32
BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART II

BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

  • Upload
    others

  • View
    6

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

BASIC ENGLISH

GRAMMAR

READER PART II

Page 2: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Hoe gebruik je deze grammatica reader?

Dit is een reader over basis grammatica Engels. Lees de volgende

aandachtspunten.

1. Deze reader behandelt steeds een nieuw grammaticaal onderwerp op

dezelfde wijze.

2. Eerst krijg je een korte uitleg en daarna de bijbehorende oefeningen.

3. De antwoorden van de oefeningen schrijf je op een bijbehorend

antwoordblad. Deze worden door de docent in de les op papier uitgedeeld (bij

afwezigheid kan je deze printen vanaf de website).

4. Bij ieder grammatica-antwoordblad hoort ook een deel waar je wordt

gevraagd om handtekeningen over de bijbehorende theorie te maken en leren.

5. Ieder antwoordblad is met een progressieve code gecodeerd (G1, G2, G3,

enz.) en naarmate je de verschillende antwoordbladen invult bouw je een

grammatica-portfolio.

6. Wanneer je klaar bent met het invullen van een grammatica-antwoordblad,

vraag dan de antwoordsleutel aan je docent.

7. Je bent verantwoordelijk voor je eigen grammatica-portfolio, en lever het in

volgens de afspraken met je docent.

8. Het is belangrijk dat je de behandelde grammaticale onderwerpen goed

leert, omdat ze regelmatig getoetst zullen worden, en meetellen voor het

eindcijfer bij iedere periode.

9. Extra oefeningen over de verschillende grammaticale onderwerpen vind je

digitaal op de door de docent aanbevolen links.

Page 3: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

INHOUD DEEL 2

PRESENT SIMPLE (We study) affirmative - negative - question +

adverb of frequency (always, sometimes, etc.)

PRESENT SIMPLE (Be-Have) affirmative - negative - question + adverb

of frequency (always, sometimes, etc.)

PRESENT CONTINUOUS (We are studying)

PRESENT SIMPLE VS. PRESENT CONTINUOUS

FUTURE SIMPLE (We will study/ We are going to study)

PAST SIMPLE (We studied) affirmative - negative - question + adverb

of frequency (always, sometimes, etc.)

PAST CONTINUOUS (We were studying)

PAST SIMPLE VS. PAST CONTINUOUS

PRESENT PERFECT (We have studied)

PAST SIMPLE VS. PRESENT PERFECT

Er zijn tien woordsoorten:

zelfstandige naamwoorden Mijn computer is kapotgegaan.

lidwoorden Alle gegevens op de harde schijf zijn verdwenen.

bijvoeglijke naamwoorden Wat een afgrijselijke situatie!

telwoorden En ik had juist twee documenten opgeslagen.

voornaamwoorden Dus je begrijpt, ik baal verschrikkelijk.

werkwoorden Voortaan maak ik overal een back-up van.

bijwoorden Dat werkt beter.

voorzetsels Maar doe dat dan niet op de harde schijf.

voegwoorden Zo dom ben ik niet, want dan kan het weer misgaan.

Page 4: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Engels werkwoorden

Alle Engels werkwoorden zijn in twee hoofdgroepen verdeeld : regelmatige en onregelmatige.

In de tegenwoordige tijd zijn bijna alle Engelse werkwoorden regelmatig maar dat is niet het geval bij de verleden tijden.

Regelmatige werkwoorden (=regular verbs) zijn werkwoorden met een

regelmatige en voorspeelbare vervoeging. Hier komen enkele voorbeelden:

Onregelmatige werkwoorden (=irregular verbs) zijn werkwoorden die, bij

bepaalde werkwoordtijden, GEEN regelmatige vervoegingen hebben

Op de volgende bladzijde vind je een overzicht van de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden. De werkwoorden staan in alfabetische volgorde. Bij de spelling is het Brits-Engels aangehouden. Om de verschillende vormen te leren, kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen. Na verloop van tijd blijven ze dan vanzelf in je hoofd zitten.

Probeer onregelmatige werkwoorden met muziek te leren:

https://www.bing.com/videos/search?q=leer+onregelmatig+werkwoorden+engels+met+een

+rap&&view=detail&mid=87D51ECDC5682CCB3E3F87D51ECDC5682CCB3E3F&&FORM=VRD

GAR

tegenwoordige tijd verleden tijd Voltooid deelwoord

Present Simple Past Simple Past Participle

go went gone gaan

write wrote written schrijven

tegenwoordige tijd verleden tijd Voltooid deelwoord

Present Simple Past Simple Past Participle

walk walked walked lopen

listen listened listened luisteren naar

Page 5: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

hele ww verleden tijd voltooide tijd Nederlands

be was / were been zijn

become became become worden

begin began begun beginnen

break broke broken breken

bring brought brought brengen

build built built bouwen

buy bought bought kopen

catch caught caught vangen

choose chose chosen kiezen

come came come komen

cost cost cost kosten

cut cut cut snijden / knippen

do did done doen

draw drew drawn tekenen / trekken

dream dreamt dreamt dromen

drink drank drunk drinken

drive drove driven besturen

eat ate eaten eten

fall fell fallen vallen

feel felt felt voelen

find found found vinden

fly flew flown vliegen

forget forgot forgotten vergeten

forgive forgave forgiven vergeven

VEEL VOORKOMENDE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

Page 6: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

get got got krijgen

give gave given geven

go went gone gaan

grow grew grown groeien

have had had hebben

hear heard heard horen

hide hid hidden verbergen

hit hit hit slaan

hurt hurt hurt zich bezeren / pijn doen

keep kept kept (be)houden

know knew known weten

learn learnt learnt leren

leave left left (ver)laten

lie lied lied liegen

lose lost lost verliezen

make made made maken

meet met met ontmoeten

pay paid paid betalen

read read read lezen

ride rode ridden rijden

ring rang rung bellen

run ran run rennen

see saw seen zien

sell sold sold verkopen

send sent sent zenden

Page 7: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

set set set zetten

sew sewed sewn naaien

show showed showed/shown laten zien

shut shut shut sluiten

sing sang sung zingen

sit sat sat zitten

sleep slept slept slapen

speak spoke spoken spreken

steal stole stolen stelen

swim swam swum zwemmen

take took taken nemen

teach taught taught lesgeven / onderwijzen

tell told told vertellen

think thought thought denken

throw threw thrown gooien

understand understood understood begrijpen

wear wore worn dragen / verslijten

win won won winnen

write wrote written schrijven

Voor een meer uitgebreide lijst van onregelmatige werkwoorden en hun correcte uitspraak

ga naar:

https://www.englishpage.com/irregularverbs/irregularverbs.html

https://www.youtube.com/watch?v=pKiO6xIsRjk video te kijken vanaf 0:25

Page 8: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall
Page 9: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE

Page 10: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE - Tegenwoordige Tijd

Wat is hier het verschil?

They like animals.

She looks after old people.

Ken je de "SHIT- regel"? Indien niet raadpleeg de volgende twee bladzijden

_________________________________________________________________

_________________________________________________________________

_________________________________________________________________

_________________________________________________________________

Opdracht 26: Schrijf alle vormen van de Present Simple in het verhaal op.

Bijvoorbeeld : Ik studeer, wij eten, zij is, enz.

Page 11: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

1

GEBRUIK:

GEWOONTEN/ ROUTINES

In de zin komen vaak woorden zoals:

every Tuesday, enz.

Wanneer gebruik je de Present Simple?

We gebruiken de Present Simple als we het hebben over:

- feiten, - vaste situaties, - gewoonten, - dienstregelingen/tijdsplanning in de toekomst, .....en dingen die we met regelmaat doen. Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn

woorden die het signaal afgeven dat de zin in de

present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd

staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently,

often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the

weekend, during the week.

VASTE SITUATIES

DIENSTREGELINGEN/TIJDSPLAN IN DE TOEKOMST

FEIT 1.

2.

3.

4.

Page 12: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple

VORM:

I look nice.

You look

He looks

She looks It looks

We look They look

I don't look

nice.

You don't

He doesn't

She doesn't It doesn't

We don't They don't

Do I look

nice?

Do you Does he

Does she

Does it Do we

Do they

Yes,... No,...

I do. I don't.

You do. You don't. It does. It doesn't.

He does. He doesn't. She does. She doesn't.

We do. We don't.

They do. They don't.

Vragende zinnen

Een groot verschil met het Nederlands is dat je in het Engels een vragende zin NIET kunt laten

beginnen met gewone werkwoorden. Je gebruikt in die gevallen DO/DOES in de tegenwoordige

tijd.

vergelijk: Werk je in Breda? Do you work in Breda?

Ontkennende zinnen

Een groot verschil met het Nederlands is dat je in het Engels Bij een ontkennende zin gebruikt

DON'T/DOESN'T en pas daarna het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd.

Bij I / you / we / they zet je DO + not of n't + het hel werkwoord.

Bij he / she / it zet je DOES + not of n't + het hel werkwoord.

vergelijk: Ik werk niet in Breda. I don't work in Breda.

Bevestigende zinnen

Bij I / you / we / they zet je het hele werkwoord in.

Bij he / she / it zet je het hele werkwoord + (e)s in = "SHIT-regel" (SHE - HE - IT)

vergelijk: We live in Amsterdam. He lives in Milaan.

Page 13: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

SPELLING - werkwoorden + 3e persoon enkelvoud van Present Simple

Eindigt werkwoord op sisklank (? Dan: sisklank + es

* go = goes

do = does

pass wash watch fax buzz

passes washes watches faxes buzzes

Eindigt werkwoord op medeklinker +y? Dan: medeklinker + y + ies

fly try

flyies tries

Eindigt werkwoord op klinker + y? Dan: Klinker + y + s

pay enjoy

pays enjoys

Waar moet ik nog meer op letten? De vormen van de werkwoorden HAVE - BE Kijk daarvoor de uitleg van die werkwoorden.

Page 14: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Opdracht 27: zoek de vormen van de tegenwoordige tijd en corregeer de verkeerde

vormen

Page 15: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE - ONTKENNENDE ZINNEN

Opdracht 28: Gebruik de woorden om een goedlopende ontkennende zin te

maken in de Present Simple.

1) he / not / enjoy jazz ______________________________________________

2) we / not / buy many clothes ______________________________________________

3) she / not / like studying ______________________________________________

4) you / not / love me ______________________________________________

5) they / not / work at home ______________________________________________

6) Lucy / not / have a computer ______________________________________________

7) I / not / take the bus at night ______________________________________________

8) David / not / travel much ______________________________________________

9) we / not / have any children ______________________________________________

10) you / not / study biology ______________________________________________

11) Julie / not / listen to much music______________________________________________

12) they / not / live close to our house____________________________________________

13) she / not / work abroad ______________________________________________

Page 16: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE - YES/NO QUESTIONS

Opdracht 29: Stel vragen en geef antwoorden volgens het voorbeeld.

Example: Our class starts at three o’clock. Question: Does our class start at three o'clock? Answer: Yes, it does. Answer: No, it doesn't

1. Mr. Stevens works at a bank.

Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

2. Mary gets up at six o’clock. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

3. It rains a lot in that country. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

4. Sam and Kelly live in Australia. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

5. The bus leaves in an hour. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

6. His brother likes to swim at the beach. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

Page 17: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

7. It snows in the winter. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

8. We have to study for a history test. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

9. Michelle knows the answer. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

10. David drives very carefully. Question: ______________________________________________________________?

Answer: Yes, ______________________.

Answer: No, _______________________.

Page 18: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE - Vragen met vraagwoorden (what? ,

When?, How much?, enz.) +

DO/DOES

Opdracht 30: Stel vragen op basis van de zwarte gedrukte deel.

1.Julia likes pop-music. _______________________________________

2.Maria comes from Spain. _______________________________________

3.They play in the garden. _______________________________________

4.I go to the cinema on Saturdays. _________________________________

5.We go to Mallorca because it is warm there. _________________________

6.Joe repairs his bike. _______________________________________

7.Peter runs with his dog every day. _________________________________

8.Eric goes to Italy for a holiday. ____________________________________

9. This bus goes to the shopping mall. ________________________________

10. The supermarket sells apples._____________________________________

11.Mr. Brown goes to work by bus. ___________________________________

12.Richard is a teacher. He teaches English. ____________________________

13. Thomas studies English at college. ________________________________

What

do I mean?

do you

does he does she

does it

do we do they

Page 19: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple BE

Opdracht 31: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen

compleet.

1. Paul __________ a new student.

2. Susan and I _______ at the same school.

3. Linda ________ from England.

4. The children __________ in class.

5. You and Tom _________ nice.

6. The cat __________ in the kitchen.

7. The pencils __________ on the desk.

8. My father _________ a lawyer.

9. Mrs Brown __________ a doctor.

10. Jim and Mary __________ with Paul.

I am late.

You are He is

She is

It is

We are

They are

I am not

late.

You are

He is She is

It is We are

They are

Am I

late?

Are you

Is he Is she

Is it Are we

Are they

Yes,... No...

I am /I'm I am not /I'm not

You are /You're You are not /You're not It is /It's It is not /It's not

He is /He's He is not /He's not She is /She's She is not/She's not

We are /We're We are not/We''re not They are /They're They are not/They're not

VORM:

bevestigende zinnen

1. Tony ___________ from France.

2. The Smiths __________ on holiday.

3. Peter and I __________ at the cinema.

4. Charles __________ at home.

5. My dog and my cat ________ friends.

6. Carol and you _________ twenty.

7. His name _____________ Terry.

8. These houses ___________ new.

9. Dave __________ with his brother.

10. Our school __________ small.

opdracht 32: negatieve zinnen

Page 20: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Present Simple - ‘Yes / No’ Questions with ‘Be’

Opdracht 33: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen compleet. Voorbeeld: John / in the garden? Is John in the garden?

1. They / hungry? __________________________________________________

2. We / late? __________________________________________________

3. You / tired? __________________________________________________

4. He / French? __________________________________________________

5. She / a teacher? __________________________________________________

6. Harry and Lucy / from London? __________________________________________

7. I / early? __________________________________________________

8. You / thirsty? __________________________________________________

9. She / on the bus? __________________________________________________

10. Pedro / from Spain? __________________________________________________

11. They / in Milaan? __________________________________________________

12. Julie / at home? __________________________________________________

13. The children / at school? _______________________________________________

14. You / in a cafe? __________________________________________________

15. I / right? __________________________________________________

16. We / in the right place? _________________________________________________

17. She / German? __________________________________________________

18. He / a doctor? __________________________________________________

Opdracht 34: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen compleet. 1. I am from Canada and my classmate ___________ from Egypt. 2. A: ___________ your brother a teacher? B: Yes, he ___________. 3. Sarah and Jane ___________ at the restaurant. 4. They ___________ at work right now. Where ___________ they? 5. A: ___________ I late? B: No, you __________. 6. Paris ___________ the capital city of France. 7. These cookies ___________ really delicious! 8. Where ___________ your classmates? ___________ they in the cafeteria? 9. I ___________ twenty-two years old. How old ___________ you? 10. Their names ___________ Susan and Jennifer. 11. A: ___________ you William? B: No, I ___________. 12. Grammar is easy. It ___________ difficult. 13. Elephants ___________ very big animals. 14. A: What time ___________ it? B: It ___________ three o’clock. 15. I ___________ very hungry. Let’s go eat!

vragende zinnen

Page 21: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall
Page 22: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple HAVE In het Brits-Engels wordt vaak "got" toegevoegd als "have" de betekenis van bezitten heeft. De vragende vorm is dan met 'have". Voorbeeld: Have you got a car?

In andere Engelssprekende landen wordt "got" niet toegevoegd en is de vraagvorm met "do". Voorbeeld: Do you have a car?

Remember!!!!! The negative form is either "I don't have" or "I haven't got".

Opdracht 35: Vul de juiste vormen in van het werkwoord HAVE en maak de zinnen

compleet. 1. I’m very busy today. I ____________ lots of work to do. 2. A: ____________ your classmate ____________ a car? B: No, he ____________. 3. My sister ____________ a new job in an office. 4. Can I borrow your pen? I ____________ ____________ a pen. 5. Why ____________ you ____________ an umbrella? 6. They are very busy today. They ____________ many things to do. 7. A: ____________ you ____________ a bicycle? B: Yes, I ____________. 8. Tom and Carlos ____________ lots of math homework. 9. How many cookies do you ____________? 10. Maria ____________ a pet cat, but she ____________ ____________ a pet dog. 11. ____________ we ____________ enough time to eat lunch? 12. Steven ____________ a pen, but I ____________. 13. December ____________ thirty-one days, but November ____________.

VORM:

I have a pen.

You have

He has

She has It has

We have They have

I don't have

a pen.

You don't

He doesn't

She doesn't It doesn't

We don't They don't

Do I have

a pen?

Do you Does he

Does she

Does it Do we

Do they

Yes,... No,...

I do I don't

You do You don't It does It doesn't

He does He doesn't She does She doesn't

We do We don't

They do They don't

Page 23: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

14. Who ____________ a birthday in October? 15. I ____________ ____________ a car, but Stewart ____________.

Opdracht 36: Vul de juiste vormen in van de aangegeven werkwoorden van Present Simple (mix van werkwoorden).

1. I _____(feel) homesick a lot when I am abroad.

2. Fiona ______ (not - be) ready for the flight. Her suitcase is still open.

3. We always ______ (leave) our luggage at left-luggage office in

our trips.

4. _____Chen _____ (want) to take history this term ?

5. My sister usually ______(stay) at hostels when she’s abroad.

6. Amy ______(not - make) new friends easily. He’s very shy.

7. They ________(visit) our campus once a week.

8. Your friend _______(be) disoriented because of his first day.

9. Exchange students generally________(work) as an au pair.

10.My English teacher ______(meet) with locals regularly.

11. They _______ (not - sit) an academic exam at the beginning of the school but at the end.

12.What _______we_________ (do) at the registration desk?

13. Mario Gomez _________ (be) German, but his father comes from Spain.

14. The train from Barcelona _________ (not - arrive)at Rome at half past five. It’s at six

o’clock.

15. I always _________ (carry) my small backpack in my trips around the city.

16. The school’s shuttle bus _________ (depart) from the city center every day.

17. Tim and Ali _________ (commute) to campus together on Mondays.

18. My brother _________ (have) a nice flat mate from Nicaragua.

19. Elif and Ahmet _________ (not - be) lazy students, but disorientated.

20. They _________ (sit) their exams at the lecture theatre.

21. We _________ (not- have) a guidebook, but we all have got mobile phones with us.

22. Eric’s very social. He _________ (make) new friends very easily.

23. My English teacher always _________ (pay) in local currency.

24. I _________ (not - want) to drink tea. I like coffee.

Page 24: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT SIMPLE - YES/NO QUESTIONS (MIXED)

Opdracht 37: Beantwoord de volgende vragen met een korte antwoord. Volgt

het voorbeeld.

Voorbeeld: Does Mrs. Brown live in California?

Yes, she does.

1. Are Shelly and Thomas tired? A: No, ________________________________

2. Do penguins live at the North Pole? A: No, ___________________________

3. Does your father work in an office? A: Yes, __________________________

4. Is Ottawa the capital city of Canada? A: Yes, _________________________

5. Are we late? A: No, _____________________________________________

6. Does Robert live in London? A: No, _________________________________

7. Is dinner ready? A: No, __________________________________________

8. Do you like to read? A: Yes, _______________________________________

9. Are they from New Zealand? A: Yes, ________________________________

10. Are rabbits dangerous? A: No, _____________________________________

11. Is Brazil in Asia? A: No, ___________________________________________

12. Does she drive? A: Yes, __________________________________________

13. Is Mr. Smith a teacher? A: Yes, _____________________________________

14. Do they know the answer? A: No, __________________________________

15. Do you know how to swim? A: No, _________________________________

16. Are you angry? A: No, ____________________________________________

17. Is Dubai in the Middle East? A: Yes, _________________________________

18. Does the cake taste good? A: Yes, __________________________________

19. Are they here? A: No, ____________________________________________

Look at another example:

Do you speak French?

- yes, I do

- yes, I speak French

Page 25: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT CONTINUOUS

Page 26: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

PRESENT CONTINUOUS - onvoltooid tegenwoordige tijd

Opdracht 38: Schrijf op alle vormen van de Present Continuous (bijv. Ik ben aan het

studeren, wij zijn aan het eten, enz.) in het verhaal.

Today, Tommy is visiting his parents. He loves his

grandparents; Jacob and Sarah.

At this moment, he is sitting on his grandfather's knee.

He is listening to a story and he is smiling.

He loves his grandfather's stories. Right now, he is telling him

a story. They are sitting in the living room. Sarah is Tommy's grandmother.

While her husband is telling a story to Tommy, she is standing in the kitchen

and she is baking cookies for Jacob and Tommy.

De onvoltooid tegenwoordige tijd bestaat uit twee werkwoorden, welke?

_________________________________________________________________

_________________________________________________________________

Page 27: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

GEBRUIK:

BIJ GEBEURTENISSEN DIE

NU AAN DE GANG ZIJN WORDT GEBRUIKT BIJ TIJDELIJKE

SITUATIES

WANNEER JE ERGERT AAN IETS

DAT VAKER GEBEURT

WANNEER IETS IN DE NABIJE

TOEKOMST ZAL PLAATSVINDEN

WORDT GEBRUIKT BIJ VERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGEN

1

2

3

4

5

Page 29: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

-y aan het eind van een

werkwoord blijft altijd staan

woorden die eindigen in

-e, -e valt weg

woorden die eindigen met 1

klinker + medeklinker

verdubbelen de laatste

medeklinker.

Page 30: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall
Page 31: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Fill in the blanks below to complete the sentences. Study the above boxes. 1. Sam and Stewart are playing basketball.

Questions: Are Sam and Stewart playing basketball?

Answer: Yes, they are Answer: No, they aren't 2. It’s raining now. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 3. Susan is doing her homework. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 4. The train is arriving now. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 5. My classmates are studying for a test. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 6. Mr. Stevens is washing dishes. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 7. Your cat is eating the food. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 8. The phone is ringing. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 9. I am studying grammar. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 10. The airplane is landing. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________.

Page 32: BASIC ENGLISH GRAMMAR READER PART IIbuild built built bouwen buy bought ... dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven besturen eat ate eaten eten fall

Answer: No, _______________________. 11. The kids are playing in the garden. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 12. My uncle is baking cookies. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________.