13
de schilder het werk het atelier de tafel Caesuur catalogus.indd 1 04/07/14 10:59

Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Citation preview

Page 1: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

de schilder

het w

erk

het atelier

de

tafe

l

Caesuur catalogus.indd 1 04/07/14 10:59

Page 2: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

de schilder

het werk

het atelier

de tafel

een uitkomst

Caesuur catalogus.indd 2-3 04/07/14 10:59

Page 3: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Caesuur

Giel Louws, Michiel Paalvast, Harmen Eijzenga,

Robbert Jan Swiers, Machteld van der Wijst,

Ramon de Nennie, Willy van Houtum,

Hans Overvliet, Anne Breel

presentatieruimte Caesuur

Lange Noordstraat 67

4331 CC Middelburg

[email protected]

www.caesuur.nl

k.v.k. middelburg 114392 | ing 26 69 559

Caesuur catalogus.indd 4-5 04/07/14 10:59

Page 4: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

met dank aan

Gemeente Middelburg, Gemeente Veere, Gemeente Vlissingen, Provincie Zeeland, De vrolijke aandeelhouders van

caesuur, De vrolijke vrienden van caesuur, De Kattendijke / Drucker Stichting, decreet - Zeeuws kunstmagazine,

Muziekpodium Zeeland, De Grote Kerk Veere, Kunstwerkplaats KipVis, lost painters, De Zeeuwse Alliantie [ kantoor

M’burg ], Indigo Lijstenmakerij en kunstenaarsmaterialen

web

website presentatieruimte Caesuur www.caesuur.nl

blog caesuur www.deschilderhetwerkenhetatelier.com

kunstenaarsportretten Anne Breel; www.breelfilm.nl

webmagazine lost painters www.lost-painters.nl

catalogus

fotografie Koen Broucke, Merel Brands, Michiel Paalvast, Hans Overvliet, Niek Hedrix,

Willy van Houtum, Toon Truyens, Peter Steutel, Marianne Hamersma,

Ralph de Jongh, Kees de Kort, Anne Breel, Aimée Terburg, Just Quist, Kees Koomen,

Evelien de Jong, Luc Vandervelde lux, Machiel van Soest

tekst Harmen Eijzenga, Hans Overvliet, Niek Hendrix, Giel Louws, Michiel Paalvast

ontwerp Niek Hendrix

Caesuur catalogus.indd 6-7 04/07/14 10:59

Page 5: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Wezenlijk onderdeel van elke tentoonstelling in het

project De schilder, het werk & het atelier was de

tafel: een uitwisseling van gedachten, meningen en

opvattingen tussen schilder en publiek met de bedoeling

de drieëenheid schilder-werk-atelier vanuit verschillende

gezichtspunten te benaderen, vooral om op deze wijze de

wederkerigheid aan het licht te brengen waarin elk werk

en elke schilder identiteit krijgt. De praktijk van de twaalf

tentoonstellingen in dit project heeft ons verrijkt met de

ervaring dat ook de ruimte en het publiek een rol spelen

in die wederkerigheid. Deze wederkerigheid is volgens

mij van fundamenteel belang voor de kunstbeschouwing,

omdat er dan, los van elke definitie van wat kunst ‘is’,

ad hoc bepaald en besproken kan worden wat kunst

gevonden wordt. Deze opvatting werd pas bijna aan het

eind, tijdens de tentoonstelling van Just Quist, verwoord

met in deze ruimte bevinden zich enkele objecten die

men onder zekere omstandigheden en vanuit bepaalde

perspectieven kunstwerken zou kunnen noemen, maar

ze heeft wat mij betreft deze hele tafel-cyclus gedragen.

Deze omstandigheden en perspectieven waren dan ook

het onderwerp van elk tafelgesprek vanuit een stelling

die een aspect daarvan aan de orde stelde. Meestal bleek

dat slechts de opening van het gesprek, een aanleiding

om te kunnen beginnen, en in de loop van die gesprekken

bleek een aantal begrippen steeds terug te keren. Daarom

heb ik dit verslag niet geschreven als een chronologische

weergave van die gesprekken en van de onderwerpen

die aan de orde kwamen, maar als een overzicht van de

hele cyclus aan de hand van in die gesprekken steeds

weer opduikende begrippen.

Elk schilderij en elke schilder maakt deel uit van de

geschiedenis die beiden heeft voortgebracht en waarin

zij zelf hun voortbrengsels plaatsen. Niek Hendrix

huldigt de stelling dat de schilderkunst dood is. Hij wil

daarmee zeggen dat deze discipline uitgewerkt is: er

valt eigenlijk niets nieuws meer te bedenken, je kunt

alleen maar putten uit haar rijke historie. Hij doet een

soort archeologisch onderzoek naar de concepten en

theorieën die door de eeuwen heen manifest geweest

zijn in de schilderkunst en die ook de geschiedenis

ervan beschreven hebben. Maar wezenlijk anders dan

een archeoloog plaatst hij zijn vondsten niet in hun tijd,

maar zet ze naast elkaar buiten hun tijd, als uit hun

context gelichte citaten, en het gaat hem juist om wat

er daarmee opgeroepen wordt aan associaties, vragen en

verwarringen, en het zijn ook archetypen voor zijn eigen

werk.

Een van de eerste vragen in dit gesprek was dan ook of

je zo doende niet alleen maar een kopiist bent, met als

reactie dat een goede kopiist probeert zich in zijn werk

niet te onderscheiden van het origineel, terwijl Niek

juist die originaliteit aan de orde stelt door willekeurig

te kopiëren.

“Ben je dan nog schilder?” was de wedervraag, en Niek

vond die vraag weinig relevant: hij stelde dat hij toevallig

schilder was geworden, maar dat hij zijn opvattingen ook

in een ander medium had kwijt gekund.

En dat leidde weer tot en gedachtenwisseling over

de theorieën die de schilderkunst gedragen hebben:

zijn die nu uitdrukking van eeuwige waarden als

natafelenHarmen Eijzenga

Caesuur catalogus.indd 8-9 04/07/14 10:59

Page 6: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

schoonheid, originaliteit en kwaliteit of kent elke tijd

zijn eigen ‘eeuwige’ waarden, zodat aesthetica en

geschiedenis steeds weer herschreven worden? In de

vele woordenwisselingen hierover kwamen zo ongeveer

alle gangbare theorieën aan de orde, en daarin werd al

onmiddellijk de in deze cyclus steeds weer opduikende

vraag geformuleerd: is dan niet elke schilder product én

producent van theorie en geschiedenis?

Koen Broucke acht de geschiedenis vooral een

hulpmiddel, een “intuïtiespoor”, het zoeken van

connecties, en van alle mythes die eromheen hangen. Zo

is voor hem ook elk werk een “spoor van handelingen”,

een gestolde handeling, het residu van het vertellen van

zo’n mythe. Maar dat kun je niet onder woorden brengen,

vindt hij, er is een wezenlijk verschil tussen woord-taal

en kunst-taal. Kunst verwijst naar zichzelf en zo naar

de geschiedenis, en al is onze blik geconditioneerd

door de geschiedenis, “kunst is juist bedoeld om die

conditionering te overstijgen”.

Men kan de geschiedenis ook beschouwen vanuit het

standpunt van de erfgenaam. Niek doet dat in feite ook,

maar veel directer was dat het geval bij Jan Wattjes, wiens

werk een eerbetoon is aan de voorgangers die hem tot

het schilderen hebben gebracht. Verschillende van zijn

werken tonen ontmoetingen met leden van zijn ‘artistic

family’: zijn vader, Rimbaud, Courbet, Israels. Andere

werken getuigen van het besef dat je die geschiedenis

altijd met je meedraagt: ‘The Backpacker’ en ‘mobile

studio’ bijvoorbeeld. Dat leidde tot een breedvoerige

gedachtenwisseling over hoe je juist met die erfenis,

en vooral met het bewustzijn van die erfenis, jezelf als

schilder kunt ontdekken, hoe je zo al doende ook je

voorgangers aan jezelf onthult en hoe je daarmee jezelf

als een soort terra incognita ontdekt.

Tijdens de tafel met Machteld Solinger kwam de

vraag op of je jezelf überhaupt kunt vrijmaken van die

geschiedenis, of niet iedereen op zijn eigen wijze zichzelf

in die geschiedenis reproduceert, of je jezelf dan niet

al te zeer aan je voorgangers ondergeschikt maakt, en

of je daarmee ooit een eigen stijl kunt krijgen. Met als

consequentie: dan is er ook geen originaliteit en geen

vernieuwing meer mogelijk in de schilderkunst. Want

hoe kun je daaraan nog iets toevoegen, authentiek

zijn, waarom wil je iets unieks maken? Machteld stelde

daartegenover: het is juist je gevecht met je materiaal en

de traditie waarvan je hoopt dat het iets unieks oplevert,

het is de noodzaak die je daarin voelt.

In Machtelds opmerking ligt de opvatting opgesloten

dat iedere schilder zich juist in een eigen idiolect - een

eigen taal, een eigen handschrift, een eigen stijl, een

eigen materiaalgebruik - probeert uit te drukken en zo

in die geschiedenis en die aesthetica een eigen plaats

verwerft. Niek Hendrix vond dat niet zo belangrijk: hij

stelde dat hij in de eerste plaats conceptueel schilder is.

Teveel handschrift schildert hij dan ook juist weg. En

daarop kwam weer de reactie dat het wegschilderen van

een handschrift ook een handschrift was, en de vraag of

je überhaupt kunt schilderen zonder handschrift.

Het handschrift bleek voor velen een essentieel aspect

van het schildersschap, niet alleen voor de maker zelf,

maar ook voor beschouwer; en kunstcritici blijken er ook

op gespitst te zijn zo’n handschrift toe te kunnen kennen

en herkennen, en soms zelfs te spreken van een gebrek

aan eigen handschrift, als ze daarin niet slagen. Van

wezenlijk belang vond Koen Broucke in dit verband de

concentratie, de bewust gerichte aandacht in het maken:

volgens hem kun je die concentratie aflezen uit een goed

schilderij, en dat hoeft niet een ‘mooi’ schilderij te zijn,

ook lomp schilderen kan concentratie zichtbaar maken.

De opmerking van Niek Hendrix in deze handschrift-

dialoog leidde tot de vraag wat nu leidend is voor een

schilder: het concept of het medium. Dat bleek ook

weer een wederkerend thema in deze cyclus, maar

terugkijkend lijkt het meer een accentverschil: medium

en concept zijn onderling meestal onontwarbaar

verbonden in het handelen van de schilder. Voor Koen

Broucke bijvoorbeeld is het concept bepalend voor

het medium: het is een kader dat noodzakelijk blijkt

als rode draad. Een belangrijk concept is voor hem de

installatie, zoals in het kabinet van dr Hahnemann, de

verbeelding van een psychiatrische inrichting, en ook

zijn performances en alter-ego’s waarin hij zich uitdrukt

zijn medium en concept.

Die wederkerigheid tussen concept en medium zit ook

in de Van Gogh die zo manifest is in een aantal van

Koen’s werken, of in de Courbet en de Israels in het werk

van Jan Wattjes, het zit in de ‘dingetjes’ en ‘materiaaltjes’

die Viktor Baltus vindt als dragers van zijn schilderwerk,

het zit in wat Kees de Kort heeft weggelaten in zijn

ogenschijnlijk alledaagse schilderijen, en in de poëtische

kracht van het werk van Thomas Rameckers.

Het werk van Evelien de Jong werd tijdens ‘haar’ tafel

gekenmerkt als schilderen als statement, want in al

haar werken zit een duidelijk engagement, dat in deze

tafel ‘boodschap’ werd genoemd, een boodschap die het

werk volgens sommigen verwant maakt aan reclame,

een verwantschap die soms ook wordt gewild of door

de maker zelf gelegd wordt, of zoals in de jaren zestig/

zeventig soms zelfs verlangd wordt in die zin dat (schilder)

kunst “maatschappelijk” of “geëngageerd” moest zijn.

En anderzijds: als men wat dieper graaft, blijken er door

de eeuwen heen in heel wat schilderijen statements

verborgen te zijn die alleen aan de oppervlakte komen

als men de tijdgeest kent. Omgekeerd werd ook geopperd

dat die ‘tijdgeest’ zelf (de onze in dit geval) kan maken

dat men engagement ziet waar dat niet bedoeld is, en

ook dat zulk een ‘engagement’ zelf misschien vanuit

onze invulling van dat begrip ons ontgaat waar het wél

aanwezig of bedoeld is.

Dergelijke opmerkingen leidden in deze cyclus vaak

tot een discussie of de eigen blik sowieso al niet een

interpreterende, betekenisdragende blik is, en of ook de

aesthetica net als de geschiedenis niet steeds herschreven

wordt of herschreven zou moeten worden. Dat betrof

bijvoorbeeld ook een gedachtenwisseling over symboliek

in de schilderkunst, met name in de gesprekken met Niek

Hendrix, Koen Broucke, Jan Wattjes en Fabian Westphal,

Niek Hendrix Koen Broucke

Caesuur catalogus.indd 10-11 04/07/14 10:59

Page 7: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

en over het kunnen lezen van een schilderij, en over de

status van de aesthetica daarin: moet je ‘ingewijd’ zijn of

wordt daardoor juist je blik bepaald en beperkt?

In dit verband kwam ook de vraag in hoeverre de

kunstkritiek leidend is voor de opvattingen van het

publiek, van de ‘gewone’ beschouwer, regelmatig

aan de orde, zowel in positieve als in negatieve zin:

kunsttheorie en kunstkritiek werd enerzijds als gids en

leidraad gewaardeerd, anderzijds ook als dwingeland en

verleider. Meermalen werd hier ook de analogie gelegd

met ‘de nieuwe kleren van de keizer’, met de erkenning

daar soms niet voor uit te durven komen.

Fabian Westphal maakt puur formele werken die –

niettemin of juist daardoor - de kijker “op het verkeerde

been” zetten doordat de samenhang van kleuren en

vormen meer “duidelijk maakt” dan wat er geschilderd

is. Op de vraag of dit dan ook zijn bedoeling was,

antwoordde Fabian dat hij dat een zaak van de kijker

vond, en dat hij zelf juist uit was op de “essenties achter

de werkelijkheid”, maar dat kijkers vaak meer willen

zien dan er te zien was. Maar hij erkende na doorvragen

dat hij wel degelijk ook uit was op het scheppen van

“ruimtelijke illusies”. En de opmerking of dit dan eigenlijk

niet “alleen maar aesthetiek” was, pareerde hij met :

“Nou en? Moet het iets anders zijn dan? Het gaat toch

altijd om de verschijningsvorm?” En een verwijzing naar

de wapenschilden in de kerkinterieurs van Saenredam

vond hij wel toepasselijk: “Er zit natuurlijk ook veel

symboliek in mijn werk, net als in wapenschilden.”

Voor Ralph de Jongh is het de ruimte waarbinnen

zijn werk betekenis krijgt. Hij vindt de opstelling, de

inrichting van een expositie dan ook heel belangrijk: het

is “letterlijk een zaak van passen en meten” en hij maakt

daarbij gebruik van alle mogelijkheden die een ruimte

hem biedt. Een “moeilijke ruimte” als die van Caesuur is

voor hem een uitdaging, en met deze tentoonstelling was

hij wel tevreden. Op de vraag of het niet “een kunstje”

dreigt te worden, of niet alle voorwerpen op deze wijze

kunst zouden kunnen worden, kwam een stortvloed

aan reacties, variërend van “dat sommige kunstenaars

tegenwoordig wel heel snel naar die truc grijpen” tot “dat

is nou precies de essentie van kunst en vooral van het

kunstenaarsschap”. Ralph zelf vond er niet zoveel van;

voor hem is het de manier waarop hij zich nu eenmaal

uitdrukt. “En elk werk heeft de ruimte nodig die het tot

zijn recht laat komen.” “Maar dat bepaalt de maker toch?”

was een vervolgvraag, en het antwoord uit het publiek

was: “De maker geeft de ruimte waar het werk om vraagt

- als het goed is.”

Hoe die vragende rol van “het werk” er uit ziet, is een

onderwerp van discussie gebleven, evenals de vraag

welke rol de ruimte zelf speelt in het tot zijn recht

laten komen van een werk, en ook welke rol daarin de

inrichters spelen. Die discussie werd aangejaagd door

een uitspraak van de architect Aldo van Eyck: “Leegte is

de aartsvijand van de ruimte en daarom ook van ieder

schilderij en iedere plastiek”, en Van Eyck maakte als

inrichter van de Cobra-tentoonstellingen in Amsterdam

en Luik korte metten met de toen gebruikelijke ophanging

op ooghoogte die volgens hem “een valse horizon” schiep

door niet alleen de werken hoger en lager te hangen,

maar ook van de vloer gebruik te maken als een soort

vijfde wand. Dat heeft Ralph de Jongh overigens ook

gedaan, en het gevolg bleek dat daarmee juist de ruimte

als zodanig zichtbaar wordt.

Veel heftiger kwam de ruimte aan bod tijdens het

gesprek met Just Quist. Het onderwerp van deze “tafel”

was het kunstwerk als de vraag naar zijn eigen betekenis,

en Just zegt op zoek te zijn naar “de transitieve ruimte,

een nog betekenisarme ruimte, een ruimte waar

betekenissen gegenereerd worden door de verbindingen

die worden aangegaan en waar handelen overgaat

in object.” En tussen deze opvatting “dat objecten al

doende kunstwerken worden, niet alleen in het atelier

onder de handen van de kunstenaar, maar ook in de

expositieruimte onder de ogen van het publiek, en dat

een tentoonstelling zelf het podium is waarop allerlei

objecten hun betekenis als kunstwerk krijgen door

de confrontatie met de ruimte, met elkaar en met het

publiek” (tekst uitnodiging tafelgesprek) en de opvatting

dat elk kunstwerk van zichzelf een betekenisdrager is

die de uniciteit ervan bepaalt en die iedereen als zodanig

kan zien en die op zichzelf de plaats en de ruimte

afdwingt die het kunstwerk tot zijn recht laat komen,

bleek een clash die kennelijk een kloof markeert tussen

twee kunstopvattingen, een kloof die merkbaar was

gedurende bijna de hele tafelcyclus.

Het is misschien vergelijkbaar met het gegeven dat

een aantal schilders het eigen werk definieert als

onderzoek: naar de gedragingen van het materiaal,

naar de reacties van publiek, of van de ruimte, of beide,

naar de geschiedenis van de beeldende kunst en naar

de verschillende percepties daarvan, of ze willen met

en in hun werk allerlei vaststaande criteria ‘bevragen’

of ‘deconstrueren’. De kunstenaar ‘zelf’ verdwijnt zo

min of meer in zijn onderzoek, of in zijn werk, of in zijn

bedoelingen, of hij wordt daarin zo juist zichtbaar.

De enigen die zich tegen deze opvatting keerden,

waren de wat merkwaardigerwijs genoemd werd ‘echte

schilders’ of ‘schilder’s schilders’. Dit leidde tot enkele

confrontaties, waarbij de laatsten en hun medestanders

zich bleken te beroepen op het door anderen als

‘romantisch’ gekwalificeerde idee van ‘het gevecht met

het materiaal’. En het is de vraag of de ‘romantici’ voor

hun opvatting voldoende ruimte hebben gekregen – of

genomen - in deze tafelcyclus, want veel van dergelijke

geluiden klonken pas na afloop, en dan nog vaak van

persoon tot persoon.

Het atelier was als thema ingegeven door een

kenmerkende uitspraak van Machteld Solinger: “Hier

heb ik alles in de hand, in de hoop dat het uit de hand zal

lopen”. Het gaat haar om het onvoorziene dat het ‘in de

hand hebben’ juist mogelijk maakt, het vormeloze vorm

laat krijgen. De ‘hand’ moet niet de overhand krijgen,

het moet geen nieuwe orde worden, het moet open

blijven, en het moet uit de 10.000 mogelijke beelden, uit

het eindeloos herhalen, dat ene, eigene, unieke beeld

tevoorschijn brengen.

En op de wedervraag hoe je bepaalt of het werk gezien

Machteld Solinger Thomas Rameckers

Caesuur catalogus.indd 12-13 04/07/14 10:59

Page 8: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

mag worden, of het ‘af’ is, of het ‘weg’ mag, zei ze:, dat

het de balans erin is, de intuïtie, de wisselwerking tussen

formele en subjectieve criteria, en dat je het soms het

een tijdje moet laten liggen, even weglopen, je moet het

werk de kans geven om ‘af’ te lijken. Dat merk je, als je

denkt: hier kan/moet ik niets meer aan doen. “En als het

goed is, dan gaat elk werk door in een nieuw werk.”

“Het moet pijn doen, als het weggaat”, was een suggestie

die Machteld kon onderschrijven.

Voor Machteld bestaat elk werk het meest in het atelier,

en dat voerde tot een gedachtenwisseling over het atelier

en het hoofd en de handen van de schilder:

“Wat je niet laat zien is voor een schilder veel

interessanter als wat je wel laat zien”;

“in zijn atelier is de kunstenaar zonder podium, zonder

publiek, zonder referentie”;

“de interactie tussen de maker, zijn atelier en zijn

materiaal is de kunstenaar”;

“het atelier is de baarmoeder”;

“je atelier is toch eigenlijk een onbewoond eiland”;

en die laatste leidde tot de klassieke vraag: “Zou je

kunnen blijven schilderen als je op een eiland zit?” en:

“Houdt het maken op, als er niemand meer zou komen

kijken?” vragen die alleen persoonlijk beantwoordbaar

bleken, en die uiteindelijk langs omwegen als ‘roem’

en ‘vergetelheid’ leidden tot de vraag, welk residu er

dan nog van de maker in het werk zit, als hij dood is:

alleen de naam? of de persoon? de herinnering? Een

onbeantwoordbare vraag, bleek uit de discussie: als je

dood bent, ben je overgeleverd aan de tijd, de tijdgeest,

de geschiedenis, er zijn nu beroemde schilders die ooit

in de vergetelheid geraakt zijn en daaruit weer opdoken.

En soms word je pas beroemd na je dood. “Je hoopt dat je

erin zit”, was Machtelds antwoord.

En hoe komen motieven van buiten in het atelier en

in het werk terecht? Machteld: herinneringen, foto’s,

objecten. En dan zit je met de spanning tussen motief

en werk, het moet niet te herkenbaar, te eenduidig zijn,

en het moet ook puur een aanleiding kunnen zijn. En het

moet ook ruimtelijkheid hebben, en spanning tussen

voorgrond en achtergrond.

Deze laatste opmerking verwijst naar het begrip

compositie: en dat is een onderwerp dat ook in vrijwel

alle andere tafels aan de orde kwam, vaak bijna terloops,

zoals bij het werk van Niek Hendrix, voor wie de orde

van zijn uit de tijd geïsoleerde ‘vondsten’ in het vlak

van zijn doek essentieel is, net als de manier waarop de

tentoongestelde werken elkaar beïnvloeden: voor Niek is

elke tentoonstelling zelf een nieuw werk.

In het werk van Koen Broucke werd dat proces van

het componeren gekenmerkt als een choreografie van

het schilderen, zoals hij dat ook ‘letterlijk’ (‘figuurlijk’

is hier eigenlijk een betere term) heeft uitgedrukt in

verschillende werken in dansers en pianisten, en in zijn

eigen performances als pianist. Voor die performances

heeft hij onderzoek gedaan naar de optredens van Franz

Lizst en naar de karikaturen daarvan. En ook zijn alter-

ego’s – het schilderen vanuit een bestaand of fictief

personage zoals Van Gogh, Leslie François, Jan Cockx,

dr Hahnemann – blijken in feite compositie-gestalten te

zijn: door zich op te sluiten in zo’n alter-ego componeert

hij als Koen Broucke een Van Gogh, een Jan Cockx: “Ik

ben in het territorium dat het schilderij mij maakt”.

Het territorium van Kees de Kort is het ogenschijnlijk

alledaagse: stoel, schoen, tent, hand, hond, kast kerk,

pistool, konijn, bestek, eend, peer – maar het woord

‘ogenschijnlijk’ maakt op zichzelf al duidelijk dat het

alledaagse eigenlijk een mythe is - maar dan wel een

mythe in de zuivere betekenis van dat begrip: het is een

bedacht verhaal, de verdichting – ook in de poëtische

betekenis - van een beleefde werkelijkheid, een greep

uit het leven van alledag, maar vooral, zo bleek uit dit

gesprek, een stellingname, en dat maakte de kaalheid

van zijn werk, het doek zo leeg mogelijk maken op die

enkele alledaagse voorwerpen na, toegankelijker dan

enige uitleg ooit gedaan zou kunnen worden, want zo

kijken we nu eenmaal allemaal: er zijn steeds maar

enkele objecten in ons blikveld tegelijk aanwezig.

Dat bleek ook ieders blik te zijn, getuige de ernst en de

toewijding waarmee de gespreksgenoten tijdens Kees’

tafel in zijn schilderijen doken: een uitwisseling van

beelden zoals die bij het kijken opgedoken waren in

ieders hoofd en die vaak bleken te verwijzen naar het

eigen alledaagse – en dat is ook precies wat mythen en

gedichten plegen te doen.

Die blik wordt soms gestuurd – en die verlángt soms

zelfs gestuurd te worden – door een titel. In veel van

de gesprekken werd de vraag gesteld of een titel een

onderdeel van het werk is. Titels blijken in de geschiedenis

vaak de naam te zijn die het beeld oproept (“het meisje

met de parel”, “het straatje van Vermeer” etc.). De vraag

blijft wat een schilder met een titel wil zeggen. Thomas

Rameckers begint zijn werk vaak met een titel in zijn

hoofd, die soms alleen als titel in het werk aanwezig is,

zoals bij zijn werk Paddepoel, waarin geen poel te zien is,

alleen een grasveld. Thomas: “Ik kreeg de poel er niet in.”

Alleen de titel bleef dus.

Zo kwam zijn werk “Poel des doods” ter sprake: een titel

die bij de één afwijzing veroorzaakte, en bij de ander

juist instemming, maar ook de vraag “waarom”. Thomas

verklaarde: “Toen ik dit schilderde, was er juist sprake

van de indeling van het Nederlands voetbalelftal bij het

WK in de ‘poel des doods’ en toen heb ik het die titel

gegeven”

Volgens Thomas maakt een titel deel uit van het werk:

dat versterkt de poëzie die in het werk zit. Dat een titel de

kijker stuurt, erkende hij, maar dat is naar zijn idee ook

altijd de bedoeling van een titel: die geeft juist het kader

waarbinnen het werk zijn betekenis krijgt. En er zijn ook

werken die louter uit woorden of één woord bestaan. Nog

daargelaten de discussies over de vraag of elk schilderij

voor zichzelf spreekt of dat het een uitleg, een ‘verhaal’

verdient of nodig heeft om begrepen te kunnen worden.

Daarover zal wel nooit het laatste woord gezegd zijn...

Thomas Rameckers bracht ook een ander thema ter

tafel: het beeld dat het werk oproept. Dat is tweeduidig op

te vatten: het beeld waar het werk een verbeelding van is,

of het beeld dat de beschouwer zich bij het werk voorstelt.

Naar het laatste was Thomas als maker nieuwsgierig. En

we besloten dat dat ‘beeld’ dan ook letterlijk genomen

Jan Wattjes Fabian Westphal

Caesuur catalogus.indd 14-15 04/07/14 10:59

Page 9: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

moest worden: geen woord-taal deze keer, maar beeld-

taal. Toch voelden velen zich genoodzaakt tot enige uitleg

of verheldering bij het verstrekte beeld, en dat leidde

weer tot soms heftige meningsverschillen over juist die

beelden en die uitleg, en uiteraard over de kwestie dat

uitleg en beeld elkaar vaak in de weg zitten, en dat elke

uitleg het beeld teniet doet.

En zo werd dit een uitwisseling van associaties in

woord én beeld aan de hand van een voorwerp of een

muziekstuk:

- een tekening van een man die een boot naar zee

draagt, met een landkaart waarop geen zee te zien is;

- een primitief beeldje (ca 5 cm hoog) van een man met

een stijf mannetje;

- geen kwast (alleen het idee om een kwast als beeld te

nemen);

- een stukje muziek van Nyman;

- een gelaagde steen in een rivierbedding gevonden;

- een lied van Strauss;

- het beeld van de tentoonstelling zelf als een werk,

als een pleisterplaats voor de getoonde werken en als

stadium onderweg.

Dat laatste riep weer een gedachtenwisseling op over de

status van een expositie:

is het een presentatie (het tonen van je kennis en je

kunde als schilder)?

is het een terugblik op de weg die je als schilder hebt

afgelegd?

is het een verantwoording? (en dan: tegenover jezelf?

tegenover je publiek?)

is het een persoonlijke selectie uit je werk juist voor

deze ruimte?

is het een nieuw werk, waarin de verschillende werken

elkaar beïnvloeden?

En achteraf kun je zeggen, dat de wijze waarop over

de tentoonstelling-op-zich ook tijdens andere tafels

gesproken werd, duidelijk heeft gemaakt dat deze vragen

meer over aspecten van het tentoonstellen gingen dan

over kenmerken van een tentoonstelling – aspecten

waarvan sommige voor de één belangrijker bleken dan

voor de ander, aspecten ook die in hun samenhang de

betekenis van elke tentoonstelling bepalen, zowel voor

de beschouwer als voor de maker zelf, en dat met name

curatoren erop gericht zijn om dat zichtbaar te maken,

ook – en juist - als ze vooral zichzelf in hun tentoonstelling

zichtbaar willen maken.

Die curator kwam in de laatste tafel nog uitgebreid

ter sprake, omdat Niek Hendrix van die laatste

tentoonstelling de curator was. In de vraagstelling

bij de uitnodiging voor deze tafel lag al opgesloten de

vooringenomenheid ten aanzien van Nieks keuze voor

een schilder die alleen in en met zijn werk zichtbaar

wilde zijn en ook niet ‘ter tafel’ wilde verschijnen:

“Wat kan er dan nog ter tafel komen in een project als

de schilder, het werk & het atelier, als je alleen het werk

hebt? De hand die het gemaakt heeft kennen we niet,

dus we moeten afgaan op wat hij gemaakt heeft, en dan

worden we teruggeworpen op louter ons eigen oordeel.

Besta je nog als schilder, als je alleen als werk zichtbaar

wilt zijn? Mag je je nog curator noemen, als je werk

noch maker kent? En kun je het zichtbare resultaat nog

schilderij of kunstwerk noemen?

Zo zet dit gebrek aan context alles op losse schroeven:

het wekt vele speculaties, die veel kunnen verhelderen

over hoe onze blik ons tot ons eigen oordeel brengt,

als we objecten voor ogen krijgen die als verf op doek

gepresenteerd worden door een persoon die dat als

curator zegt te doen in een omgeving die meestal

kunstwerken blijkt te tonen.”

We kregen onze vooroordelen als een boemerang terug:

Nieks statement op diens eigen site had ons kunnen

doen vermoeden wat hij ook als curator zou kunnen

gaan doen. We hadden kunnen weten dat de curator

als schilder stelt dat zijn werk de patronen betreft die

aan het kijken ten grondslag liggen en dat hij die wil

onderzoeken middels een conceptuele benadering van

het schilderen, en dat hij daarnaast in zijn project ‘Lost

Painters’ het woord neemt om posities en paradigma’s in

de visuele kunsten te ontregelen.

Maar tijdens deze laatste tafel bleek eenieder met grote

vrijmoedigheid gebruik te maken van de ruimte die deze

ontregeling in ieders hoofd teweeggebracht bleek te

hebben – alsof men bevrijd van patroon en paradigma

de vrijheid nam om fris van de lever nog eens flink van

leer te trekken over verschillende thema’s en begrippen

die tijdens deze cyclus al ter sprake waren gekomen:

deze ‘nieuwe kleren’ bleken prima te passen zonder dat

iemand zich keizer voelde of in zijn blootje kwam te staan.

Het gesprek mondde uit in een heftige woordenwisseling

over de toekomst van het schilderen: wordt de schilder

door alle technologische mogelijkheden een verlengstuk

van een digitaal gestuurde schildermachine, waarbij de

opdrachtgever bepaalt wat hij moet (doen) schilderen

of blijft hij een vrije hand in dienst van zijn talent en

zijn roeping? oftewel: wat ‘is’ de schilder? begenadigd

kunstenaar, bevlogen ambachtsman of toegewijde

technicus? en wat betekenen dergelijke begrippen dan

nog?

Daarbij werd aangetekend dat opdrachten en

opdrachtgevers in verleden en heden zeker voor een

belangrijk deel altijd het kunstenaarsschap bepaald

hebben. En het gaat toch in wezen om de inhoud, was

de tegenwerping, de unieke hand van de schilder, of hij

nu kunstenaar, ambachtsman of technicus is? Of ‘is’ de

schilder juist de verzameling van deze drie aspecten

van het kunstenaarsschap, door de eeuwen heen gelijk,

hoewel uiterlijk veranderd naar de ‘tijdgeest’ die tegelijk

zorgen baart en kansen biedt? En kan men daarbij

de nieuwe technologische en digitale mogelijkheden

niet ook gewoon blijven zien als gereedschappen en

materialen?

En wat is die ‘tijdgeest’ eigenlijk? Is dat misschien

analoog aan die ook in deze gesprekken weer

veelgebruikte begrippen als ‘paradigma’, ‘discours’ of

‘context’? Zijn het misschien allemaal namen voor de

wederkerigheid waarin schilder, werk, publiek, kritiek

en theorie hun identiteit krijgen?

Evelien de Jong Ralph de Jongh

Caesuur catalogus.indd 16-17 04/07/14 10:59

Page 10: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Tijdens deze cyclus is langzamerhand duidelijk

geworden, dat veel van de in de kunstbeschouwing

gebruikte begrippen hun betekenis blijken te krijgen

in hun gebruik, dat theorieën hun legitimatie juist

ontlenen aan de betekenis die binnen die theorieën aan

die begrippen gegeven wordt, en dat de gebruikers daar

vaak hun status aan te danken hebben.

De consequentie hiervan is dat theorieën zelf-

funderend zijn, en dat impliceert dat er eigenlijk geen

vaste waarden zijn binnen de kunstbeschouwing en de

kunstwaardering. Maar omdat in gedachtewisselingen

hierover wel steeds dezelfde begrippen manifest waren

en eenieder een aan de eigen opvattingen gerelateerde

betekenis van deze begrippen hanteerde, leidden de

tafelgesprekken meermalen tot woordenwisselingen

en spraakverwarringen tussen de verschillende

opvattingen en over het verschil in opvatting, waarbij

die betekenisverschillen slechts moeizaam en geleidelijk

aan het licht kwamen.

Die woordenwisselingen liepen echter bijna nooit uit

op een gelijk willen hebben of krijgen vanuit de eigen

principes, integendeel: ze bleken juist als uitwisseling

van opvattingen gewaardeerd te worden en tot begrip

te leiden hoe en waarom je het ook anders kon zien.

De heftigheid van de botsingen die herhaaldelijk

plaatsvonden was dan ook vooral een zaak van

enthousiasme over de ervaring dat je überhaupt met

elkaar van mening kon verschillen zonder dat je elkaars

opvatting hoefde te verketteren en zonder dat je eigen

opvatting als niet ter zake werd afgedaan. Naar de

ervaring van velen was dat misschien wel het meest

verrassende aspect van de tafelgesprekken in dit project,

ook omdat je vaak ook geconfronteerd werd met (de

vanzelfsprekendheid van) je eigen opvattingen.

Kees de Kort Just Quist

Caesuur catalogus.indd 18-19 04/07/14 10:59

Page 11: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Schilders in volgorde van exposeren

Niek Hendrix - www.niekhendrix.com

25-02-2012 t/m 24-03-2012

Koen Broucke - www.atelierbroucke.com

31-03-2012 t/m 05-05-2012

Machteld Solinger - www.machteldsolinger.com

15-05-2012 t/m 17-06-2012

Jeanny Golembiewski - www.jeannygolembiewski.nl

21-05-2012 t/m 15-07-2012

Thomas Rameckers - www.thomasrameckers.nl

23-06-2012 t/m 28-07-2012

Groepstentoonstelling #1

Met Koen Broucke, Michiel Paalvast

(www.michielpaalvast.nl), Niek Hendrix,

Machteld Solinger en Thomas Rameckers

01-09-2012 en 02-09-2012

Jan Wattjes - www.janwattjes.nl

15-09-2012 t/m 20-10-2012

Fabian Westphal

27-10-2012 t/m 01-12-2012

Evelien de Jong - www.eveliendejong.nl

08-12-2012 t/m 19-01-2013

Ralph de Jongh - www.flickr.com/photos/ralphdejongh/

26-01-2013 t/m 10-03-2013

Kees de Kort - www.kees-de-kort.nl

16-03-2013 t/m 28-04-2013

groepstentoonstelling #2

Met Aimee Terburg (www.aterburg.nl),

Evelien de Jong, Fabian Westphal, Jan Wattjes,

Just Quist, Kees de Kort, Luc Vandervelde Lux

(www.youtube.com/watch?v=S7edYcYli04),

Machiel van Soest (www.machielvansoest.tk),

Ralph de Jongh en Viktor Baltus

05-04-2013 t/m 21-05-2013

Just Quist - www.justquist.nl

04-05-2013 t/m 08-06-2013

Viktor Baltus - www.viktorbaltus.nl

15-06-2013 t/m 30-07-2013

Albert Jonas (anonieme schilder)

14-09-2013 t/m 20-10-2013

tentoonstellingsplekken

presentatieruimtecaesuur, Middelburg

wallstreet tweny five, Vlissingen

decreet - Zeeuws kunstmagazine

De Grote Kerk Veere

Viktor Baltus Albert Jonas

Caesuur catalogus.indd 20-21 04/07/14 10:59

Page 12: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Caesuur catalogus.indd 22-23 04/07/14 10:59

Page 13: Caesuur | de schilder, het werk, het atelier, de tafel | een uitkomst

Caesuur catalogus.indd 24 04/07/14 10:59