Upload
bieke
View
215
Download
2
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Â
Citation preview
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1: een krachtige leeromgeving creëren
Opdracht 1: Zoek voorbeelden uit je eigen leerervaringen waarmee je de bovenstaande
kenmerken van leren kan illustreren.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 2: Over welke component van het didactisch model gaat het in onderstaande
situaties? Duid aan met de overeenkomstige letter.
1. d - ‘Leerstof aanbieden’ is één van de verschillende mogelijke manieren waarop de leraar
de leerstof tot bij de lln. kan brengen didactische werkvorm.
2. f - De leraar doet hier aan evaluatie, meer bepaald aan productevaluatie
3. a - De leraar gaat na wat de beginsituatie van de leerlingen is.
4. b - Dat wil de leraar bereiken aan het einde van de les doelstellingen.
5. c - De leraar houdt zich bezig met de (keuze van de) leerinhoud.
6. b - Dat wil de leraar nastreven doelstellingen.
7. c - De leraar bekommert zich om de leerinhoud en meer bepaald om de logische opbouw
ervan.
8. d - Leerlingen in groepjes doen werken – groepswerk – is een didactische werkvorm.
9. b - Men stelt zich de vraag ‘Op welk niveau moeten de leerlingen de leerstof bezitten ?’
is een vraag naar het beheersingsniveau van de doelstellingen (zie ook hoofdstuk 3).
Opdracht 3: Illustreer de relaties tussen de componenten uit het didactisch model aan de
hand van concrete voorbeelden.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
1
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2: beginsituatie
Opdracht 1: Denk eens na over hoe je in een bepaalde klas voor jouw vakgebied bij het
begin van het schooljaar de voorkennis kan vaststellen en bijstellen?
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 2: In het bovenstaande voorbeeld wordt een relatie uit het didactisch model
geïllustreerd. Welke?
In het voorbeeld gaat het om de link tussen beginsituatie leeromgeving, meer bepaald de
invloed op de keuze en uitwerking van de didactische werkvormen.
Opdracht 3: Aan de hand van volgende vragen kan je nadenken over jouw subjectieve
onderwijstheorie:
Welke kenmerken heeft een goede leraar secundair onderwijs voor jou ?
Wat is de taak van een leraar secundair onderwijs volgens jou ?
Welke mening heb je over de rol van een leerling in de secundaire school ?
Welke kenmerken bezit een goede school volgens jou ?
Welke zaken in verband met onderwijs zou je willen veranderen, invoeren of
afvoeren ? Waarom?
In de opdrachtenfiche van de PP- opdracht word je bij ‘conclusies en nabespreking’
gevraagd of je subjectieve onderwijstheorie is veranderd na de observatietaak. Je kan de
antwoorden op deze vragen gebruiken bij het formuleren van je mening.
Opdracht 4: Zoek zelf een voorbeeld waaruit blijkt dat beslissingen over het pedagogisch
project rechtstreeks hun invloed kunnen hebben op je lesgeven.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
2
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3: doelstellingen
Opdracht 1: Open een leerplan waarvoor jij onderwijsbevoegdheid hebt. Indien je de
leerplandoelstellingen die je hierin ziet staan wil vertalen naar lesdoelstellingen, hoe zou jij te
werk gaan?
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 2: Geef bij de twee onderstaande voorbeelden aan of het om een leerplandoel uit
een open of een gesloten leerplan gaat. Leg ook uit waarom.
Voorbeeld 1: gesloten leerplan. Het leerplandoel is al quasi concreet geformuleerd. Het is
niet zo moeilijk om concrete lesdoelen af te leiden van het leerplandoel.
Voorbeeld 2: open leerplan. Het leerplandoel is eerder algemeen geformuleerd. Het is niet
onmiddelllijk duidelijk waarover het precies gaat wanneer men het heeft over ‘cultuur’ of
‘cultuurcomponenten’. De invulling is zeer ruim.
Opdracht 3: Geef voor elke leerplandoelstelling uit kolom A aan welk(e) lesdoel(en) uit kolom
B er een concretisering van is (zijn).
Leerplandoel A Lesdoelen 3, 7, 10
Leerplandoel B Lesdoelen 1, 4, 5, 6
Leerplandoel C Lesdoelen 2, 8, 9
Opdracht 4: Wat is de meerwaarde van een lesdoelstelling tegen over een
leerplandoelstelling? (tip: bekijk de opgave van bovenstaande opdracht / denk terug aan het
voorbeeld van de Italiëreis (zie 4.2))
Een lesdoel geeft concreet en precies weer wat (meestal) in een bepaalde les moet bereikt
worden. Een leerplandoel is algemener en kan (meestal) over een ruimere tijdspanne
worden nagestreefd. In tegenstelling tot de lesdoelstelling biedt de leerplandoelstelling
minder houvast voor leerling en leerkracht. Aan de hand van specifieke lesdoelen is het voor
3
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
de leerling en leerkracht immers duidelijk wat en hoe een bepaalde lesdoelstelling moet
bereikt worden.
Opdracht 5: Formuleer zelf een drietal lesdoelstellingen bij één van de onderstaande
leerplandoelstellingen:
1) Leerplan 2010/038 3e graad BSO Specifiek gedeelte Duurzaam Wonen, GO! pg. 12:
“De leerlingen kunnen binnen- en buitenschrijnwerk herstellen, aanpassen en vervangen.”
-> De leerlingen kunnen het buitenschrijnwerk van een raamopening met een cm verkleinen.-> De leerlingen kunnen een ingebouwde wandkast herstellen.-> De leerlingen kunnen een verouderde dakconstructie vervangen.-> etc.
2) Leerplan 2007/49//3/S/BV/1/I//V09 1e graad, OVSG, pg. 30: “De leerlingen kunnen
probleemoplossende technieken toepassen.”
-> De leerlingen kunnen een probleem herformuleren.-> De leerlingen kunnen onder begeleiding een oplossingsweg bedenken en verwoorden.-> De leerlingen kunnen de gevonden oplossingsweg toepassen en op correctheid inschatten.-> De leerlingen kunnen ordelijk, systematisch en regelmatig werken.-> etc.
3) Leerplan D/2010/7841/001 1e graad A – stroom AV Natuurwetenschappen, VVKSO pg.
39: “De leerlingen kunnen de bouw van hart, slagaders, haarvaten en aders in verband
brengen met hun transportfunctie.”
-> De leerlingen kunnen adhv een tekening weergeven hoe het hart is opgebouwd.
-> De leerlingen kunnen aangeven wat het verschil is tussen een slagader en een
ader.
-> De leerlingen kunnen de functie van de haarvaten in eigen woorden uitleggen.
-> etc.
4) Leerplan D/2004/0279/017 3e graad TSO Hotel, Hotel-, Keuken- en
restauranttechnologie, VVKSO pg. 32: “De leerlingen hebben kennis van courante (tweede
graad) en niet – (of minder) courante grondstoffen en producten in de keuken en hun
bereidingen.”
4
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
-> De leerlingen kunnen aangeven hoe men struisvogel het beste bereidt.
-> De leerlingen kunnen de juiste producten klaarzetten die nodig zijn om een
spaghetti bolognaise klaar te maken.
-> De leerlingen kunnen gerechten opnoemen waarbij peper gebruikt kan worden.
-> etc.
5) Leerplan 2009/7//5/A/SG/1/II/ /D/ 2e graad DBSO, PAV, POV pg. 22: “De leerlingen
kunnen de regel van drieën als oplossingsstrategie herkennen en gebruiken in dagelijkse
situaties”.
-> De leerlingen kunnen uitleggen hoe de regel van drie inéén zit.
-> De leerlingen kunnen in een vraagstuk de regel van drie toepassen.
-> De leerlingen kunnen in diverse dagelijkse situaties (vb. berekenen van een
korting) wiskundige formules gebruiken.
-> etc.
Opdracht 6: Neem een leerplan voor een vak waarvoor je onderwijsbevoegdheid hebt en
selecteer een drietal leerplandoelen die jij interessant vindt. Verder in deze paragraaf krijg je
een aantal opdrachten over deze leerplandoelen.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 7:
In een leerplan1 vinden we onderstaande leerplandoelen terug:
a. Het correct gebruik van het klein materiaal in de keuken omschrijven (messen,
lepels, pannen, potten, zeven, snijplanken...).
b. Vaardigheid verwerven in het reinigen en versnijden van groenten op de correcte wijze en
met gebruik van het juiste materiaal volgens diverse technieken en rekening houdende met
de aard van de grondstof en in functie van het eindproduct.
c. De eigen verantwoordelijkheid bepalen inzake hygiëne, gezondheid, veiligheid.
1) Wat is volgens jou het verschil tussen de 3 bovenstaande leerplandoelen?
1 D/2000/0279/030, Hotel, keuken-, restaurant- en hoteltechnologie, 2de graad TSO, Hotel, VVKSO.
5
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
a. Het omschrijven van het gebruik van het klein materiaal wordt benadrukt in de
1ste doelstelling.
b. Bij de 2de doelstelling gaat het niet om het omschrijven maar om het effectief
gebruiken van het juiste materiaal in de keuken.
c. Bij de 3de doelstelling ligt de klemtoon op het voldoen aan een aantal
basisvoorwaarden om op een veilige, hygiënische en gezonde manier te
kunnen werken in de keuken.
2) Met ons onderwijs willen we een systematische vorming van de persoonlijkheid van
de leerlingen na streven. Daarom is het zinvol even stil te staan bij de structuur van
de persoonlijkheid. Bij het bepalen van de lesdoelstellingen moeten we er immers
voor zorgen dat elk deel van de persoonlijkheid gelijkmatig behandeld wordt. Welke
deel van de persoonlijkheid herken je in elk van bovenstaande 3 leerplandoelen? Tip:
denk aan 1. Handen, 2. Hoofd, 3. Hart. Motiveer je antwoord.
a. Hoofd: Om het gebruik van klein materiaal te kunnen omschrijven moet je er
kennis van hebben.
b. Handen: Bij het gebruik van het juiste materiaal in de keuken wordt er verwacht
dat je het effectief correct kan hanteren.
c. Hart: het respecteren van veiligheid, hygiëne en gezondheid vereist de correcte
motivatie en ingesteldheid.
Opdracht 8: Orden de 3 bovenstaande voorbeelden van leerplandoelen uit het cognitieve
gebied in een stijgende lijn van beheersingsniveau. Motiveer waarom je de doelstellingen in
de gekozen volgorde plaatst.
Nummer Motivatie
a. 1 Leerlingen moeten enkel weten dat winst het verschil is tussen
opbrengsten en kosten om dit te kunnen formuleren. Deze doelstelling
vereist geen verder inzicht.
b. 3 Deze doelstelling vereist meer dan kennis en inzicht. De leerlingen moet
de juiste formule kunnen selecteren en deze correct kunnen toepassen.
c. 2 Doordat de leerlingen voorbeelden moeten geven, wordt er verwacht dat
ze nadenken over socio-economische en culturele factoren en de
6
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
beïnvloeding van de positie van het kind inzichtelijk kunnen benaderen.
Opdracht 9:
In een leerplan2 staat deze leerplandoelstelling: ‘Verschillende inpakopdrachten volgens
procedures toepassen.’
De leerkracht Verkoop zal de les geleidelijk opbouwen zodat iedereen na de les een cadeau
correct kan inpakken.
Nummer onderstaande lesdoelen van 1 tot 5 zodat ze afgestemd zijn op een geleidelijke
opbouw van de les en motiveer je antwoord.
Nummer motivatie
a. 3 Na het inpakken met hulp van de leerkracht en het oefenen van de
handeling kan de leerling zelfstandig een artikel inpakken.
b. 2 Na het waarnemen van het inpakken, probeert de leerling de
handeling en kan bij deze eerste oefening nog rekenen op de hulp van
de leerkracht.
c. 4 Doordat de leerling dit frequent oefent, kan de leerling na een
bepaalde periode vlot een artikel inpakken.
d. 1 Het waarnemen is de eerste stap voordat de leerling start met het zelf
inpakken.
e. 5 Op stage moet de leerling een artikel kunnen inpakken rekening
houdend met de gegeven context van de speelgoedwinkel.
Opdracht 10: Bepaal of onderstaande leerplandoelen al dan niet correct werden omgezet
naar lesdoelen en motiveer je antwoord.
1. Leerplandoel: onderscheiden de elementen waaruit beelden zijn opgebouwd: de beeld-
aspecten, de materialen en de technieken en beseffen dat deze noodzakelijk zijn voor de
beeldende expressie.
Lesdoel: de leerlingen kunnen een werk in aquarel herkennen.
2. Leerplandoel: soorten basissausen opnoemen en het gebruik ervan bepalen.
Lesdoel: de leerlingen kunnen vlot een bearnaisesaus maken.
2 D/2000/0279/066A, Verkoop, presentatietechnieken, 2de graad BSO
7
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
3. Leerplandoel: met voorbeelden het belang van ongevallenpreventie aangeven.
Lesdoel: de leerlingen kunnen eerste hulp bij ongevallen toedienen aan een slachtoffer
van een ongeval.
4. Leerplandoel: verschillende soorten stekkers en stopcontacten aansluiten.
Lesdoel: de leerlingen kunnen een type –E stopcontact installeren.
5. Leerplandoel: de leerlingen kunnen de Franse klinkers (ook de nasale klinkers) en
medeklinkers uitspreken.
Lesdoel: de leerlingen kunnen woorden met nasale klinkers herhalen.
6. Leerplandoel: teksten met letters, cijfers en allerhande tekens tienvingerblind vlot,
efficiënt en technisch correct invoeren.
Lesdoel: de leerlingen kunnen gegevens in de computer opzoeken.
1. Correct: om de elementen van beelden te onderscheiden moet je deze waarnemen.
2. Niet correct: de leerplandoelstelling is op het niveau van geheugenkennis en het
lesdoel betreft een psychomotorische handeling.
3. Niet correct: de leerplandoelstelling omschrijft inzichtelijke kennis en het lesdoel
verwacht een beheersing van een vaardigheid.
4. Correct
5. Niet correct: Het correct uitspreken van een klank/letter houdt een andere
vaardigheid in dan het herhalen van woorden.
6. Niet correct: het technisch correct invoeren van gegevens vereist een
psychomotorische vaardigheid terwijl het opzoeken van gegevens een cognitieve
vaardigheid is.
Opdracht 11: Wat is de link tussen het pedagogisch project van een school en het nastreven
van affectieve doelen tijdens een les?
Ga eens na of je bij opdracht 6 een cognitieve / psychomotorische / affectieve doelstelling
had geselecteerd uit het leerplan. Verwaarloos de categorie van de affectieve doelen niet.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
8
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Opdracht 12: Welke lesdoelstelling is de correcte afleiding uit de leerplandoelstelling? Duid
de correcte lesdoelstelling aan en motiveer je antwoord.
1. Leerplandoel: de werking van een schakelaar met open/ gesloten contacten in een kringloop verklaren.
Lesdoel 1: De leerlingen kunnen kiezen voor een schakelaar met open/gesloten contacten bij het tekenen van een plan van een nieuwe woning.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen in een eigen woorden de werking van een schakelaar met open en gesloten contacten in een kringloop uitleggen.
2. Leerplandoel: De overeenkomsten en verschillen tussen weer en klimaat verwoorden.
Lesdoel 1: De leerlingen kunnen de definitie van klimaat geven.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen aan de hand van een tabel met klimaatgegevens en hun grafische voorstelling het verband tussen weer en klimaat beschrijven.
3. Leerplandoel: Beschrijven hoe het menselijk evenwicht tot stand komt.
Lesdoel 1: De leerlingen kunnen op een balk van 10cm breed en 4m lang vlot een
evenwichtsoefening uitvoeren.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen aan de hand van een proef met vloeistof en buis de
werking van het evenwicht toelichten.
4. Leerplandoel: De functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de gesprekstaak.
Lesdoel 1: De leerlingen hebben plezier in Franse lectuur.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen op gepaste wijze de weg naar het zwembad vragen in het Frans. 5. Leerplandoel: Belangstelling en waardering tonen voor het verleden.
Lesdoel 1: De leerlingen kunnen belangrijke historische gebeurtenissen uit de Oudheid situeren in de tijd op een tijdsbalk en op de juiste geografische plaats op een kaart.
Lesdoel 2: De leerlingen hebben interesse voor de geschiedenis van de eigen streek en voor de overgebleven sporen van WO I.
6. Leerplandoel: Een factuur en een creditnota ontleden en de onderdelen ervan verklaren.
9
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Lesdoel 1: De leerlingen kunnen een factuur van een bouwonderneming analyseren en correct toelichten.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen opnoemen in welke situaties een creditnota gebruikt wordt.
7. Leerplandoel: Gasten ontvangen en informeren over het menu.
Lesdoel 1: de leerlingen kunnen vertellen welke materialen men nodig heeft voor het dekken van de tafel.
Lesdoel 2: De leerlingen kunnen op vriendelijke wijze de dagsuggestie voor de lunch toelichten aan de klant.
1.lesdoel 2: verklaren en uitleggen verwachten beiden inzichtelijke kennis
2.lesdoel 2: iets verwoorden/beschrijven verwacht inzichtelijke kennis
3.lesdoel 2: beschrijven en toelichten verwacht inzichtelijke kennis
4.lesdoel 2: het eerste lesdoel is een affectief doel en bij het tweede doel staat het
gebruik van kennis in functie van cognitief toepassen.
5. lesdoel 2: hebben interesse: houding, goede attitude is een affectief doel.
6. lesdoel 1: het correct toelichten duidt op inzichtelijke kennis
7. lesdoel 2: het ontvangen van klanten kan onder andere het toelichten van de
dagmenu omvatten en duidt op een cognitieve vaardigheid.
Opdracht 13: Duid in onderstaande doelstellingen de condities aan:
Op een tekening van het ademhalingsstelsel van de mens de ademhalingsorganen
van de luchtwegen kunnen benoemen.
Gebruik makend van de handleiding, een eenvoudige boekenkast kunnen monteren.
Opdracht 14: Welke soort minimumprestatie zou op een zinvolle manier kunnen worden
toegevoegd aan volgende doelstellingen ?
Een afstand van 100 m kunnen schatten
Mogelijk antwoord is bv. tot op 10 meter nauwkeurig
Een bladzijde uit een boek kunnen overtypen
Mogelijk antwoord is bv. met een snelheid van tenminste 200 aanslagen per minuut
Elementen kunnen opnoemen die de werkomstandigheden kunnen verbeteren
Mogelijk antwoord is bv. minstens 3 elementen kunnen opnoemen.
10
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Opdracht 15: Zoek een doel uit jouw vakgebied waarbij het zinvol is om een
minimumprestatie te formuleren.
Tip: bij het formuleren van je antwoord kunnen de pedagogische didactische wenken uit je
leerplan aangeven tot op welke niveau een doelstelling bereikt moet worden.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 16: Vergelijk volgende doelen: Welk van de doelen geeft het duidelijkst aan wat de
leerling moet doen wanneer hij het doel bereikt heeft? Waarom?
Weten wat een vierhoek is.
De definitie van een vierhoek kunnen geven.
Werkwoorden zoals ‘weten’ zijn werkwoorden die een innerlijk, niet-waarneembaar gedrag
aanduiden; het is mogelijk dat de leerling iets weet, maar daarom kan jij dit als leraar nog
niet waarnemen… Doelstellingen waarin dergelijke werkwoorden het leerlinggedrag
aangeven zijn minder duidelijk dan doelstellingen waarin werkwoorden worden gebruikt die
ondubbelzinnig en op waarneembare wijze aanduiden welk eindgedrag een leerling moet
vertonen wanneer hij het gestelde doel heeft bereikt. We geven dan ook de voorkeur aan
deze laatste categorie werkwoorden, de werkwoorden die verwijzen naar een observeerbaar
gedrag, om de handeling van de leerling aan te duiden.
Op deze manier wordt de doelstelling meetbaar en is de doelstelling meer SMART
geformuleerd.
Opdracht 17: Vul bovenstaande lijstjes eventueel zelf verder aan en hou ze steeds in het
achterhoofd bij het formuleren van je lesdoelen!
Nog voorbeelden van eenduidige / meetbare werkwoorden:
Zeggen identificeren spreken uitspreken opzoeken bespreken toespreken
terugvinden vertellen navertellen vervangen omzetten fraseren gebruiken
weglaten toevoegen uitbeelden hanteren tekenen bedienen benoemen
opsommen invullen aanduiden schrijven onderstrepen noteren groeperen
verwoorden sorteren verbinden kiezen verantwoorden verbeteren herleiden
11
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
uitvoeren berekenen opstellen plaatsen voorbereiden meten beantwoorden ...
(Vizo, 1995)
Opdracht 18:
a. Duid aan welke van de doelen wél en welke niet meetbaar/zichtbaar geformuleerd zijn!
b. Corrigeer de doelstellingen die niet meetbaar/zichtbaar zijn!
Opmerking : Ook andere antwoorden dan in deze sleutel vernoemd, kunnen correct zijn; het gaat er om een niet meetbaar gedrag te vertalen in één dat wel door de leraar kan waargenomen/gemeten worden. Bij twijfel vraag om uitleg op het discussieforum of tijdens een afstandmoment.
1. De wet van Ohm kennen verwoorden / opschrijven
2. Weten uit welke delen een microscoop bestaat.De delen van een microscoop aanduiden / opnoemen.
3. Vier veiligheidsmaatregelen in de werkplaats kunnen noemen.
4. De regel van drie kunnen toepassen bij het omzetten van een bedrag in euro naar dollar.
5. De wet van Archimedes begrijpen. uitleggen / omschrijven
6. Het verband tussen automatisering en werkloosheid inzien.toelichten / uitleggen
7. De soorten brandwonden kennen. opsommen
8. De intrest van een kapitaal kunnen berekenen over een welbepaalde termijn.
9. Inzicht hebben in de principes van het samenstellen van een gevarieerd menu. De principes van … toelichten
10. Het WWW als informatiebron kunnen gebruiken bij het maken van een verslag over de excursie naar de haven van Antwerpen.
11. Het begrip osmose kunnen omschrijven.
Opdracht 19: Vergelijk volgende stellingen en bepaal welke een lesdoel is:
A. De leraar zal in deze les de eigenschappen van de relaties behandelen.
B. De eigenschappen van de relaties komen nu aan bod.
C. De leerlingen kunnen de eigenschappen van de relaties opnoemen.
Lesdoelen worden in leerlinggedrag geformuleerd. Het doel drukt uit wat de lln. zal doen
wanneer hij het doel bereikt heeft.
12
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Opdracht 20:: Vergelijk volgende stellingen en bepaal welke een lesdoel is:
D. Som drie kenmerken op van een vakkundige aangebracht polsverband.
E. De leerlingen kunnen aan de hand van drie kenmerken een vakkundig aangebracht
polsverband beschrijven .
Door doelstellingen in de infinitief te formuleren, wordt het onderscheid duidelijk tussen de
doelstelling en de evaluatie.
Opdracht 21: Formuleer nu lesdoelen volgens het SMART – principe bij de leerplandoelen
die je selecteerde bij opdracht 6.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
Opdracht 22 : Welk doel is SMART geformuleerd? Waarom?
De leerlingen kunnen tenminste vier verschillen tussen de eieren van een kievit en
die van een scholekster noemen.
Benoem verschillen tussen de eieren van een kievit en een scholekster.
Specifiek: tenminste vier verschillen tussen de eieren van een kievit en die van een
scholekster
Meetbaar: kunnen noemen
Aanwijsbaar: leerlingen kunnen noemen
Realistisch: afhankelijk van doelgroep
Tijdsgebonden: tijdens (gedeelte) van les
Opdracht 23:
Lesdoelstelling uit een les koken: de leerlingen kunnen groenten vlot in julienne snijden. Hoe
kunnen we evalueren of de leerlingen dit lesdoel hebben bereikt?
Je kan de leerlingen observeren terwijl ze deze handeling (het snijden van groenten)
uitvoeren. De leerlingen moeten de handeling vlot (automatisme) kunnen uitvoeren, daarom
kan het zinvol zijn om een bepaalde tijdslimiet voorop te stellen.
Opdracht 24:
13
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 3
Geef een voorbeeld van een ‘niet-uitgesproken’ doelstelling die gerealiseerd wordt binnen
een onderwijsgemeenschap.
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
14
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5: leerinhouden
Opdracht 1: Ga voor elk van de ordeningsprincipes na of ze eerder bij het objectivisme dan
wel bij het constructivisme aansluiten.
cursorische ordening: dit ordeningsprincipe is eerder objectivistisch. De opeenvolging van
de leerinhouden wordt door de leerkracht vastgelegd en in de vooraf vastgelegde volgorde
aangebracht.
exemplarische ordening: dit ordeningsprincipe is eerder constructivistisch. Bij dit
ordeningsprincipe wordt zelfstandigheid van de lerende verwacht. De lerende worden
uitgedaagd om de transfer te maken van de geziene leerinhouden naar andere leerinhouden.
De leerkracht fungeert als coach. De lerende kan ook inspraak hebben in de keuze van de
leerinhouden.
deductieve ordening: dit ordeningsprincipe is eerder objectivistisch. De theorie komt eerst
aan bod. Er is weinig mogelijkheid voor de lerende om zelf de theorie op te bouwen.
inductieve ordening: dit ordeningsprincipe is eerder constructivistisch. Er wordt
zelfstandigheid verwacht bij het opbouwen van bv. theorie, algemeen geldende principes...
Er is meer uitdaging dan bij een deductieve ordening. Een inductieve ordening stimuleert de
denkactiviteit van leerlingen meer dan een deductieve ordening.
vakgebonden ordening: dit ordeningsprincipe is eerder objectivistisch. Veel leerinhouden
kunnen moeilijk opgesplitst worden in vakken of kennen sterke linken met andere vakken.
Een vakgebonden ordening verhindert soms het maken van transfer naar leerinhouden uit
andere vakgebieden.
vakoverschrijdende ordening: dit ordeningsprincipe is eerder constructivistisch. Het
stimuleert de lerende in zijn totaliteit (psychomotorisch, affectief, cognitief), het daagt meer
uit en stimuleert transfer naar andere vakgebieden. Het zorgt er vaak ook voor dat de
zinvolheid van bepaalde leerinhouden veel (sneller) duidelijk wordt.
probleemgestuurd leren: dit ordeningsprincipe is constructivistisch. De lerende is
zelfontdekkend, zelfstandig, dient actief op zoek te gaan naar oplossingen, de leerkracht is
sterk coachend. Het stimuleert eveneens de transfer tussen verschillende leerinhouden. Dit
ordeningsprincipe vertrekt ook sterk van ervaringen en vragen van leerlingen en is zeer
ervaringsgericht. Er wordt met deze ordening ook automatisch gewerkt aan
vakoverschrijdende eindtermen.
15
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 5
Opdracht 2: De leerinhoud van sommige vakken wordt bij voorkeur op cursorische wijze
benaderd. Voor welke vakken geldt dit? Een cursorische ordening gebruiken we bij
leerinhouden die geordend dienen te worden van makkelijk naar moeilijk. Er zijn in het
onderwijs maar een beperkt aantal leerinhouden waar deze volgorde van de leerinhouden
dwingend is. Willen we lessen zo constructivistisch mogelijk opbouwen, zullen we deze
ordening niet zoveel nodig hebben. Het technisch lezen bijvoorbeeld en het leren correct
spellen lenen zich voor cursorische ordening. Andere onderdelen van taal veel minder.
Sommige onderdelen van wiskundig onderwijs lenen zich ook sterk om cursorisch te
benaderen vb. hoofdrekenen. Bij bv. vakoverschrijdend werken, lichamelijke opvoeding,
godsdienstonderricht... is deze ordening veel minder mogelijk. Ook bij wetenschappelijk
onderwijs (biologie, fysica, chemie...) wordt deze ordening steeds minder gebruikt.
Samengevat kunnen we stellen dat een cursorische ordening vooral gebruikt wordt bij
vakken/leerinhouden waarin begrippen, principes en theorieën worden aangebracht en
waarin het geheel een stijgende moeilijkheidsgraad kent.
Opdracht 3: Voor welke vakken is een exemplarische ordening mogelijk? Op welke manier? Het exemplarisch ordenen van leerinhouden is een zeer dankbaar ordeningsprincipe. Deze
ordening is immers breed toepasbaar. Ze kan toegepast worden bij zeer veel leerinhouden
en dus ook bij heel wat vakken. We zien het stimuleren van een exemplarische ordening
o.a. in leerplannen van taalvakken, wetenschapsvakken maar ook in de leerplannen van
praktijkvakken.
Opdracht 4: Je krijgt een aantal verwijzingen naar documenten waarin leerlijnen worden
vermeld. Selecteer één verwijzing. De leerplannen kan je vinden op de website van de
koepels. Ga na of het voorbeeld verwijst naar horizontale of verticale leerlijnen.
Leerlijn literatuur Nederlands – Uit het Leerplan Nederlands, tweede graad ASO-
KSO-TSO, VVKSO (D/2012/7841/001) – pg. 68-71: verticale leerlijn over de graden
heen.
Leerlijn Leren Leren – Uit VOET@2010, Vlaamse overheid, pg.21: verticale leerlijn
over de graden heen.
Leerlijnen PAV – Uit het Leerplan PAV, derde graad BSO, VVKSO
(D/2012/7841/026) - pg.8 -17: verticale leerlijn over de graden heen.
16
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 5
Leerlijn haarzorg – Uit het servicedocument leerplan haarzorg, 2e graad BSO,
VVKSO (D/2011/7841/028) - pg. 13-28.
Integrale leerlijn: verticale leerlijn
Conceptuele leerlijn: horizontale leerlijn, er moet een verband zijn tussen de
wetenschappelijke kennis en de persoonlijke inzichten en werkmodellen.
Vaardighedenleerlijn: er wordt zowel verwezen naar de verticale leerlijn (nieuwe
motorische vaardigheden aanleren) als naar de horizontale leerlijn (het doen, met
verstand – integratie van kennis en vaardigheden).
Ervarings-reflectieleerlijn: horizontale leerlijn
Leerlijn Leren onderzoeken in de eerste graad - Uit: Informatiebrochure – april 2013,
Onderzoekscompetentie 1e graad A-stroom, 2e en 3e graad ASO - PedaGOgische
begeleidingsdienst (GO) - pg. 6: zowel de horizontale leerlijn (vakken waarin leren
leren aan bod komt in de eerste graad) en de verticale leerlijn
(onderzoekscompetenties over de graden) komen aan bod.
Opdracht 5:
Probeer zelf een mindmap te maken van één of meerdere hoofdstukken
van deze cursus.
Dit kan digitaal via gratis softwarepakketten: www.bubble.us, http://www.emindmaps.nl/, …
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw DCA
groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je medecursisten en/
of lector.
17
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 6
Hoofdstuk 6: didactische werkvormen en media
Opdracht 1: Welke didactische werkvorm zou je verkiezen om volgende lesdoelstellingen te
realiseren? Leg telkens uit waarom!
1) De leerlingen kunnen de techniek van het mondspoelen bij een zorgvrager juist
uitvoeren.
(demonstratie van een psycho-motorische vaardigheid – techniek zelf inoefenen in
simulatie-oefeningen)
2) De leerlingen kunnen de onderdelen van het hart op een tekening benoemen.
(illustratieve demonstratie – of parallel groepswerkje waarbij lln een tekening krijgen van
het hart en de benamingen van de verschillende onderdelen in groepjes van 3 moeten
opzoeken in vakliteratuur)
3) De leerlingen kunnen het productieproces voor het vervaardigen van spaanplaten
verwoorden.
(illustratieve demonstratie: verschillende stappen in het productieproces tonen en
toelichten)
4) De leerlingen kunnen met voorbeelden toelichten wat een gezond eetpatroon
inhoudt.
(onderwijsleergesprek)
5) De leerlingen kunnen het register van een atlas gebruiken.
(probleemstelling geven : bv. bepaalde stad zo vlug mogelijk opzoeken en daaraan
leergesprek koppelen + variante oefeningen geven)
6) De leerlingen kunnen de oorzaken van vergrijzing uitleggen.
(onderwijsleergesprek)
7) De leerlingen kunnen verschillen in de leefwereld van ouderen en jongeren
omschrijven.
(kringgesprek : vrij in groep ervaringen uitwisselen rond thematiek)
8) De leerlingen kunnen een gefundeerde mening weergeven m.b.t. de
integratieproblematiek van jongeren met een auditieve handicap in het gewoon
onderwijs.
(probleemgerichte groepsdiscussie : gefundeerde mening geven over een inhoudelijk
probleem)
18
Correctiesleutel opdrachten uit de cursus DCA hoofdstuk 6
9) De leerlingen kunnen 5 verschillende hulpmiddelen voor personen met een auditieve
handicap opnoemen.
(illustratieve demonstratie – of goed opgesteld parallel groepswerkje waarbij lln
hulpmiddelen moeten opzoeken)
10) De leerlingen passen de aandachtspunten toe (m.n. oogcontact; duidelijk articuleren
zonder te overdrijven, voldoende mimiek en lichaamstaal gebruiken, de aandacht
trekken wanneer je begint te prakten, niet te ver staan, zonodig zaken opschrijven)
om op een vlotte manier als horende met een doof persoon te praten.
(simulatie-oefeningen : inoefenen van technieken)
11) De leerlingen kunnen een klachtenbrief van een klant correct beantwoorden.
(probleemstelling met aansluitend leergesprek)
12) De leerlingen kunnen assertief optreden.
(rollenspelen/ simulatiespelen)
13) De leerlingen kunnen in eigen woorden weergeven welke beperkingen mensen met
een visuele handicap ervaren in hun dagelijks functioneren.
(ervaringsspel: je zet lln ‘blinde bril’ op en geeft een aantal opdrachten, daarna
kringgesprek over ervaringen)
14) De leerlingen kunnen het verschil tussen plagen en pesten uitleggen
(verkennend klasgesprek)
15) De leerlingen kunnen vlot mayonaise bereiden.
(demonstratie van een psycho-motorische vaardigheid, gevolgd door inoefenen)
Opdracht 2: In de leerplannen worden ook suggesties gegeven rond de keuze en het gebruik
van media. Vind je deze suggesties terug in jouw leerplan ?
Je kan dergelijke suggesties bv. terugvinden bij de rubrieken ‘pedagogisch-didactische
wenken’ of bij ‘minimale materiële vereisten’. Vind je nog aanbevelingen op andere plaatsen
in je leerplan? Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum
van jouw DCA groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je
medecursisten en/ of lector.
19
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
Hoofdstuk 7: evaluatie
Opdracht 1 :
Beoordeel of volgende stelling waar of onwaar is. Argumenteer waarom:
'Ten onrechte worden heel wat praktijken van tussentijdse toetsen (zoals overhoringen,
huiswerk en allerlei werkjes) beschouwd als formatieve evaluatie.'
Deze stelling klopt. Heel wat tussentijdse toetsen/ taken/ enz... worden gescoord. De
beoordelingen worden vaak meegenomen bij het nemen van eindbeslissingen op het einde
van een bepaalde termijn. Dit gebeurt bv. in de vorm van dagelijks werk.
Om effectief te kunnen leren moeten lln. ook fouten kunnen maken zonder dat ze hier steeds
een summatieve beoordeling voor krijgen. Huiswerken en andere taken hebben slechts een
formatieve functie wanneer ze als een leertaak worden gezien. Deze taken begeleiden de lln.
in hun vorderingen. Op deze taken kan een leerling niet mislukken want ze dienen vooral om
de leerstof in te oefenen.
Het komt er dus op neer om een evenwicht te bewaren tussen ‘leertaken’ en ‘prestatietaken’.
Opdracht 2 : Het is interessant om even stil te staan bij volgende vragen:
Hoe zit het met de puntenverdeling voor mijn vak?
Trek ik punten af voor foute antwoorden (bijvoorbeeld bij meerkeuzevragen)?
Zijn de resultaten van ‘dagelijks werk’ en examens optelbaar?
Hoe is de verhouding ‘dagelijks werk’ – examens?
Tellen alle punten op huistaken, toetsen,… mee voor de eindbeoordeling?
Kunnen de examenreeksen een verschillende waarde hebben bij de
eindbeoordeling?
Wanneer is een leerling geslaagd voor mijn vak?
Hebben alle vakken eenzelfde gewicht bij het bepalen van de globale
eindbeoordeling of moet er een wegingscoëfficiënt toegepast worden, bijvoorbeeld in
functie van het aantal lesuren per week?
Welke invloeden hebben vaststellingen in verband met attitudes?
Leg je bedenkingen bij de verschillende vragen voor op het elektronisch discussieforum
van jouw DCA groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je
medecursisten en/ of lector.
20
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
Opdracht 3:
Een leraar wiskunde maakt gebruik van groepsnormgerichte beoordeling. Hierbij vergelijkt hij
de resultaten van elke leerling met het klasgemiddelde. Wie het beter doet dan het
gemiddelde krijgt een goede score, wie het slechter doet een slechte. Wat vind je van deze
werkwijze? Krijgt elke leerling een eerlijke kans? Waarom wel/ niet?
Leerlingen krijgen bij deze manier van werken geen eerlijke kans. De resultaten van de lln.
zijn afhankelijk van de resultaten van de groep waartoe men behoort. Zit je in een groep met
een hoog af laag gemiddelde kan je score anders uitvallen. Er wordt m.a.w. niet gekeken
naar de prestaties van de lln. zelf. Er wordt hier ook geen rekening gehouden met extreem
hoge of lage scores uit de groep, of met de groepsgrootte.
Een absoluut criterium als norm biedt de leerlingen een eerlijker behandeling.
Opdracht 4:
Gaan onderstaande uitspraken over het gebruik van een absoluut of van een relatief
criterium? Probeer telkens aan te duiden of het gaat om een leerdoelgerichte evaluatie, een
groepsnormgerichte evaluatie of een zelfgerichte beoordeling.
1. absoluut - leerdoelgericht
2. relatief - groepsnormgericht
3. absoluut - leerdoelgericht
4. relatief - groepsnormgericht
5. relatief - zelfgericht
6. relatief - groepsnormgericht
7. absoluut - leerdoelgericht
8. absoluut - leerdoelgericht
Opdracht 5: Zijn mondelinge examens doelstellingrepresentatief? Waarom wel/ niet?
Op een continuüm van weinig tot heel doelstellingenrepresentatief kunnen mondelinge
examens minder doelstellingenrepresentatief zijn dan bv. een klassieke toets. Meestal
worden er immers minder vragen gesteld waardoor representatief minder doelen worden
geëvalueerd.
21
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
Mondelinge examens kunnen in bepaalde gevallen ook een meerwaarde bieden. Het
toelichten van de oplossing van een casus bv. Zo krijgt de leerkracht de kans om voldoende
door te vragen en een goed zicht te krijgen op de competenties van de lln.
Het hangt dus af van welke soort doelstellingen men evalueert (doelstellingen evaluatie).
Zo zal het evalueren van correcte uitspraak en mondelinge taalvaardigheid in het
vreemdetalenonderwijs eerder doelstellingenrepresentatief zijn via een mondelinge proef dan
via een schriftelijke proef.
Opdracht 6: Zoek voor elke vraag om welk soort validiteit het gaat:
1. a. begripsvaliditeit of doelstellingenvaliditeit
2. d. predictieve validiteit
3. d. predictieve validiteit
4. c. doelstellingenrepresentativiteit
5. b. inhoudsvaliditeit
Opdracht 7: Zoek een recente toets of overhoring en beantwoord volgende vragen
1) Bekijk de vragen van de toets.
→ Ga na op welk niveau de toetsvragen of opdrachten zich situeren (kennisniveau,
inzichtsniveau of gaat het om cognitieve vaardigheden).
Welk niveau overheerst ? Komt dit overeen :
met de lesdoelstellingen ?
met wat verwacht wordt van de leerlingen dat ze zich herinneren ?
met de verwachting dat ze inzicht hebben in …?
met de verwachting dat ze productief/ creatief zijn met de leerinhoud ?
→ Worden alle lesdoelstellingen getoetst ? Hoeveel lesdoelstellingen worden getoetst ?
2) Hoe wordt de toets verbeterd ?
Vraag per vraag of per leerling ? Anoniem ?
Waar worden punten voor afgetrokken ? Ook voor schrijffouten/ zinsbouw ? Voor
geschrift ? Voor gedrag ?
Waar worden punten voor gegeven ?
3) Wordt een beoordeling meegegeven in termen van voldoende/ onvoldoende ?
4) Tellen de punten mee voor ‘dagelijks werk’ ? Worden ze meegenomen in de
eindbeoordeling ?
22
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
5) Wat wordt er verder gedaan met de verbeterde toetsen ?
Volgt er een verbetering ?
Wordt er aan foutenanalyse gedaan ?
Wat dan met de leerlingen die geen fouten hebben gemaakt ?
Is er remediëring voorzien ?
Een aantal van deze vragen zal worden beantwoord tijdens het contactmoment dat
handelt over ‘evaluatie’. Verder kan je de oplossingen bij de verschillende vragen
voorleggen op het elektronisch discussieforum van jouw DCA groep of kom je naar een
afstandsmoment en bespreek je de opdracht met je medecursisten en/ of lector.
Opdracht 8: Welke van de beschreven leerlingenprestaties uit het voorbeeld vind je het
meest waardevol gegeven de doelstelling? Waarom?
Welke problemen ervaar je bij het beantwoorden van bovenstaande vraag?
Hoe zou je zelf te werk gaan om de vaardigheden van deze individuele leerlingen om in
groep te werken, op een betrouwbare en objectieve manier te beoordelen?
Het is moeilijk om aan te geven welke van de twee leerlingprestaties het meest waardevol
is. Leg deze opdracht even voor aan je medecursisten en je zal merken dat iedereen zijn
eigen reden heeft om de ene prestatie boven de andere te stellen.
We krijgen een verscheidenheid aan informatie die niet zomaar kan beoordeeld worden. Om
toch rechtvaardige oordelen uit te spreken moeten we beschikken over duidelijke
beoordelingscriteria of scoringsrichtlijnen. Criteria zijn de basis waarop we oordelen. Bij het
beoordelen van een film baseren we ons op criteria zoals de verhaallijn, de acteerprestaties
en het camerawerk. Criteria duiden aan wat de belangrijk geachte leeruitkomsten zijn en
welke kennis en vaardigheden leerlingen moeten kunnen demonstreren.
Opdracht 9: Analyseer volgend observatieverslag van een student. Welke uitspraken zijn
beschrijvend? Welke zijn interpreterend?
Kevin is een vrij sportieve jongen. Hij loopt maar wat rond op de speelplaats en probeert met veel leerlingen in contact te komen, maar hij wordt steeds afgewezen.
Toch voelt hij zich nog vrij sterk, want hij gaat voor niemand opzij. Er was een groep meisjes op de speelplaats die rond de speelplaats liepen en riepen: ‘Wie doet er mee met een spelletje?’. Kevin liep er naartoe en voegde zich bij de meisjes, maar ook daar werd hij niet aanvaard.
23
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
Er was een meisje op de grond gevallen. Kevin had het gezien en stormde er naartoe. Hij ging naast het meisje op de grond zitten en begon haar te troosten. Tegen andere leerlingen die dichterbij kwamen, was hij agressief. Na een tijdje stond hij op en liep weer doelloos rond op de speelplaats.
Opdracht 10: Een portfolio geeft de mogelijkheid aan elk kenmerk van evalueren als
onderdeel van een krachtige leeromgeving, tegemoet te komen. Illustreer!
Actief
Cumulatief en constructief
Doelgericht
Zelfgestuurd
Coöperatief
Individueel verschillend
Gesitueerd
Leg het resultaat van deze opdracht voor op het elektronisch discussieforum van jouw
DCA groep of kom naar een afstandsmoment en bespreek de opdracht met je
medecursisten en/ of lector.
Opdracht 11: Je wenst als leraar te evalueren hoe je leerlingen op een succesvolle wijze in
groep problemen kunnen oplossen. Hiervoor kan je zeer verschillende evaluatietaken
bedenken. Lees onderstaand lijstje van mogelijke evaluatietaken en rangschik deze taken
van weinig constructiegericht naar sterk constructiegericht.
1. De leerlingen lossen een aantal meerkeuzevragen op waarbij ze telkens moeten
kiezen welke de volgende stap is die ze moeten ondernemen om in een groep
problemen op te lossen.
3. De leerlingen lossen waar/onwaar-vragen op over de beste wijze om in groep een
probleem op te lossen.
5. De leerlingen dienen een aantal vragen te beantwoorden over werkwijzen om een
probleem gezamenlijk aan te pakken. Op deze vragen moeten ze telkens korte
antwoorden geven.
4. De leerlingen krijgen een omschrijving van een nieuw probleem. Als evaluatietaak
dienen ze uitgebreid te noteren op welke wijze een groep best te werk gaat om
24
Correctiesleutel opdrachten uit de curus DCA hoofdstuk 7
het probleem op te lossen.
2. De leerlingen dienen in een kleine groep een probleem op te lossen. De leraar
observeert en beoordeelt hun prestatie.
25