaakt met de begeleiders pleegzorg.
Plaats:
- In het opvanggezin, omdat dit een vertrouwde omgeving is voor het kind.
Aanwezig:
- Het kind, het opvanggezin, de pleegouders, de pleegzorgbegeleider crisis en de
pleegzorgbegeleider regulier.
Aandachtspunten:
- Foto‟s achterlaten van pleeggezin (en bijvoorbeeld huisdieren). Hierbij kan
gebruik gemaakt worden van de pleegzorgkit „Wij‟.
- Na de kennismaking is er telefonisch contact tussen de pleegzorgbegeleider en de
pleegouders over hoe de pleegouders de kennismaking hebben ervaren. De
pleegouders krijgen hierbij de ruimte om aan te geven of zij al dan niet door
willen gaan met het kennismakingstraject van dit kind.
2. Overdracht.
Doel:
- De pleegouder(s) nader kennis laten maken met het kind en meer informatie
geven over rituelen, verzorgingsaspecten en eventueel aan te schaffen spullen.
Plaats:
- Bij het opvanggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en de hoofdverzorger van het opvanggezin.
Aandachtspunten:
- Kies een goed moment om specifieke opvoedingszaken te bespreken: sommige
aspecten kunnen beter worden besproken waar het kind niet bij is.
- De begeleiders pleegzorg houden telefonisch contact met het pleeggezin wat zij
begeleiden. Wanneer er tussentijds bijzonderheden of twijfels met betrekking tot
de verdere kennismaking en uiteindelijke overplaatsing ontstaan, dan nemen de
begeleiders contact met elkaar en indien wenselijk met de BJZ-werker op over de
verdere gang van zaken.
3. Het kind bezoekt met opvangpleegouders het pleeggezin.
Doel:
- Het kind maakt kennis met de nieuwe leefsituatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Kind, pleegouder(s), één opvangpleegouder.
Aandachtspunten:
- Er kunnen foto‟s gemaakt worden of worden meegegeven van het huis en het
gezin, eventueel huisdier, die het kind kan mee nemen om aan andere te laten
zien waar hij of zij gaat wonen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de
pleegzorgkit „Wij‟.
- Knuffel en speelgoed achterlaten.
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
4. Kind blijft een korte periode alleen in het pleeggezin.
Doel:
- Het kind vertrouwd laten raken met de nieuwe situatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind en de pleegouder(s). Een opvangpleegouder brengt het kind en haalt het
weer op.
Eerste bezoek:
- Het kind blijft ongeveer twee uur bij de pleegouders (de opvangpleegouder gaat
bijvoorbeeld even boodschappen doen).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
24
- Er wordt een knuffel of speelgoed achtergelaten.
- De opvangpleegouder haalt het kind weer op.
Tweede bezoek:
- Het kind blijft een dag in het weekend bij de pleegouders.
- De opvangpleegouder haalt het kind weer op.
Aandachtspunten:
- Als het kind meer tijd nodig heeft om te wennen aan de nieuwe situatie kunnen
meerdere bezoeken gepland worden. Een nachtje slapen kan een mogelijkheid
zijn om meer vertrouwd te raken.
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
5. Overplaatsing.
Doel:
- Het kind blijft definitief bij de pleegouders.
Aandachtspunten:
- Ophalen of wegbrengen wordt in overleg met alle pleegouders afgesproken. In
principe wordt het kind opgehaald door de pleegouders.
- Met alle pleegouders wordt besproken of het wenselijk is dat één van de
begeleiders pleegzorg en/of de BJZ-werker bij de overdracht aanwezig is. Dit
wordt ook met de BJZ-werker besproken. Een alternatief kan zijn dat BJZ-werker
en/of begeleider(s) pleegzorg later die dag langskomen.
Kennismakingstraject zes tot twaalf jaar
De duur van het traject voor de leeftijd van zes tot twaalf jaar is ongeveer drie weken.
De stappen die binnen deze periode genomen worden zijn de kennismaking, de
overdracht, het bezoek, het korte verblijf en de overplaatsing.
1. Kennismaking.
Doel:
- De pleegouders en het kind maken kennis met elkaar.
- Voor de verdere stappen in het stappenplan stemmen de pleegouders en de
opvangpleegouders de agenda‟s op elkaar af. Hierbij worden belafspraken
gemaakt met de begeleiders pleegzorg.
Plaats:
- In het opvanggezin, omdat dit een vertrouwde omgeving is voor het kind.
Aanwezig:
- Het kind, het opvanggezin, de pleegouders, de pleegzorgbegeleider crisis en de
pleegzorgbegeleider regulier.
Aandachtspunten:
- Na de kennismaking is er telefonisch contact tussen de pleegzorgbegeleider en de
pleegouders over hoe de pleegouders de kennismaking hebben ervaren. De
pleegouders krijgen hierbij de ruimte om aan te geven of zij al dan niet door
willen gaan met het kennismakingstraject van dit kind.
2. Overdracht.
Doel:
- De pleegouder(s) nader kennis te laten maken met het kind en meer informatie
geven over rituelen, verzorgingsaspecten en eventueel aan te schaffen spullen.
Plaats:
- Bij het opvanggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en de hoofdverzorger van het opvanggezin.
Aandachtspunten:
- Het kind vertelt zelf zoveel mogelijk over de dagelijkse gang van zaken m.b.t.
school en dergelijke.
- De begeleiders pleegzorg houden telefonisch contact met het pleeggezin wat zij
begeleiden. Wanneer er tussentijds bijzonderheden of twijfels met betrekking tot
de verdere kennismaking en uiteindelijke overplaatsing ontstaan, dan nemen de
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
25
begeleiders contact met elkaar en de BJZ-werker op over de verdere gang van
zaken.
3. Het kind bezoekt met de opvangpleegouder het pleeggezin
Doel:
- Het kind maakt kennis met de nieuwe leefsituatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind, de pleegouder(s) en één opvangpleegouder.
Aandachtspunten:
- Er kunnen foto‟s gemaakt worden of worden meegegeven van het huis en het
gezin, eventueel huisdier, die het kind kan meenemen om aan anderen te laten
zien waar hij of zij gaat wonen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de
pleegzorgkit „Wij‟.
- Een knuffel en speelgoed van het kind achterlaten.
4. Het kind blijft een korte periode alleen in het pleeggezin
Doel:
- Het kind vertrouwd laten raken met de nieuwe situatie.
Plaats:
- Bij het pleeggezin thuis.
Aanwezig:
- Het kind en pleegouder(s). Een opvangpleegouder brengt het kind en haalt het
weer op.
Eerste bezoek:
- Het kind blijft een dagdeel bij de pleegouders, bijvoorbeeld woensdag. Daarna
twee of drie dagen ertussen voor het tweede bezoek.
Tweede bezoek:
- Het kind blijft een dag in het weekend bij de pleegouders.
Derde bezoek:
- In de volgende week gaat het kind na schooltijd naar het pleeggezin en eet mee.
Vierde bezoek:
- Het kind blijf een keer slapen bij de pleegouder(s).
Aandachtspunten:
- De begeleiders pleegzorg nemen ook nu telefonisch contact op met de
pleeggezinnen om te informeren naar de ervaringen.
5. Overplaatsing
Doel:
- Het kind blijft definitief bij de pleegouders.
Aandachtspunten:
- Ophalen of wegbrengen wordt in overleg met alle pleegouders afgesproken. In
principe wordt het kind opgehaald door de pleegouders.
- Met beide pleegouderparen wordt besproken of het wenselijk is dat één van de
pleegzorgbegeleider en/of de BJZ-werker bij de overdracht aanwezig is. Dit wordt
ook met de BJZ-werker besproken. Een alternatief kan zijn dat BJZ-werker en/of
begeleiders pleegzorg later die dag of die week langskomen.
Kennismakingstraject twaalf tot achttien jaar
De duur van het traject voor de leeftijd van twaalf tot achttien jaar is in onderling
overleg te bepalen. De stappen die binnen deze periode genomen worden liggen niet
sterk vast. De kinderen uit deze leeftijdsgroep praten en beslissen mee over het
kennismakings- en overplaatsingstraject.
Afronding
Matchingsbesluit
Ter afronding van het kennismakingstraject legt de pleegzorgbegeleider de uitkomst van
het traject vast in het matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en 7.1.8) Hierin wordt het
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
26
kennismakingsproces beschreven en wordt de beslissing om al of niet tot plaatsing over
te gaan gemotiveerd. Eventuele vragen en aandachtspunten uit het matchingsvoorstel
zie 2.6.1.1 en 7.1.9) dienen in het matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en 7.1.8) beantwoord of
beargumenteerd te worden.
De begeleider zorgt ervoor dat het matchingsvoorstel (zie 2.6.1.1 en 7.1.8) en het
matchingsbesluit (zie 7.1.9) in het kind-dossier komen.
De begeleider geeft een kopie van het matchingsbesluit (zie 2.6.1.3 en 7.1.9) aan de
bemiddelaar.
Mutatie
De pleegzorgbegeleider vult een mutatieformulier (zie 7.4.2) in voor het secretariaat,
waarin de plaatsingsdatum wordt vermeld.
Het secretariaat registreert de plaatsing en draagt zorg voor de betaling.
Negatief plaatsingsbesluit
Bij een negatief plaatsingsbesluit neemt de bemiddelaar contact op met de betrokkenen.
Indien nodig kan op grond hiervan het aanbod van het gezin worden bijgesteld en/of
kunnen er andere eisen aan het pleeggezin voor het kind gesteld worden.
Wanneer één van de betrokkenen ergens tijdens het kennismakingstraject aangeeft
(zwaarwegende) bezwaren tegen de matching te hebben, dan wordt het proces
vanzelfsprekend stopgezet. Bij twijfelgevallen wordt het advies van de
gedragsdeskundige gevraagd.
Algemene tips
Ongeacht de leeftijdscategorie zijn er een aantal algemene tips die gelden bij iedere
overdracht van een kind van crisisopvang naar een langdurig pleeggezin.
- De opvangpleegouders benadrukken gedurende de gehele plaatsing tegenover het
kind de tijdelijkheid van de plaatsing.
- Het is van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium aan het kind te vertellen dat
hij of zij naar een ander pleeggezin gaat. Dit omdat kinderen het meestal goed
aanvoelen wanneer er iets belangrijks speelt.
- Met de BJZ-werker dient besproken te worden welke rol hij speelt in het traject van
overplaatsing of hoe hij daarbij betrokken wordt.
- Wanneer pleegouders besluiten het kind in hun gezin op te nemen dan dienen er
afspraken gemaakt te worden over de kennismaking. In dit kennismakingstraject zit
ook een ontmoeting tussen de pleegouders en de ouders van het kind of andere
belangrijke derden (voornamelijk als de ouders uit beeld zijn). Dit kan plaatsvinden
op kantoor of bij de pleegouders thuis.
- Bij jonge kinderen kan het nuttig zijn om de komende overplaatsing te visualiseren.
Bijvoorbeeld door een tekening te maken van de plek waar het kind nu woont en van
het nieuwe huis, met nieuwe huisgenoten en dieren. Ook het voorlezen van boeken
over dit onderwerp kan zinvol zijn (Tip: boeken voor jonge kinderen van Martine
Delfos). Ook de pleegzorgkit „Wij‟ kan hierbij nuttig zijn.
- Voor het kind moet duidelijk zijn wanneer het in het nieuwe pleeggezin gaat wonen.
Voor kinderen voor wie tijd een abstract begrip is (bijvoorbeeld jonge kinderen) kan
een kalender helderheid geven. Door dagelijks af te strepen wordt toegewerkt naar
het afscheid. Oudere kinderen kunnen actief betrokken worden door na te denken
over de wijze van invullen van de laatste week (feest, opruimen, enzovoorts).
- Voordat de kennismaking met de nieuwe pleegouders plaatsvindt is het goed
wanneer het kind foto‟s of een videoband heeft van het nieuwe pleeggezin
(gezinsleden, dieren, huis, omgeving.) Het kind kan zo al enigszins wennen aan het
nieuwe pleeggezin, en erop reageren in zijn vertrouwde situatie. Ook kunnen de
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
27
opvangpleegouders met het kind kijken of er nog vragen zijn en eventueel een
vragenlijst maken.
- Geef kinderen een actieve rol in het proces van verhuizen. Zo heeft een kind minder
het gevoel dat alles hem of haar “overkomt”. Hoe ouder het kind hoe actiever de
bijdrage.
- Afscheid nemen is essentieel voor kinderen die in een crisisopvanggezin wonen. Vaak
hebben kinderen geen afscheid kunnen nemen van de situatie voordat ze in het
crisisopvanggezin terechtkwamen. Het is belangrijk dat zij nu wel de mogelijkheid
krijgen om afscheid te nemen, al zullen niet alle kinderen dit willen. Daarbij dient te
worden gekeken naar wat het kind aankan en welke vorm het meest geschikt is
(trakteren op school, iets lekkers eten, enzovoorts).
- Het is waardevol voor het kind wanneer de crisisopvangouders een boekje met foto‟s
en verhalen maken van de periode dat het kind in het crisisopvanggezin woonde. Bij
het afscheid van het crisisopvanggezin kan dit worden meegegeven.
- Om er zeker van te zijn dat alle stappen in het overplaatsingstraject genomen zijn en
de juiste afspraken gemaakt zijn, kan gebruik gemaakt worden van de Checklist
afspraken nieuwe plaatsing (zie 7.3.3).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
28
2.1.1.4 Stroomdiagram
Bem
iddeling
Werv
ing e
n
voorlic
hting
Aanmelding pleegouders
Raads- en medische verklaring
Beoordeling Gesprek arts Gesprek Raadsmedewerker
Niet verder Niet verder
Afstemmingsgesprek
Beoordeling Niet verder
Toelating voorbereidingstraject
Voorlichtingsavond
Werving
Inta
ke
V.I.P.-bijeenkomsten
Huisbezoek(en)
Tussenverslag
Besluitvorming
Eindgesprek
Pleeggezinverslag n.a.v. VIP
Niet verder
Welkomstbijeenkomst
Voorb
ere
idin
gstr
aje
ct
V.I
.P.
Twijfel Twijfel
Positief
Positief
Positief
Positief (eventueel met aandachtspunten)
Negatief
Positief (eventueel met aandachtspunten)
Negatief
Negatief
Negatief
Instroom bemiddeling
Evt. overleg VIP & bemiddeling
Bestandsbeheercontacten
Aanmelding kind bij bemiddeling
Beoordeling indicatiebesluit
Aanmelding kind
BJZ
Grove selectie uit bestand
Matchingsidee
Overleg intern betrokkenen
Extra gesprek Twijfel
Overleg gedragsdeskundige Twijfel
Beoordeling matchingsidee Negatief Negatief
Positief
Positief
Negatief
Positief
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
29
Kennismakingsgesprek pleegouders en ouders
ders-pleegouders
Overleg pleeggezin rond matchingsvoorstel
Positief
Positief
Kennisgeving plaatsende instantie
Matchingsvoorstel
Beoordeling matchingsvoorstel
Toewijzing pleegzorgbegeleider
Matc
hin
g
Overdrachtsgesprek bemiddeling en
pleegzorgbegeleider
Overleg pleegzorgbegeleider en VIP-trainer
Overdrachtsgesprek pleegzorgbegeleider, V.I.P.-
trainer en aspirant pleegouders
Contact BJZ-werker rond akkoord matchingsvoorstel door (gezins)voogd en/of
ouders
Kennismakingsgesprek
Bedenktijd pleegouders en FJP
Gesprek met pleegouders
Inlichten bemiddeling en afdelingsmanager
Akkoord pleegouders en FJP
Tweede kennismakingsgesprek
Bedenktijd pleegouders en FJP
Bedenktijd pleegouders, ouders, BJZ-werker en FJP
Akkoord pleegouders en FJP
Akkoord pleegouders, BJZ-werker en/of ouders
Overplaatsing
Kennismaking (aangepast aan de leeftijd)
Mutatie overplaatsing
Matchingsbesluit
Voorb
ere
idin
g k
ennis
makin
g
Twijfel
Negatief Positief
Positief
Negatief
Negatief
Negatief
Positief
Positief
Kennis
makin
g
Afr
ondin
g
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
30
2.1.2 Netwerkzaken
Doel
Een zeer groot aantal pleegzorgplaatsingen binnen de afdeling pleegzorg van
FlexusJeugdplein betreft netwerkpleegzorg. Mogelijk zal dit aantal nog verder toenemen.
Er zijn vele voordelen verbonden aan de opvoeding en verzorging van een kind binnen
het eigen netwerk. Hierbij kan gedacht worden aan de veiligheid van bekenden, contact
met ouders en identificatie met eigen oorsprong en cultuur. Het betekent echter niet dat
een netwerkgezin per definitie een goede plaats kan bieden aan een kind. Bij start van
de plaatsing en begeleiding dient hier een overwogen oordeel over gegeven te worden
door middel van de netwerkscreening.
Uitgangspunten
- Hier wordt getracht richtlijnen te bieden voor een zo zorgvuldig mogelijke
werkwijze voor een effectieve netwerkscreening.
- Tevens wordt getracht duidelijkheid te scheppen over de taakverdeling en
verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen bij een
netwerkscreening.
Richtlijnen
FlexusJeugdplein heeft als uitgangspunt dat als een uithuisplaatsing nodig is, eerst
gezocht wordt naar een pleeggezin binnen de eigen familie of de sociale omgeving van
het kind en diens gezin. Daarbij dienen de belangen van alle betrokkenen en in de eerste
plaats van het kind in het oog gehouden te worden. De eerste contacten met het
netwerkgezin worden netwerkscreening genoemd. Bij het netwerkscreening wordt
zoveel mogelijk relevante informatie verzameld. Daarna volgt ordening, de analyse, de
conclusie en tenslotte een besluit of een netwerkgezin wel of niet geschikt geacht wordt
als pleeggezin voor het betreffende pleegkind. In de volgende paragraven worden deze
stappen verder uitgewerkt.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
31
2.1.2.1 Netwerkscreening
Doel
Het doel van een netwerkscreening is BJZ op aanvraag te adviseren of een netwerkgezin
geschikt is om opvoeding te bieden aan het kind. Daarbij moet duidelijkheid zijn over de
vragen:
- Is het netwerkgezin een veilige plek voor het kind? Minimale voorwaarden
hierbij zijn:
De Raad voor de Kinderbescherming moet een verklaring van geen
bezwaar afgeven voor alle bewoners (>12 jaar) die ingeschreven zijn op
het adres van het aspirant netwerkpleeggezin. Deze Raadsverklaring is
wettelijk verplicht.
De gezondheidsverklaring wijst uit dat naar het oordeel van de aspirant
pleegouders er medisch gezien geen bezwarende omstandigheden zijn.
Voorwaarde is dat zeker één van de aspirant pleegouders minimaal 21 jaar
oud is.
- Kunnen de hulpverleners, de ouders en het aspirant netwerkpleeggezin met
elkaar samenwerken om het kind een plaats te bieden waar het zich goed kan
ontwikkelen?
In het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) wordt een
totaalbeeld van het aspirant netwerkpleeggezin gegeven, met zowel hun
kwaliteiten als hun aandachtspunten bij de begeleiding.
Ter afronding van het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1)
wordt een conclusie getrokken over de geschiktheid van het aspirant
netwerkpleeggezin.
Als er ten aanzien van één van de aandachtspunten in de begeleiding
problemen zijn, dan hoeft dit niet te betekenen dat samenwerking
onmogelijk is en dat de plaatsing niet door kan gaan. Als het aspirant
netwerkpleeggezin echter eventuele problemen niet onderkent en er dus
geen samenwerking mogelijk is rond begeleidingsdoelen, dan kan FJP
geen verantwoordelijkheid dragen voor de plaatsing.
- Op welke manier kan FJP het aspirant netwerkpleeggezin ondersteunen?
Aandachtspunten voor de begeleiding kunnen onder andere voortkomen
uit de gespreksonderwerpen:
o Hoe is de plaatsing tot stand gekomen?
o Hoe gaan de pleegouders om met gedrag, loyaliteiten en eigenheid van
het pleegkind?
o Hoeveel steun is er vanuit het netwerk te verwachten?
o Welke vragen liggen er bij het pleeggezin t.a.v. begeleiding?
o Hoe liggen de familierelaties (m.b.v. een genogram)?
o Hoe kijkt het kind tegen de plaatsing aan?
o Hoe kijken de ouders tegen de plaatsing aan?
o Hoe kijken de pleegouders tegen de plaatsing aan?
o Hoe kijken de overige gezinsleden tegen de plaatsing aan?
o Hoe is de geschiedenis van de pleegouders verlopen (verliezen,
positieve ervaringen, enz.)?
Uitgangspunten
- Een goede start van de begeleiding is van groot belang. In het begin moet zoveel
mogelijk duidelijk worden over de plaatsing, het netwerk en de
begeleidingsmogelijkheden. Zo zijn problemen op latere momenten beter te
ondervangen of hanteren.
- De pleegzorgbegeleider die de netwerkscreening uitvoert zal tevens de begeleiding
aan het netwerkpleeggezin op zich nemen.
- De afdelingsmanager kan in uitzonderingssituaties besluiten om de netwerkscreening
door een ander dan de intentionele begeleider uit te laten voeren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
32
- Op grond van de netwerkscreening wordt in overleg met de gedragsdeskundige en
het basisteam besloten of BJZ geadviseerd wordt een netwerkgezin als
netwerkpleeggezin te accepteren. Bij twijfel wordt overlegd met de
afdelingsmanager, die eindverantwoordelijk voor deze beslissing is.
- Het is van belang om zoveel als mogelijk gebruik te maken van gestandaardiseerde
hulpmiddelen, zoals het genogram en de beoordelingsboog.
- Als een kind reeds in een pleeggezin woont, dan stuur BJZ binnen twee weken na de
aanvraag van de hulp een kernbeslissing voorlopig akkoord met plaatsing naar FJP.
Deze (schriftelijke) kernbeslissing voorlopig akkoord met plaatsing bestaat uit:
Een ingevulde Box 1. Wanneer dit aan de orde is wordt ook de vragenlijst
veiligheid jongeren 12-18 jaar bijgevoegd. De lijst wordt altijd beëindigd met
een conclusie. Zo nodig wordt een toelichting toegevoegd.
De kernbeslissing waarin de onderbouwing voor de netwerkplaatsing aan de
orde komt en waarin minimaal wordt aangegeven over welke onderwerpen in
de geschiktverklaring van FJP nadere informatie moet komen.
De kernbeslissing volgt bij FJP dezelfde route als indicatiebesluiten.
Over de kernbeslissing vindt, indien nodig, overleg plaats tussen de teammanager
van BJZ en de afdelingsmanager van FJP wanneer de gedragsdeskundigen er
onderling niet uitkomen.
Als dit overleg ertoe leidt dat FJP geen verantwoordelijkheid kan nemen voor de
veiligheid van het pleegkind in het netwerkgezin en besluit geen
netwerkonderzoek te starten, dan kan er alleen sprake zijn van een
gedoogplaatsing zonder betaling door BJZ. BJZ neemt dan de verplichting op zich
om de „pleegouders‟ te wijzen op het feit dat wellicht een beroep kan worden
gedaan op de SVB danwel dat zij met de met gezag belaste ouders een afspraak
kunnen maken over een financiële bijdrage aan de plaatsing.
In alle andere gevallen neemt FJP de verantwoordelijkheid over voor de
begeleiding van het pleeggezin en de veiligheid van het kind in het pleeggezin.
De voogd is eindverantwoordelijk voor de veiligheid van kinderen op hun
verblijfsadres. De betaling start, met terugwerkende kracht, na de
netwerkscreening. Als peildatum geldt de ontvangst van de kernbeslissing.
BJZ houdt tijdens het onderzoek de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van
ouders en kind en de hulpverlening van het kind buiten de pleegzorg.
- De netwerkscreening is binnen elf weken na de kernbeslissing afgerond en leidt tot
een geschiktverklaring of een ongeschiktverklaring.
De geschiktheidverklaring van FJP is een schriftelijk stuk waarin minimaal
antwoord wordt gegeven op de vragen van de kernbeslissing. De
aandachtspunten en de sterke punten van het netwerkpleeggezin worden
beschreven.
Daar het netwerkgezin is aangedragen door BJZ zal BJZ het meestal eens zijn
met een positieve geschiktheidverklaring van FJP. Mocht dit echter niet zo zijn
dan vindt er overleg plaats tussen de betreffende teammanager van BJZ en de
afdelingsmanager van FJP. Leidt dit overleg niet tot een oplossing dan kan BJZ
besluiten de indicatie pleegzorg terug te trekken, waarna de begeleiding en de
verantwoordelijkheid van FJP stopt.
Als het onderzoek leidt tot een negatieve geschiktheidverklaring van FJP dan is
FJP verantwoordelijk voor het vinden van een ander pleeggezin of voor het
leveren van een bijdrage aan een andere oplossing. Totdat een oplossing is
gevonden, blijft FJP verantwoordelijk voor de veiligheid van het pleegkind in het
netwerkpleeggezin en de begeleiding van het pleeggezin. Eerst overleggen de
gedragsdeskundigen van FJP en BJZ welke oplossing het beste past bij het kind
(vervolg pleegzorgplaatsing of een ander traject). Als zij niet tot
overeenstemming overleggen de betreffende teammanager van BJZ en de
afdelingsmanager van FJP over mogelijke oplossingen.
Als het onderzoek leidt tot een negatieve geschiktheidverklaring van FJP en BJZ is
het hier niet mee eens dan vindt overleg plaats tussen de betreffende
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
33
teammanager van BJZ en de afdelingsmanager van FJP. Leidt dit overleg niet tot
een oplossing dan kan BJZ besluiten tot een gedoogplaatsing. de plaatsing.
- BJZ stuurt binnen vier weken na de kernbeslissing een indicatiebesluit naar FJP.
Stappenplan
1. Het indicatiebesluit met hierin de aanvraag voor netwerkpleegzorg komt binnen. Hierbij
verstuurt Bureau Jeugdzorg als het kind reeds geplaatst is in het pleeggezin een
kernbeslissing, waarbij zij aangeven dat zij op grond van hun eerste taxatie van de
veiligheid voor het moment achter de plaatsing te staan. Het instrument dat BJZ voor
deze taxatie gebruikt bestaat uit:
a. Box 1 Risicofactoren kindermishandeling;
b. Box 2 indicatoren m.b.t. de veiligheid van het kind;
c. Vragenlijst veiligheid jongeren 12 t/m 18 jaar.
Afspraken:
- Bij een risicotaxatie voorafgaand aan een kernbeslissing gebruikt BJZ Box 1
en bij jongeren boven de 12 jaar de vragenlijst voor jongeren van 12 t/m18
jaar.
- Bij Box 1 wordt zo nodig een toelichting gegeven bij de afzonderlijke items.
De informatie uit Box 1 wordt door BJZ gebruikt bij de kernbeslissing.
- In de kernbeslissing wordt minimaal aangegeven over welke onderwerpen (de
sterke punten en de aandachtspunten) BJZ informatie wil van FJP in de
geschiktverklaring.
- FJP gebruikt bij de screening de checklist „Indicatoren veiligheid kind in
(netwerk)pleegzorg.
NB. Alle items van Box 2 en een aantal items van Box 1 staan ook in
deze checklist.
2. Het opnamesecretariaat geeft de gegevens die ontvangen zijn vanuit BJZ aan het
teamsecretariaat van de afdeling die dit gezin mogelijk gaat begeleiden.
3. Het opnamesecretariaat stuurt de aanmeldingset netwerkpleegzorg op aan de
aspirant netwerkpleegouders, met de vraag deze binnen twee weken te retourneren.
De aanmeldingsset netwerkpleegzorg bestaat uit:
- aanmeldingsformulier;
- aanvraagformulieren Raadsverklaring (voor alle bewoners die ingeschreven zijn
op dat adres > 12 jaar);
- aanvraagformulieren medische verklaring (één per gezinslid);
- inkomstenformulier pleegkind (niet bij weekendpleegzorg);
- toelichting bij de formulieren;
- informatiefolder.
4. Bij terugzending van de aanmeldingsset zal het teamsecretariaat:
- het aanmeldingsformulier, ingevulde inkomstenformulier pleegkind en de
medische verklaring na registratie op bergen in het dossier;
- het ingevulde aanvraagformulier Raads verklaringen opsturen naar de RvK. De
RvK stuurt in het algemeen na zes weken de Raadsverklaring toe aan het
instroomsecretariaat en aan pleegouders.
NB.Het is de taak van de pleegzorgbegeleider om in de gaten te houden of de Raads-
en medische verklaring binnen zijn. De data van binnenkomst moeten worden
vermeld in verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1).
5. De afdelingsmanager wijst een pleegzorgbegeleider aan.
6. Het teamsecretariaat geeft de aanwezige documenten van Bureau Jeugdzorg rond
het kind aan de aangewezen begeleider pleezorg.
7. De aangewezen pleegzorgbegeleider leest de stukken.
8. De pleegzorgbegeleider geeft de documenten m.b.t. het kind terug aan het
teamsecretariaat met het verzoek om te muteren in IJZA middels het
mutatieformulier afdeling pleegzorg (zie 7.4.2).
9. Het teamsecretariaat muteert en maakt een kinddossier en een pleegouderdossier.
10. De pleegzorgbegeleider legt het eerste contact met de BJZ-werker. Hierbij wordt een
eerste aanzet tot afspraken gemaakt rond de procedure van de netwerkscreening (wel
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
34
of niet inzetten van een familieberaad e.d.; zie stap 15), samenwerking en
taakverdeling gedurende de netwerkscreening en eventuele bijzonderheden van het
aspirant netwerkpleeggezin en de netwerkscreening.
11. Binnen twee weken na acceptatie van het indicatiebesluit en kernbeslissing vindt het
eerste bezoek door de pleegzorgbegeleider met de BJZ-werker aan het aspirant
netwerkpleeggezin plaats. Hierin wordt de gehele procedure aan de orde gesteld en
komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde:
- uitleg over de netwerkscreening;
- verduidelijking over de werkwijze FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg, met
aandacht voor o.a. begeleidingsgesprekken, zorgteams, (evaluatie)
hulpverleningsplannen en pleegouderbegeleidingsplannen;
- verduidelijking relatie, taakverdeling en samenwerking BJZ-werker en
pleegzorgbegeleider;
- checken of de reeds door het instroomsecretariaat verzonden aanmeldingset
netwerkpleegzorg ingevuld en teruggestuurd is. Eventueel toelichting over deze
aanmeldingset, wanneer hier nog onduidelijkheden over bestaan;
- financiële (eventuele problemen met betaling van de pleegzorgvergoeding checken)
en andere acute praktische zaken;
- de pleegzorgbegeleider laat een pleegouderband achter;
- vervolgafspraak met de pleegzorgbegeleider.
NB.In onduidelijke situaties kan dit eerste bezoek aan het aspirant
netwerkpleeggezin worden uitgesteld. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als er reden is
om te twijfelen of de pleegouders een Raadsverklaring krijgen.
12. Op grond van het eerste gesprek met het pleeggezin legt de pleegzorgbegeleider
contact met de BJZ-werker en worden concrete afspraken gemaakt rond de
taakverdeling.
13. De pleegzorgbegeleider start de netwerkscreening op basis van de afspraken die
gemaakt zijn in het eerste gesprek en met de BJZ-werker (zie stap 10 en „Inhoud
Netwerkscreening‟).
14. Het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) dient uiteindelijk binnen 11
weken na de kernbeslissing afgerond te zijn. De pleegzorgbegeleider dient echter
binnen zes weken na datum binnenkomst indicatiebesluit het hulpverleningsplan (zie
2.6.2.4 en 7.5.3) geschreven te hebben.
15. Indien mogelijk en wenselijk wordt een familieberaad gehouden, waarbij de
pleegzorgbegeleider, de BJZ-werker en de familie, eventueel aangevuld met
belangrijke personen uit het sociale netwerk van het kind gezamenlijk in overleg
gaan over de mogelijke netwerkplaatsing.
a. De BJZ-werker en de pleegzorgbegeleider maken afspraken over de vorm en
taakverdeling van het familieberaad op basis van de verzamelde informatie.
b. Het familieberaad wordt gehouden. Afspraken worden gemaakt met de familie.
Duidelijkheid wordt gegeven aan de familie over de taak en het werk van de
pleegzorgbegeleider en de BJZ-werker.
16. De pleegzorgbegeleider voert zo nodig een aanvullend gesprek met de
netwerkpleegouders en schrijft het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1).
17. De pleegzorgbegeleider vult tijdens de netwerkscreening de Checklist Indicatoren
Veiligheid Kind in de Pleegzorg (zie 7.5.8) in overleg met de aspirant pleegouders in.
18. Een concept van het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) wordt beoordeeld
door de gedragsdeskundige en afdelingsmanager.
19. Indien wenselijk bespreekt de pleegzorgbegeleider het concept van het verslag
netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) in het basisteam, waarbij gebruik gemaakt
kan worden van de beoordelingsboog t.b.v. netwerscreening (zie 7.2.2, 7.2.3 en
7.2.4).
20. Op grond van de feedback van de gedragsdeskundige en het basisteam wordt het
verslag aangepast (eventueel op grond van een extra ingelast huisbezoek, al dan niet
in samenwerking met een basisteamgenoot).
21. Het vernieuwde concept wordt met het pleeggezin besproken en eventueel aangepast
of aangevuld.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
35
22. De pleegzorgbegeleider vraagt middels een formulier opdrachten voor het
secretariaat (zie 7.4.1) het secretariaat om het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4
en 7.2.1) definitief te maken.
23. Het definitieve verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) wordt door het
secretariaat naar de pleegzorgbegeleider gestuurd, die dit na ondertekening indient
bij de afdelingsmanager. De afdelingsmanager is immers eindverantwoordelijk voor
het besluit over acceptatie van het pleeggezin.
24. De afdelingsmanager leest het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1).
a. Als de afdelingsmanager akkoord is, ondertekent deze het verslag en stuurt deze
terug naar de pleegzorgbegeleider.
b. Als de afdelingsmanager niet akkoord is, vindt eventueel consultatie van de
gedragsdeskundige plaats en volgt overleg met de pleegzorgbegeleider.
25. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat middels een formulier opdrachten
voor het secretariaat (zie 7.4.1) naar het secretariaat om het verslag
netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) ter ondertekening te versturen aan de
aspirant netwerkpleegouders en in het dossier op te bergen.
26. Het secretariaat doet één versie van het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en
7.2.1) in het pleegouderdossier en stuurt één versie naar pleegouders.
27. De pleegzorgbegeleider neemt contact op met de BJZ-werker om het advies vanuit
de netwerkscreening te bespreken. Dit advies verwerkt de pleegzorgbegeleider in
een zogenaamde geschikheidsverklaring (advies uit netwerkscreeningsverslag).
- De geschiktheidverklaring van FJP is een schriftelijk stuk waarin minimaal
antwoord wordt gegeven op de vragen van de kernbeslissing. De
aandachtspunten en de sterke punten van het netwerkpleeggezin worden
beschreven.
- Daar het netwerkgezin is aangedragen door BJZ zal BJZ het meestal eens zijn
met een positieve geschiktheidverklaring van FJP. Mocht dit echter niet zo zijn
dan vindt er overleg plaats tussen de betreffende teammanager van BJZ en de
afdelingsmanager van FJKP. Leidt dit overleg niet tot een oplossing dan kan BJZ
besluiten de indicatie pleegzorg terug te trekken, waarna de begeleiding en de
verantwoordelijkheid van FJP stopt.
- Als het onderzoek leidt tot een negatieve geschiktheidverklaring van FJP dan is
FJP verantwoordelijk voor het vinden van een ander pleeggezin of voor het
leveren van een bijdrage aan een andere oplossing. Totdat een oplossing is
gevonden, blijft FJP verantwoordelijk voor de veiligheid van het pleegkind in het
netwerkpleeggezin en de begeleiding van het pleeggezin. Eerst overleggen de
gedragsdeskundigen van FJP en BJZ welke oplossing het beste past bij het kind
(vervolg pleegzorgplaatsing of een ander traject). Als zij niet tot
overeenstemming overleggen de betreffende teammanager van BJZ en de
afdelingsmanager van FJP over mogelijke oplossingen.
- Als het onderzoek leidt tot een negatieve geschiktheidverklaring van FJP en BJZ is
het hier niet mee eens dan vindt overleg plaats tussen de betreffende
teammanager van BJZ en de afdelingsmanager van FJP. Leidt dit overleg niet tot
een oplossing dan kan BJZ besluiten tot een gedoogplaatsing. de plaatsing.
- Bij een positieve beoordeling start de pleegzorgbegeleider met de begeleiding aan
het netwerkpleeggezin.
Wanneer het pleegkind reeds bij het netwerkpleeggezin woont, dan kan de
begeleiding zich direct op de inhoud van de pleegzorgplaatsing richten.
Wanneer het pleegkind nog niet bij het netwerkpleeggezin woont, wordt nu
gestart met de kennismakingsperiode en overplaatsing. Over de vorm en
inhoud hiervan dient per casus overlegd te worden, maar kunnen de
algemene richtlijnen van de kennismakingsperiode bij bestandspleeggezinnen
ondersteuning bieden.
28. De pleegzorgbegeleider stelt een pleegzorgcontract (zie 2.6.1.5 en 7.3.4) en
samenwerkingsovereenkomst (zie 2.6.1.6 en 7.3.5) op en vraagt het secretariaat
middels het formulier opdrachten secretariaat (zie 7.4.1) deze te versturen naar
pleegouders.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
36
NB. Bureau Jeugdzorg krijgt nooit het volledige verslag van de netwerkscreening. Dit in
verband met de privacy van het gescreende pleeggezin. De BJZ-werker krijgt alleen de
conclusie van het advies en de ondertekening.
Inhoud Netwerkscreening
Bij de netwerkscreening dient het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) als
leidraad. Hierbij zijn twee hulpmiddelen beschikbaar, namelijk het genogram en de
beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening (zie 7.2.2, 7.2.3 en 7.2.4).
Genogram
Een hulpmiddel om de gesprekken bij de netwerkscreening niet te statisch te laten
verlopen is het genogram. Het genogram biedt voldoende aanknopingspunten om alle
aspecten van het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1) aan de orde te laten
komen. Door gezamenlijk met de aspirant netwerkpleegouders een genogram op te stellen,
kan onder andere informatie verkregen worden over:
- feitelijke familiaire relatie tussen pleegkind en aspirant netwerkpleeggezin;
- relaties en verhoudingen tussen aspirant netwerkpleeggezin en biologisch gezin;
- overige familierelaties;
- familiegeschiedenis;
- persoonlijke geschiedenis van de aspirant netwerkpleegouders;
- hoe de aspirant netwerkpleegouders, biologische ouders, het kind en overige
familieleden tegen de plaatsing bij dit pleeggezin aankijken;
- welke personen uit het familiaire netwerk door aspirant netwerkpleegouders als
steunfactor ervaren worden.
Aandachtspunten bij het maken van genogrammen:
- Als het kind bij mensen buiten de familie is gaan wonen, is een genogram niet
toereikend. Dan moet ook het sociale netwerk van pleegkind en ouders in kaart
gebracht moeten worden. Een genogram van pleegouders is in deze fase niet zinvol.
Wel moet de relatie tussen pleegouders/pleegkind/ouders vanuit de optiek van de
pleegouders duidelijk zijn. Hierbij zou een sociogram gebruikt kunnen worden.
- Grotere kinderen vinden soms zelf een adres en gaan daar wonen. Het gaat dan
vaak om een adres uit het eigen sociaal netwerk van het kind. De visie van het kind
zelf op de familie en het sociale netwerk is van groot belang om tot doelen van
hulpverlening te komen. Deze moet dan betrokken worden bij het maken van een
genogram (en/of sociogram).
- De mening van de eigen kinderen van de pleegouders moet ook in een zo vroeg
mogelijk stadium gehoord worden. Een kort gesprek met elk eigen kind apart levert
vaak belangrijke informatie op. Voor ergernissen die al in de beginfase bestaan, en
waar de pleegouders vaak niets van weten (het is voor kinderen moeilijk om tegen
hun ouders te zeggen dat zij moeite hebben met de komst van het pleegkind)
kunnen in gezamenlijk overleg besproken en opgelost worden.
- Vanuit de optiek van beide ouders moet een zo goed mogelijk genogram komen.
Anders raakt de familie van één van beiden in deze fase al uit beeld.
- Het maken van genogrammen is niet nodig als in het eerste gesprek al duidelijk
wordt dat het verblijf in dit pleeggezin zo snel mogelijk moet worden beëindigd en
dat een ander pleeggezin uit het netwerk geen optie is. In dat geval wordt alle
inspanning gericht op het uitplaatsen van het kind samen met de BJZ-werker en op
de nazorg voor het pleeggezin.
Beoordelingsboog
De beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening (zie 7.2.2, 7.2.3 en 7.2.4) is een hulpmiddel
om vast te stellen of de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn. De factoren op grond
waarvan dit besloten wordt, zijn:
- motivatie;
- opvoedingskwaliteiten;
- specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
37
- levensgeluk;
- stabiliteit netwerk;
- risicofactoren;
- protectieve factoren;
- belang van het kind;
- mening ouders;
- mening netwerkscreener;
- mening basisteam.
Overigen
Tijdsbesteding
Om de netwerkscreening af te ronden kunnen twee of drie gesprekken nodig zijn. Aan de
hand van die gesprekken wordt binnen zes weken het hulpverleningsplan (zie 2.6.2.4 en
7.5.3) en binnen dertien weken het verslag netwerkscreening (zie 2.6.1.4 en 7.2.1)
geschreven. Daarna, als deze fase positief is afgesloten, wordt een pleegzorgcontract
(zie 2.6.1.5 en 7.3.4) en samenwerkingsovereenkomst (zie 2.6.1.6 en 7.3.5) opgesteld.
Dan gaat de samenwerking tussen het netwerkpleeggezin en FlexusJeugdplein officieel
van start.
Pleegzorgvergoeding
Wanneer het kind reeds bij aanmelding bij het aspirant netwerkpleeggezin woont, dan
wordt de betaling van de pleegzorgvergoeding gestart bij binnenkomst van het
kernbesluit. De pleegzorgvergoeding heeft dan een voorlopige status en zal bij een
positieve afronding van het netwerkscreening worden omgezet in een vaste vergoeding.
Bij een negatief advies stopt de voorlopige pleegzorgvergoeding op de datum dat het
kind uitgeplaatst wordt.
Wanneer het kind nog niet bij de aspirant netwerkpleegouders woont, dan wordt er geen
voorlopige pleegzorgvergoeding gegeven. De pleegzorgvergoeding wordt dan gestart op
het moment dat het kind in het netwerkpleeggezin geplaatst wordt.
Wanneer er reeds voor de start van de netwerkscreening vanuit Bureau Jeugdzorg of
FlexusJeugdplein twijfels bestaan over de geschiktheid van een netwerkgezin, dan kan
een verkennend onderzoek voorwaarde zijn voor de start van het netwerkscreening. Dan
bestaat er nog geen datum waarop de betaling start. Het instroomsecretariaat stuurt dan
een aangepaste brief (stap 3) naar de aspirant netwerkpleegouders, met het verzoek om
de aanmeldingsset netwerkpleegzorg alvast op te sturen vóór het eerste bezoek van de
pleegzorgbegeleider. Ook als er eerst een Raadsverklaring en/of een medische verklaring
binnen moet zijn voordat het verkennende netwerkscreening start, wordt dat in de brief
gemeld. Als de noodzakelijke gegevens binnen zijn geeft het instroomsecretariaat dit
door aan de opnamecoördinator of aan de aangewezen pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
38
2.1.2.2 Stroomdiagram
Teamsecretariaat
Binnenkomst indicatiebesluit (incl. kernbeslissing)
Kinddocumenten verspreiden
Verzenden aanmeldingsset
Opbergen geretourneerde aanmeldingsset
Kinddocumenten lezen
Kinddossier aanmaken
Pleegzorgbegeleider aanwijzen
Kinddocumenten lezen
Mutatie maken
Muteren
Telefonisch contact BJZ-werker
Pleegouderdossier aanmaken
Telefonisch contact aspirant netwerkpleeggezin
Eerste kennismakingsgesprek bij aspirant netwerkpleeggezin
Netwerkscreening
Familieberaad (indien mogelijk)
Eventueel vervolg screening
Invullen Checklist Indicatoren Veiligheid Kind in Pleegzorg
Opnamecoördinatoren
Aanm
eld
ing
Afdelingsmanager Pleegzorgbegeleider
Voorb
ere
idin
g
Netw
erk
scre
enin
g
Beoordeling Indicatiebesluit
Indicatiebesluit in IJZA
Kan FJP hulp bieden?
Ja Nee BJZ
Controle of aanmeldingsset geretourneerd is
Terugkoppeling naar BJZ
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
39
Eventuele op-/aanmerkingen verwerken in verslag
verwerken
Aanvragen definitief verslag bij secretariaat
Verslag definitief maken
Verslag ondertekenen
Verslag ondertekenen
Verslag naar pleegouders verzenden
Aanvragen verslag te verzenden en op te bergen
Verslag in pleegouderdossier opbergen
Verslag verzenden aan secretariaat bestandsbeheer
Start begeleiding
Concept schrijven verslag netwerkscreening
Concept laten beoordelen door gedragsdeskundige
Eventueel concept in basisteam bespreken (beoordelingsboog)
Feedback verwerken in verslag netwerkscreening
Concept bespreken met aspirant netwerkpleeggezin
Instroomsecretariaat Afdelingsmanager Teamsecretariaat Pleegzorgbegeleider
Terugkoppeling beoordeling netwerkscreening naar BJZ-
werker
Overleg teammanager BJZ en afdelingsmanager FJP
Afr
ondin
g Nee
Ja
Vers
lagle
ggin
g
Ondert
ekenin
g
BJZ
Overleg gedragsdeskundigen
Nee
Nee Ja .
Ja .
Positieve beoordeling?
- Pleegcontract - Samenwerkeringsovereenkomst - HVP
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
40
2.2 Inhoud
Doel
De begeleiding geboden door begeleiders pleegzorg is zeer divers. Iedere individuele
pleegzorgbegeleider stemt de begeleiding immers af op de specifieke mogelijkheden en
behoeften van het betreffende pleegkind, pleeggezin en systeem hieromheen.
Desondanks komt de kern van de begeleiding van alle begeleiders pleegzorg overeen. De
inhoud van deze kern van de begeleiding zal alhier beschreven worden.
Uitgangspunt
Hier wordt getracht de hoofdlijnen van de begeleiding te beschrijven, zodat alle
begeleiders pleegzorg op eenzelfde wijze de inhoud van hun begeleiding vorm kunnen
geven.
Richtlijnen
De inhoud van de begeleiding aan pleeggezinnen vindt voornamelijk plaats binnen de
Huisbezoeken (2.2.1) die begeleiders pleegzorg aan hun gezinnen afleggen. Daarnaast
zijn de jaarlijkse Evaluaties (2.2.2) een belangrijk onderdeel van de begeleiding aan
pleeggezinnen en behoren Zorgteams (2.2.3) tot de kern van de begeleiding aan
pleeggezinnen. Verder zijn er Bezoekcontacten ouders (2.2.4), welke afhankelijk van de
individuele plaatsing en in overleg met Bureau Jeugdzorg tot de begeleidingstaken van
de pleegzorgbegeleider kunnen behoren. Daarnaast zijn er nog enkele losse taken die tot
de begeleidingstaken behoren, welke bij Overigen (2.2.5) beschreven zullen worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
41
2.2.1 Huisbezoeken
Doel
Een groot deel van het werk van begeleiders pleegzorg bestaat uit het afleggen van
huisbezoeken aan de pleeggezinnen die worden begeleid. Een voordeel van
huisbezoeken ten opzichte van andere contactvormen is dat de drempel voor het contact
voor het pleeggezin laag ligt. Daarnaast vormt het bezoeken van het pleeggezin in zijn
eigen vertrouwde omgeving een bron van informatie. Hierbij kan allereerst gedacht
worden aan het huis en de omgeving. Tevens kan er inzicht verkregen worden over de
manier waarop de gezinsleden met elkaar omgaan in de thuissituatie.
Het huisbezoek is de plaats voor het merendeel van de begeleidingsgesprekken. Het
huisbezoek heeft een professioneel karakter, wat verkregen dient te worden door
voorbereiding, structuur, positionering en rapportage. Er dient volgens een bepaald
systeem gewerkt te worden, waarbij bewust verschillende stappen in een bepaalde
volgorde gezet dienen te worden. Hoewel dit per huisbezoek afzonderlijk vastgesteld
dient te worden, wordt het huisbezoek in het algemeen hier zo compleet als mogelijk
toegelicht.
Richtlijnen
- Het huisbezoek vindt gemiddeld eens per zes weken plaats. De frequentie kan
echter in onderling overleg tussen pleegzorgbegeleider en pleegouders aangepast
worden. De wens van de pleegouders is hierbij maatgevend, maar de beslissing
ligt bij de pleegzorgbegeleider.
- Het huisbezoek duurt niet langer dan een uur.
- Het doel van een huisbezoek dient bij de start van het gesprek bekend te zijn bij
de betrokken partijen in het begeleidingsgesprek.
Stappenplan
Grofweg kan het huisbezoek in drie fases uiteengezet worden, namelijk de
voorbereiding, inhoud en afsluiting. Hierna dient het nodige gerapporteerd te worden.
Deze punten zullen hier verder uitgewerkt worden.
Voorbereiding
Ter voorbereiding op het huisbezoek dient de pleegzorgbegeleider een doel vast te
stellen en de hierbij behorende gesprekonderwerpen voor te bereiden. Op grond hiervan
kan vastgesteld worden wiens aanwezigheid tijdens het begeleidingsgesprek wenselijk
is.
Doelbepaling
Voorafgaande aan een huisbezoek dienen er doelen voor het begeleidingsgesprek
bepaald te worden. Dit kan gebeuren aan de hand van:
8. de hulpverleningsdoelen uit het (E)HVP;
9. informatie uit de logboeken, waaruit blijkt welke punten belangrijk zijn ter
(na)bespreking;
10. informatie uit de logboeken, waarin nagegaan kan worden wat in het vorige
gesprek is blijven liggen;
- waar mogelijk (samenvattingen van) belangrijke rapportage;
- contact met de BJZ-werker om na te gaan of er belangrijke ontwikkelingen rond
bijvoorbeeld de biologische familie zijn;
- contact met pleegouders om na te gaan welke onderwerpen zij belangrijk vinden,
zodat de pleegzorgbegeleider zich hierop voor kan bereiden.
Het contact met pleegouders biedt niet alleen aanknopingspunten voor de doelbepaling
van het begeleidingsgesprek, het biedt ook de mogelijkheid om dit doel aan pleegouders
te benoemen, zodat zij zich hier op voor kunnen bereiden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
42
Gespreksonderwerpen
Om adequaat te kunnen spreken over de gespreksonderwerpen, moeten de onderwerpen
goed voorbereid worden. Op grond van de doelbepaling kunnen de
gespreksonderwerpen gevonden worden. Hierbij kan gedacht worden aan specifieke
ontwikkelingsaspecten of gedrag van het kind, oudercontacten en pleegouderattitude.
Des gewenst kan ter voorbereiding besloten worden consult aan te vragen bij de
gedragsdeskundige. Afhankelijk van de onderwerpen, kan het tevens noodzakelijk zijn
om de financiële afdeling, helpdesk (zie 3.4.1) of andere instanties om informatie te
vragen.
Aanwezigen
Op grond van de gekozen doelstelling en de hieruit voortkomende gespreksonderwerpen
kan bepaald worden welke personen bij het huisbezoek aanwezig zijn. Hierbij dient
nagegaan te worden:
- of het pleegkind dan wel eigen kinderen bij het gesprek betrokken moeten
worden en met welk doel;
- of het gesprek met één of met beide pleegouders plaats moet vinden;
- of de aanwezigheid van de BJZ-werker wenselijk is en met welk doel;
- of eventuele overige betrokkenen aanwezig dienen te zijn en met welk doel.
Na besloten te hebben welke aanwezigen gewenst zijn, is het de taak van de
pleegzorgbegeleider om deze uit te nodigen. Hierbij kunnen direct de doelstelling en
gespreksonderwerpen genoemd en waar nodig toegelicht worden.
Inhoud
Gedurende het huisbezoek zijn de volgende punten van belang: tijd, samenstelling,
voorwaarden, houdingsaspecten en structuur.
Tijd
De richtlijn voor de duur van een huisbezoek is maximaal een uur. Indien de frequentie
van huisbezoeken minder hoog is of er meerdere pleegkinderen in het pleeggezin
wonden, dan kan het uitlopen tot 2 uur. Huisbezoeken die langer duren zijn over het
algemeen niet efficiënt en zinvol. Dit heeft te maken met concentratie, overbelasting van
het pleeggezin en in herhaling vallen. Het is de taak van de pleegzorgbegeleider om de
tijd te bewaken.
Bij de gemiddelde pleegzorgplaatsing is de frequentie van de huisbezoeken eens per 6
weken tot 3 maanden. Afhankelijk van de ontwikkelingen binnen een pleeggezin kan de
frequentie van huisbezoeken eens per twee à drie weken zijn.
Bij de intensieve vormen van pleegzorg, zoals de Therapeutische Pleegzorg (TP) ligt de
frequentie anders. De huisbezoeken vinden hier eens per drie weken plaats. In zeer
complexe zaken is dit eens per twee weken.
Het tijdstip van het huisbezoek wordt in onderling overleg met de pleegouders bepaald.
Zo mogelijk is dit overdag, maar indien nodig kan dit ‟s avonds zijn.
Het is wenselijk dat het praten over „koetjes en kalfjes‟ beperkt wordt tot hooguit tien
minuten.
Samenstelling
Bij een huisbezoek zijn altijd verschillende mensen aanwezig. De samenstelling is van te
voren bekend bij de pleegouders (voorbereiding huisbezoek). Bij een andere
samenstelling dan afgesproken is dit het eerste gespreksonderwerp. De relevantie van
onaangekondigde aanwezigen of de afwezigheid van bepaalde personen moet besproken
worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
43
Pleegouders Uitgangspunt is om gesprekken te voeren met beide pleegouders. Daar
waar dit praktisch niet haalbaar is, kan de pleegzorgbegeleider anders beslissen.
Richtlijn hierbij is dat minimaal eens per drie maanden met beide pleegouders wordt
gesproken. Bij de kennismaking en evaluaties wordt in principe altijd met beide
pleegouders gesproken.
Bij de intensievere pleegzorgbegeleiding, de therapeutische pleegzorg (TP) heeft het de
voorkeur dat beide pleegouders deel aan alle begeleidingsgesprekken om te voorkomen
dat, bij deze moeilijke categorie pleegkinderen, één van de pleegouders buiten het
opvoedingsproces komt te staan. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de
haalbaarheid van deze voorkeur.
Pleegkinderen Bij elke plaatsing heeft de pleegzorgbegeleider ook contact met het kind.
De frequentie hiervan is afhankelijk de individuele situatie. Het doel van het praten met
pleegkinderen moet altijd gerelateerd zijn aan de begeleiding van het pleeggezin, zoals
ontwikkeling kunnen volgen (toetsing) of contact onderhouden. Indien de
pleegzorgbegeleider alleen met het pleegkind spreekt, moet dit altijd in overleg met het
kind teruggekoppeld worden naar pleegouders. Hierbij moet het doel van te voren helder
zijn.
Eigen kinderen In overleg met de pleegouders voert de pleegzorgbegeleider
minimaal eens per jaar een gesprek met de eigen kinderen van pleegouders, gericht op
de beleving van de plaatsing.
BJZ-werker De aard en frequentie van de bezoeken van de BJZ-werker aan het kind
en/of pleegouders wordt in de zorgteams besproken. De pleegzorgbegeleider en BJZ-
werker bespreken de voorgenomen afspraken in hun basisteams en leggen deze na
overleg en akkoord tussen FJP en BJZ vast in het registratiesysteem.
Op mogelijke punten waar alsnog geen overeenstemming kan worden bereikt nemen de
GD‟ers van FJP en BJZ met elkaar contact op. Mocht er dan geen overeenstemming
worden bereikt dan nemen desbetreffende teammanagers contact met elkaar op.
De bezoeken kunnen in het pleeggezin, maar ook op school of elders zijn. Pleegouders
dan wel pleegzorgbegeleider worden hiervan in principe op de hoogte gebracht.
Voorwaarden
Gedurende het begeleidingsgesprek is het van belang dat er tijd en rust is. Er staat dus
in principe geen radio en/of tv aan. Indien dit wel het geval is en als belemmerend wordt
ervaren, dan wordt door de pleegzorgbegeleider vriendelijk verzocht of de tv of radio
zachter kan worden gezet of uitgezet.
De aanwezigheid van kleine kinderen is niet wenselijk, maar ook niet altijd te vermijden.
Dit vraagt om een flexibele opstelling van de pleegzorgbegeleider.
Er kan worden verzocht niet of minder te roken. Dit kan echter niet worden
afgedwongen.
Indien er bezoek aanwezig is, zal dit het eerste punt van bespreking zijn.
De privacy moet gewaarborgd zijn. Zo is een gesprek in de tuin niet altijd wenselijk.
Houdingsaspecten
Het gesprek tijdens een huisbezoek moet een professioneel karakter hebben. Dit blijkt
allereerst uit de voorbereiding, structuur en inhoud van het gesprek, maar zit ook in het
feit dat de pleegzorgbegeleider zich bewust is van waaruit hij handelt en waarom hij op
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
44
een bepaalde wijze handelt. De pleegzorgbegeleider dient dus een professionele houding
te hebben.
De volgende houdingsaspecten van de pleegzorgbegeleider zijn van belang:
- een positieve houding;
- betrokkenheid;
- serieus nemen;
- beschikbaarheid;
- openheid;
- veelzijdige partijdigheid;
- vertrouwen.
De pleegzorgbegeleider past zich gedurende het begeleidingsgesprek aan bij de
emotionele toon en stijl van het gezin. Hij neemt het tempo en het soort communicatie
van het gezin over (mimicri). Natuurlijk blijft de professionele zakelijkheid hierbij van
belang. Afstand en nabijheid dienen dus door de pleegzorgbegeleider bewust gehanteerd
te worden.
Privézaken van de pleegzorgbegeleider komen slechts aan de orde wanneer dit een
functie heeft en worden tot een minimum beperkt.
Alcohol wordt gedurende het huisbezoek niet genuttigd, evenals er in principe niet
meegegeten wordt.
Eventuele (afscheids)cadeaus worden niet geaccepteerd. Indien deze in redelijke
proporties zijn worden deze in uitzonderlijke situaties in overleg met de
afdelingsmanager geaccepteerd.
De pleegzorgbegeleider is in staat om vragen van pleegouders te exploreren door
doorvragen en een niet-suggestieve vraagstelling, zodat advies op maat gegeven kan
worden.
De professionele houding van de pleegzorgbegeleider blijkt ook uit het feit dat de
pleegzorgbegeleider op tijd op afspraken komt of belt wanneer hij verlaat is. Daarnaast
doet de pleegzorgbegeleider ook wat is afgesproken.
Structuur
Voor het begeleidingsgesprek heeft de pleegzorgbegeleider een agenda vastgesteld op
papier of in gedachten.
Aan het begin van het gesprek benoemt de begeleider hoeveel tijd er voor het gesprek
wordt uitgetrokken. Hierna wordt er gecheckt of er urgente zaken aan de orde zijn,
binnen of buiten de agenda, die prioriteit verdienen.
De pleegzorgbegeleider blikt terug op het vorige huisbezoek en eventuele overige
contacten. Hierbij worden belangrijke punten en afspraken samengevat en wordt
nagegaan hoe de afspraken of adviezen hebben uitgepakt.
Het volgen van het verloop van de plaatsing heeft altijd een controlerend, adviserend en
ondersteunend karakter. Het doel van dit volgen is vast te kunnen stellen of het
pedagogische handelen van pleegouders nog voldoende aansluit bij de pedagogische
vraagstelling van het pleegkind. Hierbij dienen de hulpverleningsdoelen uit het (E)HVP
als leidraad. Daarnaast moeten de volgende punten in de gaten gehouden worden
tijdens het verloop van de plaatsing:
1. Algemene indruk
2. Psychosociaal functioneren
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
45
- Emotionele ontwikkeling
- Gedrag
- Persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling
- Middelengebruik
- Psychoseksuele ontwikkeling
- Overige psychosociale problemen
3. Lichamelijke gezondheid
- Lichamelijke ziekte of handicap
- Zelfverzorging
- Aan lichamelijke functies gerelateerde klachten
- Overige problemen met lichamelijke gezondheid
4. Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige
- Cognitieve ontwikkeling
- Sociale vaardigheden
- Communicatieve vaardigheden
- Motorische vaardigheden
5. (Pleeg)gezin en opvoeding
- kwaliteiten van de opvoeding en effect daarvan op kind
- (pleeg)ouder-kinderelatie (hechting)
- Verwaarlozing, mishandeling, misbruik van kind en effect daarvan in het
gedrag van het kind
- Stabiliteit van de opvoedingssituatie
- Problemen van de (pleeg)ouders
- Problemen van ander gezinslid
- Sociaal netwerk (pleeg)gezin
- Omstandigheden (pleeg)gezin
- Contacten met biologische ouders
- Eventuele problemen (pleeg)gezin en opvoeding
6. Jeugdige en omgeving
- School, peuterspeelzaal (relatie leerkracht en andere kinderen)
- Relaties, vrienden en sociale netwerk
- Vrije tijd
- Eventuele problemen in de omgeving (financiën, huisvesting, justitiële
instanties)
De gespreksonderwerpen kunnen op verschillende manieren aan de orde komen, zoals:
- De pleegzorgbegeleider geeft pleegouders de gelegenheid kort aan te geven wat
hun vraag is.
- De pleegzorgbegeleider verheldert de vraag en probeert zich een beeld te vormen
van de situatie door het stellen van gerichte vragen.
- De pleegzorgbegeleider vat samen wat hij heeft gehoord.
- De pleegzorgbegeleider vraagt welke oplossing pleegouders zelf hebben bedacht.
- De pleegzorgbegeleider zoekt samen met pleegouders naar alternatieven
wanneer de oplossing niet toereikend lijkt.
- De pleegzorgbegeleider maakt de keuze voor een direct advies of overweegt of er
andere wegen bewandeld dienen te worden.
Afsluiting
Aan het einde van het huisbezoek, moet er bij diverse punten stil gestaan worden
geworden. Dit betreft de volgende punten:
- Nagaan of de voor het gesprek uitgetrokken tijd voldoende is gebleken en of er
nog dingen zijn blijven liggen.
- Nagaan waarover welke afspraken gemaakt moeten worden en wie wat doet.
- Nagaan over welke zaken nog telefonisch contact zal zijn en wanneer dit gebeurt.
- Nagaan of er zaken zijn die met de plaaster besproken moeten worden, welke
zaken dat zijn en wie daarover contact opneemt.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
46
- Afspreken welke eventuele handelingsalternatieven pleegouders de komende tijd
gaan toepassen.
- Overleggen op welke termijn er weer een huisbezoek gepland kan worden en
waar het gesprek dan over zal gaan. De pleegzorgbegeleider behoudt zich het
recht zelf een bezoekfrequentie vast te stellen. Een nieuwe afspraak wordt
gemaakt.
Rapportage
Huisbezoeken dienen altijd geregistreerd te worden. Dit vindt plaats middels
cliëntcontacttijdregistratie (zie 2.6.2.3), logboek pleegkind (zie 2.6.2.1) en logboek
pleeggezin (zie 2.6.2.2).
Cliëntcontacttijdregistratie
Ieder contact met een cliënt (pleegkind en leden van diens gezinssysteem, dus niet
pleegouders) wordt gezien als cliëntcontact en dient geregistreerd te worden, ten
behoeve van verantwoording van de geboden begeleiding en vergoeding.
Logboek pleegkind
Tijdens of na een huisbezoek worden door de pleegzorgbegeleider aantekeningen
gemaakt, die verwerkt worden in het logboek pleegkind. Het logboek vormt de leidraad
van de hulpverlening. Allereerst kan middels het logboek aan het kind inzichtelijk
gemaakt worden hoe de hulpverlening is verlopen en waarom bepaalde beslissingen zijn
genomen. Daarnaast kan deze informatie bruikbaar zijn voor een eventuele vervanger
bij afwezigheid of overdracht van de begeleiding. Ook kan deze informatie later verwerkt
worden in de evaluatie hulpverleningsplannen.
Logboek pleeggezin
Tijdens het huisbezoek kunnen specifieke zaken aan de orde komen die het pleeggezin
betreffen en niet het pleegkind. Het verwerken van de informatie in het logboek
pleegouders dient eveneens verschillende doelen. Zo kan deze informatie bruikbaar zijn
voor een eventuele vervanger bij afwezigheid of overdracht van de begeleiding. Ook kan
deze informatie later verwerkt worden in de pleegouderbegeleidingsplannen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
47
2.2.2 Evaluaties
Doel
Eens per jaar vindt er een evaluatie van de pleegzorgplaatsing plaats. Hierin wordt
richting en structuur gegeven aan de begeleiding, getracht alle betrokkenen op één lijn
te krijgen en aanwijzingen gegeven voor de verlenging van het indicatiebesluit. Bij de
evaluatie staat het evaluatie hulpverleningsplan (EHVP; zie 2.6.2.5 en 7.5.4) centraal.
Hierin beschrijft de pleegzorgbegeleider de grote lijn van de ontwikkeling van het kind en
de hierbij horende begeleiding. Dit is van belang bij de monitoring van de begeleiding,
bij eventuele vervanging van de begeleiding en eventueel voor het kind zelf.
Richtlijnen
- De pleegzorgbegeleider is verantwoordelijk voor en neemt initiatief in het
organiseren van evaluaties.
- Het eerste EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) dient maximaal zes maanden na de start
van de plaatsing gemaakt te zijn. Hierna wordt het jaarlijks geschreven.
- BJZ schrijft de rapportage over de ontwikkeling van het kind voor de rechtbank
onder andere op basis van het EHVP van FJP. Pleegzorgbegeleider en BJZ-werker
overleggen over de informatie uit het (E)HVP die wordt toegevoegd.
- Veertien weken voor het verlopen van de OTS levert FJP de rapportage in de
vorm van het definitieve EHVP aan.
NB. Bij voogdijzaken moet de rapportage twee maanden voor het
vervallen van de indicatie binnen zijn.
- Bij evaluaties zijn in principe de pleegzorgbegeleider, de pleegouders, het kind
(< 12 jaar), de BJZ-werker en de ouders aanwezig.
o De betrokkenheid van het kind bij evaluaties dient afgestemd te worden
op de behoeften van het kind. In onderling overleg kan besloten worden
om het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) bijvoorbeeld in een apart gesprek met
het kind te bespreken. Hierbij dient overwogen te worden of dit voor of na
de evaluatie plaatsvindt.
o De betrokkenheid van de ouders bij evaluaties kan eventueel anders
vormgegeven worden dan daadwerkelijke aanwezigheid tijdens de
evaluatie. In onderling overleg kan besloten worden de ouders
bijvoorbeeld via de post of in een afzonderlijk gesprek met de
pleegzorgbegeleider en/of de BJZ-werker van het EHVP (zie 2.6.2.5 en
7.5.4) op de hoogte te stellen.
Stappenplan
De evaluatie bestaat uit grofweg vier fases, namelijk de voorbereiding, inhoud, afsluiting
en rapportage.
Voorbereiding
Ter voorbereiding van de evaluatie moet de pleegzorgbegeleider stilstaan bij de
planning, het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4), de aanwezigen en de locatie. Op grond
hiervan neemt de pleegzorgbegeleider de laatste stap: het uitnodigingen van de
aanwezigen.
Planning
De pleegzorgbegeleider bepaalt op grond van de richtlijnen wanneer de evaluatie
plaatsvindt (eerst maximaal zes maanden na de start van de plaatsing en hierna jaarlijks
uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van het indicatiebesluit). Gezien de
uitgebreide voorbereiding die noodzakelijk is, verdient het de voorkeur om een evaluatie
ver van te voren te plannen (bijvoorkeur minimaal zes weken).
EHVP
Ter voorbereiding van de evaluatie wordt een eerste concept van het EHVP (zie 2.6.2.5
en 7.5.4) geschreven op grond van het Logboek Pleegkind (zie 2.6.3.2) van het
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
48
afgelopen jaar. Ter beoordeling stuurt de begeleider dit concept EHVP (zie 2.6.2.5 en
7.5.4) naar de gedragsdeskundige, die het van feedback voorziet. Op grond van deze
feedback past de pleegzorgbegeleider het concept aan en neemt eventuele
aandachtspunten van de gedragsdeskundige mee in de evaluatie.
Aanwezigen
Bij evaluaties is het belangrijk dat zoveel mogelijk van de betrokkenen aanwezig zijn.
Dat betekent dat in principe altijd de pleegzorgbegeleider, BJZ-werker en beide
pleegouders aanwezig zijn. Daarnaast onderzoekt de pleegzorgbegeleider of het
pleegkind (> 12 jaar) aanwezig wenst te zijn of op andere wijze betrokken wenst te
worden. Uitgangspunt is dat de ouders aanwezig zijn bij evaluaties. De
pleegzorgbegeleider onderzoekt of dit mogelijk is. Wanneer dit niet mogelijk is, dan
moet worden besloten hoe ouders op de hoogte gesteld worden van het EHVP (zie
2.6.2.5 en 7.5.4). Hierbij kan gedacht worden aan verzending van het (concept) ven het
plan via de post of een afzonderlijk gesprek met de pleegzorgbegeleider en/of BJZ-
werker.
Locatie
De evaluatie vindt in principe bij pleegouders thuis plaats. Wanneer onderlinge
verhoudingen of te bespreken onderwerpen erom vragen, dan kan besloten worden de
evaluatie op neutraal terrein plaats te laten vinden. Aangezien de pleegzorgplaatsing
geëvalueerd wordt, is FlexusJeugdplein hiervoor de aangewezen plek.
Uitnodigingen
Na besloten te hebben welke aanwezigen gewenst zijn, is het de taak van de
pleegzorgbegeleider om deze uit te nodigen. De pleegzorgbegeleider stelt in overleg met
de gewenste aanwezigen een datum vast. Uiterlijk een week voor de afgesproken
evaluatiedatum stuurt de begeleiderpleegzorg het concept van het EHVP (zie 2.6.2.5 en
7.5.4) naar de aanwezigen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de standaard
begeleidende brief (zie 7.5.6).
Inhoud
Gedurende de evaluatie moet de pleegzorgbegeleider aandacht hebben voor de tijd,
voorwaarden, houdingsaspecten en structuur.
Tijd
De richtlijn voor de duur van een evaluatie is een uur tot maximaal anderhalf uur.
Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan het uitlopen tot 2 uur. Evaluaties die
langer duren zijn over het algemeen niet efficiënt en zinvol. Dit heeft te maken met
concentratie, overbelasting en in herhaling vallen. Het is de taak van de
pleegzorgbegeleider om de tijd te bewaken.
Voorwaarden
In principe gelden bij evaluaties dezelfde voorwaarden als bij huisbezoeken. Aangezien
evaluaties echter slechts jaarlijks voorkomen en een zeker formeler karakter hebben dan
huisbezoeken, zijn enkele voorwaarden extra belangrijk. Zo is de aanwezigheid van
kleine kinderen niet wenselijk, maar ook niet altijd te vermijden. Aangezien de evaluatie
eens per jaar plaatsvindt, kan de pleegzorgbegeleider aan de pleegouders vragen of zij
oppas voor kleine kinderen kunnen regelen. Verder bezoek dan de genodigden is niet
wenselijk, gezien de privacy van het pleegkind.
Houdingsaspecten
Evenals bij huisbezoeken stelt de pleegzorgbegeleider zich professioneel op. Hij is
gespreksleider, beheert de tijd en structureert het gesprek. De pleegzorgbegeleider zorgt
ervoor dat alle agendapunten aan de orde komen binnen de beschikbare tijd.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
49
Structuur
De pleegzorgbegeleider start de evaluatie door de agenda, beschreven in de
begeleidende uitnodigingsbrief, te benoemen. Waar nodig wordt deze aangevuld door de
aanwezigen. De pleegzorgbegeleider geeft aan hoeveel tijd er is voor de evaluatie.
Het eerste agendapunt is in principe het concept EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4). De
pleegzorgbegeleider neemt de punten beschreven in het verslag door en vraagt naar
eventuele fouten, onduidelijkheden of aanvullingen. Op grond van de besproken punten
in het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) worden doelen geformuleerd (zie 2.6.2.6
doelrealisatie).
Agendapunten die gedurende de bespreking van het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) nog niet
aan de orde zij gekomen, kunnen vervolgens besproken worden.
Afsluiting
Aan het einde van de evaluatie is het van belang om met alle betrokkenen stil te staan
bij de onderlinge samenwerking en mogelijke verbeteringen.
Daarnaast vat de pleegzorgbegeleider aan het einde van de evaluatie de belangrijkste
punten en afspraken samen. Ook vraagt de pleegzorgbegeleider welke punten zijn
blijven liggen en hoe dit verder opgepakt wordt.
Rapportage
De pleegzorgbegeleider registreert de evaluatie achteraf. Hiervoor moet cliëntcontacttijd
(zie 2.6.2.3) geregistreerd worden en het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1) en het
logboek pleeggezin (zie 2.6.2.2) ingevuld worden. De pleegzorgbegeleider past het EVHP
(zie 2.6.2.5 en 7.5.4) aan.
Cliëntcontacttijdregistratie
Ieder contact met een cliënt (pleegkind en leden van diens gezinssysteem, dus niet
pleegouders) wordt gezien als cliëntcontact en dient geregistreerd te worden, ten
behoeve van verantwoording van de geboden begeleiding en vergoeding.
Logboek pleegkind
De evaluatie wordt geregistreerd in het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1). Vaak kan
volstaan worden met de opmerking dat de evaluatie heeft plaatsgevonden en alle
besproken punten direct zijn verwerkt in het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4). Eventuele
bijzonderheden kunnen beschreven worden, evenals de belangrijkste afspraken uit de
evaluatie.
Logboek pleeggezin
Wanneer tijdens de evaluatie specifieke zaken aan de orde komen die het pleeggezin
betreffen en niet het pleegkind, dan verwerkt de pleegzorgbegeleider dit in het logboek
pleegouders (zie 2.6.2.2).
EHVP
Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de evaluatiebespreking vult of past de
pleegzorgbegeleider het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) aan. Hierbij stelt de
pleegzorgbegeleider ook de reeds besproken doelen op en koppelt deze aan het EHVP
(zie 2.6.2.5 en 7.5.4). De pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de
evaluatiebespreking een verzoek in bij het secretariaat om het EHVP (zie 2.6.2.5 en
7.5.4) definitief te maken. Het secretariaat maakt het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4)
definitief en stuurt de papierenversie in meervoud aan de pleegzorgbegeleider. De
pleegzorgbegeleider ondertekent alle exemplaren van het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) en
stuurt deze ter ondertekening aan de afdelingsmanager. De afdelingsmanager
ondertekent het EHVP (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) en geeft deze aan het secretariaat. Daar
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
50
wordt het plan ter ondertekening naar ouders, pleegouders, BJZ-werker en kind (<12
jaar) verstuurd en opgeborgen in het kinddossier.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
51
2.2.3 Zorgteams
Doel
Pleegzorgbegeleiding is steeds meer gericht op het stimuleren en gebruik maken van de
positieve eigenschappen en krachten van een gezinssysteem. Er wordt vanuit gegaan
dat het effectief en ethisch is om ouders hun mogelijkheden en verantwoordelijkheid zo
min mogelijk te ontnemen. Dit kan binnen een zorgteam vormgegeven worden. Wanneer
het zorgteam bijeenkomt worden er gezamenlijk plannen voor de toekomst van een kind
gemaakt en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze plannen gedeeld. Het
zorgteam ziet erop toe dat de hulpverlening, de begeleiding of de ondersteuning op maat
geleverd wordt. Het zorgteam vormt een ondersteunend netwerk rondom het kind, dat
kan blijven bestaan als het kind 18 jaar is geworden en de professionele hulpverlening
wellicht stopt. Een ander voordeel van het werken met zorgteams is dat de hulpverlening
minder afhankelijk is van individuele hulpverleners. Het zorgteam is immers de continue
factor rondom een kind, waarbij nieuwe hulpverleners kunnen aanschuiven.
Er zijn veel overeenkomsten tussen een familieberaad en een zorgteamoverleg. Beide
gaan uit van dezelfde principes: het inzetten van de krachten en mogelijkheden die
mensen zelf hebben. Het familieberaad is echter kortdurend, meestal eenmalig en er kan
een grotere groep mensen bij betrokken zijn. Een zorgteam begeleidt de opvoeding van
een kind en is dus gedurende een langere periode actief en komt vaker bijeen. Een
zorgteam bestaat uit een kleinere groep mensen. Het zorgteam kan gezien worden als
logisch vervolg op een familieberaad.
Richtlijnen
- Er vindt minimaal eens per jaar tot mogelijk eens per drie maanden (bij
risicovolle plaatsingen) een zorgteamoverleg plaats.
- Het zorgteamoverleg wordt geïnitieerd door de pleegzorgbegeleider. Deze zorgt
voor de uitnodiging van BJZ-werker, pleegouders, ouders en eventuele andere
belangrijke personen in het leven van het kind.
- Het kind kan zelf ook (gedeeltelijk) onderdeel zijn van een zorgteamoverleg. Het
is ook mogelijk dat het kind zich laat vertegenwoordigen of ondersteunen door
een volwassene.
- Wanneer ouders niet bereid zijn om deel te nemen aan een zorgteam, kan aan
hen gevraagd worden wat er gedaan of verzonnen moet worden om hen tot
deelname te stimuleren. Het kan ouders helpen om tot deelname te komen, door
hen de ruimte te geven om een steunfiguur mee te nemen.
- Onderwerpen die binnen zorgteamoverlegen aan de orde komen, zijn over het
algemeen gericht op de ontwikkeling van het kind. Zo kunnen gezamenlijk
hulpverleningsdoelen voor de ontwikkeling van het pleegkind en de
pleegzorgplaatsing opgesteld worden. Daarnaast kunnen er beslissingen genomen
worden over bijvoorbeeld de schoolkeuze, de doop en de bezoekregeling.
Gedragsdeskundigen van FJP en BJZ gaan een format opzetten met belangrijke
onderwerpen tijdens deze overleggen.
- Het onderwerp van een mogelijke terugplaatsing hoort niet in een
zorgteamoverleg thuis. Dit is iets tussen de ouder(s) en (gezins)voogd en dient
derhalve uitsluitend tussen hen besproken te worden.
- Het werken met zorgteams gaat uit van de empowerment gedachte. Dat wil
zeggen dat de rol van de professionals zo klein als mogelijk gehouden wordt en
zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de overige participanten van het
zorgteam gehouden wordt.
- In onderling overleg wordt besproken wie een zorgteamoverleg voorzit. Bij
voorkeur neemt één van de participanten uit het netwerk van het kind deze rol op
zich. Ook kan ervoor gekozen worden één van de hulpverleners deze taak te
geven. Hierbij dient overwogen te worden of dit de empowerment van het
zorgteam niet in de weg staat.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
52
- Besluitvorming binnen het zorgteam vindt in principe plaats in onderling overleg.
Hierbij kunnen conflicten ontstaan. Het is belangrijk om niet te streven naar
consensus, maar naar commitment. Bij consensus wordt van iedereen gevraagd
water bij de wijn te doen, terwijl er bij commitment van uitgegaan wordt dat er
verschillende perspectieven bestaan, die worden gerespecteerd. Er kan dus
besloten worden om dingen te doen, waar niet iedereen het mee eens is. Dit
dient dan wel een terugkomend onderwerp te zijn, om te bepalen of mensen het
er nog altijd mee oneens zijn.
- Wanneer er sprake is van een justitiële maatregel (ondertoezichtstelling,
ontheffing of ontzetting), dan vindt de samenwerking en besluitvorming in het
zorgteam ook plaats binnen het kader van deze maatregel. Er zijn beslissingen
die door de (gezins)voogd genomen te worden. Wanneer hier sprake van is, dan
is het belangrijk dat dit voorafgaand aan het zorgteam gebeurt. Zodoende is het
voor de betrokkenen duidelijk binnen welke kader er een plan gevormd kan
worden.
- Een zorgteam wordt in principe bij het begin van iedere nieuwe plaatsing gestart.
- Ook bij reeds lopende zaken kan ervoor gekozen worden om een zorgteam in te
zetten. Dit kan wanneer een zaak soepel verloopt. Echter, wanneer een lopende
plaatsing stagneert of er sprake is van een crisissituatie, dan kan een zorgteam
uitkomst bieden.
Stappenplan
De stappen die genomen worden bij een bijeenkomst van een zorgteam zijn te verdelen
in de fases van voorbereiding, inhoud en afsluiting. Tot slot dient er ook gerapporteerd
te worden.
Voorbereiding
Bij de voorbereiding van een zorgteamoverleg is het belang om stil te staan bij de
doelbepaling, aanwezigen, locatie en uitnodigingen.
Doelbepaling
Tijdens de bijeenkomsten van het zorgteam kunnen alle belangrijke onderwerpen
besproken worden rond de opvoeding van een kind. Ook eventuele punten waarop het
niet goed gaat met een kind kunnen in de zorgteamoverleg besproken worden.
Belangrijk is dat het zorgteam niet zozeer een evaluerende functie heeft, maar dat de
aandacht nadrukkelijk wordt gericht op de toekomst.
Aanwezigen
Binnen het zorgteam vallen in principe ouders, vertegenwoordigers uit het sociale
netwerk, pleegouders, kind (of vertegenwoordiger), BJZ-werker en pleegzorgbegeleider
aanwezig. Vanuit de empowermentgedacht wordt de samenstelling van het zorgteam bij
voorkeur bepaalt door het sociale netwerk rond het kind zelf. Om te zorgen dat iedereen
het hierover eens is, zou dit besloten kunnen worden middels een familieberaad. Om
slagvaardig te blijven is het handig als het zorgteam niet te groot wordt.
Afhankelijk van het doel van de zorgteamoverleg kan ervoor gekozen worden om een
deskundige op het gebied van het betreffende onderwerp bij (een deel van) een
zorgteamoverleg uit te nodigen.
Locatie
De locatie van de zorgteamoverleg wordt in principe in gezamenlijk overleg door het
zorgteam zelf beslist.
Uitnodigingen
Na besloten te hebben welke aanwezigen gewenst zijn, dienen zij uitgenodigd te worden.
De pleegzorgbegeleider neemt hierin een initiërende rol, waarbij het de aanbeveling
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
53
verdient om het onderwerp van het zorgteam bekend te maken, zodat de betrokkenen
zich hier desgewenst op kunnen voorbereiden.
Inhoud
Het zorgteam richt zich op de gang van zaken rond de ontwikkeling en opvoeding van
het kind en zien erop toe dat gemaakte afspraken nagekomen worden en nieuwe
afspraken gemaakt worden over het vervolg.
Samenstelling
Wanneer de samenstelling van het zorgteam afwijkt van het vooraf afgesprokene, dan
wordt hier aan het begin van de bijeenkomst bij stilgestaan. Wanneer personen afwezig
zijn, dan wordt de invloed hiervan op de bijeenkomst besproken. De invloed van
onaangekondigde aanwezigen wordt eveneens besproken. Indien nodig kan de
zorgteamoverleg verplaatst worden naar een tijdstip waarop wel alle genodigden
aanwezig kunnen zijn ook kan de onaangekondigde aanwezigen gevraagd worden om
het zorgteam te verlaten.
Voorwaarden
De professionals zijn gedurende de zorgteamoverleg zo veel mogelijk op de achtergrond.
Zo kan het plan gevormd en zodoende gedragen worden door het zorgteam zelf.
Er kan een verschil van visie bestaan tussen de professionals en de participanten rond
het belang van het kind. In dergelijke gevallen kan besloten worden een deskundige op
het betreffende gebied uit te nodigen om aan het begin van een zorgteamoverleg
informatie te geven over het onderwerp waarover een verschil van mening bestaat.
Zodoende kan vanuit de informatie van de deskundige bepaald worden waar het belang
van het kind het meeste mee gebaat is.
Houdingsaspecten
Binnen de zorgteamoverleg is de rol van de pleegzorgbegeleider zo beperkt als mogelijk.
De begeleider is niet gericht op ingrijpen, regelen, controleren en zorgen voor. Er dient
zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de participanten zelf gelaten te worden.
In principe geeft de begeleider de voorwaarden van de zorgteamoverleg aan en maakt
de besproken afspraken zo concreet mogelijk. Zo kan de pleegzorgbegeleider een zekere
faciliterende rol op zich nemen en bijvoorbeeld zorg dragen voor organisatorische
aspecten, zoals de uitnodigingen en locatie. De pleegzorgbegeleider doet zoveel als
nodig en zo min als mogelijk. Dit vraagt om maatwerk.
Het verdient de aanbeveling om zeker bij de eerste bijeenkomst van het zorgteam, maar
ook bij de hierop volgende bijeenkomsten aandacht te besteden aan de rol van alle
participanten, inclusief de professionals. Op deze wijze kunnen verwachtingen en
mogelijkheden op elkaar afgestemd worden.
Structuur
Op basis van een analyse van de actuele stand van zaken wordt besloten wat de aanpak
voor de komende periode wordt. Bij die analyse komen zowel positieve als zorgelijke
ervaringen aan bod. Vervolgens wordt afgesproken wat er georganiseerd moet worden
om de aanpak te laten slagen en wie dat gaat uitvoeren. Uitgangspunt is dat de
participanten van het zorgteam centraal staan bij de uitvoering en de professionals aan
de zijlijn.
Afsluiting
Ter afsluiting van een zorgteamoverleg worden de belangrijkste conclusies en afspraken
samengevat. Waar nodig kan deze taak op zich genomen worden door de
pleegzorgbegeleider. Daarbij is het ook van belang om stil te staan bij het vervolg op de
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
54
bijeenkomst van het zorgteam. Dus niet alleen de afspraken, maar ook een mogelijke
nieuwe bijeenkomst van het zorgteam kan direct vastgelegd worden.
Rapportage
De pleegzorgbegeleider registreert het zorgteam achteraf. Hiervoor moet
cliëntcontacttijd (zie 2.6.2.3) geregistreerd worden en het logboek pleegkind (zie
2.6.2.1) en het logboek pleeggezin (zie 2.6.2.2) ingevuld worden. In onderling overleg
kan besloten worden om notulen van de zorgteamoverleg te maken.
Cliëntcontacttijdregistratie
Ieder contact met een cliënt (pleegkind en leden van diens gezinssysteem, dus niet
pleegouders) wordt gezien als cliëntcontact en dient geregistreerd te worden, ten
behoeve van verantwoording van de geboden begeleiding.
Logboek pleegkind
Het zorgteam wordt geregistreerd in het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1). Het verdient de
aanbeveling hier de belangrijkste gespreksonderwerpen, conclusies en afspraken te
noteren.
Logboek pleeggezin
Wanneer tijdens het zorgteam specifieke zaken aan de orde komen die het pleeggezin
betreffen en niet het pleegkind, dan dient dit verwerkt te worden in het logboek
pleegouders (zie 2.6.2.2).
Notulen
De besproken onderwerpen, conclusies en afspraken kunnen worden vastgelegd in een
notulen. Dit behoort niet per definitie tot de taak van de pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
55
2.2.4 Bezoekcontacten ouders
Doel
Kinderen en ouders hebben een fundamenteel recht om contact met elkaar te hebben,
ook wanneer kinderen uithuis geplaatst zijn. Er moet zoveel mogelijk getracht worden
om het contact tussen kind en ouders te behouden. Dit contact kan op diverse manieren
vorm gegeven worden. Hierbij staat het belang van het kind van zelfsprekend voorop.
Het is de taak van BJZ om de bezoekregeling in overleg met FJP zodanig vorm te geven
dat het belang van het kind hier het meest bij gebaat is. Er kan voor gekozen worden
om de bezoeken vorm te geven in begeleide bezoeken. Binnen een begeleid bezoek
bestaat ruimte voor ouders en kind om contact met elkaar te hebben, waarbij de
begeleiding zekere randvoorwaarden tracht te waarborgen.
Richtlijnen
- De eindverantwoordelijkheid van het begeleiden van de bezoeken ligt bij BJZ. BJZ
kan FJP verzoeken om een aantal bezoeken te begeleiden als gedelegeerde taak.
- Wanneer er een risico bestaat op een bedreigende situatie tijdens een bezoek dan
moeten de bezoeken op een locatie van BJZ plaatsvinden omdat deze daar voor
toegerust is. Het bezoek kan dan door zowel de (gezins)voogd als de
pleegzorgbegeleider begeleid worden. Beiden kunnen terugvallen op de daarvoor
aanwezige faciliteiten.
- De kaders van de bezoekregeling worden daarbij vastgesteld door BJZ in overleg
met FJP en pleegouders en in enkele gevallen aan de hand van uitspraak van de
rechter. Pleegouders en ouders, geven hier indien noodzakelijk met
ondersteuning van BZJ en/of FJP concrete invulling aan.
- De vormgeving van begeleide bezoeken vraagt om maatwerk. Het bezoek dient
zo formeel als nodig, maar zo natuurlijk als mogelijk te zijn. Indien wenselijk
wordt gebruik gemaakt van de Checklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP; zie
7.6.1 en 7.6.2), een hulpmiddel bij de onderbouwing van een passende
bezoekregeling van een pleegkind met zijn ouders.
- Uitgangspunt is altijd om toe te werken naar onbegeleide bezoeken in de
natuurlijke omgeving van het kind (bij de pleegouders). Regelmatige evaluatie
van de bezoekregeling is noodzakelijk om de afspraken mogelijk te herzien.
- Begeleide bezoeken dienen voor een bepaalde periode afgesproken te worden.
Duidelijk moet zijn wat er bereikt dient te worden willen bezoeken onbegeleid
plaats kunnen gaan vinden. Na afloop van een vastgestelde periode wordt er
geëvalueerd en bepaald of begeleide bezoeken gecontinueerd worden of dat de
bezoeken op een andere wijze vormgegeven zullen worden. Dit onderwerp wordt
standaard besproken in de zorgteams.
- De concrete invulling van begeleide bezoeken is een specifiek onderwerp in de
zorgteams.
- De frequentie van de bezoeken wordt bij zaken binnen het gedwongen kader door
de (gezins)voogd of kinderrechter bepaald. Dit dient afgestemd te worden op de
mogelijkheden en beperkingen van het kind en de ouders. Richtlijn voor een
langdurige plaatsing vanuit FJP is om begeleide bezoeken eens per vier tot zes
weken plaats te laten vinden.
- Met het uitgangspunt dat de frequentie van de bezoeken van pleegkind en ouders
bij langdurige pleegzorgplaatsingen tussen de één keer per maand en één keer
per zes weken ligt, mag van FJP gevergd worden dat deze de helft van de
begeleide bezoeken op zich neemt. Zijn de bezoeken echter frequenter
(bijvoorbeeld wanneer ouders een aparte regeling hebben, of een hogere
frequentie is opgelegd van rechtswege) dan wordt afgestemd tussen BJZ en FJP
wat een billijke regeling is betreffende ieders inzet.
- Voor plaatsingen die vanuit de crisis worden begeleid ligt de frequentie op één
keer per twee à drie weken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
56
- De bezoeken moeten voor het kind zo vanzelfsprekend mogelijk verlopen en
vinden bij voorkeur plaats in het pleeggezin. Dit geldt uiteraard niet bij
crisispleegzorg.
Stappenplan
De stappen die genomen worden bij een begeleid bezoek zijn te verdelen in de fases van
voorbereiding, inhoud en afsluiting. Tot slot dient er gerapporteerd te worden.
Voorbereiding
Ter voorbereiding op een begeleid bezoek dient stil gestaan te worden bij de planning,
aanwezigen, locatie en uitnodiging. Dit alles gebeurt in overleg met de (gezins)voogd,
die de kaders voor de bezoekregeling uitzet en hier de beslissingen in neemt. De
(gezins)voogd in eindverantwoordelijk, maar kan geen beslissingen nemen over de rol
en taken van de pleegzorgbegeleider bij de begeleide bezoeken. Rond deze
samenwerking wordt in onderling overleg besloten.
Planning
Over het algemeen is er geen sprake van een losstaand begeleid bezoek, maar bestaat
er een bezoekregeling met ouders. Het verdient de voorkeur om deze bezoekregeling
vast te leggen in een rooster van bijvoorbeeld een half of heel jaar. Zodoende is het voor
alle betrokkenen duidelijk wanneer er weer een bezoek plaatsvindt.
De meest wenselijke situatie is om de bezoekregeling in het rooster vast te leggen naar
aanleiding van een zorgteamoverleg. Binnen deze bijeenkomst kan met alle betrokkenen
besproken worden hoe de bezoekregeling het beste vorm gegeven kan worden. De
kaders hiervan (frequentie, duur, locatie, enz.) dienen zo ver als nodig van te voren door
de BJZ-werker vastgesteld te worden en vervolgens kan over de verdere inhoud en
onderlinge verwachtingen met elkaar gesproken worden.
Aanwezigen
Voor ieder kind dient bepaald te worden met welke personen uit diens netwerk
bezoekcontact van belang is. Dit zijn in eerste instantie de ouders, maar daarnaast kan
gedacht worden aan grootouders en andere familieleden. De BJZ-werker bepaalt voor
wie er een bezoekregeling opgestart wordt. Vanzelfsprekend kan er ook voor gekozen
worden om meerdere mensen tegelijk uit te nodigen. Hierbij staat het belang van het
kind voorop, maar ook met de belasting van het pleeggezin dient rekening gehouden te
worden.
Locatie
De locatie van begeleide bezoeken is afhankelijk van de specifieke situatie. Ook hier is
sprake van maatwerk, waarbij de beslissing uiteindelijk bij de BJZ-werker ligt. Er kan
voor gekozen worden om dit een onderwerp van het zorgteam te maken.
Het verdient de voorkeur om de bezoeken bij pleegouders thuis te laten plaatsvinden,
omdat dit de plek is waar het kind zich over het algemeen het meest vertrouwd en veilig
voelt. In veel situaties is het echter (bij de eerste (begeleide) bezoeken) noodzakelijk
om het bezoek op neutraal terrein plaats te laten vinden. Zo kan er gekozen worden
voor de bezoekruimtes bij FlexusJeugdplein of Bureau Jeugdzorg.
Wanneer de situatie het toelaat kan ervoor gekozen worden om bij gunstige
weersomstandigheden naar buiten te gaan. Bij FlexusJeugdplein is het mogelijk om de
speeltuin, speelcentrum Weena of wijkpark Oude Westen te bezoeken.
FJP heeft een abonnement bij speelcentrum Weena. De buitenspeelfaciliteiten zijn vrij
toegankelijk. Met het abonnement kan extra spelmateriaal geleend worden en tevens
van de binnenruimte gebruik gemaakt worden. Het abonnement en extra informatie over
bijvoorbeeld openingstijden is verkrijgbaar bij de receptie van de Diergaadesingel.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
57
Naast neutraal terrein, kunnen bezoeken plaatsvinden bij ouders of andere familieleden
thuis of op andere locaties.
Om begeleide bezoeken een feestelijke tintje te geven, kan in onderling overleg beslist
worden om het bezoek op een bijzondere locatie plaats te laten vinden. Hierbij kan
gedacht worden aan bijvoorbeeld Playcity, Ballorig, McDonalds, Plaswijckpark of
Diergaarde Blijdorp. FJP heeft een abonnement bij Diergaarde Blijdorp, waardoor deze
met korting bezocht kan worden. (Informatie over) het abonnement is verkrijgbaar bij
de receptie van de Diergaardesingel, daar kan het tevens gereserveerd worden. De
kosten van dergelijke begeleide bezoeken zijn in principe voor ouders. Eventuele kosten
die de pleegzorgbegeleider maakt in het kader van een bezoekcontact moeten vooraf
met de afdelingsmanager besproken worden.
Uitnodigingen
Wanneer datum, aanwezigen en locatie bepaald zijn, moet dit aan iedereen bekend
gemaakt worden. In onderling overleg kan besloten worden of de BJZ-werker of de
pleegzorgbegeleider hierin initiatief neemt.
Inhoud
De inhoud van het begeleid bezoek wordt bepaald door de tijd, samenstelling en
voorwaarden. Daarbij zijn de houdingsaspecten van de pleegzorgbegeleider van belang.
Tijd
De tijdsduur van het begeleid bezoek staat in principe vast binnen de bezoekregeling en
wordt van te voren door de BJZ-werker bepaald. Het is de taak van de begeleider van
het bezoek (BJZ-werker of pleegzorgbegeleider) om de tijd te bewaken en het bezoek
tijdig af te ronden.
Samenstelling
Wanneer de samenstelling van het bezoek verschilt van het vooraf afgesprokene, dan
verdient dit de aandacht. De afwezigheid van eventueel noodzakelijk aanwezigen kan
ertoe leiden om het bezoek niet door te laten gaan. Het belang van de aanwezigheid van
onaangekondigde personen dient ook vastgesteld te worden. Hoewel het voor ouders
prettig kan zijn om steunfiguren mee te nemen, dient bepaalt te worden of de
aanwezigheid van deze personen in strijd is met het belang van het kind. De begeleider
van het bezoek (BJZ-werker of pleegzorgbegeleider) behoudt zich het recht om
ongewenste aanwezigen niet toe te laten tot het bezoek. Dergelijke afspraken worden bij
voorkeur zoveel mogelijk vooraf vastgelegd, zodat spanningen direct voorafgaand aan
het bezoek voorkomen worden.
Voorwaarden
De veiligheid van het pleegkind staat vooraan bij de voorwaarden van een begeleid
bezoek. Dat wil zeggen dat dreiging van iedere vorm van agressie of ontvoering
voorkomen moet worden. Wanneer deze dreiging vooraf bekend is, moet met de BJZ-
werker overlegd worden hoe wenselijk het bezoek is. Het is van belang stil te staan bij
de wijze waarop het belang van het kind dan gediend is.
Verder voorwaarden van het bezoek zijn afhankelijk van de specifieke situatie en worden
van te voren afgesproken. Wederom heeft de BJZ-werker een sturende rol. Voorafgaand
aan een zorgteam zijn hierover duidelijke afspraken gemaakt. Als gedurende het bezoek
blijkt dat ouders deze afspraken en zijn nagekomen, dan kan het bezoek afgebroken
worden. Een voorbeeld zijn bezoekcontacten met ouders met verslavingsproblematiek,
waarbij afgesproken is dat zij niet onder invloed naar de bezoeken komen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
58
Houdingsaspecten
De rol van de begeleider van het bezoek (BJZ-werker of pleegzorgbegeleider) dient
aangepast te worden aan de specifieke situatie. Deze houding kan verschillen van zich
zoveel mogelijk op de achtergrond houden tot zeer directief ouders aanwijzingen geven
hoe zij het contact met hun kind vorm kunnen geven. De rol van de pleegzorgbegeleider
is er altijd op gericht om de sfeer voor het kind en indien mogelijk voor de ouders zo
goed als mogelijk te maken. Hierbij zijn een positieve houding, betrokkenheid, serieus
nemen, respect en veelzijdige partijdigheid van belang.
Afsluiting
De afsluiting van het begeleid bezoek staat vooral in het teken van afscheid nemen.
Ouders en kind moeten de ruimte krijgen om afscheid te nemen. Vervolgens moet het
kind zich weer bij zijn/haar pleegouder(s) voegen. Deze situatie zal, voornamelijk bij de
start van de bezoekregeling, mogelijk wat beladen zijn. Het is aan de begeleider van het
bezoek (BJZ-werker of pleegzorgbegeleider) om dit zo goed als mogelijk te sturen.
Wanneer er onduidelijkheid bestaat over het volgende bezoekmoment, dan kan
besproken hoe het vervolg eruit ziet. Dit kan betekenen dat er een nieuw bezoek
gepland wordt, maar ook dat afgesproken wordt wie dit in de toekomst zal plannen.
Desgewenst kan er met de ouder en/of de pleegouders afgesproken dat het bezoek
nabesproken zal worden. In veel gevallen zal de pleegzorgbegeleider dit in het komende
huisbezoek meenemen. Met ouders kan een aparte afspraak met de pleegzorgbegeleider
of BJZ-werker gemaakt worden.
Rapportage
De pleegzorgbegeleider registreert het begeleid bezoek. De cliëntcontacttijd (zie 2.6.2.3)
wordt geregistreerd. Het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1) en waar nodig het logboek
pleeggezin (zie 2.6.2.2) worden ingevuld.
Cliëntcontacttijdregistratie
Ieder contact met een cliënt (pleegkind en leden van diens gezinssysteem, dus niet
pleegouders) wordt gezien als cliëntcontact en dient geregistreerd te worden om
gedeclareerd te worden bij de finacierders.
Logboek pleegkind
Het begeleid bezoek wordt geregistreerd in het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1). Hier kan
kort weergegeven worden hoe het bezoek is verlopen (aanwezigen, sfeer, activiteiten,
afspraken, enz.).
Logboek pleeggezin
Wanneer tijdens het begeleide bezoek zaken aan de orde komen die het pleeggezin
betreffen en niet het pleegkind, dan dient dit verwerkt te worden in het logboek
pleeggezin (zie 2.6.2.2).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
59
2.2.5 Overigen
Doel
Naast de bovenstaand beschreven onderdelen van de pleegzorgbegeleiding, zijn er nog
andere aspecten die bij de pleegzorgbegeleiding horen. Deze zijn afhankelijk van de
specifieke begeleidingswensen van het kind, de pleegouders en het pleeggezin. Hier kan
iedere pleegzorgbegeleider op flexibele wijze mee omgaan. Als voorbeeld wordt hier
schoolbezoeken gegeven.
Richtlijnen
- Het (dagelijkse) contact met de school wordt door pleegouders onderhouden. FJP
kan pleegouders hierbij ondersteunen.
- Wanneer er een maatregel in het gedwongen kader wordt uitgesproken stuurt
BJZ standaard een kennisgevingsbrief van de maatregel en de contactgegevens
van de uitvoerende BJZ-werker aan de school.
- Bij een plaatsing in het gedwongen kader heeft de (gezins)voogd minimaal één
keer per jaar contact onderhoudt met de school inzake het functioneren van het
kind.
- Het contact tussen de hulpverleners en de school is per definitie transparant. Dat
betekent dat de pleegouders en het pleegkind te alle tijde op de hoogte zijn van
het contact dat er bestaat.
- Schoolprestaties en aandachtspunten worden met pleegouders besproken. BJZ
delegeert dit in het algemeen aan pleegouders. Het is de verantwoordelijkheid
van de school om er voor te zorgen dat de informatie over het functioneren van
het kind die aan BJZ wordt gegeven ook wordt doorgegeven aan pleegouders. De
BJZ-werker stemt af dat wanneer de school aan de BJZ-werker informatie wil
verstrekken die niet bij pleegouders bekend is, deze informatie bekend dient te
worden bij pleegouders, pleegzorgbegeleider en ouders (bij OTS). Hier kan alleen
van worden afgeweken wanneer de veiligheid van het kind of van medewerkers
van school en/of FJP/BJZ in het geding komen.
- De schoolkeuze voor regulier basisonderwijs wordt in samenspraak met BJZ en
ouders (bij OTS) gemaakt. De voorkeur van pleegouders en ouders over de
ligging en de identiteit van de school worden hierin meegenomen. Bij de
matching van een kind moet dit meegenomen worden.
- Juridisch gezien zijn ouders van kinderen waar een OTS over uitgesproken is
belast met het gezag en bevoegd beslissingen te nemen in het leven van het
kind, ook wanneer dit kind niet bij deze ouders verblijft. Mocht BJZ bij OTS-zaken
menen dat een (voorgenomen) besluit van ouders niet in het belang van het kind
is, dan kan BJZ uiteindelijk overgaan tot het verstrekken van een schriftelijke
aanwijzing. Na de inwerkingtreding van de wet Herziening
Kinderbeschermingsmaatregelen kan BJZ de zaak voorleggen aan de
kinderrechter.
- Als het kind onder voogdij is gesteld, tracht de BJZ-werker de ouders zoveel
mogelijk te betrekken. BJZ heeft echter de bevoegdheid om besluiten te nemen
en ouders hiervan in kennis te stellen.
- Een indicatie voor bijzonder onderwijs dient aangevraagd te worden via BJZ. Bij
een OTS moeten ook de met gezag beklede ouders hun handtekening plaatsen
voor zo‟n aanvraag. Wanneer ouders dit weigeren, kan BJZ dit trachten af te
dwingen. Dat kan door een schriftelijke aanwijzing of door de zaak voor te leggen
aan de rechtbank.
Stappenplan
Er bestaat geen gestandaardiseerd stappenplan voor het onderhouden van contact met
de school. In de ene situatie zal het wenselijk zijn om samen met de pleegouders met
enige regelmaat een gesprek met de leerkracht, intern begeleider, mentor, enzovoorts
te hebben. Ook kan de pleegzorgbegeleider standaard bij rapportbesprekingen en
dergelijke aanwezig zijn. Bij andere kinderen kan telefonisch contact voldoende zijn. Per
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
60
kind dient bekeken te worden hoe het contact met school vorm gegeven kan worden,
waarbij belangrijk is dat de pleegouders niet gepasseerd worden. De transparantie kan
bereikt worden door de vorm en inhoud van het contact in de zorgteamoverlegen aan de
orde te laten komen of door gesprekken met de school gezamenlijk met de pleegouders
te voeren.
Er bestaat een voorlichtingsfolder voor leerkrachten over het hebben van een pleegkind
in de klas. Deze kan door de pleegzorgbegeleider (eventueel via pleegouders) aan de
school gegeven worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
61
2.3 Beslismomenten
Doel
Pleeggezinnen kunnen diverse overgangen meemaken. Bij deze overgangen worden
belangrijke beslissingen genomen door het pleeggezin en de pleegzorgbegeleider. Om
deze weloverwogen en zorgvuldig te kunnen nemen, worden hierbij vaste procedures
gevolgd. Niet in alle pleeggezinnen zullen bepaalde beslissingen aan de orde zijn. Deze
beslismomenten behoren dus niet standaard tot de pleegzorgbegeleiding.
Uitgangspunt
De procedures die bij de verschillende beslissingen in de pleegzorgbegeleiding aan de
orde komen, zullen hier zo duidelijk en compleet als mogelijk beschreven worden. Het
doel hiervan is dat de begeleiders pleegzorg op eenzelfde en zo zorgvuldige mogelijke
wijze de beslissingen te nemen.
Richtlijnen
De beslissingen die beschreven zullen worden zijn:
- de overgang van een crisisplaatsing naar een langdurige plaatsing in hetzelfde
pleeggezin, aan de hand van een pas op de plaats (overgang van crisis naar
reguliere pleegzorg) (2.3.1);
- de overgang van reguliere naar crisispleegzorg (2.3.2);
- de overgang van reguliere naar weekend pleegzorg (2.3.3);
- een bijplaatsing (2.3.4);
- pleegoudervoogdij (2.3.5).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
62
2.3.1 Pas op de plaats (overgang van crisis naar reguliere
pleegzorg)
Doel
Een Pas op de Plaats gesprek (POP gesprek) vindt plaats wanneer een crisisopvanggezin
of -observatiegezin aangeeft dat het langdurig voor het tijdelijk bij hen geplaatste kind
wil zorgen. Door de procedure te volgen wordt op zorgvuldige wijze een afweging
gemaakt of een langdurige plaatsing wenselijk is voor dit kind in dit gezin. Door deze
procedure te volgen vindt toetsing plaats ook wanneer het kind al langere tijd in het
crisisopvanggezin verblijft. Crisisopvang gaat dus niet automatisch over in een
langdurige plaatsing.
Uitgangspunten
- Het belang van het kind is te allen tijde het uitgangspunt.
- De gehele procedure neemt niet langer dan vier tot zes weken in beslag.
Stappenplan
Er kunnen zich twee situaties voordoen, waarbij een crisisopvanggezin aangeeft
langdurig voor een pleegkind te willen gaan zorgen. Allereerst zijn er gezinnen die
uitsluitend crisisopvang bieden. Daarnaast zijn pleeggezinnen die naast crisisopvang ook
langdurige pleegzorg bieden. Bij hen zijn er twee begeleiders pleegzorg betrokken,
namelijk vanuit de crisisopvang (CRO) en vanuit de integrale pleegzorg. Gezien het
verschil dat één of twee begeleiders pleegzorg zijn, bestaan er verschillen in het
stappenplan.
Stappenplan bij pleegouders die uitsluitend crisisopvang bieden.
1. De pleegouders geven aan de pleegzorgbegeleider CRO te kennen dat zij langdurig
voor een kind willen gaan zorgen.
2. De pleegzorgbegeleider CRO legt de procedure uit aan de pleegouders.
3. De pleegzorgbegeleider CRO bespreekt de wens van de pleegouders met de
gedragsdeskundige. Samen wordt vastgesteld of langdurige plaatsing van het kind in
dit pleeggezin wenselijk is.
4. De pleegzorgbegeleider CRO en de gedragsdeskundige formuleren samen
aandachtspunten voor het POP gesprek. De vijf VIP-criteria (zie 2.1.1.3) zijn daarbij
het uitgangspunt.
5. De pleegzorgbegeleider CRO informeert en overlegt met de betrokken BJZ-werker.
6. De pleegzorgbegeleider CRO en de pleegouders voeren samen het POP gesprek. De
pleegzorgbegeleider CRO schrijft een gespreksverslag POP gesprek (zie 2.6.3.1 en
7.7.1) aan de hand van de vijf VIP-criteria (zie 2.1.1.3).
7. De afdelingsmanager CRO is verantwoordelijk voor het advies in het verslag.
8. Het advies uit het verslag gaat naar de BJZ-werker, die verantwoordelijk is voor het
eindbesluit of er overgegaan wordt van crisis- naar reguliere pleegzorg.
Stappenplan bij pleegouders die naast crisisopvang ook langdurige pleegzorg bieden.
1. De pleegouders geven aan de pleegzorgbegeleider CRO te kennen dat zij langdurig
voor het kind willen zorgen.
2. De pleegzorgbegeleider CRO legt de procedure uit aan de pleegouders.
3. De pleegzorgbegeleider CRO informeert de pleegzorgbegeleider langdurig.
4. De pleegzorgwerker CRO informeert en overlegt met de betrokken BJZ-werker.
5. De pleegzorgbegeleider langdurig overlegt met zijn/haar gedragsdeskundige over
eventuele contra-indicaties van de langdurige plaatsing van het crisiskind m.b.t. het
daar reeds langdurig wonende pleegkind.
6. De pleegzorgbegeleider langdurig informeert de pleegzorgbegeleider CRO over de
conclusie van dit overleg.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
63
7. Indien de pleegzorgbegeleider langdurig en diens gedragsdeskundige concluderen
dat een langdurig verblijf van het crisisopvang kind onwenselijk is, dan is dit besluit
doorslaggevend en wordt de procedure stopgezet.
8. Indien de conclusie van het overleg echter positief is formuleren de
pleegzorgbegeleider CRO en diens gedragsdeskundige gezamenlijk aandachtspunten
voor het POP gesprek. Hierbij worden de vijf VIP-criteria (zie 2.1.1.3) als
uitgangspunt gebruikt.
9. De pleegzorgbegeleider CRO voert met de pleegouders het POP gesprek. Indien
wenselijk kan de VIP-trainer aanwezig zijn, evenals de betrokken
pleegzorgbegeleider langdurig.
10. De pleegzorgbegeleider CRO schrijft een gespreksverslag POP gesprek (zie 2.6.3.1 en
7.7.1) aan de hand van de vijf VIP-criteria (zie 2.1.1.3).
11. De afdelingsmanager CRO is verantwoordelijk voor het advies in het verslag.
12. Het advies uit het verslag gaat naar de BJZ-werker, die verantwoordelijk is voor het
eindbesluit of er overgegaan wordt van crisis- naar reguliere pleegzorg.
Wanneer pleegouders het niet eens zijn met het besluit:
1. Aan pleegouders wordt een second opinion aangeboden, die wordt uitgevoerd door
een onafhankelijke deskundige.
2. Van dit onderzoek wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt door de
onderzoeker besproken met de afdelingsmanager CRO en de gedragsdeskundige
CRO.
3. Pleegouders krijgen het verslag van de contra-expertise en een officieel bericht over
de eindbeslissing van de bovengenoemde commissie.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
64
2.3.2 Overgang van reguliere naar crisispleegzorg
Doel
Het kan voorkomen dat een kind wat langdurig in een pleeggezin woont door een crisis
uitgeplaatst wordt. Ondanks dat snelheid van handelen hierbij vaak voorop zal staan, is
het van belang hierbij een zo zorgvuldig mogelijke werkwijze toe te passen. Op die
manier wordt voorkomen dat er problemen ontstaan qua verantwoordelijkheden,
financiering en dergelijke.
Uitgangspunten
- Wanneer een plaatsing in een pleeggezin vroegtijdig wordt afgebroken of er een
voornemen hiertoe bestaat dan zal er overleg plaatsvinden tussen FJP en BJZ. Er
zal in gezamenlijkheid worden bekeken wat de beste vervolgplek is voor het kind.
FJP heeft een inspanningsverplichting voor het zoeken naar een interne
vervolgplek. Wanneer er een geschikte plek wordt gevonden wordt deze
aangeboden en zal het kind overgeplaatst worden. Mocht BJZ dit geen geschikte
plek vinden dan wordt er overlegd welke stappen er gezet moeten worden.
- Voor officiële aanmeldingen (ook bij het crisismeldpunt) is de (gezins)voogd
verantwoordelijk.
- Het belang van het kind is te allen tijde het uitgangspunt.
Stappenplan
1. De pleegzorgbegeleider stelt de crisisbemiddelaar op de hoogte van de wens voor
een crisisopvangplaats.
2. De crisisbemiddelaar onderzoekt de mogelijkheden van beschikbare gezinnen.
3. De bemiddelaar overlegt indien nodig met de pleegzorgbegeleider van het gezin
of de VIP-trainer die pleegouders kent. De bemiddelaar overlegt met de BJZ-
werker bij specifieke vragen met betrekking tot het beschikbare gezin.
4. Als een matching mogelijk is, dan belt de bemiddelaar het pleeggezin om het kind
en de situatie voor te leggen. Hierbij wordt zoveel mogelijk informatie besproken,
inclusief verwachte oudercontacten en bijzonderheden.
5. De bemiddelaar vraagt de pleegzorgbegeleider crisis (al aanwezig in het
pleeggezin of aangewezen door de afdelingsmanager) om te begeleiden en
aanwezig te zijn bij de plaatsing. Indien mogelijk is er van te voren een
kennismakingsafspraak waarin afspraken en het plan van de plaatsing al kan
worden voorbereid.
Het kan voorkomen dat onze inspanningsverplichting geen resultaat oplevert. Dan dient
het volgende traject in werking gesteld te worden.
1. De BJZ-werker meldt het kind aan bij het crisismeldpunt.
2. De medewerker van het meldpunt bepaalt in overleg met de BJZ-werker welke
vorm van opvang het best past. Daarbij wordt eerst binnen het netwerk gezocht,
vervolgens een pleeggezin en daarna opvang in een crisisgroep indien de andere
hulpvormen niet geschikt zijn of er geen plek is.
3. De medewerker van het meldpunt laat weten aan de BJZ-werker waar plaats is.
4. De BJZ-werker regelt in overleg met de pleegzorgbegeleider de overplaatsing.
Noodopvang
1. Indien een kind buiten kantoortijden geplaatst is op een noodbed, neemt de
bemiddelaar de eerstvolgende werkdag contact op met het crisis meldpunt en de
BJZ-werker over dit kind en regelt opvang elders volgens bovenstaande
procedure en rondt de noodopvang af met de BJZ-werker en het
noodopvanggezin.
2. Indien noodopvang langer dan één nacht geduurd heeft, neemt de bemiddelaar
contact op met opvanggezin hoe het gegaan is.
3. De bemiddelaar registreert de noodopvang en geeft dit door aan het secretariaat.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
65
2.3.3 Overgang van weekend naar reguliere pleegzorg
Doel
Een zo nauwkeurig mogelijke werkwijze toe te passen om met alle betrokkenen tot een
verantwoorde beslissing te komen bij de overgang van weekend- naar langdurige
pleegzorg bij hetzelfde pleeggezin. Dit kan overwogen worden wanneer er (bv. in
crisissituaties) een andere plaats voor een kind wordt gezocht.
Uitgangspunten
- Het belang van het kind is te allen tijde het uitgangspunt bij de overgang van
weekend- naar langdurige pleegzorg.
- Langdurige pleegzorg vraagt andere kwaliteiten van pleegouders en heeft een andere
invloed op alle gezinsleden dan weekendpleegzorg.
- Indien de pleegouders het voorbereidingsprogramma W(eekend)- VIP hebben
gevolgd, dan zijn zij alleen voorbereid en ingeschreven voor weekendpleegzorg. Het
is ook mogelijk dat zij het volledige V.I.P-programma hebben doorlopen en daarna
geselecteerd zijn als weekendpleeggezin. Het is dan van belang om in te schatten
waarom dat gebeurd is.
- De bemiddeling voor weekendopvang verloopt anders dan voor langdurige pleegzorg.
Zo zijn bijvoorbeeld de leeftijdsverschillen tussen de eigen en weekend pleegkinderen
minder van belang. Het is van belang hier bij stil te staan bij de beslissing om al dan
niet over te gaan naar een langdurige plaatsing.
- Om alle bovenstaande redenen is het van belang om bij de overstap van
weekendpleeggezin naar fulltime of langdurig pleeggezin zorgvuldig te werk te gaan.
Aanvullende selectie en aanvullende voorbereiding zijn noodzakelijk.
- Het is mogelijk dat het pleeggezin voor meerdere vormen van pleegzorg
ingeschreven staat en/of als langdurig pleeggezin of crisisopvanggezin actief is. In
die gevallen wordt gebruik gemaakt van de procedure bijplaatsing en/of de
procedure POP-gesprek.
Stappenplan
1. De weekendpleegouders geven aan de pleegzorgbegeleider aan langdurige pleegzorg
te willen bieden aan het weekend pleegkind. Het kan ook voorkomen dat de vraag
door FJP of BJZ bij de pleegouders wordt neergelegd.
2. De pleegzorgbegeleider gaat na of het de wens is van alle leden van het pleeggezin
om het pleegkind langdurig op te vangen. Daarbij wordt aandacht besteed aan
bovengenoemde uitgangspunten.
3. De pleegzorgbegeleider legt aan pleegouders de procedure uit.
4. De pleegzorgbegeleider gaat na bij de BJZ-werker of er een aanvraag voor
langdurige pleegzorg (in aantocht) is en of daarbij het huidige weekendgezin in de
ogen van de BJZ-werker een optie is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het format
van een POP-gesprek.
5. De pleegzorgbegeleider bespreekt de wens van pleegouders en de (verwachte)
aanvraag van BJZ-werker voor langdurige pleegzorg met de gedragsdeskundige.
Gezamenlijk wordt beoordeeld of langdurige pleegzorg in dit weekendgezin, gezien
de ervaringen van de pleegzorgbegeleider, een optie is die nader onderzocht moet
worden. Aandachtspunten voor verdere selectie of de motivatie voor afwijzing
worden geformuleerd.
Indien negatief geoordeeld wordt over langdurige pleegzorg in het
weekendgezin:
6. De pleegzorgbegeleider bespreekt het besluit en de motivatie met de pleegouders.
Eventueel kan de BJZ-werker bij dit gesprek uitgenodigd worden.
Indien positief geoordeeld wordt over langdurige pleegzorg in het
weekendgezin:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
66
6. De pleegzorgbegeleider neemt contact op met het hoofd van de Dienst W&S. Een
contactpersoon wordt aangewezen, dit is één van de twee VIP-trainers die het gezin
hebben geselecteerd.
a. Indien het gezin is geselecteerd via het W(eekend)-VIP programma, dan worden
op grond van de W-VIP-rapportage en de ervaringen van de pleegzorgbegeleider
afspraken gemaakt over de wijze waarop aanvullende voorlichting en selectie
plaats moet vinden.
b. Indien het gezin het volledige VIP-programma heeft doorlopen maar daarna is
geselecteerd voor weekendpleegzorg, dan wordt nagegaan waarom dat is
gebeurd. Op basis van de VIP-rapportage en de ervaringen van de
pleegzorgbegeleider worden afspraken gemaakt over de wijze waarop
aanvullende selectie plaats moet vinden.
Aandachtspunten bij de aanvullende selectie:
- Er wordt gebruik gemaakt van de vijf VIP-criteria (zie 2.1.1.3).
- Er vindt bemiddeling plaats tussen het pleegkind en alles wat hij/zij nodig heeft
en het betrokken pleeggezin.
- Alle leden van het pleeggezin worden bij het onderzoek betrokken (rekening
wordt natuurlijk gehouden met de leeftijd van de kinderen).
- Er wordt rekening gehouden met de ervaring die het pleeggezin inmiddels als
weekendgezin heeft.
7. In de meeste gevallen vinden er twee selectiegesprekken met het pleeggezin plaats
door de pleegzorgbegeleider en de (W-)VIP-trainer.
8. Indien dit binnen redelijke tijd te realiseren is, volgen de pleegouders het
ondersteuningprogramma “Gedrag en Loyaliteit”.
9. De pleegzorgbegeleider en de (W-)VIP-trainer formuleren conclusie en
aandachtpunten.
10. De (W-)VIP-trainer schrijft aanvullende rapportage.
11. De rapportage van de selectie van langdurige pleegzorg en bemiddeling voor een
langdurige plaatsing worden goedgekeurd door de afdelingsmanager.
12. De pleegouders ontvangen het verslag.
13. Het vervolg is afhankelijk van het besluit.
a. Bij acceptatie gaat de pleegzorgbegeleider verder met het stappenplan
kennismaking om het pleegkind in het pleeggezin te plaatsen.
b. Bij afwijzing lichten de VIP-trainer en de pleegzorgbegeleider het besluit en de
motivatie toe in een gesprek met pleegouders.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
67
2.3.4 Bijplaatsing
Doel
Om een verantwoorde beslissing te nemen over een verzoek tot bijplaatsing moet een zo
zorgvuldig mogelijke werkwijze ingezet worden. Hierbij is het van belang om te weten:
- welke informatie nodig is;
- wie geïnformeerd wordt;
- wie betrokken is bij de beslissing;
- welke mogelijkheden er zijn voor een second opinion.
Deze punten worden hier verder uitgewerkt.
Uitgangspunten
- Deze procedure geldt voor alle vormen van pleegzorg (crisis-, weekend-,
reguliere-, faciliterende of therapeutische pleegzorg).
- Verzoeken tot bijplaatsing worden per individueel geval bekeken en beoordeeld.
- Een bijplaatsing kan niet tegen het belang van één van de leden van het
pleeggezin zijn.
- Als regel kan een bijplaatsing niet eerder plaatsvinden dan minimaal een jaar na
een eerdere plaatsing. De periode van een jaar is nodig om na een eerdere
plaatsing het gezinsevenwicht te hervinden.
- In dringende gevallen kan er in overleg met de afdelingsmanager van deze
termijn worden afgeweken. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de
bijplaatsing van een broertje of zusje.
- Een verzoek tot bijplaatsing komt doorgaans vanuit pleegouders, maar het is niet
uitgesloten dat de pleegzorgbegeleider daarbij een initiërende of stimulerende rol
speelt.
- Het aanbod van het pleeggezin is de verantwoordelijkheid en expertise van FJP.
- BJZ draagt de eindverantwoordelijkheid voor het reeds geplaatste kind in het
pleeggezin evenals het kind wat mogelijk bijgeplaatst kan worden. Zodra er
duidelijkheid is dat een bijplaatsing kan plaatsvinden is er overleg tussen BJZ en
FJP. Dit kan een zorgteam zijn.
- Mochten de pleegzorgbegeleider en de (gezins)voogd een afwijkende mening
hebben over de bijplaatsing dan vindt er overleg plaats tussen de GD-er van FJP
en BJZ. Als ook dit overleg niet tot een vergelijk leidt dan zal er overleg zijn
tussen de afdelingsmanager van FJP en de teammanager van BJZ.
Stappenplan
De procedure tot bijplaatsing kent drie fases, namelijk die van de aanvraag,
besluitvorming en afronding. Deze fases hebben hun eigen stappen.
Aanvraag
1. De pleegouders geven aan hun pleegzorgbegeleider aan dat zij een bijplaatsing
willen.
2. De pleegzorgbegeleider bespreekt het verzoek met de gedragsdeskundige.
3. De pleegzorgbegeleider informeert de betrokken BJZ-werker(s) bij het pleeggezin en
vraagt hun mening over een mogelijke bijplaatsing.
4. De pleegzorgbegeleider en pleegouders voeren een gesprek over een mogelijke
bijplaatsing. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Bij het gesprek en het
verslag dienen de punten beschreven in het bijplaatsingsverslag (zie 2.6.3.2 en
7.7.2) als leidraad.
5. Op grond van het bijplaatsingsgesprek schrijft de pleegzorgbegeleider een concept
van het bijplaatsingsverslag (zie 2.6.3.2 en 7.7.2). In dit verslag wordt de beslissing
genomen en onderbouwt om al dan niet akkoord te gaan met het verzoek tot
bijplaatsing.
6. De pleegzorgbegeleider verstuurt het concept van het verslag ter beoordeling aan de
gedragsdeskundige en afdelingsmanager.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
68
7. De gedragsdeskundige voorziet het verslag van feedback en retourneert deze aan de
pleegzorgbegeleider.
8. De pleegzorgbegeleider past het concept van het verslag aan op grond van de
feedback.
9. Desgewenst kan in overleg met de gedragsdeskundige besloten worden het verslag
en dus de wens tot bijplaatsing in het basisteam te bespreken.
10. De pleegzorgbegeleider bespreekt het concept verslag met de pleegouders en
verwerkt hun commentaar in de definitieve versie. Eventuele bijzonderheden worden
met de afdelingsmanager besproken.
11. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat een definitieve versie van het
Bijplaatsingsverslag (zie 2.6.3.2 en 7.7.2) te maken middels het formulier
opdrachten voor het secretariaat (zie 7.4.1).
12. Het secretariaat maakt een definitieve versie van het verslag en retourneert deze
naar de pleegzorgbegeleider ter ondertekening.
13. De pleegzorgbegeleider ondertekent het verslag en geeft deze aan de
afdelingsmanager ter ondertekening.
14. De afdelingsmanager ondertekent het verslag en retourneert deze aan de
pleegzorgbegeleider.
15. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat middels het formulier opdrachten
voor het secretariaat (zie 7.4.1) om het verslag met de begeleidende standaardbrief
beoordeling bijplaatsingsverzoek (zie 7.7.3 en 7.7.4) te versturen naar pleegouders
ter ondertekening en in het pleegouderdossier op te bergen.
Besluitvorming
Indien de pleegouders en de pleegzorgbegeleider het eens zijn over een mogelijke
bijplaatsing:
16. Het bijplaatsingsverslag en het aanbod worden besproken met de
matchingsfunctionaris.
17. De matchingsfunctionaris krijgt een kopie van het Bijplaatsingsverslag.
18. De pleegouders krijgen officieel bericht over de beslissing omtrent hun verzoek tot
bijplaatsing in de begeleidende brief bij het bijplaatsingsverslag (zie punt 15). Een
kopie van dit officiële bericht wordt opgeborgen in het pleegouderdossier.
Indien de pleegouders en de pleegzorgbegeleider het niet eens zijn over een mogelijke
bijplaatsing:
16. Aan de pleegouders wordt een second opinion aangeboden, die wordt uitgevoerd
door een door de afdelingsmanager aangewezen andere pleegzorgbegeleider,
desnoods van een collega-instelling.
17. Van de second opinion in de vorm van een huisbezoek door de andere
pleegzorgbegeleider wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt besproken met de
afdelingsmanager, gedragsdeskundige, matchingsfunctionaris en begeleiders
pleegzorg.
18. De pleegouders krijgen het verslag van de second opinion en een officieel bericht
over de beslissing genomen door de afdelingsmanager.
Afronding
19. De pleegzorgbegeleider informeert de BJZ-werker(s) van de andere kinderen.
20. De pleegzorgbegeleider en de BJZ-werker(s) spreken af hoe de ouders van de andere
kinderen binnen het pleeggezin geïnformeerd worden en voeren dit uit.
21. Het originele ondertekende exemplaar van het bijplaatsingsverslag (zie 2.6.3.2 en
7.7.2) gaat naar de bemiddeling, samen met een kopie van de onder punt 16
genoemde standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (zie 7.7.3 en 7.7.4).
22. Tegelijkertijd wordt de tekst van het bijplaatsingsverslag (zie 2.6.3.2 en 7.7.2)
gemaild naar de bestandsbeheerder.
23. De bestandsbeheerder draagt zorg voor anonimisering van het verslag en geeft
vervolgens alle betreffende stukken aan het secretariaat van de Dienst W&S ten
behoeve van registratie en mutatie in computer en dossier.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
69
2.3.5 Pleegoudervoogdij
Doel
In een normale opvoedingssituatie hebben de ouders het gezag over hun kind. Zij
nemen alle beslissingen over bijvoorbeeld medische behandelingen en schoolkeuzes.
Pleegouders die niet de voogdij over hun pleegkind hebben, kunnen deze beslissingen
niet nemen en moeten aan Bureau Jeugdzorg vragen dergelijke beslissingen te nemen
en uit te voeren. Om de situatie voor het pleegkind en de pleegouders zo „normaal‟
mogelijk te maken, kan besloten worden de voogdij aan de pleegouders over te dragen.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat na stabilisering van de verzorgings- en
opvoedingssituatie gedurende een aantal jaren én nadat duidelijk is geworden dat de
belangen van de minderjarige ook zonder Bureau Jeugdzorg door de pleegouder(s)
kunnen worden gewaarborgd, Bureau Jeugdzorg terug kan treden en de voogdij aan de
pleegouder(s) kan overdragen, indien de pleegouder(s) dit wensen. Dit dient door de
rechter uitgesproken te worden.
Uitgangspunten
- Het kind heeft recht op continuïteit in de verzorging en opvoeding. Binnen dit
kader past pleegoudervoogdij.
- Er is sprake van pleegoudervoogdij wanneer er een indicatie van Bureau
Jeugdzorg voor pleegzorg bestaat en minimaal één van beide pleegouders de
voogdij overgedragen krijgt van de rechtbank.
- De pleegouder(s) kan niet rechtstreeks het gezag van de ouder(s) overnemen. Er
moet sprake zijn van een noodzaak tot voogdij en daarbij moet een rechter de
pleegouders aanstellen om de voogdij op zich te nemen.
- Er bestaat een noodzaak tot voogdij wanneer er niet in het gezag over het kind
kan worden voorzien. Dit is het geval als de ouder(s) met gezag is ontheven of
ontzet uit de ouderlijke macht, is overleden, zelf nog minderjarig is of er andere
gronden zijn, zoals voorlopige of tijdelijke voogdij.
- Als voogd is de pleegouder wettelijk verantwoordelijk en in principe aansprakelijk
voor het pleegkind.
- Het kind dient bij de beslissing tot voogdijoverdracht betrokken te worden op een
wijze die bij diens leeftijd en ontwikkelingsniveau past. Kinderen van 12 jaar en
ouder hebben het recht om door de rechter gehoord te worden.
- Het verdient de voorkeur om instemming voor voogdijoverdracht van de ouders
te krijgen. Voor de ontwikkeling van het kind is het van groot belang dat diens
ouders de pleegoudervoogdij accepteren. Dit is echter juridisch niet noodzakelijk.
- Als de ouder(s) afwezig is, dan kan deze niet meedenken en meebeslissen in de
voogdijoverdracht. Het is dan raadzaam om de familie van het kind te
raadplegen.
- Als de ouder(s) afwezig is, dan dienen de pleegouders wel bereid en in staat te
zijn om de afwezige ouder(s) een plaats te geven in het leven van het kind.
Indien de afwezige ouder(s) toch weer contact wenst met het kind, dan dient de
pleegouder(s) hier op een verstandige wijze mee om te kunnen gaan, met
inachtneming van het recht van het kind op afstamming en identiteit en het recht
van de ouder(s) op informatie.
- Als de twee pleegouders de voogdij over het kind nemen, dan is er sprake van
gezamenlijke voogdij.
- Als één van de pleegouders de voogdij over het kind neemt, dan is er sprake van
eenhoofdige of enkelvoudige voogdij.
- Wanneer een pleegouder(s) de voogdij van een kind heeft, dan zijn zij in termen
van de Wet op de Jeugdzorg geen pleegouder(s) meer maar voogd(en) of
verzorger(s). Zij worden ook wel pleegoudervoogden genoemd.
- Voogdij duurt in principe tot meerderjarigheid van het kind, dus tot diens
achttiende jaar. De plaatsing in het pleeggezin wordt in principe niet meer
beëindigd voor die tijd. Een vrijwillige uithuisplaatsing of uithuisplaatsing in het
kader van een ondertoezichtstelling van het kind nog wel mogelijk. De pleegouder
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
70
behoudt in dit geval als pleegoudervoogd nog wel de voogdij en dus de
verantwoordelijkheid.
- Voogdij is nooit definitief, tenzij beide ouders zijn overleden. Een ouder kan na
ontheffing of ontzetting altijd om herstel van het gezag vragen. De wet stelt
hieraan strenge eisen, waardoor het herstel van het ouderlijk gezag in de praktijk
niet vaak voor komt.
Criteria
Pleegoudervoogdij kan overwogen worden indien voldaan wordt aan de volgende
criteria:
- Het is in het belang van het kind dat de pleegouder(s) een verantwoordelijkheid
ten opzichte van het kind krijgt, die gelijk is aan die van ouders in een normale
opvoedingssituatie.
- De plaatsing moet een perspectiefbiedend karakter hebben, dus een langdurige
plaatsing waarbij geen zicht meer is op terugkeer naar ouders. Daarbij dient het
nadrukkelijk de wens van de meerderheid van de betrokkenen (de ouders, de
pleegouder(s), het kind en waar mogelijk overige familieleden) te zijn dat het
kind tot volwassenheid in het pleeggezin opgroeit.
- De rechten van het pleegkind dienen gewaarborgd te zijn, met name het recht op
afstamming en identiteit. Dit houdt in dat:
het kind weet wie zijn ouders zijn en wat de achtergrond van de
pleegzorgplaatsing is;
indien de ouders op actieve wijze invulling geven aan hun ouderschap, de
omgang tussen de minderjarige en zijn ouders ook na de voogdijoverdracht
gewaarborgd dient te blijven;
pleegouders uit eigen beweging bereid moeten zijn en het belang
onderschrijven van het bespreken van de achtergrond van het kind;
de pleegouders bereid zijn om afspraken met de ouders en familie te maken
over de omgang en het geven van informatie.
Stappenplan
Er zijn twee varianten:
a. De voogdij ligt bij BJZ
b. De OTS ligt bij BJZ en verderstrekkende maatregel wordt overwogen ten gunste van
de pleegouder(s).
Voogdij ligt bij BJZ
BJZ heeft de voogdij over een kind. Het kind woont in een pleeggezin. Het verzoek tot
overwegen van voogdijoverdracht kan zowel bij BJZ als bij pleegouders vandaan komen.
Stappen:
1. De voogd heeft intern overleg.
2. Dan volgt overleg van BJZ met de ouders.
3. Vervolgens is er overleg van BJZ en FJP.
4. FJP gaat met de pleegouders in gesprek, de immateriële en materiële consequenties
worden besproken.
5. Eventueel is er een vervolg gesprek met pleegouders en met FJP en BJZ.
6. FJP schrijft een advies over de voogdijoverdracht, dit advies wordt door BJZ verwerkt
in het verzoek aan de raad.
7. De RvdK zal met pleegouders (en met FJP) in gesprek gaan over de aanvraag.
Er kan van de volgorde van de stappen worden afgeweken.
Mocht het verzoek van pleegouders niet gedragen worden door BJZ en/of FJP dan
kunnen pleegouders zich zelfstandig richten tot de rechtbank. Pleegouders hebben zich
in een dergelijke juridische procedure bij te laten staan door een advocaat. Ook in dit
geval zal FJP – naast BJZ- een advies schrijven ten behoeve van de zitting.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
71
OTS ligt bij BJZ en een verderstrekkende maatregel wordt overwogen
Bij het overwegen van een verderstrekkende maatregel moet er bekeken worden wie de
voogdij van het kind op zich zal nemen. Het verzoek tot verderstrekkende maatregel
wordt onderzocht door de RvdK.
Stappen:
1. Er is overleg tussen BJZ en FJP over de overweging en de richting van het verzoek
aan de RvdK (of BJZ of pleegouders).
2. Dan volgt overleg van BJZ met de ouders.
3. FJP gaat met de pleegouders in gesprek, de immateriële en materiële consequenties
worden besproken.
4. Dan is er een vervolg gesprek met de pleegouders, FJP en BJZ.
5. FJP schrijft een advies over de voogdijoverdracht, dit advies wordt door BJZ verwerkt
in het verzoek aan de raad.
6. RvdK zal met pleegouders (en met FJP) in gesprek gaan over de aanvraag.
7. Bij de overdracht van voogdij aan pleegouders:
8. Op het moment dat er sprake is van overdracht van de voogdij aan pleegouders zal
de afdeling jeugdbescherming BJZ het kind overdragen aan de toegang van BJZ. JB
draagt ervoor zorg dat de lopende indicatie wordt gecontinueerd bij overdracht naar
de Toegang.
Juridische procedure
De juridische procedure wordt in werking gesteld door de BJZ-werker die de nodige
papieren RvK gestuurd. Indien zij vragen hebben bij de voorgenomen voogdijwijziging,
dan nemen zij contact op met Bureau Jeugdzorg en/of de pleegouders. De kantonrechter
doet een oproep tot zitting. De pleegouders, ouders, Bureau Jeugdzorg en het kind (>12
jaar) worden opgeroepen voor de zitting. Indien gewenst kunnen de betrokkenen op
verschillende tijdstippen opgeroepen worden. Dit kan de BJZ-werker aan de
kantonrechter vragen.
NB. Over het algemeen willigt de kantonrechter het verzoek van Bureau
Jeugdzorg in, behalve als de ouder(s) het niet eens is met de voogdij overdracht
en daarvoor ook gegronde redenen heeft. Wanneer de rechter het echter wel in
het belang van het kind vindt, dan kan hij toch de voogdij aan de pleegouder(s)
opdragen.
Wanneer door de kantonrechter wordt besloten tot ontslag van Bureau Jeugdzorg van
de voogdij en overdracht hiervan aan de pleegouder(s), dan zal de BJZ-werker binnen
vijf dagen na de overdrachtsdatum een afspraak maken voor een gesprek om de
overdracht met de pleegouders te regelen en de nodige afspraken te maken over
verdere activiteiten in het kader van de overdracht.
NB. Tegen de uitspraak van de rechter bestaat de mogelijkheid van alle
betrokkenen om binnen drie maanden bezwaar aan te tekenen. Pas na deze drie
maanden kan de beschikking als definitief beschouwd worden.
De pleegouders krijgen op basis van het Privacyregelement Bureaus Jeugdzorg de
relevante en voor de uitvoering van hun opvoedings- en verzorgingstaak noodzakelijk
documenten ter inzage en afschrift. Dit zijn onder andere het paspoort, de
inentingskaart, financiële documenten (bv. rond spaartegoeden) en indicatiebesluiten op
grond waarvan het kind op dat moment zorg ontvangt.
De BJZ-werker stelt een voorlopige overeenkomst op ten aanzien van de omgang en
informatie met betrekking tot de ouders en de overige familieleden en geeft deze aan de
pleegouders. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze omgangsregeling ligt
bij de pleegoudervoogd. Hierbij bestaat niet langer een recht op begeleiding. De
pleegoudervoogd moet zich realiseren dat de relatie met ouders onder druk kan komen
te staan als één van beiden de omgangsregeling wil wijzigen. Bij conflicten ligt de
verantwoordelijkheid bij de pleegoudervoogd. Van hem of haar wordt verwacht in het
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
72
belang van het kind te handelen. Daarnaast komen eventuele bijbehorende kosten
(bijvoorbeeld in het geval van rechtszittingen) voor rekening van de pleegoudervoogd.
De BJZ-werker draagt de zaak over aan BJZ afdeling Toegang.
BJZ afdeling Toegang verlengt het indicatiebesluit indien nodig voor jeugdhulp in de
vorm van pleegzorgbegeleiding.
De pleegzorgbegeleider stelt een pleegzorgcontract tussen de zorgaanbieder pleegzorg
en de pleegoudervoogd (zie 7.7.5) op. Deze gaat in op de datum van de
voogdijoverdracht.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
73
2.4 Afsluiten
Uitgangspunt
Er kunnen diverse redenen zijn om de pleegzorgbegeleiding af te sluiten. Hierbij kan
gedacht worden aan een beëindiging van de plaatsing, omdat het pleegkind om wat voor
reden dan ook in andere opvoedingssituatie zal gaan verblijven. Ook als het kind
meerderjarig wordt en dus de leeftijd van 18 jaar bereikt, dan wordt de begeleiding
afgesloten. Bij de afsluiting van de pleegzorgbegeleiding horen diverse stappen. De
afsluiting dient zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren, zodat alle verantwoordelijkheden
juist worden afgerond en verantwoord kunnen worden.
Doel
Het doel van deze paragraaf is de hoofdlijnen van de afsluiting begeleiding beschrijven,
zodat alle begeleiders pleegzorg op eenzelfde wijze de afsluiting van hun begeleiding
vorm kunnen geven.
Richtlijnen
De afsluiting van de begeleiding aan pleeggezinnen vindt ongeacht de reden van
afsluiting op eenzelfde wijze plaats. Deze procedure afsluiting (zie 2.4.1) zal allereerst
worden beschreven. In uitzonderlijke situaties is het mogelijk om ook na het bereiken
van meerderjarigheid van een pleegkind pleegzorgbegeleiding te blijven bieden. Deze
voortgezette pleegzorgbegeleiding (18+) (zie 2.4.2) zal eveneens beschreven worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
74
2.4.1 Procedure afsluiting
Doel
Ongeacht de reden van de beëindiging zijn er een aantal vaste stappen te zetten bij de
afsluiting van de pleegzorgbegeleiding. Het merendeel ligt in het verlengde van de
begeleiding en sluit hierop aan. Daarnaast bestaan er specifieke aspecten die alleen bij
de afsluiting aan de orde komen.
Uitgangspunten
- Door de procedure rond de afsluiting van de begeleiding te volgen, kan
verantwoording afgelegd worden over de reden van afsluiting.
- De afsluiting van de begeleiding dient ongeacht de reden van afsluiting van de
plaatsing zoveel mogelijk op eenzelfde wijze verlopen. Een afsluiting in het kader
van een crisis kan vrij onverwachts en snel verlopen, terwijl een geplande
afsluiting door bv. het bereiken van meerderjarigheid mogelijkheden geeft om de
afsluiting langer voor te bereiden. Onderstaand stappenplan dient hierbij met
enige flexibiliteit en creativiteit toegepast te worden.
- Bij beëindiging van de pleegzorgplaatsing stopt de pleegzorgvergoeding in
principe op de eerste dag waarop het kind niet meer in het pleeggezin verblijft of
18 jaar oud is. In uitzonderlijke situaties kan hier in overleg met de
afdelingsmanager van afgeweken worden.
- Een zorgvuldige afsluiting van de begeleiding moet erop gericht zijn dat er voor
de pleegouders, het pleegkind en de ouders eventuele goede aansluitende dienst-
en/of hulpverlening ingezet kan worden.
Stappenplan
Bij de afsluiting dienen twee evaluaties plaats te vinden: van het kind en van het
pleeggezin. Deze eindevaluatiegesprekken dienen voorbereid te worden en afgerond
door het in orde maken van de eindrapportages. Daarnaast dient de afsluiting tijdig
gemuteerd te worden, zodat het secretariaat de Exit Vragenlijsten kan versturen.
Bij een geplande afsluiting kunnen de beschreven stappen gevolgd worden, terwijl hier
bij afsluitingen in het kader van een crisis flexibeler mee om moet gaat.
Voorbereiding afsluiting
De voorbereiding van de afsluiting bestaat uit de planning van de voorbereiding van de
eindevaluaties van respectievelijk het kind en het pleeggezin.
Planning
1. De pleegzorgbegeleider plant een eindevaluatie van het kind. Dit wordt afgestemd
met alle aanwezigen (het kind indien 12 jaar of ouder, de ouders, de pleegouders en
de BJZ-werker) en vindt in principe op het kantoor van FlexusJeugdplein plaats. In
onderling overleg kan besloten worden het op een andere locatie plaats te laten
vinden, zoals bij het pleeggezin thuis.
2. De pleegzorgbegeleider plant een eindevaluatie voor het pleeggezin. Deze vindt in
principe na de eindevaluatie van het kind plaats en de locatie is in principe bij het
huis van het pleeggezin.
Voorbereiding eindevaluatie kind
3. De pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het Eindevaluatie Hulpverleningsplan
(EEHVP; zie 2.6.4.1 en 7.5.4) op grond van de voorgaande EHVP‟s (zie 2.6.2.5 en
7.5.4) en het Logboek Pleegkind (zie 2.6.2.1) van het afgelopen jaar en stuurt deze
naar de gedragsdeskundige.
4. De gedragsdeskundige beoordeelt het concept van het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4)
en voorziet dit van feedback.
5. De pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4)
op grond van de ontvangen feedback.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
75
6. Uiterlijk een week voor de afgesproken evaluatiedatum verstuurt de
pleegzorgbegeleider het concept van het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4) naar de
aanwezigen bij de eindevaluatie.
Voorbereiding eindevaluatie pleeggezin
7. De pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.4.2 en 7.5.7) en stuurt dit naar de
gedragsdeskundige.
8. De gedragsdeskundige beoordeelt het concept en voorziet dit van de feedback.
9. De pleegzorgbegeleider herschrijft het concept op grond van de feedback.
10. Uiterlijk een week voor de afgesproken evaluatiedatum met de pleegouders verstuurt
de pleegzorgbegeleider het concept naar de pleegouders.
Eindevaluaties
Eindevaluatie pleegkind
11. Tijdens de evaluatiebespreking wordt het concept van het EEHVP (zie 2.6.4.1 en
7.5.4) onder leiding van de pleegzorgbegeleider besproken met de aanwezigen. In
principe staan alle te bespreken punten in het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4), maar
deze kunnen desgewenst aangevuld worden met overige onderwerpen van de
aanwezigen.
Eindevaluatie pleeggezin
12. Het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.4.2 en 7.5.7) wordt met de
pleegouders besproken. In principe staan alle te bespreken punten in het
Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan. Desgewenst kunnen deze aangevuld
worden met punten die door de pleegzorgbegeleider of de pleegouders worden
aangedragen.
Rapportage
EEHVP
13. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de eindevaluatiebespreking van het
kind vult of past de pleegzorgbegeleider het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4) aan. Van
belang is om hierbij de GAS-scores te registreren bij de doelen. Deze scores geven
een beeld in hoeverre de doelen behaald zijn.
14. De pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de eindevaluatiebespreking een
verzoek in bij het secretariaat om het plan definitief te maken. Dit gebeurt via het
formulier opdrachten voor het secretariaat (zie 7.4.1).
15. Het secretariaat maakt het plan definitief en stuurt de papieren versie naar de
pleegzorgbegeleider.
16. De pleegzorgbegeleider ondertekent het plan en stuurt het ter ondertekening naar de
afdelingsmanager.
17. De afdelingsmanager ondertekent het evaluatieplan en stuurt het naar het
secretariaat om het ondertekende EEHVP ter ondertekening naar het kind (<12 jaar),
de ouders en de pleegouders te versturen en op te bergen in het kinddossier.
Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan
18. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de eindevaluatie bespreking van
het pleeggezin vult of past de pleegzorgbegeleider het Evaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.4.2 en 7.5.7) aan.
19. De pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de bespreking een verzoek in bij
het secretariaat om het Eindevaluatie definitief te maken. Dit gebeurt via het
formulier opdrachten voor het secretariaat (zie 7.4.1).
20. Het secretariaat maakt het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan definitief en
stuurt de papierenversie naar de pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
76
21. De pleegzorgbegeleider ondertekent het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan
(zie 2.6.4.2 en 7.5.7) en stuurt het ter ondertekening naar de afdelingsmanager.
22. De afdelingsmanager ondertekent het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan en
retourneert het aan de pleegzorgbegeleider.
23. De pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het formulier opdrachten
voor het secretariaat (zie 7.4.1), het ondertekende Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan ter ondertekening naar pleegouders te versturen en op
te bergen in het pleegouderdossier.
24. Als het pleeggezin beschikbaar is voor nieuwe plaatsingen, dan verstuurt het
secretariaat een kopie van het mutatieformulier en het Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan naar de bemiddeling.
Mutatie afsluiting
25. De pleegzorgbegeleider vult een mutatieformulier afdeling pleegzorg (zie 7.4.2) in en
stuurt het naar het secretariaat. Hierop geeft de pleegzorgbegeleider naast de nodige
zakelijke gegevens, zoals de datum van de afsluiting, ook aan of het pleeggezin weer
beschikbaar is voor nieuwe plaatsingen. Daarnaast wordt de reden van beëindiging
van de plaatsing gegeven en worden de nodige afsluitgegevens genoteerd.
NB. Als het pleegkind recht op studiefinanciering heeft, dan start deze op de
eerste dag van het nieuwe kwartaal na de verjaardag; dus op 1 januari, 1 april, 1
juli of 1 oktober. De pleegzorgvergoeding kan ter overbrugging verlengd worden
tot het moment waarop het recht op studiefinanciering ingaat. Dit dient met de
afdelingsmanager besproken te worden en op het mutatieformulier genoteerd te
worden.
26. Het secretariaat muteert de afsluiting in IJZA.
27. Het secretariaat verstuurt Exit Vragenlijsten naar het kind (< 12 jaar; zie 7.8.1 en
7.8.2) en de ouders (zie 7.8.3 en 7.8.4) en draagt er zorg voor dat deze bij
terugkomst juist geregistreerd en opgeborgen worden.
Aandachtspunten
Als een pleegzorgplaatsing beëindigd wordt, dan bestaan er een aantal
aandachtspunten, waarbij de pleegzorgbegeleider stil dient te staan.
Overplaatsing
Wanneer een pleegkind uit een pleeggezin wordt geplaatst naar een andere
(opvoedings)situatie, dan is het van belang om stil te staan bij en afspraken te maken
over:
- uit- en inschrijven in het bevolkingsregister;
- paspoort, identiteitskaart, verblijfsvergunning;
- medische gegevens (huisarts, medisch specialist, consultatiebureau,
inentingskaart, tandarts, orthodontist, enz.);
- ziektekostenverzekering;
- overige verzekeringen (WA, begrafenis, enz.);
- spaarrekening;
- schoolgegevens;
- diploma‟s;
- uitschrijven/inschrijven vrijetijdsbesteding (sportverenigingen, muziekles, cursus,
lidmaatschap clubs, enz.);
- eigendommen van het kind (kleding, schoenen, speelgoed, meubels, fiets, foto‟s,
brieven, kaarten, knuffels, boeken, knutselwerkjes, dagboeken, enz.);
- adreswijzigingen (schriftelijk of mondeling inlichten van de verhuizing van het
kind).
Meerderjarigheid
Als het kind 18 jaar wordt en daarmee meerderjarigheid bereikt, dan moet er stilgestaan
worden bij en afspraken gemaakt en eventueel vastgelegd worden over:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
77
- het vervolg van de plaatsing (verblijf bij pleegouders tot aan zelfstandigheid,
(semi)zelfstandig verblijf of verblijf elders);
- studiefinanciering of uitkering*;
- basisverzekering voor ziektekosten;
- zorgtoeslag;
- aansprakelijkheidsverzekering (deze blijft in principe tot 21 jaar geldig, maar het
is raadzaam om de polisvoorwaarden na te lezen of dit na te vragen bij de
verzekeraar);
- beheer financiën (spaargeld);
- kostgeld.
* Als een jongere niet werkt en niet studeert in verband met arbeidsongeschiktheid, dan
kan deze recht hebben op een WAJONG uitkering voor jong gehandicapten. Deze dient
rond de 17e verjaardag aangevraagd te worden. Dit kan de BJZ-werker met de jongere
oppakken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
78
2.4.2 Voortgezette pleegzorgbegeleiding (18+)
Doel
In principe eindigt op de 18e verjaardag van een kind de pleegzorgbegeleiding en
-vergoeding. Ook na dit moment kunnen pleegkinderen behoefte hebben aan
ondersteuning en begeleiding. Zij kunnen dan een beroep doen op de reguliere
hulpverlening voor volwassenen, maar ook op voortgezette pleegzorgbegeleiding.
Voorwaarden
Voor voortgezette pleegzorgbegeleiding bestaan een aantal voorwaarden, namelijk:
- het pleegkind wil zelf nog hulp;
- er is een gerichte hulpvraag;
- er is een officiële indicatie vanuit Bureau Jeugdzorg voor voortgezette
pleegzorgbegeleiding.
Uitgangspunten
- Wanneer er voor de 18e verjaardag sprake is van een juridische maatregel, dan
komt deze altijd te vervallen bij het bereiken van meerderjarigheid. Voortgezette
pleegzorgbegeleiding vindt dus altijd in het vrijwillige kader plaats.
- Voortgezette hulpverlening kan per half jaar verlengd worden, uiterlijk tot de
jongere 23 jaar oud is. Het pleegkind en de BJZ-werker (afdeling Toegang) zijn
samen verantwoordelijk voor de verlenging.
- Zolang er een indicatiebesluit is voor voortgezette hulpverlening, dan wordt de
pleegzorgbegeleiding en –vergoeding voortgezet. Daarbij wordt wel rekening
gehouden met de inkomsten van het pleegkind (zie „Financiële regelingen‟).
- De voortgezette pleegzorgbegeleiding eindigt wanneer het indicatiebesluit afloopt,
er geen hulpvraag meer is of wanneer het pleegkind geen hulp meer wil.
Stappenplan
1. De pleegzorgbegeleider exploreert in gesprekken met het kind de hulpvraag en doelen
die er bestaan voor voortgezette pleegzorgbegeleiding.
2. De pleegzorgbegeleider bespreekt met de gedragsdeskundige of de behoefte aan
voortgezette pleegzorgbegeleiding voldoende grond heeft voor een aanvraag.
3. Wanneer de pleegzorgbegeleider en de gedragsdeskundige voldoende grond zien voor
voortgezette pleegzorgbegeleiding, dan wordt dit door de pleegzorgbegeleider aan de
afdelingsmanager voorgelegd.
4. Zodra de afdelingsmanager toestemming geeft voor voortgezette
pleegzorgbegeleiding, dan gaat de pleegzorgbegeleider in gesprek met de jongere, de
BJZ-werker en de pleegouders om doelen op te stellen voor voortgezette
pleegzorgbegeleiding.
5. Op grond van deze doelen vragen de BJZ-werker en de jongere een half jaar voor de
18e verjaardag voorgezette pleegzorgbegeleiding aan middels een indicatiebesluit.
6. Als het verzoek wordt goedgekeurd, dan kan de begeleiding na de 18e verjaardag
doorgaan.
7. Indien gewenst kan halfjaarlijks de voortgezette pleegzorgbegeleiding verlengd
worden tot de jongere 23 jaar oud is. Hiervoor moet de jongere zich aanmelden bij de
vrijwillige afdeling van Bureau Jeugdzorg. Zij schrijven de indicatiebesluiten voor
verlengde pleegzorg.
8. De pleegzorgbegeleider zet de pleegzorgbegeleiding voort tot de doelen behaald zijn
en daarmee de hulpvraag ophoudt of tot het indicatiebesluit afloopt. Hierbij volgt de
pleegzorgbegeleider de reguliere afspraken van jaarlijkse evaluaties van het kind en
het pleeggezin. Bij de afsluiting van de begeleiding wordt de reguliere
afsluitingsprocedure gevolgd.
Financiële regelingen
Wanneer een kind in een pleeggezin geplaatst is in het kader van een justitiële
maatregel, dan vervalt deze maatregel op de 18e verjaardag. Daarmee stopt de betaling
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
79
van bijzondere kosten door Bureau Jeugdzorg, zoals een fiets, paspoort, brilmontuur of
contactlenzen.
Het recht op pleegzorgvergoeding blijft niet per definitie bestaan bij voorgezette
pleegzorgbegeleiding. Dit is afhankelijk van de financiële situatie van de jongere, wat
wordt vastgesteld op grond van het inkomstenformulier. Over het algemeen kan gesteld
worden dat de inkomsten van de jongeren verrekend worden met de
pleegzorgvergoeding. Als de inkomsten hoger zijn dan de pleegzorgvergoeding, dan
komt de pleegzorgvergoeding volledig te vervallen. Er kan onderscheid gemaakt worden
tussen jongeren die studeren, jongeren die werken of jongeren die niet studeren en
werken.
Studerende jongeren
Studerende jongeren hebben recht op studiefinanciering. Bij voortgezette
pleegzorgbegeleiding kan de pleegzorgvergoeding doorbetaald worden tot het recht op
studiefinanciering ingaat (de eerste dag van het nieuwe kwartaal na de 18e verjaardag,
dus 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober). De pleegzorgvergoeding kan dus als
overbrugging ingezet worden tot er studiefinanciering uitbetaald wordt.
NB. Schoolkosten worden niet vergoed door de voorziening voor pleegzorg of
door Bureau Jeugdzorg. Deze kostenpost is onderdeel van de studiefinanciering of
tegemoetkoming in de studiekosten.
Zodra de pleegzorgbegeleiding stopt, dan stopt de pleegzorgvergoeding ook.
Werkende jongeren
Werkende jongeren krijgen salaris en hebben zodoende een eigen inkomen. Als dit
minder is dan de pleegzorgvergoeding, dan wordt dit aangevuld met
pleegzorgvergoeding. Anders gezegd wordt de pleegzorgvergoeding doorbetaald, maar
wordt deze gekort met het bedrag van de eigen inkomsten. Van het netto ontvangen
loon van de jongere wordt 2/3 gekort op de pleegzorgvergoeding. Dit is dezelfde
regeling als voor minderjarige werkende pleegkinderen.
Ook hier geldt dat de (aanvullende) pleegvergoeding stopt, zodra de
pleegzorgbegeleiding stopt. Als de jongere hiermee onder de grens van het
minimumloon terecht komt, dan kan de jongere een uitkering aanvragen.
Niet-studerende en niet-werkende jongeren
Jongeren die niet studeren of werken hebben in principe geen inkomen. Zij hebben wel
recht op een uitkering en kunnen deze aanvragen. Als de uitkering lager is dan de
pleegzorgvergoeding, dan wordt er een aanvullende pleegzorgvergoeding uitbetaald,
oftewel de pleegzorgvergoeding wordt gekort met de uitkering.
Vanzelfsprekend stopt ook hier de pleegzorgvergoeding bij het afronden van de
pleegzorgbegeleiding. De jongere is dan aangewezen op de uitkering. Voor informatie
over dergelijke rechten kan een beroep gedaan worden op het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, middels Postbus 51 (internet of 0800-8051).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
80
2.5 Bijzondere begeleidingsvormen
Uitgangspunt
Naast de reguliere pleegzorgbegeleiding zijn er enkele bijzondere begeleidingsvormen.
Iedere pleegzorgbegeleider wordt in staat geacht om deze bijzondere
begeleidingsvormen uit te kunnen voeren.
Doel
Hier wordt getracht een zo compleet mogelijk beeld te geven van bijzondere
begeleidingsvormen, zodat alle begeleiders pleegzorg met deze informatie het werk op
eenzelfde wijze uit kunnen voeren.
Richtlijnen
De bijzondere begeleidingsvormen die hier beschreven zullen worden zijn
weekendpleegzorg (2.5.1), vakantiepleegzorg (2.5.2), therapeutische pleegzorg (2.5.3)
faciliterende pleegzorg (2.5.4) en overbruggingspleegzorg (2.5.5).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
81
2.5.1 Weekendpleegzorg
Doel
Bij weekendpleegzorg verblijft het kind één of meer weekenden per maand bij een
pleeggezin. Weekendpleegzorg is bestemd voor kinderen die buiten deze weekenden bij
de eigen ouders, dan wel in een residentiële instelling, dan wel in een ander pleeggezin
verblijven.
Het doel van weekendpleegzorg kan zich richten op het kind. Zo biedt het aan
residentieel geplaatste kinderen de mogelijkheid om weekenden door te brengen in een
gezinssituatie (recht op „family-life‟). Ook voor kinderen die niet residentieel geplaatst
zijn, biedt weekend pleegzorg de mogelijkheid om ervaringen op te doen met een
andere gezinssituatie.
Het doel van weekend pleegzorg kan ook gericht zijn op preventie en continuïteit. Dat
wil zeggen dat de (pleeg)ouders middels weekendpleegzorg ontlast worden van hun
opvoedingstaak, om daarmee ruimte te maken voor het volhouden van de
opvoedingstaak en hierbij zwaardere vormen van hulpverlening of uithuisplaatsing te
voorkomen.
Uitgangspunten
- Weekendpleegzorg is geïndiceerde zorg. Dat wil zeggen dat Bureau Jeugdzorg
hiervoor een indicatie af dient te geven. Indien er een 7x24 uur indicatie voor FJP
is, dan voldoet deze ook voor de (extra) weekendpleegzorg en hoeft er dus geen
extra indicatiebesluit aangevraagd te worden.
- Het weekendpleeggezin biedt het kind individuele aandacht en mogelijkheden tot
ontspanning.
- Omvang in dagen per week of maand en begin- en einddatum van de weekenden
zijn van tevoren vastgelegd in een pleegzorgcontract (zie 2.6.5.1).
- De duur van het pleegzorgcontract voor weekendpleegzorg kan zowel bepaald als
onbepaald zijn.
- Vanuit de doelen kan gesteld worden dat de volgende zaken indicaties vormen
voor weekendpleegzorg:
Regelmatige ondersteuning door middel van tijdelijke ondersteuninng van de
opvoederstaak is wenselijk voor de (pleeg)ouders.
Het kind kan profiteren van een tijdelijk verblijf in een (ander) gezin.
Stappenplan
Een weekendpleeggezin verschilt in sommige opzichten wel en sommige opzichten niet
van reguliere pleeggezinnen die langdurige pleegzorg bieden.
Werving en selectie
De werving en selectie van weekendpleegouders hoeft niet te verschillen van die van
reguliere pleegouders. Weekendpleegouders geven tijdens het VIP-programma een
voorkeur aan voor weekendpleegzorg. Dit wordt opgenomen in hun
plaatsingmogelijkheden en zodoende komen zij alleen in aanmerking voor matching met
weekendpleegkinderen. Wanneer zij reeds voorafgaand aan de VIP-programma weten
dat zij alleen voor weekendpleegzorg in aanmerking willen komen, dan kunnen zij het
W(eekend)-VIP-programma volgen, wat een ingekorte versie van het programma is
gericht op weekendpleegzorg.
Matching
Kinderen worden aangemeld voor weekendpleegzorg door Bureau Jeugdzorg middels een
indicatiebesluit voor weekendpleegzorg. Vervolgens zoekt de afdeling voor
weekendpleegzorgbemiddeling een passend gezin, zoals de bemiddeling dit ook doet bij
reguliere pleegzorgplaatsingen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
82
Wanneer het kind reeds in een pleeggezin verblijft kan het voorkomen dat het afgeven
van een indicatiebesluit problemen oplevert. Het blijft voor FlexusJeugdplein de voorkeur
houden om een apart indicatiebesluit voor weekendpleegzorg te ontvangen. Wanneer dit
niet mogelijk blijkt vanuit Bureau Jeugdzorg, omdat er reeds een 7x24 uur indicatie
bestaat voor FJP, dan kan de pleegzorgbegeleider of residentie het kind zelf aanmelden
bij de weekendpleegzorgbemiddeling. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het
Aanvraagformulier voor weekend- en vakantiepleegzorg (zie 7.9.1).
Kennismakingstraject
Het kennismakingstraject is grotendeels hetzelfde als bij de reguliere
pleegzorgplaatsingen (zie 2.1.1.5). Dit kan echter in een kortere vorm plaatsvinden, die
is aangepast aan de specifieke behoeften van het kind en het pleeggezin. Zo kan korte
voorlichting en informatie aan de pleegouders, gevolgd door een kennismaking met de
ouders en uiteindelijk het kind voldoende zijn. Het meest van belang hierbij is om de
pleegouders goed op de hoogte te brengen van de bijzonderheden van (het gedrag van)
het kind, zodat zij op grond hiervan kunnen beslissen of zij kunnen bieden wat gewenst
is. Een ander belangrijk aandachtspunt is de samenwerking tussen de ouders en
pleegouders, met name wanneer het kind bij de ouders woont. Dan delen de
pleegouders in de meest letterlijke zin van het woord de opvoeding. Het is daarom van
belang dat beide partijen de samenwerking vruchtbaar inschatten. Het verdient de
voorkeur om in het kennismakingstraject een bewust moment te plannen voor een
kennismaking tussen de pleegouders en de ouders. Bij residentiële plaatsingen kan er
ruimte gemaakt worden voor de pleegouders om de residentiële groep te bezoeken
gedurende het kennismakingstraject. Ook weekendpleegouders moeten de ruimte
krijgen om te weigeren, wanneer zij een bepaalde weekendplaatsing niet (op dat
moment) zien zitten.
Netwerkscreening
Het kan voorkomen dat een kind weekendpleegzorg aangeboden krijgt binnen het eigen
(familie)netwerk. Dit komt zeker voor bij kinderen die binnen residentiële groepen
wonen. Hierbij dient zorgvuldig afgewogen te worden of hierbij sprake is van pleegzorg.
Dit wordt bepaald op grond van de zorg die geboden is. De pleegzorgbegeleider overlegt
dit met de afdelingsmanager.
In het kader van netwerkweekendpleegzorg dient een netwerkscreening uitgevoerd te
worden (zie 2.1.2). Hierbij kan volstaan worden met een basale en korte
netwerkscreening. In overleg met de gedragsdeskundige kan besloten worden welke
aandachtspunten bestaan en welke basis voorwaarden moeten worden gesteld.
Begeleiding
De frequentie van de weekenden waarin het kind in het pleeggezin verblijft is afhankelijk
van de indicatie. Dit kan één of meerdere weekenden per maand zijn. Dit wordt altijd
vooraf vastgelegd in het pleegzorgcontract voor weekendpleegzorg.
De begeleiding van de weekendpleegzorgplaatsing is erop gericht de samenwerking
tussen de opvoeders/verzorgers en het weekenpleeggezin goed te laten verlopen. Deze
begeleiding is na de kennismaking van de plaatsing niet intensief. In principe bezoekt de
begeleider het pleeggezin eens per drie maanden of minder. Er kan voor gekozen
worden om na de eerste weekenden een belafspraak te maken, waarin de pleegouders
eventuele bijzonderheden met de begeleider kunnen bespreken.
Ouderbegeleiding
De pleegzorgbegeleiding richt zich op een goed lopende samenwerking tussen de
opvoeders/verzorgers en het weekendpleeggezin, maar biedt daarnaast geen
ouderbegeleiding. De contacten met ouders beperken zich tot aanmoediging tot
ouderparticipatie.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
83
Voortgangsbewaking
Evenals bij reguliere pleegzorgbegeleiding moet uiterlijk zes weken nadat het
indicatiebesluit is afgegeven een HVP (zie 2.6.2.4 en 7.5.3) geschreven te zijn. Hierna
ontstaat een jaarlijkse cyclus van EHVP‟s (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) die wordt afgesloten
met een EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4) inclusief de exit-vragenlijsten (zie 7.8.1 t/m
7.8.4). Ook dient er bij weekendpleegzorg een pleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.2.7
en 7.5.7) en Vragenlijsten pleegouders (zie 2.6.2.8, 7.5.8 en 7.5.9) jaarlijks ingezet te
worden. Bij afsluiting dient een eindevaluatiepleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.4.2 en
7.5.7) opgesteld te worden.
Deze voortgangsbewaking middels (-E-E)HVP‟s en pleegouderbegeleidingsplannen kan
op dezelfde wijze gedaan en besproken worden als bij reguliere pleegzorgplaatsingen.
Hierbij kunnen zowel de verslagen als de evaluatiebesprekingen korter en beknopter.
Pleegzorgvergoeding
De uitbetaling van de pleegzorgvergoeding voor de weekenden waarin pleegzorg wordt
geboden, wordt gedaan via het Mutatieformulier weekend- en vakantiepleegzorg (zie
7.9.2). Dit moet eens per kwartaal ingevuld worden voor de weekenden in het
voorgaande kwartaaln. Betaling vindt dus achteraf plaats.
Het secretariaat verstuurt het Mutatieformulier naar het weekendpleeggezin. Op het
Mutatieformulier moeten de weekenden ingevuld worden waarin het kind bij het
pleeggezin was. De pleegouders krijgen pleegzorgvergoeding uitbetaald voor het aantal
nachten dat het pleegkind bij hen verbleef.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
84
2.5.2 Vakantiepleegzorg
Doel
Bij vakantiepleegzorg verblijven kinderen in (een gedeelte van) de vakantieperiode in
een pleeggezin. Het pleeggezin biedt tijdelijke vervangende pedagogische begeleiding en
dagbesteding. Vakantiepleegzorg is bedoeld voor kinderen die voorafgaand en volgend
op de vakantieperiode bij de eigen ouders, binnen een residentiële instelling of bij
andere pleegouders verblijven.
Er wordt vanuit gegaan dat deze kinderen gebaat zijn bij de ervaring van een
vakantieperiode in een pleeggezin. Het doel is het kind een leuke vakantie in
gezinsverband te bieden, wanneer daartoe geen mogelijkheden bestaan binnen het
eigen familienetwerk. Met name voor kinderen die binnen een residentiële instelling
verblijven kan dit een zeer waardevolle ervaring zijn.
Vakantiepleegzorg kan ook ingezet worden gericht op preventie en continuïteit. Dat wil
zeggen dat de (pleeg)ouders middels vakantiepleegzorg tijdelijk ontlast worden van hun
opvoedingstaak, om daarmee ruimte te maken voor het volhouden van de
opvoedingstaak en hierbij zwaardere vormen van hulpverlening te voorkomen.
Uitgangspunten
- Vakantiepleegzorg is eveneens een vorm van geïndiceerde pleegzorg, dat wil
zeggen dat een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig is. Indien er een
7x24 uur indicatie voor FJP is, dan voldoet deze ook voor de vakantiepleegzorg
en hoeft er dus geen extra indicatiebesluit aangevraagd te worden.
- De begin- en einddatum worden voorafgaand aan de plaatsing vastgelegd in een
pleegzorgcontract voor vakantiepleegzorg.
- Bij vakantiepleegzorg is het niet de bedoeling dat een pleeggezin met een
pleegkind op vakantie gaat. Het is juist de bedoeling dat een kind gedurende een
vakantieperiode de gelegenheid krijgt om ervaring op te doen met alledaags
gezinsleven.
- Het vakantiepleeggezin biedt het kind individuele aandacht en mogelijkheden tot
ontspanning.
- De volgende zaken vormen indicaties voor vakantiepleegzorg:
Ondersteuning door middel van tijdelijke ontheffing van de opvoederstaak is
wenselijk voor de (pleeg)ouders.
Het kind kan profiteren van een tijdelijk verblijf in een (ander) gezin.
Stappenplan
Een vakantiepleeggezin verschilt in sommige opzichten wel en sommige opzichten niet
van reguliere pleeggezinnen die langdurige pleegzorg bieden.
Werving en selectie
De werving en selectie van vakantiepleegouders verschilt niet van die van reguliere
pleegouders. Vakantiepleegouders geven tijdens de VIP-cursus een voorkeur aan voor
vakantiepleegzorg. Dit wordt opgenomen in hun plaatsingmogelijkheden en zodoende
komen zij in aanmerking voor matching met vakantiepleegkinderen. Ook zijn er veel
crisispleegouders die in de vakantieperiodes ook vakantiepleegzorgplaatsen bieden.
Matching
Kinderen worden doorgaans intern aangemeld voor vakantiepleegzorg, mits er een
indicatiebesluit voor 7x24 uur zorg door FJP bestaat. Er bestaat geen apart
indicatiebesluit voor vakantiepleegzorg. Voor de aanmelding kan gebruik gemaakt
worden van het Aanvraagformulier weekend- en vakantiepleegzorg (zie 7.9.1).
Vervolgens zoekt de afdeling voor vakantiepleegzorgbemiddeling een passend gezin,
zoals de bemiddeling dit ook doet bij reguliere pleegzorgplaatsingen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
85
Kennismakingstraject
Het kennismakingstraject is grotendeels hetzelfde zoals bij de reguliere
pleegzorgplaatsingen. Dit kan echter in een kortere vorm plaatsvinden, die is aangepast
aan de specifieke behoeften van het kind en het pleeggezin. Zo kan korte (telefonische)
voorlichting en informatie aan de pleegouders voldoende zijn. Verdere kennismaking kan
beperkt blijven tot een eenmalig bezoek. Het meest van belang hierbij is om de
pleegouders goed op de hoogte te brengen van de bijzonderheden van (het gedrag van)
het pleegkind, zodat zij op grond hiervan kunnen beslissen of zij kunnen bieden wat
gewenst is. Ook vakantiepleegouders moeten de ruimte krijgen om te weigeren,
wanneer zij een bepaalde vakantieplaatsing niet (op dat moment) zien zitten.
Begeleiding
Vakantiepleegouders hebben gedurende de vakantieplaatsing de gelegenheid om contact
op te nemen met FlexusJeugdplein. Afhankelijk van de zaken waar zij tegenaan lopen,
wordt een passende wijze van begeleiding hiervoor gezocht.
Ouderbegeleiding
De pleegzorgbegeleiding richt zich niet op ouderbegeleiding. Hier dient andere
hulpverlening voor geïndiceerd te worden.
Pleegzorgvergoeding
De uitbetaling van de pleegzorgvergoeding voor de vakantieperiode wordt gedaan via
het Mutatieformulier weekend- en vakantiepleegzorg (zie 7.9.2). De pleegouders krijgen
dit na de vakantieperiode toegezonden en kunnen hier de vakantieperiode invullen.
Wanneer de pleegouders dit geretourneerd hebben, dan krijgen zij voor het aantal
nachten dat het pleegkind bij hen verbleven is een pleegzorgvergoeding uitbetaald.
Eindevaluatie
De pleegouders wordt na beëindiging van de vakantiepleegzorgplaatsing gevraagd een
evaluatieformulier in te vullen. Dit wordt in het dossier opgeborgen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
86
2.5.3 Therapeutische pleegzorg
Doel
Therapeutische pleegzorg is een bijzondere vorm van pleegzorgbegeleiding. Naast
verblijf in een pleeggezin wordt er intensief begeleiding gegeven aan het pleeggezin en
het systeem van het kind. Daarbij is er expliciet aandacht voor observatie, diagnostiek
en behandeling van het kind.
Kinderen waarvan het pleeggezin therapeutische pleegzorgbegeleiding ontvangt hebben
last van ernstige gedrags- of ontwikkelingsproblemen, traumatiserende ervaringen en/of
psychiatrische problematiek. Daarnaast kan therapeutische pleegzorgbegeleiding ook
geïndiceerd zijn bij systeemproblematiek. Hierbij kan gedacht worden aan echtscheiding
van de (pleeg)ouders, verlies van de (pleeg)ouder(s), problematische netwerkgezinnen
en conflicten tussen de ouder(s) en de pleegouder(s).
Het uitgangspunt van therapeutische pleegzorg is om het kind binnen het pleeggezin zo
gewoon mogelijk op te voeden met een passende behandeling, zodat de vervangende
opvoedingssituatie het kind optimale ontwikkelingskansen biedt. Er wordt getracht
verder dreigende stagnatie van de ontwikkeling van het kind te voorkomen.
De doelen die over het algemeen binnen therapeutische pleegzorg kunnen bestaan zijn:
- De problematiek van het kind is gedefinieerd.
- Er is zicht op de mogelijkheden en de krachten van het kind.
- Het kind is in staat te leven met zijn of haar traumatische ervaringen en
psychiatrische problematiek.
- De ontwikkelings- of gedragsproblemen zijn verminderd of opgelost.
- Het kind komt tot groei en ontwikkeling binnen een stabiele en veilige
opvoedingssituatie.
- De pleegouders zijn voldoende toegerust om met de specifieke problematiek van
het kind om te gaan.
- De ouders accepteren de pleeggezinplaatsing en kunnen een nieuwe invulling
geven aan de ouderrol.
- Ook andere personen uit het (familie)netwerk hebben een plaats in het leven van
het kind.
Uitgangspunten
- Bij therapeutische pleegzorgbegeleiding wordt de pleegzorgbegeleider
ondersteund door een GZ-psycholoog (Anneke van den Boer).
- De duur van therapeutische pleegzorg is zolang als er behandeling geïndiceerd is.
Er wordt hierbij gestreefd naar een maximale behandelduur van drie jaar.
- Therapeutische pleegzorg vindt plaats vanuit de systeemtheoretische methodiek.
- Er vindt rond TP-begeleidingszaken maandelijks overleg plaats tussen de GZ-
psycholoog en de gedragsdeskundigen.
Stappenplan
Evenals bij de reguliere pleegzorgbegeleider zal hier onderscheid gemaakt de start,
inhoud en afsluiting van de begeleiding.
Start
De start van de therapeutische pleegzorgbegeleiding is gelijk aan die van reguliere
pleegzorgbegeleiding. Dat wil zeggen dat deze start bij bestandspleeggezinnen middels
matching (2.1.1.3) gevolgd door een kennismakingsperiode (2.1.1.4) gaat en bij
netwerkpleeggezinnen via de netwerkscreening (2.1.2.1). Hierbij worden
vanzelfsprekend ook een pleegzorgcontract en bij netwerkzaken ook een
samenwerkingsovereenkomst opgesteld.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
87
Eerste TP-bespreking
Uiterlijk zes weken na het afgeven van het indicatiebesluit dient ook bij therapeutische
pleegzorg het hulpverleningsplan opgesteld te zijn. Deze wordt niet in een
evaluatieoverleg besproken, maar in een zogenaamde TP-bespreking. In de TP-
bespreking staat niet alleen het hulpverleningsplan centraal, maar ook verschillende
vragenlijsten. Dit zijn de ASEBA-vragenlijsten (CBCL, TRF en YSR) en de GIH
hechtingslijsten. De CBCL gedragsvragenlijsten en de GIH hechtingsvragenlijsten worden
ingevuld door de pleegouders afzonderlijk. De TRF wordt ingevuld door de leerkracht. De
YSR wordt ingevuld door het kind (> 12 jaar) zelf.
TP-besprekingen kunnen iedere dinsdagochtend en eens per 14 dagen op de
donderdagochtend plaatsvinden. Het secretariaat houdt hiervan een planning bij, waar
de pleegzorgbegeleider tijdig een moment in kan plannen. Het secretariaat stuurt de
vragenlijsten op met het verzoek deze uiterlijk twee weken voor de TP-bespreking terug
te sturen. Wanneer deze terugkomen, dan draagt het secretariaat er zorg voor dat de
vragenlijsten verwerkt worden en aan de GZ-psycholoog worden doorgegeven. Deze
werkt de vragenlijsten uit en geeft hier advies over, waarbij eventueel een vergelijking
gemaakt wordt met vorige resultaten.
Uiterlijk een week voordat de TP-bespreking gepland staat moet het concept van het
(E)HVP binnen zijn bij de GZ-psycholoog (en dus niet bij de gedragsdeskundige),
pleegouders, ouders, BJZ-werker en overige genodigden voor de TP-bespreking.
In de TP-bespreking worden behandeldoelen nader geformuleerd en eventuele middelen
besproken welke ingezet kunnen worden (zoals VIB, Sherborn of speltherapie). Aan het
eind van de bespreking wordt aan de BJZ-werker gevraagd of deze akkoord gaat met het
voorgenomen beleid.
Na de TP-bespreking verwerkt de pleegzorgbegeleider de besproken informatie in het
(E)HVP en naar de GZ-psycholoog gestuurd. De GZ-psycholoog wordt gevraagd hier
waar nodig nog feedback op te geven en zendt hem terug naar de pleegzorgbegeleider.
Deze maakt het (E)HVP definitief en stuurt het aan het secretariaat om naar alle
aanwezigen (incl. de GZ-psycholoog) van de TP-bespreking te verspreiden.
Inhoud
De begeleiding binnen het therapeutische pleegzorgkader is intensiever. Hoe deze
intensivering er in de praktijk uitziet, wordt hier beschreven.
Frequentie huisbezoeken
De pleegzorgbegeleiding die aan de pleegouders geboden wordt is intensiever. De
frequentie van de huisbezoeken ligt op eens per week tot eens per drie weken.
Zorgteam
Bij therapeutische pleegzorg is het evenals bij reguliere pleegzorgbegeleiding wenselijk
om zo veel als mogelijk met zorgteams te werken.
Ouderbegeleiding
Indien nodig kan er binnen therapeutische pleegzorg gebruik gemaakt worden van
ouderbegeleiding. De mogelijkheden van de pleegzorgbegeleider beperken zich tot het
betrekken van de ouders bij TP-besprekingen. Daarnaast kunnen bezoekencontacten
tussen de ouders en het kind begeleid worden. Incidenteel komen er ook gesprekken
voor tussen de ouders en de pleegzorgbegeleider. Wanneer intensievere ondersteuning
aan de ouders nodig is, dan moeten zij hiervoor naar een passende hulpverleningsvorm
verwezen worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
88
TP-besprekingen
De eerste TP-bespreking vindt na zes weken plaats en vanaf dan na iedere zes maanden.
Deze halfjaarlijkse TP-besprekingen vervangen de evaluaties bij reguliere
pleegzorgbegeleiding.
Het doel van de halfjaarlijkse TP-bespreking is de ontwikkeling van het kind volgen, het
evalueren en bijstellen van de doelen en het beleid uitstippelen voor de komende
periode. Eventueel worden er nieuwe doelen toegevoegd. Bij iedere bespreking wordt
besproken of het noodzakelijk is om de begeleiding via therapeutische pleegzorg te laten
voortbestaan.
Bij de TP-besprekingen zijn altijd de ouder(s), pleegouders, pleegzorgbegeleider, BJZ-
werker, GZ-psycholoog en eventueel het kind (< 12 jaar), andere behandelaars of
belangrijke derden aanwezig. Daarbij kan gedacht worden aan leerkracht,
schoolbegeleiders, mentoren, therapeuten of andere nauw betrokkenen.
Bij de TP-bespreking staat het (E)HVP centraal en wordt de informatie uit de CBCL
gedragsvragenlijst en GIH-hechtingslijsten meegenomen. Indien mogelijk worden ook de
TRF en YSR afgenomen en de informatie hieruit in de TP-bespreking besproken.
Psychologisch consult
Indien nodig kan de GZ-psycholoog tussentijds geconsulteerd worden door de
pleegzorgbegeleider. In onderling overleg kan besloten worden of het wenselijk is om
een consult voor pleegouders aan de GZ-psycholoog te realiseren. Dit kan dan in
onderling overleg afgesproken worden.
Diagnostisch Onderzoek
Ook bij therapeutische pleegzorg behoort het uitvoeren van diagnostisch onderzoek van
zelfsprekend tot de mogelijkheden. Gezien de problematiek van deze kinderen is het
zelfs in veel gevallen zeer wenselijk. Aanvraag voor diagnostisch onderzoek vindt altijd
plaats in overleg met de GZ-psycholoog.
Contact school
De pleegzorgbegeleider heeft in het kader van therapeutische pleegzorg altijd contact
met de school van het kind. Afhankelijk van specifieke zaak kan dit via schoolbezoeken,
telefonisch contact of contact via email.
De leerkracht van het kind wordt indien nodig gevraagd om voorafgaand aan de TP-
bespreking een gedragsvragenlijst (TRF) over het kind in te vullen. De
pleegzorgbegeleider koppelt de voor school belangrijkste conclusies uit de TP-bespreking
terug naar de leerkracht, mentor en/of schoolbegeleider. Zodoende is er minimaal twee
keer per jaar contact tussen de pleegzorgbegeleider en de school.
Optionele activiteiten
Naast bovenstaand beschreven begeleidingsactiviteiten, zijn er nog een aantal optionele
activiteiten welke desgewenst ingezet kunnen worden. Dit zijn:
- Video Interactie Begeleiding (VIB);
- Sherborne;
- kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek / consult;
- medicatie (onder begeleiding van de kinder- en jeugdpsychiater);
- overige (externe) therapieën (zoals logopedie, speltherapie, sociale
vaardigheidstraining, psychomotore therapie);
- eventueel doorverwijzing naar externe deskundigen.
Afsluiting
Bij eindiging van de pleegzorgplaatsing (door uitplaatsing of bereiken van
meerderjarigheid) verschilt de afsluiting niet van die van reguliere pleegzorgplaatsingen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
89
Dit betekent dat de laatste TP-bespreking een eindTP-bespreking, waarbij een EEHVP
centraal staat. Tevens dient een eindevaluatie met de pleegouders plaats te vinden en
moeten Exit-vragenlijsten ingevuld worden.
Het kan ook voorkomen dat therapeutische pleegzorg afgesloten wordt, omdat reguliere
pleegzorgbegeleiding geïndiceerd is. Dan wordt er een EEHVP geschreven, omdat
ondanks dat de begeleiding wordt voortgezet er wel een ander zorgtraject wordt ingezet.
Overgang reguliere naar therapeutische pleegzorgbegeleiding
Het kan voorkomen dat er tijdens reguliere pleegzorgbegeleiding problemen ontstaan,
welke therapeutische pleegzorgbegeleiding lijken te behoeven. Hierbij dienen de
volgende stappen ondernomen te worden:
1. De pleegzorgbegeleider bespreekt de problemen met de gedragsdeskundige en
gezamenlijk wordt onderzocht en besloten of therapeutische pleegzorgbegeleiding
geïndiceerd is. Indien gewenst wordt hierbij overlegt met de GZ-psycholoog.
2. Wanneer de gedragsdeskundige en pleegzorgbegeleider besluiten dat een overgang
naar therapeutische pleegzorg wenselijk is, dan neemt de pleegzorgbegeleider
contact op met de BJZ-werker.
3. Als ook de BJZ-werker instemt met therapeutische pleegzorg, dan wordt dit met het
pleeggezin besproken. In dit gesprek worden alle gevolgen (voordelen) van de
overgang naar therapeutische pleegzorg met de pleegouders besproken.
4. Met instemming van de pleegouders wordt er door Bureau Jeugdzorg een nieuw
indicatiebesluit geschreven, deze keer voor therapeutische pleegzorg.
5. Zodra het indicatiebesluit voor Therapeutische Pleegzorg bij FlexusJeugdplein binnen
is, neemt de pleegzorgbegeleider contact op met de GZ-psycholoog.
6. De pleegzorgbegeleider vult een mutatieformulier in voor de overgang naar reguliere
naar therapeutische pleegzorg.
7. Zoals bij andere therapeutische pleegzorgplaatsingen, vindt de eerste TP-bespreking
uiterlijk zes weken na binnenkomst van het indicatiebesluit plaats.
Hierna wordt bovenstaand beschreven procedure verder aangehouden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
90
2.5.4 Faciliterende pleegzorg
Doel
Faciliterende pleegzorg biedt plaatsen in pleeggezinnen als alternatief voor residentiële
behandeling. In tegenstelling tot residentiële behandeling kan het pleeggezin de
mogelijkheid bieden aan het kind om daar groot te worden. Kinderen in de leeftijd van
twee tot en met twaalf jaar met ernstige problemen in de sociaal-emotionele
ontwikkeling krijgen op deze manier een kans deel te nemen aan een gezinsleven. Als
gevolg van verwaarlozing, mishandeling en/of aanlegfactoren is er bij deze kinderen
veelal sprake van een achterstand op meerdere gebieden in hun ontwikkeling. Het doel
is middels een gerichte behandeling binnen het pleeggezin de problematiek te
verminderen en daarmee de ontwikkeling van het kind positief te beïnvloeden. Het kind
leert optimaal te functioneren met zijn of haar beperkingen en waar mogelijk worden
deze verminderd.
Indicaties
Niet ieder kind en pleeggezin komt in aanmerking voor faciliterende
pleegzorgbegeleiding. Hiervoor bestaan een aantal indicaties:
- Het kind is bij aanvang van de plaatsing nog niet in de puberteit.
- Het kind heeft een langdurig tehuisverleden (twee jaar of langer) of heeft
meerdere verblijfplaatsen gehad.
- Het kind heeft de diagnose reactieve hechtingsstoornis (plus eventueel andere
DSM-IV classificaties) en een CBCL-profiel met één of meerdere scores in de
klinische range of het grensgebied (bv. angstig depressief, sociale problemen,
denkproblemen, aandachtsproblemen en/of cognitieve problemen, bv. een grillig
intelligentieprofiel en/of uitval, delinquent gedrag, agressief gedrag, enz.).
- Terugkeer naar huis is niet mogelijk en langer verblijf in een residentiële
instelling is niet wenselijk.
- Het kind heeft (ondanks de zwaarte van de problematiek) baat bij een
kleinschalige, continue, liefst langdurige opvoedingssituatie, waar contact
gedoseerd aangeboden wordt en waar het kan profiteren van een gezinssituatie.
- De ouders zijn minimaal bereid om de plaatsing van het kind in het pleeggezin te
gedogen.
Contra-indicaties
Er bestaan contra-indicaties, waarbij faciliterende pleegzorg niet ingezet kan worden:
- De veiligheid van het kind of het pleeggezin kan niet gewaarborgd worden.
- Het kind is niet in staat om te profiteren van een gezinssituatie.
- De pleegouders zijn niet bereid of in staat mee te werken aan de intensieve
begeleiding en de specifieke onderdelen van de begeleiding, zoals VIB,
Sherborne, TOM-training of zijn niet bereid tot het verstrekken van medicatie aan
het kind die door de kinderpsychiater (of andere medicus) noodzakelijk wordt
geacht.
Uitgangspunten
- Het perspectief van een terugplaatsing naar huis is bij de start van een
faciliterende pleegzorgplaatsing niet of nauwelijks aanwezig. Dit betekent niet dat
dit ook nooit zal gebeuren. Het streven is dat het kind in een pleeggezin opgroeit.
- De termijn van de faciliterende pleegzorgplaatsing staat niet vast en kan variëren
van een half jaar tot aan de volwassenheid. Het kind verblijft bij voorkeur
minimaal anderhalf tot twee jaar in een pleeggezin en maakt zo kennis met het
leven in gezinsverband, zonder dat het in relationeel opzicht overvraagd wordt.
De insteek is dat de pleegouders na afloop van de plaatsing contact blijven
onderhouden met het pleegkind.
- De pleegouders zijn zich ervan bewust dat het doel van de faciliterende plaatsing
niet zozeer revaliderend of genezend is, maar meer verzorgend (leren leven met
een beperking en/of laten ervaren van een gezinssituatie).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
91
- De pleegouders passen hun opvoeding aan aan de mogelijkheden van het kind en
zijn bereid om mee te werken aan aanvullende activiteiten.
- FJP biedt pleegouders in het kader van faciliterende pleegzorg intensieve
begeleiding (pedagogische advisering, morele ondersteuning en praktische hulp
op diverse gebieden) en extra financiële middelen (maximaal €4.545,- op
jaarbasis) als randvoorwaarde om kinderen met ernstige problematiek toch in
pleeggezinnen te laten verblijven.
- De pleegzorgbegeleider coacht de pleegouders, geeft informatie, biedt emotionele
ondersteuning en geeft concrete adviezen en praktische hulp. Ook bekijkt hij of
zij in nauwe samenwerking met de pleegouders hoe de extra financiële middelen
van FJP ingezet worden.
- De pleegzorgbegeleider dient over ervaring in pleegzorg en ruime kennis en
ervaring op het gebied van de ontwikkelingspsychologie te beschikken om het
gedrag van een kind te verklaren op basis van ontwikkelingstheorieën, in te
spelen op concrete opvoedingsvragen en deze vertalen naar concreet praktisch
handelen. Daarnaast beschikt de begeleider over technieken om de pleegouders
waar nodig te motiveren en stimuleren. De begeleiding is gericht op
samenwerking met alle betrokkenen, zogenaamde meerzijdige partijdigheid,
waarin omgegaan kan worden met verschillende belangen.
- De pleegzorgbegeleider wordt ondersteund door een GZ-psycholoog (Akke Bink).
- Naast de hulpverlening aan het pleeggezin en pleegkind wordt er zoveel mogelijk
gewerkt aan de acceptatie (of het gedogen) door de ouders van de
pleeggezinplaatsing. Ook wordt bij ouders aandacht besteed aan het opnieuw
invullen van hun ouderrol. Hierbij speelt het contact tussen het kind en de ouders
een belangrijke rol. Hoe dit contact vorm krijgt, wordt per situatie bekeken en
maakt deel uit van het pleegzorgplan.
- Ook andere personen uit het (familie)netwerk van het kind hebben een plaats in
het leven van het kind.
Stappenplan
Evenals bij de reguliere en therapeutische pleegzorg wordt er bij faciliterende pleegzorg
onderscheid gemaakt tussen de start, inhoud en afsluiting van de begeleiding.
Start
De start van de faciliterende pleegzorgbegeleiding is gelijk aan die van reguliere
pleegzorgbegeleiding. Bij bestandspleeggezinnen start de begeleiding met de matching
(2.1.1.3) en kennismakingsperiode (2.1.1.4). Bij netwerkpleeggezinnen wordt gestart na
de netwerkscreening (2.1.2.1). Niet ieder kind en/of pleeggezin komt echter in
aanmerking voor faciliterende pleegzorg. Dit gebeurt altijd op grond van de indicaties,
welke verwerkt worden in het matchingsbesluit of verslag netwerkscreening. Hierbij is
specifiek aandacht voor:
- De ontwikkeling van de al aanwezige kinderen.
- De consequentie van de eventuele plaatsing van een kind met een specifieke
opvoedingsaanpak voor alle gezinsleden.
- De ervaring met de begeleiding tot nu toe.
- De ruimte van de pleegouders voor oudercontact.
- De stijl van opvoeden van de pleegouders.
- De draagkracht en de motivatie van de pleegouders.
Het matchingsbesluit of het netwerkverslag wordt expliciet met de afdelingsmanager en
GZ-psycholoog besproken. Op grond van dit overleg wordt tot faciliterende pleegzorg
overgegaan.
Eerste FP-bespreking
Faciliterende pleegzorg lijkt qua evaluatiecyclus op therapeutische pleegzorg. Dat wil
zeggen dat er halfjaarlijks FP-besprekingen plaatsvinden. Zo mogelijk voorafgaand,
maar tenminste zes weken na de plaatsing, vindt de eerste FP-bespreking plaats.
Hiervoor wordt een HVP (zie 2.6.2.4 en 7.5.3) geschreven.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
92
In de FP-bespreking staat niet alleen het HVP centraal, maar ook verschillende
vragenlijsten. Dit zijn de ASEBA-vragenlijsten (CBCL, TRF en YSR) en de GIH-lijst. De
CBCL-gedragsvragenlijst en de GIH-lijst worden ingevuld door de pleegouders
afzonderlijk. De TRF wordt ingevuld door de leerkracht. De YSR wordt ingevuld door het
kind (> 12 jaar) zelf. Deze worden door het secretariaat verstuurd.
Bij de TP-bespreking zijn de leden van het zorgteam aanwezig of tenminste de
pleegouders, pleegzorgbegeleider, GZ-psycholoog en BJZ-werker.
Evenals bij TP houdt het secretariaat een planning bij voor de FP-besprekingen, waar de
pleegzorgbegeleider een moment in kan plannen. Het secretariaat stuurt de
vragenlijsten op met het verzoek deze uiterlijk twee weken voor de FP-bespreking terug
te sturen. Wanneer deze terugkomen, dan draagt het secretariaat er zorg voor dat de
vragenlijsten verwerkt worden en aan de GZ-psycholoog worden doorgegeven. Deze
werkt ze uit en geeft hier advies over. Hierbij kan een vergelijking gemaakt worden met
de vorige keer (een half jaar ervoor).
Video Interactie Begeleiding
Bij de start van de plaatsing bestaat de mogelijkheid om VIB in te zetten. Dit biedt de
pleegouders de mogelijkheid om zicht te krijgen op de onderlinge gezinscommunicatie
en –relaties en deze op elkaar af te stemmen. Het kan hen helpen een bepaalde
opvoedingslijn uit te zetten en een relatie met het kind op te bouwen die het kind kan
hanteren. De pleegouders worden meer bewust van hun handelingen en de invloed die
dit heeft op het gedrag van het kind en kunnen daardoor hun handelen aanpassen aan
de mogelijkheden en behoeften van het kind. Ook kan VIB een hulpmiddel zijn bij het
analyseren van probleemgedrag van het kind.
Inhoud
De begeleiding bij FP is, evenals bij TP, intensiever.
Frequentie huisbezoeken
De pleegouders worden intensief begeleid. Dat betekent dat de pleegzorgbegeleider eens
per twee tot vier weken een huisbezoek aflegt. Deze frequentie ligt niet vast en wordt
aangepast aan de problematiek van het kind en de behoeften van de pleegouders.
Het doel van de huisbezoeken is ondersteuning en begeleiding bieden aan de
pleegouders. De nadruk in de begeleiding ligt op praktische en pedagogische advisering,
het uitwisselen van informatie over de ontwikkeling van het kind en de verhouding
draagkracht – draaglast van het pleeggezin. VIB kan hierbij een belangrijk hulpmiddel
bieden.
Groepsbijeenkomsten voor faciliterende pleegouders
Naast individuele begeleiding vindt er ook groepsgewijze ondersteuning plaats om de
deskundigheid van deze pleegouders te bevorderen. Tijdens deze gezamenlijke
bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan verschillende thema‟s. Er kunnen cursussen
georganiseerd worden op het gebied van observatie, interactie en communicatie en het
hanteren van gerichte opvoedingsmethoden. Ook kan gedacht worden aan een vorm van
sociale vaardigheidstraining via mediatietherapie, die door de pleegouders in de
gezinssituatie kan worden toegepast, hierbij gecoacht door de pleegzorgbegeleider.
Dergelijke groepsbijeenkomsten vinden minimaal twee keer per jaar plaats. Hierbij zijn
alle pleegouders die faciliterende pleegzorgbegeleiding ontvangen verplicht aanwezig,
evenals alle begeleiders pleegzorg die deze vorm van begeleiding bieden en de GZ-
psycholoog.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
93
Zorgteam
Bij faciliterende pleegzorg is het evenals bij reguliere en therapeutische
pleegzorgbegeleiding wenselijk om zo veel als mogelijk met zorgteams te werken.
Ouderbegeleiding
Ouderbegeleiding is gericht op de acceptatie van de pleeggezinplaatsing. Hiervoor is een
indicatie jeugdhulp nodig. Dat wil zeggen dat de mogelijkheden van de
pleegzorgbegeleider zich beperken tot het betrekken van de ouders bij FP-besprekingen
en het begeleiden van bezoeken. Incidenteel zijn er wel gesprekken tussen ouders en de
pleegzorgbegeleider. Wanneer intensievere ondersteuning aan de ouders nodig is, dan
moeten zij hiervoor naar een passende hulpverleningsvorm verwezen worden.
FP-besprekingen
Minimaal eens per halfjaar vindt een behandel- of voortgangsbespreking plaats. De
eerste FP-bespreking vindt na zes weken plaats en vanaf dan na iedere zes maanden.
Deze halfjaarlijkse FP-besprekingen vervangen de evaluaties bij reguliere
pleegzorgbegeleiding.
Voorafgaand aan de FP-bespreking wordt de pleegouders gevraagd om CBCL-lijsten en
GIH-lijsten in te vullen. Indien mogelijk worden ook de TRF en YSR afgenomen en in de
FP-bespreking besproken. De pleegzorgbegeleider schrijft een EHVP (zie 2.6.2.5
en7.5.4).
Het doel van de halfjaarlijkse FP-bespreking is de ontwikkeling van het kind volgen, het
evalueren en bijstellen van de doelen en het beleid uitstippelen voor de komende
periode. Eventueel worden er nieuwe doelen toegevoegd. Bij iedere bespreking komt aan
de orde of het noodzakelijk is om FP te laten voortbestaan. De verhouding tussen de
draagkracht en draaglast van het gezin is ook een factor die meegenomen wordt. Dit is
een verschil met andere plaatsingen in langdurige pleegzorg, waarbij veelal het
uitgangspunt is, dat het kind deel uit gaat maken van het pleeggezin.
Bij de FP-besprekingen zijn kind (< 12 jaar), ouder(s), pleegouders,
pleegzorgbegeleider, BJZ-werker, GZ-psycholoog en eventuele andere behandelaars of
belangrijke derden aanwezig.
In de FP-bespreking worden behandeldoelen nader geformuleerd en eventuele middelen
besproken welke ingezet kunnen worden (zoals VIB, Sherborn of speltherapie). Aan het
eind van de bespreking wordt aan de BJZ-werker gevraagd of deze akkoord gaat met het
voorgenomen beleid.
Psychologisch consult
Indien nodig kan de GZ-psycholoog tussentijds geconsulteerd worden door de
pleegzorgbegeleider. Na overleg kan de GZ-psycholoog besluiten de pleegouders een
consult aan te beiden.
Diagnostisch Onderzoek
Ook bij FP behoort het uitvoeren van diagnostisch onderzoek tot de mogelijkheden.
Gezien de problematiek van deze kinderen is het zelfs in veel gevallen zeer wenselijk.
Aanvraag voor diagnostisch onderzoek vindt altijd plaats in overleg met de GZ-
psycholoog.
Contact school
De pleegouders hebben een belangrijke taak als het gaat om het zogenaamde tweede
milieu, te weten de school en vrije tijd. De pleegouders onderhouden het contact met
school en worden daarin ondersteund door de pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
94
De pleegzorgbegeleider heeft in het kader van faciliterende pleegzorg altijd contact met
de school van het kind. Afhankelijk van de specifieke zaak kan dit via schoolbezoeken,
telefonisch contact of contact via email.
De leerkracht van het kind wordt gevraagd om voorafgaand aan de TP-bespreking een
gedragsvragenlijst (TRF) over het kind in te vullen. De pleegzorgbegeleider koppelt de
voor school belangrijkste conclusies uit de TP-bespreking terug naar de leerkracht,
mentor en/of schoolbegeleider. Zodoende is er minimaal twee keer per jaar contact
tussen de pleegzorgbegeleider en de school.
Optionele activiteiten
Naast bovenstaand beschreven begeleidingsactiviteiten, zijn er nog een aantal optionele
activiteiten die ingezet kunnen worden. Het kind kan immers meer nodig hebben dan de
pleegouders kunnen bieden. Opties hiervoor zijn:
- Video Interactie Begeleiding (VIB);
- Sherborne;
- TOM-training (hier leert het kind de gevoelens van anderen te herkennen,
interpreteren en respecteren);
- kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek / consult;
- medicatie (onder begeleiding van de kinder- en jeugdpsychiater);
- overige therapieën (zoals logopedie, speltherapie, sociale vaardigheidstraining,
psychomotore therapie en fysiotherapie);
- eventueel doorverwijzing naar externe deskundigen of speciaal onderwijs.
Afsluiting
Bij eindiging van de pleegzorgplaatsing (door een uitplaatsing of het bereiken van
meerderjarigheid) verschilt de afsluiting niet van die van reguliere pleegzorgplaatsingen.
Dit betekent dat bij de laatste FP-bespreking het EEHVP (zie 2.6.4.1 en 7.5.4) centraal
staat. Tevens dient een eindevaluatie met de pleegouders plaats te vinden aan de hand
van het eindevaluatie pleegouderbegeleidingsplan (2.6.4.2 en 7.5.7) en moeten Exit-
vragenlijsten (zie 2.6.4.3, 2.6.4.4, 7.8.1, 7.8.2, 7.8.3 en 7.8.4) ingevuld worden.
Het kan ook voorkomen dat FP afgesloten wordt, omdat therapeutische of reguliere
pleegzorgbegeleiding geïndiceerd is. Ook dan wordt er een EEHVP geschreven, omdat
het zorgtraject wijzigt.
Overgang reguliere naar faciliterende pleegzorgbegeleiding
Het kan voorkomen dat er tijdens reguliere of therapeutische pleegzorgbegeleiding
problemen ontstaan, waardoor FP-begeleiding op zijn plaats lijkt. Hierbij dienen de
volgende stappen ondernomen te worden:
1. De pleegzorgbegeleider bespreekt de problemen met de gedragsdeskundige en
gezamenlijk wordt onderzocht en besloten of faciliterende pleegzorgbegeleiding
geïndiceerd is.
2. Wanneer de gedragsdeskundige en pleegzorgbegeleider besluiten dat een overgang
naar faciliterende pleegzorg wenselijk is, dan wordt dit met de afdelingsmanager
besproken.
3. Wanneer de afdelingsmanager toestemt met faciliterende pleegzorgbegeleiding, dan
neemt de pleegzorgbegeleider contact op met de BJZ-werker.
4. Als ook de BJZ-werker instemt met therapeutische pleegzorg, dan wordt dit met het
pleeggezin besproken. In dit gesprek worden alle gevolgen (voordelen) van de
overgang naar faciliterende pleegzorg met de pleegouders besproken.
5. Met instemming van de pleegouders wordt er door Bureau Jeugdzorg een
indicatiebesluit geschreven voor FP.
6. Zodra het indicatiebesluit voor FP bij FJP binnen is, neemt de pleegzorgbegeleider
contact op met de GZ-psycholoog.
7. De pleegzorgbegeleider vult een mutatieformulier in voor de overgang van reguliere
of therapeutische pleegzorg naar FP.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
95
8. Zoals bij andere therapeutische pleegzorgplaatsingen, vindt de eerste FP-bespreking
uiterlijk zes weken na binnenkomst van het indicatiebesluit plaats.
Hierna wordt bovenstaand beschreven procedure verder aangehouden.
VIP-criteria
De problematiek van de kinderen in FP, vraagt veel van pleegouders. Niet van iedere
pleegouder mag verwacht worden dat zij dat wat hiervoor nodig is in huis hebben. De
VIP-criteria zijn dan ook extra uitgewerkt voor deze groep van pleegouders.
1. Openheid en duidelijkheid in contacten
Dit criterium is van belang in alle contacten die de pleegouders onderhouden binnen en
buiten het pleeggezin in het kader van de hulpverlening aan en de zorg voor het
pleegkind. De pleegouders krijgen met veel mensen te maken die persoonlijk of
professioneel bij het pleegkind betrokken zijn. FJP stelt hoge eisen aan hun
communicatievaardigheden.
2. Samenwerken als team en het delen van ouderschap
Naast de eisen die aan elke pleegouder worden gesteld vraagt de samenwerking met de
medewerkers van en vanuit de FlexusJeugdplein bijzondere aandacht. Er wordt van de
pleegouders verwacht, dat zij:
- open staan voor intensief contact met de pleegzorgbegeleider;
- kunnen accepteren dat een pleegzorgbegeleider veelvuldig "meekijkt";
- in staat zijn om kritisch naar hun eigen functioneren te kijken;
- waardering en kritiek kunnen uiten en ontvangen;
- in staat zijn om de ontwikkeling van de kinderen schriftelijk vast te leggen;
- betrouwbaar zijn met betrekking tot de vele afspraken binnen de samenwerking;
- weten hoe taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot het pleegkind zijn
verdeeld en dat kunnen respecteren;
- in staat zijn de dagelijkse zorg waar nodig tijdelijk te delen met of af te staan aan
de medewerkers van FlexusJeugdplein;
- in staat zijn vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid hun positie in te
nemen in de samenwerking en samen met de andere medewerkers ook met
afstand naar de ontwikkeling van het pleegkind te kunnen kijken.
3. Kinderen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen.
Bij dit criterium besteden we aandacht aan de pedagogische deskundigheid en
vaardigheden van de pleegouders. Er wordt verwacht dat zij:
- kennis hebben of bereid zijn kennis op te doen over de ontwikkelingsfasen van
het kind en over de problematiek van de kinderen;
- verschillende opvoedingsstijlen kunnen hanteren afhankelijk van de vraag van het
kind;
- kunnen accepteren dat het pleegkind weinig mogelijkheden heeft om relaties aan
te gaan;
- op een positieve manier afscheid kunnen nemen van het kind.
4. Kinderen helpen hun gedrag te veranderen zonder hen pijn te doen
Van de pleegouders wordt veel geduld, begrip, creativiteit en uithoudingsvermogen
verwacht in hun benadering van het pleegkind. De problematiek van deze pleegkinderen
vraagt van de pleegouders, dat zij:
- inzicht in de oorzaak van het gedrag van het pleegkind hebben;
- inzicht hebben in hun eigen normen en waarden met betrekking tot opvoeding;
- hun wijze en mate van corrigeren kunnen afstemmen op de gekozen
pedagogische benadering van het kind;
- met weinig zichtbaar resultaat tevreden kunnen zijn.
5. Het inschatten van de uitwerking die het pleegouderschap op de eigen situatie heeft
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
96
Het plaatsen van een pleegkind met moeilijk gedrag en een ontwikkelingsachterstand
heeft veel gevolgen voor alle leden van het pleeggezin. In de selectie zal met veel zorg
naar de gezinssamenstelling en gezinsplanning worden gekeken. FJP is van mening dat
een groot leeftijdsverschil (meer dan twee jaar) tussen eigen kinderen en pleegkind in
het belang van ieders ontwikkeling. Ook de motivatie, verwachtingen en te voorziene
gevolgen voor elk gezinslid apart en voor het gezin als geheel zijn onderwerpen van
gesprek.
De verwachting is dat veel van deze pleegkinderen tijdelijk in een pleeggezin kunnen
wonen. Het is aan het begin van de plaatsing nog onduidelijk hoe lang het pleegkind in
het pleeggezin zal verblijven. Bij het besluit om een plaatsing al dan niet voort te zetten
gaat het niet alleen om de ontwikkelingsmogelijkheden van het pleegkind, maar ook om
de draagkracht van het pleeggezin als geheel en van alle gezinsleden afzonderlijk.
Het pleeggezin moet in staat zijn hier open over te spreken en zo nodig op positieve
wijze afscheid van het pleegkind te kunnen nemen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
97
2.5.6 Overbruggingspleegzorg
Doel
Een plaats bieden aan kinderen waarbij duidelijk is dat zij niet langer thuis kunnen
wonen, maar waarvoor nog geen langdurige vervolgplek beschikbaar is.
Uitgangspunten
- Het kind kan niet meer thuis kunnen wonen en staat op de wachtlijst voor een
behandel-/leefgroep.
- Het kind is in de leeftijd van 10 tot en met 16 jaar.
- Het kind heeft een dagbesteding.
- De pleegouders bieden slechts tijdelijk een plek aan het kind, waarbij vooraf
duidelijkheid bestaat over de duur (begin en einde) van de plaatsing.
- De pleegouders hebben een eigen kamer beschikbaar voor het pleegkind.
- De overbruggingsplaatsing heeft een maximale duur van zes maanden.
- Er zijn voor het kind logeermogelijkheden te laten hebben, bij voorkeur binnen
het eigen netwerk.
- De pleegouders realiseren zich dat de opvoeding van deze leeftijdscategorie
andere vaardigheden en methoden vraagt dan de opvoeding van jonge kinderen.
Belangrijk is dat de pleegouders kunnen onderhandelen en relativeren.
Stappenplan
Deze vorm van pleegzorg wordt door de afdeling crisispleegzorg begeleid en is vrij
nieuw. Voor meer informatie wordt verwezen naar de afdelingsmanager al daar.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
98
2.6 Rapportage
Uitgangspunt
Rapportage is noodzakelijk bij pleegzorg. Het dient diverse doeleinden, zoals
afstemming, kwaliteitsbewaking en verantwoording. Derhalve kan rapportage gezien
worden als ondersteuning van het begeleidingsproces.
Doel
Een overzichtelijk geheel bieden van alle rapportage behorende bij het
begeleidingsproces van de pleegzorgbegeleider.
Richtlijnen
Gestart zal worden met de rapportage behorende bij de start van de begeleiding,
gevolgd door de rapportage behorende bij de inhoudelijke begeleiding, beslismomenten
in de begeleiding, afsluiting van de begeleiding en tot slot overige rapportage.
Per rapportage zullen de volgende punten beschreven worden:
- Waarom?
Hier wordt beschreven wat het doel van de rapportage is.
- Door wie?
Hier wordt beschreven door wie de rapportage geschreven wordt.
- Voor wie?
Hier wordt beschreven voor wie de rapportage geschreven wordt.
- Wanneer?
Hier wordt beschreven wanneer de rapportage geschreven dient te worden.
- Hoe?
Hier wordt beschreven hoe de route van de rapportage loopt, van concept tot
definitieve versie.
- Waar?
Hier wordt beschreven waar de rapportage te vinden is.
- Wat?
Hier wordt beschreven wat er in de rapportage beschreven dient te worden.
Vanuit het oogpunt van uniformiteit is de afspraak dat de namen van alle betrokkenen in
de rapportage wordt geschreven met geslacht, voorletter en achternaam, zoals „dhr. P.
Jansen‟. Dit betreft alle namen, zoals begeleiders pleegzorg, afdelingsmanagers,
medewerkers van Bureau Jeugdzorg en pleegouders.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
99
2.6.1 Start
Uitgangspunt
Om de kwaliteit van de pleegzorgplaatsing vanaf de start te bewaken, dienen bij deze
start diverse zaken zorgvuldig afgewogen te worden. Middels rapportage wordt
gewaarborgd dat de noodzakelijke zaken hierbij aan de orde komen.
Doel
Per rapportage zal beschreven worden waarom, door wie, voor wie, wanneer, hoe, waar
en wat beschreven dient te worden.
Richtlijnen
Bij de start van de begeleiding van een pleegzorgplaatsing zijn er grofweg in twee fases
te onderscheiden: de overweging en het besluit.
Gedurende de overweging dient bepaalt te worden of de pleegzorgplaatsing aanvaard
wordt en FJP de begeleiding op zich zal nemen.
Voor bestandspleeggezinnen wordt deze overweging ondersteund met een
Matchingsvoorstel (2.6.1.1), Gespreksverslag Kennismaking (2.6.1.2) en
Matchingsbesluit (2.6.1.3).
Bij netwerkpleeggezinnen wordt de overweging gedaan aan de hand van de
netwerkscreening, waarbij het Verslag netwerkscreening (2.6.1.3) het uitgangspunt is.
Wanneer het besluit genomen is dat de begeleiding gestart zal worden, dan dienen twee
documenten ter bevestiging hiervan, namelijk het Pleegcontract (2.6.1.4) en de
Samenwerkingsovereenkomst (2.6.1.5).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
100
2.6.1.1 Matchingsvoorstel
Waarom?
In het Matchingsvoorstel (zie 7.1.7) wordt een voorstel gedaan voor een matching
tussen een aangemeld kind en een bestandspleeggezin. Met dit voorstel wordt de eerste
stap gezet voor een mogelijke plaatsing van het betreffende kind in het betreffende
bestandspleeggezin.
Door wie?
Bemiddelaar van de afdeling Werving en screening.
Voor wie?
Afdelingsmanager, pleegzorgbegeleider, GD-er en kinddossier.
Wanneer?
1. Nadat de aanmelding van een kind is geaccepteerd door de opnamecoördinator, start
de bemiddelingsprocedure. Het streven is om deze binnen een termijn van vier
weken af te ronden middels een Matchingsvoorstel.
2. Dan vraagt de bemiddelingsfunctionaris bij de afdelingsmanagers om een
pleegzorgbegeleider.
3. De afdelingsmanager wijst binnen een week een begeleider toe, waarna het
kennismakingstraject gestart kan worden.
Hoe?
Pleegzorgbegeleider ontvangt direct een definitieve versie van het Matchingsvoorstel en
hoeft hier zelfs niets mee te doen.
Waar?
7.1.7 Matchingsvoorstel
Wat?
In het Matchingsvoorstel worden de plus- en minpunten van de matching beschreven,
evenals de aandachtspunten rond de mogelijke plaatsing bij de eventuele kennismaking
en begeleiding.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
101
2.6.1.2 Gespreksverslag kennismakingsgesprek
Waarom?
Tijdens het eerste kennismakingsgesprek met de aspirant pleegouders komt bijzonder
veel informatie aan de orde. Het aspirant pleeggezin maakt kennis met de verschillende
betrokken hulpverleners, krijgt veel informatie over het kind en diens situatie en hoort
veel over hoe de begeleiding eruit zal gaan zien. Na het kennismakingsgesprek krijgen
de aspirant pleegouders een week bedenktijd of zij door willen gaan met deze matching.
In deze bedenktijd is het gespreksverslag kennismakingsgesprek (zie 7.3.1)
ondersteunend, omdat zoveel mogelijk zaken die in het gesprek aan de orde zijn
gekomen worden samengevat en zodoende door het aspirant pleeggezin nog eens
nagelezen kan worden. Dit helpt het aspirant pleeggezin om een zorgvuldige en
weloverwogen beslissing te nemen om al dan niet door te gaan met de matching.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders, kinddossier en pleegouderdossier.
Wanneer?
Zo spoedig mogelijk (uiterlijk een week) na het kennismakingsgesprek dient het
Gespreksverslag Kennismaking gemaakt te zijn en naar het aspirant pleeggezin
verzonden te worden. Hoe sneller dit gebeurt, hoe meer mogelijkheden het aspirant
pleeggezin heeft om de informatie zorgvuldig te overwegen in hun bedenktijd.
Hoe?
1. Zo spoedig mogelijk (uiterlijk een week) na de plaatsing schrijft de
pleegzorgbegeleider een Gespreksverslag Kennismakingsgesprek.
2. De pleegzorgbegeleider stuurt het Gespreksverslag Kennismakingsgesprek via e-mail
(als bijlage, beveiligd met een wachtwoord) of via de post naar het aspirant
pleeggezin.
3. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat twee kopieën van het
Gespreksverslag Kennismakingsgesprek op te bergen in het kinddossier en het
pleegouderdossier.
Waar?
7.3.1 Gespreksverslag kennismakingsgesprek
Wat?
In het Gespreksverslag Kennismakingsgesprek worden alle onderwerpen beschreven die
in het eerste kennismakingsgesprek aan de orde zijn gekomen. Het gaat hierbij om de
hulpverleners (naam, functie, verwachtingen, enz.), voorgeschiedenis van het kind,
familiecontacten van het kind, huidige situatie van het kind, aandachtspunten van het
pleeggezin, begeleiding, praktische zaken en de kennismakingsperiode.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
102
2.6.1.3 Matchingsbesluit
Waarom?
De uitkomst van het kennismakingstraject wordt vastgelegd in het matchingsbesluit (zie
7.1.8). Het matchingsbesluit omvat de beslissing en motivatie om al dan niet over te
gaan tot plaatsing van het kind in het betreffende bestandspleeggezin.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Bemiddelingsfunctionaris, afdelingsmanager, gedragsdeskundige en kinddossier.
Wanneer?
Het matchingsbesluit dient uiterlijk drie weken na de plaatsing van het kind in het
pleeggezin geschreven te zijn.
Hoe?
1. Uiterlijk een week na de plaatsing schrijft de pleegzorgbegeleider een concept van
het matchingsbesluit en doet deze aan de gedragsdeskundige toekomen, ter
inhoudelijke aanvulling en kennisgeving.
2. De gedragsdeskundige stuurt het matchingsbesluit binnen een week terug, voorzien
van feedback.
3. Op grond van de feedback herschrijft de pleegzorgbegeleider het matchingsbesluit
binnen de volgende week en dient een verzoek in bij het secretariaat om het
definitief te laten maken.
Waar?
7.1.8 Matchingsbesluit.
Wat?
In het matchingsbesluit wordt het kennismakingsproces beschreven en wordt de
beslissing om al of niet tot plaatsing over te gaan gemotiveerd. Eventuele vragen uit het
matchingsvoorstel dienen in het matchingsbesluit beantwoord te worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
103
2.6.1.4 Verslag netwerkscreening
Waarom?
Ter afronding van de netwerkscreening (zie 2.1.2.1) wordt het verslag netwerkscreening
(zie 7.2.1) geschreven. Hierin staat de beslissing en motivatie om al dan niet over te
gaan tot plaatsing en begeleiding van het kind in het betreffende netwerkpleeggezin.
Door wie?
De pleegzorgbegeleider door wie het netwerkscreening is uitgevoerd.
Voor wie?
Pleegouders, afdelingsmanager, gedragsdeskundige en pleegouderdossier.
Wanneer?
Binnen 13 weken na de aanmelding van het kind bij FlexusJeugdplein dient het verslag
netwerkscreening afgerond te zijn.
Hoe?
Zie 2.1.2.1 Netwerkscreening (stap 16-26).
Waar?
7.2.1 Verslag netwerkscreening
IJZA II – Cliënt – Registratie – Zorgtrajecten – Gele stip – Documenten genereren
(rechts onderin) – Sjabloon – Pleegzorgcontract – Genereren.
Wat?
Het doel van de netwerkscreening is te beoordelen of een netwerkgezin geschikt is om
opvoeding te bieden aan het kind. Daarbij moet duidelijkheid bestaan over de vragen:
- Is het netwerkgezin een veilige plek voor het kind?
- Kunnen hulpverleners, ouders en netwerkgezin met elkaar samenwerken om het
kind een plaats te bieden waar hij of zij zich goed kan ontwikkelen?
- Op welke manier kan FlexusJeugdplein het pleeggezin ondersteunen?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
104
2.6.1.5 Pleegzorgcontract
Waarom?
Middels het pleegzorgcontract (zie 7.3.4) wordt de plaatsing van het kind in het
pleeggezin officieel vastgelegd in de vorm van afspraken over het doel, de aard en de
duur van de plaatsing.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders en pleegouderdossier.
Wanneer?
Bij start van iedere pleegzorgplaatsing.
Bij bestandspleeggezinnen gaat het pleegzorgcontract in op de datum dat het kind
geplaatst wordt in het bestandspleeggezin. Het pleegzorgcontract dient uiterlijk een
week na plaatsing geschreven te zijn.
Bij netwerkpleeggezinnen kan het pleegzorgcontract op twee momenten ingaan:
- Als het kind na afronding van het netwerkscreening in het pleeggezin geplaatst
wordt, dan gaat het pleegzorgcontract in op de datum dat het kind geplaatst
wordt in het netwerkpleeggezin.
- Als het kind reeds in het netwerkpleeggezin woont, gedurende het
netwerkscreening, dan gaat het pleegzorgcontract in op de datum van de
kernbeslissing.
Het pleegzorgcontract dient, afhankelijk van bovenstaande opties, uiterlijk een week na
plaatsing of afronding van het netwerkscreening geschreven te worden.
Hoe?
1. De pleegzorgbegeleider stelt het pleegzorgcontract op en neemt bij eventuele vragen
of onduidelijkheden contact op met het pleeggezin.
2. De pleegzorgbegeleider dient een verzoek in bij het secretariaat om het
pleegzorgcontract definitief te maken.
3. Het secretariaat maakt het pleegzorgcontract definitief en geeft deze aan de
afdelingsmanager.
4. De afdelingsmanager ondertekent het pleegzorgcontract en retourneert deze aan het
secretariaat om het pleegzorgcontract ter ondertekening naar pleegouders te
versturen en in de dossiers op te bergen/in IJZA (Cliënt – Hulpverlening –
Documenten) op te slaan.
Waar?
7.3.4 Pleegzorgcontract.
IJZA II – Cliënt – Registratie – Zorgtrajecten – Gele stip – Documenten genereren
(rechts onderin) – Sjabloon – Pleegzorgcontract – Genereren.
Wat?
Het pleegzorgcontract is een grotendeels gestandaardiseerd document met alle officiële
gegevens en afspraken betreffende Stichting FlexusJeugdplein, het pleeggezin en het
pleegkind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
105
2.6.1.6 Samenwerkingsovereenkomst
Waarom?
Middels de samenwerkingsovereenkomst (zie 7.3.5) worden de rechten en plichten van
pleegouders en Stichting FlexusJeugdplein officieel vastgelegd. De pleegouders en de
clustermanager van FlexusJeugdplein gaan deze overeenkomst met elkaar aan.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders en pleegouderdossier.
Wanneer?
Bij afronding en positief advies uit de VIP-training of netwerkscreening.
Hoe?
1. De pleegzorgbegeleider stelt de samenwerkingsovereenkomst op.
2. De pleegzorgbegeleider dient een verzoek in bij het secretariaat om de
Samenwerkingsovereenkomst definitief te maken.
3. Het secretariaat maakt de samenwerkingsovereenkomst definitief en doet deze
toekomen aan de clustermanager.
4. De clustermanager ondertekent de samenwerkingsovereenkomst en geeft deze terug
aan het secretariaat om de samenwerkingsovereenkomst ter ondertekening naar
pleegouders te versturen en in de dossiers op te bergen.
Waar?
7.3.5 Samenwerkingsovereenkomst FlexusJeugdplein – pleegouders.
Wat?
De samenwerkingsovereenkomst is een grotendeels gestandaardiseerd document met
alle officiële gegevens en afspraken betreffende de rechten en plichten van de twee
betrokken partijen (Stichting FlexusJeugdplein en pleegouders).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
106
2.6.2 Inhoud
Uitgangspunt
Om de kwaliteit van de pleegzorgplaatsing te kunnen bewaken, dient de begeleiding
bewust vormgegeven te worden. Rapportage dient als ondersteuning hiervoor.
Dossiervorming is een wettelijke verplichting. Rapportage kan dienen als middel om af te
kunnen stemmen met de betrokken partijen, wat de kwaliteit van de begeleiding en
daarmee van de plaatsing ten goede kan komen. Ook kan rapportage als verantwoording
dienen voor de geboden begeleiding.
Doel
Per rapportage zal beschreven worden waarom, door wie, voor wie, wanneer, hoe, waar
en wat beschreven dient te worden.
Richtlijnen
De afdeling pleegzorg richt zich op langdurige plaatsingen van pleegkinderen in
pleeggezinnen. De begeleiding kan enkele tot vele jaren duren.
Er bestaat rapportage gekoppeld aan iedere vorm van (begeleidings)contact of (intern)
overleg betreffende de begeleiding van de pleegzorgplaatsing. Het gaat hierbij om het
bijhouden van het logboek pleegkind (2.6.2.1), logboek pleeggezin (2.6.2.2) en de
cliëntcontacttijdregistratie (2.6.2.3).
Daarnaast is er jaarlijkse rapportage gekoppeld aan de evaluatiemomenten. Deze
rapportage kan in twee typen onderscheiden worden, namelijk rapportage betreffende
het pleegkind en rapportage betreffende het pleeggezin.
De rapportage betreffende het pleegkind omvat het hulpverleningsplan (2.6.2.4),
gevolgd door evaluatie hulpverleningsplannen (2.6.2.5). Aangezien doelrealisatie binnen
deze (evaluatie) hulpverleningsplannen een bijzondere rol inneemt, zal hier apart
aandacht aan besteed worden (2.6.2.6).
De rapportage betreffende het pleeggezin omvat het jaarlijks te evalueren
pleegouderbegeleidingsplan (2.6.2.7) en de vragenlijsten pleegouders (2.6.2.8).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
107
2.6.2.1 Logboek pleegkind
Waarom?
Het logboek pleegkind wordt bijgehouden om de ontwikkeling van het pleegkind en de
hierbij behorende begeleiding te monitoren en desgewenst te verantwoorden. Het maakt
voor het kind inzichtelijk hoe de hulpverlening vormgegeven is en biedt verantwoording
voor de beslissingen die hierin genomen zijn.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider en eventueel andere betrokken collega‟s binnen FlexusJeugdplein.
Voor wie?
Het logboek pleegkind is in eerste instantie bestemd voor het kind, zodat het later terug
kan zien welke beslissingen genomen zijn in het hulpverleningsproces. Daarnaast is het
voor intern gebruik. Dat wil zeggen dat de pleegzorgbegeleider zelf de lijn van de
ontwikkeling van het kind en de begeleiding kan monitoren en desgewenst
verantwoorden. Ook dient het als richtlijn bij het schrijven van het EHVP (zie 2.6.2.5 en
7.5.4). Daarnaast kunnen collega‟s in het geval van vervanging op grond van logboek
pleegkind de ingezette lijn van de begeleiding hervatten.
Aangezien het logboek pleegkind deel uitmaakt van het digitale dossier van het kind, is
dit op aanvraag in te zien door het pleegkind en (afhankelijk van de juridische situatie)
en door ouders (zie 2.7.1).
Wanneer?
Het logboek pleegkind wordt gedurende het gehele begeleidingsproces bijgehouden. De
afspraak is dat ieder contact betreffende een pleegkind in het logboek pleegkind wordt
geregistreerd.
Hierbij moet allereerst gedacht worden aan huisbezoeken, zorgteams, begeleide
bezoeken, schoolcontacten en andere vormen van begeleiding.
Ook interne en externe overlegmomenten dienen in het Logboek Pleegkind geregistreerd
te worden, zoals overlegmomenten met de afdelingsmanager en/of gedragsdeskundige,
basisteamvergaderingen, Bureau Jeugdzorg of andere betrokken hulpverleners.
Hoe?
Het logboek pleegkind is een digitaal document, dat in IJZA II wordt bijgehouden.
Waar?
IJZA II – Cliënt – Logboek.
Wat?
In het logboek pleegkind worden minimaal de volgende punten beschreven:
- (bijzonderheden in) de ontwikkeling van het kind;
- gemaakte afspraken met alle mogelijk betrokken partijen;
- gekozen begeleidingsmethoden (inclusief overwegingen, motivatie en
argumentatie).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
108
2.6.2.2 Logboek pleeggezin
Waarom?
In het logboek pleeggezin wordt de voortgang van de begeleiding van het pleeggezin
geregistreerd. Pleegzorgbegeleiders (of eventuele vervangers) kunnen monitoren hoe de
begeleiding ontwikkelt en welke bijzonderheden of aandachtspunten hierbinnen bestaan.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider en eventueel andere betrokken collega‟s binnen FlexusJeugdplein.
Voor wie?
Het logboek pleeggezin is in eerste instantie bestemd voor intern gebruik. Dat wil zeggen
dat de pleegzorgbegeleider zelf de bijzonderheden betreffende het pleeggezin en de
begeleiding kan monitoren en desgewenst verantwoorden. Daarnaast kunnen collega‟s in
het geval van vervanging op grond van logboek pleeggezin de ingezette lijn van de
begeleiding hervatten.
Aangezien het logboek pleeggezin deel uitmaakt van het digitale dossier van het
pleeggezin, is dit op aanvraag in te zien door pleegouders.
Wanneer?
Het logboek pleeggezin wordt gedurende het gehele begeleidingsproces bijgehouden.
Ieder contact met het pleeggezin wordt in het logboek pleeggezin geregistreerd.
Hierbij moet allereerst gedacht worden aan huisbezoeken, zorgteams, begeleide
bezoeken, schoolcontacten en andere vormen van begeleiding, waarbij specifieke zaken
betreffende het pleeggezin aan de orde komen.
Ook interne en externe overlegmomenten rond specifieke zaken betreffende het
pleeggezin, dienen in het logboek pleeggezin geregistreerd te worden, zoals
overlegmomenten met de afdelingsmanager en/of gedragsdeskundige,
basisteamvergaderingen, Bureau Jeugdzorg of andere betrokken hulpverleners.
Hoe?
Het logboek pleeggezin is een digitaal document, dat in IJZA II wordt bijgehouden.
Waar?
IJZA II – Pleeggezin – Logboek.
Wat?
Het logboek pleeggezin omvat alle zaken betreffende het pleeggezin, zoals:
- omstandigheden binnen het pleeggezin;
- belangrijke gebeurtenissen in het pleeggezin;
- verhoudingen in de familie en het netwerk van het pleeggezin;
- samenwerkingsafspraken;
- verwachtingen van pleegouders t.a.v. de begeleiding;
- aandachtspunten voor de begeleiding.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
109
2.6.2.3 Cliëntcontacttijdregistratie
Waarom?
Ieder gepland contact met een cliënt (pleegkind en leden van diens gezinssysteem, dus
niet pleegouders) wordt gezien als cliëntcontact en dient geregistreerd te worden, t.b.v.
verantwoording van de geboden begeleiding en de hieraan gekoppelde financiering.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider en indien betrokken andere collega‟s van FlexusJeugdplein, zoals
collega begeleiders, afdelingsmanagers en/of gedragsdeskundigen.
Voor wie?
De cliëntcontacttijdregistratie dient volledig ter verantwoording van de geboden
begeleiding. Het kan gebruikt worden om de productiviteit van de medewerker, het
team, de afdeling, het cluster of de gehele stichting in kaart te brengen.
Wanneer?
De cliëntcontacttijdregistratie wordt gedurende het gehele begeleidingsproces
bijgehouden. Ieder contact met de cliënt en diens gezinssysteem (dus niet pleegouders)
wordt hier geregistreerd.
Hoe?
De cliëntcontacttijdregistratie wordt in IJZA II bijgehouden en is een digitaal document
(zie 7.5.2).
Waar?
IJZA II – Cliënt – Registratie – Contacten – Nieuw.
Wat?
De volgende activiteiten zijn cliëntcontacttijd en dienen derhalve geregistreerd te
worden, indien het kind of diens gezinssysteem (en dus niet pleegouders) hierbij direct
betrokken zijn geweest:
- huisbezoek;
- telefonisch contact;
- mailcontact (schrijven en versturen van een email gericht aan de cliënt);
- gesprek met cliënt;
- bijzondere gesprekken, zoals zorgteams, evaluatiebesprekingen, schoolbezoeken
met cliënt, instantiebezoeken met cliënt, enz.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
110
2.6.2.4 Hulpverleningsplan (HVP)
Waarom?
Het hulpverleningsplan (HVP; zie 7.5.3) bevat alle informatie over de pleegzorgplaatsing,
inclusief de doelen en hierbij horende middelen en activiteiten. Het toont de startsituatie
van de plaatsing, van waaruit de begeleiding is ingezet.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Kind (<12 jaar), ouders, pleegouders, BJZ-werker en kinddossier.
Wanneer?
Bij voorkeur in de eerste week van de plaatsing, maar maximaal binnen zes weken na de
start van de plaatsing.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het HVP en doet deze toekomen aan de
2. Gedragsdeskundige beoordeelt het HVP en voorziet deze van de noodzakelijke
feedback.
3. Pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het HVP op grond van de ontvangen
feedback.
4. Uiterlijk een week voor de afgesproken evaluatiedatum verstuurt de
pleegzorgbegeleider het concept van het HVP naar de aanwezigen bij de evaluatie
(kind (<12 jaar), ouders, pleegouders en (gezins)voogd).
5. Tijdens de evaluatiebespreking wordt het concept van het HVP onder leiding van de
pleegzorgbegeleider besproken met de betrokken aanwezigen.
6. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de evaluatiebespreking vult of past
de pleegzorgbegeleider het HVP aan.
7. Pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de evaluatiebespreking een verzoek
in bij het secretariaat om het HVP definitief te maken.
8. Secretariaat maakt het HVP definitief en de papierenversie toekomen aan de
begeleider.
9. Begeleider ondertekent het HVP en doet deze ter ondertekening toekomen aan de
afdelingsmanager.
10. Afdelingsmanager ondertekent het HVP en retourneert deze aan de
pleegzorgbegeleider.
11. Pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het opdrachtenformulier, het
ondertekende HVP ter ondertekening naar ouders, pleegouders, BJZ-werker en kind
(<12 jaar) te versturen en op te bergen in het kinddossier.
Waar?
IJZA II – Cliënt – Hulpverlening – Hulpverleningsplannen – Nieuw.
Wat?
Het HVP bevat algemene gegevens over het kind, informatie over diens achtergrond, het
doel en kader van de pleegzorgplaatsing en de voorlopige doelen en afspraken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
111
2.6.2.5 Evaluatie Hulpverleningsplan (EHVP)
Waarom?
Het Evaluatie Hulpverleningsplan (EHVP; zie 7.5.4) bevat alle informatie over de
pleegzorgplaatsing, zoals de ontwikkeling van het kind, de doelen en hierbij horende
middelen en activiteiten. Het doel is de begeleiding richting en structuur te geven, de
betrokkenen op één lijn te krijgen en aanwijzingen te geven voor de verlenging van het
indicatiebesluit. Tevens geven de jaarlijkse EHVP‟s de grote lijn weer van de ontwikkeling
van het kind en de hierbij horende begeleiding. Dit is van belang bij de monitoring van
de begeleiding, eventuele vervanging van de begeleiding en eventueel voor het kind zelf.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Kind (<12 jaar), ouders, pleegouders, BJZ-werker en kinddossier.
Wanneer?
Het eerste EHVP dient maximaal zes maanden na de start van de plaatsing gemaakt te
worden. Hierna wordt het jaarlijks geschreven, uiterlijk twee maanden voor het
verstrijken van het indicatiebesluit.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het EHVP op grond van het logboek
pleegkind van het afgelopen jaar en doet deze toekomen aan de gedragsdeskundige.
2. Gedragsdeskundige beoordeelt het concept van het EHVP en voorziet deze van de
noodzakelijke feedback.
3. Pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het EHVP op grond van de ontvangen
feedback.
4. Uiterlijk een week voor de afgesproken evaluatiedatum verstuurt de
pleegzorgbegeleider het concept van het EHVP naar de aanwezigen bij de evaluatie
(kind (<12 jaar), ouders, pleegouders en (gezins)voogd).
5. Tijdens de evaluatiebespreking wordt het concept van het EHVP onder leiding van de
pleegzorgbegeleider besproken met de betrokken aanwezigen.
6. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de evaluatiebespreking vult of past
de pleegzorgbegeleider het EHVP aan.
7. Pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de evaluatiebespreking een verzoek
in bij het secretariaat om het EHVP definitief te maken.
8. Secretariaat maakt het EHVP definitief en de papierenversie toekomen aan de
begeleider.
9. Begeleider ondertekent het EHVP en doet deze ter ondertekening toekomen aan de
afdelingsmanager.
10. Afdelingsmanager ondertekent het EHVP en retourneert deze aan de
pleegzorgbegeleider.
11. Pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het opdrachtenformulier, het
ondertekende EHVP ter ondertekening naar ouders, pleegouders, BJZ-werker en kind
(<12 jaar) te versturen en op te bergen in het kinddossier.
Waar?
7.5.4 Evaluatie Hulpverleningsplan
IJZA II – Cliënt – Hulpverlening – Evaluaties (gele vlag) – Nieuw.
Wat?
Het EHVP beschrijft de ontwikkeling van het kind, (het verloop van) de doelen van de
begeleiding en de hierbij behorende middelen en de visies, belevingen en waarderingen
van de betrokken partijen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
112
2.6.2.6 Doelrealisatie
Waarom?
Zowel het HVP (zie 2.6.2.4) als het EHVP (zie 2.6.2.5) bevatten doelen en hierbij
horende middelen en activiteiten. Deze dienen apart in IJZA II geregistreerd te worden
en aan het betreffende (E)HVP gekoppeld te worden.
Doelen geven inhoud en richting aan de begeleiding. Doelen geven concrete afspraken
weer tussen de cliënt en de begeleider. Door erbij stil te staan in hoeverre doelen
gerealiseerd zijn, wordt het begeleidingsproces positief beïnvloed. De cliënt wordt zich
meer bewust van wat er (minder) goed gaat. Begeleiders worden zich meer bewust van
hun eigen handelen en beïnvloedingsmogelijkheden.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Zie HVP (2.6.2.4) en EHVP (2.6.2.5). Daarnaast dienen de doelen als prestatie-
indicatoren, waarmee FlexusJeugdplein richting de overheid de eigen effectiviteit kan
aantonen.
Wanneer?
Zie HVP (2.6.2.4) en EHVP (2.6.2.5).
Hoe?
Zie HVP (2.6.2.4) en EHVP (2.6.2.5).
Waar?
IJZA II – Cliënt – Hulpverlening – Doelen – Nieuw.
Wat?
Doelen kunnen diverse onderwerpen behelzen. De standaarddoelenlijst noemt: Lichaam Lichamelijke functies Relaties Gezin
Motoriek en houding Familie Groei en gewicht Vrienden Gezondheid Partner Zelfverzorging Opleiding Seksualiteit Werk
Cognitie Denken Omgeving Aandacht Omgeving Sociaal netwerk Taal en spraak Maatschappijvaardigheden Leren Vrijetijdsbesteding Waarneming, bewustzijn School-, werkgedrag
Emoties Herkennen van emoties Hulpverlening Uiting van emoties Gezin Opvoedingsvaardigheden Reactie op emoties Toepassen opvoedingsvaardigheden Omgang met belangrijke gebeurtenissen Acceptatie en perspectief
Gedrag Impulscontrole Pleeggezin Opvoedingsvaardigheden Dagelijkse routine / structuur Bieden van een veilig en positief
gezinsklimaat Sociale vaardigheden Spel-, leer- of werkhouding Acceptatie en perspectief Financiën Omgaan met pleegouderschap
Persoonlijkheid Identiteit en zelfwaardering Onderlinge relaties in het pleeggezin Kenmerken Sociaal netwerk pleeggezin Geweten / normbesef
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
113
2.6.2.7 Pleegouderbegeleidingsplan
Waarom?
Het pleegouderbegeleidingsplan (zie 7.5.7) bevat alle informatie over het pleeggezin,
zodat specifieke begeleidingsaspecten rond het pleeggezin richting en structuur krijgen
en de begeleiding transparant is en blijft. Tevens dient het een doel bij de eventuele
vervanging van de begeleiding, zodat de situatie van het pleeggezin inzichtelijk is.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders en pleegouderdossier.
Wanneer?
Het eerste pleegouderbegeleidingsplan wordt zes maanden na de start van de
pleegzorgplaatsing geschreven en vervolgens jaarlijks herschreven en geëvalueerd.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het pleegouderbegeleidingsplan en doet
deze toekomen aan de gedragsdeskundige.
2. Gedragsdeskundige beoordeelt het pleegouderbegeleidingsplan en voorziet deze van
de noodzakelijke feedback.
3. Pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het pleegouderbegeleidingsplan op
grond van de ontvangen feedback.
4. Het pleegouderbegeleidingsplan wordt met pleegouders besproken.
5. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens deze bespreking vult of past de
pleegzorgbegeleider het pleegouderbegeleidingsplan aan.
6. Pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de bespreking een verzoek in bij het
secretariaat om het pleegouderbegeleidingsplan definitief te maken.
7. Secretariaat maakt het pleegouderbegeleidingsplan definitief en doet de
papierenversie toekomen aan de begeleider.
8. Begeleider ondertekent het pleegouderbegeleidingsplan en doet deze ter
ondertekening toekomen aan de afdelingsmanager.
9. Afdelingsmanager ondertekent het pleegouderbegeleidingsplan en retourneert deze
aan de pleegzorgbegeleider.
10. Pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het opdrachtenformulier, het
ondertekende pleegouderbegeleidingsplan ter ondertekening naar pleegouders te
versturen en op te bergen in het pleegouderdossier.
Waar?
7.5.7 Pleegouderbegeleidingsplan.
IJZA II – Pleeggezin – Begeleiding – Begeleidingsplannen – Nieuw.
Wat?
Het pleegouderbegeleidingsplan bevat informatie over de huidige situatie van het
pleeggezin, verwachtingen van de pleegouders t.a.v. de begeleiding, aandachtspunten
van de begeleiding en afspraken hier omtrent. Tevens is er ruimte eventuele wijzigingen
in de gezinssituatie te beschrijven.
Na het eerste pleegouderbegeleidingsplan kunnen in de jaarlijkse evaluaties, de
evaluatie van deze verwachtingen en aandachtspunten beschreven worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
114
2.6.2.8 Vragenlijsten pleegouders
Waarom?
Om de veiligheid van het pleegkind in het pleegkind te kunnen bewaken, wordt eens per
jaar een vragenlijst ingevuld met pleegouders. Er bestaan twee vragenlijsten, die om
beurten afgenomen dienen te worden. Het gaat om de Checklist Indicatoren Veiligheid
Kind in de Pleegzorg (zie 7.5.8) en het Licht Instrument Risicotaxatie
Kindermishandeling (LIRIK; zie 7.5.9).
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders en pleegouderdossier.
Wanneer?
Bij bestandspleeggezinnen wordt ter afsluiting van de VIP training de Checklist
Indicatoren Veiligheid Kind in de Pleegzorg afgenomen. Derhalve dient de eerste
vragenlijst bij de begeleiding aan bestandspleeggezinnen het Licht Instrument
Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK) te zijn. Deze dient zes maanden na de start
van de pleegzorgplaatsing ingevuld te zijn en zou dus gekoppeld kunnen worden aan de
bespreking van het Pleegouderbegeleidingsplan. Een jaar later dient de Checklist
Indicatoren Veiligheid Kind in de Pleegzorg afgenomen te worden, gevolgd door het Licht
Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK) in het jaar daarop, enzovoorts.
Bij netwerkpleeggezinnen is de eerst af te nemen vragenlijst de Checklist Indicatoren
Veiligheid Kind in de Pleegzorg. Deze dient bij de netwerkscreening afgenomen te
worden. Dit zal uiterlijk drie maanden na plaatsing zijn. Een half jaar later dient het Licht
Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK) afgenomen te worden, welke
gekoppeld zou kunnen worden aan de bespreking van het Pleegouderbegeleidingsplan
(zie 2.6.2.7 en 7.5.7). Een jaar later dient het Licht Instrument Risicotaxatie
Kindermishandeling (LIRIK) afgenomen te worden, gevolgd door de Checklist Indicatoren
Veiligheid Kind in de Pleegzorg in het jaar daarop, enzovoorts.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider vult samen met pleegouders één van de vragenlijsten in.
2. Pleegzorgbegeleider bespreekt eventuele bijzonderheden met de gedragsdeskundige
en/of afdelingsmanager.
3. Wanneer noodzakelijk wordt advies van de gedragsdeskundige en/of
afdelingsmanager gevolgd.
4. De vragenlijst wordt in de „opbergbak‟ van het secretariaat gedaan, om opgeborgen
te worden in het pleegouderdossier.
Waar?
7.5.8 Checklist indicatoren veiligheid kind in de pleegzorg
7.5.9 Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK)
Wat?
De Checklist Indicatoren Veiligheid Kind in de Pleegzorg heeft betrekking op allerlei
indicatoren betreffende de veiligheid van het kind. Hierbij dient gedacht te worden aan
dagelijkse verzorging, dag- en nachtritme, geborgenheid, voorbeeldgedrag, emotionele
en affectieve aandacht, kwaliteit huisvesting, risicofactoren voor kindermishandeling,
enzovoorts.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
115
2.6.3 Beslismomenten
Uitgangspunt
Binnen de begeleiding aan pleeggezinnen zijn er diverse beslismomenten denkbaar.
Deze beslissingen dienen zorgvuldig overwogen te worden. Hierbij dient de rapportage
als ondersteuning.
Doel
Per rapportage zal beschreven worden waarom, door wie, voor wie, wanneer, hoe, waar
en wat beschreven dient te worden.
Richtlijnen
Niet in alle pleeggezinnen zullen bepaalde overgangen aan de orde zijn. Deze rapportage
hoeft dus niet standaard geschreven te worden.
De volgende overgangen kunnen gedurende de begeleiding van pleeggezinnen aan de
orde komen:
- Als een crisispleegkind voor langdurige tijd in crisispleeggezin opgenomen wordt,
dan wordt een Pas Op de Plaats gesprek gevoerd en op grond hiervan een Pas Op
de Plaats (POP) verslag (2.6.3.1) geschreven.
- Als een pleeggezin een bijplaatsing wil, dan wordt een bijplaatsingsgesprek
gevoerd en op grond hiervan een Bijplaatsingsverslag (2.6.3.2) geschreven.
- Als een pleeggezin de voogdij over een pleegkind krijgt, dan is er sprake van
pleegoudervoogdij. Hierbij dient een Pleegoudervoogdijcontract (2.6.3.3)
opgesteld te worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
116
2.6.3.1 Pas Op de Plaats verslag (POP-verslag)
Waarom?
Wanneer een crisispleeggezin aangeeft dat het langdurig voor het tijdelijk bij hen
geplaatste kind wil zorgen, dan vindt er een Pas Op de Plaats (POP-)gesprek (2.3.1)
plaats. Hierbij wordt een zorgvuldige afweging gemaakt of langdurige plaatsing wenselijk
is voor dit kind in dit pleeggezin. Dit wordt vastgelegd in het gespreksverslag Pas Op de
Plaats gesprek (zie 7.7.1).
Door wie?
Pleegzorgbegeleider crisisopvang.
Voor wie?
Pleegouders en pleegouderdossier.
Wanneer?
Wanneer pleegouders aangegeven langdurig voor hun tijdelijk geplaatste pleegkind te
willen zorgen, dan dient binnen vier tot uiterlijk zes weken het POP-verslag afgerond
worden.
Hoe?
Pleegzorgbegeleider crisisopvang voert het POP-gesprek en stelt naar aanleiding hiervan
het POP-verslag op.
Pleegzorgbegeleider (langdurig) kan hier op drie verschillende wijzen bij betrokken
raken:
- Pleegzorgbegeleider begeleid reeds een langdurige plaats in het betreffende
pleeggezin.
- Pleegzorgbegeleider wordt gedurende het POP-traject reeds aangewezen en is
aanwezig bij het POP-gesprek.
- Pleegzorgbegeleider krijgt het POP-verslag na het POP-traject.
Waar?
7.7.1 Gespreksverslag Pas op de Plaats gesprek
Wat?
Het POP-verslag omvat alle aspecten van het pleeggezin die van belang zijn bij het
overwegen om over te gaan tot langdurige plaatsing van een pleegkind in het
pleeggezin. Hierbij moet gedacht worden aan motivatie; ontwikkeling, gezinspositie,
plaatsingsverloop en onderlinge relatie (pleeg)kinderen; verwachte reactie
(pleeg)kinderen op bijplaatsing; betrokkenheid (pleeg)kinderen bij beslissing tot
bijplaatsing; samenwerking pleegouders en hulpverleners; samenwerking pleegouders
en biologische ouders; rolverdeling pleegouders; relatie pleegouders; belangrijke
gebeurtenissen in het pleeggezin; omgevingsfactoren; hulpbronnen; praktische
aandachtspunten; en wensen en aanbod voor de bijplaatsing.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
117
2.6.3.2 Bijplaatsingsverslag
Waarom?
De uitbereiding van een pleeggezin met de bijplaatsing van een pleegkind is een
belangrijke beslissing. Om deze beslissing zorgvuldig te kunnen nemen, worden
richtlijnen verschaft in het bijplaatsingsverslag (zie 7.7.2).
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders, bemiddelingsmedewerkers en pleegouderdossier.
Wanneer?
Wanneer pleegouders de wens uiten tot bijplaatsing, dan wordt een bijplaatsingsgesprek
(zie 2.3.4) gevoerd en op grond hiervan het bijplaatsingsverslag geschreven.
Hoe?
1. De pleegzorgbegeleider schrijft uiterlijk een week na het bijplaatsingsgesprek het
concept van het bijplaatsingsverslag.
2. Het concept van het bijplaatsingsverslag wordt ter beoordeling aan de
gedragsdeskundige en afdelingsmanager gegeven.
3. De gedragsdeskundige voorziet het concept van het bijplaatsingsverslag binnen een
week van feedback en retourneert deze aan de pleegzorgbegeleider.
4. Desgewenst kan besloten worden het bijplaatsingsverslag ook binnen het basisteam
te bespreken.
5. De pleegzorgbegeleider past het concept van het bijplaatsingsverslag aan op grond
van de feedback van de gedragsdeskundige en eventueel het basisteam.
6. De pleegzorgbegeleider stuurt het concept van het bijplaatsingsverslag naar de
pleegouders, zodat pleegouders eventuele onjuistheden of aanvullingen kunnen
aangeven. In overleg met de pleegouders kan dit plaatsvinden in de vorm van een
huisbezoek, gesprek op kantoor, telefonisch contact, schriftelijk of via e-mail.
7. De pleegzorgbegeleider past het concept van het bijplaatsingsverslag aan op grond
van de feedback van de pleegouders.
8. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat om het bijplaatsingsverslag definitief
te maken middels het formulier opdrachten voor het secretariaat (zie 7.4.1).
9. Het secretariaat maakt het bijplaatsingsverslag definitief en stuurt deze aan de
pleegouders, de bemiddelingsmedewerkers en het pleegouderdossier.
Waar?
7.7.2 Bijplaatsingsverslag
Wat?
Het bijplaatsingsverslag omvat alle aspecten van het pleeggezin die van belang zijn bij
een bijplaatsing van een pleegkind in het pleeggezin. Hierbij moet gedacht worden aan
motivatie; ontwikkeling, gezinspositie, plaatsingsverloop en onderlinge relatie
(pleeg)kinderen; verwachte reactie (pleeg)kinderen op bijplaatsing; betrokkenheid
(pleeg)kinderen bij beslissing tot bijplaatsing; samenwerking pleegouders en
hulpverleners; samenwerking pleegouders en biologische ouders; rolverdeling
pleegouders; relatie pleegouders; belangrijke gebeurtenissen in het pleeggezin;
omgevingsfactoren; hulpbronnen; praktische aandachtspunten; en wensen en aanbod
voor de bijplaatsing.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
118
2.6.3.3 Pleegoudervoogdcontract
Waarom?
Middels het Pleegoudervoogdcontract wordt de pleegoudervoogdij-maatregel officieel
vastgelegd.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders, pleegouderdossier, kinddossier.
Wanneer?
Wanneer één van de pleegouders de pleegoudervoogdij toegewezen heeft gekregen,
wordt z.s.m. doch uiterlijk na twee weken het Pleegoudervoogdcontract opgesteld.
Hoe?
1. De pleegzorgbegeleider stelt het Pleegoudervoogdcontract op en neemt bij eventuele
vragen of onduidelijkheden contact op met de pleegoudervoogd.
2. De pleegzorgbegeleider dient een verzoek in bij het secretariaat om het
Pleegoudervoogdcontract definitief te maken.
3. Secretariaat maakt het Pleegoudervoogdcontract definitief en retourneert de
papierenversie aan de pleegzorgbegeleider.
4. Pleegzorgbegeleider doet het Pleegoudervoogdcontract toekomen aan de
afdelingsmanager.
5. De afdelingsmanager ondertekent het Pleegoudervoogdcontract en retourneert deze
aan de pleegzorgbegeleider.
6. Pleegzorgbegeleider dient een verzoek in bij het secretariaat om het
Pleegoudervoogdcontract ter ondertekening naar de pleegoudervoogd te versturen
en in de dossiers op te bergen.
Waar?
Bijlage: 7.7.5 Pleegzorgcontract FlexusJeugdplein - Pleegoudervoogd
Wat?
Het Pleegoudervoogdcontract is een grotendeels gestandaardiseerd document met alle
officiële gegevens en afspraken betreffende Stichting FlexusJeugdplein, de
pleegoudervoogd en het pleegkind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
119
2.6.4 Afsluiting
Doel
Ter afsluiting van de begeleiding dient afsluitrapportage geschreven te worden. Het doel
hiervan is de begeleiding op zorgvuldige wijze te evalueren en af te sluiten.
Uitgangspunt
Per rapportage zal beschreven worden waarom, door wie, voor wie, wanneer, hoe, waar
en wat beschreven dient te worden.
Richtlijnen
Bij de afsluiting van de begeleiding dienen drie vormen van rapportage geschreven te
worden. Deze drie vormen zijn gericht op het afronden van de begeleiding aan het kind,
afronden van de begeleiding aan het pleeggezin en de evaluatie van de begeleiding
vanuit de cliënt.
Voor het afronden van de begeleiding aan het kind wordt het Eindevaluatie
Hulpverleningplan (EEHVP) geschreven (zie 2.6.4.1).
De begeleiding aan het pleeggezin wordt afgesloten middels het Evaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan (zie 2.6.4.2).
Tot slot wordt ter afsluiting van de begeleiding de mening gevraagd van de cliënt over
de gegeven begeleiding. Dit wordt gedaan middels de Exit-vragenlijst Jongeren (zie
2.6.4.3) en Exit-vragenlijst Ouders (zie 2.6.4.4).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
120
2.6.4.1 Eindevaluatie Hulpverleningsplan (EEHVP)
Waarom?
Het Eindevaluatie Hulpverleningsplan (EEHVP; 7.5.4) bevat informatie over de gehele
plaatsing. Het geeft de grote lijn weer van de ontwikkeling van het kind en de hierbij
horende begeleiding gedurende de gehele pleegzorgplaatsing. Hierbij bestaat aandacht
voor de aspecten die belangrijk zijn bij een zorgvuldige afronding van de begeleiding.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Kind (<12 jaar), ouders, pleegouders, BJZ-werker en kinddossier.
Wanneer?
Bij afsluiting van de begeleiding dient binnen … weken na afronding van de begeleiding
het EEHVP geschreven te zijn.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het EEHVP op grond van de voorgaande
EHVP‟s (zie 2.6.2.5 en 7.5.4) en het logboek pleegkind (zie 2.6.2.1) van het
afgelopen jaar en doet deze toekomen aan de gedragsdeskundige.
2. Gedragsdeskundige beoordeelt het concept van het EEHVP en voorziet deze van de
noodzakelijke feedback.
3. Pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het EEHVP op grond van de
ontvangen feedback.
4. Uiterlijk een week voor de afgesproken evaluatiedatum verstuurt de
pleegzorgbegeleider het concept van het EEHVP naar de aanwezigen bij de
eindevaluatie (kind (<12 jaar), ouders, pleegouders en (gezins)voogd).
5. Tijdens de evaluatiebespreking wordt het concept van het EEHVP onder leiding van
de pleegzorgbegeleider besproken met de betrokken aanwezigen.
6. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens de evaluatiebespreking vult of past
de pleegzorgbegeleider het EEHVP aan.
7. Pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de evaluatiebespreking een verzoek
in bij het secretariaat om het EEHVP definitief te maken.
8. Secretariaat maakt het EEHVP definitief en de papierenversie toekomen aan de
begeleider.
9. Begeleider ondertekent het EEHVP en doet deze ter ondertekening toekomen aan de
afdelingsmanager.
10. Afdelingsmanager ondertekent het EEHVP en retourneert deze aan de
pleegzorgbegeleider.
11. Pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het opdrachtenformulier, het
ondertekende EEHVP ter ondertekening naar ouders, pleegouders en kind (<12 jaar)
te versturen en op te bergen in het kinddossier.
Waar?
7.5.4 Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
IJZA II – Cliënt – Hulpverlening – Evaluaties (gele vlag) – Nieuw.
Wat?
Bij het EEHVP dient het EHVP als basis, maar dienen alle aspecten een overstijgend
niveau beschreven te worden. Dat wil zeggen dat het EEHVP de ontwikkeling beschrijft
van het kind gedurende de gehele pleegzorgplaatsing en niet alleen in het laatste jaar.
Hierbij wordt tevens stilgestaan bij afrondingsaandachtspunten, zoals nazorg, vervolg
van de plaatsing en bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar bij zaken, zoals
studiefinanciering en zorgkostenverzekering.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
121
2.6.4.2 Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan
Waarom?
Bij beëindiging van een plaatsing dienen diverse aspecten van de plaatsing en het
pleeggezin besproken te worden. Om al deze zaken aan de orde te laten komen, dient
het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan (zie 7.5.7) als leidraad. Dit plan bevat alle
informatie over het pleeggezin, zodat specifieke begeleidingsaspecten rond het
pleeggezin bekend zijn en eventuele mogelijkheden voor nieuwe plaatsingen helder zijn.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegouders, pleegouderdossier en eventueel de afdeling bemiddeling.
Wanneer?
Bij afsluiting van de begeleiding dient binnen … weken na afronding van de begeleiding
het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan geschreven te zijn.
Hoe?
1. De pleegzorgbegeleider schrijft een concept van het Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan en doet deze toekomen aan de gedragsdeskundige.
2. De gedragsdeskundige beoordeelt het Pleegouderbegeleidingsplan en voorziet deze
van de noodzakelijke feedback.
3. Pleegzorgbegeleider herschrijft het concept van het Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan op grond van de ontvangen feedback.
4. Het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan wordt met pleegouders besproken.
5. Op grond van de uitgewisselde informatie tijdens deze bespreking vult of past de
pleegzorgbegeleider het Evaluatie Pleegouderbegeleidingsplan aan.
6. Pleegzorgbegeleider dient uiterlijk een week na de bespreking een verzoek in bij het
secretariaat om het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan definitief te maken.
7. Secretariaat maakt het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan definitief en doet
de papierenversie toekomen aan de begeleider.
8. Begeleider ondertekent het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan en doet deze
ter ondertekening toekomen aan de afdelingsmanager.
9. Afdelingsmanager ondertekent het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan en
retourneert deze aan de pleegzorgbegeleider.
10. Pleegzorgbegeleider verzoekt het secretariaat, middels het opdrachtenformulier, het
ondertekende Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan ter ondertekening naar
pleegouders te versturen en op te bergen in het pleegouderdossier.
11. Indien nodig verstuurt het secretariaat een kopie van het mutatieformulier en het
Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan naar de afdeling Bemiddeling.
Waar?
7.5.7 Pleegouderbegeleidingsplan
IJZA II – Pleeggezin – Begeleiding – Begeleidingsplannen – Nieuw.
Wat?
Het Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan bevat informatie over de huidige situatie
van het pleeggezin, een evaluatie van de verwachtingen van de pleegouders t.a.v. de
begeleiding, aandachtspunten van de begeleiding en afspraken hier omtrent. Tevens is
er ruimte eventuele wijzigingen in de gezinssituatie te beschrijven.
Bij de beëindiging van de pleegzorgplaatsing wordt in het Eindevaluatie
Pleegouderbegeleidingsplan ook de reden van de beëindiging van de plaatsing
beschreven en afspraken vastgelegd rond beschikbaarheid van pleegouders, het
onderhouden van contact, enzovoorts.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
122
2.6.4.3 Exit-vragenlijst Jongeren
Waarom?
Om te evalueren of cliënten tevreden zijn over het resultaat van de geboden hulp, wordt
aan kind (<12 jaar) en ouders een Exit-vragenlijst (zie 7.8.1, 7.8.2, 7.8.3 en 7.8.4)
toegezonden. Hier wordt gevraagd zelf het resultaat van de hulp te beoordelen. Hiermee
krijgt de instelling inzicht in de tevredenheid van cliënten en dit kan tevens een aanzet
bieden tot kwaliteitsverbetering. Ook kunnen de prestaties richting financiers
verantwoord worden.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider
Voor wie?
Kinddossier.
Wanneer?
Maximaal drie weken voorafgaand of drie weken na beëindiging van de begeleiding.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider laat tijdens het laatste gesprek een papierenversie van de Exit-
vragenlijst Jongeren invullen door het kind. Wanneer dit niet mogelijk is, doet de
pleegzorgbegeleider de Exit-vragenlijst Jongeren op andere wijze aan het kind
toekomen en laat het bijvoorbeeld middels een antwoordenveloppe retourneren.
2. Pleegzorgbegeleider doet de ingevulde Exit-vragenlijst Jongeren in de werkbak van
het secretariaat.
3. Het secretariaat verwerkt de Exit-vragenlijst Jongeren en bergt deze op.
Waar?
7.8.1 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor jongeren
7.8.2 Exit-vragenlijst voor jongeren
Wat?
De Exit-vragelijst Jongeren meet de cliënttevredenheid aan de hand van diverse gesloten
en open vragen. Tevens wordt gevraagd de begeleiding een cijfer op een schaal van 1
tot en met 10 te geven.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
123
2.6.4.4 Exit-vragenlijst Ouders
Waarom?
Om te evalueren of cliënten tevreden zijn over het resultaat van de geboden hulp, wordt
aan kind (< 12 jaar) en ouders een Exit-vragenlijst (zie 7.8.1, 7.8.2, 7.8.3 en 7.8.4)
toegezonden. Hen wordt hiermee gevraagd zelf het resultaat van de hulp te beoordelen.
Hiermee krijgt de instelling inzicht in de tevredenheid van cliënten en dit kan tevens een
aanzet bieden tot kwaliteitsverbetering. Ook kunnen de prestaties richting financiers
verantwoord worden.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Kinddossier.
Wanneer?
Maximaal drie weken voorafgaand of drie weken na beëindiging van de begeleiding.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider laat tijdens het laatste gesprek een papierenversie van de Exit-
vragenlijst Jongeren invullen door het kind. Wanneer dit niet mogelijk is, doet de
pleegzorgbegeleider de Exit-vragenlijst Jongeren op andere wijze aan het kind
toekomen en laat het bijvoorbeeld middels een antwoordenveloppe retourneren.
2. Pleegzorgbegeleider doet de ingevulde Exit-vragenlijst Jongeren in de werkbak van
het secretariaat.
3. Het secretariaat verwerkt de Exit-vragenlijst Jongeren en bergt deze op.
Waar?
7.8.3 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor ouders
7.8.4 Exit-vragenlijst voor ouders
Wat?
De Exit-vragelijst Ouders meet de cliënttevredenheid aan de hand van diverse gesloten
en open vragen. Tevens wordt gevraagd de begeleiding een cijfer op een schaal van 1
tot en met 10 te geven.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
124
2.6.5 Overige
Uitgangspunt
Binnen de begeleiding aan pleeggezinnen kunnen er nog diverse overige vormen van
rapportage noodzakelijk zijn. Deze behoren niet standaard tot de begeleiding en zullen
ook niet bij iedere pleegzorgplaatsing aan de orde zijn.
Doel
Per rapportage zal beschreven worden waarom, door wie, voor wie, wanneer, hoe, waar
en wat beschreven dient te worden.
Richtlijnen
Er kunnen diverse overige rapportages gedurende begeleidingsprocessen naar voren
komen. Er wordt hier niet getracht een volledig overzicht te geven, doch slechts een
aantal voorbeelden.
Gestart zal worden met het Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang (2.6.5.1).
Dit formulier is speciaal voor pleeggezinnen die een pleegkind in de weekenden of
vakanties opvangt.
Bij de aanvraag van de studiefinanciering of –tegemoetkoming voor pleegkinderen, kan
het noodzakelijk zijn om een Verklaring Onafhankelijke Instantie op te stellen (2.6.5.2).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
125
2.6.5.1 Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang
Waarom?
Weekend- of vakantiepleeggezinnen krijgen geen maandelijkse pleegzorgvergoeding. De
pleegzorgvergoeding is bij hen afhankelijk van het aantal nachten dat een pleegkind bij
hen is verbleven. Dit dient geregistreerd te worden op het Mutatie Formulier Weekend-
of Vakantieopvang (zie 7.9.2). Op grond hiervan wordt aan het eind van ieder kwartaal
de pleegzorgvergoeding aan hen uitbetaald.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Financiële administratie en pleegouderdossier.
Wanneer?
Ieder kwartaal.
Hoe?
1. Het secretariaat doet een Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang in het
postvak van de betrokken pleegzorgbegeleider.
2. De pleegzorgbegeleider doet het Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang
toekomen aan het pleeggezin.
3. Het door of samen met pleegouders ingevulde Mutatie Formulier Weekend- of
Vakantieopvang wordt geretourneerd aan het secretariaat (werkbak).
4. Het secretariaat doet het Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang toekomen
aan de financiële administratie en bergt deze op het pleegouderdossier.
Waar?
7.9.2 Mutatieformulier weekend- en vakantiepleegzorg
Wat?
Op Mutatie Formulier Weekend- of Vakantieopvang wordt per kwartaal door pleegouders
geregistreerd wanneer het pleegkind is aangekomen en weer is vertrokken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
126
2.6.5.2 Verklaring Onafhankelijke Instantie
Waarom?
Pleegkinderen die (speciaal) voortgezet onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs of
voortgezet algemeen volwassen onderwijs (vavo) volgen, kunnen een tegemoetkoming
voor scholieren aanvragen. Als een pleegkind beroeps- of hoger onderwijs volgt, dan
heeft het recht op studiefinanciering. Pleegkinderen kunnen een basisbeurs uitwonend
aanvragen eventueel met een aanvullende beurs en een lening.
Wanneer pleegkinderen studiefinanciering of scholierentegemoetkoming aanvragen, dan
kunnen zij tegen een probleem aanlopen. Hierbij wordt namelijk gevraagd naar
financiële gegevens van ouders, waarover pleegkinderen niet altijd kunnen beschikken.
Het pleegkind kan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (voormalige Informatie Beheer Groep) verzoeken het
inkomen van de ouders rechtstreeks op te vragen bij de Belastingdienst óf het inkomen
van de ouders buiten beschouwing te laten bij het berekenen van de aanvullende beurs
of studietegemoetkoming. In de laatstgenoemde situatie is het een wettelijke vereiste
dat het pleegkind met het verzoek een Verklaring Onafhankelijke Instantie t.b.v. regeling
studiefinanciering „weigerachtige ouders‟ (zie 7.10.1 en 7.10.2) verstuurt. Hiermee dient
het pleegkind het verzoek in om het inkomen van ouders buiten beschouwing te laten.
Door wie?
Pleegzorgbegeleider.
Voor wie?
Pleegkind, kinddossier en DUO.
Wanneer?
Wanneer het pleegkind een aanvraag voor studiefinanciering of –tegemoetkoming
indient bij DUO bestaan er twee situaties waarin een Verklaring Onafhankelijke Instantie
geschreven kan worden, namelijk wanneer:
a. het pleegkind sinds zijn of haar twaalfde jaar (of eerder) geen wezenlijk contact
meer gehad met (één van) de ouders;
b. als het pleegkind een ernstig, onverzoenlijk conflict met (één van) de ouders heeft én
de ouders weigeren of één van de ouders weigert structureel de ouderbijdrage te
verstrekken.
Hoe?
1. Pleegzorgbegeleider stelt de Verklaring Onafhankelijke Instantie op.
2. Pleegzorgbegeleider print de verklaring in tweevoud op officieel briefpapier van
FlexusJeugdplein en voorziet deze van een handtekening en stempel van
FlexusJeugdplein (aanwezig bij de receptie).
3. Pleegzorgbegeleider doet één verklaring aan het pleegkind toekomen en doet de
andere in de opbergbak van het secretariaat om in het kinddossier op te bergen.
Waar?
7.10.1 Verklaring onafhankelijke instantie rond studiefinanciering
7.10.2 Toelichting verklaring onafhankelijke instantie
Wat?
Als het pleegkind sinds zijn of haar twaalfde jaar (of eerder) geen wezenlijk contact
meer heeft gehad met (één van) de ouders, dient in de verklaring in elk geval te staan:
- vanaf welke leeftijd het pleegkind geen contact meer heeft met de ouder(s);
- dat het contact tussen het pleegkind en de ouder(s) is verbroken en waarom dit
zo is (in het kort aan te geven).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
127
Als het pleegkind een ernstig, onverzoenlijk conflict met (één van) de ouders heeft én de
ouders weigeren of één van de ouders weigert structureel de ouderbijdrage te
verstrekken, dan moet de uit de verklaring blijken:
- wat de ernst is van het conflict;
- sinds welke leeftijd er sprake is van een verbroken contact met (één van) de
ouders als gevolg van een onverzoenlijk conflict;
- hoe het conflict is ontstaan;
- wat de achtergronden en de oorzaken zijn van de verbroken ouder-kindrelatie.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
128
2.7 Overigen
Uitgangspunt
Naast de reguliere stappen die in het begeleidingsproces aan pleeggezinnen horen, zijn
er een aantal onderdelen die bij de begeleiding horen. Deze zullen niet bij alle
pleeggezinnen aan de orde komen, vandaar dat deze afzonderlijk beschreven worden.
Desondanks is het wel van belang dat begeleiders pleegzorg in deze gevallen op de
hoogte zijn van de wijze van handelen.
Doel
Duidelijkheid verschaffen over de verschillende overige zaken die bij de begeleiding van
pleeggezinnen komt kijken.
Richtlijnen
Er kunnen diverse overige zaken aan de orde komen bij de begeleiding aan
pleeggezinnen, die niet standaard bij deze begeleiding hoort. Hier zal beschreven
worden:
- De dossierinzage (zie 2.7.1), specifiek voor het pleegkind (zie 2.7.1.1), de
biologische ouders (zie 2.7.1.2) en de pleegouder(s) (zie 2.7.1.3);
- Declaraties van pleegouders (zie 2.7.2);
- Opslagregeling (€3,17) voor uitzonderlijke plaatsingen (zie 2.7.3).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
129
2.7.1 Dossierinzage
Doel
Van iedere cliënt bij FlexusJeugdplein wordt een dossier aangelegd. In het dossier
worden gegevens vastgelegd die van belang zijn voor de uitvoering van de zorg. Een
belangrijk uitgangspunt voor de hulpverlening is openheid naar de cliënt. Een
belangrijk onderdeel hiervan is het recht om te weten wat er over hem of haar wordt
geregistreerd. Een cliënt heeft recht op inzage in zijn dossiergegevens. Iedere cliënt
wordt geïnformeerd dat over hem of haar gegevens zijn opgeslagen. Ook wordt de cliënt
geïnformeerd over zijn rechten met betrekking tot inzage.
Uitgangspunten
- Medewerkers van FlexusJeugdplein gaan zorgvuldig om met cliëntgegevens.
- Begeleiders pleegzorg zullen normaal gesproken gedurende de uitvoering van de
begeleiding de dossierstukken met de cliënt bespreken. Meestal krijgt de cliënt
ook een kopie van deze stukken.
- Het cliëntdossier bevat, indien aan de orde en relevant, de volgende gegevens:
a. Persoonsgegevens
● Naam
● Adres
● Geboortedatum
● Geboorteplaats en –land
● Bovenstaande gegevens zowel van de jeugdige als van de ouders, en zo
nodig van broer(s) en zus(sen).
b. Indicatie van Bureau Jeugdzorg en eventuele herindicaties in het geval van
geïndiceerde jeugdzorg.
c. Documenten waarin doel, werkwijze, verloop en evaluatie van de
zorgverlening van FlexusJeugdplein staat beschreven, zoals
hulpverleningsplannen, werkplannen, zorgplannen en evaluatieverslagen.
d. Waardering van de cliënt: het hulpverleningsplan/zorgplan is voorzien van de
handtekening van de cliënt. Indien de handtekening van de cliënt ontbreekt:
een verklaring waarin aangegeven wordt waarom de handtekening ontbreekt
en/of een afschrift van de (standaard-)brief die aan de cliënt is gezonden met
het verzoek om te ondertekenen.
f. Medische gegeven (medicatie, onderzoek en controle) indien noodzakelijk voor
het bieden van effectieve hulp.
g. Aanvullende onderzoeken/testgegevens indien noodzakelijk voor het bieden
van effectieve hulp, zoals:
● Intelligentieonderzoek
● Psychologisch onderzoek
● Psychiatrisch onderzoek
● Pedagogisch-didactisch onderzoek
● Gegevens logopedie, fysiotherapie
● Raadsonderzoek
h. Correspondentie met externen, zoals:
● Vroegere hulpverlening
● Informatie van school
i. Aantekeningen van verstrekking van gegevens aan externen
● Toestemmingsverklaringen voor verstrekking van gegevens aan
externen.
j. Alle overige persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan
wettelijke registratieverplichtingen.
- Zodra FlexusJeugdplein rapportage van derden ontvangt (zoals rapportage van
andere zorgaanbieders, Bureau jeugdzorg of externe (forensische) psychologische
of psychiatrische onderzoeken) wordt deze informatie onderdeel van het dossier
en valt deze onder de privacyregels van FlexusJeugdplein. Een cliënt heeft
daarom in principe recht op inzage in deze gegevens. Het is van belang dat de
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
130
pleegzorgbegeleider degene die de rapportage opstelt hierop wijst. Als het
rapport informatie bevat die niet aan betrokkenen ter kennis mag komen, dan
doet de opsteller van het rapport er goed aan hiervoor nadrukkelijk aandacht te
vragen. Op de pleegzorgbegeleider rust vervolgens de plicht om hier zorgvuldig
mee om te gaan.
- Rapporten die nog in bewerking zijn, zijn geen onderdeel van het dossier en zijn
daarom niet ter inzage.
- Persoonlijke werkaantekeningen, waarin de pleegzorgbegeleider persoonlijke,
voorlopige indrukken en waarnemingen vastlegt, behoren niet tot het dossier en
worden apart van het dossier bewaard.
- Aangezien de persoonlijke werkaantekeningen niet tot het dossier behoren
worden deze niet verstrekt aan anderen.
- Als de pleegzorgbegeleider gegevens uit de persoonlijke werkaantekeningen
mondeling of schriftelijk aan anderen verstrekt, vallen deze gegevens vanaf dat
moment wel onder het dossier.
- Directe toegang tot het dossier hebben alleen medewerkers van FlexusJeugdplein
die betrokken zijn bij de hulpverlening aan de cliënt en waarvoor het noodzakelijk
is voor de uitvoering van hun taak. Anderen dan deze personen hebben slechts
toegang indien een wettelijk voorschrift FlexusJeugdplein verplicht tot het
verlenen van toegang.
- Cliëntgegevens kunnen alleen worden verstrekt aan of met toestemming van de
cliënt. Begeleiders mogen geen informatie aan derden geven zonder
uitdrukkelijke toestemming van de cliënt. Indien de cliënt jonger dan 12 jaar is of
niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen te
zake, is in plaats van diens toestemming de toestemming van zijn wettelijk
vertegenwoordiger vereist.
- Bij „derdenverstrekking‟ kan gedacht worden aan informatieverstrekking aan
andere (externe) hulpverleners, maar in bepaalde gevallen ook aan verstrekking
van informatie aan de ouders (wel of niet belast met het ouderlijk gezag). Ook
interne gegevensverkeer tussen de verschillende afdelingen van FlexusJeugplein
behoort hiertoe. Derdenverstrekking vindt uitsluitend plaats in het kader van de
hulpverlening.
- Zonder toestemming van de cliënt kunnen wel inlichtingen over de cliënt
verstrekt worden aan de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg,
indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van hun taken. Dit
kan eveneens aan een stichting (A.M.K.) indien dit noodzakelijk kan worden
geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk
vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.
- Derden hebben alleen toegang tot dossiers indien een wettelijk voorschrift
verplicht tot toegang. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld ambtenaren
van de Inspectie Jeugdzorg, maar ook diegene die beroepshalve medewerking bij
de toegang tot en de uitvoering van jeugdzorg noodzakelijk is, alsmede degenen
die zijn betrokken bij de voorbereiding of uitvoering van de taken (voorlopige)
(gezins-) voogdij en jeugdreclassering, mits voor zover dit voor de medewerking
bij de toegang, de uitvoering van de jeugdzorg of de voorbereiding of uitvoering
van een maatregel noodzakelijk is.
- De cliënt heeft alleen recht op inzage in gegevens die hem zelf betreffen en niet
in gegevens van een ander.
- Weigering van het geven van (bepaalde) informatie aan de cliënt is mogelijk als
door het verstrekken ervan de persoonlijke levenssfeer (privacy) van een derde
kan worden geschaad. Als gegevens van bijvoorbeeld gezinsleden dermate
verweven zijn met de gegevens van de cliënt dat zij moeilijk te scheiden zijn, dan
worden zij geacht de cliënt zelf te betreffen en niet de derde. Dit is niet het geval
wanneer gegevens dermate losstaan van de cliënt dat er sprake is van voldoende
zelfstandigheid. Als de ander, op wie de persoonsgegevens betrekking hebben,
toestemming geeft, kan inzage worden verschaft. De ander kan dit ook weigeren.
Deze persoon kan zich echter niet altijd op schending van zijn privacy beroepen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
131
en op die manier de inzage van de cliënt blokkeren. De pleegzorgbegeleider moet
in dat geval afwegen of de persoonlijke levenssfeer van de derde zou worden
geschaad, als inzage wordt verleend aan de cliënt. Op grond hiervan wordt
bepaald of de cliënt inzage krijgt in (een gedeelte van) het dossier. Het belang
van het kind staat daarbij voorop. Uitgangspunt blijft openheid naar de cliënt toe.
Alleen indien het belang van de ander dan de cliënt zwaarwegend is, wordt inzage
geweigerd.
- Het kan ook voorkomen dat er informatie is verschaft door particulieren of
beroepskrachten, waarbij het belang is dat niet bekend wordt van wie deze
informatie afkomstig is. Uitgangspunt blijft ook hier openheid naar de cliënt. In
principe zal voor beroepskrachten eerder gelden dat zij niet anoniem informatie
kunnen verstrekken. Het is wel van belang dat een pleegzorgbegeleider van
FlexusJeugdplein vooraf aan de informant meldt dat de informatie in principe
wordt besproken met de jeugdige en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger.
- Indien FlexusJeugdplein geen inzage wenst te geven dan dient deze een
weigering gemotiveerd en schriftelijk te worden gemeld aan de cliënt. Ook als een
verzoek niet binnen vier weken kan worden afgehandeld, dient dit gemotiveerd
aan de cliënt te worden meegedeeld.
- Een cliënt die inzage heeft gehad in zijn dossiergegevens heeft ook recht op een
afschrift van deze gegevens. De in het dossier aanwezige originele documenten
blijven in het bezit van FlexusJeugdplein.
- FlexusJeugdplein moet, indien een cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger
daarom vraagt, zo spoedig mogelijk inzage en afschrift van de dossierstukken
geven die betrekking hebben op deze cliënt. Richtlijn hiervoor is dat dit niet
langer dan vier weken duurt.
- Voor de verstrekking van afschriften van het dossier kan een vergoeding
gevraagd worden. De vergoeding voor de verstrekking van een afschrift bedraagt
€0,23 per pagina met een maximum van €4,50. Wanneer het afschrift bestaat uit
meer dan honderd pagina‟s dan wordt een hierbij passende vergoeding in
rekening gebracht van ten hoogste €22,50. Dit betekent:
● 0-19 pagina‟s : €0,23 per pagina;
● 20-100 pagina‟s : €4,50 euro;
● meer dan 100 pagina‟s : kostprijs met een maximum van €22,50.
- Inzage en afschrift van dossierstukken zijn belangrijke rechten van cliënten. Het
kan voorkomen dat een cliënt misbruik van zijn rechten maakt. Mocht een cliënt
meer dan gemiddeld en meer dan noodzakelijk om inzage vragen, dan kan
FlexusJeugplein inzage weigeren.
- De betrokkene aan wie inzage is verleend dan wel mededeling is gedaan omtrent
zijn persoonsgegevens, kan FlexusJeugdplein schriftelijk verzoeken de hem
betreffende persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af
te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van
de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd
met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek wordt ingediend door
de cliënt zelf of door de wettelijk vertegenwoordiger indien de cliënt jonger is dan
twaalf jaar of niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van
zijn belangen terzake. Het verzoek moet de aan te brengen wijzigingen bevatten,
inclusief een concreet en onderbouwd weergave van wat naar zijn oordeel wel
een juiste weergave van de werkelijkheid is. FlexusJeugdplein moet binnen vier
weken schriftelijk laten weten in welke mate aan het verzoek gehoor wordt
gegeven (niet, gedeeltelijk of volledig). Als wordt besloten om gegevens te
corrigeren, dan wordt dit zo snel als redelijkerwijs mogelijk gedaan. In het geval
de gegevens om technische redenen niet kunnen worden gewijzigd, dan moet de
betrokkene hierover geïnformeerd worden . Indien FlexusJeugdplein tot correctie
van de gegevens overgaat, is deze verplicht om aan derden aan wie de gegevens
eerder zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk door te geven dat de gegevens zijn
gecorrigeerd. Dit hoeft niet indien dit onmogelijk is of een onevenredige
inspanning kost. Zo zal het voor FlexusJeugdplein praktisch onmogelijk zijn een
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
132
derde te informeren die in een ver verleden gegevens heeft verstrekt en
vervolgens een aantal malen is verhuisd, zodat het zeer moeilijk is achter de
huidige woon- of verblijfplaats te komen. Indien de verzoeker daar om vraagt,
meldt FlexusJeugdplein hem aan welke derden de mededeling is gedaan.
- Indien een vergoeding voor inzage is gevraagd dient dit bedrag te worden
teruggegeven indien FlexusJeugdplein op verzoek van de betrokkene tot
verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan.
- FlexusJeugdplein bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het
verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij aan het verzoek voldoet. Een
weigering is met redenen omkleed.
- Er wordt onderscheid gemaakt in een lopend dossier (cliënten die begeleid
worden) en een afgesloten dossier (cliënten van wie de begeleiding is afgesloten).
- Er bestaat een bewaartermijn van 15 jaar voor afgesloten dossiers.
FlexusJeugdplein bewaart de dossiers gedurende vijftien jaar, te rekenen vanaf
het tijdstip waarop deze is vervaardigd of zoveel langer als redelijkerwijs in
verband met een zorgvuldige hulpverlening noodzakelijk is. Na die periode wordt
het dossier vernietigd. Digitale persoonsgegevens worden direct bij afsluiting
gewist.
- Afgesloten dossiers worden nog één jaar door het afdelingssecretariaat beheerd.
Daarna zorgt de afdelingssecretaresse ervoor dat het dossier naar de huismeester
gaat. Deze bergt het dossier op in het centraal archief aan de Diergaardesingel
71.
- Op de afgesloten dossiers ondergebracht in het archief, is het Privacyreglement
onverkort van toepassing.
- Alleen op verzoek van de cliënt is verkorting van het bewaartermijn mogelijk. De
cliënt kan schriftelijk verzoeken zijn persoonsgegevens te vernietigen. Het
verzoek wordt ingediend door de cliënt zelf of door de wettelijk
vertegenwoordiger indien de cliënt jonger is dan twaalf jaar of niet in staat kan
worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. De
verantwoordelijke vernietigt binnen drie maanden de persoonsgegevens van de
verzoeker, tenzij het persoonsgegevens betreft waarvan redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan
de verzoeker of indien de vernietiging in strijd is met de wet.
Richtlijnen
Pleegzorgbegeleiders zullen het meest te maken hebben met aanvragen voor
dossierinzage van het kind, de biologische ouders (of wettelijk vertegenwoordigers) en
de pleegouders. Deze zullen hier verder toegelicht worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
133
2.7.1.1 Dossierinzage pleegkind
Doel
Zoals reeds beschreven hebben cliënten recht op inzage en afschrift van hun
cliëntdossier. Hiertoe moeten zij desgewenst de mogelijkheid krijgen.
Uitgangspunten
- Als de cliënt jonger is dan 12 jaar heeft hij geen recht op inzage in zijn eigen
gegevens, wat niet betekent dat een pleegzorgbegeleider dan geen informatie
mag geven. Het kind wordt „op zijn niveau ‟ betrokken bij de hulpverlening.
- Vanaf 12 jaar heeft de jeugdige wel recht op inzage in zijn eigen gegevens, tenzij
hij niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake. Het is aan de pleegzorgbegeleider (eventueel in overleg met de
gedragsdeskundige) om dit te beoordelen.
- De wils(on)bekwaamheid van een jeugdige kan worden vastgesteld door
waarneming van de totale geestelijke toestand van de jeugdige. Of een jeugdige
in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen is afhankelijk van zijn
cognitieve ontwikkelingsniveau, zijn persoonlijkheidsontwikkeling en zijn
psychisch functioneren. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat het niet
gaat om een algehele wils(on)bekwaamheid, maar dat er een duidelijke relatie
met het specifiek onderwerp moet zijn: kan deze jeugdige de gevolgen van het
verkrijgen van deze informatie hanteren? De mening van de ouders kan daarbij
meewegen, maar is niet doorslaggevend. Het is denkbaar dat FlexusJeugdplein
informatie heeft over een jeugdige cliënt of over zijn ouders die de jeugdige beter
niet te weten kan komen. Denk bijvoorbeeld aan afstammingsgegevens, waarbij
de timing voor het verstrekken van dit soort informatie vaak nogal nauw luistert.
Per geval zal een beslissing genomen moeten worden of de informatie wordt
verstrekt.
Stappenplan
?
??? Hiervoor kunnen zij een verzoek indienen bij de pleegzorgbegeleider. Indien een
cliënt een afgesloten dossier wil inzien (binnen 15 jaar na afsluiting van de begeleiding)
en diens pleegzorgbegeleider niet langer in dienst is bij FlexusJeugdplein, kan deze zich
richten tot de afdelingsmanager???
Om te voorkomen dat iemand door het gebruik van een naam van een ander gegevens
over deze persoon verkrijgt, is FlexusJeugdplein verplicht de identiteit van de verzoeker
vaststellen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
134
2.7.1.2 Dossierinzage ouder(s)/wettelijk vertegenwoordigers
Doel
Ouders en wettelijk vertegenwoordigers hebben in specifieke situaties ook het recht op
dossierinzage en dienen hier desgewenst de mogelijkheid toe te krijgen.
Uitgangspunten
- Wettelijk vertegenwoordigers over een kind zijn de ouder(s) en/of instantie die
(gedeeltelijk) belast zijn met het juridisch gezag.
- Pleegouders zijn alleen wettelijk vertegenwoordiger als zij pleegoudervoogdij
hebben over het kind.
- Voor cliënten onder de zestien jaar geldt dat hun wettelijk vertegenwoordiger
recht heeft op inlichtingen over, inzage in en afschrift van gegevens van de cliënt.
- Ook ten aanzien van cliënten die wel de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt,
maar niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake
heeft de wettelijk vertegenwoordiger recht op informatie.
- FlexusJeugdplein kan de inzage aan de wettelijk vertegenwoordiger weigeren als
het belang van het kind zich hiertegen verzet. Dit kan bijvoorbeeld als de
wettelijk vertegenwoordiger het kind onttrekt aan de nodige zorg, er gevreesd
moet worden voor het toebrengen van psychische schade aan het kind en het
ernstig schaden van de vertrouwensband tussen het kind en de
pleegzorgbegeleider (zeker indien de jeugdige al twaalf jaar of ouder is, dient zijn
mening zeer serieus genomen te worden, maar ouders dienen wel zodanig
geïnformeerd worden dat zij hun taak als opvoeder kunnen waarmaken). Soms
kan ervoor gekozen te worden geen inzage te verschaffen, maar in een gesprek
enige informatie te bieden of inzage pas in een later stadium toe te staan. Het
verdient de voorkeur om met een jeugdige af te spreken hoe, wanneer en op
welke wijze de wettelijk vertegenwoordiger wordt geïnformeerd.
- Informatieverstrekking aan ouders over een wilsbekwame cliënt van zestien jaar
en ouder valt niet onder de inzageregels, maar onder de regels voor
derdenverstrekking. Ook het verstrekken van informatie aan een ouder die niet
met het gezag is belast valt onder „derdenverstrekking‟.
- De ouder die niet met gezag is belast en dus geen wettelijk vertegenwoordiger is
heeft de mogelijkheid informatie te krijgen over diens kind. Dit is de
verantwoordelijkheid van de ouder of instantie belast met het gezag over het
kind. Wanneer deze dit weigert en er een verzoek van ouder zonder gezag
binnenkomt, dan kan de pleegzorgbegeleider de hoogstnoodzakelijke informatie
verschaffen. Het gaat hierbij over algemene informatie over het geestelijk en
lichamelijk welzijn van het kind (bijvoorbeeld leerprestaties en overplaatsingen).
Ook kan besloten worden het verschaffen van informatie te weigeren. Dit moet
goed gemotiveerd worden. Redenen hiervoor kunnen zijn dat de ouder met gezag
of de pleegouder(s) de informatie ook niet krijgt of dat de belangen van het kind
verzetten zich tegen het verstrekken van de informatie. De niet met gezag
belaste ouder zich middels een advocaat tot de rechtbank wenden met het
verzoek te bepalen dat de informatie alsnog wordt verschaft. De gevraagde
informatie dient dan te worden overlegd aan de rechter zodat de rechter kan
beoordelen of terecht besloten is de informatie niet te verstrekken. Als de rechter
tot het oordeel komt dat de informatie terecht is geweigerd, wijst hij het verzoek
van de niet met gezag belaste ouder af. Beoordeelt de rechter dat de informatie
onterecht is geweigerd, dan dient de niet met gezag belaste ouder de verzochte
informatie alsnog te krijgen.
Stappenplan
?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
135
2.7.1.3 Dossierinzage pleegouder
Doel
Persoonsgegevens over pleegouders worden gescheiden van het cliëntdossier bewaard,
in het pleegouderdossier. De pleegouders hebben recht van inzage en afschrift van dit
dossier. Hiertoe moeten zij desgewenst de mogelijkheid krijgen.
Uitgangspunten
- Pleegouders hebben in het algemeen geen recht op inzage van het cliëntdossier
van hun pleegkind, aangezien zij geen wettelijk vertegenwoordigers van hun
pleegkind zijn (uitgezonderd pleegoudervoogden) en niet beroepshalve bij de
hulpverlening van het pleegkind betrokken zijn. Pleegouders zijn immers niet als
medewerker van FlexusJeugdplein betrokken bij hun pleegkind.
- Pleegouders moeten zo volledig als mogelijk geïnformeerd worden over de
achtergrond van het pleegkind. Aangezien zij geen recht hebben op inzage van de
gegevens weegt de pleegzorgbegeleider af welke informatie nodig is voor de
pleegouders om het kind goed op te kunnen vangen. Zo zal verstrekking van
informatie over het kind zelf sneller noodzakelijk zijn dan verstrekking van
informatie over de ouders.
- Gegevens van de pleegouders kunnen in het cliëntdossier opgenomen worden,
mits deze in het kader van de begeleiding van het kind zijn. De
pleegzorgbegeleider stelt de pleegouders hiervan op de hoogte.
- Pleegouders hebben inzage in het cliëntdossier van hun pleegkind voor zover
deze gegevens over henzelf gaan. Maar als bijvoorbeeld pleegouders vragen wat
er over hen staat vermeld in het dossier van de cliënt, dan hebben zij in beginsel
wel recht op inzage in hun eigen gegevens. De gegevens van de pleegouders
moeten dan wel voldoende zelfstandigheid bezitten. Dit betekent dat deze
gegevens dermate los staan van de gegevens van de cliënt dat zij hiervan te
scheiden zijn. Aan de pleegouders wordt in dat geval alleen inzage in hun eigen
gegevens verstrekt. Deze gegevens worden zoveel als mogelijk gescheiden
opgeslagen in het pleegouderdossier, welke in het geheel toegankelijk is voor de
pleegouders.
- De cliënt (kind, ouders en/of wettelijk vertegenwoordigers) heeft geen recht van
inzage of afschrift van het pleegouderdossier.
- Het pleegouderdossier bevat, indien aan de orde en relevant, de volgende
gegevens:
a. Correspondentie
● Ingaande en uitgaande post betreffende het pleeggezin
b. Officiële stukken
● Verklaring van geen bezwaar Raad voor de Kinderbescherming
● Medische verklaring
● Pleegzorgcontract
● Enzovoorts
c. Inhoudelijke rapportage
● VIP rapportage of Verslag netwerkscreening
● (Evaluatie) pleegoudersbegeleidingsplannen
● Bijplaatsingsverslagen
● Pas op de Plaats verslagen
● Enzovoorts
d. Financiële gegevens
● Mutatieformulieren
● Declaratieformulieren
● Aanvraagformulieren opslagregeling
● Enzovoorts
e. Verklaringen omtrent inzage en afgifte van gegevens
f. Stukken die betrekking hebben op eventuele klachten
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
136
Stappenplan
?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
137
2.7.2 Declaraties pleegouders
Doel
Pleegouders krijgen een pleegzorgvergoeding. Deze maandelijkse bijdrage is bedoeld
voor de verzorging van het pleegkind en is geen salaris of inkomen voor de pleegouders.
De vergoeding is bedoeld voor de normale, terugkerende kosten van opvoeding en
verzorging van pleegkinderen. Het gaat onder meer om de kosten voor voeding,
inrichting, verwarming, bewassing, zak- en kleedgeld, deelnamen aan maatsschappelijke
activiteiten (zoals sportverenigingen), kleine kosten voor onderwijs (pennen, agenda,
schriften, enzovoorts), ziektekosten (zoals eigen bijdrage) en reiskosten (bijvoorbeeld
voor school en bezoeken aan de ouders). In bijzondere gevallen kunnen pleegouders
extra kosten declareren. Het gaat hierbij enerzijds om kosten die zij bij FlexusJeugdplein
kunnen declareren en anderzijds kosten die zij afhankelijk van het juridische kader van
de plaatsing bij Bureau Jeugdzorg kunnen declareren.
Uitgangspunten
- De kosten die bij FlexusJeugdplein kunnen worden gedeclareerd naast de
pleegzorgvergoeding zijn uitsluitend reiskosten die in het kader van de
hulpverlening aan het pleegkind worden gemaakt. Het betreft een beperkte mate
van vergoeding, wanneer de reiskosten gemaakt worden voor diagnostische
onderzoeken, evaluatiebesprekingen, adviesgesprekken en verplichte
familiecontacten (mits de reisafstanden uitkomen boven de 500 km per jaar). De
vergoeding bedraagt €0,18 per kilometer of de kosten van openbaarvervoer 2e
klasse (na inlevering van de originele vervoersbewijzen).
- Wanneer pleegouders extra kosten declareren bij FlexusJeugdplein, dan dient de
afdelingsmanager hiermee akkoord te zijn.
- Afhankelijk van justitiële maatregel kan een tegemoetkoming in extra kosten bij
Bureau Jeugdzorg aangevraagd worden (zie pleegouderband). Het gaat hierbij
om de kosten voor:
onderwijs;
paspoort of identiteitsbewijs;
kleding;
fiets, bromfiets, helm en verzekering;
brilmontuur;
contactlenzen/brillenglazen;
plaswekker of andere apparatuur i.v.m. bedplassen;
begrafenis.
Stappenplan
Bij FlexusJeugdplein kunnen in bijzondere situaties reiskosten in het kader van de
hulpverlening gedeclareerd worden.
1. De pleegouders vullen een declaratieformulier voor reiskosten in het kader van de
hulpverlening in en doet deze aan de pleegzorgbegeleider toekomen (zie 7.10.4 of
pleegouderband).
2. De pleegzorgbegeleider controleert het declaratieformulier op compleetheid en
correctheid, ondertekent deze en doet hem toekomen aan de afdelingsmanager.
3. De afdelingsmanager ondertekent het declaratieformulier en geeft hem terug aan de
pleegzorgbegeleider.
4. De pleegzorgbegeleider draagt er zorg voor dat een kopie van het declaratieformulier
in het pleegouderdossier komt en dat het origineel richting de financiële administratie
gaat.
Met betrekking tot de kosten die bij Bureau Jeugdzorg gedeclareerd kunnen worden,
kunnen pleegouders gebruik maken van het Declaratieformulier overige kosten (dus
geen verzorgingskosten), welke terug te vinden is in de pleegouderband. Deze wordt
door de pleegouders direct naar Bureau Jeugdzorg verzonden en daar verder
afgehandeld.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
138
2.7.3 Opslagregeling (€3,17)
Doel
In bijzondere situaties kunnen pleegouders voor de noodzakelijke kosten van hun
pleegkind een hogere vergoeding nodig hebben om hun pleegkind(eren) een goede
opvoeding en verzorging te geven. Dan hebben zij recht op de opslagregeling van €3,17
per dag boven op hun pleegzorgvergoeding.
Uitgangspunten
- Pleegouders hebben recht op de opslagregeling wanneer er sprake is van (een
combinatie van):
een groot pleeggezin (van drie of meer pleegkinderen, waarbij de opslag
wordt uitbetaald voor derde en volgende kinderen);
een pleegkind met een lichamelijke of geestelijke handicap;
een crisisplaatsing (maximaal 1x4 weken);
een AGO-plaatsing (maximaal 1x4 weken);
een observatieplaatsing (maximaal 1x4 weken).
- Het is de taak van de begeleiders pleegzorg om de opslagregeling voor de
pleegouders aan te vragen. Wanneer er sprake is van een groot pleeggezin, dan
dient de opslagregeling voorafgaand aan de bijplaatsing aangevraagd worden en
voor het nieuwe kalender jaar iedere december weer.
- De afdelingsmanager keurt de opslagregeling goed en de financiële administratie
geeft hier vervolgens akkoord op.
Stappenplan
1. De pleegzorgbegeleider vult een Aanvraagformulier Opslagregeling €3,17 (zie 7.10.5)
in en doet deze aan de afdelingsmanager toekomen.
2. De afdelingsmanager ondertekent het Aanvraagformulier en geeft deze terug aan de
pleegzorgbegeleider.
3. De pleegzorgbegeleider maakt een kopie van het Aanvraagformulier en vraagt het
secretariaat deze op te bergen in het pleegouderdossier.
4. De pleegzorgbegeleider verstuurt het Aanvraagformulier naar de financiële
administratie.
5. De financiële administratie verwerkt de aanvraag en handelt deze verder af.
6. De pleegouders krijgen vervolgens tegelijk met de pleegoudervergoeding de
opslagregeling uitbetaald.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
139
Hoofdstuk 3
Extra interne hulpverleningsmogelijkheden
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
140
3.1 Hechtingsproblematiek
Uitgangspunt
Hechting is de relatie van een kind met een gehechtheidsfiguur welke het kind gebruikt
als veilige basis in stressvolle omstandigheden. Dit vormt de basisvoorwaarde voor een
gezonde sociaal-emotionele, verstandelijke en motorische ontwikkeling.
Voor het ontstaan van een goede hechting met de gehechtheidsfiguur is het vooral van
belang dat er continuïteit is in de verzorging met tenminste één vaste opvoeder. Deze
continuïteit mist vaak in het leven van pleegkinderen. Zij hebben één of meer
overplaatsingen meegemaakt en dit vormt een risicofactor voor de
hechtingsontwikkeling. Daarnaast zijn de omstandigheden van pleegkinderen tijdens de
zwangerschap en in de eerste maanden en jaren daarna vaak verre van optimaal
geweest. Hierbij kan gedacht worden aan alcohol- en drugsmisbruik, mishandeling,
verwaarlozing, misbruik, ondervoeding, zwerversbestaan, enzovoorts. Juist veiligheid en
geborgenheid in die eerste levensjaren zijn van groot belang voor de vorming van een
hechtingsrelatie. Hoewel niet bij ieder maar wel bij veel pleegkinderen bestaat de kans
van het ontwikkelen een onveilige hechting op grond van de beschreven risicofactoren.
Een opvoedingssituatie binnen een gezin, zoals een pleeggezin, biedt een kind met
problemen op het gebied van hechting de meeste mogelijkheden op het geheel of ten
dele inhalen van de hechtingsachterstand. Afhankelijk van de mogelijkheden van de
opvoeder en de leeftijd van het kind kan de duur variëren van enkele weken tot enkele
maanden en soms jaren. De ontwikkelingsfase van de hechting moet als het ware
ingehaald worden. Pleegouders dienen hierbij op de juiste wijze ondersteund te worden,
waarbij getracht moet worden de vaak frustrerende interactiepatronen tussen het
pleegkind en de pleegouders te doorbreken.
Het vinden van veiligheid en geborgenheid in een pleeggezin vormt de eerste aanzet tot
hechting, maar vaak is er meer nodig. Het basisvertrouwen in anderen kan ontbreken.
Dit wordt een onveilige hechting genoemd. Dit kan in extreme situaties tot een reactieve
hechtingsstoornis leiden. Hierbij heeft het kind geleerd dat het van belang is om zich niet
te hechten, vanuit een angst om de gehechtheidsfiguur te verliezen. Het kind lokt weinig
adequate zorg en bescherming uit bij de opvoeder. Voor opvoeders kan dit zeer
frustrerend zijn. Zij worden immers continu afgewezen door het kind. Het kan ook
voorkomen dat het kind zich juist vastklampt aan de opvoeder. Beide uitersten kunnen
leiden tot een neiging van de pleegouders om te stoppen met een gezonde benadering
van het kind. Zodoende kunnen het kind en de opvoeder(s) in interactieproblemen
terecht komen die niet heilzaam zijn voor het kind en voor de opvoeder ook
onbevredigend zijn.
Bij hechtingsproblemen en in het bijzonder bij een reactieve hechtingsstoornis zijn de
normale ouderlijke vaardigheden ontoereikend en wordt er in de opvoeding van dit kind
specifieke deskundigheid van de pleegouder(s) gevraagd.
Doel
Een overzicht geven van de mogelijkheden om extra hulpverleningsopties in de
begeleiding te implementeren, wanneer er sprake is van problemen op het gebied van
hechting.
Richtlijnen
Wanneer er aanwijzingen zijn voor hechtingsproblemen, dan kan dit verder geëxploreerd
worden middels Vragenlijsten (zie 3.1.1). Hieruit kan naar voren komen dat verder
diagnostisch onderzoek (zie 3.2) naar de hechtingsontwikkeling gewenst. Ondersteuning
aan de pleegouders op het gebied van de hechtingsontwikkeling van het pleegkind,
ongeacht de ernst van de problematiek, kan de vorm van Video Interactie Begeleiding
(zie 3.1.2) of Sherborn (zie 3.1.3) hebben.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
141
Achtergrondinformatie
Voor de volledigheid wordt hier de nodige achtergrondinformatie over
hechtingsproblemen gegeven, zodat de pleegzorgbegeleider deze kennis in de
begeleiding aan de pleeggezinnen mee kan nemen.
Signalen van hechtingsproblemen
Grofweg kunnen kinderen met hechtingsproblemen in twee groepen ingedeeld worden.
Deze zullen hier in hun extremen beschreven worden. De signalen kunnen zeer divers
zijn, maar zijn allemaal terug te leiden naar de angst om zich over te geven.
Er zijn kinderen die veel verzet laten zien. Zij verzetten zich tegen alle vormen van
nabijheid, zoals troost en aanraking. Dat verzicht richt zich vooral tegen de opvoeder die
emotioneel en van nature het meest dichtbij staat. Bij andere mensen daarentegen kan
hetzelfde kind zich te vrijpostig opstellen, door op schoot te kruipen, zich op te laten
tillen, enzovoorts. In feite geeft het kind met dit gedrag aan wie er werkelijk belangrijk
voor hem is, namelijk de opvoeder waartegen het zich het meest verzet. De angst zich
aan die persoon te hechten is bijzonder groot. Uit angst zich over te geven aan de ander
zal het proberen alles zelf in de hand te houden. Door negatief gedrag te laten zien,
heeft het kind als het ware zelf in de hand dat het afgewezen wordt door de opvoeders.
Anderzijds zijn er kinderen bij wie de angst om te verliezen veel meer op de voorgrond
ligt. Vanuit dat angstige gevoel klampen zij zich vast aan hun opvoeder(s). Zij kunnen
geen moment zonder hen. Alleen spelen en zich goed concentreren lukt daardoor
moeilijk, wat problemen voor de verdere ontwikkeling veroorzaakt. Voor vreemde
mensen zijn deze kinderen soms bang. Doorgaans zijn deze kinderen snel ontstemd,
huilen veel en zijn vaak boos. Het kind lijkt voor de pleegouders wel gehecht, maar het
is een angstige hechting. Het vertrouwen dat de opvoeder er altijd onvoorwaardelijk zal
zijn ontbreekt ook hier.
Diagnostisch onderzoek
Als de problematiek van het kind lijkt op hechtingsproblematiek, dan verdient het de
aanbeveling om diagnostisch onderzoek uit te voeren (zie 3.2). Zo kan uitgesloten
worden dat het bijzondere sociale gedrag verklaard kan worden door bijvoorbeeld een
autismespectrum stoornis. Een juiste diagnose kan de pleegouders bevestigen in hun
zorgen en daarmee ontschuldigen. Het (negatieve) gedrag van het kind wordt namelijk
bepaald door een diepgewortelde angst zich over te geven en toe te vertrouwen aan zijn
opvoeder(s). Het kind heeft immers ervaren dat het die persoon of personen weer kan
verliezen en dan gekwetst en teleurgesteld zal zijn. Het kind is hierdoor geneigd de
opvoeder(s) af te wijzen of zich hier juist aan vast te klampen. De onderkenning van dit
systeem kan een eerste stap zijn tot motivering van pleegouders om hun opvoeding aan
het kind aan te passen aan diens behoeften en hierbij ondersteuning in de vorm van
hulpverlening te accepteren. Het vraagt immers veel van de pleegouders om de vele
afwijzingen of het claimende gedrag die het kind te accepteren en te doorbreken.
Pleegouders kunnen ook een blokkade voelen om hun opvoedingsaanpak richting het
kind aan veranderen, vanuit persoonlijke problemen uit hun eigen vroege jeugd. Vaak
kan benoeming van de negatieve invloed hiervan voldoende zijn om de blokkade op te
heffen. Wanneer deze bevestiging niet voldoende is, dan verdient het de aanbeveling om
de pleegouder(s) door te verwijzen voor verdere hulp in de verwerking hiervan door
bijvoorbeeld een psycholoog. Hier kunnen zij leren de verbanden te zien tussen de eigen
opvoeding van vroeger en de opvoeding die zij nu geven. Van hieruit kan onverwerkte
pijn verwerkt worden en de spiraal doorbroken, zodat de pleegouders hun
opvoedingsaanpak alsnog aan kunnen passen aan de behoeften van het pleegkind.
Sensitiviteit en responsiviteit
Bij de hechtingsontwikkeling zijn twee eigenschappen van de opvoeder van groot belang,
namelijk sensitiviteit en responsiviteit. Sensitiviteit is het vermogen van de opvoeder om
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
142
zich goed in te kunnen leven in dat wat het kind nodig heeft. Responsiviteit is het
vermogen van de opvoeder om adequaat te reageren op het kind. Opvoeders kunnen
ondanks verstoorde hechtingsontwikkelingen alsnog het basisvertrouwen aan het kind
geven door expliciet sensitief en responsief te zijn. Dit dient verder te gaan dan de
„normale‟ sensitiviteit en responsiviteit. Als pleegouders leren dit toe passen, dan kan het
kind de geborenheid en veiligheid die het heeft gemist alsnog ervaren en ontwikkelen.
Loyaliteit
Naast de investeringen in de relatie tussen het kind en de pleegouder(s), is het voor de
hechtingsontwikkeling van groot belang dat het kind zichzelf mag zijn in alle opzichten.
Dat betekent dat het kind het gevoel krijgt dat zijn ouders er ook mogen zijn. De ouders
zijn immers een deel van het kind. Ook als het niet kind zelf het initiatief neemt om er
over te praten, is het van groot belang dat de pleegouders regelmatig zonder dwang de
ouders ter sprake brengen. Dat kan met kleine opmerkingen, zoals of de mooie ogen nu
van de vader of de moeder zouden zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
143
3.1.1 Vragenlijsten
Doel
Om een eerste beeld te krijgen van de hechtingsontwikkeling van een pleegkind kunnen
diverse vragenlijsten afgenomen worden.
Hierbij kan de ASEBA serie. Deze omvat de Childrens Behavior Checklist
Gedragsvragenlijst voor kinderen van 4-18 jaar (CBCL), de Youth Self Report (YSR) en
de Teacher Report Form (TRF). Deze kunnen ingevuld worden door respectievelijk de
(pleeg)ouder(s), het kind (>12 jaar) en de leerkracht. Deze vragenlijsten geven globaal
weer wat de ontwikkeling van het kind is. Hierbij is aandacht voor internaliserende,
externaliserende of aandachtsproblemen. Ook problemen op het gebied van hechting
kunnen hier naar voren komen. De CBCL is voldoende om een indruk te krijgen van hoe
de pleegouders de ontwikkeling van het kind ervaren. Wanneer de drie vragenlijsten
gezamenlijk gebruikt worden komt er een completer beeld naar voren, omdat dan kan
worden vergeleken of het gedrag door de leerkracht en het kind zelf op eenzelfde manier
ervaren wordt.
Daarnaast bestaat er een vragenlijst die specifiek gericht is op de hechtingsontwikkeling.
Dit is de Globale Indicatielijst Hechting (GIH). Deze wordt door de pleegouders
afzonderlijk ingevuld, zodat hun indruk van de hechtingsontwikkeling van het kind in
kaart gebracht kan worden.
Uitgangspunten
- De vragenlijsten kunnen op verschillende momenten in de pleegzorgbegeleiding
ingezet worden. De pleegzorgbegeleider doet dit altijd in overleg met de
gedragsdeskundige. Deze is ook diegene die gegevens kan uitlezen en conclusies
kan verbinden aan de vragenlijsten.
- Bij TP-besprekingen in het kader van therapeutische pleegzorg (TP) worden de
vragenlijsten standaard voorafgaand aan de bespreking afgenomen.
- Binnen Video Interactie Begeleiding (VIB) wordt de Globale Indicatielijst Hechting
(GIH) standaard bij de start en het einde ingevuld. Aan de hand hiervan worden
respectievelijk werkdoelen gemaakt en het ontwikkelingsproces geëvalueerd.
Stappenplan
Wanneer de vragenlijsten binnen het kader van TP of VIB gebruikt worden, dan gebeurt
dit op de wijze zoals bij deze stukken beschreven (zie 2.5.3 en 2.5.4). In andere
situaties kan het volgende stappenplan gebruikt worden:
1. Er bestaan zorgen over de (hechtings)ontwikkeling van het kind en de
pleegzorgbegeleider wil dit concreter in beeld krijgen.
2. De pleegzorgbegeleider overlegt met de gedragsdeskundige over de mogelijkheden
om de ontwikkeling van het kind beter in beeld te krijgen. Hierbij wordt besloten één
of meer van de beschreven vragenlijsten te gebruiken.
3. De pleegzorgbegeleider vraagt op het secretariaat om de vragenlijsten en stuurt deze
naar de pleegouders (en eventueel de leerkracht en het kind zelf). Hierbij kan een
antwoordenveloppe bijgevoegd worden, maar de begeleider kan ook in het
eerstvolgende huisbezoek de vragenlijsten meenemen.
4. De ingevulde vragenlijsten worden aan het secretariaat gegeven, zodat zij deze
kunnen verwerken.
5. De resultaten worden door het secretariaat aan de gedragsdeskundige gegeven.
6. De gedragsdeskundige maakt een kort verslag op grond van de resultaten en
bespreekt dit met de pleegzorgbegeleider. Hierin wordt stilgestaan bij de resultaten
en tevens belangrijke aanpassingen die hieruit voortkomen voor de begeleiding aan
het pleeggezin.
7. De pleegzorgbegeleider bergt het verslag op in het dossier en doet dit eventueel
toekomen aan het pleeggezin of verwerkt het in elk geval in het eerstvolgende EHVP.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
144
3.1.2 Video Interactie Begeleiding (VIB)
Doel
Begeleiders en pleegouders komen soms in situaties terecht waarin gesprekken
onvoldoende resultaat hebben. De klachten van pleegouders blijven bestaan en de
begeleider merkt dat hij of zij niet datgene kan bieden wat de pleegouders nodig hebben
om het pleegkind verder te helpen. In zulke situaties kan een beroep gedaan worden op
Video Interactie Begeleiding Hechting. VIB Hechting is een specifieke vorm van Video
Home Training. Het is een methodiek die gebruik maakt van video-opnames van
menselijke interacties en van de principes van basiscommunicatie, microanalyse en
empowerment. VIB behoort tot de oplossingsgerichte kortdurende therapeutische
technieken.
Het doel van VIB hechting is het bevorderen van veilige gehechtheid oftewel
basisvertrouwen. Dat is het vertrouwen van het kind in zichzelf en de volwassenen om
hem/haar heen. Door het creëren van een gevoel van veiligheid bij het kind worden
angst en stress gereduceerd en krijgt het kind de ruimte om de wereld om zich heen te
gaan onderzoeken. Tevens kan het kind de opvoeder gaan ervaren als een veilige haven
voor troost en bescherming. De veiligheid en het exploratiegedrag resulteren in
ontwikkeling op allerlei gebieden, zoals de lichamelijke, motorische, emotionele en
sociale ontwikkeling.
Pleegouders wordt zodoende handvatten geboden om specifieke deskundigheid te
ontwikkelen in het omgaan met (de problematiek van) het kind.
Uitgangspunten
- Aan de hand van een video-opname van de opvoedingssituatie van ongeveer 10
minuten wordt gekeken op microniveau (filmfragmentjes van enkele seconden)
wat de pleegouder(s) al adequaat doet. Ook worden gerichte instructies gegeven
wat het kind nodig heeft en wat pleegouders kunnen doen om nog beter bij de
behoeften van het kind aan te sluiten.
- Binnen VIB zijn krachten en mogelijkheden van zowel het pleegkind als de
pleegouders het uitgangspunt.
- Doorgaans zijn vier tot zeven, gemiddeld vijf, momenten van filmen en
nabespreken voldoende om de doelen te bereiken. Deze worden verspreid over
ongeveer zes maanden gemaakt, mogelijk gevolgd door een follow-up van één of
twee opnames.
- De filmopnames worden bij het pleeggezin thuis gemaakt, bijvoorbeeld tijdens
het eten of een spelletje. De VIB-er legt daarvoor een huisbezoek aan het
pleeggezin af. In uitzonderlijke situaties kan de pleegouders gevraagd worden
zelf de opnames te maken.
- Het terugkijken van de video-opname vindt bij FlexusJeugdplein plaats. Als dit
moeilijk te organiseren is voor pleegouders kan hier in onderling overleg een
andere afspraak over gemaakt worden.
- Een VIB-er werkt niet alleen, maar wordt begeleid door een AID-supervisor die
tips en aanwijzingen geeft.
- De pleegzorgbegeleider wordt dan ook actief betrokken bij de VIB.
- Met VIB Hechting wordt opvoeders geleerd met aandacht, niet beoordelend en
objectief, in het hier en nu, hun kind waar te nemen. Tevens wordt geoefend met
specifieke communicatie vaardigheden, met name het benoemen. De opvoeders
wordt daarmee geleerd om volgens vastgestelde criteria gedrag, gevoelens en
wensen, intenties en gedachten van het kind te benoemen. Daarnaast worden op
veiligheid en gehechtheid gerichte opvoedingsadviezen gegeven.
- Opvoeders van een kind met hechtingsproblemen ondervinden vrijwel dagelijks
hoe hun inspanningen verzanden in frustraties. Het gedrag van hun kind kan
dusdanig afwijzend zijn dat de opvoeder terugschrikt en neigt te stoppen met de
natuurlijke gezonde benadering. Het gevolg is dat opvoeder en kind in
interactiepatronen terechtkomen die allerminst heilzaam zijn voor het kind. Ook
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
145
voor de opvoeder zelf kunnen die patronen onbevredigend zijn vanwege haar/zijn
natuurlijke behoefte aan relatievorming met het kind.
- Bij het terugkijken vormt psycho-educatie over de dynamiek achter de
symptomen een belangrijk onderdeel. Het bekrachtigen van de gezonde
elementen in de interactie, die te zien zijn op de video opnamen, is voor deze
specifieke groep opvoeders eveneens van groot belang. Een en ander zorgt voor
de juiste motivering, en werkt ontschuldigend voor de opvoeder.
- De methode is op te vatten als een mediatietherapie. De opvoeder wordt gezien
als behandelaar.
Indicaties
Grofweg kan VIB op drie manieren ingezet worden, namelijk preventief, curatief en
diagnostisch.
Preventief
Wanneer VIB preventief ingezet wordt, dan is er nog geen sprake van uitgesproken
problemen. Bij preventieve toepassing van VIB kan gedacht worden aan een kind die net
in een pleeggezin woont en waarbij de ingroei en hechting extra ondersteund kan
worden. Ook kan de voorgeschiedenis van het kind maken dat de verwachting is dat er
van de pleegouders specifieke vaardigheden gevraagd zullen worden. Hierbij valt te
denken aan trauma, maar ook aan bijvoorbeeld rouw wanneer (één van) de ouders zijn
overleden. Middels VIB kunnen de pleegouders direct bij de start van de plaatsing
ondersteund worden in het aansluiten bij de specifieke behoeftes van het kind.
Ook kan een kind al langere tijd in een pleeggezin wonen, maar kunnen de pleegouders
beter contact met het kind willen krijgen. Bijvoorbeeld bij teruggetrokken en angstig
gedrag van het kind kan de pleegouder(s) een handreiking gedaan worden middels VIB
om beter contact te krijgen met het kind.
Curatief
VIB kan handvatten bieden bij diverse emotionele en gedragsproblemen, zoals ADHD,
eetproblemen, slaapproblemen, schoolproblemen (concentratie, gedrag, motivatie,
enzovoorts), sociale problemen (met ouders, pleegouders, broers, zussen, vrienden,
enzovoorts), driftbuien, oppositioneel gedrag, enzovoorts.
Een belangrijk gebied waarbij VIB binnen de pleegzorg wordt toegepast is
hechtingsproblematiek. Veel pleegouders weten wel vanuit de theorie en/of begeleiding
dat hechting belangrijk is, maar dit in de praktijk kunnen bevorderen is vaak moeilijk.
Daarbij is het voor pleegouders vaak moeilijk om hechtingsproblematiek te herkennen.
Het is niet altijd goed zichtbaar. De angst om de pleegouder(s) te verliezen is dan
verstopt in aangepast gedrag, vastklampen, allemansvriendje, oppositioneel gedrag,
ruzies, driftbuien, concentratieproblemen, controlebehoefte, enzovoorts. Binnen VIB kan
aan de pleegouders geleerd worden hoe de hechtingsproblemen zich uiten en hoe hier
het beste op gereageerd kan worden.
Diagnostisch
Wanneer de ontwikkelingsmogelijkheden van een kind, bijvoorbeeld op het gebied van
hechting, in kaart gebracht moeten worden kan VIB ondersteuning bieden. De
pleegouders wordt dan gerichte instructies gegeven voor de omgang met het kind. In
gemiddeld drie sessies wordt geleerd deze instructies in de praktijk toe te passen. Op
grond van de reactie van het kind worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind
bepaald.
Contra-indicaties
Per gezinssituatie moet bezien worden of er geprofiteerd kan worden van VIB. Soms zijn
er goede redenen om VIB beter niet (op dat moment) in te zetten.
- Het kind (>12 jaar) gaat niet akkoord met VIB.
- VIB wordt door de pleegouders niet als ondersteunend ervaren, maar
bijvoorbeeld als controle op hun handelen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
146
- De draagkracht van het pleeggezin wordt op dat moment sterk belast door
andere kwesties dan de opvoeding en het pleeggezin is daardoor (tijdelijk)
overbelast.
- Het pleegkind is op dat moment in allerlei onderzoeken of andere
hulpverleningsvormen verwikkeld.
- Het kind heeft negatieve ervaringen met een videocamera.
- Er bestaat veel ruis in het gehele systeem, bijvoorbeeld slecht lopende contacten
tussen de ouders en pleegouders.
Stappenplan
Voor de inzet van VIB kunnen de stappen grofweg ingedeeld worden in de zes fases:
indicatie, motivatie, aanmelding, begeleiding, afronding en follow-up.
Indicatie
1. De pleegzorgbegeleider overlegt met de gedragsdeskundige of VIB nuttig en
wenselijk is. De meeste duidelijke aanwijzing hiervoor is dat het geadviseerd wordt
vanuit diagnostisch onderzoek, maar ook bij nieuwe plaatsingen of stagnaties in de
ontwikkeling van (het contact met) het pleegkind, kan VIB overwogen worden.
Motivatie
2. De pleegzorgbegeleider bespreekt de mogelijke inzet van VIB met de pleegouder(s).
Een eerste opzet van de werkdoelen worden besproken.
NB. Veel pleegouders hebben aarzelingen bij de gedachte dat hun gezinssituatie
opgenomen zal worden op video. De pleegzorgbegeleider zal hen in veel gevallen
moeten motiveren om toe te stemmen met de aanmelding. Het is belangrijk de
pleegouders zoveel mogelijk uit te leggen over VIB en het neer te zetten als kans
waarin specifieke deskundigheid verworven kan worden. Hoe gewoner de
pleegzorgbegeleider over VIB spreekt, hoe gemakkelijker de pleegouders de
drempel over zullen stappen. Er kan gebruik gemaakt worden van het document
„Waarom? Wanneer? Wie?‟ (zie 7.11.2).
Aanmelding
3. De pleegzorgbegeleider stelt de BJZ-werker op de hoogte van de aanmelding voor
VIB. Eventuele werkdoelen vanuit de BJZ-werker kunnen meegenomen worden.
4. De pleegzorgbegeleider vult een aanmeldingsformulier Video Interactie Begeleiding
(VIB) in (zie 7.11.1).
5. De instroomcommissie VIB bepaalt of VIB voldoende kan bieden in de aangemelde
situatie.
6. Wanneer de commissie bepaalt dat VIB ingezet kan worden, dan wordt een VIB-er
aangesteld. Die laat dit weten aan de pleegzorgbegeleider en maakt vervolgens een
afspraak met het pleeggezin.
Begeleiding
7. De VIB-er vraagt de pleegouders GIH-lijsten in te vullen.
De VIB gaat nu van start. Bij VIB Hechting wordt gebruik gemaakt van
videofeedback, een gespecialiseerde vorm van Video Home Training. De
hulpverlening bestaat uit gemiddeld 4 tot 8 sessies gedurende 6 maanden met
mogelijk een follow-up van 1-2 opnames.
a. De eerste sessie is een opname van ongeveer 10 minuten. Bij de volgende sessie
zijn alleen de opvoeders en bij voorkeur ook de pleegzorgbegeleider aanwezig. Er
wordt uitleg gegeven over de problematiek vanuit de hechtingstheorie aan de
hand van de informatie over het kind (vanuit rapportages, psycho-diagnostisch
onderzoek, informatie van de opvoeders), de scores van de vragenlijst en de
analyse van de video-opname. Vervolgens worden de doelen vastgesteld. Daarna
wordt de video opname besproken en worden specifieke vaardigheden geoefend.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
147
b. De sessie daarna is weer een video-opname met het hele gezin waarna een
sessie volgt waarin de opname wordt nabesproken met de opvoeders. De
begeleiding wordt afgesloten als de doelen voldoende bereikt zijn.
8. Er vindt er een eindgesprek plaats met de VIB-er, de pleegouder(s), het pleegkind
(> 12 jaar) en de pleegzorgbegeleider. Aan de hand van de werkdoelen wordt de
ontwikkeling van het kind besproken en de VIB als geheel geëvalueerd. Ter afronding
worden afspraken gemaakt rond de follow-up.
9. De VIB-er stelt een verslag op ter evaluatie van de VIB en doet deze aan de
pleegouders en pleegzorgbegeleider.
10. De pleegzorgbegeleider vraagt het secretariaat het VIB-verslag in het kinddossier op
te bergen.
Follow up
11. Enkele maanden na afronding van VIB volgt een follow-up: een nieuwe video-
opname wordt met pleegouder(s) besproken waarbij het geleerde wordt opgefrist en
waarbij vragen van pleegouder(s) aan bod kunnen komen.
12. Eventuele bijzonderheden rond de follow-up worden door de VIB-er in een verslag
verwerkt en verspreid aan de pleegouders en de pleegzorgbegeleider. Deze laatste
draagt er wederom zorg voor dat de gegevens in het kinddossier terecht komen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
148
3.1.3 Sherborne bewegingstherapie
Doel
Als praten niet de juiste ingang is bij kinderen, dan kunnen bewegingsspelletjes dat wel
zijn. Dit is de insteek van Sherborne bewegingstherapie, een lichaamsgerichte methode
om de hechting te bevorderen. De bewegingsoefeningen worden door de pleegouder(s)
en het kind samen gedaan, met als doel het kind te laten voelen dat de pleegouder(s) te
vertrouwen is en de pleegouder(s) te leren aan te sluiten bij het kind. Ondertussen
wordt het kind zich meer bewust van zijn of haar lichaam en van hieruit ontstaat
zelfvertrouwen.
Uitgangspunten
- Binnen Sherborne bewegingstherapie staan afstand en nabijheid centraal.
- Sherborne bewegingstherapie gaat in zekere zin van een inhaalprincipe uit,
waarbij een natuurlijk proces wordt herhaald en uitvergroot. Als een baby iets
nieuws doet, dan stimuleren de ouders dit door te lachen, het kind na te doen of
mee te spelen. Dit natuurlijke proces wordt binnen de Sherborne
bewegingstherapie gebruikt, maar nu bij oudere kinderen.
- Bij Sherborne bewegingstherapie wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het kind,
door diens initiatieven te volgen. De begeleider stemt de bewegingoefeningen
hier op af. Het idee is dat als het kind zelf gevolgd wordt het zich veilig kan
voelen en van hieruit de pleegouder(s) kan gaan volgen en zich kan overgeven.
- De methode Sherborne bestaat uit een drietal vormen relatiespelletjes:
Het leren overgeven aan de ander (koestering en overgave).
Leren samenwerken (eigen initiatief en afstemmen, gelijkwaardigheid).
Je kracht inzetten tegen(over) de andere.
Contra-indicaties
Ook voor Sherborne bewegingstherapie is het van belang om stil te staan of een
specifiek gezinssysteem er op dat moment van kan profiteren. Dat wil zeggen dat
motivatie, draagkracht en draaglast van de pleegouder(s) en het kind in beeld gebracht
moeten worden en afgewogen moet worden op Sherborne bewegingstherapie op dat
moment ingezet kan worden.
Stappenplan
De pleegzorgbegeleider is voornamelijk betrokken bij de indicatie en de aanmelding.
Hierna maken de begeleider Sherborne en de pleegouder(s) onderling afspraken. Ter
informatie wordt de inhoud en afsluiting van het proces eveneens beschreven, zodat de
pleegzorgbegeleider deze informatie eventueel ter voorbereiding aan de pleegouder(s)
kan geven.
Indicatie
1. Er bestaan indicaties dat de inzet van Sherborne wenselijk is. Dit kan komen doordat
het bijvoorbeeld bij diagnostisch onderzoek is geadviseerd, maar ook gedurende de
pleegzorgbegeleiding kunnen hechtingsproblemen zodanig op de voorgrond staan dat
extra ondersteuning hierin gewenst is.
2. De pleegzorgbegeleider bespreekt de indicaties met de gedragsdeskundige. Hierin
wordt bepaald of Sherborne bewegingstherapie de juiste vorm van extra
ondersteuning is, of het aansluit bij het kind en de pleegouder(s) en of er contra-
indicaties bestaan.
3. De pleegzorgbegeleider overlegt met de pleegouder(s) of Sherborne
bewegingstherapie ingezet kan worden. Hierbij geeft de pleegzorgbegeleider zoveel
mogelijk informatie over het doel en de inhoud van deze ondersteuning.
4. De pleegzorgbegeleider stelt de BJZ-werker op de hoogte van het voornemen
Sherborne bewegingstherapie in te zetten.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
149
Aanmelding
5. De pleegzorgbegeleider vult een Aanvraagformulier Sherborne Bewegingstherapie
(zie 7.11.6) in en doet deze toekomen aan de begeleider Sherborne (Frederiek
Hölser).
6. De begeleider Sherborne neemt contact op met de pleegzorgbegeleider om afspraken
te maken rond de samenwerking.
7. De begeleider Sherborne maakt een afspraak met het pleeggezin.
Inhoud
8. In de eerste bijeenkomst worden alle drie de soorten relatiespelletjes uitgevoerd,
zodat de begeleider kan bepalen waar de nadruk op moet komen te liggen.
9. In totaal vinden er gemiddeld zes bijeenkomsten plaats. Deze worden allemaal
gefilmd. Na iedere bijeenkomst belt de begeleider de pleegouder(s) om te bespreken
hoe de pleegouder(s) de bijeenkomst ervaren hebben. Daarnaast kunnen oefeningen
worden toegelicht: waarom ze aan de orde kwamen en wat het doel ervan was.
Daarnaast krijgt de pleegouder(s) oefeningen mee om thuis te doen.
10. Na de derde bijeenkomst vindt een tussenevaluatie plaats met de Sherborne
begeleider en de pleegouder(s) (en pleegzorgbegeleider?). Hierin worden de
videobeelden bekeken en besproken. De vooruitgang staat hierin centraal en er
wordt besproken waar nog aan gewerkt moet worden. Hier worden de komende
bijeenkomsten op aangepast.
Afsluiting
11. De begeleider Sherborne schrijft een verslag van het gehele therapieproces.
12. Er vindt een eindevaluatie plaats op grond van het verslag, met de begeleider
Sherborne, de pleegouder(s) en de pleegzorgbegeleider. Hierin wordt het gehele
therapieproces geëvalueerd.
13. De begeleider Sherborne vult of past het verslag eventueel aan op grond van de
eindevaluatie en doet deze definitieve versie toekomen aan de pleegouder(s) en
pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
150
3.2 Diagnostisch onderzoek
Doel
Pleegouders zijn bereid om deze kinderen in hun gezin op te nemen, die door deze
achtergrond vaak bijzondere of extra zorg behoeven. Bij nagenoeg alle pleegkinderen is
er sprake van een ernstige verstoring van de ontwikkeling in de eerste levensjarig.
Daarnaast kan er sprake zijn van restanten van verslaving van moeder tijdens de
zwangerschap, kans op erfelijke aanleg van psychiatrische stoornissen en rouw of verzet
vanwege het niet bij ouders kunnen wonen. Pleegouders moeten de hieruit
voortkomende problematiek worden voorzien in de best mogelijke faciliteiten om de
opvang van deze kinderen te kunnen realiseren. Diagnostisch onderzoek is één van deze
faciliteiten. Vaak is er niet goed in kaart gebracht met welke problemen deze kinderen
kampen en welke opvoedingsvaardigheden dit vereist. Hierin kan het diagnostisch
onderzoek uitkomst bieden. De onderzoeksuitslagen kunnen in de begeleiding aan het
pleeggezin opgenomen worden, zodat het pleeggezin beter bij de behoeften en
mogelijkheden van het pleegkind aan kan sluiten, waarmee de kwaliteit van de
pleegzorgplaatsing kan worden vergroot en klinische opnames mogelijk worden
voorkomen.
Richtlijnen
- Een diagnostisch onderzoek kan aangevraagd worden bij het Kennis- en
Servicecentrum Diagnostiek (KSCD) van Bureau Jeugdzorg, het diagnostiek team
van FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg of bij de Pleegzorgpolikliniek van Yulius.
Onderzoek bij het KSCD is geïndiceerd wanneer onderzoek zich meer toespitst
op een mogelijke terugplaatsing van het kind naar ouders, maar kan ook bij
algemene ontwikkelingsvraagstukken rond een kind ingezet worden. Vaak
vormt de betrokkenheid van ouders de indicatie op het onderzoek hier uit te
laten voren. Wanneer een diagnostisch onderzoek spoed behoeft, dan kan de
lengte van de wachtlijst voor onderzoek doorslaggevend zijn in de beslissing
om het onderzoek bij het KSCD of via FlexusJeugdplein aan te vragen.
Onderzoek bij KSCD dient aangevraagd te worden door de medewerker van
Bureau Jeugdzorg. Hier zal derhalve verder niets over toegelicht worden.
Onderzoek bij het diagnostiek team van FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg is
geïndiceerd wanneer de onderzoeksvragen alleen of hoofdzakelijk betrekking
hebben op kindfactoren. Dit onderzoek spitst zich voornamelijk toe op de
ontwikkeling van het kind. Dit onderzoek blijft doorgaans beperkt tot het
uitvoeren van tests met het kind, waarnodig aangevuld met minimale
contacten met pleegouders, ouders of school. Dit wordt door de
pleegzorgbegeleider aangevraagd.
Onderzoek bij de Pleegzorgpolikliniek van Yulius is voorbehouden aan meer
complexe onderzoeksaanvragen. Dan wordt uitgebreider systeemonderzoek
noodzakelijk geacht. Hierbij dient vooraf duidelijk te zijn dat school,
pleegouders en/of ouders onderdeel moeten vormen van het onderzoek op
zodanige wijze dat dit niet door het interne diagnostiek team aangeleverd kan
worden. Dat wil zeggen dat de onderzoeksvragen betrekking hebben op kind-,
school- en/of gezinsfactoren. Yulius biedt multidisciplinaire diagnostiek. Dit
wordt door de pleegzorgbegeleider aangevraagd.
- In alle gevallen is er over het onderzoek en de onderzoeksvragen overleg tussen
BJZ en FJP.
- Bij een OTS moeten ouders een toestemmingsverklaring tekenen.
- Bij een voogdijmaatregel hoeft de ouders niet om toestemming gevraagd te
worden. Wel is het zeer gewenst dat ouders daar waar mogelijk van het
onderzoek op de hoogte zijn. Wanneer ontheven ouders deelnemen aan het
onderzoek, hebben ze een toestemmingsverklaring te tekenen als toezegging dat
zij aan het onderzoek hun medewerking verlenen.
- Mochten ouders niet akkoord gaan met een onderzoek dan heeft BJZ de
mogelijkheid om ouders een schriftelijke aanwijzing te verstrekken. Ouders
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
151
hebben dan de mogelijkheid om deze aanwijzing voor te leggen aan de
rechtbank. De Kinderrechter kan dan vervangende toestemming verstrekken en
de ouders opdragen hun medewerking te verlenen. De gezinsvoogd kan bij
behandeling van een verlengingszaak OTS en een machtiging uithuisplaatsing
wanneer er stagnatie is bij een onderzoeksaanvraag, de rechtbank verzoeken om
de ouders te overtuigen van het belang van een onderzoek. De gezinsvoogd kan
dan de toestemmingsverklaring ten behoeve van het onderzoek meenemen naar
de zitting en de ouders vragen onder het oog van de kinderrechter te tekenen.
Stappenplan
Het diagnostisch onderzoek kan grofweg in zes fases onderverdeeld worden, namelijk in
indicatie, toestemming, aanvraag, onderzoek, afronding en verslag.
Indicatie
Er is een indicatie voor een onderzoek als het beeld en/of het toekomstperspectief van
het kind onduidelijk is, er problemen spelen waarbij weinig vooruitgang te zien is of er
behoefte is aan specifieke advisering.
1. Pleegzorgbegeleider bespreekt de mogelijke indicatie voor het diagnostisch onderzoek
met gedragsdeskundige en indien nodig met afdelingsmanager.
2. De pleegzorgbegeleider bespreekt het voorstel voor diagnostisch onderzoek met de
BJZ-werker.
3. Wanneer pleegzorgbegeleider, gedragsdeskundige, eventueel afdelingsmanager en
BJZ-werker de indicatie gegrond vinden, wordt in onderling overleg besloten waar dit
uitgevoerd dient te worden.
Toestemming
Welke personen toestemming dienen te geven voor een onderzoek hangt af van de
specifieke situatie van het pleegkind.
4. In alle gevallen dient vooraf met pleegouders overlegd te worden.
5. In alle gevallen dient indien mogelijk met biologische ouder(s) overlegd te worden.
6. Toestemming dient gevraagd worden bij de persoon of personen belast met het
juridisch gezag.
Ondertoezichtstelling: De gezinsvoogd dient toestemming voor
onderzoek te geven en dient dit indien mogelijk met
de gezaghebbende ouder(s) te bespreken.
Voogdijmaatregel: De voogd dient toestemming voor onderzoek
te geven.
Vrijwillig kader: De gezaghebbende ouder(s) dienen toestemming
voor onderzoek te geven.
7. Afhankelijk van diens leeftijd dient het kind toestemming te geven voor het
onderzoek.
Kind jonger dan 12 jaar: Er is geen toestemming van het kind nodig.
Kind 12 jaar of ouder: Er is altijd toestemming van het kind nodig. Bij
weigering wordt in principe geen onderzoek verricht.
Tussen de twaalf en zestien jaar is daar in
uitzonderingssituaties enige flexibiliteit in mogelijk.
Echter, het afdwingen van een onderzoek zal een
negatief effect hebben op zijn/haar medewerking en
daarmee ook op de betrouwbaarheid van de
onderzoeksresultaten.
Aanvraag
8. Pleegzorgbegeleider vult een aanvraagformulier voor diagnostisch onderzoek bij het
interne diagnostiek team of Yulius Pleegzorgpolikliniek in (zie 7.11.7, 7.11.8 en
7.11.9) en dient dit als concept in bij de gedragsdeskundige.
9. Gedragsdeskundige voorziet het aanvraagformulier van feedback en retourneert
deze aan de pleegzorgbegeleider.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
152
10. Pleegzorgbegeleider verwerkt de feedback in het aanvraagformulier.
11. Indien onderzoek bij de Pleegzorgpolikliniek van Yulius wordt aangevraagd, dient
een verwijzingsbrief ondertekend door een GZ-psycholoog toegevoegd te worden.
12. Pleegzorgbegeleider dient de definitieve aanvraag, eventueel gecombineerd met de
verwijzingsbrief, in bij Rudi Bruggemans (postvak bij secretariaat) en laat tevens
een kopie in het kinddossier opbergen door het secretariaat (opbergbak).
13. Terugkoppeling van de aanmelding vindt plaats afhankelijk van het type onderzoek
wat is aangevraagd.
Intern diagnostiek team: De betrokken diagnosticus neemt contact op
met de pleegzorgbegeleider en geeft een indicatie
van de termijn en de geplande opzet van het
onderzoek.
Yulius Pleegzorgpolikliniek:Pleegzorgbegeleider krijgt een uitnodiging
voor een intakegesprek, waar ook pleegouders,
ouders, BJZ-werker en het pleegkind (gedeeltelijk)
aanwezig zijn. Vanuit Yulius zijn de kinder- en
jeugdpsychiater, ouderbegeleider, systeemwerker en
jeugdarts of een delegatie van deze vier aanwezig.
Gedurende de intake wordt de aanmelding verder
verhelderd en wordt een termijn en opzet van het
onderzoek besproken.
Onderzoek
14. De diagnosticus of de diagnotici van het interne diagnostiek team of Yulius
Pleegzorgpolikliniek voert het onderzoek uit. Richtlijnen hierbij zijn afhankelijk van
de specifieke onderzoeksopzet, maar zijn doorgaans:
- Voor het onderzoek zijn minimaal twee afspraken noodzakelijk.
- In de meeste gevallen hoeven pleegouders niet bij het onderzoek aanwezig te
zijn.
- De plaats van het onderzoek is afhankelijk van de leeftijd:
0 t/m 2 jaar: Bij het pleeggezin thuis.
3 jaar: Bij het pleeggezin thuis én bij FlexusJeugdplein.
4 jaar en ouder: Bij FlexusJeugdplein.
- Afhankelijk van de onderzoeksopzet wordt informatie bij derden opgevraagd of
worden derden op andere wijze bij het onderzoek betrokken.
Afronding
De procedure na afronding van het onderzoek hangt af de plaats waar het onderzoek is
uitgevoerd en van de specifieke situatie.
Bij intern diagnostisch onderzoek geldt het volgende:
15. Er vindt intern overleg plaats met pleegzorgbegeleider, gedragsdeskundige en
diagnosticus.
16. Pleegouders, medewerker van Bureau Jeugdzorg en eventueel het kind worden
uitgenodigd voor een adviesgesprek, waarbij ook de pleegzorgbegeleider en
diagnosticus aanwezig zijn. Hierbij zijn enige bijzonderheden te noemen.
- Als een kind jonger dan 12 jaar oud is, dan wordt deze in principe niet
uitgenodigd. In onderling overleg kan besloten worden of de medewerker van
Bureau Jeugdzorg de resultaten van het onderzoek aan het kind vertelt.
- Als een kind 12 jaar of ouder is, dan heeft het recht op een eigen adviesgesprek.
Het kind hoeft van dit recht geen gebruik te maken, tenzij de diagnosticus dit
wenselijk acht. Bij het gesprek kan eventueel een vertrouwenspersoon aanwezig
zijn.
- Wanneer het kind een adviesgesprek wenst zonder de aanwezigheid van
pleegouders, dan vindt altijd eerst het adviesgesprek met pleegouders plaats en
daarna het gesprek met het kind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
153
- Wanneer er sprake is van begeleiding in het kader van Therapeutische Pleegzorg,
dan kan ervoor gekozen worden om ook de GZ-psycholoog uit te nodigen voor
het adviesgesprek.
Bij diagnostisch onderzoek door de pleegzorgpolikliniek van Yulius vindt de afrond als
volgt plaats:
14. Er vindt een adviesgesprek plaats, waarbij pleegouders, pleegzorgbegeleider, BJZ-
werker, eventueel kind, en de kinder- en jeugdpsychiater aanwezig.zijn.
15. Pleegzorgbegeleider koppelt de adviezen uit het adviesgesprek terug aan de
gedragsdeskundige.
Verslag
Naar aanleiding van het psychologisch onderzoek wordt een onderzoeksverslag
geschreven, wat centraal heeft gestaan in het adviesgesprek.
16. Het onderzoeksverslag wordt na afloop van het adviesgesprek gegeven of
nagestuurd aan degenen die bij het overleg aanwezig zijn. Men heeft correctierecht,
hetgeen inhoudt dat feitelijke onjuistheden mogen worden gecorrigeerd. Dit verzoek
tot correctie dient schriftelijk te worden aangevraagd bij de diagnosticus.
NB. Wanneer er een onderzoek bij het KSCD is afgerond hebben de personen
die betrokken zijn recht op dat deel dat gaat over hen of over het kind
waar zij voor zorgen. FJP krijgt afgifte van het deel dat van belang is voor
de opvoeding van het kind in het pleeggezin en de informatie die nodig is
voor de pleegzorgbegeleiding.
Als een onderzoek bij FJP is uitgevoerd, krijgt de gezinsvoogd het deel van
het onderzoek dat gaat over de ontwikkeling van het kind. Als er sprake is
van een maatregel wordt bij het advies gesprek na het diagnostisch
onderzoek ook de gezinsvoogd uitgenodigd.
Ook onderzoek door het KSCD wordt besproken met pleegouders én
pleegzorgbegeleider. Het KSCD heeft hierin een eigen
verantwoordelijkheid.
Wanneer het onderzoek gebruikt wordt bij een zitting op de Rechtbank,
dienen alle belanghebbenden over het gehele onderzoek te beschikken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
154
3.3 Yulius
Uitgangspunt
Er wordt intensief samengewerkt tussen FlexusJeugdplein en Yulius. De afdeling
pleegzorg van FlexusJeugdplein werkt voornamelijk samen met de Pleegzorgpolikliniek
en klinische unit de Hobbits. Om de hulpverleningsmogelijkheden geboden door Yulius
optimaal te kunnen benutten, dienen de begeleiders pleegzorg hiervan goed op de
hoogte te zijn. Derhalve kunnen zij gedurende de begeleiding aan pleeggezinnen
inschatten in hoeverre de inzet van deze hulpverleningsvormen wenselijk is.
Doel
Een overzichtelijk geheel bieden van de hulpverleningsmogelijkheden die door Yulius
voor pleeggezinnen worden aangeboden, naast het uitvoeren van uitgebreid diagnostisch
onderzoek (zie 3.2).
Richtlijnen
De intensieve samenwerking tussen FlexusJeugdplein en Yulius blijkt uit het feit dat de
kinder- en jeugdpsychiater bij beide instellingen een aanstellingen heeft. Zijn
werkzaamheden vanuit de Pleegzorgpolikliniek en zijn werkzaamheden vanuit functie bij
FlexusJeugdplein worden hier ten behoeve van de overzichtelijkheid en vanwege de
grote overlap gezamenlijk besproken.
De samenwerking met Yulius Pleegzorgpolikliniek vindt allereerst plaats middels de
mogelijkheid om uitgebreid diagnostisch onderzoek uit te laten voeren bij de
Pleegzorgpolikliniek (zie 3.2). Naast diagnostisch onderzoek biedt de Pleegzorgpolikliniek
van Yulius de mogelijkheid tot een consult bij de kinder- en jeugdpsychiater (zie 3.3.1),
medicatiecontrole door de kinder- en jeugdpsychiater (zie 3.3.2) en therapie (zie 3.3.3).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
155
3.3.1 Consult kinder- en jeugdpsychiater
Doel
In de begeleiding van pleeggezinnen, kunnen specifieke vragen of problemen
betreffende (de ontwikkeling van) een pleegkind naar voren komen. Ook kunnen er
crisissituaties aan de orde zijn, waarbij een plan van aanpak wenselijk is. Een consult
van de kinder- en jeugdpsychiater kan hierbij uitkomst bieden.
Uitgangspunten
- Het aanvragen van consult bij de kinder- en jeugdpsychiater vindt altijd plaats na
overleg met de gedragsdeskundige.
- Bij een consult bij de kinder- en jeugdpsychiater wordt geen formeel verslag door
de kinder- en jeugdpsychiater opgesteld. Het is de taak van de
pleegzorgbegeleider om hiervan verslag te doen in het logboek pleegkind (zie
2.6.2.1). Ditzelfde geldt voor advies van de kinder- en jeugdpsychiater wat via de
gedragsdeskundige verkregen is.
Stappenplan
1. Specifieke vragen of problemen betreffende (de ontwikkeling van) een pleegkind of
in crisissituaties wordt altijd in eerste instantie met de gedragsdeskundige
besproken.
2. In overleg met de gedragsdeskundige kan besloten worden dat advies van de kinder-
en jeugdpsychiater wenselijk is.
3. Het advies van de kinder- en jeugdpsychiater kan op twee wijzen verkregen worden.
a. De gedragsdeskundige bespreekt ingewikkelde vragen of problemen in het
wekelijkse overleg met de kinder- en jeugdpsychiater. De gedragsdeskundige
koppelt de adviezen voortkomend uit dit overleg terug aan de
pleegzorgbegeleider, welke dit vervolgens in de begeleiding aan het pleeggezin
meeneemt.
b. Pleegzorgbegeleider neemt via email contact op met de kinder- en
jeugdpsychiater om een consult van pleegouders aan de kinder- en
jeugdpsychiater in te plannen. Dit consult kan vaak op korte termijn
plaatsvinden. Hierbij zijn de kinder- en jeugdpsychiater, pleegzorgbegeleider,
pleegouders en pleegkind aanwezig. De locatie is afhankelijk van de agenda van
de kinder- en jeugdpsychiater en kan dus zowel bij FlexusJeugdplein als bij Yulius
plaatsvinden. Indien nodig volgt er een tweede afspraak en/of een aanvraag voor
diagnostisch onderzoek.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
156
3.3.2 Medicatiecontrole kinder- en jeugdpsychiater
Doel
Indien er na aanleiding van diagnostisch onderzoek of een consult aan de kinder- en
jeugdpsychiater medicatie wordt voorgeschreven, dan vindt er regelmatig
medicatiecontrole plaats. Dit biedt de kinder- en jeugdpsychiater de gelegenheid om het
medicatiegebruik van het kind te monitoren en goed aan te laten sluiten bij de behoeftes
van het kind.
Uitgangspunten
- De kinder- en jeugdpsychiater houdt de regie over het door hem uitgeschreven
medicatiegebruik van de kinderen en maakt hiervoor afspraken voor
medicatiecontrole.
- Medicatiecontrole kan plaatsvinden middels een bezoek van pleegouders en
pleegkind aan de kinder- en jeugdpsychiater, maar kan ook telefonisch
vormgegeven worden.
- Pleegzorgbegeleider heeft geen actieve taak binnen de medicatiecontrole en
wordt hiervan slechts op de hoogte gesteld door de kinder- en jeugdpsychiater.
Stappenplan
1. Kinder- en jeugdpsychiater maakt met pleegouders en pleegkind een afspraak
voor medicatiecontrole.
2. De medicatiecontrole vindt al dan niet telefonisch plaats.
3. Kinder- en jeugdpsychiater maakt een verslag van de medicatiecontrole en laat
deze via email toekomen aan de betrokken pleegzorgbegeleider.
4. Pleegzorgbegeleider stelt de gedragsdeskundige op de hoogte van de
medicatiecontrole.
5. Pleegzorgbegeleider kopieert het verslag van de medicatiecontrole in het logboek
pleegkind (zie 2.6.2.1).
6. Pleegzorgbegeleider print het verslag van de medicatiecontrole en laat deze in het
kinddossier opbergen door het secretariaat (via opbergbak).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
157
3.3.3 Therapie
Doel
In diagnostisch onderzoek kan therapie geadviseerd worden voor een pleegkind of
pleeggezin. De Pleegzorgpolikliniek biedt diverse therapievormen aan, zoals individuele
gedragstherapie, EMDR, systeemtherapie, schoolbegeleiding, psycho-educatie en
ouderbegeleiding. Binnen een therapie kunnen in het diagnostisch onderzoek
gesignaleerde problemen of belemmeringen aangepakt worden, zodat deze de
ontwikkeling van het pleegkind minder of niet langer in de weg staan.
Uitgangspunten
- Voor therapie is het noodzakelijk dat de problemen of belemmeringen die
aangepakt dienen te worden zo concreet en duidelijk als mogelijk zijn. Hiervoor is
het noodzakelijk dat diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden van waaruit de
therapie is geadviseerd. Therapie is dus alleen geïndiceerd wanneer dit als advies
uit diagnostisch onderzoek naar voren komt.
- Het diagnostisch onderzoek waarbij de therapie geadviseerd wordt hoeft niet per
definitie door Yulius uitgevoerd te zijn, maar kan ook door het interne diagnostiek
team of elders plaatsgevonden hebben.
- Therapie wordt niet alleen door Yulius aangeboden, maar ook door andere
instellingen of particulieren. In veel gevallen zal er sprake zijn van een wachtlijst.
Bij de keuze voor de plaats waar de therapie uitgevoerd zal gaan worden, dient
meegenomen te worden dat de pleegzorgpolikliniek van Yulius gespecialiseerd is
in pleegzorg. Derhalve bestaat hier veel ervaring en kennis op het gebied van
hechtingsproblemen en andere veel voorkomende problemen bij pleegkinderen.
Stappenplan
1. Vanuit diagnostisch onderzoek wordt therapie geadviseerd.
2. In overleg tussen BJZ-werker, pleegzorgbegeleider, gedragsdeskundige, pleegouders
en eventueel de diagnosticus kan worden besloten op welk moment therapie
wenselijk en haalbaar is. Hierbij dient stilgestaan te worden bij:
4. de noodzaak van de therapie, op grond van de belemmeringen voor het pleegkind of
–gezin in het dagelijks leven of in de ontwikkeling als geheel;
5. de motivatie van het pleegkind of –pleeggezin voor de therapie;
6. de belastbaarheid van het pleegkind of –gezin, welke door de therapie tijdelijk
vergroot zal worden.
3. Op grond van bovenstaand overleg wordt besloten op welke termijn de therapie
ingezet wordt.
4. De gedragsdeskundige bespreekt de wens tot aanmelding voor therapie met de
kinder- en jeugdpsychiater in het wekelijkse overleg.
5. Wanneer de kinder- en jeugdpsychiater aangeeft te kunnen voldoen aan de wensen
voor therapie, dan kan de aanmelding plaatsvinden.
6. Aanmelding voor therapie dient gedaan te worden door de persoon of personen
belast met het juridisch gezag.
- Ondertoezichtstelling: De gezinsvoogd dient aan te melden voor therapie en
dient dit indien mogelijk met de gezaghebbende ouder(s) te
bespreken.
- Voogdijmaatregel: De voogd dient de aanmelding voor therapie te doen.
- Vrijwillig kader: De gezaghebbende ouder(s) dienen de aanmelding
voor onderzoek te geven.
Afhankelijk van diens leeftijd dient het kind toestemming te geven voor therapie.
- Kind jonger dan 12 jaar: Er is geen toestemming van het kind nodig. Voor het
slagen van de therapie dient echter ook de motivatie van
het pleegkind in overweging genomen te worden.
- Kind 12 jaar of ouder: Er is altijd toestemming van het kind nodig. Bij
weigering wordt in principe geen therapie aangeboden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
158
3.3.4 De Hobbits
Doel
Bij de afdeling pleegzorg van FlexusJeugdplein kunnen kinderen worden aangemeld
waarbij vermoed wordt dat er sprake is van ernstige (hechtings-)problematiek. Wanneer
de problematiek zo ernstig is dat dit nader gediagnostiseerd dient te worden,
voorafgaande aan plaatsing in een pleeggezin, dan biedt klinische opname binnen de
Hobbits hierin uitkomst. De Hobbits heeft als doelstelling om de problematiek in beeld te
brengen en een hierbij passende pedagogische aanpak te ontwikkelen en over te dragen
aan de mogelijk toekomstige pleegouders. De Hobbits biedt daarbij behandeling in de
vorm van bijvoorbeeld therapie, waarbij gedacht moet worden aan psycho-motore
therapie, gedragstherapie, individuele psychotherapie, fysiotherapie en sociale
vaardigheidstraining. Zo kan er bijvoorbeeld gewerkt worden aan specifieke
problematiek van het kind of rouwverwerking rond de uithuisplaatsing. Ook is het
mogelijk om intensief met de biologische ouders samen te werken en te bepalen of
terugkeer van het kind naar ouders tot de mogelijkheden behoort.
Uitgangspunten
- De Hobbits biedt diagnostiek en kortdurende behandeling aan aspirant
pleegkinderen, pleegkinderen, ex-pleegkinderen van 4 tot en met 12 jaar.
- Kenmerkend voor kinderen in de Hobbits is dat zij geen thuis hebben, niet bij
eigen ouders en niet bij pleegouders en dat dit perspectief gedurende de opname
helder dient te worden.
- De Hobbits heeft een capaciteit van zeven plaatsen.
- De opnameduur is in principe nooit langer dan één jaar.
- Kinderen die bij de Hobbits opgenomen zijn maken bij voorkeur gebruik van de
gewone faciliteiten met betrekking tot school en vrijetijdsbesteding. Het is echter
ook mogelijk dat deze kinderen de interne school bezoeken.
Stappenplan
?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
159
3.4 Overigen
Uitgangspunt
Naast extra hulpverleningsmogelijkheden op het gebied hechtingsproblematiek,
diagnostisch onderzoek en kinder- en jeugdpsychiatrische ondersteuning bestaan er
diverse overige opties. FlexusJeugdplein heeft een breed hulpverleningsaanbod, wat de
begeleiders pleegzorg de mogelijkheid biedt om pleeggezinnen in de begeleiding wat
extra‟s te bieden. Dat wil zeggen dat er naast de reguliere begeleiding diverse andere
ondersteuningsmogelijkheden bestaan voor pleeggezinnen. Het voert voor het
afdelingswerkboek te ver om alle mogelijkheden binnen FlexusJeugdplein te beschrijven.
Hier worden slechts de mogelijkheden beschreven welke specifiek voor pleeggezinnen
bestaan of veel ingezet worden binnen de afdeling voor pleegzorg. Afhankelijk van de
begeleidingswensen kunnen deze ingezet worden. Het is van belang dat iedere
pleegzorgbegeleider op de hoogte is van deze mogelijkheden, zodat zij een breed
begeleidingsaanbod kunnen doen aan de pleeggezinnen en daarbij zo goed als mogelijk
bij de wensen en behoeften van het pleegkind en -gezin aan kunnen sluiten.
Doel
Een overzichtelijk geheel bieden van overige extra hulpverleningsmogelijkheden die in
de begeleiding aan pleeggezinnen ingezet kan worden.
Richtlijnen
De overige hulpverleningsmogelijkheden zijn zeer divers en zijn volledig afhankelijk van
de begeleidingswensen van de pleeggezinnen in te zetten in de begeleiding.
Achtereenvolgens zullen de Helpdesk (3.4.1), Bibliotheek (3.4.2), Depot (3.4.3),
Oppasondersteuning (3.4.4) en Fondsen (3.4.5).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
160
3.4.1 Helpdesk
Doel
De helpdesk is het aanspreekpunt voor FlexusJeugdplein voor vragen op het gebied van
wetten, regelgeving en beleid. De helpdesk is bereikbaar voor alle (kandidaat en
aspirant) pleegouders binnen FlexusJeugdplein, ouders, begeleiders pleegzorg en andere
medewerkers binnen FlexusJeugdplein.
Uitgangspunten
Grofweg kunnen de taken van de helpdesk onderverdeeld worden in:
a. informatievoorziening;
b. uitvoering en ondersteuning;
c. advisering van het management.
De helpdesk:
- biedt algemene informatie over jeugdhulpverlening in het algemeen en dus ook
specifiek over pleegzorg;
- beantwoordt vragen op het gebied van bijvoorbeeld financiën, wet- en regelgeving en
protocollen (dit kunnen vragen zijn over schades die door het pleegkind zijn
veroorzaakt, kwesties rond schoolgeld en studiefinanciering, regels rond
meerderjarigheid en het aanvragen van een paspoort voor het pleegkind);
- verwijst indien nodig door naar de juister persoon of instantie;
- onderneemt actie in zaken waarbij in het belang van de verschillende doelgroepen
een structurele oplossing gevraagd wordt;
- houdt bij welke vragen er gesteld worden (als vaak dezelfde vraag gesteld wordt,
dan kan dit wijzen op een algemene kwestie die binnen de organisatie kan worden
verbeterd en waarvan het management geïnformeerd moet worden);
- heeft een documentatiecentrum over allerlei onderwerpen die met
jeugdhulpverlening en pleegzorg te maken hebben en waar pleegouders en -kinderen
gebruik van mogen maken (ook vragen voor bibliotheekboeken over bijvoorbeeld
bedplassen, jaloezie, diefstal, drugs, angsten, schoolkeuzevragen, adhd en
hechtingsstoornissen kunnen bij de helpdesk neergelegd worden);
- beschikt over een depot met kinderkleding, speelgoed en diverse artikelen (o.a.
kinderwagens, buggy‟s, autostoeltjes, boxen en bedjes) waar pleegouders gebruik
van kunnen maken;
- organiseert op verzoek van de clustermanager bijeenkomsten, zoals een workshop
kroeshaar;
- geeft geen pedagogische adviezen, dit is de deskundigheid van de
pleegzorgbegeleider.
Daarnaast zijn de volgende taken onderdeel van de helpdesk:
- assistentie van het tweejaarlijkse pleegoudertevredenheidsonderzoek;
- actualisering van de pleegouderband;
- jaarlijkse rapportage aan het manager over gesignaleerde knelpunten en mogelijke
oplossingen
De vragen die de helpdesk krijgt kunnen bijvoorbeeld gaan over:
- schades door het pleegkind veroorzaakt;
- schoolgeld en studiefinanciering;
- aanvragen paspoort;
- pleegoudervoogdij;
- blokkaderecht;
- literatuurlijst kinderboeken;
- eigen bijdrage als de jongere geld verdient;
- medicijnen op vakantie;
- ouderbijdrage LBIO;
- vervoer speciaal onderwijs en buitenschoolse opvang.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
161
Stappenplan
In onderling overleg kan besloten of pleegouders zelf contact opnemen met de helpdesk
of dat zij dit via de pleegzorgbegeleider doen.
De helpdesk is voor zowel de begeleider als de pleegouders te bereiken via:
E-mail : [email protected]
Telefoon : 010-2718777
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
162
3.4.2 Bibliotheek
Doel
FlexusJeugdplein beschikt over een uitgebreide bibliotheek met boeken over diverse
onderwerpen op het gebied van pleegzorg, pedagogiek, hulpverlening, enz. De
bibliotheek kan gebruikt worden door medewerkers van FlexusJeugdplein. Tevens
kunnen boeken uitgeleend worden aan pleegouders via de begeleiders pleegzorg of de
medewerker van de helpdesk.
Uitgangspunten
- Boeken kunnen ten alle tijden uitgeleend worden aan de begeleiders pleegzorg.
- De bibliotheek wordt beheerd door de gedragsdeskundige (Saskia Daalhof).
- De pleegzorgbegeleider draagt er zorg voor dat de bibliotheekboeken die
uitgeleend zijn aan de pleegzorgbegeleider zelf en/of diens pleeggezinnen binnen
een beperkt termijn terug komen.
Stappenplan
1. De pleegzorgbegeleider wil zichzelf verdiepen in een onderwerp of de
pleegzorgbegeleider wil de pleegouders middels boeken extra ondersteuning bieden.
2. De pleegzorgbegeleider gaat te rade bij de gedragsdeskundige, collega‟s of zoekt zelf
in de bibliotheek welke boeken passend zijn.
3. De pleegzorgbegeleider vraagt Saskia de sleutel van de bibliotheek, neemt de
gewenste boeken mee en stelt Saskia hiervan op de hoogte.
4. De pleegzorgbegeleider leest de boeken of geeft deze aan het pleeggezin.
5. De pleegzorgbegeleider zet de boeken middels de sleutels bij Saskia terug in de
bibliotheek en stelt Saskia hiervan op de hoogte.
NB. Sinds een aantal jaren is het computerprogramma van de bibliotheek buiten
werking. De bedoeling is dat er op Intranet een boekenbestand van alle locaties
komt. Ook de inrichting van de bibliotheek is niet in orde.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
163
3.4.3 Depot
Doel
Pleegouders kunnen onverwachts de zorg van een pleegkind op zich krijgen en derhalve
niet (direct) over de noodzakelijke materiële middelen beschikken. Ook kan het
voorkomen dat pleegouders financieel niet de mogelijkheden hebben om over voldoende
materiële middelen voor het pleegkind te beschikken. FlexusJeugdplein heeft een depot
om pleegouders in dergelijke situaties op materieel vlak te ondersteunen. Het depot
bevat onder andere bedden, boxen, kinderwagens, buggy‟s en autostoeltjes, maar ook
kleding, knuffels en spelletjes. Op die manier kan materiële ondersteuning aan het
pleeggezin worden geboden.
Uitgangspunten
- De medewerker van de helpdesk beheert het depot.
- De pleegzorgbegeleider of de pleegouders zelf kunnen met de medewerker van
de helpdesk afspraken maken over het gebruik van het depot.
- Wanneer pleeggezinnen spullen willen doneren aan het depot, dan kunnen zij
hiervoor (eventueel via de pleegzorgbegeleider) een afspraak maken met de
medewerker van de helpdesk.
Stappenplan
1. Het wordt bij de start van een nieuwe plaatsing of gedurende de begeleiding aan een
pleeggezin duidelijk dat het pleeggezin materiële ondersteuning kan gebruiken.
2. In overleg met het pleeggezin wordt afgesproken of de pleegzorgbegeleider of het
pleeggezin zelf contact opneemt met de medewerker van de helpdesk voor spullen
uit het depot.
3. Deze stap is afhankelijk van de onderlinge afspraken en kan zeer flexibel gehanteerd
worden. Hierbij kan gedacht worden aan:
a. De pleegzorgbegeleider haalt in overleg met de medewerker van de helpdesk het
gewenste materiaal op uit het depot en neemt dit mee op huisbezoek of spreekt
met de pleegouders af dat zij dit op komen halen.
b. De pleegzorgbegeleider neemt contact op met de helpdesk om een afspraak te
plannen voor het pleeggezin om het depot te bezoeken.
c. De pleegouders nemen zelf contact op met de medewerker van de helpdesk om
aan te geven wel materiaal gewenst is. De medewerker van de helpdesk haalt
deze spullen uit het depot en maakt een afspraak met de pleegouders dat zij dit
op komen halen of dat het via de pleegzorgbegeleider aan de pleegouders wordt
geven.
d. De pleegouders nemen zelf contact op met de medewerker van de helpdesk om
een afspraak te maken om het depot te bezoeken (en bijvoorbeeld kleding uit te
zoeken).
4. Afhankelijk van de afspraken met de medewerker van de helpdesk wordt het
materiaal eigendom van de pleegouders (of het pleegkind) of is het slechts in
bruikleen.
5. Wanneer het materiaal in bruikleen is, dan wordt een leentermijn afgesproken met
de medewerker van de helpdesk. In veel gevallen zal de leenduur afhankelijk zijn
van de wens van de pleegouders en wordt het initiatief tot retourneren bij de
pleegouders gelaten.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
164
3.4.4 Oppasondersteuning
Doel
Pleeggezinnen van FlexusJeugdplein hebben de mogelijkheid om oppasondersteuning te
krijgen. Het is niet zo dat alle pleeggezinnen oppasondersteuning krijgen toegewezen.
Voor het toekennen van oppasondersteuning is de context van het gezin en/of de
problematiek van het kind bepalend. De oppasondersteuning is ervoor bedoeld om de
pleegouders te ontlasten en om ervoor te zorgen dat de pleegouders er zo nu en dan
tussenuit kunnen zonder kinderen.
Uitgangspunten
- De opvoedondersteuning wordt geboden door studenten van de Hogeschool
Inholland. Het zijn 1e of 2e jaars studenten MWD of SPH.
- De studenten verdienen studiepunten voor hun vrije studiekeuze met het
oppassen: 1e jaars studenten passen 70 uur op (3 studiepunten) en 2e jaars
studenten passen 45 uur op (2 studiepunten).
Stappenplan
De stappen die genomen dienen te worden bij de oppasondersteuning kunnen
onderverdeeld worden in de aanmelding, de kennismaking, het oppascontract, de uitvoer
en de afronding. De pleegzorgbegeleider heeft slechts een rol bij de aanmelding. De
overige stappen worden slechts ter kennisgeving beschreven.
Aanmelding
1. De pleegzorgbegeleider bespreekt de mogelijkheid van oppasondersteuning met het
pleeggezin.
2. Als het pleeggezin interesse heeft in opvoedondersteuning, dan bespreekt de
pleegzorgbegeleider dit met de afdelingsmanager.
3. Als de afdelingsmanager goedkeuring geeft, dan meldt de pleegzorgbegeleider het
pleeggezin aan voor opvoedondersteuning bij de helpdesk. Hiervoor stuurt de
pleegzorgbegeleider een inschrijfformulier pleeggezinproject oppassen (zie 7.11.12)
naar helpdesk (zie 3.4.1).
4. De pleegzorgbegeleider informeert het pleeggezin of zij oppasondersteuning krijgen
toegewezen.
5. De begeleider verwijst ze voor verdere vragen door naar de helpdesk en geeft aan
dat ze via de helpdesk de gegevens van de student ontvangen als een oppas
gevonden is.
Kennismaking
6. De medewerker van de helpdesk zoekt een student die (bij voorkeur) in de buurt van
het pleeggezin woont.
7. De medewerker van de helpdesk geeft de gegevens van de student door aan het
pleeggezin en geeft uitleg over de verdere gang van zaken.
8. Het pleeggezin neemt contact met de student op voor een kennismakingsafspraak.
9. Tijdens de kennismaking zijn het pleeggezin en de student vrij om te bepalen of ze
met de andere partij willen samenwerken. Het pleeggezin kiest dus zelf of ze met de
student willen samenwerken. Hierbij is het pleeggezin verantwoordelijk voor de
bijbehorende samenwerking als zij ervoor kiezen om met deze student in zee te
gaan.
a. Als de student of het pleeggezin niet met de andere partij wil samenwerken, dan
gaan wordt ervan uitgegaan dat zij dit onderling met elkaar communiceren en de
helpdesk hiervan op de hoogte stellen. De helpdesk regelt vervolgens een nieuwe
student en de procedure wordt vanaf stap 6 herhaalt.
b. Als zowel het pleeggezin als de student een samenwerking zien zitten,d an wordt
doorgegaan met stap 10.
Oppascontract
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
165
10. De pleegouders en de student ondertekenen het oppascontract in tweevoud. Hierin
staat de rechten en plichten van zowel de student al het pleeggezin vermeld.
Uitvoer
11. Het pleeggezin en de student stemmen vervolgens samen af wanneer het
oppasbudget wordt ingezet.
12. Het pleeggezin en de student ondertekenen na iedere keer oppassen het
urenoverzicht en zetten een paraaf.
Afronding
13. Aan het einde van het project levert de student het urenoverzicht in op de
hogeschool. Dit is nodig om de studiepunten te verkrijgen.
14. Als blijkt dat het pleeggezin meer uren nodig heeft nadat de uren zijn ingezet, dan
vraagt de pleegzorgbegeleider opnieuw een oppasbudget aan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
166
3.4.5 Fondsen
Doel
Stichting Vrienden van FlexusJeugdplein is actief in het werven en behouden van
fondsen, donateurs en sponsoren. Fondsen worden voor diverse doeleinden geworven.
Het is erop gericht om de cliënten leuke dingen te kunnen bieden, zoals een dagje uit,
een vakantiekamp, het opknappen van een tuin of bewonerskamer; maar ook voor
persoonlijke voorzieningen, zoals de aanschaf van een instrument voor een muzikaal
getalenteerd kind, de inrichting van een kinderkamer voor een pleeggezin of de betaling
van de contributie van een sportclub. Fondsaanvragen kunnen gedaan worden via de
afdeling voor fondsenwerving voor extra‟s die niet uit de reguliere pleegzorgvergoeding
of via bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg betaald kunnen worden.
Uitgangspunten
- Fondsaanvragen moeten gaan om een uitgave in de toekomst. Fondsen stellen
geen geld beschikbaar voor uitgaven die al gedaan zijn.
- Het bestuur van een fonds vergadert meestal maar enkele keren per jaar. Het
verdient dan ook de voorkeur om een aanvraag zo vroeg mogelijk in te dienen
(het liefst vier maanden van te voren).
- De afdeling voor fondsenwerving zal zich zeer inspannen en alle beschikbare
mogelijkheden inzetten en contacten optimaal benutten. Toch blijft het krijgen
van iets extra‟s via een fonds is geen recht, maar een meevaller. Het is niet
verstandig vooraf bij cliënten teveel verwachtingen te wekken.
Stappenplan
1. Er ontstaat een wens of noodzaak betreffende een cliënt, waarbij de reguliere
financiën niet toereikend zijn.
2. De pleegzorgbegeleider controleer of het gewenste budget niet door een andere
instantie kan worden vergoed, zoals Bureau Jeugdzorg, SoZaWe of de Kredietbank.
3. De pleegzorgbegeleider overlegt met de afdelingsmanager of de betreffende zaak in
aanmerking zou kunnen komen voor fondsenwerving of dat er andere
financieringsmiddelen mogelijk zijn.
4. Wanneer de afdelingsmanager achter de fondsenaanvraag staat, dan vult de
pleegzorgbegeleider het Intern aanvraagformulier fondsen in (zie 7.11.13), laat deze
door de afdelingsmanager ondertekenen en dient deze in bij de afdeling
Fondsenwerving. Ook is het mogelijk om de afdelingsmanager het document niet te
laten ondertekenen, maar te laten versturen naar de afdeling fondsenwerking.
NB. De aanvraag dient zo opgesteld te zijn, dat buitenstaanders een goed beeld
krijgen van het „project‟ of de situatie waar de aanvraag voor gedaan wordt.
Uit de aanvraag moet blijken:
5. wat er precies aangevraagd wordt;
6. wat het kost (begroting/dekkingsplan en/of offerte bijvoegen);
7. voor wie de aanvraag wordt gedaan (geb. datum kind);
8. waarom de aanvraag van belang is;
9. wat de deadline is.
10. De aanvraag wordt meestal na overleg met de aanvrager in behandeling genomen.
Grote aanvragen en aanvragen die tot discussie leiden, worden eerst in de
fondsencommissie besproken. Bij onduidelijke aanvragen neemt een medewerker
van de afdeling Fondsenwerving eerst contact op met de pleegzorgbegeleider.
11. Zodra de afdeling Fondsenwerving een reactie krijgt van een fonds, dan stellen zij de
pleegzorgbegeleider hiervan op de hoogte.
a. Wanneer een aanvraag door een fonds wordt afgewezen, dan vindt er overleg
plaats tussen de medewerker van de afdeling fondsenwerving en de
pleegzorgbegeleider of een aanvraag bij een ander fonds vruchtbaar geacht
wordt. Desgewenst kan hiervoor gekozen worden. Stap 6 wordt dan herhaald.
Wanneer het niet vruchtbaar geacht wordt, dan stopt de fondsaanvraag.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
167
b. Wanneer een aanvraag door een fonds is toegekend, dan wordt doorgegaan met
stap 7.
12. Bij toekenning van een aanvraag wordt in overleg met de pleegzorgbegeleider het
bedrag uitgekeerd.
13. Na besteding zorgt de pleegzorgbegeleider ervoor dat er binnen vier weken een
evaluatie, inclusief de aankoopbon(nen), facturen, eventueel bedankkaartje of brief
van de begunstigde naar de afdeling fondsenwerving wordt gestuurd.
NB. Wat er in de begroting is opgenomen moet ook corresponderen met de
aankoopbonnen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
168
3.4.6 Pleegzorgkampen
Doel
Eens per jaar worden er vanuit de afdeling Pleegzorg pleegzorgkampen georganiseerd.
Deze kampen zijn bedoeld om de pleegkinderen een leuke vakantieweek te bieden.
Daarbij krijgen zij gelijk de mogelijkheid om andere kinderen te ontmoeten die in
pleeggezinnen wonen. Een derde doel wat gediend kan zijn door het pleegzorgkamp is
ontlasting van het pleeggezin, doordat het pleegkind gedurende het kamp afwezig is.
Uitgangspunten
- De kampen zijn bedoeld voor pleegkinderen (ook weekendpleegkinderen), maar
ook eigen kinderen kunnen deelnemen. Als er meer aanmeldingen zijn dan
plaatsen, krijgen pleegkinderen voorrang.
- De kampen zijn bedoeld voor kinderen van zes tot achttien jaar.
- De kinderen worden ingedeeld op basis van leeftijd, maar ook op basis van hun
ontwikkelingsniveau.
- Op ieder kamp gaan maximaal twaalf kinderen mee, waarbij getracht wordt zes
jongens en zes meisjes in te delen.
- In totaal gaan er vier kampbegeleiders mee.
- De pleegzorgkampen worden begeleid door mensen die ruime ervaring hebben,
zowel in het begeleiden van kampen, als ervaring in pleegzorg. Dit zijn doorgaans
begeleiders pleegzorg en eventueel stagiaires.
- De kampgeleiding wordt beloond conform aan de CAO-regelingen rond
kampbegeleiding.
- De kampen worden gefinancierd op grond van instellingsgelden, fondsen en een
eigen bijdrage van de pleeggezinnen. Dit maakt dat jaarlijks bekeken moet
worden of het organiseren van de pleegzorgkampen realistisch is.
Stappenplan
Binnen de afdeling Pleegzorg zijn twee begeleiders pleegzorg belast met de organisatie
en coördinatie van de pleegzorgkampen. Op dit moment zijn dit Dagmar van der Most en
Mirjam Gort. Zij organiseren de informatieverstrekking rond de kampen richting de
pleeggezinnen en begeleiders, coördineren de aanmeldingen, werven kampbegeleiders
en regelen de praktische zaken, zoals de kamplocatie, vervoer, financiële middelen, enz.
Aanmeldingsprocedure
De aanmeldingsprocedure kan per jaar aangepast worden. De pleeggezinnen en
begeleiders pleegzorg worden hiervan door de kampcoördinatoren op de hoogte
gebracht.
Over het algemeen komt het erop neer dat de pleeggezinnen een brief krijgen waarin
uitgelegd staat wat de pleegzorgkampen inhouden, wanneer ze plaatsvinden, hoe de
aanmeldingsprocedure eruit ziet, enz. De pleeggezinnen kunnen bij de
pleegzorgbegeleider een aanmeldingsformulier aanvragen. Deze moet volledig ingevuld
(incl. informatie over het ontwikkelingsniveau van het kind, informatie over gedrag en
evt. specifieke aanpak) en inclusief een kopie van het polisblad van de zorgverzekering
ingeleverd worden via de pleegzorgbegeleider bij het secretariaat. De
kampcoördinatoren laten vervolgens aan de pleeggezinnen en begeleiders pleegzorg
weten of en wanneer het (pleeg)kind is ingedeeld voor een kamp. Indien gewenst kan
extra informatie over het (pleeg)kind gevraagd worden. Om deze extra stap te
voorkomen, verdient het de aanbeveling om het aanmeldingsformulier zo compleet als
mogelijk in te vullen.
Kampbegeleiding
Rond dezelfde tijd als de aanmelding van de (pleeg)kinderen, kunnen ook begeleiders
pleegzorg zich aanmelding om de kampen te begeleiden. Dit doen zij door zich te
melden bij de kampcoördinatoren. De kampcoördinatoren delen de kampbegeleiders op
grond van (samenwerkings)mogelijkheden, wensen en beschikbaarheid in.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
169
In principe gaan op ieder kamp vier begeleiders mee. Dit zijn over het algemeen
begeleiders pleegzorg die ervaring of in elk geval affiniteit hebben met het begeleiden
van kampen. In ieder kamp kan maximaal één van de vier begeleiders een stagiair
pleegzorgbegeleider zijn. Deze krijgt hiermee de gelegenheid om ervaring op te doen
met het direct werken met (pleeg)kinderen.
Kampprogramma
De invulling van de kampprogramma wordt door de kampbegeleiders van de betreffende
week zelf georganiseerd. Hiervoor krijgen zij van de kampcoördinatoren de (financiële)
grenzen voor dat jaar te horen. Zij hebben hier binnen de vrijheid om activiteiten de
organiseren, waarvan zij denken dat het een leuke week wordt voor de kinderen van hun
kamp. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd (en ontwikkelingsniveau) van de
kinderen. Belangrijk is om voor afwisseling te zorgen door middel van verschillende
(drukke en rustige) programmaonderdelen, verschillende plaatsen waar activiteiten
plaatsvinden, enz. Het verdient de aanbeveling om een zo vol mogelijk programma te
plannen, omdat het beter is om spellen af te laten vallen dan dat er te weinig zijn.
Ondanks de onnodige voorbereidingen is het belangrijkste dat er een leuk en
verantwoord programma neergezet wordt. Onderling overleg tijdens de week is hierin
belangrijk. Het verdient de aanbeveling om dagelijks één of meer momenten te plannen
om met de kampbegeleiders samen te zitten om het programma, de ervaringen, de
kinderen en de samenwerking te bespreken. Zodoende is iedereen op de hoogte van de
gehele situatie van het kamp.
Contacten gedurende kamp
Tijdens kamp is het niet de bedoeling dat er pleegouders of andere bekenden op bezoek
komen. In onderling overleg met de kampbegeleiders kan hierin een uitzondering
gemaakt worden voor bijvoorbeeld de afdelingsmanager.
De kinderen krijgen minimaal één keer in de kampweek de mogelijkheid om het
pleeggezin te bellen. Indien nodig kan dit vaker gebeuren. Indien (pleeg)gezinsleden
contact wil met het (pleeg)kind, dan nemen zij zij hiervoor contact op met de
achterwacht. Dit is een collega (kampcoördinator of afdelingsmanager) die de
pleegouders te woord staat en beslist of de kampbegeleiders hiervoor gebeld gaan
worden. Ook wanneer er bijzonderheden op het kamp plaatsvinden, waarvoor contact
met het thuisfront gewenst is, dan belt de kampbegeleider de achterwacht. In principe
vindt er dus niet direct overleg plaats tussen de kampbegeleiding en het thuisfront.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
170
Hoofdstuk 4 Instellingsaspecten
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
171
4.1 Pleegzorgbegeleider
Doel
Het werk van de pleegzorgbegeleider verder toe te lichten binnen het kader van de
instellingsaspecten.
Uitgangspunten
Een overzichtelijk geheel bieden van alle aspecten die bij het werk van de
pleegzorgbegeleider komen kijken.
Richtlijnen
De instellingsaspecten die bij het werk van de pleegzorgbegeleider komen kijken worden
beschreven door te starten met de functieomschrijving (4.1.1). Hierna wordt stilgestaan
bij de caseload (4.1.2). Ook de bereikbaarheid (4.1.3) van de pleegzorgbegeleider komt
aan de orde. Tot slot zal er stilgestaan worden bij een aantal zakelijke
instellingsaspecten (4.1.4) van het werken als pleegzorg begeleider, namelijk de
declaratieformulieren (4.1.4.1), verlofaanvragen (4.1.4.2) en de ziek- en
betermeldprocedures (4.1.4.3).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
172
4.1.1 Functieomschrijving
Doel
De functieomschrijving omschrijft dat wat er vanuit de instelling verwacht wordt van de
pleegzorgbegeleider. Hier wordt de oude functieomschrijven gegeven van de
pleegzorgbegeleider, maar tevens van de huidig gehanteerde functieomschrijving voor
begeleiders pleegzorg, namelijk die van ambulant hulpverlener B.
Uitgangspunten
De pleegzorgbegeleider volgt zijn functie uit conform de functieomschrijving.
Functieomschrijving Pleegzorgbegeleider
De functie
Als pleegzorgbegeleider zorg je ervoor dat de plaatsing van een kind in een pleeggezin
goed verloopt. Je stelt een hulpverleningsplan op en voert regelmatig overleg met het
kind, de pleegouders, de plaatsende instantie en eventueel de eigen ouders over de
ontwikkeling van het pleegkind.
Op basis daarvan geef je advies aan de BJZ-werker over het perspectief. Je maakt
rapportages over de vorderingen van het kind en geeft pedagogische ondersteuning aan
de pleegouders. Indien nodig schakel je andere deskundigen in voor aanvullende
onderzoeken of therapieën.
Je regelt voor de pleegouders de randvoorwaarden (financiën, regelgeving, juridische
zaken) en onderhoudt contact met scholen en andere externe organisaties.
De afdeling
Pleegzorg is een onderdeel van het cluster Wonen en Opgroeien. De diverse afdelingen
pleegzorg verzorgen de werving, selectie, opleiding en begeleiding van pleeggezinnen.
Het team integrale pleegzorg begeleidt pleeggezinnen die langdurende plaatsingen of
weekendplaatsingen hebben.
Over FlexusJeugdplein Bij FlexusJeugdplein helpen ongeveer 850 professionals bij vragen en problemen rond opgroeien en opvoeden. Het gaat hierbij vaak om complexe problematiek, waarbij samenwerking met anderen essentieel is. Een uitdaging voor iedere professional. FlexusJeugdplein biedt een uitgebreid hulpaanbod waardoor onze medewerkers zich zowel horizontaal als verticaal kunnen ontplooien.
Jouw profiel
Wij vinden het belangrijk dat werknemers van FlexusJeugdplein zelfstandig,
resultaatgericht en innovatief zijn maar ook goed kunnen samenwerken. Verder is het
voor deze functie van belang dat:
- Je in het bezit bent van een diploma HBO-MWD, HBO-Pedagogiek of
vergelijkbaar.
- Je bij voorkeur beschikt over enkele jaren relevante werkervaring in de
jeugdhulpverlening en/of pleegzorg.
- Je kennis hebt van de ontwikkelingspsychologie, pedagogiek en systeemtheorie.
- Je beschikt over levenservaring, flexibel en stressbestendig bent.
- Je goede contactuele eigenschappen hebt en een goede mondelinge en
schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.
- Bereid om scholing te volgen in het werken met ouders en pleegouders.
Functie omschrijving ambulant hulpverlener B
1. Algemene kenmerken van de functie
De functie van ambulant hulpverlener B kenmerkt zich voornamelijk door het bieden van
hulp en ondersteuning in de geïndiceerde en niet-geïndiceerde zorg. De werkzaamheden
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
173
kunnen betrekking hebben op ambulante (procesmatige) hulpverlening en begeleiding
met betrekking tot jeugdigen en/of hun cliëntsysteem en begeleiding van
pleeggezinnen.
2. Doel van de functie
Het planmatig en doelgericht begeleiden van jeugdigen en/of hun cliëntsysteem of
pleeggezinnen. Het hiermee leveren van een bijdrage aan het realiseren van een veilige
thuissituatie/opgroeisituatie voor kinderen.
3. Organisatorische positie
De ambulant hulpverlener B ressorteert hiërarchisch onder de afdelingsmanager. De
ambulant hulpverlener B krijgt inhoudelijke richtlijnen van de gedragsdeskundige. De
Ambulant Hulpverlener B geeft zelf geen leiding aan anderen. De Ambulant Hulpverlener
B begeleidt in voorkomende gevallen (een) stagiar(s). De Ambulant Hulpverlener B kan
opereren vanuit een externe organisatie (CJG, politiebureau, etc.).
4. Hoofdactiviteiten
De ambulant hulpverlener B verricht (een aantal van) de onderstaande activiteiten:
1. Het onderzoeken van de hulpbehoefte en de aanwezige capaciteiten van de cliënt1.
Het in kaart brengen van de sociale omgeving. Het vertalen van de belemmeringen,
veiligheidsrisico‟s en problematiek van de cliënt naar een helder toekomstperspectief.
2. Het, zo mogelijk samen met de cliënt, op basis van de problemen/vragen van de
cliënt, formuleren van doelen, deze vastleggen in een plan en evalueren. Het al dan
niet in overleg met de verwijzer/opdrachtgever aanvullen of wijzigen van
hulpverleningsdoelen.
3. Het vaststellen van de zorg, middelen en voorzieningen die nodig zijn om dit te
realiseren. Het prioriteren en verdelen van de verantwoordelijkheden en het maken
van afspraken met de cliënt hierover.
4. Het herkennen van hulpbehoeften op meer of andere terreinen en het afwegen om
die verantwoordelijkheid te beleggen bij interne of externe partijen, of om hierin de
cliënt zelf te begeleiden.
5. Het uitvoeren van het plan en het bewaken van de voortgang en de effectiviteit. Het
vinden van oplossingen bij problemen. Het (tussentijds) afstemmen van de aanpak
en beslissingen met opdrachtgevers, deskundigen, collega's en/of de leidinggevende.
Het samenwerken met diverse partijen in en buiten de zorgketen (Bureau Jeugdzorg,
CJG, Dosa/Gosa, politie, woningbouwvereniging, etc.).
6. Het toepassen van verschillende methodieken in de hulpverlening aan cliënten.
7. Het bemiddelen en interveniëren in crisissituaties.
8. Het vergroten van het inzicht van de cliënt in zijn verantwoordelijkheden en
gedragspatronen en zijn relatie tot anderen en de maatschappij. Het verbeteren van
zijn gedrag en het vergroten van zijn (pedagogische) vaardigheden.
9. Het betrekken van de sociale omgeving van de cliënt bij de hulpverlening en hen
aanspreken op hun betekenis voor de cliënt. Het stimuleren van de cliënt om zijn
sociale omgeving te betrekken.
10. Het bestendigen van de behaalde doelen, het overdragen van verantwoordelijkheden
aan en evalueren van de hulpverlening en/of samenwerking met relevante partners.
Het adequaat doorverwijzen van cliënten naar ketenpartners en andere vormen van
hulp.
11. Het signaleren van ontwikkelingen in het vakgebied en bij de doelgroep.
12. Het verkrijgen en onderhouden van contact met relevante interne en/of externe
(multidisciplinaire) partijen en het onderling verbinden van partijen in een netwerk,
teneinde de begeleiding/-behandeling van de cliënt op elkaar af te stemmen.
13. Het verstrekken van informatie en voorlichting over de hulpverleningsmogelijkheden
en –procedures aan cliënten en derden. Het verhelderen van de positie en belangen
van de organisatie, de afdeling en/of de cliënt.
1 lees: „de cliënt en/of het cliëntsysteem‟
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
174
14. Het melden van onveilige situaties of knelpunten met betrekking tot de cliënt bij
relevante partijen.
15. Het registreren en actueel houden van gegevens over de eigen werkzaamheden en
over de cliënt. Het opstellen van interne en externe rapportages met betrekking tot
(de voortgang en effecten van) het hulpverleningsproces (verandering in de
behandelwijze, wijziging in het hulpverleningsplan, beëindiging van de
hulpverlening).
16. Het bewaken en bijhouden van het cliëntdossier conform daartoe gestelde eisen en
het naleven van de geldende termijnen.
17. Het leveren van bijdragen aan activiteiten op het gebied van advies en informatie,
gericht op de positieverbetering van jeugdigen, gezin en/of cliëntsysteem in
probleemsituaties.
18. Het voorzien in de informatiebehoeften over FlexusJeugdplein en het vergroten van
de naamsbekendheid.
19. Het inschatten van de informatiebehoefte van interne en externe betrokken partijen
en opdrachtgevers en het inzichtelijk maken van de vorderingen van cliënten aan
hen.
20. Het geven van trainingen die erop gericht zijn sociale en praktische vaardigheden uit
te breiden.
21. Het bieden van consultatie, advies en deskundigheidsbevordering aan professionals.
22. Het gebruikelijk deelnemen aan werkoverleg.
5. Profiel van de functie
Kennis
Afgeronde HBO-opleiding (bijvoorbeeld Maatschappelijk Werk & Dienstverlening, Sociaal
Pedagogische Hulpverlening, Pedagogiek, etc.).
Kennis van en inzicht in het hulpaanbod en de hulpverleningsmethodieken.
(Bijhouden van) kennis van de ontwikkelingen binnen het vakgebied door het deelnemen
aan deskundigheidsbevordering.
Kennis van pedagogiek, ontwikkelingspsychologie en psychiatrie.
Kennis van wet en regelgeving in de jeugdzorg en de sociale kaart.
Specifieke functiekenmerken
Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden voor het voeren van gesprekken
met jeugdigen (en het cliëntsysteem), het rapporteren en adviseren over de uitvoering
van het hulpverleningsplan. Sociale vaardigheden, nodig voor het bieden van hulp en
begeleiding aan jeugdigen (en hun omgeving) in een intermenselijke situatie en het
kunnen omgaan met tegengestelde belangen en loyaliteiten.
Stressbestendigheid en improvisatievermogen is vereist bij interventie in crisissituaties.
Analytisch vermogen.
Zelfstandig kunnen werken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
175
4.1.2 Caseload
Doel
De pleegkinderen waarvan de pleegzorgbegeleider begeleiding aan het pleeggezin geeft
staan op diens caseload. De hoeveelheid kinderen die op een caseload staat is
afhankelijk van het aantal uren dat de pleegzorgbegeleider werkt en de
begeleidingsvorm die de begeleider biedt.
Uitgangspunten
- De pleegzorgbegeleider heeft een persoonlijke caseload en voert alle begeleiding
aan deze zaken zelfstandig uit.
- De caseload voor begeleiders pleegzorg wordt stapsgewijs opgebouwd. In
principe wordt ervan uitgegaan dat de pleegzorgbegeleider na een half jaar tot
een jaar na start in de functie een volledige caseload heeft.
- Wanneer er zaken afgesloten worden, dan gaan deze van de caseload van de
pleegzorgbegeleider af. De caseload wordt dan aangevuld met een nieuwe zaak.
- De afdelingsmanager beheert de aanmeldingen en beoordeeld welke nieuwe
zaken aan welke pleegzorgbegeleider uitgedeeld gaan worden en dus op diens
caseload komen te staan.
- De pleegzorgbegeleider is zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de ruimte
op de caseload. Indien de begeleider ruimte heeft meldt deze dit aan de
afdelingsmanager die een nieuwe zaak uitdelen. De afdelingsmanager houdt
toezicht op de caseloads van het gehele team en zal indien nodig ongevraagd
zaken uitdelen.
- Als een pleegzorgbegeleider redenen heeft om een (nieuwe) zaak niet op de
caseload (meer) te willen, dan vindt er overleg met de afdelingsmanager plaats.
De afdelingsmanager bepaalt of de redenen van weigering gegrond zijn en of de
zaak overgedragen mag worden aan een collega pleegzorgbegeleider. Deze wordt
indien mogelijk in overleg met de begeleiders pleegzorg door de
afdelingsmanager aangewezen.
- De caseload normering is arbitrair. Als de pleegzorgbegeleider (persoonlijke)
redenen heeft om tijdelijk niet een volledige caseload te draaien, dan kan deze
een verzoek indienen bij de afdelingsmanager voor een verlaging van de
caseload. In onderling overleg zal besloten worden of deze tijdelijke verlaging
akkoord is en op welke termijn verwacht wordt dat er weer een volledige
caseload gedraaid kan worden.
Richtlijnen
De normering van de caseload vindt plaats aan de hand van richtlijnen. Hierbij wordt
uitgegaan van het percentage werkverband. Alle percentages behorende bij de zaken bij
elkaar opgeteld dienen overeen te komen met het percentage werkverband.
Begeleiding 1x per 3
weken 1x per 6 weken
1x per 9 weken
1x per 12 weken
2x per jaar 1x per jaar
Regulier - 3.33% 2.22% 1.67% 1.11% - TP/FP 8.33% 5.66% - - - - Weekend - - 1.67% 1.11% 0.56% - Plo-voogdij zonder begeleiding
- - - - - 0.56%
Regulier + weekend
- 4.44% - - - -
2 kk in regulier gezin
3.33% 2.22% - - - -
3 kk in regulier gezin
2.22% 1.67% - - - -
2 kk in TP gezin
5.66% 4.44% - - - -
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
176
Het aantal uur wat er staat voor een bepaald caseloadpercentage wordt in deze tabel
weergegeven.
Percentage Minuten per week Uren per jaar (46 weken)
8.33% 180 138 5.66% 120 92 4.44% 100 77 3.33% (0.0333 x 36 x 60 = 70) 70 54 2.22% 48 37 1.67% (0.0167 x 36 x 60 = 36) 35 27 1.11% 24 18 0.56% 12 9
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
177
4.1.3 Bereikbaarheid
Doel
Begeleiders pleegzorg hebben een eigen doorkiesnummer inclusief voicemail, mobiele
telefoon inclusief voicemail, postvak en e-mailadres. Op die manier kunnen cliënten
sneller en beter tot dienst gestaan worden. Tevens wordt het secretariaat middels deze
directe contactmogelijkheden ontlast.
Uitgangspunten
- De pleegzorgbegeleider geeft zijn doorkiesnummer, mobiele nummer en
e-mailadres aan alle pleeggezinnen, BJZ-werkers en overige externe contacten.
- De pleegzorgbegeleider is gedurende werkdagen zoveel als mogelijk bereikbaar,
maar voorkomt dat dit de dagelijkse werkzaamheden hindert.
- De pleegzorgbegeleider maakt gebruik van de voicemailfaciliteit op zowel het
doorkiesnummer als de mobiele telefoon. De begeleider is zelf verantwoordelijk
voor het op de juiste manier inspreken en wijzigen van de meldtekst.
- Op werkdagen checkt medewerker de voicemails van zowel het doorkies- als het
mobiele nummer en het postvak van de e-mail minimaal twee keer. Dit geldt ook
als de medewerker niet op kantoor werkt.
- Bij afwezigheid kan het secretariaat voorstellen door te verbinden met de
voicemail om een bericht achter te laten. Alleen als hier bezwaar tegen is, dan
wordt er in plaats hiervan een telefoonnotitie gemaakt.
Richtlijnen
Voor verdere toelichting van het gebruik van het doorkiesnummer, de mobiele telefoon
en de e-mail, wordt verwezen naar het bereikbaarheidsprotocol begeleiders pleegzorg
(zie 7.13.1).
Doorkiesnummer
- Zodra de pleegzorgbegeleider op zijn flexplek zit, logt deze op de telefoon in met
zijn persoonlijke doorkiesnummer.
- De begeleiding pleegzorg luistert de voicemail bij het inloggen en wanneer de
werkplek wordt verlaten nog minimaal eenmaal extra de voicemail af.
- Indien de pleegzorgbegeleider niet gestoord wil worden tijdens zijn
werkzaamheden op de werkplek, blijft deze in principe wel ingelogd. De
begeleider kan er dan voor kiezen om telefoontjes aan te nemen en een afspraak
te maken om later terug te bellen.
Mobiele telefoon
- De mobiele telefoon dient voor werkzaamheden, dus mag niet voor
privéaangelegenheden gebruikt worden.
- De mobiele telefoon staat in principe gedurende werkdagen aan.
- Gedurende overleggen, zoals huisbezoeken, staat de mobiel of in elk geval het
geluid en de trilfunctie uit.
- De pleegzorgbegeleider krijgt een bericht wanneer de voicemail is ingesproken.
De pleegzorgbegeleider is er verantwoordelijk voor dat deze afgeluisterd wordt.
- Gezien de privacy van de gesprekken, verdient het de voorkeur de mobiele
telefoon niet in openbare gelegenheden, zoals bijvoorbeeld in het openbaar
vervoer te gebruiken.
- De mobiele telefoons worden niet voorzien van handsfree mogelijkheden, omdat
FlexusJeugdplein er geen voorstander van is om de mobiele telefoon in de auto te
gebruiken. Dit in verband met enerzijds het gevaar en anderzijds de kwaliteit van
het gesprek, waarbij in beide gevallen de aandacht en concentratie door het
verkeer opgeëist (dienen te) worden.
- De medewerkers kunnen onderling gratis met elkaar gratis bellen (niet sms-en!).
Onderling telefonisch contact dient dan ook zoveel als mogelijk via de mobiele
telefoon te gaan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
178
Postvak
- De pleegzorgbegeleider heeft een persoonlijk postvak bij het teamsecretariaat.
- De pleegzorgbegeleider leegt zijn postvak op iedere werkdag minimaal eenmaal.
- Dankzij ts-web heeft de pleegzorgbegeleider vanaf iedere werkplek (op kantoor
en thuis) beschikking tot e-mail. De pleegzorgbegeleider controleert deze
minimaal twee keer per dag.
- De pleegzorgbegeleider reageert zo spoedig mogelijk, uiterlijk na een week, op
ontvangen e-mails.
Agenda
- De pleegzorgbegeleider houdt zijn agenda bij in Outlook.
- De pleegzorgbegeleider autoriseert de teamleden, de afdelingssecretaresses, de
afdelingsmanagers en de gedragsdeskundigen om de agenda in te kunnen zien.
Zo is de afwezigheid van de pleegzorgbegeleider inzichtelijk en kan indien
gewenst doorgegeven worden wanneer de begeleider naar verwachting weer
bereikbaar is.
Afwezigheid
- Als begeleiders pleegzorg voor langere tijd afwezig zijn, dan luistert een
secretaresse van het teamsecretariaat (en/of eventueel de afdelingsmanager)
berichten van voicemail van het doorkiesnummer van de betrekkende begeleider
af. Indien gewenst wordt via de afdelingsmanager een vervanger gevraagd actie
te ondernemen.
- Een secretaresse van het teamsecretariaat wijzigt de meldtekst van de voicemail
van het doorkiesnummer van de begeleiders die ziek of voor langere tijd afwezig
zijn.
- De pleegzorgbegeleider heeft de eigen mobiele telefoon in zijn bezit, waardoor
het afluisteren en wijzigen van de meldtekst van de mobiele telefoon zelf gedaan
moet worden.
- Het is de taak van de basisteamleden om wekelijks het postvak van de afwezige
medewerker te legen en de post indien nodig te behandelen. Hier dient het
basisteam onderling afspraken over te maken.
- Bij langdurige afwezigheid (één week of langer), dan schakelt de
pleegzorgbegeleider zelf de afwezigheidsassistent van Outlook in. Indien de
pleegzorgbegeleider hier zelf door bijvoorbeeld ziekte niet toe in staat is, wordt
dit door het teamsecretariaat gedaan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
179
4.1.4 Zakelijke instellingsaspecten
Doel
Naast de inhoudelijke werkzaamheden zijn er ook zakelijke instellingsaspecten waarvan
de pleegzorgbegeleider op de hoogte moet zijn. Zo weet de pleegzorgbegeleider hoe te
handelen in het geval van bijvoorbeeld ziekte.
Uitgangspunten
Een overzichtelijk geheel bieden van de zakelijke instellingsaspecten waar de
pleegzorgbegeleider mee te maken kan krijgen.
Richtlijnen
Eerst zal beschreven hoe de pleegzorgbegeleider kan handelen met betrekking tot
gemaakte kosten middels declaraties (4.1.4.1). Hierna zal stil gestaan worden bij
verlofaanvragen (4.1.4.2) en tot slot bij de ziek- en betermeldprocedures (4.1.4.3).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
180
4.1.4.1 Declaratieformulieren
Doel
Begeleiders pleegzorg kunnen in het kader van de begeleiding aan de pleeggezinnen
diverse kosten maken. Deze kunnen zij over het algemeen declareren bij
FlexusJeugdplein.
Uitgangspunten
- De pleegzorgbegeleider houdt er rekening mee dat de kosten algemeen
aanvaardbaar zijn.
- Indien de pleegzorgbegeleider twijfelt over de te maken kosten, overlegt deze
voorafgaand aan de betaling met de afdelingsmanager of deze akkoord gaat.
- De declaratieformulieren worden altijd ondertekend door de afdelingsmanager.
Indien deze onnodig (hoge) kosten ziet, gaat deze hierover in gesprek met de
pleegzorgbegeleider en heeft het recht de declaratie af te wijzen.
- De pleegzorgbegeleider is zelf verantwoordelijk voor het declareren van de
kosten.
- De gemaakte kosten worden met het salaris uitbetaald. Wanneer de declaratie
voor de 5e van de maand is ingediend, wordt deze met het eerstvolgende salaris
uitbetaald.
- Indienen vindt plaats door de declaratieformulieren volledig ingevuld,
ondertekend en waar nodig voorzien van de originele betaalbewijzen in te dienen
bij de salarisadministratie op het centraal bureau (Heemraadsingel).
Richtlijnen
De kosten die de pleegzorgbegeleider maakt kunnen grofweg ingedeeld worden in
reiskosten voor woon-werkverkeer, reiskosten voor dienstreizen,
onregelmatigheidstoeslag en extra uren én overige kosten. De pleegzorgbegeleider krijgt
bij aanvang het dienstverband persoonlijke declaratieformulieren voor de afzonderlijke
kostenposten van de salarisadministrateur en wordt geacht deze te kopiëren voor
gebruik.
Reiskosten woon-werkverkeer
De pleegzorgbegeleider kan voor het woon-werkverkeer gebruik maken van eigen of
openbaar vervoer.
Wanneer de begeleider eigen vervoer gebruikt, dan heeft deze recht op een gedeeltelijke
vergoeding van de benzinekosten. Deze is afhankelijk van de grootte van het
dienstverband en de afstand die afgelegd moet worden om van huis naar werk te
komen. Hiervoor wordt verwezen naar de afdeling P&O.
Bij het gebruik van openbaar vervoer voor woon-werkverkeer, krijgt de
pleegzorgbegeleider eveneens een vergoeding die afhankelijk is van het dienstverband
en de afstand. Hierover kunnen afspraken gemaakt worden met de afdeling P&O. De
pleegzorgbegeleider kan in aanmerking komen voor een abonnement, maar kan ook
losse vervoersbewijzen nodig hebben.
Ongeacht de vorm moet de pleegzorgbegeleider de kosten eerst zelf betalen en kan deze
achteraf declareren. Hiervoor kan het Declaratieformulier Reiskosten Woon-werkverkeer
per Openbaar Vervoer gebruikt worden. Hier moet de datum, omschrijving en bedrag
vermeld worden. Tevens moeten de originele vervoersbewijzen aangehecht worden.
Reiskosten dienstreizen
De pleegzorgbegeleider zal voor zijn afspraken diverse dienstreizen maken. Ook hierbij
is het mogelijk om gebruik te maken van eigen of openbaar vervoer. In beide gevallen
wordt gebruik gemaakt van hetzelfde Declaratieformulier Dienstreizen. Hierbij moet de
pleegzorgbegeleider de datum en omschrijving van de dienstreis (inclusief postcode en
huisnummer van begin en einde van de reis) geven.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
181
Indien de pleegzorgbegeleider gebruik maakt van eigen vervoer dan vult de begeleider
de gereden kilometers in. Bij vertrek direct vanuit huis of terugkeer naar huis, dan wordt
dit afgetrokken van de gereden kilometers. De vastgestelde woon-werkkilometers
(enkele reis) zijn terug te vinden op de salarisstrook en worden op het
declaratieformulier vermeld.
Bij openbaarvervoer vult de pleegzorgbegeleider het bedrag in wat voor de
vervoersbewijzen betaald is. De originele vervoersbewijzen worden bij de declaratie
gevoegd.
Tevens kan de pleegzorgbegeleider voor dienstreizen gebruik maken van de
dienstfietsen. Deze zijn gratis beschikbaar op de Diergaardesingel en kunnen bij de
receptie gereserveerd worden.
Onregelmatigheidstoeslag en extra uren
Het kan voorkomen dat de pleegzorgbegeleider extra uren of op onregelmatige tijden
werkt.
Extra uren worden in principe in dezelfde week als deze gemaakt worden
gecompenseerd. Indien gewenst kan de pleegzorgbegeleider afspraken maken met de
afdelingsmanager om van deze regel af te wijken. Er kan aangedacht worden om de
uren op een later moment te compenseren of om deze uitbetaald te laten worden. Bij dit
laatste kan gebruik gemaakt worden van het Declaratieformulier ORT en extra uren.
Hierbij dient er rekening mee gehouden te worden dat de extra uren door de overheid
sterker belast worden. Indien de begeleider deze uitbetaling wenst, dan vult deze op het
declaratieformulier de weekdag, datum, tijdstip van en tijdstip tot en de gemaakte extra
uren in. De afdelingsmanager moet dit ter goedkeuring ondertekenen en kan de
begeleider vragen om te bewijzen dat de extra uren gemaakt zijn.
Een pleegzorgbegeleider kan ook buiten kantoortijden werken. Een voorbeeld hiervan is
een huisbezoek waarbij de pleegouder(s) door hun werk geen mogelijkheden hebben om
binnen kantoortijden af te spreken. Indien de pleegzorgbegeleider in de avonden of
weekenden werkt, dan heeft deze recht op onregelmatigheidstoeslag (ORT). Hiervoor
wordt hetzelfde declaratieformulier op dezelfde wijze ingevuld en wordt bij extra uren 0
ingevuld, ervan uitgaande dat de begeleider deze uren buiten werktijden compenseert.
Ook hier moet de afdelingsmanager ondertekenen ter goedkeuring.
Overige kosten
De pleegzorgbegeleider kan diverse overige kosten maken. Hierbij kan gedacht worden
aan onder andere parkeerkosten, ansichtkaarten (indien deze niet bij de receptie
verkrijgbaar zijn) en attenties. Om alle pleegouders gelijkwaardig te behandelen is er
rond attenties een beleid opgesteld (zie 6.1 Attentiebeleid).
Deze kunnen gedeclareerd worden middels het declaratieformulier overige kosten. De
begeleider pleezorg vult hier de datum, omschrijving en het bedrag in en laat deze
ondertekenen door de afdelingsmanager. Hierbij dienen originele betaalbewijzen
toegevoegd worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
182
4.1.4.2 Verlofaanvragen
Doel
Alle begeleiders pleegzorg hebben recht op verlof conform de CAO Jeugdzorg. Dit moet
zoveel als mogelijk opgenomen worden in het kalenderjaar waarin het wordt
opgebouwd, tenzij de begeleider hierover andere afspraken maakt met de
afdelingsmanager. Ook buitengewoon verlof kan in overleg met de afdelingsmanager
opgenomen worden.
Uitgangspunten
- Uitgebreide informatie over (buitengewoon) verlof is verkrijgbaar bij de afdeling
P&O.
- Begeleiders pleegzorg zijn verplicht om in een jaar tenminste drie aaneengesloten
weken vakantie op te nemen.
- Indien de pleegzorgbegeleider vakantieverlof op wil nemen, dan doet deze dit in
overleg met het basisteam. Van ieder basisteam wordt er verwacht dat er ook
gedurende vakantieperiodes minimaal één persoon aanwezig is.
- Alle vormen van verlof worden altijd in overleg tussen de pleegzorgbegeleider en
de afdelingsmanager opgenomen.
- De afdelingsmanager bepaalt of verlof op de gewenste datum toegekend kan
worden.
- Als de vakantie drie maanden voor aanvang is aangevraagd, dan kan de
pleegzorgbegeleider deze gegarandeerd opnemen.
Richtlijnen
Het aanvragen van verlof verloopt via vier stappen.
1. Overleg basisteam
Indien de pleegzorgbegeleider verlof wenst, dan overlegt deze dit eerst met de
basisteamsleden. Belangrijk is om vast te stellen dat er voldoende
vervangmogelijkheden zijn gedurende het verlof. Dat wil zeggen dat er minimaal één
van de basisteamleden werkzaam is tijdens het verlof. Indien er onderling niet
uitgekomen wordt, dan wordt de gedragsdeskundige om advies gevraagd.
2. Verlof aanvraag
Indien er met de basisteamleden overeenkomst is over de vervanging tijdens het
gewenste verlof, dan vult de pleegzorgbegeleider een verlofaanvraag in (zie 7.13.2).
De verlof aanvraag gaat naar de afdelingsmanager.
3. Overleg afdelingsmanager
Zonder bijzonderheden ondertekent de afdelingsmanager de verlofaanvraag.
Eventuele bijzonderheden worden besproken met de pleegzorgbegeleider.
4. Verwerking secretariaat
De door de afdelingsmanager ondertekende verlofaanvraag wordt door de
pleegzorgbegeleider ingediend bij het teamsecretariaat. Zij verwerken dit en voorzien
de pleegzorgbegeleider van een aangepast overzicht van de verlofuren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
183
4.1.4.3 Ziek- en betermeldprocedures
Doel
Als een pleegzorgbegeleider ziek is, dan moet dit gemeld worden. Door hierin de vaste
procedure aan te houden, wordt de afwezigheid goed geregistreerd en kunnen hieraan
gekoppelde processen in werking gezet worden. Zo kan het verzuim bijgehouden
worden, maar indien nodig ook de bedrijfsarts ingezet worden. Ook kunnen de afspraken
van de pleegzorgbegeleider afgezegd worden.
Uitgangspunten
- Een zieke pleegzorgbegeleider is zelf verantwoordelijk om zich ziek- en beter te
melden.
- De afdelingsmanager houdt contact met de zieke pleegzorgbegeleider en houdt
toezicht op de duur van het ziekteverzuim.
- Bij langdurige ziekteverzuim wordt de verzuimcoördinator van de afdeling P&O
ingeschakeld en indien nodig de bedrijfsarts (zie handboek).
- Indien een ziekte plaatsvindt tijdens opgenomen verlofdagen, dan meldt de
begeleider zich ook ziek. Het verlof wordt dan als ziekteverlof gerekend en gaat
niet van de verlofuren af.
Richtlijnen
Als een pleegzorgbegeleider ziek is, dan belt deze het secretariaat om zich ziek te
melden. Dit gebeurt direct op de eerste ziektedag (ook indien dit tijdens een verlof is).
Als de afdelingsmanager aanwezig is, dan wordt de pleegzorgbegeleider doorverbonden
om direct naar de ziekte te vragen.
Het secretariaat geeft de ziekmelding door aan de afdeling P&O, zodat zij dit kunnen
registreren bij de personeelsadministratie.
Het secretariaat belt de afspraken van de pleegzorgbegeleider af, zoals deze in de
Outlook agenda staan en eventueel telefonisch doorgegeven zijn.
Wanneer de pleegzorgbegeleider beter is, dan wordt dit gemeld bij het secretariaat. Dit
gebeurt direct op de eerste hersteldag. Het secretariaat meldt dit wederom bij de
afdeling P&O, zodat dit wederom bij de personeelsadministratie geregistreerd kan
worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
184
4.2 Teamaspecten
Doel
Begeleiders pleegzorg functioneren altijd binnen een team van begeleiders pleegzorg. De
verschillende zaken rondom het team worden hier beschreven.
Uitgangspunten
Een overzichtelijk geheel bieden van alle aspecten die bij het werken binnen een team
komen kijken.
Richtlijnen
Het werken binnen het team van begeleiders pleegzorg start al bij het inwerken.
Vandaar dat begonnen zal worden met het beschrijven van het inwerkplan (4.2.1).
Binnen het team is ook plaats voor een stagiair. De stagbegeleiding (4.2.2.) wordt
vervolgens beschreven.
Het team is opgedeeld in diverse basisteams (4.2.3), waarvan onder andere het doel en
de werkwijze uitgebreid beschreven zullen worden.
Het team komt als geheel geregeld bij elkaar voor de teamvergadering (4.2.4).
Iedere pleegzorgbegeleider heeft eens in de zoveel tijd bureaudienst (4.2.5). Er wordt
aandacht besteed aan de taken en verantwoordelijkheden die hierbij horen.
Tot slot wordt stilgestaan bij vervanging door het team bij afwezigheid onder het kopje
ziekte en zwangerschapsvervanging (4.2.6).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
185
4.2.1 Inwerkplan
Doel
Het is van belang dat nieuwe medewerkers goed ingewerkt worden in de organisatie en
het inhoudelijke werk van de begeleiders pleegzorg. Dit vindt plaats binnen het
inwerken, waarbij het van belang is dat dit binnen de afdeling op een eenduidige wijze
plaatsvindt. Dit inwerkplan biedt hier een leidraad in, waarin alle activiteiten worden
beschreven die bij het inwerken komen kijken, inclusief de taakverdeling en
verantwoordelijkheden. Daarnaast zijn er checklists toegevoegd.
Uitgangspunten
- Iedere nieuw in dienst tredende pleegzorgbegeleider krijgt een exemplaar van dit
inwerkplan en een op zijn of haar situatie toegesneden inwerkschema.
- Het persoonlijke inwerkschema wordt in principe door de afdelingsmanager
opgesteld. In onderling overleg kan besloten worden hierin een rol te geven aan
de gedragsdeskundige of collega pleegzorgbegeleider.
- Iedere nieuwe pleegzorgbegeleider krijgt een collega pleegzorgbegeleider
toegewezen voor de duur van de inwerkperiode.
- Van het basisteam van de nieuwe pleegzorgbegeleider wordt verwacht dat zij
waar nodig ondersteuning bieden in het inwerken van de nieuwe collega.
- De afdelingsmanager is eindverantwoordelijk voor de gehele inwerkperiode.
- De inwerkperiode beslaat in principe een half jaar. Hierna wordt verwacht dat de
nieuwe pleegzorgbegeleider zelfstandig de dagelijkse taken uit kan voeren.
Richtlijnen
Gedurende de inwerkperiode zijn er afzonderlijke taken voor de afdelingsmanager, de
gedragsdeskundige, de collega pleegzorgbegeleider en het afdelingssecretariaat.
Afdelingsmanager
De afdelingsmanager ontvangt de nieuwe pleegzorgbegeleider op de eerste werkdag en
introduceert deze binnen het team, de afdeling en de andere afdelingen binnen het
kantoorgebouw. In onderling overleg kunnen hiervan ook taken overgenomen worden
door de gedragsdeskundige of collega pleegzorgbegeleider.
Taken ter voorbereiding van de eerste werkdag
- Toegankelijkheid van de computersystemen (TS-web, IJZA, e-mail, H:-schijf,
V:-schijf met toegang tot teammap, enzovoorts).
Hiervoor kan de afdelingsmanager contact opnemen met: P&O die dit regelt
via de helpdesk.
- Keyfop en eventueel sleutel van het fietsenhok.
- Telefoonnummer.
- Postvakje.
Hiervoor kan contact opgenomen worden met: het afdelingssecretariaat.
- Leesmap.
Voor iedere nieuwe pleegzorgbegeleider wordt er een actuele leesmap
samengesteld, waarin het volgende aanwezig is: algemeen infopakket
pleegzorg (zoals voor kandidaat-pleegouders), het laatste werkplan en
jaarverslag, een aantal recente exemplaren van Jeugd (z)Onder Dak en
Mobiel, de Pleegouderband, video‟s over pleegzorg en het afdelingswerkboek.
Gesprek eerste werkdag
Op de eerste werkdag van de nieuwe pleegzorgbegeleider heeft de afdelingsmanager als
eerste een gesprek, waarin het volgende aan de orde komt:
- Uitleg over het inwerkplan en de inwerkperiode, waarin stilgestaan wordt bij:
wie waarvoor verantwoordelijk is;
wat er van de nieuwe pleegzorgbegeleider verwacht wordt;
de duur van de inwerkperiode;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
186
wanneer en hoe de evaluatie van de inwerkperiode plaatsvindt;
hoe de beoordeling van de inwerkperiode vormgegeven wordt.
- Uitleg over de praktische zaken, waarbij stilgestaan wordt bij:
De werkplek.
o Kantoorgebouw.
o Eigen werkplek.
o Afspraken flexplekken.
o Ladeblok.
o Kantoorbenodigdheden.
o Telefoonnummer en –instructies.
o Mobiele telefoon.
o Plaats en werkwijze fax.
o Gebruik computer (inloggen, e-mail, ts-web, IJZA).
o Arbo-instructies (zitinstructie, hulpmiddelen, mogelijkheden afspraak arbo-
deskundige).
o Gebruik en reserveren bezoekruimten.
o Roken en rookbeleid.
o Regels en afspraken gebruik parkeerplaats.
o Gebruik en reserveren dienstfiets.
o Declaratieformulier dienstreizen en overige kosten.
o Visitekaartjes
Werk- en rusttijden.
o Verlof- en vakantieaanvragen.
o Verplichte pauzes (30 minuten bij werkdagen > 5½ uur).
o Gebruik pantry.
o Koffie, thee, soep en versnaperingen.
o Gebruik gezamenlijke ruimtes.
o Locatie toiletten.
Avond- en overwerk.
o Afspraken rond compensatie van extra uren.
o Declaratiemogelijkheden.
o Bereikbaarheid buiten kantoortijden.
Openingstijden.
o Openingtijden kantoorgebouw.
o Openings- en sluitingsprocedure kantoorgebouw.
o Keyfob.
o Sleutels fietsenstalling.
Bedrijfshulpverlening.
o Calamiteiteninstructie.
o Vluchtroutes en verzamelplaats.
o Alarmnummers.
o BHV-ers.
o Plaats en werking brandblussers.
o Plaats EHBO-trommel.
Verzuim.
o Ziek- en betermeldprocedure.
o Arbodienst en bedrijfsarts.
Gedragscodes.
o Gedragscode FlexusJeugdplein.
o Melding seksuele intimidatie.
o Melding agressie en geweld.
o Melding discriminatie.
Huisregels.
o CAO.
o Afdelingswerkboek.
o Handboek FlexusJeugdplein.
- Uitleg over de organisatie.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
187
De structuur van de organisatie.
o Organisatiestructuur FlexusJeugdplein.
o Verschillende locaties.
o Ondernemingsraad.
o Afdelingen binnen FlexusJeugdplein.
o Cluster Wonen en Opgroeien.
o Afdeling Pleegzorg.
o Pleegouderraad.
De structuur van het team.
o Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden afdelingsmanager.
o Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedragsdeskundige.
o Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden afdelingssecretariaat.
o Basisteams (doel, samenstelling, vergaderingen, vervanging, enz.).
Zakelijke aspecten.
o Reiskosten woon-werkverkeer.
o Reiskosten dienstreizen.
o Spaarloonregeling.
o Ondernemingsraad.
Inwerken door de afdelingsmanager
Naast het gesprek op de eerste werkdag blijft de afdelingsmanager betrokken bij het
inwerken van de nieuwe pleegzorgbegeleider. In de eerste zes weken zal de
afdelingsmanager wekelijks een gesprek met de nieuwe pleegzorgbegeleider hebben. In
onderling overleg worden afspraken gemaakt gericht op werk- en persoonlijke
begeleiding. Aan de orde komen:
- Volgen van het inwerkproces (planning, compleetheid, wensen, bijzonderheden,
enz.).
- Vragen n.a.v. ervaringen, gelezen literatuur en/of de leesmap.
- Opbouw van de caseload.
- Het vinden van de eigen plaats binnen het team.
- Het functioneren van het basisteam.
- Samenwerkingsaspecten.
- Taakverdeling afdelingsmanager en gedragsdeskundige.
- Taken van het afdelingssecretariaat (uitleg over taken, formulieren, enz.).
- Persoonlijke zaken.
- Evaluatie van de inwerkperiode.
Evaluatiemomenten en beoordeling
Gedurende het eerste functiejaar van de nieuwe pleegzorgbegeleider vinden er drie
beoordelingsgesprekken plaats. Deze vinden plaats in de eerste, zesde en elfde maand.
In deze gesprekken wordt het functioneren van de nieuwe pleegzorgbegeleider
besproken. Het eerste gesprek vindt plaats ter afronding van de proeftijd (eerste
maand), waarin wordt besloten of de nieuwe pleegzorgbegeleider een aanstelling voor
een jaar krijgt. In het derde gesprek wordt besloten of de pleegzorgbegeleider een
aanstelling voor onbepaalde tijd krijgt.
Gedragsdeskundige
Ook de gedragsdeskundige heeft een aandeel in het inwerken van nieuwe begeleiders
pleegzorg. Het is van belang dat er regelmatig overleg is tussen de afdelingsmanager en
gedragsdeskundige over de taakverdeling en eventuele overlap in taken binnen het
inwerkplan.
Inwerken door de gedragsdeskundige
De eerste zes weken heeft de gedragsdeskundige wekelijks een gesprek met de nieuwe
pleegzorgbegeleider. De daaropvolgende zes weken zal dat eens per twee weken zijn en
daarna in samenspraak tussen de GD-er en de nieuwe begeleider. De gesprekken zijn
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
188
gericht op inhoudelijke werkbegeleiding, wat individueel in deze gesprekken en
groepsgewijs in het basisteam plaatsvindt. In de begeleiding komt aan de orde:
- De methodiek van het werk.
- Het opstellen van hulpverleningsplannen, pleegouderbegeleidingsplannen en
andere verslagen en rapportages.
- De houdingsaspecten van de pleegzorgbegeleider.
- De Pleegzorgcriteria en implementatie hiervan in het dagelijks werk.
- Het werken met zorgteams.
- De samenwerking binnen het (basis)team (overdracht, vervanging en
ondersteuning).
- De samenwerking met anderen binnen FlexusJeugdplein.
- De samenwerking met Bureau Jeugdzorg en eventueel andere organisatie.
- Inhoud van de afzonderlijke inhoud van de caseload.
- Evaluatie van de inwerkperiode.
Mentor
Iedere nieuwe pleegzorgbegeleider krijgt een mentor toegewezen voor de inwerkperiode.
Deze mentor is een collega pleegzorgbegeleider uit het basisteam die minimaal een jaar
ervaring heeft als pleegzorgbegeleider. De mentor functioneert als eerste aanspreekpunt
en begeleider bij praktische en inhoudelijke vragen. Ook zal de mentor de nieuwe
pleegzorgbegeleider meenemen naar huisbezoeken en andere afspraken en/of er zorg
voor dragen dat dat bij andere collega‟s kan.
Taak van de mentor is om de nieuwe pleegzorgbegeleider zoveel mogelijk wegwijs te
maken in alle aspecten van het werk die niet in de gesprekken met de teamleider en/of
de gedragsdeskundige aan de orde komen. In onderling overleg kan de mentor taken
van de afdelingsmanager en/of gedragsdeskundige overnemen. Aan de orde kunnen
komen:
- De vergader- en overlegsituaties (teamvergaderingen, basisteamvergaderingen,
werkbegeleiding, enz.).
- De inhoud van het werk: begeleiding, netwerkscreening, enz.
- Het voeren van begeleidingsgesprekken.
- Het opstellen van pleegzorgcontracten, hulpverleningsplannen,
pleegouderbegeleidingsplannen en andere verslagen en rapportages.
- Het uitvoeren van de netwerkscreening.
- Het gebruiken van de computer (toegang, enz.).
- Het werken met IJZA (logboeken, CCT, enz.).
- Relevante regelingen en procedures binnen het werk.
- Het plannen van het werk en het beheren van de agenda.
- De samenwerking met het secretariaat.
- Het meelopen met collega‟s.
- De plaats binnen het team.
- De evaluatie van het inwerken.
Afdelingssecretariaat
Een medewerker van het afdelingssecretariaat zal de nieuwe medewerker informeren
over de taken van en wijze waarop het secretariaat functioneert en samenwerkt met de
begeleiders pleegzorg (gewoontes, verwachtingen, regels, afspraken, enz.). Verder
komen aan de orde:
- De administratieve procedures en het gebruik van diverse formulieren, zoals het
opdrachtenformulier en mutatieformulier.
- Het bijhouden en autoriseren van de agenda in Outlook.
- Het gebruik van de telefoon en de mogelijkheden om door te verbinden.
- Het gebruik van de dossiers en dossierkasten.
- Het gebruik van de werk- en opbergbak.
Kennismakingsprogramma voor nieuwe medewerkers
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
189
Vanuit de afdeling P&O wordt er drie tot vier keer per jaar een
kennismakingsprogramma aangeboden aan nieuwe medewerkers om zich welkom en
thuis te voelen in de organisatie. In dit programma worden zij op de hoogte gebracht
van het totale aanbod en de visie van FlexusJeugdplein. Het programma duurt één dag
en besteedt aandacht aan:
- Raad van Bestuur (missie, visie en zorgaanbod).
- Locatiebezoek met presentatie over aanwezige werksoort.
- Presentatie van een team dat „FlexusJeugdplein breed‟ een belangrijke
samenwerkingspartner kan zijn.
- De ondernemingsraad.
- Medewerkersvertrouwenspersoon.
- Aanbod coaching, inter- en supervisie.
- Arbeidsomstandigheden en ergonomie.
- Cliëntenhelpdesk.
- Helpdesk van het bedrijfsbureau.
- Kwaliteit, Ontwikkeling en Innovatie door het stafbureau.
- Fondsen- en sponsorwerving en de vriendenstichting.
Aan het eind van de kennismakingsdag ontvangen de deelnemer een informatiemap, die
als naslagwerk gebruik kan worden en het volgende bevat:
- DVD FlexusJeugdplein (indien niet ontvangen bij het indiensttredingsgesprek).
- Informatiewaaier van hulpaanbod (indien niet ontvangen bij het
indiensttredingsgesprek).
- Informatie van de ondersteunende afdelingen die aan bod zijn geweest.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
190
4.2.2 Stagebegeleiding
Doel
In principe heeft iedere afdeling van FlexusJeugdplein (behalve gezinshuizen) een
stagiair, tenzij de omstandigheden op de afdeling dit niet toelaten. Dat betekent dat er
binnen de afdeling voor reguliere pleegzorg twee stageplaatsen zijn. FlexusJeugdplein
streeft naar een optimaal leerproces voor de stagiair, met een optimale „opbrengst‟ voor
de instelling.
Uitgangspunten
- Een stage duurt in principe één schooljaar (10 maanden) en is het liefst voor vier
dagen per week.
- Voor de functie van pleegzorgbegeleider worden stageplaatsen geboden aan
studenten van de hbo-opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Een
enkele keer worden stageplaatsen geboden aan studenten van HBO-Pedagogiek.
Deze studie sluit echter minder aan. Ditzelfde geldt voor de HBO-opleiding
Sociaal Pedagogische Hulpverlening.
- Bij voorkeur worden stagiairs betrokken van de hogescholen uit de regio, maar
ook studenten van buiten de regio kunnen in aanmerking komen.
- Alle contacten tussen opleidingsinstituten en FlexusJeugdplein verlopen via P&O.
- Het begeleiden van de stagiair is in principe een jaarlijks roulerende functie die
één van de begeleiders pleegzorg een schooljaar lang op zich neemt.
- De pleegzorgbegeleider die de stagebegeleiding uitvoert beschikt over een
afgeronde hbo-opleiding en daarnaast minstens twee jaar ervaring als
beroepskracht in de jeugdhulpverlening en minstens een jaar als
pleegzorgbegeleider.
- Naast de individuele begeleiding van de stagiair is het de bedoeling dat de
stagiair met alle begeleiders pleegzorg binnen het team meeloopt in minimaal één
zaak. Op die manier krijgt de stagiair de mogelijkheid om diverse manieren van
werken te observeren en mee te nemen in het persoonlijke leerproces.
- De stagiair is boventallig en draagt geen eindverantwoordelijkheid. Dat wil
zeggen dat een stagiair nooit een eigen caseload krijgt. Indien de kennis, houding
en vaardigheden van de stagiair het toelaten, dan kan in de laatste fase van de
stage besloten worden de stagiair met enige zelfstandigheid taken uit te laten
voeren. Dit gebeurt altijd in overleg met de stagebegeleider en afdelingsmanager.
Richtlijnen
Selectieprocedure
1. Studenten die geïnteresseerd zijn in een stageplaats bij de afdeling Pleegzorg van
FlexusJeugdplein, kunnen een gemotiveerde sollicitatiebrief met curriculum Vitae
sturen naar de afdeling P&O.
N.B. Als brieven rechtstreeks naar de afdeling gestuurd worden, dan worden
deze direct doorgestuurd naar de afdeling P&O.
2. P&O stuurt de brieven door naar de afdelingsmanager van de passende afdeling.
3. Binnen het team wordt besloten wie de stagebegeleiding op zich gaat nemen.
4. De afdelingsmanager geeft de sollicitatiebrieven, eventueel na een grove selectie,
aan de pleegzorgbegeleider die de stagiair gaat begeleiden.
5. De pleegzorgbegeleider voert een briefselectie uit en nodigt de potentiële stagiairs uit
voor een selectiegesprek. Dit kan eventueel in overleg of gezamenlijk gaan met de
toekomstige stagebegeleider uit het andere team.
6. De pleegzorgbegeleider voert een selectiegesprek met de potentiële stagiairs.
Belangrijke onderwerpen voor het selectiegesprek zijn:
a. Zijn de doelstellingen van de student in overeenstemming met de doelstellingen
van de afdeling pleegzorg en de discipline van de pleegzorgbegeleider?
b. Zijn de doelstellingen van de opleiding van de student in overeenstemming met
die van de afdeling pleegzorg en de discipline van de pleegzorg begeleider?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
191
c. Hoe luidt de persoonlijke motivatie en hoe „authentiek en legitiem‟ is deze?
d. Wat is de indruk met betrekking tot de persoonlijke geschiktheid van de student
voor het werken in de jeugdhulpverlening?
e. Welke specifieke opdrachten moet de student/stagiair vanuit de opleiding op de
werkplek uitvoeren en is dit uitvoerbaar op de afdeling en binnen de discipline?
7. Indien bekend is welke stagiair wordt aangenomen, dan geeft de pleegzorgbegeleider
dit door aan P&O.
8. P&O regelt een stagecontract, geheimhoudingsverklaring en Verklaring Omtrent het
Gedrag (VOG). Tevens krijgt de stagiair de gedragscode van FlexusJeugdplein.
- De VOG is bij voorkeur voor aanvang van de stage ingediend bij P&O, doch
uiterlijk één maand na indiensttreding. Indien deze termijn wordt
overschreden, wordt de stage beëindigd.
- De afdeling P&O geeft de stagiair een formulier ten behoeve van de
aanvraag van een VOG. Hiermee gaat de stagiair naar de afdeling
Burgerzaken van de gemeente waarin hij of zij woont. De kosten voor de
VOG (± €30,-) kunnen bij de afdeling P&O worden gedeclareerd.
Zakelijke aspecten
14. Stagiairs krijgen een stagevergoeding conform aan de CAO-Jeugdzorg. Dat wil
zeggen dat zij €250,- bruto per maand krijgen voor een stage van 32 tot 36 uur per
week.
15. De verlofrechten van stagiairs zijn conform de CAO-Jeugdzorg. Dit wil onder meer
zeggen dat zij tijdens schoolvakanties gewoon stagelopen.
16. De stagiair kan gebruik maken van de collectie ziektekostenverzekering van
FlexusJeugdplein.
17. In geval van ziekte meldt de stagiair dit zo snel mogelijk aan de stagebegeleider of
aan het secretariaat. Afhankelijk van de eisen vanuit de onderwijsinstelling moet dit
(op termijn) ook gemeld worden bij de stagedocent. Indien het ziekteverzuim het
gestelde eindniveau van de stage bedreigd, dan kunnen de stagedocent en
stagebegeleider in overleg de stageduur verlengen.
Verantwoordelijkheden van de opleiding
18. De opleiding zorgt voor individuele begeleiding, tijdige evaluaties en het bewaken
van de leerdoelen.
19. De begeleiding van de opleiding houdt zoveel als mogelijk rekening met de
werksituatie van de stagiair wat betreft het maken van afspraken met de opleiding.
20. De opleiding heeft de eindverantwoordelijkheid voor het leerproces.
Verantwoordelijkheden van FlexusJeugdplein
21. FlexusJeugdplein zorgt voor een vaste gekwalificeerde stagebegeleider.
22. FlexusJeugdplein verzorgt de introductie in de werksoort en in de organisatie. Dit is
de taak van de stagebegeleider. Daarnaast organiseert P&O in september een
kennismakingsdag voor alle aanwezige stagiairs.
23. FlexusJeugdplein biedt de gelegenheid om verplichte lessen te volgen en opdrachten
te maken die vanuit de opleiding verwacht worden.
24. Indien de stage buiten de schuld van de stagiair dreigt te mislukken door een
ongunstige situatie op de stageplek, zal FlexusJeugdplein haar uiterste best doen een
vervangende stageplek te bieden.
25. Indien de situatie voor het volgen van de stage ongunstig wordt, kan de stage met
argumenten omkleed voortijdig worden beëindigd door de afdelingsmanager.
Taken stagebegeleider
De stagebegeleider is belast met de begeleiding van de stagiair bij de uitvoering van de
taken en werkzaamheden. Hij of zij:
- introduceert de stagiair binnen de instelling en binnen het team;
- bespreekt en evalueert de werkplanning;
- geeft structuur aan de inwerkperiode;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
192
- geeft feeback;
- verstrekt zo nodig taken en werkzaamheden;
- begeleidt de taakuitvoering (oriëntatie, planning, voortgangsbewaking);
- bespreekt en evalueert de persoonlijke leerdoelen van de stagiair;
- activeert en stimuleert een zelfstandige taakuitvoering;
- bespreekt gesignaleerde knelpunten;
- neemt deel aan de evaluatie- en beoordelingsgesprekken.
Eerste stagedag
Voor de eerste stagedag van de stagiair moeten er een aantal praktische zaken
voorbereid zijn. Het is de taak van de stagebegeleider om dit te regelen en op de eerste
dag van de stage toe te lichten. Het gaat hierbij om:
- Toegankelijkheid van de computersystemen (TS-web, IJZA, e-mail, H:-schijf,
V:-schijf met toegang tot teammap, enzovoorts).
Hiervoor kan de afdelingsmanager contact opnemen met: de helpdesk.
- Keyfop en eventueel sleutel van het fietsenhok.
Hiervoor kan contact opgenomen worden met: Saskia Knoop.
- Telefoonnummer.
Hiervoor kan contact opgenomen worden met: Saskia Knoop.
- Postvakje.
Hiervoor kan contact opgenomen worden met: het afdelingssecretariaat.
- Kantoorartikelen.
De stagiair kan zelfstandig via de receptie de nodige kantoorartikelen krijgen,
zoals een agenda, pennen, notitieblokken en markeerstiften.
- Leesmap.
De stagiair kan zich de eerste dagen inlezen in een actuele leesmap. Het is
aan de stagebegeleider om deze samen te stellen voor de stagiair. In de
leesmap moet het volgende aanwezig zijn: algemeen infopakket pleegzorg
(zoals voor kandidaat-pleegouders), het laatste werkplan en jaarverslag, een
aantal recente exemplaren van Jeugd (z)Onder Dak en Mobiel, de
Pleegouderband, video‟s over pleegzorg en het afdelingswerkboek.
- Stage-caseload.
Het verdient de voorkeur om ruim voor de start van de stage op het
secretariaat een lijst op te hangen waarin alle begeleiders pleegzorg de
pleeggezinnen vermelden waarin de stagiair mee zal lopen. Iedere
pleegzorgbegeleider wordt vrij gelaten hier een gezin voor te selecteren,
waarbij een inschatting gemaakt wordt dat de stagiair leerzame ervaringen
binnen deze zaak op kan doen. Dit zal in de teamvergadering of via e-mail
(regelmatig) onder de aandacht van de begeleiders pleegzorg gebracht
moeten worden. Een goed gevulde stage-caseload geeft de stagiair de
mogelijkheid zich vanaf het begin van de stage te verdiepen in de dossiers en
direct in de praktijk mee te draaien door mee te gaan op huisbezoeken.
- Rondleiding.
De eerste dag zal de stagiair een rondleiding krijgen door het kantoor krijgen.
De stagiair krijgt uitleg over de organisatie en de functie van de verschillende
afdelingen. Daarnaast maakt de stagiair kennis met de directe collega‟s.
- Zakelijke afspraken.
De stagiair moet op de hoogte gesteld worden van werktijden, openingstijden
van het kantoor, avondwerk en overwerk, dienstfiets, parkeerplaats, pauzes,
gebruik pantry, roken, gebruik en reservering van bezoekersruimtes en
andere gewoontes. De stagebegeleider zal dit bespreken.
Begeleidingsgesprekken
Voor een goede voortgang van de stage, dienen er begeleidingsgesprekken plaats te
vinden. Deze worden gevoerd tussen de stagebegeleider en stagiair. Aan het begin van
de stage zal dit eens in de week dienen te gebeuren, later kan dit uitgebouwd worden
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
193
naar eens in de veertien dagen. De stagiair kan gevraagd worden ter voorbereiding van
deze gesprekken een agenda te hebben. De volgende items zijn hierbij te gebruiken:
- Wat zijn de concrete werkzaamheden geweest sinds de vorige bijeenkomst?
- Hoe en met welk resultaat zijn de leerdoelen aan de orde geweest?
- Welke vorderingen en ontwikkelingen hebben zich voorgedaan?
- Doen zich knelpunten of belemmeringen voor in het functioneren?
- Waar wil ik de komende periode aandacht aan besteden?
- Wat spreken we voor de volgende bijeenkomst af?
Stageactiviteiten
Alle stageactiviteiten hebben een opbouwend karakter, startend vanaf observeren en
toelopend naar een zelfstandigheid in de uitvoering.
- Pleeggezinnen begeleiden.
De stagiair loopt mee met één of meer gezinnen van alle begeleiders pleegzorg
van het team. Het begin kenmerkt zich door het meekijken met collega‟s en
eindigt in het zelfstandig begeleidingsgesprekken voeren. Aan het eind van de
stage wordt de stagiair in staat geacht om evaluatiegesprekken te voeren,
waarbij EHVP‟s worden besproken en hulpverleningsdoelen worden geformuleerd.
- Rapportage.
De stagiair zal zich aan het begin van de stage richten op het bijhouden van de
logboeken. Hierop zal de stagiair van de desbetreffende collega feedback op
krijgen. Op den duur zal de stagiair in staat zijn om (evaluatie)
hulpverleningsplannen en andere officiële rapporten op te stellen.
- Vergaderingen.
De stagiair neemt actief deel aan de teamvergaderingen, met een passend
inbreng.
Indien er themateambijeenkomsten zijn, dan wordt van de stagiair verwacht
minimaal één keer gedurende de stage een aandeel gehad te hebben in een
themateam.
De stagiair neemt deel aan het basisteam van de stagebegeleider.
- Concrete en informatieve hulpverlening.
De stagiair moet zich in de nodige veel voorkomende problematiek verdiepen
(zoals hechtingsstoornissen, N.L.D. en ADHD). Daarnaast moet de stagiair ook op
de hoogte zijn van de verschillende aspecten rond wet- en regelgeving. Hier moet
de stagiair de kennis van kunnen overdragen op pleegouders.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
194
4.2.3 Basisteam
Doel
Ieder team is onderverdeeld in meerdere basisteams. Basisteams bestaan uit
begeleiders pleegzorg en zijn gericht op praktische en vooral inhoudelijke ondersteuning
bij de uitvoer van de pleegzorgbegeleiding (intervisie). Daarnaast vervangen
basisteamleden elkaar bij afwezigheid.
Uitgangspunten
- Besluitvorming binnen de begeleiding rondom pleeggezinnen (zoals beoordelingen
naar aanleiding van netwerkscreeningen) worden zoveel als mogelijk in overleg
met het basisteam genomen.
- Een basisteam bestaat uit minimaal drie en maximaal zeven begeleiders
pleegzorg.
- Het basisteam komt eens in de twee weken bij elkaar voor een vergadering van
twee uur.
- De gedragsdeskundige zit de basisteamvergaderingen voor.
- Basisteamleden stemmen hun verloven en vakanties op elkaar af, zodat zij elkaar
bij afwezigheid kunnen vervangen. In principe wordt verwacht dat er altijd één lid
van het basisteam werkt, ook in vakantieperiodes.
Richtlijnen
De belangrijkste taken van een basisteam zijn onder te verdelen in de
basisteamvergadering, samenwerking en vervanging.
Basisteamvergadering
Binnen de basisteamvergadering is ruimte voor intervisie. In gezamenlijk overleg kunnen
problemen en klachten zorgvuldig geanalyseerd worden en hier een passend advies bij
gegeven worden met betrekking tot de pleegzorg begeleiding. Zaken kunnen ingebracht
worden in het basisteam met bij voorkeur zo concreet mogelijke vragen. Vragen die
ingebracht kunnen worden zijn:
- procedurele vragen (bv. „Hoe moet ik een aanmelding doen?‟);
- inhoudelijke vragen (bv. „Waar komt dit gedrag uit voort);
- handelingsvragen (bv. „Hoe moet ik in deze situatie handelen?‟);
- houdingsvragen (bv. „Hoe moet ik mij opstellen in deze zaak?‟).
Voorbereiding
Iedere vergadering brengt een ander lid van het basisteam een casus schriftelijk in.
Hiervoor wordt door de gedragsdeskundige een rooster opgesteld voor zes weken, zodat
ieder basisteamlid een gelijkwaardig aantal keren aan de beurt komt. Wanneer een
pleegzorgbegeleider ergens tegenaan loopt of de gedragsdeskundige met een specifieke
methodiek wil oefenen, dan kan van het rooster afgeweken worden.
De schriftelijke inbreng wordt voorbereid middels het inbrengformulier basisteams (zie
7.12.1). Deze wordt een aantal dagen van tevoren ingevuld op de mail verstuurd naar
alle leden van het basisteam en de gedragsdeskundige. Iedereen wordt geacht deze
inbreng te lezen en voor te bereiden voor de start van de vergadering.
De gedragsdeskundige stelt een agenda voor de komende basisteamvergadering op en
mailt deze voorafgaand aan de basisteamvergadering naar de basisteamleden.
Inbrengformulier
Het inbrengformulier basisteams (zie 7.12.1) geeft structuur aan de schriftelijke inbreng.
Hierin wordt achtergrond informatie over de zaak gegeven en tevens zo concreet als
mogelijk beschreven waar de pleegzorgbegeleider tegenaan loopt en wat de verwachting
van de basisteamleden zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
195
Inbreng hoeft niet per definitie over vragen of problemen te gaan. Ook is het wenselijk
om stil te staan bij een zaak die goed gelopen is of waar je goed gehandeld hebt. In
deze zaken wordt gezamenlijk geanalyseerd wat precies goed is gegaan en welke
factoren daarbij hebben geholpen.
Het helpt om de andere basisteamleden duidelijke informatie te geven ter voorbereiding
op een te bespreken zaak. Zo krijgen de basisteamleden de kans om vooraf vragen ter
verduidelijking te bedenken en waar mogelijk gedachtes te ontwikkelen rond oorzaken,
handelingswijzen en oplossingen.
Voordeel van het werken met het inbrengformulier is dat er in de basisteamvergadering
efficiënter gewerkt kan worden. Er hoeft geen aandacht meer besteed te worden aan de
achtergrondinformatie en kan direct gestart worden met het verhelderen van het
probleem.
Het inbrengformulier beslaat zo‟n één tot anderhalve pagina.
Inhoud
De door de gedragsdeskundige opgestelde en vooraf verzonden agenda voor de
basisteamvergadering wordt bij aanvang van de vergadering doorgenomen. Over het
algemeen zal de structuur van de inhoud van de basisteamvergaderingen als volgt zijn.
Tijd Onderwerp Inhoud
15 minuten Rondje - Hoe gaat het met iedereen? - Inventariseren inbreng.
10 minuten Terugkoppeling - Terugkoppeling vorige vergadering. 45 minuten Uitgebreide casus - Verheldering inbrengformulier.
- Verdieping met behulp van methodische hulpmiddelen (zoals beoordelingsboog, triades of genogram).
40 minuten Overige inbreng - Korte inbreng overige casussen, eventueel aan de hand van de incidentmethode.
10 minuten Afsluiting en evaluatie - Afspraken voor de volgende vergadering.
Aan het begin van elke vergadering zal een rondje worden gemaakt waarin wordt
gevraagd hoe het de afgelopen tijd gegaan is met iedereen. Hierbij kunnen zowel
persoonlijke als zakelijk dingen worden besproken. Ook zal er een inventarisatie worden
gemaakt van de casussen en zaken die besproken moeten worden.
Hierna wordt er een terugkoppeling gemaakt naar zaken uit de vorige vergadering. Hier
wordt besproken hoe bepaalde dingen zijn vervolgd of afgelopen en hoe behulpzaam de
adviezen uit het basisteam hierbij zijn geweest.
Elke vergadering wordt er één casus uitgebreider besproken. Dit kan plaatsvinden op
verzoek van een pleegzorgbegeleider, die tegen een lastige situatie aanloopt, of op
verzoek van de gedragsdeskundige, die met een methodiek wil gaan oefenen. Wanneer
geen van deze zaken aan de orde is, dan wordt een rooster gevolgd.
Ten behoeve van de uitgebreide casus wordt het inbrengformulier basisteams (zie
7.12.2) met een korte situatieschets en werkvraag gemaild naar alle leden. Er kan hier
tevens gewerkt worden met de incidentmethode, maar er wordt ook geoefend met de
diverse onderwerpen van de training van Joep Choy: de beoordelingsboog, genogram,
triades, soorten gezinnen, relatiekaart, vraagtechnieken en dergelijke.
Bij de bespreking van de overige inbreng zal gekeken worden of er sprake is van een
(korte) vraag, update of uitleg of een ingewikkelde situatie (met knelpunten) die
besproken dient te worden aan de hand van de incidentmethode. Dit hangt af van de
agenda voor die dag, de tijd die over is en de voorkeur van de leden van het basisteam.
Tevens kan ervoor worden gekozen door het basisteam om de tijd te gebruiken om wat
dieper in te gaan op het eigen functioneren van de begeleiders pleegzorg. Hiervoor
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
196
worden het Competentiespel, het Reflectiemodel / Piramide Van Beetsen en het
teamspel gebruikt. In onderling overleg wordt bepaald wat op dat moment nuttig is.
Aan het eind van elke vergadering zal een korte afsluiting plaatsvinden met een reflectie
op de afgelopen vergadering. Hierbij wordt stilgestaan bij wat iedereen van de
vergadering vond; wat er goed ging; wat de volgende keer anders kan; enz. Tevens
worden er afspraken gemaakt voor de volgende agenda rond de schriftelijke inbreng en
de agenda.
Verwachtingen
Basisteamvergaderingen zijn in principe verplicht voor alle basisteamleden. Er wordt
verwacht dat iedereen elke vergadering aanwezig is. Met goede reden kan van tevoren
worden afgemeld bij de gedragsdeskundige. De vergadering gaat door vanaf twee
aanwezige basisteamleden.
Van alle basisteamleden wordt daarnaast verwacht dat zij op tijd aanwezig zijn, zodat de
basisteamvergadering ook op tijd kan beginnen. Indien een basisteamlid verlaat is, laat
hij dit zo spoedig mogelijk weten aan de gedragsdeskundige. Voorafgaand aan de
basisteamvergadering wordt er met elkaar gezorgd voor het opstellen van de tafels en
het halen van koffie, thee of andere versnaperingen. Na afloop wordt dit ook gezamenlijk
weer opgeruimd.
De houding die van de basisteamleden wordt verwacht, is een open en geïnteresseerde
houding. Deze kan worden getoond door middel van vragen stellen, meedenken en
begrip tonen voor elkaar. Er wordt verwacht dat de basisteamleden met vertrouwen en
respect met elkaar omgaan, waarbij iedereen zich kan uiten en veilig kan voelen zonder
zich veroordeeld te voelen. Persoonlijke zaken die tijdens het basisteam in vertrouwen
verteld worden, dienen ook binnen het basisteam te blijven.
Er wordt verwacht dat de basisteamleden in staat en bereid zijn elkaar inzicht te
verschaffen in het eigen handelen en dit ter discussie te stelen. Gezamenlijk wordt
beoordeeld of de geboden hulp voldoende is en voldoende aansluit bij de behoeftes van
de cliënt. Adviezen worden zo goed als mogelijk afgestemd op de betreffende begeleider
(wat bij de één werkt, hoeft bij de ander niet te werken).
Evaluatie
Eens per jaar vindt er een evaluatie plaats van de basisteams. De gedragsdeskundige
neemt hiertoe het initiatief door de begeleiders pleegzorg uit te nodigen het
Evaluatieformulier Basisteams (zie 7.12.2) in te vullen. In een door de
gedragsdeskundige bepaalde vergadering wordt de evaluatie ingepland. Er wordt dan
naar aanleiding van de evaluatieformulieren besproken waarin wordt besproken waar
behoefte naar bestaat binnen het basisteam en waar tevredenheid over bestaat.
Logboeken
Adviezen die binnen de basisteamvergadering gegeven worden dienen door de
pleegzorgbegeleider verwerkt te worden in het logboek. Op die manier wordt de
afgesproken lijn van de begeleiding schriftelijk vastgelegd en zijn gemaakte afspraken
goed te evalueren. Tevens biedt dit de mogelijkheid bij (onverhoopte) vervanging om de
lijn van de hulpverlening op te pakken.
Samenwerking
Wanneer de begeleiding aan een specifiek pleeggezin hierom vraagt, dan kan de hulp
van een basisteamlid ingezet worden. Wanneer er bijvoorbeeld een moeilijk gesprek
gevoerd moet worden of twijfels bestaan bij de beoordeling van een netwerkscreening,
dan kan de pleegzorgbegeleider een beroep doen op de basisteamleden. In eerste
instantie zullen de basisteamleden op de achtergrond advies geven, binnen de
basisteamvergaderingen of door gezamenlijk een gesprek voor te bereiden. Wanneer dit
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
197
niet voldoende is, dan kan afgesproken worden dat een basisteamlid deelneemt aan een
gesprek met het pleeggezin of op andere wijze. Deze samenwerking moet goed
voorbereid worden, zodat duidelijkheid bestaat over de taakverdeling en
verantwoordelijkheden. Dit gebeurt bij voorkeur in overleg met de gedragsdeskundige.
Vervanging
Zoals reeds beschreven, wordt van de basisteamleden verwacht dat zij elkaar vervangen
bij afwezigheid. Dit geldt voor alle soorten van afwezigheid, dus zowel kort- als
langdurende afwezigheid en zowel voorbereide en plotselinge afwezigheid.
Het kan voorkomen dat een pleegzorgbegeleider tijdelijk niet bereikbaar is, omdat deze
een vrije dag of afspraak heeft. Wanneer contact met een cliënt, pleeggezin, BJZ-werker
of andere betrokkene niet kan wachten tot de begeleider weer beschikbaar is, dan wordt
van de basisteamleden verwacht deze zaak op te pakken. Indien nodig kan met de
gedragsdeskundige en/of afdelingsmanager plaatsvinden om te bepalen welke
handelingswijze wenselijk is.
Ook wanneer een pleegzorgbegeleider voor langere tijd afwezig is, dan wordt verwacht
dat het basisteam indien nodig vervangt in zaken. Wanneer mogelijk draagt de
pleegzorgbegeleider zorg voor een schriftelijke overdracht van zaken. In onderling
overleg met het basisteam wordt dit naar ieder (basis)teamlid verzonden, uitgedraaid in
het postvakje gelegd en/of op andere wijze beschikbaar gesteld. Dit is mogelijk
bijvoorbeeld bij een vakantie, maar bij onverwachtse ziekte is dit niet het geval. In
dergelijke gevallen zullen de basisteamleden moeten handelen naar eigen inzicht,
waarbij gebruik gemaakt kan worden van logboeken, de gedragsdeskundige en/of
afdelingsmanager. Indien de afwezigheid van de pleegzorgbegeleider langer duurt dan
voorzien en actie in een zaak vereist is, dan kan de afdelingsmanager van (één van) de
basisteamleden vragen een zaak actief (tijdelijk) waar of over te nemen. Dit gebeurt
zoveel als mogelijk in onderling overleg. Er wordt van de basisteamleden verwacht open
te staan voor deze mogelijkheid, welke alleen in nood ingezet zal worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
198
4.2.4 Teamvergadering
Doel
Het gehele team komt met regelmaat samen voor een teamvergadering. Hierin wordt
niet stilgestaan bij zaakinhoudelijke aspecten, maar bij inhoud overstijgende aspecten.
Hierbij moet gedacht worden aan ontwikkelingen en beslissingen op instellings-, regio-,
landelijk en politiek niveau.
Uitgangspunten
- De teamvergadering is de plaats waarin koppelingen tussen het management- en
uitvoerende niveau gemaakt worden.
- Alle beslissingen en andere zaken die op instellings-, afdelings- en/of teamniveau
besproken dienen te worden, komen in de teamvergadering aan de orde.
Richtlijnen
Frequentie en duur
Er vindt iedere twee weken een teamvergadering plaats. Indien gewenst kan hier in
specifieke situaties, zoals vakanties, van afgeweken worden.
In principe wordt er 1,5 uur uitgetrokken voor een teamvergadering. Wanneer er vooraf
verwacht wordt dat de agenda niet binnen deze tijdsduur past, dan wordt dit tijdig aan
de teamleden medegedeeld, zodat zij hier rekening mee kunnen houden.
Locatie
De teamvergadering vindt in principe plaats in een vergaderruimte op kantoor. Het is de
taak van de afdelingsmanager om deze ruimte voor alle vergaderingen te reserveren.
Rolverdeling en taken
De afdelingsmanager zit de teamvergadering voor en bepaalt de inhoud en structuur van
de vergadering. Zo opent de afdelingsmanager de vergadering; stelt de agenda vast;
leidt de onderwerpen in, stuurt de discussie aan en rondt het onderwerp af; bewaakt de
tijd; sluit de vergadering af; en koppelt de noodzakelijke punten terug of door naar de
afgesproken derden (management, andere afdelingsmanager, enz.).
Een secretaresse is aanwezig als notulist. Ter goedkeuring wordt de notulen na de
vergadering naar de afdelingsmanager verzonden. Deze kan om correcties van eventuele
fouten vragen. De door de afdelingsmanager goedgekeurde notulen wordt verzonden
naar alle leden van het team en de afdelingsmanager van het andere team.
Van alle teamleden wordt verwacht dat zij aanwezig zijn tijdens de teamvergadering en
zich hierbij inzetten. Met een goede reden kunnen de teamleden zich bij de
afdelingsmanager afmelden.
Het is van belang dat alle teamleden op tijd aanwezig zijn. Wanneer een teamlid
(onverhoopt) verlaat is, dan laat deze dit zo spoedig mogelijk weten aan de
afdelingsmanager (eventueel via het teamsecretariaat).
Van alle deelnemers aan de teamvergadering wordt een geïnteresseerde en open
houding verwacht. Het is van belang dat er met respect met elkaar omgegaan wordt,
zodat iedereen de vrijheid voelt om zaken in te brengen en te bespreken.
Voorbereiding
Ter voorbereiding wordt door de afdelingsmanager een agenda opgesteld waarin de
onderwerpen vermeld staan, welke in de teamvergadering aan de orde komen. Het
teamsecretariaat draagt er zorg voor dat alle teamleden worden voorzien van de agenda
met eventuele bijlagen, zoals de notulen van de afgelopen vergadering.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
199
Van alle teamleden wordt verwacht dat zij de agenda, de notulen van de vorige
vergadering en de onderwerpen op de agenda (eventueel middels de bij de notulen
gevoegde bijlagen) voorbereiden.
Inhoud
Tijdens de teamvergadering komen een aantal zaken standaard aan de orde en is
daarnaast ruimte voor actuele onderwerpen. Hierbij kunnen eventuele deskundigen,
managers of andere betrokkenen uitgenodigd worden om onderwerpen extra toe te
lichten.
In principe is de structuur van de vergadering als volgt:
1. Welkom en opening.
2. Notulen van de vorige vergadering.
3. Mededelingen van de organisatie.
4. Ingekomen stukken.
5. Actuele onderwerpen.
6. Rondvraag.
7. Afsluiting.
Overige teambijeenkomsten
Naast de teamvergaderingen komt het team ook bij elkaar voor verdieping van
specifieke onderwerpen. Binnen het team kan ontdekt worden dat één thema voor het
hele team actueel is. Hierbij kan gedacht worden aan (nieuwe) externe
hulpverleningsmogelijkheden, zoals KOPP-groepen; (nieuwe) theoretische inzichten op
het gebied van pleegzorg, hulpverlening, pedagogiek, enz.; (nieuwe) methodieken;
wijzigingen in wet- en regelgeving; samenwerking met andere
hulpverleningsinstellingen, enz. Afhankelijk van het type onderwerp kan besloten worden
hier een themateamvergadering of themabijeenkomst aan te weiden.
Themateamvergadering
Bij een themateamvergadering wordt een specifiek onderwerp door één of meerdere
begeleiders pleegzorg uitgediept en voorbereid. Tijdens of aansluitend op de
teamvergadering wordt met het gehele team uitgebreid stilgestaan bij dit onderwerp. Dit
kan gebeuren door een presentatie van de betreffende begeleiders pleegzorg, maar zij
kunnen ook deskundigen op het betreffende gebied hiervoor uitnodigen. Ook kan er een
discussie centraal gezet worden. Op die manier krijgt het gehele team plenair de
mogelijkheid om een specifiek thema
Themabijeenkomsten
Naast de themateamvergaderingen kunnen relevante onderwerpen ook middels
themabijeenkomsten uitgediept en toegelicht worden. Dit zijn vaak de wat complexere
onderwerpen, die de hele afdeling aangaan.
Themabijeenkomsten worden voorbereid en uitgevoerd door de gedragsdeskundige(n).
Per jaar wordt door de gedragsdeskundigen een programma opgesteld, waarvan de
begeleiders pleegzorg op de hoogte worden gesteld. Aangezien alle begeleiders
pleegzorg van de afdeling pleegzorg hierbij welkom zijn, wordt er doorgaans gebruik
gemaakt van inschrijvingen voor bepaalde thema‟s. Het programma, de inschrijfregels
en de verwachtingen (bv. aantal bij te wonen bijeenkomsten op jaarbasis) worden hierbij
jaarlijks toegelicht.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
200
4.2.5 Bureaudienst
Doel
Begeleiders pleegzorg zijn niet op ieder moment beschikbaar voor de pleeggezinnen die
zij begeleiden en de overige betrokkenen. Wegens bijvoorbeeld een gesprek, een
huisbezoek of een vakantie kan deze niet bereikbaar zijn. Dringende vragen die niet
kunnen wachten op de terugkomst van de pleegzorgbegeleider of de BJZ-werker,
worden door het basisteam opgevangen. Indien er geen basisteamleden beschikbaar
zijn, dan wordt de bureaudienst ingeschakeld. De pleegzorgbegeleider met bureaudienst
heeft als taak om degene met de dringende zaak te woord te staan en indien nodig en
mogelijk dit verder op te pakken.
Uitgangspunten
- In principe is de pleegzorgbegeleider het eerste aanspreekpunt voor een
pleeggezin en overige betrokkenen bij een zaak.
- Indien noodzakelijk wordt de pleegzorgbegeleider in eerste instantie vervangen
door de basisteamleden en wanneer deze niet beschikbaar zijn door de
bureaudienst.
- Iedere pleegzorgbegeleider heeft eens in de zoveel tijd bureaudienst.
- De bureaudienst duurt van 13 tot 17 uur.
Richtlijnen
Rooster
Het secretariaat maakt ieder half jaar een rooster waarop de begeleiders pleegzorg
kunnen intekenen voor een bureaudienst. Gemiddeld komt iedere pleegzorgbegeleider
drie tot vier keer per half jaar aan de beurt. Indien begeleiders pleegzorg niet of te laat
intekenen op het rooster, dan worden zij door het secretariaat ingedeeld.
Indien een pleegzorgbegeleider onvoorzien niet (geheel) de bureaudienst kan uitvoeren,
dan is het de taak van de betreffende pleegzorgbegeleider om vervanging te regelen. Dit
moet doorgegeven worden aan het teamsecretariaat en indien het pas op de dag zelf
geregeld wordt ook aan de receptie.
Bereikbaarheid
De belangrijkste taak van de bureaudienst is bereikbaar zijn. Dat wil zeggen dat er van
de pleegzorgbegeleider met bureaudienst wordt verwacht dat deze van 13 tot 17 uur op
kantoor aanwezig en telefonisch bereikbaar is.
Wanneer er een beroep op de bureaudienst wordt gedaan, dan heeft de
pleegzorgbegeleider tot taak de betreffende persoon zo goed mogelijk te woord en te
dienst te staan. Dat wat er in het kader van de bureaudienst wordt gedaan is compleet
afhankelijk van de context en inhoud van de vraag. Vaak gebeurt dit in overleg met de
gedragsdeskundige en/of afdelingsmanager.
Rapportage
Indien er in het kader van de bureaudienst contact is geweest rondom een pleegkind of
–gezin, dan wordt dit door de pleegzorgbegeleider met de bureaudienst geregistreerd in
het logboek van het pleegkind en/of –gezin (afhankelijk van de inhoud van het contact).
Het verdient de aanbeveling om de pleegzorgbegeleider hierop te wijzen, door
bijvoorbeeld een e-mail te sturen.
Overige taken
Naast het bereikbaar zijn van de pleegzorgbegeleider met bureaudienst, heeft de
bureaudienst een aantal andere taken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
201
Thee
Naast de formele taken van de bureaudienst heeft de pleegzorgbegeleider met
bureaudienst een informele taak. Om 3 uur wordt er met de afdeling pleegzorg thee
gedronken in de huiskamer. De onderlinge informele afspraak hierbij is dat de
bureaudienst er zorg voor draagt dat er thee met wat lekkers klaarstaat.
Afsluiten
De bureaudienst heeft als taak om aan het eind van de dag de afdeling te controleren.
Dat wil zeggen dat de bureaudienst op de hele verdiepen controleert of de verwarmingen
uit staan, de ramen dicht zijn, enz. Bij het afdelingssecretariaat doet de
pleegzorgbegeleider met de bureaudienst alle dossierkasten op slot. Deze worden ‟s
ochtends weer door de secretaresses open gedaan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
202
4.2.6 Ziekte en zwangerschapsvervanging
Doel
Als een pleegzorgbegeleider langere tijd afwezig is, dan kan vervanging noodzakelijk
zijn. Het doel hiervan is om de begeleiding aan de pleeggezinnen en hierbij betrokken
mensen te continueren.
Uitgangspunten
- Wanneer de afwezigheid van de pleegzorgbegeleider kortdurend is, dan is het
basisteam verantwoordelijk voor vervanging. Indien de pleegzorgbegeleider
langdurig afwezig blijft, dan wordt structurele vervanging georganiseerd.
- De afdelingsmanager beslist hoe de ziekte of zwangerschapsvervanging wordt
geregeld.
- De afdelingsmanager overlegt met de verzuimcoördinator (Ellen van der Wel) hoe
de zakelijke aspecten richting de instelling vormgegeven worden.
- Voor verdere informatie wordt verwezen naar het handboek en de CAO.
Richtlijnen
Er zijn diverse mogelijkheden met betrekking tot de ziekte en zwangerschapsvervanging.
Mogelijke opties voor vervanging zijn:
a. Een pleegzorgbegeleider aannemen met een tijdelijk contract ten behoeve van de
vervanging en dus voor de duur van de afwezigheid.
b. Verdeling van de zaken onder het (basis)team, waarbij het mogelijk is om een
actieve rol te spelen of juist meer op de achtergrond te functioneren. Voorbeelden
van handelen zijn:
De vervangende begeleiders pleegzorg zoeken contact met de
pleeggezinnen en BJZ-werkers en maken afspraken over hun rol en
activiteiten ten tijde van de vervanging.
Het secretariaat stuurt de pleeggezinnen en BJZ-werkers een brief waarin
zij de naam en het telefoonnummer van de vervanger als contactpersoon
krijgen. Zij worden uitgenodigd contact te zoeken indien daar noodzaak
toe bestaat.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
203
4.3 Afdelingsmanager
Doel
Ieder team wordt aangestuurd door een afdelingsmanager. Deze heeft taken zowel
richting het gehele team als richting de individuele begeleiders pleegzorg. Hier wordt een
algemeen beeld geschetst van de taken en verantwoordelijkheden van de
afdelingsmanager richting de begeleiders pleegzorg.
Uitgangspunten
- De afdelingsmanager is verantwoordelijk richting het hele team voor de koppeling
tussen het uitvoerende werk en het management.
- De afdelingsmanager begeleid de begeleiders pleegzorg op zakelijk en persoonlijk
gebied.
Richtlijnen
Taken en verantwoordelijkheden gehele team
- De afdelingsmanager is voor het gehele team het aanspreekpunt met betrekking
tot samenwerkings- en instellingsaspecten. Hierbij kan gedacht worden aan
samenwerking binnen het (basis)team en samenwerking met Bureau Jeugdzorg.
- De afdelingsmanager zit de teamvergaderingen voor. In de teamvergaderingen
voorziet de afdelingsmanager de teamleden van informatie vanuit de organisatie
(managementniveau). De reacties of andere punten vanuit het team koppelt de
afdelingsmanager vervolgens terug richting de managementlagen.
- De afdelingsmanager draagt er zorg voor dat het team op capaciteit draait. De
afdelingsmanager heeft dus de taak om iedereen te voorzien van zaken voor (de
opbouw naar) een volledige caseload.
- Bij (langdurige) afwezigheid van teamleden neemt de afdelingsmanager
beslissingen hoe de vervanging wordt vormgegeven.
- De afdelingsmanager heeft een centrale rol binnen sollicitatieprocedures voor
begeleiders pleegzorg. De afdelingsmanager krijgt hiervoor sollicitatiebrieven van
de afdeling P&O en nodigt op grond van een eerste grove schifting sollicitanten
uit voor een gesprek. De afdelingsmanager stelt een sollicitatiecommissie samen
(afdelingsmanager, gedragsdeskundige en pleegzorgbegeleider). Op grond van de
sollicitatiegesprekken met de sollicitatiecommissie beslist de afdelingsmanager
over de mogelijke aanstelling en stelt de sollicitant hiervan op de hoogte.
Taken en verantwoordelijkheden individuele begeleiders pleegzorg
- De afdelingsmanager houdt jaarlijks een evaluatiegesprek met een
pleegzorgbegeleider. Het eerste jaar na aanstelling is dit een beoordelingsgesprek
en het jaar daarop een functioneringsgesprek. De cyclus blijft de rest van het
dienstverband bestaan. Van de evaluatiegesprekken maakt de afdelingsmanager
een verslag, welke ter ondertekening aan de pleegzorgbegeleider wordt
aangeboden. Deze wordt in het personeelsdossier bij de afdeling P&O
opgenomen.
- Iedere pleegzorgbegeleider heeft gemiddeld eens in de zes weken een gesprek
met de afdelingsmanager. Hierin staat het algeheel functioneren van de
begeleider centraal. Het kan her zowel gaan om zakelijke (caseload,
samenwerking, enzovoorts) als om privé aangelegenheden.
- Zaken welke om het oordeel of de goedkeuring van de afdelingsmanager vrage,
worden zoveel als mogelijk in het zeswekelijkse gesprek meegenomen. Indien
hier niet op gewacht kan worden, dan is de afdelingsmanager ook buiten deze
gespreksmomenten beschikbaar voor de begeleiders pleegzorg. In onderling
overleg kan een korte termijn afspraak gemaakt worden.
- Indien nodig kan de afdelingsmanager vanuit zijn positie ook binnen zaken van
begeleiders pleegzorg actie ondernemen. Hierbij kan gedacht worden aan contact
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
204
met Bureau Jeugdzorg of een pleeggezin indien er bijvoorbeeld sprake is van een
conflict.
- Veel van de verslagen die geschreven worden door de begeleiders pleegzorg
worden ondertekend door de afdelingsmanager. De pleegzorgbegeleider doet de
definitieve versie van het verslag in het postvak van de afdelingsmanager en zal
het bij goedkeuring ondertekend terugkrijgen in het eigen postvak. Bij
bijzonderheden zal de afdelingsmanager contact opnemen met de
pleegzorgbegeleider.
- Indien er sprake is van langdurige afwezigheid van een pleegzorgbegeleider, dan
houdt de afdelingsmanager met regelmaat contact met deze begeleider en maakt
afspraken over de terugkomst. Hierover houdt de afdelingsmanager contact met
de verzuimcoördinator van de afdeling P&O.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
205
4.4 Gedragsdeskundige
Doel
Ieder team wordt begeleid door een gedragsdeskundige. Deze heeft taken richting het
basisteam en richting de individuele begeleiders pleegzorg. Hier wordt een algemeen
beeld geschetst van de taken en verantwoordelijkheden van de gedragsdeskundigen
richting de begeleiders pleegzorg.
Uitgangspunten
De gedragsdeskundige is verantwoordelijk voor de werkinhoudelijke begeleiding en
ondersteuning van de begeleiders pleegzorg.
Richtlijnen
Taken en verantwoordelijkheden gehele team
- De gedragsdeskundige heeft een signalerende functie. Indien specifieke thema‟s
bij meerdere begeleiders pleegzorg spelen, dan neemt de gedragsdeskundige hier
actie op. Hierbij kan gedacht worden aan het onder de aandacht brengen van het
thema bij de afdelingsmanager of het organiseren van een themabijeenkomst.
- De gedragsdeskundige organiseren met enige regelmaat themabijeenkomsten
(ook los van eventueel gesignaleerde thema‟s). Dit zijn bijeenkomsten waarin de
gedragsdeskundige op grond van relevante wetenschappelijk en empirische
(nieuwe) bevindingen een thema uitdiepen en toelichten. Alle begeleiders
pleegzorg van de hele afdeling kunnen zich hiervoor aanmelden via een rooster
wat door de gedragsdeskundige opgesteld wordt.
Taken en verantwoordelijkheden basisteam
- De gedragsdeskundige stelt de basisteams in overleg met de afdelingsmanager
samen.
- De gedragsdeskundige regelt de faciliteiten voor basisteamvergaderingen, door
bijvoorbeeld vergaderruimtes te reserveren.
- De gedragsdeskundige zit basisteamvergaderingen voor en stelt hiervoor ook de
agenda vast.
- De gedragsdeskundige heeft ook een inhoudelijk aandeel in de
basisteamvergaderingen door kennis en ervaring aan te dragen met betrekking
ingebrachte zaken.
Taken en verantwoordelijkheden individuele begeleiders pleegzorg
- Iedere pleegzorgbegeleider heeft gemiddeld eens per zes weken een
begeleidingsgesprek met de gedragsdeskundige. Hierin wordt (een deel van) de
caseload besproken. Indien hier niet op gewacht kan worden, dan is de
afdelingsmanager ook buiten deze gespreksmomenten beschikbaar voor de
begeleiders pleegzorg. In onderling overleg kan een korte termijn afspraak
gemaakt worden.
- De gedragsdeskundige leest alle concepten van officiële verslagen van de
begeleiders pleegzorg en voorziet deze van feedback. In onderling overleg kan
afgesproken worden of deze uitwisseling digitaal (via email) of regulier (via
postvak) gebeurt.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
206
4.5 Secretariaat
Doel
De begeleiders pleegzorg worden ondersteund door het secretariaat. Binnen het
afdelingssecretariaat wordt samengewerkt met de twee teamsecretariaten. De taken van
het secretariaat zijn vooral gericht op het faciliteren van de taken van de begeleiders
pleegzorg middels administratieve ondersteuning.
Uitgangspunten
De begeleiders pleegzorg maken zoveel als mogelijk gebruik van gestandaardiseerde
formulieren en werkwijzen om de ondersteuning van het secretariaat in te zetten.
Richtlijnen
Bereikbaarheid
Het secretariaat is de eerste toegangspoort voor de afdeling Pleegzorg. Alle telefoontjes
komen via de centrale receptie van FlexusJeugdplein bij het secretariaat. Indien mogelijk
verbinden zij door naar de gevraagde persoon en anders staan zij de persoon zelf te
woord.
Post
Binnengekomen post wordt door het secretariaat verspreid in de postvakken. Dit omvat
persoonlijk geadresseerde post en algemene post, zoals de Mobiel en de Jeugd (z)Onder
Dak.
Teamvergaderingen
Voorafgaand aan de teamvergadering verspreidt het secretariaat de agenda inclusief
eventuele bijlagen.
Tijdens de teamvergadering maakt een secretaresse een notulen en verstuurt deze na
goedkeuring van de afdelingsmanager naar de begeleiders pleegzorg.
Rapportage
Het secretariaat maakt officiële documenten van de begeleiders pleegzorg definitief.
Hiervoor gebruikt de pleegzorgbegeleider het formulier Opdrachten secretariaat (zie
7.4.1), welke in de werkbak gedaan kan worden. Het secretariaat haalt de spelfouten
eruit, drukt het op officieel briefpapier af en registreert het document als definitief in
IJZA.
Middels hetzelfde formulier Opdrachten secretariaat (zie 7.4.1) kan het secretariaat
gevraagd worden om de definitieve verslagen na ondertekening van de
pleegzorgbegeleider en de afdelingsmanager te versturen. Eventuele ondertekening van
externen wordt hierbij door het secretariaat georganiseerd.
Dossiers
Het secretariaat draagt zorg voor de dossiers. Alle documenten die in het kind- of
pleegouderdossier horen doet de pleegzorgbegeleider in de opbergbak van het
secretariaat. Hierbij vermeldt de begeleider in welk dossier (naam en geboortedatum
van het kind of naam en registratienummer van het pleeggezin) de documenten
opgeborgen moeten worden. Het secretariaat draagt hier vervolgens zorg voor.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
207
4.6 Afdeling Pleegzorg
Doel
De afdeling pleegzorg biedt begeleiding aan pleeggezinnen. Dat zijn gezinnen die opvang
en opvoeding bieden aan niet eigen kinderen. Wanneer er een relatie bestaat tussen het
gezin en het kind, dan wordt er gesproken van netwerkpleegzorg. Indien dit niet het
geval is, dan is er sprake van bestandspleegzorg.
Uitgangspunten
Gezien de bestaande reorganisatieplannen wordt hier slechts kort stilgestaan bij de
afdeling Pleegzorg.
Richtlijnen
Op de afdeling Pleezorg zijn twee teams van begeleiders pleegzorg actief. Deze worden
aangestuurd door een afdelingsmanager, begeleid door een gedragsdeskundige en
ondersteund door een teamsecretariaat.
De afdeling Pleegzorg biedt de volgende functies:
- Reguliere pleegzorg: langdurig verblijf van pleegkinderen van nul tot en
met zeventien jaar in een pleeggezin en dus
langdurige vervangende pedagogische relatie.
- Observatiepleegzorg: verblijf van pleegkinderen van nul tot en met vier jaar
in een observatiepleeggezin, wat een tijdelijk
(maximaal drie maanden) vervangende pedagogische
relatie is waarbij observatie, diagnostiek en
behandeling centraal staan.
- Faciliterende pleegzorg: verblijf, opvoeding en een vervangende pedagogische
situatie voor pleegkinderen van twee tot twaalf jaar,
waarbij observatie, diagnostiek en behandeling
centraal staat en de duur zo lang als mogelijk is.
- Therapeutische pleegzorg: verblijf in een pleeggezin voor pleegkinderen van nul
tot en met zeventien jaar waarbij een tijdelijk
vervangende pedagogische relatie wordt geboden met
intensieve begeleiding van het systeem en een
nadruk op observatie, diagnostiek en behandeling.
Het streven is dit maximaal drie jaar te doen, maar in
principe wordt dit zo lang als geïndiceerd ingezet.
- Weekendpleegzorg: deeltijdverblijf van een pleegkind van nul tot en met
zeventien jaar in een pleeggezin, waarin een tijdelijk
vervangende pedagogische relatie wordt geboden
voor onbepaalde tijd.
- Vakantiepleegzorg: deeltijdverblijf van een pleegkind van nul tot en met
zeventien jaar in een pleeggezin waarbij een tijdelijk
vervangende pedagogische relatie wordt geboden in
de vorm van dagbesteding gedurende een deel van
de vakantieperiode.
In principe wordt van alle begeleiders pleegzorg verwacht dat zij alle vormen van
begeleiding uit kunnen voeren. De afdelingsmanager waakt ervoor dat de caseload van
de pleegzorgbegeleider op afwisselende en gebalanceerde wijze wordt opgebouwd.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
208
4.7 FlexusJeugdplein
Doel
Een beeld geven van FlexusJeugdplein als gehele organisatie en de plaats van de
afdeling Pleegzorg hierbinnen.
Uitgangspunt
Gezien de bestaande reorganisatieplannen wordt hier slechts kort stilgestaan bij
FlexusJeugdplein als gehele instelling.
Richtlijnen
FlexusJeugdplein is een grote instelling met een breed hulpverleningsaanbod (zie
informatiewaaier Hulpaanbod FlexusJeugdplein). Momenteel is het hulpaanbod
onderverdeeld in zeven clusters onder leiding van een clustermanager: Buurt,
Crisisopvang, Gezin, Kennis en training, School, Wonen en behandelen en Wonen en
opgroeien. Onder dit laatst cluster valt de afdeling Pleegzorg. Daarnaast omvat het
cluster gezinshuizen, residentiële behandelgroepen en een langverblijfgroep. De
voorzieningen zijn gericht op kinderen en jongeren met een normale intelligentie en op
kinderen en jongeren met leermoeilijkheden. De afdeling crisispleegzorg valt onder het
cluster Crisisopvang.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
209
Hoofdstuk 5 Samenwerking Bureau Jeugdzorg
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
210
5.1 Juridisch kader
Doel
Hier wordt een zo compleet mogelijk beeld geschetst van de verschillen die er in de
begeleiding van pleeggezin bestaan op grond van het juridisch kader waarbinnen het
kind is geplaatst.
Uitgangspunten
Een pleegkind kan zowel vrijwillig als in het kader van een juridisch maatregel in een
pleeggezin geplaatst worden. Dit brengt verschillen met zich mee, voornamelijk wat
betreft de regels rond de betaling van kosten.
Begrippen
Bron: Mariska Kramer, advocaat bij AJL, Ambulante Jeugdbescherming en
Jeugdhulpverlening van het Leger des Heils.
Ouderlijk gezag: De ouder is de wettelijk vertegenwoordiger en heeft de zeggenschap.
Dit betekent dat de ouder de beslissingen neemt en handelt voor het minderjarige kind.
Voorbeelden van beslissingen: schoolkeuze, medische behandelingen en dergelijke.
Voorbeelden van handelingen: de ouder kan namens de minderjarige een procedure
starten, voor de minderjarige een paspoort aanvragen enzovoort. Er kan sprake zijn van
gezag door de beide ouders (gezamenlijk gezag) of door één van de ouders (eenhoofdig
gezag).
Voogdij: Een ander dan de ouder is de wettelijk vertegenwoordiger en heeft de
zeggenschap. Bijvoorbeeld een familielid, de pleegouder(s) of een voogdij-instelling. De
zeggenschap is verder hetzelfde als bij het ouderlijk gezag.
Kinderbeschermingsmaatregelen: Ondertoezichtstelling, voorlopige voogdij en de
verderstrekkende maatregelen (ontheffing en ontzetting).
Ondertoezichtstelling: De kinderrechter stelt de minderjarige onder toezicht. Als er door
de kinderrechter een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, wijst hij een
gezinsvoogdijinstelling (Bureau Jeugdzorg) aan. Bureau Jeugdzorg wijst vervolgens een
gezinsvoogd aan. De gezinsvoogd moet er, namens de instelling, op toezien dat de
bedreiging van de belangen van de minderjarige ophoudt, in ieder geval niet erger
wordt. Deze bedreiging van belangen van de minderjarige kan zedelijk, lichamelijk en/of
geestelijk van aard zijn. De maatregel kan voor maximaal een jaar worden uitgesproken.
De gezinsvoogdijinstelling kan vervolgens na een jaar om een verlenging verzoeken. Het
gezag van de ouder(s) blijft voortduren. Het gezag wordt echter beperkt doordat de
instelling de ouders aanwijzingen kan geven met betrekking tot de opvoeding en
verzorging. Indien de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing afgeeft, kan de
instelling de minderjarige uit huis plaatsen.
Voorlopige voogdij: In noodsituaties waarin snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming
van de minderjarige nodig is, wordt een voorlopige voogdij uitgesproken. De voogdij
wordt door de voogdij-instelling (Bureau Jeugdzorg) uitgeoefend. Bureau Jeugdzorg wijst
vervolgens een voogd aan. De grond voor een voorlopige voogdij is dat de minderjarige
niet onder het wettelijk vereiste gezag staat (of dat de minderjarige wel onder gezag
staat, maar dat het niet wenselijk is dat dit voortduurt) en dat er sprake is van een
bedreiging van de belangen van de minderjarige in zedelijke, lichamelijke en/of
geestelijke zin (zoals bij de ondertoezichtstelling). Verder kan een voorlopige voogdij
worden uitgesproken gedurende het onderzoek naar een ontheffing of ontzetting.
Voorbeelden van situaties waarbij een voorlopige voogdij kan worden uitgesproken: in
geval van noodzakelijke bloedtransfusies (de ouders weigeren toestemming te verlenen),
afstandbaby's, een buitenlands pleegkind dat zonder beginseltoestemming (=
toestemming van de Minister van Justitie) ter adoptie in een pleeggezin is opgenomen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
211
Verderstrekkende maatregelen: De ouder met gezag wordt ontheven of ontzet van het
ouderlijk gezag. Het gevolg is dat de ouder het gezag verliest en er een voogd wordt
benoemd (meestal een voogdijinstelling of pleegouder(s)). Aan een ontheffing of
ontzetting gaat (vaak) een ondertoezichtstelling of een voorlopige voogdij vooraf. Een
ouder kan worden ontheven van het gezag (vrijwillig of gedwongen) als vaststaat dat
hij/zij ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot opvoeding en verzorging te vervullen.
Een ouder kan worden ontzet van het gezag, als vaststaat dat hij/zij zich verwijtbaar
verkeerd heeft gedragen ten aanzien van het kind (bijvoorbeeld als de vader de moeder
om het leven heeft gebracht). Een ontzetting is een zwaardere maatregel dan een
ontheffing. Echter het gevolg is bij beide maatregelen hetzelfde: de ouder raakt het
gezag kwijt en er wordt een voogd benoemd.
Richtlijnen
Vrijwillige en justitiële plaatsingen
Een pleegkind kan op twee manieren in een pleeggezin geplaatst worden:
a. Bij een vrijwillige pleegzorgplaatsing behouden de ouders het ouderlijk gezag en
gaan zij akkoord met de plaatsing van hun kind in een pleeggezin.
NB. Als een kind vrijwillig in een pleeggezin geplaatst is, dan hebben de ouders
het gezag en blijven dus financieel medeverantwoordelijk voor hun kind.
FlexusJeugdplein ontvangt maandelijks een bedrag voor de verzorging van het
pleegkind (zie 6.2 Ouderbijdrage (LBIO)). Daarnaast blijven de ouders
aansprakelijk voor de betaling van alle andere kosten van hun kind, zoals
bijvoorbeeld de kosten voor onderwijs. Als de ouders deze kosten niet kunnen of
willen betalen, dan moet in onderling overleg met de pleegzorgbegeleider en
Bureau Jeugdzorg besproken worden hoe deze kosten opgevangen worden.
b. Bij een plaatsing op grond van een maatregel voor kinderbescherming is er sprake
van een ondertoezichtstelling, waarbij ouders het gezag delen met Bureau
Jeugdzorg, of voogdijmaatregel, waarbij het gezag ligt bij een voogdijinstelling
(Bureau Jeugdzorg) of een natuurlijk persoon buiten de ouders. De rechter spreekt
dergelijke maatregelen uit. Binnen een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel kan
de (gezins)voogd het noodzakelijk achten om het kind uithuis te plaatsen. Ouders
kunnen het hiermee eens zijn, maar indien dit niet het geval is dan moet de
(gezins)voogd bij de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing aanvragen. Als de
rechter deze machtiging afgeeft, dan kan het kind gedwongen uithuis geplaatst
worden.
NB. Indien het pleegkind op grond van een maatregel voor jeugdbescherming in
een pleeggezin is geplaatst, dan is de plaatsende instantie (doorgaans Bureau
Jeugdzorg) financieel verantwoordelijk. Bepaalde kosten kunnen bij hen
gedeclareerd worden. Deze regels voor declaraties zijn afhankelijk van de
plaatsende instantie en kunnen per instelling en regio verschillen. Bij de
plaatsende instantie kan geïnformeerd worden welke regels en vergoedingen voor
een specifieke plaatsing gelden. Aangezien het merendeel van de pleegkinderen
door Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam bij FlexusJeugdplein worden
geplaatst, wordt in de pleegouderband uitgebreid informatie verstrekt over de
regelingen aldaar. Ook voor informatie over verzekeringen, belastingsdienst en
dergelijke wordt verwezen naar de pleegouderband.
Bron: Samenwerkingsafspraken BJZ-FJP; Definitieve versie mei 2011; namens
FlexusJeugdplein: J. Bovens, bestuurder; namens Bureau Jeugdzorg: H. Friele,
Directeur.
Er is een belangrijk verschil tussen vrijwillige zaken en zaken in het gedwongen kader:
- In vrijwillige zaken vanuit BJZ Toegang is de zorgaanbieder verantwoordelijk
voor de hulpverlening en is deze eerste aanspreekpunt. Bij basiszaken is er
geen vaste contactpersoon, bij intensieve zaken wel.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
212
- Bij zaken in het gedwongen kader houdt BJZ toezicht op de ontwikkeling van
het kind. BJZ heeft hiertoe frequent contact met ouders, kind en
zorgaanbieder.
In het conceptstuk „Implementatie methode voogdij‟ (MOgroep, versie 2, augustus 2010,
p.5) staat:
„De voogd is eindverantwoordelijk voor de veiligheid van kinderen op hun verblijfsadres.
Dit toezicht op de veiligheid kan echter niet door hen zelf direct uitgevoerd worden.
Binnen het systeem van jeugdzorg zijn de aanbieders van (pleeg)zorg hiervoor
verantwoordelijk. Dit is ook het uitgangspunt van de methode voogdij.
Binnen het Landelijk Actieprogramma Aanpak Kindermishandeling is een
veiligheidsprotocol opgesteld‟.
Flexusjeugdplein, afdeling pleegzorg, hanteert de door de inspectie goedgekeurde
veiligheidsinstrumenten, te weten: LIRIK en Checklist indicatoren veiligheid kind in
(netwerk) pleeggezin.
Pleegoudervoogdij
Indien pleegouders de voogdij over hun pleegkind wensen (zie 2.3.5 Pleegoudervoogdij),
dan veranderd dit de relatie met Bureau Jeugdzorg. De voogdij wordt dan van de
ouders, Bureau Jeugdzorg of een andere persoon overgedragen naar de pleegouders.
Daarmee krijgen de pleegouders het gezag over het kind en daarmee ook de financiële
verantwoordelijkheid. Zij kunnen dan niet langer een beroep doen de financiële
regelingen zoals deze bestaan voor justitiële plaatsingen.
Adoptie
Wanneer ouders een pleegkind wensen te adopteren, dan nemen zij het pleegkind aan
als hun kind en krijgen daarmee het volledige ouderlijke gezag. Dat wil zeggen dat zij
vanaf dat moment juridisch gezien als ouders van het pleegkind zijn. Daarmee zijn zij
niet langer pleegouder en vervalt de pleegouderbegeleiding en –vergoeding. Dit heeft
diverse gevolgen voor het kind. Zo krijgt het kind vanaf dat moment de achternaam van
het pleeggezin en krijgt het dezelfde rechten als een eigen kind (bijvoorbeeld op het
gebied van erfenissen).
Voor het adopteren van een pleegkind moet een juridische procedure gevolgd worden.
Aangezien dit binnen de pleegzorg niet vaak voorkomt, wordt hier verder niet uitgebreid
op in gegaan. Belangrijk binnen deze procedure is dat de biologische ouders van het
pleegkind akkoord moeten gaan met de adoptie. Indien de verwachting is dat de ouders
akkoord gaan met een dergelijk verzoek, dan wordt geadviseerd om een gezamenlijk
gesprek met Bureau Jeugdzorg en de pleegouders te voeren waarin de consequenties en
de procedure van de adoptieaanvraag centraal staat.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
213
5.2 Indicatiebesluiten
Doel
De afdeling Pleegzorg van FlexusJeugdplein is een tweedelijns voorziening. Er moet dus
door een eerstelijns voorziening naar ons verwezen worden. Bureau Jeugdzorg is de
toegang tot alle jeugdhulpverlening en is dus de verwijzende instantie. Dit gebeurt
middels een indicatiebesluit.
Uitgangspunten
- Bureau Jeugdzorg vormt in Nederland de toegang tot alle voorzieningen voor
jeugdhulpverlening. Dit gebeurt binnen drie kaders:
a. vrijwillige hulpverlening binnen de afdeling Toegang;
b. ondertoezichtstelling bij een gezinsvoogd binnen de afdeling
Jeugdbescherming;
c. voogdij bij een voogd binnen de afdeling Jeugdbescherming.
- Bureau Jeugdzorg bepaalt binnen alle drie de kaders wel hulpverlening ingezet
kan en/of moet worden en indiceert dit middels een indicatiebesluit.
- De indicatiebesluiten vormen de toegang tot tweedelijns jeugdhulpverlening,
waaronder de afdeling Pleegzorg valt.
- Tweedelijns voorzieningen zijn voor hun financiering afhankelijk van
indicatiebesluiten. Deze bieden de legitimering van hun geboden hulp, wat zij als
bewijs kunnen aandragen bij de financiers. Op grond hiervan worden zij betaald.
Indicatiebesluiten zijn dus van groot belang.
- Tweedelijns jeugdhulpverlening heeft een zorgplicht zodra er een indicatiebesluit
bestaat. Dit geeft de cliënt recht op de geïndiceerde zorg.
- Binnen de Wet op de Jeugdzorg wordt onder de cliënt het kind en diens ouders
verstaan.
- Ook indien een juridische maatregel niet door Bureau Jeugdzorg wordt
uitgevoerd, maar bijvoorbeeld door de William Schrikker Stichting of het Leger
des Heils, dan moet Bureau Jeugdzorg de indicatiebesluiten hiervoor uitgeven. De
instantie die de justitiële maatregel uitvoert is verantwoordelijk voor het
inschakelen van Bureau Jeugdzorg voor het schrijven van het indicatiebesluit.
Richtlijnen
Route
Voor vrijwillige hulpverlening meldt de cliënt (kind en/of ouders) zich aan bij de afdeling
Toegang van Bureau Jeugdzorg. Indien de hulpverlening in het kader van een justitiële
maatregel plaatsvindt, dan komen ouders via de rechtbank bij de afdeling
Jeugdbescherming van Bureau Jeugdzorg terecht. Daar krijgen zij een (gezins)voogd
toegewezen.
De medewerker van Bureau Jeugdzorg gaat in gesprek met de cliënt over de (dreigende)
problemen en stelt op grond hiervan vast wat welke zorg hierbij ingezet kan of moet
worden. Dit wordt vastgelegd in het indicatiebesluit. Het indicatiebesluit wordt in
samenspraak tussen de medewerker, het basisteam, de gedragsdeskundige en de
teamleider opgesteld. Het moet vervolgens binnen Bureau Jeugdzorg goedgekeurd
worden door de indicatiecommissie of aangepast worden. Als het indicatiebesluit door de
commissie wordt goedgekeurd, dan wordt het indicatiebesluit doorgestuurd naar de
zorgaanbieder en komt bij FlexusJeugdplein bij het opnamecoördinatieteam binnen. De
instroomcoördinatoren beoordelen of FlexusJeugdplein de gevraagde zorg kan bieden.
Indien dit niet het geval is, dan koppelen zij dit terug naar Bureau Jeugdzorg. Als de
zorg wel binnen FlexusJeugdplein geboden kan worden, dan sturen de
instroomcoördinatoren het indicatiebesluit door naar de afdeling die de zorg uit kan
voeren. Voor de afdeling Pleegzorg komt het indicatiebesluit dan binnen bij de
afdelingsmanager, die vervolgens bepaalt wie de zorg uit gaat voeren en dus welke
pleegzorgbegeleider de gevraagde zorg in het indicatiebesluit kan bieden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
214
Vorm en inhoud
De vorm en inhoud van het Indicatiebesluit kunnen per regio van Bureau Jeugdzorg
verschillen. In elk geval dient het de volgende informatie te bevatten:
- een beschrijving van de (dreigende) problemen van de cliënt, inclusief een
inschatting van de ernst en de mogelijke oorzaken;
- een beschrijving van de benodigde zorg en de daarmee samenhangende doelen
voor die zorg;
- de termijn gedurende welke de aanspraak op de geïndiceerde zorg vanaf de
aanvang hiervan geldt;
- de termijn waarbinnen de aanspraak op de geïndiceerde zorg in de praktijk
gebracht moet zijn;
- een advies wie de zorg uit zou kunnen voeren.
Termijnen
Een indicatiebesluit heeft een geldigheidstermijn. Deze kan een aantal maanden tot
maximaal twee jaar zijn. De cliënt heeft dus voor het vastgestelde termijn recht op de
hulpverlening. Het termijn wordt in principe zodanig vastgesteld dat verwacht wordt dat
de doelen hierbinnen bereikt kunnen worden. Indien de hulpverlening na het verstrijken
van het termijn van het indicatiebesluit voortgezet moet worden dient een herindicatie
afgegeven te worden. Hiervoor moet Bureau Jeugdzorg opnieuw beoordelen welke
doelen er voor de problematiek bestaan en welke zorg hier het beste bij aan zou sluiten.
De afdeling Pleegzorg biedt langdurige hulpverlening en zal in veel gevallen een
herindicatie nodig hebben. De afdeling Pleegzorg gaat ervan uit dat zo lang als er een
pleegzorgplaatsing nodig is er ook een hulpvraag bestaat. Het kind kan immers niet in
de thuissituatie wonen en heeft dus zorg nodig in de vorm van pleegzorg. Van hieruit
kunnen zo lang de pleegzorgplaatsing duurt indicatiebesluiten aangevraagd worden.
Deze geven immers de mogelijkheid om te blijven begeleiden gedurende de gehele
pleegzorgplaatsing.
Verantwoordelijkheden
Bureau Jeugdzorg is verantwoordelijk voor het afgeven van de indicatiebesluiten en de
hierop volgende herindicaties. Zij moeten hiervoor op de hoogte zijn van de actuele
situatie van het kind en zijn hiervoor afhankelijk van de informatie vanuit
FlexusJeugdplein. Zodoende is afgesproken dat begeleiders pleegzorg uiterlijk twee
maanden voor het verstrijken van het termijn van het indicatiebesluit een actueel EHVP
naar de BJZ-werker versturen met het verzoek tot herindicatie van de
pleegzorgbegeleiding. In de praktijk verdient het de voorkeur om de evaluatiemomenten
van de pleegzorgplaatsing hierop af te stemmen en ongeveer twee maanden voor het
verstrijken van het indicatiebesluit een evaluatie te plannen.
Alle indicatiebesluiten en herindicaties worden bij binnenkomst bij de
instroomcoördinatoren door het instroomsecretariaat in IJZA geregistreerd. Vervolgens
komt het indicatiebesluit via het secretariaat (en bij een eerste indicatiebesluit ook via
de afdelingsmanager) bij de pleegzorgbegeleider. De pleegzorgbegeleider heeft
vervolgens de verantwoordelijkheid om het indicatiebesluit in het dossier van het kind op
te laten nemen. Hiervoor doet de pleegzorgbegeleider deze in de opbergmap van het
afdelingssecretariaat.
Aangezien FlexusJeugdplein voor de financiering afhankelijk is van indicatiebesluiten,
moet er zicht op gehouden worden dat Bureau Jeugdzorg haar verantwoordelijkheid van
de herindicaties nakomt. Het is de taak van de pleegzorgbegeleider om van de caseload
in de gaten te houden wanneer de termijnen van de indicatiebesluiten aflopen en of er
een herindicatie is binnengekomen. Indien dit niet het geval is, dan neemt de begeleider
hierover contact op met de BJZ-werker met de vraag zo spoedig mogelijk een
herindicatie te schrijven met als startdatum de datum waarop het oude indicatiebesluit is
verlopen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
215
5.3 Taakverdeling en samenwerking
Doel
Een overzicht bieden van de taakverdeling en samenwerking tussen de BJZ-werker en de
pleegzorgbegeleider.
Uitgangspunten
- Deze tekst is volledig overgenomen uit: Samenwerkingsafspraken BJZ-FJP;
Definitieve versie mei 2011; namens FlexusJeugdplein: J. Bovens, bestuurder;
namens Bureau Jeugdzorg: H. Friele, Directeur.
Richtlijnen
De BJZ-werker heeft vanuit het gedwongen kader de toezichthoudende taak. In de brief
van de minister voor Jeugd en Gezin aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
vergaderjaar 2009-2010 wordt vermeld dat: “Van (gezins)voogdijwerkers wordt
verwacht dat zij regelmatig contact hebben met het kind dat onder hun toezicht of onder
voogdij van Bureau Jeugdzorg staat Hoewel nergens in de methoden of regelgeving
verplicht is gesteld dat dit contact buiten aanwezigheid van andere
volwassenen/opvoeders plaatsvindt, hanteren de meeste Bureaus de regel dat de
(gezins)voogdijwerker er naar streeft dit wel te doen. Vast staat wel dat de
(gezins)voogdijwerker hiertoe zeker de bevoegdheid heeft. (Pleeg)ouders of andere
opvoeders kunnen dit niet blokkeren. De MO-groep Jeugdzorg heeft de Minister voor
Jeugd en Gezin laten weten dat gelet op het belang dat kinderen in staat moeten zijn
hun (gezins)voogdijwerkers bepaalde problemen te vertellen, zij de Bureaus Jeugdzorg
zal adviseren dit expliciet in hun beleid op te nemen”.
Dit impliceert eveneens dat FJP dit in hun beleid heeft op te nemen en FJP hierover het
pleegouderbestand heeft te informeren.
Contacten met het kind
De aard en frequentie van de bezoeken van de BJZ-werker aan het kind en/of
pleegouders wordt in de zorgteams besproken. De pleegzorgbegeleider en BJZ-werker
bespreken de voorgenomen afspraken in hun basisteams en leggen deze na overleg en
akkoord tussen FJP en BJZ vast in het registratiesysteem.
Op mogelijke punten waar alsnog geen overeenstemming kan worden bereikt nemen de
GD‟ers van FJP en BJZ met elkaar contact op. Mocht er dan geen overeenstemming
worden bereikt dan nemen desbetreffende teammanagers contact met elkaar op.
De bezoeken kunnen in het pleeggezin, maar ook op school of elders zijn. Pleegouders
dan wel pleegzorgbegeleider worden hiervan in principe op de hoogte gebracht.
Contacten met scholen
Het (dagelijkse) contact met de school wordt door pleegouders onderhouden, FJP kan
pleegouders hierbij ondersteunen. Wanneer er een maatregel in het gedwongen kader
wordt uitgesproken stuurt BJZ standaard een kennisgevingsbrief van de maatregel en de
contactgegevens van de uitvoerende BJZ-werker aan de school. Sowieso stelt de Delta-
methodiek dat de (gezins)voogdijwerker minimaal één keer per jaar contact onderhoudt
met de school inzake het functioneren van het kind.
Schoolprestaties en aandachtspunten worden met pleegouders besproken. BJZ delegeert
dit in het algemeen aan pleegouders. Het is de verantwoordelijkheid van de school om er
voor te zorgen dat de informatie over het functioneren van het kind die aan BJZ wordt
gegeven ook wordt doorgegeven aan pleegouders. De BJZ-werker stemt af dat wanneer
de school aan de BJZ-werker informatie wil verstrekken die niet bij pleegouders bekend
is, deze informatie bekend dient te worden bij pleegouders, pleegzorgwerker en ouders
(bij OTS). Hier kan alleen van worden afgeweken wanneer de veiligheid van het kind of
van medewerkers van school en/of FJP/BJZ in het geding komen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
216
De schoolkeuze voor regulier basisonderwijs wordt in samenspraak met BJZ en ouders
(bij OTS) gemaakt. De voorkeur van pleegouders en ouders over de ligging en de
identiteit van de school worden hierin meegenomen. Bij de matching van een kind moet
dit meegenomen worden.
Juridisch gezien zijn ouders van kinderen waar een OTS over uitgesproken is belast met
het gezag en bevoegd beslissingen te nemen in het leven van het kind, ook wanneer dit
kind niet bij deze ouders verblijft. Mocht BJZ bij OTS-zaken menen dat een
(voorgenomen) besluit van ouders niet in het belang van het kind is, dan kan BJZ
uiteindelijk overgaan tot het verstrekken van een schriftelijke aanwijzing. Na de
inwerkingtreding van de wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen kan BJZ de
zaak voorleggen aan de kinderrechter. Als het kind onder voogdij is gesteld, tracht de
BJZ-werker de ouders zoveel mogelijk te betrekken. BJZ heeft echter de bevoegdheid
om besluiten te nemen en ouders hiervan in kennis te stellen.
Een indicatie voor bijzonder onderwijs dient aangevraagd te worden via BJZ. Bij een OTS
moeten ook de met gezag beklede ouders hun handtekening plaatsen voor zo‟n
aanvraag. Wanneer ouders dit weigeren, kan BJZ dit trachten af te dwingen. Dat kan
door een schriftelijke aanwijzing of door de zaak voor te leggen aan de rechtbank.
Het is belangrijk dat deze wijzigingen worden opgenomen in de pleegouderband.
Contacten met pleeggezin
FJP is de begeleidende instantie. De BJZ-werker en de pleegzorgbegeleider overleggen
over de aard en frequentie van de contacten met pleegouders.
Contacten met andere hulpverleners betrokken bij het pleeggezin
Wanneer het kind gebruikt maakt van andere zorgaanbieders wordt in de zorgteams
besproken hoe de contacten verlopen en wie in eerste instantie aanspreekpunt is.
Wanneer een kind therapie behoeft, is bij OTS-kinderen een toestemmingshandtekening
van ouders nodig. Over het inwinnen van informatie over bijvoorbeeld de behandeling
gelden dezelfde afspraken als beschreven bij de paragraaf „contact met scholen‟. De
coördinatie van het zorgaanbod aan het pleegkind wordt uitgevoerd door BJZ, waarbij
afstemming plaatsvindt met de betrokken zorgaanbieders en pleegouders.
Contacten met het ouderlijk milieu van het kind tijdens verblijf in het
pleeggezin
Uitgangspunt bij een bezoekregeling is, dat zolang dit in het belang is van het kind er
contact moet zijn met het ouderlijk milieu. Vaak zijn dit de ouders, maar het kunnen ook
grootouders zijn.
Bij het bepalen van de bezoekregeling is het perspectief leidend. Wanneer het
perspectief is dat het kind terug naar zijn ouders gaat zal de aard anders zijn en de
frequentie hoger zijn dan wanneer het perspectief langdurig wonen in het pleeggezin is.
De aard en frequentie van deze bezoeken zijn specifieke items in het zorgteam. Voor dit
overleg gelden de zelfde afspraken als bij andere onderwerpen. Wanneer er geen
overeenstemming over deze bezoeken wordt bereikt, kunnen GD-ers en teammanagers
worden in geschakeld. Uiteindelijk stelt BJZ de aard en frequentie vast waarbij de
mogelijkheid bestaat dat er van rechtswege bezwaar aangetekend kan worden.
Met regelmaat wordt door ouder(s) bij de rechtbank de bezoekfrequentie ter sprake
gebracht. Het is van belang dat FJP advies in deze schriftelijk inbrengt en mogelijk
mondeling op de zitting komt toelichten na afstemming met/met medeweten van BJZ en
pleegouders.
Dit geldt zowel voor zaken waarin FJP op één lijn ligt met BJZ als in zaken waarin BJZ en
FJP met elkaar van mening verschillen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
217
Veiligheid in pleeggezinnen
De voogd is eindverantwoordelijk voor de veiligheid van kinderen op hun verblijfsadres.
Dit toezicht op de veiligheid kan echter niet door hen zelf direct uitgevoerd worden.
Binnen het systeem van jeugdzorg zijn de aanbieders van (pleeg)zorg hiervoor
verantwoordelijk.
Wanneer FJP twijfels heeft over de veiligheid dan wordt dit eerst besproken met het
pleeggezin en dan met BJZ. Wanneer FJP vindt dat de veiligheid niet meer gewaarborgd
is dan kan in overleg de plaatsing in een pleeggezin beëindigd worden of indien BJZ
vindt dat plaatsing gecontinueerd kan worden de bemoeienis door FJP worden gestopt.
Indien nodig zal FJP zoeken naar een geschikte vervangende plek.
Wanneer BJZ de situatie in het pleeggezin niet meer veilig vindt of zich daar zorgen over
maakt wordt dit besproken met FJP. Daarna wordt dit in gezamenlijkheid besproken in
het pleeggezin. Er wordt naar gestreefd om een gezamenlijk standpunt te bereiken.
Als FJP en het pleeggezin de veiligheid voldoende vinden maar BJZ niet, dan kan BJZ er
voor kiezen de plaatsing te beëindigen. FJP zal het standpunt van BJZ dan niet
ondersteunen en dit zo nodig schriftelijk onderbouwen. Bij een zitting zal FJP aanwezig
zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
218
Hoofdstuk 6 Achtergrondinformatie
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
219
6.1 Attentiebeleid
Doel
FlexusJeugdplein waardeert de pleegouders waarmee zij samenwerken ten zeerste. Deze
waardering toont de instelling middels drie wegen, namelijk via de algemene
waarderingen aan alle pleeggezinnen, standaard momenten waarop alle pleeggezinnen
van hun pleegzorgbegeleider iets aangeboden krijgen en uitzonderingsmomenten waarin
de pleegzorgbegeleider voor een specifieke situatie van een pleeggezin iets aanbiedt.
Vanuit het gelijkheidsbeginsel is het van belang dat de begeleiders pleegzorg op dezelfde
momenten en op vergelijkbare wijzen hun waardering naar pleegouders uitspreken.
Uitgangspunten
- De algemene attenties voor alle pleeggezinnen worden georganiseerd vanuit
FlexusJeugdplein en in uitzonderlijke situaties door Pleegzorg Nederland. Hier
worden de begeleiders pleegzorg over op de hoogte gesteld, maar doorgaans
hoeven zij hierin geen actieve rol te spelen.
- Er zijn een aantal standaard momenten (zie Richtlijnen) waarop de
pleegzorgbegeleider een attentie voor het pleeggezin verzorgd. Dit doet elke
begeleider voor elk pleeggezin.
- Naast de standaardmomenten zijn er uitzonderingssituaties waarin de begeleiders
in overleg met de afdelingsmanager bepalen dat er een extra waardering voor het
pleeggezin gepast en gewenst is. Dit zijn situaties welke niet door het algemene
attentiebeleid gedekt worden, maar door een inschatting van de
pleegzorgbegeleider naar voren komen. Er kan hierbij gedacht worden aan
moeilijke momenten voor een pleeggezin of extra actieve inzet van een
pleeggezin.
- De pleegzorgbegeleider is verantwoordelijk dat attenties op standaardmomenten
tijdig verstuurd of overhandigd worden.
- De pleegzorgbegeleider is vrij om een passende attentie te bedenken. Hiervoor
worden wel suggesties gegeven (zie Richtlijnen). Leidraad voor de keuze voor een
attentie kunnen het moment, de situatie en het pleeggezin zijn.
- De standaard en uitzonderlijke attenties worden vanuit de pleegzorgbegeleider
gegeven, dus kaarten worden persoonlijk ondertekend, enzovoorts.
- Attenties zijn in principe voor het gehele pleeggezin, dus inclusief pleegkinderen
en eigen kinderen. Als de pleegzorgbegeleider bijvoorbeeld naar het pleegkind
een verjaardagskaart verstuurd, dan wordt dit ook naar de eigen kinderen van de
pleegouders gedaan.
Richtlijnen
Ook bij de richtlijnen kan onderscheid gemaakt worde in algemene waarderingen,
standaard attenties en uitzonderingssituaties. Uitzonderingssituaties zijn niet te vallen in
het attentiebeleid en zullen ook verder niet beschreven worden. Bij
uitzonderingssituaties overlegd de pleegzorgbegeleider altijd met de afdelingsmanager.
Hier worden afspraken gemaakt over de gegrondheid, inhoud en kosten van de attentie.
Algemene attenties
De algemene attenties kunnen jaarlijks verschillen. Over het algemeen zijn de volgende
attenties aan de orde:
- Een keer per twee jaar wordt er vanuit Pleegzorg Nederland een
pleeggezinnendag georganiseerd. Hierbij wordt doorgaans een attractiepark of
dierentuin afgehuurd en worden alle pleeggezinnen in Nederland uitgenodigd voor
een bezoek hieraan.
- Ieder pleeggezin krijgt jaarlijks van FlexusJeugdplein een vrijwilligerskaart (€5,-).
Dit is een kaart die veel voordelen op kan leveren, vergelijkbaar met een 65+,
Rotterdam- of CJP-pas. Informatie hierover is te vinden op www.vrijwilligers.nl.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
220
- Ieder pleeggezin krijgt een abonnement op Mobiel en de Jeugd (z)Onder Dak van
FlexusJeugdplein. Zodra het gezin stopt met pleegzorg, wordt deze
abonnementen ook stopgezet.
- In december ontvangt ieder pleeggezin (ook aspirant-, wachtende, vakantie- en
weekendpleeggezinnen) een attentie. In verband met de culturele verschillen
wordt dit een decemberattentie genoemd en niet gekoppeld aan kerst.
- Rond Sinterklaas ontvangen de pleeggezinnen een attentie vanuit Actie
Pepernoot. Dit wordt georganiseerd door het Nationaal Fonds Kinderhulp en door
de afdeling voor fondsenwerving binnen FlexusJeugdplein verspreid.
Standaard attenties
Onderwerp Criterium Attenties Maximale kosten
Nieuwe plaatsing Bij iedere nieuwe plaatsing, ongeacht vorm (crisis, regulier, weekend, vakantie, enz.)
Bv. Fotoboek voor het pleegkind.
€5,-
Jubileum reguliere en weekendpleeggezinnen
10, 20, 25 en 30 jaar Standaard acties: - Officiële brief van de directie. - Vermelding in J(z)OD. Suggestie voor attenties: - Beeld met inscriptie. - Boek(enbon). - Bon voor een uitje. - Bloemen. - Lintje of andere onderscheiding. - Persoonlijk cadeau.
€15,-
Jubileum crisispleeggezin 10, 20, 25 en 30 plaatsingen
NB. Als het aantal in jaren eerder bereikt is dan het aantal kinderen, dan wordt uitgegaan van het aantal jaren.
Standaard acties: Officiële brief van de
directie. - Vermelding in J(z)OD. Suggestie voor attenties: - Beeld met inscriptie. - Boek(enbon). - Bon voor een uitje. - Bloemen. - Lintje of ander onderscheiding. - Persoonlijk cadeau.
€15,-
Afsluiting plaatsingen Afhankelijk van duur plaatsing en hoe dit verlopen is, eventueel in overleg met de afdelingsmanager. Richtlijn: a) Na langdurende
plaatsing (evt. gecombineerd met stoppen pleegzorg).
b) Na kortere plaatsing. c) Na vakantieopvang.
Suggestie voor attenties: - Beeld met inscriptie (a/b). - Boek(enbon) (a/b). - Bon voor een uitje (a/b). - Bloemen (a/b). - Lintje of ander onderscheiding (a/b). - Persoonlijk cadeau (a/b). - Bedankkaart (c).
a) €20,- b) €5,- c) €2,-
Afscheid van pleegzorg Altijd in overleg tussen de pleegzorgbegeleider en de afdelingsmanager. Afhankelijk van (de duur van) het contact met het pleeggezin en de wijze van beëindiging van de plaatsing.
Suggestie voor attenties: - Beeld met inscriptie. - Boek(enbon). - Bon voor een uitje. - Bloemen. - Lintje of ander onderscheiding. - Persoonlijk cadeau.
In overleg met de afdelingsmanager.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
221
6.2 Pleegouderraad (POR)
Doel
Pleegouders worden binnen FlexusJeugdplein vertegenwoordigd door de Pleegouderraad
(POR). De pleegzorgbegeleider heeft hier in principe niets mee van doen, maar het kan
wel in gesprekken met pleegouders naar voren komen. Derhalve moet deze wel de
nodige achtergrond informatie over de POR kennen. Dit wordt hier beschreven.
Uitgangspunten
- De POR vertegenwoordigt de pleegouders die zijn aangesloten bij de afdeling
Pleegzorg van FlexusJeugdplein.
- De POR wordt betrokken door FlexusJeugdplein in de besluitvorming omtrent
pleegzorgzaken. Zij geven het management van de afdeling Pleegzorg gevraagd
en ongevraagd advies.
- De leden van de POR worden door de pleegouders zelf gekozen.
- De POR komt acht maal per jaar bijeen, heeft daarnaast regelmatig overleg met
de clustermanager en neemt deel aan het landelijk overleg pleegouderraden
(LOPOR).
Richtlijnen
Voor begeleiders pleegzorg is van het belang dat zij hun pleegouders op de hoogte
kunnen stellen van de activiteiten van en mogelijkheden bij de POR.
Pleegouderraadlid
Als pleegouders invloed willen uitoefenen op het pleegouderbeleid van FlexusJeugdplein
en als eerste geïnformeerd willen worden over de zaken die spelen bij FlexusJeugdplein,
dan kunnen zij deelnemen aan de POR. Zij zijn vrij om eens deel te nemen aan één van
de vergaderingen als gast. Van hieruit kunnen afspraken gemaakt worden over een
mogelijk lidmaatschap van de pleegouder aan de POR.
Schaduwlid
Als een pleegouder wel mee wil denken maar geen lid wil worden van de POR, dan
kunnen zij zich opgeven voor de schaduw-POR. Als lid hiervan ontvangt de pleegouder
regelmatig e-mails waarin een mening gevraagd wordt over uiteenlopende kwesties. Op
die manier kan de pleegouder meedenken en blijft de POR op de hoogte van dat wat er
in de achterban leeft.
Overigen
Pleegouders kunnen de POR attenderen op zaken die niet goed lopen. Zij kunnen dit
melden aan de POR en zij zullen er vervolgens aandacht aan schenken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
222
6.3 Ouderbijdrage (LBIO)
Doel
Als een kind (deeltijd) in een pleeggezin verblijft, dan blijven de ouder(s) verplicht te
voorzien in het onderhoud van het kind. De ouders betalen een bijdrage in de kosten van
de jeugdzorg, ook wanneer de geboden hulp zonder toestemming van de ouders
(bijvoorbeeld bij een juridische maatregel) wordt uitgevoerd. Deze onderhoudsplicht
voldoen ouders middels een ouderbijdrage aan het Landelijk Bureau Inning
Onderhoudsbijdragen (LBIO).
Uitgangspunten
- Begeleiders pleegzorg hebben in principe niets van doen met de ouderbijdrage.
Indien er vragen over komen, dan kan verwezen worden naar het LBIO of Bureau
Jeugdzorg. De informatie dient slechts ter achtergrondinformatie.
- Pleegouders hoeven geen ouderbijdrage te betalen indien hun pleegkind
overgeplaatst wordt. Dit geldt ook voor pleegouders die de voogdij over hun
pleegkind hebben.
Richtlijnen
Rol LBIO
Het LBIO is belast met de financiële kant van de pleegzorgplaatsing richting ouders. Zij
stellen de hoogte van de ouderbijdragen vast en innen deze. Bij de vaststelling van de
ouderbijdrage houden zij rekening met de vorm van de plaatsing (reguliere, weekend- of
vakantiepleegzorg). Het LBIO heeft verder geen invloed op de beslissing tot de
pleegzorgplaatsing. Dit is de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg.
Zakelijke aspecten ouderbijdrage
De ouderbijdrage is verschuldigd over elke dag dat het kind in het pleeggezin verblijft.
De dag van aankomst wordt daarbij wel meegerekend en de dag van vertrek niet. In de
berekening van de ouderbijdrage wordt rekening gehouden met eventuele weekenden en
vakanties dat het kind bij de ouders verblijft.
Bureau Jeugdzorg geeft aan het LBIO de datum door waarop het pleegkind in het
pleeggezin is geplaatst en wanneer de plaatsing stopt. Ook wanneer er wijzigingen in de
situatie plaatsvinden, doordat het kind bijvoorbeeld meer of minder vaak naar de ouders
gaat, dan geeft Bureau Jeugdzorg dit door aan het LBIO. Het LBIO past de hoogte van
de ouderbijdrage aan de nieuwe situatie aan en informeert de ouders vervolgens over de
financiële afwikkeling. Het verdient de aanbeveling dat de ouders dit zelf controleren en
bij twijfel over (het achterblijven van) de wijzigingen in de ouderbijdrage contact
opnemen met Bureau Jeugdzorg.
Betalingsverplichtigen
Indien de ouders van het pleegkind niet meer samen zijn en wel gezamenlijk het gezag
hebben, dan wordt de ouder aangeschreven die kinderbijslag ontvangt.
Als de ouders geen kinderbijslag ontvangen, dan wordt de ouder die op het moment van
de uithuisplaatsing voor het kind zorgde gevraagd om de bijdrage te betalen.
Ouders hoeven geen ouderbijdrage te betalen:
- gedurende de eerste zes weken van een vrijwillige crisispleegzorgplaatsing. Dit
geldt niet wanneer de crisisplaatsing in het kader van een juridische maatregel
uitgevoerd wordt. Dan hebben de ouders geen vrijstelling van de ouderbijdrage
gedurende de eerste zes weken;
- als zij ontheven zijn uit het ouderlijk gezag;
- als zij algemene bijstand ontvangen, norm alleenstaande (zonder kinderen)op
grond van de Wet Werk en Bijstand;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
223
- als zij een verstrekking ontvangen op grond van de Regeling Verstrekkingen
Asielzoekers en Andere Categorieën Vreemdelingen 2005 en geen ander inkomen
heeft;
- als zij zak- en kleedgeld ontvangen op grond van artikel 41 van het Reglement
Verpleging Ter Beschikking Gestelden;
- als zij in een penitentiaire inrichting, inrichting voor de verpleging van ter
beschikking gestelden, justitiële jeugdinrichting of psychiatrisch ziekenhuis
verblijven in het kader van een vrijheidsontnemende maatregel en geen inkomen
hebben;
- als zij bezwaar hebben ingediend tegen de vrijwillige pleegzorgplaatsing. Tegen
plaatsingen in het kader van een justitiële maatregel kunnen ouders geen
bezwaar maken, dus dan geldt dit niet;
- als zij alimentatie voor het pleegkind moeten betalen;
- als het pleegkind een eigen inkomen heeft van tenminste €226,89 netto per
maand of studiefinanciering ontvangt. Deze regel geldt niet bij weekend- of
vakantiepleegzorg.
Ouderbijdrage en kinderbijslag
Als er een volledige pleegzorgvergoeding wordt uitbetaald voor een pleegkind, dan
hebben de ouders geen recht meer op kinderbijslag. Indien ouders bij de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) kunnen aantonen dat zij boven een bepaalde grens aan kosten
maken voor hun kind, dan kunnen zij toch nog in aanmerking komen voor een
(gedeeltelijke) kinderbijslag. Ouders kunnen hier zelf informatie over aanvragen bij de
SVB.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
224
6.4 Studiefinanciering
Doel
Pleegkinderen hebben zoals ieder ander kind recht op studiefinanciering als zij MBO-,
HBO- of wetenschappelijk onderwijs volgen. Pleegkinderen die (speciaal) voortgezet
onderwijs of voortgezet algemeen volwassen onderwijs (vavo) volgen, kunnen een
tegemoetkoming voor scholieren aanvragen. De bijzondere omstandigheid dat
pleegkinderen niet bij hun ouders wonen en/of contact met de ouders ontbreekt maakt
dat er enkele bijzonderheden spelen bij het recht op studiefinanciering en
tegemoetkoming in de studiekosten. De begeleiders pleegzorg kunnen het pleegkind en
de pleegouders hiervan op de hoogte stellen, zodat zij op de juiste wijze de
studiefinanciering aan kunnen vragen.
Uitgangspunten
- Schoolkosten worden nooit vergoed door de afdeling pleegzorg van
FlexusJeugdplein. Bepaalde kosten kunnen afhankelijk van het juridisch kader wel
bij Bureau Jeugdzorg gedeclareerd worden. Wanneer er sprake is van
studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten, dan wordt deze
kostenpost in principe hier onderdeel van en vergoed Bureau Jeugdzorg niets
extra‟s.
- Onder studiefinanciering wordt een basis- en eventuele aanvullende beurs en/of
lening verstaan, verstrekt door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (voormalige IB-Groep).
- Het pleegkind en de pleegouders zijn zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van
de studiefinanciering. De pleegzorgbegeleider biedt hierbij slechts ondersteuning
in de vorm van informatie en advies.
- Als het pleegkind recht op studiefinanciering heeft, dan start deze op de eerste
dag van het nieuwe kwartaal na de verjaardag; dus op 1 januari, 1 april, 1 juli of
1 oktober.
Richtlijnen
Inwonende of uitwonende beurs
Een pleegkind woont niet bij de eigen ouders en is dus uitwonend. Dit geldt ook bij
pleegkinderen waarbij sprake is pleegoudervoogdij, want ook dan wonen zij niet bij de
eigen ouders. Pleegkinderen kunnen zich dus ongeacht juridisch kader aanmelden als
uitwonend.
Betrokkenheid ouders
Voor het aanvragen van een aanvullende studiebeurs wordt niet gekeken naar het
inkomen van de pleegouders, ook niet als er sprake is van pleegoudervoogdij. Bij het
beoordelen van het recht op een aanvullende studiebeurs wordt gekeken naar het
inkomen van de biologische ouder(s).
Bij het aanvragen van een tegemoetkoming in de studiekosten bij het voortgezet
onderwijs wordt wél gekeken naar het inkomen van de wettelijk vertegenwoordiger, dus
ouders, voogden of pleegoudervoogden.
Pleegzorgvergoeding
Als het recht op studiefinanciering voor de 18e verjaardag van een pleegkind ingaat, dan
wordt de studiefinanciering verrekend met de pleegzorgvergoeding met uitzondering van
het collegegeld en de kosten van studieboeken. De pleegzorgvergoeding wordt dan dus
doorbetaald maar wordt gekort. Het normbedrag van de studiefinanciering of
tegemoetkoming studiekosten wordt (minus de kosten van boeken, leermiddelen,
onderwijsbijdrage en ziektekosten) in het geheel ingehouden op de
pleegzorgvergoeding.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
225
Als een pleegkind 18 jaar wordt, dan stopt het recht op de pleegzorgvergoeding. Als het
pleegkind vanaf dit moment recht heeft op studiefinanciering, dan gaat dit in de eerste
dag van het nieuwe kwartaal na de 18e verjaardag, dus 1 januari, 1 april, 1 juli of 1
oktober. De pleegzorgvergoeding kan ter overbrugging verlengd worden tot het moment
waarop het recht op studiefinanciering ingaat. Dit dient door de pleegzorgbegeleider op
het mutatieformulier genoteerd te worden.
Een tegemoetkoming in de studiekosten bij voortgezet onderwijs wordt niet verrekend
met de pleegzorgvergoeding.
Verklaring Onafhankelijke Instantie (voormalige hardheidsclausule)
Als pleegkinderen een studietegemoetkoming of naast de basisbeurs een aanvullende
beurs willen aanvragen, dan moeten zij hierbij het formulier Opgave Oudergegevens
meesturen. Hier wordt gevraagd naar de financiële situatie van de ouders. Het recht op
een aanvullende beurs of studietegemoetkoming is namelijk afhankelijk van het inkomen
van de ouders. Pleegkinderen beschikken niet altijd over de financiële gegevens van hun
ouders. Het pleegkind kan verzoeken het inkomen van de ouders rechtstreeks op te
vragen bij de Belastingdienst óf het inkomen van de ouders buiten beschouwing te laten
bij het berekenen van de aanvullende beurs of studietegemoetkoming. Wanneer het
inkomen buiten beschouwing gelaten wordt, dan is het een wettelijke vereiste dat het
pleegkind met het verzoek een Verklaring Onafhankelijke Instantie t.b.v. regeling
studiefinanciering „weigerachtige ouders‟ (zie 7.10.1) verstuurt. Voorheen werd dit de
hardheidsclausule genoemd. FlexusJeugdplein wordt gezien als een onafhankelijke
instantie en dus kan een pleegzorgbegeleider een dergelijke verklaring opstellen. Ook
kan het een medewerker van Bureau Jeugdzorg of school gevraag worden.
Er bestaan twee situaties waarin een Verklaring Onafhankelijke Instantie geschreven kan
worden, namelijk wanneer:
a. het pleegkind sinds zijn of haar twaalfde jaar (of eerder) geen wezenlijk contact
meer gehad met (één van) de ouders;
b. als het pleegkind een ernstig, onverzoenlijk conflict met (één van) de ouders
heeft én de ouders weigeren of één van de ouders weigert structureel de
ouderbijdrage te verstrekken.
Als het pleegkind sinds zijn of haar twaalfde jaar (of eerder) geen wezenlijk contact
meer heeft gehad met (één van) de ouders, dient in de verklaring in elk geval te staan:
- vanaf welke leeftijd het pleegkind geen contact meer heeft met de ouder(s);
- dat het contact tussen het pleegkind en de ouder(s) is verbroken en waarom dit
zo is (in het kort aan te geven).
Als het pleegkind een ernstig, onverzoenlijk conflict met (één van) de ouders heeft én de
ouders weigeren of één van de ouders weigert structureel de ouderbijdrage te
verstrekken, dan moet de uit de verklaring blijken:
- wat de ernst is van het conflict;
- sinds welke leeftijd er sprake is van een verbroken contact met (één van) de
ouders als gevolg van een onverzoenlijk conflict;
- hoe het conflict is ontstaan;
- wat de achtergronden en de oorzaken zijn van de verbroken ouder-kindrelatie.
Begeleiders pleegzorg kunnen voor het opstellen van de verklaring gebruik maken van
een standaard formulier Verklaring onafhankelijke instantie rond studiefinanciering (zie
7.10.1). Voor extra informatie wordt verwezen naar de informatiebrochure van de DUO
in de toelichting verklaring onafhankelijke instantie(zie 7.10.2).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
226
6.5 Kinderbijslag
Doel
Wanneer kinderen uithuis geplaatst worden, dan heeft dit invloed op de kinderbijslag. In
principe ligt dit buiten het werkveld van de pleegzorgbegeleider, maar ter achtergrond
informatie wordt het wel vermeld.
Uitgangspunten
- Kinderbijslag is een tegemoetkoming in de kosten die ouders maken voor
kinderen tot 18 jaar. Voor kinderen die thuis wonen is bekend hoeveel kosten de
ouders minimaal voor een kind maken, maar bij uitwonende kinderen is dit zeer
verschillend. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) wil daarom weten waarom een
kind uitwonend is en hoeveel kosten ouders maken voor een uitwonend kind. Op
grond stellen zij vast op welk bedrag aan kinderbijslag de ouders recht hebben.
- Elk kind dat minder dan vier nachten per week thuis overnacht is uitwonend.
- Als kinderen tijdelijk uit huis geplaatst zijn, dan blijven zij in die periode
(maximaal zes maanden) thuiswonend.
- In principe stopt het recht op kinderbijslag bij een pleegzorgplaatsing, omdat
ervan uitgegaan wordt dat de kosten voor het onderhoud van het kind nu door de
pleegouders uit de pleegzorgvergoeding worden betaald. Als de ouder toch kosten
voor het kind maakt, dan kan het recht op kinderbijslag (gedeeltelijk) blijven
bestaan. Hiervoor moet de ouder aan kunnen tonen dat er minsten €408,- per
kwartaal betaald wordt voor het onderhoud van het kind.
- Onderhoudskosten zijn kosten voor het levensonderhoud, de opvoeding en het
onderwijs van het kind. Hierbij kan gedacht worden aan:
huisvesting;
bijdrage aan het LBIO;
bijdrage aan de instelling waar het kind verblijft;
kleding en schoenen;
vakantie;
vervoer (zowel van het kind als de kosten om het kind te bezoeken);
verzekeringen;
studiekosten;
schoolgeld;
kosten voor verjaardagen;
contributies voor verenigingen;
zakgeld.
- De SVB zal aan het einde van het eerste kwartaal vragen om een overzicht van
de uitgaven. Met betrekking tot de LBIO is het van belang dat de ouder de
betaalbewijzen meestuurt. Op grond hiervan bepaalt de SVB de hoogte van de
Kinderbijslag voor de rest van het jaar. Dit wordt jaarlijks herhaald.
- Als ouders wijzigingen (zoals een uithuisplaatsing) te laat doorgeven of
onvolledige informatie doorgeven, dan riskeren zij een boete.
- Te veel ontvangen kinderbijslag moet altijd terugbetaald worden.
Richtlijnen
De pleegzorgbegeleider is op de hoogte van de uitgangspunten bij kinderbijslag wanneer
kinderen in een pleeggezin wonen. Op die manier kunnen zij eventuele vragen van
ouders beantwoorden en hen verder verwijzen naar de SVB.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
227
6.6 Protocollen bij (vermoedens van) mishandeling en dergelijke
Doel
Eén van de taken van de pleegzorgbegeleider is het voorkomen dat de veiligheid van een
pleegkind in gevaar is of dreigt te komen. Hiervoor is het van belang dat de
pleegzorgbegeleider zich inspant om alle aanwijzingen of signalen die mogelijk kunnen
wijzen op kindermishandeling, huiselijk geweld of seksueel misbruik te verduidelijken
gericht op het vastgestellen van gevaren. Een vermoeden kan ontstaan naar aanleiding
van een onthulling of door signalen. Bij ieder vermoeden wordt gehandeld volgens een
vaste procedure. Binnen FlexusJeugdplein bestaan twee protocollen, waar begeleiders
pleegzorg van op de hoogte moeten zijn en waar nodig gebruik van moeten maken. Het
ene protocol richt zich op (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld, het
andere op seksueel misbruik.
Uitgangspunten
- De pleegzorgbegeleider volgt bij ieder signaal wijzend op mishandeling of
misbruik altijd het protocol gericht op het (vermoeden van) kindermishandeling
en huiselijk geweld of seksueel misbruik.
- De protocollen beschrijven hoe omgegaan wordt met privacygevoelige informatie
in deze specifieke situatie. De pleegzorgbegeleider houdt dit aan.
- De pleegzorgbegeleider vult altijd een Registratieformulier (vermoeden van)
kindermishandeling in, zoals deze in het protocol in het handboek van
FlexusJeugdplein terug te vinden is, als er signalen worden opgemerkt die zorg
geven om het kind en mogelijk indicator zijn voor (een vermoeden van)
kindermishandeling. Dit registratieformulier wordt met de afdelingsmanager en
gedragsdeskundige overlegd en op grond hiervan wordt de praktische uitvoer van
het protocol in werking gesteld. Dit wordt vastgelegd in het Registratieformulier
Plan van Aanpak. Tevens gaan er een kopieën van de registratieformulieren naar
de clustermanager.
- Voor de gehele protocollen rond (vermoedens van) kindermishandeling en
huiselijk geweld of seksueel misbruik wordt verwezen naar het Handboek van
FlexusJeugdplein. Hier worden de protocollen bijgehouden, zodat de
pleegzorgbegeleider hier altijd de meest recente richtlijnen voor handen heeft.
Richtlijnen
Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de protocollen zoals deze in het
handboek van FlexusJeugdplein opgenomen zijn.
Tevens is het belangrijk dat de pleegzorgbegeleider op de hoogte is van het Goofy-
spreekuur van het Erasmus MC – Sophia. Dit is een speciaal spreekuur voor kinderen die
iets vervelends of schokkends hebben meegemaakt en ten gevolge daarvan lichamelijke
en/of emotionele klachten hebben gekregen. Het Goofy-spreekuur wordt uitgevoerd door
een multidisciplinair team, bestaande uit een maatschappelijk werker, een kinderarts en
een kinderpsycholoog.
Kindermishandeling
Onder kindermishandeling wordt door FlexusJeugdplein verstaan: elke vorm van voor de
minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele
aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een
relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen waardoor
ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in
de vorm van fysiek of psychisch letsel.
Signalen van Kindermishandeling
Lichamelijke signalen:
- Onverklaarbare blauwe plekken, schaafwonden, kneuzingen, botbreuken,
littekens, krab-,bijt of brandwonden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
228
- Regelmatig letsel.
- Letsel op voor een kind vreemde plekken.
- Slechte verzorging wat betreft kleding, hygiëne, voeding.
- Onvoldoende geneeskundige/tandheelkundige zorg.
- Ontwikkelingsachterstanden (motoriek, spraak, taal, emotioneel, cognitief).
- Psychosomatische klachten: buikpijn, hoofdpijn, misselijk etc.
- Vermoeidheid, lusteloosheid.
- Genitale verwondingen.
- Zwangerschap.
- Recidiverende urineweginfecties.
- Niet zindelijk (vanaf 3 jaar).
- Klein voor de leeftijd.
- Kind komt steeds bij andere artsen/ziekenhuizen.
- Houterige manier van bewegen (benen, bekken „op slot‟).
- Seksueel overdraagbare aandoening.
- Slaapproblemen.
- Voedings- of eetproblemen.
- Ondergewicht of overgewicht.
- Onvoldoende verzorging van wonden.
- Traag herstel door onvoldoende zorg.
- Recidiverende ziekten door onvoldoende zorg.
Gedragssignalen:
- Extreem zenuwachtig, gespannen, angstig of boos.
- Teruggetrokken gedrag, terugtrekken in eigen fantasiewereld.
- Kind is bang voor de ouder.
- Plotselinge verandering in gedrag.
- Veel aandacht vragen op een vreemde manier.
- Niet bij de leeftijd passende kennis van of omgang met seksualiteit.
- Angst of schrikreacties bij onverwacht lichamelijk contact.
- Lichaam stijf houden bij optillen.
- Angstig bij het verschonen.
- Niet spelen met andere kinderen (vanaf 3 jaar).
- Afwijkend spel (ongebruikelijke thema‟s die kunnen wijzen op
kindermishandeling).
- Snel straf verwachten.
- Agressieve reacties naar andere kinderen.
- Geen interesse in speelgoed of spel.
- Faalangst.
- Geheugen- of concentratieproblemen.
- Regressief gedrag.
- Allemansvriend.
- Instrumentele relaties aangaan.
- Wegloopgedrag.
- Negatief zelfbeeld.
- Schuld- en schaamtegevoelens.
- Vermijden van oogcontact.
- Waakzaam, wantrouwend.
- Het vertonen van extreem volwassen of extreem kinderachtig gedrag in relatie
tot de kalenderleeftijd, ook in taalgebruik.
- Vermijden van gesprekken over de thuissituatie, of laat zich juist overmatig
positief uit over de thuissituatie.
- Overbeweeglijk, hyperactief.
- Destructief gedrag.
- Labiel.
- Bang zijn tekort te komen.
- Depressief.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
229
- Passief, meegaand, apathisch, lusteloos.
- Hoe dan ook niet huilen bij jongens, extreem veel huilen bij meisjes.
- Niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn.
- Neurotisch gedrag, ondermeer slaapproblemen, fobieën, obsessies en hysterie.
- Schuld- en schaamtegevoelens.
- Zelfverwondend gedrag.
- Anorexia/boulimie/obesitas.
Typische thuissignalen:
- Onveilige behuizing.
- Onhygiënische leefruimte.
- Sociaal geïsoleerd.
- Gezin verhuist vaak.
- Gezin wisselt vaak van huisarts of specialist.
- Huwelijksproblemen van ouders.
- Verslavingsproblematiek bij ouder/verzorger.
- Psychiatrische problematiek bij ouder/verzorger.
- Lichamelijk straffen is gangbaar, geweld wordt gezien als middel om problemen
op te lossen.
- Ouder/verzorger schreeuwt naar het kind of gebruikt scheldwoorden.
- Ouder/verzorger troost het kind niet bij huilen.
- Ouder/verzorger reageert niet of nauwelijks op het kind.
- Ouder/verzorger komt afspraken niet na.
- Ouder/verzorger heeft irreële verwachtingen naar het kind.
- Ouder/verzorger klaagt overmatig over het kind.
- Ouder/verzorger staat niet open voor suggesties en adviezen van hulpverleners.
- Ouder/verzorger geeft aan het bijna niet meer te kunnen, draaglast gezin gaat
draagkracht te boven.
- Veel ziekte onder broers en zussen.
- Kind gedraagt zich anders als de ouders in de buurt zijn.
- Geen of weinig belangstelling van de ouders/verzorgers voor (de prestaties en
belevenissen van) het kind.
- Afwijkend gedrag wanneer de ouders/verzorgers het kind komen ophalen.
- Kind is bang voor de ouders/verzorgers.
- Totale onderwerping aan de wensen van de ouders/verzorgers.
- Sterk afhankelijk of sterk onverschillig gedrag ten opzichte van de
ouders/verzorgers.
Typische signalen van kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld:
- Agressie, kopiëren van gewelddadig gedrag van ouder/verzorger (sommige
kinderen, met name jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of
jongere broertjes/zusjes te slaan).
- Opstandigheid.
- Angst.
- Negatief zelfbeeld.
- Passiviteit en teruggetrokkenheid.
- Zichzelf beschuldigen.
- Verlegenheid.
- Wantrouwen t.a.v. de omgeving.
- Gebrek aan sociale vaardigheden.
Seksueel misbruik
FlexusJeugdplein verstaat onder seksueel misbruik: iemand betrekken in seksuele
activiteiten, het doen van pogingen daartoe dan wel ermee dreigen, er toespelingen op
maken of een appèl doen op min of meer latente gevoelens ten behoeve van de
bevrediging van eigen (lust of macht) behoeften van de pleger. Dit tegen de zin in van
het slachtoffer, of waarbij het slachtoffer het gevoel heeft zich er niet aan te kunnen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
230
onttrekken, als gevolg van lichamelijk of relationeel overwicht, emotionele druk, dwang
of geweld, of waarvan hij of zij onvoldoende begrip heeft, of die niet passen bij de
ontwikkelingsleeftijd van het slachtoffer . Bij seksueel misbruik overheerst de
persoonlijke (lust of macht) behoefte van een (jong)volwassene, of er is sprake van
verkeerd pedagogisch optreden.
Kenmerken van seksueel misbruik
Voor het herkennen van seksueel misbruik kunnen lichamelijke en gedragssignalen
onderverdeeld worden in waarschijnlijke en mogelijke signalen. Waarschijnlijke signalen
hebben een inhoudelijke verwijzing naar seksualiteit: bepaalde vormen van seksueel
(getint) gedrag, de wijze van omgang met lichamelijkheid, de lichaamsbeleving en
bepaalde lichamelijke verschijnselen. Zeer waarschijnlijke signalen zijn bijvoorbeeld
sperma in of bij de vagina of anus of een geloofwaardig verhaal van een kind. Onder
mogelijke signalen worden signalen verstaan zonder inhoudelijke verwijzing naar
seksualiteit.
Waarschijnlijke gedragssignalen
0-2 jaar: Auto-erotische gedragingen, zoals op de buik heen en weer schuiven, zijn
in deze leeftijdsgroep normaal.
Signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- seksuele uitingen op anderen gericht;
- (grote) angst voor luier wisselen;
- angst of een paniekreactie bij het aanraken van genitaliën of anus,
waarvoor geen andere voor de handliggende verklaring is.
3-6 jaar: Het ontdekken en exploreren van het eigen lijf en dat van anderen is
gebruikelijk. Kinderen van deze leeftijd kunnen zich verleidelijk opstellen.
Masturbatie komt af en toe (veelal terloops) voor. Ook normaal zijn
spelletjes waarbij onderzocht wordt waar plas en baby‟s vandaan komen,
doktertje spelen met aan- en uitkleden, en dergelijke.
Signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- excessief, dwangmatig en openlijk masturberen. Het kind kan hierdoor
zo in beslag worden genomen dat het niet aan gewone kinderlijke
activiteiten en spel toekomt;
- masturbatie met (speelgoed)objecten in de vagina of het rectum;
- dwangmatig en dwingend seksueel spel met andere kinderen;
- het uitspelen van orale seks, anale en vaginale geslachtsgemeenschap
of van wederzijdse masturbatie;
- het zodanig seksueel benaderen van volwassenen dat die zich
ongemakkelijk voelen of zich genoodzaakt voelen er een grens aan te
stellen.
7-12 jaar: De gebruikelijke gedragingen zijn hetzelfde als bij de vorige leeftijdsgroep.
Deze gedragingen komen echter minder vaak voor, vanwege een
toenemend besef van normen en waarden en van schuld- en
schaamtegevoelens. De signaalwaarde ligt daardoor hoger.
13-18 jaar: In deze leeftijdsfase vindt de lichamelijke en emotionele ontwikkeling naar
volwassen seksualiteit plaats. Het wordt daardoor moeilijker normale en
afwijkende gedragingen te onderscheiden.
Signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- veel losse seksuele contacten;
- sterk seksueel wervend gedrag van meisjes t.o.v. jongens/mannen als
belangrijkste vorm van contact maken;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
231
- prostitutie;
- seksueel agressief gedrag.
Alle leeftijden:Signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- een buitengewone angst voor lichamelijk contact, zoals:
angst voor bad of douche;
angst voor aanraken (vooral in genitaal gebied);
niet op de rug durven liggen, stijf houden van de benen of niet
durven bewegen;
zich niet uit durven kleden;
afweer van affectie.
- een geloofwaardig verhaal: uit zichzelf of daartoe uitgenodigd een
verhaal vertellen over ervaringen op seksueel gebied, die niet bij het
ontwikkelingsniveau passen. De geloofwaardigheid is groter als wat,
wanneer, waar, en wie duidelijk en consistent naar voren komt. De
houding hiertegenover moet serieus, open, onbevooroordeeld en niet
te stimulerend zijn. Wanneer het verhaal van het kind voor het eerst
naar voren komt bij een strijd tussen ouders over voogdij of een
omgangsregeling, is voorzichtigheid geboden;
- een negatief lichaamsbeeld ("vies, stom lichaam hebben") zonder
aanwijsbare reden, zoals gehandicapt zijn of extreem dik of mager
zijn;
- onverklaarbare gedragsveranderingen;
- regressief gedrag;
- plotselinge terugval in schoolprestaties;
- regelmatig te vroeg op school komen of niet naar huis willen;
- spijbelen;
- concentratieproblemen;
- hyperactief gedrag;
- onhandelbaar gedrag;
- (seksueel) agressief gedrag;
- door fixatie op geuren een andere geur willen verdringen;
- schuld- en schaamtegevoelens;
- een negatief zelfbeeld;
- depressieve gevoelens;
- zelfverwonding (automutilatie);
- suïcidaliteit;
- splitsing van gevoel en verstand;
- pseudovolwassen gedrag;
- van huis weglopen;
- extreme afhankelijkheid;
- angst voor jongens / mannen;
- eetproblemen (anorexia, obesitas, boulimia);
- slaapproblemen (slapeloosheid, nachtmerries);
- angst om te genieten; er is geleerd om verstandelijk te reageren;
- terughoudendheid om wat dan ook over de thuissituatie te vertellen;
- extreem meegaand gedrag; passiviteit;
- geen eigen mening hebben;
- niet deelnemen aan buitenschoolse of sociale activiteiten;
- zich ongemakkelijk voelen in intieme situaties;
- dissociatie (er niet "bij" zijn);
- alcohol- en druggebruik (verslaving);
- delinquentie;
- voortdurende vragen rondom maagdelijkheid;
- hersteloperatie van het maagdenvlies;
- overspannenheid;
- langdurige psychosomatische klachten;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
232
- angst voor aanraking;
- minderwaardigheidsgevoelens;
- fysieke en psychosomatische klachten;
- moeite hebben om anderen te vertrouwen;
- vernielzucht
Waarschijnlijke lichamelijke signalen
Lichamelijke signalen van seksueel misbruik zijn over het algemeen subtiel en (ook voor
medici) lastig te interpreteren. Afwezigheid van lichamelijke signalen sluit seksueel
misbruik niet uit. Meer dan één anamnetische aanwijzing, eventueel aangevuld met
positieve bevindingen bij lichamelijk onderzoek, kan de waarschijnlijkheid van seksueel
misbruik en dus de verdenking ervan doen toenemen.
Alle leeftijden:Waarschijnlijke signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- bevindingen van de genitalia: sperma bij of in de genitalia, seksueel
overdraagbare aandoeningen, beschadiging en/of littekenvorming van
het hymen (maagdenvlies), vergrote hymenopening, verwondingen
van de schaamlippen of de vagina;
- bevindingen in het anale gebied: huid- en/of slijmvliesbeschadigingen,
seksueel overdraagbare aandoening, sperma in of nabij de anus;
- zwangerschap bij jeugdigen.
Mogelijke lichamelijke signalen
Alle leeftijden:Mogelijke signalen voor seksueel misbruik kunnen zijn:
- aanhoudende buikpijn (vooral bij jonge kinderen) zonder lichamelijke
oorzaak;
- eetproblemen (anorexia, obesitas, recidiverend overgeven bij jonge
kinderen) zonder lichamelijke oorzaak;
- slaapproblemen (slapeloosheid, nachtmerries);
- pijnklachten of jeuk in het anale gebied;
- bloedverlies of afscheiding uit anus, urineweg of vagina;
- klachten bij het plassen of de ontlasting; recidiverende
urineweginfecties, zonder duidelijke oorzaak;
- pijnklachten in de bovenbenen;
- huidbeschadigingen, zoals blauwe plekken en krabwonden in het kruis,
blauwe plekken (vingerafdrukken) op de bovenarmen of rond de
knieën als gevolg van vasthouden, striemen op polsen en enkels door
vastbinding, huidbeschadigingen op de borsten);
- huidbeschadigingen op andere plaatsen van het lichaam door
zelfverwonding, als gevolg van seksueel misbruik, of door geweld
samenhangend met seksueel misbruik;
- bevindingen van de genitalia: vaginale infecties, afscheiding en
bloedverlies, roodheid, krabeffecten, verkleving van de kleine
schaamlippen;
- bevindingen in het anale gebied: anale fissuur, jeuk en roodheid,
bloedverlies.
Signalen die kunnen duiden op prostitutie
Indien een meisje gedwongen werkt als prostituee, gaat zij zich vaak anders gedragen.
Dit geldt zelfs voor meisjes die denken bewust gekozen te hebben voor de prostitutie of
onder invloed staat van een loverboy.
Alle leeftijden:Signalen die kunnen duiden op prostitutie kunnen zijn:
- verandering in gedrag en houding naar anderen: ineens afwijkende
normen, veel belangstelling voor bepaalde (oudere) jongens en seks,
weinig binding met thuis, veel nieuwe contacten, uitdagend gedrag of
juist extra inschikkelijk reageren om geen wantrouwen te wekken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
233
- verandering in gedrag en houding ten opzichte van omstandigheden:
sterk wisselende emoties, weinig flexibiliteit, machteloosheid;
- verandering van uiterlijke en fysieke toestand: uitdagende kleding, of
juist timide, moe, mager, psychosomatische klachten of automutilatie;
- verandering van houding ten opzichte van zichzelf: laag zelfbeeld,
depressie, beïnvloedbaar, durft of kan geen grenzen aangeven,
machteloosheid, slachtofferrol.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
234
6.7 Pleeggrootouderbegeleiding
Doel
Een aanzienlijk aantal kinderen die begeleid worden door de afdeling pleegzorg van
FlexusJeugdplein zijn bij hun grootouder geplaatst. Dit past binnen de visie van
FlexusJeugdplein om kinderen zo dicht mogelijk bij huis in gezinsverband en binnen de
eigen culturele context te plaatsen. De begeleiding van pleeggrootouders brengt wat
bijzondere aspecten met zich mee. Hier wordt getracht hier een beeld en handvatten
rond te schetsen voor begeleiders pleegzorg.
Uitgangspunten
- Pleeggrootouders worden door FlexusJeugdplein gewaardeerd voor de inzet en
betrokkenheid bij het opvangen van hun kleinkinderen. Zij kunnen een
opvoedingscontext bieden die voor het pleegkind vertrouwd is.
- Ondanks de soms complexe familierelaties, is de ervaring dat pleeggrootouders
de ouders niet snel zullen laten vallen. Voor de (hechtings)ontwikkeling van het
pleegkind is dit van groot belang.
- Pleeggrootouders vormen een zeer gemêleerde groep wat betreft onder andere
leeftijd, leefsituatie, werksituatie en gezinssituatie. De overeenkomst is dat zij
wensen op een goede manier voor hun kleinkind te zorgen. Vanuit dit
uitgangspunt worden algemeen geldend lijkende richtlijnen beschreven.
Richtlijnen
Kracht pleeggrootouders
Pleeggrootouders putten bij de verzorging van hun kleinkind uit een schat aan
(opvoedings)ervaring. Zij hebben veel levenswijsheid en geven veel waardevolle tradities
door. Omdat de pleegkleinkinderen zich vaak thuis voelen bij hun grootouders en
ingebed zijn in het familienetwerk, komen de hechting en identiteitsontwikkeling vaak
gemakkelijk op gang. De affectieve band met hun pleegkleinkinderen is groot en
daarmee hebben pleeggrootouders vaak veel doorzettingsvermogen.
Misverstand
Rond pleeggrootouders heerst een groot misverstand wat voor een goede begeleiding uit
de wereld geholpen moet worden. Niet alle pleeggrootouders hebben bij het opvoeden
van hun eigen kinderen gefaald. Vaak was er sprake van een (mentale, psychische,
psychiatrische of zelfs lichamelijke) handicap, waardoor de opvoeding veel moeizamer
verliep dan bij andere kinderen. Soms is er in het verleden niet erkend dat er sprake was
van een probleem. Voor de grootouders is het zwaar om dit mee te maken en het is nog
zwaarder om te zien dat het kleinkind hiervan de dupe wordt. Dit maakt de motivatie
van de grootouders vaak groot, waarbij zij ook willen dat hun eigen kind voldoende
eigen mogelijkheden krijgen. De balans hierin vinden is ingewikkeld en vormt vaak een
belangrijk onderdeel van de pleegzorgbegeleiding.
Houding
De houding van de pleegzorgbegeleider is de grootste succesfactor binnen het
begeleiden van pleeggrootouders. De pleegzorgbegeleider treedt binnen in een systeem
van tradities en gebruiken en maakt kennis met de levensgeschiedenis van minimaal
drie generaties. Het delen van dergelijke zaken met derden hoeft niet gebruikelijk te
zijn. De pleegzorgbegeleider moet investeren in het invoegen en het winnen van
vertrouwen. Beleefdheidsvormen zijn vaak belangrijk, door de leeftijd van de
pleeggrootouders. Respect is hierbij het uitgangspunt. De pleegzorgbegeleider kan bij de
pleeggrootouders informeren hoe zij aangesproken willen worden (voornaam, oma of
opa met voornaam, mevrouw of meneer).
Eerbied voor de wijsheid en kracht voor pleeggrootouders vormt de basis van de houding
van de pleegzorgbegeleider. Oprechte belangstelling met open vragen, zonder verborgen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
235
agenda en bereidheid zich te verdiepen in de cultuur en normen van de
pleeggrootouders zijn hierbij van belang. Een confronterende manier van werken past
doorgaans niet bij deze doelgroep.
Meerzijdige partijdigheid is van groot belang. Ook al klagen de pleeggrootouders over of
zijn boos op hun kind, is het van belang dat de pleegzorgbegeleider hen niet afvalt.
Begeleiding moet zich niet richten op theoretische uiteenzettingen. Het is veel
waardevoller om te onderzoeken welke krachten aanwezig zijn en hoe deze ingezet
kunnen worden. Wanneer de pleegzorgbegeleider adviezen geeft is het van belang
hierbij (doortastend) te controleren of deze aansluiten bij de verwachtingen van de
pleeggrootouders.
Belangrijkste begeleidingspunten
Punten die specifiek in de pleegzorgbegeleiding naar pleeggrootouders naar voren
komen zijn: generatie- en cultuurverschillen, relationele aspecten, ondersteuning bij de
opvoeding en praktische ondersteuning. Hierbij bestaat veel overlap, omdat er
verschillende invalshoeken zijn en bijvoorbeeld een opvoedstijl voort kan komen uit de
eigen normen- en waarden, eigen opvoedingservaringen en/of later aangeleerd gedrag.
Generatie- en cultuur verschillen
Generatieverschillen Kenmerkend voor pleeggrootouders is hun leeftijd. Deze verschilt
twee generaties met de kleinkinderen die zij opvoeden. De tijd waarin zij zelf zijn
opgegroeid is wezenlijk anders dan de huidige tijd. De opvoeding is meer gericht op
onderhandelen en niet meer op bevelen. In de huidige samenleving moet de opvoeder
veiligheid bieden en daarnaast ook zelfstandigheid, een eigen mening en eigen
verantwoordelijkheid stimuleren.
Een ander generatieverschil is de veranderde kijk van de jeugd op de maatschappij. De
beleving van seksualiteit is hier een voorbeeld van. Daarnaast hebben pleeggrootouders
in hun jeugd zich nooit bezig te hoeven houden met gevaren als aids en loverboys. Zij
zijn nu gedwongen dit wel toe doen. Dergelijke punten kunnen leiden tot conflicten,
omdat de pleeggrootouders deze grote omschakelingen moeilijk kunnen of niet willen
maken omdat het direct indruist tegen de eigen geloof- en cultuurregels. Zij ontlenen
hier houvast aan en willen deze overbrengen op de kleinkinderen.
Cultuurverschillen Bij pleeggrootouders met een migratiegeschiedenis is het
cultuurverschil vaak nog groter. De eigen kinderen hebben vaak nog met één been in
het land van herkomst gestaan, maar de kleinkinderen zijn vaak geboren in Nederland,
waardoor zij minder binding hebben met het land en de cultuur van herkomst van de
pleeggrootouder. Vooral de kloof tussen de „wij-cultuur‟, waarbij de familie een grote rol
speelt, en de „ik-cultuur‟, waarbij deze rol veel kleiner is, is voor pleeggrootouders en
hun kleinkinderen vaak moeilijk te overbruggen. Sommige pleeggrootouders zullen
verlangen naar een terugkeer naar hun land van herkomst. Door de opvoedtaak die zij
nu hebben zullen zij dit moet uitstellen of zelfs opgeven.
Ook het geloof kan voor de pleeggrootouders een belangrijk onderdeel van hun cultuur
zijn. Niet alle kleinkinderen zullen dezelfde passie voor het geloof ervaren, terwijl het
voor hun pleeggrootouders een belangrijke krachtbron kan zijn.
Aandachtspunten De aandachtspunten bij de begeleiding van pleeggrootouders op het
gebied van generatie- en cultuurverschillen kunnen worden samengevat als:
- de veranderde maatschappij met de hierbij behorende leef- en omgangsregels,
normen en waarden;
- de normen en waarden van de pleeggrootouders;
- het kind kunnen zien van en onderhandelen met het kind als zelfstandig individu
met eigen mening;
- seksualiteit;
- migratiegeschiedenis;
- rituelen;
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
236
- rol en belang van familie;
- heimwee naar het land van herkomst;
- de geloofsovertuiging;
- communicatie tussen pleeggrootouders en hun kleinkinderen;
- verwachtingen ten opzichte van elkaar bezien vanuit de culturele context.
Begeleiding Pleeggrootouders en pleegkleinkinderen moeten leren omgaan met
generatie- en cultuurverschillen en de verwachtingen ten aanzien van elkaar afstemmen.
De eerste stap is het erkennen van het feit dat er generatie- en cultuurverschillen
bestaan.
De pleegzorgbegeleidermoet zich bewust zijn dat cultuurverschillen ook een rol spelen in
de relatie tussen de begeleider en het pleeggezin. Voor de pleegzorgbegeleider is het
van belang de eigen waarden en normen in zicht te hebben, zodat deze zich bewust is
hoe om te gaan met cultuurverschillen en wat daarbij de eigen valkuilen zijn.
Indien er sprake is van een migratiegeschiedenis, dan verdient het de aanbeveling dat
de pleegzorgbegeleider zich verdiept in de bijzonderheden en eventuele valkuilen bij
bepaalde culturen, zonder hierbij generaliserend te worden. Deze kennis moet bezien
worden als achtergrondinformatie. De echte informatie kan uiteindelijk alleen door de
pleeggrootouder gegeven worden.
De volgende stap is dan ook dat de pleegzorgbegeleider onderzoekt op welk gebied de
pleeggrootouder de generatie- en cultuurverschillen voornamelijk ervaart. Hierbij is het
belangrijk om stil te staan bij de zaken die hinderen, maar ook waar kracht uit gehaald
wordt. Belangrijk is bewust stil te staan bij de migratiegeschiedenis: hoe dit ervaren en
verwerkt is. Ook moet bepaald worden of de pleeggrootouder tot een bevredigende
integratie heeft kunnen komen tussen de cultuur van het land van herkomst en
Nederland. Een derde punt binnen dit kader is het sociale netwerk, aangezien zij dit
opnieuw hebben moeten vormgeven en/of opbouwen na de migratie.
Met de pleeggrootouders moet stilgestaan worden bij hun „copingsmechanismen‟, dat wil
zeggen hoe zij in het verleden omgegaan zijn met uitdagingen en moeilijke momenten
en vooral wat hen heeft geholpen. Hierbij kan het geloof bijvoorbeeld een belangrijke
krachtbron blijken.
Na deze inventarisatiefase kan de begeleiding zich richten op het informeren van de
pleeggrootouders over wat er verwacht wordt in deze tijd en maatschappij van kinderen
in verschillende leeftijdsfasen. Door het kleinkind veel bij dergelijke gesprekken te
betrekken kan de begeleider bruggen slaan tussen de verschillen in de leeftijden en
bijvoorbeeld vrijheidswensen tegenover beschermingseisen. In gezamenlijke gesprekken
moet stilgestaan worden bij waarden, normen en verwachtingen. Ook eventuele
communicatiemisverstanden moeten onderkend en verholpen worden. Speciale aandacht
kan gevraagd worden voor seksuele voorlichting (wie pakt dit op of doet de
pleegzorgbegeleider dit gezamenlijk met de pleeggrootouders?) en de
geloofsovertuiging. Dit laatste kan voor veel pleeggrootouders een grote krachtbron zijn,
wat in de pleegzorgbegeleiding ingezet kan worden door uit te zoeken welke aspecten de
kracht vormen en eventueel de voorganger te betrekken. Als de kleinkinderen het geloof
niet zo beleven als hun pleeggrootouders, dan moeten de pleeggrootouders ondersteund
worden in het accepteren dat dit niet afgedwongen kan worden. Een middenweg kan
gevonden worden door met de pleeggrootouders te bepalen wat zij minimaal verwachten
van hun kleinkind om vrede met de situatie te kunnen hebben. Betrek hierbij zo veel als
mogelijk ook de kinderen van de pleeggrootouders (dus de ouders van de
kleinkinderen), om te voorkomen dat verschillend in belevingen van het geloof tot
conflicten leiden.
Indien het sociale netwerk van de pleeggrootouders onvoldoende steunend blijkt te zijn,
kan de begeleiding zich inzetten op verbreding hiervan. Zij kunnen bijvoorbeeld in
contact gebracht worden met andere pleeggrootouders; familieleden kunnen geactiveerd
worden; stichting ProFor kan ingeschakeld worden (ondersteuning aan migratiegezinnen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
237
binnen de Nederlandse maatschappij); vrijetijdsactiviteit(en) of langdurige -besteding
gezocht worden; eventueel een fonds aangeschreven worden voor een financiële
bijdrage aan een reis met het kleinkind naar het land van herkomst.
Relationele aspecten
Het opvoeden van kleinkinderen heeft impact op de grootouders en hun relatie(s). De
belangrijkste relatie die verandert door de pleegzorgplaatsing is die met het eigen kind,
de ouder van het pleegkleinkind. Soms heeft veelvoudig geweld en onbetrouwbaarheid
ertoe geleid dat de relatie tussen de pleeggrootouder hun kind zodanig verstoord is dat
zij elkaar lang niet hebben gezien of elkaar niet meer willen zien uit angst voor nieuwe
teleurstellingen. Ook wanneer er wel contact bestaat, kan er oud zeer, verdriet, pijn en
boosheid bestaan om alles wat is meegemaakt en de last die daarvan ook in het heden
wordt ondervonden. Ook kunnen de pleeggrootouders kampen met schuldgevoelens en
het zichzelf verwijten dat het mis is gegaan met hun kind.
Zij kunnen zorg voelen voor zowel hun kind als hun kleinkind.
In plaats van een rol als steun- en rustpunt, hebben pleeggrootouders nu een opvoedrol
op zich gekregen. Deze rolverandering kan ervoor zorgen dat de grootouder ongewild als
concurrent van de ouder door de ouder wordt ervaren.
Ook andere kleinkinderen merken een rolverwisseling bij hun grootouders. Zij kunnen
zich achtergesteld voelen ten opzichte van de pleegkleinkinderen, waarvoor meer tijd en
aandacht bestaat. Deze verandering in de beschikbaarheid van de grootouders maakt
ook dat zij bijvoorbeeld minder vanzelfsprekend kunnen oppassen. Dit heeft ook effect
op de ouders die ermee geconfronteerd worden dat de grootouders minder praktische en
emotionele ondersteuning kunnen bieden. Dit kan voor de pleeggrootouders dan weer
schuldgevoelens met zich meebrengen. Hierdoor kunnen zij het gevoel krijgen los te
staan van de familie en zichzelf mogelijk nog meer af gaan zonderen.
De relatie met vrienden en kennissen verandert ook, omdat de gelijkgestemdheid wat
betreft levensfase en dagbesteding verandert. Hierdoor kunnen pleeggrootouders
aansluiting met leeftijdsgenoten missen, omdat een belangrijke overeenkomst („uit de
kinderen zijn‟) nu ontbreekt.
Er zijn ook grootouders die nog werken en zo midden in het leven staan. Voor hen doen
zich meer praktische problemen voor, zoals het moeten combineren van het werk met
de opvoeding van hun kleinkind.
Dit alles werkt door in de relatie van het pleegkleinkind en de pleeggrootouders.
Aandachtspunten De aandachtspunten op het gebied van ondersteuning op het
gebied van relationele aspecten zijn:
- de onderlinge relatie met hun partner;
- hun relatie met de moeder en/of vader van hun pleegkleinkind;
- hun relatie met andere kleinkinderen;
- hun relatie met familieleden;
- hun relatie met vrienden, kennissen en derden;
- hun relatie met pleegkleinkinderen.
Begeleiding in algemene relationele ondersteuning De begeleiding van de
pleegzorgbegeleider moet voornamelijk plaatsvinden via gesprekken met beide
pleeggrootouders. De pleegzorgbegeleider moet alert zijn wanneer één van de
pleeggrootouders zich steeds meer terugtrekt en minder of geen deel meer wil nemen
aan de gesprekken. Door beide pleeggrootouders afzonderlijk vragen te stellen over de
beleving van de pleegzorgplaatsing, kunnen eventuele problemen onderkend worden.
Gezamenlijk kan naar oplossingen gezocht worden. Het is daarbij belangrijk het tempo
van de pleeggrootouders te volgen. De pleegzorgbegeleider moet begrip hebben voor
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
238
het feit dat zij moeten wennen aan de veranderde situatie en hier tijd voor nodig
hebben.
Het is van belang dat de pleegzorgbegeleider op de hoogte is van de manier waarop de
besluitvorming rondom de plaatsing tot stand is gekomen en in hoeverre de
pleeggrootouders hierachter staan. Er kan vanuit gegaan worden dat de motivatie van
de pleeggrootouders anders is wanneer zij de beslissing om het pleegkleinkind in huis te
nemen zelf genomen hebben, dan wanneer zij aangewezen zijn door de familie.
De relatie tussen de pleeggrootouders en hun kind (de ouder van het pleegkleinkind)
dient in de begeleiding uitgebreid aan bod te komen. Eventuele schuldgevoelens en
zorgen omtrent de veiligheid en gezondheid van hun kind dienen aan bod te komen.
Mogelijk vormt het feit dat zij in elk geval iets voor hun pleegkleinkind kunnen doen een
motivatie. Dergelijke krachtbonnen moeten geanalyseerd en/of geactiveerd worden.
Door een genogram en/of levenslijn samen met de grootouders te maken, kan de
pleegzorgbegeleider inzichtelijk krijgen wie belangrijk is en wie wat zou kunnen
betekenen. Er moet niet alleen stilgestaan worden bij de familie, maar ook bij eventuele
vrienden en kennissen.
Het kan de pleeggrootouders helpen om andere pleeggrootouders te ontmoeten om
ervaringen te kunnen delen en te investeren in een emotionele en praktische
ondersteuning. De pleegzorgbegeleider kan trachten pleeggrootouders met elkaar in
contact te laten komen.
Indien de pleeggrootouders werken, dan kan de pleegzorgbegeleider ook op praktisch
vlak ondersteuning bieden. Voordelen voor deze pleegouders zijn dat zij een veel groter
netwerk hebben, aansluiting met de maatschappij vinden en kunnen met andere (ook
jongere) mensen ervaringen uitwisselen. Het organiseren van buitenschoolse opvang en
vakantieopvang is voor hen belangrijk. Hierbij kan aan organisaties gedacht worden,
maar ook aan familieleden en weekend- of vakantiepleegzorg.
Als de pleegzorgbegeleiding niet toereikend zijn, dan moet doorverwezen worden voor
bijvoorbeeld systeemtherapie of rouwverwerking.
Relatie pleeggrootouder en ouders De pleegzorgbegeleider moet ook gesprekken
voeren met de pleeggrootouder en het kind (de ouder van het pleegkleinkind).
Meerzijdige partijdigheid is hierbij belangrijk. Er kan getracht worden negatieve beelden
of meningen over en weer te doorbreken. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van
circulaire vragen, positieve connatie, reframing en omdraaiing.
Ook hierbij kan het gezamenlijk maken van een genogram en/of levenslijn behulpzaam
zijn. Eventuele pijnlijke onderwerpen kunnen zo gemakkelijker besproken worden en
verbanden (geen oorzaken!) kunnen gelegd worden tussen gebeurtenissen uit het
verleden, zodat dit beter begrepen kan worden.
De pleegzorgbegeleider kan ondersteunen om de pleeggrootouders en de ouders
afspraken te laten maken over de opvoeding. Hierbij kan gesproken worden over de
bezoekregeling, wie wat voor het zeggen heeft en naar wie het kind moet luisteren.
Indien nodig kan een ander familielid gevraagd worden hierbij te bemiddelen.
Als er lagere tijd geen contact is geweest tussen de pleeggrootouders en de ouders, dan
kan de pleegzorgbegeleider ondersteuning bieden wanneer zij weer contact zoeken.
Hierbij is het van belang om voorzichtig aan contactherstel te werken, wat met beide
partijen goed voorbereid moet worden. Hierbij is het belang om de pijn en verdriet van
beide partijen te erkennen en te verkennen van de minimale verwachtingen ten opzichte
van elkaar zijn, waar de teleurstellingen zijn en waar men bang voor is. Als er sprake is
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
239
van veel onderling wantrouwen, dan kan het goed zijn om in de aanloop naar het eerste
gesprek één hulpverlener met de ouders en één hulpverlener met de pleeggrootouders
in gesprek te laten gaan. Hierbij moet vooral getracht worden het wederzijds
eisenpakket zo laag mogelijk te houden om nieuwe teleurstellingen te voorkomen. Een
eerste contact vindt bij voorkeur zonder kinderen plaats. Eventueel kan verwijzing naar
een systeemtherapeut gewenst zijn.
Relatie pleeggrootouder, ouder en pleegkleinkind Het pleegkleinkind kan in een
loyaliteitsconflict terecht komen door de spanningen in de relatie tussen de
pleeggrootouder en de ouder. Dit kan de pleegzorgbegeleider centraal zetten in zijn
gesprekken met het pleegkleinkind en verder opnemen in de contacten met de ouders
en pleeggrootouders. Dit moet erop gericht zijn dat de ouders de pleegzorgplaatsing bij
de pleeggrootouders accepteren en dat de pleeggrootouders geen problemen hebben
met het contact tussen hun pleegkleinkind en de ouder. Van hieruit hoeft het kind niet
meer zijn loyaliteiten te splijten, wat de ontwikkeling ten goede komt. Het mooiste is als
de pleeggrootouder en de ouder dit in een gezamenlijk gesprek en anders eventueel in
afzonderlijke gesprekken met het kind kenbaar maken. De pleegzorgbegeleider kan bij
dergelijke gesprekken eventueel ondersteuning bieden. Als het niet mogelijk is, dan kan
de begeleider ook alleen in een gesprek met het kind aangeven dat hij niet hoeft te
kiezen tussen de ouder of de pleeggrootouder. Met jonge kinderen kan de
pleegzorgbegeleider hierbij gebruik maken van poppen, waarbij een moederpop,
grootmoederpop en kindpop met elkaar praten.
Pleegkleinkind kunnen met veel vragen zitten, welke zij niet durven stellen of waar zij
zelf het antwoord bij bedacht hebben. Daar kunnen zij onrustig en angstig van worden.
Het is van belang dat de pleegzorgbegeleider ruimte schept voor het kind om vragen te
stellen. Het kan gaan om vragen over thema‟s zoals het overlijden van de
pleeggrootouders, bezoekcontacten en de onderlinge relaties. Het verdient de voorkeur
om gesprekken over dergelijke thema‟s in aanwezigheid van de pleeggrootouder en de
ouder te bespreken.
Relatie pleeggrootouder, ouder en bredere familie De pleegzorgbegeleider moet
proberen de familie zoveel als mogelijk te betrekken bij de begeleiding. Hierbij wordt
systeemgericht gewerkt en moet rekening gehouden worden met posities en de
gevolgen voor alle subsystemen bij veranderingen.
Bij conflicten moet de pleegzorgbegeleider proberen een bemiddelende rol te spelen of
eventueel te verwijzen naar een systeemtherapeut of iets dergelijks.
Bij een (redelijk) goed verlopend contact kunnen er afspraken gemaakt worden over
bijvoorbeeld het verdelen van de aandacht onder de kleinkinderen. Sociogrammen
kunnen behulpzaam zijn bij het in kaart brengen van wie beschikbaar is voor zaken,
zoals logeren, oppas, maar ook dingen als boodschappen.
Opvoedondersteuning
Normaal gesproken is het opvoeden van kinderen de verantwoordelijkheid van ouders en
zijn grootouders op de achtergrond aanwezig als wijze familieleden met levens- en
opvoedingservaring. Aangezien zij geen eindverantwoordelijkheid hebben voor de
opvoeding mogen zij hun kleinkinderen verwennen. Pleeggrootouders staan voor een
grote rolverwisseling tot opvoeder en deze omslag gaat niet altijd vanzelf. Begeleiding
hierin kan nodig zijn.
Door leeftijd (mentaal en/of fysiek) kunnen voor pleeggrootouders alle afspraken bij
elkaar en het gedrag van het pleegkleinkind als te veel ervaren worden. De
voorgeschiedenis kan maken dat het pleegkleinkind gedragsproblemen laat zien en/of
een ontwikkelingsachterstand heeft.
Daarnaast worden pleeggrootouders geacht hun pleegkleinkinderen te ondersteunen bij
bijvoorbeeld het huiswerk. Het hele schoolsysteem is veranderd en vraagt meer
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
240
zelfstandigheid van kinderen dan de pleeggrootouders gewend zijn. Hetzelfde geldt voor
seksuele voorlichting, de omgang met computer en mobiele telefoons en het zoeken
naar vervolgopleidingen of vrije tijdsbesteding. Vaak zijn pleeggrootouders hier niet
(meer) in thuis. Zij zijn dus gedwongen zich bezig te houden met onderwerpen waar zij
verder vanaf staan. Dit kan hen onzeker maken en gevoelens van onmacht versterken.
Ook vakanties zijn bij pleeggrootouders een aandachtspunt. De pleegkleinkinderen willen
graag spanning en opwinding, terwijl de pleeggrootouders juist behoefte kunnen hebben
aan rust. Hier moet een nieuw evenwicht in gevonden worden.
De kennissenkring van pleeggrootouders bestaat over het algemeen uit leeftijdsgenoten
die al uit de kinderen zijn. De pleeggrootouders kunnen op hen geen beroep doen
betreffende dagelijkse zorgen. Waar jonge ouders de lasten met anderen kunnen delen
omdat zij allemaal in dezelfde situatie verkeren, zullen pleeggrootouders vaak zelf
oplossingen moeten verzinnen.
Emotioneel gezien kan het zijn dat de pleeggrootouders last krijgen van herinneringen
aan de opvoeding van hun kinderen. Als grootouders het gevoel hebben dat zij hun best
hebben gedaan en dat de problemen van hun kind (de ouder van hun pleegkleinkind)
aan andere factoren te wijten valt, dan zal dit meevallen. Als hier twijfels over bestaan,
dan kan het voorkomen dat de pleeggrootouder bij het minste geringste het kleinkind
ziet afglijden en extra streng wil optreden. Hen moet tenslotte niet hetzelfde overkomen
als met de ouder is gebeurd. Relatief normaal gedrag, zoals een keer alcohol nuttigen,
kan als heel bedreigend voor de ontwikkeling van het pleegkleinkind ervaren worden. Dit
in combinatie met het feit dat veel pleeggrootouders minder zicht hebben op de huidige
leefwereld van de jeugd, kan voor extra conflicten in de opvoeding zorgen.
Tot slot hebben sommige oudere pleeggrootouders nog een andere zorg, namelijk wat er
met hun pleegkleinkind gebeurt als zij ernstig worden of komen te overlijden. Uit angst
voor de gevolgen kunnen zij bijvoorbeeld ervoor kiezen niet te vertellen dat zij ziek zijn
(geweest).
Aandachtspunten De aandachtspunten op het gebied van opvoedingsondersteuning
zijn:
- rolwisseling van grootouder naar opvoeder;
- energie van de pleeggrootouders;
- het „moderne leven‟ van de jeugd in de huidige maatschappij;
- vakanties;
- (praktische) ondersteuning door familie en het sociale netwerk;
- zorgen over het mogelijk ontsporen van de pleegkleinkinderen;
- ziekte en mogelijk overlijden van de pleeggrootouders.
Begeleiding De opvoedondersteuning bij pleeggrootouders vindt plaats vanuit hetzelfde
perspectief als bij andere pleeggezinnen, waarbij bijvoorbeeld ook VIB ingezet zou
kunnen worden. Daarnaast van de begeleiding van pleeggrootouders om aandacht voor
de rolwisseling. De pleegzorgbegeleider kan samen met de pleeggrootouders verkennen
in welke fase zij zitten tussen het grootouder- en opvoederschap, of simpel gezegd
treden zij voldoende of verwennen zij nog te veel? Uiteindelijk zal een integratie van
beide plaats moeten vinden op het tempo van de pleeggrootouders.
Bij pleeggrootouders kan geput worden uit opvoedervaring. Van belang is hier met de
pleeggrootouders bij stil te staan. Er kan teruggehaald worden waar zij goed in waren en
waar zij tevreden over zijn. Ook punten waarover de pleeggrootouders twijfelen kunnen
besproken worden. Ook is het van belang stil te staan bij dat wat de pleeggrootouders
belangrijk vinden om door te geven in hun opvoeding aan het pleegkleinkind en wat zij
anders willen doen dan bij de opvoeding van hun kind. Het is voornamelijk van belang
om de kracht van de pleeggrootouders te ontdekken en deze te benutten.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
241
Pleeggrootouders kunnen hierbij opnieuw moeten leren vertrouwen op hun vaardigheden
en kwaliteiten welke zij in hun opvoedings- en levenservaring hebben opgedaan. Het is
aan de pleegzorgbegeleider om hier vervolgens bij aan te sluiten.
Bespreekpunt met pleeggrootouders is of zij de opvoeding als lichamelijk zwaar ervaren.
Samen kan hierbij gezocht worden naar ondersteuning op praktisch gebied, zoals het
inschakelen van de buren voor het wegbrengen en ophalen van het pleegkleinkind naar
school. Als de pleeggrootouders belemmeringen ervaren in het vinden van praktisch
ondersteuning, dan kan samen overlegd worden waar deze vandaan komen en welke
oplossingen hiervoor bestaan. Mogelijk kan de inzet van een zorgteam of een gesprek
met meerdere familieleden een goedwerkend plan opleveren. Hierbij zou ook gekeken
kunnen worden naar een logeeradres waar het pleegkleinkind af en toe een weekend
kan verblijven. Indien wenselijk kan de pleegzorgbegeleider ook een weekendpleeggezin
aanvragen. In de vakantieperiodes kunnen vakantiekampen voor het pleegkleinkind
ervoor zorgen dat de pleeggrootouders even op adem kunnen komen en de kinderen
zich kunnen uitleven.
Als pleegouders de vele afspraken rond het pleegkleinkind als veel ervaren, dan kan het
introduceren van een agenda en/of white- of prikbord met de belangrijke afspraken
behulpzaam zijn. Ook voor de kinderen kan dit behulpzaam zijn, doordat het
duidelijkheid biedt. Voor kleine kinderen kan het leuk en overzichtelijk zijn om de
verschillende afspraken kleurtjes te geven.
De pleegzorgbegeleider kan de pleeggrootouders voorlichting geven over
schoolsystemen en vervolgopleidingen. Er kan geïnformeerd worden naar
huiswerkklassen. Het contact met school kunnen de pleeggrootouders zelf onderhouden,
maar indien gewenst kan de pleegzorgbegeleider hier wel ondersteuning bij bieden.
In het verleden zijn er binnen de afdeling pleegzorg thema-avonden georganiseerd voor
pleeggrootouders. Hier konden ervaringen uitgewisseld worden en stonden onderwerpen
centraal zoals puberteit, seksualiteit en voorlichting, loverboys, invulling van vakanties
en vrije tijd van kinderen, taakverdeling tussen ouders en pleeggrootouders, enz. Door
een aflopend animo is dit gestopt, maar mogelijk ontstaat de wens in de toekomst weer.
Wanneer er grote opvoedverschillen zijn tussen de pleeggrootouders en de ouders, dan
kan de pleegzorgbegeleider in een gezamenlijk gesprek proberen hierin een middenweg
te vinden. Indien wenselijk kan de (gezins)voogd hierbij betrokken worden om eventuele
knopen door te hakken. De voorkeur ligt er echter bij dat hierin onderlinge
overeenstemming ontstaat, zodat er ook draagkracht ontstaat.
De pleegzorgbegeleider kan door de pleeggrootouders gezien worden als schakel tussen
de moderne (Westerse) maatschappij en hun eigen levenservaring waar zij op varen.
Daarom kan het prettig zijn voor de pleeggrootouders als de pleegzorgbegeleider ook
goed contact met het pleegkleinkind heeft en daar een band mee opbouwt. Op die
manier kunnen de pleeggrootouders mogelijk gemakkelijker openstaan voor de adviezen
en stimulatie tot aansluiting bij de leefwereld van het pleegkleinkind. Hierbij is het ook
belangrijk dat de pleegzorgbegeleider de pleeggrootouders het gevoel geeft (of zelfs
concreet benoemd) dat het vertrouwen heeft in het kunnen en de wijsheid van de
pleeggrootouders.
Tenslotte is het belangrijk om met (oudere) pleeggrootouders te bespreken wat er met
de pleegkleinkinderen moet gebeuren als zij ernstig ziek worden of komen te overlijden.
Sommige pleeggrootouders kunnen die een ingewikkeld onderwerp vinden, wat zij liever
uit de weg gaan. Aangezien zorgen op dit gebied ook bij het pleegkleinkind kunnen
leven, dient hier in zekere zin op aangedrongen worden. Een familieberaad zou hierin
een goede optie zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
242
Praktische ondersteuning
Sommige pleeggrootouders hebben moeite de maatschappelijke ontwikkelingen te
volgen, waardoor zij door de opvang van hun pleegkleinkind geconfronteerd worden met
onbekende terreinen, zoals vernieuwde onderwijsvormen of een veranderd
kinderdagverblijfbeleid. Pleeggrootouders zouden tegen moeilijkheden aan kunnen lopen
op het gebied van computers, formulieren, automaten en mobiele telefoons. Daarbij kan
het voorkomen dat zij zich realiseren dat het noodzakelijk is om een computer aan te
schaffen, maar hier de financiële middelen niet voor hebben. Tot slot kan het voorkomen
dat de pleeggrootouders niet over voldoende woonruimte beschikken.
Aandachtspunten De aandachtspunten op het gebied van praktische ondersteuning
zijn:
- computergebruik;
- de financiële situatie;
- invullen van formulieren;
- passende huisvesting;
- inrichting van de kamer voor het pleegkleinkind;
- het kiezen van de juiste school, onderwijsvorm of vervolg opleiding;
- computergebruik;
- bemiddelen en ondersteunen naar instanties, zoals de Sociale Dienst,
woningbouwvereniging, school, ziekenhuizen, enzovoorts.
Begeleiding Financiële nood moet direct bij aanvang van de begeleiding nagevraagd
worden. Hierbij kunnen fondsen ingeschakeld worden, zoals een sportfonds, en de weg
naar de juiste instanties uitgelegd worden. De pleegzorgbegeleider moet hierbij
voorkomen dat de pleeggrootouder afhankelijk wordt en voorkomen moet worden zelf
acties te ondernemen. Indien de pleeggrootouders er zelf niet uitkomen, kan het
inschakelen van familieleden en kennissen nuttig zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
243
6.8 Pleegoudervoogdij
Doel
Wanneer er voogdij overgedragen wordt aan pleegouders (zie 2.3.5), dan heeft dit
diverse gevolgen voor het kind, de ouders en de pleegouders. Deze beslissing dient dan
ook weloverwogen genomen worden, waarbij alle mogelijk beschikbare informatie bij alle
partijen bekend is. Hier wordt een overzicht gegeven van zoveel als mogelijk
achtergrond informatie.
Uitgangspunten
- De pleegzorgbegeleider heeft kennis van de achtergrond informatie rond
pleegoudervoogdij.
- De pleegzorgbegeleider brengt alle belanghebbenden (pleegouders, kind, ouders
en eventuele overige belanghebbenden) zo goed als mogelijk op de hoogte van
deze informatie.
- Door de pleegoudervoogdij-regeling kunnen pleegouders de voogdij uitoefenen,
zonder dat de pleegvergoeding en de hulpverlening komt te vervallen. Hierbij
krijgt één van de pleegouders de voogdij. Bij het verkrijgen van de voogdij door
deze pleegouder blijft dan de mogelijkheid tot hulpverlening en vergoeding
bestaan. Deze regeling is bedoeld voor pleegouders die de betaling niet kunnen
missen, maar wel de voogdij over het kind willen uitoefenen.
- Indien beide pleegouders het gezag willen uitoefenen, en dus de voogdij willen
hebben, blijft de mogelijkheid tot hulpverlening en pleegvergoeding niet bestaan.
Het is zo dat indien pleegouders samen de voogdij uitoefenen er een
onderhoudsplicht voor de pleegouders ontstaat. Zij zullen dan kinderbijslag
ontvangen waardoor de mogelijkheid tot pleegvergoeding vervalt.
Richtlijnen
Consequenties voor het kind
Het kind is voortaan voor alle belangrijke beslissingen afhankelijk van pleegouders.
Voordeel hiervan is dat de lijnen kort zijn en de zaken als in een gewoon gezin met
elkaar geregeld kunnen worden. Het nadeel is dat Bureau Jeugdzorg niet meer beslist in
het belang van het kind. Het vertrouwen van het pleegkind in de pleegouders is dus van
belang.
Als de pleegouders ervoor kiezen om de voogdij gezamenlijk te nemen, dan kunnen zij
een verzoek indienen de familienaam van het kind te wijzigen in hun eigen familienaam.
Dit is zeer uitzonderlijk te noemen. Het is ongebruikelijk en niet voor de hand liggend
om dit te doen, vanuit het recht van het kind op afstamming. De rechter zal dit verzoek
alleen toewijzen als het belang van het kind zich hier niet tegen verzet en het kind (>12
jaar) heeft ingestemd met het verzoek.
Consequenties voor de ouder(s) zonder gezag en overige familieleden
Ouders en overige familieleden zijn voor het hebben van contact met hun kind
afhankelijk van de medewerking van de pleegouders. Bureau Jeugdzorg kan hier niet
meer in bemiddelen of desnoods iets opleggen.
Als er pleegzorgbegeleiding blijft bestaan, dan kan de begeleider hierin bemiddelen,
maar uiteindelijk beslissen de pleegouders over het contact tussen de ouder(s) en het
kind.
Voor de ouder(s) of andere familieleden staat de gang naar de rechtbank open, wanneer
pleegouders en ouder(s) of andere familieleden niet tot overeenstemming kunnen
komen over de omgangsregeling.
Het recht van de ouders op informatie over het kind blijft bestaan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
244
Hoewel de ouder(s) wel onderhoudsplichtig blijft, hoeft deze geen ouderbijdrage meer te
betalen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO; zie 6.3). Bij
tijdelijke (pleegouder)voogdij moet de ouderbijdrage wel betaald worden.
Consequenties voor de pleegouders
Pleegouder(s) krijgt de zeggenschap over het kind en wordt diens wettelijk
vertegenwoordiger. Alles wat gewoonlijk door de ouder(s) getekend wordt, wordt nu
door de pleegouder(s) getekend, zoals paspoort, toestemming voor een medische
behandeling, verzoek tot naamswijziging e.d. De pleegouder(s) wordt volledig
verantwoordelijk voor het kind.
Begeleiding
De begeleiding en ondersteuning vanuit Bureau Jeugdzorg vervalt bij pleegoudervoogdij.
In principe stopt ook de pleegzorgbegeleiding bij voogdijoverdracht naar pleegouders.
Afhankelijk van de voogdijvorm kan er bij een hulpvraag van pleegouders toch
pleegzorgbegeleiding blijven bestaan. Echter, bij gezamenlijke voogdij komen
pleegouders niet in aanmerking voor pleegzorgbegeleiding. Het indiceren van jeugdhulp
voor het kind en zijn pleegouders bij opvoedingsproblemen is uiteraard wel mogelijk,
maar dit wordt dan niet vormgegeven als begeleiding pleegzorg, maar bijvoorbeeld als
Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT).
Bij enkelvoudige voogdij kunnen pleegouders ervoor kiezen om de pleegzorgbegeleiding
en/of de pleegzorgvergoeding te behouden. Wanneer pleegouders dit op prijs stellen,
dan moeten zij zich wenden tot Bureau Jeugdzorg afdeling Toegang voor een indicatie
jeugdhulp in de vorm van pleegzorgbegeleiding.
Financiële gevolgen
Pleegzorgvergoeding Bij gezamenlijke voogdij hebben pleegouders een wettelijke
onderhoudsplicht. Doorbetaling van de pleegzorgvergoeding is niet mogelijk, ook niet
wanneer er een indicatiebesluit vanuit Bureau Jeugdzorg voor jeugdhulp bestaat.
Pleegouders worden nu gezamenlijk onderhoudsplichtig geacht en de overheid meent dat
dit strijdig is met het ontvangen de pleegzorgvergoeding. Eventuele toeslagen, zoals die
voor een groot pleeggezin, vervallen gezamenlijk met de pleegzorgvergoeding.
Bij enkelvoudige voogdij bestaat geen wettelijk onderhoudsplicht en is doorbetaling van
de pleegzorgvergoeding wel mogelijk. Hierbij blijft het recht op eventuele toeslagen,
zoals die voor een groot pleeggezin, bestaan. Voor de pleegzorgvergoeding behoeft geen
indicatie bij Bureau Jeugdzorg aangevraagd te worden. Wel is er een beschikking nodig
van de rechtbank waarin staat dat één van de pleegouders de voogdij heeft gekregen en
moet er een pleegzorgcontract tussen de zorgaanbieder pleegzorg en de
pleegoudervoogd bestaan. Tevens moeten de pleegouders het pleegkind binnen het
gezin opvoeden.
Wanneer er op het moment van de overdracht geen sprake is van een indicatie van
Bureau Jeugdzorg voor pleegzorg, dan hebben de „particulier betrokken‟ voogden geen
recht op pleegoudervergoeding. Zij hebben dan dezelfde financiële rechten als ouders
over hun biologische kinderen.
Kinderbijslag Als de pleegouder(s) de voogdij heeft en geen pleegzorgvergoeding
ontvangt, dus bij gezamenlijke voogdij, dan bestaat het recht op kinderbijslag. Dit kan
de pleegouder(s) aanvragen bij de Sociale Verzekeringsbank.
Halfwezenuitkering Als het pleegkind een van zijn ouders heeft verloren (halfwees is),
dan kan de pleeouder(s) recht hebben op een halfwezenuitkering. De overleden ouder
moet dan verzekerd zijn voor de Algemene Nabestaandenwet (ANW). Een andere
voorwaarde is dat het kind niet ouder is dan 18 jaar.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
245
Een aanvraag om een halfwezenuitkering wordt door de Sociale Verzekeringsbank echter
standaard afgewezen als de pleegouder(s) een pleegzorgvergoeding ontvangt.
Mocht de pleegouder(s) toch een halfwezenuitkering krijgen, dan wordt deze niet
verrekend met de pleegzorgvergoeding.
Als de overgebleven ouder een bijdrage aan de pleegouder betaald, dan wordt deze van
de halfwezenuitkering afgetrokken.
Wezenuitkering Een volle wezenuitkering of andere uitkering die het pleegkind ontvangt
wordt met de pleegzorgvergoeding verrekend.
Het kind mag een deel van deze uitkering behouden. De hoogte van dit bedrag is een
kwart van het minimumloon dat geldt voor de leeftijd van het kind. Als het kind jonger is
dan 15 jaar, dan geldt voor de berekening een kwart van het minimumloon van een 15-
jarige.
Vergoeding bijzondere kosten door Bureau Jeugdzorg Bijzondere kosten die door Bureau
Jeugdzorg vergoed werden, zoals schoolkosten en medische kosten, worden na de
voogdijoverdracht niet langer vergoed en komen voor rekening van de pleegouder(s).
Studiekosten Het pleegkind heeft zoals ieder ander kind recht op studiefinanciering als
deze MBO-, HBO- of wetenschappelijk onderwijs volgt. Het pleegkind moet aangemerkt
worden als uitwonend en er wordt voor de aanvullende studiebeurs slechts gekeken naar
het inkomen van de eigen ouder(s) en niet naar de pleegoudervoogd(en).
De studiefinanciering wordt verrekend met de pleegzorgvergoeding met uitzondering van
het collegegeld en de kosten van de boeken.
Bij het voortgezet onderwijs is het mogelijk om een tegemoetkoming in de studiekosten
te krijgen. Hier wordt wél gekeken naar het inkomen van de wettelijk
vertegenwoordiger, in dit geval van de pleegouder(s). Deze tegemoetkoming wordt niet
verrekend met de eventuele pleegzorgvergoeding.
Vermogen van het kind Een eventueel vermogen van het kind wordt door de
pleegoudervoogd beheerd tot aan de meerjarigheid van het kind.
Verzekering
De aansprakelijkheids- en (aanvullende) ziektekostenverzekering vanuit Bureau
Jeugdzorg vervallen bij een voogdijoverdracht naar de pleegouder(s). De pleegouder(s)
moet het kind zelf verzekeren. Vaak kan het kind op de polis van de pleegouder(s)
worden bijgeschreven.
De pleegoudervoogd is met inachtneming van de wettelijke regelingen inzake
aansprakelijkheid zelf aansprakelijk voor door het kind toegebrachte schade.
Kantongerecht
Net als Bureau Jeugdzorg is de pleegoudervoogd verplicht om verantwoording af te
leggen aan de kantonrechter over het financiële beheer van de bezittingen van het
pleegkind.
Ook moet de pleegoudervoogd toestemming vragen aan de kantonrechter als hij/zij het
pleegkind voor langere tijd mee wil nemen naar het buitenland.
Erfrechtelijke gevolgen
Als een pleegkind vijf jaar of langer als eigen kind is verzorgd en onderhouden, dan geldt
bij overlijden van de pleegouder(s) voor het pleegkind hetzelfde tarief ten aanzien van
de successiebelasting als voor een eigen kind. De pleegouder(s) dient dan het pleegkind
wel als begunstige (als eigen kind) in het testament vastgelegd hebben.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
246
Verschillen tussen ouderlijk gezag en voogdij
Hoewel er weinig inhoudelijk verschillen bestaan tussen ouderlijk gezag en voogdij,
bestaat er wel een aantal verschillen:
- Het belangrijkste verschil is dat er bij voogdij geen directe biologische relatie is
tussen de voogd en het kind. Bij ouderlijk gezag is dit wel het geval, uitgezonderd
adoptie en in sommige gevallen bij erkenning.
- Ouderlijk gezag is in de meeste gevallen automatisch bij de geboorte ontstaan,
terwijl aan de totstandkoming van voogdij een juridische daad van een ander (bv.
testament) of een besluit van de rechter voorafgaat. Bovendien moet diegene die
de voogdij krijgt hier altijd mee instemmen.
- Voogdij kan worden overgedragen, ouderlijk gezag niet.
Wanneer het kind wordt geadopteerd, dan is er geen sprake van voogdij. De
adoptiefouders verkrijgen dan het ouderlijk gezag.
Testamentaire voogdij
Alle ouders kunnen afzonderlijk bepalen wie na zijn dood de voogdij krijgt. Hiervoor
komen alleen natuurlijke personen en dus niet rechtspersonen, zoals instellingen, in
aanmerking. De testamentaire bepaling over de voogdij heeft geen kracht als na
overlijden van de ene ouder de andere van rechtswege het ouderlijk gezag houdt of dit
door een rechterlijke beslissing uitoefent. Als dit niet het geval is, dan wordt de in het
testament genoemde persoon voogd zodra deze de voogdij aanvaardt. Dat gebeurt met
een schriftelijke bereidverklaring van de pleegouder die moet worden ingediend bij de
griffier van de rechtbank. De voogdij begint op het moment waarop de per testament
aangewezen persoon zich bereid verklaart de voogdij te aanvaarden.
Testamentaire voogdij is voor pleegoudervoogden onzeker. Als de pleegoudervoogd bij
testament een voogd aanwijst, dan moet er na de bereidverklaring van deze persoon
nog benoeming door de rechter plaatsvinden. Deze instemming van de rechter is nodig
omdat de wetgever het te ver vond gaan om een derde die met voogdij is belast, de
mogelijkheid te geven om bij testament een andere persoon aan te wijzen die voortaan
het gezag over het kind van een ander uitoefent. Voor de pleegoudervoogd bestaat er
daarom onzekerheid of de persoon die door hen bij testament is aangewezen, ook
daadwerkelijk de voogdij zal mogen uitoefenen. De vraag is daarom of het voor
pleegouders zinnig is om bij testament hun wens(en) hieromtrent vast te leggen. Een
alternatief is dat de pleegouders hun wens zelf schriftelijk vastleggen en de betrokkenen
een kopie verstrekken. Het voordeel van een testament is dat dit een door de notaris
opgemaakte, authentieke actie is en daarom dwingende bewijskracht heeft. Hier zijn
echter kosten aan verboden, terwijl er onzekerheid bestaat of de rechter de door de
pleegouder(s) aangewezen voogd vervolgens ook tot voogd benoemd.
Door de rechter opgedragen voogdij
De kantonrechter benoemt een voogd voor een kind dat niet onder gezag staat of bij een
ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag. Dit kan een natuurlijk persoon of een
instelling zijn. De kantonrechter kan ook een tijdelijke voogd benoemen in afwachting
van een definitieve gezagsregeling of voor een periode dat de ouder(s) niet in staat zijn
hun gezag uit te oefenen. De rechter kan alleen iemand tot voogd benoemen als de
betrokkene zich daartoe bereid verklaart.
Ontslag uit de voogdij
Naast overdracht van voogdij is ontslag uit de voogdij mogelijk. Ontslag uit de voogdij
kan op verzoek van de voogd geschieden als:
- een gebrek de uitoefening van de voogd onmogelijk maakt;
- de leeftijd van 65 jaar is bereikt;
- een ander bevoegd persoon zich schriftelijk bereid verklaard heeft de voogdij
over te nemen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
247
Einde van de voogdij
De voogdij eindigt bij de dood van het kind of de voogd. Eveneens bij meerderjarig
worden van het kind of bij ontslag of ontzetting van de voogd uit de voogdij. Als het kind
nog minderjarig is bij einde van de voogdij, dan moet een andere voogd benoemd
worden.
De voogdij eindigt eveneens als de rechter de voogdij overdraagt op verzoek van degene
die het kind langer dan een jaar opvoedt en verzorgt, ook wanneer dit tegen de zin van
voorgaande voogd is.
Verantwoordelijkheden bij overplaatsing
Wanneer een kind overgeplaatst wordt van een pleeggezin naar bijvoorbeeld een
residentiële instelling dan is de verantwoordelijkheid afhankelijk van het type voogdij. De
pleegoudervoogd behoudt in dergelijke situaties in principe de voogdij en kan de relatie
met het kind zodoende in stand houden.
Wanneer er sprake is van enkelvoudige voogdij, dan bestaat er geen onderhoudsplicht.
Deze onderhoudsplicht blijft bij de ouder(s). Dat wil zeggen dat de ex-pleegouder niet
verantwoordelijk gehouden kan worden voor bijkomende kosten, zoals voor bewassing,
school, kleding en reizen. Ook verantwoordelijkheden zoals de opvang in weekenden en
vakanties, liggen niet bij de ex-pleegouders. Indien dit laatste wel gewenst wordt, dan
moet er een indicatie door Bureau Jeugdzorg afgegeven worden voor weekend- of
vakantiepleegzorg.
Wanneer er sprake is van gezamenlijke voogdij, dan is de ex-pleegouder(s) wel
onderhoudsplichtig. Dat wil zeggen dat alle kosten en overige verantwoordelijkheden
blijven bestaan bij overplaatsing.
Voorlopige en tijdelijke voogdij
De voorlopige voogdij is een specifieke vorm van voogdij, waarbij de ouder(s) geen
gezag meer heeft. De twee gronden voor voorlopige voogdij zijn:
- het kind staat niet onder het wettelijk vereiste gezag of dat gezag wordt niet over
hem uitgeoefend; en
- de voorlopige voogdij is noodzakelijk om het kind te beschermen; de situatie is zo
bedreigend voor het kind dat er moet worden ingegrepen (bijvoorbeeld door een
noodzakelijke medische ingreep waar ouders niet mee instemmen).
In zo‟n situatie verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechter om een
voorlopige voogdij. Deze vervalt na zes weken, tenzij de RvK binnen deze zes weken een
kinderbeschermingsmaatregel bij de rechter vraagt.
Een tijdelijke voogdij wordt uitgesproken als één of beide ouders (al dan niet) tijdelijk
niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen of als hun verblijfplaats onbekend is. Dit
wordt een gezagsvacuüm genoemd. Zolang als het gezagsvacuüm duurt, duurt ook de
tijdelijke voogdij. De gronden voor een tijdelijke voogdij zijn:
- er is een voorziening nodig in afwachting van het begin van een „definitieve‟
voogdij (bv. de ouder(s) overlijdt en het is onduidelijk wie de voogdij voor de
langere termijn kan uitoefenen);
- een ouder of voogd is tijdelijk niet in staat het gezag uit te oefenen;
- de verblijfplaats van de ouder of voogd is onbekend of zelfs diens bestaan is
onzeker;
- de voogd is in gebreke bij het uitoefenen van zijn gezag.
Zijn deze omstandigheden vervallen, dan wordt de benoemde voogd op zijn eigen
verzoek of op verzoek van diegene die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen als
de rechter dit in het belang van het kind acht.
Als Bureau Jeugdzorg de tijdelijke voogdij heeft, dus zonder een ontheffing of een
ontzetting uit de ouderlijke macht, dan verdient het de voorkeur om de ouder(s) alsnog
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
248
te ontheffen voordat de voogdij wordt overgedragen naar de pleegouders. Bij een
tijdelijke voogdij is er een schorsing van het gezag, met als insteek dat het gezag weer
terug gaat naar de ouder, als deze weer in staat is om het gezag uit te oefenen. Dit
geldt ook als de pleegouder inmiddels de voogdij overgenomen heeft van Bureau
Jeugdzorg. Om problemen hiermee te voorkomen verdient het de voorkeur om de
ouders voor de overdracht naar de pleegouders uit de ouderlijke macht te ontheffen.
Het verdient de voorkeur beide verzoeken op eenzelfde dag en tijdstip te behandelen.
Dit vraagt afstemming van de BJZ-werker en raadsonderzoeker richting de rechtbank
sectoren familierecht en kanton. Een ontheffingsverzoek wordt door de Raad voor de
Kinderbescherming gedaan en wordt behandeld door de familiekamer van de rechtbank.
Het verzoek tot overdracht van de voogdij wordt behandeld door de rechtbank, sector
kanton.
Mocht de pleegouder(s) het kind ter zijner tijd willen adopteren, dan is een ontheffing
van het gezag van de ouders vereist. Dit kan niet bij tijdelijke voogdij.
Voogdijaanvraag bij vrijwillig kader
In bijzondere situaties is het ook binnen het vrijwillige kader mogelijk om de voogdij aan
pleegouders over te dragen. Voorwaarde is dat de pleegouders dan een jaar of langer
voor een kind zorgen, met instemming van de ouder met gezag. Als de ouder met gezag
deze plaatsing wil beëindigen, dan kan een beroep gedaan worden op het blokkaderecht.
Zonder toestemming van de kinderrechter mag de ouder het kind dan niet uit het
pleeggezin weghalen. Na een geslaagd beroep op het blokkaderecht kunnen de
pleegouders om ontheffing van het gezag van de ouder vragen. Dit is de enige situatie
waarin een ander dan de Raad voor Kinderbescherming of de Officier van Jusititie om
ontheffing van het gezag van de ouder(s) kan verzoeken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
249
6.9 Puberteit bij pleegkinderen
Doel
De puberteit bij pleegkinderen kent een aantal bijzonderheden. De pleegzorgbegeleider
dient hier de nodige kennis over te hebben, zodat dit in de begeleiding aan de
pleeggezinnen meegenomen kan worden.
Uitgangspunten
De pleegzorgbegeleider heeft kennis van de bijzonderheden van puberteit bij
pleegkinderen en weet dit in de begeleiding toe te passen. Hierbij houdt de
pleegzorgbegeleider rekening met de individuele situatie en voorkomt generalisering.
Richtlijnen
Bron : Mobiel 1 – februari/maart 2008
Thema : Pubers in de pleegzorg
Door : Petra Batsiaensen Titel : Is een pleegpuber echt anders?
Vanaf circa twaalf jaar begint de puberteit. Pubergedrag van een pleegkind roept andere
betekenissen op dan pubergedrag van een eigen kind. Is dit wel of niet terecht?
Wat is puberteit?
Puberteit is ten eerste een natuurfenomeen: er is sprake van lichamelijke en hormonale
veranderingen (lengte, groei, vormen, lichaamsgeur, haargroei) die leiden tot
geslachtsrijpheid en vruchtbaarheid. Puberteit is ten tweede een cultuurfenomeen:
specifieke ontwikkelingstaken die horen bij deze lichamelijke veranderingen gaan
gepaard met verhoogde kwetsbaarheid.
De veranderingen in de psychische ontwikkeling van en het contact met jongeren
kenmerken zich als volgt:
- De hormonale veranderingen gaan samen met stemmingswisselingen. De sfeer
wordt meer geladen met extreme emoties, variërend van intens genieten tot
intense irritatie. Verheerlijking van idolen en idealen staat naast negativiteit en
nihilisme. Verlegging van grenzen en experimenteren met rollen met een grote
kans op ontremming en uitbarstingen is actueel. Drammen, zeuren, doordraven,
schreeuwen, schelden, hysterisch worden, stommetje spelen, verleiden,
misleiden, geweld gebruiken, dreigen en chanteren zijn hierbij standaard
pubermanipulatietechnieken.
- Andere omgangsregels op het vlak van afstand en nabijheid. De
aaibaarheidsfactor van het kind daalt en de drang tot contact en omgang
verschuift van het gezin naar leeftijdgenoten.
- Ontwikkelingstaken die een puber moet vervullen: ontwikkeling van eigen
identiteit, voorbereiden op zelfstandigheid en autonomie, losmaking van het
gezin, emotioneel onafhankelijk worden van ouders, gelijkwaardige relaties met
leeftijdgenoten opbouwen en zich voorbereiden op een beroep.
- In moreel opzicht worden persoonlijke waarden belangrijker dan wetten of
algemene waarden, die flexibel worden ingevuld en waarvan de grenzen worden
verkend. Hierdoor kan een spanningsveld ontstaan tussen (normen en waarden
van) de leeftijdgenoten van de jongere en (die van) het gezin.
Door deze vier punten ontstaat het risico op wederzijdse vervreemding tussen opvoeders
en kinderen in de puberteit.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
250
Wat is specifiek aan pleegpubers?
1. De pleegsituatie
In Nederland heerst de opvatting dat een kind het best kan opgroeien bij zijn ouders. De
biologische verbondenheid tussen ouders en kinderen heeft in de huidige maatschappij
een hogere waardering dan de verworven verbondenheid tussen opvoeders en kinderen.
Door deze sociale betekenisverlening van de maatschappij aan pleeggezinnen is de kans
groter dat de gezinsvorm op zich als probleem wordt gezien. Als zich dan
gedragsproblemen voordoen, wordt de pleegsituatie snel als oorzaak gezien. Dit geldt
ook voor eenoudergezinnen, samengestelde gezinnen, adoptiegezinnen en gezinnen met
homoseksuele ouderparen. Typisch pubergedrag krijgt een andere betekenis zoals „er is
sprake van een loyaliteitsconflict, het kind zit knel tussen het pleeggezin en het gezin
van herkomst‟ of „het kind is niet goed gehecht‟. Het is een verleidelijk perspectief om
gedrag van een pleegpuber te begrijpen als „het is moeilijk om als puber in een
pleeggezin te wonen omdat al die verschillende banden en loyaliteiten een
identiteitscrisis veroorzaken.‟ De valkuil dat het bestaan van de pleegpuber vernauwd
wordt tot het pleegkind-zijn is reëel aanwezig.
2. Het pleegkind
De meest basale ontwikkelingstaak van de puber is losmaking, autonomie,
individualisatie en identiteitsvorming. Ten aanzien van deze ontwikkelingstaak zijn bij
pleegkinderen mogelijke stressfactoren aanwezig. Het specifieke van pleegkinderen is
dat ze in een complexer systeem zitten dan „kerngezinkinderen‟. Dit systeem bestaat uit
de pleegouders, de ouders, de BJZ-werker, de pleeggezinbegeleider, de broers en
zussen, de pleegbroers en -zussen, de familie en de pleegfamilie. De realiteit rondom dit
leven in en met verschillende werelden kan in de puberteit plots zeer actueel worden
omdat een aantal gebeurtenissen in een stroomversnelling geraakt.
Stressbron
De complexiteit van het systeem waarmee de pleegpuber te maken heeft, kan een extra
stressbron zijn in de zoektocht naar eigen identiteit. Te denken valt aan nadenken over
roots, verwarring over verbondenheid, bewustwording van rouw vanwege afgestaan zijn
en het hebben van weinig zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld als gevolg van
voorgeschiedenis en pleegkind-zijn. Hierdoor kan losmaking emotionele overvraging zijn.
Bovendien kunnen pleegkinderen lichamelijk gezien -als gevolg van versterkte
stresshormonen en ondervoeding in de eerste levensjaren- vroeger in de puberteit
komen, hetgeen de discrepantie met de sociaalemotionele ontwikkeling nog vergroot.
Pubers met hechtingsproblematiek zijn eerder geneigd te handelen vanuit directe
behoeftebevrediging, waardoor een grotere kans bestaat op zwerven, drugs en
zwangerschap. Schaamtegevoelens en zelfrespect zijn minder aanwezig en de omgang
met intimiteit en afstand-nabijheid is lastig. Hierdoor kan de koppeling tussen
seksualiteit en genegenheid minder vanzelfsprekend zijn.
Provocatie
In de puberteit wordt de taal om uiting te geven aan frustraties en gevoelens van
benadeling provocerender en explosiever. Het hebben van en het verwijzen naar de
eigen ouders door de pleegpuber appelleert aan een basale kwetsbare kant van het
pleegouderschap.
Meer wegen
Een pleegkind als puber heeft andere en meer wegen dan een gewone puber. Door de
verspreiding van gezags- en opvoedingsfiguren is de kans op een diversiteit aan
meningen en daarmee de kans op conflicten groter. Ongenuanceerde en dreigende
boodschappen als „ik loop weg‟ voelen zwaar en kunnen letterlijk genomen worden op
het moment dat er inderdaad een plek is waar het kind met open armen wordt
ontvangen. De pleegcontext maakt de dreiging realistisch en uitvoerbaar.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
251
3. De pleegouders
De bij deze ontwikkelingsfase horende opvoedingstaak van pleegouders is loslaten,
adviseren, ondersteunen en onderhandelen. Ook ten aanzien van deze taak zijn bij
pleegouders kwetsbaarheden aanwezig.
Projectie
Het gedrag van pubers is soms een soort geheimschrift, dat moeilijk te ontcijferen valt
voor pleegouders omdat ze de voorgeschiedenis van het kind niet geheel kennen. Bij
pleegkinderen met hechtingsproblematiek komt in de puberteitsfase het zwart-wit
denken extreem tot uiting, zich uitend in versterkte rusteloosheid en prikkelbaarheid.
Onder invloed van de identiteitsontwikkeling is er sprake van herbeleving van
traumatische gebeurtenissen en projectie van de negatieve gevoelens (verlies,
verlatenheid, eenzaamheid) uit de eerste levensjaren op de pleegouders. Dit leidt ook
tot regressie en terugval bij de pleegouders en resulteert mogelijk in moeite met
loslaten.
Versnipperde verantwoordelijkheden
Door de versnippering van verantwoordelijkheden (biologisch, juridisch, opvoedkundig)
is het proces van loslaten verbrokkeld en is er sprake van een onnatuurlijke situatie en
een (hulpverlenings)kader dat stopt bij 18 jaar. Pleegouders hebben geen biologische
verwantschap met hun pleegkind en van daaruit geen natuurlijke autoriteit.
Daarnaast hebben ze vaak ook geen juridisch gezag. Een pleegouder moet dus de zorg-
en opvoedingstaak uitvoeren zonder de toekenning en erkenning van fundamentele
verantwoordelijkheden als de biologische en de juridische verantwoordelijkheid. Gezag
uitoefenen vraagt dan met name in de puberteit meer creativiteit van de pleegouders.
Vasthouden
Veel pleegouders zijn expliciet (ver)zorgend ingesteld; dit maakt vaak deel uit van de
motivatie om pleegouder te worden. Loslaten vraagt om vertrouwen. Dit vertrouwen is
vaak wankel. Pleegouders zijn geneigd tot beschermen, vasthouden en verdedigen
vanuit (al dan niet terechte) zorg om hun beschadigd kind.
Gebrek aan vanzelfsprekendheid en onvoorwaardelijkheid
De omgeving redeneert soms dat je het pleegouderschap kunt stopzetten aangezien het
niet je eigen kind is. In die zin zijn pleegouders benadeeld en missen zij een
onontbeerlijk en onvoorwaardelijk fundament. Hun relatie en inzet staan namelijk ter
discussie. Een pleegsituatie wordt niet beschouwd als een natuurlijke of
onvoorwaardelijke situatie.
Ruzie maken met hoogoplopende emoties en grensoverschrijdend gedrag is hierdoor
minder vanzelfsprekend en niet zonder ingrijpende consequenties. De eigenheid van de
puberteit zou juist met zich mee moeten brengen dat conflicten wel vanzelfsprekend en
zonder vergaande gevolgen zijn. Meer dan ouders zijn pleegouders bezig met reflecteren
over opvoeding. Het risico bestaat dat reguliere pubergedragingen een existentiële
afwijzing gaan betekenen voor de pleegouder.
Wel en niet doen in de omgang met pubers
Tien basisvaardigheden om aan de relatie met de pleegpuber te - blijven - werken:
1. Positieve in plaats van negatieve aandacht geven
Accent leggen op aanleren in plaats van afleren van gedrag. „Preken‟ helpt niet omdat
een puber weinig rationeel denkt en er een spanningsveld is tussen ongelijk toegeven en
de autonomiestrijd. Negatieve aandacht voor een gebeurtenis werkt zelfs belonend.
Opbouwende kritiek geven op het gedrag en niet op het kind zelf volgens 3 basisregels:
1) gedrag afkeuren en niet de persoon
2) gedrag aanwijzen dat een kind moet leren
3) de emotie niet afkeuren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
252
Complimenteren en positieve kanten versterken (intelligentie, verschijning, talenten op
vlak van sport of muziek). Weinig verwachtingen hebben en pubers zelf keuzes laten
maken met betrekking tot uiterlijk, hobby‟s, school, werk en vrienden.
2. Bevorderen van eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid
Pubers met hechtingsproblematiek zijn slecht in staat tot het onderhouden van
wederkerige relaties en tot financiële zelfstandigheid en ze hebben een gebrek aan
normbesef en verantwoordelijkheid. Toch neemt dit niet weg dat loslaten de voorwaarde
blijft voor losmaken. Het gunnen van privacy en tolerantie voor experimenten is
noodzakelijk.
3. Emotionele steun blijven geven
Loslaten betekent niet „doorknippen‟, maar op een andere manier vasthouden. Om
autonoom te kunnen zijn, heb je bindingen nodig. Bij pleegouders kan het gevoel
overheersen een hotelfunctie te hebben; wellicht is dit het maximaal haalbare in deze
fase. Pubers vergeten escalaties sneller dan volwassenen. Het in contact blijven met
elkaar is een voorwaarde om positief uit de puberteitsperiode te komen.
4. Grenzen en regels blijven bieden
Begrenzen is vasthouden; geen grenzen bieden geeft gevoelens van onveiligheid en het
gevoel losgelaten te worden. Beter een te strakke dan een te slappe structuur.
Gezinsregels moeten haalbaar, realistisch en voor iedereen duidelijk zijn en alle
gezinsleden moeten zich aan deze regels houden. Pleegouders blijven hierin een
voorbeeldfunctie houden. Maximaal vijf regels vaststellen waarover niet te
onderhandelen valt; de rest is onderhandelbaar. De puber proberen te betrekken bij het
vaststellen van de regels en het eens worden. Ten eerste moet een puber weten waarom
de regel er is en ten tweede moeten de gezinsregels kunnen meeveranderen met de
leeftijd van de puber. Niet te snel toegeven, zeker niet als een kind manipuleert of
dwingt; wel aangeven dat een regel altijd bespreekbaar is. Als dit niet lukt, hak jij als
pleegouder de knoop door.
5. Ik-boodschappen geven in plaats van veroordelen van gedrag
Het benoemen van je eigen kwetsbaarheid, zorgen en angsten kan een puber de
zekerheid geven dat de pleegouder emotioneel betrokken is op hem of haar.
6. Begrip tonen voor het feit dat sociale signalen slecht begrepen worden
Het deel van onze hersenen dat verantwoordelijk is voor onze meest ontwikkelde
vaardigheden -zoals sociaal bewustzijn, rationele besluitvorming en beheersen van
emoties- ontwikkelt zich pas na de puberteit. Hierdoor is er tijdens de puberteit relatief
vaak sprake van impulsief en onnadenkend gedrag. Gezichtsuitdrukkingen en nuances in
het sociale verkeer worden niet of verkeerd geïnterpreteerd.
7. Het probleem bij de puber laten in plaats van tot je eigen probleem maken
Niet de pleegouders moeten last krijgen, maar de puber zelf. Proberen een puber de
(milde) negatieve gevolgen van een voorval te laten ervaren. Zorgen dat de puber zich
eigenaar van taken voelt in plaats van alleen en slechts uitvoerder.
8. Timing van opmerkingen afstemmen op puber
Echt luisteren, zonder te praten en zonder al aan het antwoord te denken. Pas daarna je
eigen mening geven. Op deze wijze laten merken dat je de mening van de puber
belangrijk vindt en bevorderen dat de puber naar jouw mening luistert. Soms time-out
voor jezelf inlassen. Als je als pleegouder geneigd bent te emotioneel te reageren, dan
enkele standaardzinnen bedenken om je niet door dit gedrag te laten overvallen.
9. Ruimte bieden voor ouders
Doe dit door emoties van de puber over zijn/haar ouders expliciet te benoemen. Ten
aanzien van contact met familie kan gesteld worden dat pubers met een continu en
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
253
jarenlang kort en regelmatig contact met de biologische familie de meeste kans hebben
de puberteit goed te doorlopen.
10. Succesvol onderhandelen kent spelregels
Een juiste tijd en plaats kiezen (niet voor de televisie, niet met drie andere kinderen
erbij). Beginnen met luisteren naar de uitleg van de feiten zoals het kind die ziet. Het
probleem neutraal en zonder emoties benoemen. Bedenken dat er niet slechts één
oplossing voor een probleem is. Het kind laten meedenken over een oplossing. Kijken
naar je eigen aandeel in een oplossing. Niet over het verleden, maar over het nu en de
toekomst praten. Korte termijn doelen noemen. ‟Waarom‟-vragen vermijden; „hoe‟-
vragen bieden meer houvast. Afspraken aan het eind van onderhandelingen moeten
helder en uitvoerbaar zijn. Als onderhandelen niet goed gaat niet de schuld bij de
pleegouder of het kind leggen maar opnieuw proberen volgens de spelregels.
Tot slot: de positie van de puber is altijd kwetsbaarder dan die van de pleegouders.
Basisbehoeften (je veilig voelen, erbij horen, waardering krijgen, baas zijn over je eigen
situatie) wegen ook bij een puber zwaarder dan „dwarsliggen om het dwarsliggen‟.
Petra Bastiaensen is GZ-psycholoog/zorgcoördinator bij de Voorziening voor Pleegzorg
De Zuidwester in Etten-Leur. Met dank aan Sonja Didden, kinder- en jeugdpsychiater
GGZ WNBr, en Mia Famaey, klinisch psycholoog-psychotherapeut. Psychotherapeutisch
Centrum De Viersprong, voor het meedenken en meelezen bij de totstandkoming van dit
artikel.
Bronnen:
1) Compernolle, T., Lootens, H., Moggre, R & Van Eerden, T. (2003). Alles went, ook een
adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren. Tielt: Lannoo.
2) Cottyn, L. (2000). Puberteit en pleegzorg. Puber-tijd in pleeggezin.
Systeemtheoretisch Bulletin, 18, 205-219.
3) Heuves, W. (2006). Pubers. Ontwikkeling en problemen. Assen: Van Gorcum.
4) Quay, C. de (1998). Puberteit, fase in een groeiproces.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
254
6.10 Ziektekostenverzekering
Doel
Duidelijkheid bieden over de wijze waarop pleegkinderen voor hun ziektekosten
verzekerd zijn.
Uitgangspunten
De pleegzorgbegeleider heeft kennis van de bijzonderheden van de
ziektekostenverzekering bij pleegkinderen en licht hier de pleegouders over in.
Richtlijnen
Bron: Samenwerkingsafspraken BJZ-FJP; Definitieve versie mei 2011; namens
FlexusJeugdplein: J. Bovens, bestuurder; namens Bureau Jeugdzorg: H. Friele,
Directeur.
In de pleegzorgband staat aangegeven dat ziektekosten van pleegkinderen
meeverzekerd zijn bij degene die met het gezag is belast.
- Bij zaken vanuit BJZ Toegang en OTS ligt de ziektekostenverzekering in principe
bij de ouders.
- Bij voogdijzaken gebeurt de ziektekostenverzekering via Bureau Jeugdzorg tenzij
pleegouders het kind willen verzekeren bij hun huidige zorgverzekeraar.
- Kinderen waarvan pleegouders de voogdij hebben zijn meeverzekerd bij de
pleegouders. Wat betreft de eventuele aanvullende verzekering die pleegouders
hebben afgesloten dient afgewacht te worden of de verzekeraar het pleegkind
ook aanvullend wil verzekeren.
- Jeugdigen die wonen in een perspectiefbiedend pleeggezin met een
voogdijmaatregel of met een OTS- en machtiging UHP, kunnen worden verzekerd
via de pleegouders als de pleegouders daartoe bereid zijn.
- Voor OTS en voogdij kinderen kan BJZ een aanvullende verzekering regelen bij
het VGZ.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
255
6.11 Aanspraak op jeugdzorg vreemdelingen
Doel
Achtergrondinformatie geven over de aanspraak op jeugdzorg voor vreemdelingen.
Uitgangspunten
De pleegzorgbegeleider heeft kennis van de aanspraak op jeugdzorg voor
vreemdelingen.
Richtlijnen
Bron: Samenwerkingsafspraken BJZ-FJP; Definitieve versie mei 2011; namens
FlexusJeugdplein: J. Bovens, bestuurder; namens Bureau Jeugdzorg: H. Friele,
Directeur.
Rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen
Rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen hebben op grond van de wet
(artikel 3 Wjz) aanspraak op alle vormen van jeugdzorg waarop ook andere cliënten
aanspraak op hebben. De nota van toelichting van het uitvoeringsbesluit van de Wet op
de jeugdzorg geeft aan dat dit recht niet beperkt kan worden.
Indien er sprake is van een alleenstaande minderjarige vreemdeling die op grond van
een verblijfsvergunning voor een bepaalde tijd een tijdelijk verblijfsrecht heeft en in een
opvangcentrum verblijft, kan de aanspraak, volgens de AMvB aanspraken in Nederland
verblijvende vreemdelingen, worden beperkt. Deze beperking houdt in dat zij slechts
aanspraak hebben op jeugdzorg die in het opvangcentrum kan worden verleend, tenzij
de noodzakelijke zorg daar niet kan worden verleend. In het indicatiebesluit zal dan
aangegeven moeten worden waarom zorg verleend in het opvangcentrum geen
oplossing is voor de problemen. Hiernaast is bepaald dat het voor de termijn van de
aanspraak die in het indicatiebesluit vast moet worden gelegd ten hoogste een half jaar
bedraagt (art. 23 lid 2 Uitvoeringsbesluit).
Niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen
Uit artikel 3 lid 1 Wjz blijkt dat niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen
geen aanspraak hebben op jeugdzorg. Uit artikel 3 lid 9 Wjz volgt dan dat van het eerste
lid kan worden afgeweken. Uit het uitvoeringsbesluit volgt dat een vreemdeling die geen
rechtmatig verblijf in Nederland heeft, aanspraak op jeugdhulp, verblijf en
observatiediagnostiek heeft (art. 8 uitvoeringsbesluit). Dit geldt alleen voor
vreemdelingen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt (art. 7
uitvoeringsbesluit). Hieruit volgt dus dat de mogelijkheden die de wet formuleert om de
jeugdzorg na de meerderjarigheidsleeftijd te laten doorlopen (art. 1 sub b Wjz) niet
gelden voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Na de leeftijd van
18 jaar wordt dan ook strikt het uitgangspunt van de Vreemdelingenwet 2000
gehanteerd: een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, kan geen
aansprak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen
(artikel 10 lid 1 Vreemdelingenwet 2000).
Het heeft niet de voorkeur om een niet rechtmatig in Nederland verblijvende
minderjarige vreemdeling te plaatsen bij een pleeggezin aangezien dan de mogelijkheid
bestaat dat uitzetting van de vreemdeling onmogelijk wordt. Dit volgt uit artikel 9 IVRK
en artikel 8 EVRM. Uit artikel 8 van het uitvoeringsbesluit is bepaald dat een niet
rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling geen aanspraak heeft op verblijf bij
een pleegouder, tenzij verblijf bij een pleegouder in het belang van de ontwikkeling van
die vreemdeling geboden is.
Hierbij is het wel van belang dat in het indicatiebesluit moet worden aangegeven
waarom het verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder niet adequaat is indien
het verblijf bij een pleegouder aangewezen acht.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
256
Daarbij is het ook van belang dat, zoals in artikel 23 lid 3 van het uitvoeringsbesluit
staat, het in het indicatiebesluit vast te leggen termijn gedurende welke de aanspraak
geldt, in overeenstemming is met de verwachte duur van het verblijf van de vreemdeling
in Nederland. Dit zelfde artikel vermeldt ook dat het termijn ten hoogste 6 maanden kan
zijn.
Paspoort voor minderjarige zonder Nederlandse identiteit
Een minderjarige heeft een andere dan de Nederlandse nationaliteit en is sprake van een
OTS- of voogdijmaatregel. Doorgaans zal een nieuw paspoort aangevraagd moeten
worden bij het consulaat van het land van herkomst door de wettelijk vertegenwoordiger
van de minderjarige. Bij een ondertoezichtstelling of als er sprake is van vrijwillige
hulpverlening, dan vraagt de ouder met gezag het paspoort aan. Als Bureau Jeugdzorg
de voogdij heeft over de minderjarige, dan kan Bureau Jeugdzorg het paspoort
aanvragen. Dit is soms lastig als dit land uitspraken van de Nederlandse rechter over
gezag en voogdij niet accepteert maar uitgaat van het eigen recht. Degene die op basis
van dit recht het gezag heeft moet dan de aanvraag doen. Of het betreffende land regels
heeft die afwijken van de Nederlandse kan bij de ambassade of consulaat worden
nagevraagd. Belangrijk om te bedenken is dat de Nederlandse rechter geen vervangende
toestemming kan geven voor de afgifte van een buitenlands paspoort. Soms kan de
gezinsvoogd wel een bemiddelende rol spelen bij het consulaat of de ambassade.
Er zijn echter situaties waarin het land van herkomst van de minderjarige geen paspoort
af wil of kan geven ten behoeve van de minderjarige. In dat geval zijn er soms
mogelijkheden om een Nederlands reisdocument te verkrijgen. Dit is dan geen
Nederlands paspoort of identiteitsbewijs. De mogelijke documenten zijn:
- reisdocument voor vluchtelingen
- reisdocument voor vreemdelingen
- nooddocument; het Laissez Passer
- reizigerslijst schoolreizen binnen de Europese Unie
Voor al deze documenten geldt dat de aanvrager legaal in Nederland moet verblijven en
kan aantonen geen reisdocument van het land van de eigen nationaliteit te krijgen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
257
6.12 Blokkaderecht
Doel
Duidelijkheid bieden over het blokkaderecht.
Uitgangspunten
De pleegzorgbegeleider heeft kennis van het blokkaderecht en licht de pleegouders
hierover desgewenst in.
Richtlijnen
Bron: Samenwerkingsafspraken BJZ-FJP; Definitieve versie mei 2011; namens
FlexusJeugdplein: J. Bovens, bestuurder; namens Bureau Jeugdzorg: H. Friele,
Directeur.
Algemene omschrijving
Blokkaderecht is het recht dat kan worden ingeroepen door pleegouders om te
voorkomen dat een pleegkind dat al geruime tijd bij de pleegouders heeft verbleven,
abrupt door de ouders/voogd uit het pleeggezin wordt weggehaald. Het blokkaderecht
houdt kort gezegd in dat een pleegkind, dat met toestemming van zijn met gezag
belaste ouder(s) of voogd in een pleeggezin werd geplaatst en daar een jaar of langer
heeft verbleven, door die ouder(s) of voogd niet uit dat pleeggezin mag worden
weggehaald zonder toestemming van de pleegouders. Er moet dus sprake zijn van een
vrijwillige plaatsing of een plaatsing in het kader van voogdij en niet om een plaatsing
middels een machtiging in het kader van de ondertoezichtstelling. Bij een OTS is er geen
blokkaderecht, al is er in de rechtspraak een tendens waar te nemen dat pleegouders
wel de mogelijkheid hebben om de kinderrechter te verzoeken een uitspaak te doen over
het voornemen van Bureau Jeugdzorg om het pleegkind elders te plaatsen. Dit gebeurt
dus nog niet standaard door alle kinderrechters.
Voorwaarden
Om een beroep te kunnen doen op het blokkaderecht moet aan bepaalde voorwaarden
zijn voldaan zoals minimaal een jaar verzorging en opvoeding door pleegouders met
instemming van de gezagsdrager(s): de ouder(s) of voogd.
Gevolg
Het blokkaderecht brengt met zich dat de ouder(s) of voogd slechts met toestemming
van de pleegouders het pleegkind uit het pleeggezin weg kunnen halen. Blijft die
toestemming uit dan kan deze op verzoek van de ouder(s) of voogd worden vervangen
door de rechtbank. Indien de ouder(s) of voogd zonder de toestemming van de
pleegouders (of vervangende toestemming van de rechter) het kind bij het pleeggezin
weghalen, handelen zij daarmee in strijd met de wet, dus onrechtmatig. De pleegouders
kunnen dan (bijvoorbeeld in kort geding) afgifte van het kind vorderen.
Twee 'soorten' blokkaderecht
Het blokkaderecht kan ingeroepen worden tegenover de voogd en tegenover de met
gezag belaste ouder(s). Het blokkaderecht in te roepen tegenover ouders is te vinden in
boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1:253s en tegenover de voogd in boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek, artikel 336a.
Vrijwillig kader (artikel 1:253s BW: blokkaderecht in te roepen tegenover ouders)
Bij het vrijwillige kader lijkt het logisch dat een ouder met gezag zijn kind zonder enige
weerstand bij het pleeggezin weg kan halen, maar dit is niet juist als het kind langer dan
een jaar bij het pleeggezin verblijft. Als het kind namelijk langer dan een jaar bij een
pleeggezin verblijft dan hebben de pleegouders een blokkaderecht. Zij moeten dan
namelijk terugplaatsing van het kind bij de ouder(s) met gezag toestemming geven. Dit
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
258
is ter voorkoming dat het kind, dat al geruime tijd bij hen verblijft, abrupt door ouder(s)
kan worden weggehaald uit het pleeggezin.
Echter er zijn dan dus sprake van twee eisen, namelijk:
- er is sprake van een vrijwillige plaatsing in een pleeggezin.
- deze plaatsing duurt minimaal één jaar.
Geven de pleegouders geen toestemming dan kunnen de ouder(s) deze toestemming
vragen bij de rechtbank van de woon- of verblijfplaats van het kind. Zij zullen dan aan
de rechter verzoeken toestemming te krijgen om het verblijf van het kind bij de
pleegouders te beëindigen. Indien zij deze toestemming willen is het niet van belang of
de ouders het kind zelf weer gaan verzorgen. Zij kunnen het kind ook onderbrengen bij
een ander pleeggezin.
De rechtbank zal zo spoedig mogelijk, namelijk binnen 14 dagen, het verzoek
behandelen. Deze tijd is nodig om de verzoeker(s), pleegouders, minderjarige(van 12
jaar en ouder) en eventuele andere belanghebbende te horen.
Als de rechtbank het verzoek van de ouder(s) inwilligt, en de kinderrechter dus
vervangende toestemming geeft, zijn de pleegouders verplicht om het kind af te geven
aan de ouder(s). De rechter zal daarvoor een termijn stellen waarna het kind terug moet
gaan.
De rechtbank zal het verzoek van de ouder(s) alleen afwijzen als er gegronde vrees
bestaat dat toewijzing leidt tot verwaarlozing van de belangen van het kind.
Indien de rechtbank het verzoek van de ouder(s) afwijst dan is deze afwijzing geldig
voor een termijn van maximaal 6 maanden. Het kind blijft dan nog 6 maanden bij de
pleegouders. Binnen die termijn kunnen pleegouders een verzoek indienen om de
ouder(s) van het gezag te ontheffen dan wel via de Raad voor de Kinderbescherming
een onderzoek te doen naar de mogelijkheid een ondertoezichtstelling en machtiging
uithuisplaatsing te verzoeken aan de kinderrechter.
Na het verstrijken van de 6 maanden waarin de afwijzing geldig was kan de situaties
zich voor doen dat er door niemand anders verdere (juridische) stappen worden
ondernomen. Het gevolg hiervan is dat de ouders bevoegd zijn om het kind bij de
pleegouders weg te halen na het verstrijken van de 6 maanden. De pleegouders kunnen
dan niet meer opnieuw gebruik maken van het blokkaderecht.
Voogdij (artikel 1:336a BW blokkaderecht in te roepen tegenover de voogd)
De regeling met betrekking tot het inroepen van het blokkaderecht tegenover de voogd
is nagenoeg identiek aan de regeling met betrekking tot de ouder(s).
In tegenstelling tot de grond („dat er gegronde vrees bestaat dat toewijzing leidt tot
verwaarlozing van de belangen van het kind‟) voor het toe- of afwijzen van het verzoek
bij artikel 1:252s BW is de grond van de toe- of afwijzing van het verzoek tot
blokkaderecht in het kader van voogdij „het belang van de minderjarige‟.
Het verzoek van de voogd wordt alleen ingewilligd als dit in het belang van de
minderjarige wordt geacht (dit in tegenstelling tot het verzoek van ouders waarbij de
grond is dat als er gegronde vrees bestaat dat toewijzing leidt tot verwaarlozing van de
belangen van het kind). Ook hier geldt dat hij inwilliging van het verzoek van de voogd
de pleegouders verplicht zijn het kind af te geven aan de voogd. Ook hierbij geldt dat
indien een kind langer dan een jaar bij een pleeggezin verblijft, deze pleegouders,
ingeval Bureau Jeugdzorg de plaatsing in het pleeggezin wil beëindigen, het
blokkaderecht kunnen inroepen.
Er moet om het blokkaderecht te laten gelden dus sprake zijn van drie eisen waaraan
voldaan moet worden, namelijk:
- het kind is door Bureau Jeugdzorg in het kader van voogdij in het pleeggezin
geplaatst.
- het kind heeft een jaar of langer bij dit pleeggezin gewoond.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
259
- Bureau Jeugdzorg wil de plaatsing in het pleeggezin beëindigen.
Indien er voldaan wordt aan deze voorwaarden mag Bureau Jeugdzorg het kind niet
zonder toestemming van de pleegouders bij de pleegouders weghalen. Indien de
pleegouders geen toestemming aan Bureau Jeugdzorg geven, dan kan Bureau Jeugdzorg
vervangende toestemming vragen aan de rechter.
De rechter zal deze vervangende toestemming alleen geven indien hij van mening is dat
het weghalen van het kind bij de pleegouders in het belang van de minderjarige is.
Indien de rechter vervangende toestemming geeft dan zijn de pleegouders verplicht het
kind af te geven aan Bureau Jeugdzorg. De rechter zal dan een termijn bepalen waarin
dit moet gebeuren.
Indien de rechtbank het verzoek van Bureau Jeugdzorg afwijst dan is deze afwijzing
geldig voor een termijn van maximaal 6 maanden. Het kind blijft dan nog 6 maanden bij
de pleegouders. Binnen die termijn kunnen pleegouders een verzoek indienen tot
ontzetting van Bureau Jeugdzorg uit de voogdij dan wel de Raad voor de
Kinderbescherming vragen een onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een
ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing.
Ondertoezichtstelling
Het blokkaderecht is vooralsnog niet van toepassing bij een ondertoezichtstelling.
In de toekomst zou dit kunnen veranderen zie hieronder.
Rechtspraak/jurisprudentie
Uit de bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam bekende zaken blijkt dat de rechtbank Rotterdam
de wet heel strikt neemt. Indien er dus voor de pleegouders een mogelijkheid is om een
beroep te doen op het blokkaderecht dan zal de rechter dit honoreren en het kind blijft
dan bij de pleegouders. Hiervan kan slechts worden afgeweken in een noodsituatie. Dit
criterium is alleen nog niet nader uiteengezet.
Er is wel een zaak bekend waarin er een doorbreking blokkaderecht zonder voorafgaand
verhoor werd toegestaan.
Een meisje van 8 jaar oud verbleef vanaf haar geboorte in een pleeggezin. Pleegouders
gaan uit elkaar en daarna komen er ernstige signalen van de andere pleegkinderen die
in dit gezin verbleven, dat pleegmoeder een aantal kinderen mishandelde.
Naar aanleiding van deze signalen heeft de instelling de rechtbank verzocht het
blokkaderecht van pleegouders (lees: pleegmoeder) te doorbreken zonder voorafgaand
verhoor. De rechtbank heeft dit gehonoreerd (zaken. 93486 / JE RK 07-290, Rb
Groningen, 13 april 2007).
Wetvoorstel wijziging Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Wet op de
jeugdzorg in verband met de herziening van de
kinderbeschermingsmaatregelen.
Het blokkaderecht wordt volgens het voorontwerp van wet niet meer beperkt tot
vrijwillige plaatsingen, maar ook voor plaatsingen in het kader van een
ondertoezichtstelling kan het blokkaderecht worden ingeroepen. In beginsel was er ook
in het wetsontwerp genoemd dat bij ots-plaatsingen ook een blokkaderecht aan
zorgaanbieders of aanbieders van zorg zou worden toegekend, maar na de
consultatieronde is besloten door de wetgever om het blokkaderecht van de
zorgaanbieders en de aanbieders van zorg te schrappen.
Uit het wetsvoorstel volgt dus ook een blokkaderecht in een ots-kader indien het kind
een jaar of langer wordt verzorgd en opvoed door pleegouders. Het toepassingsgebied
van het inroepen van het blokkaderecht wordt derhalve verbreed.
Continuïteit in de verzorging en opvoeding van een minderjarige is belangrijk. Het
belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding en verzorging moet
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
260
leidend zijn en kan zo desgevraagd beoordeeld worden door de kinderrechter, ongeacht
de juridische situatie.
In het wetsvoorstel wordt tevens aandacht besteed aan situaties waarin BJZ het
vermoeden heeft dat nalaten van ingrijpen in de feitelijke opvoedingssituatie ernstig
nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de minderjarige en het om die reden de
minderjarige (direct) wil overplaatsen, terwijl pleegouders het blokkaderecht inroepen.
In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat BJZ aanstonds een beslissing tot
wijziging van het verblijf kan vragen aan de kinderrechter. De kinderrechter kan, indien
blijkt dat de behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk
en ernstig gevaar voor de minderjarige, aanstonds een beschikking tot wijziging van
verblijf af geven.
Conclusie
Voordat pleegouders een beroep kunnen doen op het blokkaderecht is het dus van
belang dat het kind op vrijwillige basis bij een pleeggezin is geplaatst of het kind is door
Bureau Jeugdzorg in het kader van voogdij in het pleeggezin geplaatst. Het meest
belangrijke punt daarbij is dat het kind langer dan een jaar in het pleeggezin verblijf.
Indien er sprake is van een ondertoezichtstelling kan er nog geen beroep worden gedaan
op het blokkaderecht, tenzij het bovenstaande wetsvoorstel wordt aangenomen dan
bestaat deze mogelijkheid wel voor pleegouders, waar het kind verblijft indien het kind
langer dan een jaar wordt verzorgd en opgevoed door deze pleegouders. Indien de
pleegouders een beroep doen op het blokkaderecht dan is het van belang dat Bureau
Jeugdzorg, zeker ingeval van verdenking van mishandeling of misbruik, zo spoedig
mogelijk vervangende toestemming aan de rechter vraagt.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
261
Hoofdstuk 7 Bijlagen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
262
7.1 Bijlagen: Opstarten bestandszaken
7.1.1 Beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van (kandidaat)
Bestandspleeggezinnen
7.1.2 Scoringshulp beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van
(kandidaat) bestandspleeggezinnen
7.1.3 Toelichting beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van
(kandidaat) bestandspleeggezinnen
7.1.4 Pleeggezinverslag n.a.v. vipprogramma
7.1.5 Matchingsvoorstel
7.1.6 Matchingsbesluit
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
263
7.1.3 Beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid
van (kandidaat) bestandspleeggezinnen2
Naam kind :
Geboortedatum :
(Kandidaat) bestandspleeggezin :
Registratienummer :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
2 Deze beoordelingsboog is gemaakt door Joep Choy in opdracht van en in nauwe samenspraak met Horizon jeugdzorg te Rotterdam. Copyright Nisto en Horizon. Deze boog mag gebruikt worden door de medewerkers van FlexusJeugdplein. Voor elk ander gebruik is toestemming vereist van Joep Choy, directeur van Nisto.
Besluit
FlexusJeugd plein
Motivatie
Specifieke
pleegouder-kwaliteiten
Levensgeluk
Stabiliteit
netwerk pleeggezin
Risicofactoren
Protectieve
factoren
Mening ouders
Mening kind
Mening
pleegzorgbege
leider
Mening
basisteam
Wel/niet
geschikt als
bestands-pleeggezin
Opvoedings-kwaliteiten
1
4
7
10
11
2
3
5
6
8
9
12
PM
PV
Gezin
Overig
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
264
7.1.4 Scoringshulp Beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de
geschiktheid van (kandidaat) bestandspleeggezinnen
Naam kind :
Geboortedatum :
Aspirant netwerkpleeggezin :
Registratienummer :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
Nr Factor Uitspraak Score
1 Motivatie Pleegouders hebben realistische verwachtingen en zien het opnemen van een pleegkind in hun gezin als een prettige uitdaging.
1
Pleegouders hebben tamelijk realistische verwachtingen en zien het opnemen van een pleegkind in hun gezin vooral als een uitdaging.
2
Pleegouders hebben nauwelijks verwachtingen en denken dat het opnemen van een pleegkind in hun gezin redelijk vanzelfsprekend zal verlopen.
3
Pleegouders hebben tamelijk hoge verwachtingen en zien het opnemen van een pleegkind in hun gezin vooral als een bron van vreugde.
4
Pleegouders hebben hoge verwachtingen en zien het opnemen van een pleegkind in hun gezin vooral als een manier om zelf gelukkiger te worden.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
265
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
2 Opvoedings-kwaliteiten
a
Adequate verzorging. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4
Ongunstig/slecht 5 b
Veilige fysieke directe omgeving.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Affectief klimaat. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Ondersteunende en flexibele opvoedingsstructuur.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Adequaat voorbeeldgedrag.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Interesse. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Beschikbaarheid. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 + /7 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1,tot 1,5 Pleegouders beschikken over goede opvoedingskwaliteiten. 1 1,5 tot 2,5 Pleegouders beschikken over redelijke opvoedingskwaliteiten. 2 2,5 tot 3 Pleegouders beschikken over enige opvoedingskwaliteiten. 3 3,tot 4 Pleegouders beschikken over matige opvoedingskwaliteiten. 4 4,tot 5 Pleegouders beschikken over slechte opvoedingskwaliteiten. 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
266
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
3 Specifieke netwerk-pleegouder-kwaliteiten
a
Reflectief en communicatief vermogen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Bereidheid en in staat tot samenwerking.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Inleving en stimulering; gedrag veranderen en/of begrenzen zonder fysieke of psychologische dwang.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Seksuele voorlichting. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Hechten en loslaten Gunstig/goed 1
Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Nieuwsgierig en leerbaar.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Weerbaar. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
h Regie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/8 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1 tot 1,5 Pleegouders beschikken over goede specifieke pleegouderkwaliteiten.
1
1,5 tot 2,5 Pleegouders beschikken over redelijke specifieke pleegouderkwaliteiten.
2
2,5 tot 3 Pleegouders beschikken over enige specifieke pleegouderkwaliteiten.
3
3 tot 4 Pleegouders beschikken over matige specifieke pleegouderkwaliteiten.
4
4,tot 5 Pleegouders beschikken over slechte specifieke
pleegouderkwaliteiten.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
267
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
4 Levensgeluk
a
Van het leven te kunnen genieten.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Kwaliteit van de relaties met gezin van herkomst.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Omgaan met verliezen. Gunstig/goed 1
Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Arbeidssatisfactie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Financiële situatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
h Woonsituatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/8 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1,tot 1,5 Kandidaat pleegmoeder is gelukkig. 1 1,5 tot 2,5 Kandidaat pleegmoeder is redelijk gelukkig. 2 2,5 tot 3 Kandidaat pleegmoeder is enigszins gelukkig. 3 3,tot 4 Kandidaat pleegmoeder is overwegend ongelukkig. 4 4,tot 5 Kandidaat pleegmoeder is ongelukkig. 5
PM
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
268
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
4 Levensgeluk
a
Van het leven te kunnen genieten.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Kwaliteit van de relaties met gezin van herkomst.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Omgaan met verliezen. Gunstig/goed 1
Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Arbeidssatisfactie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Financiële situatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
h Woonsituatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/8 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1,tot 1,5 Kandidaat pleegvader is gelukkig. 1 1,5 tot 2,5 Kandidaat pleegvader is redelijk gelukkig. 2 2,5 tot 3 Kandidaat pleegvader is enigszins gelukkig. 3 3,tot 4 Kandidaat pleegvader is overwegend ongelukkig. 4 4,tot 5 Kandidaat pleegvader is ongelukkig. 5
PV
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
269
Nr Factor Uitspraak Score
5 Stabiliteit netwerk
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
1
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
2
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of conflict.
3
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
4
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
5
Nr Factor Uitspraak Score
5 Stabiliteit netwerk
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
1
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
2
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of conflict.
3
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
4
De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
5
Gezin
Overig
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
270
Nr Factor Type Item Aanwezig Score
6 Risicofactoren Ernstig Psychopathologie Ja* / Nee Alcohol/drugs-misbruik Ja* / Nee Gebrekkige opvoedingskennis en -vaardigheden
Ja* / Nee
Onrealistische verwachtingen van het kind Ja* / Nee Beperkte verstandelijke vermogens Ja* / Nee Verwaarlozing of mishandeling in eigen voorgeschiedenis
Ja* / Nee
Jonge leeftijd Ja* / Nee Lichamelijke ziekte of handicap Ja* / Nee
Belem-merend
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op geen enkel item een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan twee items een 3.
1
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op niet meer dan twee items een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan vier items een 3.
2
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op twee of drie items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan vijf items een 3.
3
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op vier of vijf items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan zes items een 3.
4
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op zes item een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan zeven items een 3.
5
Overig Geen steun van belangrijke personen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2
Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Jaloezie bij (één van) de kinderen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ruzies tussen eigen kinderen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ingrijpend te verwachten veranderingen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Financiële schulden. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ruzies in het netwerk. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Dogmatische levensovertuigingen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
* Indien één van deze factoren aanwezig is, worden aspirant netwerkpleegouders ongeschikt bevonden. ** Indien één of meer van de factoren als een 4 of 5 wordt beoordeeld, wordt dat cijfer ingevuld in het
onderste hokje, ongeacht de score op de overige items.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
271
Nr Factor Uitspraak Score
7 Protectieve factoren
Pleegouders (en pleegkind) beschikken over veerkracht, over onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren, over gunstige levensomstandigheden en zijn bereid hulp te aanvaarden en kunnen daar ook van profiteren.
1
Pleegouders (en pleegkind) beschikken over voldoende veerkracht, over enige onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren, over redelijke levensomstandigheden, maar zijn enigszins terughoudend in hun bereidheid hulp te aanvaarden, omdat ze dat niet nodig vinden.
2
Pleegouders (en pleegkind) beschikken over enige veerkracht, over beperkte onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren, over beperkte levensomstandigheden, maar zijn wel bereid hulp te aanvaarden en redelijk in staat daarvan te profiteren.
3
Pleegouders (en pleegkind) beschikken over minimale veerkracht, over zeer weinig onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren, over weinig gunstige levensomstandigheden en zijn nog wel bereid hulp te aanvaarden, maar lijken nauwelijks in staat om daarvan te profiteren.
4
Pleegouders (en pleegkind) beschikken niet over veerkracht, over zeer weinig tot geen onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren, over ongunstige levensomstandigheden en zijn niet bereid hulp te aanvaarden en lijken daar ook niet van te kunnen profiteren.
5
Nr Factor Uitspraak Score
8 Mening ouders
Ouders zijn er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
1
Ouders zijn er redelijk zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
2
Ouders zijn er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
3
Ouders zijn er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
4
Ouders zijn er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
5
Nr Factor Uitspraak Score
9 Mening kind Kind wil heel graag bij pleegouders wonen. 1 Kind wil bij pleegouders wonen. 2 Kind twijfelt of hij bij pleegouders wil wonen.
3
Kind spreekt niet uit of hij wil wonen bij pleegouders. 4 Kind wil zeker niet bij pleegouders wonen.* 5
* Een score van 5 wordt gezien als een zwaarwegend risico om tot plaatsing over te gaan.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
272
Nr Factor Uitspraak Score
10 Mening pleegzorgbegeleider
Ik ben er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
1
Ik ben er redelijk zeker van dat pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
2
Ik ben er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
3
Ik ben er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
4
Ik ben er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
5
Nr Factor Uitspraak Score
11 Mening basisteam
Het basisteam is er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
1
Het basisteam is er redelijk zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
2
Het basisteam is er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
3
Het basisteam is er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
4
Het basisteam is er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
5
Nr Factor Uitspraken Score
12 Besluit Flexus-Jeugdplein
Pleegouders zijn geschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren. 1 Pleegouders zijn redelijk geschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
2
Er bestaat gerede twijfel of pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
3
Pleegouders zijn minder geschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
4
Pleegouders zijn ongeschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
5
NB. - Bij een score van 2 worden kandidaat pleegouders in principe
geschikt bevonden, maar worden er aandachtspunten voor de begeleiding
met de aspirant netwerkpleegouders vermeld in het
VIP-verslag.
- Wanneer de kandidaat pleegouders zich kunnen vinden in de punten
waarop een 2, 3 of 4 bij de afzonderlijke factoren is gescoord en bereid zijn
op die punten begeleid te worden, dan worden zij geschikt bevonden. Er
kan in dergelijke gevallen ook gesproken worden van voorlopige
geschiktheid, waarbij het resultaat van de begeleiding bijvoorbeeld over
een half jaar in ogenschouw wordt genomen. Wanneer dat goed is, dan
volgt definitieve geschiktheid. Wanneer dat niet het geval is, dan wordt de
voorlopige geschiktheid ingetrokken.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
273
7.1.5 Toelichting Beoordelingsboog t.b.v. het vaststellen van de geschiktheid van (kandidaat) bestandspleeggezinnen3
Het belangrijkste uitgangspunt voor de beoordeling van de geschiktheid is het algemene
criterium van „goed genoeg‟. Het gebruik van de beoordelingsboog zet het vergrootglas
op de pleegouders en voorkomen dient te worden dat er daardoor hogere eisen aan hun
geschiktheid gesteld worden dan „gewone ouders‟. De boog is vooral bedoeld om de
dialoog tussen de leden van het basisteam te structuren en te systematiseren. Volledige
objectivering van het bepalen van deze criteria zal nimmer mogelijk zijn, maar het
bereiken van een zo‟n hoog mogelijke mate van intersubjectiviteit wel.
In deze boog worden zes verschillende factoren onderscheiden, die elk voorzien worden
van een beoordelingscijfer (1 t/m 5) op een vijfpuntsschaal. Ook in deze boog geldt dat
hoe lager het cijfer is des te gunstiger of beter het is. De meningen van de leden van het
instroomteam, alsmede hun mate van overeenstemming, worden als factoren beschouwd
en voorzien van een beoordelingscijfer op een vijfpuntsschaal. Deze meningen worden
bepaald door interpretatie van de beoordelingscijfers op de eerste zes factoren en op hun
onderlinge samenhang. Bij deze interpretatie spelen kennis, ervaring en intuïtie een rol.
Van de leden van het instroomteam wordt verwacht dat zij hun interpretatie met
argumenten kunnen staven.
Bij de beoordeling van de geschiktheid van pleegouders is de relevantie van de
afzonderlijke factoren verschillend en dient bij de beoordeling de onderlinge samenhang
tussen de factoren in ogenschouw genomen te worden. Vanwege dat gegeven is het niet
zinvol om de uitkomsten per factor op te tellen of het gemiddelde4 van de uitkomsten
van alle factoren te berekenen. Bij sommige beoordelingen kan de ongeschiktheid
immers gebaseerd zijn op de aanwezigheid van slechts één ongunstig gescoorde factor
(denk bijvoorbeeld aan een ongunstige score op drankgebruik bij de 5e factor
risicofactoren).
Geschiktheidfactoren voor bestandspleegouders
1. Motivatie
Er bestaan talloze motieven voor pleegouders om een pleegkind in hun gezin op te
nemen. Van belang is dat pleegouders realistische verwachtingen hebben met betrekking
tot de moeilijkheden die een pleegkind kan geven en dat zij er een uitdaging in zien om
aan deze moeilijkheden het hoofd te bieden in het belang van het kind. Het vermogen
om het belang van het kind boven het eigen belang te stellen en/of boven de eigen
behoefte om een ouderrol te vervullen, speelt daarbij een belangrijke rol. Om als
pleegouders gemotiveerd te blijven c.q. de plaatsing als uitdaging te blijven zien, is het
belangrijk dat pleegouders ook kunnen inschatten wat de invloed is van het
pleegouderschap op de eigen gezins-, woon-, werk- en sociale situatie.
N.B. Indien de pleegouders op één van deze kwaliteiten een 4 of een 5 scoren, dan wordt
dat bij de zesde factor „risicofactoren‟ als een risico aangemerkt.
3 Deze beoordelingsboog is gemaakt door Joep Choy in opdracht van en in nauwe samenspraak met Horizon
jeugdzorg te Rotterdam. Copyright Nisto en Horizon. Deze boog mag gebruikt worden door de medewerkers van FlexusJeugdplein. Voor elk ander gebruik is toestemming vereist van Joep Choy, directeur van Nisto. 2 De optelsom van de afzonderlijke scores op de factoren gedeeld door het aantal factoren
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
274
2. Opvoedingskwaliteiten
Pleegouders worden geacht over verzorgings- en opvoedingskwaliteiten te beschikken die
volgens de huidige maatstaven als gangbaar, gewoon dan wel als vanzelfsprekend
beschouwd worden. Als norm voor deze beoordeling wordt gebruik gemaakt van de
bijlage uit de publicatie „Het belang van het kind in het Nederlands recht: Voorwaarden
voor ontwikkeling vanuit een pedagogisch perspectief‟ van Margrite Kalverboer & Elianne
Zijlstra (2006). Het lid van het basisteam geeft aan elk van de zeven onderstaande
opvoedingskwaliteiten een cijfer tussen 1 en 5 (1 = gunstig of goed, 2 = redelijk of
voldoende, 3 = ongewis of onzeker, 4 = matig of onvoldoende en 5 = ongunstig of
slecht) en berekent vervolgens de gemiddelde score (totaalscore gedeeld door 7).
a. Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden (bijvoorbeeld
het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding,
inkomen, enz.), passend bij het pleegkind, daarnaast ervaren de pleegouders geen
zorgen met betrekking tot deze conditie.
b. Een veilige fysieke directe omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat
betekent afwezigheid van gevaar in de woning en omgeving, afwezigheid van
bedreigende toxische invloeden, afwezigheid van mishandeling en afwezigheid van
geweld in de directe omgeving van het kind.
c. Affectief klimaat omvat geborgenheid, steun en begrip van de pleegouder, passend
bij het pleegkind en tot uiting komend in de relatie die het pleegkind met zijn
pleegouder heeft.
d. Een ondersteunende en flexibele opvoedingsstructuur wordt bereikt door:
voldoende regelmaat in het leven van alledag;
aanmoediging, stimulering, geven van regels, het geven van inzicht in en
argumenten voor de gestelde grenzen en regels;
het uitoefenen van controle op het gedrag van het pleegkind;
het voldoende ruimte laten aan het pleegkind voor eigen wensen en vrijheid voor
eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur te
(leren) onderhandelen;
het pleegkind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo
binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen in te
schatten en zijn gedrag af te wegen.
e. Bij adequaat voorbeeldgedrag van pleegouders wordt ervan uitgegaan dat het
pleegkind gedrag, optreden, waarden en normen van zijn pleegouders overneemt die
nu en later van belang zijn.
f. Interesse is het tonen van belangstelling voor het pleegkind en zijn leefwereld door
de pleegouder.
g. Beschikbaarheid houdt in dat één van de pleegouders is zoveel mogelijk thuis,
wanneer het kind thuis is en indien dit niet mogelijk is, er voor adequate opvang van
het kind gezorgd wordt.
N.B. Indien de pleegouders op één van deze kwaliteiten een 4 of een 5 scoren, dan wordt
dat bij de zesde factor „risicofactoren‟ als een risico aangemerkt.
1. Pleegouders hebben realistische verwachtingen en zien het opnemen van een
pleegkind in hun gezin als een prettige uitdaging.
2. Pleegouders hebben tamelijk realistische verwachtingen en zien het opnemen van
een pleegkind in hun gezin vooral als een uitdaging.
3. Pleegouders hebben nauwelijks verwachtingen en denken dat het opnemen van
een pleegkind in hun gezin redelijk vanzelfsprekend zal verlopen.
4. Pleegouders hebben tamelijk hoge verwachtingen en zien het opnemen van een
pleegkind in hun gezin vooral als een bron van vreugde.
5. Pleegouders hebben hoge verwachtingen en zien het opnemen van een pleegkind in hun gezin vooral als een manier om zelf gelukkiger te worden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
275
3. Specifieke pleegouderkwaliteiten
Naast de gangbare opvoedingskwaliteiten dienen pleegouders over een aantal
aanvullende, specifieke pleegouderkwaliteiten te beschikken. Aan elk van de acht
onderstaande specifieke pleegouderkwaliteiten wordt een cijfer tussen 1 en 5 toegekend
(1 = gunstig of goed, 2 = redelijk of voldoende, 3 = ongewis of onzeker, 4 = matig of
onvoldoende en 5 = ongunstig of slecht) en vervolgens wordt de gemiddelde score
berekend (totaalscore gedeeld door 8). De specifieke pleegouderkwaliteiten zijn:
a. Reflectief en communicatief vermogen houdt in dat de kandidaat-pleegouders
open kunnen praten over hun visie op de opvoeding van pleegkinderen. Daarnaast
moeten zij hierover informatie kunnen en willen uitwisselen met andere direct
berokkenen bij het pleegkind.
b. Bereid en in staat tot samenwerking met de ouders en de familie van het
pleegkind, de pleegzorgbegeleider, de gezinsvoogd of medewerker van Bureau
Jeugdzorg, de school en zo nodig andere instanties.
c. Het vermogen tot inleving in en stimulering van kinderen en het vermogen om
gedrag van kinderen te veranderen en/of te begrenzen zonder fysieke of
psychologische dwang te gebruiken.
d. Bereid en in staat tot het geven van seksuele voorlichting en het bespreekbaar
maken van seksualiteit wanneer het pleegkind daar op grond van zijn
misbruikverleden behoefte aan heeft of wanneer het pleegkind dat nodig heeft.
e. In staat zijn het kind te laten hechten in het gezin, maar ook weer kunnen
loslaten als het belang van het kind daarmee gemoeid is.
f. Nieuwsgierig en leerbaar: kandidaat-pleegouders tonen zich onbevooroordeeld ten
opzichte van de problemen van kind en ouders en zij kunnen nieuwe informatie
opnemen en integreren in hun visie en vaardigheden als opvoeder. Hierbij wordt
ook in ogenschouw genomen hoe open en leerbaar de aspirant-pleegouders zich
hebben opgesteld in de opleiding van het voorbereidingsprogramma.
g. Weerbaar zijn, in de vorm van het kunnen verwerken van tegenslagen
(frustratietolerantie), het omgaan met stress, het adequaat kunnen opkomen voor
eigen belangen (geen slachtofferachtige of strijdachtige levensinstelling) en het
kunnen hanteren van onzekerheid met betrekking tot het perspectief van de
plaatsing.
h. Regie kunnen voeren over het eigen leven: doelen nastreven en realiseren en
open en helder zijn in hun bedoelingen.
N.B. Indien de pleegouders op één van deze kwaliteiten een 4 of een 5 scoren, dan wordt
dat bij de zesde factor „risicofactoren‟ als een risico aangemerkt.
Nadat het gemiddelde berekend is, wordt nagegaan welke van onderstaande
uitspraken bij de gemiddelde score past en wordt het cijfer dat voor de betreffende
uitspraak staat, genoteerd in het hokje bij de 2e factor opvoedingskwaliteiten.
1. Pleegouders beschikken over goede opvoedingskwaliteiten. gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Pleegouders beschikken over redelijke opvoedingskwaliteiten. gemiddelde score van 1.5 tot 2,5
3. Pleegouders beschikken over enige opvoedingskwaliteiten. gemiddelde score van 2.5 tot 3
4. Pleegouders beschikken over matige opvoedingskwaliteiten.
gemiddelde score van 3 tot 4
5. Pleegouders beschikken over slechte opvoedingskwaliteiten. gemiddelde score van 4 tot 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
276
4. Levensgeluk
Het levensverhaal van de pleegouders afzonderlijk en gezamenlijk biedt inzicht in het
levensgeluk van de pleegouders. Bij de beoordeling daarvan waarderen wij het
levensgeluk op acht criteria die staan afgebeeld in onderstaande tabel. Aan elk van de
acht criteria wordt een cijfer tussen 1 en 5 toegekend (1 = gunstig of goed, 2 = redelijk
of voldoende, 3 = ongewis of onzeker, 4 = matig of onvoldoende en 5 = ongunstig of
slecht) en wordt vervolgens de gemiddelde score berekend (totaalscore gedeeld door 8).
De beoordeling geschiedt voor pleegmoeder (PM) en pleegvader (PV) afzonderlijk, tenzij
pleegmoeder alleenstaand is. De criteria betreffende het levensgeluk zijn:
a. In staat van het leven te kunnen genieten (positieve levenshouding,
goedgehumeurd, kunnen geven, delen en ontvangen etc.).
b. Beoordeling van de kwaliteit van de relaties met gezin van herkomst.
c. Beoordeling van de kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
d. Beoordeling van de kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
e. Kunnen omgaan met verliezen (echtscheiding, overlijden partners/familieleden,
werkeloosheid, enz.)
f. Beoordeling van de arbeidssatisfactie of tevredenheid met pensionering.
g. Tevredenheid met de financiële situatie.
h. Tevredenheid met de woonsituatie (woning, buurt en omgeving).
N.B. Indien de pleegouders op één van deze criteria een 4 of een 5 scoren, dan wordt dat
bij de zesde factor „risicofactoren‟ als een risico aangemerkt.
Nadat het gemiddelde berekend is, wordt nagegaan welke van onderstaande
uitspraken bij de gemiddelde score past en wordt het cijfer dat voor de betreffende
uitspraak staat, genoteerd in het hokje bij de 3e factor specifieke
pleegouderkwaliteiten.
1. Pleegouders beschikken over goede specifieke pleegouderkwaliteiten. gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Pleegouders beschikken over redelijke specifieke pleegouderkwaliteiten. gemiddelde score van 1.5 tot 2,5
3. Pleegouders beschikken over enige specifieke pleegouderkwaliteiten.
gemiddelde score van 2.5 tot 3
4. Pleegouders beschikken over matige specifieke pleegouderkwaliteiten. gemiddelde score van 3 tot 4
5. Pleegouders beschikken over slechte specifieke pleegouderkwaliteiten. gemiddelde score van 4 tot 5
Nadat het gemiddelde voor PM en PV berekend is, wordt nagegaan welke van
onderstaande uitspraken bij de gemiddelde score past en wordt het cijfer dat voor de
betreffende uitspraak staat, genoteerd in de twee hokjes PM en PV bij de vierde factor
levensgeluk.
1. Pleegouders zijn gelukkig. gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Pleegouders zijn redelijk gelukkig.
gemiddelde score van 1.5 tot 2,5
3. Pleegouders beschikken zijn enigszins gelukkig. gemiddelde score van 2.5 tot 3
4. Pleegouders zijn overwegend ongelukkig. gemiddelde score van 3 tot 4
5. Pleegouders zijn ongelukkig. gemiddelde score van 4 tot 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
277
N.B. Indien de pleegouders op één van deze kwaliteiten een 4 of een 5 scoren, dan wordt
dat bij de zesde factor „risicofactoren‟ als een risico aangemerkt.
5. Stabiliteit netwerk pleeggezin
Een plaatsing van een pleegkind in een pleeggezin heeft veel invloed op zowel het
pleeggezin als het netwerk. De stabiliteit van zowel het gezin als netwerk, als de verdere
omgeving als netwerk, wordt hierbij aangesproken. De biologische en/of overige
pleegkinderen in het pleeggezin spelen hierin een belangrijke rol. Naarmate een
pleegkind langer in een pleeggezin verblijft, zal het netwerk van het pleeggezin ook een
grotere rol zijn gaan spelen en in meer of mindere mate een bijdrage leveren een het
welzijn van het kind. Om de situatie van het pleegkind in het pleeggezin goed te kunnen
beoordelen is het dan ook belangrijk dat de overige kinderen in het pleeggezin en het
netwerk van het pleeggezin hierin ook meegenomen worden.
6. Risicofactoren
De grootste risicofactoren voor pleegkinderen zijn, wanneer er bij de pleegouders sprake
is van:
- psychopathologie (impulsieve en agressieve persoonlijkheidsstoornis, depressie,
psychose);
De stabiliteit van het netwerk van het pleeggezin wordt weergegeven in onderstaande
vijf uitspraken. De pleegzorgbegeleider moet nagaan welke uitspraak het meest van
toepassing is voor de overige kinderen binnen het gezin en plaatst het cijfer dat voor die
uitspraak staat in het bovenste hokje bij de 5e factor (stabiliteit in het netwerk).
1. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
2. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of
conflict.
3. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van
spanning en/of conflict.
4. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of
conflict.
5. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of
conflict.
De stabiliteit in het bredere netwerk wordt weergegeven in onderstaande vijf uitspraken.
De begeleid pleegzorg moet nagaan welke uitspraak het meest van toepassing is voor
het netwerk en plaatst het cijfer dat voor die uitspraak staat in het onderste hokje bij de
5e factor (stabiliteit in het netwerk).
1. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden
geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
2. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden
redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
3. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden
enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of
conflict.
4. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden
matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
5. De plaatsing van het kind in het pleeggezin wordt door de relevante netwerkleden
niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
278
- misbruik van alcohol en/of drugs;
- gebrekkige kennis en vaarigheden over opvoeding en ontwikkeling van kinderen;
- onrealistische verwachtingen van het kind;
- beperkte verstandelijke vermogens (zwakbegaafdheid);
- verwaarlozing of mishandeling in eigen voorgeschiedenis (30% meer kans);
- jonge leeftijd;
- lichamelijke ziekte of handicap.
Indien één van deze factoren aanwezig is, wordt dit als zwaarwegend risico gezien en
kan dit reden zijn kandidaat netwerkpleegouders ongeschikt te bevinden. Er zijn echter
ook minder ernstige risicofactoren die belemmerend kunnen werken op de uitoefening
van het pleegouderschap. De meeste risicofactoren komen aan het licht bij de invulling
van de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor worden
gebruikt. Wordt op één of meer van de items van deze schalen een 4 of een 5 gescoord,
dan kan er sprake zijn van een (zeker) risico op dat specifieke punt. Wordt er een 3
gescoord dan bestaat er tenminste twijfel over het risico. Bij de zesde factor
risicofactoren worden de potentiële risico‟s uit de voorafgaande schalen in één cijfer
uitgedrukt.
Naast gesignaleerde risico‟s die in voorafgaande schalen aan het licht zijn gekomen,
worden hieronder nog 7 risicofactoren genoemd. Deze factoren komen gedeeltelijk
overeen met de items die voor het bepalen van het levensgeluk zijn gebruikt, zij het dat
ze ditmaal op net iets andere en op negatieve wijze zijn geformuleerd. In feite betreft het
dus een „dubbel check‟. Aan elk van de onderstaande risicofactoren wordt een cijfer
gegeven van 1 tot 5 gegeven (1 = afwezig, 2 = nauwelijks aanwezig, 3 = kans op
aanwezig, 4 = grote kans op aanwezig, 5 = aanwezig). In het onderste hokje van de
zesde factor risicofactoren wordt de gemiddelde score ingevuld. De overige risico‟s zijn:
- geen steun voor het opnemen van een pleegkind uit de directe omgeving (familie
en vrienden staan er sceptisch tegenover);
- jaloezie bij (één van) de eigen kinderen;
- ruzies tussen eigen kinderen;
- ingrijpende te verwachten veranderingen (verhuizing, wisseling van of verlies van
baan, echtscheiding, stichten van opnieuw samengesteld gezin);
- financiële schulden;
- ruzies met buren en/of scholen en/of instanties;
- extreme opvattingen en/of zeer streng gelovig.
In het bovenste hokje bij de zesde factor risicofactoren een cijfer ingevuld dat voor
één van de onderstaande uitspraken staat.
1. Op de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor zijn
gebruikt, wordt op geen enkel item een 4 of een 5 gescoord en/of op niet meer
dan twee items een 3.
2. Op de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor zijn
gebruikt, wordt op niet meer dan twee items een 4 of een 5 gescoord en/of niet
meer dan vier items een 3.
3. Op de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor zijn
gebruikt, worden op twee of drie items een 4 of een 5 gescoord en/of op meer dan
vijf items een 3.
4. Op de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor zijn
gebruikt, worden op vier of vijf items een 4 of een 5 gescoord en/of op meer dan
zes items een 3.
5. Op de schalen die voor de beoordeling van de tweede, derde en vierde factor zijn
gebruikt, wordt op vijf of zes items een 4 of een 5 gescoord en/of op meer dan zeven items een 3.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
279
7. Protectieve factoren
Voor de protectieve factoren wordt gebruik gemaakt van dezelfde beoordelingsschaal als
die bij de beoordeling van de ouders in verband met de terugkeer naar huis van een
pleegkind. Een lage score op risicofactoren wijst in feite al op de aanwezigheid van
protectieve factoren. Protectieve factoren bij de beoordeling van aspirant-pleegouders
zijn van belang, indien er zich tijdens de plaatsing moeilijkheden in het pleeggezin (en/of
met het pleegkind) voor gaan doen. In het hokje bij de zevende factor protectieve
factoren wordt het cijfer ingevuld dat staat voor de uitspraak die van toepassing is op de
pleegouders.
1. Pleegouders (en pleegkind) beschikken over veerkracht, over onmiddellijk
beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie, vrienden en/of
buren, over gunstige levensomstandigheden en zijn bereid hulp te aanvaarden en
kunnen daar ook van profiteren
2. Pleegouders (en pleegkind) beschikken over voldoende veerkracht, over enige
onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie,
vrienden en/of buren, over redelijke levensomstandigheden, maar zijn enigszins
terughoudend in hun bereidheid hulp te aanvaarden, omdat ze dat niet nodig vinden.
3. Pleegouders (en pleegkind) beschikken over enige veerkracht, over beperkte
onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie,
vrienden en/of buren, over beperkte levensomstandigheden, maar zijn wel bereid
hulp te aanvaarden en redelijk in staat daarvan te profiteren.
4. Pleegouders (en pleegkind) beschikken over minimale veerkracht, over zeer weinig
onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie,
vrienden en/of buren, over weinig gunstige levensomstandigheden en zijn nog wel
bereid hulp te aanvaarden, maar lijken nauwelijks in staat om daarvan te profiteren.
5. Pleegouders (en pleegkind) beschikken niet over veerkracht, over zeer weinig tot
geen onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische - ondersteuning bij familie,
vrienden en/of buren, over ongunstige levensomstandigheden en zijn niet bereid hulp
te aanvaarden en lijken daar ook niet van te kunnen profiteren.
8. Mening ouders
Om de continuering van de plaatsing in het pleeggezin juist te kunnen beoordelen, dient
hierin de mening van ouders eveneens meegenomen te worden.
9. Mening kind
Om de continuering van de plaatsing juist te kunnen beoordelen is het belangrijk dat de
mening van het kind meegenomen wordt in de weging van de totale beoordeling van
geschiktheid van pleegouders. Geadviseerd wordt kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar
op deze wijze te vragen naar hun mening.
In het hokje bij de achtste factor (mening ouders) wordt het cijfer geplaatst wat
overeenkomt met één van de hierna beschreven uitspraken. Hierover dient binnen het
gehele basisteam overeenstemming te bestaan.
1. Ouders zijn er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
2. Ouders zijn er redelijk zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing
van het pleegkind te continueren.
3. Ouders zijn er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de
plaatsing van het pleegkind te continueren.
4. Ouders zijn er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing
van het pleegkind te continueren.
5. Ouders zijn er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
280
1. Kind wil heel graag bij pleegouders wonen.
2. Kind wil bij pleegouders wonen.
3. Kind twijfelt of hij bij pleegouders wil wonen.
4. Kind spreekt niet uit of hij wil wonen bij pleegouders
5. Kind wil zeker niet bij pleegouders wonen* * Een score van 5 wordt gezien als een zwaarwegend risico om tot plaatsing over te gaan.
10. Mening pleegzorgbegeleider
Nadat de eerste negen factoren zijn ingevuld, ziet de pleegzorgbegeleider in één
oogopslag hoe de samenhang tussen de verschillende factoren met betrekking tot de
geschiktheid van pleegouders eruit ziet. Hij is zich ervan bewust dat de scores niet
allemaal even objectief zijn, maar tot stand zijn gekomen door subjectieve interpretatie
van keuzemogelijkheden op schalen, waarmee de verschillende factoren beoordeeld zijn.
Bij het expliciteren van de eigen mening van de pleegzorgbegeleider wordt een
inschatting gemaakt van het gewicht dat wordt toegekend aan de relevantie van de
cijfers voor de afzonderlijke factoren én er wordt een inschatting gemaakt van de
relevantie van de onderlinge samenhang tussen deze factoren. Bij die inschatting laat de
pleegzorgbegeleider ook zijn kennis, ervaring en intuïtie meespreken. Geëist wordt dat
hij zijn interpretatie met argumenten kan onderbouwen.
11. Mening basisteam
De mening van het basisteam, inclusief de gedragswetenschapper, wordt op dezelfde
wijze bepaald als bij de pleegzorgbegeleider. De pleegzorgbegeleider beschikt over meer
informatie en indrukken dan het basisteam, die hun mening moeten baseren op
rapportage en andere informatie van de pleegzorgbegeleider. De mate van nabijheid tot
de pleegouders varieert dus. Juist door dit verschil in afstand wordt voorkomen dat het
intensieve contact van de pleegzorgbegeleider tot ongewenste of al te subjectieve voor-
of afkeur leidt.
De pleegzorgbegeleider vult het hokje in bij de 10e factor (mening pleegzorgbegeleider)
met het cijfer dat voor één van de hierna beschreven uitspraken staat. Wanneer er
meerdere begeleiders pleegzorg zijn geweest, dan wordt door beide begeleiders een
passende uitspraak gekozen en afzonderlijk bij de 10e factor geplaatst.
1. Ik ben er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
2. Ik ben er redelijk zeker van dat pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
3. Ik ben er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing
van het pleegkind te continueren.
4. Ik ben er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van
het pleegkind te continueren.
5. Ik ben er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
281
12. Besluit Flexus Jeugdplein
Op basis van beide ingevulde beoordelingsbogen vindt een dialoog plaats tussen de de
pleegzorgbegeleider en de overige basisteamleden over de wijze waarop ieder de bogen
heeft ingevuld. De pleegzorgbegeleider beschikt natuurlijk over meer informatie en
indrukken dan de overige leden van het basisteam. De gedragsdeskundige en overige
basisteamleden kennen de pleegouders niet persoonlijk en vullen hun beoordeling in op
basis van de rapportage van de pleegzorgwerker. De mate van nabijheid tot de
pleegouders varieert en juist door dit verschil in afstand wordt voorkomen dat het
intensieve contact van de pleegzorgbegeleider met de pleegouders tot ongewenste c.q. al
te subjectieve voor- of afkeur leidt. In het overleg wordt kritisch stilgestaan bij zowel de
overeenkomsten als de verschillen in scores. Verschillen zullen in de dagelijkse praktijk
vooral voorkomen bij de interpretatie van de scores 3 en 4 op de acht verschillende
factoren. Na vergelijking van en discussie over die verschillen wordt de mate van
geschiktheid vastgesteld op basis van consensus. Indien er geen consensus bereikt kan
worden, beslist uiteindelijk de afdelingsmanager. Uitgangspunt hierbij is dat - wanneer er
sprake blijft van (behoorlijke) meningsverschillen - er in principe sprake is van twijfel.
Bij een score van 2 wordt de plaatsing bij pleegouders in principe gecontinueerd, maar er
worden wel aandachtspunten voor de begeleiding met de pleegouders doorgesproken.
Wanneer de pleegouders zich kunnen vinden in de punten waarop een 3 of 4 bij de
afzonderlijke factoren is gescoord en bereid zijn op die punten begeleid te worden, dan
wordt de plaatsing gecontinueerd. Er kan ook voorlopige continuering van de plaatsing
uitgesproken worden. In dat geval worden de pleegouders aangemoedigd om de twijfel
op afzonderlijke items van de schalen bij de factoren op te heffen. Bij een score van 4 zal
in overleg met de afdelingsmanager afgewogen worden welke stappen ondernomen
moeten worden.
In het hokje bij de 11e factor (mening basisteam) wordt het cijfer geplaatst wat
overeenkomt met één van de hierna beschreven uitspraken. Hierover dient binnen het
gehele basisteam overeenstemming te bestaan.
1. Het basisteam is er zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van
het pleegkind te continueren.
2. Het basisteam is er redelijk zeker van dat de pleegouders geschikt zijn om de
plaatsing van het pleegkind te continueren.
3. Het basisteam is er niet zeker van (twijfel) dat de pleegouders geschikt zijn om de
plaatsing van het pleegkind te continueren.
4. Het basisteam is er redelijk zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de
plaatsing van het pleegkind te continueren.
5. Het basisteam is er zeker van dat de pleegouders ongeschikt zijn om de plaatsing
van het pleegkind te continueren.
Er wordt bij de 12e factor besluit FJP een cijfer ingevuld dat voor één van de volgende
uitspraken staat:
1. Pleegouders zijn geschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
2. Pleegouders zijn redelijk geschikt om de plaatsing van het pleegkind te
continueren.
3. Er bestaat gerede twijfel of pleegouders geschikt zijn om de plaatsing van het
pleegkind te continueren.
4. Pleegouders zijn minder geschikt om de plaatsing van het pleegkind te
continueren. 5. Pleegouders zijn ongeschikt om de plaatsing van het pleegkind te continueren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
282
7.1.6 Pleeggezinverslag n.a.v. vipprogramma
Pleeggezinverslag over de pleegouders, dhr. en mw. te
Reg. nr. R
Dit verslag bevat informatie over:
de pleegouders,
het proces van besluitvorming tot het pleegouderschap,
hun aanbod als pleegouders en
aanbevelingen bij de plaatsing van een pleegkind en bij de begeleiding van het pleeg-
adres.
Dhr. en mw. , in het verslag en genoemd, volgden het
vipprogramma te Rotterdam in de periode t/m .
De begeleiders van het programma waren:
(maatschappelijk werkster FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg) en
(viptrainer FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg).
Het verslag is geschreven door .
Verantwoordelijk voor de besluitvorming zijn en . Eindverantwoordelijk is
FlexusJeugdplein afd. Pleegzorg te Rotterdam.
Het pleeggezinverslag wordt bewaard bij FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg. en
hebben een kopie van dit verslag ontvangen.
Het pleeggezinverslag mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van:
de bemiddeling bij een aanvraag voor een pleegadres door de bemiddelaars van
FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg en
de besluitvorming omtrent de plaatsing van een pleegkind door medewerkers van een
plaatsende, begeleidende of residentiële jeugdhulpverleningsinstelling, die verantwoor-
delijk zijn voor de hulpverlening aan het kind.
Voor ander gebruik moet eerst de toestemming van en gevraagd worden.
en zijn vanaf heden beschikbaar voor:
pleegzorg voor een jongen of een meisje van .
Voor een nadere omschrijving van hun motivatie en aanbod verwijs ik naar het verslag.
Referenties:
Raadsverklaring :
Medische verklaring :
Samenwerkingsovereenkomst d.d. : (vult secretaresse in)
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
283
Inhoudsopgave:
Proces van de besluitvorming tot het pleegouderschap:
1. Persoonlijke gegevens
2. Motivatie
3. Woonsituatie
4. Gezinsleden
- Pleegouders
- Kinderen
- Pleegouders samen
5. Veiligheid
6. Criteria voor pleegouderschap
7. Besluitvorming, aanbod en aanbevelingen
a. Besluitvorming
b. Definitief aanbod
c. Aanbevelingen
Bijlage 1: Samenvatting aanbod
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
284
1. Persoonlijke gegevens
Pleegouder Pleegouder
Roepnaam
Geboortedatum
Geboorteplaats
Beroep
Godsdienst
Culturele achtergrond
Burgerlijke staat
Kinderen
2. Motivatie voor het pleegouderschap
- Eventuele verschillen tussen pleegouders aangeven.
- Is er nog een eigen kinderwens / kans op zwangerschap/adoptie?
3. Woonsituatie
Type woning
Type Omgeving ( groen, stad, etc)
Bereikbaar met OV?
Speelgelegenheid
Huisdieren ( kindvriendelijk,
binnen/buiten, soort )
Roken
Eigen kamer
Bijzonderheden
4. De gezinsleden
a. De pleegouders
De onderstaande aandachtpunten alleen beschrijven wanneer het relevant is
voor het huidige functioneren als pleegouder
- Beschrijving gezin van herkomst, milieu, beroep ouders, belangrijke
gebeurtenissen/verliezen, sfeer in het gezin (hebben pleegouders stabiliteit en
veiligheid ervaren? hoe werd met gevoelens omgegaan?) relatie met ouders en
brusjes, rol geloof
- Hoe kijken pleegouders nu terug op hun jeugd, hebben ze dingen gemist?
- Laatst genoten opleiding
- Hoe is de relatie met ouders/ familie nu?
- Hebben ze belangrijke relaties gehad voor de huidige partner
- Hebben pleegouders in het verleden conflicten met anderen gehad? hoe hebben ze dit
opgelost? kunnen ze er hun eigen aandeel inzien?
- Zijn pleegouders in staat om van een afstandje naar zichzelf te kijken, kunnen
pleegouders reflecteren op hun eigen handelen en kunnen ze dit dan bijstellen?
- Hoe omschrijven pleegouders zichzelf (zowel positieve als minder gunstige
eigenschappen), hoe komen pleegouders over op de VIP-trainers?
- Zijn pleegouders flexibel, kunnen ze omgaan met onverwachte gebeurtenissen,
hebben ze veel geduld?
- Wat voor werk doen pleegouders momenteel?
- Hoeveel werken pleegouders en werken ze regelmatig of onregelmatig?
- Hobby‟s?
- Bij alleenstaande pleegouders: staan ze open voor een relatie? zijn ze „‟op zoek‟‟ /
zijn ze daar actief mee bezig (relatiebemiddeling, internet, advertenties)?
b. De kinderen:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
285
- omschrijving karakter
- sociale ontwikkeling,
- eventueel hobby‟s
- hoe functioneert het kind op school
- zijn er zorgen/kwetsbaarheden mbt tot het kind?
- hoe kijkt het kind tegen de pleegzorgplannen aan?
c. Pleegouders samen
- Hoe en wanneer hebben pleegouders elkaar leren kennen?
- Wat vinden ze positieve eigenschappen van de ander en waar hebben ze moeite mee
/wat zouden ze evt aan de ander willen veranderen?
- Zijn er veel botsingen, waarover, hoe gaan ze hiermee om (oplossend/vermijdend)?
- Hoe stabiel is de relatie?
- Hoe staat het met de verwerking van eventuele kinderloosheid?
5. Veiligheid
De veiligheidschecklist levert geen of enkele specifieke aandachtspunten op voor de
begeleiding.
Dit is nieuw!! Het is belangrijk dat de checklist is ingevuld, met de pleegouders is
besproken en in dossier komt. In het verslag wordt bovenstaande aangepast en
beschreven. Daarnaast de specifieke dingen noemen. Hieronder een voorbeeld:
Als er een pleegkind is geplaatst, zijn ….. en ….. zich ervan bewust dat er meerdere
traphekjes in hun huis geplaatst moeten worden, de stopcontacten veilig worden
gemaakt en gevaarlijke schoonmaakmiddelen zo worden opgeborgen dat het pleegkind
er niet bij kan komen.
6. De vijf vipcriteria:
Criterium 1. Openheid en duidelijkheid in het contact
Pleegouders zijn in staat tot het onderhouden van positieve contacten. Ze zeggen wat ze
bedoelen en bedoelen wat ze zeggen.
- Hoe hebben de VIP-trainers pleegouders ervaren op dit vlak?
Criterium 2. Samenwerken als team en het delen van ouderschap
We bedoelen hiermee dat pleegouders niet alleen de zorg en de planning rondom de
kinderen met de pleegzorgvoorziening delen, maar pleegouders delen het ouderschap
ook met de ouders en de familie van het pleegkind.
- Hoe hebben de VIP-trainers de samenwerking met pleegouders ervaren?
- Hoe staan pleegouders tov begeleiding? wat verwachten ze daarvan?
- Welke frequentie van oudercontact is haalbaar? Is dit nog afhankelijk van de vorm?
(soms kan het vaker als pleegouders daarvoor niet naar kantoor hoeven te komen)
hoe staan ze tegenover bezoeken ook bij pleegouders thuis? hebben ze een voorkeur
(thuis of kantoor?)
- Hebben ze via hun werk of anderszins ervaring met samenwerking, kunnen ze dat
goed? (naar eigen zeggen)
- Denken ze om te kunnen gaan met criminele/agressieve/bedreigende/dominante
ouders, zijn ze gauw bang/bezorgd? (ondanks geheim adres en bezoeken op kantoor)
Criterium 3. Kinderen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen
Dit houdt in dat pleegouders kinderen helpen hun geschiedenis te begrijpen. Ze kunnen
er mee omgaan op een niet veroordelende manier, die het kind helpt zich goed te voelen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
286
Hiervoor is belangrijk dat pleegouders de verliezen uit hun eigen leven ervaren, verwerkt
en een plaats hebben gegeven.
- Hebben pleegouders zelf een positief zelfbeeld?
- Hebben pleegouders respect voor de eigenheid van een kind (cultuur, milieu waar het
vandaan komt)?
- Hebben pleegouders reële verwachtingen over pleegkinderen of moet het kind
„‟ergens aan voldoen‟‟?
- Zijn pleegouders in staat om met een kind te praten over gevoelens,
verlieservaringen, seksualiteit
- Hebben pleegouders zich als jong kind aan hun ouders kunnen hechten, hoe kijken ze
daar nu zelf achteraf tegenaan? Zo niet, is er misschien een andere persoon geweest
die veel voor hen betekend heeft, waar ze zich aan gehecht hebben?
- Bij een verleden met veel narigheid: hebben pleegouders hun eigen verleden
verwerkt? welke rol speelt dit verleden nu nog? zijn er gevoeligheden voortkomend
uit het eigen verleden? wat zien ze zelf als hun kwetsbaarheden, waar kan een kind
(of een ouder) hen mee raken?
- Bij homofiele of lesbische pleegouders: zijn ze gevoelig voor discriminatie / eventuele
negatieve opmerking van ouders of anderen op dit vlak?
Criterium 4. Kinderen helpen hun gedrag te veranderen zonder hen pijn te doen
Dit houdt in dat misbruikte, verwaarloosde en/of mishandelde kinderen door toedoen van
volwassenen schade hebben opgelopen. Pleegouders geven het kind aandacht en helpen
het kind zijn gedrag te veranderen zonder slaan of vergelijkbare straffen te gebruiken.
Hierbij beschrijf je ook de pedagogische kwaliteiten van pleegouders.
- Hoe is hun opvoedingsstijl (hoeveel duidelijkheid/veiligheid/structuur is er? hoe
consequent zijn pleegouders? zijn pleegouders verbaal ingesteld of maken ze meer
gebruik van een gedragsmatige aanpak, of beiden? (opvoedingsstijl per pleegouder
aangeven / verschillen aangeven)
- Hoe gaan pleegouders om met ongewenst gedrag?
- Zijn pleegouders in staat hun opvoedingsstijl aan te passen aan wat een kind nodig
heeft? (bijv: als ze vanuit zichzelf vrij „makkelijk‟ zijn, zijn ze dan in staat om een
consequente aanpak met veel structuur te bieden als een kind dat nodig heeft? Of
doen ze zichzelf dan teveel geweld aan? Of: als ze zelf erg verbaal zijn ingesteld,
veel in overleg met een kind willen doen, zijn ze dan in staat om een kind dat dat
nodig heeft een heel gedragsmatige aanpak te bieden, bijvoorbeeld met
beloningssystemen te werken?)
- Zijn pleegouders in staat om bij kinderen met hechtingsproblematiek het kind te
volgen in de behoefte aan afstand / nabijheid? wat verwachten ze op het vlak van
hechting van een kind (=belangrijk!!!)
- Zijn pleegouders lichamelijk ingesteld of niet?
- Hoeveel ervaring hebben ze met kinderen? (zeker bij mensen die zelf geen kinderen
hebben deze ervaringen ook beschrijven (leeftijden en eventuele problematiek van de
kinderen waar ze mee te maken hebben/hebben gehad)
- Hoe gaan pleegouders om met ongewenst gedrag? Hoe staan ze tegenover
lichamelijke straffen?
Criterium 5. Het inschatten van de uitwerking van het pleegouderschap op de
eigen situatie
- Wij verwachten dat pleegouders een goede inschatting kunnen maken wat de komst
van een pleegkind in hun gezin beteken?
- Kunnen de pleegouders aangeven wat goed bij hun situatie past en wat de
knelpunten kunnen zijn?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
287
Hier beschrijf je ook de punten uit “de huidige leefsituatie”
- rol geloof (bijv: gaan ze na de kerk, hoe vaak, bidden ze voor eten/slapen + idem
bijbellezen, hebben ze tv, computer, zijn er activiteiten die ze op zondag niet doen,
dragen vrouwen/meisjes ook broeken).
- hoe is de taakverdeling (qua werk, opvoeding vd kinderen, huishouden)
- belangrijke regels / normen en waarden in het gezin
- hoe vol/druk is hun leven, hoeveel tijd is er voor individuele aandacht (voor alle
kinderen)
- komen er veel mensen/kinderen bij pleegouders over de vloer / is er veel onverwachts
bezoek (zoete ‟‟inval”)? gaan ze zelf veel op bezoek / op pad, hoe besteden ze hun vrije
tijd?
- hoe zien den vakanties er doorgaans uit? (bijv huisje, kamperen, buitenland of nl,
wintersport)
- gezinssfeer (humor, praters, doeners, open/gesloten, warm, harmonieus, rustig/druk,
los zand/iedereen gaat z‟n eigen gang of veel verbondenheid/samenzijn)
- hebben pleegouders goed over dit criterium nagedacht? indruk hierover van de VIP-
trainers, maken ze een weloverwogen indruk, hebben ze nagedacht over de invloed
op de eigen kinderen?
- hebben ze goed over praktische zaken nagedacht, combinatie werk/pleegzorg
bijvoorbeeld (hoe ze dat precies willen doen beschrijven bij aanbod lijkt me)
- hebben pleegouders een goed netwerk waar ze op terug kunnen vallen in moeilijke
tijden?
7. Besluitvorming, aanbod en aanbevelingen bij de begeleiding van het pleegge-
zin:
a. Besluitvorming:
Geef antwoord op de 4 vragen en beschrijf ons advies.Als er getwijfeld wordt over de
vorm, beschrijf dan het proces en de uiteindelijke keuze.
b. Definitief aanbod
- bij een voorkeur voor jongen of meisje: aangeven waarom dit zo is en hoe zwaar
deze voorkeur meeweegt
- indien het aanbod qua leeftijd niet logischerwijze voortvloeit uit de leeftijden van de
eigen kinderen: toelichten waarom mensen voor een bepaalde leeftijdscategorie
kiezen
- hoeveel opvang is er nodig (voor een schoolgaand kind / voor een niet schoolgaand
kind)
- kunnen/willen pleegouders ouderschapsverlof opnemen? hoelang kunnen ze de eerste
tijd, vlak na plaatsing van een kind vrij nemen zodat er altijd iemand thuis is?
- welke vorm zal deze opvang hebben? (oppas aan huis, elders, crèche enz)
- bij handicaps: aangeven waar voor pleegouders de grens ligt (niet iedereen verstaat
onder een lichte verstandelijk handicap hetzelfde), als pleegouders open staan voor
kinderen met een (lichte) verstandelijke handicap: hebben pleegouders hier ook het
geduld voor, kunnen ze hun verwachtingen op dit vlak laag genoeg stellen (mn
belangrijk als pleegouders zelf hoogopgeleid zijn lijkt me); als pleegouders open
staan voor mlk-kinderen: hebben ze wel eens te maken gehad met moeilijk lerende
kinderen, hebben ze daar een goed beeld bij, weten ze wat dat met hen doet?
- bij risicobaby: aangeven wat pleegouders wel en niet zouden willen (bijv: verslaafd
geboren, veel te vroeg geboren, medische problemen, kans op HIV besmetting,
verstandelijk gehandicapte ouders, alcohol tijdens de zwangerschap) (eventueel ook
de reden aangeven)
- therapeutische pleegzorg: waarom wel of niet? (sommige pleegouders willen geen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
288
kind met zwaardere problematiek, andere zien meer op tegen intensieve begeleiding;
als pleegouders open staan voor TP, dan ook aangeven of je ook denkt dat ze dat
kunnen)
- met wat voor gedragsproblematiek denken ze om te kunnen gaan, wat lijkt hen
moeilijk maar zouden ze wel kunnen en wat zouden ze absoluut niet willen/kunnen?
- als het geloof een belangrijke rol speelt: mag een kind als het ouder (puberteit) wordt
ook zelf z‟n keuzes daarin maken, hoe zouden ze het vinden als een kind dan niet hun
richting volgt en kunnen ze een kind daar echt de vrijheid toe geven?) moet het kind
naar een christelijke school of is een openbare ook ok als dat een wens van ouders
is?
- denken ze om te kunnen gaan met een kind dat seksueel misbruikt is, of waarbij er
vermoedens zijn op dat vlak?
- als aanbod langdurend: staan ze ook open voor plaatsingen waarbij er nog wat
onzekerheid is over het perspectief (bijv een onderzoek naar de
opvoedingskwaliteiten van ouders dat nog loopt, maar waarvan de verwachting is dat
het negatief zal uitvallen)
c. Aanbevelingen van viptrainers en/of pleegouders bij de matching en
plaatsing
- Wat zien pleegouders zelf als aandachtspunten, waar willen ze graag hulp bij? - - Wat
zien de VIP-trainers als aandachtspunten?
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
289
Samenvatting plaatsingsmogelijkheden Registratienummer : R
Contactpersoon :
Datum rapportage :
Aanvulling :
Vorm van pleegzorg: dagopvang
weekendopvang
vakantieopvang
crisisopvang
tijdelijk (1 à 2 jaar)
langdurend
Geslacht :
Leeftijd :
Verstandelijke handicap, licht :
Verstandelijke handicap, zwaar :
Lichamelijke handicap, licht :
Lichamelijke handicap, zwaar :
Speciaal onderwijs :
Therapeutische Pleegzorg :
Belastend oudercontact :
Risicobaby :
Meer dan 1 (aantal) :
Ervaring in pleegzorg :
Eigen kamer :
Huisdieren (welke) :
Eventuele bijzonderheden :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
290
7.1.7 Matchingsvoorstel
Datum :
Personalia kind
Achternaam :
Voornaam :
Geboortedatum :
Personalia pleeggezin
Naam :
Registratienummer :
Woonplaats :
Overwegingen
Pluspunten matching
-
-
-
Minpunten matching
-
-
-
Aandachtspunten (te bespreken met pleeggezin)
Openstaande vragen
Handtekeningen
Datum:
Bemiddelingsmedewerker:
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
291
7.1.8 Matchingsbesluit
Datum :
Personalia kind
Achternaam :
Voornaam :
Geboortedatum :
Personalia pleeggezin
Naam :
Registratienummer :
Woonplaats :
Kennismakingstraject
Hoe heeft het kennismakingstraject eruit gezien?
Aandachtspunten
Op welke wijze zijn de aandachtspunten met het pleeggezin besproken?
Afspraken
Welke afspraken zijn daarover gemaakt?
Openstaande vragen
Zijn de nog openstaande vragen besproken en wat was daarvan de uitkomst?
Conclusie
Handtekeningen
Datum:
Pleegzorgbegeleider:
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
292
7.2 Bijlagen: Opstarten netwerkzaken
7.2.1 Verslag netwerkonderzoek
7.2.2 Beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
7.2.3 Scoringshulp beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
7.2.4 Toelichting beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
293
7.2.1 Verslag netwerkscreening
Algemene gegevens
Naam kind :
Geboortedatum :
Maatregel : vrijwillig / (V)OTS / voogdij
Pleegzorgbegeleider :
Afdelingsmanager :
Datum verslag :
Algemene gegevens pleeggezin
Naam pleegmoeder :
Telefoon :
Geboortedatum :
Beroep :
Nationaliteit :
Geboorteland :
Naam pleegvader :
Telefoon :
Geboortedatum :
Beroep :
Nationaliteit :
Geboorteland :
Adres pleeggezin :
:
Raadsverklaring
Datum aanvraag :
Datum ontvangst :
Gezondheidsverklaring
Datum aanvraag :
Datum ontvangst :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
294
Hoe is het kind in dit gezin terecht gekomen?
Beschrijf hoe het kind in dit gezin terecht is gekomen.
Beschrijf kort of het kind langdurig in dit gezin blijft of dat er sprake is van terug naar
huis.
Wat is het standpunt/de mening/de rol van ouders?
Bij oudere kinderen: Beschrijf mening/standpunt van het kind.
Zijn er hulpverlenende instanties betrokken (zoals BJZ, Waag, Lucertis, PsyQ, etc) die
een uitspraak hebben gedaan over de plaatsing van het kind in dit gezin?
Hoe zijn de omstandigheden binnen het pleeggezin?
Woonsituatie: Waar woont het pleeggezin (type huis/wijk), wie wonen er nog meer in
huis (bijvoorbeeld eigen kinderen), heeft het kind een eigen kamer.
Werksituatie: Wat voor werk doen pleegouders (wat voor dagritme hebben zij zelf). Wat
is het opleidingsniveau van pleegouders? Wat voor werk hebben ze in het verleden
gedaan?
Inkomen: Is het inkomen toereikend?
Beschrijf de omstandigheden in en rond het gezin:
Denk aan: Vrije tijd en sociale contacten van het gezin / fysiek welbevinden gezinsleden
/ relaties & emotioneel welbevinden van gezinsleden/ praktische en emotionele steun
(vanuit het netwerk)/ bredere verantwoordelijkheden en bevoegdheden / motivatie /
juridische vragen / geloofsovertuiging pleegouders en/of pleeggezin.
Hoe zijn de verhoudingen in het pleeggezin en in het netwerk?
Denk aan voorgeschiedenis en functioneren van pleegouders/ gehechtheidsverleden van
pleegouders / de bredere familie / de onderlinge verhoudingen (denk ook aan de
driehoeksverhoudingen van Choj) / contact ouder-kind / contact pleegouder-ouder /
hebben pleegouders oog voor loyaliteit van kind naar (biologische) ouders /
samenwerking pleeggezin en betrokken instanties (zoals BJZ, school, e.d.) / maak een
genogram.
Wat zijn de kwaliteiten en wat zijn de aandachtspunten van dit pleeggezin?
Beschrijf het opvoedklimaat en de specifieke opvoedingsvaardigheden van
pleegouders/pleeggezin. Denk aan: basale verzorging / garanderen veiligheid /
emotionele warmte/ stimuleren ontwikkeling van het kind / regels en grenzen
(disciplinering) / stabiliteit / gehechtheid kinderen / wijze van communicatie tussen
pleegouder(s) en pleegkind (open, positief, wederzijds begrip, benoemen)
Beschrijf hoe de pleegouders om gaan met eventuele bijzonderheden van het kind (of de
kinderen). Denk aan: Gezondheid / Cognitieve ontwikkeling / Emotionele- en
gedragsontwikkeling / Identiteit / Gezins- en sociale relaties. / Balans tussen draagkracht
en draaglast / reëel beeld van eventuele problematiek kind
Bij twijfel: Gebruik de beoordelingsboog!
Kwaliteiten:
-
-
Aandachtspunten:
-
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
295
-
Deze aandachtspunten zullen in het hulpverleningsplan als doelen en/of in het
pleegouderbegeleidingsplan als aandachtspunten worden meegenomen.
Conclusie
Is dit gezin in staat is een goede opvoedingssituatie te bieden aan ?
Geef een korte onderbouwing van je conclusie door een samenvatting van de kwaliteiten
en aandachtspunten te geven. Zorg dat je daarbij antwoord geeft op de vragen uit de
kernbeslissing van Bureau Jeugdzorg.
In dit verslag is gebruik gemaakt van informatie verkregen uit gesprekken met
pleegouder(s), , ouder(s) en .
Met behulp van de „„checklist indicatoren veiligheid kind in netwerkpleegzorg‟‟ is de
veiligheid van in het pleeggezin in kaart gebracht.
In deze conclusie is antwoord gegeven op de vragen die gesteld zijn in de
kernbeslissing opgesteld voor Bureau Jeugdzorg d.d. .
De conclusie van dit verslag wordt naar Bureau Jeugdzorg gestuurd. Het
volledige verslag is alleen voor pleegouders bestemd en mag alleen met
toestemming van pleegouders verzonden worden naar derden.
Naam, datum en handtekening betrokkenen
Naam Datum Handtekening
Pleegvader
Pleegmoeder
Pleegzorgbegeleider
Afdelingsmanager
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
296
7.2.2 Beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
Naam kind :
Geboortedatum :
Aspirant netwerkpleeggezin :
Registratienummer :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
Besluit
FlexusJeugd
plein
Motivatie
Specifieke
netwerk-
pleegouder-
kwaliteiten
Levensgeluk
Stabiliteit
netwerk
Risico-factoren
Protectieve
factoren
Belang van het kind
Mening ouders
Mening
netwerk-
onderzoeker
Mening
basisteam
Opvoedings-
kwaliteiten
1
4
7
10
11
2
3
5
6
8
9
12
NPM
NPV
Gezin
Overig
Mening kind
Wel/geen
plaatsing in
netwerk-
pleeggezin
13
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
297
7.2.3 Scoringshulp beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
Naam kind :
Geboortedatum :
Aspirant netwerkpleeggezin :
Registratienummer :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
Nr Factor Uitspraak Score
1 Motivatie Aspirant netwerkpleegouders zijn goed gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van ouders en problemen tussen ouders en/of kind.
1
Aspirant netwerkpleegouders zijn redelijk gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van ouders en van problemen tussen ouders en/of kind.
2
Aspirant netwerkpleegouders zijn enigszins gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van ouders en van problemen tussen ouders en/of kind.
3
Aspirant netwerkpleegouders zijn nauwelijks gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van ouders en van problemen tussen ouders en/of kind.
4
Aspirant netwerkpleegouders zijn niet gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van ouders en tussen ouders en/of kind.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
298
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
2 Opvoedings-kwaliteiten
a
Adequate verzorging. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Veilige fysieke directe omgeving.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Affectief klimaat. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Ondersteunende en flexibele opvoedingsstructuur.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Adequaat voorbeeldgedrag.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Interesse. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Beschikbaarheid. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4
Ongunstig/slecht 5 + /7 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1,tot 1,5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over goede opvoedingskwaliteiten.
1
1,5 tot 2,5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over redelijke opvoedingskwaliteiten.
2
2,5 tot 3 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over enige opvoedingskwaliteiten.
3
3,tot 4 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over matige opvoedingskwaliteiten.
4
4,tot 5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over slechte opvoedingskwaliteiten.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
299
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
3 Specifieke netwerk-pleegouder-kwaliteiten
a
Reflectief en communicatief vermogen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Bereidheid en in staat tot samenwerking.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Inleving en stimulering; gedrag veranderen en/of begrenzen zonder fysieke of psychologische dwang.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Seksuele voorlichting. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Hechten en loslaten Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Begripvol en leerbaar. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Weerbaar. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4
Ongunstig/slecht 5 h Regie. Gunstig/goed 1
Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
i Oog houden voor het toekomstperspectief van het kind.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/9 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1 tot 1,5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over goede specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten.
1
1,5 tot 2,5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over redelijke specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten.
2
2,5 tot 3 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over enige specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten.
3
3 tot 4 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over matige specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten.
4
4,tot 5 Aspirant netwerkpleegouders beschikken over slechte specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
300
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
4 Levensgeluk
a
Van het leven te kunnen genieten.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Ambivalente of verstoorde relaties binnen de familie op een constructieve wijze te benaderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Kwaliteit van de relaties met eigen ouders.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Omgaan met verliezen. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Arbeidssatisfactie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3
Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
h Financiële situatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
i Woonsituatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/9 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1,tot 1,5 Aspirant netwerkpleegmoeder is gelukkig. 1 1,5 tot 2,5 Aspirant netwerkpleegmoeder is redelijk gelukkig. 2 2,5 tot 3 Aspirant netwerkpleegmoeder is enigszins gelukkig. 3 3,tot 4 Aspirant netwerkpleegmoeder is overwegend ongelukkig. 4 4,tot 5 Aspirant netwerkpleegmoeder is ongelukkig. 5
NPM
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
301
Nr Factor Item Term Subscore Som Gemiddeld
4 Levensgeluk
a
Van het leven te kunnen genieten.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
b
Ambivalente of verstoorde relaties binnen de familie op een constructieve wijze te benaderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
c Kwaliteit van de relaties met eigen ouders.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
d Kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
e Kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
f Omgaan met verliezen. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
g Arbeidssatisfactie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3
Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
h Financiële situatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5
i Woonsituatie. Gunstig/goed 1 Redelijk/voldoende 2 Ongewis/onzeker 3 Matig/onvoldoende 4 Ongunstig/slecht 5 +
/9 =
Totaal Gemiddeld Uitspraak Score
1 tot 1,5 Aspirant netwerkpleegvader is gelukkig. 1 1,5 tot 2,5 Aspirant netwerkpleegvader is redelijk gelukkig. 2 2,5 tot 3 Aspirant netwerkpleegvader is enigszins gelukkig. 3 3,tot 4 Aspirant netwerkpleegvader is overwegend ongelukkig. 4 4,tot 5 Aspirant netwerkpleegvader is ongelukkig. 5
NPV
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
302
Nr Factor Uitspraak Score
5 Stabiliteit netwerk
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
1
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
2
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of conflict.
3
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
4
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen het pleeggezin niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
5
Nr Factor Uitspraak Score
5 Stabiliteit netwerk
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
1
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
2
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of conflict.
3
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
4
De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
5
Gezin
Overig
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
303
Nr Factor Type Item Aanwezig Score
6 Risicofactoren Ernstig Psychopathologie Ja* / Nee Alcohol/drugs-misbruik Ja* / Nee Gebrekkige opvoedingskennis en -vaardigheden
Ja* / Nee
Onrealistische verwachtingen van het kind Ja* / Nee Beperkte verstandelijke vermogens Ja* / Nee Verwaarlozing of mishandeling in eigen voorgeschiedenis
Ja* / Nee
Jonge leeftijd Ja* / Nee Lichamelijke ziekte of handicap Ja* / Nee
Belem-merend
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op geen enkel item een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan twee items een 3.
1
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op niet meer dan twee items een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan vier items een 3.
2
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op twee of drie items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan vijf items een 3.
3
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op vier of vijf items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan zes items een 3.
4
Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt op zes item een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan zeven items een 3.
5
Overig Geen steun van belangrijke personen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2
Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Jaloezie bij (één van) de kinderen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ruzies tussen eigen kinderen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ingrijpend te verwachten veranderingen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Financiële schulden. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Ruzies in het netwerk. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
Dogmatische levensovertuigingen. Afwezig 1 Nauwelijks aanwezig 2 Kans op aanwezig 3 Grote kans op aanwezig 4** Aanwezig 5**
* Indien één van deze factoren aanwezig is, wordt dit als zwaarwegend risico gezien en kan dit reden zijn aspirant netwerkpleegouders ongeschikt te vinden.
** Indien één of meer van de factoren als een 4 of 5 wordt beoordeeld, wordt dat cijfer ingevuld in het onderste hokje, ongeacht de score op de overige items.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
304
Nr Factor Uitspraak Score
7 Protectieve factoren
Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over veerkracht; onmiddellijk beschikbare - emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren; gunstige levensomstandigheden; en zijn bereid hulp te aanvaarden en kunnen daar ook van profiteren.
1
Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over voldoende veerkracht; enige onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren; redelijke levensomstandigheden; maar zijn enigszins terughoudend in hun bereidheid hulp te aanvaarden, omdat ze dat niet nodig vinden.
2
Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over enige veerkracht; beperkte onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren; beperkte levensomstandigheden; maar zijn wel bereid hulp te aanvaarden en redelijk in staat daarvan te profiteren.
3
Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over minimale veerkracht; beperkte onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren; weinig gunstige levensomstandigheden; en zijn nog wel bereid hulp te aanvaarden, maar lijken nauwelijks in staat om daarvan te profiteren.
4
Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken niet over veerkracht; weinig tot geen onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of buren; ongunstige levensomstandigheden; en zijn niet bereid hulp te aanvaarden en lijken daar ook niet van te kunnen profiteren.
5
Nr Factor Uitspraak Score
8 Belang van het kind
Aspirant netwerkpleegouders zijn (of gaan) uit zichzelf actief bezig met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan voor het kind in.
1
Aspirant netwerkpleegouders tonen zich bereid om zich bezig te (gaan) houden met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en tonen begrip voor het belang van het kind op een duidelijk perspectief.
2
Aspirant netwerkpleegouders tonen zich matig bereid om zich bezig te (gaan) houden met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan voor het kind enigszins in.
3
Aspirant netwerkpleegouders tonen zich nauwelijks bereid om zich bezig te (gaan) houden met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan voor het kind niet echt in.
4
Aspirant netwerkpleegouders tonen zich niet bereid om zich bezig te (gaan) houden met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan voor het kind helemaal niet in.
5
Nr Factor Uitspraak Score
9 Mening kind Kind wil heel graag bij netwerkpleegouders wonen. 1
Kind wil bij netwerkpleegouders wonen. 2
Kind twijfelt of hij bij netwerkpleegouders wil wonen. 3
Kind spreekt niet uit of hij bij netwerkpleegouders wil wonen. 4
Kind wil zeker niet bij netwerkpleegouders wonen. 5*
* Bij een score van 5 is er een zwaarwegend risico om tot plaatsing over te gaan.
Nr Factor Uitspraak Score
10 Mening ouders Ouders zijn er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
1
Ouders zijn er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
2
Ouders zijn er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
3
Ouders zijn er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als pleegouders te fungeren
4
Ouders zijn er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
305
Nr Factor Uitspraak Score
11 Mening netwerk-onderzoeker
Ik ben er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
1
Ik ben er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
2
Ik ben er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
3
Ik ben er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
4
Ik ben er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
5
Nr Factor Uitspraak Score
12 Mening basisteam
Het basisteam is er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
1
Het basisteam is er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
2
Het basisteam is er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
3
Het basisteam is er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders
ongeschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
4
Het basisteam is er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
5
Nr Factor Uitspraken Score
13 Besluit Flexus-Jeugdplein
Aspirant netwerkpleegouders zijn geschikt om als pleegouder te fungeren. 1 Aspirant netwerkpleegouders zijn redelijk geschikt om als pleegouder te fungeren.
2
Er bestaat gerede twijfel of aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
3
Aspirant netwerkpleegouders zijn minder geschikt om als pleegouder te fungeren.
4
Aspirant netwerkpleegouders zijn ongeschikt om als pleegouder te fungeren. 5
NB. - Bij een score van 2 worden aspirant netwerkpleegouders in principe
geschikt bevonden, maar worden er aandachtspunten voor de begeleiding
met de aspirant netwerkpleegouders vermeld in het
verslag netwerkscreening.
- Wanneer de aspirant netwerkpleegouders zich kunnen vinden in de punten
waarop een 2, 3 of 4 bij de afzonderlijke factoren is gescoord en bereid zijn
op die punten begeleid te worden, dan worden zij geschikt bevonden. Er
kan in dergelijke gevallen ook gesproken worden van voorlopige
geschiktheid, waarbij het resultaat van de begeleiding bijvoorbeeld over
een half jaar in ogenschouw wordt genomen. Wanneer dat goed is, dan
volgt definitieve geschiktheid. Wanneer dat niet het geval is, dan wordt de
voorlopige geschiktheid ingetrokken.
- Bij twijfel spitst de discussie zich toe op de 8e factor (belang van het kind).
Een scoring van 1, 2 of 3 op deze factor wordt als positief beschouwd. Het
bereiken van consensus met ouder en aspirant netwerkpleegouders over
een gericht toekomstperspectief (bijvoorbeeld voortzetting van de plaatsing
voor de periode van een half jaar, gevolgd door een alternatief) kan
aanleiding zijn om aan de plaatsing het voordeel van de twijfel toe te
kennen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
306
7.2.4 Toelichting beoordelingsboog t.b.v. netwerkscreening
Geschiktheidsfactoren voor netwerkpleegouders
1. Motivatie
Er bestaan talloze motieven voor netwerkpleegouders om een kind van familie of vriendin
in hun gezin op te nemen. Netwerkpleegouderschap is zelden het gevolg van een
bewuste keuze die genomen wordt vanuit de wens om een actieve bijdrage te leveren
aan de opvoeding en ontwikkeling van een kind. De belangrijkste drijfveer vloeit meestal
voort uit de noodzaak om de ouder te helpen die niet langer zelf voor zijn kind kan
zorgen. Natuurlijk speelt ook zorg voor het welzijn van het kind een rol en kunnen de
aspirant netwerkpleegouders er een positieve uitdaging in zien om het kind in hun gezin
op te nemen. Aangezien zij het kind vaak al vanaf de geboorte kennen, weten zij meestal
wel wat hen te wachten staat met de opname van het kind in hun gezin. Uitgangspunt
voor de motivatie van netwerkpleegouders is dat zij vooral gemotiveerd dienen te zijn
om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen van en tussen ouders en
kind, zoals verwoord in het indicatiebesluit. Hebben zij alle hoop daartoe opgegeven en
wekken zij de indruk daar „goed‟ mee te kunnen leven, dan wordt dat als negatief
beschouwd.
2. Opvoedingskwaliteiten
De beoordeling van de opvoedingskwaliteiten van netwerkpleegouders wordt bepaald aan
de hand van diverse kwaliteiten. Aan elk van deze opvoedingskwaliteiten dient een cijfer
tussen 1 en 5 (1 = gunstig of goed, 2 = redelijk of voldoende, 3 = ongewis of onzeker,
4 = matig of onvoldoende en 5 = ongunstig of slecht) gegeven te worden en vervolgens
een gemiddelde score berekend te worden (totaalscore gedeeld door 7). De
opvoedingskwaliteiten waaraan voldaan dient te worden zijn:
a. Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden
(bijvoorbeeld het beiden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom,
voeding, inkomen, enz.), passend bij het pleegkind. Daarnaast ervaren de
pleegouders geen zorgen met betrekking tot deze conditie.
b. Veilige fysieke directe omgeving wordt geboden in de vorm van het bieden van
lichamelijke bescherming van het kind. Dat betekent afwezigheid van gevaar in de
woning en omgeving, afwezigheid van bedreigende toxische invloeden,
afwezigheid van mishandeling en afwezigheid van geweld in de directe omgeving
van het kind.
c. Affectief klimaat omvat geborgenheid, steun en begrip van de netwerkpleegouder,
passend bij het pleegkind en tot uiting komend in de relatie die het pleegkind met
zijn netwerkpleegouder heeft.
Op grond van de gesprekken tussen de netwerkscreener en aspirant netwerkpleegouders
bepaalt de netwerkscreener welke van onderstaande uitspraken het meest van
toepassing is en noteert het cijfer voor de betreffende uitspraak in het hokje bij de 1e
factor (motivatie).
1. Aspirant netwerkpleegouders zijn goed gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan
de oplossing van de problemen van ouders en/of kind.
2. Aspirant netwerkpleegouders zijn redelijk gemotiveerd om een bijdrage te leveren
aan de oplossing van de problemen van ouders en/of kind.
3. Aspirant netwerkpleegouders zijn enigszins gemotiveerd om een bijdrage te leveren
aan de oplossing van de problemen van ouders en/of kind.
4. Aspirant netwerkpleegouders zijn nauwelijks gemotiveerd om een bijdrage te leveren
aan de oplossing van de problemen van ouders en/of kind.
5. Aspirant netwerkpleegouders zijn niet gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de
oplossing van de problemen van ouders en/of kind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
307
d. Een ondersteunende en flexibele opvoedingsstructuur wordt bereikt door:
- voldoende regelmaat in het dagelijks leven;
- aanmoediging, stimulering, het geven van regels, het geven van inzicht in en
argumenten voor de gestelde grenzen en regels;
- het uitoefenen van controle op het gedrag van het pleegkind;
- het voldoende ruimte laten aan het pleegkind voor eigen wensen en vrijheid
voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur
te (leren) onderhandelen;
- het pleegkind niet meer verantwoordelijkheid te laten dragen dan het aankan en
zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag te laten ervaren en hiermee
de gevolgen in te leren schatten en gedrag af te wegen.
e. Adequaat voorbeeldgedrag van netwerkpleegouders omvat het gedrag, de wijze
van optreden en de waarden en normen van pleegouders die door het pleegkind
overgenomen worden en voor nu en later van belang zijn.
f. Interesse is het tonen van actieve belangstelling voor het pleegkind en zijn
leefwereld door de netwerkpleegouder(s).
g. Beschikbaarheid omvat de gelegenheid van één van de netwerkpleegouders om
zoveel mogelijk thuis te zijn, wanneer het kind thuis is. Indien dit niet mogelijk is,
dan wordt voor adequate opvang van het kind gezorgd.
NB. Indien de aspirant netwerkpleegouders op één van deze opvoedingskwaliteiten een 4
of 5 scoren, dan wordt dat bij de 6e geschiktheidsfactor (risicofactoren) als een risico
aangemerkt.
3. Specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten
Naast de gangbare opvoedingskwaliteiten dienen aspirant netwerkpleegouders over een
aantal aanvullende, specifieke pleegouderkwaliteiten te beschikken, die op een aantal
punten verschillen van die van bestandspleegouders. Aan elk van de negen onderstaande
specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten wordt een cijfer tussen 1 en 5 toegekend (1 =
gunstig of goed, 2 = redelijk of voldoende, 3 = ongewis of onzeker, 4 = matig of
onvoldoende, 5 = ongunstig of slecht) en vervolgens wordt de gemiddelde score
berekend (totaalscore gedeeld door 9). De specifieke netwerkpleegouderkwaliteiten zijn:
a. Reflectief en communicatief vermogen in de vorm van open kunnen praten over
hun visie op de opvoeding van pleegkinderen, over de algehele familiesituatie die
tot de plaatsing heeft geleid, over hun eigen rol in deze situatie en over wat het
voor het kind betekent om (tijdelijk) bij familie of vrienden te wonen. Uiteraard
zijn ze ook in staat hun opvoeding aan te passen aan de behoeften van het kind.
b. Bereidheid en in staat tot samenwerking met ouders en overige familieleden van
het pleegkind, pleegzorgbegeleider, BJZ-werker, school en zonodig andere
instanties. Wanneer het contact met de ouders verbroken is, zijn de aspirant
Op grond van berekende gemiddelde wordt nagegaan welke van onderstaande
uitspraken bij de score past en wordt het cijfer dat voor de betreffende uitspraak staat,
genoteerd in het hokje bij de 2e factor (opvoedingskwaliteiten).
1. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over goede opvoedingskwaliteiten. → gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over redelijke opvoedingskwaliteiten. → gemiddelde score van 1,5 tot 2,5
3. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over enige opvoedingskwaliteiten. → gemiddelde score van 2,5 tot 3
4. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over matige opvoedingskwaliteiten. → gemiddelde score van 3 tot 4
5. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over slechte opvoedingskwaliteiten. → gemiddelde score van 4 tot 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
308
netwerkpleegouders van hun kant bereid zich in te spannen om dat contact te
herstellen.
c. Vermogen tot inleving in en stimulering van kinderen en het vermogen om
gedrag van kinderen te veranderen en/of te begrenzen zonder fysieke of
psychologische dwang te gebruiken.
d. Bereid en in staat zijn tot het geven van seksuele voorlichting en het
bespreekbaar maken van seksualiteit wanneer het pleegkind daar eventueel op
grond van zijn misbruikverleden behoefte aan heeft of dit op andere wijze nodig
is.
e. In staat zijn het kind te laten hechten in het gezin, maar ook weer kunnen
loslaten als het belang van het kind daarmee gemoeid is.
f. Zich begripvol (niet veroordelend) kunnen tonen ten opzichte van de problemen
van kind en ouders. Zij stellen zich leerbaar op in de pleegzorgbegeleiding en zij
kunnen nieuwe informatie integreren in hun visie en vaardigheden als opvoeder.
g. Weerbaar zijn, in de vorm van fysiek en geestelijk opgewassen zijn tegen
taakverzwaring die de opvoeding van een pleegkind met zich meebrengt,
tegenslagen kunnen verwerken (frustratietolerantie), omgaan met stress,
adequaat opkomen voor eigen belangen (geen slachtofferachtige of strijdachtige
levensinstelling) en onzekerheid kunnen hanteren met betrekking tot het
perspectief van de plaatsing.
h. Regie kunnen voeren over het eigen leven: doelen nastreven en realiseren en
open en helder zijn in hun bedoelingen.
i. Oog houden voor het toekomstperspectief van het kind, waarbij gestreefd wordt
in contacten met de familie maximale duidelijkheid te creëren over het
toekomstperspectief van het kind.
NB. Indien de aspirant netwerkpleegouders op één van deze
netwerkpleegouderkwaliteiten een 4 of 5 scoren, dan wordt dat bij de 6e factor
(risicofactoren) als een risico aangemerkt.
4. Levensgeluk
Het levensverhaal van de aspirant netwerkpleegouders afzonderlijk en gezamenlijk biedt
inzicht in hun levensgeluk. Bij de beoordeling daarvan dient het levensgeluk op negen
criteria beoordeeld te worden. Aan elk van deze criteria wordt een cijfer tussen 1 en 5
toegekend (1 = gunstig of goed, 2 = redelijk of voldoende, 3 = ongewis of onzeker, 4 =
Nadat het gemiddelde is berekend, wordt nagegaan welke van onderstaande uitspraken
bij de gemiddelde score past en wordt het cijfer dat voor de betreffende uitspraak staat
genoteerd in het hokje bij de 3e factor (specifieke netwerkpleegouderfactoren).
1. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over goede specifieke
netwerkpleegouderkwaliteiten. → gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over redelijke specifieke
netwerkpleegouderkwaliteiten. → gemiddelde score van 1,5 tot 2,5
3. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over enige specifieke
netwerkpleegouderkwaliteiten. → gemiddelde score van 2,5 tot 3
4. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over matige specifieke
netwerkpleegouderkwaliteiten. → gemiddelde score van 3 tot 4
5. Aspirant netwerkpleegouders beschikken over slechte specifieke
netwerkpleegouderkwaliteiten. → gemiddelde score van 4 tot 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
309
matig of onvoldoende, 5 = ongunstig of slecht) en wordt vervolgens de gemiddelde score
berekend (totaalscore gedeeld door 9). De beoordeling geschiedt voor de aspirant
netwerkpleegmoeder (NPM) en aspirant netwerkpleegvader (NPV) afzonderlijk, tenzij er
sprake is van alleenstaandheid. De criteria betreffende het levensgeluk zijn:
a. In staat zijn van het leven te kunnen genieten (positieve levenshouding;
goedgehumeurd; kunnen geven, delen en ontvangen; geen wrokhouding ten
opzichte van ouders of andere familieleden).
b. In staat zijn om de ambivalente of verstoorde relaties binnen de familie op een
constructieve wijze te benaderen (geen partij zijn in coalities die gericht zijn
tegen de ouders en niet al teveel lijden onder mogelijk verstoorde
familieverhoudingen).
c. Beoordeling van de kwaliteit van de relaties met eigen ouders.
d. Beoordeling van de kwaliteit van de (huwelijks)relatie.
e. Beoordeling van de kwaliteit van de relaties met eigen kinderen.
f. Kunnen omgaan met verliezen (echtscheiding, overlijden partners/familieleden,
werkeloosheid, enzovoorts).
g. Beoordeling arbeidssatisfactie of tevredenheid met pensionering.
h. Tevredenheid financiële situatie.
i. Tevredenheid woonsituatie (woning, buurt en omgeving).
NB. Indien de aspirant netwerkpleegouders op één van deze
netwerkpleegouderkwaliteiten een 4 of 5 scoren, dan wordt dat bij de 6e factor
(risicofactoren) als een risico aangemerkt.
5. Stabiliteit netwerk
Een plaatsing van een pleegkind in een netwerkpleeggezin heeft veel invloed op zowel
het gezin als het netwerk. De stabiliteit van zowel het gezin als netwerk, als de verdere
omgeving als netwerk, wordt hierbij aangesproken. Wanneer netwerkpleegzorg wordt
ingeschakeld is er bijna altijd sprake van langdurig verstoorde verhoudingen tussen
ouders en kind en/of van ernstige problemen bij de ouders. Ondanks deze problematiek
kan er dan toch van een stabiel netwerk gesproken worden, wanneer de betrokkenen het
eens zijn dat het kind op dit moment het meeste gebaat is bij een netwerkplaatsing.
Vaak ook kan deze problematiek het gehele familie of sociale netwerk ontwrichten, zeker
wanneer er geen werkelijke overeenstemming bestaat tussen ouders enerzijds en
aspirant netwerkpleegouders en overige familieleden anderzijds, over de noodzaak tot
plaatsing van het kind. Meestal zijn de ouders in deze situaties onder toezicht gesteld en
is ook de gezinsvoogd van mening dat het kind niet bij ouders kan wonen. Het gevolg is
dat de plaatsing of het reeds bestaande verblijf van het kind bij de netwerkpleegouders
onderwerp van (voortzetting van) de strijd wordt in de familie of in het sociale netwerk.
In dat geval spreken we van instabiliteit in het netwerk. Het getouwtrek om het kind
maakt dat het gehele systeem wankelt. De instabiliteit is het gevolg van de combinatie
Nadat het gemiddelde voor NPM en NPV berekend is, wordt nagegaan welke van
onderstaande uitspraken bij de gemiddelde score past en wordt het cijfer dat voor de
betreffende uitspraak staat genoteerd in de twee hokjes de 4e factor (levensgeluk).
1. Aspirant netwerkpleegouders zijn gelukkig. → gemiddelde score van 1 tot 1,5
2. Aspirant netwerkpleegouders zijn redelijk gelukkig. → gemiddelde score van 1,5 tot 2,5
3. Aspirant netwerkpleegouders zijn enigszins gelukkig. → gemiddelde score van 2,5 tot 3
4. Aspirant netwerkpleegouders zijn overwegend ongelukkig. → gemiddelde score van 3 tot 4
5. Aspirant netwerkpleegouders zijn ongelukkig. → gemiddelde score van 4 tot 5
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
310
van triades in-evenwicht en niet-in-evenwicht die optreden als gevolg van dubbele en
gespleten loyaliteitsproblemen in het netwerk.
6. Risicofactoren
De grootste risicofactoren voor pleegkinderen zijn, wanneer er bij pleegouders sprake is
van:
psychopathologie (impulsieve en agressieve persoonlijkheidsstoornis,
depressie, psychose);
misbruik van alcohol en/of drugs;
gebrekkige kennis en vaardigheden over opvoeding en ontwikkeling van
kinderen;
onrealistische verwachtingen van het kind;
beperkte verstandelijke vermogens (zwakbegaafdheid);
verwaarlozing of mishandeling in eigen voorgeschiedenis (30% meer kans);
jonge leeftijd;
lichamelijke ziekte of handicap.
Indien één van deze factoren aanwezig is, wordt dit als zwaarwegend risico gezien en
kan dit reden zijn aspirant netwerkpleegouders ongeschikt te bevinden. Er zijn echter ook
minder ernstige risicofactoren die belemmerend kunnen werken op de uitoefening van
De stabiliteit in het gezin als netwerk wordt weergegeven in onderstaande vijf
uitspraken. De netwerkscreener moet nagaan welke uitspraak het meest van toepassing
is voor de overige kinderen binnen het gezin en plaatst het cijfer dat voor die uitspraak
staat in het bovenste hokje bij de 5e factor (stabiliteit in het netwerk).
1. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
2. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning
en/of conflict.
3. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp
van spanning en/of conflict.
4. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin matig geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning
en/of conflict.
5. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de overige kinderen binnen
het pleeggezin niet geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of
conflict.
De stabiliteit in het bredere netwerk wordt weergegeven in onderstaande vijf uitspraken.
De netwerkscreener moet nagaan welke uitspraak het meest van toepassing is voor het
netwerk en plaatst het cijfer dat voor die uitspraak staat in het onderste hokje bij de 5e
factor (stabiliteit in het netwerk).
1. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden
geaccepteerd en is geen onderwerp van spanning en/of conflict.
2. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden
redelijk geaccepteerd en is zo af en toe onderwerp van spanning en/of conflict.
3. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden
enigszins geaccepteerd en is zo met enige regelmaat onderwerp van spanning en/of
conflict.
4. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden matig
geaccepteerd en is regelmatig onderwerp van spanning en/of conflict.
5. De plaatsing van het kind in het netwerk wordt door de relevante netwerkleden niet
geaccepteerd en is voortdurend onderwerp van spanning en/of conflict.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
311
het netwerkpleegouderschap. De meeste risicofactoren komen aan het licht bij de
invulling van de schalen die voor de beoordeling van de 2e, 3e en 4e factor worden
gebruikt. Wordt op één of meer van de items op deze schalen een 4 of 5 gescoord dan
kan er sprake zijn van een (zeker) risico op dat specifieke punt. Wordt er een 3 gescoord
dan bestaat er tenminste twijfel over het risico. Bij de 6e factor (risicofactoren) worden
de potentiële risico‟s uit de voorafgaande schalen in één cijfer uitgedrukt.
7. Protectieve factoren
Naast gesignaleerde risico‟s die in voorafgaande schalen aan het licht zijn gekomen,
worden hieronder nog zeven risicofactoren genoemd. Deze factoren komen gedeeltelijk
overeen met de items die voor het bepalen van het levensgeluk zijn gebruikt, zij het dat
ze ditmaal op net iets andere en op negatieve wijze zijn geformuleerd. Deze score is in
zekere zin als een „dubbel check‟ te beschouwen: een lage score op levensgeluk en een
hoge score op (één van de) onderstaande items (of vice versa) zal zelden voorkomen en
wijst erop dat er iets heel specifieks aan de hand is. Aan elk van onderstaande
risicofactoren wordt een cijfer tussen 1 en 5 toegekend (1 = afwezig, 2 = nauwelijks
aanwezig, 3 = kans op aanwezig, 4 = grote kans op aanwezig, 5 = aanwezig). Indien
één of meer van de factoren als een 4 of 5 wordt beoordeeld, wordt dat cijfer ingevuld in
het onderste hokje. Dus één 4 of 5 op bijvoorbeeld „ruzies tussen eigen kinderen‟
betekent dat er in het onderste hokje bij de 5e factor (risicofactoren) een 4 of 5 wordt
ingevuld, ongeacht de score op de overige items.
a. Geen steun van belangrijke personen in het netwerk voor het opnemen van een
pleegkind.
b. Jaloezie bij (één van) de kinderen.
c. Ruzies tussen eigen kinderen.
d. Ingrijpende te verwachten veranderingen (verhuizing, wisseling of verlies van
baan, echtscheiding, stichten van opnieuw samengesteld gezin).
e. Financiële schulden.
f. Ruzies in het netwerk en/of met buren en/of scholen en/of instanties.
g. Dogmatische levensovertuigingen.
Een lage score op risicofactoren wijst in feite al op de aanwezigheid van protectieve
factoren. Protectieve factoren zijn bij de beoordeling van aspirant netwerkpleegouders
van belang, indien er zich tijdens de plaatsing moeilijkheden in het pleeggezin en/of met
het pleegkind voor gaan doen.
Op basis van eerder gesignaleerde risico‟s wordt in het bovenste hokje bij de 6e factor
(risicofactoren) een cijfer ingevuld dat voor één van de onderstaande uitspraken staat.
1. Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt
op geen enkel item een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan twee items een 3.
2. Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt
op niet meer dan twee items een 4 of 5 gescoord en/of op niet meer dan vier items
een 3.
3. Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt
op twee of drie items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan vijf items een 3.
4. Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt
op vier of vijf items een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan zes items een 3.
5. Op de schalen die voor de boordeling van de 2e, 3e en 4e factor zijn gebruikt, wordt
op zes item een 4 of 5 gescoord en/of op meer dan zeven items een 3.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
312
8. Belang van het kind
Uitgangspunten voor de bepaling van het belang van het kind zijn dat het
toekomstperspectief voor het kind en alle netwerkleden volstrekt duidelijk is en dat de
ontwikkeling van het kind gebaat is bij de netwerkplaatsing. Juist omdat het kind bij
familie of vrienden verblijft, kan er een situatie ontstaan waarin het besluit over de
terugkeer naar huis van het kind op de lange baan wordt geschoven. Immers: “voorlopig
zit het hier goed!”. Wanneer het einde van dat „voorlopig‟ echter niet in zicht is, ontstaat
er voor het kind bestaansonzekerheid, ook al valt dat ogenschijnlijk niet aan het kind te
merken. Zeker wanneer de ouders en netwerkpleegouders geen aanstalten maken om
het kind terug te laten keren naar huis, zal het kind zich in de situatie schikken. Voor het
kind is het dan heel moeilijk om zich uit te spreken ten opzichte van de ouders en de
netwerkpleegouders. Aan de ene kan wil het de ouders beschermen, omdat het bang is
dat de ouders de opvoeding niet aan kunnen en dat het dan weer slechter met hen gaat.
Aan de andere kant wil het ook niet teleurgesteld worden dat de ouders zijn verzoek om
terugkeer afwijzen. Ten opzichte van de netwerkpleegouders wil het kind niet de indruk
wekken dat hij het daar niet naar zijn zin zou hebben. Dat maakt het voor hem moeilijk
om over terugkeer te beginnen, zeker als het kind merkt dat de netwerkpleegouders
plezier en geluk beleven aan zijn verblijf.
Ook de netwerkscreener kan voor dilemma‟s geplaatst worden. Wanneer hij van mening
is dat de ontwikkeling van het kind in het netwerkpleeggezin niet helemaal goed zal
kunnen verlopen, maar het alternatief is dat het kind voor langdurig residentieel verblijf
naar een instelling geplaatst dient te worden, dient hij als het ware „het minst slechte
advies‟ te geven. De netwerkscreener zal in dat geval argumenten verzamelen waarom
een residentiële plaatsing in een instelling al dan niet de voorkeur verdient ten behoeve
van de ontwikkeling van het kind. Indien ook maar enigszins mogelijk zal de
netwerkscreener hier ook over in gesprek gaan met het kind zelf.
In het hokje bij de 7e factor (protectieve factoren) wordt het cijfer ingevuld dat staat
voor de uitspraak die van toepassing is op de aspirant netwerkpleegouders.
1. Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over veerkracht; onmiddellijk
beschikbare - emotionele en praktische – ondersteuning bij familie, vrienden en/of
buren; gunstige levensomstandigheden; en zijn bereid hulp te aanvaarden en kunnen
daar ook van profiteren.
2. Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over voldoende veerkracht;
enige onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij
familie, vrienden en/of buren; redelijke levensomstandigheden; maar zijn enigszins
terughoudend in hun bereidheid hulp te aanvaarden, omdat ze dat niet nodig vinden.
3. Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over enige veerkracht;
beperkte onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij
familie, vrienden en/of buren; beperkte levensomstandigheden; maar zijn wel bereid
hulp te aanvaarden en redelijk in staat daarvan te profiteren.
4. Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken over minimale veerkracht;
beperkte onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij
familie, vrienden en/of buren; weinig gunstige levensomstandigheden; en zijn nog
wel bereid hulp te aanvaarden, maar lijken nauwelijks in staat om daarvan te
profiteren.
5. Aspirant netwerkpleegouders (en pleegkind) beschikken niet over veerkracht; weinig
tot geen onmiddellijk beschikbare – emotionele en praktische – ondersteuning bij
familie, vrienden en/of buren; ongunstige levensomstandigheden; en zijn niet bereid
hulp te aanvaarden en lijken daar ook niet van te kunnen profiteren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
313
9. Mening kind
Om de slagingskans van de plaatsing juist te kunne beoordelen is het belangrijk dat de
mening van het kind meegenomen wordt in de weging van de totale beoordeling van
geschiktheid van aspirant netwerkpleegouders. Geadviseerd wordt kinderen vanaf de
leeftijd van 12 jaar op deze wijze te vragen naar hun mening.
1. Kind wil heel graag bij netwerkpleegouders wonen.
2. Kind wil bij netwerkpleegouders wonen.
3. Kind twijfelt of hij bij netwerkpleegouders wil wonen.
4. Kind spreekt niet uit of hij wil wonen bij netwerkpleegouders
5. Kind wil zeker niet bij netwerkpleegouders wonen*
* Een score van 5 wordt gezien als een zwaarwegend risico om tot plaatsing over te
gaan.
10. Mening ouders
Om de slagingskans van de plaatsing juist te kunnen beoordelen, dient hierin de mening
van ouders eveneens meegenomen te worden.
Voor de beoordeling van het toekomstperspectief en daarmee de ontwikkeling van het
kind, wordt gebruik gemaakt van onderstaande uitspraken. Bij de 8e factor (belang van
het kind) wordt het cijfer ingevuld dat staat voor de uitspraak die van toepassing is op de
aspirant netwerkpleegouders.
1. Aspirant netwerkpleegouders zijn (of gaan) uit zichzelf actief bezig met het bepalen
van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan voor het kind in.
2. Aspirant netwerkpleegouders tonen zich bereid om zich bezig te (gaan) houden met
het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en tonen begrip voor het
belang van het kind op een duidelijk perspectief.
3. Aspirant netwerkpleegouders tonen zich matig bereid om zich bezig te (gaan) houden
met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan
voor het kind enigszins in.
4. Aspirant netwerkpleegouders tonen zich nauwelijks bereid om zich bezig te (gaan)
houden met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang
hiervan voor het kind niet echt in.
5. Aspirant netwerkpleegouders tonen zich niet bereid om zich bezig te (gaan) houden
met het bepalen van het toekomstperspectief van het kind en zien het belang hiervan
voor het kind helemaal niet in.
In het hokje bij de 9e factor (mening ouders) wordt het cijfer geplaatst wat overeenkomt
met één van de hierna beschreven uitspraken. Hierover dient binnen het gehele
basisteam overeenstemming te bestaan.
1. Ouders zijn er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
2. Ouders zijn er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om
als pleegouder te fungeren.
3. Ouders zijn er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt
zijn om als pleegouder te fungeren.
4. Ouders zijn er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn
om als pleegouders te fungeren
5. Ouders zijn er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
314
11. Mening netwerkscreener
Nadat de eerste acht factoren zijn ingevuld, ziet de netwerkscreener in één oogopslag
hoe de samenhang tussen de verschillende factoren met betrekking tot de geschiktheid
van aspirant netwerkpleegouders eruit ziet. Hij is zich ervan bewust dat de scores niet
allemaal even objectief zijn, maar tot stand zijn gekomen door subjectieve interpretatie
van keuzemogelijkheden op schalen, waarmee de verschillende factoren beoordeeld zijn.
Bij het expliciteren van de eigen mening van de netwerkscreener wordt een inschatting
gemaakt van het gewicht dat wordt toegekend aan de relevantie van de cijfers voor de
afzonderlijke factoren én er wordt een inschatting gemaakt van de relevantie van de
onderlinge samenhang tussen deze factoren. Bij die inschatting laat de netwerkscreener
ook zijn kennis, ervaring en intuïtie meespreken. Geëist wordt dat hij zijn interpretatie
met argumenten kan onderbouwen.
12. Mening basisteam
De mening van het basisteam, inclusief de gedragsdeskundige, wordt op dezelfde wijze
bepaald als bij de netwerkscreener. De netwerkscreener beschikt over meer informatie
en indrukken dan het basisteam, die hun mening moeten baseren op rapportage en
andere informatie van de netwerkscreener. De mate van nabijheid tot de aspirant
netwerkpleegouders varieert dus. Juist door dit verschil in afstand wordt voorkomen dat
het intensieve contact van de netwerkscreener tot ongewenste of al te subjectieve voor-
of afkeur leidt.
De netwerkscreener vult het hokje in bij de 10e factor (mening netwerkscreener) met het
cijfer dat voor één van de hierna beschreven uitspraken staat. Wanneer er meerdere
netwerkscreeners zijn geweest, dan wordt door beide netwerkscreeners een passende
uitspraak gekozen en afzonderlijk bij de 10e factor (mening netwerkscreener) geplaatst.
1. Ik ben er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
2. Ik ben er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
3. Ik ben er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om
als pleegouder te fungeren.
4. Ik ben er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om
als pleegouder te fungeren.
5. Ik ben er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
In het hokje bij de 11e factor (mening basisteam) wordt het cijfer geplaatst wat
overeenkomt met één van de hierna beschreven uitspraken. Hierover dient binnen het
gehele basisteam overeenstemming te bestaan.
1. Het basisteam is er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om
als pleegouder te fungeren.
2. Het basisteam is er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders geschikt
zijn om als pleegouder te fungeren.
3. Het basisteam is er niet zeker van (twijfel) dat de aspirant netwerkpleegouders
geschikt zijn om als pleegouder te fungeren.
4. Het basisteam is er redelijk zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt
zijn om als pleegouder te fungeren.
5. Het basisteam is er zeker van dat de aspirant netwerkpleegouders ongeschikt zijn om
als pleegouder te fungeren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
315
13. Besluit FlexusJeugdplein
Op basis van de ingevulde beoordelingsboog wordt de mate van geschiktheid van de
aspirant netwerkpleegouders vastgesteld.
Bij een score van 2 worden aspirant netwerkpleegouders in principe geschikt bevonden,
maar er worden wel aandachtspunten voor de begeleiding met de aspirant
netwerkpleegouders bespreken.
Wanneer de aspirant netwerkpleegouders zich kunnen vinden in de punten waarop een 2,
3 of 4 bij de afzonderlijke factoren is gescoord en bereid zijn op die punten begeleid te
worden, dan worden zij geschikt bevonden. Er kan in dergelijke gevallen ook gesproken
worden van voorlopige geschiktheid, waarbij het resultaat van de begeleiding
bijvoorbeeld over een half jaar in ogenschouw wordt genomen. Wanneer dat goed is, dan
volgt definitieve geschiktheid. Wanneer dat niet het geval is, dan wordt de voorlopige
geschiktheid ingetrokken.
Bij twijfel spitst de discussie zich toe op de 8e factor (belang van het kind). Een scoring
van 1, 2 of 3 op deze factor wordt als positief beschouwd. Het bereiken van consensus
met ouder en aspirant netwerkpleegouders over een gericht toekomstperspectief
(bijvoorbeeld voortzetting van de plaatsing voor de periode van een half jaar, gevolgd
door een alternatief) kan aanleiding zijn om aan de plaatsing het voordeel van de twijfel
toe te kennen.
Er wordt bij de 12e factor (besluit FlexusJeugdplein) een cijfer ingevuld dat voor één van
de volgende uitspraken staat.
1. Aspirant netwerkpleegouders zijn geschikt om als pleegouder te fungeren.
2. Aspirant netwerkpleegouders zijn redelijk geschikt om als pleegouder te fungeren.
3. Er bestaat gerede twijfel of aspirant netwerkpleegouders geschikt zijn om als
pleegouder te fungeren.
4. Aspirant netwerkpleegouders zijn minder geschikt om als pleegouder te fungeren.
5. Aspirant netwerkpleegouders zijn ongeschikt om als pleegouder te fungeren.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
316
7.3 Bijlagen: Nieuwe plaatsing
7.3.1 Gespreksverslag kennismakingsgesprek
7.3.2 Checklist afspraken nieuwe (over)plaatsing
7.3.3 Checklist nieuwe plaatsing
7.3.4 Pleegzorgcontract
7.3.5 Samenwerkingsovereenkomst FlexusJeugdplein – pleegouders
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
317
7.3.1 Gespreksverslag kennismakingsgesprek
Datum :
Aanwezigen :
Naam pleegkind :
Geboortedatum pleegkind :
Naam aspirant pleegouders :
Adres aspirant pleegouders :
Soort plaatsing : Perspectiefzoekende bestandsplaatsing
: Perspectiefbiedende bestandsplaatsing
: Anders, namelijk
Plaatsende instantie :
BJZ-werker :
Pleegzorgbegeleider crisis :
Pleegzorgbegeleider regulier :
In het kennismakingsgesprek heeft overleg plaats gevonden rond een mogelijke
langdurige plaatsing van bij de familie . Het doel van het gesprek was om
de aspirant pleegouders te informeren over ; zijn/haar familie; het verloop van de
kennismakingsperiode; de contacten met Bureau Jeugdzorg en de begeleiding vanuit
FlexusJeugdplein.
Hulpverleners
Beschrijf hier welke hulpverleners betrokken zijn (BJZ-werker, begeleiders pleegzorg,
enz.), wat hun naam, functie, enz. is en wat de aspirant pleegouders van hen kunnen
verwachten.
Voorgeschiedenis
Beschrijf hier beknopt de voorgeschiedenis van het pleegkind.
Familiecontacten
Beschrijf hier de situatie en mogelijke bezoekregeling (of verwachtingen op dit gebied)
van de moeder, de vader, eventuele broertjes en zusjes en mogelijk overige betrokken
familieleden of belangrijke derden. Maak hiervoor desnoods aangepaste tussenkopjes.
Moeder
Vader
Broers en/of zussen
Overige familieleden
Belangrijke derden
Huidige situatie
Beschrijf hier de huidige situatie van het pleegkind. Het is vooral van belang te
beschrijven welk gedrag de aspirant pleegouders van het kind kunnen verwachten. De
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
318
verschillende ontwikkelingsgebieden (fysiek, cognitief, sociaal en emotioneel) kunnen
hierbij als hulpmiddel dienen.
Aandachtspunten pleeggezin
Beschrijf hier de aandachtspunten zoals deze in het matchingsvoorstel en tijdens het
kennismakingsgesprek aan de orde zijn gekomen en wat hierover besproken en
afgesproken is.
Begeleiding
Beschrijf hier wat de aspirant pleegouders kunnen verwachten aan begeleiding wanneer
er daadwerkelijk tot plaatsing over gegaan zal worden. Denk hierbij aan de huisbezoeken
van de pleegzorgbegeleider, de evaluaties, de zorgteams, enz.
Praktische zaken
Beschrijf hier de besproken praktische zaken, zoals wie het gezag heeft, hoe het zit met
de verzekeringen, enz.
Kennismakingsperiode
Beschrijf hier hoe de kennismakingsperiode eruit zal zien mits iedereen bij deze stappen
akkoord gaat. De kennismakingsperiode moet beschreven worden inclusief de
bedenkmomenten en alle afspraken wie wanneer aanwezig is en wie wanneer contact
met elkaar opneemt en met welk doel.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
319
7.3.2 Checklist afspraken nieuwe (over)plaatsing
Naam kind :
Geboortedatum :
Naam pleeggezin :
Voorgenomen plaatsingsdatum :
Naam BJZ-werker :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
1. Kennismakingsplanning
Personen Gepland voor Plaatsgevonden op
Pleegzorgbegeleider - BJZ-werker
Pleegzorgbegeleider - BJZ-werker –
Pleegouders
Pleegouders – Ouders
Pleegouders – Kind
Eigen kinderen pleegouders – Kind
Eventuele opmerkingen :
2. Pleegzorgcontract en samenwerkingsovereenkomst
Opgesteld op Eventueel besproken op Ondertekend op
3. Hulpverleningsplan
Opgesteld op Naar gd-er op Besproken op Ondertekend op
4. Pleegouderband
Afgegeven op :
5. Afspraken kind-oudercontact
Vorm :
Frequentie :
Duur :
Plaats :
Begeleiding :
Bijzonderheden :
6. Begeleidingsgesprekken met de pleegouders
Frequentie :
7. Verdere afspraken rond contact
Personen Frequentie Plaats Bijzonderheden
Kind – oorspronkelijk milieu
BJZ-werker – oorspronkelijk
milieu
BJZ-werker – kind
BJZ-werker – pleeggezin
BJZ-werker –
pleegzorgbegeleider
Pleegzorgbegeleider – kind
Overige afspraken:
school / werk, door :
huisarts / specialist, door :
therapeut, door :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
320
8. Overige afspraken/aandachtspunten
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
321
7.3.3 Checklist nieuwe plaatsing
Naam kind :
Geboortedatum :
Naam pleeggezin :
(Voorgenomen) plaatsingsdatum :
Naam BJZ-werker :
Naam pleegzorgbegeleider :
Datum :
Deze checklist is bruikbaar bij nieuwe plaatsingen. Het dient als hulpmiddel om zorg te
dragen dat alle formaliteiten rond de plaatsing afgesproken, geregeld en overgedragen
worden.
1. Bevolkingsregister Afgerond
draagt zorg voor het uit- en inschrijven in het bevolkingsregister.
2. Persoonsdocumenten
Afgerond
Het kind bezit:
Paspoort
Identiteitskaart
Verblijfsvergunning
Overigen, namelijk
De persoonsdocumenten zijn in het bezit van .
De persoonsdocumenten dienen na de plaatsing beheerd te worden door (in
principe de pleegouders waar het kind woont).
draagt er zorg voor dat de persoonsdocumenten op de juiste plaats komen.
3. Adreswijziging
Afgerond
Mensen uit de omgeving van het kind die worden ingelicht over de (over)plaatsing.
Naam
Adres
Telefoonnummer
Ingelicht door
Wijze van inlichten Schriftelijk
Mondeling
Schriftelijk
Mondeling
Schriftelijk
Mondeling
4. Medische gegevens
Afgerond
Huisarts Specialist Overigen
Naam
Adres
Telefoonnummer
Ingelicht door
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
322
5. Tandheelkundige zorg Afgerond
Tandarts Orthodontist Overigen
Naam
Adres
Telefoonnummer
Ingelicht door
6. Consultatiebureau Afgerond
De inentingskaart is in het bezit van .
De inentingskaart dient na de plaatsing beheerd te worden door (in principe de
pleegouders waar het kind woont).
draagt er zorg voor dat de inentingskaart op de juiste plaats komt.
Huidige consultatiebureau Nieuwe consultatiebureau
Naam
Adres
Telefoonnummer
Ingelicht door
Wijze van inlichten Schriftelijk
Mondeling
Schriftelijk
Mondeling
7. Ziektekosten verzekering
Afgerond
Naam :
Polisnummer :
Type verzekering :
Adres :
:
Telefoonnummer :
E-mailadres :
Adreswijziging doorgegeven door .
8. Overige verzekeringen Afgerond
Naam :
Polisnummer :
Type verzekering : WA-verzekering
Adres :
:
Telefoonnummer :
E-mailadres :
Adreswijziging doorgegeven door .
Naam :
Polisnummer :
Type verzekering : Begrafenisverzekering
Adres :
:
Telefoonnummer :
E-mailadres :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
323
Adreswijziging doorgegeven door .
Naam :
Polisnummer :
Type verzekering : Levensverzekering
Adres :
:
Telefoonnummer :
E-mailadres :
Adreswijziging doorgegeven door .
Naam :
Polisnummer :
Type verzekering :
Adres :
:
Telefoonnummer :
E-mailadres :
Adreswijziging doorgegeven door .
9. Financiële gegevens
Afgerond
heeft een (spaar)rekening bij , rekeningnummer , die wordt
beheerd door . Na de plaatsing dient deze beheerd te worden door .
draagt er zorg voor dat alle financiële documenten op de juiste plaats komen.
draagt er zorg voor dat de bank ingelicht wordt van de adreswijziging.
10. Schoolgegevens Afgerond
Naam :
Adres :
:
Telefoonnummer :
Email :
Groep :
Leerkracht :
Uitgeschreven door:
11. Diploma‟s Afgerond
Het kind bezit:
Zwemdiploma‟s :
Schooldiploma‟s :
Overige diploma‟s :
De diploma‟s zijn in het bezit van .
De diploma‟s dienen na de plaatsing beheerd te worden door .
draagt er zorg voor dat de diploma‟s op de juiste plaats komen.
12. Lidmaatschappen Afgerond
Het kind is lid van:
Sportvereniging: (sport: ).
draagt zorg voor uitschrijving van deze sportvereniging.
draagt zorgt voor de inschrijving bij een nieuwe sportvereniging.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
324
Muziekvereniging of –school: (instrument: ).
draagt zorg voor uitschrijving van deze muziekvereniging of-school.
draagt zorgt voor de inschrijving bij een nieuwe muziekvereniging
of-school.
Club: (type: ).
draagt zorg voor uitschrijving van deze club.
draagt zorgt voor de inschrijving bij een nieuwe club.
13. Eigendommen
Afgerond
Het kind is in het bezit van en neemt mee naar het nieuwe pleeggezin:
Voldoende kleding en schoenen
Fiets
Meubels (namelijk , , en )
Speelgoed (waaronder , , , enz.)
Knuffel(s)
Foto‟s
Verjaardagskalender
Adresboek
Dagboek
Brieven/kaarten
Boeken
Knutselwerkjes
Verzameling (namelijk )
draagt er zorg voor dat deze eigendommen uiterlijk op bij het nieuwe
pleeggezin zijn.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
325
7.3.4 Pleegzorgcontract
Stichting FlexusJeugdplein
Adres : Diergaardesingel 71
Postcode : 3014 AE Rotterdam
Telefoon : 010-2718888
Pleegzorgbegeleider :
Afdeling : Pleegzorg
Pleegouders
Naam en voorletter(s) :
Geboortedatum en –plaats :
Naam en voorletter(s) :
Geboortedatum en –plaats :
Adres :
Postcode en plaats :
Telefoon : Giro/bankrekening :
Uitvoerder ondertoezichtstelling/voogdij of ouder(s) met gezag of voogd
Naam :
Adres :
Postcode en plaats :
Telefoon :
De Stichting FlexusJeugdplein en de pleegouder(s) komen, met inachtneming van de
Regeling Pleegzorg het volgende overeen:
1. Aanvang van het contract
Met ingang van vangt het contract aan met betrekking tot de minderjarige:
Naam :
Voornamen :
Roepnaam :
Geboortedatum :
Geboorteplaats :
Hierna te noemen het pleegkind, is/wordt opgenomen in het gezin van de pleegouder(s).
2. Omvang van het contract
Het pleegkind is, op basis van het indicatiebesluit, bij aanvang van het contract in het
gezin van de pleegouder(s) geplaatst:
Voltijd contractbasis
Deeltijd contractbasis, te weten … uur per maand/week
3. Aard van de plaatsing
De aard van de pleeggezinplaatsing is, mede gelet op het indicatiebesluit, bij aanvang
van het contract:
crisis
observatiediagnostiek
uitwijk
perspectiefzoekend
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
326
perspectiefbiedend
weekend / deeltijd
vakantie
anders, namelijk:
4. Wettelijk kader bij aanvang van het contract:
Vrijwillige plaatsing
Plaatsing in het kader van voogdij
Plaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling
5. Duur van het contract
De duur van het contract is voor ten hoogste de termijn aangegeven in het
indicatiebesluit “verblijf pleeggezin”.
Indien er sprake is van een crisisplaatsing dan is de duur van het contract maximaal vier
weken.
6. Automatische verlenging
Wanneer er een indicatie voor “verblijf pleeggezin” bestaat, dan wordt het contract in
aansluiting op de indicatie automatisch verlengd en wel voor de termijn dat de nieuwe
indicatie geldig is.
7. Beëindiging van het contract
Het contract eindigt door:
a. beëindiging van de plaatsing;
b. het verstrijken van de termijn van het contract;
c. ontbinding met wederzijds goedvinden;
d. tussentijdse opzegging door één van de partijen;
e. ontbinding door de rechter.
Beëindiging van het contract dient altijd schriftelijk plaats te vinden.
8. Samenwerkingsovereenkomst
Tussen FlexusJeugdplein en de pleegouders is een samenwerkingsovereenkomst van
kracht waarin de verplichtingen van FlexusJeugdplein en de verplichtingen van
pleegouders in op zijn genomen.
De samenwerkingsovereenkomst is overeengekomen op:
9. Overige bepalingen
Omgangsregeling
FlexusJeugdplein en de pleegouder(s) geven uitvoering aan de vastgelegde, dan wel door
de rechter vastgestelde, omgangsregeling van de ouder(s) en het pleegkind dan wel
andere betrokkenen die in nauwe persoonlijke betrekking staan tot het pleegkind.
In/uitschrijving in/uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA)
De pleegouder(s) draagt / dragen er zorg voor dat het pleegkind binnen een week na
plaatsing wordt ingeschreven in de GBA van de woonplaats. Na beëindiging van de
plaatsing draagt / dragen de pleegouders er zorg voor dat het pleegkind binnen een week
wordt uitgeschreven uit de GBA van hun woonplaats. (Niet van toepassing bij weekend /
deeltijd / Vakantieopvang).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
327
Privacy
FlexusJeugdplein en de pleegouder(s) gaan zorgvuldig en vertrouwelijk om met de
gegevens die de persoonlijke levensfeer van betrokkenen betreffen. Deze verplichting
geldt ook na het vertrek van het pleegkind uit het pleeggezin.
Vergoeding
FlexusJeugdplein verleent op basis van dit contract aan de pleegouder(s) een vergoeding
verbonden aan de verzorging en opvoeding van het pleegkind. Deze vergoeding wordt
verleend overeenkomstig de Regeling Pleegzorg.
De pleegouder(s) verschaft / verschaffen op verzoek van FlexusJeugdplein alle
noodzakelijke informatie in verband met de vaststelling van de pleegvergoeding.
Betrokkenheid pleegkind
FlexusJeugdplein en de pleegouder(s) betrekken het pleegkind overeenkomstig zijn /
haar beoordelingsvermogen bij voor hem / haar belangrijke aangelegenheden en
beslissingen. Het pleegkind van 12 jaar en ouder wordt in ieder geval betrokken bij voor
hem / haar belangrijke aangelegenheden, tenzij hij / zij niet in staat kan worden geacht
tot een redelijke waardering van zijn / haar belangen.
10. Slotbepaling
FlexusJeugdplein verschaft een afschrift van dit contract aan de pleegouder(s).
Aldus overeengekomen te:
Handtekeningen
Datum:
Pleegouder:
Datum:
Pleegouder:
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
328
7.3.5 Samenwerkingsovereenkomst
FlexusJeugdplein - Pleegouders
FlexusJeugdplein, organisatie voor jeugdhulpverlening, vertegenwoordigd door:
De heer P. Toet, clustermanager afdeling pleegzorg
en pleegouder(s):
dhr./mevr.
dhr./mevr.
verklaren op akkoord te gaan met de overeenkomst zoals als volgt is
weergegeven:
Algemeen
Pleegzorg vindt haar vertrekpunt in het werken vanuit het belang van het kind. De
pleegzorgvisie is dan ook gebaseerd op de universele verklaring van de rechten van het
kind. De zorg voor kinderen kan alleen goed tot zijn recht komen wanneer alle
betrokkenen vanuit wederzijds respect samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en
het eerbiedigen van de rechten van alle betrokkenen (het kind, diens ouders, de
pleegouders en de medewerkers van FlexusJeugdplein).
Het is niet mogelijk om vooraf over alle mogelijke voorkomende situaties afspraken vast
te leggen. Het uitgangspunt is dat de betrokkenen met elkaar overleggen bij
onduidelijkheden en dat er in redelijkheid gehandeld wordt.
Voor alle medewerkers van FlexusJeugdplein gelden dezelfde verplichtingen tegenover de
pleegouders. Dit is de reden waarom er geen specifieke functienamen in deze
overeenkomst zijn opgenomen.
Ten aanzien van de wederzijdse rechten en verplichtingen tussen FlexusJeugplein en
pleegouders gelden de volgende bepalingen:
Verplichtingen van FlexusJeugdplein ten aanzien van de pleegouders.
1.1 Pleegouders hebben recht op continuïteit in begeleiding. “Wachtende” en
“rustende” pleegouders hebben recht op periodiek contact.
1.2 FlexusJeugdplein legt van alle pleeggezinnen een dossier aan met de
basisgegevens en het pleeggezinverslag. Dit dossier is ter inzage voor
pleegouders. De pleegouders worden geïnformeerd over het dossierbeleid.
1.3 FlexusJeugdplein maakt van ieder pleeggezin een pleeggezinverslag bij de
afronding van de voorbereidings- en selectieprocedure. Het pleeggezinverslag
bevat een beschrijving van het pleeggezin ten behoeve van de matching evenals
afspraken over de samenwerking, aandachtspunten voor de begeleiding en over
de wenselijkheid van aanvullende deskundigheidsbevordering.
1.4 FlexusJeugdplein evalueert de samenwerking tussen pleegouders en
FlexusJeugdplein tenminste één maal per jaar en na het afronden van een
plaatsing. Verslaglegging is aanvulling op eerdere pleeggezinverslagen en wordt
bewaard in het pleeggezindossier.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
329
1.5 FlexusJeugdplein zorgt ervoor dat pleegouders hun taak zo goed mogelijk kunnen
uitvoeren. Er wordt in ieder geval informatie, opvoedingsondersteuning en
deskundigheidsbevordering geboden.
1.6 FlexusJeugdplein betrekt pleegouders bij het opstellen of wijzigen van het
instellingsbeleid via de pleegouderraad (POR) en in het periodieke overleg met de
regionale afdeling van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP). De
positie van de pleegouderraad is geregeld in het POR-reglement.
1.7 FlexusJeugdplein biedt pleegouders informatie over de wettelijke en financiële
regelingen, bijvoorbeeld de klachtenregeling, het privacyreglement,
mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering, verzekeringen, bijzondere
kosten, extra vergoedingen, procedures en dergelijke. De informatie wordt
geboden door middel van de pleeggezinbegeleider, folders, internetsite,
nieuwsbrief en een abonnement op Jeugd (z)Onder Dak en Mobiel, het tijdschrift
voor pleeggezinnen. Daarnaast is er een helpdesk beschik- en bereikbaar.
1.8 FlexusJeugdplein beantwoordt vragen van pleegouders zo spoedig mogelijk. De
pleegouder die belt tijdens kantooruren wordt zoveel mogelijk dezelfde dag te
woord gestaan en er wordt zonodig een beantwoordingtermijn afgesproken. Er is
overleg over de urgentie van de vraag en de mogelijkheden van de betreffende
medewerker. Bij een crisissituatie wordt zo spoedig mogelijk teruggebeld en is
indien nodig een van de andere medewerkers beschikbaar.
1.9 FlexusJeugdplein heeft een 24-uurs bereikbaarheidsdienst, ingevuld door
professionals van het Bureau jeugdzorg Rotterdam, welke beschikbaar is voor
dringende vragen van pleegouders buiten kantooruren.
1.10 FlexusJeugdplein en de pleegouders sluiten bij aanvang van de plaatsing van een
kind een pleegzorgcontract. Hierin staan afspraken over het doel, de aard en de
duur van de plaatsing. Het hulpverleningsplan voor een pleegkind is
richtinggevend voor het doel van de plaatsing. Het hulpverleningsplan is uiterlijk 6
weken na aanvang van de hulpverlening beschikbaar. Van dit hulpverleningsplan
mag niet eenzijdig worden afgeweken. Pleegouders worden evenals ouders en
jongeren vanaf 12 jaar, betrokken bij het opstellen van het hulpverleningsplan.
Op het gebied van de begeleiding en samenwerking met de pleegouders geeft het
pleeggezinverslag (zie art 1.3) de richtlijnen.
1.11 FlexusJeugdplein biedt professionele begeleiding tijdens een plaatsing.
Pleegouders kunnen rekenen op gekwalificeerde medewerkers. Deze begeleiding
start bij de aanvang van de kennismaking met het pleegkind en/of zijn ouders.
Bij een netwerkplaatsing waar het pleegkind al verblijft voor de aanmelding bij
FlexusJeugdplein is binnen 14 dagen na acceptatie van de plaatsing bij de
pleegouder(s) bekend wie hun contactpersoon is. Binnen een maand vindt het
eerste contact plaats.
1.12 Pleegouders horen bij aanvang van een plaatsing met welke medewerker zij
samenwerken, hoe vervanging is geregeld en wie de leidinggevende is.
1.13 FlexusJeugdplein betaalt de pleegzorgvergoeding maandelijks op een vast tijdstip
aan de pleegouders.
1.14 FlexusJeugdplein heeft afspraken met Bureau Jeugdzorg in de regio Rotterdam
over taakverdeling en samenwerking. Pleegouders worden hierover geïnformeerd.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
330
1.15 Wanneer pleegouders een meningsverschil hebben met de gezinsvoogd, cq
casemanager van Bureau Jeugdzorg kunnen zij FlexusJeugdplein verzoeken om te
bemiddelen.
1.16 FlexusJeugdplein biedt nazorg na beëindiging van een plaatsing. Pleegouders
hebben recht op minimaal drie contacten na afloop van een plaatsing.
1.17 FlexusJeugdplein heeft een klachtenregeling. Er is een duidelijke procedure voor
de afhandeling van klachten. Hierin staat in ieder geval hoe een klacht kan
worden ingediend, de tijd die de afhandeling maximaal mag kosten en een
beroepsprocedure. Alle pleegouders worden schriftelijk geïnformeerd over deze
procedure.
Verplichtingen van de pleegouders ten aanzien van FlexusJeugdplein.
2.1 Pleegouders nemen op grond van de beschikbare informatie de beslissing of zij in
hun gezin een aan hen voorgesteld pleegkind willen opnemen.
2.2 Pleegouders verplichten zich een pleegkind zo goed mogelijk te beschermen, te
verzorgen en op te voeden. Pleegouders bieden het aan hen toevertrouwde
pleegkind ondersteuning en begeleiding om zich optimaal te ontwikkelen.
Wanneer gespecialiseerde begeleiding en ondersteuning gewenst is stellen
pleegouders dit bij FlexusJeugdplein aan de orde.
2.3 Pleegouders helpen een kind bij het aangaan van duurzame en veilige relaties.
2.4 Pleegouders werken mee aan een zo goed mogelijke relatie tussen het kind en
zijn ouders en familie.
2.5 Pleegouders informeren FlexusJeugdplein over (problemen in) de ontwikkeling van
het pleegkind.
2.6 Pleegouders informeren FlexusJeugdplein over wijzigingen in hun eigen
(gezins)situatie die van invloed kunnen zijn op de zorg voor het pleegkind. Zij
informeren FlexusJeugdplein terstond bij ingrijpende gebeurtenissen rondom het
pleegkind.
2.7 Pleegouders respecteren de eigenheid van het pleegkind en de (culturele)
identiteit van het pleegkind en diens ouders en familie.
2.8 Pleegouders respecteren de geestelijke en lichamelijke integriteit van het
pleegkind.
2.9 Pleegouders respecteren de rechten van de ouders betreffende hun kinderen.
2.10 Pleegouders staan open voor begeleiding en samenwerking. Zij stellen op het
moment dat er belangrijke beslissingen moeten worden genomen aangaande het
pleegkind dit bij FlexusJeugdplein aan de orde.
2.11 Pleegouders onthouden zich onder alle omstandigheden van belastende
bestraffingen en handelingen ten opzichte van het pleegkind.
2.12 Pleegouders onthouden zich onder alle omstandigheden van seksueel of erotisch
getint gedrag met het pleegkind. Bij signalering van seksueel of erotisch getint
gedrag tussen het pleegkind en overige leden van het pleeggezin en/of derden
buiten het gezin wordt dit door pleegouders gemeld en besproken met
FlexusJeugdplein.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
331
2.13 Pleegouders overleggen over een (ingrijpende)medische behandeling en/of
onderzoek van het pleegkind, eventueel met bemiddeling van FlexusJeugdplein,
met de gezaghebbers (ouders en/of voogd). Indien in noodsituaties direct tot
medische behandeling dient te worden overgegaan melden pleegouders dit zo
spoedig mogelijk aan FlexusJeugdplein.
2.14 Pleegouders bespreken gewenste wijzigingen in de samenwerkingsafspraken met
hun contactpersoon bij FlexusJeugdplein.
Deze Samenwerkingsovereenkomst eindigt op het moment dat het pleeggezin en/of
FlexusJeugdplein besluiten de samenwerking te beëindigen. FlexusJeugdplein is verplicht
om bij een eenzijdige beëindiging van de samenwerking vanuit FlexusJeugdplein deze
schriftelijk te motiveren naar pleegouders.
Handtekeningen
Datum:
Clustermanager FlexusJeugdplein:
Datum:
Pleegouder:
Datum:
Pleegouder:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
332
7.4 Bijlagen: Secretariaat
7.4.1 Opdrachten voor het secretariaat
7.4.2 Mutatieformulier Afdeling Pleegzorg
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
333
7.4.1 Opdrachten voor het secretariaat Van :
Datum :
Naam cliënt:
Concept opsturen:
HVP
EHVP
Verslag netwerkscreening
Pleegzorgcontract
Samenwerkingovereenkomst
PBP (pleegouderbegeleidingsplan)
EPBP (evaluatie pleegouderbegeleidingsplan)
Officieel maken:
HVP
EHVP
Verslag netwerkscreening
Pleegzorgcontract
Samenwerkingovereenkomst
PBP (pleegoudersbegeleidingsplan)
EPBP (evaluatie pleegoudersbegeleidingsplan)
Versturen aan:
Pleegouders
Vader
Moeder
Beide ouders
BJZ-werker
expl.dossier
Rudi Bruggemans
Te vinden onder:
YZA 2 :
M:Schijf :
Aanvullingen voor begeleidende brief:
Adresgegevens wanneer niet in YZA aanwezig of onjuist vermeld
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
334
7.4.2 Mutatieformulier Afdeling Pleegzorg
Begeleider: ……………………………………………… Team: Pleegzorg 1 / Pleegzorg 2 / CRO Handtekening: ………………………………………… Datum: ………………………………………………………… Cliënt: ……………………………………………………… Geboortedatum: …………………………………………
Soort mutatie:
□ Naamswijziging cliënt Ingangsdatum mutatie: ……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: …………………………………………………………
□ Wijziging pleegzorgbegeleider Ingangsdatum mutatie: ……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: …………………………………………………………
Afdeling: ………………………………………………… Afdeling: ……………………………………………………
□ Wijziging BJZ-werker/voogd Ingangsdatum mutatie:……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: …………………………………………………………
Locatie: …………………………………………………… Locatie: ………………………………………………………
□ Wijziging maatregel Ingangsdatum mutatie:……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: …………………………………………………………
□ Adreswijziging (pleeg)gezin Ingangsdatum mutatie:……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: ………………………………………………………… Adres: …………………………………………………… Adres: ……………………………………………………… Postcode/Plaats: …………………………………… Postcode/Plaats: ……………………………………… Telefoon: ……………………………………………… Telefoon: ………………………………………………… Rekeningnummer: ………………………………… Rekeningnummer: ……………………………………
□ Wijziging pleeggezin Ingangsdatum mutatie: …………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: ………………………………………………………… Adres: …………………………………………………… Adres: ……………………………………………………… Postcode/Plaats: …………………………………… Postcode/plaats: ………………………………………
Telefoon: ……………………………………………… Telefoon: …………………………………………………… Rekeningnummer: ………………………………… Rekeningnummer: …………………………………… Registratienummer: ……………………………… Registratienummer: …………………………………
□ Wijziging zorgtraject Ingangsdatum mutatie: ……………………………
Van: ……………………………………………………… Naar: ………………………………………………………… DAN ALTIJD VULLEN: A Doel is bereikt B Overeenstemming dat andere zorg nodig is binnen FJP C Overeenstemming dat andere zorg nodig is, maar niet beschikbaar binnen FJP D Gelijke hulp wordt voortgezet op andere locatie
E Doel niet (geheel) behaald, maar maximaal haalbare binnen FJP bereikt. F Doel niet (geheel) behaald, maar hulp beëindigd als gevolg van externe factoren
G Doel niet (geheel) behaald, maar zorg beëindigd door BJZ of FJP zonder overeenstemming met de cliënt
H Doel niet (geheel) behaald, maar zorg beëindigd door cliënt zonder overeenstemming met BJZ of FJP
I Reden onbekend, anders of niet van toepassing
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
335
Mutatieformulier Pleegzorg Maart 2011
□ Afsluiting hulpverlening FJP
Datum afsluiting: ………………………………………
Pleeggezin: ………………………………………………… Registratienummer: …………………………………………… DAN ALTIJD INVULLEN: A Doel is bereikt B Overeenstemming dat andere zorg nodig is binnen FJP C Overeenstemming dat andere zorg nodig is, maar niet beschikbaar binnen FJP D Gelijke hulp wordt voortgezet op andere locati
E Doel niet (geheel) behaald, maar maximaal haalbare binnen FJP bereikt. F Doel niet (geheel) behaald, maar hulp beëindigd als gevolg van externe factoren
G Doel niet (geheel) behaald, maar zorg beëindigd door BJZ of FJP zonder overeenstemming met de cliënt
H Doel niet (geheel) behaald, maar zorg beëindigd door cliënt zonder overeenstemming met BJZ of FJP
I Reden onbekend, anders of niet van toepassing
□ Beschikbaarheid pleeggezin
Is het pleeggezin beschikbaar voor nieuwe plaatsingen □ Ja □ Nee
Kopie mutatieformulier naar afdeling Bemiddeling □ Ja □ Nee
Evaluatieverslag beëindiging plaatsing volgt □ Ja □ Nee
□ Afsluitgegevens cliënt
Is er nog hulpverlening binnen FlexusJeugdplein? □ Ja □ Nee
Zo ja, bij welke voorziening: ………………………………………………………………………………………………………… Adresgegevens: ……………………………………………………………………………………………………………………………… Is er nog semi-residentiële hulpverlening? Zo ja, bij welke instelling …………………………………………
Adresgegevens: ………………………………………………………………………………………………………………………………
□ Exit vragenlijst bijgevoegd indien er geen zorg meer is binnen FlexusJeugdplein)
□ Verwerkt door secretariaat Pleegzorg
□ IJZA II
□ Excel
Naam: …………………………………………………………………………………………………………………………………………… Datum: …………………………………………………………………………………………………………………………………………
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
336
7.5 Bijlagen: Standaard rapportage
7.5.1 Stroomdiagram standaard rapportage
7.5.2 Instructie registreren van een cliëntcontact bij geïndiceerde zorg
7.5.3 Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.4 Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.5 Hulpmiddel Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.6 Tips en aandachtspunten Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
7.5.7 Standaard begeleidende brief (E)HVP
7.5.8 Pleegouderbegeleidingsplan
7.5.9 Checklist indicatoren veiligheid kind in de pleegzorg
7.5.10 Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK)
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
337
7.5.1 Stroomdiagram standaard rapportage
Indicatiebesluit
Beoordeling Indicatiebesluit
Bureau Jeugdzorg
Ja
Netwerkpleeggezin Bestandspleeggezin
Verslag netwerkscreening Matchingsvoorstel
Pleegzorgcontract Samenwerkingsovereenkomst
Positieve beoordeling?
Kan FJP hulp bieden?
Ja
+
Hulpverleningsplan
Evaluatie Hulpverleningsplan Pleegouderbegeleidingsplan Vragenlijsten Pleegouders + +
Exit-vragenlijsten + +
Nee
Nee
Aanm
eld
ing
Voorb
ere
idin
g
Sta
rt
Begele
idin
g
Afs
luitin
g
2 dagen na aanmelding
15 dagen na aanmelding
4 weken na aanmelding
1 week na plaatsing?
3 maanden na aanmelding
6 weken na plaatsing
1 week na plaatsing?
2 maanden voor verlopen indicatiebesluit
“ “ “ + +
Jaarlijks te herhalen
Indicatiebesluit in IJZA
Eindevaluatie Pleegouderbegeleidingsplan Eindevaluatie Hulpverleningsplan
6 maanden na plaatsing
Matchingsbesluit
Gespreksverslag Kennismaking
Z.s.m. na kennismakings-gesprek
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
338
7.5.2 Instructie Registreren van een Cliëntcontact bij geïndiceerde
zorg
Bron: Registreren cliëntcontact, Karin Meijer, Versie 4, 23-8-2010
Alleen contacten met cliënt(systeem) worden geregistreerd indien de geïndiceerde zorg
gestart is (voor crisistrajecten wordt dus geen CCT geregistreerd, voor crisisvervolg wel).
Definitie cliëntcontact: Een gepland contact met de cliënt en/of zijn of haar ouder(s) /
verzorgers. Echter niet pleegouders.
Wie moet tijdschrijven:
Tijdschrijven is alleen nodig bij Jeugdhulp. Jeugdhulp kan alleen geleverd worden door de
volgende functies:
Gedragsdeskundige/GZ-psycholoog
Ambulant hulpverlener A
Ambulant hulpverlener B
Pleegzorgwerker
Leidinggevende C
Leidinggevende D
Educatiemedewerker
Activiteiten begeleider
Overige vak-HBO‟ers (o.a. spelbegeleider, medewerker diagnostiek)
1. Ga naar Cliënt – Registratie – Contacten
2. Klik op onderaan de pagina, een leeg invulscherm opent
Vul als volgt in:
Zorgtraject Open zoekscherm met behulp van het driehoekje Vul voornaam of achternaam zonder tussenvoegsels of geboortedatum
(dd/mm/jjjj) in (dus niet voor- en achternaam)
Indien je een contact schrijft voor een cliënt buiten
jouw caseload, vink dan Toon alleen „eigen‟ cliënten uit
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
339
Pleegzorg
Voor elke cliënt in de pleegzorg (dus ook AGO, Uitwijk en Crisispleegzorg vervolg)
zult u minimaal 3 zorgtrajecten aantreffen
Bij een cliëntcontact op locatie zorgaanbieder (dit zijn alle Flexusjeugdpleinlocaties)
kiest u het traject JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie
Zorgaanbieder
De pleegzorgbegeleider kiest bij een cliëntcontact niet op locatie zorgaanbieder (dus
thuis, bij pleegouders, school, rechtbank enz..) JHV Ambulant Contact
Jeugdhulp Thuis
Kies dus nooit het pleegzorg traject bij contactregistratie
Soort contact maak keuze die van toepassing is
Onderwerp is optioneel (handig voor eigen overzicht)
Aanwezigen is optioneel (keuze uit cliëntrelaties)
Cliënt aanwezig Indien ouder(s) wel aanwezig maar jongere niet dan kiest u hier [nee]
Aantal medewerkers aanwezig
Kies altijd 1; Indien er meerdere medewerkers zijn die dit contact moeten
registreren (kijk boven bij “wie moet tijdschrijven”), deel dan de tijd die je
registreert door het aantal medewerkers
Aantal cliënt casussen waarop contact
betrekking heeft
Kies altijd 1; Indien het contact met meerdere cliënten plaats vindt, deel de
tijd dan door het aantal cliënten. Het contact moet dan op dezelfde wijze bij
de andere cliënten geregistreerd worden.
Goedgekeurd Negeren
Resultaat Negeren, alleen plaatsgevonden contacten worden geregistreerd
Declareren via JHV
Jhv activiteit Kies de activiteit die overeen komt met de activiteit uit het zorgtraject
Lokatie optioneel
Datum datum invullen
Tijd start Starttijd contact (reis- en voorbereidingstijd niet bijtellen)
Tijd einde eindtijd contact (pure contacttijd registreren)
Medewerker keuzemenu, eigen naam kiezen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
340
Voorbeeld van een contact op locatie zorgaanbieder met verplicht in te vullen velden:
3. Klik op Opslaan .
U krijgt hierna een overzicht te zien van de door u ingevulde gegevens.
Wil je iets aanpassen dan klik je op het gele balletje vooraan.
Voorbeelden wel of niet een contact registreren:
Pleegzorgbegeleider heeft een gesprek met het pleeggezin in het huis van het
pleeggezin, cliënt is in huis, loopt in en uit, maar neemt geen deel aan het gesprek.
Niet registreren als cliëntcontact. Het contact met de cliënt is immers niet gepland.
Pleegzorgbegeleider heeft een gesprek met het pleeggezin in het huis van het
pleeggezin, tevens heeft de begeleider een gesprek met de cliënt gepland.
Het gesprek met de cliënt registreren als cliëntcontact.
Ambulant begeleider heeft een afspraak voor een gesprek met cliënt op de
Diergaardesingel. Cliënt komt niet opdagen. Het contact heeft niet plaatsgevonden
Niet registreren als cliëntcontact.
Voorbeelden zorgtrajectkeuze
Pleegzorgbegeleider heeft met cliënt en met BJZ-werker een gesprek op locatie van
Bureau Jeugdzorg.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Thuis
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
341
Pleegzorgbegeleider heeft een begeleid ouderbezoek op locatie van Bureau Jeugdzorg.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Thuis
Pleegzorgbegeleider heeft een begeleid ouderbezoek op locatie van FlexusJeugdplein.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie Zorgaanbieder
Ambulant medewerker heeft een gesprek met jongere en BJZ-werker op de groep.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie Zorgaanbieder
Spelbegeleidster heeft een individuele sessie met cliënt op de Heindijk.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie Zorgaanbieder
Soort contact: gepland contact op eigen bureau CCT f2f
Psycholoog / Psychiater heeft een cliëntcontact in het kader van een diagnostisch
onderzoek op een locatie van FlexusJeugdplein.
Kies: JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie Zorgaanbieder
Soort contact: diagnostisch onderzoek CCT f2f
Ambulant begeleider heeft een telefonisch contact met de cliënt. De plek waar de cliënt
zich bevindt is leidend voor de keuze. Is de cliënt op een accommodatie van
FlexusJeugdplein dan kies je JHV Ambulant Contact Jeugdhulp Accommodatie
Zorgaanbieder
Contacten in Caseload:
Als je vanuit de caseload contacten van de cliënt gaat zoeken vind je niet alle contacten.
Je bent de contacten niet kwijt.
1. Kijk bij Cliënt – Registratie – Contacten (om alle contacten van een cliënt te zien) of
2. Ga op je dashboard naar de tab Registratie (rechter tab) en klik vervolgens op de tab
Contacten (om alle contacten van jezelf te zien)
in de grijze balk zie je nu Gebruiker – Registratie - Contacten
De afdelingsmanager gaat naar Medewerker – Registratie - Contacten
Als de afdelingsmanager via Team – registratie – contacten gaat zoeken vindt deze daar
niet alle contacten, op medewerker – registratie – contacten wel.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
342
7.5.3 Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
Naam pleegkind
Referentienummer :
ALGEMENE GEGEVENS
Datum :
Verantwoordelijke medewerker :
Uiterste evaluatiedatum :
Datum start hulpverlening :
GEGEVENS JEUGDIGE
Naam :
Geboortedatum :
Geslacht :
Wettelijke vertegenwoordiger :
Begeleidende instantie :
Contactpersoon / (Gezins) voogd :
Adres :
Postcode / Plaats :
Telefoon :
Zorgkader/ maatregel :
Kenmerk indicatiebesluit :
Datum indicatiebesluit :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
343
DE HULPVRAAG
Wat is er aan de hand
Eerdere hulpverlening
Actuele hulpvraag
DOEL(EN)
Titel:
Startdatum:
Omschrijving:
Werkwijze:
Titel:
Startdatum:
Omschrijving:
Werkwijze:
Kennismakingsperiode
Samenwerkingsafspraken
Aanvullingen
Handtekening
Datum:
Hulpverlener FlexusJeugdplein:
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
344
HULPVERLENINGSPLAN GEZIEN EN AKKOORD
Datum :
Jeugdige:
Datum:
Ouders:
Datum:
Pleegouders :
Datum:
Medewerker begeleidende instantie/ (gezins)voogd:
OPMERKINGEN
Datum:
Naam:
Opmerking:
Referentienummer:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
345
7.5.4 Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
Naam pleegkind
Referentienummer:
ALGEMENE GEGEVENS
Datum evaluatie :
Versie :
Soort :
Verantwoordelijke medewerker :
Datum hulpverleningsplan :
Datum start hulpverlening :
GEGEVENS CLIËNT
Naam :
Geboortedatum :
Geslacht :
Wettelijke vertegenwoordiger :
Begeleidende instantie :
Contactperspersoon / (Gezins)voogd :
Adres :
Postcode, plaats :
Telefoon :
Zorgkader/ maatregel :
Datum indicatiebesluit :
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
346
EVALUATIE HULPVERLENING
Algemene indruk van de afgelopen periode
Visie op problematiek
DOEL(EN)
Titel:
Startdatum:
Omschrijving:
Werkwijze:
Score consensus: | |
Titel:
Startdatum:
Omschrijving:
Werkwijze:
Score consensus: | |
Titel:
Startdatum:
Omschrijving:
Werkwijze:
Score consensus: | |
Beleving en waardering van de jeugdige en/of ouders
Algemene conclusie over de hulpverlening
Samenwerkingsafspraken
Aanvullingen
Handtekening
Datum:
Hulpverlener FlexusJeugdplein:
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
347
EVALUATIE HVP GEZIEN EN AKKOORD
Datum:
Jeugdige:
Datum:
Ouders:
Datum:
Pleegouders:
Datum:
Medewerker begeleidende instantie / (gezins)voogd:
OPMERKINGEN
Datum:
Naam:
Opmerking:
Referentienummer:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
348
7.5.5 Hulpmiddel Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
Algemeen
Hulpverleningsplan
Voor ieder kind wordt aan het begin van de plaatsing (uiterlijk zes weken na start van de
plaatsing) een Hulpverleningsplan (HVP) geschreven. Gedurende de begeleiding wordt
jaarlijks het Hulpverleningsplan geëvalueerd. Deze EHVP‟s worden binnen IJZA gekoppeld
aan het HVP. Onder dit kopje wordt verwezen naar het HVP waar het EHVP aan
gekoppeld is. Dit vult IJZA II automatisch in en ziet er dan bijvoorbeeld als volgt uit:
„06-02-2007 v. Definitief – Concept‟.
Titel
De titel van het EHVP is standaard: „EHVP Integrale Pleegzorg‟.
Datum
De datum van de evaluatie waarbij het EHVP besproken wordt.
Versie
1 bij eerste evaluatie, 2 bij tweede evaluatie enz.
Verantwoordelijke medewerker
De pleegzorgbegeleider die het EHVP schrijft.
Soort
In principe dient hier „Tussenevaluatie‟ gekozen te worden, tenzij het Eind Evaluatie
Hulpverleningsplan (EEHVP) is. Deze wordt bij de afsluiting van de begeleiding
geschreven. Dan dient hier „Eindevaluatie‟ gekozen te worden.
Status
Hier wordt „Concept‟ gekozen.
Het secretariaat verandert dit in „Vastgesteld‟ indien de handtekeningen binnen zijn en
het verslag dus volledig definitief is.
Sjabloon (voor printversie)
Kies hier „Evaluatie HVP‟.
Inhoud
Algemene indruk van de afgelopen periode
Hier wordt informatie uit logboeken en andere rapportages van het afgelopen jaar kort
en bondig weergeven. Hierbij dienen de volgende subkopjes gebruikt te worden:
Algemeen
Vermeld periode dat kind in het pleeggezin woont (en eventuele plaatsingen hieraan
voorafgaand), de samenstelling pleeggezin en diagnoses uit eerder onderzoek en
behandeling indien dit verder niet in het verslag terugkomt
Ontwikkelingsgebieden
Maak onderstaande kopjes en beschrijf bij elk ontwikkelingsgebied ook de krachten en
mogelijkheden van het kind binnen het betreffende gebied.
A.Psychosociaal functioneren.
*emotionele ontwikkeling *gedrag *persoonlijkheidsontwikkeling en
identiteitsontwikkeling *middelengebruik *overige psychosociale problemen (waaronder
psychoseksuele ontwikkeling)
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
349
B.Lichamelijke gezondheid
*lichamelijke ziekte of handicap *zelfverzorging *aan lichamelijke functies gerelateerde
klachten *overige problemen met lichamelijke gezondheid
C.Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling
*cognitieve ontwikkeling *vaardigheden (sociale vaardigheden, communicatieve
vaardigheden, motorische vaardigheden)
D.(Pleeg-)gezin en opvoeding
(beschrijf effect daarvan op het kind, dus niet de ouder- of gezinsproblematiek
beschrijven)
*kwaliteiten van de opvoeding *(pleeg)ouder-kindrelatie (hechting) *verwaarlozing,
mishandeling, misbruik van jeugdige in (pleeg)gezin *instabiele opvoedingssituatie
*problemen van (pleeg)ouders *problemen van ander gezinslid *sociaal netwerk
(pleeg)gezin *omstandigheden(pleeg)gezin *contacten met biologische (pleeg)ouders
*eventuele problemen (pleeg)gezin en opvoeding
E.Jeugdige en omgeving
*school, peuterspeelzaal (relatie leerkracht, relatie andere kinderen *relaties, vrienden,
sociale netwerk en vrije tijd *eventuele problemen in de omgeving (financiën,
huisvesting jeugdige, justitiële instanties)
Visie op problematiek
Beschrijf of gegeven hulp en/of diagnostisch onderzoek je visie op de problematiek heeft
gewijzigd of aangepast.
Beleving en waardering van de jeugdige en/of ouders
Hier dient beschreven te worden wat de cliënt (kind en ouders) van de geboden hulp
vindt. Het gaat erom of men tevreden is of dat er andere wensen of verwachtingen ten
opzichte van de begeleiding bestaat.
Algemene conclusie over de hulpverlening
Voldoet de geboden hulp in de modules / het pleeggezin? Moeten er meer modules /
activiteiten worden ingezet?
Samenwerkingsafspraken
Wat heb je afgesproken over de samenwerking met het cliëntsysteem. Wat heb je
afgesproken over de samenwerking met BJZ-werker. Zijn er andere hulpverleners
betrokken waar afspraken mee gemaakt moeten worden.
Aanvullingen
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
350
7.5.6 Tips en aandachtspunten Evaluatie Hulpverleningsplan FlexusJeugdplein
1. Aandachtspunten algemeen
De tekst van het (E)HVP wordt in tegenwoordige tijd geschreven. Voltooide tijd wordt
zoveel mogelijk vermeden (heeft gespeeld, is geweest, etc).
2. Toelichting op onderdelen (E)HVP
Wat is er aan de hand (HVP) of Algemene indruk van de afgelopen periode
(EHVP)
Onder dit kopje wordt kort verteld hoe het met het kind in het pleeggezin gaat en hoe
het met de ouders gaat. In de doelen kunnen punten uitgebreider aan bod komen.
Punten die niet in de doelen besproken worden, komen in dit gedeelte aan de orde.
N.B. Zie bij EHVP de betreffende aandachtsgebieden onder de ? in IJZA.
Aandachtspunten:
- beginnen met een zin waarin de datum van de uithuisplaatsing genoemd wordt
- korte samenvatting in het begin
- duidelijk en leesbaar
- kort en krachtig
- goede/duidelijke volgorde van de ontwikkelingen
- variatie in bewoordingen (bijvoorbeeld let op gebruik stopwoordjes)
- waarderingen (het gaat goed op het gebied van..) kort toelichten met
feitelijkheden
- pleegzorgbegeleider gebruiken in plaats van pleegzorgwerker
- feitelijkheden plaatsen in tijd (wanneer vindt iets plaats)
- eindigen met een standaard zin: „Bij de bespreking van de doelen wordt
bovenstaande informatie toegelicht‟.
Eerdere hulpverlening (HVP)
In tegenstelling tot wat er in IJZA staat, beschrijft dit gedeelte van het HVP onder andere
de aanleiding van de plaatsing (dit komt dus niet onder „algemene indruk‟, omdat de
start dan meteen negatief is).
Visie
Dit beschrijft de visie van alle betrokkenen over de huidige situatie.
Aanvullingen
In het EHVP ontbreekt het kopje conclusie. Een conclusie kan toegevoegd worden,
bijvoorbeeld naar aanleiding van een evaluatiebespreking, onder het kopje „aanvullingen‟
wanneer een verslag definitief wordt.
Eindverslag
Het laatste EHVP is tevens het eindverslag. Als er nog tijd zit tussen het laatste EHVP en
de overplaatsing, dan moet er nog een EHVP (kort) geschreven worden.
3. Doelen
HOE SMART DOELEN STELLEN?
- De bedoeling is dat pleegouders (voor het kind) en ouders het doel SMART
formuleren, niet de begeleider.
- Indicatiedoelen of andere doelen waar niet aan gewerkt wordt met hulp van ons,
komen niet in het hulpverleningsplan. (Wel wordt elders in het hulpverleningsplan
vermeld dat daar door derden aan gewerkt wordt.)
- Doelen voor pleegouders of pleeggezin in apart pleegouderbegeleidingsplan (nog
niet ontwikkeld).
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
351
S: Specifiek
• Vermijd vage begrippen en aanduidingen
• Formuleer doelen in eindtermen, geen procestermen
• Maak doelen situatie-specifiek
Tommy herkent boze en blije gevoelens
M: Meetbaar
• Formuleer doelen in meetbare termen: af te bakenen gedragingen, gevoelens,
cognities of situaties. Waarmee zien we straks dat de hulp klaar is?
Astrid blijft „s nachts in bed
A: Aanvaardbaar
• Voor de belangrijkste belanghebbenden (ouders, jongere, behandelaars)
R: Realistisch
• Gericht op veranderbare zaken, met het oog op de situatie van de cliënt en binnen
tijdsbestek en mogelijkheden hulpverlening.
Babbe heeft bepaald met welke opleiding ze in september 2011 wil starten
T: Tijdgebonden
• Spreek af wanneer doelen behaald zijn, hulp is niet oneindig.
** N.B.: formuleringen als: „goed‟, „adequaat‟, „positief‟ verder uitwerken. Hoe- en
wat-vragen zijn hierbij zeer belangrijk, bijvoorbeeld: Hoe zien de bezoeken er uit
als ze goed verlopen? Wat merk je dan? (Ouders zijn aanwezig, of moeder neemt
initiatief tot spel.) Of: Hoe ziet het er uit als het kind adequaat met zijn emoties
omgaat? Wat gebeurt er dan? (Het kind huilt als het zich pijn doet, of het kind
zegt het als hem iets dwars zit.)
Daartoe behulpzame oplossingsgerichte vragen aan cliënt:
- De wondervraag is zeer nuttig om tot doelen te komen. En deze moet meestal
gekoppeld worden aan vervolgvragen. Wat zou je het eerst merken als het
wonder gebeurd is? Wat zou … (een belangrijke ander) zien/merken als het
wonder is gebeurd? En wat nog meer? Maak eens een film van hoe het er de dag
na het wonder uit zou zien.
- En je kunt vragen: Wat zou je anders willen? Wat wil je (minimaal/maximaal)
bereiken? Wat is haalbaar om te bereiken? Hoe zou het er dan wél uit zien? Hoe
zou je willen dat het er uit ziet/hoe hij of zij dan doet? Hoe merk je dan dat ….
(het doel) bereikt is? Wat zou er beter gaan als het probleem er niet meer was?
Waaraan merken ….. (anderen) dat het doel bereikt is? Wat moet er voor het
probleem in de plaats komen? Wat is er volgens jou nodig om je kind weer thuis
te krijgen? Waar kan de BJZ-werker aan zien dat u in staat bent uw kind weer op
te voeden?
Dergelijke vragen zorgen er voor dat het SMART doel kant en klaar op tafel komt
te liggen en de werker het alleen nog maar hoeft te noteren.
De vragen brengen al meteen veranderingen teweeg in het denkpatroon van de
cliënt. Deze is meestal geneigd in termen van problemen te denken. Met deze
vragen komen er nieuwe beelden te voorschijn, in de toekomst geprojecteerd. De
blik wordt al verlegd.
HOE GAS-NOTATIES MAKEN?
GAS (Goal Attainment Scale) kent vaste scores:
-1 toestand ongunstiger
0 toestand (als) bij start
+1 toestand gunstiger
+2 toestand conform doel
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
352
N.B.
- Als er net na een EHVP een nieuw doel komt (bijvoorbeeld n.a.v. een
psychologisch onderzoek) wordt dit doel in het logboek vermeld en verwerkt in
het eerstvolgende EHVP.
- In de omschrijving staat hoe je aan het doel bent gekomen. Deze is dus niet
hetzelfde als de titel!
HOE DROP SCHRIJVEN?
DROP staat voor:
- Duidelijk; (Pleeg)ouders, kinderen en andere betrokkenen moeten weten waar je
het over hebt.
- Respectvol; ook als (pleeg)ouders compleet onbegrijpelijk gedrag laat zien.
- Objectief; je moet met concrete voorbeelden kunnen onderbouwen waarom jij dat
zo ziet.
- Professioneel; je bent ingehuurd als professional, dus alleen een weergave van
hoe betrokkenen het zien volstaat niet.
Dus niet:
Ouders lijken maar niet te willen begrijpen dat hun zoon niet intelligent genoeg is om
deze opleiding aan te kunnen.
Maar wel:
Het lijkt erop dat voor ouders de mogelijkheden van Bram binnen het onderwijs nog niet
duidelijk zijn, waardoor zij blijven hopen op een onderwijstraject wat misschien niet
haalbaar is.
4. Enkele standaarddoelen + GAS-scores
Onderstaande voorbeelden kunnen aangepast worden aan de situatie. Niet alle doelen
zijn Smart geformuleerd. Probeer het bijvoorbeeld nog Smarter te maken door er een
tijdsbestek aan toe te voegen. Ook kun je toelichting geven onder het kopje
Omschrijving.
Minstens één doel zal standaard in de hulpverleningsplannen moeten staan.
In principe is vrijwel iedere crisisopvangplaatsing bedoeld om de toekomst voor het kind
helder te krijgen en wel zo snel mogelijk. Daar zouden we binnen onze crisisopvang in
àlle zaken actief aan moeten kunnen werken. Dit gebeurt op indicatie van BJZ als er
sprake is van een maatregel. En bij vrijwillige hulpverlening met instemming van de
ouders.
Doel is dus altijd:
Titel (zelfde als +2): Er is binnen de crisistermijn duidelijkheid over waar het kind gaat
wonen.
-1 Het is binnen de crisistermijn nog onduidelijk waar het kind gaat wonen.
0 het is onduidelijk waar het kind gaat wonen na de crisisplaatsing en wat de
voorwaarden zijn die BJZ stelt aan een plek om te wonen.
+1 Er loopt een onderzoek naar de vraag waar het kind het beste kan wonen.
+2 Er is binnen de crisistermijn duidelijkheid over waar het kind gaat wonen
Er zijn daarnaast een aantal doelen waar we binnen crisisopvang meestal ook aan
moeten werken (of we nu wel of niet met het gezin van herkomst aan het werk kunnen).
Zoals een observatiedoel:
Titel (zelfde als +2): D. ontwikkelt zich voorspoedig.
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
353
-1 De ontwikkeling van D stagneert en er is veel onduidelijkheid hierover.
0 Het is nog onduidelijk of D zich voorspoedig zal ontwikkelen, gezien wat hij heeft
meegemaakt.
+1 Er zijn nog te veel vragen over de ontwikkeling van D
+2 D ontwikkelt zich voorspoedig.
Of een ander observatiedoel:
Titel (zelfde als +2): Het is duidelijk wat S specifiek nodig heeft van haar opvoeders.
-1 Er zijn nog meer vragen gerezen over wat S nodig heeft
0 Het is nog niet duidelijk wat S vraagt van haar toekomstige opvoeders.
+1 Het wordt langzamerhand duidelijker wat S nodig heeft van haar opvoeders.
+2 Het is duidelijk wat S specifiek nodig heeft van haar opvoeders.
Of wat betreft de bezoekcontacten:
Titel (zelfde als +2): T geniet van de bezoekcontacten
-1 De bezoekcontacten met ouders verlopen steeds meer gespannen
0 De bezoekcontacten met ouders verlopen gespannen en T wordt er onrustig van
+1 De bezoekcontacten verlopen al meer ontspannen, maar T geniet nog niet echt
+2 T geniet van de bezoekcontacten
Of als er gedrags- of emotionele problemen zijn bij het kind in het pleeggezin:
Titel (zelfde als +2): I gaat op een rustige manier naar bed
-1 Elke dag is er meer strijd rond bedtijd
0 Elke dag is er strijd rond bedtijd
+1 Er is nog 1 tot 3 dagen per week strijd
+2 I gaat op een rustige manier naar bed
(Uitwijk) Titel (zelfde als +2): : Moeder biedt Adelinio voldoende grenzen aan.
-1 Moeder biedt Adelinio helemaal geen grenzen
0 Moeder biedt Adelinio nauwelijks grenzen
+1 Moeder biedt Adelinio meerdere keren per dag grenzen aan
+2 Moeder biedt Adelinio voldoende grenzen aan
Februari 2011
CRO/AGOteam
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
354
7.5.7 Standaard begeleidende brief (E)HVP
Betreft: Evaluatie
Rotterdam,
Beste ,
Hierbij verstuur ik het concept van het (evaluatie) Hulpverleningsplan van . Dit
concept staat centraal bij de evaluatie op om uur bij .
Bij de evaluatiebespreking zijn aanwezig.
Het gaat om een conceptverslag, wat betekent dat eventuele op- en/of aanmerkingen
tijdens de evaluatie besproken kunnen worden.
De agenda voor de evaluatie ziet er als volgt uit:
(E)HVP
De evaluatie wordt gestart door te bepalen of er nog aanvullingen voor de agenda zijn.
Mocht u nog punten missen die u graag wilt bespreken, dan kunt u dit dan aangeven.
Ik hoop u hiermee voor nu voldoende op de hoogte gesteld te hebben en zie u graag
tegemoet bij de evaluatie.
Met vriendelijke groet,
Pleegzorgbegeleider
Afdeling Pleegzorg
Bijlage: EHVP , d.d.
Afdeling Pleegzorg
Diergaardesingel 71
3014 AE ROTTERDAM
Telefoon 010 – 271 88 88
Fax 010 – 414 32 53
www.pleegzorgrotterdam.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
355
7.5.8 Pleegouderbegeleidingsplan
Ref.nr.:
ALGEMENE GEGEVENS
Naam pleeggezin :
Datum :
BEGELEIDING
Korte omschrijving van de huidige situatie binnen het pleeggezin
Verwachtingen van de pleegouders
Aandachtspunten van pleegouders
Afspraken
Evaluatie van de verwachtingen van pleegouders
Evaluatie van de aandachtspunten
Reden beëindiging plaatsing
Afspraken rondom beschikbaarheid pleegouders, het onderhouden van contact
etc.
Wijzigingen in de gezinssituatie van de pleegouders
Datum toezenden rapportage pleegouders:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
356
Naam, datum en handtekening betrokkenen
Pleegvader:
Datum: Handtekening
Pleegmoeder:
Datum: Handtekening
Pleegzorgbegeleider:
Datum: Handtekening
Afdelingsmanager:
Datum: Handtekening
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
357
7.5.9 Checklist Indicatoren Veiligheid Kind in de Pleegzorg
Ingevuld door : Datum :
Instelling :
Naam kind :
Geboortedatum :
Naam pleegouder(s) :
Indicatoren met betrekking tot de veiligheid van het kind
Dagelijkse verzorging van het pleegkind S / M / G / X 1
o gezonde voeding
o schone kleren
o hygiëne
o verwarming
Regelmatig dag- en nachtritme, continuïteit in het pleeggezin S / M / G / X
o dagstructuur
o regelmaat in bedtijden
o gepaste grenzen en regels
o geen plotselinge veranderingen
Geborgenheid bij minimaal één vaste verzorger S / M / G / X
o bij werkende pleegouder: een goede oppasregeling
Voorbeeldgedrag van de pleegouders S / M / G / X
o normen en waarden zichtbaar maken in het handelen
Emotionele en affectieve aandacht S / M / G / X
o ingaan op het kind
o troosten bij verdriet
o steun in moeilijke situaties
o begrip tonen
Pleegouders gaan in op behoeften van het kind S / M / G / X
o spelen met het kind
o aanwezigheid van speelgoed
o belangstelling voor leefwereld van het kind
Pleegouders geven ruimte voor experimenteergedrag en omgang
met leeftijdgenoten S / M / G / X
o aanmoedigen van initiatief bij het kind
o gepaste verwachtingen koesteren
Regelmatig bezoek peuterspeelzaal / school S / M / G / X
o scholings- en ontplooiingsmogelijkheden bieden (sport, muziek)
Nakomen medische controles S / M / G / X
o controles bij consultatiebureau
o contacten met huisarts
Veiligheid fysieke omgeving S / M / G / X
o beheersing van gevaarlijke of riskante situaties binnen-
en buitenshuis
S = slecht, M = matig, G = goed, X = onbekend
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
358
Kwaliteit huisvesting S / M / G / X
o vaste woonruimte
o slaapgelegenheid
o kookgelegenheid
o sanitaire voorzieningen
Financiële middelen S / M / G / X
o vaste inkomsten in de vorm van uitkering of loon
Contacten van het gezin met de omgeving S / M / G / X
o vaste personen (minimaal 2) in de omgeving die opvang en steun
kunnen bieden
Gevoel van veiligheid van het kind S / M / G / X
o voelt het kind zich veilig en geborgen in dit gezin (uitend in gedrag)
Risicofactoren voor kindermishandeling bij het pleeggezin en / of omgeving
In het aspirant pleeggezin zijn de volgende risicofactoren van toepassing of van
toepassing geweest in de afgelopen periode:
o chronische en / of ernstige ziekte J / N / X 1
o (echt)scheiding J / N / X
o verhuizing J / N / X
o groot gezin (meer dan 3 (pleeg)kinderen) J / N / X
o te kleine of slechte huisvesting J / N / X
o materiële / financiële problemen J / N / X
o werkloosheid J / N / X
o huiselijk geweld J / N / X
o instabiel, ongeregeld leven J / N / X
o sociaal isolement J / N / X
Risicofactoren in contact tussen het (aspirant) pleeggezin en het biologisch
gezin
o grote verschillen in attitude en opvoedingsgedrag J / N / X
o ouders zijn het oneens met de plaatsing J / N / X
o conflicten met familie of sociale omgeving J / N / X
o steeds terugkerende voor het gezin belastende oudercontacten J / N / X
Risicofactoren bij aspirant pleegouders
o is zelf slachtoffer van mishandeling geweest J / N / X
o heeft ernstige psychische stoornis (gehad) J / N / X
o heeft suïcidale of gewelddadige gedachten J / N / X
o heeft problemen met gebruik van genotsmiddelen J / N / X
o heeft problemen met de biologische achtergrond van het kind J / N / X
Risicofactoren bij het kind
o lichamelijk of verstandelijke handicap J / N / X
o ernstige gedragsproblemen J / N / X
o psychiatrische problematiek J / N / X
o slachtoffer van mishandeling / seksueel misbruik J / N / X
o gebruik van middelen door het kind J / N / X
o gebruik van middelen tijdens de zwangerschap J / N / X
J = ja, N = nee, X = onbekend
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
359
Problemen i.v.m. kennis over de opvoeding van kinderen,
opvoedingsvaardigheden en / of attitudes bij pleegouder(s)
o leeftijdsinadequate verwachtingen J / N / X
o regelmatige lijfelijke bestraffing en andere niet gewenste
disciplineerstrategieën J / N / X
o regelmatig verlies van zelfbeheersing J / N / X
o regelmatig gebruik van serieuze dreigementen teneinde
gehoorzaamheid af te dwingen J / N / X
o gebrekkige kennis over opvoeding J / N / X
o opvallend veel medische controles m.b.t. het kind J / N / X
Piet Toet 07-07-2010
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
360
7.5.10 Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (LIRIK)
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
361
1. ONDERKENNEN VERMOEDEN VAN KINDERMISHANDELING
Omgang pleegouder(s)–jeugdige
Opvoeding en verzorging:
bescherming en veiligheid zorgen geen zorgen onbekend
basale verzorging zorgen geen zorgen onbekend
emotionele warmte (ondersteuning) zorgen geen zorgen onbekend
regels en grenzen zorgen geen zorgen onbekend
stimulering zorgen geen zorgen onbekend
stabiliteit zorgen geen zorgen onbekend
anders (licht toe): zorgen geen zorgen onbekend
Als onbekend:
ouder geeft geen inzicht in eigen handelen
onvoldoende informatie beschikbaar
Zijn er concrete aanwijzingen voor (licht toe):
lichamelijk of psychisch geweld: ja nee onbekend
verwaarlozing ja nee onbekend
seksueel misbruik: ja nee onbekend
huiselijk geweld: ja nee onbekend
Is sprake van bedreigend handelen of niet-handelen van pleegouder(s)? ja nee onbekend
Toelichting:
Risicofactoren bij de jeugdige
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
362
Psychosociaal functioneren:
gedrag (thuis, school, buitenshuis) zorgen geen zorgen onbekend
sociaal en emotioneel functioneren zorgen geen zorgen onbekend
gebruik van middelen, verslaving zorgen geen zorgen onbekend
seksueel gedrag zorgen geen zorgen onbekend
Lichamelijke gezondheid:
letsel, verwondingen zorgen geen zorgen onbekend
algemene gezondheid, groei zorgen geen zorgen onbekend
Ontwikkeling
cognitieve ontwikkeling zorgen geen zorgen onbekend
schoolprestaties zorgen geen zorgen onbekend
Anders (licht toe):
Zijn er kindsignalen die wijzen op een bedreigde ontwikkeling? ja nee onbekend
Toelichting:
Risicofactoren bij de pleegouder(s)
Functioneren als opvoeder
eerder een kind mishandeld, verwaarloosd of misbruikt vader moeder onbekend
ontoereikende pedagogische kennis en/of vaardigheden vader moeder onbekend
problemen in de ouder-kind interactie vader moeder onbekend
minimaliseren/ontkennen aangetoonde kindermishandeling vader moeder onbekend
negatieve houding t.o.v. kind vader moeder onbekend
Persoonlijk functioneren
psychiatrische problematiek vader moeder onbekend
verslavingsproblematiek vader moeder onbekend
verstandelijke beperking vader moeder onbekend
Fysiek / emotioneel niet beschikbaar zijn voor het kind vader moeder onbekend
Voorgeschiedenis
op jonge leeftijd (<18 jaar) ouder geworden vader moeder onbekend
zelf slachtoffer van kindermishandeling vader moeder onbekend
eerder geweld gebruikt tegen personen vader moeder onbekend
Problematische partnerrelatie vader moeder onbekend
Anders (licht toe): vader moeder onbekend
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
363
Risicofactoren bij jeugdige, gezin en/of omgeving
Jeugdige Gezin en omgeving
jong kind (< 5 jaar) éénoudergezin, stiefgezin, groot gezin
belaste voorgeschiedenis (bijv. prematuur) veel conflicten, huiselijk geweld
(ernstige) ziekte of handicap instabiel, ongeregeld leven
gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen materiële/financiële problemen (werkloosheid, huisvesting)
moeilijk temperament ingrijpende levensgebeurtenissen
ongewenst sociaal isolement, sociaal conflict
onbekend onbekend
anders (licht toe): anders (licht toe):
Conclusie
Er zijn geen aanwijzingen voor kindermishandeling Toelichting:
Er is mogelijk sprake van kindermishandeling (meer opties mogelijk)
er is sprake van bedreigend handelen of niet-handelen van de ouder(s)
er zijn kindsignalen die wijzen op een bedreigde ontwikkeling
er zijn risicofactoren bij de ouder(s)
er zijn risicofactoren bij jeugdige, gezin en/of omgeving
ouder geeft geen informatie of inzicht in eigen handelen
Er is sprake van feitelijk aangetoonde kindermishandeling
op dit moment
in het verleden (nu gestopt)
Onvoldoende informatie om een oordeel te vormen
2. RISICOTAXATIE
Aanvullende risicofactoren bij vermoedelijke of aangetoonde kindermishandeling:
Afdelingswerkboek Pleegzorg Augustus 2011
364
(Vermoedelijke) pleger heeft direct toegang tot het kind
Derden hebben geen zicht op het kind
Aard van de mogelijke risico‟s voor het kind levensbedreigende situatie of direct gevaar
ontstaan van kindermishandeling
herhaling van kindermishandeling
anders:
Kans dat deze risico‟s zich gaan voordoen groot gemiddeld klein
Ernst van de verwachte gevolgen voor het kind ernstig gemiddeld niet ernstig
Beschermende factoren die de risico‟s kunnen verminderen veel enkele bijna geen geen
Ouder(s) Jeugdige Gezin en omgeving
gevoel van competentie, draagkracht sociaal vaardig steun uit het informele netwerk
positief zelfbeeld positief zelfbeeld (praktisch, emotioneel, materieel)
ondersteunende partner bovengemiddelde intelligentie steun formeel netwerk
kan eigen jeugdervaringen hanteren aantrekkelijk uiterlijk
positieve jeugdervaringen goede relatie belangrijke volwassene(n)
kan steun vragen/profiteren van ego-veerkracht (stressresistentie)
emotionele beschikbaarheid bereid en in staat om te veranderen
flexibiliteit
bereid en in staat om te veranderen
Conclusie risico‟s voor de jeugdige: Groot Gemiddeld Klein Geen
Toelichting:
Te voorziene veranderingen in de nabije toekomst die de risicotaxatie positief of negatief beïnvloeden:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2010
365
7.6 Bijlagen: Begeleide bezoeken 7.6.1 Inleiding Checklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
7.6.2 Cheklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
366
7.6.1 Inleiding Checklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
Waarom een checklist om te komen tot een voor het kind zinvolle omgang met zijn of
haar biologische ouder(s)?
Kinderen zijn verbonden met hun familie, hoe oud ze ook zijn en waar ze ook wonen.
Het weten van je „roots‟ helpt bij het ontwikkelingspad naar de volwassenheid.
Vragen over bezoekmogelijkheden, frequentie, gelijkheidsverdeling vader/moeder en hoe
dit is voor het kind, zijn terugkerend op het moment dat het kind geplaatst is in een
pleeggezin. Het zijn lastige en moeilijke vragen, omdat afgewogen moet worden wat in
het belang is van het kind, daar waar de gevoelens van biologische ouder(s) en de rol
van pleegouder(s) zich soms naar de voorgrond dringen. En… wat is nu in het belang van
het kind?
De uitgangspunten, zoals je ze voorafgaande aan de checklist aantreft, vormen de
visie waarmee gekeken wordt naar de verschillende belangen van het kind, ouder(s) en
pleegouder(s). De ontwikkeling van het kind wordt hierbij steeds weer centraal gesteld.
Het vaststellen van een bezoekregeling vraagt om het vaststellen van de eventuele
begeleiding bij het bezoek, de plaats van bezoek, de duur van het bezoek en de
frequentie van het bezoek. Belangrijk is of de risico‟s die spelen bij het kind en/of de
ouder(s) indicatief zijn voor vooral een beschermende ofwel een ondersteunende
opstelling bij het bezoek.
De checklist geeft houvast bij het vaststellen van een bezoekregeling tussen
pleegkinderen en hun biologische ouder(s). Het geheel vormt de onderbouwing voor de
uiteindelijk gekozen vorm van de bezoekregeling.
De checklist heeft twee voorwaarden opgenomen die bepalend zijn voor het kader
waarin het bezoek plaats kan vinden, te weten 1) duidelijkheid voor alle betrokkenen
over het perspectief van de plaatsing en 2) acceptatie, respect en samenwerking vanuit
pleegouder(s) ten aanzien van ouder(s). De checklist bevat vijf vragen en zestien
items. De zwartgedrukte tekst is de feitelijke checklist. De schuingedrukte tekst is de
helptekst.
De vragen zijn gericht op feitelijke omstandigheden rondom het kind, welke
medebepalend zijn voor de uiteindelijke bezoekregeling. Door de items te scoren, wordt
duidelijk wat de beschermende en risicofactoren zijn. Daarmee wordt een antwoord
gegeven op de (on)mogelijkheden van het kind, de (on)mogelijkheden van de ouder(s)
en de (on)mogelijkheden van de relatie kind-ouder(s).
Met behulp van het stappenplan maak je een uiteindelijk voorstel voor een
bezoekregeling van pleegkinderen met hun ouder(s).
De ingevulde CHOP wordt bewaard in de werkaantekeningen van de pleegzorgbegeleider.
Het doel is om met behulp van deze lijst te komen tot een inhoudelijk onderbouwde
invulling van de bezoekregeling, die besproken en/of vastgesteld wordt in het zorgteam
dat rondom de pleeggezinplaatsing is ingesteld.
De rol van de (gezins)voogd in het kader van jeugdbeschermingszaken is hierbij een
wezenlijk andere dan de rol van de casemanager en de pleegzorgwerker. In het kader
van de jeugdbescherming kan de (gezins)voogd op basis van deze lijst zijn voorstel voor
een bezoekregeling bespreken en verantwoorden in het zorgteam en heeft hij de
bevoegdheid om deze regeling vast te stellen. In het specifieke kader van de VOTS kan
de CHOP in verband met een gebrek aan informatie niet worden gebruikt.
Aandachtspunt bij de langdurige pleegzorg is dat er een spanningsveld is tussen het
moment waarop het inhoudelijke opvoedingsbesluit wordt genomen en het juridisch
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
367
kader van de verderstrekkende maatregel. Het opvoedingsbesluit is geen synoniem van
de verderstrekkende maatregel, maar gaat hieraan vooraf.
In het kader van vrijwillige hulpverlening kan de pleegzorgwerker samen met de
ouder(s) en/of de casemanager de lijst gebruiken voor het nemen van een inhoudelijk
onderbouwd besluit inzake de bezoekregeling in het zorgteam.
UITGANGSPUNTEN bij het vaststellen van een bezoekregeling tijdens een
pleeggezinplaatsing
(gebaseerd op visiedocument „Pleegzorg: een gezamenlijke zorg‟ uit 2006)
Lees de uitgangspunten goed door
- Elk kind heeft recht op verbondenheid met zijn ouder(s) en zijn familie.
Het is belangrijk om te (blijven) zoeken naar contactmogelijkheden tussen kind en
ouder(s). Contact is een recht, geen plicht (Singer, 2000; Mapp, 2004).
Enerzijds heeft het kind recht op persoonlijk contact met zijn „roots‟ om recht te kunnen
doen aan de zijnsloyaliteit als gevolg van de bloedband. Contact heeft een
therapeutische waarde voor de ontwikkeling van de identiteit en het zelfbeeld van een
kind. Anderzijds heeft het kind het recht een reëel beeld van zijn ouder(s) te verkrijgen
en te houden. Uitgangspunt is dat onthouding van contact traumatischer is dan een
slecht verlopend contact. Het risico op gevoelens van basale afwijzing, extreme zorg of
idealisering is aanwezig als een kind geen contact heeft met ouder(s).
Het doel is verbinden van de leefsituatie en achtergrond van het kind in plaats van
ontkoppelen. Voor een kind is het van belang van de ouder(s) emotionele toestemming
te krijgen voor het verblijf in het pleeggezin en van de pleegouder(s) emotionele
toestemming te krijgen voor het contact met de ouder(s) (Scott, O‟Neill & Minge, 2005).
- Elk kind heeft recht op duidelijkheid over het kader van de plaatsing. Duidelijkheid
over het kader is een voorwaarde voor een ontspannen verlopend oudercontact.
Met kader wordt bedoeld het perspectief, het doel en de duur van de plaatsing (Lucey,
2003; Mapp, 2004; OCS, 2004). Naar aanleiding van Trillium (landelijke pleegzorgvisie,
2001) kunnen in dit opzicht grofweg twee varianten worden onderscheiden.
0- Kortdurend/hulpverleningsvariant: onderzocht wordt of terugkeer van een kind naar
huis haalbaar is. Intensieve hulp wordt ingezet, waarbij gebruik gemaakt wordt van
het pleeggezin om veranderingen in gang te zetten. Doel van het oudercontact is ten
eerste het werken aan terugplaatsing of onderzoeken van mogelijkheden tot
terugplaatsing middels intensieve pedagogische begeleiding aan ouder(s) (waarbij de
ouder(s) ook verzorgingstaken op zich neemt) of middels observatiemomenten
tussen ouder(s) en kind (om zicht te krijgen op de ouder-kindinteractie). Ten tweede
wordt middels oudercontact gewerkt aan het opbouwen cq in stand houden cq
verdiepen van hechtingsrelatie e/o emotionele band tussen ouder(s) en kind (Howe &
Steele, 2004).
1- Langdurig/opvoedingsvariant: kind krijgt een vervangend opvoedingsmilieu
aangeboden in het pleeggezin. Er is een opvoedingsbesluit genomen in die zin dat in
principe niet meer wordt ingezet op terugkeer naar de ouder(s). Doel van het
oudercontact is ten eerste het leveren van een bijdrage aan de identiteitsontwikkeling
van een kind (waarborgen van continuïteit in relaties van het kind, hebben van een
realistisch beeld van ouder(s), verbinden/integreren van huidige
opvoedingssituatie/pleegouder(s) met voorgeschiedenis/ouder(s) en duidelijkheid
over afstamming). Ten tweede helpt oudercontact het kind om een gevoel van
eigenwaarde te ontwikkelen middels het ontwikkelen/behouden van een emotionele
band met zijn ouder(s); ouder(s) kunnen het kind laten merken dat zij betrokken zijn
en het welzijn van het kind willen bevorderen (Howe & Steele, 2004).
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
368
Duidelijkheid over het kader is een voorwaarde voor een ontspannen verlopend
oudercontact (Corser & Furnell, 1991). Ouder(s) kunnen actief, gericht en mogelijk
samen met pleegouder(s) werken aan de voorwaarden voor terugplaatsing (bij
kortdurend) of kunnen beginnen met het loslatings- en rouwproces en acceptatie van het
feit dat hun kind bij pleegouder(s) opgroeit (bij langdurig). Pleegouder(s) kunnen actief,
gericht en samen met ouder(s) werken aan de voorwaarden voor terugplaatsing
(kortdurend) of hebben meer ruimte voor ouder(s) als zij de zekerheid hebben dat het
kind bij hen blijft en oudercontacten niet steeds in het teken staan van mogelijk verlies
van hun pleegkind (langdurig). Pleegkinderen verhouden zich tot de tijdelijkheid van de
plaatsing, richten zich op de ouder(s) en houden emotioneel afstand van de
pleegouder(s) (bij kortdurend) of hebben verblijfs- en bestaanszekerheid, durven zich
toe te vertrouwen aan de pleegouder(s) en hebben geen irreële verwachtingen ten
aanzien van de oudercontacten (bij langdurig).
- Elk kind heeft er recht op dat een bezoekregeling is afgestemd op zijn
ontwikkelingsbelang.
Het ontwikkelingsbelang van een kind is bij een bezoekregeling anders gedefinieerd dan
bij een opvoedingssituatie (Lucey e.a., 2003; Thoburn, 2004). Fysieke veiligheid dient
tijdens een bezoek gegarandeerd te zijn. Emotionele en pedagogische veiligheid is geen
voorwaarde, maar wel een streven. Het uitgangspunt is namelijk dat een kind zich (24
uur per dag, 7 dagen in de week) in een fysiek, pedagogisch en emotioneel veilige en
stabiele opvoedingssituatie (het pleeggezin) bevindt. Vanuit deze situatie kan het kind
gevoelens van angst, spanning en onrust voortkomend uit pedagogische e/o emotionele
veiligheid (beter) verwerken of hanteren. Het ontwikkelingsbelang van een kind bij een
bezoekregeling spitst zich toe op de verwerkingsmogelijkheden van een kind (Howe &
Steele, 2004; Taplin, 2005).
Elk kind heeft recht op begeleiding van de bezoeken indien dit noodzakelijk is ter
bescherming van zijn fysieke, emotionele of pedagogische veiligheid (Selwyn, 2004).
- Elk kind heeft er recht op dat over de diverse eigenschappen van een bezoek wordt
nagedacht en zo mogelijk overeenstemming wordt bereikt.
Concreet wordt met eigenschappen de aanwezige personen
(kind/ouder(s)/pleegouder(s)/begeleiders), duur, plaats van de bezoeken en de
frequentie bedoeld. Het zorgteam maakt een weging m.b.t. al deze eigenschappen,
waarbij een continuüm van opties mogelijk is. Het kader (perspectief/duur) van de
plaatsing is hierbij cruciaal (Taplin, 2005)
Het zorgteam is minimaal samengesteld uit ouder(s), pleegouder(s), (in principe) het
kind in kwestie van twaalf jaar en ouder, vertegenwoordigers uit het netwerk en
professionals die een rol spelen (doorgaans (gezins)voogd, casemanager en
pleegzorgwerker). De leden van het zorgteam ontwerpen gezamenlijk een voorstel voor
de bezoekregeling en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Zowel
het voorstel als de uitvoering wordt getoetst door professionals/hulpverleners.
Commitment en consensus over de eigenschappen van het bezoek vormen een
beschermende factor voor het kind (Leathers, 2003; Selwyn, 2004; Thoburn, 2004).
- Elk kind heeft er recht op dat de bezoeken op een zo natuurlijke en vanzelfsprekend
mogelijke wijze geïntegreerd zijn in zijn dagelijks leven.
In de meest ideale situatie betekent dit dat frequentie en duur naar behoefte van het
pleegkind zijn, de plaats in het pleeggezin of in het gezin van oorsprong is en er geen
begeleiding plaatsvindt. Belangrijk is om te blijven streven naar deze ideale situatie.
Soms is dit meteen bij aanvang van de plaatsing mogelijk, soms kan dit niet voor het
achttiende levensjaar gerealiseerd worden (Taplin, 2005).
- Elk kind heeft er recht op dat in de weging die met betrekking tot de bezoekregeling
wordt gemaakt alle beschermende en risicofactoren die hierin een rol spelen worden
meegenomen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
369
De factoren die in de weging meegenomen moeten worden zijn ondergebracht in drie
categorieën, te weten 1) kind 2) ouder(s) 3) relatie kind-ouder(s). Enerzijds moet deze
weging periodiek in het zorgteam opnieuw worden gemaakt omdat een aantal factoren
veranderbaar is. Anderzijds is het kind gebaat bij continuïteit en regelmaat in de
bezoeken en dient het aantal veranderingen beperkt te blijven. Risicofactoren die vanuit
de literatuur naar voren komen zijn een onregelmatige bezoekfrequentie (Browne &
Moloney, 2002; Lambermon, 2005) en kinderen met emotionele e/o gedragsproblemen,
vaak voortkomend uit hechtings- of loyaliteitsproblemen (Browne & Moloney, 2002;
Leathers, 2003). Bij problemen in de bezoekregeling dient de oplossing dan ook niet
primair of uitsluitend gezocht te worden in wijziging van de eigenschappen (zoals
frequentie, duur of plaats). Er dient begeleiding ingezet te worden voor het verbeteren
van de kwaliteit van het contact en hulp voor het kind, de ouder(s) en de pleegouder(s)
bij het verwerken en hanteren van de bezoeken (Leathers, 2003; Stover e.a., 2003;
Lambermon, 2005).
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
370
7.6.2 Checklist Oudercontacten Pleegzorg (CHOP)
Stappenplan om met behulp van de checklist te komen tot een bezoekregeling
tussen kinderen die wonen in een pleeggezin met hun ouder(s)
1. Formuleer de vraag betreffende het bezoek.
2. Vul de voorwaarden (A), vragen (B) en items (C) in. De checklist kan verder worden
ingevuld indien beide bovenstaande vragen met JA beantwoord zijn. Bij een NEE op
de eerste voorwaarde moet Bureau Jeugdzorg aan het werk. Bij een NEE op de
tweede voorwaarde moet de Pleegzorgvoorziening aan het werk.
3. Maak de weging: plaats de vraag in de context van de antwoorden op de vragen (A)
en scoor de risico- en beschermende factoren (B) (let op: de aanwezigheid van
beschermende factoren heft de ernst van de aanwezigheid van risicofactoren op, of
vermindert deze).
4. Bepaal de aanwezigheid van ondersteunende volwassenen, plaats van bezoek, duur
van het bezoek en als laatste de frequentie van het bezoek.
5. Is er iets wat pleit tegen het besluit omtrent de voorgenomen bezoekregeling?
6. De praktijk: het krijgen van commitment en consensus over het advies vanuit de
CHOP met biologische ouder(s) en pleegouder(s) in het zorgteam.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
371
Naam kind :
Leeftijd kind :
Ouder(s) : Pleegouder(s) : bestandsgezin/netwerkgezin
Stap 1: De vraag
Waarom is er de vraag naar een bezoekregeling? (Over en met wie? Aanpassing of
nieuwe regeling?)
Stap 2:
A Voorwaarden
Om überhaupt te komen tot een omgang tussen kind en ouder(s) is het op de
eerste plaats van belang dat het perspectief van het kind duidelijk is. Immers als er
nog sprake is van de mogelijkheid tot terugkeer naar de biologische ouder(s), dan
dient de bezoekregeling een ander doel, dan het bezoek dat bedoeld is voor het
kind om de ouder(s) te „kennen‟, zoals bij een langdurige plaatsing van het kind in
het pleeggezin. Om tot een omgang tussen kind en zijn biologische ouder(s) te
komen, dient er op de tweede plaats sprake te zijn van acceptatie, respect en
samenwerking vanuit de pleegouder(s) ten opzichte van de biologische ouder(s).
Indien bij de voorwaarden 1 van de 2 vragen met nee beantwoord wordt, zal eerst
overleg gevoerd moeten worden tussen de betrokken (gezins)voogd, casemanager,
pleegzorgbegeleider, pleegouder(s), ouder(s) alvorens de checklist verder gebruikt
kan worden.
Is er in de praktijk duidelijkheid voor alle betrokkenen (pleegkind,
ouder(s) en pleegouder(s)) over het perspectief/de duur van de plaatsing?
Duidelijkheid over het perspectief/de duur van de plaatsing geeft alle betrokkenen
duidelijkheid over het doel van de contacten en stelt hen in de gelegenheid zich
hiernaar te verhouden.
Bij een langdurige plaatsing wordt in principe niet meer ingezet op terugkeer naar
de ouder(s), maar krijgt het kind in het pleeggezin een vervangend
opvoedingsmilieu aangeboden.
Voor het kind staan de contacten met de ouder(s) in het licht van een bijdrage aan
zijn identiteitsontwikkeling. Het kind kan een gevoel van eigenwaarde ontwikkelen,
omdat het betrokkenheid van zijn ouder(s) ervaart in en door de contacten. Voor
het kind is dit belangrijk, omdat de biologische ouder(s) de bron vormen van zijn
bestaan.
Een gestructureerd, qua frequentie beperkt en qua duur afgebakend contact is
nodig c.q. volstaat om het doel van dit oudercontact te bereiken.
Bij een kortdurende plaatsing ligt het accent op:
of terugkeer naar huis,
of onderzoek naar de vervolgwoonplek,
of overbrugging omdat de vervolgwoonplek nog niet
beschikbaar is.
Voor het kind staan de contacten met de ouder(s) in het licht van het in stand
houden van/verdiepen van de hechting c.q. emotionele band met de ouder(s).
Frequent, intensief en begeleid e/o geobserveerd contact is nodig om het doel van
dit oudercontact te bereiken.
j n
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
372
Zijn de pleegouder(s) in de praktijk daadwerkelijk in staat ouder(s) te
accepteren en respecteren en met hen samen te werken?
Vanuit de bloedband en genetische verwantschap met de ouder(s), is het voor het
kind van wezenlijk belang dat zijn opvoeders zijn biologische ouder(s) kunnen
accepteren en respecteren. De biologische ouder(s) zijn immers de bron van zijn
bestaan. Door het niet kunnen accepteren en respecteren van deze bron wordt
impliciet ook de bestaansgrond van het kind in twijfel getrokken.
Wanneer er sprake is van acceptatie en respect kunnen de pleegouder(s) en de
ouder(s) samenwerken en daarmee het kind het signaal geven dat zijn
bestaansrecht wordt gerespecteerd, daardoor ruimte scheppend voor zijn verdere
ontwikkelingstaken.
j n
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
373
B Vragen gericht op feitelijke omstandigheden rondom het kind
Antwoord
Wat is de kalenderleeftijd van het kind?
In het algemeen zijn kinderen t/m 5 jaar het meest
gebaat bij bezoeken in aanwezigheid van de
pleegouder(s). Zij bezitten nog onvoldoende
vaardigheden om situaties te hanteren. Daarmee zijn zij
in hun functioneren en in hun gevoel van veiligheid nog
erg afhankelijk van de gehechtheidsfiguren/pleegouder(s)
(Smulders-Groenhuijsen, 2002).
Vanaf de leeftijd van 6 jaar ontwikkelen kinderen meer
„zelfstandigheid‟ wat betreft het kunnen hanteren van
situaties. Dit wil zeggen dat zij steeds meer veiligheid en
vaardigheden ontwikkelen los van hun
gehechtheidsfiguren/pleegouder(s).
Heeft het kind wensen ten aanzien van contact met
ouder(s)? Zo ja welke?
Kinderen willen graag (al op jonge leeftijd) meedenken
over belangrijke besluiten in hun leven, zonder daarbij
een beslissing te moeten nemen. Het kost tijd om in
gesprek met kinderen erachter te komen wat hun wensen
zijn. Eén gesprek is daarvoor niet afdoende.
Vanaf ongeveer 7 jaar is er sprake van een redelijk
zelfbewustzijn en zijn kinderen vaak wel enigszins in
staat om aan te geven wat zij zelf willen. Als kinderen
jonger zijn, zullen gedragingen van kinderen indicatief
zijn. Kinderen vanaf 9 jaar kunnen enigszins alsdan
denken en de consequentie van hun wensen wat
inschatten.
Wat is de wens van de ouder(s)?
Probeer (het liefst vanuit eigen gesprek) de wensen van
ouder(s) zelf in kaart te brengen.
Wat is de wens van de pleegouder(s)?
Van pleegouder(s) mag worden verwacht dat zij denken
vanuit het belang van hun pleegkind. Van hen wordt
verwacht in te schatten wat voor hun pleegkind de
optimale mogelijkheden zijn als het gaat om contact met
biologische ouder(s).
Hoe is de huidige bezoekregeling?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
374
C Items
Ga bij het invullen uit van de situatie van het kind en zijn/haar ouder(s) tijdens
de bezoekregeling.
Een ja/+ scoor je als het gaat om een beschermende factor, en een nee/- scoor je
als het gaat om een risicofactor. Let op: er zijn twee uitzonderingen hierop; deze
worden expliciet aangeven! Indien je onvoldoende informatie hebt ga je terug naar
de ouder(s) e/o pleegouder(s).
1: (On)mogelijkheden van het kind
Heeft het kind veerkracht, makkelijk temperament en is het stressbestendig?
Kenmerken van veerkracht zijn onder andere een gemiddelde intelligentie, een
opgewekt karakter, een positief zelfbeeld en de beschikking over sociale
vaardigheden.
Kenmerken van makkelijk temperament zijn onder andere het zich niet snel belast
voelen en geliefd zijn bij leeftijdgenoten en volwassenen.
Kenmerken van stressbestendigheid zijn onder andere het zich kunnen aanpassen
aan veranderende omstandigheden, het vinden van oplossingsstrategieën voor
bedreigende situaties en het zich staande houden daarin.
+ -
Laat het kind leeftijdsadequaat gedrag zien op het gebied van sociaal-emotioneel
functioneren op school of in de vrijetijdssituatie?
Te denken valt aan: kan het kind vrienden maken en houden, kan het kind zich
handhaven in het contact met leeftijdgenoten, heeft het invulling voor vrije tijd,
hobby‟s, sport, contacten in en buiten school. Enige mate van regressie hierin hoort
bij de verandering die het kind meemaakt na plaatsing. Wanneer regressie
dusdanige vormen aanneemt dat dit het leven van het kind ernstig ontregelt, geldt
dit als risicofactor.
+ -
Heeft het kind een ontwikkelingsstoornis?
Let op: ja= -/nee=+
Hierbij valt te denken aan: spraak- en taalontwikkelingsstoornissen,
gehoorstoornissen, visusstoornissen, cerebrale parese (spasticiteit), mentale
beperking, ADHD, autisme, PDD-NOS, gedragsstoornissen, lichamelijke stoornissen,
reactieve hechtingsstoornis e.a. Onder andere vastgelegd in DSM-IV.
+ -
Is het kind in staat om zich met gevoelens van angst, onrust en spanning te
wenden tot veilige volwassenen? Deelt het kind wat er in hem/haar omgaat?
Pleegouder(s) zijn belangrijke (hechtings)figuren in het leven van de kinderen. Op
het moment dat het kind ouder is, kan dit ook een leerkracht, oma of andere
belangrijke derde zijn.
+ -
Is het kind in staat om ontspannen en onbelast om te gaan met de periode rondom
de bezoeken?
Bedoeld wordt het zonder probleemgedrag doorlopen van het dagritme (eten,
slapen, school, vrijetijdsbesteding) in de dagen voor en na het bezoek. Lichte
gevoelens van spanning (zich vooral uitend in onrust, concentratieproblemen en
ambivalentie in het contact met pleegouder(s)) zijn inherent aan het contact met
ouder(s) en gelden niet als risicofactor.
+ -
Subtotaal 1
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
375
2: (On)mogelijkheden van de ouder(s)
Kunnen ouder(s) toestemming geven voor het verblijf van het kind in het
pleeggezin?
Wat zeggen ouder(s) hierover tegen het kind en wat stralen ze hierover uit naar het
kind toe?
+ -
Tonen ouder(s) inzicht in hun eigen handelen?
Risicofactoren hierbij zijn persoonlijke problematiek van ouder(s) zoals verslaving,
psychiatrische problematiek, beperkte verstandelijke vermogens. Een culturele of
religieuze achtergrond van ouder(s) kan ook een risicofactor vormen.
+ -
Laten ouder(s) in hun handelen zien dat zij zich verplaatsen in de beleving van het
kind?
Het zich niet verplaatsen uit zich onder meer in het afzeggen van afspraken, niet op
komen dagen bij bezoeken, uitspraken doen over thuis komen wonen daar waar dit
niet aan de orde is. Risicofactoren hierbij zijn persoonlijke problematiek van
ouder(s) zoals verslaving, psychiatrische problematiek, beperkte verstandelijke
vermogens.
+ -
Bieden ouder(s) tijdens het bezoek structuur, duidelijkheid en toezicht?
Het gaat hier niet om structuur, duidelijkheid en toezicht die gevraagd wordt in een
dagelijkse opvoedingssituatie, maar wel om een bepaalde mate van deze
vaardigheden. Het kind moet voldoende veilig zijn en zich voldoende veilig voelen
tijdens de bezoekcontacten.
+ -
Sluiten de ouder(s) bij het bezoek aan bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau
van het kind?
Denk hier aan het aansluiten bij leeftijd en ontwikkelingsniveau, in die mate dat het
kind duidelijk niet wordt overvraagd en daar niet zichtbaar last van heeft.
+ -
Kunnen ouder(s) tijdens een bezoek de fysieke veiligheid van het kind garanderen?
Denk hierbij aan psychiatrische problematiek van ouder(s) die gepaard gaat met
bijvoorbeeld een gebrekkige impulsbeheersing of agressie, of ouder(s) met
beperkte verstandelijke vermogens die risicosituaties niet in kunnen schatten.
Tevens valt te denken aan een risicovolle leefsituatie zoals een verslavingsmilieu,
prostitutiemilieu, criminaliteitsmilieu.
+ -
Is er een ondersteunend sociaal netwerk ten aanzien van de bezoeken?
Denk hierbij aan familie, buren, vrienden die ouder(s) ondersteunen in praktisch
en/of emotioneel opzicht bij de bezoeken met hun kind.
+ -
Subtotaal 2
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
376
3: (On)mogelijkheden van de relatie kind-ouder(s)
Is er sprake van traumatisering van het kind in relatie met de ouder(s) (fysieke,
emotionele of seksuele mishandeling/fysieke, emotionele of pedagogische
verwaarlozing)?
Let op: ja= -/nee= +
Het gaat er hierbij om dat er in de geschiedenis van het kind samen met de
ouder(s) ooit sprake is (geweest) van geweld in welke vorm dan ook.
+ -
Is er sprake van een veilige hechtingsrelatie tussen ouder(s) en kind?
Dit is iets anders dan dat ze op elkaar betrokken zijn e/o dat ouder(s) liefdevol
spreken over de kinderen. Het gaat erom dat de kinderen kunnen bouwen op hun
ouder(s), hen als vertrouwensfiguur ervaren, waarbij voorspelbaar zijn en
congruent handelen sleutelwoorden zijn.
+ -
Is er tijdens het contact tussen ouder(s) en kind een emotionele band
waarneembaar?Ofwel is er tussen de ouders en het kind enige mate van
wederkerigheid in contact, warmte, genegenheid en positieve aandacht zichtbaar?
+ -
Beleven ouder(s) en kind het contact als positief, ontspannen en plezierig?
Vragen die hierbij concreter gesteld kunnen worden zijn: Gaat het kind graag mee,
maakt het plezier en reageert het ontspannen op de aandacht die het krijgt van de
ouder(s)? Indien voor beide ouders verschillend, dan apart scoren.
+ -
Subtotaal 3
Totaal
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
377
Stap 3: De weging
A Context
Geef kort weer wat de leeftijd, wens van kind en ouder(s), pleegouder(s) en huidige
situatie is (zie stap 2B).
B Risico- en beschermende factoren (zie stap 2C)
I Geef aan hoeveel risico- en beschermende factoren zijn gescoord.
Beschermend: Risico:
Indien er sprake is van meerdere risicofactoren (meer dan 2) dan heeft het kind
moeite om de contacten met zijn/haar ouder(s) te hanteren = vraag om
ondersteuning.
Indien er meerdere risico‟s voor het kind aanwezig zijn, dan betekent dit dat de
hanteringsmogelijkheden van het kind beperkter zijn. Dit betekent iets voor de
aanwezigheid van begeleiding bij de bezoekregeling en voor de frequentie, duur en
plaats van de bezoeken. Hoe meer risicofactoren, hoe meer aanwezigheid van de
veiligheid biedende personen, hoe meer beperking in duur en frequentie en hoe sneller
de keuze voor bezoek op neutraal terrein.
II Geef aan hoeveel risico- en beschermende factoren zijn gescoord.
Beschermend: Risico:
Indien er sprake is van meerdere risicofactoren (meer dan 3) dan hebben de
ouder(s) moeite om de contacten met hun kind(eren) te hanteren = vraag om
bescherming en ondersteuning.
Indien er risico‟s voor de ouder(s) aanwezig zijn, dan betekent dit dat de
ouder(s)problematiek bepalend is voor de mogelijkheden die het kind heeft om met hen
in contact te zijn.
Risicoscores op dit gebied hebben invloed op plaats, begeleiding, duur als ook frequentie
van het bezoek. Hoe ernstiger de ouder(s)problemen hoe minder vaak, korter en beter
begeleid de bezoeken plaatsvinden ter bescherming van het kind.
Bij ernstige ouder(s)problematiek is te overwegen om over te gaan op bezoek op
neutraal terrein. Dit bijvoorbeeld ter voorkoming van herhaald trauma voor de kinderen
e/o ongewenste ouder(s)inmenging in hun leefwereld.
III Geef aan hoeveel risico- en beschermende factoren zijn gescoord.
Beschermend: Risico:
Indien er sprake is van meerdere risicofactoren (meer dan 2) dan hebben
ouder(s) en het kind moeite om invulling te geven aan hun contacten = vraag
om bescherming en ondersteuning.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
378
Indien er risico‟s ten aanzien van de relatie tussen ouder(s) en kind aanwezig zijn, dan
betekent dit dat hechtingsproblematiek en mogelijk traumatisering in mindere of
meerdere mate bepalend zijn voor de mogelijkheden die het kind heeft om met zijn/haar
ouder(s) in contact te zijn. Hoe beter ouder(s) in staat zijn te accepteren dat hun kind
opgroeit in een pleeggezin hoe meer ontspannen een bezoek kan verlopen. Een
verbeterde relatie tussen ouder(s) en kind heeft een positieve invloed op de ontwikkeling
van deze kinderen in het pleeggezin.
Risicoscores op dit gebied hebben invloed op frequentie, duur, plaats en begeleiding bij
het bezoek. Hoe ernstiger de risico‟s hoe minder vaak, korter, neutraler en beter
begeleid de bezoeken plaats zullen vinden.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
379
Stap 4: Bezoekregeling
Wat zegt de weging vanuit de context en de risico- en beschermende factoren over de
bezoekregeling, rekening houdend met onderstaande uitgangspunten?
1) Bij een kortdurende plaatsing is frequent, intensief en geobserveerd/begeleid bezoek
nodig om doel oudercontact te bereiken.
2) Bij een langdurige plaatsing is gestructureerd, qua frequentie beperkt en qua duur
afgebakend bezoek nodig om doel oudercontact te bereiken.
3) Hoe jonger de leeftijd van het kind, hoe explicieter er bij de eigenschappen van een
bezoek moet worden stilgestaan
4) Bij kinderen tussen de 8-12 jaar is het van belang om expliciet te vragen wat het
kind zelf wil als het gaat om aanwezigheid volwassenen en plaats van bezoek. Weeg
dit mee in je besluit. Frequentie en duur zijn voor de kinderen in deze leeftijd iets
moeilijker in te schatten. Ze kunnen hier wel wat van vinden.
5) Bij kinderen ouder(s) dan 12 jaar is de (intrinsieke) wens van het kind ten aanzien
van de vier elementen van het bezoek richtinggevend, tenzij dit grote risico‟s voor
het kind zelf met zich meebrengt.
6) Hoe hoger de risicoscores op de 3 categorieën, hoe minder natuurlijk en
vanzelfsprekend de bezoeken verlopen (kort, weinig, begeleid, op neutraal terrein).
7) Onafhankelijk van perspectief, leeftijd en scores op de 3 categorieën is continuïteit en
regelmaat cruciaal. Wijzigingen dienen dus zoveel mogelijk te worden voorkomen.
8) Kinderen die opgroeien in een netwerkpleeggezin zijn natuurlijker verbonden met hun
ouder(s) door de familieverbanden. Dit vraagt om het in kaart brengen van de
omstandigheden rondom de familierelaties in relatie tot de vier elementen van de
bezoekcontacten.
9) Hoe beter de relatie met de pleegouder(s), hoe makkelijker kinderen meer contact
met biologische ouder(s) aankunnen.
1. Aanwezigheid van volwassenen ter ondersteuning en/of bescherming van
het kind?
Kortdurend
0-8 jaar: Aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele) ondersteuning heeft
voorkeur.
Alle leeftijden: Aanwezigheid van professionals i.v.m. observatie ouder(s)-kind contact
of intensieve pedagogische ouder(s)begeleiding is vereist.
Langdurig
0-5 jaar: Aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele) ondersteuning is
vereist.
6-8 jaar: Aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele) ondersteuning heeft
voorkeur.
Kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe meer de aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele)
ondersteuning vereist is.
Ouder(s)factoren
>3 risico‟s: Hoe meer aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele)
ondersteuning en van professionals i.v.m. bescherming vereist is. Indien
een professional dan zoveel mogelijk dezelfde persoon.
Ouder(s)-kindfactoren
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
380
>2 risico‟s: Hoe meer aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele)
ondersteuning en van professionals ivm bescherming vereist is. Indien
een professional dan zoveel mogelijk dezelfde persoon.
Advies aanwezige volwassenen:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
381
2. Plaats van bezoek?
Kortdurend
0-5 jaar: Pleeggezin als veilige en natuurlijke plek heeft voorkeur.
Langdurig
0-5 jaar: Pleeggezin als veilige en natuurlijke plek heeft ongeacht het aantal
risico‟s de voorkeur.
Kindfactoren
Ongeacht het aantal risico‟s heeft het pleeggezin de voorkeur.
Ouder(s)factoren
>3 risico‟s: Hoe meer noodzaak voor neutraal terrein.
Ouder(s)-kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe meer noodzaak voor neutraal terrein.
Advies plaats:
3. Frequentie van het bezoek?
Kortdurend
0-2 jaar: Minimaal wekelijks, bij voorkeur meerdere keren per week/dagelijks.
2-6 jaar: Minimaal tweewekelijks, bij voorkeur wekelijks/meerdere keren per
week.
Langdurig
Ongeacht de leeftijd: continuüm met een minimum van 2 keer per jaar (de frequentie die
volstaat om een reëel beeld van de ouder(s) te krijgen), een gemiddelde van 1 keer per
6 weken en een maximum van eenmaal per twee weken.
Kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe lager de frequentie (1 keer per 8 weken of minder).
Discriminerende kindfactor is de veerkracht, de stressbestendigheid en het
herstelvermogen van het kind. Hoe minder veerkracht, stressbestendigheid en
herstelvermogen, hoe lager de frequentie.
Ouder(s)factoren
>3 risico‟s: Hoe lager de frequentie (1 keer per 8 weken of minder).
Ouder(s)-kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe lager de frequentie (1 keer per 8 weken of minder).
Het wetenschappelijk onderbouwde uitgangspunt dat het kind gebaat is bij continuïteit
en regelmaat in de bezoeken leidt tot de stelregel dat regelmaat boven frequentie gaat.
Dit betekent dat:
1) bij twijfel over de wenselijkheid of haalbaarheid ingezet wordt op een lagere
frequentie met mogelijkheid tot een hogere frequentie op basis van een positieve
evaluatie.
2) een onregelmatige bezoekregeling als gevolg van overvraging van het kind en/of de
ouder(s) vraagt om een lagere frequentie.
Advies frequentie:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
382
4. Duur van het bezoek?
Kortdurend
0-2 jaar: Kinderen hebben weinig besef van tijd en duur en zijn nog niet in staat tot
vasthouden herinnering. Duur is afhankelijk van slaap- en waakritme van het kind. Ga
uit van half uur, rondom verzorgingsmoment heeft voorkeur
2-5 jaar: Kinderen hebben korte spanningsboog, zijn snel afleidbaar en zijn in staat tot
herkenning van de ouder(s). Duur is afhankelijk van de context waarin bezoek
plaatsvindt en dus de mate waarin kind kan „ontsnappen‟ in zijn spel. Ga uit van drie
kwartier tot uur.
Vanaf 6 jaar: Kinderen hebben tijdsbesef en herinneren zich makkelijker. Ga uit van
anderhalf uur.
Langdurig
Ongeacht de leeftijd: continuüm met minimum van één tot anderhalf uur en maximum
van een weekend.
Kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe korter het bezoek duurt.
Ouder(s)factoren
>3 risico‟s: Hoe korter het bezoek duurt.
Ouder(s)-kindfactoren
>2 risico‟s: Hoe korter het bezoek duurt.
Advies duur:
5. Bij kortdurende plaatsing: wat is het trajectverloop waarbij (duidelijk wordt
of) kind kan worden terug geplaatst bij zijn/haar ouder(s)?
0-8 jaar: Aanwezigheid van pleegouder(s) i.v.m. (emotionele) ondersteuning heeft
voorkeur.
Alle leeftijden: Aanwezigheid van professionals i.v.m. observatie ouder(s)-kind contact
of intensieve pedagogische ouder(s)begeleiding is vereist.
0-8 jaar: Van de plaats van pleeggezin geleidelijk aan naar de situatie bij de
ouder(s) thuis.
0-2 jaar: Starten met minimaal wekelijks, oplopend naar meerdere keren per
week/dagelijks.
2-8 jaar: Starten met minimaal tweewekelijks, oplopend naar wekelijks/meerdere
keren per week.
0-2 jaar: Half uur, rondom verzorgingsmoment oplopend naar dagdelen.
2-8 jaar: Drie kwartier tot uur oplopend naar dagdelen.
Traject:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
383
Stap 5: Is er iets wat pleit tegen het besluit over de voorgenomen
bezoekregeling? Zo ja wat?
Maak een onderscheid tussen dat wat wenselijk en dat wat haalbaar is.
Voor en tegen van voorgenomen advies:
Advies:
Aanwezigheid volwassenen:
Plaats:
Duur:
Frequentie:
Stap 6: Krijgen van commitment en consensus met biologische ouder(s) en
pleegouder(s)
Het is van belang om het advies vanuit de CHOP in te brengen in het zorgteam van
pleegzorg waar biologische ouder(s) en pleegouder(s) aan deelnemen. Hier wordt ook
het evaluatiemoment vastgesteld.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
384
7.7 Bijlagen: Beslismomenten
7.7.1 Gespreksverslag Pas op de Plaats gesprek
7.7.2 Bijplaatsingsverslag
7.7.3 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (positief)
7.7.4 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (negatief)
7.7.5 Pleegzorgcontract FlexusJeugdplein - Pleegoudervoogd
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
385
7.7.1 Gespreksverslag “Pas op de Plaats” Gesprek
Registratienummer :
Datum overleg :
Datum verslag :
Pleegzorgbegeleider :
Pleegouder(s) :
Eigen kind(eren), j/m, geb. datum :
Pleegkind(eren), j/m, geb. datum :
Datum plaatsing :
MOTIVATIE
SITUATIE PLEEGGEZIN
De (pleeg)kinderen
De pleegouder(s)
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
AANBEVELING
Handtekening
Datum:
Afdelingsmanager:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
386
7.7.2 Bijplaatsingsverslag
Gespreksverslag t.b.v. bijplaatsing bij familie te
Registratienummer :
Datum overleg :
Datum verslag :
Pleegzorgbegeleider :
Pleegouder(s) :
Eigen kind(eren), j/m, geb. datum :
Pleegkind(eren), j/m, geb. datum :
Datum plaatsing :
MOTIVATIE TOT BIJPLAATSING
Waarom willen pleegouders bijplaatsing en waarom nu?
SITUATIE PLEEGGEZIN
De (pleeg)kinderen
Beschrijf de plek en ontwikkeling van het aanwezige pleegkind, binnen het gezin.
Beschrijf het verloop van de plaatsing.
Beschrijf de ontwikkeling van de overige kinderen in het gezin, m.n. nadat de (laatste)
plaatsing tot stand is gekomen.
Hoe is de relatie van de kinderen onderling, welke ontwikkeling heeft zich daarin
voorgedaan?
Wat is de verwachting t.a.v. de kinderen: hoe zullen zij individueel reageren op een
bijplaatsing?
Hoe en wanneer worden de kinderen betrokken bij de beslissing tot een bijplaatsing?
Hoe is de gezondheid van de kinderen?
Is er sprake van enigerlei specifieke professionele hulp?
De pleegouder(s)
Beschrijf de ontwikkeling sinds de laatste plaatsing. Daarbij valt te denken aan de
volgende punten:
Hoe verliep de samenwerking met BJZ-werkers en begeleider?
Hoe verliepen de contacten met de biologische ouders?
Hoe is de rolverdeling tussen pleegouders?
Hoe is de onderlinge relatie?
Wat zijn de sterke en zwakke kanten? Maak hierbij gebruik van de vijf STAP-criteria.
Gezondheid.
Hebben zich recent belangrijke ontwikkelingen voorgedaan t.a.v. werk, studie,
verhuizing, gezin?
Zijn er belangrijke veranderingen te verwachten?
Hoe kijkt de omgeving aan tegen een bijplaatsing?
Zijn er (voldoende) hulpbronnen?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
387
PRAKTISCHE AANDACHTSPUNTEN
Werken de pleegouders?
Hoe is de bereikbaarheid met openbaar vervoer?
Welke mogelijkheden zijn er t.a.v. school?
Is er een eigen kamer beschikbaar?
Overig.
AANBOD
Aan wat voor kind wordt gedacht, leeftijd, geslacht?
Welke problematiek denken pleegouders aan te kunnen en waar liggen hun grenzen?
Wat is er mogelijk met biologische ouders, frequentie van oudercontacten, moeilijke
ouders, de tijdelijkheid van de plaatsing enz.?
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
AANBEVELING
SAMENVATTING PLAATSINGSMOGELIJKHEDEN
Vorm van pleegzorg: dagopvang
weekend-opvang
vakantieopvang
crisisopvang
kort
tijdelijk (1 à 2 jaar)
langdurend
Geslacht :
Leeftijd :
Niet blanke huidskleur : ja/nee/bespreekbaar
Niet westerse cultuur : ja/nee/bespreekbaar
Verstandelijke handicap, licht : ja/nee/bespreekbaar
Verstandelijke handicap, zwaar : ja/nee/bespreekbaar
Lichamelijke handicap, licht : ja/nee/bespreekbaar
Lichamelijke handicap, zwaar : ja/nee/bespreekbaar
Speciaal onderwijs : ja/nee/bespreekbaar
Therapeutische Pleegzorg : ja/nee/bespreekbaar
Belastend oudercontact : ja/nee/bespreekbaar
Risicobaby : ja/nee/bespreekbaar
Meer dan 1 (aantal) : ja/nee/bespreekbaar
Ervaring in pleegzorg :
Eigen kamer :
Huisdieren (welke) :
Eventuele bijzonderheden :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
388
Naam, datum en handtekening betrokkenen
Pleegouder:
Datum: Handtekening
Pleegouder:
Datum: Handtekening
Pleegzorgbegeleider:
Datum: Handtekening
Afdelingsmanager:
Datum: Handtekening
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
389
7.7.3 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (positief)
Betreft: Beoordeling verzoek tot bijplaatsing
Rotterdam,
Beste ,
Middels deze brief stel ik u officieel op de hoogte van de beoordeling van uw verzoek tot
bijplaatsing.
Na het bijplaatsingsgesprek op hebben wij uw verzoek intern besproken en
besloten het in te willigen.
Voor verdere toelichting van deze beslissing wordt verwezen naar het
Bijplaatsingsverslag.
Het Bijplaatsingsverslag zal opgenomen worden in ons bestand van waaruit bemiddeld
wordt tussen pleeggezinnen en aangemelde kinderen. U zult door de bestandsbeheerder
en/of matchingsmedewerker op de hoogte gehouden worden van de verdere voortgang.
Ik hoop u hiermee voldoende op de hoogte gesteld te hebben.
Met vriendelijke groet,
Pleegzorgbegeleider
Afdeling Pleegzorg
Bijlage: Bijplaatsingsverslag
Afdeling Pleegzorg
Diergaardesingel 71
3014 AE ROTTERDAM
Telefoon 010 – 271 88 88
Fax 010 – 414 32 53
www.pleegzorgrotterdam.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
390
7.7.4 Standaardbrief beoordeling bijplaatsingsverzoek (negatief)
Betreft: Beoordeling verzoek tot bijplaatsing
Rotterdam,
Beste ,
Middels deze brief wil ik u officieel op de hoogte stellen van de beoordeling van uw
verzoek tot bijplaatsing.
Na het bijplaatsingsgesprek op hebben wij uw verzoek intern besproken en
besloten het niet in te willigen.
Voor verdere toelichting op deze beslissing wordt verwezen naar het Bijplaatsingsverslag
(zie bijlage).
Mocht u het oneens zijn met bovenstaande beslissing, dan kunt u dit aan mij aangeven.
Er kan u een second opinion aangeboden worden, uitgevoerd door een andere
pleegzorgbegeleider van FlexusJeugdplein. Deze zal door de afdelingsmanager
aangewezen worden. Na de second opinion krijgt u schriftelijk bericht over de uitslag.
Ik hoop u hiermee voldoende op de hoogte gesteld te hebben.
Met vriendelijke groet,
Pleegzorgbegeleider
Afdeling Pleegzorg
Bijlage: Bijplaatsingsverslag
Afdeling Pleegzorg
Diergaardesingel 71
3014 AE ROTTERDAM
Telefoon 010 – 271 88 88
Fax 010 – 414 32 53
www.pleegzorgrotterdam.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
391
7.7.5 Pleegzorgcontract tussen de zorgaanbieder pleegzorg en de pleegoudervoogd.
Stichting FlexusJeugdplein:
Adres : Diergaardesingel 71
Postcode en Plaats : 3014 AE Rotterdam
Telefoon : 010 - 2718888
Pleegzorgbegeleider :
Afdeling : Pleegzorg
Pleegoudervoogd:
Naam en voorletter(s) pleegouder :
Geboortedatum en plaats :
Adres :
Postcode en Plaats :
Telefoon :
Giro/bankrekening :
De zorgaanbieder pleegzorg en de pleegoudervoogd komen, met inachtneming van de
Regeling pleegzorg, als volgt overeen:
1. Aanvang van het contract
Met ingang van d.d. heeft de pleegoudervoogd de voogdij verkregen over:
Naam pleegkind :
Voornamen :
Roepnaam :
Geboortedatum :
Geboorteplaats :
Hierna te noemen het pleegkind, is opgenomen in het gezin van de pleegoudervoogd.
2. Duur van het contract
Het contract wordt onverminderd hetgeen onder drie is overeengekomen, aangegaan
voor onbepaalde tijd doch maximaal tot de meerderjarigheid van het pleegkind.
3. Beëindiging van het contract
Het contract eindigt door:
a. dat de pleegoudervoogd ophoudt het pleegkind in zijn gezin op te voeden en te
verzorgen;
b. dat het pleegkind meerderjarig wordt;
c. dat de voogdij van de pleegoudervoogd anderszins eindigt;
d. ontbinding met wederzijds goedvinden;
e. tussentijdse opzegging;
f. ontbinding door de rechter.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
392
4. Behandeling van klachten
Het klachtenreglement is op aanvraag te verkrijgen.
5. Vergoeding
De zorgaanbieder pleegzorg verleent op basis van dit contract aan de pleegoudervoogd
een vergoeding verbonden aan de verzorging en opvoeding van het pleegkind. Deze
vergoeding wordt verleend overeenkomstig de Regeling pleegzorg d.d. 22 december
2004.
6. Informatieverschaffing door de pleegoudervoogd
De pleegoudervoogd verschaft op verzoek van de zorgaanbieder pleegzorg alle
noodzakelijke informatie in verband met de vaststelling van de pleegvergoeding.
De pleegoudervoogd stelt de zorgaanbieder in staat om te controleren of het pleegkind
daadwerkelijk in het gezin van de pleegoudervoogd wordt verzorgd en opgevoed.
Daarbij informeert de pleegoudervoogd de zorgaanbieder pleegzorg onverwijld:
- wanneer hij ophoudt het pleegkind in zijn gezin op te voeden en verzorgen.
- wanneer de pleegoudervoogdij anders dan door meerderjarigheid van het
pleegkind eindigt.
7. Begeleiding door de zorgaanbieder
Begeleiding door de zorgaanbieder is mogelijk indien hiervoor een indicatie is afgegeven.
De pleegoudervoogd moet de aanvraag tot een, dergelijk, indicatiebesluit zelf indienen.
8. Toelichting
Voor de uitleg van dit contract is een toelichting bijgevoegd.
9. Slotbepaling
De zorgaanbieder pleegzorg verschaft een afschrift van dit contract aan de
pleegoudervoogd.
Aldus overeengekomen te:
Datum:
Namens FlexusJeugdplein
Naam :
Functie : Afdelingsmanager
Handtekening :
Pleegoudervoogd
Naam:
Handtekening:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
393
Toelichting
Toelichting aanhef:
Contract en pleegoudervoogd
Het contract is een overeenkomst tussen de zorgaanbieder pleegzorg en de
pleegoudervoogd.
De pleegoudervoogdij-regeling maakt het mogelijk dat verblijf bij een pleegoudervoogd
niet anders wordt benaderd dan verblijf bij een pleegouder terwijl de voogdij door bureau
jeugdzorg of een landelijk werkende instelling wordt uitgeoefend. Doordat de
pleegoudervoogd de voogdij verkrijgt, hoeven bepaalde zaken niet meer in het contract
te worden opgenomen. Er blijft slechts een zeer beperkte relatie met de zorgaanbieder
pleegzorg bestaan. De enige verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder is het
verstrekken van de pleegvergoeding op basis van de Regeling pleegzorg. Ook blijft de
zorgaanbieder pleegzorg bepalen of en welke toeslagen gelden.
Pleegoudervoogd
Een pleegoudervoogd verzorgt het pleegkind en voedt het op in het kader van jeugdzorg
behorende tot zijn of haar gezin en heeft daarbij de voogdij over het pleegkind.
Toelichting artikelsgewijs
1. Aanvang van het contract
Het contract gaat in op de dag dat de pleegoudervoogd de voogdij over het pleegkind
heeft verkregen dat hij/zij als behorende tot zijn/haar gezin verzorgt en opvoedt.
2. Duur van het contract
Het contract duurt tot de meerderjarigheid van het pleegkind tenzij het contract voordien
eindigt (zie onder drie).
3. Beëindiging van het contract
In de genoemde gevallen eindigt het contract en vervalt het recht op vergoeding.
De voogdij van de pleegoudervoogd eindigt anderszins wanneer de ouders in het gezag
worden hersteld of de voogdij door een ander dan de pleegoudervoogd wordt
uitgeoefend.
4. Behandeling van klachten
Omdat de pleegoudervoogd geen cliënt is van de zorgaanbieder pleegzorg voor wie hij/zij
op basis van het pleegzorgcontract een pleegkind verzorgt en opvoedt, is de
klachtenregeling van de wet op de jeugdzorg niet van toepassing in deze relatie. Gelet op
de afhankelijke positie van de pleegouder is het wel van belang dat hij/zij kan klagen
over beslissingen en gedragingen van de zorgaanbieder pleegzorg of diens medewerkers.
In verband hiermee zal de zorgaanbieder pleegzorg zich contractueel moeten verbinden
de klachtenregeling waarin de wet voorziet ook toe te passen in de relatie met de
pleegouder(s).
5 en 6. Vergoeding en informatieverschaffing
Bij het verschaffen van informatie in verband met vaststelling van de vergoeding gaat
het om gegevens omtrent de ziektekostenverzekering. Verder moet gedacht worden aan
informatie aan de zorgaanbieder pleegzorg om in aanmerking te komen voor verhoging
van het basisbedrag met een toeslag. In deze gevallen moet door de pleegoudervoogd
worden aangetoond dat de onkosten niet uit het basisbedrag kunnen worden betaald.
De pleegoudervoogd stelt de zorgaanbieder in staat om te controleren of het pleegkind
daadwerkelijk bij de pleegoudervoogd woont.
Bij het verschaffen van informatie gaat het verder om voortijdig vertrek van het
pleegkind of beëindiging van voogdij anders dan meerderjarigheid van het pleegkind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
394
Van deze informatie stelt de pleegoudervoogd de zorgaanbieder onmiddellijk op de
hoogte.
7. Begeleiding door de zorgaanbieder pleegzorg.
In principe houdt de begeleiding op wanneer de pleegouder de voogdij heeft verkregen,
tenzij een indicatie voor begeleiding van de pleegoudervoogd door bureau jeugdzorg
wordt afgegeven. Het pleegzorgcontract moet hierop vervolgens worden aangepast.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
395
7.8 Bijlagen: Afsluiten pleegzorgbegeleiding
7.8.1 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor jongeren
7.8.2 Exit-vragenlijst voor jongeren
7.8.3 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor ouders
7.8.4 Exit-vragenlijst voor ouders
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
396
7.8.1 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor jongeren
Ref.nr.:
Rotterdam,
Betreft: Exitvragenlijst
Hallo!
Voor je ligt een vragenlijst over de hulpverlening van FlexusJeugdplein. Wij willen graag
weten wat je van de hulp vindt en of jij het idee hebt of de hulp jou echt geholpen heeft.
Juist omdat jij betrokken bent geweest bij de hulp kun jij het beste aangeven wat er
verbeterd kan worden. Jouw mening is van groot belang!
Deze vragenlijst (de Exitvragenlijst) bevat diverse soorten vragen:
de lijst start met stellingen over de hulp, waarbij je je mening kunt aankruisen
ook krijg je de vraag of je tevreden bent over de hulp, hiervoor kan je een
rapportcijfer geven
Als laatste zijn er open vragen waarbij je je mening kunt invullen
Het invullen van de Exitvragenlijst kost weinig tijd en levert ons veel informatie op. Wil je
deze vragenlijst invullen en meenemen naar het Exitgesprek op .
Daar zullen we jouw antwoorden op de vragenlijst verder bespreken.
Let wel op: het kan zijn dat jij meerdere hulpverleners kent van verschillende
instellingen. Deze vragenlijst gaat over Flexus Jeugdplein.
De uitkomsten zullen we gebruiken om de hulp die we bieden te verbeteren.
Als je nog vragen hebt, kun je contact opnemen met .
Alvast bedankt voor je medewerking en succes met het invullen!
Met vriendelijke groeten,
FlexusJeugdplein
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
397
7.8.2 Exit-vragenlijst voor jongeren
EXIT-VRAGENLIJST Pleegzorg
Jongeren
Deze vragenlijst gaat over de hulpverlening die jij hebt gekregen en het resultaat ervan.
We zouden het fijn vinden als je deze vragenlijst wilt invullen, dan kunnen wij de
hulpverlening verbeteren! Lees de stelling door en kies het antwoord dat het beste bij je
past. Je kunt kiezen uit „helemaal niet mee eens‟, „niet mee eens‟, „wel mee eens‟ en
„helemaal mee eens‟. Kruis altijd slechts één antwoord aan.
Stellingen helemaal niet mee
eens
niet mee eens
wel mee eens
helemaal mee eens
1. De hulp van FlexusJeugdplein is goed
verlopen
2. Ik heb voldoende geleerd om na de hulp zelf
verder te gaan
3. FlexusJeugdplein heeft mij geholpen met de
dingen die ik belangrijk vond
4. Ik weet waar ik terecht kan als ik nog hulp
nodig heb
5. Ik heb door de hulp van FlexusJeugdplein
meer vertrouwen in de toekomst
6. FlexusJeugdplein besliste met mij, in plaats
van over mij
7. Ik ben door FlexusJeugdplein geholpen met
waarvoor ik kwam
8. Ik voelde me serieus genomen door
FlexusJeugdplein
9. Er is voldoende bereikt door de hulp van
FlexusJeugdplein
10. De hulpverleners van FlexusJeugdplein deden
hun werk goed
11. Welk rapportcijfer zou je de hulpverlening van FlexusJeugdplein geven?
Omcirkel: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Naam instelling: FlexusJeugdplein
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
398
Open vragen
12. Wat vind je goed aan de hulp van FlexusJeugdplein?
13. Wat vind je minder goed aan de hulp van FlexusJeugdplein?
14. Wil je verder nog iets kwijt over de hulp van FlexusJeugdplein?
Cliëntgegevens
Wat is je achternaam
Wat zijn je voorletters ?
Wat is je geboortedatum? …… - …… - ………… (dag-maand-jaar)
Wanneer is de hulpverlening geëindigd? …… - ………… (maand-jaar)
Datum van invullen …… - …… - ………… (dag-maand-jaar)
Bedankt voor je medewerking!
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
399
7.8.3 Begeleidende brief Exit-vragenlijst voor ouders
Ref.nr.:
Rotterdam,
Betreft: Exitvragenlijst
Beste ouder,
Voor u ligt een vragenlijst over de hulpverlening van FlexusJeugdplein. Wij willen graag
weten wat u van de hulp vindt en of u het idee heeft of de hulp u echt heeft geholpen.
Juist omdat u betrokken bent geweest bij de hulp kunt u het beste aangeven wat er
verbeterd kan worden. Uw mening is van groot belang!
Deze vragenlijst (de Exitvragenlijst) bevat diverse soorten vragen:
de lijst start met een aantal stellingen over de hulp, waarbij u uw mening kunt
aankruisen
ook krijgt u de vraag of u tevreden bent over de hulp, hiervoor kunt u een
rapportcijfer geven
Als laatste zijn er open vragen waarbij u uw mening kunt invullen
Het invullen van de Exitvragenlijst kost weinig tijd en levert ons veel informatie op. Wilt u
deze vragenlijst invullen en retourneren in de bijgevoegde antwoordenvelop?
Let wel op: het kan zijn dat u meerdere hulpverleners kent van verschillende instellingen.
Deze vragenlijst gaat over FlexusJeugdplein.
De uitkomsten zullen we gebruikt worden om onze hulp te verbeteren.
Als u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met .
Alvast bedankt voor uw medewerking en succes met het invullen!
Met vriendelijke groeten,
FlexusJeugdplein
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
400
7.8.4 Exit-vragenlijst voor ouders
EXIT-VRAGENLIJST Pleegzorg
Ouders
Deze vragenlijst gaat over de hulpverlening die u heeft gekregen en het resultaat ervan.
We zouden het op prijs stellen als u deze vragenlijst wilt invullen, zodat wij hiermee de
hulpverlening kunnen verbeteren. Hieronder vindt u een aantal stellingen. Lees de
stelling door en kies het antwoord dat het beste bij u past. U kunt kiezen uit „helemaal
niet mee eens‟, „niet mee eens‟, „wel mee eens‟ en „helemaal mee eens‟. Kruis altijd
slechts één antwoord aan.
Stellingen helemaal
niet mee
eens
niet mee
eens
wel mee
eens
helemaal
mee eens
1. De hulp van FlexusJeugdplein is goed
verlopen
2. Ik heb voldoende geleerd om na de hulp zelf
verder te gaan
3. FlexusJeugdplein heeft mij geholpen met de
dingen die ik belangrijk vond
4. Ik weet waar ik terecht kan als ik nog hulp
nodig heb
5. Ik heb door de hulp van FlexusJeugdplein
meer vertrouwen in de toekomst
6. FlexusJeugdplein besliste met mij, in plaats
van over mij
7. Ik ben door FlexusJeugdplein geholpen met
waarvoor ik kwam
8. Ik voelde me serieus genomen door
FlexusJeugdplein
9. Er is voldoende bereikt door de hulp van
FlexusJeugdplein
10. De hulpverleners van FlexusJeugdplein deden
hun werk goed
11. Welk rapportcijfer zou u de hulpverlening van FlexusJeugdplein geven?
Omcirkel: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Naam instelling: FlexusJeugdplein _____________________
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
401
Open vragen
12. Wat vindt u goed aan de hulp bij FlexusJeugdplein?
13. Wat vindt u minder goed aan de hulp bij FlexusJeugdplein?
14. Wilt u verder nog iets kwijt over de hulp van FlexusJeugdplein?
Cliëntgegevens
Wat is de achternaam van uw kind?
Wat is/zijn de voorletters van uw kind?
Wat is de geboortedatum van uw kind? …… - …… - ………… (dag–maand-jaar)
Wat is het geslacht van uw kind? man
vrouw
Wanneer is de hulpverlening geëindigd? ……… - ………… (maand-jaar)
Datum van invullen …… - …… - ………… (dag–maand-jaar)
Bedankt voor uw medewerking!
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
402
7.9 Bijlagen: Weekend- en vakantiepleegzorg
7.9.1 Aanvraagformulier weekend- en vakantiepleegzorg
7.9.2 Mutatieformulier weekend- en vakantiepleegzorg
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
403
7.9.1 Aanvraagformulier weekend- en vakantiepleegzorg Na invullen te verzenden aan: [email protected]
Naam kind :
Geboortedatum :
Naam aanvragen :
Afdeling :
Datum aanvraag :
Betreft aanvraag voor : a. Weekendpleegzorg
: a. Vakantiepleegzorg : b. Bestandspleeggezin ( ga verder bij vraag 1)
: b. Netwerkpleeggezin ( ga verder bij vraag 2)
1a. Gegevens van het kind
Nationaliteit :
Culturele achtergrond :
Levensbeschouwing :
School :
Vrijetijdsbesteding :
Gezondheid :
Medicijngebruik :
Korte beschrijving van het kind (gedrag, temperament, enz.)
Mening kind om naar een weekend-/vakantiepleeggezin te gaan
Vervoer van en naar het pleeggezin (mogelijkheden en beperkingen)
Eventuele bijzonderheden
1b. Wensen
Wensen t.a.v. opvang : Vakantiepleegzorg
Periode (maximaal vier weken aaneengesloten): :
: Weekendpleegzorg
Gewenste frequentie: :
: Weekendpleegzorg aanvullen met vakantieopvang
Wensen t.a.v. pleeggezin : Leeftijd:
: Kinderen:
: Sociale milieu/godsdienst/culturele achtergrond:
: Samenlevingsvorm:
: Huisdieren:
Eventuele praktische bijzonderheden of speciale wensen (bv. Slaaprituelen, eten, enz.)
Ga verder bij vraag 3
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
404
2. Gegevens van het pleeggezin
Naam :
Adres :
Postcode :
Plaats :
Telefoonnummer :
Mobiele nummer :
Ga verder bij vraag 3
3. Eindverantwoordelijk en afspraken
Maatregel : Geen
: Ots
: Voogdij
: Anders, namelijk
Ziektekostenverzekering :
Polisnummer :
Wie gaat met het weekend-/vakantiepleeggezin samenwerken?
4. Overigen
Niet genoemd maar toch belangrijk
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
405
7.9.2 MUTATIE FORMULIER weekend-/Vakantieopvang
Weekend-opvang Vakantieopvang Anders:
Datum : ...........................................................................
Pleegzorgbegeleider : ...........................................................................
GEGEVENS PLEEGKIND
Naam pleegkind : ..........................................................................
Geboortedatum : ...........................................................................
GEGEVENS PLEEGGEZIN
Registratie nummer : ...........................................................................
Naam pleeggezin : ...........................................................................
Adres : ...........................................................................
Postcode/woonplaats : ...........................................................................
Bank/ gironummer : ...........................................................................
GEGEVENS VERBLIJFSPERIODE
1e kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal 4e kwartaal
DOOR SECRETARIAAT IN TE VULLEN:
Datum mutatie in Pupilregistratie: ............................................. Ref.: cro\formulieren\mutform.weekend
Aankomst Vertrek Aankomst Vertrek
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
406
7.10 Bijlagen: Ondersteuning pleegouders
7.10.1 Verklaring onafhankelijke instantie rond studiefinanciering
7.10.2 Toelichting verklaring onafhankelijke instantie
7.10.3 Reisverklaring
7.10.4 Declaratieformulier reiskosten pleegouders
7.10.5 Aanvraagformulier opslagregeling €3,22
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
407
7.10.1 Verklaring onafhankelijke instantie rond studiefinanciering
Verklaring Onafhankelijke Instantie T.b.v. regeling studiefinanciering „weigerachtige ouders‟
Ondergetekende, werkzaam als pleegzorgbegeleider bij de Afdeling Pleegzorg van
Stichting FlexusJeugdplein te Rotterdam, verklaart hierbij:
geboren te , is vanaf tot heden geplaatst in een voorziening
voor pleegzorg. Sinds deze tijd is de woonsituatie van bij de familie , te
, een officiële pleegzorgplaatsing.
In verband met de aanvraag van studiefinanciering of – tegemoetkoming verklaart
ondergetekende dat er sprake is van:
het ontbreken van wezenlijk contact tussen en vader, dhr. en/of
moeder, mevr. .
Dit is reeds het geval sinds de leeftijd van jaar heeft.
De reden van het verbreken van het contact tussen en ouder(s) is .
een ernstig, onverzoenlijk conflict tussen en vader, dhr. en/of
moeder, mevr. .
Sinds de leeftijd van jaar is er sprake van een verbroken contact met (één
van) de ouders ten gevolg van dit onverzoenlijk conflict.
Het conflict is ontstaan door .
De achtergronden en oorzaken van de verbroken ouder-kindrelatie zijn .
De ernst van het conflict kan omschreven worden als .
Er wordt structureel geweigerd een ouderbijdrage te verstrekken.
Pleegzorgbegeleider
Stempel FlexusJeugdplein
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
408
7.10.2 Toelichting Verklaring onafhankelijke instantie Regeling studiefinanciering „weigerachtige ouders‟
Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) – Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Studenten kunnen, naast hun basisbeurs, een aanvullende beurs aanvragen bij
de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze aanvullende beurs is afhankelijk
van het inkomen van de ouders. Daarom stuurt DUO het formulier Opgave
oudergegevens naar de student met het verzoek dit in te laten vullen door de
ouders en terug te sturen naar DUO. Met de gegevens op dat formulier vraagt
DUO bij de Belastingdienst het inkomen van de ouders op.
Soms willen of kunnen ouders niet meewerken aan het terugsturen van het formulier
Opgave oudergegevens. In dat geval kan de student een beroep doen op de regeling
„weigerachtige ouders‟. De student kan DUO verzoeken het inkomen van de ouders
rechtstreeks op te vragen bij de Belastingdienst óf het inkomen van de ouders buiten
beschouwing te laten bij het berekenen van de aanvullende beurs. In de laatstgenoemde
situatie is het een wettelijke vereiste dat de student met het verzoek de nodige
verklaringen meestuurt.
Waarom een verklaring?
Als een student bij DUO het verzoek indient om het inkomen van de ouders buiten
beschouwing te laten bij het berekenen van de aanvullende beurs, moet dit worden
ondersteund door verklaringen. In dit geval vraagt DUO aan de student om een
verklaring van een onafhankelijke instantie of persoon op te sturen, zoals een decaan,
studiebegeleider, maatschappelijk werker, psycholoog of vertrouwenspersoon. Daarom
komt de student bij u met dit informatieblad. Hierin leest u waaraan uw verklaring moet
voldoen en in welke twee situaties een verklaring van u wordt gevraagd.
Waar moet de verklaring aan voldoen?
De verklaring die u schrijft:
heeft betrekking op de persoonlijke situatie van de student;
is gebaseerd op uw eigen kennis van of onderzoek naar de persoonlijke reatie
van de student;
moet door u worden ondertekend;
moet op briefpapier zijn geschreven van de instantie waar u werkzaam bent óf
moet zijn voorzien van een stempel van uw instantie.
In welke situaties is een verklaring nodig?
Situatie 1: geen contact sinds twaalfde jaar
De student heeft sinds zijn of haar twaalfde jaar (of eerder) geen wezenlijk contact meer
gehad met (een van) de ouders. In uw verklaring moet in elk geval staan:
vanaf welke leeftijd de student geen contact meer heeft met de ouder(s);
dat het contact tussen de student en de ouder(s) is verbroken en waarom dit
zo is (in het kort aan te geven).
Situatie 2: ernstig, onverzoenlijk conflict
De student heeft een ernstig, onverzoenlijk conflict met (een van) de ouders én de
ouders weigeren of een van de ouders weigert structureel de ouderbijdrage te
verstrekken.
Uit uw verklaring moet duidelijk blijken:
wat de ernst is van het conflict;
sinds welke leeftijd er sprake is van een verbroken contact met (een van) de
ouders als gevolg van een onverzoenlijk conflict;
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
409
hoe het conflict is ontstaan;
wat de achtergronden en de oorzaken zijn van de verbroken ouder-kindrelatie.
Privacy
DUO gebruikt uw verklaring uitsluitend om vast te stellen of het inkomen van de ouder(s)
van de student buiten beschouwing gelaten kan worden. Uw verklaring wordt níet voor
andere doeleinden gebruikt. DUO gaat zorgvuldig om met de gegevens en voldoet hierbij
altijd aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Meer informatie nodig?
Hebt u nog vragen over de regeling „weigerachtige ouders‟, kijk dan eens op
www.ocwduo.nl. Daar kunt u ook de folder Problemen met je ouders downloaden.
Dienst Uitvoering Onderwijs
Infolijn 050 - 599 77 55
Internet www.ocwduo.nl
Publicatienr. 8420B-2
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
410
7.10.3 Reisverklaring
Reisverklaring
Travel declaration
Ondergetekende, werkzaam als pleegzorgbegeleider bij Stichting FlexusJeugdplein
Afdeling Pleegzorg te Rotterdam, verklaart hierbij:
, geboren te , is vanaf tot heden geplaatst in een voorziening
voor pleegzorg. woont sinds deze tijd in het pleeggezin van familie ,
wonende op , .
In verband met vakantieplannen van het pleeggezin verklaart ondergetekende dat hierin
geen bezwaar bestaat. Het is pleegouders toegestaan om met op vakantie te gaan
binnen of buiten Europa naar een bestemming van hun keuze.
Undersigned, operative as social worker at Stichting Flexus – Center for Foster Care
Rotterdam, the Netherlands, states:
, born at , the Netherlands, is being placed in a foundation for foster
care from until present time. is living with his foster family , living at
the address: , , The Netherlands, since .
The undersigned states that there are no objections for planning a holiday. The foster
parents are permitted to take Bradley with them for a holiday within or outside Europe to
a destination they personally choose.
Pleegzorgbegeleider
Social Worker Foster Care
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
411
7.10.4 Declaratieformulier reiskosten pleegouders
DECLARATIE VOOR REISKOSTEN IN HET KADER VAN DE HULPVERLENING
Declaratiekosten: €………………………….
Ten gunste van
Pleegkind :…………………………………………………………………………………………………………………………
Geb. datum :…………………………………………………………………………………………………………………………
Pleeggezin :…………………………………………………………………………………………………………………………
Bank/Giro :………………………………………………………tenaamstelling…………………………………………
Omschrijving van data en plaats onderzoek(en)/ verplichte familiecontacten: (vermeld de datum, plaats van vertrek en bestemming, doel)
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
□ Akkoord Afdelingsmanager
Afdelingsmanager :………………………………………………………...............................................
Handtekening :……………………………………………………………………………………………………………..
□ Akkoord Pleegzorgbegeleider
Pleegzorgbegeleider :……………………………………………………………………………………………………………..
Handtekening :……………………………………………………………………………………………………………..
□ Financiële Administratie
Betaald op :…………………………………………………………………………………………………………………………
Handtekening :…………………………………………………………………………………………………………………………
* Versturen naar: FlexusJeugdplein, t.a.v. (pleegzorgbegeleider), Diergaardesingel 71, 3014 AE Rotterdam
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
412
7.10.5 Aanvraagformulier opslagregeling € 3,22
Pleegzorgbegeleider :……………………………………………………………………………………………………………
Datum :……………………………………………………………… ……………………………………………
Hierbij vraag ik € 3,22 opslag aan op de pleeggeldvergoeding voor:
Naam pleegkind :……………………………………………………………………………………………………………
Geboortedatum :……………………………………………………………………………………………………………
Pleeggezin :……………………………………………………………………………………………………………
Adres + Woonplaats :……………………………………………………………………………………………………………
Voor de periode van :………………………………t/m………………………………………………………………………
In verband met :……………………………………………………………………………………………………………
A. Groot Pleeggezin (namen overige pleegkinderen)
1. ………………………………………………Geb. datum:………………………………………………………………………
2. ………………………………………………Geb. datum:………………………………………………………………………
3. ………………………………………………Geb. datum:………………………………………………………………………
4. ………………………………………………Geb. datum:………………………………………………………………………
B. Lichamelijke/geestelijke handicap
C. Crisisplaatsing ( maximaal 1 x 4 weken )
D. AGO-plaatsing ( maximaal 1 x 4 weken )
E. Observatie-plaatsing ( maximaal 1 x 4 weken )
Motivatie:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Handtekening Pleegzorgbegeleider Handtekening Afdelingsmanager
Financiële Administratie Datum:……………………………………….
□ Akkoord
□ Afgewezen Reden:………………………………………………………………………………………………………………
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
413
7.11 Bijlagen: Extra interne hulpverleningsmogelijkheden
7.11.1 Aanmeldingsformulier Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.2 Waarom? Wanneer? Wie? De twaalf meest gestelde vragen over VIB
7.11.3 VIB principes
7.11.4 Toelichting op enkele principes van Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.5 Toelichting thuisopname Video Interactie Begeleiding (VIB)
7.11.6 Aanvraagformulier Sherborne Bewegingstherapie
7.11.7 Aanvraag intern diagnostisch onderzoek
7.11.8 Verwijsbrief aanmelding Yulius pleegzorgpolikliniek
7.11.9 Aanmeldingsgegevens pleegzorgpolikliniek
7.11.10 Hulpformulier onderzoeksvragen t.b.v. aanvraag diagnostisch onderzoek
7.11.11 Informatie diagnostisch onderzoek aan pleegouders
7.11.12 Inschrijfformulier pleeggezinproject oppassen
7.11.13 Intern aanvraagformulier fondsen
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
414
7.11.1 Aanmeldingsformulier Video Interactie Begeleiding (VIB)
Aanmelder :
Team :
Datum aanmelding :
Naam kind/jeugdige :
Geboortedatum :
Plaatsingsdatum :
Naam pleegouders :
Adres :
Postcode en woonplaats :
Telefoonnummer :
Schooltype :
Groep/niveau :
Beknopte voorgeschiedenis
Type aanvraag
Diagnostisch
Preventief
Curatief
Aanmeldingsproblemen (indien curatief)
Wat zijn de problemen die aanleiding geven voor de aanmelding voor VIB?
Houding pleegouders
Hoe staan pleegouders tegenover VIB?
Doelen VIB
Bestaan er op voorhand doelen voor VIB?
Termijn
Op welke termijn is VIB nodig?
Psychologisch onderzoek
Loopt er voor het kind een psychologisch onderzoek of wordt dit binnenkort
aangevraagd?
Ja, er loopt een psychologisch onderzoek.
Ja, er wordt binnenkort een psychologisch onderzoek aangevraagd.
Nee.
In te vullen door de VIB-instroomcommissie
Datum VIB-indicatie:
Naam VIB-uitvoerder:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
415
7.11.2 Waarom? Wanneer? Wie? De twaalf meest gestelde vragen over Video Interactie Begeleiding
VIB is voor de meeste pleegouders een nog onbekende manier van werken. Daarom
hebben wij voor u de meest gestelde vragen op een rij gezet.
Waarom moet je video gebruiken? Ik kan toch fook vertellen hoe het gaat met
mijn pleegkind?
Video-opnamen zijn bij uitstek geschikt om te ontdekken wat uw pleegkind nodig heeft
en hoe u als opvoeder daarop kunt aansluiten. Een paar minuten opname is al voldoende
om gerichte adviezen te geven. Alleen dat gaat al sneller dan dat je pratend het gedrag
van een kind moet beschrijven. Maar ook zie je op een video-opname meer dan met het
„blote oog‟.
Hoe lang duurt een video-opname? Wat nemen jullie op?
Een opname duurt ongeveer tien minuten. We proberen dan een alledaagse situatie op te
nemen, zoals de maaltijd, het thuiskomen na schooltijd, het naar bed gaan, enzovoorts.
De VIB-er spreekt in overleg met de pleegouders een geschikt moment af.
Gaan jullie kijken wat ik allemaal fout doe?
Nee, integendeel. Onze ervaring is dat pleegouder in de regel hun pleegkind al veel te
bieden hebben. Er wordt dan ook juist gekeken naar wat uw sterke kanten zijn, teneinde
die te gebruiken bij de hulp aan het kind. Dat geeft opvoeders vaak een steun in de rug
en de moed om dingen aan te pakken. De video-opname laat ook duidelijk zien hoeveel
invloed je als opvoeders (ongemerkt) hebt op het gedrag van je pleegkind en hoe die op
een positieve manier gebruikt kan worden.
Wanneer komt ons pleegkind voor VIB in aanmerking?
Er zijn verschillende situaties waarin u VIB aan kunt vragen. Dat kan al als uw pleegkind
zojuist bij u i s geplaatst. VIB is dan een manier om sneller tot een goede hechting te
komen. Als uw pleegkind al wat langer in uw gezin is, kan het zijn dat u een (vaag)
gevoel hebt dat het contact met uw pleegkind beter zou kunnen of dat uw pleegkind zich
niet voldoende ontwikkelt. In dat geval kan VIB u helpen op een relatief snelle manier
het onderlinge contact te verbeteren en de ontwikkeling van het kind te bevorderen. U
zult merken dat u in korte tijd heel veel deskundigheid opdoet om met het specifieke
probleem van uw pleegkind om te gaan.
Als er straks een onbekend iemand met een camera staat te filmen, dan zit
iedereen toneel te spelen. Wat heb je er dan aan?
Dat geldt voor de meeste gezinnen. In eht begin is het even wennen. Maar al heel snel
zullen kinderen doorgaan met waar ze mee bezig wasren, dus dan wordt het voor
iedereen wat gemakkelijker. We hoeven niet meteen een „moeilijke‟ situatie te filmen,
omdat het gedrag van een kind op een rustig moment een VIB-er net zo veel zegt als op
een lastiger moment.
Wie moeten er allemaal bij zijn als de VIB-er een opname komt maken?
Het liefst maken we een opname waar alle gezinsleden bij zijn. We kunnen dan zien
welke invloed het gedrag van het kind heeft op alle gezinsleden en andersom. Er kan dan
ook besproken worden hoe u als opvoeder op eenvoudige wijze de aandacht kunt
verdelen over alle gezinsleden.
Hoeveel tijd kost het ons als we VIB krijgen?
Het streven is om de eerste zes tot acht weken wekelijks een afspraak te maken. De ene
week komt de VIB-er bij u langs voor een opname van ongeveer tien minuten, de andere
week bespreekt hij of zij samen met u de opname. Dat gebeurt op het kantoor van
FlexusJeugdplein, tenzij dit praktische bezwaren heeft. Afhankelijk van de
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
416
ontwikkelingen, wordt er daarna ofwel minder intensief nog een aantal maanden
doorgewerkt, of naar een afronding toegewerkt.
Kan VIB helpen om hechtingsproblemen van ons pleegkind op te lossen?
Op dit moment is VIB de enige in Nederland bekende methode om hechtingsproblemen in
korte tijd te verbeteren. Er worden opmerkelijke resultaten met VIB geboekt op dit
gebied. Vanuit de universitaire wereld is al interesse getoond om hier serieus
wetenschappelijk onderzoek aan te besteden.
Mijn pleegkind heeft rust nodig, want het heeft zo veel meegemaakt de laatste
tijd. Is het dan niet beter te wachten met VIB?
Voor een kind kost VIB amper tijd. Terwijl het speelt, eet of naar bed gaat wordt er
gedurende tien minuten een opname gemaakt. Als u vervolgens gericht met de adviezen
aan de slag gaat, dan zal dat uw pleegkind alleen maar meer ontspanning geven.
Het lijkt erop dat je VIB altijd wel kunt gebruiken. Wanneer is het eigenlijk niet
zinvol?
Per gezinssituatie moet in overleg met de pleegzorgbegeleider bezien worden of een kind
of gezin kan profiteren van VIB. Daarnaast zijn er een aantal redenen waarom je op een
bepaald moment beter niet met VIB kunt werken. Als bijvoorbeeld een puber niet wil
meewerken, dan heeft het geen zin. Als er in een periode veel kwesties (buiten de
opvoeding om) de gezinssituatie op z‟n kop zetten, dan is het beter om even te wachten.
Soms kan een kind in allerlei onderzoeken verwikkeld zijn. Ook dan is het beter om nog
even te wachten.
Als we VIB krijgen, zien we onze pleegzorgbegeleider dan niet meer?
Uw vaste begeleider is regelmatig bij het terugkijken van de video-opname aanwezig. De
bedoeling daarvan is dat deze later aan kan sluiten bij wat u geleerd hebt. Bovendien
blijft hij of zij ook de praktische zaken voor u regelen. Zodra de VIB is afgerond rkijgt u
weer de gewone begeleiding.
Wat gebeurt er met de opnamen als de VIB is afgerond?
U krijgt de opnamen op VHS-band als „aandenken‟ en de originele band wordt vernietigd.
Nelleke Polderman
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
417
7.11.3 VIB principes
Naar H. Biemans
Initiatief of (re)actie kind
Ontvangstbevestiging vragen Ontvangst opvoeder
Initiatief opvoeder
Initiatief of (re)actie van het kind
Er dient uitgegaan te worden van het initiatief of de (re)actie van het kind. Het kind kan
een initiatief of actie ondernemen via woorden (verbaal) of gedrag (performaal). Ook kan
er gedacht worden aan een gevoel, wens of gedachte van het kind.
Stap 1: Ontvangst van de opvoeder
Stap 1 van de VIB-principes is het ontvangen van het initiatief of de (re)actie van het
kind door de opvoeder. Dit kan met en zonder woorden en dient gezamenlijk ingezet te
worden.
Zonder woorden: - (vriendelijke) intonatie.
- toewending.
- oogcontact.
- (vriendelijke) gezichtsexpressie.
- ja-knikken.
- toon/klank van de stem afstemmen.
Met woorden: - ontvangstbevestiging van het verbale initiatief (wat gezegd is).
- benoemen van gedrag, gevoelens, wensen, gedachten, intenties.
Stap 2: Initiatief opvoeder
De tweedestap van de VIB-principes is een initiatief van de opvoeder. Hierbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan:
mening geven;
jezelf benoemen;
kring maken (beurt verdelen);
uitdiepen;
babbelen;
voorstel doen;
tegenstellingen benoemen;
bij grensoverschrijdend gedrag: positief voorzeggen (structuur bieden);
compliment geven.
Stap 3: Ontvangstbevestiging vragen
De derde stap vindt eventueel plaats na het geven van een mening of voorstel. Dan kan
de opvoeder een mening vragen of vragen om een reactie op wat gezegd is. Hier zal het
kind weer op reageren, wat ons terugbrengt bij het initiatief of de (re)actie van het kind.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
418
7.11.4 Toelichting op enkele interactieprincipes van Video
Interactie Begeleiding (VIB)
De belangrijkste interactieprincipes binnen VIB zijn samen te vatten als initiatief en
ontvangst.
Initiatief
Alles wat een kind of jongere zegt, doet, voelt, wil of denkt, wordt ook wel een initiatief
genoemd. Ieder kind laat per moment één of meer initiatieven zien. Zo kan bijvoorbeeld
kijken al een initiatief zijn. Maar er kan ook gedacht worden aan het bewegen met de
hand of het ophalen van de neus.
Het is van belang dat de opvoeder het kind duidelijk laat weten dat het zijn of haar
initiatieven ziet. Met andere woorden dat de opvoeder aangeeft het kind te zien zoals het
is. Van hieruit kan het kind uiteindelijk diep van binnen het gevoel krijgen dat het
geaccepteerd wordt en dat het er mag zijn.
Het goed kijken naar (de initiatieven van) het kind, maar ook uitdrukkelijk laten weten
de initiatieven van het kind te zien is noodzakelijk voor een veilige hechting. Het geeft
het kind basisvertrouwen. Als een kind basisvertrouwen heeft, dan gaan andere
ontwikkelingen bijna als vanzelf.
Ontvangst
Het laten merken aan het kind dat diens initiatieven gezien worden gebeurt middels
ontvangst. Binnen VIB wordt ontvangst gegeven binnen drie stappen.
Stap 1
Het laten weten dat een initiatief van het kind ontvangen is kan zonder en met woorden.
Het verdient de aanbeveling om dit te combineren.
Zonder woorden
Het ontvangen van het initiatief van het kind kan zonder woorden door bijvoorbeeld te
knikken, een toegewende houding aan te nemen, oogcontact te maken, een vriendelijke
gezichtsexpressie aan te nemen, een knipoog te geven, een vriendelijke stem op te
zetten, enzovoorts.
Met woorden
Het ontvangen van een initiatief van het kind met woorden kan middels het afgeven van
een ontvangstbevestiging of door te benoemen.
Ontvangstbevestiging Het geven van een ontvangstbevestiging is belangrijk. Door het
kind een ontvangstbevestiging te geven wanneer het iets zegt, wordt het gevoel gegeven
dat er interesse bestaat voor wat het kind zegt. Daardoor ervaart het kind dat het de
moeite waard is om naar te luisteren. Dat helpt het kind om een positief zelfbeeld te
ontwikkelen. Bovendien zal het kind daardoor eerder geneigd zijn om ook naar de ander
te luisteren en wordt er rust in het gesprek gebracht. Tot slot is een
ontvangstbevestiging ook goed voor de taalontwikkeling van een kind.
De wijze waarop een ontvangstbevestiging wordt gegeven is afhankelijk van de leeftijd
van het kind.
- Jonge kinderen: Letterlijk herhalen in een goede zin (dus niet in kindertaal)
wat het kind heeft gezegd. Als het kind bijvoorbeeld zegt:
“Papa, tein da!”, dan kan de vader de ontvangstbevestiging
geven: “Daar rijdt een trein”.
- Oudere kinderen: In iets andere woorden herhalen of samenvatten wat het
kind heeft gezegd. Als het kind bijvoorbeeld zegt: “Ik ga
vanmiddag bij Tanja huiswerk maken”, dan kan de
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
419
ontvangstbevestiging gegeven worden: “Dus jij bent
vanmiddag niet thuis” of “Jij gaat naar Tanja”.
Het is van belang om een ontvangstbevestiging niet vragend, maar stellend te doen. Dus
geen vraagteken, maar een punt achter de zin te plaatsen. Als een kind (5 jaar)
bijvoorbeeld zegt: “Mam, mag ik nog een koekje”, dan kan de moeder de
ontvangstbevestiging geven: “Jij wilt nog een koekje”. Herhalen in de vragende vorm
geeft het kind als het ware het gevoel dat in twijfel wordt getrokken wat het zegt. Maar
ook kan je door het stellend te doen er een opgewonden stemming van het kind mee
dempen.
Benoemen (instemmend of accepterend) Benoemen is op een vriendelijke manier onder
woorden brengen wat het kind hier en nu doet, voelt, wil of denkt. Er wordt bij wijze van
spreken ondertiteling gegeven aan het initiatief van het kind. Door het kind te benoemen
helpen de opvoeders het kind een ik-besef (wie ben ik, wat voel ik, enzovoorts) te
ontwikkelen. Zij helpen het kind zichzelf te ervaren. Het kind wordt zodoende bevestigd
in het recht er te mogen zijn. Hij of zij ervaart dat het bestaansrecht heeft. Met het
benoemen wordt het kind dus ook geholpen zijn of haar eigen identiteit te ontwikkelen.
Hierdoor kan het kind zich later beter losmaken van de opvoeders en zichzelf blijven in
een groep. Doordat het kind benoemd wordt, wordt het kind in het contact met de
opvoeder als het ware een niet beoordelende spiegel voorgehouden.
Waar de ontvangstbevestiging meer op „hoofd‟niveau gebeurt (taal), wordt bij het
benoemen het kind meer als geheel gezien en als het ware het hele lijf erbij betrokken
(gedrag met bijvoorbeeld de handen, gevoel in de buik en de wil in het hart).
Gaandeweg zal het kind door benoemen zich toe durven gaan vertrouwen aan degene
door wie het „gezien‟ wordt en bij wie het zich daardoor veilig voelt. De angst neemt af
en het kan op zichzelf een basisvertrouwen gaan ontwikkelen wat tevens voorwaarde is
voor ontwikkeling op andere gebieden (sociaal, cognitief, motorisch, enzovoorts).
Benoemen is voor kinderen met hechtingsproblematiek om deze redenen het meest
krachtige interactieprincipe.
Tot slot een aantal voorbeelden van het benoemen van wat een kind doet, voelt, wil of
denkt:
- Benoemen wat een kind doet: “Jij neemt nog een slokje limonade” of “Jij dit te
kijken hoe mama dat doet”.
- Benoemen wat het kind voelt: “Jij voelt je verdrietig”.
- Benoemen wat het kind wil: “Jij wil graag nog even doorgaan met spelen”.
- Benoemen wat het kind denkt: “Jij denkt natuurlijk als ik nu huiswerk ga maken,
dan ben ik straks lekker vrij”.
Een ezelsbrug bij het benoemen is te starten met het woord „jij‟. Daarmee is het voor het
kind redelijk zeker dat het echt over hem of haar gaat.
Evenals bij de ontvangstbevestiging is het van belang het benoemen stellend te doen.
Ook het benoemen van wat het kind voelt, wil of denkt dient stellend te zijn. Soms moet
er dan gegist worden, waardoor het wel eens mis kan zijn. Dat is geen probleem, want
het kind zal zelf corrigeren als het niet blijkt te kloppen.
Verder is het aan te raden te benoemen wat hier en nu gebeurt. Dat helpt om het
benoemen zo concreet en precies mogelijk te doen. Bijvoorbeeld “vanmiddag was jij aan
het spelen” is én te algemeen én is verleden tijd. Concreter is: “Jij zet er een groen
blokje op”. Het praten over wat er nu en hier gebeurt maakt de situatie voor het kind
tevens duidelijk, overzichtelijk en voorspelbaar. Dit is prettig voor alle kinderen, maar
specifiek voor kinderen met concentratieproblemen. Dat vergroot het gevoel van
veiligheid en geborgenheid bij het kind.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
420
Benoemen dient zo veel mogelijk neutraal te zijn. “Jij doet stout” kan bijvoorbeeld beter
vermeden te worden, wat dit bevat een waardeoordeel. Ook in “Jij maakt een mooie
auto” zit een waardeoordeel besloten.
Stap 2
Na de ontvangstbevestiging of het benoemen komt altijd een volgende stap. Dit is óf het
geven van een mening of benoemen van zichzelf óf het positief voorzeggen.
Mening geven of benoemen van zichzelf
De opvoeder kan zijn of haar mening geven of zichzelf benoemen naar aanleiding van dat
wat benoemd of ontvangen is. Door het benoemen van zichzelf is voorspelbaar en dus
veilig voor het kind. Een ander doel hiervan is de ontwikkelingstaken te stimuleren. Het
kind heeft verschillende ontwikkelingstaken. Deze taken „verricht‟ een kind hoofdzakelijk
in interactie met anderen. Zou de ander alleen het kind volgen (door
ontvangstbevestiging en benoemen), dan komt het kind niet verder. Het blijft dan
hangen op hetzelfde niveau. Ook bij kinderen in de puberleeftijd blijft dit belangrijk. Het
leert daarmee attent te zijn op de ander en zijn of haar mening te vormen. Overigens is
het niet nodig dat de opvoeder in de tweede stap het kind bewust dingen leert.
De tweede stap maakt dat het benoemen of de ontvangstbevestiging niet als technisch,
maar meer als natuurlijk wordt ervaren. Deze tweede stap gaat vaak ook vanzelf. Bij
hechtingsproblemen kan de opvoeder echter regelmatig „jij‟ en „ik‟ tegenover elkaar
zetten, zodat het kind zichzelf los van de ander leert ervaren.
Voorbeelden van zijn het geven van een mening of het benoemen van zichzelf zijn:
- “Jij vindt het eten niet lekker (stap 1 – ontvangstbevestiging). Dat is jammer, laat
maar staan (stap 2 – eigen mening)”.
- “Jij pakt nog een blokje (stap 1 – benoemen). Ik ben benieuwd wat jij gaat maken
(stap 2 – opvoeder benoemt zichzelf)”.
- “Dus jij wilt vanavond uitgaan (stap 1 – ontvangstbevestiging). Nou, ik ben het
daar nog niet mee eens en wil daar eerst eens wat verder over praten (stap 2 –
eigen mening)”.
Pas als tweede stap kan een compliment gegeven worden. Bijvoorbeeld:
- “Jij bent een auto aan het maken (stap 1 – benoemen). Ik vind dat je dat heel
mooi doet (stap 2 – opvoeder benoemt zichzelf)”.
Positief voorzeggen
Als het gedrag van het kind onacceptabel is, dan kan de opvoeder na het benoemen iets
positief voorzeggen. Als het kind iets doet waard e opvoeder niet achterstaan, is het van
groot belang om eerst neutraal te benoemen wat het kind doet en daarna op een prettige
manier sturing te geven, dus door „positief voor te zeggen‟. „Positief voorzeggen‟ is
zeggen wat je wel wilt dat het kind gaat doen, dus niet wat je niet wilt.
Het helpt een kind vaak ook om de bedoeling, de intentie, te benoemen. Als het kind
bijvoorbeeld van tafel wegloopt, dan kun je zeggen: “Jij wilt natuurlijk wel weer eens
even lopen” of “Jij wilt zeker snel weer met je Lego gaan spelen”, enzovoorts. Het is
belangrijk om een positieve intentie te ontdekken achter het gedrag.
Een voorbeeld is:
- “Jij wil je tanden niet poetsen (stap 1 – benoemen). (Dat snap ik ook wel, het is
niet leuk. Alleen het moet wel gebeuren, enz.). Pak nu maar je tandenborstel en
doe de tandpasta er maar op (stap 2 – positief voorzeggen).
Je zegt dus niet wat je niet wilt. Een voorbeeld van hoe het niet moet is:
- “Jij mag niet van tafel”.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
421
Conclusie
Om zich goed te kunnen ontwikkelen heeft een kind veiligheid en geborgenheid nodig.
Daarvoor zijn er twee hoofdaspecten van belang. Het eerst en tevens basisvoorwaarde, is
sensitieve responsiviteit van de opvoeder, waardoor het kind het gevoel krijgt dat de
opvoeder het kind echt „ziet‟. De eerdergenoemde interactieprincipes, met name het
benoemen, zijn daarin cruciaal.
Het tweede aspect is structuur bieden, in de zin van richting geven aan het kind.
Duidelijkheid en begrenzing, waaronder (zo beperkt mogelijk) duidelijke regels, bieden
het kind ook veiligheid. „Positief voorzeggen‟ geeft die duidelijkheid. Als het kind zich
gevolgd weet middels ontvangstbevestiging of benoemen, kan het ook de ander beter
volgen. Daardoor ook kan een conflictsituatie opgelost of zelfs voorkomen worden.
Stap 3
Nadat de opvoeder zijn of haar mening heeft gegeven is het vooral bij oudere kinderen
belangrijk om na te gaan hoe dat is overgekomen. Bijvoorbeeld kan je op een open
manier vragen: “Wat vind je van wat ik zeg?” of “Hoe komt dat over?”. Daardoor blijf je
in gesprek en in contact met elkaar.
Nelleke Polderman
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
422
7.11.5 Toelichting Thuisopname Video Interactie Begeleiding Richtlijnen voor gezinnen om thuis een video-opname te maken
Met de VIB-er heeft u afgesproken om een video-opname te maken van uw
gezinssituatie. Hier volgen een aantal richtlijnen en tips waar u rekening mee moet
houden.
Waarmee?
De benodigdheden is een videocamera (gewoon of digitaal) met Hi8 of Digital 8, mini DV-
cassette of harde schijf. U wordt verzocht met de VIB-er te overleggen over de wijze
waarop u uw video-opname opstuurt. Eén en ander is afhankelijk van de apparatuur die
de VIB-er gebruikt.
Wie?
Graag zouden wij een video-opname zien van het aangemelde kind met alle
thuiswonende gezinsleden. Bij voorkeur is het gezicht van het aangemelde kind goed
zichtbaar. Als oudere (niet aangemelde) kinderen veel bezwaar maken, dan kunt u
overwegen alleen de jongere kinderen te filmen. In de praktijk blijken de meeste
kinderen het geen punt te vinden.
Wanneer?
De video-opname moet bij voorkeur gemaakt worden tijdens een gezamenlijke activiteit,
zoals eten, theedrinken of een spelletje doen. Het kan een activiteit binnen of buiten zijn.
In ieder geval is het niet wenselijk om een opname te maken tijdens t.v. kijken of
computeren.
Het is belangrijk dat de geluidskwaliteit goed is, dus dat de camera dicht bij de situatie
staat. Het is niet de bedoeling de camera veraf te zetten en in te zoemen. Hierbij is de
geluidskwaliteit onvoldoende.
Let ook op een goede belichting bij tegenlicht. Vooral bij donkergekleurde kinderen zijn
de gezichten soms niet zichtbaar. Gebruik dan de „backlight‟ knop.
Hoe lang?
Een video-opname van een minuut of tien is voldoende.
Hoe leg ik het uit aan de kinderen?
U kunt de video-opname aan uw kind(eren) uitleggen door te zeggen dat u opnames
maakt en deze straks met de VIB-er gaat kijken, zodat u kunt leren om nog beter met
elkaar om te gaan. Mogelijk heeft u zelf een prima uitleg in uw eigen woorden.
Wij wensen u succes!
Het V.I.B. team
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
423
7.11.6 Aanvraagformulier Sherborne Bewegingstherapie
Aanvrager :
Team :
Datum aanvraag :
Naam kind/jeugdige :
Geboortedatum :
Plaatsingsdatum :
Naam pleegouders :
Adres :
Postcode en woonplaats :
Telefoonnummer :
Schooltype :
Groep/niveau :
Beknopte voorgeschiedenis
Aanmeldingsproblemen
Wat zijn de problemen die aanleiding geven voor de aanmelding voor Sherborne
Bewegingstherapie?
Houding pleegouders
Hoe staan de pleegouders tegenover de aanmelding?
Doelen/vragen van de pleegouders
Doelen/vragen van de pleegzorgbegeleider
Loopt er voor het kind een psychologisch onderzoek of wordt dit binnenkort
aangevraagd?
Ja, er loopt een psychologisch onderzoek.
Ja, er wordt binnenkort een psychologisch onderzoek aangevraagd.
Nee.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
424
7.11.7 Aanvraag intern diagnostisch onderzoek
Aanvrager :
Team :
Datum aanvraag :
Geplande evaluatiedatum :
1. Naam kind/jeugdige :
2. Geboortedatum :
3. Verblijfplaats :
4. Eerdere onderzoeken :
Datum Soort onderzoek Onderzoeker
5. Schooltype :
Groep/niveau :
6. Doel van het onderzoek :
Eerste diagnostiek, algemene beeldvorming
Actualiseren beeldvorming
Observatieplaatsing
Aanvullende diagnostiek vooral gericht op:
Anders, namelijk:
7. Onderzoeksvragen en aandachtspunten vanuit pleegouders
8. Onderzoeksvragen en aandachtspunten vanuit pleegzorgbegeleider en
BJZ-werker
9. Specifieke kind- en/of pleegouderkenmerken of omstandigheden
waarmee rekening gehouden moet worden
(bijvoorbeeld: handicap kind/pleegouder, geen vervoer, zeer angstig kind)
10. Lijkt onderzoek elders dan in de test-/spelkamer wenselijk (bv. bij het
pleeggezin thuis)
Nee
Ja, omdat
11. Eventuele data waar rekening mee gehouden moet worden, inclusief
toelichting
Invullen door psycholoog
Naam psycholoog :
Ontvangen d.d. :
Besproken met :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
425
7.11.8 Verwijsbrief aanmelding Yulius pleegzorgpolikliniek
Yulius Geestelijke Gezondheidszorg
Pleegzorgpolikliniek
T.a.v. Dhr. Drs. R. Bruggemans
Boerhaavelaan 2
2992 KZ Barendrecht
Betreft: Aanmelding pleegzorgpolikliniek
Rotterdam,
Geachte heer drs. R. Bruggemans,
Hiermee verwijs ik (geboortedatum: ) door naar Yulius voor verder
onderzoek en diagnostiek.
is voor ziektekosten verzekerd bij , polisnummer: .
Ik hoop u hierbij voldoende geïnformeerd te hebben.
Met vriendelijke groet,
, G.Z. Psycholoog
FlexusJeugdplein
Afdeling Pleegzorg
Afdeling Pleegzorg
Diergaardesingel 71
3014 AE ROTTERDAM
Telefoon 010 – 271 88 88
Fax 010 – 414 32 53
www.pleegzorgrotterdam.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
426
7.11.9 Aanmeldingsgegevens Pleegzorgpolikliniek
Algemene gegevens kind/jeugdige
Naam :
Voorna(a)m(en) :
Roepnaam :
Geslacht :
Geboortedatum :
Geboorteplaats :
Nationaliteit :
Maatregel :
Plaatsingsdatum pleeggezin :
Pleegzorgbegeleider
Pleegzorgbegeleider :
Instelling : FlexusJeugdplein
Afdeling Pleegzorg
Adres : Diergaardesingel 71
3014 AE Rotterdam
Telefoon : 010-2718888
Teamleider :
Plaatsende instantie
Instantie :
Vertegenwoordiger :
Adres :
:
Telefoon :
Teamleider :
Pleeggezin
Naam :
Adres :
:
Telefoon :
Huisarts
Naam :
Praktijk :
Adres :
:
Telefoon :
Therapeuten/kinder- en/of somatische artsen/andere hulpverleners
Naam :
Functie :
Adres :
:
Telefoon :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
427
Samenstelling pleeggezin
Pleegvader
Naam :
Geboortedatum :
Nationaliteit :
Beroep :
Korte beschrijving :
Pleegmoeder
Naam :
Geboortedatum :
Nationaliteit :
Beroep :
Korte beschrijving :
Biologisch(e) kind(eren)
Naam :
Geboortedatum :
Geslacht :
Nationaliteit :
School/beroep :
Thuiswonend : Ja
: Nee, wonend te
Korte beschrijving :
Pleegkind(eren)
Naam :
Geboortedatum :
Geslacht :
Nationaliteit :
School/beroep :
Thuiswonend : Ja
: Nee, wonend te
Plaatsingsdatum pleeggezin :
Korte beschrijving :
Geloofsovertuiging/cultuur pleeggezin
Voertaal in pleeggezin
Relatie pleeggezin en biologische familie
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
428
Samenstelling biologische familie
Vader
Naam :
Voornaam :
Geboortedatum :
Nationaliteit :
Beroep :
Verblijfplaats :
Bezoekregeling :
Korte beschrijving :
Moeder
Naam :
Voornaam :
Geboortedatum :
Nationaliteit :
Beroep :
Verblijfplaats :
Bezoekregeling :
Korte beschrijving :
Broers en zussen
Naam :
Voornaam :
Geslacht :
Geboortedatum :
Nationaliteit :
Maatregel :
Verblijfplaats :
Bezoekregeling :
Korte beschrijving :
Andere belangrijke familieleden
Naam :
Voornaam :
Geslacht :
Adres :
Relatie tot kind/jeugdige :
Bezoekregeling :
Korte beschrijving :
Andere belangrijke derden
Naam :
Voornaam :
Geslacht :
Adres :
Relatie tot kind/jeugdige :
Bezoekregeling :
Korte beschrijving :
Geloofsovertuiging/cultuur gezin van herkomst
Voertaal in gezin van herkomst
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
429
Gegevens school / peuterspeelzaal
Naam school :
Type onderwijs :
Adres :
Adres :
:
Telefoon :
Groep :
Naam leerkracht/mentor :
Schoolse carrière (start, doublures, schoolwisselingen, enzovoorts)
Problemen gesignaleerd door school/peuterspeelzaal
Samenvatting eventuele bevindingen uit recente onderzoeken of interventies
vanuit OBD of SBD*
Samenvatting eventuele bevindingen uit psychologische, orthodidactische of
psychiatrische onderzoeken in de afgelopen twee jaar*
Samenvatting eventuele relevante medische gegevens*
Omschrijving problemen/probleemgedrag waarvoor men hulp zoekt*
Vraagstelling voor het onderzoek*
Visie/hypothese van de pleegzorgwerker en medewerker Bureau Jeugdzorg
(indien verschillend) op de huidige problemen*
Beknopte voorgeschiedenis, inclusief vorige verblijfplaatsen kind/jeugdige*
* Mag ook op apart blad en/of beschikbare rapportage meesturen.
Graag recente rapportage meesturen:
Indicatiebesluit, d.d.
Hulpverleningsplan (HVP), d.d.
Evaluatie Hulpverleningsplan (EHVP), d.d.
Overige:
Zijn pleegouders op de hoogte van de inhoud van de aanmeldingsgegevens en
gaan ze akkoord met het onderzoek?
Ja
Nee, omdat
Is het pleegkind (>12 jaar) op de hoogte van de inhoud van de
aanmeldingsgegevens en gaat het akkoord met het onderzoek?
Ja
Nee, omdat
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
430
Handtekening
Datum:
Pleegzorgbegeleider:
Datum:
Afdelingsmanager Pleegzorg:
Datum:
Medewerker Bureau Jeugdzorg:
Datum:
Afdelingsmanager Bureau Jeugdzorg:
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
431
7.11.10 Hulpformulier onderzoeksvragen t.b.v. diagnostisch
onderzoek
Dit hulpformulier is bedoelt ter ondersteuning van het opstellen van onderzoeksvragen
ten behoeve van diagnostische onderzoek bij pleegkinderen. Afhankelijk van de
specifieke situatie van het betreffende kind zouden deze vragen in het onderzoek aan de
orde kunnen komen. Echter ook andere situatie specifieke vragen zouden aan de orde
gesteld kunnen worden. Belangrijk is om per onderzoeksaanvraag te bepalen welke
vragen voor dit specifieke kind aan de orde zijn.
Kind
Cognitief
- Hoe is de cognitieve ontwikkeling van tot op heden verlopen? Is er sprake
van een achterstand? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Taal
- Hoe is de taalontwikkeling van verlopen? Is er sprake van een achterstand
of stagnatie? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Motoriek
- Hoe is de motorische ontwikkeling van verlopen? Is er sprake van een
achterstand of stagnatie? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Sociaal-emotioneel
- Hoe is de emotionele ontwikkeling van verlopen? Is er sprake van een
achterstand of stagnatie? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Formuleer eventueel aandachtspunten: agressieregulatie, impulscontrole,
frustratietolerantie, zelfbeeld, zelfvertrouwen, psychosomatiek, zorgen,
angsten, enzovoorts.
- Hoe is de sociale ontwikkeling van verlopen? Is er sprake van een
achterstand of stagnatie? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Formuleer eventueel aandachtspunten: zelfredzaamheid, omgang met
regels, sociale codes, enzovoorts.
Psychoseksueel
- Hoe is de psycho-seksuele ontwikkeling van tot op heden verlopen?
- Bestaan er aanwijzingen voor niet-leeftijdsadequate ervarignen op seksueel
gebied? Zo ja, welke?
Geweten
- Hoe is de gewetensontwikkeling van verlopen? Is er sprake van een
achterstand of stagnatie? Zo ja, welke factoren spelen hierbij een rol?
Psychiatrie
- Worden er aanwijzingen gevonden voor psychiatrische problematiek? Is nader
psychiatrisch onderzoek geïndiceerd?
- Is er sprake van psychiatrische problematiek of een psychiatrische stoornis in
ergere zin?
Formuleer eventueel aandachtspunten: gedrag dat doet denken aan of
vermoedens dat er mogelijk sprake is van ADHD, een stoornis in het
autistisch spectrum, een persoonlijkheidsstoornis, enz.
Specifieke gebeurtenis
- Hoe beleeft de … (bezoekregeling, echtscheiding, uithuisplaatsing,
pleeggezinplaatsing)?
- In hoeverre komt toe aan de verwerking van …?
Relaties met anderen
Contact
- Hoe is de contactname (oogcontact, contactgroei, wederkerigheid)?
Hechting
- Hoe is de gehechtheidsontwikkeling verlopen?
- Wat zijn de mogelijkheden van voor het ontwikkelen van
gehechtheidsrelaties?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
432
Relatiebeleving
- Hoe beleeft de relatie of het contact met respectievelijk vader, moeder,
broers en zussen?
- Hoe beleeft de relatie met pleegouders?
- Hoe beleeft de relatie met de andere kinderen in het pleeggezin?
- Hoe beleeft de relatie met leeftijdsgenoten?
(Pleeg)ouders
Persoonlijke problematiek
- Hoe is de persoonlijkheid van (pleeg)ouders op basis van klinische impressies en
diagnostisch onderzoek?
- Hoe is de persoonlijkheied van (pleeg)ouders op basis van klinische impressies en
psychiatrisch testonderzoek?
- Indien er sprake is van persoonlijke problematiek bij (pleeg)ouders, in hoeverre
belemmert hem/haar dit in zijn/haar pedagogisch handelen ten opzichte van
?
Visie
- Hoe staan ouders tegenover plaatsing van in een pleeggezin?
- Hoe staan ouders tegenover plaatsing van binnen residentiële
hulpverlening?
- Hoe staan ouders tegenover plaatsing van binnen gesloten residentiële
hulpverlening?
Omgang
- Hoe worden de mogelijkheid van (pleeg)ouder(s) ingeschat om de omgang van
met de andere (pleeg)ouder(s) vorm te geven en te hanteren?
- In welke mate hebben ouder(s) inzicht in hun eigen mogelijkheden en
beperkingen in de omgang met hun kind?
Pleegzorgplaatsing
- Hoe steunend is de relatie van pleegouder(s) en eigen ouder(s) voor , met
het oog op mogelijke loyaliteitsproblematiek?
Opvoedingssituatie
- Wat zijn de pedagogische en affectieve kwaliteiten van de (pleeg)vader en/of
(pleeg)moeder?
- Hoe kan de opvoedingsstijl van (pleeg)ouder(s) worden omschreven?
- Wat vraagt de problematiek van aan specifieke pedagogische en affectieve
vaardigheden van een opvoeder?
- Kan (pleeg)ouder(s) in staat worden geacht om in de specifieke pedagogische en
affectieve behoeften van te voorzien?
- Hoe is de relatie van (pleeg)ouder tot ?
- Hoe kunnen de uitkomsten van de interactie tussen (pleeg)vader, (pleeg)moeder,
… en worden geïnterpreteerd?
Perspectief of hulpverleningsaanbod
- Is specifieke of aanvullende hulpverlening geïndiceerd? Zo ja, in welk vorm?
- Aan welke voorwaarden dient de opvoedingssituatie van te voldoen?
- Indien besloten zou worden tot uithuisplaatsing welke vervolgplek is dan
geïndiceerd?
- Op welke wijze dient aan een mogelijke omgangsregeling met vorm
gegeven te worden?
- Zijn ouder(s) indien nodig begeleidbaar bij de uitvoering van een
omgangsregeling? Zo nee, welke adviezen bestaan er ten aanzien van
contactherstel tussen en ouder(s)?
Bij uithuisplaatsing:
- Aan welke voorwaarden dient de opvoedingssituatie van te voldoen?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
433
- Indien besloten zou worden tot terugplaatsing, hoe kan dit zo verantwoord
mogelijk worden gerealiseerd?
- Hoe zullen ouder(s) zich tegenover eventuele hulp of ondersteuning bij opvoeding
opstellen?
- Indien niet tot terugplaatsing wordt overgaan, wat wordt dan als bezoekregeling
wenselijk geacht?
Bij opname in een gesloten setting
- Hoe worden de mogelijkheden ingeschat van om te profiteren van een
gesloten plaatsing?
- Indien er contra-indicaties zijn voor een gesloten plaatsing, welke zijn dat?
Standaard
- Zijn uit het onderzoek andere relevante gegevens naar voren gekomen, die
belangrijk zijn om te vermelden?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
434
4.11.11 Informatie diagnostisch onderzoek aan pleegouders
Wie?
Kinderen die in een pleeggezin wonen en begeleid worden door FlexusJeugdplein kunnen
in aanmerking komen voor een diagnostisch onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd
door het diagnostiek team van de afdeling pleegzorg. Dit diagnostiek team bestaat uit
psychologen, orthopedagogen en een kinder- en jeugdpsychiater.
Waarom?
Het beeld van een kind kan onduidelijk zijn of er kunnen problemen zijn waarbij weinig
vooruitgang gezien wordt. Dan kan diagnostisch onderzoek meer zicht geven op het kind
of waar de problemen vandaan komen. Vanuit het onderzoek kunnen gerichte stappen
worden gezet om een goede aanpak te vinden voor het kind of waar nodig specialistische
hulp in te zetten.
Waar?
Diagnostisch onderzoek vindt in principe plaats bij FlexusJeugdplein. Dit is om aan de
testvoorwaarden te kunnen voldoen van een onderzoek. Zo is er bijvoorbeeld in de
onderzoekskamers zo min mogelijk afleiding voor de kinderen. Bij kinderen onder drie
jaar wordt het onderzoek meestal toch thuis in het pleeggezin gedaan, omdat het voor
hen juist meer rust geeft om in een vertrouwde omgeving te zijn.
Hoe?
De pleegzorgbegeleider formuleert in overleg met u de vraagstelling voor het onderzoek.
De gezaghebbende personen dienen toestemming te geven voor het onderzoek. Wanneer
zij instemmen met het onderzoek, dan wordt er onderzoek aangevraagd bij het
diagnostiek team. U zult vervolgens door de diagnosticus worden uitgenodigd voor het
onderzoek.
Op de dag van het onderzoek kunt u uw pleegkind voorbereiden door te noemen dat het
kind werkjes en spelletjes gaat doen en vragen te beantwoorden krijgt. Wanneer het kind
wil weten waarom hij of zij dit moet doen, dan kunt u aangeven dat we willen weten wat
het kind allemaal al kan.
Wat?
Soms vragen we u voor het eerste gesprek een vragenlijst in te vullen. Daarmee krijgen
we een goed beeld van wat er aan de hand is.
Het onderzoek bestaat vervolgens uit één of meer gesprekken en/of testonderzoeken
met u en voornamelijk uw pleegkind. Meestal willen we het kind alleen zien. Dan kunt u
desgewenst op een afgesproken tijdstip terugkomen bij FlexusJeugdplein of gebruik
maken van de pantry en diens faciliteiten (koffie en thee).
Er kunnen diverse zaken onderzocht worden, afhankelijk van de vraagstelling die u met
uw pleegzorgbegeleider heeft geformuleerd.
Intelligentie
Als een kind problemen heeft op school (zowel qua leren als in het
gedrag), dan is dit vaak aanleiding om intelligentieonderzoek te doen. Hierbij wordt er
een beeld gevormd van hoe een kind informatie verwerkt en leert. Van hieruit kan
gezegd worden wat er van het kind op school verwacht mag worden en op welke wijze
het in het leren het beste gestimuleerd kan worden.
Neuropsychologisch
Een neuropsychologisch onderzoek is zinvol wanneer er grote verschillen blijken te
bestaan in de prestaties van het kind. Het onderzoek richt zich specifiek op de
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
435
functieontwikkeling van het kind. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de
functies aandacht en concentratie, geheugen en planning.
Sociaal-emotioneel
Meestal spelen er meer vragen rondom het gedrag van een kind. Een
persoonlijkheidsonderzoek, waarin dit gedrag centraal staat, is dan zinvol. Een kind kan
bijvoorbeeld vanuit bepaalde angsten de omgeving als bedreigend ervaren en zich
daarop terugtrekken of juist agressief opstellen. Dit gedrag kan een probleem vormen in
de ontwikkeling van het kind, bijvoorbeeld op school of in het contact met
leeftijdsgenoten. Bij het persoonlijkheidsonderzoek staan de beleving en visie van het
kind over zijn omgeving centraal, onder andere over de dingen die het heeft
meegemaakt. Bij zeer jonge kinderen zal veelal volstaan worden met een spelobservatie.
Kinder- en jeugdpsychiatrisch
Een kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek is zinvol bij het vermoeden van kinder- en
jeugdpsychiatrische problematiek (zoals autisme, depressie, psychose, ADHD en Gilles de
la Tourette) en bij noodzaak tot medicamenteuze (proef)behandeling. Het kinder- en
jeugdpsychiatrisch onderzoek kan zowel vanaf het begin van een onderzoekstraject als
volgend op een psychologisch onderzoek aangevraagd of uitgevoerd worden.
En dan?
Het onderzoek zal veel energie van het kind kosten. Na afloop van het onderzoek kan het
kind erg moe zijn.
Van het onderzoek wordt een verslag gemaakt. Hierin zal de diagnosticus alle
verzamelde gegevens weergeven en van daaruit advies geven wat er moet gebeuren. Dit
verslag zal de diagnosticus met u, de pleegzorgbegeleider en de eventuele (gezins)voogd
bespreken in het adviesgesprek. Als uw kind ouder is dan 12 jaar, dan heeft het kind zelf
ook recht op een adviesgesprek. U zult uitgenodigd worden voor dit gesprek, zodra het
onderzoeksverslag klaar is.
Na het adviesgesprek wordt het verslag van het onderzoek meegegeven of toegestuurd.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
436
7.11.12 Inschrijfformulier project oppassen in pleeggezinnen
Naam pleeggezin :
Adres :
Postcode :
Woonplaats :
E-mailadres :
Telefoonnummer :
Mobiele telefoonnummer :
Dagen en dagdelen dat oppas wordt gevraagd (indien bekend):
Maandag Vrijdag
Ochtend Ochtend
Middag Middag
Avond Avond
Dinsdag Zaterdag
Ochtend Ochtend
Middag Middag
Avond Avond
Woensdag Zondag
Ochtend Ochtend
Middag Middag
Avond Avond
Donderdag
Ochtend
Middag
Avond
Aantal (pleeg)kinderen :
Leeftijd van de (pleeg)kinderen :
Eventuele bijzonderheden :
Pleegzorgbegeleider :
Datum aanmelding :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
437
7.11.13 Intern aanvraagformulier fondsen
INTERN AANVRAAGFORMULIER FONDSEN
Het ingevulde formulier mailen naar; [email protected]
Voor vragen: tel. 010 – 271 87 88
Datum
GEGEVENS AANVRAGER
Naam
Afdeling
Team
Telefoonnummer
Relatie tot begunstigde
GEGEVENS BEGUNSTIGDE(N)
Naam pleegkind
Geboortedatum pleegkind
Naam pleeggezin
Adres
Postcode en woonplaats
Telefoonnummer
Ref.nr.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
438
Overige informatie: op apart A4 aanleveren (worddocument)
Bij aanvragen voor huisraad (kopie identiteitsbewijs, overzicht schulden/inkomsten
bijvoegen)
OMSCHRIJVING VAN DE AANVRAAG
Waar wordt geld voor aangevraagd?
(graag uitgebreid beschrijven)
Waarom is de aanvraag van belang?
(waarom is juist deze situatie zo uitzonderlijk?)
Reden waarom er geen/niet voldoende budget is?
(denk aan schulden, uitkering, andere onvoorziene uitgave, etc.)
Wat is er ondernomen om elders geld aan te vragen en wat zijn de uitkomsten hiervan?
(Bureau Jeugdzorg, IB-Groep, Gemeente, SOZAWE (bijzondere bijstand), Kredietbank,
Voedselbank, etc.)
Draagt de begunstigde ook een deel van de kosten bij?
(graag motiveren waarom wel of niet)
Eventuele deadlines?
(gaat het project ook door als er geen fondsengeld komt?)
Benodigd bedrag
(begroting of offerte
bijvoegen! Alleen
een bedrag is niet
voldoende!)
€
Paraaf leiding-
gevende/of via
leidinggevende
laten mailen
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
439
7.12 Bijlagen: Basisteam
7.12.1 Inbrengformulier basisteam
7.12.2 Evaluatieformulier basisteams
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
440
7.12.1 Inbrengformulier basisteamvergadering
Naam pleegzorgbegeleider :
Gedragsdeskundige :
Basisteamleden :
Datum basisteamvergadering :
1. Situatieschets
Doe dit kort en bondig, vul alleen dat in wat relevant is en maak zoveel als mogelijk
gebruik van reeds bestaande teksten. Maak er niet teveel werk van.
Gegevens kind
Naam :
Geboortedatum (leeftijd) :
Culturele achtergrond :
Voorgeschiedenis
Psychosociaal functioneren
Emotionele ontwikkeling :
Gedrag :
Persoonlijkheidsontwikkeling :
Middelengebruik :
Psychoseksuele ontwikkeling :
Overige bijzonderheden :
Lichamelijke gezondheid
Lichamelijke ziekte of handicap :
Lichamelijke klachten :
Zelfverzorging :
Overige bijzonderheden :
Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling
Cognitief ontwikkelingsniveau :
Sociale vaardigheden :
Communicatieve vaardigheden :
Motorische vaardigheden :
Gegevens biologisch gezin Naam :
Samenstelling :
Culturele achtergrond :
Problematiek ouders :
Belangrijke gebeurtenissen :
Relatie gezin en kind :
Relatie gezin en pleeggezin :
Situatieschets :
Genogram (eventueel als bijlage toevoegen)
Gezin en opvoeding (niet de gezinsproblematiek, maar de invloed op het kind)
Omstandigheden gezin :
Verwaarlozing/mishandeling :
Problemen ouders :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
441
Problemen andere gezinsleden :
Sociaal netwerk gezin :
Ouder-kindrelatie (hechting) :
Contacten met biologische ouders :
Gegevens pleeggezin Naam :
Samenstelling :
Plaatsingsdatum :
Situatieschets :
Pleeggezin en opvoeding (niet de gezinsproblematiek, maar de invloed op het kind) Omstandigheden pleeggezin :
Stabiliteit opvoedingssituatie : Problemen pleegouders :
Problemen andere gezinsleden :
Sociaal netwerk pleeggezin :
Kwaliteit opvoedingssituatie :
Pleegouder-kindrelatie (hechting) :
Omgeving
School :
Groep/klas :
Relatie leerkracht :
Relatie klasgenoten :
Vrije tijd :
Sociaal netwerk :
Vrienden :
Relaties :
Financiële situatie :
Huisvesting :
Justitiële instanties :
Overigen
2. Probleemsituatie (objectief en los van oorzaken of oplossingen)
Reden van inbreng :
Gebeurtenissen afgelopen tijd :
Goed verlopen in de afgelopen tijd :
Mis gelopen in de afgelopen tijd :
3. Werkvraag
Type vraag : Procedurele vraag
Betrekking hebbende op organisatorische en
procedurele kwesties (bv. samenwerking BJZ).
: Inhoudelijke vraag
Betrekking hebbende op de inhoud van de
hulpverlening (bv. oorzaken van probleem).
: Handelingsvragen
Betrekking hebbende op de wijze van handelen
(bv. feedback op het eigen handelen).
: Houdingsvragen
Betrekking hebbende op de eigen houding en
attitude.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
442
: Ter informatie
Zonder concrete vraag, maar om het basisteam
op de hoogte te stellen/stoom af te blazen.
Concrete vraag :
Verwachtingen basisteamleden :
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
443
7.12.1 Evaluatieformulier basisteams
Naam :
Team :
Gedragsdeskundige :
Basisteam :
Basisteamleden :
Datum van invullen :
1. Inhoudelijke aspecten
Kwaliteit van werk
In welke mate draagt deelname aan een basisteam bij aan de kwaliteit van jouw werk?
Hoe zou het basisteam eventueel een grotere bijdrage kunnen leveren?
Methodieken
In welke mate draagt het basisteam bij aan de implementatie van methodieken zoals
beschreven in “Kiezen voor Kinderen” van Choy e.a.?
Gedragsregels
Hoe tevreden ben je over de toepassing van gedragsregels in jouw basisteam? Wat zijn
eventueel verbeterpunten?
Er vindt een open communicatie plaats.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Er wordt naar elkaar geluisterd.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Het is een veilige bijeenkomst.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Gevoelens kunnen worden benoemd.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Objectiviteit wordt aangemoedigd.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Ervaringen kunnen worden gedeeld.
Toelichting en/of verbeterpunten:
Overigen:
Toelichting en/of verbeterpunten:
2. Organisatorische aspecten
Frequentie
Voldoet de afgesproken frequentie van de basisteamvergadering?
Duur
Voldoet de afgesproken duur van de basisteamvergadering?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
444
Inbrengformulier
Voldoet het werken met inbrengformulieren?
Terugkoppeling
Wil je in de vergadering meer aandacht voor terugkoppeling?
Agenda
Ben je tevreden over de wijze waarop de agenda tijdens de basisteamvergadering wordt
opgezet en gehanteerd? Mis je dingen?
Voorzitter
Voldoet het werken met de gedragsdeskundige als voorzitter?
3. Overige aspecten (kunnen ook helpen bij bovenstaande vragen)
Tevredenheid
Over welke aspecten van het basisteam ben je het meest tevreden?
Toekomst
Hoe zou je willen dat het basisteam over zes maanden zou functioneren?
Wat kan er anders zijn?
Welk aandeel zou je zelf willen hebben in deze gewenste verbetering?
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
445
7.13 Bijlagen: Zakelijke aspecten
7.13.1 Bereikbaarheidsprotocol begeleiders pleegzorg
7.13.2 Verlofaanvraag
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
446
7.13.1 Bereikbaarheidsprotocol begeleiders pleegzorg
Om cliënten en overige betrokkenen zo snel en goed mogelijk tot dienst te staan, is het
van belang dat de pleegzorgbegeleider goed bereikbaar is. Dit bereikbaarheidsprotocol
geeft de richtlijnen aan welke gevolgd dienen te worden met betrekking tot de
bereikbaarheid. Hiervoor heeft de pleegzorgbegeleider een vaste telefoon, mobiele
telefoon, postvak, e-mailadres en agenda tot zijn beschikking.
Vaste telefoon
Iedere pleegzorgbegeleider heeft een persoonlijk doorkiesnummer. Dit driecijferig
nummer kan intern direct gebeld worden en wanneer externe nummers dit willen
bereiken, dan kan hier 010-2718… voorgezet worden.
Inloggen (uitschakelen voicemail)
Als de pleegzorgbegeleider op de werkplek aankomt, dan logt deze in met het persoonlijk
doorkiesnummer. Hierbij wordt de voicemail automatisch uitgeschakeld.
Uitloggen (inschakelen voicemail)
Als de pleegzorgbegeleider de werkplek verlaat, dan moet de telefoon uitgelogd en dus
de voicemail ingeschakeld worden. Bij uitloggen wordt de voicemail automatisch
ingeschakeld.
N.B.: Als je van werkplek verandert, volstaat het om op het nieuwe toestel in te loggen.
Uitloggen op het toestel waar je niet meer werkt is dan niet nodig.
Hoorn van de haak.
Toets 17107 + persoonlijk doorkiesnummer
Hoorn op de haak
In het kort: 17107 <doorkiesnummer>
Hoorn van de haak.
Toets 210 (negeer de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟ en ga door met
ondertaande aanwijzingen).
Wacht op twee tonen.
Toets # 6.
Je hoort nu „voer het gewenste mailboxnummer in‟.
Toets * en je doorkiesnummer.
Kies tijdens of na de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟: 6.
Kies tijdens of na de tekst „om een waarschuwingstekst in te stellen dat
een boodschap wacht, kies 2 (niet doen dus), om doorschakeling per
toestel in te stellen, kies: 4.
Kies tijdens of na de tekst „om alle gesprekken door te schakelen:‟ 1.
Kies tijdens of na de tekst „voer het toestelnummer in waarna
doorgeschakeld moet worden‟: 210.
Je hoort nu „uw toestel is doorgeschakeld…‟ maar dit moet vervolgens nog
„geaccepteerd‟ worden. Kies hiervoor tijdens of na de tekst „uw toestel is
doorgeschakeld‟: 2.
!! (LET OP: hierbij moet je dus even wachten tot de tekst begint. Als je dat
niet doet, wordt de voicemail niet ingeschakeld!!)
Je hoort nu „gespreksdoorschakeling geaccepteerd‟.
Hoorn op de haak.
In het kort: 210 # 6 * <doorkiesnummer> 6 4 1 210 2
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
447
Meldtekst inspreken
De pleegzorgbegeleider is er zelf verantwoordelijk voor dat de meldtekst van de
voicemail ingesproken wordt.
Hoorn van de haak
Toets 210 (negeer de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟ en ga door met
ondertaande aanwijzingen).
Wacht op twee tonen.
Toets # 6.
Je hoort nu „voer het gewenste mailboxnummer in‟.
Toets * en je doorkiesnummer.
Kies tijdens of na de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟: 5
Kies tijdens of na de tekst „om de persoonlijke begroeting te wijzingen‟: 1.
Kies tijdens / de tekst „om de geen beantwoording begroeting te
wijzingen‟: 1.
Je kunt nu (als je al iets ingesproken had) de afwezigheidsboodschap
beluisteren.
Om te wijzigen kies: 1.
Je kunt nu je nieuwe tekst inspreken.
Kies na het opnemen een 1.
Kies 2 om te accepteren (of 3 om te wijzigen).
Hoorn op de haak.
In het kort: 210 # 6 * <doorkiesnummer> 5 1 1 1 1 2
Via een buitenlijn kan eveneens uitgelogd worden. Dit kan de pleegzorgbegeleider
dus vanuit huis of met de mobiele telefoon doen. Dit geeft de pleegzorgbegeleider de
mogelijkheid om bij het vergeten van het uitloggen dit vanaf een andere locatie dan
kantoor alsnog te doen. Je belt hiervoor naar 010 271 88 98.
Vervolgens voer je alle functies uit zoals je dat ook op kantoor zou doen, waarbij je
het nummer 210 wat aan het begin van alle functies staat weg kunt laten (dit is dan
namelijk vervangen door het externe nummer).
Bel naar 010 271 88 98.
Je hoort nu „Welkom bij het voiceprocessingsysteem‟.
Toets # 6.
Je hoort nu „voer het gewenste mailboxnummer in‟.
Toets * en je doorkiesnummer.
Kies tijdens de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟ 6.
Kies tijdens de tekst „om doorschakeling per toestel in te stellen‟ 4.
Kies tijdens de tekst „om alle gesprekken door te schakelen‟ 1.
Kies tijdens de tekst „voer het toestelnummer in waarna doorgeschakeld
moet worden‟ 210 (nu kies je dus wel 210, omdat je dan naar het interne
voicemailsysteem doorschakelt).
Je hoort nu: „uw toestel is doorgeschakeld…‟. Dit moet vervolgens
„geaccepteerd‟ worden! Kies daarvoor tijdens / na de tekst „uw toestel is
doorgeschakeld..‟ (dus niet eerder!) 2.
!! (LET OP: hierbij moet je dus even wachten tot de tekst begint. Als je dat
niet doet, wordt de voicemail niet ingeschakeld!!!).
Je hoort nu „gespreksdoorschakeling geaccepteerd‟.
Hoorn op de haak.
dus: 010 271 88 98 # 6 * <doorkiesnummer> 210 1 1 1 1 2
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
448
Standaard meldtekst
Iedere pleegzorgbegeleider spreekt de standaard meldtekst in op zijn of haar voicemail.
Indien deze gewijzigd is in verband met afwezigheid door vakantie of ziekte, dan spreekt
de pleegzorgbegeleider bij terugkomst de standaard meldtekst weer in.
Dit is de voicemail van <naam begeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg. Op dit moment ben ik niet bereikbaar. U kunt een bericht achterlaten na de toon,
dan bel ik u zo spoedig mogelijk terug. Voor spoedgevallen ben ik op werkdagen mobiel bereikbaar op nummer <mobiele
nummer>.
Mijn werkdagen zijn <werkdagen>.
Wilt u doorverbonden worden met de centrale toets dan een nul.
Vakantieperiode
Tijdens afwezigheid van de pleegzorgbegeleider in verband met vakantie, spreekt deze
de meldtekst in voor de vakantieperiode.
Dit is de voicemail van <pleegzorgbegeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg.
Ik ben vanwege vakantie van <datum> tot <datum> niet bereikbaar.
U kunt een bericht achterlaten na de toon, dan neem ik zo spoedig mogelijk na
mijn vakantie contact met u op.
Wilt u doorverbonden worden met de centrale toets dan een nul.
Ziekte of langdurige afwezigheid
Wanneer de pleegzorgbegeleider om één of andere reden, zoals ziekte, langdurig afwezig
is, dan spreekt het teamsecretariaat een nieuwe meldtekst in.
Dit is de voicemail van <pleegzorgbegeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg.
Hij/zij is momenteel niet bereikbaar.
Wilt u doorverbonden worden met de centrale toets dan een nul.
Indien de begeleider langer dan één week afwezig is en er een vaste begeleider is
aangesteld, dan wordt dit vermeld in de meldtekst van de voicemail.
Dit is de voicemail van <pleegzorgbegeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg.
Hij/zij is momenteel niet bereikbaar.
Hij/zij wordt tijdelijk vervangen door <naam vervanger>.
Het rechtstreekse nummer van <naam vervanger> is <nummer vervanger>.
Wilt u doorverbonden worden met de centrale, toets dan een nul.
Voicemail afluisteren
Minimaal twee keer per dag (‟s ochtends en ‟s middags) luistert de pleegzorgbegeleider
de voicemail af, ook als deze thuis of op een andere locatie werkt.
Via een buitenlijn kan eveneens de voicemail veranderd worden. Dit kan de
pleegzorgbegeleider dus vanuit huis of met de mobiele telefoon doen. Dit is tevens de
manier waarop het secretariaat indien nodig, de meldteksten wijzigen.
Dit werkt op dezelfde wijze als de meldtekst via een interne lijn in te spreken. Het
verschil is dat er bij de eerste stap niet 210 wordt getoetst, maar naar het
telefoonnummer 010-2718898 wordt gebeld.
dus: 010 271 88 98 # 6 * <doorkiesnummer> 5 1 1 1 1 2
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
449
Alléén secretaresses en eventueel de afdelingsmanager checken de voicemailberichten
van begeleiders pleegzorg. De begeleiders doen dit onderling niet. Bij ziekte luistert het
secretariaat standaard één keer per dag de berichten af en geeft deze eventueel door
aan de vervanger. Het secretariaat doet dit op dezelfde wijze als het afluisteren van
voicemailberichten van buitenaf. Indien gewenst dan kan in de pleegzorgbegeleider
gedurende vakantieperiodes vragen of het secretariaat de voicemail afluistert.
Mobiele telefoon
In- en uitschakelen
De pleegzorgbegeleider heeft in principe gedurende de hele werkdag de mobiele telefoon
aanstaan. De pleegzorgbegeleider is er zelf verantwoordelijk voor dat de mobiele telefoon
voldoende opgelaten heeft om de werkdag door te komen.
Als de begeleider in gesprek zit bijvoorbeeld op een huisbezoek, dan is het niet de
bedoeling dat dit onderbroken wordt door de mobiele telefoon. De pleegzorgbegeleider
zet de mobiele telefoon of in elk geval het geluid uit. Indien er een dringend mobiel
contact verwacht wordt, dan wordt dit voorafgaand aan het gesprek gemeld.
Wanneer de mobiele telefoon niet wordt opgenomen of staat uitgeschakeld, dan wordt er
automatisch naar de voicemail doorgeschakeld. Er wordt een sms-bericht gestuurd
wanneer de voicemail is ingesproken, dus de pleegzorgbegeleider hoeft alleen zijn
voicemail af te luisteren wanneer hier reden toe is.
Meldtekst inspreken
Voor het inspreken van de meldtekst van de voicemail van de mobiele telefoon kan met
de mobiele telefoon de voicemail gebeld worden en vervolgens het keuze menu gevolgd
worden. Het nummer van de voicemail is: 1233.
Op het werk
Hoorn van de haak.
Toets 210 (negeer de tekst „u heeft … nieuwe berichten‟ en ga door met
ondertaande aanwijzingen).
Wacht op twee tonen.
Toets # 6.
Je hoort nu „voer het gewenste mailboxnummer in‟.
Toets * en je doorkiesnummer.
Je hoort nu „u heeft … nieuwe berichten‟.
Kies 1 om je berichten te beluisteren.
In het kort: 210 # 6 * <doorkiesnummer> 1
Van buitenaf
Bel naar 010 271 88 98.
Toets # 6.
Je hoort nu „voer het gewenste mailboxnummer in‟.
Toets * en je doorkiesnummer.
Je hoort nu „u heeft … nieuwe berichten‟
Kies 1 om je berichten te beluisteren etc.
kortom: 010 271 88 98 # 6 * <doorkiesnummer> 1
Wissen
Kies tijdens of na het bericht 3 om de boodschap te wissen.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
450
Standaard meldtekst
Iedere pleegzorgbegeleider spreekt de standaard meldtekst in op zijn of haar voicemail.
Indien deze gewijzigd is in verband met afwezigheid door vakantie of ziekte, dan spreekt
de pleegzorgbegeleider bij terugkomst de standaard meldtekst weer in.
Dit is de voicemail van de mobiele telefoon van <naam begeleider> van
FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg. Op dit moment ben ik niet bereikbaar. Mijn werkdagen zijn <werkdagen>.
U kunt een bericht achterlaten na de toon, dan bel ik u zo spoedig mogelijk terug. Wilt u contact met de centrale, bel dan naar het algemene telefoonnummer van
FlexusJeugdplein: 010-2718888.
Vakantieperiode
Tijdens afwezigheid van de pleegzorgbegeleider in verband met vakantie, spreekt deze
de meldtekst in voor de vakantieperiode.
Dit is de voicemail van de mobiele telefoon van <pleegzorgbegeleider> van
FlexusJeugdplein afdeling Pleegzorg.
Ik ben vanwege vakantie van <datum> tot <datum> niet bereikbaar.
U kunt een bericht achterlaten na de toon, dan neem ik zo spoedig mogelijk na
mijn vakantie contact met u op.
Wilt u contact met de centrale, bel dan naar het algemene telefoonnummer van
FlexusJeugdplein: 010-2718888.
Ziekte of langdurige afwezigheid
Wanneer de pleegzorgbegeleider om één of andere reden, zoals ziekte, langdurig afwezig
is, dan wordt de melding voor ziekte of langdurige afwezigheid ingesproken.
Dit is de voicemail van <pleegzorgbegeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg.
Ik ben momenteel niet bereikbaar.
Wilt u contact met de centrale, bel dan naar het algemene telefoonnummer van
FlexusJeugdplein: 010-2718888.
Indien de begeleider langer dan één week afwezig is en er een vaste begeleider is
aangesteld, dan wordt dit vermeld in de meldtekst van de voicemail.
Dit is de voicemail van <pleegzorgbegeleider> van FlexusJeugdplein afdeling
Pleegzorg.
Ik ben momenteel niet bereikbaar.
Ik wordt tijdelijk vervangen door <naam vervanger>.
Het rechtstreekse nummer van <naam vervanger> is <nummer vervanger>.
Wilt u contact met de centrale, bel dan naar het algemene telefoonnummer van
FlexusJeugdplein: 010-2718888.
Voicemail afluisteren
Voor het afluisteren van berichten van de voicemail van de mobiele telefoon kan met de
mobiele telefoon de voicemail gebeld worden en vervolgens het keuze menu gevolgd
worden. Het nummer van de voicemail is: 1233.
Postvak
De pleegzorgbegeleider is ook bereikbaar via de post. Hiervoor hebben alle begeleiders
pleegzorg een postvak op het teamsecretariaat. De begeleider controleert op iedere
werkdag het postvakje.
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
451
De pleegzorgbegeleider heeft een persoonlijk emailadres wat bestaat uit de voor- en
achternaam aan elkaar geschreven, gevolgd door @flexusjeugdplein.nl.
TS-Web
De pleegzorgbegeleider kan de mailbox openen via ts-web, welke zowel op kantoor als
op externe locaties bereikbaar is.
E-mail postvak
De pleegzorgbegeleider opent op een werkdag minimaal twee keer het e-mailpostvak om
te controleren of e-mailberichten zijn binnengekomen. De pleegzorgbegeleider reageert
zo spoedig als mogelijk, uiterlijk binnen een week. Als de pleegzorgbegeleider niet binnen
een week kan antwoorden, dan verstuurt deze een bericht waarin wordt aangegeven
binnen welke termijn verwacht wordt te reageren. Hier houdt de pleegzorgbegeleider zich
dan vervolgens aan.
E-mailinstellingen
Bij het gebruik van e-mail is het standaard lettertype Verdana 10, standaard, zwart. Dit
kan worden ingesteld door in Outlook te kiezen voor Extra – Opties, tabblad E-
mailindeling, button Lettertypen.
Een interne e-mail wordt afgesloten met naam, functie en telefoonnummer.
Bij externe e-mail wordt afgesloten met:
Afwezigheid
Als de begeleider een week of langer afwezig is, dan stelt deze de afwezigheidsassistent
in. Indien de pleegzorgbegeleider dit zelf op prijs stelt kan deze hier ook voor kortere
periodes van afwezigheid voor kiezen. De afwezigheidsassisent moet ingeschakeld
worden voor zowel intern als extern gebruik.
De afwezigheidswizard kan niet ingesteld worden via Outlook, maar via
mail.flexusjeugdplein.nl. Hier log je in en kiest vervolgens: Opties – Wizard afwezigheid.
Hier klik je zowel de Automatische afwezigheidsmeldingen verzenden als de
Automatische afwezigheidsmeldingen verzenden naar externe afzenders aan. In het
invulveld moeten de afwezigheidsboodschappen ingevuld worden (tweemaal). Druk
vervolgens op opslaan.
Voorbeeld
Naam Jan Jansen
Functie Pleegzorgbegeleider
Eventueel werkdagen Werkdagen: ma, wo en do
Naam organisatie FlexusJeugdplein
Naam afdeling Afdeling Pleegzorg
Adres Diergaardesingel 71
Postcode en plaats 3014 AE Rotterdam
Telefoonnummer T 010 27 18 <doorkiesnummer>
Mobiel nummer [optioneel] M 06 123 456 78
Faxnummer [optioneel] F 010 22 11 998 Website www.flexusjeugdplein.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
452
Agenda
Iedere pleegzorgbegeleider wordt geacht een agenda bij te houden om alle afspraken te
registreren. Op die manier kan de begeleider de gemaakte afspraken nakomen. De
agenda wordt over het algemeen genomen door de begeleider zelf beheerd.
Papieren agenda
De pleegzorgbegeleider krijgt van FlexusJeugdplein een agenda, waarin de te plannen
afspraken zelf geregistreerd worden. De begeleider neemt deze agenda in principe altijd
mee naar alle afspraken, zodat direct vervolgafspraken gemaakt kunnen worden.
Outlook agenda
De pleegzorgbegeleider houdt de agenda in outlook bij. Deze agenda wordt gedeeld met
alle teamleden, de afdelingsmanager, de gedragsdeskundige en het afdelingssecretariaat.
Op die manier is bij afwezigheid duidelijk waar de pleegzorgbegeleider is en wanneer
deze weer bereikbaar is.
Vanwege <eventueel reden> ben ik van <datum> tot <datum> niet bereikbaar. Uw
e-mail zal ik zo spoedig mogelijk na mijn vakantie behandelen.
Als u contact wilt met een vervanger, dan kan dit via de centrale van
FlexusJeugdplein via 010-2718888.
Jan Jansen
Pleegzorgbegeleider
Werkdagen: ma, wo en do
FlexusJeugdplein
Afdeling Pleegzorg
Diergaardesingel 71
3014 AE Rotterdam
T 010 27 18<doorkiesnummer>
M 06 123 456 78
F 010 22 11 998
www.flexusjeugdplein.nl
Afdelingswerkboek Pleegzorg … 2011
453
7.13.2 Verlofaanvraag
Afdeling : Pleegzorg
Naam : Afdelingsmanager :
Datum :
Aankruisen wat voor soort verlof het betreft:
Vakantie / snipperdagen
Buitengewoon verlof ( soort )
Compensatie uren i.v.m. bijzondere regeling ( soort )
Graag in de kolom het weeknummer of de datum invullen en achter de dagen het aantal uur dat per dag dat wordt opgenomen.
Week /Datum
Weeknummer of datum .
Weeknummer of datum .
Weeknummer of datum .
Weeknummer of datum .
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Handtekening medewerker: Paraaf Afdelingsmanager:
Verwerkt door secretariaat pleegzorg Datum: