10
BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVENS OMTRENT HOUTSOORTEN door Dr. J. R. BEVERSLUIS. . Inleiding. Het komt mi) voor dat het nuttig is de beschikking te hebben over gegevens, en in een vorm, als onderstaand. Ik voltooide deze voor 22 houtsoorten (waarvan 8 naald- houtsoorten), die van meer rechtstreeksch belang voor den Nederlandschen boschbouw kunnen zijn. Ik heb mij strikt gehouden aan boschbouwkundige ge- gevens. Het spreekt vanzelf dat velerlei publicaties mij van groot nut waren. Afzonderlijk wil ik daarvan noemen het onover- troffen werk van R i c h a r d H e s z , Die Eigenschaffen und das forstliche Verhalten der wichtigeren in Deutschland vorkommenden Holzarten. Daarnaast het Vademecum fiir die Holzwirtschaft, en voor de meer rechtstreeks voor Neder- land geldende bijzonderheden vooral ook het werk van v a n L o n k h u y z e n , De houtteelt. Overigens werd geput uit, en gecontroleerd aan een groot aantal andere publicaties. Bovendien zijn er in verwerkt waarnemingen en mededee- lingen die buiten, in het bosch, mijn deel werden. Juist die ervaringen buiten opgedaan, vooral in grooter gezelschap van boschbouwkundigen, waren de rechtstreek- sche aanleiding tot de opstelling van deze overzichten. Voort- durend demonstreerde zich daar naar mijn gevoelen het ge- mis aan zulke volledige, systematische en vergelijkbare over- zichten van de gegevens. Het is waar dat omtrent verschil- lende der daarin genoemde punten nog allerminst zekerheid en eenstemmigheid van inzicht bestaan. De beschrijvingen geven echter de verworven of heerschende inzichten, en op vele punten feiten, die in belangrijke mate overbodige of onvruchtbare uiteenzettingen kunnen voorkomen. Bovendien wekken deze overzichten wellicht op tot aan- vulling en verbetering. Onze kennis van zaken betreffende specifiek Nederlandsche facetten en feiten in verbahd met het in de beschrijvingen vervatte kan waarlijk die beide wel gebruiken. Zeer duidelijk bleek dat o.a. bij mijn pogingen tot in- vulling van de tijdstippen van bladontluiking en bloei van de boschboomsoorten in Nederland. Voor zoover mij bekend bestaan hierover geen exacte

BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

B O S C H B O U W K U N D I G E G E G E V E N S O M T R E N T

H O U T S O O R T E N

door Dr. J. R. BEVERSLUIS. .

Inleiding.

Het komt mi) voor dat het nuttig is de beschikking te hebben over gegevens, en in een vorm, als onderstaand.

Ik voltooide deze voor 22 houtsoorten (waarvan 8 naald-houtsoorten), die van meer rechtstreeksch belang voor den Nederlandschen boschbouw kunnen zijn.

Ik heb mij strikt gehouden aan boschbouwkundige ge-gevens.

Het spreekt vanzelf dat velerlei publicaties mij van groot nut waren. Afzonderlijk wil ik daarvan noemen het onover-troffen werk van R i c h a r d H e s z , Die Eigenschaffen und das forstliche Verhalten der wichtigeren in Deutschland vorkommenden Holzarten. Daarnaast het Vademecum fiir die Holzwirtschaft, en voor de meer rechtstreeks voor Neder-land geldende bijzonderheden vooral ook het werk van v a n L o n k h u y z e n , De houtteelt. Overigens werd geput uit, en gecontroleerd aan een groot aantal andere publicaties.

Bovendien zijn er in verwerkt waarnemingen en mededee-lingen die buiten, in het bosch, mijn deel werden.

Juist die ervaringen buiten opgedaan, vooral in grooter gezelschap van boschbouwkundigen, waren de rechtstreek-sche aanleiding tot de opstelling van deze overzichten. Voort-durend demonstreerde zich daar naar mijn gevoelen het ge-mis aan zulke volledige, systematische en vergelijkbare over-zichten van de gegevens. Het is waar dat omtrent verschil-lende der daarin genoemde punten nog allerminst zekerheid en eenstemmigheid van inzicht bestaan. De beschrijvingen geven echter de verworven of heerschende inzichten, en op vele punten feiten, die in belangrijke mate overbodige of onvruchtbare uiteenzettingen kunnen voorkomen.

Bovendien wekken deze overzichten wellicht op tot aan-vulling en verbetering. Onze kennis van zaken betreffende specifiek Nederlandsche facetten en feiten in verbahd met het in de beschrijvingen vervatte kan waarlijk die beide wel gebruiken.

Zeer duidelijk bleek dat o.a. bij mijn pogingen tot in-vulling van de tijdstippen van bladontluiking en bloei van de boschboomsoorten in Nederland.

Voor zoover mij bekend bestaan hierover geen exacte

Page 2: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

12

gegevens. En toch * zijn ook deze van zooveel belang in boschbouwkundig opzicht.

Ik zocht hiervoor contact met dén persoon die hier in Nederland zoo veel voor de phaenologie doet (en zulks thans ook internationaal bezig is te doen) : Dr,- H. B o s te Wa-geningen. Door zijn werk kon ik althans omtrent drie hout-soorten (berk, beuk en eik) over fraaie gegevens beschik-ken, Omtrent alle andere boschboomsoorten ontbreken ge-gevens van dat gehalte. . , •

Onder deze omstandigheden heb ik getracht door com-binatie van gegevens en eigen waarneming zoo goed mo-gelijke opgaven omtrent deze zaken samen te stellen, welke ik ook heb samengevat in het ondervolgend overzicht.

Moge deze geconstateerde tekortkoming aanleiding zijn dat er onder de praktische boschbouwers eenigè zullen zijn die op zich willen nemen dit tekort aan te zuiveren, en zich daartoe in verbinding stellen met het aangewezen centrum daarvoor : Dr. H, B o s te Wageningen.

Nog een enkele opmerking: Ik onderscheid ter opgave van den bedrijfsvorm waarin

de houtsoort toepassing vindt:

Stambosch (bosch blijvend bedoeld te zullen bestaan uit kernstammen) tegenover spruitbosch (hakhoutbosch, akker-maalshout). Stambosch is dus wat in het Duitsch „Hoch-wald" heet. ,

Ter aanduiding van wat de Duitscher met „Waldbau" bedoelt, gebruik ik niet het leelijke en te beperkte woord houtteelt, doch : boschteelt. -

•De aantastingen, ziekten en beschadigingen tenslotte heb

ik niet behandeld. Ik hoop dat een daarin gespecialiseerd practicus er toe

zal overgaan deze eveneens in een practischen systemati-schen vorm, als completeering, te publiceeren.

Ik had daarvoor gedacht aan een vorm, waarin de boom gevolgd wordt in zijn verschillende stadia van groei en ont-wikkeling, en telkenmale vermeld wordt waaraan hij bloot staat, hoe dat zich uit enz., en wat er tegen te doen is.

PROEVE V A N RANGSCHIKKING NAAR VOLGORDE VAN BLADONTLUIKING, EN

VERMELDING V A N TIJDSTIP VAN BLOEI, VAN EENIGE BOSCHBOOMEN

' " IN NEDERLAND . . .

Naam,' Tijdstip van bladontluiking. Tijdstip van bloei.

Eur. Lariks1) . . . . Eind Maart, begin April Eind Maart, begin April. (gelijk met den bloei)

Jap. Lariks1) . . . . . Eind'Maart, begin April „ (iets later dan Eur. lariks) '

- ' (gelijk met den bloei)

Page 3: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

13

Naam: Tijdstip van bladontluiking : Tijdstip van bloei:

Wit te e ls i ) Eind Maart, begin April Begin-midden Maart, soms (3 weken vóór Zwarte els, Ap r i l .

T-v . t . 2—5 weken ria den bloei)

, , 2e helft van April April, Mei. (beide soorten) 2 Q A p r H )

{Eenige dagen vóór den bloei)

Zwarte els 2e helft van April Eind Maart, begin April. (2—5 weken na den bloei)

Haagbeuk Eind April. Ie decade Mei Mei. Grove-den " „ „ . „ „ „ Mei

Beuk . . . . . . . . . „ „ „ ,, „ Eind April, Mei. ( W / 26 April)

(bijna gelijktijdig met den bloei)

Am. Eik „ „ „ „ „ Mei. (Vroeger dan de inh. eiken)

Esch ,, ,, ff „ Eind April, begin Mei. (Iets na den bloe)

Zomereik . begin Mei ( W * ) 2 Mei) Begin Mei. (ong. gelijktijdig met den bloei)

Wintereik . . . . . . Ie; deel van Mei le deel Mei. (iets later, uiterlijk 10—14 da~

gen, dan Zomereik) (ong. gelijktijdig met den bloei)

Weymouth pijn . . . . 1 e helft van Mei Eind Mei, 'begin Juni. Douglasspar „ f, * „ Mei. Juglans nigra' , „ „ Mei.

Zilverspar . . . . . . Midden Mei Eind April, Mei. Spar , ,, 1 Mei.

Oostenrijkschè pijn . ,, ,, Eind Mei, begin Juni.

Zomerlinde „ Midden tot eind Juni. Tamme kastanje . . . „ Eind Juni. Juli,

Winterlinde Eind Mei Eind Juni, begin Juli. Robinia . . . . . . . . Eind Mei, begin Juni Eind Mei, begin Juni.

Blijkens 20 waarnemingsjaren (in Duitschland) kan het oogenblik van ont-

luiken op eenzelfde standplaats voor verschillende jaren 3 tot ruim 5 weken

uiteenloopen.

Vroede lente is in Nederland het tijdperk van 20 April—10 Mei. Volle lente is in Nederland het tijdperk van 10 Mei—eind Mei.

1 ) Deze 5 houtsoorten kunnen .onder zeer gunstige omstandigheden reeds eerder in Maart

uitloopen.

*) , W . beteekent: gemiddelde datum op grond van 25-jarige waarnemingen rondom W a '

geningen (Dr. H. Bos ) .

Page 4: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

PINUS SILVESTRIS L.

PIJN, GROVE-DEN .

PINACEAE.

Klimaateischen. Is in staat zeer groote winterkoude en zomerhitte te verdragen. Voorkeur voor gebieden met geringe luchtvochtigheid, en rijkelijken zonneschijn gedurende de vegetatieperiode,

Bodemeischen. Besten groei op diepen, lossen grond met een voortdurenden matigen graad van vochtigheid (leemig zand met vochtigen ondergrond, of zandig leem). Minerale eischen zeer gering. Kan ook nog zeer behoorlijken groei vertoonen op armen, drogen grond, mits de diepte maar groot genoeg is, en behoort dan tot de minst eischende van alle houtsoorten. Op vas-ten, dichten grond veel slechteren cjroei: breede en zware vertakking,

Lichtbehoefte. Beslist lichteischende houtsoort. Gevoeligheid voor invloeden van klimaat en bodem.

Stormvaster dan Picea excelsa en Abies pectinata, doch minder dan Fagus silvatica en Pinus cembra. Niet bestand tegen zeewind. Practisch onvatbaar voor vroege, late en wintervorst. Eveneens voor hitte en droogte. Tegen fabrieksrook beter bestand dan Picea excelsa en Abies pectinata.

Geografische verspreiding. Bijna geheel Europa en' 't grootste deel van N. Azië. Van 37° N . B. (Siërra Ne-vada in-Spanje) tot 70° N , B. (Noorwegen, Lapland, Siberië). O . tot in het Amoer gebied, KI. Azië, Perzië. Van nature niet optredend in Ierland, Engeland, de Deensche eilanden, Nederland, België, een deel yan W . en Z . W . Frankrijk, het Apennijnsche en het grootste deel van het Balkan-schiereiland, de Hon-gaarsche vlakten, en de steppegebieden van Rusland.

Orologische en topografische verspreiding. In het M , en N, van het verspreidingsgebied v.n.1. in de laagvlakte. Zuidelijker in het heuvelland en in het gebergte stij-gend, en hier bij voorkeur op de warme Z . en Z . W . hellingen. In de Tiroler Alpen tot 1500 m, in de Cen-trale Alpen tot 2000 m, in de Pyreneëen tot 2000 m.

. In • de W . Zuidelijke Alpen niet lager dalend dan 1600 m.

Natuurlijk optreden. (Opstandsvorming). In de vlakte veelal zuivere opstanden vormend. In gebergtestreken

Page 5: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

15

zuivere opstanden slechts gevormd op slechtere laagst-gelegen gedeelten, (of hier in menging met berk en esp) ; in de hooger gelegen gedeelten op betere ge-deelten meestal in menging met beuk, spar, zilverden.

Wortelstelsel. Naar gelang van den aard van de stand-plaats diepwortelend met zeer krachtigen penwortel, of oppervlakkig wortelend met krachtige, zich ver uitstrekkende zijwortels.

Spil (volwassen). Goed. Niet doorloopend. Kroon. In de jeugd regelmatig kegelvormig. Op ouderen

leeftijd kegel- of parasol-vormig. Leeftijdsgrens. 500 j. Lengtegrens, 40 m. Groeisnelheid. In de jeugd langzaam, daarna sneller en dit

blijvend tot op hoogen leeftijd. (120 j.).

Manbaarheidsleeftijd. 30-40 j. (In vrijen stand 15-20 j.). Bladontluiking. Eind April, le decade Mei. Bloei. Mei. Zaad en kieming.

Zaadrijpte, October, November van het na het bloeijaar. Tijdstip van natuurlijken afval. In het laatst van den

winter beginnend, het meeste in het voorjaar (Maart, April, soms tot in Mei) . De leege kegels blijven tot den herfst, soms nog langer, aan den boom.

Verzamelen en bewaren, De kegels plukken vóór den na-tuurlijken afval, in December. De kegels bewaren in een koele droge plaats. Zaad te bewaren in luchtdicht gesloten vaten, op een koude plaats, in 't donker.

Zaadjaren. Alle 2—3 j., en meestal zeer overvloedig. Bo-vendien tusschenjaren met meestal voldoende zaad-opbrengst.

Gewichtsgrootte. 1 hl kegels (6300—6400 stuks) weegt 45—55 kg, en levert % — 2 kg zaad resp, zonder en met vleugels. 1 hl zaad weegt met vleugels 12—16 kg, zonder vleu-gels 42—50 kg. 1 kg zaad bevat met vleugels 115.000—140.000 zaden, zonder vleugels 140.000—230.000 zaden. 10 kg zaad met vleugels geven 6—7.5 kg zaad zonder vleugels,

1000 zuivere zaden wegen, al naar herkomst 4.2—7.5 g. Duur van het behoud van het kiemvermogen. 3—4 j. Kiemprocent. 70—85 %, gaat thans tot 90 % en meer.

Goed noemt men 85 %.

Tijdsverloop tot ontkieming in den grond. 3—4 weken. (Oud zaad ligt soms 1 jaar over, vooral in droge jaren.

Kotyledonen. Boven den grond. Kiemplant. le jaar: een krans van 4—7 (meestal 6) ko-

Page 6: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

16

tyledonen, spits eindigend, driehoekig in doorsnede, gladrandig, opwaarts naar boven toe krullend, ± 2 cm lang, (met 2 harskanalen).

Primaire naalden (enkelvoudig) in spiraalorde aan den stengel geplaatst, plat, beide randen duidelijk ge-zaagd, (zonder harskanalen).

Zwakkere planten vormen aan het eind van het eerste jaar slechts een eindknop. Krachtigere planten vormen bovendien okselstandige knoppen bij de pri-maire naalden, welke knoppen bij de allerkrachtigste planten zelfs kunnen uitloopen (tot kortloten met 2 naalden).

Het hypokotyle stengeldeel ± 4 cm lang. In het 2e jaar draagt het nieuwe lot in den beginne

slechts enkelvoudige primaire naalden, daarna zulke èn kortloten met 2 naalden, na afvallen der primaire naalden uitsluitend kortloten met 2 naalden.

Het 2e jaar eindigt met een eindknop met daarom-heen een krans van 2—3 zijknoppen.

In het 3e jaar ontwikkelen zich die eindknoppen tot zijtakken. Een plant die de eerste takkrans bezit, is dus steeds 3-jarig, en elke takkrans meer wijst op één jaar ouderen leeftijd.

Levensduur van de naalden (wintertoestand). In streken dicht bij de zeekust 1—2 jaar, meer landinwaarts 2—3 jaren, in 't gebergte meerdere jaren.

Boschaanleg.

ZAAIEN.

Tijdstip. Vroeg in 't voorjaar, liefst reeds in Maart. • Gunstigste dikte van bedekking van het zaad. 1—2 cm.

(Overzanden of ineggen).

Hoeveelheid benoodtgd zaad per ha. Bij volle bezaaiing, breedwerpig, zaad met vleugels 18 kg, zonder vleugels 14 kg. (Bij middelmatig kiemprocent).

Opmerking. Vóórkieming in vochtig zand bij kamer-temperatuur bevordert ten zeerste het snelle opkomen.

PLANTEN.

Tijdstip, Voorjaar. Kan ook, mits geen gevaar voor op-vriezen van de jonge plantjes, in den herfst, of in den winter.

Leeftijd van het plantsoen. 1-j., of 2-j. verspeende plan-ten. Een enkele maal ook 3-j. kluitdennen.

Plantverband. 70—-80 cm, soms wat ruimer. KWEEKERIJ .

Hoeveelheid benoodigd zaad per are. Bij volle bezaaiing Vk—1/^2 kg. Te verwachten 1-j. zaailingen per m2

900—1200 stuks.

Bij rijen (breed 4—5 cm, op afstand van 15—20 cm), ,per meter 4—-6 g.

Page 7: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

17

Verspening. 1-jarig verspeend in rijen (afstand 15 cm), op afstand 6—8 cm. 1-jarige planten worden ook wel van den penwortel gestoken.

Bedrijfsvorm* Stambosch, Kaalkap met planting. Op de zeer gunstige standplaatsen natuurlijke verjonging, Gunstig is menging met eik, lariks, berk. Op ouderen leeftijd onderplanting met b.v. beuk, tamme kastanje, Virginische kers e.a. Zeer geschikt voor stuifzandbe-bossching, heide- en andere ontginningsbebossching,

Kapleeftijd* (Omloopsleeftijd) 60—120 j. (Op armere gron-den gaat men meestal niet hooger dan 60—70 j. ; op betere gronden, en bij onderbouw met schaduwver-dragende houtsoorten, en voor extra zwaar hout 100—120),; in N . Finland gaat men tot 250 j.).

Mijnhout 35—50 j. Voor palen en werkhout min-stens 70—80 j.

Dunning. Sluiting begint bij middelmatig plantverband op te treden op 7 a 8 j. leeftijd, le Dunning op ± 5 j. 2e Dunning e.v, alle 3—5 j. Na het 50ste jaar 6—10 j. tusschen 2 dunningen. Tusschen 25 j en 40 j. moet het meeste materiaal er uitgedund zijn (tijdperk krachtig-ste groei). Dan in een middelmatig bosch dunnings-opbrengst wel ± 3 m 3 per jaar per ha,

Gemidd. stamtal per h a : 40 j. 1800—5000; 80 j. 600—1500; 120 j, 350—600 (naar v a n L o n k-h u y z e n) .

Volgens S c h w a p p a c h :

Blijvende opstand Gemiddelde opstandshoogte in m

Leeftijd

Boniteit

Leeftijd I II III IV V

25' 10 8.5 6.5 30 j.) 5.9 35 j.) 4.6 40 15.7 13.2 10.7 8.1 5.4

60 21.6 18.1 15.0 11.7 8.5 80 25.4 21.6 18.1 14.4 10.9

100 28.0 24.1 20.3 16.3 12.5 120 30.1 25.9 22.0 17.8 13.4 140 31.5 27.3 23.2 130 j.) 18.3

Page 8: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

18

Blijvende opstand

Stam tal per ha

Boniteit

Leeftijd I II III IV .

Leeftijd I II III IV . V

25 4380 5530 7690 30 ).) 5700 35-j.) 5015 <0 1570 2100 3083 3600 4311 60 739 1005 1388 1816 2545 80 480 601 823 1116 1711

100 342 413 528 ' 736 1228 120 265 303 367 501 866 140 223 24Ó '289 130 j.) 410 —

* Dunningsopstand in m3 per ha

Dunning om de 5 jaren.

Dikhout + takhout .

(Stamtal tusschen haakjes)

I I

5 + 7 (—) 3 + 8 (—) 23 + 9 (510)16 + 12(640) 13 + U(777)

Boniteit

III

25 + 4 (112) 20 + 5 (162) 25 + 3 24 + 3. 22 + 2 16 + 2

(47) 21 + (29 y 21 + (14)]\9 + (9)A5 +

(73) (36)

17 + 4 (255) 18 + 1 (105) IS + 2

(23)17 + 3 (12) 12 + 3

(58) (32) (12)

IV

30 j.) -7 + 9 (920)

12 + 3 13 + 2 15+ 1 16 + 1 130 )0

14 + 2

(300) (128) (79)

m

(38)

4 + 8 (704) 8 + 2 (320) 10 + 2 (161) 12 + 1 (104) 13+2 (85)

Som van de dunningsopbrengsten in m3 per ha Dikhout + takhout

Boniteit

Leeftijd I II III IV

Leeftijd I II III IV V

25 5 + 7 3 + 8 40 59 + 34 40 + 45 28 + 29 m + 19 4 + 8 60 157 + 58 117 + 74 93 + 51 52 + 40 30 + 20 80 257 + 71 199 + 88 165 + 56 103 + 49 66 + 28

100 353 + 83 283 + 100 237 + 64 161 + 53 110 + 33 120 446 + 92 363 + 112 307 + 74 225 + 57 160 + 40 140 521 + 100 429 + 124 364 + 86

225 +

Velling. Blijvende opstand en gemiddelde jaarlijksche bijgroei volgens S c h w a p p a c h ;

Page 9: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

19

Blijvende opstand in m3 per ha

Dikhout + takhout

Leeftijd

Boniteit

Leeftijd I 11 III IV V

25 110 F 98 64 + 106 30 + 98 '30 j.) 20 + 70 35),) 9 + 46 40 227 + 62 175 + 63 126 T 63 68+62 24 + 48 60 328 + 49 266 + 48 209 + 49 148+47 94 + 47 80 391 + 43 322 + 45 258 + 45 ' 198+41 140 + 43

100 429 + 41 358 + 40 283 + 40 222 + 38 163 + 40 120 452 + 39 367 + 36 288 + 37 224 + 35 159+38 HO 458 + 36 361 + 34 280 + 30 130j.)214+32 —

Gemiddelde jaarlijksche bijgroei in m3 per ha Totale massa (blijvende + dunningsopstand)

Dik- en takhout samen {en dikhout alleen)

Leeftijd

Boniteit

Leeftijd I II III IV V

25 8,8 {4,6) 7.2 (2.7) 5.1 (1.2) 30 j.) 3.0 (0,7) 35 j. 1.6 (0.3)

40 9.5 (7 2) 8.1 {5.4) 6.1 (3.9) 4.0 (/.9) 2.1 (0.7)

60 9.9 (8.1) 8.4 (6.4) 6.7 (5.0) 4.8 (3.3) 3.2 (2.1)

80 9.5 (8.1) 8.2 (6.5) 6.6 (5.3) 4.9 (3.<S) 3.5 (2.6)

100 9.1 (7.5) 7.8 (6.4) 6.2 (5.2) 4.7 (3.<S) 3.5 (2.7)

120 8.6 (7.5) 7.3 (6.2) 5.9 (5.0) 4.5(3.7) 3.4 (2.7)

140 7.9 (7.0) 6.8 (5.6) 5.4 (4.6) 130},) 4.3 (3.6) —

(Onderstreping is maximum).

Vellingsopbrengst, m3 per ha (volgens v a n L o n k -

h u y z e n)

dikhout tak- en tophout

naar gelang van standplaats

50-250 50-70 100-380 45-55 160—540 40—50

op gemidd. standplaats

Leeftijd

40 j. 60 j,

100 j.

40 j.

60 j.

100 j.

140

240

350

60 50

45

Mijnhoutbosch is alle pijnbosch met stammen van gemid-

deld 16 cm diameter op borsthoogte, gemeten inclusief

de schors.

Het hout. Harder en zwaarder dan vuren en dennen. Zeer harsrijk. Zeer drukvast, buigzaam en duurzaam.

Page 10: BOSCHBOUWKUNDIGE GEGEVEN OMTRENS T

20

Weinig werkend. Niet taai en niet elastisch. Gemak-kelijk te bewerken. Minder goed splijtend dan vuren en dennen. Voor bouwwerk in de open lucht, grond-werken en waterbouw, mijnhout, dwarsliggers. Palen masten en tuigage. Scheeps- en waggonbouw. Meu-belmakerij. Plaveisel. Muziekinstrumenten. Goed brandhout, doch sterk roetend.

Uit de naalden boschwol, en als bijprodukt een etherische olie.

Diversen. Vele standplaatsrassen. Voor Nederland het beste: inheemsche herkomst ten deele, het N . W . Duitsche en het Belgische ras.