Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Investeer in scholing flexwerkers | 16 Versoepeling van de ontslagpraktijk op komst | 4Vaste baan is nog altijd het grote doel | 12
NUMMER 3 | SEPTEMBER 2005
Arbeidsmarkt JournaalArbeidsmarkt Journaal | Verschijnt 4 x per jaar en wordt uitgegeven door Centrum voor Werk en Inkomen
ThemaMaximale flexibiliteitwerkt nietWerkgevers en werknemerszien weinig in flexibiliteit.Bovendien blijven flexwerkersvaak achter in arbeidsvoor-waarden en ontwikkeling. ‘Een algemeen aspect van tijdelijke contracten is tochwel de beperkte toegang tot scholing.’ 16
Inhoud | Arbeidsmarkt Journaal | nummer 3 | september 2005
ColofonJaargang 5, nummer 3, september 2005
Arbeidsmarkt Journaal is bestemdvoor bestuurders, managers, beleidsmakers, onderzoekers en andere professionals werkzaam ophet terrein van de arbeidsmarkt.Arbeidsmarkt Journaal verschijnt 4 keer per jaar.
EindredactieDirk Jan CockLinda HulshofPetra van der Meere-mail: [email protected] samenwerking met Hesp & Robroek Journalistieke Producties
RedactieRonald van BekkumBart CrouwersCor JacobiPetra van der MeerFrank RobroekRoelof van der Velde
Medewerkers aan dit nummerLiesbeth van AmersfoortDingeman van DaalJan FokkemaKarel de GreefLeen HoffmanLonneke van den HoonaardHans HorstenBernard van LammerenMarcel MetzeRob MulderHelga SalemonPaul TangArie VreeburgMenno de VriesJaap Zijlstra
Redactie-adresCWI CommunicatieNaritaweg 1Postbus 581911040 HD Amsterdam
Abonnementenadministratie/AdreswijzigingArbeidsmarkt Journaal wordt gratis verspreid door CWI. Onder de knop “arbeidsmarktinformatie” op www.cwinet.nl vindt u onder het kopje verdere informatie recente edities van Arbeidsmarkt Journaal en formulieren om u aan te melden als abonnee en adreswijzigingen door te geven.
VormgevingT2 ontwerp, Den Haag
Productiebegeleidinggroupm print, Amsterdam
IllustratiesMarc Kolle
OmslagfotoZefa
Alles uit deze uitgave mag wordenovergenomen, echter uitsluitend met bronvermelding.ISSN 1569-4550
© CWI, Amsterdam
AchtergrondMinder groei, lagere werkloosheid, meer vacaturesHet aantal werkzoekendennam af in het tweede kwartaal.Een steeds groter percentagewerkzoekenden bestaat uitouderen, het aantal allochtonendaalde sterker dan gemiddeld.Lees alles over de ontwikke-lingen en analyses van dearbeidsmarkt. 8
Onderzoek besprokenLaveren tussen flexibiliteit en zekerheidDe werknemersmobiliteit inNederland is vrijwel gelijkaan landen met een geringereontslagbescherming.Oorzaak: Nederlandse werknemers met tijdelijkecontracten blijven ‘hangen’ in opeenvolgende tijdelijkecontracten. Werkgevers aarzelen om ze vaste contracten – met veel ontslag-bescherming – te geven. 12
PraktijkverhaalHoe ABN Amro (bijna) zonder dwang duizenden banen schrapteRolf Hansma begeleidde de operatie Zonder Omwegen bijABN Amro, duizenden medewerkers moesten weg. Het eindevan de baanzekerheid. Vertrekkende medewerkers kregenander werk of een goede vertrekregeling. De achterblijversmoesten, volgens Hansma, het gevoel hebben dat iedereeneerlijk werd behandeld.’ 22
2 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
InterviewIn ontslagrecht moet de toekomst centraal staan, niet het verledenOnbegrijpelijk, onbillijk en belachelijk, dat vindt hoogleraararbeidsrecht Evert Verhulp van het huidige ontslagstelsel. Zijn voorstel is dat de werkgever de met ontslag bedreigde werknemer helpt aan passend werk. 4
foto
: C
or
Mo
oij
Betere criteria bij ontslagVeel kenners van de arbeidsmarkt zijn het erovereens: het ontslagrecht moet worden aangepast. De arbeidsmarkt verandert snel. Producten en productieprocessen kennen een steeds korterelevenscyclus. Banen komen en verdwijnen. Een baanvoor het leven zit er niet meer in. Flexibliteit enmobiliteit zijn de kernbegrippen van de toekomstigearbeidsmarkt. Last in, first out leidt tot veel frustratieen gekunstelde oplossingen. CWI pleit ervoor de criteria voor ontslag zodanig aan te passen dat zowelbedrijven als betrokken medewerkers hiervan profijthebben en beiden de toekomst weer aankunnen.Dit kan door de doorgemaakte professionele groeivan medewerkers binnen het bedrijf, in relatie totgeleverde prestaties als uitgangspunt te nemen. Dewerkgever kan hiermee aantonen welke werknemershet beste zijn toegerust voor de periode na de reorganisatie van zijn bedrijf. Het bedrijf moet zichimmers met minder of andere mensen een beteremarktpositie verwerven. Maar diezelfde werkgeverkan dan ook aantonen dat medewerkers die moetenafvloeien klaar zijn voor een nieuwe plek op dearbeidsmarkt. Omdat in hen is geïnvesteerd doormiddel van opleidingen, nieuwe uitdagingen eninterne mobiliteit. Ze beschikken dan over werkervaring en competenties die hen elders nieuwekansen biedt. Het mes snijdt dus aan twee kanten:gemotiveerd personeel zolang het goed gaat, kansrijkuiteengaan als de marktpositie daartoe dwingt.
Drs. Rens de Groot, voorzitter Raad van Bestuur
Voorwoord
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 3
Recent verschenenArbeidsmobiliteit in goede banen. Het geluk van werkendNederland. Publicaties over ontslagrecht, arbeidsover-eenkomsten en nieuwe wet- en regelgeving. Routekaartnaar subsidies en sancties bij reïntegratie. Spin-offs vangrote bedrijven in Nederland. 20
SignalenWerkzoekenden rekenen op baan in een half jaar.Tussentijdse evaluatie overgangsregeling MOE-werknemerswijst uit dat het aanvragen van tewerkstellings-vergunningen (nog) niet versoepeld moet worden. 21
Fo
to:
Ma
arte
n v
an d
e V
eld
e
GastschrijverLenigheid als nieuwe vormEen andere visie op de relatie tussen werknemer en werkgever.Van werknemers mag meer eigen initiatief verwacht worden.Van werkgevers investering in medewerkers die blijven maarook soms moeten vertrekken. Dat vraagt een volwassen engelijkwaardige relatie en leidt tot de lenigheid waar Zijlstra op doelt. 19
ColumnDe flexibeet als startende ondernemer?Leen Hoffman (RWI) stelt vast dat na de komst van deondernemende werknemer, nu de werkzoekende de zegening van het ondernemerschap moet ontdekken. Maar is de huidigewerkzoekende daar wel klaar voor? 7
SectorZorgsector probeert fouten uit het verleden te vermijdenDe personeelsproblemen in de zorg zijn voorbij. Maar voor hoelang? Het niveau van de eigen mensen is onvoldoende, en deinstroom van jong hbo-personeel komt niet op gang. Vier zorgkenners verkennen mogelijke toekomstscenario’s. 25
4 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Onbegrijpelijk, onbillijk en belachelijk.
Dat vindt prof. mr. Evert Verhulp,
hoogleraar arbeidsrecht aan de
Universiteit van Amsterdam en
raadsheer-plaatsvervanger in het
Amsterdamse gerechtshof, van het
huidige ontslagrecht. ‘Onbegrijpelijk,
omdat het een stelsel van uiterst
complexe regels is dat aan leken
nauwelijks valt uit te leggen. Het is een
lawyers paradise. Bovendien gaat het
om een duaal stelsel waarin een
werkgever kan kiezen op welke manier
hij een werknemer wil ontslaan. Kiest
hij voor de ontbindingsprocedure, dan
heeft hij een redelijke zekerheid dat het
dienstverband eindigt en dat hij een
vergoeding moet betalen. Kiest hij voor
de CWI-procedure, dan bestaat een
grote kans dat de werkgever geen
vergoeding hoeft te betalen, maar is het
minder zeker dat de arbeidsovereen-
komst eindigt. Dat is onbillijk. In de
ontbindingsprocedure is geld dus de
drempel, in de CWI-procedure zijn dat
meer de normen. En ten slotte leidt het
huidige systeem ertoe dat kanton-
rechters worden overspoeld met
pro-forma ontbindingen die slechts ten
doel hebben om de werknemer aan een
WW-uitkering te helpen en om
inhoudelijke toetsing door het UWV te
bemoeilijken. Dat is belachelijk.’
UitsmijtersfunctieAan deze laatste situatie wil het kabinet
een einde maken door de verwijtbaar-
heidstoets in de WW te beperken.
Slechts aan werknemers die
redelijkerwijs konden vermoeden dat
op hun gedrag ontslag volgt, moet het
recht op WW-uitkering worden
ontzegd. Verhulp gaat daar veel verder
in. Als het aan hem ligt, wordt het
SER-advies opgevolgd en de
verwijtbaarheid alleen maar getoetst bij
ontslag op staande voet. ‘Dat is de enige
manier om een einde te maken aan het
grote aantal pro-forma ontbindingen.
Bovendien vind ik dat iemand die
werkloos wordt, recht op WW moet
krijgen. Vervolgens moet hij dan wel
bij zijn lurven worden gegrepen. Hij
moet er alles aan doen om ander werk
te vinden. Doet hij dat niet, dan moet
de uitkering worden stopgezet. Wat
mij betreft zou de WW in plaats van
een poortwachtersfunctie meer een
uitsmijtersfunctie moeten krijgen. Je
komt makkelijk binnen, maar als je je
Interview | Evert Verhulp
Evert Verhulp (UvA): ‘Duaal stelsel is onbegrijpelijk, onbillijk en belachelijk’
In ontslagrecht moet de toekomst centraal staan,niet het verleden
Hoogleraar en raadsheer-plaatsvervanger Verhulp:‘Bescherming wordt nu afgekocht.Als we het systeem zo nodig willenhandhaven, waarom geven we dan niet iedere werknemer een vergoeding mee?’
Het ontslagrecht is toe aan een fundamentele herziening. Volgens hoogleraar Evert
Verhulp moet een beter stelsel ervoor zorgen dat alle partijen, dus ook de werkgever
die iemand ontslaat, zich inspannen om werkloosheid te vermijden.
Karel de Greef
foto
: C
or
Mo
oij
Zet rem op het grote
aantal pro-forma zaken
misdraagt, word je eruit gegooid.’
Het kabinet heeft ook voorgesteld om
in geval van bedrijfseconomisch
ontslag het beginsel van ‘last in, first
out’ te verlaten. Sommigen vrezen dat
dit ten koste gaat van zwakke groepen
zoals ouderen en arbeidsgehandicapten.
Verhulp kan zich daar wel iets bij
voorstellen. ‘Het lifo-beginsel is
objectiveerbaar. Als het verdwijnt, heb
je andere objectieve normen nodig om
te voorkomen dat werkgevers gaan
reorganiseren met het enkele doel om
zwakke werknemers kwijt te raken.
Kan een werkgever aantonen dat
een bepaalde werknemer slecht
functioneert en dat hij er alles aan heeft
gedaan om zijn functioneren te
verbeteren, dan heb ik er geen bezwaar
tegen als het lifo-beginsel wordt
verlaten. Want het is natuurlijk vreemd
dat bij een reorganisatie de aantoonbaar
zwakke broeders niet kunnen
worden ontslagen.’
‘Rood’ was beterDe recente voorstellen van het kabinet
tot aanpassing van het ontslagrecht zijn
alles behalve fundamenteel. Enkele
jaren geleden nog adviseerde de door
het kabinet ingestelde Advies-
commissie Duaal Ontslagstelsel (ADO),
onder voorzitterschap van Max Rood,
om een einde te maken aan het duale
ontslagstelsel. De CWI-procedure zou
moeten worden afgeschaft en de
redelijkheid van een ontslag zou slechts
achteraf door de civiele rechter kunnen
worden getoetst. Verhulp: ‘Het was een
goed voorstel. Wellicht niet perfect,
maar dat geldt voor geen enkel
systeem. Het ontslagrecht zou er in
ieder geval een stuk minder
ingewikkeld, veel billijker en minder
belachelijk van zijn geworden.’
Maar het Nederlandse poldermodel
maakt het niet eenvoudig om
ingrijpende wijzigingen in het ontslag-
recht door te voeren. Ook over het
voorstel van de Commissie ADO
adviseerde de Stichting van de Arbeid
negatief, onder meer omdat het MKB
wilde vasthouden aan de CWI-
toetsing. Het is voor kleine werkgevers
een eenvoudige manier om goedkoop
van werknemers af te komen. Hoewel
Verhulp begrip kan opbrengen voor het
standpunt van het MKB, ziet hij dat
niet als een reden om veranderingen
tegen te houden. ‘Kennelijk leeft bij de
sociale partners de gedachte dat het
huidige ontslagrecht niet zo slecht is.
Hoewel die gedachte vermoedelijk
mede wordt ingegeven door het niet
kunnen vinden van een compromis,
denk ik daar in toenemende mate
anders over.’
Bescherming afgekochtDe sociale partners verzetten zich dus
tegen elk voorstel dat het bestaande
ontslagrecht aantast. Verhulp vraagt
zich echter af of werknemers wel
zoveel ontslagbescherming genieten.
‘In de ontbindingsprocedure wordt die
bescherming meestal afgekocht. Met
name werknemers die al jarenlang bij
dezelfde werkgever in dienst zijn,
krijgen vaak forse vergoedingen. Maar
zijn dat wel degenen die ultieme
bescherming verdienen? Misschien
moet je als samenleving wel trotser zijn
op werknemers die in staat en bereid
zijn om regelmatig van baan te
verwisselen. Zij zijn in ieder geval
economisch efficiënter bezig dan
werknemers die dertig jaar lang bij
dezelfde werkgever zitten. Desondanks
krijgen werknemers die zelf ontslag
nemen of die een kort dienstverband
hebben bij ontslag geen of een lage
vergoeding. Zij worden dus afgestraft
voor datgene waar de arbeidsmarkt nu
juist belang bij heeft: baanwisselingen.’
Een werknemer die wordt ontslagen,
kan vrijwel direct aanspraak maken op
een WW-uitkering, ook als hij een
ontslagvergoeding heeft meegekregen.
Vorig jaar wilde het kabinet aan die
situatie een einde maken door een
anti-cumulatiebepaling in de WW op
te nemen. Verhulp vindt het terecht dat
die plannen inmiddels van tafel zijn.
‘Zolang we niet in staat zijn het
ontslagrecht fundamenteel aan te
passen, is het niet verstandig om alleen
naar de vergoedingen te kijken. Maar
als we dan zo nodig vinden dat het
systeem in stand moet blijven, waarom
geven we dan niet aan iedere
werknemer een vergoeding mee? Dus
ook aan werknemers die zelf ontslag
nemen. En ook aan werknemers
die werkzaam waren op een
tijdelijk contract.’
VreemdVerhulp vindt het vreemd dat de
ontslagvergoeding erg gericht is op het
afrekenen met het verleden. Volgens
hem moet de vergoeding veel meer
geplaatst worden in het kader van de
arbeidsmarkt en de toekomst van de
werknemer. ‘Als een werkgever
verwijtbaar heeft gehandeld, dan gun
ik de werknemer best een vergoeding
van een maandsalaris per gewerkt
dienstjaar. Maar dat wordt anders als
het gaat om een werkgever die tijdens
het dienstverband fors heeft
geïnvesteerd in scholing en er dus voor
heeft gezorgd dat de werknemer na zijn
ontslag goede kansen op de
arbeidsmarkt heeft. Waarom zou deze
werkgever daar bovenop ook nog eens
een ontslagvergoeding moeten betalen
als het slechter gaat met het bedrijf
en hij een aantal werknemers moet
ontslaan? Ik zie daar geen enkele
rechtvaardiging voor. Als werknemers
na hun ontslag makkelijker ander werk
kunnen vinden, dan moet het
eenvoudiger worden hen te laten
uitstromen. Dat kun je bereiken door
tijdens het dienstverband te investeren
in scholing. De kosten die de
werkgever daarvoor heeft gemaakt,
zou hij moeten kunnen terugverdienen
door minder of geen ontslagvergoeding
te betalen.’
Hij vindt het ook vreemd dat
werknemers hun ontslagvergoeding
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 5Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 5
Breng scholingskosten
in mindering op
ontslagvergoeding
vrij mogen aanwenden. In de praktijk
blijkt dat het geld lang niet altijd wordt
gebruikt als aanvulling van het
inkomen, maar om een lijfrentepolis of
een caravan aan te schaffen. ‘Naar mijn
idee moet de vergoeding worden
aangewend om werkgelegenheid
te bevorderen en werkloosheid te
voorkomen. De werknemer moet
de vergoeding gebruiken voor
bijvoorbeeld scholing, zo vergroot hij
zijn kansen op de arbeidsmarkt.’
Fors verdienenHet verbaast hem ook dat de
verantwoordelijkheid van werkgevers
in geval van werkloosheid erg snel
eindigt, zeker vergeleken met de uiterst
verstrekkende verantwoordelijkheid in
geval van arbeidsongeschiktheid.
‘Werkgevers moeten twee jaar lang het
loon van de zieke werknemer
doorbetalen en er alles aan doen om
hem te reïntegreren. Sommige
werkgevers hebben echter helemaal
geen mogelijkheid tot reïntegratie en in
de meeste gevallen hebben ze
geen enkele invloed op de
arbeidsongeschiktheid. Op werkloos-
heid daarentegen heeft de werkgever
nu juist wel invloed. Desondanks
eindigt zijn verantwoordelijkheid in
dat geval al heel snel.’
Meer nog dan bij arbeidsongeschikt-
heid vindt Verhulp dat een werkgever
gedurende enige tijd een specifieke
verantwoordelijkheid moet houden
voor werknemers die hij wil ontslaan.
‘Het uitgangspunt is dat partijen er
alles aan doen om te voorkomen dat
werkloosheid intreedt en aanspraak op
WW wordt gemaakt. De werkgever
moet zijn goed werkgeverschap zo
invullen, dat hij zich inspant om voor
de werknemer aansluitend passend
werk te vinden. Als hij daarin slaagt,
dan kunnen beide partijen fors verdie-
nen. De werkgever hoeft immers geen
vergoeding meer te betalen, of in ieder
geval een lagere, want de werknemer
heeft ander werk en dus geen
inkomensschade. De werknemer
ontvangt misschien nog een
vergoeding, maar heeft daarnaast een
ander inkomen. Pas als werkloosheid
niet te vermijden is, wordt de samenle-
ving verantwoordelijk en kan de WW
in beeld komen. De WW is dan veel
meer een vangnetvoorziening.’
6 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Interview | Evert Verhulp
foto
: C
or
Mo
oij
Geef ontslagvergoeding
een arbeidsmarkt-
gerichte functie
De flexibeet als startendeondernemer?
De werkloze is lui. Hij prefereert een uitkering boven werk, wil zich nietgraag bijscholen en is eigenlijk alleen maar met financiële prikkels inbeweging te krijgen. Hij is een flexibeet. Dit is de karikatuur die steedsmeer arbeidsmarktanalisten, beïnvloed door micro-economische paradigma’s, van een werkloze maken. Veel van deze analisten hebbenbovendien een grote belangstelling voor de aanbodkant van de arbeidsmarkt. Of hun visie bijdraagt aan de bestrijding van dewerkloosheid is maar de vraag. Daar lijkt het niet op als je naar de praktijkkijkt: de economie stagneert, de recessie houdt aan en hoewel het aantalbanen enigszins toeneemt, blijft het aantal werklozen stabiel met steeds meer langdurig werklozen.
Is flexibiliteit van de beroepsbevolking niet slechts een holle frase vanbeleidsmakers die het inmiddels ook niet meer weten? Ook in de jarentachtig werd een flexibeler beroepsbevolking gezien als oplossing van de aanhoudende werkloosheid. De beloning moest worden gekoppeldaan de prestaties, het ontslagrecht moest worden gesaneerd, de éducation permanente werd uitgevonden en de uitkeringen moestenomlaag. Wat maakte Nederland zich toen druk over de netto-nettokoppeling. Nu wordt dezelfde discussie gevoerd, zij het in iets andere bewoordingen. Flexibiliteit dook ook op in de jaren negentig. Toen draaide de economieals een tierelier met als gevolg veel moeilijk vervulbare vacatures, terwijler nog veel uitkeringstrekkers vaak langdurig bij de arbeidsbureaus wareningeschreven. Flexibiliteit van de beroepsbevolking werd gezien als deoplossing van dat probleem. Iedere werknemer moest employabel worden; hij moest een ondernemende werknemer worden. Bij een goedfunctionerende flexibele arbeidsmarkt zou er geen vaste baan meer zijn. Er zouden alleen nog tijdelijke contracten zijn.
In een aanhoudend slechte arbeidsmarkt voor ouderen en laaggeschooldenwordt nu wederom de oplossing gezocht in het prikkelen van werklozentot meer flexibiliteit. Zij zouden niet alleen een baan in loondienst moetenzoeken, maar als zelfstandige de markt op moeten gaan. Startendeondernemers zijn immers een bron van werkgelegenheid en innovatie.Maar geldt dat ook voor de werkloze flexibeet die een bedrijf start?
Leen Hoffman is beleidsmedewerker bij de Raad voor Werk en Inkomen.
Fo
to:
Ru
ud
van
de
n H
ou
te
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 7
Column | Leen Hoffman
Vervroegd hulp bij
zoeken naar werkAls in een bedrijf sprake is van eennaderend banenverlies, kan de werk-gever zijn of haar werknemers al ineen vroeg stadium naar CWI verwijzen.CWI kan namelijk vier maanden voorde eerste werkloosheidsdag hulp bieden bij het zoeken naar anderwerk. Daarnaast kan UWV al viermaanden voor de eerste werkloos-heidsdag omscholings- en andere trajecten inzetten voor potentiëleWW-gerechtigden. Dit is mogelijksinds 1 juli jongstleden door een wijziging van de Werkloosheidswet.Doel van deze wetswijziging is datiemand van werk naar werk gaat endus geen uitkering hoeft aan te vragen. Lukt dit niet, dan kan met devroegtijdige dienstverlening de werkloosheidsduur zo veel mogelijkbeperkt blijven. De dienstverleningvan CWI wijkt niet af van het reguliereaanbod. CWI beoordeelt op grondvan een aantal criteria of inderdaadsprake is van een ‘vroegmelder’. Zowordt gekeken of het aannemelijk isdat de werknemer binnen vier maandenwerkloos wordt als gevolg van ontslag,en of er voor betrokkene niet directaansluitend werk voorhanden is.Daarnaast kijkt CWI of er sprake isvan een afstand tot de arbeidsmarkten of de werknemer recht zou hebben op een WW-uitkering. Als dewerknemer voldoet aan deze voorwaarden, stelt CWI een reïntegratie-advies op. Indien de cliënt een afstand tot de arbeids-markt heeft, vindt overdracht plaatsaan UWV. Deze uitkerende instantiekan een preventief reïntegratietrajectinzetten. Het ministerie van SocialeZaken en Werkgelegenheid (SZW)start binnenkort met een voorlichtingsactie om de vroegtijdigedienstverlening van CWI en UWVonder de aandacht te brengen. In kleine advertenties in de dagbladenwordt verwezen naar de SZW-internetsite voor meer informatie.
In 2004 groeide het bruto binnenlands
product (bbp) nog met 1,7 procent, maar
in het eerste kwartaal van 2005 was
weer sprake van een krimp van
0,5 procent 1 (zie tabel 1). Deze omslag
werd volgens het CBS veroorzaakt door-
dat huishoudens minder geld uitgeven,
de investeringen dalen en de groei van de
export afgenomen is.
Het aantal banen is in het eerste kwartaal
van 2005 met 75 duizend afgenomen
ten opzichte van een jaar eerder. In het
bedrijfsleven gingen 81 duizend banen
verloren, in de collectieve sector
kwamen er 6 duizend bij. Het banenverlies
vertoonde wel een dalende trend, want
op het dieptepunt van begin 2004 lag het
nog op 136 duizend (op jaarbasis).
De vraag naar arbeid liet een positief
beeld zien: in het eerste kwartaal van
2005 steeg het aantal ontstane vacatures
flink. Het aantal uitzenduren lag lager
dan in het laatste kwartaal van 2004 -
door seizoenseffecten - maar 11 procent
hoger dan een jaar tevoren.
Een omslag in het aantal vacatures loopt
meestal vooruit op een omslag in het
aantal werkzoekenden. Grafiek 1 laat
zien dat het aantal openstaande vacatures
vanaf begin 2004 weer begon op te
lopen. Aan het begin van 2005 was het
aantal openstaande vacatures met
27 procent gestegen ten opzichte van het
eerste kwartaal van 2004. Hoewel
het aantal nww ultimo 2005 naar
verwachting hoger zal zijn dan ultimo
20042, is de groei in de eerste helft van
2005 tot stilstand gekomen.
Revisie 2001-2004: werkgelegenheid blijkt groter,beroepsbevolking kleinerHet Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) heeft de Nationale Rekeningen
(waaronder de Arbeidsrekeningen)
over de jaren 2001 tot en met 2004
gereviseerd. Hierdoor blijkt het aantal
banen in 2004 bijna 90 duizend hoger
dan eerder aangenomen. De omvang van
de (werkzame) beroepsbevolking is naar
beneden bijgesteld, en als gevolg hiervan
is ook het nww-percentage aangepast.
De bijstellingen hebben nagenoeg geen
gevolgen voor de trends in deze cijfers.
Het aantal werklozen is, zowel volgens
de CBS- als de CWI-definitie3, in het
tweede kwartaal afgenomen vergeleken
met een kwartaal eerder. In het eerste
kwartaal van 2005 steeg het aantal nww
aanvankelijk tot een piek van
705 duizend, waarna een daling volgde
tot 693 duizend in het tweede kwartaal,
ongeveer op het niveau van een jaar
geleden (zie tabel 1). Het aantal nww
uitgedrukt als percentage van de
beroepsbevolking, is eind tweede
kwartaal 2005 vrijwel gelijk gebleven
ten opzichte van dezelfde periode in
2004 en bedraagt 9,4 procent.
Achtergrond | Arbeidsmarktontwikkelingen
8 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
Minder groei, lagere werkloosheid, meer vacaturesDoor het teruglopen van de binnenlandse bestedingen en een lagere exportgroei sloeg de economische groei begin2005 om in krimp. Toch nam het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) in het tweede kwartaal weer af tot hetniveau van een jaar geleden. De stijging van het aantal vacatures en uitzenduren zette begin 2005 door.
Menno de Vries
Procentuele mutatie NWW (CWI) en openstaande vacatures (CBS)
NWW Openstaande vacatures CBS
Grafiek 1
3e kw2e kw
1e kw4e kw 4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw4e kw
3e kw2e kw
1e kw-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
%
20042003 200520022001200019991998
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 9
Nww-bestand: meer ouderen enmiddelbaar opgeleiden, minder allochtonenIn het nww-bestand wordt het percentage
ouderen (40-plussers) almaar groter.
Eind tweede kwartaal was het opgelopen
naar 54 procent, tegenover 51 procent
een jaar daarvoor. Het percentage nww
onder de 40 nam in dezelfde periode af
met 5 procent.
Verder valt op dat het aantal allochtonen
in het nww-bestand sterker daalde dan
gemiddeld, en in een jaar tijd met
7 procent afnam, terwijl het aantal
autochtonen met 3 procent toenam.
Desondanks is de werkloosheid bij
allochtonen als percentage van de
(allochtone) beroepsbevolking nog
ruim drieënhalf keer hoger dan die
bij autochtonen.
Het aantal nww met een middelbare
opleiding is in een jaar tijd met bijna
17.000 toegenomen. Het aantal lager
opgeleide (bo en vmbo) nww nam af,
maar de werkloosheid in deze groepen
ligt met 21,9 procent respectievelijk
14,9 procent (van de betreffende
beroepsbevolking) veel hoger dan die
van mbo-ers (7,6 procent, zie tabel 2).
Menno de Vries werkt als beleidsmede-
werker op de afdeling Arbeidsmarkt-
kennis en -advies van CWI
NWW als percentage van de beroepsbevolking
Tabel 2
Kenmerk Aantal ultimo kwartaal Als percentage beroepsbevolking2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2 2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2
werkzoekenden 691 686 692 705 693 9,3% 9,2% 9,4% 9,6% 9,4%
Geslacht
Mannen 349 344 353 358 346 8,2% 8,0% 8,3% 8,5% 8,2%
Vrouwen 342 342 339 347 347 10,9% 10,8% 10,9% 11,1% 11,0%
Bevolkingsgroep
Autochtonen 507 510 522 534 522 7,5% 7,4% 7,7% 7,9% 7,7%
Allochtonen 184 176 170 171 171 30,2% 28,7% 28,0% 28,3% 28,1%
Leeftijd
< 40 jaar 336 332 331 335 321 8,8% 8,6% 8,8% 9,0% 8,6%
40 jaar en ouder 355 354 361 370 372 9,9% 9,8% 9,9% 10,2% 10,2%
Opleidingsniveau
bo 125 122 119 118 119 22,9% 22,1% 21,8% 21,8% 21,9%
vmbo 223 218 219 223 219 15,1% 14,7% 14,9% 15,2% 14,9%
mbo 223 226 238 247 240 7,1% 7,1% 7,5% 7,9% 7,6%
hbo 75 77 76 78 77 5,1% 5,1% 5,1% 5,3% 5,2%
wo 36 36 35 36 36 4,9% 4,9% 4,8% 4,9% 4,8%
Bron: CWI; aantallen x 1000
Kerncijfers arbeidsmarkt ontwikkelingen
Tabel 1
Kerncijfer Waarde Index (2004-2 = 100)Vraagkant 2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2 2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2
Groeipercentage BBP 1,4 2,0 2,4 -0,5
Banen van werknemers 7.478 7.500 7.410 7.317 100 100,3 99,1 97,8
Ontstane vacatures 203 168 176 217 100 82,8 86,7 106,9
Index aantal uitzenduren 83 94 95 82 100 113,3 114,5 98,8
(2000 =100)
Aanbodkant
Beroepsbevolking ultimo 7.397 7.465 7.388 7.344 7.391 100 100,9 99,9 99,3 99,9
kwartaal
- van wie werkend 6.911 7.008 6.916 6.826 6.897 100 101,4 100,1 98,8 99,8
- van wie werkloos (CBS-definitie) 486 457 473 518 494 100 94,0 97,3 106,6 101,6
Niet werkende werkzoekenden
(CWI) ultimo kwartaal 691 686 692 705 693 100 99,2 100,2 102,0 100,3
Werkloosheidspercentage CBS 6,6 6,1 6,4 7,1 6,7
NWW-percentage CWI 9,3 9,2 9,4 9,6 9,4
Bron: CBS, CWI; aantallen x 1000
10 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Achtergrond | Arbeidsmarktontwikkelingen
Kerngegevens werkloosheidsontwikkeling
Werkzoekenden en niet-werkende werkzoekenden naar kenmerk en regio4
Tabel 3
1 Zie CBS persbericht PB05-078 van 6 juli 2005
2 Zie Focus: CWI Arbeidsmarktprognose
2005-2010
3 Zie Arbeidsmarkt Journaal maart 2005, pagina 10
4 Sinds eind 2004 stappen de circa 130 CWI-
vestigingen één voor één over op een nieuw
registratiesysteem voor werkzoekenden. Er is
op het moment van publicatie nog geen recent
statistisch materiaal beschikbaar van de
vestigingen die al overgestapt zijn. Echter,
over het algemeen zijn de vestigingen die nog
met het oude systeem werken, voldoende
representatief. Dit geldt niet voor het aantal
nww naar regio en duur. Daarom is het
aantal nww niet uitgesplitst naar deze
kenmerken. Naar verwachting zal het
vanaf augustus 2005 weer mogelijk zijn om
exacte cijfers naar regio en duur te presenteren.
Kenmerk Aantal ultimo kwartaal Index (2004-2 = 100)2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2 2004-2 2004-3 2004-4 2005-1 2005-2
Totaal niet-werkende
werkzoekenden 691 686 692 705 693 100 99,2 100,2 102,0 100,3
Geslacht
Mannen 349 344 353 358 346 100 98,6 101,1 102,6 99,1
Vrouwen 342 342 339 347 347 100 100,0 99,1 101,5 101,5
Bevolkingsgroep
Autochtonen 507 510 522 534 522 100 100,5 103,0 105,3 103,0
Allochtonen 184 176 170 171 171 100 95,7 92,4 92,9 92,7
Leeftijd
<23 jaar 53 51 50 51 45 100 96,2 94,3 96,2 85,1
23 t/m 39 jaar 283 280 281 284 276 100 98,9 99,3 100,3 97,3
40 jaar en ouder 355 354 361 370 372 100 99,7 101,7 104,2 104,9
Duur niet-werkend
<6 maanden 193 179 203 205 - 100 92,7 105,2 106,2 -
6-12 maanden 120 127 113 113 - 100 105,8 94,2 94,2 -
1-3 jaar 214 220 220 227 - 100 102,8 102,8 106,0 -
≥ 3 jaar 164 160 156 160 - 100 97,6 95,1 97,6 -
Opleidingsniveau
bo 125 122 119 118 119 100 97,6 95,2 94,4 95,4
vmbo 223 218 219 223 219 100 97,8 98,2 100,0 98,3
mbo/havo/vwo 223 226 238 247 240 100 101,3 106,7 110,8 107,4
hbo 75 77 76 78 77 100 102,7 101,3 104,0 102,0
wo 36 36 35 36 36 100 100,0 97,2 100,0 98,6
Onbekend 9 7 5 3 3 100 77,8 55,6 33,3 30,0
Provincie
Groningen 33 32 33 34 - 100 97,0 100,0 103,0 -
Friesland 30 30 32 32 - 100 100,0 106,7 106,7 -
Drenthe 22 22 24 24 - 100 100,0 109,1 109,1 -
Overijssel 44 45 47 49 - 100 102,3 106,8 111,4 -
Gelderland 72 73 75 77 - 100 101,4 104,2 106,9 -
Utrecht 39 39 40 41 - 100 100,0 102,6 105,1 -
Flevoland 15 16 16 17 - 100 106,7 106,7 113,3 -
Noord-Holland 104 104 105 107 - 100 100,0 101,0 102,9 -
Zuid-Holland 174 167 157 158 - 100 96,0 90,2 90,8 -
Zeeland 11 11 12 12 - 100 100,0 109,1 109,1 -
Brabant 94 94 96 97 - 100 100,0 102,1 103,2 -
Limburg 53 53 55 57 - 100 100,0 103,8 107,5 -
Grote steden
Amsterdam 52 52 51 52 - 100 100,0 98,1 100,0 -
Rotterdam 63 58 52 52 - 100 92,1 82,5 82,5 -
s-Gravenhage 29 29 29 29 - 100 100,0 100,0 100,0 -
Utrecht 14 13 14 14 - 100 92,9 100,0 100,0 -
Bron: CWI; aantallen x 1000
1 De CWI-Arbeidsmarktprognose 2005-2010 kwam tot stand in samenwerking met de onderzoeksinstituten ECORYS-NEI, SEOR en Bureau Louter en is te
downloaden op www.cwinet.nl, onder “arbeidsmarktinformatie” en vervolgens “analyses en prognoses”.
De verbetering van de economie, die
zich in 2004 aankondigde, zet in 2005
helaas niet door. De groei valt dit jaar
terug en komt pas in 2006 echt op
gang. In het Centraal Economisch Plan
2005 voorspelt het CPB een toename
van het bruto binnenlands product
(bbp) ter grootte van 1 procent dit jaar
en 2,25 procent volgend jaar. Ook de
arbeidsproductiviteit en het aantal
deeltijdwerkers zullen toenemen; en
het aantal banen zal in 2006 groeien
met 144 duizend.
Stijgende participatie vrouwen en ouderen De komende jaren zal de bevolking
naar verwachting met niet meer dan
0,2 procent per jaar groeien. De
potentiële beroepsbevolking - het
aantal mensen tussen 15 en 64 jaar dat
potentieel geschikt is voor arbeid -
groeit nog langzamer, met circa
0,1 procent per jaar. Daar staat tegenover
dat de wat gunstiger economische
ontwikkeling meer mensen naar de
arbeidsmarkt zal lokken en dat de
participatie van vrouwen en ouderen
zal toenemen. Door de optelsom van
deze trends zal de werkelijke
beroepsbevolking in 2006 met
99 duizend personen groeien.
Dalende werkloosheid (2006), oplopende personeelskrapte (2007-2010) De ontwikkeling van de werkloosheid
en het aantal niet-werkende
werkzoekenden hangt af van de
ontwikkeling van het aantal banen en
van de beroepsbevolking. De forse
banengroei en de gematigde toename
van de beroepsbevolking zullen in
2006 leiden tot een duidelijke daling
van het aantal niet-werkende
werkzoekenden. Voor de jaren 2007-
2010 verwacht het CWI een verdere
afname tot een niveau dat vergelijkbaar
is met dat van eind jaren negentig. Toen
kenmerkte de arbeidsmarkt zich
door enerzijds grote spanningen en
anderzijds een aanzienlijk volume van
niet-werkende werkzoekenden.
Eenzelfde situatie dreigt zich de
komende jaren weer voor te doen.
Beleidsvraagstukken voor 2005-2010De belangrijkste uitdagingen voor
beleidmakers in de jaren 2005-2010
zijn het beperkt houden van het aantal
werklozen, en voorkomen dat verderop
in deze periode grote spanningen op de
arbeidsmarkt ontstaan. Het is daarbij
zaak het beeld van vraag en aanbod
nader aan te scherpen door het niet
alleen uit te drukken in kwantitatieve
maar ook in kwalitatieve termen - dat
wil zeggen: in termen van gevraagde en
aangeboden competenties.
Een derde vraagstuk betreft de vergrijzing.
Mede door het overheidsbeleid nemen
ouderen steeds langer aan het arbeids-
proces deel en zullen in de toekomst
meer van hen te maken krijgen met
reorganisaties en ontslag. Omdat zij
minder gemakkelijk een (nieuwe) baan
vinden dan jongeren, blijft extra
aandacht voor oudere werklozen van
groot belang.
Arie Vreeburg werkt als beleidsmede-
werker op de afdeling Arbeidsmarkt-
kennis en -advies van CWI
In 2006 komt de economie pas echt weer op gang, aldus het CentraalPlanbureau (CPB). Dan trekt ook de arbeidsmarkt aan, voorspelt de CWIArbeidsmarktprognose1. In de jaren daarna zal de werkloosheid verder dalenen zal nieuwe personeelskrapte ontstaan. Aandachtspunten voor 2005-2010zijn het voorkomen van grote spanningen op de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid van ouderen.
Arie Vreeburg
Focus | CWI Arbeidsmarktprognose 2005-2010
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 11
Ontwikkeling van de niet-werkende werkzoekenden vanaf 1995
500
600
700
800
900
1000
1995 2000 2005 2010
Aantal NWW x 1000
Figuur 1
Focus: CWI Arbeidsmarktprognose 2005-2010
Daling werkloosheid vanaf 2006, terugkeer personeelskrapte
12 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Onderzoek besproken | Mobiliteit
De economen van de Organisatie voor
Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO), hebben
onlangs een duidelijke waarschuwing
gegeven: zonder wijzigingen in beleid
zal de inkomensachterstand van
Europa op Amerika de komende jaren
alleen maar groeien1. De verschillen in
economische prestaties hangen in
belangrijke mate samen met de arbeids-
markt. De VS heeft een gemiddeld lagere
werkloosheid dan Europa. Bovendien
groeit sinds 1995 de productiviteit er
duidelijk sneller, en lijkt het land beter
in staat om te profiteren van de nieuwe
mogelijkheden van ICT. In Europa
lijken allerlei rigiditeiten op de arbeids-
markt investeringen in die nieuwe
mogelijkheden in de weg staan. Om
het tempo van economische groei aan
deze zijde van de Atlantische Oceaan
op te schroeven moet het arbeids-
marktbeleid worden aangepast. De
OESO-economen pleiten onder meer
voor kortere uitkeringen en minder
ontslagbescherming.
Gemengde gevoelensPleidooien voor meer flexibiliteit en,
specifiek, voor meer baanmobiliteit
vinden ook munitie in de opkomst van
China, de uitbreiding van de Europese
Unie, de introductie van de Euro
en de zorg over de toekomstige
betaalbaarheid van de pensioenen.
"Burgers en ondernemers moeten
flexibel genoeg zijn om te schakelen
van de ene naar de andere baan en van
de ene naar de andere sector", meent
president Nout Wellink van De
Nederlandsche Bank2. Ook politici en
andere beleidsmakers zien die behoefte.
In een toespraak op de Bilderberg-
conferentie aan het begin van dit jaar
liet minister-president Balkenende zijn
gedachten gaan over de herinrichting
van de verzorgingstaat. "De mobiliteit
op de arbeidsmarkt zal toenemen.
De baan voor het leven is al een
uitstervend fenomeen," meent de
premier. Hij ziet het als een belangrijke
opdracht mensen de kennis en
vaardigheden te laten verwerven,
waarmee ze in de nieuwe
netwerksamenleving uit de voeten
kunnen. Evenals Wellink legt hij sterk
de nadruk op de individuele
verantwoordelijkheid bij het vinden
van werk en het verwerven van inkomen.
De Nederlandse werknemer is in de jaren negentig niet mobieler geworden. Ininternationaal perspectief is die mobiliteit nog altijd hoog. Vooral werknemersmet tijdelijke contracten kunnen hier betrekkelijk gemakkelijk worden ontslagen.Het is onduidelijk of en in welke mate ontslagbescherming invloed heeft ophet creëren en vernietigen van banen. Vergroting van de flexibiliteit kan mogelijk ook via interne mobiliteit en functieaanpassing.
Rob Mulder en Paul J.G. Tang
Laveren tussen flexibiliteit en zekerheidMobiliteit op de Nederlandse arbeidsmarkt
Volgens ‘21minuten.nl’, de Internet-
enquête van het adviesbureau McKinsey,
heeft de Nederlandse bevolking over
deze thematiek gemengde gevoelens.
57 procent vindt de huidige arbeids-
wetgeving te star, en 82 procent wil
flexibele werkuren toestaan3.
Tegelijkertijd vindt men de ontslag-
bescherming al aardig ingeperkt
(slechts 27 procent noemt de kans op
ontslag klein) heerst verdeeldheid over
een kortere duur van de werkloos-
heidsuitkering (43 procent is daarvoor
en 40 procent tegen) en is een
meerderheid (66 procent) tegen het
verlagen van het minimumloon.
Overigens hebben ook werkgevers
behoefte aan stabiliteit in hun relatie
met hun personeel, en niet alleen aan
flexibiliteit. Zonder dergelijke stabiliteit
zijn investeringen in opleiding, training
en bijscholing van werknemers - nodig
om hun capaciteiten optimaal te benutten
in de internationale concurrentiestrijd
- niet rendabel. De - vaak niet geringe -
kosten van het aantrekken van personeel
maakt dat werkgevers de relatie met
goed ingewerkte en goed presterende
werknemers koesteren.
Mobiliteit gedaald maar nog altijd hoogFlexibiliteit op de arbeidsmarkt wordt
nagenoeg altijd vertaald als externe
mobiliteit, dus het regelmatig veranderen
van baan. De toegenomen nadruk
hierop hangt samen met de gedachte
dat de economische omgeving
veranderlijker is geworden, bedrijven
veel meer te maken hebben met
concurrenten uit verre landen, innovaties
tot snelle en grote verschuivingen in
marktaandelen kunnen leiden, en
consumenten meer dan ooit onderhevig
zijn aan modegrillen. Volgens cijfers
van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) is de externe
mobiliteit in Nederland in de periode
1986-2002 licht afgenomen. In de
jaren tachtig lag het percentage
werknemers dat na twee jaar van
werkgever verandert op zo'n
25 procent, rond de millenniumwisseling
was dat gedaald naar zo'n 20 procent4.
Met dat niveau kan men de
Nederlandse arbeidsmarkt niet echt
rigide noemen, zeker niet omdat ook
nog eens 10 tot 15 procent binnen
twee jaar van functie verandert binnen
dezelfde organisatie. Een internationale
vergelijking versterkt deze impressie
(zie tabel 1). Niet alleen de mobiliteit
van werknemers is in Nederland relatief
hoog, dat geldt ook voor de zogenoemde
'baanmobiliteit' - het tempo waarin
banen worden gecreëerd en verdwijnen.
De werknemersmobiliteit in
Nederland ligt maar weinig onder het
niveau van Ierland en het Verenigd
Koninkrijk, twee landen van
Angelsaksisch signatuur met een veel
geringere ontslagbescherming. De
verklaring voor het hoge Nederlandse
niveau ligt ten dele in het verschil
tussen tijdelijke en vaste contracten.
Naar internationale maatstaven zijn
Nederlandse werknemers met vaste
contracten relatief goed beschermd
tegen ontslag, maar die met tijdelijke
contracten relatief weinig beschermd.
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 13
Baan- en werknemermobiliteit (in % van de totale werkgelegenheid)
Tabel 1
Baancreatie Baandestructie Baanmobiliteit Werknemermobiliteit
Gemiddelde voor de jaren negentig 2001
België 5,2 3,8 9,0 10,6Denemarken 6,2 3,3 9,5 21,0Duitsland 4,4 3,7 8,1 9,3Finland 7,0 3,0 10,0 20,0Ierland 8,5 3,1 11,6 23,4Italië 8,2 4,1 12,3 8,8Nederland 6,5 4,3 10,8 20,1Oostenrijk 4,6 3,4 8,0 11,2Portugal 4,9 3,5 8,4 13,3Spanje 8,6 3,4 12,0 21,8Verenigd Koninkrijk 6,6 4,4 11,0 24,0
Toelichting:
Baancreatie komt overeen met de netto toename in werkgelegenheid bij groeiende en nieuwe bedrijven,
terwijl baandestructie gelijk is aan de netto afname in werkgelegenheid bij krimpende en verdwenen
bedrijven. De som van baancreatie en –destructie wordt hier gemakshalve baanmobiliteit genoemd.
Bronnen:
Gomez-Salvador, R., J. Messina en G. Vallanti, Gross job flows and institutions in Europe, in: Labour
Economics, 2004, 11(4), p. 469-485.
SCP, Arbeidsmobiliteit in goede banen, Den Haag, 2005
14 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Onderzoek besproken | Mobiliteit
Het gevolg is dat Nederlandse
werkgevers terughoudend zijn bij het
omzetten van tijdelijke in vaste
contracten, en bij twijfel over de
capaciteiten van een werknemer of
over de omzetontwikkeling eerder een
nieuwe tijdelijke kracht inhuren. De
arbeidsmobiliteit in Nederland is dan
ook ongelijk verdeeld: werknemers
met tijdelijk contract zijn mobieler dan
werknemers met een vast contract.
Dit onderscheid valt overigens gedeel-
telijk samen met dat tussen hoge en
lage inkomens. Op de Nederlandse
arbeidsmarkt hebben werknemers met
een relatief laag inkomen meer kans
(gedwongen) hun baan te verliezen en
een beroep te (moeten) doen op de
sociale zekerheid - en zijn zij dus
mobieler - dan mensen met
hogere inkomens.
Invloed van ontslagbeschermingbeperktDe internationale verschillen in
ontslagbescherming zijn groot. De
verschillen in het tempo waarin landen
banen scheppen en vernietigen zijn
daarentegen bescheiden, zo laat tabel 1
zien. Wellicht heeft ontslagbescherming
dus helemaal niet zo'n grote invloed op
dat proces, en vormt zij voor bedrijven
bij structurele veranderingen,
bijvoorbeeld scherpere concurrentie
uit Oost-Europa, geen doorslaggevende
belemmering. Daar komt, wat
Nederland betreft, bij dat de
werknemermobiliteit hier veel hoger is
dan de baanmobiliteit. Het verloop
onder werknemers is vaak zo groot, dat
Nederlandse bedrijven niet naar
gedwongen ontslag hoeven te grijpen
om het aantal banen naar het
bedrijfseconomisch wenselijke niveau
terug te brengen.
Wellicht is de invloed van ontslag-
bescherming niet zo bescheiden, maar
wordt deze door andere arbeidsmarkt-
instituties gecompenseerd. Zo
beperken de CAO’s in Nederland de
loonverschillen tussen bedrijven,
vanuit het principe dat gelijk werk
gelijk betaald moet worden. Dit werkt
juist creatie en destructie van banen in
de hand. Bedrijven waar het (tijdelijk)
slecht gaat, kunnen de CAO-lonen niet
veroorloven en zullen banen afstoten.
Omgekeerd, bedrijven waar het goed
gaat, zullen geen hogere lonen betalen
maar banen scheppen. Dit suggereert
dat versoepeling van het ontslagrecht
eigenlijk onderdeel van bredere
herziening van arbeidsmarktinstituties
moet zijn.
Tot slotAl met al is er geen reden de discussie
over flexibiliteit en baanzekerheid te
verengen tot ontslagbescherming en
externe mobiliteit. Bedrijven hebben
meer mogelijkheden om flexibel te
opereren dan alleen het scheppen of
afstoten van arbeidsplaatsen. Ze
kunnen hun ondernemersrisico's
beperken door uitbesteding van
perifere activiteiten als catering of
loonadministratie. Door invoering van
resultaatgebonden beloning kunnen ze
de noodzaak van ontslagen en
baandestructie in slechtere tijden
verminderen en de baanzekerheid van
hun werknemers vergroten. Uit
‘21 minuten.nl’ van McKinsey blijkt
dat werknemers vormen van
prestatiebeloning zeker niet afkeuren.
Ook lijkt het zinnig het begrip
'werknemersmobiliteit' ruimer op te
vatten. Uit eerdergenoemde SCP-
studie blijkt dat de teruglopende
externe mobiliteit niet wordt
gecompenseerd door een toenemende
interne mobiliteit (verandering van
baan bij dezelfde werkgever). Het
stimuleren van deze tweede vorm
heeft echter belangrijke voordelen.
Door werknemers intern te verplaatsen
kunnen bedrijven meer rendement
halen uit hun investeringen in hun
opleiding en training, terwijl de
werknemers zelf minder vaak van
werkgever hoeven veranderen.
Ten slotte is er ook nog zoiets als
flexibiliteit door aanpassing. Een
voorbeeld levert het beroep van
secretaresse. Dat kreeg te maken met
technologische veranderingen - het
verdwijnen van de typemachine en de
komst van de computer - die echter niet
hebben geleid tot een ingrijpende
creatie en destructie van banen, en
evenmin tot grote externe of interne
mobiliteit. De betreffende medewerkers
hebben zich gewoon in hun bestaande
baan aan de nieuwe situatie kunnen
aanpassen.
Net als interne mobiliteit komt dit
soort 'functieontwikkeling' tegemoet
aan de behoefte van zowel de werknemer
(baanzekerheid) als de werkgever
(flexibiliteit). Het is dus interessant
nader te onderzoeken of deze methoden
van flexibilisering via actief beleid kunnen
worden gestimuleerd.
Dr. Rob Mulder is plaatsvervangend
directeur bij de Wetenschappelijk Raad
voor het Regeringsbeleid. Dr. Paul Tang
werkt tijdelijk bij de WRR als project-
coördinator ‘Arbeidsmarktdynamiek’.
Dit project zal dit jaar worden afgerond.
1 OESO, Economic survey of the Euro-area 2005,
Parijs, 2005. De OESO is een samenwerkingsver-
band van dertig meer welvarende landen, en is
gevestigd in Parijs.
2 De Volkskrant, 8 juni 2005.
3 Zie www.21minuten.nl.
4 Sociaal en Cultureel Planbureau, Arbeids-
mobiliteit in goede banen, oorzaken van baan- en
functiewisselingen en gevolgen voor de kenmerken
van het werk, Den Haag, 2005. De daling in
mobiliteit tussen bedrijven is niet gepaard gegaan
met een stijging van mobiliteit binnen bedrijven.
Zowel de externe als de interne mobiliteit bewegen
mee met de conjunctuur, waarbij de externe
mobiliteit grotere schommelingen laat zien dan
de interne.
16 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Thema | Tijdelijke arbeid
Maximale flexibiliteit werkt niet Werknemers én werkgevers hebben liever vastigheid
Illustratie: Marc Kolle
Meer flexibiliteit zou starre arbeids-
verhoudingen kunnen vlottrekken, de
mobiliteit van werknemers verhogen,
werkzoekenden meer kansen geven en
barrières voor expansie slechten. En
toch is het net als met telewerken, ook
zo’n buzzword aan het eind van de
jaren negentig: noch werkgevers
noch werknemers willen er echt
grootscheeps aan.
Ook de invoering van de Flexwet in
1999 heeft hier geen zichtbare
verandering in gebracht. Medio jaren
negentig, toen de economie begon aan
Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is vaak voorgesteld als het ei van Columbus.Maar wat is de praktijk? De mogelijkheden voor ontwikkeling en doorstroomvan tijdelijke werknemers zijn gebrekkig. De behoefte aan stabiliteit en zekerheid blijken de redenen waarom het percentage flexibele contracten opeen betrekkelijk laag niveau blijft steken.
Helga Salemon
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 17
te trekken, groeide het aandeel
flexwerkers op de arbeidsmarkt flink,
volgens het CBS van 7,5% in 1993
tot 10,4% in 1998. Tijdens de
hoogconjunctuur daalde dit aandeel tot
8,7% in 2000. Onder de economische
neergang die daarop volgde, daalde het
nog verder. De laatste jaren schommelt
het tussen 7,4% en 7,7%. Daarmee zijn
we terug op het niveau van 1993,
toen we, net als nu, met economische
tegenslag kampten.
Het blijft beperktVerschillende arbeidsmarktdeskundigen
schatten het aantal flexwerkers hoger
in dan het CBS. Zo becijferde het
Centraal Planbureau dat in 2002 10,5 %
van de werknemers op tijdelijke basis
werkte. En econoom Lei Delsen, werk-
zaam op de Nijmeegse Radboud
Universiteit, meent dat flexbanen
momenteel 15 procent van het totaal
uitmaken. Maar ondanks dit verschil
van mening lijkt iedereen het erover
eens dat flexwerk op de Nederlandse
arbeidsmarkt een beperkt verschijnsel
is en blijft. ‘Maximale flexibiliteit werkt
niet. Een bedrijf wil beheersbaarheid
en stabiliteit als basis, en werknemers
willen rust en zekerheid’, zegt Anneke
Goudswaard, senior onderzoeker en
adviseur bij TNO Arbeid. Daarmee
vertolkt ze een algemene mening.
LoyaliteitAls argumenten tegen de inhuur van
tijdelijk personeel wordt vaak
genoemd: hoge kosten voor het
uitzendbureau of, als het bedrijf zelf
personeel aanneemt, voor werving en
selectie. Ook zouden flexwerkers
minder betrokken zijn, omdat ze in
principe toch weer uit het bedrijf
vertrekken. Socioloog Ferry Koster van
het Amsterdams Instituut voor
Arbeidsstudies (Aias) deed hier
onderzoek naar. Hij promoveerde dit
voorjaar op een onderzoek naar het
verschil in verantwoordelijkheid en
betrokkenheid bij tijdelijke en vaste
werknemers. Dat verschil vond hij
niet: waar vaste werknemers loyaal zijn
omdat ze in principe voor onbepaalde
tijd bij het bedrijf zitten, moeten
mensen met een tijdelijk contract meer
hun best doen om zich te bewijzen.
Toch denkt Koster niet dat dit laatste
een argument is om veel tijdelijk
personeel in te zetten. ‘Het is de vraag
of dat wenselijk is uit het oogpunt van
motivatie en stabiliteit van het
personeel en de organisatie.’
Bredere contextHoewel het gros van de arbeidsmarkt-
deskundigen meent dat zowel werkgevers
als werknemers de voorkeur geven aan
vast boven flexibel, ziet Koster wel een
groeiende groep die het vaste
dienstverband, al dan niet tijdelijk,
verlaat. ‘Ik denk dat er naast de groep
die slecht is opgeleid, een groep is -
waaronder bijvoorbeeld freelancers -
die er bewust voor kiezen om tijdelijk
te werken.’
Goudswaard verwacht om deze
redenen echter niet gauw een scherpe
groei van het aandeel flexwerkers. Zij
ziet wel een grotere behoefte aan
flexibiliteit, maar verwacht dat die
eerder zal worden opgevangen door
vast personeel flexibeler te maken. ‘Je
hebt niet meer een functie voor
het leven.’ Een ontwikkeling die in
dezelfde richting werkt is het vervagen
van grenzen tussen organisaties,
omdat die meer in netwerkverbanden
gaan samenwerken. Volgens
Goudswaard moet de huidige discussie
over flexibiliteit in deze bredere
context worden gezien. ‘Ik denk
daarbij niet in de eerste plaats aan
tijdelijke contracten.’
Nooit aangetoondEen argument dat ook door de overheid
vaak is gebruikt, is dat flexibiliteit
uitmondt in groei van het aantal banen.
Maar volgens Delsen is dat nooit
aangetoond. Hij wijst erop dat de
huidige werkloosheid, ondanks de
versoepeling van het arbeidsrecht, met
7% even hoog is als de werkloosheid
tijdens de crisis aan het begin van de
jaren negentig, toen van flexibiliteit
nog nauwelijks sprake was.
‘Macro-economisch zie ik er de zin niet
van in’, zegt hij.
Goudswaard meent wel dat bedrijven
tegenwoordig op een veel complexere
markt opereren en dat de flexibele inzet
van personeel daarom integraal deel
uitmaakt van een levensvatbare
bedrijfsvoering. In haar proefschrift
Flexibele arbeid - duurzame arbeid?
(2003) onderscheidt ze drie typen:
flexibiliteit in werkzaamheden, in
werktijden en in contracten. Toen de
roep om meer flexibiliteit begin jaren
tachtig toenam, dachten de voorstanders
in eerste instantie aan vereenvoudiging
van het ontslagrecht. ‘Al snel kwam
hierop echter de kritiek dat dergelijke
eenzijdige flexibiliteit op termijn
zowel maatschappelijk gezien als voor
bedrijven niet gunstig is.’ Zo leidt het
bijvoorbeeld tot de vernietiging van
kennis. Daarna, vooral in de jaren
negentig, verschoof de nadruk in de
discussie naar functionele flexibiliteit,
de mobiliteit van werknemers binnen
bedrijven. In haar proefschrift
constateert Goudswaard dat juist deze
vorm kan bijdragen aan een duurzame
inzet van personeel binnen
een onderneming.
Duurzame inzet Maar ook tijdelijk werk kan ‘duurzaam’
werk zijn, meent Goudswaard, mits
aan een aantal voorwaarden wordt
voldaan. Daarbij denkt zij allereerst aan
het creëren van veilige en gezonde
arbeidsomstandigheden, aan het
betrekken van tijdelijke krachten bij
het bedrijf en aan scholing. Werkgevers
zouden tijdelijk personeel niet slechts
ad hoc moeten inzetten als zich een
probleem voordoet, maar flexibele
Aandeel flexwerkers isterug op niveau van 1993
arbeid moet inpassen in hun strategie
voor de langere termijn. Uit Europees
onderzoek, waar zij aan heeft
meegewerkt, komen Nederlandse
bedrijven wat dit betreft positief
naar voren.
Ook uitzendbureaus zijn tegenwoordig
veel actiever bezig met de bijscholing
van uitzendkrachten en de duurzame
inzet daarvan. Bij sommige bedrijven
hebben zij ´in-huisvestigingen´ en
werpen ze zich op als een soort
strategische partner die meedenkt over
de inzet van uitzendpersoneel op
langere termijn. Dit is wel een direct
gevolg van de Flexwet. Die bepaalt
immers dat uitzendbureaus na het
eerste jaar uitzending meer
verantwoordelijkheid krijgen voor hun
uitzendkrachten, en ze na drie jaar zelfs
een vast contract moeten aanbieden.
Dit laatste stadium bereikt overigens
slechts circa 4% van alle uitzendkrachten.
TweedelingDe meeste arbeidsmarktdeskundigen
menen dat je niet zo makkelijk kunt
spreken van een tweedeling op de
arbeidsmarkt tussen vast en tijdelijk
personeel. De werkelijkheid is volgens
Goudswaard genuanceerd. Zo zijn er
ook tijdelijke werknemers met goede
banen en loopbaanmogelijkheden, en
vaste werknemers voor wie dat niet zo is.
Sinds 2002 geldt als gevolg van
Europese regelgeving de plicht om
gelijke arbeidsvoorwaarden te hanteren
voor tijdelijk en vast personeel. Deze
wet kent echter zoveel uitzonderings-
gronden dat de arbeidsvoorwaarden
van tijdelijke krachten in de praktijk
wel degelijk achterblijven bij die van
vast personeel. Zo bleek uit het
onderzoek ´Flexibiliteit op de
Nederlandse arbeidsmarkt´ (OSA,
2000), dat mensen met tijdelijk werk
aanvankelijk méér verdienen dan vaste
krachten, maar dat ze na ongeveer vijf
jaar flexibel werk maar liefst
40% achterlopen.
Tijdelijk werknemers zijn ook in het
nadeel op het cruciale punt van
scholing, dat zo essentieel is voor de
´employability´ en de doorstroom.
Anders dan investeringen in goede
arbeidsomstandigheden, die alle
werknemers ten goede komen,
zijn investeringen in scholing een
individuele zaak. Leo van der Geest,
directeur van onderzoeksbureau Nyfer,
koestert om die reden geen overdreven
verwachtingen van flexwerk. ‘In
principe is flexibel werk niet
duurzaam, het is bedoeld om pieken
op te vangen. Maar het kan er wel toe
dienen ervaring en vaardigheden op te
doen, waardoor mensen kunnen
doorstromen naar regulier werk.’
Scholing Volgens Nyfer kan de inzet van met
name kansarme werkzoekenden en de
doorstroom naar vast werk beter
worden bevorderd door de loonkosten
voor de werkgever te beperken, via een
zogenoemde opstartkorting, een
premiekorting voor werkgevers. Dit
idee zal Nyfer presenteren in een
onderzoek dat wordt uitgevoerd
in opdracht van de ABU, de
brancheorganisatie van de
uitzendbureaus. Het idee is al eerder
beproefd. Van der Geest stelt echter dat
dit niet selectief genoeg gebeurde, en
dat de ´opstartkorting´ beter werkt.
Ook Goudswaard meent dat de inzet
van kansarme werkzoekenden in
tijdelijke banen zeker niet automatisch
hun doorstroom bevordert. ‘Een
algemeen aspect van tijdelijke
contracten is toch wel de beperkte
toegang tot scholing. Werkzoekenden
inzetten op tijdelijke banen met een
seizoensgebonden karakter zie ik niet
als opstap naar duurzaam werk.’ Als je
wilt dat mensen structureel aan het
werk komen, moet je ervoor zorgen dat
ze ondersteuning krijgen.’ Zowel
Goudswaard als Koster vinden meer
aandacht voor de scholing van tijdelijk
personeel noodzakelijk. Volgens hen
zouden sociale partners en overheid
daarover afspraken moeten maken.
Goudswaard: ‘Hoe krijg je mensen weer
naar een vaste baan toe? Begeleid ze!’
Thema | Tijdelijke arbeid
aantalwerk- vast flex % flex
nemers1993 5.261 4.868 393 7,5%1994 5.222 4.797 425 8,1%1995 5.357 4.880 477 8,9%1996 5.456 4.911 545 10,0%1997 5.628 5.055 573 10,2%1998 5.850 5.244 606 10,4%1999 6.042 5.464 578 9,6%2000 6.119 5.587 533 8,7%2001 6.291 5.786 505 8,0%2002 6.337 5.849 488 7,7%2003 6.314 5.847 466 7,4%2004 6.219 5.740 479 7,7%
Bron: CBS; aantallen x 1000
Aantal flexwerkers
18 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Signalen
Werkzoekendenrekenen op baan in een half jaarWerkzoekenden denkengemiddeld meer dan een half jaar (6,5 maand) nodig te hebben om een baan tevinden. Er zijn nauwelijks verschillen tussen werkendendie vrezen voor ontslag ennoodgedwongen moeten solliciteren, en werknemersdie vrijwillig om zich heen kijken. Dit blijkt uit een
onderzoek van de IntelligenceGroup en SEO EconomischOnderzoek. De organisatieshebben een index voorarbeidsmarktvertrouwen ende baanzoekduur ontwikkeld.Daarvoor hebben ze 23.452personen tussen de 15 en 64jaar ondervraagd.
Ongeveer een op de zeswerkzoekenden verwacht hetkomend jaar zijn baan te verliezen. Zij denken
gemiddeld zeven maandennodig te hebben om ietsanders te vinden.Schoolverlaters zijn hetmeest optimistisch onder dewerkzoekenden. Zij denkenongeveer vier maanden temoeten zoeken. Andere niet-werkenden denkengemiddeld acht maandennodig te hebben. WAO'erszijn het meest negatief meteen verwachte zoektocht van9,5 maand. Begin 2004 dachten
werkzoekenden gemiddeld6,2 maanden nodig te hebbenom een baan te vinden.
CWI meet regelmatig hetvertrouwen van zijn adviseursin de arbeidsmarkt (de kansop werk). In de laatste metingbleek dat het vertrouwen vande adviseurs eveneens lichtwas gedaald.
Tussentijdse evaluatieovergangsregeling MOE-werknemers De bestaande overgangs-regeling voor het vrije verkeervan werknemers met achtEU-lidstaten die 1 mei 2004toegetreden zijn tot deEuropese Unie, wordt niet versoepeld. Dit heeft deministerraad op grond vaneen tussentijdse evaluatie op20 mei jl. besloten. Dit betekent dat een werkgeverdie een vreemdeling uit eende MOE-landen (Midden- enOost-Europa) te werk wil stellen, nog steeds eentewerkstellingsvergunning(twv) moet aanvragen bijCWI. Voor 1 mei 2006 zalNederland op grond van eenevaluatie bij de EuropeseCommissie moeten aangevenof zij de overgangstermijn wilverlengen. Verlenging ismogelijk tot uiterlijk 2011.De overwegingen om het huidige regime te handhavenzijn:* het aantal werknemers uitde MOE-landen dat met eentewerkstellingsvergunning istewerkgesteld, is sinds 1 mei
2004 bijna verdubbeld(12.540 in 2003 tot 24.728 in 2004);* deze stijging is mede veroorzaakt door de vrijstellingsregelingen (met name voor slachterijen& vleesverwerkendeindustrie) en de stijging van de deelname aan hetLTO/CWI-projectSeizoenarbeid; * het is mogelijk dat in diesectoren een verdringendeffect is opgetreden;* 60% van de verleende twv'sheeft betrekking op kortdurend werk;* de effecten op deNederlandse arbeidsmarktzijn daarom gering;* een volledig vrij verkeer per 1 mei 2005 kan een aanzuigend effect hebben op werknemers uit MOE-landen (lagere lonen en hogere werkloosheid inMOE-landen, met name in Polen);* hierdoor bestaat een risicovan verdringing aan de onder-kant van de arbeidsmarkt;* vacatures – met name in deland- en tuinbouw - moeten
zoveel mogelijk worden vervuld door uitkerings-gerechtigden (verwezenwordt naar de kabinetsreactieop het RWI-advies en de extra
inspanningen die worden verricht waaronder de pilotsmet detacheringsconstructiesen het project Seizoenarbeidvan CWI & LTO).
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 19
20 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Recent verschenen
Praktische informatie over
sociale zekerheid 2005
Praktische wegwijzer op het gebied van de
sociale verzekeringen en de sociale bijstand.
Beschreven wordt hoe het stelsel van sociale
zekerheid is opgebouwd, welke instanties welke
wetten regelen, wat werknemersverzekeringen
zijn, wat onder een arbeidsovereenkomst moet
worden verstaan en hoe de premiebetaling is
geregeld. Vervolgens wordt aandacht besteed
aan de Ziektewet, de arbeidsongeschiktheids-
wetten, de werkloosheidswetten, de
kinderbijslag, de AOW, de ANW, de aanvullende
pensioenen, de ziektekostenregelingen, de
voorzieningen voor personen met een handicap,
de sociale-zekerheidsregelingen voor
zelfstandigen en ambtenaren, de bijstand, de
WSW, internationale sociale zekerheid en het
in beroep gaan. Alle informatie is bijgewerkt
tot 1 januari 2005.
E. Talstra-Schulp ; 2ZW | 22e dr. | Deventer :
Kluwer ; Utrecht : 2ZW, 2005. | 326 p. |
ISBN 90-13-02285-5
De kleine gids voor het Nederlandse
arbeidsrecht 2005.1
Deze gids behandelt de arbeidsrechtelijke wet-
geving op overzichtelijke wijze. Hierbij wordt
de volgende indeling gehanteerd: de sollicita-
tiefase; het aangaan van een arbeidsovereen-
komst; de rechten en plichten van werkgever
en werknemer; het ontslag; nà het ontslag en
het arbeidsprocesrecht. De uitgave, die is bij-
gewerkt tot 1 november 2004, wordt afgesloten
met een adressenlijst.
M. Diebels | 2e dr. | Deventer : Kluwer, 2005 | 158
p. | ISBN 90-1302-047-X
Routekaart naar subsidies ensancties bij reïntegratieIn dit boek is een systematisch overzicht te
vinden van bijna zestig wettelijke maatregelen
en reïntegratie-instrumenten. De nadruk ligt op
(wettelijke) regelingen en instrumenten die
arbeidsparticipatie bevorderen. Naast subsidies
en aftrek voor werkgevers en werknemers
worden de verplichtingen, boetes en andere
sancties behandeld. Doel van dit boek en van
de databank 'REA instrumenten' (te vinden op
www.stecr.nl) is een hulpmiddel te bieden bij
het vinden van wettelijke regelingen die
reïntegratie bespoedigen. Dit derde deel
bevat een update van de publicatie uit 2004.
Deel 3 | E.L. De Vos, C.J. Smitskam. | Hoofddorp :
STECR platform
reïntegratie, 2005. | 178 p.
Het geluk van werkend NederlandDe werkende Nederlander beschouwt zichzelf
over het algemeen als gelukkig. Niet alleen in
het dagelijkse leven, maar ook in het werk.
Uitgedrukt in een rapportcijfer geeft men zich-
zelf een 7,1. Met betrekking tot het werk is men
iets minder gelukkig: het werkgeluk wordt
gemiddeld met een 6,8 beoordeeld. Ten
opzichte van twee jaar geleden is men minder
gelukkig in de werksituatie (toen een 7,1). Dit
wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de toege-
nomen bezuinigingen, die door velen recht-
streeks in de portemonnee gevoeld worden.
Ook de toegenomen werkdruk in de afgelopen
jaren draag negatief bij aan het geluksgevoel.
Allochtonen zijn minder tevreden over hun
werksituatie. Genieten van het leven, een goed
gezinsleven, familie en vrienden en een goede
gezondheid zijn voor de werkende
Nederlanders belangrijke aspecten van het
leven. Over het algemeen is men tevreden over
hetgeen men heeft opgebouwd en het plezier
dat men heeft met familie en vrienden. Werk
speelt een relatief grote rol in het geluksgevoel.
Onder mannen is parttime werken nog steeds
een zeldzaamheid. De auto is nog steeds het
meest gebruikte vervoersmiddel van en naar
het werk. Gemiddeld genomen reist men per
dag een uur voor het werk (half uur heen en
half uur terug).
Een onderzoek naar de tevredenheid en werkbele-
ving van de Nederlandse werknemer |
N. Deen, E. Wilcke, P.P. Verheggen ; Randstad
Nederland. | Amsterdam: Motivaction, 2005. | 48 p.
Wet- en regelgevingArbeidsovereenkomst en ontslag 2005
Deze uitgave belicht op compacte wijze de
arbeidsovereenkomst in al zijn facetten,
vanaf de sollicitatie tot en met het ontslag.
Daarnaast wordt aandacht besteed aan de
arbeidsovereenkomst, lonen, fiscale aspecten,
werk en verlof, overige rechten en plichten van
de werkgever, disciplinaire maatregelen, sociale
zekerheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid,
einde van de arbeidsovereenkomst/ontslag,
pensioenen, arbeidsomstandigheden en
medezeggenschap. Drie bijlagen completeren
deze uitgave: de zgn. Kantonrechtersformule,
het zgn. Ontslagbesluit en een adressenregister.
De tekst is afgesloten op 31 december 2004.
C.H.J. van Leeuwen, J.J. Nuijten, W.A. Beijer ... [et al.]. |
Alphen aan den Rijn : Kluwer, 2005. | 445 p. |
(Memo-plus) | ISBN 90-130-2276-6
Arbeidsmobiliteit ingoede banenJaarlijks wisselen honderdduizenden
werknemers van baan of functie.
Waarom doen ze dit en wat levert
het hen op? Veel werknemers
zitten niet op de juiste positie.
Ontevredenheid over hun baan
blijkt een belangrijke reden voor
de arbeidsmobiliteit. Zij zoeken
een baan die beter overeenkomt
met hun capaciteiten en
voorkeuren. Levert de verandering
van werk een positief effect op?
Dit rapport toont aan dat arbeids-
mobiliteit inderdaad meestal tot
een gunstiger arbeidssituatie leidt,
maar dat niet iedereen in dezelfde
mate meedoet. Met name lager
opgeleide en oudere werknemers
blijven achter. Verder leidt arbeids-
mobiliteit niet alleen tot een
verbetering van het individuele
welzijn van werknemers, maar ook
tot een hogere productiviteit en
minder uitval. Gericht beleid om
arbeidsmobiliteit te bevorderen
kan dus van belang zijn voor het
functioneren van de arbeidsmarkt
en de leefsituatie van de werknemers.
Oorzaken van baan- en functie-
wisselingen en gevolgen voor de
kenmerken van het werk |
M. Gesthuizen, J. Dagevos ; Sociaal
en Cultureel Planbureau. |
Den Haag : SCP, 2005 | vi, 135 p. |
SCP-publicatie ; 2005 /12)
Lenigheid alsnieuwe norm
De afgelopen periode heeft de Nederlandse economie een barre tijd gekend. Krimp enonzekerheid hebben geleid tot een stijgende werkloosheid en grote reorganisaties bijoverheid en bedrijfsleven. Hoewel het CPB al spreekt van ‘licht aan het einde van detunnel’ is er geen sprake van een stabiel herstel op alle fronten. Internationale ontwikkelingen blijven turbulent door onder andere terrorisme en olieprijzen. Het sentiment slingert tussen hoop en vrees. Grotere afhankelijkheid van het Nederlandsbedrijfsleven van kennis en technologie enerzijds en internationale verhoudingenanderzijds zorgen er bovendien voor dat bewegingen van de economie ook in de toekomst onvoorspelbaar blijven. Zeker op het niveau van een individueel bedrijf.Bedrijfsstrategieën in technologiegedreven markten worden inmiddels per half jaaropgesteld, geëvalueerd en zo nodig aangepast.
Ook de individuele werknemer heeft te maken met deze onzekerheid. Veel mensen zijn de afgelopen jaren geraakt door grootschalige reorganisaties of individuele outplacement. Arbeidscontracten bieden vaak een schijnzekerheid. De werkgever kan geen garanties geven en vluchten heeft voor de werknemer geen zin: ook anderebedrijven en markten kampen met diezelfde turbulentie en onvoorspelbaarheid. Denieuwe norm voor zowel bedrijven als individuen is aanpassen en bewegen. Bedrijvenzoeken daarom flexibiliteit. Kleine vaste kernen en grote flexibele schillen van interneen externe capaciteit, die aan veranderende marktsituaties is aan te passen. Individuenzoeken daarentegen inkomenszekerheid in de vorm van vaste contracten bij een werkgever. Is hier sprake van een onoplosbare tegenstelling?
De oplossing ligt in een andere visie op de relatie tussen werknemer en werkgever. Een volwassen en gelijkwaardige relatie, die resulteert in lenigheid van een organisatie.Enerzijds vraagt dit een minder afhankelijke opstelling van werknemers. Eigen initiatiefis het devies. Natuurlijk binnen de mogelijkheden van het individu en ondersteund engestimuleerd door de werkgever. Dit kan bijvoorbeeld door middel van individuelescholingsbudgetten en loopbaanbegeleiding. En werkgevers moeten niet alleen investeren in mensen die waardevol zijn en blijven voor de organisatie, maar vooral ookin mensen wiens waarde voor de organisatie eindig blijkt. Dit vereist een integrale aanpak van in-, door- en uitstroom van vast en flexibel personeel. De verantwoordelijk-heid van een werkgever gaat verder dan de voordeur van kantoor of fabriek.
Jaap Zijlstra was tot voor kort directieadviseur bij Randstad Nederland en inmiddels werkzaam voor Fairchild Marketing te Utrecht
Fo
to:
Lie
sbe
th S
luit
er
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 21
Column | Jaap Zijlstra
Spin-offs van grotebedrijven in NederlandSpin-offs van bedrijven komen
vaker voor dan de veel meer in de
schijnwerpers staande spin-offs van
universiteiten en andere kennisin-
stellingen. Middelgrote bedrijven
produceren jaarlijks zo'n driehon-
derdvijftig spin-offs, kennis-
instellingen circa honderd. Het
belang van spin-offs is dat zij een
bovengemiddelde innovatie- en
groeipotentie vertegenwoordigen.
Bij spin-offs vanuit het bedrijfsleven
gaat het om bedrijven die door, of
met steun van het moederbedrijf
zijn gestart. Er zijn opmerkelijke
verschillen wat betreft het aantal
bedrijven met spin-offs per sector. In
de hightech dienstverlening komen
spin-offs het meeste voor, namelijk
bij vijfentwintig procent van de
bedrijven. Tot deze sector behoren
de technische groothandel, de tele-
comsector en kennisintensieve
dienstverleners zoals ingenieurs,
adviseurs en speur- en ontwikkelings-
werkers. Dit soort bedrijven heeft
vaker te maken met snelle technolo-
gische ontwikkelingen en een turbu-
lente omgeving. Ook in de bouwnij-
verheid is het aantal middelgrote
bedrijven met spin-offs wat hoger
dan gemiddeld, namelijk zo'n
twintig procent. Verder wordt in dit
onderzoek onderscheid gemaakt
tussen twee typen spin-offs: opgericht
met actieve ondersteuning door het
management van het moederbedrijf
en spin-offs waarbij het initiatief uit-
gaat van medewerkers die het
moederbedrijf verlaten. De laatste
variant kan op veel minder steun en
faciliteiten van het moederbedrijf
rekenen. Een verkennend onderzoek.
Deze rapportage maakt deel uit van
het programmonderzoek MKB en
Ondernemerschap gefinancierd door
het Ministerie van Economische
Zaken. | R. Braaksma, J. de Jong ; EIM.
| Zoetermeer : EIM, 2005. | 50 p. | EIM
Publieksrapportages ; A200501 | ISBN
90-371-0947-0
Bij de fusie van ABN met Amro werd met de vakbonden voor
het laatst een baangarantie overeengekomen. Banken plegen
van oudsher goed voor hun personeel te zorgen. Maar er was
ook een andere reden: ‘Je moet bij zo’n fusie toch je perso-
neel meekrijgen’, zegt Rolf Hansma.
Hij is verantwoordelijk voor ‘Labour Affairs and Labour
Relations’ voor de hele bank, met het zwaartepunt in de
Business Unit Nederland. Als jurist is hij ook verantwoordelijk
voor alle ontslagzaken. Hij is lid van het onderhandelingsteam
dat de cao afsluit en een belangrijke gesprekspartner voor de
ondernemingsraden. Tussen de bedrijven door publiceert hij
over arbeidsrecht en zit hij in een CWI-ontslagcommissie.
‘Dan zie je het ook eens van een andere kant’.
Knop omIn 1998 wilde de bank van de baangarantie uit de fusietijd af.
Met instemming van de vakbonden kwam er een Sociaal
Statuut voor in de plaats. Van werknemers werd verlangd dat
zij zich ‘employabel’ zouden opstellen; de bank verplichtte
zich tot inspanningen om boventallige werknemers intern te
herplaatsen.
Inmiddels is de bank weer een paar stappen verder. Hansma:
‘In 1998 beloofden we nog met prognoses te zullen komen,
maar het weer voorspellen is nog makkelijker. We hebben nu
de afspraak dat we het meteen vertellen als we iets weten,
uiteraard binnen de regelgeving voor koersgevoelige
informatie. De vakorganisaties spreken wij elke drie weken;
OR-leden zitten in allerlei projectgroepen. We geven zo ruim
mogelijk openheid van zaken, ook over plannen die later niet
doorgaan. Ik ga ervan uit dat dit het nodige vertrouwen geeft.
Het getuigt van volwassenheid van onze gesprekspartners
dat ze van ons aannemen dat we tot het uiterste voor onze
Praktijkverhaal | ABN Amro
22 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Iedereen wordt fair behandeld, maar De Bank geeft niets meer op een briefje
Hoe ABN Amro (bijna) zonder dwang duizenden banen schrapte
Wie bij ABN en Amro werkte, genoot lang een grote zekerheid. Tegenwoordig zijn gedwongen ontslagen bijde bank niet langer ondenkbaar, maar worden tot hetuiterste vermeden. De baan voor het leven bestaat nietmeer. Outsourcing is een ander verhaal.
Bernard van Lammeren
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 23
werknemers vechten. We doen ook ons
best om dat zichtbaar te maken. Maar
inderdaad, we geven geen garanties
meer.’
In 2001 werd ook de afspraak losgelaten
dat boventalligen altijd intern
herplaatst zullen worden. Hansma
vertelt dat de bank steeds moeilijker
aan Amerikaanse collega’s en aandeel-
houders kan uitleggen waarom
Nederland een lagere efficiency laat
zien, bij hogere loonkosten. Bij de
operatie Zonder Omwegen, die in 2001
van start ging, moesten duizenden
arbeidsplaatsen vervallen. Zelfs
gedwongen ontslag was niet langer
ondenkbaar. Dat kon alleen maar
afgewend worden door vrijwillig
ontslag te bevorderen met forse
vergoedingen.
Feitelijk moest bij werknemers een
knop om: iedereen moest zich erop
instellen dat grotere flexibiliteit
gevraagd werd dan voorheen. Daarbij
zou de bank zichzelf ook niet ontzien.
Zo was er bijvoorbeeld het mobiliteits-
centrum, waar niet-direct herplaatsbare
boventalligen tijdelijk gingen werken;
in die periode kon gewerkt worden aan
interne of externe herplaatsing. Tot op
heden gaat het om 2.500 mensen. In
2003 is aan de bemiddelingsduur een
grens gesteld, namelijk 18 maanden.
Als er dan niet herplaatst is, krijgen
medewerkers bij ontslag nog een
ontslagvergoeding van 75 procent van
de kantonrechtersformule. ‘De
vakbonden moesten wel even slikken’,
zegt Hansma. ‘Maar daarmee werden
ontslagen na boventalligheid meteen
afgewend. Voor ons was het een dure
oplossing, die ik lang niet iedere
werkgever zou aanraden. We betalen
ook door als er geen arbeid tegenover
staat, ook aan medewerkers die nog
maar een paar jaar in dienst zijn.’
Misbaar Op zichzelf genomen was het aanbod
bij vrijwillig vertrek aantrekkelijk. De
bank maakte zich zelfs zorgen dat het
wel eens té attractief zou kunnen zijn.
Dat was de reden om ongeveer een
kwart van het personeel – vooral ict’ers
en commerciële medewerkers – te
berichten dat de betreffende regelingen
voor hen niet openstonden. Alle
anderen kregen een brief met
tegenovergestelde strekking. In een
mum van tijd sprak iedereen, ook de
pers, over ‘misbare’ en ‘onmisbare’
werknemers. Leden van de centrale
ondernemingsraad voelden zich op een
gegeven moment zelfs geroepen om de
commotie te relativeren.
Rolf Hansma was de opsteller van de
brieven. Hij geeft aan dat ten onrechte
het beeld ontstaan is dat ABN Amro
erop uit was of is om een internal dual
labour market in het leven te roepen,
een splitsing tussen een geprivilegieerde
kern en een groep met een soort
B-status. De arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd is en blijft de
norm, hoewel direct na 2001 wel meer
tijdelijke contracten zijn afgesloten.
‘Met de bonden hebben wij een
cao-afspraak: tijdelijke contracten
alleen voor tijdelijk werk. Wij hanteren
geen streefpercentages voor een soort
ideale verhouding tussen vast en
tijdelijk personeel. En wij voeren een
terughoudend beleid met het inschakelen
van uitzendkrachten. Die zijn duur,
maar er is nog iets anders. In een bank
wil je graag weten wie er rondlopen.’
Bedrijfsfuncties die bij menige onder-
neming zijn uitbesteed, houdt ABN
Amro liever in eigen hand: ‘Voor
facilitaire diensten betalen wij zelfs
boven de markt.’
Straf tempoNiet flexibilisering van arbeid, maar
outsourcing en de verkoop van onder-
delen zijn de middelen waarvan ABN
Amro zich bedient om het aantal
medewerkers te verminderen. Dat gaat
in een straf tempo. Begin 2004 waren
er wereldwijd 110 duizend mede-
werkers, ruim een jaar later nog maar
97 duizend. En dat terwijl door
‘Zonder Omwegen’ rond 2002 ook al
zo’n 6250 fte’s weggingen, alleen al in
Nederland. De verzekeringsactiveiten
gingen naar een joint venture met
Delta Lloyd, private-bank-dochter
Nachenius naar Paribas, het custody-
bedrijf (het bewaren van waardepapieren)
naar een joint venture met Mellon,
Leaseplan naar Volkswagen, Trust naar
‘Dit zijn de eerste
gedwongen ontslagen
sinds de fusie’
24 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Praktijkverhaal | ABN Amro
Equity Trust en nog zo het een
en ander.
De grootste outsourcingsoperatie tot
dusver betrof ict-werkzaamheden van
de business unit Wholesale Clients,
waardoor in Nederland alleen al ruim
duizend werknemers overgingen naar
EDS, zonder dat ze per se andere
werkzaamheden gingen verrichten.
Wat er nog in het vat zit? De pers
berichtte eind 2004 over het naderende
verlies van 2.850 voltijdsbanen bij
ABN Amro wereldwijd. Hansma
beperkt zich tot wat al bekend is: de
geplande outsourcing, mogelijk in
combinatie met offshoring, van een
volgend deel van de ict-activiteiten.
OnorthodoxDit keer zullen werknemers die sinds
2001 het gevoel hadden dat ze het
predikaat ‘onmisbaar’ droegen, te
horen krijgen dat de bank ze toch liever
kwijt wil. Hansma is zich ervan bewust
dat dit emoties zal oproepen. Aan de
andere kant hebben de eerste tekenen
van een verkrappende arbeidsmarkt
zich alweer aangediend. Juist aan de
it’ers wordt weer flink getrokken en
voor de bank wordt het een probleem
dat werknemers uit onzekerheid volop
om zich heen gaan kijken. Tijd voor
onorthodoxe middelen. Hansma: ‘Met
de bonden spraken wij af dat we vijf
van die it-bedrijven uitnodigen voor
een exclusieve banenmarkt. Iedereen
mag zich daar gaan oriënteren. Zodra
wij meer weten over de outsourcing,
gaan we verder, met bijvoorbeeld
gerichte bedrijfsbezoeken. Dan gaan
wij ook afspraken met die bedrijven
maken: als jij een aantal van onze it’ers
wil overnemen, moet je bijvoorbeeld
meteen een contract voor onbepaalde
tijd afsluiten en afzien van de proeftijd.
Dat kan ook, want het zijn goede
medewerkers.’
Niet ongeschondenABN Amro neemt niet zomaar afscheid
van zijn personeel. Dat blijkt ook uit de
terugkeerclausule voor werknemers die
bij outsourcing weggaan. De periode
waarbinnen spijtoptanten zich moeten
melden (twee jaar vanaf de overgang)
liep voor de it’ers die naar EDS waren
gegaan, af in maart 2005. Bij het naderen
van die datum kondigde EDS zélf een
massa-ontslag aan. OR-leden van ABN
Amro hielden de adem in. Hoeveel
voormalige collega’s zouden na dit
nieuws terugwillen? En kon de bank
dat aan? Hansma: ‘Het werd tien
procent, net als bij Mellon. Bij het
verzekeringsbedrijf bleef het bij drie
procent. Ik vind tien procent niet veel,
zeker niet na zulk nieuws. Je moet wel
beseffen dat die medewerkers terug
kunnen, maar niet meer in hun oude
baan, en mogelijk ook niet in hun
oude werk.’
Er is ABN Amro veel aan gelegen om
voor vertrekkende medewerkers goede
regelingen af te sluiten, al gaat de
voorkeur uit naar bemiddelen naar
ander werk. Degenen die blijven,
moeten het gevoel houden dat iedereen
‘fair’ behandeld wordt. Toch is de bank
er wat dat betreft niet helemaal
ongeschonden vanaf gekomen. In zijn
nieuwsjaarsspeech van dit jaar legde
topman Rijkman Groenink een relatie
tussen reorganisaties, demoralisatie en
achterblijvende resultaten.
Meter aangezetIn maart vielen de eerste gedwongen
ontslagen, onder meer als uitvloeisel
van ‘Zonder Omwegen’. Sommigen
kregen toen al drie jaar bemiddeling om
ander werk te vinden. ‘Maar op een
gegeven moment is de meter toch
aangezet’, zegt Hansma, ‘met als
resultaat dat nu zo’n driehonderd
ontbindingsverzoeken zijn ingediend.
Hierna zullen maandelijks enkele
nieuwe gevallen volgen. Inderdaad, het
zijn de eerste gedwongen ontslagen
sinds de fusie.’
De bank vermijdt de route van de
collectieve ontslagaanvraag, alle
verzoeken gaan naar de kantonrechter.
Hansma vindt het duale stelsel
onnodig duur en complex. Maar hij wil
vooral af van last in, first out. ‘Iedereen,
ook CWI, ziet dat het wringt, maar in
het huidige Ontslagbesluit ontbreekt
de ruimte om op kwaliteit te selecteren.
Ik ben daarom blij met de brief die
minister De Geus in april aan de Kamer
stuurde, met name over de mogelijk-
heid om bij cao eigen selectieregels te
maken. Dat hebben wij begin 2004 al
gedaan en dat bevalt ons prima.’
Outsourcing is dé manier
om de payroll dunner
te maken
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 25
Sectorportret | Zorg
Burgers beschouwen hun gezondheid
als het hoogste goed; hun volks-
vertegenwoordigers stellen alles in het
werk om te voorkomen dat de rekening
onbetaalbaar wordt. ‘Als je horizontaal
ligt, mag het je alles kosten, en als je
verticaal loopt, vind je het al gauw te
duur’, zegt Hans Klein Breteler,
directeur van de Stichting Zorg
Instellingen Pieter van Foreest in Delft.
Waar de een gas geeft en de ander op de
rem trapt, treden schommelingen op
die veel weg hebben van de bekende
varkenscyclus. ‘Het ene moment krijgt
de zorg bezuinigingen opgelegd,
waardoor een tekort aan personeel
optreedt. Vervolgens lopen de wacht-
lijsten op en neemt de maatschappelijke
irritatie toe, wat de overheid ertoe
aanzet meer geld in de zorg te steken.
De condities voor de werknemers
worden beter; er ontstaat opnieuw
dynamiek op de arbeidsmarkt. Tot de
politiek het allemaal te duur vindt
worden, en dan begint het proces weer
van voren af aan’, zegt Gerard van
Essen, hoofd van de sectie Zorg &
Welzijn van de aan de Universiteit van
Tilburg verbonden Organisatie voor
Strategisch Arbeidsmarktonderzoek
(OSA). Op dit moment is vraag en
aanbod in de sector goed in evenwicht.
In de tweede helft van de jaren negentig
en nog even daarna was sprake van een
groot personeelstekort. De BV
Nederland draaide goed, de zuigkracht
van andere branches was groot, en de
zorg kampte als gevolg van een reeks
van incidenten met een negatief imago.
Daarna volgde een ommekeer. ‘De
overheid heeft extra geïnvesteerd in de
zorg en dat gedurende langere tijd’,
weet Klein Breteler, al 25 jaar actief als
werkgever en regelmatig betrokken bij
cao-onderhandelingen voor verpleeg- en
zorginstellingen. ‘We konden de
arbeidsvoorwaarden verbeteren en de
salarissen verhogen. We betalen nu
aantrekkelijke lonen en concurreren
goed met andere bedrijfstakken.’
De maatschappij vergrijst en de vraag naar zorg neemt almaar toe. En het personeel in de zorg wordt ouder. Om in de personeelsbehoefte te voorzienzal een op de zes scholieren in het beroepsonderwijs moeten kiezen voor eencarrière in de zorg. Zal dat lukken? ‘We hebben in het verleden te weinig gekeken naar de arbeidsmarkt van de toekomst.’
Hans Horsten
Maatschappelijk duw- en trekwerk leidt tot varkenscyclus
Zorgsector probeert fouten uit het verleden te vermijden
Vooral de verpleegzorg heeft mensennodig met kennis en levenservaring –grijs haar geen bezwaar
26 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
SollicitantenDe kwakkelende economie hielp een
handje. Die reduceerde het hoge
verloop, en tegelijk kwamen er meer
sollicitanten op vacatures af, omdat de
banengroei in andere sectoren
stagneerde. ‘Op het moment is sprake
van een relatief ontspannen arbeids-
markt. De vraag is gering; de meeste
werknemers blijven momenteel op
hun plaats zitten. Bovendien zit het
ziekteverzuim op een laag niveau’,
analyseert Van Essen.
Hij plaatst er wel enkele kanttekeningen
bij: ‘De personeelskrapte in de zorg is
relatief. Een paar jaar terug waren er tal
van sectoren die veel meer moeite
hadden om hun bestand aan te vullen.
Voor de publieke sector is het een
probleem dat er altijd een emotioneel
aspect in het geding is waar de media
zich op storten. Een tekort aan
monteurs in een garage leidt tot latere
aflevering van je nieuwe auto. Dat heeft
sociaal een stuk minder impact dan een
misstand in een verzorgingsinstelling
als gevolg van een tekort aan
verpleegkundigen.’ Het beeld verschilt
bovendien per subsector.
‘Ziekenhuizen hebben, mede door
tv-series als ER en Chicago Hope, een
zekere glamour en daardoor
aantrekkingskracht op werkzoekenden.
Terwijl verpleeginstellingen alle
zeilen moeten bijzetten om aan
gekwalificeerd personeel te komen.’
‘We kunnen wel voldoende handjes
krijgen’, zegt Klein Breteler, ‘maar de
deskundigheid laat te wensen over. Er
stromen te weinig gediplomeerden in,
en in het hogere segment stuiten we op
barrières.’ Hij vindt dat de sector de
hand in eigen boezem moet steken.
‘We hebben in het verleden te weinig
gekeken naar de arbeidsmarkt van de
toekomst. Toen we het financieel nog
op konden brengen, hadden we veel
meer geld moeten steken in de
opleiding en de scholing van eigen
mensen om een goed toegerust
werknemersreservoir te kweken voor
later. Dat is een grote fout geweest. Nu
laten de budgetten dat niet meer toe.’
UrgentieDe verpleegzorg is nu bezig om deze
nalatigheid te herstellen. Er wordt
gewerkt aan de vorming van een
Opleidingsfonds waarin zowel de
overheid als de bedrijfstak geld storten.
‘Die budgetten kunnen we gebruiken
om werkgevers te belonen die op het
terrein van de arbeidsomstandigheden
projecten opzetten waarmee we
medewerkers voor de langere termijn
aan ons kunnen binden. Dat kan een
scholingstraject zijn, maar ook betere
kinderopvang.’ Klein Breteler merkt
dat the sense of urgency niet bij al zijn
collega’s aanwezig is. ‘Je moet er vooral
op instellingsniveau wat aan doen, en
dat gebeurt nu veel te weinig. In Delft
hebben wij door actieve werving ruim
240 vakantiewerkers aan kunnen
nemen. Dat zijn jonge mensen die bij
ons een kijkje in de keuken krijgen en
bij wie we goodwill voor een carrière in
de zorg kweken. Ook stellen we meer
stageplaatsen beschikbaar en geven we
veel voorlichting over de aanlokkelijke
aspecten van het vak. Het is dankbaar
werk waarbij je gelijk een reactie krijgt
van de cliënt of patiënt, je kunt er een
aardige loopbaan doorlopen en de
mogelijkheden om in deeltijd te
werken zijn overdadig aanwezig.
Een kleine zeventig procent van de
medewerkers maakt daar gebruik van.’
Door de stilstand op de arbeidsmarkt
zijn er te weinig stageplekken en
leerwerkplaatsen beschikbaar. Mede
om die reden voorspelde onderzoeks-
bureau Prismant dat er over enkele
jaren te weinig verzorgenden en
verpleegkundigen zijn om de stijgende
vraag op te kunnen vangen. Om wel te
voldoen aan de vraag, zo is becijferd,
moet een op de zes leerlingen in het
beroepsonderwijs in de zorg gaan
werken. Tegelijk worden de eisen
hoger. Van Essen: ‘Het is de trend om
patiënten en cliënten zo lang mogelijk
in de vertrouwde omgeving te houden.
Wie in een verpleeg- of verzorgings-
huis terechtkomt, behoort tot de
zwaarste categorie en heeft
specialistische zorg nodig.’
PluspuntenZiekenhuizen werken samen met
overheid, zorgverzekeraars en medisch
specialisten aan een eigen opleidings-
model waarmee de branche ook in de
toekomst kan blijven voorzien in de
behoefte aan goed opgeleide
professionals. ‘We zien dat opleidings-
faciliteiten en een goed personeels-
beleid belangrijke pluspunten zijn op
de arbeidsmarkt’, weet Jacques
Bettelheim, woordvoerder van de
NVZ, Vereniging van Ziekenhuizen.
Hij voorziet voor zijn eigen sector geen
grote knelpunten op de middellange
termijn. Een belangrijk aandachtspunt
is volgens hem wel de ‘dubbele
vergrijzing’: ‘Niet alleen onze
patiënten worden alsmaar ouder. Dat
geldt ook voor onze medewerkers.’
Toch hoeft een ontwikkeling die ertoe
leidt dat grijs min of meer voor grijs
zorgt, niet in alle opzichten een
schrikbeeld te vormen. ‘Werk in de
zorg geschiedt één op één. Je hebt te
maken met mensen die ernstig ziek en
hulpbehoevend zijn. Dat vraagt om
personeel met rijpheid, een portie
levens- en werkervaring. Meestal zijn
dat niet de jongsten’, vindt Aad Koster,
directeur van Z-org, (voorheen
Nederlandse vereniging van thuiszorg)
een organisatie waarin negentig
zorgondernemers samen optrekken.
OnzekerheidIn de sector leeft de vrees dat over
enkele jaren wederom de noodklok
moet worden geluid omdat
werkzoekenden de zorg links laten
liggen. Als het bedrijfsleven zich weer
van de recessie herstelt, zal het aantal
sollicitanten toenemen. Nog meer
onzekerheid veroorzaken de grote
veranderingen die in de zorg op til zijn.
Er komt een nieuw zorgstelsel aan, de
Sectorportret | Zorg
‘Het is een grote fout
geweest om niet op te
leiden toen het nog kon’
AWBZ gaat op de schop en het welzijn
wordt middels de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning
(WMO) naar de gemeenten
overgeheveld. Met name in de
thuiszorg zijn de effecten daarvan al
zichtbaar. Vooral de vijftigduizend
huishoudelijk zorgenden dreigen het
gelag te moeten betalen. Hun werk zou
bijvoorbeeld door schoonmakers
kunnen worden overgenomen, als
gemeenten de thuishulp goedkoper
willen maken. Koster gelooft echter
niet in een thuiszorg als zelfbenoemd
slachtoffer van de WMO. ‘Het zal best
gebeuren dat een gemeente schoon-
maakbedrijven inhuurt in plaats van
thuishulpen, maar dan zal men
erachter komen dat het werk heel wat
meer inhoudt dan het schoonmaken
van een leeg kantoorgebouw.’
Het is moeilijk te voorspellen welke
richting het met de zorg op zal gaan.
De vraag zal in onze vergrijsde samen-
leving zeker niet verminderen. Dat
vraagt om meer geld, meer personeel
en meer kwaliteit. Tegelijk is er de
overheid veel aan gelegen deze
ontwikkeling te pareren met meer
doelmatigheid, efficiency en prestatie-
afspraken. Voor hetzelfde budget moet
de zorg meer leveren. Er doen op
ministeries in Den Haag scenario’s de
ronde waarin is becijferd dat bij
ongewijzigd beleid straks 22 procent
van de beroepsbevolking op moet
draven in de sectoren zorg en welzijn.
De overheid vindt dit echter
ongewenst, dus zullen stevige
besparingsoperaties in gang worden
gezet. ‘Daar zit echter altijd een
risicovol element aan’, vindt Van Essen.
‘Zorg blijft in de eerste plaats
mensenwerk. Daar kun je de wetten
van arbeidsproductiviteit niet
ongelimiteerd op loslaten.’
Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 27Arbeidsmarkt Journaal ⁄ 27
Aantallen x 1.000 2005 2006 2007-2010
(gemiddeld)
Toename aantal banen 27,2 31,3 28,0
Personeelsaanbod 14,0 23,0 25,0
Perspectief gunstig gunstig gunstig
Bron: CWI Arbeidsmarktprognose 2005-2010
Arbeidsmarkt voor verzorgend en heelkundig personeel
Feiten en cijfers over de arbeidsmarkt van de zorg
‘Grijs’ zal in toenemende
mate voor ‘grijs’ zorgen
2003 2004Totaal aantal werkzame personen 786.731 805.947Per week minderdan 12 uur 129.155 132.751Vrouw 618.145 634.248Van wie werkzaam in (bedrijfsgrootte)- 0 t/m 9 werknemers 76.399 77.988- 10 t/m 99 werknemers 146.208 150.137- meer dan 100 werknemers 564.124 577.822
Bron: LISA 2004
Werkgelegenheid
De vraag naar verzorgend en heelkundig personeel neemt de komende jaren sterk toe. Verzorgend en heelkundig perso-
neel profiteert van het groeiend aantal banen in de zorg, waarin een belangrijk deel van deze beroepsgroep werkt. Het
aanbod (beroepsbevolking) van verzorgend en heelkundig personeel neemt eveneens toe, maar minder snel dan het
aantal banen. Per saldo wijst dit op een relatief gunstige arbeidsmarktpositie.
Totaal NWW 6.846GeslachtMannen 371Vrouwen 6.475
Duur werkloosheid≤ 12 maanden 2.95812-24 maanden 1.49824-36 maanden 81436 maanden 1.576
Leeftijd< 23 jaar 78523 t/m 39 jaar 2.81340 jaar en ouder 3.248
Bron: www.cwinet.nl
Aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW), mei 2005
2003 2004 2005 2006 2007-2010(gemiddeld)
Banen in de zorg (x 1.000) 421,8 431,7 448,5 464,4 499,5Banengroei in de zorg 2,3% 3,9% 3,5% 2,0%ter vergelijking:Banengroei alle sectoren -1,1% -1,3% 0,7% 1,9% 1,3%Vacatures in de zorg (x 1.000) 30,5 32,8 40,4 42,9 45,2Vacaturegroei in de zorg 7,5% 23,3% 6,1% 1,3%ter vergelijking:Vacaturegroei alle sectoren 12,5% 5,0% 8,9% 2,3%
Bron: CWI Arbeidsmarktprognose 2005-2010
Ontwikkeling van het aantal banen van werknemers en vacatures in de sector Zorg
Het aantal banen in de zorg zal de komende jaren met 2 tot 4% per jaar groeien. Dit komt neer op gemiddeld bijna 15
duizend banen per jaar in de periode 2005-2010. Hiermee groeit deze sector bovengemiddeld. Banengroei vormt, naast
vervanging van personeel, een bron voor vacatures. Vanaf 2005 zal het aantal vacatures in de zorg dan ook op een hoger
niveau komen.
28 ⁄ Arbeidsmarkt Journaal
Een flexibele arbeidsmarkt is belangrijk.
Verhoging van de WW, eenvoudigere
toetreding tot de WW en meer vrijheid
in ontslagcriteria moeten hiervoor zorgen.
Het kabinet heeft op 29 april 2005
maatregelen gepresenteerd over
versoepeling van de ontslagpraktijk en
aanpassing van de Werkloosheidswet
(WW). Deze maatregelen beogen meer
dynamiek in de arbeidsmarkt.
Op het terrein van het ontslagrecht
stelt het kabinet voor de verwijtbaar-
heidstoets voor instroom in de WW te
beperken, het lifo-beginsel aan te
passen, de bedrijfseconomische
noodzaak bij collectieve ontslagen - als
werkgever en vakbonden hierover
overeenstemming hebben bereikt - niet
langer te toetsen en sociale partners de
mogelijkheid te bieden om bij CAO
eigen ontslagcriteria overeen te komen.
Het kabinet wil de toets of werkloosheid
de werknemer is aan te rekenen (en dus
of hij of zij wel recht heeft op een
WW-uitkering) versoepelen. Dit
ontlast werkgevers, werknemers en de
rechterlijke macht omdat zogeheten pro
forma procedures niet meer zullen
worden gevoerd. Onder pro forma
procedures worden procedures verstaan
waarbij een werknemer bezwaar maakt
tegen ontslag met als doel het
veiligstellen van de WW uitkering.
Eerder heeft het kabinet al aangegeven
dat het criterium ‘last in, first out’ in een
modern ontslagrecht niet langer het
leidende beginsel moet zijn bij bedrijfs-
economisch ontslag. Het afspiegelings-
beginsel, waarbij ontslagen meer
gespreid worden over de verschillende
leeftijdscategorieën in een bedrijf, zal
daarom hoofdregel worden. Daarnaast
krijgen sociale partners de mogelijkheid
bij CAO andere ontslagcriteria overeen
te komen.
Door deze aanpassingen van WW en
ontslagrecht ontstaat meer dynamiek op
de arbeidsmarkt. Werknemers wisselen
sneller van baan en werkzoekenden
krijgen meer kansen op de arbeidsmarkt.
De verwachting is dat hierdoor ook de
werkloosheid daalt. Bovendien dalen de
administratieve lasten voor werkgevers.
Versoepeling van de ontslagpraktijk in 2006
CWI organiseert op vrijdag 7 oktober
2005 van 10.00-16.30 uur te Zeist het
congres Ontslagrecht in 2006: kans of
bedreiging? Tijdens dit congres is er
aandacht voor vragen als: Welke gevolgen
hebben de kabinetsvoorstellen voor het
ontslagstelsel? Wat betekent dit voor
de rechtspositie van de werknemer en
voor de ontslagpraktijk van de werkgever?
Wat betekent dit voor ontslag-
procedures bij CWI en kantonrechter?
Sprekers zijn mevrouw mr. G. Verburg
(CDA), prof. mr. W.A. Zondag (RUG),
mr. S. J.L. Nieuwsma (VNO-NCW) en
mr. J.C.M.G. Bloemarts (FNV). Zij
geven hun visie op de ontwikkelingen
in het ontslagrecht. ‘s Middags vindt
een forumdiscussie plaats met onder
meer mevrouw. mr. H. Stuurman
(PvdA), prof. mr. W.A. Zondag
(RUG) en mr. F.B.J. Grapperhaus
(Allen & Overy). Meer informatie en
een aanmeldformulier vindt u op
www.cwinet.nl
CWI-congres over ontslagrecht in 2006
Nieuws van CWI
Op de markt ontmoeten vraag en aanbod
elkaar. Dat is ook de ambitie van CWI
met de Landelijke Banenmarkt, het
grootste banenevenement van
Nederland, op zaterdag 1 oktober. Voor
de derde keer organiseert CWI deze
banenmarkt op alle vestigingen, samen
met UWV, uitzendbureaus, gemeenten
en anderen. Met succes. Het concept is
even simpel als doeltreffend. CWI
nodigt ingeschreven werkzoekenden
uit om op die dag langs te komen en
gebruik te maken van het grootste aanbod
van vacatures. Iedereen is welkom en
publiciteit over de banenmarkt zorgt
ervoor dat ook duizenden andere
werkzoekenden en mensen die van
baan willen veranderen, zich melden.
Werkgevers worden benaderd om
vacatures te melden voor presentatie
op die dag. Net als vorig jaar, verwacht
CWI dat meer dan honderdduizend
werkzoekenden op die dag een
CWI-vestiging in de buurt bezoeken.
Vorig jaar waren er meer dan 50.000
vacatures op de banenmarkt. Dit jaar
wordt er alles aan gedaan om dit aantal
nog verder omhoog te schroeven.
Werkgevers kunnen hun vacatures
melden maar zich ook als bedrijf
presenteren en persoonlijke contacten
leggen met geïnteresseerde werk-
zoekenden. Mailingen zorgen er dit jaar
voor dat vrijwel elke werkgever van de
banenmarkt op de hoogte is. Op de
banenmarkt zijn er voor werkzoekenden
overigens niet alleen vacatures. Er
is ook veel informatie beschikbaar
over scholing en opleidingen, er zijn
workshops over solliciteren, UWV
verzorgt workshops over het starten
van een eigen bedrijf en op veel locaties
is ook de Kamer van Koophandel
vertegenwoordigd om potentiële
ondernemers te informeren en adviseren.
En om een aantal vestigingen kunnen
werkzoekenden een competentietest
afleggen, die duidelijk maakt wat ze
naast opleiding en ervaring nog voor
andere kwaliteiten hebben. Voor werk-
zoekenden met een mode-achtergrond
is de banenmarkt al eerder begonnen:
met een ontwerpwedstrijd voor het
polo-shirt dat op 1 oktober door alle
CWI-medewerkers wordt gedragen.
Het winnende shirt is al gekozen. De
hoofdprijs – een traineeship bij Mexx –
is al toegekend. Meer informatie over
de banenmarkt kunt u vinden op
www.werk.nl.
De Landelijke Banenmarkt 2005