34
132 Het werk van de Romeinse schrijver Seneca (ca l v.Chr. - 65) is door de eeuwen heen betrekkelijk goed bewaard gebleven en veel bestudeerd. Ook tegenwoordig wordt het op scholen nog altijd gelezen: dit jaar is Seneca in Nederland zelfs op- nieuw eindexamenauteur. Voor dit succes zijn verschillende redenen te geven. Om te beginnen is Seneca’s oeuvre heel divers en omvat het zowel poëzie als pro- za: we bezitten van zijn hand tragedies, een satire, brieven, troost-geschriften, filo- sofische essays en natuurwetenschappelijk werk. Deze werken getuigen van Seneca’s brede belangstelling en eruditie. Wat het oeuvre verbindt is het Stoïsch gedachten- goed, of beter gezegd: het Stoïsch gekleur- de moralisme. Seneca is geen theoretisch denker, hoewel hij goed op de hoogte blijkt van filosofische discussies. Als echte Romein is hij vooral gericht op toepassing in de praktijk. Zijn moralisme sluit in som- mige aspecten wonderwel aan bij het later dominante Christendom, dat hem dan ook deels als voorloper heeft ingelijfd. Dat is ongetwijfeld een belangrijke factor in de receptie van Seneca. Daarnaast heeft Seneca’s prozastijl vanaf het begin de aan- dacht getrokken: korte, pakkende zinnetjes met flitsende gedachten en flink wat reto- rische effecten. Het is een stijl die ook jon- geren en (andere) beginners kan aanspre- ken, en die didactisch dus heel aantrekke- lijk is. Bij alle waardering voor de strekking van Seneca’s werk, wordt er meestal laatdun- kend of ronduit negatief gesproken over zijn persoon: hypocrisie, achterbaksheid en gebrek aan ruggegraat zijn veel genoemde verwijten aan zijn adres. Zo wordt het hem nog altijd kwalijk genomen dat hij als één van de rijkste mannen uit de oudheid so- berheid en onthouding preekt. Gedichtjes Die merkwaardige dubbele houding, van waardering en afwijzing, zou ook kunnen gelden voor een tot nu toe vrijwel onbe- kend deel van Seneca’s werk. Ik doel hier op zijn epigrammen. Epigrammen van Seneca? Jazeker! De Latijnse letterkunde wordt zelden verrijkt door nieuwe vondsten van papyri, zoals de Griekse, maar er liggen nog heel wat schatten die herontdekt kunnen worden. Verspreid over diverse middeleeuwse handschriften zijn enorm veel Latijnse epi- grammen uit de oudheid bewaard, soms op naam van een auteur, vaker anoniem. Daartussen zit veel rommel, maar er zijn ook heel wat juweeltjes. Voor dat laatste denk ik bijvoorbeeld aan de epigrammen op naam van Petronius (zie ook de biblio- grafische aantekening aan het slot van dit artikel). Niet minder dan 72 op die manier over- geleverde epigrammen wwden traditio- neel aan Seneca toegeschreven. Natuurlijk dringt zich onmiddellijk de vraag naar de authenticiteit ervan op. Vervalsingen en verkeerde toeschrijvingen kennen we maar al te goed. Zo is er bijvoorbeeld de brief- wisseling tussen Seneca en de apostel Paulus, die heel lang voor echt gehouden is. Op voorhand is er dus aanleiding voor enige scepsis, maar het loont de moeite om De epigrammen van Seneca Vincent Hunink

De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

  • Upload
    lamnga

  • View
    214

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

132

Het werk van de Romeinse schrijverSeneca (ca l v.Chr. - 65) is door de eeuwenheen betrekkelijk goed bewaard geblevenen veel bestudeerd. Ook tegenwoordigwordt het op scholen nog altijd gelezen:dit jaar is Seneca in Nederland zelfs op-nieuw eindexamenauteur. Voor dit succeszijn verschillende redenen te geven.

Om te beginnen is Seneca’s oeuvre heeldivers en omvat het zowel poëzie als pro- za: we bezitten van zijn hand tragedies,een satire, brieven, troost-geschriften, filo-sofische essays en natuurwetenschappelijkwerk. Deze werken getuigen van Seneca’sbrede belangstelling en eruditie. Wat hetoeuvre verbindt is het Stoïsch gedachten-goed, of beter gezegd: het Stoïsch gekleur-de moralisme. Seneca is geen theoretischdenker, hoewel hij goed op de hoogteblijkt van filosofische discussies. Als echteRomein is hij vooral gericht op toepassingin de praktijk. Zijn moralisme sluit in som-mige aspecten wonderwel aan bij het laterdominante Christendom, dat hem dan ookdeels als voorloper heeft ingelijfd. Dat isongetwijfeld een belangrijke factor in dereceptie van Seneca. Daarnaast heeftSeneca’s prozastijl vanaf het begin de aan-dacht getrokken: korte, pakkende zinnetjesmet flitsende gedachten en flink wat reto-rische effecten. Het is een stijl die ook jon-geren en (andere) beginners kan aanspre-ken, en die didactisch dus heel aantrekke-lijk is.

Bij alle waardering voor de strekking vanSeneca’s werk, wordt er meestal laatdun-kend of ronduit negatief gesproken overzijn persoon: hypocrisie, achterbaksheid en

gebrek aan ruggegraat zijn veel genoemdeverwijten aan zijn adres. Zo wordt het hemnog altijd kwalijk genomen dat hij als éénvan de rijkste mannen uit de oudheid so-berheid en onthouding preekt.

GedichtjesDie merkwaardige dubbele houding, vanwaardering en afwijzing, zou ook kunnengelden voor een tot nu toe vrijwel onbe-kend deel van Seneca’s werk. Ik doel hierop zijn epigrammen.

Epigrammen van Seneca? Jazeker! DeLatijnse letterkunde wordt zelden verrijktdoor nieuwe vondsten van papyri, zoalsde Griekse, maar er liggen nog heel watschatten die herontdekt kunnen worden.Verspreid over diverse middeleeuwsehandschriften zijn enorm veel Latijnse epi-grammen uit de oudheid bewaard, somsop naam van een auteur, vaker anoniem.Daartussen zit veel rommel, maar er zijnook heel wat juweeltjes. Voor dat laatstedenk ik bijvoorbeeld aan de epigrammenop naam van Petronius (zie ook de biblio-grafische aantekening aan het slot van ditartikel).

Niet minder dan 72 op die manier over-geleverde epigrammen wwden traditio-neel aan Seneca toegeschreven. Natuurlijkdringt zich onmiddellijk de vraag naar deauthenticiteit ervan op. Vervalsingen enverkeerde toeschrijvingen kennen we maaral te goed. Zo is er bijvoorbeeld de brief-wisseling tussen Seneca en de apostelPaulus, die heel lang voor echt gehoudenis. Op voorhand is er dus aanleiding voorenige scepsis, maar het loont de moeite om

De epigrammen van Seneca

Vincent Hunink

Page 2: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

133

die aan de kant te zetten en de collectie alsgeheel te overzien.

Dat kan inmiddels makkelijk door eennieuwe uitgave in de Italiaanse BUR-po-cketreeks, verzorgd door Luca Canali enLuigi Galasso. Voor 13.000 lire (een guldenof vijftien) krijgt de lezer inleiding, tekst envertaling en ook nog wat commentaar vandeze verder moeilijk bereikbare teksten.

Vluchtig doorbladeren doet de lezer den-ken dat hij een echt ‘boek’ (in de antiekezin) epigrammen in handen houdt, verge-lijkbaar met een van de vijftien boekenMartialis. De 72 epigrammen zijn voor hetmerendeel kort, maximaal een regel of vijf-tien, met twee uitschieters van 66 en 36 re-gels. Samen hebben ze een aardige om-vang. Maar er blijkt geen duidelijke orde-ning in te zitten, en evenmin een begin ofeen einde. Het is daardoor niet uit te ma-ken of de gedichtjes ooit een samenhan-gend geheel hebben gevormd.

Maar uiteindelijk is die vraag van minderbelang. De compositie van een boek epi-grammen is meestal een zaak voor specia-listen; voor de meeste lezers doet de volg-orde er niet toe. Veel interessanter zijn degedichtjes op zichzelf: wat staat er in, waargaan ze over?

Ballingschap en wereldbrandWie de vooroordelen en bezwaren opzij

wil zetten, komt in deze epigrammen aar-dige dingen tegen. Het is bekend datSeneca verbannen was door keizerClaudius voordat hij aan het hof van Nerokwam. Acht jaar lang, van 41 tot 49, ver-bleef hij op Corsica. Onder de epigrammenzijn er twee waarin de auteur als ballingover dit eiland spreekt, uiteraard in weiniggunstige termen.

Opvallend in beide is het zeer literaire ka-rakter. Het eerste bevat een opsommingmet geleerde details, waarbij de herhalingvan ‘Corsica’ dwingend en haast klaaglijkoverkomt. Het blijkt via een klimatologi-sche climax uit te lopen op een aanspre-king van het eiland: vivorum cineri sit tuaterra levis. Hier wordt een welbekende for-mule van gratteksten (sit tibi terra levis ‘deaarde zij licht voor jou’) fraai omgewerkttot een pakkende pointe. In het tweede ge-dichtje is de pointe minder origineel enverrassend, maar de opbouw niet minderliterair. Uiteraard is de sterk aangezettebarheid van Corsica niet realistisch. Wezien hier een ‘topos’ (gemeenplaats) vanverbanningsliteratuur. Het bekendstevoorbeeld daarvan zijn Ovidius’ beschrij-vingen van Tomi, zij het dan dat Ovidiusin het kille Scythenland iets meer reden tothuiveren had - even aangenomen dat hijer geweest is.1

Corsica Phocaico tellus habitata colono,Corsica quae Graio nomine Cyrnos eras,

Corsica Sardinia brevior, porrectior Ilva,Corsica piscosis pervia fluminibus,

Corsica terribilis, cum primum incanduit aestas,Saevior, ostendit cum ferus ora Canis:

Parce relegatis, hoc est: iam parce sepultis.Vivorum cineri sit tua terra levis!

(236 R)

Barbara praeruptis inclusa est Corsica saxis,Horrida, desertis undique vasta locis.

Non poma autumnus, segetes non educat aestasCanaque Palladio munere bruma caret.

Imbriferum nullo ver est laetabile fetuNullaque in infausto nascitur herba solo.

Non panis, non haustus aquae, non ultimus ignis;Hic sola haec duo sunt: exul et exilium.

(237 R)

Corsica, land bewoond door Griekse kolonisten,Corsica, vroeger ‘Cymos’ in het Grieks,

Corsica, korter dan Sardinië, langer dan Elba,Corsica, rijk aan rivieren vol van vis,

Corsica, gruwelijk land wanneer de zomer begint,grimmiger nog wanneer de Hondsster ziedt:

Spaar wie hier verbannen, nee, begraven is!Uw aarde zi] licht voor as van... levenden.

(236 R)

Door steile rotsen omringd is het rauwe Corsica, een woest, verlaten, onherbergzaam oord.

Geen vruchten brengt er de herfst, geen graan de hetezomer,

de winter mist de gave van olijven,lenteregens zetten er niets moois in bloei.

Niets ontkiemt er op die slechte grond.Er is geen brood, geen slokje water, zelfs geen vuur.

Alleen de balling en de ballingschap.(237 R)

Page 3: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

134

Door het thema Corsica verwijzen de ge-dichten sterk naar Seneca. Dat is echter

niet steeds het geval. Het volgende ge-dichtje lijkt bijna geheel onpersoonlijk:

Nullum opus exsurgit, quod non annosa vetustasExpugnet, quod non vertat iniqua dies,

Tu licet extollas magnos ad sidera montes Et calidas aeques marmore pyramidas.

Ingenio mors nulla iacet, vacat undique tutum;Inlaesum semper carmina nomen habent.

(418 R)

Geen werk verrijst, dat niet door lange jaren eensbedwongen wordt, door harde tijd vervalt,

al trek je dan gebouwen op zo hoog als sterren,en maak je pyramiden na in marmer.

Alleen de geest sterft niet, en kent geen ondergang:zijn naam blijft ongerept in poëzie.

(418 R)

Dat is al bij Horatius nauwelijks een oor-spronkelijke gedachte te noemen, laatstaan een halve eeuw later. Maar originali-teit is duidelijk ook niet de pretentie vande dichter hier. Hij is er kennelijk op uitom een conventioneel thema nog eens op

zijn manier te verwoorden. Misschien is erhier een licht Stoïsche achtergrond aanwe-zig. Die indruk zou je kunnen krijgen bijvergelijking en combinatie met een anderepigram:

Het nog veel conventionelere thema ‘detijd verteert alles’ heeft hier een duidelijkStoïsche inkleuring gekregen: verwezenwordt naar de ekpyrosis, de grote, alles om-vattende verbranding waarin volgens deStoa onze wereld op een gegeven momentzal vergaan.

HeldendoodNiet alleen ballingschap en, in minderemate, wereldbrand doen aan Seneca den-ken. De gedichten presenteren ook het on-derwerp van de zelfmoord van Cato dejongere, zoals we dat ook kennen uitSeneca’s proza. (Bijvoorbeeld Brief 24,6e.v.; 70,19; 71,8)

Invictum victis in partibus, omnia CaesarVincere qui potuit, te, Cato, non potuit.

(397 R)

Ictu non potuit primo Cato solvere vitam:Defecit tanto vulnere vi(c)ta manus.

Altius inseruit digitos: qua spiritus ingensExiret, magnum dexter recit iter.

Opposuit Fortuna moram [in]voluitque CatonisSciremus ferro plus valuisse manum.

(398 R)

Iussa manus sacri pectus violasse CatonisHaesit et inceptum victa reliquit opus.

Ille ait intesto contra sua vulnera vultu:‘Estne aliquid magnum, quod Cato non potuit?

Dextera, me dubitas - durum est - iugulasseCatonem?

Sed <si> liber erit, iam, puto, non dubitas!Fas non est vivo quemquam servire Catone,

Nedum ipsum: vincit nunc Cato, si moritur’.(399 R)

Caesar won van alles en allen, maar niet van jou:Cato, je partij verloor, jij won.

(397 R)

Cato vond de dood niet door de eerste stoot,zijn hand werd overtroffen door de wond.

Hij stak zijn vingers diep erin, zijn rechterhandgaf aan zijn eminente geest ruim baan.

Fortuna bracht vertraging, want wij moesten weten:Cato’s hand vermag meer dan zijn zwaard.

(398 R)

De hand die Cato’s heilige borst doorsteken moestaarzelde - en viel, en deed het niet.

Toen sprak hij tot zijn wond, met blikken van eenvijand:

‘Bestaat er dan iets groots wat Cato niet kan?Jij, hand, jij twijfelt dus en weigert Cato te doden?

Maar als hij vrij komt? Dan toch twijfel je niet!Geen mens mag slaaf zijn, zolang Cato in leven is,

laat staan hijzelf: Cato wint als hij sterft.’(399 R)

Omnia tempus edax depascitur, omnia carpit,Omnia sede movet, nil sinit esse diu.

Flumina deficiunt, profugum mare litora siccat,Subsidunt montes et iuga ceisa ruunt.

Quid tam parva loquor? moles pulcherrima caeliArdebit flammis tota repente suis.

Omnia mors poscit. Lex est, non poena, perire:Hic aliquo mundus tempore nullus erit.

(232 R)

Alles verscheurt de tand des tijds, en alles snoeit hij,alles verplaatst hij, niets blijft ongemoeid.

Rivieren verdrogen, de zee vlucht weg van de kustbergen vervallen, toppen storten in —

kinderspel nog maar! De schitterende hemelzal ooit, ineens, door eigen vuur ontvlammen.

De dood eist alles. Sterven is een wet, geen straf.Onze wereld zal eens niet meer bestaan.

(232 R)

Page 4: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

135

Een thema met drie variaties, drie verschil-lende pointes. Behalve heel erg Seneca, ishet ook heel erg ‘retoren-school’; we wetendat het daar een gewone praktijk was omeen traditioneel motief op verschillendewijzen te behandelen, en bovendien dat dedood van Cato een standaard-voorbeeld

was (zie bijvoorbeeld Seneca Pater,Controversiae 8,4).

Een soortgelijk geval is de dood vanPompeius (‘de Grote’), eveneens een stocktheme voor retoren en literatoren. Ik geefhier drie varianten:

Litore diverso Libyae clarissima longeNomina vix ullo condita sunt tumulo,

Magnus et hoc Magno maior Cato. Quam proculateAspicis heu cineres, Roma, iacere tuos!

(413 R)

Marmoreo Licinus tumulo iacet, at Cato nullo,Pompeius parvo. Credimus esse deos?

Saxa premunt Licinum, levat altum fama Catonem,Pompeium tituli: credimus esse deos.

(414/414aR)

Zeer beroemde namen liggen nu verspreidbegraven in Afrika, nog nét in een graf:

de Grote, en, groter dan de Grote, Cato. Ach!Rome, wat ligt hun as toch ver van jou!

(413 R)

Licinus heeft een graf van marmer, Cato geen,Pompeius een klein. En goden zouden bestaan?

Steen drukt op Licinus, Cato stijgt door faam,Pompeius door triomfen! Goden bestaan!

(414/414aR)

Het motief, dat nog in zeven andereSeneca-epigrammen aan bod komt, is min-stens even conventioneel. (De meest uitge-breide literaire bewerking is te vinden inLucanus, Bellum Civile, boek 8). Hier wordtde suggestie van retorische oefeningen nogsterker door het subtiele vraag- en ant-woordspel: zijn hier twee leerlingen elkaaraan het overtroeven?

Nog heel wat andere conventionele the-ma’s komen in Seneca’s epigrammen voor,en steeds in verschillende variaties op eenthema: een poëtisch beschreven zonson-dergang (238/238 a R); de expeditie vanXerxes die de Athos doorstak (239 R; 442R); 461 R); literaire varianten op grafschrif-ten (396 R; 410 R; ook 457 R); motieven uitde burgeroorlogen (462-463 R; 406 R; 409R); het laatste is, wellicht niet toevallig, ge-richt aan Cordoba, Seneca’s geboortestad,met aan het eind opnieuw een verwijzingnaar Seneca’s ballingschap); de verganke-lijkheid van Griekse grootheid (411 R; 447R); een lang gedicht over de Hoop (415 R);het wisselvallige lot, geïllustreerd aanAlexander de Grote (437-438 R). De lijst isnog niet uitputtend, maar één ding is dui-delijk: de collectie laat het hele spectrumzien van vaste, literaire thema’s uit devroege 1ste eeuw.

Liefde of alleen een vluggertjeDie indruk wordt nog versterkt en ver-diept door de aanwezigheid van epigram-men die raakvlakken hebben met anderegenres. Zo vinden we twee typische ‘recu-satio’-gedichten, waarin de dichter zegtzich niet te wagen aan een groots epos,maar zich te beperken tot lichte poëzie(429 R; 431 R). Opmerkelijk is dan welweer een reeksje lofdichten waarin deroemvolle expeditie van Claudius naarBrittannië van de jaren 43-44 het motief is(419-426 R). Hierin wordt opnieuw één ge-dachte (‘Engeland veroverd’) in verschil-lende pointes uitgewerkt, zoals: ‘de oceaanligt nu midden in ons rijk’, ‘wat vroegergrens was, is nu centrum’, ‘we hebben eenRomeinse Oceaan’ of ‘twee werelden zijnthans verbonden’. Zien we hier de verban-nen Seneca die zijn strenge keizer stroopom de mond smeert?

Weer een ander themacomplex is dat vanliefde en seksualiteit, dat bijvoorbeeld inde epigrammen van Martialis zo’n belang-rijke rol speelt. En jawel, onze dichter kanhet ook:

Page 5: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

136

O sacros vultus Baccho vel Apolline dignos,Quos vir, quos tuto femina nulla videt!

O digitos, quales pueri vel virginis esseVel potius credas virginis esse deae.

Felix, si qua tuum conrodit femina collum,Felix, quae labris livida labra fadt,

Quaeque puella tuo cum pectore pectora ponitEt linguam tenero lassat in ore suam.

(430 R)

Jouw knap gezicht is Bacchus, ja, Apollo waardig!Geen man, geen vrouw bekijkt het ongestraft...

Je vingers, ach, als van een jongen of een meisje,nee! een godin in ongerepte jeugd.

Gelukkig zij die jou nu ergens in de nek bijt,gelukkig zij wier lippen de jouwe beroeren,

of het meisje dat haar borsten aanduwt tegen jouw borst,met haar tong tekeer gaat in je prille mond.

(430 R)

Hier is een elegisch thema (‘dichter jaloersop meisje dat zijn geliefde jongen inpalmt’)beknopt uitgewerkt. Andere elegische the-ma’s zijn bijvoorbeeld: hoop op wederzijd-se liefde (427 R), liefdesgekte waar de

dichter trots op is (434 R) en ontrouw(451 R), en er zijn er nog meer.

Een enkele keer vinden we de voor hetgenre epigram kenmerkende humor en ob-sceniteit:

Cur differs, mea lux, rogata, semper?Cur longam petis advocationem?Primum hoc artificis scelus pueliae est,Deinde est difficile et laboriosumIn tentigine tam diu morari.Nil est praeterea, puella, nil estDeprensa melius fututione.

(460R)

Waarom toch, schatje, steeds weer uitstel?Waarom die lange ‘schorsing van de zitting’?Want a) zo lijk je té ervaren,en b) het is lastig en bezwaarlijkom lang met een stijve rond te lopen.En verder, meisje, is er niets,echt niets zo lekker als een snelle wip.

(460R)

Sic mihi sit frater maiorque minorque superstesEt de me doleant nil nisi morte mea;

Sic illos vincam, sic vincar rursus amando,Mutuus inter nos sic bene certet amor;

Sic dulci Marcus qui nunc sermone fritinnit,Facundo patruos provocet ore duos.

(441 R)

Hopelijk zullen mijn broers langer leven dan iken niets aan mij betreuren dan mijn dood.

Hopelijk win ik van hen in liefde – en zij van mij!en blijft die liefdeswedstrijd over en weer.

Hopelijk zal Marcus, nu nog lieve babbelaar,ooit twee ooms in het spreken overtreffen!

(441 R)

Iets meer venijnige, op personen gerichtespot vinden we ook. Bijvoorbeeld eenwoordgrap over een vrouw die zich op-maakt en zich zo een gezicht geeft, maarook weer afschminkt en zo ‘haar gezichtverliest’ (436 R). Toch heeft de dichter ner-gens de hardheid en scherpte die Martialisna hem weet te bereiken.

Pais en vreeBeter op dreef is hij als hij een wat meer te-dere snaar aanslaat, zoals in een rouwge-dicht op een vriend Crispus (445 R), of eencharmant versje op zijn broers AnnaeusNovatus en Annaeus Mela en zijn neefjeMarcus, in wie we misschien de later zeerberoemde dichter Marcus AnnaeusLucanus mogen zien:

De hier uitgesproken hoop is, als het in-derdaad om Lucanus gaat, beslist uitgeko-men!

In deze meer rustige sfeer horen ook ge-dichtjes met de wens van ‘teruggetrokkenleven op het platteland’. Dit is een motiefdat in de Romeinse letterkunde in vrijwel

alle genres, vooral de poëtische, een verba-zend grote rol speelt. We vinden het in hetleerdicht en de epiek, in de elegie vanTibullus, in Seneca’s tragedies, en niet tevergeten in de epigrammen van Petroniusen Martialis.2 In deze verzameling gaat hetbijvoorbeeld zo:

Page 6: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

137

Est mihi rus parvum, fenus sine crimine parvum;Sed facit haec nobis utraque magna quies.

Pacem animus nulla trepidus formidine servatNee timet ignavae crimina desidiae.

Castra alios operosa vocent, sellaeque curulesEt quicquid vana grandia mente movet.

Pars ego sim plebis, nullo conspectus honore,Dum vivam, dominus temporis ipse mei.

(433 R)

Mijn lapje grond is klein, en wat het opbrengt weinig,maar beide geven mij een diepe rust.

De vrede in mijn hart is werkelijk onbezwaard,niet vatbaar voor kritiek dat ik niets doe.

Laat anderen maar oorlog voeren en besturen,en meer van dat soort ‘grootse’ dingen doen.

Als ik maar anoniem mag blijven, buiten het zicht:zolang ik leef, ben ik dan eigen baas.

(433 R)

De filosofische ‘touch’ van autarkie en zelf-genoegzaamheid waarmee de dichter hetmotief invult, kan aan de aandacht van delezer moeilijk ontsnappen. Natuurlijk gaandiens gedachten wel naar Seneca’s eigenleven, dat in schril contrast staat met hethier bezongen en beleden ideaal. Als leraaren adviseur van Nero was aan Seneca dezestille teruggetrokkenheid, en het ‘eigenbaas zijn’ allerminst vergund. Wrang in ditverband is ook het onderwerp vive et amici-

tias regum fuge: ‘leef rustig en vermijdvriendschap met koningen’, dat twee keerwordt uitgewerkt (407-408 R).

Andere gedichten gaan ook op de ge-droomde eenvoud en rust in, met de in-middels welbekende neiging tot variaties(440 R; 443-444 R, tegen materiële luxe).Een paar van de thema’s komen samen ineen epigram dat de handschriften aandui-den als het ‘graf dicht van Seneca’.

Cura, labor, meritum, sumpti pro munere honores,Ite, alias posthac sollicitate animas.

Me procul a vobis deus evocat. Ilicet actisRebus terrenis, hospita terra, vale.

Corpus, avara, tamen sollemnibus accipe saxis:Namque animam caelo reddimus, ossa tibi.

(667 R).

Zorgen, werk, prestige, eer als dank voor diensten:weg met jullie, val de rest maar lastig!

De godheid roept me bij jullie vandaan, en zo zeg ikal het aardse, én moeder aarde, vaarwel!

Mijn lichaam, hebber, mag je houden, met steen en al:de hemel geef ik mijn ziel terug, jou mijn botten.

(667 R).

Bij alle conventionaliteit klinkt hier mis-schien toch iets persoonlij ks en oprechtedoor, al kan ook hier een kleine pointe nietontbreken. Maar of Seneca dit nu in zijn fa-meuze laatste uren heeft geschreven?

Beschaafd vermaakDaarmee zijn we terug bij de vraag naar deauthenticiteit: hebben we hier met werkvan de historische Seneca te maken? Ikging al in op enige redenen hieraan te twij-felen. Het is heel goed voorstelbaar datmensen later gedichtjes in Seneca’s tranthebben gemaakt en voor echt hebben latendoorgaan. Dat gebeurde in de oudheid im-mers ook zo vaak met ‘brieven’. Sommigegedichtjes zouden zelfs een kwalijk lichtop Seneca kunnen doen schijnen, zoals degenoemde reeks Brittannië-epigrammenen de verzuchtingen over vriendschappenmet machtigen. Maar ook de klaaglijke

stukken over Corsica zou Seneca zelf wel-licht in portefeuille gehouden hebben.

Toch is dit misschien teveel gedacht van-uit het moderne oordeel en vooroordeel te-gen Seneca. Aan de andere kant is het na-melijk juist zeer aannemelijk dat hij ookhet genre van het epigram beoefend heeft.Niet alleen zijn literaire veelzijdigheidwijst daarop, maar ook zijn maatschappe-lijke positie. Van een staatsman als Pliniuskennen we ook ‘kleine gedichtjes’ en weweten het van vele anderen. Kortom, ookminder begaafde heren vermaakten zichbeschaafd met het schrijven van poëzie.Bovendien, de gedichten zijn misschienniet direct kandidaten voor de Eregalerijder Wereldliteratuur, maar zwak en bloe-deloos (zoals die van Plinius) zijn ze zekerniet.

Het is als zo vaak: de kwestie is niet metzekerheid uit te maken. In ieder geval ge-

Page 7: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

138

ven de epigrammen van ‘Seneca’ een aar-dige, onpretentieuze doorsnee van deRomeinse literatuur van de keizertijd. Nietalleen in de vaste thema’s, maar ook doorde banden met allerlei genres laat de col-lectie de Romeinse poëzie in een notedopzien.

BIBLIOGRAFISCHE AANTEKENINGDe epigrammen van ‘Seneca’ zijn te vinden in deAnthologia Latino, uitgegeven door A. Riese, Leipzig1894 (2de dr.) (repr. Amsterdam 1964). In de tellingvan Riese gaat het om de epigrammen 232, 236-239,396-463, 667 en 804. Overigens geven de handschrif-ten (zoals de Leidse Vossianus Latinus Q 86) slechtsbij enkele hiervan expliciet de naam Seneca.

De voor dit artikel gebruikte uitgave is: LudoAnneo Seneca, Epigrammi, introduzione e traduzionedi Luca Canali, note di Luigi Galasso, testo Latino afronte, (Biblioteca Universale Rizzoli, L960) Milano1994. Een recente studie van twee epigrammen is:Joachim Dingel, ‘Corsica terribilis; über zweiEpigramme Senecas’, in: RhM 137,1994, 346-51.

Recentelijk zijn ook de epigrammen van Petroniusdeskundig uitgegeven met handig commentaar:Edward Courtney, The poems of Petronius, Atlanta,

Georgia 1991. Deze uitgave omvat behalve de ver-spreide epigrammen ook de gedichtjes uit hetSatyricon. De verspreide epigrammen zijn ook te vin-den in de Engelse Loeb-uitgave van Petronius. Vooreen Nederlandse vertaling van enkele van Petronius’epigrammen, zie: Op de snaren van Apollo, acht eeu-wen Latijnse poëzie, samengesteld en ingeleid doorPatrick De Rynck, (Ambo) Baarn 1993, p. 269-273.

NOTEN1. Ovidius’ ballingschap op Tomi is een omstredenonderwerp. Sommige geleerden zetten grote vraagte-kens bij het realisteitsgehalte ervan. Het zou kunnengaan om een literaire fictie. Zie bijvoorbeeld H.Hofmann, ‘Ovidius, of over de samenhang van levenen werk’, in: Hermeneus 61/1989,58-65. Voor Ovidius’beschrijving van Scythië, zie bijvoorbeeld Tristia 3,10.Het gedicht is vertaald door W. Hogendoorn, in: D.den Hengst (red.). Van Homerus tot Van Lennep,Griekse en Latijnse literatuur in Nederlandse vertaling,Lampas – jubileumnummer (Coutinho) Muiderberg1992, p.152-157.2. Voor de eerste, zie het gedicht parvula securo tegiturmihi culmine sedes (‘mijn kleine huis ligt onder een vei-lig dak’) (471 R). Voor de tweede zie bijvoorbeeld:Martialis, ‘Twee gedichten’, ingeleid en vertaald doorVincent Hurünk, in: Parmentier 4, 1/2, herfst 1992, p.15-16.

Page 8: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

139

De uitnodiging van de redactie vanHermeneus om een artikel te schrijven overde handschriften van de Dode Zee heeftmij enigszins verrast. De weinige restenvan de Aeneis die zijn gevonden tijdens deopgravingen van Masada, een aantalGriekse of Latijnse contracten, veilinglijs-ten, graanlijsten, persoonslijsten, huwe-lijksovereenkomsten enzovoort gevondenin de grotten van Murabba’at, of de scha-mele resten van Griekse papyri (voor hetgrootste gedeelte niet ontcijferd) afkomstiguit Grot 7 van Qumrân lijken de interessevoor deze handschriften bij een tijdschriftgewijd aan de klassieke cultuur niet terechtvaardigen. Ook het feit dat dezehandschriften ons bekend hebben gemaaktmet een deel van de Aramese enHebreeuwse originelen van werken dieeerder alleen in Griekse of Latijnse ver-talingen bekend waren, zoals I Henoch enJubileeën, kan deze interesse niet recht-vaardigen. En tenslotte geldt dat de joodsegroepering waarvan de meeste van dezehandschriften afkomstig zijn zich koppigheeft weten te verweren tegen de invloedvan de klassieke cultuur. In tegenstellingtot de rabbijnse geschriften met hun tallozeGriekse en Latijnse leenwoorden zijn deHebreeuwse en Aramese teksten vanQumrân geheel vrij van deze invloeden.Desondanks heb ik besloten op de uitnodi-ging van de redactie in te gaan, omdat iker van overtuigd ben dat de handschriftenvan de Dode Zee onze manier van begrij-pen van een sleutelwerk van de antiekecultuur, de Bijbel (zowel de verzamelingboeken die de christenen het Oude

Testament noemen en die een flink gedeel-te van deze handschriften in beslag ne-men, als de latere geschriften die wij ken-nen als het Nieuwe Testament) ingrijpendhebben veranderd. Deze veranderingenrechtvaardigen de interesse van deHermeneus redactie in het onderwerp. Ik zalkort aandacht besteden aan de ontdekking.de inhoud en de herkomst van de hand-schriften van de Dode Zee en op enkeleelementen wijzen die van belang kunnen izijn voor de bestudering van het NieuweTestament1.

Bedoeïenen, monniken en schattenLegenden worden soms tot een zwakke af-glans van de werkelijkheid, en dit gebeur-de in Palestina tussen de jaren 1946 en1956. 1946 is een van die jaren waarin dui-zendjarige dromen en een werkelijkheiddie nog pas aan het ontstaan is binnenstor-men in de poorten van de geschiedenis.Het politieke leven in Palestina werd be-heerst door de barensweeën van het ont-staan van de staat Israël, maar het levenvan de Bedoeïenenstam Ta’amireh volgdezijn eigen onveranderlijke ritme van rond-trekken door het voorouderlijke territori-um in de woestijn van Juda.

De legende van ‘de herder, de geit en deschat’ behoort tot de verhalenschat van demensheid en is een van de geliefde onder-werpen tijdens de familiebijeenkomstenonder de sterrenhemel in de woestijn.Maar het is erg onzeker of MohammedAdh-Dhib, een jonge herder die op zoeknaar een verdwaalde geit binnenging inwat later Grot 1 zou heten, dacht dat hij

De handschriften van de Dode Zee

F. García Martínez

Page 9: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

140

een grote schat had gevonden. Als hij bijhet zien van een aantal grote kruiken, op-geborgen op zo’n ontoegankelijke plaats,al een ogenblik kon geloven dat hij dehoofdpersoon van een legende was die hetgeluk had een verborgen schat te vinden,liet de teleurstelling niet lang op zichwachten. In die grot, gelegen aan denoordwestkant van de Dode Zee dicht bijde ruïnes bekend onder de naam Qumrân,bevonden zich goud noch juwelen nochiets van dien aard, en het enige wat hij uitde grot kon meenemen waren een paar ou-de huiden, gewikkeld in lompen en opge-borgen in grote kruiken. Voor hem als an-alfabeet, zoals de meesten van zijn stam,hadden de vreemde tekens die op die hui-den te zien waren geen enkele betekenis. -Dit gold ook voor Khalil Iskander, beterbekend als Kando, de handelaar uitBetlehem, in wiens winkel de Bedoeïenen

van de Ta’amireh-stam hun inkopen de-den en die ook timmerman en schoenlap-per was. Hoewel de huiden nogal bros wa-ren en te slecht om er schoenen mee te lap-pen, konden ze toch enig voordeel opleve-ren omdat ze oud leken. Kando kocht deeerste rollen en al spoedig arriveerde eenaanvulling, resultaat van een tweede be-zoek van de Bedoeïenen aan de Grot mid-den 1947. In totaal kwam Kando zo in hetbezit van vier van de gevonden rollen.Drie andere kwamen in handen van FaidiSalahi, een antiquair in Betlehem.

Eind 1947, juist in de dagen van de ge-boorte van de staat Israël, kwam Salahi on-danks de communicatiemoeilijkheden tus-sen de Arabische en de joodse zone in con-tact met professor E.L. Sukenik van deHebreeuwse Universiteit in Jeruzalem.Sukenik was zich onmiddellijk bewust vande ouderdom en het belang van de drie

Fragment van een rol met apocriefe Psalmen uit Grot 11 van Qumrân.

Page 10: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

141

manuscripten die Salahi in handen had: deRegel van de Oorlog (1QM), de rol van deHymnen (1QH) en een fragmentarischetekst van Jesaja (1QIsab), en kocht de rollenaan voor de universiteitsbibliotheek.

Kando was een Svrisch christen. Na enigetijd besloot hij de meer geleerde leden vanzijn gemeenschap te raadplegen, de mon-niken van het Syrische klooster van SintMarcus in Jeruzalem, aan wie hij tenslottede vier rollen die hij bezat verkocht, eenvolledige tekst van Jesaja (1QIsaa), deRegel van de Gemeenschap (1QS), eenPesjer (commentaar) op Habakuk(1QpHab) en het Genesis Apocryphon(1QapGen). De overste van het convent,archimandriet Athanasios Yeshue Samuelraadpleegde een aantal deskundigen omde inhoud van de handschriften en hunouderdom te bepalen. Vertegenwoordigersvan de bibliotheek van de HebreeuwseUniversiteit en van de Ecole Biblique etArchéologique Française konden op een ofandere manier de manuscripten in hetklooster van Sint Marcus bekijken en deeerder genoemde professor Sukenik werdin de gelegenheid gesteld ze te onderzoe-ken. Maar ofwel zagen zij de waarde vande teksten niet in ofwel mislukten hun po-gingen ze aan te kopen.

Februari 1948 bracht een afgezant van ar-chimandriet Samuel de vier manuscriptennaar de American School of OrientalResearch, waar zij werden onderzochtdoor J.C. Trever, die hun belang en hunouderdom onmiddellijk inzag en toestem-ming kreeg om drie van de manuscriptenin hun geheel te fotograferen met het oogop publicatie. De originelen werden direktverzonden naar de Verenigde Staten, waararchimandriet Samuel een koper hoopte tevinden die bereid was de gewenste prijs tebetalen. Dit lukte pas veel later, in 1954,toen de zoon van professor Sukenik,Y. Yadin, met hulp van een tussenpersoonde manuscripten aankocht voor de staatIsraël en ze liet overbrengen naar deHebreeuwse Universiteit.

Inmiddels was de politieke situatie inPalestina totaal veranderd. Mei 1948 washet Brits mandaat afgelopen en begon deoorlog die het land tenslotte in twee helf-ten zou verdelen. Het vervolg van de ge-schiedenis van Qumrân zou zich afspelenin de Jordaanse sector van het land.

April 1948 verschenen in de pers de eer-ste berichten over de handschriften, zoweldie waren bestudeerd door de leden vande American School als die in het bezit wa-ren van de Hebreeuwse Universiteit. Datwas het sein voor de jacht op de materia-len die tenslotte de verschillende verzame-lingen zouden vormen bekend als ‘dehandschriften van de Dode Zee’. De her-der Adh-Dhib had zonder het te weten dejacht ontketend op een schat die nog groterwas dan de schatten van Duizend en eennacht.

Het belang van de eerste teksten (en debijbehorende financiële waarde) stimuleer-de het zoeken naar nieuwe manuscripten.Eerst Kando, daarna de Syrische monnikenen tenslotte (in 1949) ook een archeolo-gisch team van de Jordaanse Dienst voorOudheidkunde onderzochten Grot 1,waarbij zij ieder een deel van de buit in dewacht sleepten. In de grot hadden zichmeer dan 70 manuscripten bevonden, hoe-wel men van het merendeel slechts minie-me resten heeft teruggevonden. Het deeldat door de archeologen was gevondenwas veilig in het Palestine ArchaeologicalMuseum, maar het ging er om de rest op tesporen. Hierbij werd Kando tot de onmis-bare bemiddelaar, door wiens handen hetgrootste gedeelte van de manuscriptenging die door het museum telkens vooreen hogere prijs werden aangeschaft.

De ontdekking van Grot 1, het archeolo-gisch onderzoek ervan en de verwervingvan de handschriften die er werden gevon-den is niet het einde van het epos van dehandschriften van de Dode Zee, maarslechts het begin. In 1952 ontdekten deBedoeïenen van de Ta’amireh-stam dichtbij de eerste grot Grot 2. Om te weten te

Page 11: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

142

komen of zich in andere grotten in hetzelf-de gebied ook manuscripten bevonden,werd een grote archeologische campagnegeorganiseerd met hulp van het JordaanseArabische Legioen, waarbij alle grotten inhet gebied onderzocht werden. Zo vondende archeologen Grot 3 en later de Grotten5, 7, 8, 9 en 10, waar zich resten van manu-scripten bevonden, en andere grotten metaardewerk en andere sporen van menselij-ke bewoning. Maar de Bedoeïenen blekensneller en handiger te zijn dan de archeolo-gen. In de zomer van 1952, tijdens de op-gravingen van de ruïnes van Qumrân,waar zij waren aangesteld als dagloners,en op een steenworp afstand van het kam-pement van de archeologen ontvreemddenzij in één nacht een groot gedeelte van deinhoud van Grot 4. Hoewel de archeolo-gen de volgende morgen in de grot nog deresten van meer dan 100 manuscripten

vonden, waren er reeds duizenden en dui-zenden fragmenten van meer dan 400 an-dere handschriften door de Bedoeïenen‘opgegraven’ en naar een veilige plaats ge-bracht. Zelf vonden zij korte tijd later Grot6 en in 1956 de laatste van de grotten metmanuscripten. Grot 11, waarin evenals inGrot 1 een groot aantal volledige hand-schriften in goede staat werd gevonden.

Langzamerhand kwamen al deze tekstente voorschijn en konden ze door hetPalestijns Archeologisch Museum verwor-ven worden, maar door de stortvloed vanmaterialen raakten de fondsen van het mu-seum snel uitgeput en ook de Jordaanse re-gering was niet langer in staat kapitaal teverschaffen. Daarom moest het museumeen beroep doen op internationale hulpom de aankoop van de manuscripten tekunnen voortzetten die in steeds groterehoeveelheden werden aangeboden. Als te-

Fragmenten van de Tempelrol uit Grot 11 van Qumrân.

Page 12: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

143

genprestatie voor financiële hulp kregenverschillende buitenlandse instanties (on-der andere de Koninklijke NederlandseAkademie van Wetenschappen met steunvan ZWO, de voorloper van de huidigeNWO) het exclusieve recht om een gedeel-te van de vondsten te bestuderen en te pu-bliceren, naar verhouding van de hulp diewerd geboden om de manuscripten aan teschaffen. In diezelfde tijd stelde pater R.De Vaux, de directeur van de EcoleBiblique en leider van de opgravingen vanQumrân een internationaal en interconfes-sioneel team samen om de enorme taak uitte voeren de duizenden fragmenten teclassificeren, de stukjes in elkaar te passenen de publicatie van de teksten voor te be-reiden. Dit team bestond uit vertegen-woordigers van de verschillende instellin-gen die financieel hadden bijgedragen aanhet verwerven van de handschriften, zo-wel de handschriften afkomstig uit de ver-schillende grotten in het gebied vanQumrân als die op andere plaatsen in dewoestijn van Juda waren gevonden.

Qumrân is namelijk niet de enige plaatsin de woestijn waar in die jaren oude ma-nuscripten werden gevonden. DeBedoeïenen van de Ta’amireh-stam heb-ben zich nooit beperkt gevoeld door de po-litieke grenzen die hun voorouderlijk ge-bied in tweeën deelden. Ondanks het toe-zicht van het Jordaanse en het Israëlischeleger bleven zij de ravijnen in de rotsenaan weerszijden van de grens doorzoeken.Hun vasthoudendheid en hun geduld wer-den beloond met rijke vondsten in de grot-ten van de wadi Murabba’at op Jordaansgrondgebied en de grotten van NahalHever op Israëlisch grondgebied, die in-drukwekkende overblijfselen bevatten uitde tijd van de tweede opstand tegen Romein de jaren 132-135 n.Chr. onder aanvoe-ring van Bar Kochba. Ook bij de opgravin-gen van Masada werd een aanzienlijkehoeveelheid manuscripten uit de 1steeeuw n.Chr. gevonden. In een van de grot-ten bij de wadi Daliyeh trof men een grote

verzameling papyri uit de 4de eeuw v.Chr.aan, een serie in het Aramees geschrevenwetsdocumenten die toebehoord had aaneen groep personen die op de vlucht wa-ren voor de soldaten van Alexander deGrote. In het klooster van Castellion(Hirbert Mird) ontdekten Belgische onder-zoekers nog een grote verzameling manu-scripten uit de Byzantijnse en Arabischetijd. Al deze verschillende verzamelingenhandschriften worden gewoonlijk aange-duid als ‘Handschriften van de Dode Zee’.

De belangrijkste ontdekking van hand-schriften in de moderne tijdDe rijkdom en de verscheidenheid van dematerialen die de verzameling van dehandschriften van Qumrân uitmaken kun-nen alleen op hun juiste waarde wordengeschat wanneer zij alle behoorlijk gepu-bliceerd zijn. Maar reeds vanaf de publica-tie van de eerste teksten uit Grot 1 werdduidelijk dat deze materialen ons iets to-taal anders bieden dan andere grote vond-sten van manuscripten in onze eeuw, al-leen al omdat hun inhoud ze direct ver-bindt met het boek dat de diepste indrukop de religieuze ervaring van de Westersewereld gemaakt heeft, de Bijbel.

De eerste teksten die gepubliceerd wer-den waren een bijna volledig afschrift vanhet boek Jesaja, een commentaar op hetboek Habakuk en een verzameling voor-schriften die het leven regelden van een re-ligieuze gemeenschap die trouw wilde zijnaan alle bepalingen van de Bijbeltekst.Latere publicaties vulden dit beeld aan ennuanceerden het, maar steeds bleven zijbinnen het kader van de religieuze litera-tuur, de bijbelse en de daarmee verwante,een kader waarvan de eerste teksten reedseen indruk gaven. In totaal zijn meer dan800 manuscripten teruggevonden. Eenkwart daarvan bestaat uit teksten van deverschillende boeken van het OudeTestament, meer of minder volledig enmeer of minder afwijkend van de ons be-kende tekst. Alleen van het boek Esther is

Page 13: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

144

geen enkel fragment gevonden. De andere600 handschriften bevatten een brede se-lektie uit de religieuze literatuur van dietijd. Er zijn talrijke apocriefe geschriften,die naar stijl en inhoud nauw verwant zijnaan de boeken van het Oude Testamentmaar geen plaats hebben gekregen in decanon van het Oude Testament. Sommigedaarvan, zoals I Henoch en het boekJubileeën zijn ons bekend doordat zij invertaling door een van de latere christelij-ke kerken zijn overgeleverd. Een veel gro-ter aantal was tevoren geheel onbekend.Alle literaire genres die voorkomen in hetOude Testament zijn vertegenwoordigd:verhalende werken die de heilige geschie-denis te boek stellen, poëtische geschriftenen hymnen, wijsheidsteksten, stichtelijkeverhaaltjes, liturgische teksten, apocalvp-sen enzovoort. Nog merkwaardiger en in-teressanter zijn een hele serie geschriften

die ons een beeld geven van het denken,de discussies, de Bijbelinterpretatie, de re-ligieuze praktijken, de sociale geleding ende leefwijze van een joodse groepering (ofmeerdere groeperingen) die zich blijkbaarbevond in de marge van het officiële jo-dendom en ons een heel andere kijk geeft ‘op het jodendom dan wij hebben op grondvan de latere rabbijnse geschriftend

Bovendien kwamen al deze teksten, ge-schreven en bewaard in het land van deBijbel zelf, rechtstreeks tot ons vanuit hunschuilplaats in de woestijn. Zij waren dusgeheel vrij van latere ingrepen door decensuur van de rabbijnen (deze vernietig-de de hele voorafgaande joodse religieuzeliteratuur die niet strookte met de nieuweorthodoxie) en van de christenen (deze ac-cepteerde enkele van de nu teruggevon-den werken, maar paste ze aan haar eigenbehoeften aan).

Fragment van een rol van een Aramese vertaling van het boek Job uit Grot 11 van Qumrân.

Page 14: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

145

De studie van het schrift en vervolgensoefcide C-14-methode leidden spoedig totde conclusie dat alle manuscripten warengeschreven tussen de 3de eeuw v.Chr. ende eerste helft van de 1ste eeuw n.Chr3. Deopgravingen in de verschillende grotten envan de ruïnes van Qumrân maken even-eens duidelijk dat alle manuscripten in degrotten waren opgeborgen vóór de ver-woesting die het Romeinse leger tijdens deeerste joodse oorlog tegen Rome in de ja-ren 66-74 aanrichtte. Alle teksten zijn dusafkomstig uit een bijzonder belangrijke pe-riode in de ontwikkeling van de religieuzeideeën: een periode vóór de vastleggingvan de canon van de Hebreeuwse Bijbel envooral vóór de ontwikkeling van het rab-bijnse jodendom en het ontstaan van hetchristendom.

De aanvankelijke scepsis tegenover hetonwaarschijnlijke van een dergelijke ont-dekking maakte al spoedig plaats voor dehoogste verwachtingen. Omdat de terug-gevonden handschriften met bijbelse tek-sten dateerden van vóór de canonisatievan de Hebreeuwse Bijbel, zouden de ver-schillen die zij vertonen met de officiëlebijbeltekst licht kunnen werpen op het ont-staan van de verschillende bijbelboeken enOp de geleidelijke vastlegging van de ge-wijde tekst. Omdat het ging om teksten be-waard in hun oorspronkelijke talen(Hebreeuws, Aramees, in enkele gevallenGrieks), zou de studie daarvan de groteleemten in onze kennis van die talen zoalsze waren geschreven en gesproken in hetPalestina van de Hellenistische enRomeinse tijd, kunnen opvullen. Omdathet ging om religieuze teksten die recht-streeks afkomstig waren van een joodsegroepering, zouden zij ons duidelijk kun-nen maken hoe de joodse wereld er vóórde ramp van het jaar 70 werkelijk uitzag.En omdat die groepering in tijd samenvielmet het oudste christendom, zouden deteksten ons een prachtige gelegenheidkunnen bieden om het ontstaan van hetchristendom als beweging binnen het jo-

dendom te begrijpen. Zoals een groot spe-cialist het uitdrukte: De handschriften vanQumrân waren ‘een droom die werkelijk-heid is geworden’.4

Bibliotheek of genizah?Het kurkdroge klimaat en de gelijkmatigetemperatuur in de grotten hadden ervoorgezorgd dat een gedeelte van deze schatgedurende tweeduizend jaar was be-waard. Maar waar kwamen al die hand-schriften vandaan? De vraag klemt te meergezien de kosten van het materiaal en om-dat andere bewaarde verzamelingen uitdezelfde tijd zo veel kleiner van omvangzijn.

Het is te begrijpen dat men aanvankelijkdacht aan een welbekend feit uit de laterejoodse traditie: het bestaan van ‘genizahs’,waarin heilige boeken die men niet meergebruikte werden neergelegd, zodat ze opnatuurlijke wijze zonder menselijk ingrij-pen konden vergaan. Het voorbeeld vande Genizah van de synagoge van Cairo,waarin S. Schechter aan het begin van dezeeeuw een groot aantal manuscripten vonddie onze kennis van het middeleeuwse jo-dendom ingrijpend hebben veranderd,leek een goed precedent te bieden. Maarten eerste zijn er geen voorbeelden van ge-nizahs uit een zo oude tijd. Verder bewijstde zorg waarmee enkele van de hand-schriften waren opgeborgen (in linnen ge-wikkeld en in grote kruiken gelegd) dathet niet de bedoeling was dat zij langs na-tuurlijke weg zouden vergaan. Ook is hetonwaarschijnlijk dat iemand de moeite zounemen om de rollen naar zo’n ontoeganke-lijke plek midden in de woestijn te bren-gen om ze door de tijd te laten vergaan.Kortom, de grotten van Qumrân zijn geengenizahs zoals in de synagoge van OudCairo.

Ook zijn ze niet een opslagplaats waar derollen van de verschillende bibliothekenvan Jeruzalem werden verborgen uit voor-zorg tegen een Romeinse aanval, met hetgevolg dat er de hele literaire produktie

Page 15: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

146

van het toenmalige jodendom was onder-gebracht, zoals de Amerikaanse geleerdeN. Golb beweert5. Hij meent op die manierniet alleen de overvloed en verscheiden-heid van de handschriften van Qumrân teverklaren, maar ook het feit dat buiten de-ze manuscripten geen enkel literair joodsgeschrift direct tot ons is gekomen. De ma-nuscripten komen zeker uit de bibliotheekvan een groep (de aanwezigheid van ver-schillende exemplaren van eenzelfde werksluit uit dat het gaat om een bibliotheekvan een enkel persoon) en zij werden in degrotten geplaatst om ze te beschermen te-gen de dreigende Romeinse aanval. Dezetwee elementen, die de hypothese vanGolb gemeen heeft met de traditionele in-terpretatie, zijn juist. Dit geldt echter nietvoor de twee andere elementen, die het ei-gene van zijn opvatting uitmaken. Niets inde handschriften wijst er op dat ze afkom-stig zouden zijn uit Jeruzalem, noch vande tempelbibliotheek, noch van anderedoor Golb niet nader genoemde bibliothe-ken. Ook vertegenwoordigen zij niet de li-teraire produktie van het hele jodendomvan die tijd.

Alle manuscripten zijn afkomstig uit debibliotheek van de gemeenschap die leefdein wat nu de ruïnes van Qumrân zijn endie wij bij gebrek aan beter de Qumrân-ge-meenschap noemen. Dat dit het juiste ant-woord op de vraag is, heeft men op tweemanieren bewezen: door het onderzoekvan het geheel van de gevonden teksten endoor de resultaten van de opgravingenvan de ruïnes van Qumrân.

De opgraving van de ruïnes heeft uitge-wezen, dat hier een plaats voor de activi-teiten van een gemeenschap was. Er warenuitgebreide voorzieningen voor rituele ba-den, ruimten voor samenkomsten, een gro-te refter, werkplaatsen, een scriptorium,keukens en verschillende begraafplaatsenin de omgeving met meer dan 1200 gra-ven. De leden van de gemeenschap leefdenin de grotten in de omgeving (archeologenhebben ongeveer 40 dergelijke grotten ont-

dekt) en in tenten of hutten, waarvan ech-ter geen spoor is overgebleven. De ruïnesvan Qumrân zijn geen vesting geweest enook geen landbouwcentrum, maar eenplaats van samenkomst van een echte ge-meenschap. Bovendien is uit de opgravin-gen van de ruïnes en van de grotten waar-in handschriften zijn gevonden geblekendat zij door dezelfde groep gebruikt wer-den. Het centrum en de grotten werden indezelfde periode gebruikt en in beide ishetzelfde soort aardewerk gevonden, af-komstig uit de pottenbakkersoven die inde ruïnes is aangetroffen.

Verder bewijzen de manuscripten ons datde teksten uit de verschillende grotten vanéén en dezelfde bibliotheek afkomstig zijn.Dezelfde typisch sektarische werken ko-men in verschillende grotten voor. Ookzijn handschriften uit verschillende grot-ten, zowel bijbelboeken als geschriften vande sekte, door dezelfde hand geschreven.In de manuscripten komt bovendien hetleven van een in hoge mate gestructureer»de gemeenschap tot uiting, met religieuzesamenkomsten, studiebijeenkomsten, ritu-ele baden, gemeenschappelijke maaltijdenenzovoort. En vooral laten zij ons zien dathet een exclusieve gemeenschap is, die ge-broken heeft met het overige jodendom endie ieder contact met mensen buiten de ei-gen kring verbiedt. In feite is er, ondanksde grote verscheidenheid van de teksten,geen enkel geschrift gevonden dat de fun-damentele opvattingen van de gemeen-schap weerspreekt of dat ideeën vertegen-woordigt van een tegengestelde groep. Zois er geen enkel handschrift waarin de ka-rakteristieke elementen van de denkwe-reld of de Wetsopvattingen van deFari zeeën, de meest invloedrijke groepbinnen het jodendom van die tijd, naar vo-ren komen.

Ongetwijfeld bevatten niet alle hand-schriften de eigen literaire voortbrengselenvan deze gemeenschap. De overvloed vanbijbelse teksten en andere geschriften uitde tijd van vóór het ontstaan van de com-

Page 16: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

147

muniteit vormen het beste bewijs dat nietalle teksten in de bibliotheek van de ge-meenschap karakteristieke eigen werkenwaren. Maar het exclusieve karakter vande gemeenschap dat uit de teksten spreekt,bewijst dat alle werken die daar werdenbewaard, ondanks hun verscheidenheidwerden beschouwd als verenigbaar met deeigen denkwereld van de gemeenschap,met haar bijzondere uitleg van de voor-schriften van de Wet, dat al die werkendeel uitmaakten van haar geschiedenis ofhaar voorgeschiedenis, en dat zij haarmeest gekoesterde erfgoed vormden, voorhet behoud waarvan geen moeite te veelwas.

Een sektarische GemeenschapHet is niet gemakkelijk deze gemeenschapin het kort te beschrijven en nog minderhaar een handig etiket op te plakken doorhaar gelijk te stellen met één van de anderegemeenschappen uit die tijd. De gegevensdie de manuscripten ons bieden zijn daar-voor te fragmentarisch en niet altijd gelijk-luidend. Geen van de manuscripten geeftons een systematisch en compleet over-zicht van de bepalingen en de wetten vande gemeenschap. Een van de manuscrip-ten (4QMMT) geeft nauwkeurig de motie-ven weer waarom haar leden zich hebbenafgescheiden van de rest van het volkIsraël. In een ander manuscript wordenenkele van haar karakteristieke theologi-sche ideeën ontwikkeld. Uit andere tekstenkunnen elementen worden afgeleid vanhaar interne organisatie of van haar sys-teem van boetedoeningen dat de trouwvan de leden veiligstelde, of van de stadiadie doorlopen moesten worden om lid tekunnen worden van de gemeenschap.Andere teksten plaatsen de huidige situ-atie van de gemeenschap in de toekomstvan het messiaanse tijdperk. Deze gemeen-schap heeft een geheel eigen karakter doorhaar bijzondere religieuze opvattingen zo-als het dualisme en het determinisme,door haar strenge uitleg van de Wet, door

haar afscheiding van de tempel omdat zijhem als tijdelijk verontreinigd beschouw-de, door de vervanging van de offercultusenzovoort. Wij kunnen haar zelfs, en dit isnog belangrijker, definiëren als een echtsektarische gemeenschap vanwege haargebruik van een andere kalender dan in derest van het jodendom, vanwege haar ex-clusivisme en hiërarchische structuur,maar vooral vanwege het bewustzijn vanhaar leden dat zij zich afgescheiden had-den van de rest van het volk. Het is echteronmogelijk om al deze verschillende ele-menten terug te voeren op de karakteris-tieken van één bepaalde gemeenschap ofgroep in de Oudheid.

De manuscripten geven ons afgezien vansoortnamen als ‘gemeenschap’, ‘gemeen-te’, ‘vergadering van de velen’ enzovoortgeen naam waarmee we deze gemeen-schap gemakkelijk kunnen aanduiden. Deleden worden genoemd ‘de uitverkore-nen’, ‘de mensen van het nieuwe verbond’,‘de zonen van het licht’, ‘de talrijken’, ‘dearmen’, ‘de bewoners van de kampemen-ten’, ‘de vromen’ of eenvoudig ‘de mannenvan de gemeenschap’, ‘van de gemeente’enzovoort. De teksten met toespelingen opde leidersfiguren gebruiken onveranderlijkbijnamen zowel voor de vijanden als de ei-gen leden. ‘De woeste leeuw’, ‘de goddelo-ze priester’, ‘het huis van Absalom’,‘Efraïm’ of ‘Manasse’ waren voor de schrij-vers van de teksten ongetwijfeld evendoorzichtige uitdrukkingen als ‘Leraar derGerechtigheid’ of ‘huis van Juda’, maarons helpen ze weinig verder om de identi-teit van de gemeenschap of haar leden teachterhalen.

Het verbaast dan ook nauwelijks datvooral in het begin de meest uiteenlopen-de theorieën over de gemeenschap de ron-de deden. Zo zouden we te maken hebbenmet een groepering van de Parizeeën, deSadduceeën, de Zeloten of zelfs van chris-tenen. Langzamerhand drong zich echterde overtuiging op dat de manuscripten af-komstig waren van een gemeenschap van

Page 17: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

148

Essenen. Ja, men ging de gemeenschapvan Qumrân zonder meer met de Essenenvereenzelvigen.

De Essenen zijn ons bekend uit een aantalberichten van antieke schrijvers: Plinius deOudere, Philo en vooral Flavius Josefus6.Van de verschillende joodse groeperingendie ons tevoren bekend waren zijn het on-getwijfeld de Essenen aan wie de hand-schriften ons het meest doen denken.Karakteristieke trekken als het determinis-me, een noviciaat voorafgaande aan de op-name in de groep, een leven in gemeen-schap, een hiërarchische structuur, eenstrikte naleving van de rituele reinheids-wetten, gemeenschappelijke maaltijden enmogelijk een celibaat van de leden zijn en-kele van de meest opvallende punten vanovereenkomst tussen de gegevens over deEssenen bij de antieke schrijvers en hetbeeld dat uit de manuscripten naar vorenkomt.

Maar uit veel andere elementen die in demanuscripten naar voren komen, blijkt datde gemeenschap van Qumrân moeilijkzonder meer opgevat kan worden als eenEsseense gemeenschap. Men heeft getrachtdeze verschillen uit te leggen als het resul-taat van een ontwikkeling in hetEssenisme. Ook zouden de verschillen hetgevolg kunnen zijn van het esoterische ka-rakter van het Qumraanse Essenisme.Maar deze hypothesen, die tot op zekerehoogte juist zijn, kunnen niet het funda-mentele feit verklaren, dat het Essenismeeen brede, nationale beweging was metaanhangers in het hele land, die zich be-slist niet als afgescheidenen van de restvan het volk Israël voelden, terwijl de ge-meenschap van Qumrân een marginaalverschijnsel was, een gesloten en geïsoleer-de groep, die bewust gescheiden leefdevan de rest van het jodendom.

Ik denk dat de beste verklaring voor dezeovereenkomsten en verschillen gebodenwordt door de hypothese die onder vakge-noten bekend staat als ‘de Groningse hy-pothese’ (opgesteld door A.S. van der

Woude en de schrijver van dit artikel). Indeze hypothese hebben de ideologischewortels van de Gemeenschap van Qumrânhun plaats in de apocalyptische traditievan Palestina en moet haar concrete oor-sprong gezocht worden in een breuk diezich in de Esseense beweging voordeed tij-dens het koningschap van JohannesHyrcanus (134–104 v.Chr.). Een kleinegroep priesters rondom de ‘Leraar derGerechtigheid’ scheidde zich af van demoederbeweging. Zij begaven zich naar dewoestijn, waar zij hun eigen sektarischegemeenschap vestigden. De belangrijkstemotieven voor deze breuk waren: het pro-bleem van de kalender; de organisatie vande cyclus van de feestdagen; een bijzonde-re opvatting over de bijbelse voorschriftenmet betrekking tot de tempel, de erediensten de reinheid van personen en zaken, op-vattingen die hun fundament vinden in deopenbaring ontvangen door de Leraar derGerechtigheid; en tenslotte de overtuigingvan de nabijheid van het einde der tijden.Dit alles leidde tot de stichting van deGemeenschap van Qumrân, een gemeen-schap die meer dan een paar eeuwentrouw bleef aan de richtlijnen van deLeraar der Gerechtigheid, en die leefde inde intense eschatologische verwachtingwaaruit zij geboren werd. Door haar ijvervoor de studie en interpretatie van de Wetis de rijke bibliotheek tot stand gekomendie wij dank zij de ontdekkingen vanQumrân voor een deel hebben teruggekre-gen.

De manuscripten van Qumrân en hetchristendomEen van de oorzaken van de enorme inte-resse die handschriften van de Dode Zeebij een breed publiek hebben gewekt zijnongetwijfeld de geruchten die regelmatigdoor een zeker soort pers worden verbreidover de gevaren van de publicatie van de-ze teksten voor het christelijk geloof. Een‘esoterische’ lezing van de manuscriptenvan Qumrân zou bewijzen dat het chris-

Page 18: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

149

tendom niet meer is dan een voortzettingvan de sekte van Qumrân. Dit soort ‘le-zing’ veronderstelt dat de manuscriptenzijn geschreven in een code: dat de manu-scripten niet willen zeggen wat ze lijken tezeggen, maar dat onder het gladde opper-vlak van de woorden een verborgen bete-kenis schuilt, alleen toegankelijk voor in-gewijden en voor diegenen die de codevan deze geheime lezing ontcijferd heb-ben. De ‘Leraar der Gerechtigheid’ zouJezus Christus zijn, of Paulus, of Jacobus,of Johannes de Doper (deze en vele andereoplossingen zijn voorgesteld). Zijn vijan-den en de conflicten waarin hij en zijn ge-meenschap zouden zijn verwikkeld, zou-den dezelfde zijn die we kennen van hetNieuwe Testament. Zo gelezen zouden demanuscripten van Qumrân niet meer zijndan het andere gezicht van het NieuweTestament, het ware gezicht, dat door delatere geschiedenis moedwillig was ver-minkt of verborgen. De conclusie van deze‘lezing’ is dat de manuscripten vanQumrân ons kennis verschaffen over hetware karakter van een Esseense JezusChristus en over een christelijke gemeen-schap vóór Jezus Christus. Volgens dezeesoterische interpretatie zouden de manu-scripten van Qumrân ons een serie leer-stellingen en geheime en vergeten gebrui-ken leren kennen die de werkelijke wortelsen de werkelijke aard van het christendomtonen. Maar een dergelijke ‘lezing’ van deteksten valt al door de mand bij het minsteonderzoek. Het blijken pure speculaties.Deze ‘lezing’ is niet alleen willekeurig enongegrond, ze wordt ook weerlegd doorhetgeen de teksten zeggen en door de his-torische en chronologische context waar-naar ze verwijzen7.

Het belang van de handschriften van deDode Zee voor de kennis van het vroegechristendom en het Nieuwe Testament ligtop een ander niveau en is veel belangrijkerdan wat die bedenksels willen doen gelo-ven. De teksten van Qumrân hebben ge-volgen voor alle niveaus van de studie van

het Nieuwe Testament: taalkundig, literairjuridisch, historisch en theologisch. Dankzij de manuscripten van Qumrân kunnenwe nu de concrete betekenis ontdekkenvan raadselachtige zinnen en uitdrukkin-gen; tevoren in hun Griekse context onbe-grijpelijk, kunnen ze nu bestudeerd wor-den in joodse documenten uit de tijd vanhet Nieuwe Testament. Dank zij dezelfdemanuscripten kunnen we nu de oorsprongnagaan van bepaalde invoegingen die wein verschillende geschriften van hetNieuwe Testament aantreffen. Dank zij de-ze manuscripten beschikken we nu overprecieze literaire parallellen van bepaaldebelangrijke pericopen, zoals de zaligspre-kingen (Mattheüs 5,3-12). Deze manu-scripten onthullen voor de eerste keer dewettelijke voorschriften die golden in pe-rifere joodse groepen; zij geven ons inzichtin bepaalde voorschriften van het NieuweTestament zoals de broederlijke verma-ning (Mattheüs ‘18,15-17) of de polemiekenbetreffende het onderhouden van de sab-bat (Marcus 2,23-28; 3,1-6 en andere).Dezelfde manuscripten van Qumrân ma-ken het theologische denken van sommige,nieuwtestamentische geschriften, zoals deBrief aan de Hebreeën, minder verwar-rend. Zij bewijzen ons dat theologischeideeën zoals die over het priesterlijke ka-rakter van de verwachte Messias, over hetplaatsvervangend zoenoffer door een red-der van hemelse afkomst, over de recht-vaardiging door het geloot, over de alom-tegenwoordige activiteit van een vorst van,de duisternis enzovoort, geen uitvindin-gen zijn van de vroegste christelijke ge-meenschap, maar uitwerkingen van oud-testamentische ideeën die de ronde dedenin sommige joodse kringen. Ook het be-wustzijn dat men in het einde der tijdenleefde, de overtuiging dat de vervullingvan de profetieën al was begonnen indegemeenschap, komt overvloedig tot uitingin de handschriften van Qumrân.

Maar misschien de belangrijkste bijdrageaan de kennis van het vroege christendom

Page 19: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

150

en het Nieuwe Testament bestaat, vreemdgenoeg, in de kennis die zij hebben ver-schaft over het jodendom in Palestina in de1ste eeuw. Dank zij deze manuscriptenkunnen we voor het eerst werkelijk dejoodse achtergrond leren kennen waarinhet vroege christendom en het NieuweTestament ontstaan, waartegen ze zich af-tekenen en waaruit ze zich ontwikkelen.Vóór de ontdekkingen van Qumrân wasde enige vorm van jodendom die we wer-kelijk kenden en waarmee we het worden-de christendom konden vergelijken hetrabbijnse jodendom. Hoewel we wistendat deze vorm van jodendom het resultaatwas van een langdurig herstructurerings-proces, gevolg van twee grote rampen, teweten de oorlogen tegen Rome, haddenwe bij gebrek aan kennis van de voorgaan-de fasen geen ander vergelijkingsmateriaalom het verschijnsel christendom te begrij-pen. Vergeleken met het rabbijnse joden-dom leek het christendom een geïsoleerdverschijnsel, vreemd en onbegrijpelijk opde Palestijnse bodem van de 1ste eeuw. Demanuscripten van Qumrân hebben bewe-zen dat het jodendom van die 1ste eeuw(en van voorgaande eeuwen) iets heel an-ders was dan het latere rabbijnse joden-dom, dat het Palestijns jodendom een veel-vormige werkelijkheid was, veel rijker eningewikkelder dan we vermoedden. Hetrabbijns jodendom doet zich nu aan onsvoor als de overwinning van één van deverschillende vormen van het jodendom,riet als het jodendom zonder meer. Gezientegen de verscheidenheid van het joden-dom van de 1ste eeuw doet het wordendechristendom zich aan ons voor zoals het inwerkelijkheid was: een nieuwe joodse sek-

te te midden van zo vele andere. Dank zijde manuscripten van Qumrân kunnen wenu deze nieuwe sekte, haar wortels, haarbijdragen en haar ontwikkeling vergelijkenmet die andere sekte, tweeduizend jaar ge-leden verdwenen, maar tot nieuw levengekomen door de vondst van de overblijf-selen van haar bibliotheek.

NOTENMet dank aan Gertjan Bikker en dr. A. Hilhorst voor.de vertaling van de Spaanse tekst.1. In het Nederlands bestaat een uitvoerige beschrij-ving van de vondsten door J.P.M. van der Ploeg,Vondsten in de woestijn van Juda (Aula-boeken 447),Utrecht-Antwerpen, 19704.2. De lezer kan een Engelse vertaling van alle niet-bij-belse manuscripten vinden in F. García Martínez, TheDead Sea Scrolls Translated. The Qumran Texts inEnglish, Leiden 1994. Het eerste deel van deNederlandse vertaling en inleiding, F. GarcíaMartínez - A.S. van der Woude, De rollen van de DodeZee. Ingeleid en in het Nederlands vertaald, is verschenenin december 1994; deel 2 in het voorjaar van 1995.3. Mocht voorheen enige twijfel gebleven zijn omtrentde nauwkeurigheid van de dateringsmethode metkoolstof 14 in de jaren 50 mede omdat niet de manu-scripten zelf waren onderzocht, maar de doeken enhet hout (om de manuscripten niet te vermeien), te-genwoordig zijn deze twijfels geheel verdwenen doorhet gebruik van een nieuwe techniek, die in 1990 ^ .rechtstreeks op de handschriften is toegepast enwaarbij veel en veel minder materiaal nodig is. Dedatering van de onderzochte teksten volgens de kool-stof 14 methode stemt volledig overeen met de voor-gestelde datering op grond van het schrift, zie G.Bonani, M. Broshi, I. Carmi, S. Ivy, J. Strugnell, W.Wolft, ‘Radiocarbon Dating of the Dead Sea Scrolls’,‘Atiquot 20 (1991), 27-32.4. G. Vermes, The Dead Sea Scrolls. Qumran inPerspective, London 1977, 10.5. N. Golb, ‘The Problem of Origin and Identificationof the Dead Sea Scrolls’, Proceedings of the AmericanPhilosophical Society 124 (1980), 1-24.6. Deze berichten zijn gemakkelijk toegankelijk in deuitgave van G. Vermes en M.D. Goodman, TheEssenes According to the Classical Sources (OxfordCentre Textbook 1), Sheffield 1989.7. Klaus Berger, De Dode Zee Rollen en Jezus, Kampen1994.

Page 20: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

151

Een moderne veronderstellingHoe smaakte het voedsel in de Oudheid?Dat is een vraag die we zelden in dehoofdstroom van het onderzoek naar ge-schiedenis en cultuur zullen tegenkomen.Materiële trivialia, zoals koken en eetge-woonten, vielen lang buiten het gezichts-veld van degenen die zich beroepshalvemet de klassieken bezig houden. Het wasbij uitstek het terrein van in koken geïnte-resseerde amateurs en van een klein aantalprofessionals die naast het echte werk ookaandacht hadden voor de minder verhe-ven aspecten van het leven in de Oudheid.In de laatste decennia is op dit gebied eenduidelijke verschuiving waar te nemen.Dat heeft waarschijnlijk veel te maken metde exploratie van nieuwe terreinen vanhistorisch onderzoek, in het bijzonder on-der invloed van de Franse Annales-school.Maar ook de vergroting van onze culinairehorizonten en de uitbreiding van ons eigenvoedselpakket met meer exotische onder-delen zal aan deze toegenomen belangstel-ling bijdragen.

Het is uit de beschikbare geschriften langniet altijd eenvoudig uit te maken hoe deRomeinen nu werkelijk aten. Ook hetkookboek van Apidus en de recepten vanCato (zie Over koken en kookboeken (1),Hermeneus 67 nr. 1) en andere landbouw-schrijvers laten het nodige aan de vakken-nis van de bereider, of aan de fantasie vande bestudeerder van het gerecht over. Vaneen aantal ingrediënten is niet zeker be-kend hoe het eruit zag. Dat laat ruimte inde interpretatie. En dan komen er ookoverwegingen in het geding die niet zo-

veel met een historische reconstructie temaken hebben. Smaak is daar bij voor-beeld één van. Nu valt over smaak nietecht te twisten, maar liet is vrij zeker datde Romeinse smaak niet gelijk was aan deonze. Kort geleden maakte ik deel uit vaneen gezelschap dat in het kader van eencongres in Zuid-Frankrijk een (wel-gedo-cumenteerde) Romeinse maaltijd in eendaarin gespecialiseerd restaurant kreegvoorgezet. Voor Nederlanders en Engelsenmet een minder geprononceerde smaakwas het nog wel te eten, de Fransen enItalianen met hun meer geprofileerdeideeën over het effect van voedsel op desmaakpapillen, lieten en bloc grote hoeveel-heden op hun borden achter. De wijngeurde niet alleen naar viooltjes, maarsmaakte er ook naar en het vlees was ste-vig, maar zoet gekruid. De garnalen in eensaus met dadels konden weinigen beko-ren. Het was wel authentiek, maar hetsmaakte overduidelijk niet.

Soms spelen ook factoren van nationaletrots en culinaire identiteit een rol. Eengoed voorbeeld van zo’n discussie vormende Italiaanse pogingen om het nationaleItaliaanse gerecht, pasta, tot in deRomeinse geschiedenis te traceren. Talrijkevoorlopers van de moderne varianten van,pasta zijn in laat-middeleeuwse kookboe-ken te vinden. Dat verschijnsel heeft aan-leiding gegeven te veronderstellen datMarco Polo de ‘spaghetti’ uit China heeftmeegenomen. En dat zou, naar Italiaansevisie, toch niet recht stroken met het ideedat de Italiaanse culinaire traditie een vande vier authentieke grote ‘cuisines’ van de

Over koken en kookboeken in deOudheid (2)Is Laganum gelijk aan Lasagne?

Heleen Sancisi-Weerdenburg

Page 21: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

152

wereld is. In die discussie over pre-Italiaanse pasta spelen twee termen eenbelangrijke rol: laganum en tractum oftracta. Laganum, zo veronderstelt EugeniaSaiza Prina Ricotti,1 zou de voorloper vanlasagne zijn en wordt ook zo gebruikt intwee gerechten van het kookboek vanApicius. Een Italiaanse vertaling van hetkookboek door Clotilde Vesco2 vertaalt la-ganum met sfoglia, de Italiaanse term voorde uitgerolde deeglap waarvan tagliatelle,tagliolini of lasagnebladen worden ge-maakt. Een soortgelijke mening zijn ook A.Dosi en F. Schnell3 en de auteur van debeste moderne bewerking van Apicius’kookboek, de Fransman J. André4 toege-daan. Laatstgenoemde vertaalt laganummet ‘une feuille de pâte’. Een kort onder-zoek in woordenboeken en encyclopedieënlevert echter een geheel ander resultaat. Degrote Pauly meldt dat het een soort kleine-re koek is, van fijn tarwemeel, of een soortbrood in de olie gedoopt.5 Een voor ditsoort doeleinden nog steeds on verbeterdstandaardwerk als de negentiende-eeuwseDictionnaire des Antiquités grecques et romai-nes (ook wel naar de redacteuren deDaremberg en Saglio genoemd), geeft inhet derde deel de beschrijving: ‘Plattedeegkoek van tarwe die met verschillendebestanddelen werd gemengd, met sla,wijn, olie, vet, honing, melk en die met pe-per of liquamen werd gekruid. Deze ver-schillende mogelijkheden geven aan dathet woord laganum eigenlijk een algemenebetekenis heeft en eerder slaat op een soortbaksels, dan op een bepaald gebak. Wat al-le laganum gemeen heeft, is dat het eenplaat uitgerold deeg is, die in olie werd ge-bakken.’6 Er is dus een duidelijke tegen-stelling tussen de negentiende-eeuwse op-vattingen en de meer recente interpretatiesvan Franse en Italiaanse geleerden. Hetprobleem met de interpretatie en de dis-cussie schuilt uiteraard in het feit dat hetwoord niet zo erg veel voorkomt. Datmaakt het overigens gemakkelijk de plaat-sen na te gaan waar het wel voorkomt.

De testimoniaNu is laganum niet een oorspronkelijkLatijns woord, maar het is afkomstig uithet Grieks. Het komt voor het eerst voorbij Aristophanes (Ecclesiazusae v. 843), diemeldt dat ‘de lagana aan het bakken zijn.’7

Athenaeus, die deze passage aanhaalt, ver-meldt erbij dat laganon licht en weinigvoedzaam is en hij voegt eraan toe dat deepanthrakis, een vergelijkbaar soort ‘wafel’,door Diodes van Carystus als zachter danlaganon wordt aangemerkt. Het lijkt er vol-gens Athenaeus op dat het op open vuur(ep’anthrakôn) wordt bereid. De Alexan-drijnen, aldus nog steeds Athenaeus,wijden het aan Kronos en zetten het in detempel van Kronos waar iedereen ervanmag eten. Het is uitgesloten dat het hiergaat om de een of andere vorm van pasta:de gehele opsomming van Athenaeus (III109b tot 115b) is een lijst van allerlei soor-ten brood en wordt gevolgd door een kor-te verhandeling over de kwaliteiten vanbrood: brood van fijner meel heeft mindersmaak en is minder voedzaam. Brood uiteen grote oven is het best eetbaar en hetbeste verteerbaar (III 115e). In twee geval-len gebruikt Athenaeus lagania of laganonvoor uitgerold deeg en hij gebruikt daarbeide keren het werkwoord helkuein bij,het uitrollen (trekken) van het deeg. Beidepassages komen uit het werk vanChrysippus van Tyana, ‘de wijze koek-geleerde’, zoals Athenaeus hem ironischnoemt. Het eerste gerecht wordt bereidmet sla, wijn, bloem, wat reuzel en eenbeetje peper. Dat deeg wordt uitgerold toteen dunne lap (laganon). Het geheel wordtvervolgens in stukjes gesneden en in zeerhete olie gebakken (Athenaeus XIV 647e).Het tweede recept is een ingewikkeld ge-recht met noten, papaverzaad, sesamzaad,peper en honing. Zowel de instructies vanChrysippus, als de bewerking vanAthenaeus laten hier wat aan de vrije in-terpretatie over. Er wordt niet gerept vaneen toevoeging van meel, die toch onont-beerlijk lijkt om de overige ingrediënten

Page 22: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

153

samenhang te geven, er wordt ook niet bijverteld dat het geheel gebakken wordt(Athenaeus XIV 648a).8

Om de lijst vermeldingen verder aan tevullen: ook de Septuagint gebruikt hetwoord laganon voor offerkoeken (Ex. 29.2,23; Lev. 2.4, 7.2, 8.25, 26; Num. 6.15; IIKon.6.19; IChron. 23.29).9 Bij Leviticus 2.4-5:‘Indien uw offergave een spijsoffer van debakplaat is dan zal het van fijn meel, aan-gemaakt met olie, en ongezuurd zijn’merkt W.J. de Wilde in zijn commentaar bijde bijbelvertaling van het NBG (Baarn1954, p. 225) op: ‘Men stelle zich zulk eenbakplaat voor als een lemen of ijzerenplaat op stenen gelegd, waaronder hetvuur brandde. Zulke bakplaten waren ge-makkelijk mee te dragen in de woestijn.’Het ligt voor de hand hier te denken aaneen soort platte broodkoeken (als bijvoor-beeld matzes) zoals die ook uit andere cul-turen wel bekend zijn. De bereiding vandeze koeken is eenvoudig omdat ze in te-genstelling tot gerezen brood niet in eenoven hoeven te worden gebakken, waar-voor veel brandstof nodig is, maar in eenplatte pan, of op een platte plaat kunnenworden bereid. Voordeel is dus de geringehoeveelheid brandstof, maar een nadeelvan dergelijk plat brood was uiteraard dathet wat zwaarder op de maag lag dan ge-rezen of in de oven bereid brood (zie ookAthenaeus III 115e). Ook in de Vulgaat-vertaling van de Bijbel is laganum eenwoord dat voor offerkoeken wordt ge-bruikt (Ex. 29.2, 23; Lev. 2.4, 7.12, 8.26;Num. 6.15,19; 1Par 23,29). In de meestegevallen wordt erbij vermeld dat de laganamet olie bestreken of besprenkeld zijn endat het ongerezen deeg (azyma) betreft.

In Griekse context betekent laganon dusofwel een in een pan met olie of op eenplaat boven het houtvuur gebakken koek,ofwel het deeg voor een dergelijke koekdie vervolgens gebakken wordt. Die bete-kenis is ook in het Latijn in de Vulgaat te-rug te vinden. Is er nu reden te veronder-stellen dat het elders in Latijnse teksten

iets anders betekent?Laganum komt voor bij Horatius (Sat.

1.6,115: inde domum me ad porri et ciceris re-fero laganique catinum): de dichter heeft hetover een schotel met kikkererwten, prei enlaganum waarnaar hij verlangt. Uit de con-text mag blijken dat het een eenvoudig ge-recht is, maar helaas geeft hij er niet bij hoede schotel is klaargemaakt. Verondersteldkan worden dat het een vochtig geheel isomdat het in een schotel wordt opgediend.Om die reden meent Ricotti (ten onrechte,zoals we zullen zien) dat hier sprake is vanpasta, dat wil zeggen uitgerold deeg, dat(na kortere of langere droging) in een soortsoep van prei en kikkererwten is gekookt.10

Een dergelijke bereidingswijze zou ookkunnen worden verondersteld voor tweegerechten die Celsus vermeldt in een op-somming van zaken die gemakkelijk teslikken zijn (2.22.1) en als suggestie voorwat te eten bij een kaakfractuur (8.7.6).11

Uit de mededelingen van Horatius enCelsus valt de bereidingswijze niet met ze-kerheid op te maken. Er pleit in deze con-text niets tegen de veronderstelling dat heteen soort koek was die, geweekt in vocht,zacht werd gemaakt. In de traditioneleItaliaanse keuken is het gebruik in soepeen geliefde manier om resten droog enoud brood te verwerken. Ook in deRomeinse wereld bestond een soort brooddat alleen geweekt of gesopt werd gege-ten. Plinius (NH XVIII 106) meldt overPiceens brood dat dat slechts gegetenwordt nadat het terdege ‘nat gemaakt is inmelk of mulsum, een mengsel van wijn enhoning. Dat doet aan het traditioneleItaliaanse en Franse ontbijt denken: brood,gesopt in melk met een scheut koffie.

Het doet ook denken aan wat op eenGrieks papyrusfragment is overgeleverd .Jals recept voor laganophakê.12 Phakê is eenlinzengerecht (bijvoorbeeld AristophanesRidders 1007). Het recept luidt als volgt:‘Laganophakê: verkruimel goed gebakkenlaganon in een soep van vlees, <ge>vogelte,kook; of in wijn, water, anijs, komijn, glad-

Page 23: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

154

gemaakte, gedroogde dille, komijn; kookde phakê afzonderlijk. Gehakte ui.’ Wat dedubbele vermelding van komijn hier doetwordt niet duidelijk. Wellicht wordt detweede portie van de komijn, met de ge-droogde dille in de linzensoep of linzen-puree gekookt. Antieke recepten muntendoorgaans niet uit door volledigheid vande instructies, maar als er dan, zoals opeen papyrus, onderdelen zijn weggevallen,wordt het helemaal lastig. Hoe het onge-veer wordt bereid, wordt enigszins toege-licht door Athenaeus (XV 663e), die hetvolgende gerecht aanbeveelt voor bij hetdrinken, dus na de eigenlijke maaltijd:‘Kook een vette parelhoen en hele jongehaantjes. Haal de groenten uit de kookpot,leg ze in een schaal, leg daar het gevogelteop en serveer; ‘s zomers kun je in plaatsvan de azijn nog onrijpe druiven doen;wanneer het gekookt is, haal je het uit dekookpot met de tros druiven, voordat hetzaad eruit is gekookt; en vervolgens ver-kruimel je er zo de laganon in.’ Het mogeduidelijk zijn dat antieke magen tegenmeer bestand waren dan de onze. Maar deparallel met de gerechten van Horatius enCelsus lijkt ook evident: laganon, een soortbrood, werd in de vette soep gedaan. Hetpapvrusfragment vermeldt dat de laganongebakken was, tenminste als de aanvullingvan de uitgever hier correct is. Athenaeuslaat een dergelijke vermelding achterwege.Omdat er nergens instructies worden ge-geven het geheel nog eens goed en langdoor te koken (en dat zou voor rauwe pas-ta absoluut noodzakelijk zijn) mogen wetoch wel aannemen dat hier geen vormvan ‘minestrone met verkruimelde spa-ghetti’ wordt bedoeld.

Laganum bij ApiciusTot nu toe lijkt de zaak duidelijk, maartwee belangrijke passages zijn nog niet aande orde geweest. Is er reden om aan te ne-men dat, zoals door Ricotti, André en an-deren is verondersteld, laganum in twee re-cepten van Apicius iets anders betekent en

wel zou duiden op een voorloper van la-sagne, van dun uitgerold deeg dat nieteerst gebakken is, maar tevoren of tijdensde bereiding van het gerecht wordt ge-kookt? De patina Apiciana, (schotel à laApicius, IV ii 14) en de patina cotidiana (da-gelijkse schotel, IV ii 15) beschrijven in es-sentie hetzelfde procédé: een soort taartopgebouwd van afwisselende laagjes vaneen mengsel van varkensuier, vlees en vis.Het meest luxe recept voegt daar vijgesnipen duiveborsten aan toe. Dit alles wordtvermengd met een saus van eieren, olie,wijn, kruiden en nog wat ingrediënten.Het geheel wordt in laagjes in de pan ge-daan, telkens gescheiden door laganum. Debovenste laag laganum moet worden door-boord, kennelijk om lucht te laten ontsnap-pen tijdens het bakken. De bewerking vanDosi en Schnell meldt hierbij dat de boven-ste laag nog extra met een deegrollerwordt uitgerold.13 Dat voorschrift is in hetLatijn niet terug te vinden.

De gelaagdheid van het baksel doet in-derdaad aan lasagne denken. Maar is hetdaarmee ook inderdaad de echte voorlo-per van het beroemde Italiaanse recept?Daarvoor zou moeten worden vastgesteld’.dat de laganum niet (al tevoren) gebakkenwas, maar was voorgekookt. Het lijktvoorshands vrijwel uitgesloten dat rauwdeeg in dit gerecht ooit gaar werd. Het isnog niet lang geleden dat ook lasagnemoest worden voorgekookt. Dat is nogsteeds het geval met zelfbereide lasagne-vellen. Het product dat niet hoeft te wor-den voorgekookt is slechts recent in dehandel en volgens kenners minder lekkerdan vooraf gekookte vellen deeg.

We kunnen het ook omdraaien. Wat is ertegen om te veronderstellen dat de laga-num die in de patina Apiciana en in de da-gelijkse variant wordt gebruikt, zoals in deGriekse recepten, een gewone broodkuekwas? Eigenlijk niets: er is zelfs een parallelvoor. In IV i 2 van hetzelfde kookboek vin-den we een recept voor Aliter sala cattabiaApiciana (gezouten stoofpot à la Apicius).

Page 24: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

155

Een mengsel verse kruiden wordt bereid.Stukken Piceens brood (en Piceens broodwas ook plat uitgerold) worden in laagjesafgewisseld met kip, geitezwezerik, kaas,komkommer en gesneden gedroogde ui ennog wat ingrediënten. Daarover moet detevoren bereide kruidensaus worden gego-ten. Het gerecht gaat overigens niet in deoven, maar wordt met sneeuw gekoeld envervolgens opgediend. Piceens brood wasgebakken: volgens Plinius (NH XVIII 106)in aardewerk dat door het rijzen in deoven brak.14 Een gerecht bestaande uitdoor een broodkoek gescheiden laagjesvleesmengsel is dus wel te vinden.15

Verdere steun voor de ‘lasagne is gelijkaan laganum’-theorie is er niet. Het enigedat met zekerheid valt vast te stellen is datlaganum dun uitgerold deeg was en daarnadoorgaans gebakken werd. Plat uitgerolddeeg maakt nog geen ‘pasta’. Platte meel-koeken, in de eenvoudigste vorm slechtsmet water, maar meestal ook met een bij-menging van wat vet gemaakt, zijn overalter wereld aan te treffen. Het unieke vanpasta is de bereiding door het koken inruim kokend water, hetgeen een bedui-dend verteerbaarder resultaat oplevert dande gebakken variant van een deeg dat inprincipe een soortgelijke samenstellinghad. Er is in Romeinse context niets dat erop wijst dat de deeg-plakken of bladenooit gekookt werden. Zelfs als we aanne-men dat kookboeken regelmatig iets over-slaan, komen we hier nog niet uit. Vooreen vierde-eeuwer als de vertaler van deBijbel in het Latijn, Hieronymus, was laga-num gewoon een broodkoek.16 Waaromzou het dan voor de waarschijnlijk even-eens vierde-eeuwse samensteller van dereceptenverzameling die wij nu als hetkookboek van Apicius kennen, iets andersbetekenen?

Er is mogelijk wel een andere weg dievan laganum naar lasagne leidt. Het mo-derne woord kan etymologisch op hetLatijn teruggaan. Ricotti meldt dat in destreek rond Napels laganum nog steeds

wordt gebruikt voor de sfoglia, de grote deeglap waaruit vervolgens allerlei pasta-vormen worden gesneden. In andere ge-deelten van Italië (bijvoorbeeld deRomagna) wordt de term ‘lasagne’ dooroudere mensen gebezigd voor wat wij tag-liatelle zouden noemen en waarvan de ba-sis diezelfde deeglap is. Het is waarschijn-lijk dat laganum ook, zoals Athenaeus eenpaar keer doet, gebruikt werd voor platuitgerold deeg. In de antieke wereld werddit deeg gebakken en heette het resultaatook laganon of laganum. Ooit werd mis-schien ergens zo’n plak ongebakken deegper ongeluk in het water gegooid (ofMarco Polo rapporteerde bij zijn terug-komst dat ze iets dergelijks in China de-den). Daarmee was de ‘pasta’ zoals die zokenmerkend is voor de Italiaanse keukengeboren. De naam bleef hetzelfde, de be-reiding veranderde. Italiaanse kookboekenuit de 14de eeuw vermelden al allerlei va-rianten en de bereidingswijze was grootsucces beschoren, zoals ons welbekend is.Maar Romeinse voorlopers blijven niet aante tonen.

Tenslotte de vraag waarom in recentediscussies zo hardnekkig de suggestievoorkomt dat laganum pasta is, terwijl ne-gentiende-eeuwse onderzoekers hier eengeheel ander antwoord gaven. Opvallendis dat de recente bijdragers aan de discus-sie nauwelijks verder kijken dan de rele-vante passages bij Apicius en bij Horatius.Het is tegenwoordig betrekkelijk eenvou-dig met de computer te achterhalen waarhet woord in het Grieks en het Latijn voor-komt. Maar ook zonder dit ultramodernehulpmiddel is het niet moeilijk de be-treffende plaatsen na te gaan: ze staan gro-tendeels keurig opgesomd in de kolossalenaslagwerken die de generaties voor onshebben bijeengebracht. Het is wat kort-zichtig een interpretatie alleen te baserenop een gedeelte van de vermeldingen.Voor dat soort wetenschappelijke overwe-gingen moet zelfs nationale trots wijken.

Page 25: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

156

NOTEN1. L’arte del convito nella Roma antica [con 90 ricette],Roma 1983, pp. 107, 253-255.2. Clotilde Vesco, Apicio. L’arte della cucina. Manualedell’esperto cuoco della Roma imperiale, Roma 1990.3. I Romani in cucina [Vita e costumi dei Romani anti-chi 3] Roma 1986, p. 45.4. Apicius. L’art culinaire. De Re Coquinaria, Paris 1965,p. 111.5. K. Schneider, s.v. laganum, RE XXIII [1924], col. 455.6. H. Thédenat, D.A.G.R. III, p. 907.7. De plaats is in de overgeleverde tekst corrupt maaris correct bewaard gebleven bij Athenaeus III 110a.8. Door sommigen wordt in dit recept de oorsprongvan baklava gezien, zo bijvoorbeeld Martijn Rus, ’Dezwerftochten van een recept’. Gerechten met een ver-haal, red. Heleen Sancisi-Weerdenburg, KeesVellekoop, Utrecht 1994, p. 127ff. Charles Perry (‘Thetaste for layered bread among the nomadic Turks andthe Central Asian origins of baklava’, CulinaryCultures of the Middie East, eds. S. Zubaida & R.Tapper, London 1994, p. 87ff.) wijst op het ontbrekenvan meel in dit recept en tekent aan dat baklava in ie-der geval niet op dit recept teruggaat.9. Ook Fl. Josephus AJ 7.4.2 gebruikt laganon voorofferkoeken, in lijn met de Griekse vertaling van hetOT.10. Ricotti, o.c. p. 253.11. Celsus 2.22.1 (Quae res lenes, quaeve acres sint):Lenes autem sunt sorbitio, pulticula, laganum, amy-lum, ptisana, pinguis caro, et quaecumque glutinosaest. Celsus 8.7.6 (De maxilla fracta): Sed de maxilla il-lud quoque adjiciendum est, quod humidus cibus diuassumendus est: atque etiam, quum tempus proces-sit, in lagano similibusque aliis perseverandum est,donec ex toto maxillam callus firmarit.

12. zie ‘Appendicula’ bij de Teubner ed. van Apicius,eds. C. Giarratano, Fr. Vollmer, Leipzig 1922, p. 82.13. Dosi & Schnell, o.c., p. 45.14. Dosi en Schnell (Le abitudini alimentari dei Romaniantichi [Vita e costumi dei Romani antichi l] Ron-iii1986, p. 56 vermelden hier dat er klei (‘argilla’) aanhet deeg werd toegevoegd. Zo ook Revel (La sensibi-lité gastronomique, 1985, p. 92) die het een ‘chosestupéfiante’ noemt. Klei-brood moet zelfs Romeinente zwaar op de maag zijn gevallen. Plinius NH XVIH113 meldt dat aan alica wat creta (krijt) werd toege-voegd, bij voorkeur het krijt dat tussen Pozzuoli enNapels werd aangetroffen. Zie André, L’alimentationet la cuisine à Rome, Paris 1961, p. 60) voor een correcteverklaring: het krijt diende om het meel witter te ma-ken. Niet lang geleden was het bij ons ook gangbaarom krijt aan rabarber toe te voegen. De Geoponica (3.7)geeft een vrijwel identiek Grieks recept.15. In een recent heruitgegeven bewerking van hetkookboek van Apicius door Elisabeth Alföldi-Rosenbaum (Das Kochbuch der Romer. Rezepte aus der‘Kochkunst’ des Apizius, Darmstadt 1994) wordt laga-num vertaald door ‘Ölfladen’ en als volgt toegelicht:‘Die Ölfladen sind dünne Pfannkuchen aus Öl undMehl; auch hier kann man variieren und einen Teigaus Wasser und Mehl machen und in wenig Ölbacken’ (o.c. p. 49).16. Ondanks zijn hang naar ascetisme wasHieronymus op de hoogte van het kookboek vanApicius, cf. Ep. 33.3. De opmerking is voor André(L’alimentation p. XIV) reden te veronderstellen, datde vierde-eeuwse bewerking van Apicius in de tijdvan Hieronymus net was uitgekomen.

Page 26: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

157

De mythe verhaalt dat de technicus onderde Griekse goden, de smid Hephaestus, talvan technische hoogstandjes construeer-de.1 Hij ontwierp robots2 ten gerieve vande tafelende Olympiërs en slaagde er zelfsin een bewegend bronzen beeld te vervaar-digen dat de naam Talos kreeg. Zijn le-venskracht ontleende het aan een ader diemet godenbloed gevuld was. Over zijn ac-tiviteiten doen verschillende bronnen me-dedelingen.3 Als bewaker van het eilandKreta zou hij langs de kusten hebben ge-rend om ongewenste vreemdelingen opeen afstand te houden. Hij zou indringersmet rotsblokken verpletterd hebben of - nazichzelf gloeiend heet gestookt te hebben -zijn slachtoffers stevig in zijn armen heb-ben geklemd. Volgens een van de mytho-logische verhalen maakte de toverkolMedea dit bronzen heerschap door eenlist onschadelijk.4 Ze slaagde erin hem tehypnotiseren en een membraan in zijnvoet door te snijden, waardoor de vloeistofwegliep die zijn vitaliteit voedde. Wat rest-te was een bewegingloos omhulsel.

Bij het motief van bewegende beeldendenken we vanzelf aan de veelzijdige kun-stenaar Daedalus. In de archaïsche periodezou hij de primitieve beeldhouwkunst opeen hoger niveau hebben gebracht. Hij zouals eerste houten beelden met open ogengemaakt hebben; deze beelden hadden ar-men en benen in de houding van een lo-pende figuur, dit in tegenstelling tot devroegere sculpturen die de voeten tegenelkaar en de armen tegen het lichaam ge-drukt hielden. Dit leidde tot de legendedat Daedalus de kunst verstond levende

beelden te vervaardigen die konden spre-ken.

Het PygmalionmotiefEen verhaal over de Cyprische koning enkunstenaar Pygmalion heeft tot in de mo-derne tijd weerklank gevonden. Een oudelegende’ verhaalt dat hij verliefd werd opeen door hem zelf vervaardigd en bijzon-der geslaagd vrouwenbeeld van ivoor ofmarmer. Hij smeekte de godin Aphroditezijn kunstwerk tot leven te wekken en zagzijn bede verhoord. Voor sommige schrij-vers uit later tijd kreeg dit verhaal een die-pere zin. Ze zagen er de problematiek inweerspiegeld van de verhouding tussen dekunstenaar en het door hem gecreëerdeobject.

We willen hier speciaal de nawerkingvan dit motief in de muziek belichten. Eenregelrechte voltreffer was Rameau’sPygmalion (1748), die de meest opgevoerdeopera uit de tweede helft van de 18deeeuw werd. Interessante trouvailles heb-ben hiertoe het hunne bijgedragen. Het be-gint al in de ouverture, waarin een wellui-dende melodie in zes-achtste-ritme schil-dert hoe de kunstenaar bezig is het mar-mer te bewerken. De effectvolle overgangvan mineur naar majeur in Pygmalionsaanroeping van Venus suggereert het stel-lig vertrouwen van de kunstenaar dat hijzal worden verhoord. Het door Venus’tussenkomst ontwaakte beeld probeert eenreeks van danspassen die uiteindelijk ineen heuse sarabande uitmonden.

Jean-Jacques Rousseau moge dan eenamateurmusicus geweest zijn, met de lyri-

Bewegende beelden

G.J.M. Bartelink

Page 27: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

158

sche scène die hij aan het Pygmaliongege-ven wijdde, leidde hij een nieuw muzikaalgenre in: het melodrama (1770). Hierbijgaat het om een geheel gesproken dramavoor een of twee acteurs, waarin de instru-mentale begeleiding de emoties en ge-moedsbewegingen moet suggereren enuitbeelden. Het Pygmaliongegeven lagRousseau na aan het hart: het verzinne-beeldde voor hem de triomf van de natuurover de kunst.

Alleen een bekend thema lokt een paro-die uit. Zo kon de meester van de lichtemuze Franz von Suppé op tekst van PoyHenrion de burleske operette Die schoneGalathee (1865) schrijven, die een sterk ge-wijzigde versie van het oude verhaal be-vat. Galathea is hier de naam diePygmalion aan zijn meesterwerk gaf. Ertreden twee figuren met bekende namen inop. De dienaar Ganymedes moet tijdensPygmalions afwezigheid op het kostbarestandbeeld letten. De schatrijke kunsthan-delaar Midas weet Ganymedes om te ko-pen en krijgt zo het witmarmeren stand-beeld te zien. Als Pygmalion onverwachtsthuiskomt, moet Midas overhaast vluch-ten. Dan volgt de scène waarin Pygmalionde godin Venus smeekt het standbeeld totleven te wekken. En inderdaad, Galatheaslaat haar ogen op en daalt van de sokkelaf. Maar weldra wordt duidelijk dat haarinnerlijk allerminst aan haar uiterlijk be-antwoordt. Ze is snibbig, moet niets heb-ben van de verliefde beeldhouwer enstuurt hem op pad om eten te halen. Danduikt ook de kunsthandelaar Midas weerop. Hij probeert, zonder succes overigens,met sieraden haar gunst te winnen. Tijdenshet eten gedraagt Galathea zich onbe-heerst, ze gooit zelfs de tafel om en rentweg. Bij de achtervolging vindt Pvgrnaliotlde verborgen Midas. Van zijn liefde gene-zen smeekt hij de godin Venus Galatheaweer in steen te veranderen. Ook dezewens wordt vervuld, maar als Pvgmaliondaarop zijn schepping wil vernietigen, ver-ijdelt Midas dat en hij weet vervolgens

voor een grote som het fraaie beeld te ver-werven. De parodistische trekken krijgendoor de gracieuze muziek vol verve eenextra dimensie.

In de 20ste eeuw is de musical My fairLady (1956)het meest bekend geworden.Hiervoor bewerkte de tekstschrijver A.J.Lerner de komedie Pygmalion (1912) vanG.B. Shaw; de muziek is van FrederickLoewe. In deze musical is het oude themavan de verhouding tussen de kunstenaaren zijn kunstwerk in een nieuwe variantuitgewerkt. Een zekere professor Higginswil een onontwikkeld meisje tot een be-schaafde vrouw boetseren, waarbij hij opzijn leerlinge, zijn eigen creatie, verliefdwordt.

Het motief van het tot leven gewektebeeld wordt ook gebruikt in Kurt WeilsBroadway-opera One Touch of Venus(1947), waarin gefantaseerd wordt overeen Venusbeeld dat, tot leven gekomen,verliefd wordt op een jonge kapper inNew York.

Het rondwandelende standbeeldMaar we keren weer naar de Oudheid te-rug. In de Philopseudes van Lucianus (2deeeuw n.Chr.) komt een folkloristisch getintverhaal voor over een standbeeld dat soms‘s nachts zijn voetstuk op de binnenplaatsvan een huis verliet om, als alles in dieperust was, door de gangen en vertrekken telopen. De episode begint met een ochtend-wandeling van een zekere Tychiades. Hemschiet opeens te binnen dat hij nog bijEucrates, een goede kennis, op ziekenbe-zoek moet. Hij heeft op dat ogenblik geenandere dringende bezigheden, bovendienhoopt hij aan het ziekbed nog een zakenre-latie aan te treffen en zo begeeft hij zichnaar de woning van zijn vriend, het gezeg-de indachtig ‘twee vliegen in één klap’.Daar is al een gezelschap in levendige con-versatie bijeen op de kamer van de zieke.Kennelijk is deze over het ergste heen,want hij voert al weer het hoogste woord.Zoals dat aan een ziekbed gaat, wordt er

Page 28: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

159

over huismiddeltjes, kwakzalvers en dok-ters gesproken. Ook wonderbaarlijke gene-zingen en opzienbarende staaltjes vanhypnotiseerkunst en tovenarij vormen ge-spreksstof. De een na de ander geeft eenfraaie historie ten beste. Als het thema vandemonische verschijnselen de revue pas-seert, gaat de zieke overeind zitten enkomt met een verhaal dat ondanks deluchtige, half-ironiserende toon waarin hijhet vertelt, indertijd blijkbaar veel indrukop hem gemaakt had.

‘Niet alleen ik, maar ook vele anderenzouden kunnen vertellen over het stand-beeld dat menigeen hier in huis de schrikop het lijf gejaagd heeft. Jullie kennen desituatie hier. Als je bij de binnengalerijkomt, valt het oog het eerst op die prachti-ge discuswerper en op dat meesterstukvan Polyclitus daarnaast, een jongemandie zich als overwinnaar bekranst. Maardie bedoel ik niet. Even verder, bij de fon-tein in het midden, staat een beeld vanPelichus uit Corinthe, een veldheer die inzijn tijd zijn mannetje stond. Het stand-beeld is zeer natuurgetrouw. Men moetweten dat deze Pelichus wonderkracht be-zit. Kransen en aangekleefde gouden enzilveren munten getuigen van de dankvoor verkregen gunsten. En spot daar als-jeblieft niet mee, want dat is anderen alslecht vergaan. Het standbeeld is gewendom ‘s nachts van zijn voetstuk te komen enoveral in huis rond te gaan. Alle huisgeno-ten hebben hem daarbij wel eens gezien.Over het algemeen doet hij geen vliegkwaad en soms is hij zelfs in zulk een goe-de stemming dat hij uit volle borst zingt.Men moet alleen maar zorgen uit zijnbuurt te blijven. Graag neemt hij een nach-telijk bad; we horen geregeld het geplasvan het water, als hij zich in het bassinamuseert.

Nu hadden we enkele jaren geleden eenseen nieuwe slaaf, een paardeknecht. Ik hadal zo’n vaag idee dat die man geen knipvoor de neus waard was. Hij vatte het planop zich ‘s nachts van het geld bij het stand-

beeld meester te maken. Toen hij bemerkthad dat het standbeeld weer eens eenluchtje was gaan scheppen, sloop hij voor-zichtig naar het voetstuk en nam alles weg.Maar Pelichus speurde onmiddellijk on-raad. In looppas haastte hij zich naar zijnsokkel terug en bij de aanblik van zijn ont-redderde financiële positie trof hij stantepede tegenmaatregelen. Door een geheim-zinnige kracht die van de bronzen Pelichusuitging, kon de slaaf nergens de uitgangvinden. Onophoudelijk dwaalde de onge-lukkige rond door de gangen en de bin-nenhof en het leek hem dat hij in een laby-rint terechtgekomen was. Een onzichtbaremuur waarop hij telkens stuitte, sloot alleshermetisch af. De volgende morgen vondmen hem uitgeput liggen met het gestolengeld in de hand. Natuurlijk kreeg de zo opheterdaad betrapte slaaf een stevig pakransel. De wraak van Pelichus bleef hemook daarna nog achtervolgen, zodat hijzijn wandaad niet lang overleefde. lederenacht moet hij hevige kwellingen te verdu-ren hebben gehad, want elke ochtend za-gen we de sporen van geselstriemen overzijn hele lichaam. Zo duurde het niet langof hij kwam jammerlijk aan zijn einde. Ennu kun je hiervan denken wat je wilt’, al-dus Eucrates, ‘maar deze geschiedenis hebik persoonlijk meegemaakt en bovendienkunnen vele anderen de waarheid hiervanbevestigen.’6

De stenen gastOok het uit de latere literatuur bekend ge-worden motief van de stenen gast verdienthier vermelding. Het komt voor in de ge-schiedenis van Don Juan, die in de litera-tuur begint met het drama van de monnikGabriel Tellez (ca. 1630): El burlador deSevilla y el convidado de piedra (De verleideruit Sevilla en de stenen gast). Tegen hetslot nodigt Don Juan het beeld van de doorhem gedode commandeur voor een feest-maal uit. Het beeld komt inderdaad en hetsleurt zijn gastheer mee naar de hel. Dit to-neelstuk werd geleidelijk overal in West-

Page 29: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

160

Europa in allerlei bewerkingen op het to-neel gebracht. De weergaloze opera DonGiovanni van Mozart (1787; op een tekstvan Lorenzo da Ponte) behoort nog steedstot het ijzeren repertoire.

Minder bekend is dat hetzelfde motiefook gebruikt is in de opera Zampa ou lafiancée de marbre (1831) van de Franse com-ponist Hérold, waarin de invloed vanMozarts Don Giovanni tot in bewuste cita-ten in de muziek aanwezig is. Het librettois van Mélesville, die van de piraat Zampaeen Don Juan onder de zeerovers maakte.Tijdens een overval op een stad zietZampa een marmeren beeld van een vanzijn vroegere vrouwelijke slachtoffers. Alshij spottend een verlovingsring aan haarstenen vinger steekt, verstijft hij vanschrik, wanneer hij ziet dat het beeld dearm beweegt en de ring vast tegen haarborst klemt. Aan het slot van de operawordt Zampa door het beeld omhelsd,waarop de aarde hen beiden verzwelgt.

Het omgekeerde: verstarren totstandbeeldOmgekeerd kennen mythe en legende uitde Oudheid ook het verstarren tot steen.Zoals in de Bijbel de vrouw van Lot in eenzoutpilaar verandert, verstart Niobe inhaar verdriet geleidelijk tot een rots. Deschrikwekkende schoonheid van Medusaversteende ieder die haar aankeek. Omhaar verstenende blik te ontwijken hadPerseus, toen hij haar met zijn zwaard wil-de doden, zijn ogen op de weerkaatsendespiegeling in zijn schild gericht. Het afge-houwen hoofd bleef zijn verstenendekracht behouden en werd door de held alseen apotropeïsch middel vóór op zijnschild bevestigd.7

Van het folkloristisch motief van plotse-

linge verstarring komen frappante staaltjesin verhalen uit de oude Egyptische monni-kenwereld voor. Als een bende rovers eenbejaarde kluizenaar in zijn cel wil overval-len, bewerkt de charismatische krachtwaarmee de monnik begiftigd is, dat zeniet meer van hun plaats kunnen komentot ze berouw tonen.8

In de moderne tijd vinden we dit motiefonder meer in Richard Strauss’ laatste ope-ra Die Liebe der Danaë, die eerst in 1952, nazijn dood, zijn première beleefde. Voor detekstschrijver Joseph Gregor was het my-thologisch gegeven van Zeus’ verschijningaan Danaë als gouden regen aanleiding toteen fantasieverhaal, waarin ook voorMidas als minnaar van Danaë een rol weg-gelegd was. Hij wordt als medeminnaardoor Zeus vervloekt: alles wat Midas aan-raakt, zal in goud veranderen. Als hijDanaë liefdevol naar zich toetrekt, veran-dert ook zij in goud. Maar Zeus is genadigen geeft uiteindelijk het gouden beeld zijnoorspronkelijke gestalte terug.

NOTEN1. De titel is ontleend aan een passage uit Epistula 2van Basilius de Grote: zoals schilders naar modellenwerken, moeten de goede christenen kijken naar deheiligenlevens als naar bewegende en handelendestandbeelden (agalmata kinoemena) en zich door navol-ging (mimèsis) hun voortreffelijkheid eigen maken.2. Zie Ilias 18,375-376 (vanzelf bewegende tafeltjes) enIlias 18,417-418 (dienaressen van goud).3. Apollonius van Rhodos, Argonautica 4,1638-1693;Simonides in de scholia op Plato, Staat 1,337a;Eustathius van Thessalonice ad Odysseam 20,302.4. Zie de bovengenoemde passage bij Apollonius vanRhodos.5. Zie Ovidius, Metamorphosen 10,243-297.6. Lucianus, Philopseudes 19-20.7. Resp. Genesis 19,26; Ovidius, Metamorphosen6,303-312 en Ovidius, Metamorphosen 4,770-785.8. Zie Historici monachorum in Aegypto 6,2. Over dit be-kende type wonder zie A.-J. Festugière, Lieux com-muns littéraires et thèmes de folklore dans l’hagiographieprimitive, Wiener Studiën 73 (1960), p. 146-148.

Page 30: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

161

Chaucer schreef The Book of the Duchess,één van zijn vier droomallegorieën, tussen1368 en 1372. Aanleiding was de dood vanBlanche, hertogin van Lancaster en echtge-note van John of Gaunt. Zij was op 12 sep-tember 1368 gestorven, nog geen dertigjaar oud. De meeste critici nemen aan dathet gedicht kort na de dood van Blanche isgecomponeerd, toen de droefenis om haaroverlijden nog vers was. Toch breekt zo nuen dan de typisch Chauceriaanse humordoor, bijvoorbeeld in de beschrijving vanJuno’s bode.

De droomThe Book of the Duchess, in 1334 jambischeverzen (rijmend in tweeregelige strofen),begint met de ik-figuur, de naïeve vertel-ler. Deze vraagt zich af hoe het kan dat hijna acht jaren van slapeloosheid, nog leeft.Op een avond, als hij weer de slaap nietkan vatten, vraagt hij een dienaar hem eenboek aan te reiken. Hij slaat het verhaal opvan ‘Seys and Alcyone’. Als hij het gelezenheeft, roept hij, hoewel hij altijd slechts éénGod gekend heeft (‘For I ne knew nevergod but oon’, 237), min of meer voor degrap, de hulp in van Morpheus ‘to make(hym) slepe and have som reste’ (om hemte doen slapen en rusten, 245) èn met suc-ces! Hij valt ‘ryght upon (his) book’ (on- middellijk boven zijn boek) in slaap endroomt dat het een prachtige ochtend is inde maand mei. De vogels laten een hemelssoort gekwinkeleer horen (eigenlijk ‘stem’:‘Was never herd so swete a steven / Buthyt had be a thyng of heven’ (Er werd nognooit zo’n zoete stem gehoord, behalve van

een hemels wezen, 307/8). Dan klinkt eenjachthoorn. Plotseling zit hij volledig ge-kleed te paard en voegt zich bij het gezel-schap jagers. Kort daarna verlaat hij dejachtstoet en is weer alleen; over zijn paardwordt niet meer gerept. Op dat momentkomt een jong hondje kwispelstaartend ophem af. Hij volgt het diertje het bos in enontwaart een man, die geheel in het zwartgekleed tegen een boom geleund zit. Hetblijkt een knappe jonge ridder (‘a wonderwelfarynge knyght... of the age of foureand twenty yer’, 452/5) te zijn, die een‘compleynte’, een weeklacht om verlorenliefde, aan het componeren is. Terwijl deverteller, nog onopgemerkt, toekijkt, decla-meert de ridder een aantal regels, waaruitblijkt dat zijn ‘lady bryght is fro (hym) dedand is agoon’ (dat zijn schone geliefde vanhem is heengegaan, 479). Kennelijk dringtde ware betekenis van deze woorden nietdoor tot de verteller, die nu de man-in-het-zwart hoffelijk groet. De ridder beant-woordt zijn begroeting op even hoffelijke ‘wijze. Dan volgt een zeer lange passage(514-1297), de kern van het gedicht, waar-in de ridder, hiertoe aangespoord door deik-figuur, vertelt hoe hij verliefd is gewor-den op een vrouw die alle andere vrouwenovertrof in schoonheid en gratie, zoals ‘dezomerzon helderder schijnt dan de maanof de zeven sterren’. Niet alleen was zeheel mooi, ze had ook een voorbeeldig ka-rakter. Haar naam was ‘goode faire White’(dat wil zeggen ‘Blanche’). De man-in-het-zwart (die John of Gaunt voorstelt) vertelthoe hij ‘White’ uiteindelijk voor zich wistte winnen, hoe gelukkig zij samen zijn ge-

Ovidius’ verhaal van Ceyx enAlcyone in ChaucersBook of the Duchess

W.M. van der Schouw

Page 31: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

162

weest en hoe ongelukkig hij is, nu zij erniet meer is. De verteller, die nog steedsniet schijnt te begrijpen wat er met Whiteis gebeurd, vraagt de ridder tenslotte:‘Where is she now?’ Het onvermijdelijkeantwoord luidt: ze is gestorven.

(‘)Bethenke how I seyde here-beforn,‘’Thow wost ful lytel what thow menest;I have lost more than thow wenest.”God wot, allas! Ryght that was she!’‘Allas, sir, how? What may that be?’‘She ys ded!’ ‘Nay!’ ‘Yis, be my trouthe!”‘Is that youre los? Be God, hyt ys routhe!’

(‘Bedenk wat ik zoeven al zei: U weet in het geheelniet waar het om gaat; ik heb meer verloren dan Udenkt. God weet het, ach, hààr heb ik verloren!’ ‘AchHeer, wat betekent dit?’ ‘Zij is dood!’ ‘Nee!’ ‘Ja, ge-looft U mij!’ ‘Is dat Uw verlies? Mijn God, wat smar-telijk/)

(1304-1310)

Dan volgt, vrij abrupt, het einde van dejacht, het ontwaken van de ik-figuur methet boek over ‘Alcyone and Seys the king’nog in zijn hand, en daarmee het einde vande droom: ‘This was my sweven; now hitys doon’ (Dit was mijn droom, nu is hij uit,1334).

Chaucer slaagt erin op heel subtiele wijzede adellijke John of Gaunt zijn troostendewoorden aan te bieden: hij laat hem zélfaan het woord in zijn gedicht. Het is Johnof Gaunt die de lieftalligheid en de goed-heid van Blanche beschrijft; het is John ofGaunt die zijn liefde voor en verdriet omhaar onder woorden brengt. Chaucer be-perkt de rol van zijn verteller tot de meele-vende maar naïeve toehoorder, die, wan-neer hem eindelijk duidelijk wordt wat erprecies aan de hand is, ontsteld uitroept:‘NAY!’ Of moeten we de verteller zien alsiemand die tactvol voorwendt niet te wetenwat er gebeurd is, opdat de man-in-het-zwart zijn hart kan luchten? Zelfs in datlaatste geval komt het ontstelde ‘NAY!’toch op de lezer over als een indicatie datde verteller werkelijk geschokt is en nu pasde volle omvang van het verdriet van deridder beseft.

Ceyx en AlcyoneHet verhaal van Ceyx en Alcyone vlechtde thema’s van het slapen en de slapeloos-heid aan elkaar en maakt zo de droom dievolgt en die de essentie van The Book of theDuchess uitmaakt, mogelijk. Het verhaalvan Ceyx en Alcyone vormt de overgangnaar de droom en ‘inspireert’ deze als hetware. Het verhaal gaat namelijk over eenanaloog verlies, in een gespiegelde situ-atie. Bij Ovidius is het de man die, ver wegvan huis, verdrinkt; in het ‘ware leven’ ishet de vrouw, Blanche, die thuis is gestor-ven. Het verhaal van Ovidius (die hieroverigens niet bij naam genoemd wordt)moet het verdriet van de man-in-het-zwart/Gaunt relateren aan de ‘literaire’ er-varing van de dood van een geliefde. Methet verhaal introduceert Chaucer het the-ma van de dood en de rouw die deze metzich meebrengt, geplaatst in een contextwaarin de partners wezenlijk van elkaarhouden. Belangrijk in het verslag van dedroom is dat Gaunt de gelegenheid krijgtzijn geliefde weer te ‘zien’ door middelvan het beeld dat de man-in-het-zwart vanhaar oproept. Men ziet haar weer zoals zewas toen Gaunt haar voor het eerst ont-moette en tijdens de periode waarin dezenaar haar gunst dong en uiteindelijk haarhart veroverde. Deze beschrijving brengtnaast alle verdriet ook de ‘happy memo-ries’ weer boven, waardoor een goedrouwproces in gang kan worden gezet. Ditalles leidt er toe dat het gedicht een troos-tende werking krijgt, en dat is het doel vandeze elegie.

Op de liefde tussen Blanche en John ofGaunt is, evenals bij Ceyx en Alcyone, re-gel 211 uit The Book of the Duchess van toe-passing, een regel die men als een soortLeitmotiv kan zien: ‘To lytel while oureblysse lasteth!’ (Te korte tijd duurt ons ge-luk).

Ovidius en ChaucerDe meest opvallende verschillen tussen deverhalen van Ovidius en Chaucer zijn te

Page 32: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

163

vinden aan het begin en aan het eind.Chaucer laat Ceyx’ voornemen het orakelte raadplegen en Alcyone’s smeekbedenniet te gaan geheel weg. Evenmin doet hijeen poging de Ovidiaanse beschrijvingVan de storm te evenaren. Is deze teepisch, te groots voor zijn nog jong talent,ef ziet hij er welbewust van af als niet pas-send in zijn gedicht? Het laatste lijkt plau-sibeler. The Book of the Duchess is een elegie,waarin de liefde tussen Blanche en Gauntèn bovenal haar dood en het hieruit voort-vloeiende verdriet, centraal staan. De func-tie van het verhaal van Ceyx en Alcyonezou te zeer op de achtergrond gerakenwanneer een groot deel zou bestaan uiteen spannende beschrijving van de storm.Aan het eind ontbreekt bij Chaucer de me-tamorfose. Ook deze is welbewust wegge-laten, omdat zij een ‘happy onding” zouimpliceren, iets wat niet in dit werk past.Chaucers versie van het verhaal corre-spondeert beter met de droom waarvoorhet de aanleiding vormt.

In de inleiding tot zijn verhaal over ko-ning Ceyx en zijn vrouw geeft Chaucer alaan dat hij het kort wil houden en dat doethij ook. Terwijl Ovidius bijna honderd re-gels voor de adembenemende beschrijvingvan de schipbreuk nodig heeft, gebruiktChaucer er amper acht. Bijna ongeduldigSchetst hij de situatie: er was eens een koning; hij had een vrouw; de koning gaateen zeereis maken; op zee steekt een stormOp; ze lijden schipbreuk; de koning kornetdaarbij om, punt. ledere versiering of uit-weiding ontbreekt. Na regel 75 neemt dedichter duidelijk de djd: ‘Now for to spekeof Alcyone, his wif’ (Om het nu eens tehebben over Alcyone, zijn vrouw).Deze passage, waarin Alcyone haar manterug verwacht, neemt bij Ovidius negen-tien regels in beslag (573-591), bij Chaucerzeven-en-zeventig (76-152). Bij hem wordtAlcyone veel centraler gesteld dan in hetverhaal van Ovidius. Chaucer voegt er ietsaan toe wat men niet bij Ovidius aantreft:Alcyone’s bange voorgevoel dat ze Ceyx

misschien niet levend terug zal zien.Ovidius’ Alcyone heeft eerder angst dathaar echtgenoot haar mogelijk opzij zalzetten voor een andere vrouw (581), eenelement dat Chaucer weloverwogen weg-laat, vgl. 63/4: ‘and had a wif, / The bestethat mighte bere lyf’ (en had een vrouw,een betere bestond er niet). De gedachteaan Ceyx’ dood is kennelijk nog niet bij deAlcyone van Ovidius opgekomen. De ge-moedstoestand waarin Chaucers Alcyoneverkeert lijkt een soort rouwproces in teluiden, iets wat geheel in overeenstem-ming is met de bedoelingen van Chaucer.

Iris en MercuriusEen ander verschil tussen de twee verha-len is te vinden in de beschrijving vanJuno’s bode. Bij Ovidius is dit Iris, die zichna Juno’s opdracht een droombeeld vanCeyx naar Alcyone te sturen om haar teopenbaren wat er is gebeurd, sierlijk ‘s lui-ert in duizend kleuren’ en met gevoel voordecorum bij de Slaapgod aankomt. Rustigbenadert ze hem en ze hoeft hem niet wak-ker te maken, want het licht dat haar kleeduitstraalt heeft hem al gewekt. De spelonkwaar de god zijn woning heeft is donker:‘De zon kan daar ... nooit met haar gloednaar binnen dringen. Mist en nevelsliertenwaaien er van de grond omhoog in troebelschemerlicht’ (594-596). Ook is het erdoodstil en er beweegt niets. De grot vanChaucers Slaapgod, Morpheus, laat zelfsgeen schemerlicht toe; het is er ‘as derk ashelle-pit’ (zo donker als de hellepoel, 171).De vallei waarin hij ligt is onvruchtbaar,kaal, steriel: niets groeit er, niets leeft er,behalve de bronnen die een ‘dedly slepyn-ge soun’ (een doods en slaapverwekkendgeluid, 162) maken. De goden zijn al net zosteriel en nutteloos als hun omgeving. Zijslapen en doen ‘noon other werk’ (geenander werk, 169), zoals Chaucer ironischopmerkt. Typisch Chauceriaans zijn ookregels 172-173: They had good leyser forto route, / To envye who myghte slepebest’ (Ze hadden de tijd om zo te snurken,

Page 33: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

164

en te wedeijven wie het beste slapen kon).Fraai is het realistische plaatje dat Chaucerdan tekent:

Somme henge her chyn upon hir brest And slep upryght, hir hed yhed,And somme lay naked in her bedAnd slepe whiles the dayes laste.

(Sommigen lagen met hun kin op de borst en sliepenzittend, het hoofd bedekt, en anderen lagen naakt opbed en sliepen zolang de dagen duurden.)

(174-177)

Dan arriveert Chaucers ‘messager’; eengroter verschil met de zachtmoedige Iris isnauwelijks denkbaar! Hij ‘landt’ niet zoalsIris, maar komt aangevlogen, snel aange-vlogen (‘fleyynge faste’ - de alliteratieve f-klank benadrukt deze snelheid nog) en be-gint zich onmiddellijk te gedragen als eensergeant-majoor tegenover een stel slapen-de recruten.Van enig respect tegenover de goden isgeen sprake. Als zijn verbaal kabaal geeneffect sorteert, toetert hij met zijn hoornpal in hun oren en roept nog eens luid-keels ‘WAKKER WORDEN!’ Morpheusdoet slaperig één oog open en vraagt‘Roept daar iemand?’ (‘Who clepeth ther?’–185). Het antwoord van de bode: ‘Hytam I (Ik ben het) geeft aan dat zij elkaarkennen, zoals trouwens al in 137 door Junowordt opgemerkt: ‘Thou knowest hymwel, the god of slep’ (Je kent hem goed, degod van de slaap). Ze gaan ook vrij fami-»liair met elkaar om, want de bode, zondertwijfel Mercurius, gebruikt tegenoverMorpheus het persoonlijk voornaam-woord ‘thow’, wat min of meer gelijk staataan het Nederlandse ‘jij’. De boodschapvan Juno wordt doorgegeven enMercurius vertrekt. Hij is, in tegenstellingtot Iris, niet in het minst onder de invloedVan de slaapverwekkende omgeving. Dezescène, die regel 178 tot en met 191 in be-slag neemt, is, in dit vroege werk, eenpuur Chauceriaanse passage met zijn hu-mor en zijn ‘down-to-earth’ taalgebruik (al

moet hier natuurlijk direct aan toegevoegdworden dat Chaucers faam niet alleen opdeze twee facetten berust).

De dood van AlcyoneEen volgend verschil tussen Chaucer enOvidius is dat bij de laatstgenoemdeAlcyone niet sterft. Zij en Ceyx worden nahun metamorfose herenigd. Bij Chaucerheeft Juno’s opdracht een noodlottige af-loop. Bij hem falen de goden dramatisch inhun poging een middel te vinden het ver-driet van Ceyx’ echtgenote te lenigen. Morpheus verschijnt aan de slapendeAlcyone in de gedaante van haar man envertelt haar dat deze dood is. Hij deelt ditcnranee, zonder ook maar iets over de wij-ze waarop Ceyx is omgekomen te vermel-den:

... My swete wyfAwake! Let be your sorwrul lyf,For in your sorwe there lyth no red;For, certes, swete, I am but ded.Ye shul me never on lyve yse.

(Mijn lieve vrouw, word wakker! Wees niet langerbedroefd, want je verdriet heeft geen zin; want heus,lieve, ik ben echt dood, je zal me nooit meer levendterugzien).

(201-205)

De manier waarop Morpheus zich van zijntaak kwijt veroorzaakt of bespoedigt juisthet einde van Alcyone, die nog geen driedagen later sterft. Zijn tactloze optredenstaat in scherp contrast tot de tactvolle wij-ze waarop Chaucer tracht John of Gauntvertroosting te bieden.

Ovidius staat anders tegenover de godendan Chaucer. Ovidius neemt hen in zijnverhaal zeer serieus: Ceyx vertrekt om eengodsorakel te raadplegen; hij is de schoon-zoon van Aeolus en de zoon van Lucifer.De Slaapgod wordt door zijn bode met re-spect tegemoet getreden: ‘O Slaap, rustge-ver aller dingen, zoetste aller goden’ (623),en aan het eind van het verhaal wordtdoor ‘mededogen der goden’ ook Ceyxveranderd in een vogel. Ten behoeve van

Page 34: De epigrammen van Senecaimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 67...cketreeks, verzorgd door Luca Canali en Luigi Galasso. Voor 13.000 lire (een gulden of vijftien) krijgt

165

het koninklijk vogelpaar en zijn nageslachtworden daarna door Aeolus tijdens debroedtijd de winden ‘gekerkerd’. BijOvidius geen on vertogen woord over degoden; bij de christen en middeleeuwerChaucer ligt dat anders. Zijn geringschat-tende houding tegenover hen blijkt vooraluit zijn beschrijving van het optreden vanMercurius en Morpheus. Het beeld dat hijvan hen oproept is verre van complimen-teus.

Morpheus wordt nog verder ontluisterd.Hoewel de verteller zegt dat hij zich, na le-zing van het verhaal van Ovidius, de gehe-le volgende ochtend aangeslagen voelt‘Aftir to thenken on (Alcyones) sorwe’ (nanagedacht te hebben over Alcyone’s ver-driet, 100), is toch zijn allereerste reactiedie malle kwakzalver van een slaapgodmaar eens te vragen een eind te maken aanaajn slapeloosheid:

Whan I had red thys tale wel And overloked hyt everydel,Me thoghte wonder yf hit were so,For I had never herd speke or thoOf noo goddes that koude makeMen to slepe, ne for to wake,For I ne knew never god but oon.And in my game I sayde anoon ...

(Toen ik dit verhaal gelezen had en liet eens goed totme had laten doordringen, vroeg ik me af of het welwaar kon zijn, want ik had nog nooit eerder gehoordvan goden die mensen konden laten slapen, of wak-ker worden, want ik had altijd slechts één God ge-kend, en voor de grap flapte ik eruit...).

(231-238)

Wat hij er – voor de grap – uitflapt is zijnbelofte deze Morpheus een prachtig verented te geven met alles erop en eraan, énbladgoud om zijn grot mee te versieren, als

hij hem laat slapen; zoals vermeld valt hijdan direct in slaap. Over deze belofte ho-ren we niets meer en zijn medeleven metAlcyone lijkt vergeten...

NOOTKorte samenvatting van het verhaal van Ovidius:Ceyx, koning van Trachis, wil overzee een godsorakelraadplegen. Zijn vrouw, Alcyone, heeft bange voor-gevoelens en probeert hem, tevergeefs, te weerhou-den. Ceyx vertrekt. Zijn schip vergaat in een storm enhij verdrinkt. Voor hij sterft smeekt hij de zee zijn do-de lichaam naar Alcyone te brengen. Deze bereidtzich intussen voor op zijn thuiskomst en zij smeektJuno haar man behouden te doen terugkeren; ooksmeekt zij de godin ervoor te zorgen dat Ceyx haarniet opzij zal zetten voor een andere vrouw. Om aandit smeken een einde te maken, beveelt Juno haar bo-de, Iris, naar de Slaapgod te gaan en hem uit haarnaam op te dragen Alcyone een droombeeld vanCeyx te sturen, dat haar de toedracht van de schip-breuk zal openbaren. Iris vervult deze taak enSomnus, de god van de slaap, stuurt Morpheus, diede gedaante van Ceyx aanneemt, naar Alcyone.Morpheus brengt de boodschap van Ceyx’ dood over,waarna Alcyone, diepbedroefd, naar de plek gaatvanwaar haar man met zijn schip was vertrokken. Zijziet zijn lichaam komen aandrijven en werpt zich vande rotsen. Plotseling beseft zij dat zij vliegt: de godenhebben haar én Ceyx veranderd in vogels. Zo blijvenzij als liefdespaar voortleven.

BIBLIOGRAFISCHE AANTEKENINGEN1. Het verhaal van Seys and Alcyone beslaat r. 62 t/m220 in The Book of the Duchess.De Middelengelse citaten in dit artikel komen uit TheRiverside Chaucer, 3rd edition, Houghton MifflinCompany, 1987; general editor Larry D. Benson. Dezeuitgave is gebaseerd op The Works of Geoffrey Chaucervan F.N. Robinson, 1957, en staat ook wel bekend als‘Robinson 3’.2. De Nederlandse citaten komen uit Ovidius:Metamorphosen, vertaald door M. d’Hane-Scheltema,Athenaeum Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1993.3. Een moderne Engelse vertaling van The Book of theDuchess vindt men in Chaucer: Love Visions, translatedwith an Introduction and Notes by Brian Stone,Harmondsworth, 1983.