1

BASIC ENGLISH GRAMMAR

READER PART I

2

Hoe gebruik je deze grammatica reader

Dit is een reader over basis grammatica Engels Lees de volgende

aandachtspunten

1 Deze reader behandelt steeds een nieuw grammaticaal onderwerp op

dezelfde wijze

2 Eerst krijg je een korte uitleg en daarna de bijbehorende oefeningen

3 De antwoorden van de oefeningen schrijf je op een bijbehorend

antwoordblad Deze worden door de docent in de les op papier uitgedeeld (bij

afwezigheid kan je deze printen vanaf de website)

4 Bij ieder grammatica-antwoordblad hoort ook een deel waar je wordt

gevraagd om handtekeningen over de bijbehorende theorie te maken en leren

5 Ieder antwoordblad is met een progressieve code gecodeerd (G1 G2 G3

enz) en naarmate je de verschillende antwoordbladen invult bouw je een

grammatica-portfolio

6 Wanneer je klaar bent met het invullen van een grammatica-antwoordblad

vraag dan de antwoordsleutel aan je docent

7 Je bent verantwoordelijk voor je eigen grammatica-portfolio en lever het in

volgens de afspraken met je docent

8 Het is belangrijk dat je de behandelde grammaticale onderwerpen goed

leert omdat ze regelmatig getoetst zullen worden en meetellen voor het

eindcijfer bij iedere periode

9 Extra oefeningen over de verschillende grammaticale onderwerpen vind je

digitaal op de door de docent aanbevolen links

3

INHOUD DEEL 1

ALPHABET

NOUNS (pen - book enz)

ADJECTIVES ( beautiful - easy - cute enz)

PLURALS (books - children enz)

ARTICLES (A - AN - THE)

PREPOSITIONS OF TIME (AT - IN - ON)

PREPOSITIONS OF PLACE (BEHIND - IN FRONT OF- enz)

PRONOUNS - MIXED (I - YOU - ME - US enz)

POSSESSIVES (MY - MINE enz))

DEMONSTRATIVES (THIS - THAT - THESE - THOSE)

WORD ORDER

4

The English alphabet - Het Engelse alfabet

Het Engels gebruikt exact hetzelfde Romeinse (Latijnse) alfabet als het Nederlands Het

Engelse alfabet heeft 26 letters Deze letters worden echter wel anders uitgesproken

Hieronder vind je een overzicht van de Engelse letters met aanwijzingen voor de uitspraak

Werk in tweetallen en spreek de letters van de volgende woorden een na een uit

a stylish white jacket food network kitchen

a chewy chocolate chip cookie recipe New York City

high tea sandwiches textile and fibre research

Fashion week wardrobe stylist

the latest trends haute couture

capsule collection jersey

fashionista knee length

2

Hoe gebruik je deze grammatica reader

Dit is een reader over basis grammatica Engels Lees de volgende

aandachtspunten

1 Deze reader behandelt steeds een nieuw grammaticaal onderwerp op

dezelfde wijze

2 Eerst krijg je een korte uitleg en daarna de bijbehorende oefeningen

3 De antwoorden van de oefeningen schrijf je op een bijbehorend

antwoordblad Deze worden door de docent in de les op papier uitgedeeld (bij

afwezigheid kan je deze printen vanaf de website)

4 Bij ieder grammatica-antwoordblad hoort ook een deel waar je wordt

gevraagd om handtekeningen over de bijbehorende theorie te maken en leren

5 Ieder antwoordblad is met een progressieve code gecodeerd (G1 G2 G3

enz) en naarmate je de verschillende antwoordbladen invult bouw je een

grammatica-portfolio

6 Wanneer je klaar bent met het invullen van een grammatica-antwoordblad

vraag dan de antwoordsleutel aan je docent

7 Je bent verantwoordelijk voor je eigen grammatica-portfolio en lever het in

volgens de afspraken met je docent

8 Het is belangrijk dat je de behandelde grammaticale onderwerpen goed

leert omdat ze regelmatig getoetst zullen worden en meetellen voor het

eindcijfer bij iedere periode

9 Extra oefeningen over de verschillende grammaticale onderwerpen vind je

digitaal op de door de docent aanbevolen links

3

INHOUD DEEL 1

ALPHABET

NOUNS (pen - book enz)

ADJECTIVES ( beautiful - easy - cute enz)

PLURALS (books - children enz)

ARTICLES (A - AN - THE)

PREPOSITIONS OF TIME (AT - IN - ON)

PREPOSITIONS OF PLACE (BEHIND - IN FRONT OF- enz)

PRONOUNS - MIXED (I - YOU - ME - US enz)

POSSESSIVES (MY - MINE enz))

DEMONSTRATIVES (THIS - THAT - THESE - THOSE)

WORD ORDER

4

The English alphabet - Het Engelse alfabet

Het Engels gebruikt exact hetzelfde Romeinse (Latijnse) alfabet als het Nederlands Het

Engelse alfabet heeft 26 letters Deze letters worden echter wel anders uitgesproken

Hieronder vind je een overzicht van de Engelse letters met aanwijzingen voor de uitspraak

Werk in tweetallen en spreek de letters van de volgende woorden een na een uit

a stylish white jacket food network kitchen

a chewy chocolate chip cookie recipe New York City

high tea sandwiches textile and fibre research

Fashion week wardrobe stylist

the latest trends haute couture

capsule collection jersey

fashionista knee length

3

INHOUD DEEL 1

ALPHABET

NOUNS (pen - book enz)

ADJECTIVES ( beautiful - easy - cute enz)

PLURALS (books - children enz)

ARTICLES (A - AN - THE)

PREPOSITIONS OF TIME (AT - IN - ON)

PREPOSITIONS OF PLACE (BEHIND - IN FRONT OF- enz)

PRONOUNS - MIXED (I - YOU - ME - US enz)

POSSESSIVES (MY - MINE enz))

DEMONSTRATIVES (THIS - THAT - THESE - THOSE)

WORD ORDER

4

The English alphabet - Het Engelse alfabet

Het Engels gebruikt exact hetzelfde Romeinse (Latijnse) alfabet als het Nederlands Het

Engelse alfabet heeft 26 letters Deze letters worden echter wel anders uitgesproken

Hieronder vind je een overzicht van de Engelse letters met aanwijzingen voor de uitspraak

Werk in tweetallen en spreek de letters van de volgende woorden een na een uit

a stylish white jacket food network kitchen

a chewy chocolate chip cookie recipe New York City

high tea sandwiches textile and fibre research

Fashion week wardrobe stylist

the latest trends haute couture

capsule collection jersey

fashionista knee length

4

The English alphabet - Het Engelse alfabet

Het Engels gebruikt exact hetzelfde Romeinse (Latijnse) alfabet als het Nederlands Het

Engelse alfabet heeft 26 letters Deze letters worden echter wel anders uitgesproken

Hieronder vind je een overzicht van de Engelse letters met aanwijzingen voor de uitspraak

Werk in tweetallen en spreek de letters van de volgende woorden een na een uit

a stylish white jacket food network kitchen

a chewy chocolate chip cookie recipe New York City

high tea sandwiches textile and fibre research

Fashion week wardrobe stylist

the latest trends haute couture

capsule collection jersey

fashionista knee length

5

The Noun - Het zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een zelfstandigheid aanduiden dat kunnen concrete zaken zijn als mensen (man Ineke) dieren (paard) en dingen (huis hout) maar ook plaatsen (Den Haag Frankrijk) en abstracte zaken als gevoelens (liefde) tijdsruimten (dag) gebeurtenissen (botsing) en denkbeeldige personen of zaken (elf) enz

Zelfstandige naamwoorden kunnen meestal gecombineerd worden met een van de lidwoorden de het of een de kast het geluk een week enz Ze worden daarom ook wel de-woorden en het-woorden genoemd

Opdracht 1 Noteer alle zelfstandige naamwoorden in het verhaal

The Adjective - Het bijvoeglijke naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord of adjectief is een woordsoort in de taalkundige benoeming Het wordt gebruikt om iets anders in de zin (vaak een zelfstandig naamwoord) nader te omschrijven Enkele voorbeelden (het bijvoeglijk naamwoord is in het rood)

de blonde jongen Fries suikerbrood de auto rijdt snel

Opdracht 2 Schrijf alle bijvoeglijk voornaamwoorden in het verhaal op

Itrsquos a rainy Saturday Itrsquos raining a lot and Mary and her family are spending the

afternoon at home Her uncles are visiting them Mary and her father are in the living

room Mary is making a draw and her father Mr Harris is surfing the net They are also

talking Maryrsquos older brother Peter is in his bedroom playing computer games He is a computer

fanatic and he spends much time playing on the computer His little brother Jim is also

in the living room He is playing with his dinosaursrsquo collection Sometimes he teases

Mary he is a really naughty boy

Itrsquos a rainy Saturday Itrsquos raining a lot and Mary and her family are spending the afternoon

at home Her uncles are visiting them Mary and her father are in the living room Mary is

making a draw and her father Mr Harris is surfing the net They are also talking Maryrsquos

older brother Peter is in his bedroom playing computer games He is a computer fanatic and he

spends much time playing on the computer His little brother Jim is also in the living

room He is playing with his dinosaursrsquo collection Sometimes he teases Mary he is a really

naughty boy

G1

6

7

The plural - Het meervoud 10 regeltjes

Bijna elk zelfstandig naamwoord kun je in het meervoud (plural) zetten Waar je in het Nederlands voornamelijk -en toevoegt is dat in het Engels een -s Helaas zijn er wel een paar regels en uitzonderingen voor de meervouden (plurals) Zie hieronder

Let op In het Engels wordt nooit een

() -s gebruikt om meervouden te maken

Dus woordjes zoals babys is een

typisch Nederlands meerwoud In het

Engels wordt baby = babies

Nouns that are always plurals

Sommige woorden zijn altijd meervoud er bestaat geen enkelvoudsvorm van

Jeans - trousers - scissors - leggings - shorts - etc

7 9

1

6

3 2

5 4

8

10

G1

7

The plural - Het meervoud 10 regeltjes

Bijna elk zelfstandig naamwoord kun je in het meervoud (plural) zetten Waar je in het Nederlands voornamelijk -en toevoegt is dat in het Engels een -s Helaas zijn er wel een paar regels en uitzonderingen voor de meervouden (plurals) Zie hieronder

Let op In het Engels wordt nooit een

() -s gebruikt om meervouden te maken

Dus woordjes zoals babys is een

typisch Nederlands meerwoud In het

Engels wordt baby = babies

Nouns that are always plurals

Sommige woorden zijn altijd meervoud er bestaat geen enkelvoudsvorm van

Jeans - trousers - scissors - leggings - shorts - etc

7 9

1

6

3 2

5 4

8

10

G1

8

Opdracht 3 Hieronder zie je een aantal zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud Zet ze in

het meervoud

1 half ______________ 19 day ______________ 37 apple ______________

2 box ______________ 20 glass ______________ 38 taxi ______________

3 story ______________ 21 kilo ______________ 39 disco ______________

4 country ____________ 22 cat ______________ 40 match ______________

5 city ______________ 23 prize ______________ 41 photo ______________

6 dress______________ 24 job ______________ 42 goose ______________

7 family ______________ 25 year ______________ 43 mouse ______________

8 camera______________ 26 party ______________ 44 woman ______________

9 man ______________ 27 video ______________ 45 berry ______________

10 potato ______________ 28 coffee ______________ 46 child ______________

11 police ______________ 29 place ______________ 47 fly ______________

12 rose ______________ 30 law ______________ 48 hobby ______________

13 table ______________ 31 life ______________ 49 piano ______________

14 pen ______________ 32 knife ______________ 50 trousers ______________

15 wife______________ 33 fish ______________ 51 jeans ______________

16 euro ______________ 34 sheet ______________ 52 sleeve______________

17 radio ______________ 35 week ______________ 53 tuna ______________

18 hero ______________ 36 chair ______________ 54 tooth ______________

9

article noun

10

Engelse lidwoorden THE A AN

Het Engels kent 3 lidwoorden

the = de het a = een an = een

a wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een medeklinkerklank

a book a university a house a UFO a UK member

university begint met een u een klinker maar in de uitspraak hoor je eerst een lsquojrsquo dus moet er a voor

an wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een klinkerklank

an orange an hour an MP3 file an FBI agent (em) (ef) hour begint met een h een medeklinker maar in de uitspraak komt die h te vervallen en hoor je een ou- klank dus moet er an voor

medeklinkers zijn

b c d f g h j

k l m n p q r

s t v w x y z

klinkers zijn

a e i o u

THE - pronunciation

If the following word begins with a vowel we speak [ ] if the following word begins with a consonant we speak [ ]

[ ] [ ]

the following word

starts with a spoken

consonant

the following word

starts with a spoken

vowel

the girl the English girl

the book the orange book

the school the old school

the unit

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

the uncle

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

onbepaald bepaald

G2

9

article noun

10

Engelse lidwoorden THE A AN

Het Engels kent 3 lidwoorden

the = de het a = een an = een

a wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een medeklinkerklank

a book a university a house a UFO a UK member

university begint met een u een klinker maar in de uitspraak hoor je eerst een lsquojrsquo dus moet er a voor

an wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een klinkerklank

an orange an hour an MP3 file an FBI agent (em) (ef) hour begint met een h een medeklinker maar in de uitspraak komt die h te vervallen en hoor je een ou- klank dus moet er an voor

medeklinkers zijn

b c d f g h j

k l m n p q r

s t v w x y z

klinkers zijn

a e i o u

THE - pronunciation

If the following word begins with a vowel we speak [ ] if the following word begins with a consonant we speak [ ]

[ ] [ ]

the following word

starts with a spoken

consonant

the following word

starts with a spoken

vowel

the girl the English girl

the book the orange book

the school the old school

the unit

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

the uncle

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

onbepaald bepaald

G2

10

Engelse lidwoorden THE A AN

Het Engels kent 3 lidwoorden

the = de het a = een an = een

a wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een medeklinkerklank

a book a university a house a UFO a UK member

university begint met een u een klinker maar in de uitspraak hoor je eerst een lsquojrsquo dus moet er a voor

an wordt gebruikt als het woord dat volgt begint met een klinkerklank

an orange an hour an MP3 file an FBI agent (em) (ef) hour begint met een h een medeklinker maar in de uitspraak komt die h te vervallen en hoor je een ou- klank dus moet er an voor

medeklinkers zijn

b c d f g h j

k l m n p q r

s t v w x y z

klinkers zijn

a e i o u

THE - pronunciation

If the following word begins with a vowel we speak [ ] if the following word begins with a consonant we speak [ ]

[ ] [ ]

the following word

starts with a spoken

consonant

the following word

starts with a spoken

vowel

the girl the English girl

the book the orange book

the school the old school

the unit

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

the uncle

Here a [ ] is

pronounced at the

beginning of the word

onbepaald bepaald

G2

11

Wanneer gebruik je het lidwoord The

Noteer enkele (hele) voorbeeld zinnen hieronder

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

10 regeltjes

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

G2

12

Opdracht 4 GRAMMAR ERROR CORRECTION

Find and correct the 10 mistakes below Use a an the or -)

1 They have new car

2 Did she order coffee at the restaurant

3 I bought milk at the supermarket

4 Do you still use phone that you bought

5 Oh no My cup just fell on floor

6 That was easy question

7 I need time to finish my homework

8 I was born on the first day of June

9 They gave us an information about the college

10 Did you have good time on your holiday

11 Is there a sugar in my tea

12 Canada is a big country

13 I will meet him in hour

14 Where can I buy furniture

15 She always carries umbrella with her

16 I just saw bird

Opdracht 5 Fill in the blanks with a an the articles Put X where no article is necessary

Separate answers with a comma and a space as needed

1 ---- Tower of London is ---- popular tourist attraction

2 Newcastle is ---- town in ---- north of ---- England

3 ---- Princess lives in ---- palace in ---- London

4 ---- Buckingham Palace is where ---- Queen of England officially lives

5 She bought ---- expensive necklace at ---- Harrods

6 They went for ---- stroll around ---- St James Park

7 The supermarket is in ---- Kendell Street opposite ---- Lloyds Bank

8 ---- hotel where they held their wedding reception was called ---- Grand Hotel

9 Anna was born in ---- Italy but she lives in ---- USA now

10 The convict is in ---- prison on ---- outskirts of town

11 His favourite newspaper is ---- Guardian

12 ---- Gatwick Airport is in ---- southern England

13

13 ---- Duchess of York opened ---- new hospital in ---- centre of London

14 He went on ---- expensive holiday to ---- Bahamas

15 ---- Statue of Liberty is in ---- New York

16 ---- National Park was opened ---- last week by ---- mayor

17 ---- expedition to ---- South Pole needs a lot of careful planning

18 ---- Odeon cinema is in ---- Appleton Street just past ---- library

19 Last month I saw --- film and then went to --- concert -- film was brilliant but --- concert

was boring

20 There are three cars parked outside ---- Mercedes ---- Jaguar and ---- Fiat Mine is ----

Fiat

21 ---- Harrods is a huge department store near ---- Kensington Gardens

22 Sam lives in _______little flat in ________ middle of the city There is _______ pub nearby and _________ noise keeps him awake at night

23 ---- Hilton Hotel is situated near ---- River Thames 24 I applied for ---- job last week ---- job involved driving around the country 25 ---- Tate Gallery is quite far from ---- Science Museum so youd better take a bus 26 ---- Sales Manager has ---- cold so he cant come to ---- meeting this afternoon 27 I have ---- appointment at ---- dentists this afternoon because Ive got ---- toothache 28 We spent ---- last summer on ---- island of Crete 29 On ---- thirty-first of December thousands of people gather in ---- Times Square New York to celebrate ---- coming of ----- New Year 30 ---- universities of Oxford and Cambridge are two of ---- most famous universities in ---- Europe 31 If you want to work abroad why dont you contact ---- agency I went to in ---- Lamb Street 32 ---- capital city of Spain Madrid is to ---- north of Seville 33 ---- holiday I took in Rome was ---- best Ive ever had

14

34 ---- Detective Sherlock Holmes and his assistant ---- Doctor Watson solved ---- lot of mysteries 35 I would love to spend ---- summer cruising in ---- Caribbean 36 On Sunday we decided to go to ---- beach by ---- train but by the time we got to ---- station ---- weather looked so threatening that we went to ---- cinema instead 37 There is ---- wonderful 1920s style restaurant-cafe in ---- Glasgow which has some of ---- most charming and helpful waiters Ive ever seen 38 ---- Balearic Islands lie to ---- south of Spain 39 Julia is ---- extremely patient girl-she will have no problem in her career as ---- nanny 40 Stephen has ---- seminar on Saturday morning so we are not able to go to ---- ski-slopes until Sunday

15

PREPOSITIONS

video httpwwwgrammarclIntermediatePrepositionsAt_On_In_Timehtm

16

Opdracht 6 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze G3

17

Opdracht 7 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

14

34 ---- Detective Sherlock Holmes and his assistant ---- Doctor Watson solved ---- lot of mysteries 35 I would love to spend ---- summer cruising in ---- Caribbean 36 On Sunday we decided to go to ---- beach by ---- train but by the time we got to ---- station ---- weather looked so threatening that we went to ---- cinema instead 37 There is ---- wonderful 1920s style restaurant-cafe in ---- Glasgow which has some of ---- most charming and helpful waiters Ive ever seen 38 ---- Balearic Islands lie to ---- south of Spain 39 Julia is ---- extremely patient girl-she will have no problem in her career as ---- nanny 40 Stephen has ---- seminar on Saturday morning so we are not able to go to ---- ski-slopes until Sunday

15

PREPOSITIONS

video httpwwwgrammarclIntermediatePrepositionsAt_On_In_Timehtm

16

Opdracht 6 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze G3

17

Opdracht 7 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

15

PREPOSITIONS

video httpwwwgrammarclIntermediatePrepositionsAt_On_In_Timehtm

16

Opdracht 6 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze G3

17

Opdracht 7 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

16

Opdracht 6 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze G3

17

Opdracht 7 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

17

Opdracht 7 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

18

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

19

Opdracht 8 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

20

Opdracht 9 Vul de juiste voorzetsel in en leer ze

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

21

esercizi

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

22

Opdracht 10 Schrijf alle (persoonlijke-

lijdende - bezittelijke voornaamwoorden in

het verhaal op Bijvoorbeeld we our his

enz)

23

Een persoonlijke voornaamwoord (personal pronoun) is altijd het onderwerp van de zin Het

vervangt soms een naam In plaats van Peter is watching a movie kun je zeggen He is watching

a movie

Mary

Richard

my friends

Persoonlijke voornaamwoorden

Om te zeggen over wie iets gaat gebruik je persoonlijke voornaamwoorden

Je moet daarbij kijken of het gaat over de persoonpersonen als onderwerp van de zin of als

voorwerp (meewerkend of lijdend) van de zin

Als onderwerp van de zin (het antwoord op de vraag lsquoWiersquo) zijn er de volgende persoonlijke

voornaamwoorden

Het Engels heeft maar eacuteeacuten vorm voor jij u en jullie you

Als je over dingen spreekt gebruik je lsquoitrsquo Dit is ook het geval bij dieren waarvan het geslacht

onbekend of onbelangrijk is

Opdracht 11 Vul de juiste voornaamwoord in en leer ze

24

Zij gaf de pen aan mij of Zij gaf me de pen

Dat is mijn pen Die pen is van mij

Ik heb een pen

Persoonlijke

voornaamwoord

en

Lijdend

voornaamwoord

en

Bezittelijk voornaamwoord

G4

25

Persoonlijke voornaamwoorden Lijdende voornaamwoorden

Opdracht 12 Vul de juiste voornaamwoord in en leer ze

26

Possessives adjectives Bijvoegelijk bezittelijk voornaamwoord

Net als het Nederlands heeft Engels bezittelijke voornaamwoorden Deze worden geven een bezit aan

Als een bezittelijk voornaamwoord bijvoeglijk wordt gebruikt komt er nog een zelfstandig naamwoord achter

Enkele voorbeelden This is our house Where is their school

26

Possessives adjectives Bijvoegelijk bezittelijk voornaamwoord

Net als het Nederlands heeft Engels bezittelijke voornaamwoorden Deze worden geven een bezit aan

Als een bezittelijk voornaamwoord bijvoeglijk wordt gebruikt komt er nog een zelfstandig naamwoord achter

Enkele voorbeelden This is our house Where is their school

27

Opdracht 13 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

28

Opdracht 14 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

29

Possessive pronouns Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord

Naast de bezittelijk voornaamwoord bestaat nog een andere vorm van bezitting de

zelfstandig bezittelijk voornaamwoord (mijne yours etc) Bij een zelfstandig bezittelijk

voornaamwoord staat het woord die bezit aanduidt op zichzelf

Compare (vergelijk)

Bijvoegelijk bezittelijk voornaamwoord That is my book - Dat is mijn boek

Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord That book is mine - Dat boek is van mij

28

Opdracht 14 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

29

Possessive pronouns Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord

Naast de bezittelijk voornaamwoord bestaat nog een andere vorm van bezitting de

zelfstandig bezittelijk voornaamwoord (mijne yours etc) Bij een zelfstandig bezittelijk

voornaamwoord staat het woord die bezit aanduidt op zichzelf

Compare (vergelijk)

Bijvoegelijk bezittelijk voornaamwoord That is my book - Dat is mijn boek

Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord That book is mine - Dat boek is van mij

29

Possessive pronouns Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord

Naast de bezittelijk voornaamwoord bestaat nog een andere vorm van bezitting de

zelfstandig bezittelijk voornaamwoord (mijne yours etc) Bij een zelfstandig bezittelijk

voornaamwoord staat het woord die bezit aanduidt op zichzelf

Compare (vergelijk)

Bijvoegelijk bezittelijk voornaamwoord That is my book - Dat is mijn boek

Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord That book is mine - Dat boek is van mij

30

Opdracht 15 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

31

Bezittelijke - Persoonlijke - Lijdende voornaamwoorden

Opdracht 16 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

32

dit dat

deze die

die

dat deze

dit

G4

31

Bezittelijke - Persoonlijke - Lijdende voornaamwoorden

Opdracht 16 Vul de juiste bezittelijk voornaamwoord in en leer ze

32

dit dat

deze die

die

dat deze

dit

G4

32

dit dat

deze die

die

dat deze

dit

G4

33

VERGELIJK

34

Opdracht 17 Vul de juiste aanwijzend voornaamwoord + isare in en leer ze

35

Opdracht 18 Vul de juiste aanwijzend voornaamwoord in en leer ze

36

37

WORD ORDER - WOORDVOLGORDE

Voor het overbrengen van je boodschap is de volgorde van de woorden in je

zinnen enorm belangrijk (word order) Er bestaan verschillen tussen het

Nederlands en het Engels

Belangrijk zijn de woorden die iets zeggen over de frequentie waarmee iets

gebeurd (adverbs of frequency always never etc) maar ook tijd- en

plaatsaanduiders (time and place) In het Nederlands kunnen ze vooraan in het

midden of achteraan in de zin In het Engels zet je ze achteraan en om te

benadrukken kan je tijdsaanduider vooraan Heb je zowel een plaats als tijdstip

achteraan in je zin dan komt je eerst de plaats dan de tijd (Plaats voacuteoacuter Tijd)

bijv I saw her at the supermarket last night

In het Engels

Maar niet elke zin bevat al deze onderdelen en een zin kan ook bestaan uit meer dan deze zes onderdelen

Voorbeelden

- We intend to go to The Hague next week

(O) + (W) + (P) + (T)

- You will never find a factory in the centre of London

(O) + (W) + (oT) + (Ob) + (P1) + (P2)

continue yourself

- I shall give him the money tomorrow

WIE Onderwerp

(O)

DOET Werkwoord

(W)

AAN WIE meerw

voorwerp (S)

WAT lijd

voorwerp (Ob)

WAAR plaats

(P)

WANNEER tijd

(T)

John will give her a new book

at the station

on Friday

G5

35

Opdracht 18 Vul de juiste aanwijzend voornaamwoord in en leer ze

36

37

WORD ORDER - WOORDVOLGORDE

Voor het overbrengen van je boodschap is de volgorde van de woorden in je

zinnen enorm belangrijk (word order) Er bestaan verschillen tussen het

Nederlands en het Engels

Belangrijk zijn de woorden die iets zeggen over de frequentie waarmee iets

gebeurd (adverbs of frequency always never etc) maar ook tijd- en

plaatsaanduiders (time and place) In het Nederlands kunnen ze vooraan in het

midden of achteraan in de zin In het Engels zet je ze achteraan en om te

benadrukken kan je tijdsaanduider vooraan Heb je zowel een plaats als tijdstip

achteraan in je zin dan komt je eerst de plaats dan de tijd (Plaats voacuteoacuter Tijd)

bijv I saw her at the supermarket last night

In het Engels

Maar niet elke zin bevat al deze onderdelen en een zin kan ook bestaan uit meer dan deze zes onderdelen

Voorbeelden

- We intend to go to The Hague next week

(O) + (W) + (P) + (T)

- You will never find a factory in the centre of London

(O) + (W) + (oT) + (Ob) + (P1) + (P2)

continue yourself

- I shall give him the money tomorrow

WIE Onderwerp

(O)

DOET Werkwoord

(W)

AAN WIE meerw

voorwerp (S)

WAT lijd

voorwerp (Ob)

WAAR plaats

(P)

WANNEER tijd

(T)

John will give her a new book

at the station

on Friday

G5

36

37

WORD ORDER - WOORDVOLGORDE

Voor het overbrengen van je boodschap is de volgorde van de woorden in je

zinnen enorm belangrijk (word order) Er bestaan verschillen tussen het

Nederlands en het Engels

Belangrijk zijn de woorden die iets zeggen over de frequentie waarmee iets

gebeurd (adverbs of frequency always never etc) maar ook tijd- en

plaatsaanduiders (time and place) In het Nederlands kunnen ze vooraan in het

midden of achteraan in de zin In het Engels zet je ze achteraan en om te

benadrukken kan je tijdsaanduider vooraan Heb je zowel een plaats als tijdstip

achteraan in je zin dan komt je eerst de plaats dan de tijd (Plaats voacuteoacuter Tijd)

bijv I saw her at the supermarket last night

In het Engels

Maar niet elke zin bevat al deze onderdelen en een zin kan ook bestaan uit meer dan deze zes onderdelen

Voorbeelden

- We intend to go to The Hague next week

(O) + (W) + (P) + (T)

- You will never find a factory in the centre of London

(O) + (W) + (oT) + (Ob) + (P1) + (P2)

continue yourself

- I shall give him the money tomorrow

WIE Onderwerp

(O)

DOET Werkwoord

(W)

AAN WIE meerw

voorwerp (S)

WAT lijd

voorwerp (Ob)

WAAR plaats

(P)

WANNEER tijd

(T)

John will give her a new book

at the station

on Friday

G5

37

WORD ORDER - WOORDVOLGORDE

Voor het overbrengen van je boodschap is de volgorde van de woorden in je

zinnen enorm belangrijk (word order) Er bestaan verschillen tussen het

Nederlands en het Engels

Belangrijk zijn de woorden die iets zeggen over de frequentie waarmee iets

gebeurd (adverbs of frequency always never etc) maar ook tijd- en

plaatsaanduiders (time and place) In het Nederlands kunnen ze vooraan in het

midden of achteraan in de zin In het Engels zet je ze achteraan en om te

benadrukken kan je tijdsaanduider vooraan Heb je zowel een plaats als tijdstip

achteraan in je zin dan komt je eerst de plaats dan de tijd (Plaats voacuteoacuter Tijd)

bijv I saw her at the supermarket last night

In het Engels

Maar niet elke zin bevat al deze onderdelen en een zin kan ook bestaan uit meer dan deze zes onderdelen

Voorbeelden

- We intend to go to The Hague next week

(O) + (W) + (P) + (T)

- You will never find a factory in the centre of London

(O) + (W) + (oT) + (Ob) + (P1) + (P2)

continue yourself

- I shall give him the money tomorrow

WIE Onderwerp

(O)

DOET Werkwoord

(W)

AAN WIE meerw

voorwerp (S)

WAT lijd

voorwerp (Ob)

WAAR plaats

(P)

WANNEER tijd

(T)

John will give her a new book

at the station

on Friday

G5

38

- The plane will arrive at Amsterdam at 10 orsquoclock tomorrow morning

UITLEG

ONBEPAALDE TIJDSBEPALINGEN always ndash never ndash ever ndash also ndash already ndash usually ndash sometimes ndash just ndash still ndash often rarely frequently hellip

Staat er 1 werkwoord in de zin = voacuteoacuter het werkwoord voorbeeld My brother never speaks to me Staan er 2 werkwoorden in de zin = ertussenin voorbeeld I will always remember you Staat er een vorm van to be (am are is were was) in de zin = naacute dat werkwoord

voorbeeld I am never late

BEPAALDE TIJDSBEPALINGEN tomorrow yesterday today this year in 2012 last year 4 years ago on Monday hellip Plaats voor tijd They always go to the market on Saturdays Tijd vooraan of achteraan in de zin This year they are going to stay at home(this year) Meest preziese tijd voorop Peter is coming at 10 o`clock on Sunday

39

Tijdsbepalingen

Er zijn twee soorten bepalingen van tijd onbepaalde tijd en bepaalde tijd

- Een bepaling van bepaalde tijd staat vooraan de zin als de tijd moet worden benadrukt bijv Tomorrow she will come to my place

- Een bepaling van bepaalde tijd staat achteraan

de zin als de tijd minder belangrijk is

bijv My girlfriend sent me an e-mail yesterday

Onbepaalde tijd

always altijd never nooit ever ooit often vaak sometimes af en toe regularly regelmatig frequently vaak usually gewoonlijk mostly meestal rarely zelden already nu al just net still nog steeds enz

Bepaling van bepaalde tijd

today vandaag yesterday gisteren tomorrow morgen at one orsquoclock om eacuteeacuten uur next week volgende week next month volgende maand last year afgelopen jaar in 2018 in 2018 4 years ago 4 jaar geleden on Monday op Maandag the day before yesterday eergisteren

Plaats voor tijd P + T

They always go to the market on Saturdays

- Tijd vooraan of achteraan in de zin This year they are going to stay at home(this year)

- Meest precieze tijd voorop Peter is coming at 10 o`clock on Sunday

- Staat er 1 werkwoord in de zin = voacuteoacuter het werkwoord voorbeeld My brother never speaks to me

- Staan er 2 werkwoorden in de zin = ertussenin

voorbeeld I will always remember you

- Staat er een vorm van to be (am are is were was) in de zin = naacute dat werkwoord voorbeeld I am never late

40

Onbepaalde tijd

Bepaalde tijd

41

Opdracht 20 Zet de woorden in de goede volgorde

1two letters I this morning wrote

2a lot of work did I yesterday

3 we at the airport some friends met

4every day do the same thing we

5 the problem carefully I explained

6London well do you know

7 to the cinema shall go tonight I

8 a new car bought my father last week

9 have they for three years lived in Brussels

10 to The Hague moved last year they

11done for ten years I this work have

Opdracht 19 Zet de zinsdelen die tussen haakjes staan op de meest

gebruikelijke plaats in de zin

1)Susan is polite (always)

2) I finish work at 5 orsquoclock (usually)

3) Jill has started a new job (just)

4) I go to bed before midnight (rarely)

5) Have you lost your passport (ever)

6) I donrsquot eat fish (often)

7) I will forget what you said (never) 8) It is very cold here in winter (often)

9)Do you work in the same place (still)

10) What do you have for breakfast (usually)

42

UITLEG

Plaats vooacuteoacuter tijd P + T They always go to the market on Saturdays

Tijd vooraan of achteraan in de zin This year they are going to stay at home(this year)

42

UITLEG

Plaats vooacuteoacuter tijd P + T They always go to the market on Saturdays

Tijd vooraan of achteraan in de zin This year they are going to stay at home(this year)

43

Opdracht 21 Zet de woorden in de goede volgorde

Voorbeeld

A plays football at 1330 school at John

John plays football at school at 1330

1 boys play in soccer garden the the

2 this morning my breakfast had I in bed

3 walk in we forest Sundays on the

4 cat two John one dogs has and

5 go on Thursdays they swimming

6 goes every year to Italy Julia

7 does his he homework the at table kitchen

8 my umbrella I last night left in the restaurant

9 reading book she on is sofa the a

10 the children I took this morning to school

11 it a beautiful Maria opens day the and is window the

Opdracht 22Verbeter de zinnen die verkeerd zijn

1) Did you watch all evening television

2) Sue reads a newspaper every day

3) I like very much this picture

4) Tom started last week his new job

5) I want to speak English fluently

6 Jane bought for her friend a present

7) I drink every day three cups of coffee

8) Donrsquot eat your dinner too quickly

9) I borrowed from my brother fifty pounds

44

Opdracht 23 Zet het tussen haakjes geplaatste zinsdeel op de juiste plaats

1 Mother will read a story tonight (you)

2 We danced a tango last night (at a party)

3 When he was in the army he overslept (often)

4 I bought a camera in the new shop (for my wife)

5 I have not seen him (for ages)

6 My little sister reads fairy tales (always)

7 Canrsquot you be serious (ever)

8 He gave a press conference on his arrival (for journalists)

9 Tonight I am going to tell the great news (my brother)

10 I met these people last August (in London)

11He told you about the accident (has)

12They are prepared to help you (always)

13I saw him last week (at the meeting)

14He promised to send a copy of the letter (us)

15My uncle warned me not to spend too much money(often)

16When you read that book (did)

17The train will arrive at six orsquoclock (in London)

18He will certainly tell the truth (you)

19She bought a record last month (for the brother)

20When I was ill he visited me (every day)

21We visit our aunt in Rotterdam (every year)

22The bookkeeper has made a mistake (never)

23We shall there in the afternoon (arrive)

24We intend to go to Amsterdam (next month)

25You tell me where I find the matches (can)

26He was not present at the meeting (this afternoon)

27She tell you where she lives (did)

28He offered a drink at the party last night (her)

29Those boys are late (always)

30Mary cooked a delicious meal yesterday (for us)

45

Opdracht 24 Schrijf op welke van de twee gegeven zinnen goed is a of b

1 a I went to Paris last year b I went last year to Paris

2 a I gave to him the tickets for the show b I gave him the tickets for the show

3 a Yesterday were my friends John and Peter here b Yesterday my friends John and Peter were here

4 a I saw a very pretty girl at the party last night b I saw last night a very pretty girl at the party

5 aI have him written a letter but he has not replied yet

b I have written him a letter but he has not replied yet 6 a In the future we shall always be in time

b In the future shall we always be in time 7 a I will stay tonight at home b I will stay at home tonight

8 a I took my watch to the watchmakerrsquos b I took to the watchmakerrsquos my watch

9 a Next year shall we go to Spain for our holiday b Next year we shall go to Spain for our holiday

10 a Columbus discovered in 1492 America b Columbus discovered America in 1492

46

Opdracht 25 Kies het juiste antwoord

1 I seldom visit my relatives so I

hellip see my uncle John

a) usually b) almost never c) almost always

6 I went to a restaurant last week

but I hellip eat at home

a) usually b) seldom c) always

2 Irsquom never late for our English

class Irsquom hellip on time

a) often b) usually c) always

4 My sister often hellip a book in the

evenings

a) reads b) read c) is reading

9 We visit our grandparents three or

four times hellip

a) the month b) month c) a month

8 It hellip snows where I live so I never

make a snowman

a) sometimes b) never c) always

3 James goes to the beach only

once a year He hellip goes to the

beach

a) almost never b) never c) sometimes

7 She doesnrsquot hellip finish work early because she is often busy

a) never b) usually c) always

5 I eat junk food because I

know its not very healthy

a) always b) sometimes c) seldom

10 He almost never sees a doctor

because he is sick

a) almost always b) usually c) seldom

44

Opdracht 23 Zet het tussen haakjes geplaatste zinsdeel op de juiste plaats

1 Mother will read a story tonight (you)

2 We danced a tango last night (at a party)

3 When he was in the army he overslept (often)

4 I bought a camera in the new shop (for my wife)

5 I have not seen him (for ages)

6 My little sister reads fairy tales (always)

7 Canrsquot you be serious (ever)

8 He gave a press conference on his arrival (for journalists)

9 Tonight I am going to tell the great news (my brother)

10 I met these people last August (in London)

11He told you about the accident (has)

12They are prepared to help you (always)

13I saw him last week (at the meeting)

14He promised to send a copy of the letter (us)

15My uncle warned me not to spend too much money(often)

16When you read that book (did)

17The train will arrive at six orsquoclock (in London)

18He will certainly tell the truth (you)

19She bought a record last month (for the brother)

20When I was ill he visited me (every day)

21We visit our aunt in Rotterdam (every year)

22The bookkeeper has made a mistake (never)

23We shall there in the afternoon (arrive)

24We intend to go to Amsterdam (next month)

25You tell me where I find the matches (can)

26He was not present at the meeting (this afternoon)

27She tell you where she lives (did)

28He offered a drink at the party last night (her)

29Those boys are late (always)

30Mary cooked a delicious meal yesterday (for us)

45

Opdracht 24 Schrijf op welke van de twee gegeven zinnen goed is a of b

1 a I went to Paris last year b I went last year to Paris

2 a I gave to him the tickets for the show b I gave him the tickets for the show

3 a Yesterday were my friends John and Peter here b Yesterday my friends John and Peter were here

4 a I saw a very pretty girl at the party last night b I saw last night a very pretty girl at the party

5 aI have him written a letter but he has not replied yet

b I have written him a letter but he has not replied yet 6 a In the future we shall always be in time

b In the future shall we always be in time 7 a I will stay tonight at home b I will stay at home tonight

8 a I took my watch to the watchmakerrsquos b I took to the watchmakerrsquos my watch

9 a Next year shall we go to Spain for our holiday b Next year we shall go to Spain for our holiday

10 a Columbus discovered in 1492 America b Columbus discovered America in 1492

46

Opdracht 25 Kies het juiste antwoord

1 I seldom visit my relatives so I

hellip see my uncle John

a) usually b) almost never c) almost always

6 I went to a restaurant last week

but I hellip eat at home

a) usually b) seldom c) always

2 Irsquom never late for our English

class Irsquom hellip on time

a) often b) usually c) always

4 My sister often hellip a book in the

evenings

a) reads b) read c) is reading

9 We visit our grandparents three or

four times hellip

a) the month b) month c) a month

8 It hellip snows where I live so I never

make a snowman

a) sometimes b) never c) always

3 James goes to the beach only

once a year He hellip goes to the

beach

a) almost never b) never c) sometimes

7 She doesnrsquot hellip finish work early because she is often busy

a) never b) usually c) always

5 I eat junk food because I

know its not very healthy

a) always b) sometimes c) seldom

10 He almost never sees a doctor

because he is sick

a) almost always b) usually c) seldom

45

Opdracht 24 Schrijf op welke van de twee gegeven zinnen goed is a of b

1 a I went to Paris last year b I went last year to Paris

2 a I gave to him the tickets for the show b I gave him the tickets for the show

3 a Yesterday were my friends John and Peter here b Yesterday my friends John and Peter were here

4 a I saw a very pretty girl at the party last night b I saw last night a very pretty girl at the party

5 aI have him written a letter but he has not replied yet

b I have written him a letter but he has not replied yet 6 a In the future we shall always be in time

b In the future shall we always be in time 7 a I will stay tonight at home b I will stay at home tonight

8 a I took my watch to the watchmakerrsquos b I took to the watchmakerrsquos my watch

9 a Next year shall we go to Spain for our holiday b Next year we shall go to Spain for our holiday

10 a Columbus discovered in 1492 America b Columbus discovered America in 1492

46

Opdracht 25 Kies het juiste antwoord

1 I seldom visit my relatives so I

hellip see my uncle John

a) usually b) almost never c) almost always

6 I went to a restaurant last week

but I hellip eat at home

a) usually b) seldom c) always

2 Irsquom never late for our English

class Irsquom hellip on time

a) often b) usually c) always

4 My sister often hellip a book in the

evenings

a) reads b) read c) is reading

9 We visit our grandparents three or

four times hellip

a) the month b) month c) a month

8 It hellip snows where I live so I never

make a snowman

a) sometimes b) never c) always

3 James goes to the beach only

once a year He hellip goes to the

beach

a) almost never b) never c) sometimes

7 She doesnrsquot hellip finish work early because she is often busy

a) never b) usually c) always

5 I eat junk food because I

know its not very healthy

a) always b) sometimes c) seldom

10 He almost never sees a doctor

because he is sick

a) almost always b) usually c) seldom

46

Opdracht 25 Kies het juiste antwoord

1 I seldom visit my relatives so I

hellip see my uncle John

a) usually b) almost never c) almost always

6 I went to a restaurant last week

but I hellip eat at home

a) usually b) seldom c) always

2 Irsquom never late for our English

class Irsquom hellip on time

a) often b) usually c) always

4 My sister often hellip a book in the

evenings

a) reads b) read c) is reading

9 We visit our grandparents three or

four times hellip

a) the month b) month c) a month

8 It hellip snows where I live so I never

make a snowman

a) sometimes b) never c) always

3 James goes to the beach only

once a year He hellip goes to the

beach

a) almost never b) never c) sometimes

7 She doesnrsquot hellip finish work early because she is often busy

a) never b) usually c) always

5 I eat junk food because I

know its not very healthy

a) always b) sometimes c) seldom

10 He almost never sees a doctor

because he is sick

a) almost always b) usually c) seldom