34
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013 - 2014 Compensatoire groei bij melkvee door Dries VANDERSTRAETEN Promotoren: Prof. dr. G. Opsomer Literatuurstudie in het kader Dierenarts Mieke Van Eetvelde van de Masterproef © 2014 Dries Vanderstraeten

Compensatoire groei bij melkvee

  • Upload
    dinhdat

  • View
    231

  • Download
    2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Compensatoire groei bij melkvee

 

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 - 2014

Compensatoire groei bij melkvee

door

Dries VANDERSTRAETEN

Promotoren: Prof. dr. G. Opsomer Literatuurstudie in het kader Dierenarts Mieke Van Eetvelde van de Masterproef

© 2014 Dries Vanderstraeten

Page 2: Compensatoire groei bij melkvee

 

Page 3: Compensatoire groei bij melkvee

 

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de

juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze

masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of

verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de

masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de

masterproef.

Page 4: Compensatoire groei bij melkvee

 

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 - 2014

Compensatoire groei bij melkvee

door

Dries VANDERSTRAETEN

Promotoren: Prof. dr. G. Opsomer Literatuurstudie in het kader Dierenarts Mieke Van Eetvelde van de Masterproef

© 2014 Dries Vanderstraeten

Page 5: Compensatoire groei bij melkvee

 

Voorwoord

Dit voorwoord om mijn promotoren Prof. dr. G. Opsomer en dierenarts Mieke Van Eetvelde te

bedanken. Bij hun mocht ik altijd aankloppen voor advies. Zij hebben mijn werk meermaals

kritisch nagelezen en verbeterd, met deze literatuurstudie als resultaat.

Ook een woord van dank aan mijn ouders. Zij hebben mij de kans gegeven om

diergeneeskunde te studeren. Dankzij hun steun had ik geen andere zorgen en kon ik mij

volledig op mijn studies concentreren.

Page 6: Compensatoire groei bij melkvee

 

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING...................................................................................................................... 1

LITERATUURSTUDIE .............................................................................................................. 4

1. Normale groei........................................................................................................................ 4

1.1. Gestaltenormen (gewicht en grootte) ............................................................................ 4

1.1.1. Bij geboorte ............................................................................................................ 4

1.1.2. Bij spenen............................................................................................................... 4

1.1.3. Bij insemineren....................................................................................................... 4

1.1.4. Bij afkalven ............................................................................................................. 5

1.1.5. Bij maturiteit............................................................................................................ 5

1.2. Dagelijkse groei ............................................................................................................. 6

1.3. Groei van de geslachtsorganen..................................................................................... 7

1.4. Groei van het uierweefsel .............................................................................................. 8

2. Compensatoire groei........................................................................................................... 11

2.1. Definitie en ontstaan .................................................................................................... 11

2.2. Invloed op gewicht en lichaamsmaten......................................................................... 13

2.3. Invloed op de reproductie ............................................................................................ 15

2.4. Invloed op de melkproductie........................................................................................ 16

2.4.1. Totale melkproductie ............................................................................................ 16

2.4.2. Invloed op melkcomponenten .............................................................................. 17

2.5. Invloed op de hormonen en metabolieten ................................................................... 17

2.6. Invloed op de gezondheid en langleefbaarheid ........................................................... 18

BESPREKING......................................................................................................................... 20

REFERENTIELIJST ................................................................................................................ 23

Page 7: Compensatoire groei bij melkvee

  1  

SAMENVATTING

Deze literatuurstudie beschrijft de groei van een vaars in de moderne melkveehouderij. In het

eerste luik wordt de normale groei besproken. Onder normale groei verstaan we een

geleidelijke groei met een lineaire gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet, waarbij de normen

voor gewicht en grootte vlot bereikt worden. De eerste 6 levensmaanden is de groei het

sterkst en het efficiëntst, daarna daalt de groeisnelheid naarmate een vaars ouder wordt. Een

optimaal voederniveau en groei zijn belangrijk aangezien de aanvang van de puberteit

grotendeels wordt bepaald door het lichaamsgewicht en niet zozeer door de leeftijd. Ook de

ontwikkeling van de melkklier is in fasen van allometrische groei ten opzichte van het lichaam

gevoelig aan het voederniveau.

In het tweede luik wordt het concept compensatoire groei uitgelegd en worden de invloeden

van compensatoire groei zowel op korte als op lange termijn besproken. Compensatoire groei

is de versnelling in groei die optreedt wanneer een periode van beperkte groei eindigt en

gunstige omstandigheden hersteld worden. Afhankelijk van de mate van voederrestrictie

tijdens de onderhoudsfasen en de leeftijd waarop onderhoudsfasen en realimentatiefasen

ingesteld worden, verandert de invloed ervan. Het stair-step model waarin 3 cycli van

voederrestrictie en realimentatie elkaar opvolgen wordt het meest gebruikt voor

onderzoeksdoeleinden en is momenteel het beste model om vaarzen groot te brengen.

Compensatoire groei verhoogt de groei efficiëntie, verhoogt de totale melkproductie over

verschillende lactaties en verlaagt de kans op metabole stoornissen bij vaarzen postpartum.

Sleutelwoorden: Compensatoire groei - Efficiëntie - Melkproductie - Stair-step model -

Vaars

Page 8: Compensatoire groei bij melkvee

  2  

INLEIDING

Vervangingsvaarzen zijn vaarzen die aangehouden worden om de volwassen koeien te

vervangen wanneer deze opgeruimd moeten worden. Van de geboorte tot de start van de

eerste lactatie brengen vervangingsvaarzen niets op. Op een melkveebedrijf beslaan de

kosten voor de vervangingsvaarzen 15 tot 20 % van de totale kosten (Annexstad, 1986).

Voeder is daarbij de hoogste kost (Kertz et al., 1998). Daarom is men op zoek gegaan naar

methodes om deze vaarzen op een efficiëntere manier groot te brengen. Door de

voederconversie te verhogen (Ford en Park, 2001) en de leeftijd bij eerste kalving te

verlagen, kunnen deze kosten verlaagd worden (Lohakare et al., 2012). Deze methodes

mogen echter de reproductie, de melkproductie en de langleefbaarheid niet in het gedrang

brengen.

Bij compensatoire groeischema's, wordt een fase van vertraagde groei gevolgd door een fase

van versnelde groei. Aangezien compensatoire groei de gemiddelde voederopname

vermindert (Park et al., 1987) en de melkproductie verbetert (Ford en Park, 2001), lijkt het

een bruikbare manier om de rendabiliteit van een melkveebedrijf te verhogen.

Compensatoire groei kan bijvoorbeeld gebruikt worden op bedrijven die hun dieren

seizoenaal laten kalven. Door voederrestrictie op stal in de winterperiodes en realimentatie

tijdens de graasseizoenen worden de kosten voor de vervangingsvaarzen verlaagd (Figuur

1). De eerste kalving moet dan op 24 of op 36 maanden na de geboorte vallen. Dieren die

niet drachtig worden binnen de voortplantingsperiode moeten in zo'n systeem wel opgeruimd

worden (Le Cozler et al., 2010).

Figuur 1. Voederrestrictie in de winter (Le Cozler et al., 2011)

Page 9: Compensatoire groei bij melkvee

  3  

Naast het financieel voordeel is compensatoire groei ook interessant voor toepassing in

gebieden waar seizoenaal voedertekorten optreden, bijvoorbeeld door klimatologische

omstandigheden (Jin et al., 2004).

Veel melkveeboeren passen nog geen compensatoire groei toe. Om hen te kunnen

overtuigen van het nut ervan, moeten enerzijds de normale groei van een kalf en anderzijds

de invloed van compensatoire groei op reproductie, melkproductie en langleefbaarheid goed

gekend zijn.

Page 10: Compensatoire groei bij melkvee

  4  

LITERATUURSTUDIE

1. NORMALE GROEI

1.1. GESTALTENORMEN (GEWICHT EN GROOTTE)

Om een optimale productiviteit van melkvee te waarborgen, wordt gestreefd naar een eerste

kalving op de leeftijd van 24 maanden. Daartoe moeten de dieren optimaal groeien tijdens de

volledige opfok. Voor enkele cruciale momenten tijdens deze opfok, kunnen we normen voor

gewicht en grootte terugvinden.

1.1.1. Bij geboorte

Het ideale geboortegewicht is een compromis tussen enerzijds geboortegemak en anderzijds

een zo vitaal mogelijk kalf. Dystocie ten gevolge van een te zwaar kalf kan niet alleen tot de

dood van het kalf leiden, maar kan ook een impact hebben op de gezondheid van het

moederdier (Olson et al., 2009). Kalveren met een geboortegewicht lager dan 39 kg lopen

meer risico op neonatale sterfte aangezien ze vaak minder weerstand hebben tegen ziektes

dan zwaardere kalveren (McCorquodale et al., 2013). Vaarzen hebben vaker hulp nodig bij

de partus dan multipare koeien (Olson et al., 2009). Een pinkenstier, een stier die kalveren

met een lager geboortegewicht geeft, is dus zeker interessant om de kans op dystocie bij

vaarzen te verminderen.

Het geboortegewicht wordt beïnvloed door allerlei factoren, waaronder het geslacht van het

kalf, het afkalfseizoen, de drachtduur en het aantal kalveren binnen dezelfde dracht. Bij

vaarzen hebben daarnaast ook de grootte van het moederdier en de afkalfleeftijd invloed op

het geboortegewicht. Bij multipare moederdieren hebben daarnaast ook de pariteit, de lengte

van de droogstand en de cumulatieve melkproductie vanaf de conceptie tot op het moment

van het droogzetten invloed op het geboortegewicht (Arrayet et al., 2002; Depreester et al.,

2014).

1.1.2. Bij spenen

Vaarzen worden bij voorkeur gespeend op een leeftijd van 2 à 2,5 maanden. Het

belangrijkste is daarbij dat de dieren 1 tot 2 kg krachtvoer per dag opnemen. Op deze leeftijd

wordt doorgaans een lichaamsgewicht van 80 tot 90 kg bereikt (Heinrichs en Zanton, 2003).

1.1.3. Bij insemineren

Om afkalven op een leeftijd van 24 maanden mogelijk te maken, moeten vaarzen voldoende

uitgegroeid zijn op het moment van conceptie. Daartoe zouden ze op 15 maanden 60 % van

hun mature lichaamsgewicht moeten bereikt hebben, wat overeenkomt met een gemiddeld

lichaamsgewicht van 405 kg (Troccon, 1993). Hun body condition score hoort dan 3,0 te zijn.

De minimale en maximale waarden voor schofthoogte en lichaamslengte voor Holstein

vaarzen op leeftijd van inseminatie zijn terug te vinden in tabel 1 (Hoffman, 1997).

Page 11: Compensatoire groei bij melkvee

  5  

Tabel 1. Onder- en bovenwaarden voor parameters met betrekking tot lichaamsgrootte

van Holstein vaarzen onder ideaal management (Hoffman, 1997).

1.1.4. Bij afkalven

Wanneer vaarzen op 24 maanden voor het eerst kalven, moeten zij prepartum 90 % van hun

mature lichaamsgewicht of een gemiddeld lichaamsgewicht van 610 kg bereiken (Troccon,

1993). Kertz et al. (1998) raden zelfs een gemiddeld prepartum lichaamsgewicht van 635 kg

aan. Het gemiddelde lichaamsgewicht postpartum bedraagt dan 547 kg bij een gemiddelde

schofthoogte van 137 cm. Bij vaarzen die op 36 maanden voor het eerst zullen kalven, is het

gemiddelde lichaamsgewicht postpartum 600 kg (Troccon et al., 1994).

Het lichaamsgewicht bij de eerste kalving en de melkproductie in de eerste lactatie zijn

positief gecorreleerd. Bij vaarzen die prepartum zwaarder zijn dan 650 kg met een body

condition score hoger dan 3,5 gaat deze correlatie echter niet meer op (Grummer et al., 1995;

Zanton en Heinrichs, 2005; Le Cozler et al., 2011).

1.1.5. Bij maturiteit

Een koe wordt als matuur beschouwd vanaf de derde pariteit. Vlak voor de derde partus

weegt een koe gemiddeld 727 kg en heeft zij een gemiddelde schofthoogte van 142 cm

(Kertz et al., 1998). Troccon (1993) stelde dat een mature koe gemiddeld 675 kg weegt.

Page 12: Compensatoire groei bij melkvee

  6  

1.2. DAGELIJKSE GROEI

Tijdens het eerste halve levensjaar groeit een kalf het sterkst, zodat het dier op een leeftijd

van 6 maanden reeds 25 tot 30% van het mature lichaamsgewicht bereikt (Troccon, 1993;

Kertz et al., 1998). Ook de helft van de totale toename in schofthoogte tot de eerste kalving,

wordt al bereikt op een leeftijd van 6 maanden. Zowel de voederkost per eenheid

gewichtsaanzet als de voederkost per eenheid toename in schofthoogte zijn de eerste 6

maanden het laagst (Figuur 2). Deze snelle toename in schofthoogte, gewichtsaanzet en lage

voederkosten maken dat door in deze periode de groeisnelheid te verhogen, vaarzen het

efficiëntst de gewenste afmetingen bij de eerste partus bereiken (Kertz et al., 1998).

Na het eerste halve levensjaar daalt de groeisnelheid geleidelijk aan. Van 7 tot 12 maanden

is de groeisnelheid al ongeveer gehalveerd, zodat dieren van 1 jaar oud een schofthoogte

bereiken die 75% van de schofthoogte op 24 maanden bedraagt. Van 13 tot 24 maanden

vindt dan de laatste 25% toename in schofthoogte tot 24 maanden plaats. Na de eerste

kalving groeit een koe nog de laatste 4% van haar mature schofthoogte (Kertz et al., 1997).

De relatieve toename in schofthoogte kent dus 3 fasen waarin deze relatief constant blijft. Ze

is hoog van 0 tot 6 maanden, gemiddeld van 7 tot 12 maanden en laag van 13 tot 24

maanden (Figuur 2). Dankzij een proportioneel snellere toename van het lichaamsgewicht ten

opzichte van de schofthoogte, stijgt hun verhouding (Figuur 2) (Kertz et al., 1998).

Figuur 2. Percentage toename in schofthoogte ten opzichte van de vorige 2 maanden

(witte staven) en de verhouding van het lichaamsgewicht ten opzichte van de

schofthoogte (Kertz et al., 1998).

Vanaf speenleeftijd tot de eerste kalving vertonen vaarzen een lineaire gemiddelde dagelijkse

gewichtsaanzet (0,82 tot 0,93 kg/d). Deze hoge relatieve gewichtstoename (80% in de 1ste 2

Page 13: Compensatoire groei bij melkvee

  7  

maanden) daalt progressief naarmate vaarzen ouder en zwaarder worden, zoals geïllustreerd

wordt in Figuur 3 (Kertz et al., 1998).

Figuur 3. Percentage toename in lichaamsgewicht ten opzichte van de vorige 2 maanden (witte staven) en de voederkosten per kilogram toename in lichaamsgewicht

per 2 maanden (Kertz et al., 1998).

1.3. GROEI VAN DE GESLACHTSORGANEN

Vaarzen van grote melkvee rassen komen gemiddeld tussen 9 en 11 maanden in hun

puberteit, bij een gemiddeld lichaamsgewicht van 250 tot 280 kg. Grote afwijkingen ten

opzichte van het gemiddelde zijn echter zowel voor leeftijd als voor lichaamsgewicht mogelijk

(Sejrsen en Purup, 1997). Holstein-Friesian wordt als een vroegrijp ras beschouwd,

aangezien bijvoorbeeld Normande vaarzen gemiddeld pas 2 maanden later en Montbeliarde

vaarzen nog later pas in hun puberteit komen (Drogoul et al., 2004).

De aanvang van de puberteit wordt eerder bepaald door het lichaamsgewicht, dan door de

leeftijd (Tabel 2). De puberteit lijkt onafhankelijk van de leeftijd op te treden wanneer een

kritisch lichaamsgewicht bereikt wordt (Stelwagen en Grieve, 1990; Capuco et al., 1995;

Radcliff et al., 1997; Lammers et al., 1999; Meyer et al., 2006). Smith et al. (1979) suggereren

op basis van onderzoek op verschillende vleesrassen dat de aanvang van de puberteit niet

alleen door het lichaamsgewicht bepaald wordt, maar ook in belangrijke mate door de

proportie lichaamsvet.

Page 14: Compensatoire groei bij melkvee

  8  

Tabel 2. Least square means van individuele behandelingen, de significantie van dieet

en bovien somatotropine (bST) en de interactie (Int) van de belangrijkste invloeden op

lichaamsgroei (Radcliff et al., 1997).

1.4. GROEI VAN HET UIERWEEFSEL

Bij de geboorte bestaat het mammair epitheel slechts uit een draadachtige structuur boven

elke tepel, omgeven door de veel omvangrijkere fat pad. Vanaf de geboorte tot de start van

de puberteit vertakken en verlengen de melkgangen zich steeds verder in de fat pad (Meyer

et al., 2006). De toename in functioneel mammair parenchym gaat dus gepaard met een

afname in mammair vetweefsel (Hassan en Hamouda, 1985). De hoeveelheid lipiden in de

uier daalt dus geleidelijk tijdens het volwassen worden (Choi et al., 1997). Tijdens de dracht

vertakken en verlengen de melkgangen nog verder en ontstaan de melkalveoli (Meyer et al.,

2006).

Tussen de geboorte en een leeftijd van 2 à 3 maanden groeit de uier isometrisch ten opzichte

van de rest van het lichaam. Daarna start een allometrische groeifase van de uier ten

opzichte van de rest van het lichaam tot een leeftijd van 9 maanden. Het is opvallend dat de

hypofysaire prolactineconcentratie sterk stijgt op 3 maanden en de hoogste waarden bereikt

op 9 maanden. Van 9 tot 16 maanden blijft de verhouding mammair DNA/100kg

lichaamsgewicht redelijk constant, wat dus weer als een isometrische groeifase kan

beschouwd worden (Sinha en Tucker, 1969). Gezien de simultane stijging van RNA/DNA in

de uier, hypofysair prolactine en oestrogeen van dag 18 in de oestruscyclus tot de volgende

oestrus, suggereren Sinha en Tucker (1969) dat prolactine en oestrogeen een synergistisch

effect hebben op de metabolische activiteit van de uier. Vergelijkbare prolactineconcentraties

hadden in deze studie geen invloed op de mammaire ontwikkeling in afwezigheid van

oestrogeen.

Page 15: Compensatoire groei bij melkvee

  9  

Figuur 4. Kwadratische melkproductie reactie op veranderingen van de prepuberale

gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet gecorrigeerd voor het willekeurig effect van

experimenteel onderzoek (links) en reactie van de melkproductie gecorrigeerd voor vet op veranderingen van de gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet na correctie voor het

willekeurig effect van experimenteel onderzoek (rechts) (Zanton en Heinrichs, 2005).

Een te hoge voederopname tussen de leeftijd van 3 maanden en de aanvang van de

puberteit leidt tot een daling van de melkproductie in de eerste lactatie (Lammers et al.,

1999). Sejrsen en Purup (1997) concludeerden in hun review dat de groeisnelheid in deze

periode niet hoger dan 600 tot 700 g/d mag zijn om de uierontwikkeling niet in het gedrang te

brengen. Uit onderzoek door Zanton en Heinrichs (2005) bleek dan weer een gemiddelde

dagelijkse gewichtsaanzet rond de 800 g/d voor de puberteit de hoogste melkproductie in

eerste lactatie te geven (Figuur 4).

Stelwagen en Grieve (1990) vonden dat een hogere voederopname tussen 6 en 16 maanden

een daling van de verhouding mammair DNA/droog vetvrij mammair weefsel geeft en dus

ongunstig is voor de uierontwikkeling. Ook uit recenter onderzoek door Meyer et al. (2006)

blijkt dat een hoog voederniveau van de geboorte tot de puberteit hypertrofie van de

adipocyten in de mammaire fat pad geeft en bij eenzelfde lichaamsgewicht aanleiding geeft

tot een lager gewicht en dna-gehalte van het mammair parenchym ten opzichte van de

controle. Door de leeftijd op een bepaald lichaamsgewicht in rekening te brengen, vonden zij

echter geen verschil meer tussen het gewicht en het dna-gehalte van het mammair

parenchym bij verschillende voederniveaus. De lagere leeftijd van de hoger gevoederde

dieren met snellere gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet en niet het voederniveau op zich

was dus de oorzaak van het verschil in gewicht en dna-gehalte van het mammair parenchym

met de controle vaarzen. Davis Rincker et al. (2008) vonden wel weer een negatieve invloed

van een hoger voederniveau voor de puberteit op de ontwikkeling van het mammair

parenchym. Zij controleerden vaarzen van eenzelfde lichaamsgewicht en leeftijd, maar ze

corrigeerden de data in functie van het karkasgewicht, hetgeen hoger was voor vaarzen die

Page 16: Compensatoire groei bij melkvee

  10  

langer het hogere voederniveau toegediend kregen. Daaruit bleek dan toch een daling van de

massa vetvrij mammair parenchym en een stijging van de hoeveelheid mammair vet ten

gevolge van een hoger voederniveau. Vaarzen met een vetter karkas hebben dus ook meer

mammair vet, zoals Capuco et al. (1995) ook reeds aantoonden.

Een hoger voederniveau bij prepuberale kalveren gaat hand in hand met een hogere

groeisnelheid. Capuco et al. (1995) vroegen zich af of het enerzijds het hoge voederniveau of

anderzijds de hogere groeisnelheid op zich is die de uierontwikkeling negatief beïnvloedt.

Uiers van vaarzen met eenzelfde rantsoen, maar met een verschillende groeisnelheid ten

gevolge van genetische verschillen, bleken evenveel mammair vet te bevatten. Uiers van

vaarzen met een hogere groeisnelheid ten gevolge van een energetischer rantsoen in

vergelijking met de controle, bevatten meer mammaire adipocyten en minder mammaire

epitheelcellen en stromacellen (Figuur 5). Het hoog energetisch rantsoen remde de vertakking

van de melkgangen.

Figuur 5. Invloed van het prepuberaal rantsoen op de oppervlakte van het mammair parenchym bezet door epitheel, stroma en adipocyten (Capuco et al., 1995).

Het negatieve effect van een te hoog rantsoen op de uierontwikkeling, kan (gedeeltelijk)

verklaard worden door de concentratie groeihormoon. Er bestaat immers een positieve

correlatie tussen enerzijds de concentratie groeihormoon in het serum en anderzijds de

uierontwikkeling. Ad libitum voedering geeft een daling van de concentratie groeihormoon bij

vaarzen in hun puberteit ten opzichte van vaarzen die slechts een beperkte hoeveelheid

voeder krijgen. Na de puberteit heeft de voederopname geen invloed meer op de

concentratie groeihormoon (Sejrsen et al., 1983).

Er werden rasverschillen waargenomen in grootte van het effect. Een hoge gemiddelde

dagelijkse gewichtsaanzet tijdens de opfok van vervangingsvaarzen heeft een grotere

negatieve invloed op de melkproductie in eerste lactatie bij kleinere rassen zoals Jersey's dan

bij grotere rassen zoals Deense Friesians (Hohenboken et al., 1995).

Page 17: Compensatoire groei bij melkvee

  11  

2. COMPENSATOIRE GROEI

2.1. DEFINITIE EN ONTSTAAN

De definitie van compensatoire groei of catch-up growth is "de versnelling in groei die

optreedt wanneer een periode van beperkte groei eindigt en gunstige omstandigheden

hersteld worden" (Ashworth en Millward, 1986).

De periode van beperkte groei noemt men de onderhoudsfase. De gemiddelde dagelijkse

gewichtsaanzet wordt verlaagd wanneer bijvoorbeeld een voeder van lage kwaliteit met een

hoog vezelgehalte verstrekt wordt (Park et al., 1987).

Yambayamba et al. (1996) toonden bij niet-raszuivere Hereford vaarzen aan dat door de

lagere energie-inhoud van het voeder in de onderhoudsfase de glucose concentratie in het

bloed daalt. De vetreserves worden dan aangesproken, waardoor het aantal niet-veresterde

vetzuren in het bloed stijgt (Blum et al., 1985).

De onderhoudsfase en de realimentatiefase kunnen op verschillende leeftijden en meermaals

na elkaar herhaald worden. Een vaak toegepast voederschema in experimenten omtrent

nutritionele invloeden op melkvee is het stair-step model (Figuur 7). Daarin worden vaarzen

tot 6 maanden ad libitum gevoederd. Daarna volgen een onderhoudsfase van 6 tot 9

maanden, een realimentatiefase van 9 tot 11 maanden, een onderhoudsfase van 11 tot 15

maanden waarna ze geïnsemineerd worden, een realimentatiefase van 15 tot 18 maanden,

een onderhoudsfase van 18 tot 22 maanden en tenslotte een realimentatiefase van 22 tot 24

maanden met aansluitend de partus (Ford en Park, 2001).

Figuur 6. Stair-step model (Ford en Park, 2001).

Page 18: Compensatoire groei bij melkvee

  12  

20% voederrestrictie is niet overdreven, want vanaf een leeftijd van 11 maanden, namelijk

vanaf de 2de onderhouds-realimentatie cyclus in het stair-step model, is er geen invloed

meer te zien op de lichaamslengte, de schofthoogte en de borstomtrek tussen stair-step

vaarzen en controle vaarzen. Enkel de gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet daalt en stijgt

dan nog respectievelijk in de onderhoudsfasen en de realimentatiefasen (Jin et al., 2004).

Tabel 3. Invloed van een stair-step model op de groei van Holstein vaarzen (Jin et al.,

2004).

De realimentatiefase is de periode waarin de gunstige omstandigheden weer hersteld

worden. In deze fase wordt de dieren voeder van hoge kwaliteit met veel nutriënten

aangeboden (Park et al., 1987). In deze fase is compensatoire groei mogelijk.

Compensatoire groei is het resultaat van een combinatie van metabole veranderingen. De

gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet is verhoogd, energie en eiwitten worden efficiënter

aangewend en het dier neemt meer voeder op dan een conventioneel aangehouden dier

(Park et al., 1987). Carstens et al. (1991) toonden aan bij gekruiste AngusxHereford ossen

dat er minder vet wordt aangezet tijdens compensatoire groei dan bij controledieren. De

behoefte aan netto metaboliseerbare energie is lager door een lager basaal metabolisme

(Fox et al., 1988).

De mate van compensatoire groei wordt beïnvloed door de aanvangsleeftijd, de duur, de

graad en het type van voederrestrictie, de duur en het type van realimentatie en het ras

(Moran en Holmes, 1978; Hogg, 1991). Figuur 6 illustreert de invloed van de graad van

voederrestrictie op de gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet in de realimentatiefase. De

dieren die aan de strengste voederrestrictie onderworpen worden, vertonen tijdens de

realimentatiefase de grootste gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet. (Le Cozler et al., 2011).

Page 19: Compensatoire groei bij melkvee

  13  

Figuur 7. Groei onder 3 verschillende voederniveaus gedurende de 2de winter in Le Pin (boven) en Mirecourt (onder) (Le Cozler et al., 2011).

2.2. INVLOED OP GEWICHT EN LICHAAMSMATEN

Compensatoire groei verhoogt de groei efficiëntie. Vaarzen die het stair-step model volgen

vertonen in hun eerste 24 maanden een hogere gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet

ondanks een lagere gemiddelde voederopname (Park et al., 1987; Choi et al., 1997; Jin et al.,

2004).

Het is zeer belangrijk om voederrestrictie op de juiste leeftijd en in de juiste mate toe te

passen. Wanneer een vaars op 8 maanden niet haar maximale potentieel voor deze leeftijd

bereikt heeft, kan zij niet meer haar maximale potentieel bij maturiteit voor grootte en

conformatie bereiken. De lichaamsconditie en het lichaamsgewicht kunnen wel nog verbeterd

worden (Lee, 1997). Kertz et al. (1998) vonden vergelijkbare resultaten. Het aanwezige

verschil in grootte tussen hun 2 groepen vaarzen op een leeftijd van 6 maanden werd zelfs

nog groter naarmate de leeftijd vorderde.

Tijdens de realimentatie ondervinden vaarzen een hoge gemiddelde dagelijkse

gewichtsaanzet. Vroeger nam men aan dat de compensatoire groei voornamelijk uit een

toename in spiermassa bestond, maar er zijn nog andere weefsels mogelijk die voor deze

Page 20: Compensatoire groei bij melkvee

  14  

gewichtsaanzet verantwoordelijk zijn (Carstens et al., 1991). Fox et al. (1972) maakten in hun

onderzoek op een groep Hereford ossen ook nog een onderscheid tussen de vroege en de

late realimentatiefase. Vroeg in de realimentatiefase was de verhouding

eiwitaanzet/vetaanzet groter dan bij conventioneel aangehouden dieren en werd er dus

voornamelijk spierweefsel aangemaakt. Laat in de realimentatie werd deze verhouding

kleiner dan bij conventioneel aangehouden dieren en werd er juist meer vet opgeslagen,

waardoor de conventioneel aangehouden dieren en deze die compensatoire groei hadden

ondergaan uiteindelijk bij een lichaamsgewicht van 454 kg weer dezelfde compositie

verkregen (Fox et al., 1972). Bij ossen uit AngusxHereford kruising in een experiment door

Carstens et al. (1991) bestond de compensatoire groei voornamelijk uit een sterk

toegenomen groei van de abdominale organen. Onderzoek door Ledin (1984) op konijnen

biedt hier een mogelijke verklaring voor. Hij vond namelijk dat compensatoire groei van de

spiermassa slechts plaatsvindt wanneer een overmaat aan nutriënten beschikbaar is tijdens

de realimentatiefase. Als het voederaanbod niet groot genoeg is tijdens de realimentatiefase,

zal de groei van de inwendige organen en de huid voorrang krijgen op spierhypertrofie,

waardoor de compensatoire groei dus voornamelijk door de inwendige organen en de huid

geleverd wordt. Barash et al. (1994) gaven Holstein-Friesian vaarzen van 7 tot 11 maanden

ad libitum laag energetisch voeder en vervolgens 2 maanden ad libitum hoog energetisch

voeder rijk aan ruw eiwit. Bij de aanvang van de realimentatiefase, waren ze kleiner en lichter

dan de controle vaarzen. Zowel het lichaamsgewicht, de schofthoogte, de heuphoogte als de

borstomtrek stegen sneller tijdens de realimentatiefase, zodat aan het einde van de

realimentatiefase hun lichaamsgewicht weer overeen kwam met dat van de controle welke

gevoederd werden volgens de NRC (National Research Council) aanbevelingen. De schoft-

en heuphoogte konden ze echter niet tijdig compenseren, maar hun borstomtrek was wel

groter dan die van de controle. Men concludeerde hieruit dat de hoge voederopname tijdens

de realimentatiefase meer in vervetting resulteerde dan in skeletale groei. Dit bevestigt de

resultaten van eerder onderzoek door Peri et al. (1993). Zij hielden echter nog een derde

groep vaarzen aan die doorlopend ad libitum hoog energetisch voeder kregen. Aan het einde

van de realimentatiefase op 12 maanden, woog deze derde groep nog meer dan de andere 2

groepen vaarzen, maar 1 maand postpartum wogen de 3 groepen evenveel. Ze stelden dat

"nutritionele manipulaties uitgevoerd kunnen worden gedurende het eerste levensjaar, zonder

het vereiste lichaamsgewicht bij de eerste kalving te beïnvloeden". Le Cozler et al. (2010)

suggereren op basis van een review van Hornick et al. (2000) dat de vervetting bij

compensatoire groei zich voordoet omdat voederrestrictie nadeliger is voor de ontwikkeling

van vetweefsel en viscera en minder invloed heeft op de spieren, waardoor er in de

realimentatiefase veel meer vet afgezet zal worden dan dat er spiermassa wordt bijgemaakt.

Page 21: Compensatoire groei bij melkvee

  15  

2.3. INVLOED OP DE REPRODUCTIE

Compensatoire groei volgens het stair-step model heeft geen invloed op de aanvang van de

puberteit, de leeftijd van eerste conceptie, het aantal inseminaties per conceptie en dystocie

(Tabel 4) (Choi et al.,1997; Jin et al., 2004).

Tabel 4. Invloed van het stair-step model op 3 vruchtbaarheidsparameters (Jin et al., 2004).

De vaarzen in het experiment van Barash et al. (1994) daarentegen die voederrestrictie van 7

tot 11 maanden ondergingen, kwamen pas na 1 maand realimentatie voor het eerst in

oestrus, terwijl de controle vaarzen reeds op 11 maanden leeftijd voor het eerst in oestrus

kwamen. Hun fertiliteit was er evenwel niet door veranderd. Peri et al. (1993) vonden dan

weer dat een onderhoudsfase van 6 tot 10 maanden gevolgd door een realimentatiefase tot 1

jaar de eerste oestrus 3 weken vervroegt (hoewel niet significant), maar zij pasten een minder

strenge voederrestrictie toe tijdens de onderhoudsfase dan Barash et al. (1994).  

Sterke voederrestrictie tijdens de 2de en 3de winter in een seizoenaal kalvingssysteem

verlaagt enkel de vruchtbaarheid bij eerste inseminatie. De algemene vruchtbaarheid blijft

onveranderd (Le Cozler et al., 2010). Indien enkel tijdens de 2de winter in een seizoenaal

kalvingssysteem met eerste kalving op 36 maanden sterke voederrestrictie (gemiddelde

dagelijkse gewichtsaanzet lager dan 200 g/dag) wordt toegepast, is er zelfs helemaal geen

invloed van te merken op de vruchtbaarheid (Le Cozler et al., 2011).

Het stair-step model bevat onderhouds- en realimentatiefasen tijdens de eerste dracht. Jin et

al. (2004) volgden het lichaamsgewicht op van kalveren geboren uit vaarzen die via het stair-

step model waren grootgebracht (Tabel 5). Daaruit bleek dat het stair-step model geen

negatieve invloed heeft op de groeicapaciteit van het kalf.

Tabel 5. Invloed van het stair-step model bij het moederdier op haar kalf op vlak van

groeicapaciteit (jin et al., 2004).

Page 22: Compensatoire groei bij melkvee

  16  

2.4. INVLOED OP DE MELKPRODUCTIE

Compensatoire groeischema's moeten opgesteld worden zodat de realimentatiefasen

samenvallen met de fasen van allometrische groei van de melkklier. De combinatie van deze

2 geeft namelijk een synergistische interactie door epigenetische veranderingen in de

mammaire genexpressie, resulterend in een nog hogere proliferatie en differentiatie van de

mammaire parenchymcellen. De parenchymcellen blijven levenslang in hogere aantallen

aanwezig in vergelijking met koeien die nooit compensatoire groei ondergingen. Daardoor is

het effect van compensatoire groei merkbaar in meerdere lactaties (Park, 2005).

2.4.1. Totale melkproductie

De serum prolactine concentratie, de gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet tijdens een

realimentatiefase van 10 tot 12 maanden en de melkproductie in eerste lactatie zijn positief

met elkaar gecorreleerd. Na 10 maanden heeft een hoge gemiddelde dagelijkse

gewichtsaanzet dus geen negatieve invloed meer op de melkproductie (Peri et al., 1993).

Park (2005) vond echter dat de melkklier de laatste 3 maanden van de dracht het gevoeligst

is voor hormonen die het mammair parenchym aanzetten tot hyperplasie en hypertrofie,

waardoor dit dan ook de periode met de hoogste allometrische groei van de melkklier is. Het

is dus ook belangrijk om in het midden van de dracht een periode van voederrestrictie in te

lassen, zodat de juiste endocriene status voor compensatoire groei in het laatste trimester

van de dracht bekomen wordt (Park, 2005).

Vaarzen die het stair-step model hebben gevolgd, geven over de eerste 4 lactaties gemiddeld

10% meer melk dan controle vaarzen (Park et al., 1989). In de eerste lactatie geven ze 21%

en in de 2de lactatie 15% meer melk (Ford en Park, 2001).

Op basis van onderzoek door Kim et al. (1998) op ratten suggereren Ford en Park (2001) dat

de verhoogde melkproductie van vaarzen die het stair-step model volgen verband houdt met

compensatoire mammaire celproliferatie. Dit wordt ook gesteund door resultaten van Choi et

al. (1997) die bij vaarzen die het stair-step model volgden verhoogde DNA, RNA en eiwit

gehaltes, verhoogde RNA/DNA en eiwit/DNA verhoudingen en lagere lipiden gehaltes vonden

in de melkklier (Tabel 6).

Tabel 6. Invloed van het stair-step model op de chemische samenstelling van de

melkklier bij vaarzen in het midden en aan het einde van de dracht (Choi et al., 1997).

Page 23: Compensatoire groei bij melkvee

  17  

Hogere DNA gehaltes wijzen namelijk op een hoger aantal mammaire cellen (Munford, 1964)

en een hoger aantal mammaire cellen resulteert in een hogere melkproductie (Hackett en

Tucker, 1968). Hoge RNA gehaltes duiden op een hoge eiwit synthese (Hackett en Tucker,

1968).

Het verschil in melkproductie tussen vaarzen die het stair-step model volgen en controle

vaarzen is het grootst in het begin van de lactatie en daalt naarmate de lactatie vordert.

Compensatoire groei volgens het stair-step model verhoogt ook de efficiëntie van de

melkproductie in het begin van de lactatie. Er wordt dan dus meer melk per eenheid voeder

geproduceert (Jin et al., 2004).

Vaarzen die opgroeien binnen een seizoenaal kalvingssysteem met eerste kalving op 36

maanden, ondervinden geen invloed op de melkproductie in de eerste lactatie van de

voederrestricties in de 2de en 3de winter (Le Cozler et al., 2011) en ook niet in de 3

daaropvolgende lactaties (Le Cozler et al., 2010), mogelijk omdat de compensatoire

groeifasen dan niet samenvallen met de fasen van allometrische groei van de uier (Ford en

Park, 2001).

2.4.2. Invloed op melkcomponenten

Melk van koeien die het stair-step model hebben gevolgd, bevat meer casseïne, maar de

totale hoeveelheid melkeiwit is even hoog als bij de controle dieren (Ford en Park, 2001).

Choi et al. (1997) vonden geen verandering in de melksamenstelling (Tabel 7).

Tabel 7. Invloed van het stair-step model op de melkproductie en de melksamenstelling

(Choi et al., 1997).

Jin et al. (2004) vonden dan weer lagere gehaltes van de afzonderlijke melkcomponenten bij

vaarzen die het stair-step model volgden dan bij de controle vaarzen.

2.5. INVLOED OP DE HORMONEN EN METABOLIETEN

Energierestrictie verhoogt de plasmaconcentratie van groeihormoon. Realimentatie geeft dan

weer een daling tot waarden lager dan deze van de controle vaarzen. De groeisnelheid van

de testdieren is echter respectievelijk lager en hoger dan deze van de controle dieren. Hieruit

valt dus geen duidelijk verband tussen groeihormoon en compensatoire groei af te leiden

Page 24: Compensatoire groei bij melkvee

  18  

(Ford en Park, 2001; Choi et al., 1997). Groeihormoon is lipolytisch (Peel et al., 1981), dus de

stijging in de plasmaconcentratie van groeihormoon tijdens de onderhoudsfase zou een

manier kunnen zijn om de energievoorziening op peil te houden bij een lagere aanvoer van

energie via het voeder (Ford en Park, 2001). Ketelslegers et al. (1996) suggereren dat het

anabole effect van groeihormoon vermindert door het lage insuline niveau tijdens de

energierestrictie.

In tegenstelling tot groeihormoon, is de plasmaconcentratie van insuline tijdens de

onderhoudsfase lager en tijdens de realimentatiefase hoger dan bij de controle vaarzen.

Insuline heeft een anti-lipolytisch effect, dus tijdens de onderhoudsfase is er meer lipolyse

mogelijk. Dit blijkt ook uit de verhoogde en verlaagde plasmaconcentraties van niet-

veresterde vetzuren en triglyceriden, afkomstig uit de vetreserves tijdens respectievelijk de

onderhoudsfase en de realimentatiefase (Ford en Park, 2001; Choi et al., 1997).

De glucose concentratie in het bloed is relatief laag tijdens de onderhoudsfase ten opzichte

van controle dieren. Dit komt waarschijnlijk door een insufficiënte gluconeogenese (Blum et

al., 1985). Yambayamba et al. (1996) vonden in een studie met niet-raszuivere Hereford

vaarzen dat binnen 10 dagen na de aanvang van de realimentatiefase de glucose

concentratie en de concentratie niet-veresterde vetzuren in het bloed weer genormaliseerd

zijn.

De gemiddelde BUN (blood urea nitrogen) waarden zijn lager voor vaarzen die een stair-step

model volgen dan voor controle vaarzen, wat op een effeciënter ewitgebruik wijst (Park et al.,

1987).

2.6. INVLOED OP DE GEZONDHEID EN LANGLEEFBAARHEID

Een uitgesproken negatieve energiebalans onderdrukt het immuunsysteem. Te erge

voederrestrictie tijdens de onderhoudsfase moet dus vermeden worden om geen infecties op

te lopen (Ford en Park, 2001).

Wanneer een realimentatiefase vlak voor de partus valt zoals in het stair-step model, dan

circuleren slechts lage gehaltes niet-veresterde vetzuren en triglyceriden in het bloed,

waardoor het risico op metabole stoornissen zoals leververvetting en ketonemie daalt (Ford

en Park, 2001).

Vaarzen die in hun eerste 6 levensmaanden een hogere voederopname hebben, hebben

minder kans op mastitis, hebben een lagere mortaliteit en worden pas op latere leeftijd

opgeruimd dan controle dieren, zonder dat de melkproductie negatief beïnvloed wordt (Tabel

8) (Troccon, 1993).

Page 25: Compensatoire groei bij melkvee

  19  

Tabel 8. Kruisingseffecten tussen winter voederregime's (Troccon, 1993)

H = Hoge voederopname, L = Lage voederopname

Vaarzen die in een seizoenaal kalvingssysteem met eerste kalving op 36 maanden aan

strenge voederrestrictie onderworpen worden tijdens de 2de en 3de winterperiode, moeten

vroeger opgeruimd worden (Le Cozler et al., 2010). Wanneer zulke vaarzen echter enkel in

de 2de winter aan voederrestrictie onderworpen worden, moeten zij pas later opgeruimd

worden dan vaarzen met een hoge voederopname tijdens de 2de winter (Le Cozler et al.,

2011).

Door vaarzen van 12 maanden tot en met het eerste trimester van de dracht ad libitum te

voederen, verhoogt de kans op lebmaagdilatatie in de eerste lactatie wat op zijn beurt een

negatieve invloed op de melkproductie heeft (Lacasse et al., 1993).

Page 26: Compensatoire groei bij melkvee

  20  

BESPREKING

Het voederniveau op jonge leeftijd speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van een kalf.

Vooral in de eerste 6 levensmaanden moeten vaarzen, met het oog op groei efficiëntie en

gezondheid, hoog gevoederd worden (Kertz et al., 1998; Troccon, 1993). Van 3 tot 9

maanden start de melkklier echter aan haar eerste fase van allometrische groei (Sinha en

Tucker, 1969). Volgens bepaalde onderzoekers heeft een te hoge voederopname in deze

fase een negatieve invloed op de melkklierontwikkeling (Lammers et al., 1999), waardoor het

dus tegenaangewezen lijkt om vaarzen tussen 3 en 6 maanden nog steeds zo sterk te

voederen. Sejrsen en Purup (1997) daarentegen halen aan dat er verschillende studies

bekend zijn, waar er helemaal geen negatieve invloed gevonden werd van een te hoog

voederniveau voor de puberteit op de melkklierontwikkeling. Troccon (1993) bijvoorbeeld

vond dat een hoge voederopname tijdens de eerste 6 levensmaanden geen negatieve

invloed heeft op de melkproductie noch in de eerste, noch in daaropvolgende lactaties. Een

slechte proefopstelling is in bepaalde gevallen de oorzaak, doch soms is het uitblijven van

deze negatieve invloed ook daar niet op terug te voeren (Sejrsen en Purup, 1997). In

bepaalde onderzoeken zoals die van Meyer et al. (2006) en Davis Rincker et al. (2008)

werden de proefdieren reeds geslacht voor hun eerste lactatie. De melkklier werd daar

biochemisch en histologisch onderzocht. Door geen vaarzen aan te houden tot na de eerste

lactatie, krijgt men enkel een idee over het potentieel van de melkklier. Er spelen naast het

potentieel van de melkklier echter nog vele andere factoren (grootte, lichaamsconditie,

endocrinologische status, gezondheid, voeding...) een rol in de melkproductie. Het

aanhouden van vaarzen tot na de eerste lactatie zou het mogelijk maken om hun

melkproductie te evalueren en te vergelijken met de biochemische en histologische

parameters van de melkklieren. Er bestaat voorlopig dus nog geen zekerheid over de

negatieve invloed van een hoge voederopname tijdens de eerste 6 levensmaanden op de

melkklierontwikkeling. Aangezien men het wel eens is over de positieve invloed op de groei

efficiëntie en de gezondheid, kunnen we voorlopig concluderen dat een hoog voederniveau

tijdens de eerste 6 maanden wenselijk is.

Met het oog op een efficiënte opfok en een hoge levensproductie wordt er bij melkvee

gestreefd naar een eerste kalving op een leeftijd van 24 maanden bij een lichaamsgewicht

van 650 kg. Zoals aangetoond door Grummer et al. (1995) gaat de positieve correlatie tussen

het lichaamsgewicht bij eerste kalving en de melkproductie in eerste lactatie niet meer op

boven een lichaamsgewicht van 650 kg bij een body condition score van 3,5. Het heeft dus

op vlak van melkproductie in eerste lactatie waarschijnlijk weinig zin om vaarzen zo te

voederen dat zij toch meer dan 650 kg zouden wegen bij een body condition score van 3,5 bij

eerste kalving. De meerkost aan voeder zou zich niet rechtsreeks vertalen in een hogere

melkproductie.

Uit onderzoek door Ford en Park (2001) en Jin et al. (2004) blijkt dat compensatoire groei een

hogere melkproductie geeft, maar het verschil ten opzichte van de controle dieren daalt

Page 27: Compensatoire groei bij melkvee

  21  

gradueel tijdens het verloop van de lactatie en met toenemende pariteit. Ze geven echter

geen verklaring voor die daling. Het effect van de laatste onderhoudsfase op het metabolisme

van de vaars blijft misschien nog een tijd lang doorheen de eerste lactatie aanwezig. Door de

extreme proliferatie van de melkklier als vaars is er misschien minder proliferatie mogelijk in

de droogstand die voorafgaat aan volgende lactaties in vergelijking met dieren die geen

compensatoire groei hebben ondergaan. Misschien vraagt de hoge melkproductie in eerste

lactatie zo veel van het dier, dat het lichaam wat uitgeput is en in volgende lactaties niet meer

in staat is zo'n extreem verschil in melkproductie ten opzichte van de controle dieren aan te

houden. Het zou ook kunnen dat zulke vaarzen gevoeliger zijn aan mastitis, waardoor het

verschil met de controle dieren geleidelijk afneemt door het verlies aan mammair parenchym

ten gevolge van mastitis. Dit zijn slechts enkele hypothesen en verder onderzoek is nodig om

een verklaring te geven voor die daling van het verschil in melkproductie ten opzichte van

normaal opgefokte dieren.

Algemeen kan men stellen dat hoe strenger de voederrestrictie in de onderhoudsfase is, hoe

groter de gemiddelde dagelijkse gewichtsaanzet in de realimentatiefase zal zijn (Le Cozler et

al., 2011). Compensatoire groeischema's zijn echter alleen maar efficiënt wanneer de

vaarzen uiteindelijk hun maximale potentieel qua grootte, melkproductie, fertiliteit en

weerstand kunnen bereiken. In de eerste plaats speelt de mate van voederrestrictie een rol.

Jin et al. (2004) concludeerden dat vaarzen die 20% voederrestrictie ondergingen in het stair-

step model hun groeiachterstand volledig konden compenseren. Er moet een grens voor de

voederrestrictie op specifieke leeftijden bestaan waaronder de vaarzen niet meer in staat zijn

om hun groeiachterstand volledig te compenseren, of waarbij er andere nadelige gevolgen

zoals bijvoorbeeld latere aanvang van de puberteit (Barash et al. 1994) en immunosuppressie

(Ford en Park, 2001) opduiken. Vaarzen die juist volgens die grenswaarde gevoederd worden

in de onderhoudsfase hebben dan het maximale effect van compensatoire groei, zonder

bijkomende nadelen ten gevolge van de voederrestrictie. Deze grens is echter nog niet exact

bepaald. Als er voor deze grens ooit een waarde gevonden wordt, zal men in de praktijk toch

steeds iets meer dan de grenswaarde moeten voederen. Geen enkele vaars is immers

genetisch identiek, een vaars kan eens ziek worden, ondergeschikte vaarzen zullen minder

voeder kunnen opnemen ten opzichte van dominantere vaarzen en geen enkel rantsoen is

nutritioneel exact evenwaardig, waardoor de grenswaarde voor iedere vaars verschillend zal

zijn. Daarnaast speelt ook de leeftijd van het dier tijdens de voederrestrictie een rol op de

mogelijkheid om later te compenseren. Lee (1997) toonde aan dat een vaars met

groeiachterstand op 8 maanden niet meer in staat is om nog haar maximale potentieel bij

maturiteit voor grootte en conformatie te bereiken. Ze is dan wel nog in staat om hetzelfde

lichaamsgewicht te bekomen, wat resulteert in een kleinere vettere vaars hetgeen niet

gewenst is (Barash et al., 1994). Het lijkt dus aangewezen om in de eerste onderhoudsfase

van het stair-step model (van 6 tot 9 maanden) het voederniveau toch hoog genoeg te

houden, zodat de skeletale groei niet geremd wordt.

Page 28: Compensatoire groei bij melkvee

  22  

In de verschillende onderzoeken omtrent compensatoire groei bij melkvee komt het stair-step

model het meest terug. In dit model sluiten de onderhouds- en de realimentatiefasen het best

aan met de fysiologische status van de vaars. Een eerste voordeel is dat de eerste

onderhoudsfase juist voor de aanvang van de puberteit valt en daar geen invloed op heeft

(Jin et al. 2004). Een onderhoudsfase van 7 tot 11 maanden zoals in het onderzoek van

Barash et al. (1994) overlapt volledig met de leeftijd waarop de puberteit normaal start.

Daardoor werd de puberteit een maand uitgesteld. Bij vaarzen uit kruisingen van

verschillende vleesrassen bleek dat de eerste oestrus minder fertiel is dan de derde oestrus.

Vroeg embryonale sterfte is hier mogelijk verantwoordelijk voor (Byerley et al., 1987). De

fertiliteit van de vaarzen bij Barash et al. (1994) was niet aangetast doordat zij nog steeds

minstens 3 oestri doormaakten voor 14 maanden en 1 week. Een eerste onderhoudsfase

mag echter niet tot na de leeftijd van elf maanden duren (bijvoorbeeld van 9 tot 13 maanden),

want dan zou de eerste oestrus pas zo laat kunnen aanvangen dat er reeds geïnsemineerd

moet worden voor de derde oestrus, met het risico op een verminderde fertiliteit tot gevolg.

De laatste realimentatiefase van het stair-step model valt samen met de laatste 2 maanden

van de dracht. Dit zou een tweede voordeel van het stair-step model kunnen zijn, aangezien

dit volgens Park (2005) essentieel is voor de melkklierontwikkeling. Een derde mogelijk

voordeel van het stair-step model, onderzocht door Ford en Park (2001), is de verlaging van

het risico op metabole stoornissen bij vaarzen postpartum.

Uit onderzoek op melkvee, maar ook uit de vele onderzoeken op andere diersoorten kunnen

we afleiden dat een onderhoudsfase gevolgd door een realimentatiefase een ingrijpende

invloed heeft op het lichaam van een opgroeiend dier. Er zijn echter nog teveel

tegenstrijdigheden tussen de verschillende onderzoeken om melkveehouders al aan te raden

om compensatoire groeischema's toe te passen, laat staan concrete richtlijnen te geven over

het tijdstip van onderhouds- en realimentatiefasen en over de mate van voederrestrictie

tijdens de onderhoudsfasen. Meer onderzoek is dus nog nodig vooraleer men compensatoire

groei op grote schaal kan toepassen.

Veel melkveehouders hebben een vaarzenmanagement dat volgens hun goed werkt. Het

toepassen van compensatoire groei vraagt een aanpassing van dit management. Daarnaast

lijkt het voor een veehouder niet logisch dat een vaars die periodiek voederrestrictie moet

ondergaan toch even groot kan worden als een normaal opgefokte vaars. Pas wanneer

verschillende wetenschappelijke onderzoeken gelijkaardige resultaten bekomen en grote

vooruitstrevende melkveehouders hier van overtuigd zijn en compensatoire groei met succes

toepassen bij hun vaarzen zal de rest van de melkveehouders volgen. Het zal dus nog lang

duren voor compensatoire groei wijdverspreid toegepast zal worden in de melkveehouderij.

Page 29: Compensatoire groei bij melkvee

  23  

REFERENTIELIJST

Annexstad J. (1986). Raise replacements economically. Dairy herd management 23, 20. In:

Heinrichs A.J. (1993). Raising Dairy Replacements to Meet the Needs of the 21st Century.

Journal of Dairy Science 76, 3179-3187.

Arrayet J.L., Oberbauer A.M., Famula T.R., Garnett I., Oltjen J.W., Imhoof J., Kehrli M.E. Jr.,

Graham T.W. (2002). Growth of Holstein calves from birth to 90 days: the influence of dietary

zinc and BLAD status. Journal of Animal Science 80, 545-552.

Ashworth A., Millward D.J. (1986). Catch-up growth in children. Nutrition Reviews 44, 157–

163. In: Ford J.A. Jr., Park C.S. (2001) Nutritionally Directed Compensatory Growth

Enhances Heifer Development and Lactation Potential. Journal of Dairy Science 84, 1669-

1678.

Barash H., Bar-Meir Y., Bruckental I. (1994) Effects of a low-energy diet followed by a

compensatory diet on growth, puberty and milk production in dairy heifers. Livestock

Production Science 39, 263-268.

Blum J.W., Schnyder W., Kunz P.L., Blom A.K., Bickel H., Schürch A. (1985) Reduced and

Compensatory Growth: Endocrine and Metabolic Changes during Food Restriction and

Refeeding in Steers. The Journal of Nutrition 115 (4), 417-424.

Byerley D.J., Staigmiller R.B., Berardinelli J.G., Short R.E. (1987) Pregnancy Rates of Beef

Heifers Bred Either on Puberal or Third Estrus. Journal of Animal Science 65, 645-650.

Capuco A.V., Smith J.J., Waldo D.R., Rexroad C.E. Jr. (1995) Influence of Prepubertal

Dietary Regimen on Mammary Growth of Holstein Heifers. Journal of Dairy Science 78, 2709-

2725.

Carstens G.E., Johnson D.E., Ellenberger M.A., Tatum J.D. (1991) Physical and chemical

components of the empty body during compensatory growth in beef steers. Journal of Animal

Science 69, 3251-3264.

Choi Y.I., Han I.K., Woo J.H., Lee H.J., Jang K., Myung K.H., Kim Y.S. (1997) Compensatory

Growth in Dairy Heifers: The Effect of a Compensatory Growth Pattern on Growth Rate and

Lactation Performance. Journal of Dairy Science 80, 519-524.

Davis Rincker L.E., Weber Nielsen M.S., Chapin L.T., Liesman J.S., Daniels K.M., Akers

R.M., VandeHaar M.J. (2008) Effects of Feeding Prepubertal Heifers a High-Energy Diet for

Three, Six or Twelve Weeks on Mammary Growth and Composition. Journal of Dairy Science

91, 1926-1935.

Page 30: Compensatoire groei bij melkvee

  24  

Depreester E., Kamal M.M., Van Eetvelde M., Hostens M., Opsomer G. (2014) Maternale en

omgevingsfactoren die significant geassocieerd zijn met het geboortegewicht van

holsteinkalveren. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 83 (1), 3-13.

Drogoul C., Gadoud R., Josepph M.M., Jussiau R. (2004) L'alimentation des veaux et

génisses d'élevage. Nutrition et Alimentation des animeaux d'élevage, 2nd edition. Educagri

edt, Dijon, France p.176-203. In: Le Cozler Y., Gallard Y., Dessauge F., Peccatte J.R.,

Trommenschlager J.M., Delaby L. (2011) Performance and longevity of dairy heifers born

during winter 1 (W1) and reared according to three growth profiles during winter 2 (W2) in a

strategy based on first calving at 36 months of age. Livestock Science 137, 244-254.

Ford J.A. Jr., Park C.S. (2001) Nutritionally Directed Compensatory Growth Enhances Heifer

Development and Lactation Potential. Journal of Dairy Science 84, 1669-1678.

Fox D.G., Johnson R.R., Preston R.L., Dockerty T.R., Klosterman E.W. (1972) Protein and

Energy Utilization during Compensatory Growth in Beef Cattle. Journal of Animal Science 34,

310-318.

Fox D.G., Sniffen C.J., O'Connor J.D. (1988) Adjusting Nutrient Requirements of Beef Cattle

for Animal and Environmental Variations. Journal of Animal Science 66, 1475-1495.

Grummer R.R., Hoffman P.C., Luck M.L., Bertics S.J. (1995) Effect of Prepartum and

Postpartum Dietary Energy on Growth and Lactation of Primiparous Cows. Journal of Dairy

Science 78, 172-180.

Hackett A.J., Tucker H.A. (1968) Prediction of mammary nucleic acid content and lactational

performance from measurements during immaturity. Journal of Dairy Science 51, 957. In:

Choi Y.I., Han I.K., Woo J.H., Lee H.J., Jang K., Myung K.H., Kim Y.S. (1997) Compensatory

Growth in Dairy Heifers: The Effect of a Compensatory Growth Pattern on Growth Rate and

Lactation Performance. Journal of Dairy Science 80, 519-524.

Hassan A., Hamouda I.A. (1985) Growth and Biochemical Changes in Mammary Glands of

Ewes from 1 to 18 Months of Age. Journal of Dairy Science 68, 1647-1651.

Heinrichs A.J., Zanton G.I. (2003) The effects of altering matter intake of rumen digestion and

turnover in dairy heifers. Dairy Caves and Heifers. The Pennsylvania Sate University, 255. In:

Vallez T. (2013) HUISVESTING VAN JONGVEE OP EEN MELKVEEBEDRIJF.

Masterproefthesis Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p. 6.

Hoffman P.C. (1997) Optimum size of Holstein replacement heifers. Journal of Animal

Science 75, 836-845.

Hogg B.W. (1991) Compensatory growth in ruminants. In: Pearson A.M., Dutson T.R. (Ed.)

Growth Regulation in Farm Animals. Advances in Meat Research. Elsevier Science

Page 31: Compensatoire groei bij melkvee

  25  

Publishers 7, 103-134. In: Owens F.N., Dubeski P., Hanson C.F. (1993) Factors that alter the

growth and development of ruminants. Journal of Animal Science 71, 3138-3150.

Hohenboken W.D., Foldager J., Jensen J., Madsen P, Andersen B.B. (1995) Breed and

nutritional effects and interactions on energy intake, production and efficiency of nutrient

utilization in young bulls, heifers and lactating cows. Acta Agriculturae Scandinavica, Section

A - Animal Science 45, 92-98. In: Le Cozler Y., Lollivier V., Lacasse P., Disenhaus C. (2008)

Rearing strategy and optimizing first-calving targets in dairy heifers: a review. Animal 2 (9),

1393-1404.

Hornick J.L., Van Eenaeme C., Gérard O., Dufrasne I., Istasse L. (2000) Mechanisms of

reduced and compensatory growth. Domestic Animal Endocrinology 19, 121-132.

Jin M.G., Lee H.G., Lee H.J., Hong Z.S., Wang J.H., Yin Y.H., Jin R.H., Cho K.K., Choi Y.J.

(2004) Effect of Stepped Pattern of Feed Intake Using Rice Straw as Roughage Source on

Regulation of Growth, Reproduction and Lactation in Dairy Heifers. Asian-Australasion

Journal of Animal Sciences 17 (6), 794-798.

Kertz A.F., Barton B.A., Reutzel L.F. (1998). Relative Efficiencies of Wither Height and Body

Weight Increase from Birth Until First Calving in Holstein Cattle. Journal of Dairy Science 81,

1479-1482.

Kertz A.F., Reutzel L.F., Barton B.A., ELY R.L. (1997) Body Weight, Body Condition Score,

and Wither Height of Prepartum Holstein Cows and Birth Weight and Sex of Calves by Parity:

A Database and Summary. Journal of Dairy Science 80, 525-529.

Ketelslegers J.M., Maiter D., Maes M., Underwood L.E., Thissen J.P. (1996) Nutritional

regulation of the growth hormone and insulin-like growth factor-binding proteins. Hormone

Research 45, 252-257. In: Ford J.A. Jr., Park C.S. (2001) Nutritionally Directed

Compensatory Growth Enhances Heifer Development and Lactation Potential. Journal of

Dairy Science 84, 1669-1678.

Kim S.H., Moon Y.S., Keller W.L., Park C.S. (1998) Compensatory nutrition-directed

mammary cell proliferation and lactation in rats. British Journal of Nutrition 79, 177-183.

Lacasse P., BLock E., Guilbault L.A., Petitclerc D. (1993) Effect of Plane of Nutrition of Dairy

Heifers Before and During Gestation on Milk Production, Reproduction, and Health. Journal of

Dairy Science 76, 3420-3427.

Lammers B.P., Heinrichs A.J., Kensinger R.S. (1999) The Effects of Accelerated Growth

Rates and Estrogen Implants in Prepubertal Holstein Heifers on Estimates of Mammary

Dvelopment and Subsequent Reproduction and Milk Production. Journal of Dairy Science 82,

1753-1764.

Page 32: Compensatoire groei bij melkvee

  26  

Le Cozler Y., Gallard Y., Dessauge F., Peccatte J.R., Trommenschlager J.M., Delaby L.

(2011) Performance and longevity of dairy heifers born during winter 1 (W1) and reared

according to three growth profiles during winter 2 (W2) in a strategy based on first calving at

36 months of age. Livestock Science 137, 244-254.

Le Cozler Y., Pecatte J.R., Delaby L. (2010) A comparative study of three growth profiles

during rearing in dairy heifers: Effect of feeding intensity during two successive winters on

performances and longevity. Livestock Science 127, 238-247.

Ledin I. (1984) Effect of restricted feeding and realimentation on compensatory growth in

rabbit. Annales de Zootechnie 33 (1), 33-50.

Lee A.J. (1997) The interplay of feeding and genetics on heifer rearing and first lactation milk

yield: a review. Journal of Animal Science 75, 846-851.

Lohakare J.D., Südekum K.H., Pattanaik A.K. (2012) Nutrition-induced Changes of Growth

from Birth to First Calving and Its Impact on Mammary Development and First-lactation Milk

Yield in Dairy Heifers: A Review. Asian-Australasian Journal of Animal Sciences 25 (9), 1338-

1350.

McCorquodale C.E., Sewalem A., Miglior F., Kelton D., Robinson A., Koeck A., Leslie K.E.

(2013) Short communication: Analysis of health and survival in a population of Ontario

Holstein heifer calves. Journal of Dairy Science 96, 1880-1885.

Meyer M.J., Capuco A.V., Ross D.A., Lintault L.M. Van Amburgh M.E. (2006) Developmental

and Nutritional Regulation of the Prepubertal Heifer Mammary Gland: I. Parenchyma and Fat

Pad Mass and Composition. Journal of Dairy Science 89, 4289-4297.

Moran J.B., Holmes W. (1978) The application of compensatory growth in grass/cereal beef

production systems in the United Kingdom. World Review of Animal Production 14, 65. In:

Owens F.N., Dubeski P., Hanson C.F. (1993) Factors that alter the growth and development

of ruminants. Journal of Animal Science 71, 3138-3150.

Munford R.E. (1964) A review of anatomical and biochemical changes in the mammary gland

with particular reference of quantitative methods of assessing mammary development. Dairy

Science Abstracts 26, 293. In: Choi Y.I., Han I.K., Woo J.H., Lee H.J., Jang K., Myung K.H.,

Kim Y.S. (1997) Compensatory Growth in Dairy Heifers: The Effect of a Compensatory

Growth Pattern on Growth Rate and Lactation Performance. Journal of Dairy Science 80,

519-524.

Olson K.M., Cassel B.G., McAllister A.J., Washburn S.P. (2009) Dystocia, stillbirth, gestation

length, and birth weight in Holstein, Jersey, and reciprocal crosses from a planned

experiment. Journal of Dairy Science 92, 6167-6175.

Page 33: Compensatoire groei bij melkvee

  27  

Park C.S. (2005) Role of compensatory mammary growth in epigenetic control of gene

expression. The FASEB Journal 19, 1586-1591.

Park C.S., Baik M.G., Keller W.L., Berg I.E., Erickson G.M. (1989) Role of compensatory

growth in lactation: stair-step nutrient regimen modulates differentiation and lactation of

bovine mammary gland. Growth, Development and Aging 53, 159-166. In: Park C.S.,

Danielson R.B., Kreft B.S., Kim S.H., Moon Y.S., Keller W.L. (1998) Nutritionally Directed

Compensatory Growth and Effects on Lactation Potential of Developing Heifers. Journal of

Dairy Science 81, 243-249.

Park C.S., Erickson G.M., Choi Y.J., Marx G.D. (1987) Effect of Compensatory Growth on

Regulation of Growth and Lactation: Response of Dairy Heifers to a Stair-Step Growth

Pattern. Journal of Animal Science 64, 1751-1758.

Peel C.J., Bauman D.E., Gorewit R.C., Sniffen C.J. (1981) Effect of Exogenous Growth

Hormone on Lactational Performance in High Yielding Dairy Cows. Journal of Nutrition 111,

1662-1671.

Peri I., Gertler A., Bruckental I., Barash H. (1993) The Effect of Manipulation in Energy

Allowance During the Rearing Period of Heifers on Hormone Concentrations and Milk

Production in First Lactation Cows. Journal of Dairy Science 76, 742-751.

Radcliff R.P., Vandehaar M.J., Skidmore A.L., Chapin L.T., Radke B.R., Lloyd J.W.,

Stanisiewski E.P., Tucker H.A. (1997) Effects of Diet and Bovine Somatotropin on Heifer

Growth and Mammary Development. Journal of Dairy Science 80, 1996-2003.

Sejrsen K., Huber J.T., Tucker H.A. (1983) Influence of Amount Fed on Hormone

Concentrations and Their Relationship to Mammary Growth in Heifers. Journal of Dairy

Science 66, 845-855.

Sejrsen K., Purup S. (1997) Influence of prepubertal feeding level on milk yield potential of

dairy heifers: a review. Journal of Animal Science 75, 828-835.

Sinha Y.N., Tucker H.A. (1969) Mammary Development and Pituitary Prolactin Level of

Heifers from Birth Through Puberty and During the Estrous Cycle. Journal of Dairy Science

52 (4), 507-512.

Smith M.F., Burrel W.C., Broadway J., Wiltbank J.N. (1979) ESTRUS AND PREGNANCY IN

BEEF HEIFERS FOLLOWING USE OF THE SYNCO-MATE-B TREATMENT (SMB).

THERIOGENOLOGY 12 (4), 183-195.

Stelwagen K., Grieve D.G. (1990) Effect of Plane of Nutrition on Growth and Mammary Gland

Development in Holstein Heifers. Journal of Dairy Science 73, 2333-2341.

Page 34: Compensatoire groei bij melkvee

  28  

Troccon J.L. (1993) Effects of winter feeding during the rearing period on performance and

longevity in dairy cattle. Livestock Production Science 36, 157-176.

Troccon J.L., Coulon J.B., Lescourret F. (1994) Carrière des vaches laitières : Caractérisation

de la phase d'élevage et relation avec les performances en première lactation. INRA

Productions Animales 7 (5), 359-368.

Yambayamba E.S., Price M.A., Foxcroft G.R. (1996) Hormonal status, metabolic changes,

and resting metabolic rate in beef heifers undergoing compensatory growth. Journal of Animal

Science 74, 57-69.

Zanton G.I., Heinrichs A.J. (2005) Meta-Analysis to Assess Effect of Prepubertal Average

Daily Gain of Holstein Heifers on First-Lactation Production. Journal of Dairy Science 88,

3860-3867.