Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
AFVALLEN ONDER PROFESSIONELE BEGELEIDING BEWEZEN EFFECTIEF: EEN FEIT OF EEN FABEL?
EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN HET PERSONAL FITPLAN AFVALLEN.
JOOST DEN HOLLANDER STUDENTNUMMER: 513229
OPLEIDING: SPORT EN BEWEGEN / LIFESTYLE EN GEZONDHEID OPRACHTGEVER: SPORTCITY LEIDERDORP
DATUM: 5 OKTOBER 2015
Afvallen onder professionele begeleiding bewezen
effectief: een feit of een fabel? Een kwantitatief onderzoek naar het effect van het Personal Fitplan Afvallen.
Joost den Hollander Afstudeeronderzoek
Datum: 5 oktober 2015
Plaats: Leiderdorp / Haarlem
Opleiding: Sport en Bewegen / Lifestyle en Gezondheid
Inholland SportCity Leiderdorp
afstudeerbegeleidster: C. Zandee opdrachtgever: D. Cocx
Inhoudsopgave
Samenvatting ........................................................................................................................................... 7
1. Inleiding ........................................................................................................................................... 8
2. Methoden van onderzoek .............................................................................................................. 11
2.1 Onderzoeksoort ......................................................................................................... 11
2.2 Procedure .................................................................................................................. 11
2.3 Methode onderbouwende literatuur ........................................................................... 12
2.4 Meetinstrumenten ...................................................................................................... 13
2.4.1 Antropometrische metingen ........................................................................................... 13
2.4.2 Vragenlijst ...................................................................................................................... 14
2.5 Methode van de data-analyse en interpretatie .......................................................... 16
3. Resultaten ...................................................................................................................................... 17
3.1 Invloed externe factoren ............................................................................................ 18
3.1.1 Bewegen ........................................................................................................................ 18
3.1.2 Voeding .......................................................................................................................... 20
3.1.3 Genotsmiddelen............................................................................................................. 21
3.1.4 Ontspanning .................................................................................................................. 22
3.2 Personal fitplan afvallen ............................................................................................ 23
4. Discussie ....................................................................................................................................... 25
4.1 Methoden van onderzoek .......................................................................................... 25
4.2 Meetmethoden ........................................................................................................... 26
4.3 Resultaten .................................................................................................................. 27
5. Conclusies ..................................................................................................................................... 29
5.1 Conclusies met betrekking tot de deelvragen ........................................................... 29
5.2 Conclusies met betrekking tot de onderzoeksvraag.................................................. 30
5.3 Overige conclusies .................................................................................................... 30
6. Aanbevelingen ............................................................................................................................... 31
Bibliografie ............................................................................................................................................. 32
Bijlagen .................................................................................................................................................. 35
Bijlage A: Protocollen antropometrietesten ................................................................................ 35
Bijlage B: Poster/flyer deelnemers onderzoek werven .............................................................. 37
Bijlage C: Vragenlijst controlegroep ........................................................................................... 38
Bijlage D: Vragenlijst interventiegroep ....................................................................................... 47
Bijlage E: Antropometrische resultaten 0-meting controlegroep ............................................... 57
Bijlage F: Antropometrische resultaten 0-meting interventiegroep ........................................... 58
Bijlage G: Antropometrische resultaten eindmeting controlegroep ............................................ 59
Bijlage H: Antropometrische resultaten eindmeting interventiegroep ........................................ 60
7
Samenvatting
De laatste dertig jaar is het aantal personen met overgewicht in Nederland fors toegenomen. Het
percentage volwassenen dat overgewicht heeft is gemiddeld met ruim 50% toegenomen. Bij jongeren
is dit 40%. (CBS, z.d.) Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) stelt dat in 2012 plusminus 53%
van de mannen en 42& van de vrouwen van 20 jaar en ouder overgewicht had. Dit betekent dat hun
BMI (Body Mass Index) gelijk aan of groter dan 25 is. Zo’n elf procent van de mannen had obesitas,
waar dit bij vrouwen dertien procent bedroeg. Obesitas heeft men wanneer de BMI gelijk aan of groter
dan 30 is. (CBS, z.d.) Ondanks dat de percentages beneden het landelijk gemiddelde liggen blijken
overgewicht en obesitas ook in Zuid-Holland West, de regio waar Leiderdorp onderdeel van uitmaakt,
een veelvoorkomend en groeiend probleem te zijn. Iets minder dan de helft (42%) van de inwoners
van Leiderdorp heeft overgewicht en ruim elf procent heeft obesitas. (CBS, z.d) Als reactie hierop
heeft SportCity het personal fitplan afvallen opgesteld. Echter is niet duidelijk wat precieze effect is
van deze interventie. Deze problematiek heeft geleid tot onderstaande hoofdvraag.
‘’In welke mate verschillen de trainingsresultaten (gewicht, body mass index, vetpercentage en
spiermassa) van vrouwelijke leden in de leeftijd van 18-65 jaar die onder professionele begeleiding het
personal fitplan afvallen uitvoeren ten opzichte van vrouwelijke leden (18-65 jaar) die gewicht
proberen te verliezen zonder begeleiding?’’
Vanwege het gegeven dat de hoofdvraag een zogenoemde ‘’hoe groot-vraag’’ is, kan dit onderzoek
worden gekwalificeerd als een kwantitatieve studie. Om tot de uiteindelijke conclusies en
aanbevelingen te komen is er eerst literatuuronderzoek gedaan, welke is verwerkt in de inleiding, om
de resultaten en andere uitkomsten te onderbouwen vanuit de literatuur. Onderzocht is wat de
oorzaken en gevolgen van overgewicht zijn, welke afvalprogramma’s er bekend zijn en de verschillen
tussen afvallen op eigen initiatief of met behulp van een dergelijk afvalprogramma. Vervolgens zijn de
deelnemers van zowel de controlegroep als de interventiegroep geworven om die bij aanvang van het
onderzoek te onderwerpen aan een 0-meting. Twee maanden later, aan het einde van hun deelname
aan het onderzoek, is bij de deelnemers een eindmeting verricht. Tijdens deze metingen zijn
antropometrische variabelen als body mass index, vetpercentage en spiermassa opgemeten.
Daarna is er een vragenlijst afgenomen over het gedrag van de deelnemers van beide groepen met
betrekking tot beweging, roken, alcoholgebruik, voeding en ontspanning. Dit om te kijken of er externe
factoren waren die de resultaten van het personal fitplan afvallen konden beïnvloeden. Hierna zijn de
resultaten verwerkt met behulp van het statistiekprogramma SPSS. Dit zal gedaan worden aan de
hand van de Independent Samples t-test en de Spearman’s R test. Geleid door de resultaten zijn de
deelvragen en de hoofdvraag beantwoord en zijn er conclusies getrokken. Tot slot zijn er
aanbevelingen gedaan die het personal fitplan afvallen moeten verbeteren.
Wanneer de trainingsresultaten van de groep die onder professionele begeleiding het personal fitplan
afvallen uitvoerde worden vergeleken met de groep die probeerde gewicht te verliezen zonder
begeleiding, blijkt dat de groep met begeleiding bijna over de gehele linie beter scoort. Zo verloren zij
gemiddeld -0,25% meer gewicht dan de groep zonder begeleiding en verlaagden zij hun Body Mass
Index met +1,97% meer dan de groep zonder begeleiding. Daarnaast verloren zij gemiddeld meer vet
(-0,56%). Het enige waar de groep zonder begeleiding beter op scoorde was de toename van
spiermassa. Hier scoorde de groep zonder begeleiding +0.47% beter in. Al deze bevindingen zijn
echter niet statistisch significant. Dit komt voornamelijk omdat de genomen steekproef te klein was om
een statistisch significante bevindingen te krijgen en in mindere mate omdat een deel van de
resultaten ook daadwerkelijk op toeval was berust.
Rekening houdend met het feit dat beide onderzoeksgroepen niet even groot waren en de periode
wellicht te kort was om statistisch significante bevindingen te verkrijgen kan er geconcludeerd worden
dat de groep met professionele begeleiding betere resultaten heeft geboekt dan de groep zonder
begeleiding, maar dat deze resultaten niet statistisch significant waren en daardoor niet met zekerheid
kan worden gezegd of de geboekte resultaten zijn toe te schrijven aan het personal fitplan afvallen.
8
1. Inleiding
In de afgelopen dertig jaar is het aandeel personen met overgewicht in Nederland flink toegenomen.
Gemiddeld genomen is het percentage overgewicht onder volwassenen met ruim 50% toegenomen;
onder jongeren is een toename van 40% waar te nemen. (CBS, z.d.) Volgens het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) had in 2012 zo’n 53% van de mannen en 42% van de vrouwen (20+ jaar)
overgewicht. Dit houdt in dat hun Body Mass Index (BMI) ≥ 25. Elf procent van de mannen en dertien
procent van de vrouwen had obesitas. Dit wil zeggen BMI ≥ 30. (CBS, z.d.)
Hoewel de percentages lager zijn dan de landelijke cijfers blijkt overgewicht (en obesitas) ook in Zuid-
Holland West, de regio waar Leiderdorp zich bevindt, een toenemend probleem te zijn. Bijna de helft
(42%) van de volwassenen heeft overgewicht en ruim elf procent heeft obesitas. (Nationaal kompas
volksgezondheid, 2013) Het regionale resultaat dat mannen vaker overgewicht hebben dan vrouwen
(47% vs. 36%), maar vrouwen vaker obesitas hebben, komt overeen met het landelijke beeld.
Obesitas komt het minst voor bij volwassenen tussen de 19 en 34 jaar (zes procent). (Nationaal
kompas volksgezondheid, 2013) Het percentage overgewicht, waaronder overgewicht en obesitas
valt, is het grootst onder mensen tussen de 50 en 64 jaar (54%), en dan vooral bij mannen, namelijk:
61% vs. 45% van de vrouwen binnen deze leeftijd. (Nationaal kompas volksgezondheid, 2013)
Overgewicht en obesitas worden gekenmerkt door een te hoog percentage lichaamsvetten als gevolg
van een langdurige positieve energiebalans, ofwel de energie-inname is groter dan het
energieverbruik. Wanneer een persoon elke dag slechts een beetje teveel eet, lijdt diegene binnen
een paar jaar aan overgewicht. Koolhydraten, eiwitten, vetten en alcohol zijn de energielerende
stoffen. Koolhydraten zijn voornamelijk voor de directe energielevering en worden snel geoxideerd,
eiwitten die niet nodig zijn voor onder andere (spier)opbouw worden eveneens snel geoxideerd.
Vetten worden echter snel opgeslagen als lichaamsvet en als er voldoende energie in het lichaam
aanwezig is wordt de vetoxidatie geremd. Een vetrijke voeding leidt dus gemakkelijk tot overgewicht.
(Stegeman, 2009)
Overgewicht is een complex probleem. Bij het ontstaan hiervan kunnen veel factoren een rol spelen,
namelijk: fysiologische, psychische, sociale, genetische en perinatale factoren. (Stegeman, 2009)
Bij de beheersing van de voedselinname spelen honger en verzadiging een belangrijke rol. Deze
gevoelens van honger en verzadiging komen uit de hersenen en worden beïnvloed door verschillende
hormonen en neurotransmitters. Wanneer er een disbalans ontstaat in de samenstelling hiervan kan
dit leiden tot overgewicht. Ook het langdurig gebruik van medicijnen die invloed hebben op de eetlust
kunnen overgewicht veroorzaken. (Stegeman, 2009)
Tijdens onderzoek naar eetgedrag zijn uiteenlopende psychische factoren naar voren gekomen. Zo
staan in de psychosomatische theorie negatieve emoties centraal. Een tekort aan liefde en
waardering, eenzaamheid, verveling, spanningen en depressieve emoties worden ‘weggegeten’, wat
kan leiden tot een positieve energiebalans en op termijn overgewicht of obesitas. In de
gedragspsychologie wordt de nadruk gelegd op eetgedrag als aangeleerd gedrag. Simpel gezegd
laten mensen zich met hun eetgedrag leiden door externe prikkels (uiterlijk, geur en smaak van
voedsel) en interne prikkels (gevoelens van honger en verzadiging). Uit onderzoek blijkt dat personen
die zich voornamelijk laten leiden door externe prikkels vaker overgewicht hebben. (Stegeman, 2009)
Ook zijn er veel sociale factoren in onze samenleving die overgewicht in de hand werken.
Voorbeelden zijn de vele mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding die weinig energie kosten (televisie,
computer) zorgen ervoor dat kinderen niet meer fietsen en buitenspelen, de beschikbaarheid van veel,
relatief goedkoop en smakelijk voedsel en de toenemende portiegroottes. Daarnaast is een
belangrijke sociale factor de directe leefomgeving zoals het gezin, vrienden, werk en school.
(Stegeman, 2009)
9
Overgewicht door genetische factoren komt maar zelden voor. Genetische aanleg daarentegen kan
wel een belangrijke rol spelen in het ontstaan van overgewicht. Zo blijkt uit onderzoek naar eeneiige
tweelingen die in verschillende gezinnen werden opgevoed, en onder adoptiekinderen dat de aanleg
voor overgewicht genetisch bepaald is. (Stegeman, 2009) Deze aanleg om dik te worden kan al op
zeer jonge leeftijd beïnvloed worden. Zo hebben vroeggeboren kinderen meer kans op overgewicht en
heeft borstvoeding mogelijk een beschermende werking op het ontstaan van overgewicht op latere
leeftijd. (Stegeman, 2009)
Uit onderzoek, uitgevoerd onder Amerikaanse volwassenen van achttien jaar en ouder (n=107.804),
blijkt dat 28,8% van de mannen ooit geprobeerd heeft om gewicht te verliezen en 35.1% om zijn
gewicht te behouden. Voor vrouwen zijn deze percentages hoger, respectievelijk 43.6% en 34.4%.
(Serdula, Mokdad, Williamson, Galuska, Mendlein & Heath, 1999) Aanzienlijk meer vrouwen hebben
getracht gewicht te verliezen en lijken het probleem zodoende meer in te zien dan mannen. Uit
datzelfde onderzoek bleek daarnaast dat een gebruikelijke strategie om gewicht te verliezen het
minder consumeren van vet, maar hierbij geen verminderde calorie-inname (34,9% van de mannen
tegenover 40% van de vrouwen). Opvallend is dat slechts 21,5% van de mannen en 19,4% van de
vrouwen aangeeft de aanbevolen combinatie van een verlaging van de calorie-inname met tenminste
150 minuten matig intensieve lichamelijke beweging per week te gebruiken om gewicht te verliezen.
(Serdula e.a., 1999) Recent wetenschappelijk onderzoek heeft daarnaast aangetoond dat wanneer dit
aantal langzaam wordt verhoogd naar 200-300 minuten per week dit het behouden van
gewichtsverlies op lange termijn vergemakkelijkt. (American College of Sports Medicine, 2001). Deze
lichamelijke beweging in combinatie met een reductie van 500-1000 kilocalorieën op de totale energie-
inname per dag en het verminderen van vet in de voeding tot 30% van de totale energie-inname per
dag moet ervoor zorgen dat gewichtsverlies gemakkelijker bereikt kan worden. (American College of
Sports Medicine, 2001)
Dat het combineren van een restrictie van de energie-inname met het verhogen van de lichamelijke
beweging een effectieve methode is om gewicht te verliezen wordt bevestigd door onderzoek onder
288 ouderen met overgewicht of obesitas. Zo bleek dat de groep die het verhogen van de lichamelijke
activiteit combineerde met een verlaagde energie-inname significant (p=<0.01) meer vetmassa verloor
dan de groep die alleen de lichamelijke activiteit had verhoogd en de groep die slechts
gezondheidseducatie kreeg en hadden zij een significant (p=<0.01) hogere vetvrije massa. (Beavers,
Beavers, Nesbit, Ambrosius, Marsh, Nicklas & Rejeski, 2013)
Tot slot blijkt dat het niet de kortere perioden van zware inspanning, zoals sporten, maar voornamelijk
de regelmatig langdurige matig intensieve activiteiten zoals fietsen van belang zijn om het
energiegebruik op het gewenste niveau te houden en daarmee een gewichtstoename te voorkomen.
Zulke activiteiten met een lage intensiteit kunnen vele malen langer worden uitgevoerd en dat zorgt
voor een hogere vetoxidatie. (Westerterp, 1998)
Naast onderzoek waarin is gekeken naar afvallen met behulp van een afvalprogramma is er door een
aantal studies ook gekeken naar afvallen op eigen initiatief. De onderzoeksgroep die probeerde af te
vallen op eigen initiatief bereikte in alle studies een minder succesvol resultaat dan de groepen die
hetzelfde doel nastreefde met behulp van een afvalprogramma. (Klem e.a.,1997., Wing e.a., 2006.,
Marinilli Pinto e.a., 2008., Heshka e.a., 2003) De onderzoeksgroep zonder afvalprogramma viel
minder af en kwam na het afvallen ook weer sneller tot gewichtstoename. Toch blijkt 20% van de
onderzoeksgroep op eigen initiatief langer dan één jaar 5-10% gewichtsverlies te hebben bereikt en bij
33% was dit minder dan 5% van het totale lichaamsgewicht. Bij 46% werd een gewichtstoename
geconstateerd. (Heshka e.a., 2003) De methoden die werden gebruikt om tot dit gewichtsverlies te
komen bestond voornamelijk uit diëten die zijn gebaseerd op een verminderde calorieëninname en het
verhogen van lichamelijke activiteit. (NIH Technology Assessment Conference Panel, 1993)
Gezien het grote percentage dat overgewicht of obesitas heeft én de gezondheidsrisico’s die hier aan
vast zitten (personen met overgewicht of obesitas hebben meer kans op hart- en vaatzieken, obesitas,
gewrichtsklachten, diabetes, hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol en bepaalde soorten kanker).
(Gezondheidsraad, 2003) is het erg van belang dat hier adequaat op wordt gereageerd.
10
Als reactie op bovenstaande problematiek heeft SportCity het ‘’personal fitplan afvallen’’ opgesteld
waarbij leden door middel van professionele begeleiding proberen gewicht te verliezen. Het personal
fitplan afvallen bestaat uit een trainingsprogramma, een begeleidingsprogramma, een testprogramma,
wellness activiteiten en voedingsrichtlijnen. De trainingen en oefeningen die de cliënt gaat uitvoeren
zijn gericht op de doelstelling die samen met de cliënt is opgesteld. (Sportcity, z.d.) Het is voor
SportCity echter niet duidelijk wat het precieze effect van dit personal fitplan afvallen is, wanneer het
vergeleken wordt met leden die zonder begeleiding gaan werken aan het gewicht. Door middel van
een kwantitatief, experimenteel onderzoek moet dit effect duidelijk worden gemaakt. Gezien het feit
dat vrouwen, zoals eerder aangegeven, meer bewust lijken te zijn van het probleem en dit terug te
zien is in het feit dat voornamelijk vrouwen zich aanmelden voor het personal fitplan afvallen zal het
onderzoek gericht zijn op vrouwelijke leden in de leeftijd van 18-65 jaar.
Om het in de bovenstaande alinea omschreven vraagstuk op te lossen zijn de volgende hoofd- en
deelvragen opgesteld.
‘’In welke mate verschillen de trainingsresultaten (gewicht, body mass index, vetpercentage en
spiermassa) van vrouwelijke leden in de leeftijd van 18-65 jaar die onder professionele begeleiding het
personal fitplan afvallen uitvoeren ten opzichte van vrouwelijke leden (18-65 jaar) die gewicht
proberen te verliezen zonder begeleiding?’’
De hierboven vermeldde hoofdvraag dient beantwoordt te worden middels de onderstaande
deelvragen.
1. Wat zijn de resultaten van de controlegroep?
2. Wat zijn de resultaten van de interventiegroep?
3. In welke mate wordt het (mogelijk) aangetoonde effect ook daadwerkelijk veroorzaakt door de
interventie en niet door andere, irrelevante factoren?
4. Welke waardering geven de deelnemers aan het personal fitplan afvallen?
5. Wat is daadwerkelijk de toegevoegde waarde van het personal fitplan afvallen?
Bovenstaande probleemstelling kan derhalve worden vertaald in de volgende doelstelling:
‘’Op 1 juni is helder in kaart gebracht in welke mate de trainingsresultaten van vrouwelijke leden in de
leeftijd van 18-65 jaar die onder professionele begeleiding het personal fitplan afvallen uitvoeren
verschillen ten opzichte van vrouwelijke leden (18-65 jaar) die gewicht proberen te verliezen zonder
begeleiding, waarbij erop gelet wordt dat dit gebeurt middels een onderzoeksrapport met daarin de
resultaten en achterliggende oorzaken van beide groepen tegen elkaar afgezet.’’
11
2. Methoden van onderzoek
In dit hoofdstuk wordt besproken welke methoden er op worden nagehouden om het onderzoek zo
betrouwbaar en valide mogelijk uit te voeren. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen
onderzoeksoort, procedure, meetinstrumenten en methode van de data-analyse en interpretatie.
2.1 Onderzoeksoort
Kijkend naar de probleemstelling ziet men dat deze begint met: ‘’In welke mate verschillen de
trainingsresultaten…’’. Hieruit kan worden afgeleid dat de probleemstelling een zogenaamde hoe
groot-vraag is. Volgens de literatuur past hierbij in eerste instantie dan ook een kwantitatief
onderzoek. (Brinkman, 2011) Binnen het kwantitatief onderzoek valt dit onderzoek onder de
experimentele studies. Hierbij worden er op meerdere momenten metingen uitgevoerd om de
ontwikkeling in kaart te brengen. In dit onderzoek zal dit bestaan uit een 0-meting en een eindmeting
bij zowel de interventie- als de controlegroep. Dit geldt voor de antropometrische metingen. De
vragenlijsten zijn slechts één keer afgenomen, namelijk na de eindmeting.
Het onderzoek wordt vanuit een inductief perspectief bekeken. Van beide onderzoeksgroepen wordt
de interventiegroep intensief begeleid middels het afvalprogramma en de controlegroep wordt slechts
toegang tot de sportschool verschaft. De verwachting was dan ook dat de interventiegroep betere
resultaten zou behalen. Dit is een aannemelijke hypothese, echter niet logisch onontkoombaar.
Gezien de geringe tijd die beschikbaar is om het onderzoek uit te voeren en het onmogelijk is om alle
vrouwelijke leden (18-65 jaar) die willen afvallen te onderzoeken, is het van belang om een juiste
steekproef te nemen uit de onderzoekspopulatie.
In dit onderzoek omvat de onderzoekspopulatie alle vrouwelijke SportCity leden met als doel afvallen
in de leeftijd van 18 tot en met 65 jaar. De geschatte populatie is ± 250 personen. Dit omvat zowel de
leden over wie bekend is dat zij afvallen als doel hebben alsmede de leden waarvan dit niet bekend is.
Dit is de reden dat het een geschat aantal betreft. Met de verwachting dat in de controlegroep 25%
vooruit gaat en in de interventiegroep 70% dient de feitelijke steekproef 26 personen per groep.
(Sealed Envelope, z.d.) De genoemde percentages zijn gebaseerd op bevindingen en schattingen
vanuit de praktijk bij SportCity en zijn dan ook niet wetenschappelijk onderbouwd. Onder
‘’verbetering’’ wordt verstaan elke procentuele daling van het vetpercentage. Hoe kleiner de te
verwachte verschillen tussen de controle- en interventiegroep zijn, hoe groter de steekproef moet zijn
om deze verschillen aan te tonen. (Pocock, 1983) Dit is de reden waarom het te verwachte resultaat
van beide groepen wordt meegenomen om de steekproef te bepalen.
Ervaring uit de praktijk leert dat de ruime meerderheid vooruitgang boekt gedurende de eerste
maanden, maar dat het volhouden van deze vooruitgang een heikel punt is. Vanuit dit opzicht is er
toch voor gekozen de genoemde percentages aan te houden. Het is verstandig om de getrokken
steekproef vijf personen ruimer te nemen om te anticiperen op de zogeheten ‘’non-respondenten’’.
2.2 Procedure
Allereerst is er een informatiesheet opgesteld met daarin de reden, het doel en informatie met
betrekking tot het onderzoek. Onder andere aan de hand van deze informatiesheet zijn de leden over
het onderzoek geïnformeerd. Daarna is getracht deelnemers te werven voor het onderzoek. Hen is
toestemming gevraagd om de trainingsresultaten te gebruiken voor het onderzoek en of zij daarnaast
eenmaal een vragenlijst wilden invullen (na het onderzoek). De gegevens blijven te allen tijden alleen
beschikbaar voor de onderzoekers en zullen in het rapport gecodeerd worden weergegeven.
Gedurende het onderzoek zelf is dit niet mogelijk geweest gezien het feit dat de metingen aan de
vragenlijstresultaten gekoppeld moesten worden.
12
De deelnemers voor de controlegroep zijn geworven door de onderzoeker zelf. Dit is gebeurd door
middel van het plaatsen van een oproep via social media, het plaatsen van posters en flyers (zie
bijlage B) en mond tot mond reclame. Het personeel van SportCity heeft de leden hierop
geattendeerd. Daarnaast heeft de onderzoeker door middel van persoonlijke communicatie
geprobeerd leden te informeren en te vragen om mee te doen aan het onderzoek. De deelnemers van
de interventiegroep zijn geworven middels persoonlijke communicatie van zowel de onderzoeker als
de medewerkers van SportCity. Voorafgaand aan deelname aan het onderzoek zijn alle deelnemers
geïnformeerd over wat het onderzoek precies inhield en welke metingen er verricht zouden worden.
De deelnemers hebben hier allen mondeling mee ingestemd, een zogeheten informed consent. Dit is
echter niet schriftelijk gebeurd. In de discussie wordt dit thema nogmaals besproken.
Zodra dit allemaal afgerond was werd de 0-meting worden uitgevoerd. Deze bestond uit het afnemen
van antropometrische metingen. Deze metingen zijn afgenomen op 25 en 26 februari 2015. Voor
aanvang van de 0-meting was het voor zowel de interventie- als de controlegroep niet mogelijk om
deel te nemen aan SportCity-gerelateerde activiteiten. De deelnemers hebben overigens wel voor
zichzelf kunnen trainen of deelnemen aan sportactiviteiten buiten SportCity om. Hierna is
interventiegroep voor twee maanden aan de gang gegaan met het personal fitplan afvallen en heeft
de controlegroep op eigen initiatief moeten trainen voor de duur van twee maanden.
Vervolgens bestond de eindmeting (uitgevoerd op 25 en 26 april) uit wederom antropometrische
metingen en het laten invullen van een vragenlijst door de deelnemers. Dit geldt voor zowel de
controle- als de interventiegroep. Zodra alle gegevens bekend waren zijn deze verwerkt met onder
andere SPSS en is er een rapport verschenen, welke nu voor u ligt, met daarin de bevindingen en
aanbevelingen. Aan het eind van het onderzoek zijn onder de respondenten twee waardebonnen
t.w.v. € 50,00 verloot van SPORT 2000 Leiderdorp. Dit om de respons zo hoog mogelijk te krijgen en
ervoor te zorgen dat de deelnemers het onderzoek ook af zouden maken.
Intersubjectiviteit: zowel de onderzoeker als de opdrachtgever verwachtten dat de interventiegroep
betere resultaten zullen behalen dan de controlegroep. Beiden hebben de wens inzicht te krijgen in
deze resultaten door middel van een onderzoeksrapport. Wat betreft de controlegroep zal dezelfde
onderzoeker de voor- en nameting verrichten. Bij de interventiegroep is dit niet het geval geweest
gezien het feit dat de deelnemers de gebruikelijke procedure moesten volgen bij het personal fitplan
afvallen om de betrouwbaarheid te waarborgen, en hierbij nemen verschillende werknemers de testen
af.
2.3 Methode onderbouwende literatuur
Het belang van de literatuurstudie zit hem voornamelijk in het feit dat de resultaten van het onderzoek
kunnen worden onderbouwd vanuit de literatuur. Er is gekeken wat er al bekend is aan informatie op
het gebied van (op eigen initiatief) afvallen en welke onderzoeken er al zijn verricht. Deze informatie
reikt handvatten uit om dit onderzoek een solide basis te geven. Vervolgens zijn de resultaten van de
literatuurstudie vergeleken met de resultaten van het onderzoek.
Het literatuuronderzoek is gedaan middels bronnen binnen de organisatie, maar voor het grootste deel
aan de hand van externe bronnen. Wat betreft de interne bronnen is er gebruikt gemaakt van de
website van SportCity, waar de externe bronnen zijn gezocht via de databases PubMed, SportDiscus,
Google Scholar, wetenschappelijk onderbouwde boeken en verscheidene rapporten waaruit
vervolgens de originele bron is geraadpleegd.
13
2.4 Meetinstrumenten
De uitkomst van het onderzoek is de mate waarin de trainingsresultaten van de interventiegroep
verschillen ten opzichte van de controlegroep.
2.4.1 Antropometrische metingen Door middel van het afnemen van antropometrische metingen (bestaande uit BMI, buikomvang en
vetmeting, spiermassa) bij zowel de interventiegroep als de controlegroep, moesten bovenstaande
uitkomsten duidelijk worden. Er is voor deze metingen gekozen omdat deze onderdeel uitmaken van
het personal fitplan afvallen (Personal fitplan afvallen, z.d.) en om deze reden relevant zijn.
De lengte van de deelnemers is gemeten met een lengtemeter en het gewicht van de deelnemers is
gemeten met een digitale weegschaal. Aan de hand van deze uitkomsten (lengte en gewicht) is met
behulp van de formule: gewicht in kg / (lengte in meters*lengte in meter) het BMI berekend. De
buikomvang is gemeten middels het opmeten van de middelomtrek. Het vetpercentage en spiermassa
van de deelnemers is opgemeten met de bio-impedantiemeter. Zowel de huidplooimeting als de bio-
impedantiemeting hebben voor- en nadelen. Zo is het bij de bio-impedantiemeting lastig om kleine
veranderingen te detecteren en is de huidplooimeting complex om uit te voeren. Hiervoor dient de
onderzoeker ruime ervaring te hebben met deze methode. Gezien SportCity bij de intake van de
deelnemers van het Personal Fitplan AFVALLEN gebruikmaakt van de bio-impedantiemeting is ervoor
gekozen om deze aan te houden voor zowel de controlegroep als de interventiegroep.
Wat betreft de bio impedantiemeting is er geen protocol voorhanden. Hiervoor zijn de instructies van
de handleiding van de bio impedantiemeter gevolgd. Hiertoe was geen toegang en daarom zal
hieronder een ruwe beschrijving van deze instructies worden gegeven. De bio impedantiemeting is
door verscheidene werknemers uitgevoerd. Dit was afhankelijk van de werknemers die op het moment
van de metingen dienst hadden. De gevolgen die deze werkwijze met zich meebrengen zullen worden
besproken in de discussie. Allereerst mochten de deelnemers twee uur van tevoren niet meer
gedronken en gegeten hebben. Dit dient minimaal de dag van tevoren kenbaar zijn gemaakt aan de
deelnemers.
1. De deelnemer op de impedantiemeter staan met de voeten ietwat naar buiten toe gewezen.
2. De testleider zet de controller aan en geeft deze aan de deelnemer.
2. De deelnemer houdt de controller met beiden handen vast waarbij erop gelet dient te worden dat de
deelnemer zijn/haar armen voor zich uit strekt.
3. De bio-impedantiemeter meet nu de gegevens op
4. De deelnemer geeft de controller terug aan de testleider
5. De testleider leest de gegevens (vetpercentage en spiermassa) af van de controller en noteert
deze.
Deze metingen zijn uitgevoerd door ervaren werknemers en zijn alle uitgevoerd worden volgens
protocol (zie bijlage A) om de betrouwbaarheid van de resultaten zo hoog mogelijk te houden. Ook zijn
de deelnemers, waar mogelijk, op hetzelfde moment van de dag gemeten en dienden zij zich aan de
voorschriften te houden op de dag van de meting (waaronder niet eten en drinken vanaf twee uur voor
de metingen). Gezien het feit dat deze protocollen speciaal bedoeld zijn om de desbetreffende
variabelen te meten wordt er specifiek gemeten wat men wil weten (= hoge validiteit).
De bio-impedantiemeter meet op makkelijke en snelle wijze meerdere variabelen in één keer (gewicht,
vetpercentage, spiermassa en Body Mass Index) en wordt al gebruikt bij SportCity om deze
variabelen op te meten. Om de betrouwbaarheid zo hoog mogelijk te houden zijn de deelnemers
vooraf instructies meegegeven en is de 0- en eindmeting zoveel mogelijk op gelijke momenten op de
dag gemeten. Gezien het feit dat de vochthuishouding, welke schommelt gedurende de dag, van grote
invloed is op het vetpercentageresultaat (Everink, Maaskant, van Knijff-Raeven, Schrojenstein
Lantman-de Valk, van & Buntinx, 2010) neemt de betrouwbaarheid van deze test wel af. Echter blijkt
uit onderzoek dat zowel bij de huidplooimeting als bij de bio-impedantiemeting, bij gebruik van de
14
meest betrouwbare instrumenten, de meetfout op gelijke hoogte ligt. Er is onvoldoende informatie over
minder betrouwbare varianten dat er geen harde uitspraken gedaan kunnen worden over de
betrouwbaarheid hiervan. (Ellis, 2000 en Utter, 1999) In de discussie wordt het gebruik van de bio-
impedantiemeter uitgebreid besproken.
2.4.2 Vragenlijst
Daarnaast is er ook een vragenlijst afgenomen onder de deelnemers. Het doel van de vragenlijst is
om te kijken of de resultaten van het onderzoek zijn beïnvloed door externe (leefstijl)factoren en om te
peilen welke waardering de deelnemers geven aan het personal fitplan afvallen. De vragenlijst moest
zodoende antwoord geven op de onderstaande vragen:
1. In welke mate wordt het (mogelijk) aangetoonde effect ook daadwerkelijk veroorzaakt door de
interventie en niet door andere, irrelevante factoren?
2. Welke waardering geven de deelnemers aan het personal fitplan afvallen?
Gezien het een kwantitatief onderzoek betreft is de vragenlijst hiervoor een geschikte methode
(Brinkman, 2011). De vragenlijst is opgesteld aan de hand van de BRAVO-factoren, genaamd:
bewegen, roken, alcohol (en drugs), voeding en ontspanning. Hiervoor is gekozen omdat (on)gezond
gedrag in grote lijnen wordt beïnvloed door deze factoren. (Proper, Bakker, van Overbeek, Bergstra,
Verheijden, Hopman-Rock & van Mechelen, 2005) Door de vragenlijst op de BRAVO-factoren te
baseren en in te delen, kan aan de hand van de gegeven antwoorden gemakkelijk worden bepaald
welke factoren het effect van de personal fitplan afvallen eventueel hebben beïnvloed.
Daarnaast in in de vragenlijst gevraagd naar motivatie, eigen effectiviteit en attitude. Deze drie
makkelijk meetbare componenten bepalen mede of, en waarom iemand bepaald gedrag kan
volhouden. (Brug, Assema, van & Lechner, 2008) Met de informatie die hieruit voortkwam is gekeken
of het personal fitplan afvallen op deze punten toegevoegde waarden heeft om gezond gedrag langer
te kunnen volhouden.
Zowel de controlegroep als de interventiegroep hebben achteraf een vragenlijst ingevuld. Dit is
gedaan om te weten te komen wat de interventiegroep de voor- en nadelen vindt van sporten onder
het personal fitplan afvallen. Ook is getracht te achterhalen op welke wijze het al dan niet krijgen van
begeleiding de beide groepen hebben geholpen of tegengewerkt.
De opgestelde vragenlijsten zijn vooraf als proef door enkele personen ingevuld om te bepalen of de
vragen logisch zijn gesteld en begrijpelijk zijn voor het gemiddelde SportCity-lid. Ook is er vooraf
gekeken of, met de in de vragenlijst gestelde vragen, antwoord wordt verkregen op de vraagstukken
van het onderzoek. Ofwel, meet de vragenlijst wat het moet meten? Daarnaast worden de
vragenlijsten, zoals eerder aangegeven, in het rapport gecodeerd weergegeven (respondent 1,2,3,
etc.) om de betrouwbaarheid te verhogen. De vragenlijsten zijn op papier afgenomen.
De vragen zijn, zoals hierboven al vermeld, onderbouwd vanuit de BRAVO-aspecten en, indien niet
eerder getoetst, door de doelgroep vooraf getoetst of de vragen begrijpelijk of ondubbelzinnig waren
et cetera. Om de betrouwbaarheid van de resultaten zo hoog mogelijk te houden is ervoor gekozen
om de vragenlijsten gecodeerd te laten invullen. Hierdoor hoefden de respondenten zich geen zorgen
te maken dat hun antwoorden met naam en toenaam bekend zouden worden in het
onderzoeksrapport en zullen daarom minder snel sociaal-wenselijke antwoorden geven. Daarnaast is
er in de inleiding van de vragenlijst ook aangegeven dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Tot
slot hebben de respondenten de vragenlijst kunnen invullen op een gemakkelijke, rustige plek binnen
SportCity en hebben hier ruim de tijd voor gekregen.
15
Voor de vragenlijsten van de interventiegroep (Bijlage D) en de controlegroep zijn (Bijlage C), ondanks
de vele overeenkomstige vragen, twee verschillende vragenlijsten gebruikt. Dit omdat het voor de
respondent anders te verwarrend zou worden welke vragen zij wel, en welke vragen zij niet hoeven te
beantwoorden. Uit de vragenlijst van de interventiegroep komen de vragen 1,3, 22 t/m 28 en 32 t/m 35
uit de Enquête leefstijlscan 2013 (Inholland, 2013). Voor de vragenlijst van de controlegroep geldt dit
voor de vragen 1,3 en 16 t/m 26. Deze is gebruikt omdat met behulp van een aantal vragen
(gebaseerd op de bravo-aspecten) in deze vragenlijst antwoord kon worden verkregen op de vragen
zoals aan het begin van dit subhoofdstuk omschreven. Wel is de persoonsvorm in de vragen
veranderd van ‘’je/jij’’ naar ‘’u’’.
Gezien het feit dat een deel van de vragenlijst specifiek gericht is op het personal fitplan afvallen van
SportCity zijn er geen bruikbare vragenlijsten voorhanden om af te nemen voor dit onderzoek. Hierom
zijn de overige vragen binnen de enquête zelf ontwikkeld. Deze vragen zijn ontwikkeld met hulp van
de boeken ‘’Cijfers spreken’’ (Brinkman, 2011) en ‘’Onderzoeksmethoden voor sportstudies’’. (Gratton,
Jones & Robinson 2011) Nadat de eerste conceptversie voltooid was is deze gecontroleerd op inhoud
door SportCity begeleider D. Cocx en hierop volgend is deze, waar nodig, aangepast. Vervolgens is
de enquête door twee medestudenten voorzien van feedback, de zogeheten ‘member-checking’. Aan
de hand van deze feedback is de vragenlijst wederom aangepast. Hieruit volgde conceptversie II en
deze is middels een mini-pilot getest bij vijf leden van SportCity, de zogeheten ‘face validity’. (Gratton
et al., 2011) Hieruit zijn wederom een aantal verbeterpunten naar voren gekomen en deze zijn
verwerkt alvorens de semi-definitieve versie van de ‘vragenlijst afvallen’ tot stand is gekomen.
16
2.5 Methode van de data-analyse en interpretatie
De onderzoeksresultaten die voortkomen uit de antropometrische metingen en de vragenlijst zijn
verwerkt met het programma SPSS statistics. Per deelnemer en groep (controlegroep of
interventiegroep) zijn alle resultaten ingevoerd. Met deze resultaten is er zowel beschrijvende als
toetsende statistiek toegepast.
De hoofduitkomstmaat is vetpercentage. De interventie betreft immers het doel om af te vallen en in
een gezonde situatie zal dit gebeuren door een afname van het vetpercentage.
Secundaire uitkomstmaten die weliswaar niet kunnen vertellen of het vetpercentage van de deelnemer
is afgenomen, maar wel andere informatie kunnen bieden zijn: BMI in kilogrammen per vierkante
meter en spiermassa in procenten.
Hieronder een overzicht van de uitkomstmaten:
BMI: Kilogrammen per vierkante meter
Vet: Percentages
Spiermassa: Percentages
De beschrijvende statistiek bestond uit het berekenen van percentages, gemiddelden en
standaarddeviaties. Deze zijn gemeten met behulp van de independent-samples T test. Voor zowel de
controlegroep als de interventiegroep zijn er scores berekend voor de 0-meting en de eindmeting. De
verschilscore tussen deze twee metingen (=resultaat) van beide groepen zijn vervolgens omgezet in
een procentueel verschil.
Bij de toetsende statistiek is er gebruik gemaakt van meerdere toetsen. Met de verschilscores
verkregen uit de beschrijvende statistiek is er gekeken of een verschil gevonden kon worden tussen
de controlegroep en de interventiegroep. Met de variabelen waartussen verschil is getoetst kunnen
berekeningen worden gemaakt en zijn hierdoor van nominaal meetniveau. Er wordt een verschil
getoetst tussen twee groepen en daardoor zijn deze berekeningen gemaakt met een independent-
samples T test.
Vervolgens is er gekeken of de verschillen tussen de controlegroep en de interventiegroep zijn
beinvloed door externe factoren. Dit is gedaan door de verschilscores te vergelijken met de
vragenlijstresultaten. Dit is apart gedaan voor de controlegroep en apart gedaan voor de
interventiegroep. Bijvoorbeeld: Is er een relatie tussen tussen de afname van vetpercentage en het
aantal keren per dat een deelnemer gemiddeld genomen per week de sportschool heeft bezocht?
Gezien het feit dat er geen enkele informatie bekend was over de oorzakelijkheid van de resultaten
zijn deze toetsen bij een continue meetniveau uitgevoerd met een pearson’s correlatie(bv.
vetpercentage verschil en gem. duur training) en bij een samenhang tussen continue en
nominaal/ordinaal meetniveau (bv. vetpercentageverschil met aantal dagen per week ontbijten) met
een spearman’s correlatie. Zoals in hoofdstuk 4 is terug te vinden is bij beide groepen geen enkele
statistisch significantie samenhang gevonden. Daarom zijn de controlegroep en de interventiegroep
niet meer met elkaar vergeleken middels een statische toets.
Een resultaat is statistisch significant bij p = ≤ 0.05.
17
3. Resultaten In dit hoofdstuk komen de resultaten van de antropometrische testen en de vragenlijst aan bod.
Daarnaast wordt aan de hand van de BRAVO-aspecten vergeleken in welke mate externe factoren
invloed hebben gehad op het vetpercentage van zowel de controle- als de interventiegroep. Tot slot
wordt gekeken welke waardering de deelnemers aan het personal fitplan afvallen geven aan ditzelfde
plan.
In tabel 1 zijn de algemene resultaten te vinden zoals het aantal respondenten, het
responspercentage, de hoogst afgeronde opleiding en in welke gewichtsklasse zij zelf aangeven zich
te bevinden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de controlegroep en de interventiegroep. Bij
het aantal respondenten en het responspercentage is ook een totaalscore weergegeven. In de tabel is
onder andere te zien dat het responspercentage van de controlegroep op 80.77% ligt. Dit houdt in dat
er vijf deelnemers vroegtijdig zijn gestopt met het onderzoek. Redenen hiervoor zijn ziekte, tijdgebrek
en het niet verschijnen op de afspraken. Zonder deze non-responders ligt het aantal deelnemers
binnen de controlegroep uiteindelijk op eenentwintig deelnemers.
Tabel 1 – Algemene resultaten respondenten
Controlegroep Interventiegroep Totaal Aantal respondenten onderzoek personal fitplan afvallen
n=21 n=26 n=47
Responspercentage 80.77% 100% 90.38%
In tabel 2 zijn de antropometrische resultaten te zien van de 0-meting en de eindmeting. Het gaat
hierbij om de body mass index, het vetpercentage en de spiermassa. Ook hier wordt er onderscheid
gemaakt tussen de controlegroep en de interventiegroep. Daarnaast is er een resultaat te vinden dat
is behaald tussen de 0-meting en eindmeting. Deze is uitgedrukt in een procentuele verandering
omdat hiermee relatieve waarden kunnen worden vergeleken. Hiervoor is gekozen omdat de
controlegroep en de interventiegroep te veel van elkaar verschillen om absolute waarden te kunnen
vergelijken.
Neem als voorbeeld de body mass index. Wanneer een persoon met een hoge body mass index en
een persoon met een lage body mass index proberen gewicht te verliezen zal de persoon met een
hoge body mass index vanzelfsprekend in absolute waarde een groter resultaat kunnen behalen dan
de persoon met een lagere body mass index. Door middel van het vergelijken aan de hand van
procentuele veranderingen kunnen er vergelijkingen worden getrokken zonder dat de ene groep bij
voorbaat al een lager resultaat zal scoren.
Controlegroep Interventiegroep Hoogst afgeronde opleiding
Middelbaar onderwijs: 23,8%
Middelbaar beroepsonderwijs: 47,6%
Hoger beroepsonderwijs: 4,8%
Universitair onderwijs: 23,8%
Middelbaar onderwijs: 26,9%
Lager beroepsonderwijs: 7,7%
Middelbaar beroepsonderwijs: 15,4%
Hoger beroepsonderwijs: 26,9%
Universitair onderwijs: 23,1%
‘’Vindt zichzelf…’’ Een beetje te mager: 4,8%
Goed zo: 23,8%
Een beetje te dik: 61,9%
Veel te dik: 9,5%
Goed zo: 19,2%
Een beetje te dik: 61,5%
Veel te dik: 19,2%
18
Wanneer wordt gekeken naar het vetpercentage, de hoofduitkomstmaat binnen dit onderzoek, is te
zien dat de interventiegroep een beter resultaat scoort dan de controlegroep. Echter is dit resultaat
statistisch gezien niet significant (p= 0,96).
Verder blijkt dat bij interventiegroep er een afname te zien was binnen de body mass index, waar er bij
de controlegroep juist een verhoging van de body mass index is waar te nemen. Ook hier zijn de
resultaten statistisch gezien niet significant (p=0,60). Het enige waar de controlegroep beter in scoort
is de toename van spiermassa. Zij verhoogde hun spiermassa met gemiddeld 1,09% tegenover 0,64%
bij de interventiegroep. (p=0,88).
Tabel 2 – Antropometrische resultaten respondenten
Controlegroep Interventiegroep Gemiddelden per indicator
0-meting eindmeting resultaat 0-meting eindmeting resultaat
BMI in kg/m² 25,2 25,6 +1,59% 26,5 26,4 -0,38%
Standaarddeviatie 4,59 5,03 0,38 4,26 4,25 0,53
Significantie CG vs. IG p=0,60 p=0,60
Vetpercentage in % 36,0 35,5 -1,39% 30,8 30,2 -1,95%
Standaarddeviatie 6,76 7,11 1,23 8,58 8,36 2,02
Significantie CG vs. IG p=0,96 p=0,96
Spiermassa in % 27,4 27,7 +1,09% 31,1 31,3 +0,64%
Standaarddeviatie 3,0604 3,2306 0,85 4,8443 4,6783 1,38
Significantie CG vs. IG p=0,88 p=0,88
De volledige resultaten van de 0- en eindmeting van de controlegroep zijn terug te vinden in
respectievelijk bijlage E en G en van de interventiegroep in respectievelijk bijlage F en H.
3.1 Invloed externe factoren
In deze paragraaf wordt er gekeken of het verschil in vetpercentage, de hoofduitkomstmaat in dit
onderzoek, is beïnvloedt door externe factoren. Dit wordt gedaan aan de hand van de BRAVO-
factoren, genoemd: meer bewegen, niet roken, matig met alcohol, gezonde voeding en voldoende
ontspanning. Hiervoor is gekozen omdat wanneer op deze punten gezond gedrag wordt vertoond
iemand normaliter een gezonde leefstijl heeft, houdt of krijgt. (NISB, z.d.)
3.1.1 Bewegen
Wanneer er wordt gekeken of het verschil in vetpercentage tussen de controlegroep en de
interventiegroep te maken heeft met het al dan niet voldoen aan de NNGB1 blijkt dat de groep die
voldoet aan de NNGB gemiddeld een afname heeft van -0,66%(SD=1,27), waar dit bij de groep die
niet voldoet aan de NNGB -0,55%(SD=1,82) bedraagt. Dit verschil is echter niet statistisch significant.
Als het vetpercentage wordt vergeleken met de fitnorm2 komt naar voren dat de groep die wel voldoet
aan de fitnorm gemiddeld -0,27% (SD=2,19) verliest aan vetpercentage en de groep die hier niet aan
voldoet -0,78% (SD=1,26). Ook hier is het verschil niet statistisch significant en zijn de verschillen
berust op toeval. Bij het vergelijken van de frequentie van het aantal trainingen bij SportCity met het
verschil in vetpercentage is de groep in twee gesplitst. Waarbij de ene groep bestaat uit personen die
nooit of minder twee dagen per week is gaan trainen en de andere groep bestaat uit personen die
twee of meerdere bezoeken aan SportCity heeft gebracht. De eerste groep heeft een afname van het
vetpercentage van -0,35% (SD=2,00) en de tweede groep had een afname van -0,85% (SD=1,97). De
verschillen zijn niet statistisch significant.
19
Er is ook gekeken of het steeds meer of minder bezoeken van de sportschool invloed heeft gehad op
het vetpercentage. Er is een indeling gemaakt tussen aan de ene kant een groep die minder is gaan
sporten en aan de andere kant een groep die evenveel is blijven sporten of meer is gaan sporten. De
groep die minder is gaan sporten had een resultaat van -0,58% (SD=1,86) en de groep die evenveel
of meer is gaan sporten -0,80% (SD=1,25). Het resultaat is hierbij niet statistisch significant.
Tabel 3 geeft weer welk percentage binnen de controle- en interventiegroep voldoet aan de NNGB en
de Fitnorm. Daarnaast is te zien hoeveel dagen per week de deelnemers van beide groepen zijn
komen trainen en de gemiddelde duur van deze trainingen. Opvallend hierbij is om te zien dat
deelnemers uit de interventiegroep aanzienlijk vaker kwamen sporten dan de deelnemers uit de
controlegroep. Tot slot is te zien in welke mate de deelnemers steeds minder zijn gaan sporten,
evenveel zijn blijven sporten of juist meer zijn gaan sporten.
Tabel 3 – Resultaten met betrekking tot beweging
1 Een half uur ten minste matig intensieve lichamelijke activiteit op minimaal vijf, maar bij voorkeur alle
dagen van de week. (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014) 2 Tenminste drie keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke
activiteit. (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014)
Controlegroep Interventiegroep Percentages per indicator
Voldoet aan NNGB 23,8% 23,1%
Voldoet aan Fitnorm 19,0% 57,7%
Frequentie sporten bij Sportcity
Nooit of minder dan één week: 14,3%
Eén dag per week: 47,6%
Twee dagen per week: 33,3%
Vier dagen per week: 4,8%
Nooit of minder dan één week: 7,7%
Eén dag per week: 23,1%
Twee dagen per week: 34,6%
Drie dagen per week: 26,9%
Vier dagen per week: 7,7%
Gemiddelde duur per training
65,5 minuten 61,7 minuten
Standaarddeviatie 16,949
13,996
‘’Ik ben gemiddeld steeds..’’
Minder gaan sporten: 38,1%
Evenveel blijven sporten: 52,4%
Meer gaan sporten: 9,5%
Minder gaan sporten: 23,1%
Evenveel blijven sporten: 42,3%
Meer gaan sporten: 34,6%
20
3.1.2 Voeding
Om te kijken of er een statistisch significante relatie is tussen voeding en vetpercentage is er
voornamelijk gekeken naar de inname van genoeg groente, fruit en het dagelijks ontbijten. Volgens
het voedingscentrum is de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor volwassenen dat men iedere dag
(= zeven dagen per week) ontbijt, 200 gram groente per dag nuttigt en twee stuks fruit per dag eet.
(Voedingscentrum, z.d.) Per indicator wordt de balans opgemaakt tussen de groep die wel aan deze
richtlijn voldoet en de groep die hier niet aan voldoet. In tabel 4 zijn de resultaten van deze indicatoren
terug te vinden voor zowel de controlegroep als de interventiegroep.
De groep die dagelijks ontbijt geeft een resultaat van -0,62% (SD=1,40) op het vetpercentage, waar dit
bij de groep die hieraan niet voldoet het resultaat blijft steken op -0,45% (SD=2,37). Echter is dit
resultaat niet statistisch significant. Wat betreft het eten van twee stuks fruit per dag blijkt dat de groep
die aangeeft hieraan te voldoen, gemiddeld +0,37% (SD=1,17) hoger vetpercentage heeft gekregen,
waar bij de groep die zegt hier niet aan te voldoen een afname van -0,64% (SD=1,71) is te
constateren. Ook hier geldt dat het resultaat niet statistisch significant is.
Tot slot is er gekeken of er een statistisch significant verschil is op te merken in vetpercentage bij
deelnemers die wel of niet voldoen aan de richtlijn op het gebied voldoende fruit (= dagelijks twee
stuks fruit). De groep die dagelijks twee stuks fruit eet boekt een resultaat van gemiddeld -0,23%
(SD=2,17) en de groep die hieraan niet voldoet -0,60% (SD=1,69). Wederom is het resultaat niet
statistisch significant.
Tabel 4 – Resultaten met betrekking tot voeding
Controlegroep Interventiegroep Percentages/gemiddelden per indicator
Ontbijt per week Eén dag per week: 4,8%
Vijf dagen per week: 4,8%
Zes dagen per week: 4,8%
Zeven dagen per week: 85,7%
Twee dagen per week: 3,8%
Drie dagen per week: 7,7%
Vier dagen per week: 7,7%
Zes dagen per week: 19,2%
Zeven dagen per week: 61,5%
Eet twee stuks fruit Nooit of minder dan één week: 9,5%
Eén dag per week: 9,5%
Twee dagen per week: 4,8%
Drie dagen per week: 23,8%
Vier dagen per week: 14,3%
Vijf dagen per week: 28,6%
Zes dagen per week: 4,8%
Zeven dagen per week: 4,8%
Nooit of minder dan één week: 3,8%
Eén dag per week: 7,7%
Drie dagen per week: 15,4%
Vier dagen per week: 26,9%
Vijf dagen per week: 34,6%
Zes dagen per week: 3,8%
Zeven dagen per week: 7,7%
Eet 200 gram groente Nooit of minder dan één week: 4,8%
Twee dagen per week: 4,8%
Drie dagen per week: 4,8%
Vier dagen per week: 28,6%
Vijf dagen per week: 47,6%
Zes dagen per week: 9,5%
Twee dagen per week: 19,2%
Drie dagen per week: 3,8%
Vier dagen per week: 23,1%
Vijf dagen per week: 30,8%
Zes dagen per week: 11,5%
Zeven dagen per week: 11,5%
Eet zoete tussendoortjes per week
Eén dag per week: 9,5%
Twee dagen per week: 23,8%
Nooit of minder dan één week: 7,7%
Eén dag per week: 7,7%
21
3.1.3 Genotsmiddelen
Hoewel minder roken minder risico’s met zich meebrengt dan meer roken neemt dit niet alle risico’s
weg. Dit gebeurt pas wanneer er helemaal niet gerookt wordt. (Jellinek, 2015) Hierom is ervoor
gekozen de groep te verdelen in een groep die niet rookt en een groep die één of meer dagen in de
week rookt en deze te gaan vergelijken met het resultaat in vetpercentage.
De groep die helemaal niet rookt had een afname van vetpercentage van -0,70% (SD=1,64) en de
groep die één dag in de week of meer rookt -0,35% (SD=1,80). Het resultaat is niet statistisch
significant. Wat betreft het drinken alcohol moet er een genuanceerder beeld worden geschetst.
Hiervoor luidt de aanbeveling voor vrouwen dat het drinken van maximaal één standaardglas alcohol
per dag geen schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid. (Voedingscentrum, 2015) De
vergelijking met het vetpercentage wordt dan ook getrokken met de groep die maximaal één
standaardglas alcohol per dag drinkt en een groep die twee of meer standaardglazen alcohol per dag
drinkt. De groep die nul of één standaardglas alcohol per dag drinkt ging met -0,70% (SD=0,34)
omlaag, waar de groep die op dagen dat zij alcohol drinken twee of meer standaardglazen nuttigen
een resultaat hadden van -0,55% (SD=1,80). Het resultaat is hierbij niet statistisch significant
In tabel 5 kan per groep worden afgelezen hoeveel dagen per week de deelnemers roken en hoeveel
sigaretten zij dan gemiddeld genomen per dag roken. Ook kan gezien worden hoeveel dagen per
week er alcoholische dranken worden genuttigd en het gemiddeld aantal glazen alcoholhoudende
dranken er op zo’n dag worden gedronken.
Tabel 5 – Resultaten met betrekking tot genotsmiddelen
Drie dagen per week: 9,5%
Vier dagen per week: 4,8%
Vijf dagen per week: 23,8%
Zes dagen per week: 19,0%
Zeven dagen per week: 9,5%
Twee dagen per week: 23,1%
Drie dagen per week: 7,7%
Vier dagen per week: 7,7%
Vijf dagen per week: 11,5%
Zes dagen per week: 15,4%
Zeven dagen per week: 19,2%
Gemiddeld aantal zoete tussendoortjes per dag
1,62 stuks 1,71 stuks
Standaarddeviatie 0,740 0,751
Eet hartige tussendoortjes / stuks per keer
Nooit of minder dan één week: 14,3%
Eén dag per week: 42,9%
Twee dagen per week: 19,0%
Drie dagen per week: 9,5%
Vier dagen per week: 9,5%
Zeven dagen per week: 4,8%
Nooit of minder dan één week: 26,9%
Eén dag per week: 38,5%
Twee dagen per week: 7,7%
Drie dagen per week: 15,4%
Vier dagen per week: 11,5%
Gemiddeld aantal hartige tussendoortjes per dag
1,33 stuks 1,42 stuks
Standaarddeviatie 0,686 0,607
Controlegroep Interventiegroep Percentages/gemiddelden per indicator
Rookt per week Nooit: 61,9%
Twee dagen per week: 4,8%
Drie dagen per week: 4,8%
Vier dagen per week: 4,8%
Vijf dagen per week: 4,8%
Nooit: 65,4%
Eén dag in de week: 3,8%
Twee dagen per week: 3,8%
Drie dagen per week: 7,7%
Zeven dagen per week: 19,2%
22
3.1.4 Ontspanning
Uit onderzoek (Cappuccio, D’Elia, Strazzullo & Miller, 2010) is gebleken dat het minder of meer slapen
dan zes tot acht uur per dag leidt tot hogere gezondheidsrisico’s dan wanneer men dagelijks zes tot
acht uur slaapt. Om deze reden is ervoor gekozen om de groep te splitsen in een groep die zes tot
acht uur per dag slaapt en een groep die meer of juist minder uren per nacht slaapt. De groep die zes
tot acht per nacht slaapt scoorde -0,61% (SD=1,76) en de groep die meer of minder uren per nacht
slapen -0,32% (SD=1,25). Deze resultaten zijn niet statistisch significant.
Om te kijken of er een statistisch significant verband is tussen het vetpercentage en de energie die de
respondenten aangaven over te houden naast hun werk/studie is er onderscheid gemaakt tussen de
respondenten die aangaven meestal wel voldoende energie over te houden en respondenten die
aangaven dit soms wel, soms niet te ervaren of meestal niet. De groep die aangaf wel voldoende
energie over te houden naast hun werk/studie kwamen uit op een afname van vetpercentage van -
0,41% (SD=2,10), terwijl dit bij de andere groep -0,70% (SD=1,31) bedroeg.
In tabel 6 zijn de resultaten van de hierboven genoemde indicatoren te vinden op het gebied van
ontspanning. Zo is er in de tabel terug te vinden hoeveel procent van het aantal deelnemers een
bepaald aantal uren slaapt per nacht, of men thuis of op werk/school kan ontspannen en in welke
mate de deelnemers naast werk en/of school voldoende energie overhoudt. De resultaten van de
controlegroep en de interventiegroep worden gescheiden weergegeven.
Tabel 6 – Resultaten met betrekking tot ontspanning
Zeven dagen per week: 19,0%
Gemiddeld aantal sigaretten per dag
9,38 sigaretten 11,67 sigaretten
Standaarddeviatie 9,070 5,831
Drinkt alcoholhoudende dranken per week
Bij uitzondering: 14,3%
1-2 keer per maand: 28,6%
1-2 keer per week: 52,4%
Drie keer per week of meer: 4,8%
Nooit: 15,4%
Bij uitzondering: 15,4%
1-2 keer per maand: 19,2%
1-2 keer per week: 50,0%
Gemiddeld aantal glazen alcohol per dag
3,81 glazen alcohol 4,09 glazen alcohol
Standaarddeviatie 2,089 3,176
Controlegroep Interventiegroep Percentages/gemiddelden per indicator
Aantal uren slaap per nacht
Minder dan 6 uur per nacht: 4,8%
6-8 uur per nacht: 90,5%
Meer dan 8 uur per nacht: 4,8%
Minder dan 6 uur per nacht: 11,5%
6-8 uur per nacht: 84,6%
Meer dan 8 uur per nacht: 3,8%
Kan thuis ontspannen Ja, meestal wel: 52,4%
Soms wel, soms niet: 47,6%
Ja, meestal wel: 61,5%
Soms wel, soms niet: 38,5%
Kan op werk/school ontspannen
Ja, meestal wel: 33,3%
Soms wel, soms niet: 47,6%
Nee, meestal niet: 19,0%
Ja, meestal wel: 30,8%
Soms wel, soms niet: 42,3%
Nee, meestal niet: 26,9%
Houdt voldoende energie over naast werk/school
Ja, meestal wel: 47,6%
Soms wel, soms niet: 52,4%
Ja, meestal wel: 42,3%
Soms wel, soms niet: 50,0%
Nee, meestal niet: 7,7%
23
3.2 Personal fitplan afvallen SportCity pretendeert alle deelnemers aan het personal fitplan afvallen een trainingsprogramma mee
te geven. Van de zesentwintig deelnemers uit de interventiegroep, de groep die twee maanden lang
heeft deelgenomen aan het personal fitplan afvallen, blijken vijfentwintig deelnemers (96,2%) dit ook
te hebben meegekregen. Van deze vijfentwintig deelnemers hebben eenentwintig deelnemers (84%)
hier ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt. In figuur 1 is te zien hoeveel procent van de vijfentwintig
deelnemers aan het personal fitplan wel of geen hulp heeft ervaren aan de meegekregen
trainingsprogramma’s.
De groep die gebruik heeft gemaakt van het trainingsschema dat is meegegeven door SportCity heeft
gemiddeld -0,61% (SD=2,14) aan vetpercentage verloren, tegenover -0,38% (SD=1,83) bij de groep
die heeft afgezien van gebruik hiervan. Deze resultaten blijken echter niet statistisch significant.
Figuur 1 – Mate van hulp trainingsprogramma op het verliezen van gewicht
Daarnaast geeft SportCity aan dat het voedingsrichtlijnen meegeeft aan hun klanten. Uit de resultaten
van de vragenlijst blijkt echter dat een groot deel van de respondenten nooit enige voedingsrichtlijnen
heeft meegekregen vanuit SportCity. Van de zesentwintig respondenten blijken slechts tien personen
(38,5%) voedingsrichtlijnen te hebben meegekregen. Deze groep bewerkstelligde gemiddeld een
afname in vetpercentage van -0,89% (SD=1,51) tegenover -0,40% (SD=2,31) bij de groep die geen
voedingsrichtlijnen heeft meegekregen. Dit resultaat is niet statistisch significant. Van deze tien
personen zegt slechts 27,3% hulp te hebben ervaren aan deze richtlijnen, 54,5% zegt niet te weten of
zij hier hulp aan hebben gehad en 18,2% zegt geen hulp te hebben gehad aan de aangeboden
voedingsrichtlijnen. 45,5% geeft aan te denken dat deze voedingsrichtlijnen geen invloed hebben
gehad op de uiteindelijke trainingsresultaten, 27,3% geeft aan niet te weten of dit het geval is en nog
eens 27,3% geeft aan te denken dat dit wel degelijk hun trainingsresultaten heeft beïnvloed.
SportCity maakt voor deelnemers van het personal fitplan afvallen gebruik van een tussenmeting (na
vier weken) waarin de voortgang wordt getoetst. Daarnaast wordt dit moment aangegrepen om de
deelnemers bewust te maken van hun situatie en hen te motiveren voor het restant van het
programma.
Van de zesentwintig deelnemers uit de interventiegroep geeft 100% aan een tussenmeting te hebben
gehad. Hiervan geeft 80,8% aan dat deze tussenmeting hen bewust heeft gemaakt van hun
persoonlijke situatie op het gebied van lichaamssamenstelling.
24
In figuur 2 is te zien welk percentage van de deelnemers wel of niet gemotiveerd is geraakt door de
tussenmeting om de resterende vier weken van het personal fitplan afvallen te voltooien. Dit geeft aan
in hoeverre de tussenmeting de motivatie van de deelnemers beïnvloedt.
Figuur 2 – Motivatie van de tussenmeting De deelnemers die aangeven wel gemotiveerd zijn geraakt voor het restant van het personal fitplan afvallen (n=14) zijn gemiddeld -0,68% (SD=1,23) aan lichaamsvetten verloren. Bij de groep die niet weten of zij zijn gemotiveerd of niet gemotiveerd zijn geraakt door de tussenmeting ligt dit percentage op -0,51% (SD=2,56). Deze resultaten blijken niet statistisch significant. Desgevraagd gaven de deelnemers aan het personal fitplan afvallen aan wat zij de voor- en nadelen van dit programma vinden. Het meest genoemde voordeel is dat het programma een goede stok achter de deur is om naar de sportschool te blijven komen en erg motiveert. Daarnaast worden het uitvoeren van een begin-, tussen- en eindmeting en het opstellen van een gepersonaliseerd trainingsprogramma veelvuldig genoemd als voordeel. Als nadelen zijn er een aantal opvallende punten te noemen. Zo gaven de respondenten veelvuldig aan dat de medewerkers van SportCity vaak verschillende informatie gaven ten opzichte van elkaar. Ook het gebruik van de Body Mass Index als maatstaf voor overgewicht viel niet in goede aarde. Tot slot vond een deel dat het trainingsprogramma dat is meegekregen te makkelijk was. De zesentwintig deelnemers uit de interventiegroep mochten allen een cijfer geven aan het personal fitplan afvallen op een schaal van 1 tot en met 10. Zij kwamen samen tot een gemiddelde van 6,62 (SD=1,02). In figuur 3 is de spreiding te zien van de cijfers die zijn gegeven aan het personal fitplan afvallen.
Figuur 3 – Algehele beoordeling Personal Fitplan Afvallen
25
4. Discussie
In dit hoofdstuk zullen de beperkingen van het onderzoek worden besproken en wordt besproken
welke gevolgen dit heeft voor zowel de resultaten als de conclusies. Daarnaast worden de resultaten
vergeleken met de literatuur.
4.1 Methoden van onderzoek
Voorafgaand aan het werven van de deelnemers van het onderzoek moest worden bepaald hoe groot
de steekproef moest zijn. Om dit te bepalen moest worden gekeken hoeveel procent van de
interventiegroep vooruit zou gaan en hoeveel procent van de controlegroep vooruit zou gaan.
Hier komen twee discussiepunten uit naar voren, namelijk: wanneer is er sprake van vooruitgang? en
hoe wordt er bepaald hoeveel procent er vooruit gaat?
Er is besloten om te zeggen dat elke procentuele daling in vetpercentage een vooruitgang is. Dit
omdat iedere deelnemer een ander doel heeft en wanneer er bijvoorbeeld zou worden bepaald dat
een afname van 3% aan lichaamsvetten pas een vooruitgang is en deelnemer X heeft als doel om 2%
lichaamsvetten te verliezen, deze per definitie niet vooruit zou gaan volgens het onderzoek. Aan de
andere kant is het zo dat het nu mogelijk is dat er bij beide groepen evenveel personen vooruitgaan,
maar de ene groep wel veel beter heeft gepresteerd. Dit is echter aan te geven met behulp van de
resultaten en daarom is ervoor besloten om elke procentuele afname in lichaamsvetten als
vooruitgang te beschouwen. Gezien het gegeven dat elke procentuele afname van lichaamsvetten
een vooruitgang is kan er worden aangenomen dat een hoger percentage van zowel de
interventiegroep als de controlegroep vooruit zou gaan. Er is voor gekozen om te zeggen dat 70% van
de interventiegroep en 25% van de controlegroep vooruit gaat. SportCity geeft voor de
interventiegroep een 100% resultaatgarantie, maar om enige zekerheid in te bouwen en het gegeven
dat niet iedere deelnemer het programma afmaakt is dit percentage 30% lager ingezet. Voor de
controlegroep is na overleg met de vestigingsmanager de verwachting dat slechts één op de vier
personen vooruitgang gaat boeken en daarom is dit percentage gezet op 25%.
Uit bovenstaande informatie is gebleken dat zowel de interventie- als de controlegroep eenentwintig
personen moest omvatten. Deze groep begon op een aantal van zesentwintig personen om eventuele
afvallers of ongeschikte deelnemers te kunnen opvangen. Bij de eindmeting bleek dat er vijf afvallers
waren als gevolg van uiteenlopende redenen (ziekte, tijdgebrek en het niet verschijnen op de
afspraken).
Gezien het feit dat de interventie twee maanden duurt en er daarna nog voldoende tijd over moest zijn
om de resultaten te verwerken was er sprake van tijdsdruk om op tijd de deelnemers te werven en zo
snel als mogelijk te 0-meting uit te voeren. Dit heeft geleid tot een aantal limiteringen binnen het
onderzoek. Zo konden potentiele vrouwelijke deelnemers zich zelf aanmelden voor het onderzoek
wanneer deze binnen de leeftijdscategorie van 18 en 65 jaar vielen en als doel hadden om af te
vallen. Het probleem hierbij is dat er bij de controlegroep personen zich hebben aangemeld waarvan
na de 0-meting bleek dat zij gezien hun Body Mass Index en buikomvangscores helemaal geen
gewicht hoefden te verliezen. Er is toch voor gekozen om deze deelnemers te includeren in het
onderzoek omdat wanneer zij buiten het onderzoek om zouden willen afvallen, er zonder begeleiding
ook niemand is die hen daarop wijst. Zo blijft de steekproef zo willekeurig mogelijk. Bij een eventueel
vervolgonderzoek zou wel beter gekeken moeten worden of de deelnemers gelijk aan elkaar zijn wat
betreft voorgenomen doel en geschiktheid binnen het onderzoek.
Wat betreft het verrichten van literatuuronderzoek waren er ook een aantal knelpunten. Tijdens het
zoeken naar artikelen die het onderzoek ondersteunen bleek dat veel op het eerste oog nuttig zijnde
artikelen niet beschikbaar waren omdat dit betaalde artikelen waren, wat het budget van het
onderzoek niet toeliet om aan te schaffen. Daarnaast is er wellicht teveel met tunnelvisie naar
artikelen gezocht: er is voornamelijk gezocht naar onderzoeken die op vele vlakken lijken op het
onderzoek naar het personal fitplan. Dit heeft wellicht geleid tot een beperkte aanvoer van
26
wetenschappelijke informatie en bij eventueel vervolgonderzoek zal er zodoende minder specifiek
naar literatuur gezocht moeten worden. Ook informatie van onderzoeken die op één of meerdere
vlakken verschilt van het onderzoek dat op dat moment wordt verricht (bv. andere doelgroep,
trainingsmethode) kan nuttig zijn.
4.2 Meetmethoden
Verder is ervoor gekozen om mede omwille van tijdsdruk de vetmeting te verrichten middels een
impedantiemeter. De voordelen van de impedantiemeter ten opzichte van de huidplooimeting zijn dat
het een snellere methode is om het vetpercentage te meten. Daarbij komt dat de impedantiemeter ook
direct het gewicht meet, de spiermassa en de Body Mass Index. Daarnaast is voor het meten van het
vetpercentage weinig ervaring nodig, daar waar voor de huidplooimeting veel ervaring nodig is om een
betrouwbaar resultaat te verkrijgen. Een groot nadeel van de impedantiemeter is echter dat de
vochthuishouding een grote invloed heeft op de meting. (Ellis, 2000 en Utter, 1999) Wanneer een
persoon bijvoorbeeld een liter water drinkt voor de meting zal hij een ander resultaat verkrijgen dan
wanneer hij dit niet doet. Dit is van negatieve invloed op de betrouwbaarheid van de resultaten.
Al met al is er voor gekozen om de metingen te verrichten middels de impedantiemeter omdat er snel
meerdere metingen (gewicht, vetpercentage, spiermassa en Body Mass Index) kunnen worden
verricht, het onzeker is of er binnen SportCity genoeg ervaring is in het werken met een
huidplooimeter en SportCity voor al haar vetmetingen gebruikt maakt van de impedantiemeter. Dit
laatste is een goed argument om de impedantiemeter te gebruiken zodat de interventie- en
controlegroep geen metingen krijgen met verschillende instrumenten. Wat betreft de keuze voor de
impedantiemeter als meetinstrument zal dit tot gevolg hebben dat de onderzoeksresultaten op het
gebied van vetpercentage niet geheel betrouwbaar zijn. Vooral kleine verschillen tussen de 0-meting
en eindmeting zullen lastig zijn om aan te tonen. De kans op onbetrouwbare metingen is wel
geprobeerd zo klein mogelijk te houden door de deelnemers van tevoren instructies mee te geven en
de metingen op dezelfde momenten op de dag te verrichten.
Vanuit de literatuur zijn er geen eenduidige uitspraken te doen over welke antropometrische metingen
nu het meest geschikt zijn om de gewichtsstatus van een persoon te classificeren (ondergewicht,
normaal gewicht, overgewicht, ernstig overgewicht). Tijdens Nederlands onderzoek onder 91
personen (27 mannen en 64 vrouwen) tussen de 18-63 jaar is de onderzoeksgroep onderworpen aan
vier verschillende antropometrische metingen om de gewichtsstatus te bepalen: body Mass Index,
buikomvang, vetvrije massa index en de huidplooimeting. Alle metingen zijn afzonderlijk van elkaar
uitgevoerd. Het bleek dat de overeenstemmingen tussen de vier methoden ten aanzien van
gewichtsstatus laag zijn, ook in aparte analyses naar leeftijd en geslacht. (Everink, Maaskant, van
Knijff-Raeven, Schrojenstein Lantman-de Valk, et al., 2010)
Daarnaast blijkt dat zowel bij de huidplooimeting als bij de bio-impedantiemeting, bij gebruik van de
meest betrouwbare instrumenten, de meetfout op gelijke hoogte ligt (10-15%). Er zijn echter zoveel
verschillende varianten beschikbaar binnen deze methoden dat er over minder betrouwbare varianten
onvoldoende informatie voor handen is om harde uitspraken te doen over de betrouwbaarheid
hiervan. (Ellis, 2000 en Utter, 1999) Verder onderzoek naar de voordelen, nadelen en validiteit van
deze antropometrische methoden is dan ook gewenst. Er kan dan ook niet met zekerheid worden
gezegd of er gedurende het onderzoek naar het personal fitplan afvallen de juiste antropometrische
meetmethoden zijn gebruikt. Er valt voor iedere meetmethode iets te zeggen, maar al met al hebben
de bovengenoemde argumenten de doorslag gegeven om te kiezen voor de bio impedantiemeter te
gebruiken.
Zoals in hoofdstuk 2.4.2 uitgelegd is, is de vragenlijst die gebruikt is voor het onderzoek opgesteld aan
de hand van een aantal criteria die ervoor moest zorgen dat de vragenlijst zo betrouwbaar en valide
mogelijk zou zijn. Zo waren de vragenlijsten gecodeerd, zodat de deelnemers semi-anoniem
antwoorden kunnen invullen en dit zodoende niet te herleiden was naar de persoon die de
antwoorden had ingevuld. Dit samen met het feit dat er werd vermeld dat er geen goede of foute
antwoorden waren moeten er toe hebben geleid dat de antwoorden betrouwbaar waren.
27
Ten tweede is de vragenlijst opgesteld aan de hand van de literatuur en is er zorgvuldig over
nagedacht of de vragen die gesteld werden antwoord zouden geven op de vraagstukken. Ook is de
vragenlijst van tevoren ingevuld door leden van SportCity om te bepalen of de vragen goed te
begrijpen waren. Echter bleek tijdens het afnemen van de vragenlijsten dat er toch deelnemers waren
die bepaalde niet goed begrepen. Dit kan van negatieve invloed zijn geweest op de betrouwbaarheid
van de antwoorden die zij hebben gegeven. (Brinkman, 2011)
Ten derde kwam het voor dat tijdens het invullen van de vragenlijsten door de deelnemers zij met
elkaar overlegden. Zo werd er gezegd: ‘’wat heb jij daar ingevuld?’’ of ‘’wat bedoelen ze met deze
vraag?’’. Het is goed mogelijk dat de deelnemers zich zodoende hebben laten beïnvloeden door
anderen, wat de betrouwbaarheid doet afnemen. (Brinkman, 2011)
Tot slot is er voorafgaand aan het onderzoek geen schriftelijke informed consent afgelegd door de
deelnemers. Hierin geven deelnemers hun toestemming met betrekking tot het uitvoeren van het
onderzoek en het gebruiken van de gegevens hiervan en dat hij hiermee instemt op basis van juiste
en volledige informatie . Dit is zowel van juridisch als ethisch belang en is noodzakelijk om de
onderzoeken te mogen starten. (Berg, Appelbaum, Lidz & Parker, 2001) De deelnemers hebben wel
mondeling toestemming gegeven, echter is dit niet voldoende. Bij een eventueel vervolgonderzoek
zullen de deelnemers een schriftelijke informed consent moeten ondertekenen.
Al met al is de vragenlijst een valide vragenlijst, maar zullen de antwoorden door verkeerde keuzes
met betrekking tot het afnemen van de vragenlijst (zo hadden de deelnemers de vragenlijst wellicht
afgezonderd van elkaar moeten invullen) minder betrouwbaar zijn dan gehoopt. Hiermee moet
rekening worden gehouden tijdens het trekken van conclusies.
4.3 Resultaten
Welke invloed hebben bovenstaande punten op de resultaten en conclusies? Wat betreft het gegeven
dat elke procentuele afname van het vetpercentage een vooruitgang is zal er een grote groep zijn
binnen het onderzoek die vooruitgang boekt. Hierbij dient er in de resultaten goed gekeken te worden
naar de mate van vooruitgang. Door de wijze van werven van de deelnemers voor de controlegroep
zijn er deelnemers aan het onderzoek die volgens resultaten van de 0-meting niet hoeven af te vallen.
Gezien het feit dat zij niet te zwaar zijn is de kans groot dat deelnemers van de interventiegroep, die
vrijwel allemaal te zwaar zijn, beter zullen scoren op de afname van het vetpercentage dan de
controlegroep.
Daarnaast is er gezien de gevoeligheid op het gebied van privacy en het gegeven dat al de
deelnemers van de interventiegroep al gemeten zijn is het niet mogelijk om deze deelnemers opnieuw
te meten. Hierdoor ontbraken er een aantal gegevens (buikomvang bij interventiegroep en de
testgegevens van de eindmeting van vijf deelnemers bij de controlegroep). Hierdoor konden deze niet
worden meegenomen met de resultaten.
Uit de resultaten blijkt dat de verschillen tussen de controlegroep en de interventiegroep nergens
statistisch significant zijn. Opvallend is echter wel dat, hoewel volgens de toetsen niet statistisch
significant zijn, bijna alle resultaten in het voordeel spreken van de interventiegroep. Dit kan twee
dingen betekenen: of de verschillen tussen beide groepen zijn daadwerkelijk niet statistisch significant
en berusten dus op toeval of één of meerdere verschillen zijn wel statistisch significant maar bepaalde
variabelen hebben er voor gezorgd dat statistische toetsen op een verkeerde manier zijn uitgevoerd.
Bij dit laatste kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan het feit dat de controlegroep en de
interventiegroep uiteindelijk niet even groot zijn geweest. In de controlegroep zaten eenentwintig
deelnemers tegenover zesentwintig bij de interventiegroep. Bij zulke kleine aantallen is dit een
aanzienlijk verschil en is er een grote kans dat dit de resultaten van de statische toetsen heeft
beïnvloed en als niet statistisch significant worden beoordeeld. (Brinkman, 2011) Bij het trekken van
de conclusies zal hier rekening mee gehouden moeten worden.
28
Daarnaast moet er worden afgevraagd op het verschil in vetpercentage de juiste uitkomstmaat is
geweest voor dit onderzoek. Tussen de 0-, en eindmeting zat twee maanden verschil en dit is wellicht
tekort geweest om statistisch significante verschillen te ontdekken op het gebied van afname in
vetpercentage. Aan de andere kant is dit wel de enige uitkomstmaat die rekening houdt met het
uiteindelijke doel van de deelnemers, namelijk; het verliezen van gewicht middels een afname van het
vetpercentage. Wanneer bijvoorbeeld een uitkomstmaat als de Body Mass Index zou worden gekozen
dan wordt hier alleen rekening gehouden met lengte en gewicht. Dit zet spiermassa, vetpercentage en
de vochthuishouding buitenspel, wat een vertekend beeld zou geven van de realiteit. Al met al lijkt de
uitkomstmaat wel de juiste te zijn geweest maar dat wellicht de tijdsduur van het personal fitplan
afvallen langer zou mogen duren.
Zoals eerder in dit rapport al vermeld spelen er meerdere factoren een rol bij het ontstaan van
overgewicht, namelijk: fysiologische, psychische, sociale, genetische en perinatale factoren.
(Stegeman, 2009) Echter is er tijdens het in kaart brengen van externe factoren die de resultaten
zouden kunnen hebben beïnvloed alleen gekeken naar de factoren beweging, roken, alcohol en
drugs, voeding en ontspanning. Hoewel de BRAVO-factoren een groot gedeelte aan externe factoren
dekt, betekent het wel dat bijvoorbeeld psychische en sociale factoren niet zijn meegenomen terwijl
deze wel een aanzienlijke invloed hebben. (Stegeman, 2009) Een gevolg hiervan zou kunnen zijn dat
deze factoren de resultaten hebben beïnvloed zonder dat de onderzoeker hiervan op de hoogte was.
Dit is ongunstig voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten.
Tot slot. Een ander minpunt van de BRAVO-aspecten, en dan met name de toepassing ervan
gedurende het onderzoek, is dat het naast een aantal belangrijke hoofdzaken ook veel bijzaken
benoemd. Hierdoor is de aandacht misschien te weinig op de hoofdzaken gericht. Dus hoewel het
richten op de BRAVO-aspecten zeer zeker nut heeft gehad moet in het vervolg wellicht de aandacht
worden gericht op een specifiek deel van de BRAVO-aspecten, aangevuld met andere aspecten die
op dat moment van belang zijn.
29
5. Conclusies In dit hoofdstuk wordt door middel van het beantwoorden van de deelvragen conclusies getrokken en
zal er uiteindelijk een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.
5.1 Conclusies met betrekking tot de deelvragen
Wat zijn de resultaten van de interventiegroep?
De interventiegroep is gemiddeld -0,48% aan gewicht in kilogrammen en -1,95% aan vetpercentage
verloren. Verder heeft de interventiegroep gemiddeld +0,64% aan spiermassa gewonnen en is de
Body Mass Index toegenomen met -0,38% toegenomen.
Wanneer deze resultaten worden vergeleken met de literatuur, blijkt dat het personal fitplan afvallen
aanzienlijk beter scoort op het gebied van afname van vetpercentage (de hoofduitkomstmaat van het
onderzoek naar het personal fitplan afvallen) dan andere trainingsprogramma’s gericht op lichamelijke
beweging. Onderzoek van Schwingshackl, Dias en Hoffmann (2009) vergeleek tweeëntwintig studies
gericht op afvallen middels lichamelijke beweging. Hieruit bleek dat men gemiddeld -0,66% aan
vetpercentage verloor. Diegenen die een dieet combineerde met meer lichamelijke beweging verloren
gemiddeld -2.64% aan vetpercentage.
De reden dat het resultaat van de interventiegroep van het personal fitplan afvallen tussen beiden
groepen van het onderzoek van Schwingshackl, Dias en Hoffmann inligt kan worden verklaart door
het feit dat er bij het onderzoek naar het personal fitplan afvallen deelnemers waren die op dieet
waren en deelnemers die geen verandering aan hun voedingspatroon aanbrachten. Hoewel de
resultaten van de interventiegroep overeenkomen met de literatuur, zijn deze niet statistisch
significant. Op dit moment kunnen de resultaten zodoende niet worden toegeschreven aan de
interventie, maar de verwacht is dat wanneer dit onderzoek op grotere schaal wordt uitgevoerd dit wel
het geval is.
Wat zijn de resultaten van de controlegroep?
De controlegroep is gemiddeld -0,23% aan gewicht in kilogrammen en -1,39% aan vetpercentage
verloren. Verder heeft de controlegroep gemiddeld +1,09% aan spiermassa gewonnen en is de Body
Mass Index toegenomen met +1,59% toegenomen. Geen van deze resultaten zijn statistisch
significant en daarom mag geconcludeerd worden dat de resultaten niet zijn toe te schrijven aan
bepaalde variabelen anders dan het toeval. Bij het beantwoorden van de hoofdvraag van dit
onderzoek op de volgende pagina zal worden gekeken of deze resultaten een wetenschappelijke
basis hebben ten opzichte van de resultaten van de interventiegroep.
In welke mate wordt het (mogelijk) aangetoonde effect ook daadwerkelijk veroorzaakt door de
interventie en niet door andere, irrelevante factoren?
De resultaten zoals hierboven omschreven zijn vergeleken met de factoren bewegen, roken, alcohol,
voeding en ontspanning om te kijken of één (of meerdere) factoren invloed heeft gehad op deze
resultaten. Uit de toetsen is gebleken dat geen van deze factoren een statistisch significante relatie
heeft met de resultaten. Hieruit mag geconcludeerd worden dat het effect van interventie niet is
beïnvloed door andere, irrelevante factoren.
Welke waardering geven de deelnemers aan het personal fitplan afvallen?
De zesentwintig deelnemers uit de interventiegroep mochten allen een cijfer geven aan het personal
fitplan afvallen op een schaal van 1 tot en met 10. Zij kwamen samen tot een gemiddelde van 6,62
(SD=1,02). Waarbij het laagste cijfer dat is gegeven een 5 was en het hoogste cijfer een 8. De
conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de deelnemers over het algemeen tevreden zijn over
het personal fitplan afvallen, maar dat er nog voldoende ruimte is voor verbetering.
30
Wat is daadwerkelijk de toegevoegde waarde van het personal fitplan afvallen?
Wanneer de deelnemers aan het personal fitplan afvallen werd gevraagd wat zij de
voordelen/toegevoegde waarde van het personal fitplan afvallen vinden kwamen er een aantal zaken
aanzienlijk vaak naar voren. Vrijwel elke deelnemers aan het personal fitplan afvallen gaf aan erg
gemotiveerd te worden door het programma en dit te zien als een stok achter de deur om naar de
sportschool te blijven komen. Verder blijkt men ook zeer positief over het uitvoeren van een begin,-
tussen- en eindmeting. Op deze manier blijft men goed op de hoogte van de persoonlijke situatie. Tot
slot wordt het opstellen van een gepersonaliseerd trainingsprogramma voor iedere deelnemer erg
gewaardeerd.
5.2 Conclusies met betrekking tot de onderzoeksvraag
‘’In welke mate verschillen de trainingsresultaten (gewicht, body mass index, vetpercentage en
spiermassa) van vrouwelijke leden in de leeftijd van 18-65 jaar die onder professionele begeleiding het
Personal Fitplan AFVALLEN uitvoeren ten opzichte van vrouwelijke leden (18-65 jaar) die gewicht
proberen te verliezen zonder begeleiding?’’
Wanneer de trainingsresultaten van de groep die onder professionele begeleiding het personal fitplan
afvallen uitvoerde worden vergeleken met de groep die probeerde gewicht te verliezen zonder
begeleiding blijkt dat de groep met begeleiding bijna over de hele linie beter scoort. Zo verloren zij
gemiddeld -0,25% meer gewicht dan de groep zonder begeleiding en verlaagden zij hun Body Mass
Index met +1,97% meer dan de groep zonder begeleiding. Daarnaast verloren zij gemiddeld meer vet
(-0,56%). Het enige waar de groep zonder begeleiding beter op scoorde was de toename van
spiermassa. Hier scoorde de groep zonder begeleiding +0.47% beter in. Al deze resultaten zijn echter
niet statistisch significant.
Zoals eerder in de inleiding is vermeld blijkt dat, naast het onderzoek naar het personal fitplan
afvallen, ook uit de literatuur dat personen die gewicht proberen te verliezen met behulp van een
afvalprogramma een beter resultaat boeken dan personen die dit proberen op eigen initiatief. (Klem
e.a.,1997., Wing e.a., 2006., Marinilli Pinto e.a., 2008., Heshka e.a., 2003) Dit ondersteunt de
gedachte dat het personal fitplan afvallen een daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft voor personen
die gewicht willen verliezen.
Desalniettemin, rekening houdende met het feit dat de beide onderzoeksgroepen niet even groot
waren en de periode wellicht te kort was om een statistisch significant resultaat te boeken kan er
geconcludeerd worden dat de groep met professionele begeleiding betere resultaten heeft geboekt
dan de groep zonder begeleiding, maar dat deze resultaten niet statistisch significant waren en er
daardoor niet met zekerheid kan worden gezegd of de geboekte resultaten zijn toe te schrijven aan
het personal fitplan afvallen. Aannemelijk is dat wanneer het onderzoek gereproduceerd wordt met
een grotere steekproef veelal dezelfde resultaten zichtbaar zijn, echter dan statistisch significant.
5.3 Overige conclusies
Uit de resultaten van het de vragenlijst is gebleken dat een groot deel van de deelnemers aan het
personal fitplan afvallen geen voedingsrichtlijnen heeft meegekregen. Hieruit mag geconcludeerd
worden dat de interventie niet altijd zo wordt uitgevoerd als beoogd, welke invloed heeft op de
resultaten van de interventie.
Tot slot is gedurende het onderzoek gebleken dat de onderzoeksgroepen te verschillend zijn geweest.
Zo zat er een te grote variatie in lengte, gewicht en persoonlijke doelstellingen binnen de
onderzoeksgroepen maar vooral tussen beide onderzoeksgroepen. Deze verschillen zorgen ervoor
dat de validiteit van het onderzoek afneemt (Brinkman, 2011) waardoor bij de resultaten én de
conclusies met betrekking tot de hoofdvraag een slag om de arm moet worden gehouden.
31
6. Aanbevelingen
Allereerst zou SportCity er goed aan doen om het huidige programma consequenter toe te passen
dan nu het geval is. Dit houdt vooral in dat er consequent voedingsrichtlijnen moeten worden
meegeven aan de deelnemers van het personal fitplan afvallen. Zoals in de resultaten naar voren is
gekomen krijgt een groot deel van de deelnemers geen voedingsrichtlijnen aangeboden, terwijl dit wel
wordt toegezegd. Het is van groot belang dat alle deelnemers handvatten krijgen uitgereikt op het
gebied van voeding omdat wanneer mensen onbekend zijn met een gezondheidsprobleem, in dit
geval mogelijk ongezonde voeding, of denken dat een gezondheidsprobleem niet op hen van
toepassing is zij geen reden zien om actie te ondernemen om dit gezondheidsprobleem te verkleinen.
(Weinstein & Sandman, 2002)
Daarnaast dienen er, indien de expertise aanwezig is, gedragsveranderingsstrategieën te worden
verweven met het personal fitplan afvallen om zo de adoptie van het programma te vergemakkelijken.
Wanneer het personal fitplan aan de hand van gedragsveranderingsstrategieën wordt uitgevoerd
zullen de deelnemers het gewenste gedrag langer kunnen volhouden omdat er aan meerdere
variabelen wordt gedacht die invloed hebben op gedrag (bv ASE-model: attitude, sociale invloed,
eigen effectiviteit). Ter verduidelijking: wanneer bij de deelnemers wordt gelet op alle drie de
variabelen van het ASE-model zullen deze eerder en langer gezond gedrag kunnen vertonen dan
wanneer er aan slechts twee of minder van die variabelen (bij toeval) aandacht aan wordt besteed.
(Brug, Assema, van & Lechner, 2008)
Tot slot: gezien het feit dat uit dit onderzoek geen statistisch significante conclusies getrokken konden
worden is het doen van vervolgonderzoek naar het personal fitplan afvallen sterk aanbevolen. Om een
groter effect aan te kunnen tonen tijdens dit vervolgonderzoek is verstandig om:
- Het personal fitplan geen twee, maar drie maanden te laten duren met daarin
tussenmetingen na één en twee maanden. Hierdoor kan er logischerwijs een groter
resultaat geboekt worden dan binnen twee maanden, wat de succeservaring van de
deelnemers doet stijgen.
- Een grotere steekproef toe te passen. Doordat de resultaten van de controle- en
interventiegroep te dicht bij elkaar lagen kon er geen statistisch significant resultaat gevonden
worden. Bij een grotere controle- en interventiegroep is een eventueel statistisch significant
resultaat makkelijker zichtbaar te maken.
- Een gelijkwaardige controle- en interventiegroep samen te stellen. Gedurende dit
onderzoek bleek dat de beide groepen te divers waren. Zo verschilden beide groepen erg in
onder andere leeftijd, gewicht, lengte en trainingsdoelen. Dit bemoeilijkte het om de groepen
goed met elkaar te kunnen vergelijken.
- Eventuele af te nemen vragenlijsten strikt individueel te laten invullen. Tijdens het
invullen van de vragenlijsten bleek dat de deelnemers met elkaar in overleg waren. Hierdoor
konden zij elkaar beïnvloeden wat de betrouwbaarheid van de antwoorden deed verlagen. Het
heeft daarom de voorkeur de vragenlijsten individueel te laten invullen.
De aanbevelingen zijn behoorlijk intensief en zullen op korte termijn op financieel en organisatorisch
gebied meer kosten dan opleveren. Echter, zullen de deelnemers op lange termijn door de
gedragsveranderingsstrategieën en de betere resultaten het sporten langer blijven volhouden.
Hierdoor blijven de deelnemers langer lid en zal dit zich uiteindelijk ook terugbetalen op financieel
gebied.
32
Bibliografie
ACSM. (2013). ACSM’s Guideliness for Testing Exercise and Prescription. Wolters Kluwer Health:
Lippincott, Williams & Wilkins. Negende druk.
American College of Sports Medicine. (2001). Appropriate Intervention Strategies for Weight Loss and
Prevention of Weight Regain for Adults. Med. Sci. Sports Exerc., 33(12), 2145-2156.
NISB. (z.d.). BRAVO-kompas. Geraadpleegd op 29-06-2015, van
http://tools.nisb.nl/bravokompas
Beavers, K.M., Beavers, D.P., Nesbit, B.A., Ambrosius, W.T., Marsh, A.P., Nicklas, B.J. & Rejeski,
W.J. (2013). Effect of an 18 month physical activity and weight loss intervention on body composition
in overweight and obese adults. Obesity, 22(2), 325-331.
Brinkman, J. (2011). Cijfers spreken: Overtuigen met onderzoek en statistiek. Noordhoff Uitgevers:
Groningen/Houten.
Brug, J., Assema, van, P. & Lechner, L. (2008). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een
gedragsmatige aanpak. Van Gorcum & Comp B.V.: Assen. Zesde druk.
Cappuccio, F.P., D’Elia, L., Strazzullo, P. & Miller, M.A. (2010). Sleep duration and all-cause mortality:
a systematic review and meta-analysis of prospective studies. Sleep, 33(5).
CBS. (z.d.). Cijfers in 2013 door CBS. Geraadpleegd op 31 oktober 2014, van
http://www.convenantgezondgewicht.nl/cijfers/cijfers_2013_door_cbs
Ellis, K.J. (2000). Human body composition: in vivo models. Psychological reviews, (80), 649-680.
Everink, I., Maaskant, M.A.,Knijff-Raeven, van, A.G.M., Schrojenstein Lantman-de Valk, van, H.M.J. &
Buntinx, W.H.E. (2010). Overeenstemming tussen antropometrische methoden voor de bepaling van
de gewichtsstatus. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 88(4), 190-195.
Gezondheidsraad. (2003). Overgewicht en obesitas. Geraadpleegd op 30 januari 2015, van
http://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/0307N.pdf
Gratton, C., Jones, I. & Robinson T. (2011). Onderzoeksmethoden voor sportstudies. Uitgeverij
Routledge: Londen/New York. Tweede druk.
Heshka, S., Anderson, J.W., Atkinson, R.L., Greenway, F.L., Hill, J.O. & Phinney, S.D. (2003). Weight
loss with self-help compared with a structured commercial program: a randomized trial. JAMA,
9;289(14), 1792-1798.
Inholland. (2013). Enquête leefstijlscan 2013. Geraadpleegd op 11 maart 2015, van
https://blackboard.inholland.nl/webapps/portal/frameset.jsp?tab_tab_group_id=_2_1&url=%2Fwebapp
s%2Fblackboard%2Fexecute%2Flauncher%3Ftype%3DCourse%26id%3D_29759_1%26url%3D
Jellinek. (2015). Is minder roken beter dan veel roken?. Geraadpleegd op 22 mei 2015, van
http://www.jellinek.nl/vraag-antwoord/is-minder-roken-beter-dan-veel-roken/
Klem, M.L., Wing, R.R., McGuire, M.T., Seagle, H.M. & Hill, J.O. (1997). A descriptive study of
individuals succesfull at long-term maintenance of substantial weight loss. Am J Clin Nutr, 66(2), 239-
246.
33
Marinilli Pinto, A., Gorin, A.A., Raynor, H.A., Tate, D.F., Fava, J.L. & Wing, R.R. (2008). Succesfull
weight-loss maintenance in relation to method of weight loss. Obesity (Silver Spring), 16(11), 2456-
2461.
Proper, K.I., Bakker, I., Overbeek, van, K., Bergstra, B., Verheijden, M.W., Hopman-Rock, M. &
Mechelen, van, W. (2005). Naar een BRAVO-beleid door bedrijfsartsen. Body@Work TNO-VUmc.
Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2013). Hoeveel mensen hebben overgewicht of ondergewicht in
Zuid-Holland West?. Geraadpleegd op 31 oktober 2014, van
http://www.regionaalkompas.nl/zuid-holland-west/thema-s/lichaamsgewicht/hoeveel-mensen-hebben-
overgewicht-of-ondergewicht-in-zuid-holland-west/
Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Normen van lichamelijke (in)activiteit. Geraadpleegd op
21 mei 2015. Van
http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/normen-van-
lichamelijke-in-activiteit/
NIH Technology Assessment Conference Panel. (1993). Methods for voluntary weight loss and
control. Ann Intern Med. 119(7 Pt 2), 1792-1798.
Peeters, C., Hilkens, D., Stikkel, M., Aalbers, N. & Jalali Far, P. (2011). Overgewicht in de grote stad
wat doen mensen zelf en hoe zijn trends voor de toekomst: onderzoek naar het succesvol afvallen op
eigen initiatief en welke factoren daarbij een rol spelen. Rotterdam: Cephir.
Pocock, S.J. (1983). Clinical trials: a practical approach. John Wiley & Sons ltd.: West Sussex.
Rijksoverheid. (2009). Nota overgewicht: Uit balans: de last van overgewicht Geraadpleegd op 11
maart 2015, van
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2009/03/23/nota-overgewicht.html
Schwingshackl, L., Dias, S. & Hoffmann, G. (2009). Impact of long-term lifestyle programmes on
weight loss and cardiovascular risk factors in overweight/obese participants: a systematic review and
network meta-analysis. Syst Rev, 130(3).
Sealed Envelope. (z.d.). Power (sample size) calculators. Geraadpleegd op 2 maart 2015, van
https://www.sealedenvelope.com/power/binary-superiority/
Serdula, M.K., Mokdad, A.H., Williamson, D.F., Galuska, D.H., Mendlein, J.M. & Heath, G.W. (1999).
Prevalence of Attempting Weight Loss for Controlling Weight. JAMA, 282(14).
SportCity. (z.d.). Personal fitplan afvallen. Geraadpleegd op 31 oktober 2014, van
http://www.sportcity.nl/sport-wellness/personal-fitplan/afvallen
Stegeman, N.E. (2009). Voeding bij gezondheid en ziekte. Noordhoff Uitgevers: Groningen/Houten.
Vijfde druk.
Utter, A.C., et al. Use of the leg-to-leg bioelectrical impedance method in assessing body composition
change in obese woman. American Journal of Clinical Nutrition, 1999(69), 603-607.
Voedingscentrum. (z.d.). Schijf van vijf. Geraadpleegd op 22 mei 2015, van
http://www.voedingscentrum.nl/nl/schijf-van-vijf/schijf.aspx
Voedingscentrum. (z.d.). Wat is een goed ontbijt?. Geraadpleegd op 22 mei 2015, van
http://www.voedingscentrum.nl/nl/schijf-van-vijf/eet-niet-teveel-en-beweeg/wat-is-een-goed-
ontbijt.aspx
34
Voedingscentrum. (2015). Alcohol. Geraadpleegd op 22 mei 2015, van
http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/alcohol.aspx
Weinstein, N.D. & Sandman, P.M. (2002). Health behavior and health education: theory, research and
practice. Jossey-Bass: San Fransisco. Derde druk.
Westerterp, K.R. (1998). Alterations in energy balance with exercise. Am J Clin Nutr: 68 (suppl), 970S-
4S.
Wing, R.R., Tate, D.F., Gorin, A.A., Raynor, H.A. & Fava, J.L. (2006). A self-regulation program for
maintenance of weight loss. N Engl J Med, 355(15), 1563-1571. .
35
Bijlagen
Bijlage A: Protocollen antropometrietesten
36
37
Bijlage B: Poster/flyer deelnemers onderzoek werven
38
Bijlage C: Vragenlijst controlegroep
vragenlijst afvallen
MEI 2015
SPORTCITY LEIDERDORP WINKELHOF 1
CG
39
Beste deelnemer, Voor u ligt de vragenlijst ‘afvallen’. De vragenlijst is bedoeld om inzicht te krijgen in het ‘hoe en waarom’ van de effecten van het personal fitplan afvallen zoals dat bij SportCity wordt aangeboden. De vragenlijst bestaat uit 30 vragen. Om een helder beeld te krijgen van de situatie is het van belang dat u de vragenlijst zelfstandig beantwoordt en dit naar waarheid/ uw mening doet. Er zijn geen goede of foute antwoorden en de antwoorden zullen gecodeerd verwerkt worden. Dit houdt in dat deze vragenlijst een nummer krijgt en niemand te weten komt dat u bepaalde antwoorden heeft ingevuld. U hoeft om deze reden uw naam niet te vermelden op deze vragenlijst. Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer vijftien minuten duren. Bent u klaar? Sluit dan de vragenlijst en lever deze in bij de enquêteur. Via deze weg wil ik u bedanken voor uw tijd en deelname aan het onderzoek.
Instructief voorafgaande aan de vragenlijst:
1. Kleur het antwoordvakje volledig in. 2. Het kan zijn dat u bepaalde vragen mag overslaan. In dit geval wordt er aangegeven bij welke
vraag u verder dient te gaan (voorbeeld: ‘Ga door naar vraag 5’). 3. Vul bij iedere vraag slechts één antwoord in. Indien meerdere antwoorden zijn toegestaan
wordt dit aangegeven (voorbeeld: ‘U mag hier meerdere antwoorden invullen’). 4. Indien u uw antwoord wil veranderen, kruis dan ingevulde antwoord door en vul het juiste
antwoordvakje volledig in.
Voorbeeldvraag 1:
Wat is de hoofdstad van Nederland?
o Amsterdam
Rotterdam
U hebt nu ingevuld ‘Rotterdam’.
Voorbeeldvraag 2:
Wat is de hoofdstad van Nederland?
Amsterdam
X Rotterdam
U hebt nu ingevuld ‘Amsterdam’. Succes met het invullen van de vragenlijst!
40
Algemeen
1
Wat is uw leeftijd?
…….
Jaar
2
Wat is uw hoogst genoten opleiding?
o Geen o Basisschool o Middelbare school o Lager beroepsonderwijs o Middelbaar
beroepsonderwijs o Hoger beroepsonderwijs o Universitair onderwijs
3
Vul de volgende zin aan:
‘Ik vind mijzelf:….’
o Veel te mager o Een beetje te mager o Goed o Een beetje te dik o Veel te dik
Bewegen / fysieke activiteit
Twijfelt u welk antwoord het best bij u past? Beantwoord de vraag dan voor uw situatie in de afgelopen week.
4
Op hoeveel dagen heeft u de afgelopen week gedurende tenminste 30 minuten matig intensief bewogen: stevig wandelen, fietsen, tuinieren, dansen sporten en/of huishouden? Andere activiteiten zijn natuurlijk ook goed mogelijk.
o 0 dagen per week o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
41
5
Op hoeveel dagen heeft u de afgelopen week gedurende tenminste 20 minuten intensief bewogen: activiteiten waarbij u gaat zweten en buiten adem raakt?
o 0 dagen per week o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
6
De afgelopen week was een:
o Minder actieve week dan een normale week
o Een normale week wat betreft bewegen
o Een intensievere week dan een normale week
7
Hoe vaak bent u de afgelopen twee maanden gemiddeld komen sporten bij SportCity?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
8
Hoe lang per keer sport u gemiddeld bij een bezoek aan SportCity?
… minuten per keer
9
Hoeveel keer per week heeft u gemiddeld gesport buiten uw bezoeken aan SportCity? (Denk aan: teamsport, joggen, skeeleren, etc.).
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
42
10
Hoe lang per keer sport u gemiddeld buiten uw bezoeken aan SportCity?
… minuten per keer
11
Wanneer u terugkijkt op de afgelopen periode bij SportCity en u vergelijkt uw opkomst bij het begin de periode met uw op opkomst aan het einde van de periode. Vul de volgende zin aan:
‘Ik ben gemiddeld steeds….’
o Minder gaan sporten o Evenveel blijven sporten
( ga naar vraag 13) o Meer gaan sporten
( ga naar vraag 13)
12
Wat is de reden dat u steeds minder bent gaan sporten?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
13
U heeft de afgelopen twee maanden gesport zonder begeleiding van een professional bij SportCity. In hoeverre heeft u enige vorm van begeleiding gemist? Denk hierbij aan: het opstellen van trainingsschema’s, advies op het gebied van voeding, motiveren, etc.
o Helemaal niet ( ga verder naar vraag 15)
o Soms o Vaak o Altijd
14
U heeft aangegeven begeleiding van een professional in mindere of meerdere mate te missen. Welke vorm(en) van begeleiding heeft u vooral gemist? U mag hier meerdere antwoorden invullen.
o Hulp bij het opstellen van realistische doelen
o Hulp bij het opstellen en uitvoeren van trainingsschema’s
o Voedingsadviezen o Tussenevaluatie na vier
weken o Motivatie o Anders, namelijk:
……………………
43
15
Heeft u het gevoel dat u meer resultaat had kunnen boeken wanneer u professionele begeleiding zou hebben gehad?
o Nee o Misschien o Ja
Voeding
Twijfel je welk antwoord het best bij jou past? Beantwoord de vraag dan voor jouw situatie in de afgelopen week.
16
Hoeveel dagen per week ontbijt u?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
17
Hoeveel dagen per week eet u 200 gram groente (vier opscheplepels) of meer?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
44
18
Hoeveel dagen per week eet u twee stuks fruit of meer?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
19
Hoe vaak eet u zoete tussendoortjes (koek, gebak, chocolade, snoep, bonbons, etc.)?
o Nooit of minder dan één dag per week ( ga naar vraag 21)
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
20
Hoeveel zoete tussendoortjes eet u per dag?
Tel ca. 30 gram (twee bonbons of één plakje cake) als één stuk.
o 1 o 2 o 3 o 4 o 5 o 6 o 7 o Anders, namelijk:
……………………
21
Hoe vaak eet u hartige tussendoortjes (patat, frikadel, kroket, chips, pinda’s, saucijzenbroodje, etc.)?
o Nooit of minder dan één dag per week ( ga naar vraag 23)
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
45
22
Hoeveel hartige tussendoortjes eet u per dag?
Tel ca. 30 gram (een handje nootjes, klein zakje chips of half saucijzenbroodje) als één stuk.
o 1 o 2 o 3 o 4 o 5 o 6 o 7 o Anders, namelijk:
……………………
Genotsmiddelen en Ontspanning
23
Hoe vaak rookt u momenteel?
o Nooit ( ga naar vraag 25)
o Minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
24
Hoeveel sigaretten rookt u gewoonlijk per dag?
…. sigaretten per dag
25
Hoe vaak drinkt u momenteel alcoholhoudende dranken?
o Nooit o Bij uitzondering o 1-2 keer per maand o 1-2 keer per week o Dagelijks
26
Hoeveel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een typische dag waarop u alcohol drinkt?
…. glazen alcohol per dag
46
27
Hoeveel uur slaapt u gemiddeld per nacht?
o Minder dan 6 uur per nacht o 6-8 uur per nacht o Meer dan 8 uur per nacht
28
Kunt u thuis voldoende ontspannen?
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
29
Kunt u op werk/school voldoende ontspannen?
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
30
Houdt u naast uw werk/school nog
voldoende energie over voor andere dingen?
(bijv. sporten, sociale contacten etc.)
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
Bedankt voor het invullen!
47
Bijlage D: Vragenlijst interventiegroep
vragenlijst afvallen
MEI 2015
SPORTCITY LEIDERDORP WINKELHOF 1
IG
48
Beste deelnemer, Voor u ligt de vragenlijst ‘afvallen’. De vragenlijst is bedoeld om inzicht te krijgen in het ‘hoe en waarom’ van de effecten van het personal fitplan afvallen zoals dat bij SportCity wordt aangeboden. De vragenlijst bestaat uit 39 vragen. Om een helder beeld te krijgen van de situatie is het van belang dat u de vragenlijst zelfstandig beantwoordt en dit naar waarheid/ uw mening doet. Er zijn geen goede of foute antwoorden en de antwoorden zullen gecodeerd verwerkt worden. Dit houdt in dat deze vragenlijst een nummer krijgt en niemand te weten komt dat u bepaalde antwoorden heeft ingevuld. U hoeft om deze reden uw naam niet te vermelden op deze vragenlijst. Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer vijftien minuten duren. Bent u klaar? Sluit dan de vragenlijst en lever deze in bij de enquêteur. Via deze weg wil ik u bedanken voor uw tijd en deelname aan het onderzoek.
Instructief voorafgaande aan de vragenlijst:
5. Kleur het antwoordvakje volledig in. 6. Het kan zijn dat u bepaalde vragen mag overslaan. In dit geval wordt er aangegeven bij welke
vraag u verder dient te gaan (voorbeeld: ‘Ga door naar vraag 5’). 7. Vul bij iedere vraag slechts één antwoord in. Indien meerdere antwoorden zijn toegestaan
wordt dit aangegeven (voorbeeld: ‘U mag hier meerdere antwoorden invullen’). 8. Indien u uw antwoord wil veranderen, kruis dan ingevulde antwoord door en vul het juiste
antwoordvakje volledig in.
Voorbeeldvraag 1:
Wat is de hoofdstad van Nederland?
o Amsterdam
Rotterdam
U hebt nu ingevuld ‘Rotterdam’.
Voorbeeldvraag 2:
Wat is de hoofdstad van Nederland?
Amsterdam
X Rotterdam
U hebt nu ingevuld ‘Amsterdam’. Succes met het invullen van de vragenlijst!
49
Algemeen
1
Wat is uw leeftijd?
…….
Jaar
2
Wat is uw hoogst genoten opleiding?
o Geen o Basisschool o Middelbare school o Lager beroepsonderwijs o Middelbaar
beroepsonderwijs o Hoger beroepsonderwijs o Universitair onderwijs
3
Vul de volgende zin aan:
‘Ik vind mijzelf:….’
o Veel te mager o Een beetje te mager o Goed o Een beetje te dik o Veel te dik
4
Noem drie sterke punten van het Personal Fitplan afvallen.
1)
2)
3)
5
Noem drie zwakke punten van het Personal Fitplan afvallen.
1)
2)
3)
6
Op een schaal van 1 tot 10. Wat is uw algehele beoordeling over het Personal Fitplan Afvallen?
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
50
Bewegen / fysieke activiteit
Twijfelt u welk antwoord het best bij u past? Beantwoord de vraag dan voor uw situatie in de afgelopen week.
7
Op hoeveel dagen heeft u de afgelopen week gedurende tenminste 30 minuten matig intensief bewogen: stevig wandelen, fietsen, tuinieren, dansen sporten en/of huishouden? Andere activiteiten zijn natuurlijk ook goed mogelijk.
o 0 dagen per week o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
8
Op hoeveel dagen heeft u de afgelopen week gedurende tenminste 20 minuten intensief bewogen: activiteiten waarbij u gaat zweten en buiten adem raakt?
o 0 dagen per week o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
9
De afgelopen week was een:
o Minder actieve week dan een normale week
o Een normale week wat betreft bewegen
o Een intensievere week dan een normale week
10
Hoe vaak bent u de afgelopen twee maanden gemiddeld komen sporten bij SportCity?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
51
11
Hoe lang per keer sport u gemiddeld bij een bezoek aan SportCity?
… minuten per keer
12
Hoeveel keer per week heeft u gemiddeld gesport buiten uw bezoeken aan SportCity? (Denk aan: teamsport, joggen, skeeleren, etc.).
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
13
Hoe lang per keer sport u gemiddeld buiten uw bezoeken aan SportCity?
… minuten per keer
14
Wanneer u terugkijkt op de afgelopen periode bij SportCity en u vergelijkt uw opkomst bij het begin van de periode met uw op opkomst aan het einde van de periode. Vul de volgende zin aan:
‘Ik ben gemiddeld steeds….’
o Minder gaan sporten o Evenveel blijven sporten
( ga naar vraag 16) o Meer gaan sporten
( ga naar vraag 16)
15
Wat is de reden dat u steeds minder bent gaan sporten?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
16
Heeft de begeleiding die u heeft gekregen bij het Personal Fitplan afvallen uw motivatie om te gaan sporten beïnvloed?
o Nee o Ja, ik ben minder
gemotiveerd o Ja, ik ben meer
gemotiveerd
52
17
Heeft u bij het Personal Fitplan afvallen een trainingsprogramma meegekregen om uw doelen te behalen?
o Nee ( ga verder naar vraag 20)
o Ja
18
Heeft u gebruik gemaakt van dit trainingsprogramma?
o Nee ( ga verder naar vraag 20)
o Ja
19
Heeft u het gevoel dat dit trainingsprogramma u heeft geholpen bij het afvallen?
o Nee o Weet ik niet o Ja
20
Onderdeel van het Personal Fitplan afvallen is het zogenoemde testprogramma. Deze bestaat uit een beginmeting, tussenmeting na vier weken en een eindmeting. Hebben deze metingen u bewust gemaakt van uw persoonlijke situatie? Denk hierbij aan: overgewicht, obesitas, abnormale vetverdeling. Ook andere situaties zijn mogelijk.
o Nee o Ja
21
Bij de tussenmeting wordt onder andere besproken of u op de juiste weg bent om uw doelen te behalen of dat er eventueel aanpassingen nodig zijn. Is de tussenmeting voor u een moment geweest waardoor u gemotiveerd de laatste vier weken van het Personal Fitplan afvallen bent ingegaan?
o Nee o Weet ik niet o Ja
53
Voeding
Twijfel je welk antwoord het best bij jou past? Beantwoord de vraag dan voor jouw situatie in de afgelopen week.
22
Hoeveel dagen per week ontbijt u?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
23
Hoeveel dagen per week eet u 200 gram groente (vier opscheplepels) of meer?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
24
Hoeveel dagen per week eet u twee stuks fruit of meer?
o Nooit of minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
54
25
Hoe vaak eet u zoete tussendoortjes (koek, gebak, chocolade, snoep, bonbons, etc.)?
o Nooit of minder dan één dag per week ( ga naar vraag 27)
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
26
Hoeveel zoete tussendoortjes eet u per dag?
Tel ca. 30 gram (twee bonbons of één plakje cake) als één stuk.
o 1 o 2 o 3 o 4 o 5 o 6 o 7 o Anders, namelijk:
……………………
27
Hoe vaak eet u hartige tussendoortjes (patat, frikadel, kroket, chips, pinda’s, saucijzenbroodje, etc.)?
o Nooit of minder dan één dag per week ( ga naar vraag 29)
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
55
28
Hoeveel hartige tussendoortjes eet u per dag?
Tel ca. 30 gram (een handje nootjes, klein zakje chips of half saucijzenbroodje) als één stuk.
o 1 o 2 o 3 o 4 o 5 o 6 o 7 o Anders, namelijk:
……………………
29
Heeft SportCity u richtlijnen aangeboden voor uw voeding en vitaminebehoefte?
o Nee ( ga naar vraag 32) o Ja
30
Hebben deze richtlijnen u geholpen om een gezond voedingspatroon aan te houden?
o Nee o Weet ik niet o Ja o
31
Denkt u dat deze richtlijnen uw trainingsresultaten positief hebben beïnvloed?
o Nee o Weet ik niet o Ja
Genotsmiddelen en Ontspanning
32
Hoe vaak rookt u momenteel?
o Nooit ( ga naar vraag 34)
o Minder dan één dag per week
o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week o 5 dagen per week o 6 dagen per week o 7 dagen per week
33
Hoeveel sigaretten rookt u gewoonlijk per dag?
…. sigaretten per dag
56
34
Hoe vaak drinkt u momenteel alcoholhoudende dranken?
o Nooit o Bij uitzondering o 1-2 keer per maand o 1-2 keer per week o Dagelijks
35
Hoe veel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een typische dag waarop u alcohol drinkt?
…. glazen alcohol per dag
36
Hoeveel uur slaapt u gemiddeld per nacht?
o Minder dan 6 uur per nacht o 6-8 uur per nacht o Meer dan 8 uur per nacht
37
Kunt u thuis voldoende ontspannen?
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
38
Kunt u op werk/school voldoende ontspannen?
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
39
Houdt u naast uw werk/school nog
voldoende energie over voor andere dingen?
(bijv. sporten, sociale contacten etc.)
o Ja, meestal wel o Soms wel, soms niet o Nee, meestal niet
Bedankt voor het invullen!
57
Bijlage E: Antropometrische resultaten 0-meting controlegroep
Testpersoon Lengte in cm. Gewicht in kg. BMI kg./m² Buikomvang in cm. Vet% Spiermassa%
1 161,6 75,7 29 93 44,5 23,9
2 161,5 74,7 28,6 94 43,3 24,5
3 172,5 74,1 24,9 91 35,6 27,7
4 163 69 26 82 36,8 27,8
5 171 95,9 32,8 107 53,3 19,2
6 171 70,4 24,1 86 40 24,1
7 164 97,4 36,2 101,2 46 25,5
8 166 96,5 35 113,2 48 23,3
9 168 65,5 23,2 74,6 29 31,4
10 170 74,4 25,7 93,7 38,7 26,5
11 163 58,4 22 74,3 36 24,3
12 167 60,8 21,8 72 32,7 27,7
13 164,7 82,9 30,6 93,7 45,5 24
14 182,6 69,5 20,9 78 31,8 28,5
15 161,6 71,1 27,3 85 42,9 24
16 173,8 87,7 29,1 99,5 39,5 27,1
17 164,1 64,2 23,9 81,5 35,6 27,3
18 175,5 69,2 22,5 72,8 33,4 28,2
19 181,2 60,4 18,4 66,5 25,6 29,7
20 166 56 20,3 69 29,4 28,5
21 157,4 50 20,3 69 28,2 28,9
22 178,6 83,1 25,9 95 37,3 27,6
23 173,8 71,7 23,7 75,2 32,8 29,5
24 184,1 86,2 25,5 85,5 34,4 29,2
25 164,3 72,3 26,7 83 42,6 24,1
26 170,7 69,2 23,8 89,9 26,1 36,1
58
Bijlage F: Antropometrische resultaten 0-meting interventiegroep
Lengte in cm. Gewicht in kg. BMI kg./m² Buikomvang in cm. Vet% Spiermassa%
175 59,8 19,6 21,9 33,4
170 62,6 21,7 83 29,9 29,4
172 66,5 22,5 36,4 25,5
180 79,5 24,5 35,5 27,8
172,5 85,6 28,8 98 28,1 35,6
175 87,1 28,4 27,3 30,5
175 74 24,2 78 28 32,4
178 95,7 30,2 30,5 33
162 63,7 24,3 35 27,3
181 95,5 29,2 40,7 26,3
172,5 62,5 21 29 29,9
176 90,5 29,1 30,5 30,4
168 98,2 34,4 46,7 23,9
178 88,7 28 41 25,9
164,5 85,7 31,7 42,5 25,6
178 85,5 27 28,3 33,2
183 76,6 22,9 14,4 41
178 75,1 23,7 36,1 27,1
184 77,2 22,8 22,8 36,9
177 71,8 22,9 20,8 34,5
172 72,1 24,4 15 39,5
180 81 25 27 38
166 89,4 32,4 46,3 23,8
188 107 30,5 28,8 32,9
192 88,6 24 22,4 35,6
197,5 138,9 35,6 35,1 29,3
59
Bijlage G: Antropometrische resultaten eindmeting controlegroep
Testpersoon Lengte in cm. Gewicht in kg. BMI kg./m² Buikomvang in cm. Vet% Spiermassa%
1 161,5 75 28,8 93 40,9 26,2
2
3
4 163 68,2 25,7 80 34,1 29,3
5
6
7 164 99,4 37 105 47 24,1
8 166 97,3 35,3 113 47,6 23,6
9 168 63,9 22,6 72 27,6 32
10 170 74,1 25,6 91,7 37,2 27,4
11 163 58,4 33 74 35,9 24,5
12 167 60,5 21,7 68 31,4 28,6
13 165 84,3 31,3 95,5 47,2 23
14 183 70,3 21 77,4 30,7 29,1
15 161 70,9 27,4 85 43,7 23,5
16
17 164 64,3 23,9 83 35,7 27,3
18 175,5 67,8 22 73 33,9 27,3
19 181 60,5 18,5 67 25,1 30,2
20 166 55,7 20,2 70 27,8 29,7
21 157 49,6 20 68,5 27,1 29,5
22 178,5 80,1 25,1 93 36,7 27,6
23 174 72 23,8 77 32,7 29,5
24 184 86,2 25,5 86 34,6 29,2
25 164 72,3 26,7 84,5 42,6 24,1
26 171 67,9 23,4 82 26,1 36,1
60
Bijlage H: Antropometrische resultaten eindmeting interventiegroep
Testpersoon Lengte in cm. Gewicht in kg. BMI kg./m² Buikomvang in cm. Vet% Spiermassa%
27 175 60 19,6 21,9 33,4
28 170 63 21,8 84 29,8 29,8
29 172 65,2 22 33,6 24,5
30 180 79 24,4 33,9 28,7
31 172,5 84,5 28,4 98 28,6 35,4
32 175 86,5 28,2 25,6 31,4
33 175 74,3 24,3 78 28,1 32,4
34 178 98,2 31 29,3 33,6
35 162 62,2 23,7 33,8 27,7
36 181 95,4 29,1 38,7 27,3
37 172,5 61,8 20,8 30,1 28,8
38 176 88,8 28,7 30 30,6
39 168 96,9 34,3 48,1 22,9
40 178 91,8 29 41,6 28,8
41 164,5 85,1 31,4 41,6 25,9
42 178 85,2 26,9 28,4 33,1
43 183 74,7 22,3 15,6 40,1
44 178 74,9 23,6 34,1 28,4
45 184 76,3 22,8 20 39,3
46 177 72,1 23 22,2 33,3
47 172 74,5 25,2 19,9 37
48 180 82 25,3 26,8 35,6
49 166 87,9 31,9 45,8 24
50 188 101,8 28,8 22,7 35,9
51 192 86,2 23,3 19,4 37,3
52 197 138,1 35,6 35,1 29,3