Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
DE INTEGRATIE VAN VLUCHTELINGEN OP DE
ARBEIDSMARKT: EEN WEG VOL TE
OVERWINNEN HINDERNISSEN
Aantal woorden: <23.867>
De Groot Hannah Stamnummer : 01400432
Promotor: Prof. dr. Ilse Ruyssen
Co-promotor: Prof. dr. Stijn Ronsse
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:
Master of Science in de Bestuurskunde en het Publiek Management
Academiejaar: 2017- 2018
i
ii
Vertrouwelijkheidsclausule
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
I declare that the content of this Master’s Dissertation may be consulted and/or reproduced, provided
that the source is referenced.
Naam student/name student: Hannah De Groot
Handtekening/signature
iii
Woord vooraf
Voorliggende masterproef vormt de slotscène van een vier jaar durende opleiding in de bestuurskunde
en het publiek management. Er wordt onderzocht welke hindernissen vluchtelingen ondervinden op
de arbeidsmarkt en hoe deze overwonnen kunnen worden. Het onderzoek spitst zich specifiek toe op
Vlaamse tewerkstellingsprojecten.
Het schrijven van deze masterproef gebeurde met vallen en opstaan, maar was tegelijk een leerrijk
proces. Het gaf me de kans een onderwerp uit te diepen waarin ik erg geïnteresseerd ben. Op een dag
hoop ik te werken voor een organisatie die met vluchtelingen werkt. Bovendien leerde ik heel wat
nieuwe methodologische competenties.
Ik ontmoette ontzettend enthousiaste en gemotiveerde mensen. Mensen die zich dag na dag inzetten
voor vluchtelingen en tussen door nog even tijd maakten voor mijn vragen. Ik ontmoette ook enkele
vluchtelingen, die ondanks alles, met een enorme kracht aan een leven in Vlaanderen bouwen. Hen
wil ik bedenken voor de hulp die ze me boden. Mijn dank gaat ook uit naar mijn promotor, Ilse Ruyssen.
Zij gaf me de ruimte om deze masterproef volledig zelf te ontwikkelen en me toch de juiste hulp te
bieden wanneer nodig.
Dit voorwoord wil ik afsluiten met de woorden van een vluchteling-ondernemer: ‘‘If you want to do it,
and you work hard, you can do it’. Het is een les die ik me lang na deze masterproef nog zal herinneren.
Hannah De Groot, 5 juni 2018
iv
v
Inhoudstafel
Woord vooraf .......................................................................................................................................... iii
Inhoudstafel ............................................................................................................................................. v
Lijst van gebruikte afkortingen ................................................................................................................. x
Lijst van figuren ....................................................................................................................................... xi
Inleiding ................................................................................................................................................... 1
Deel één Onderzoeksplan en onderzoeksstrategie ................................................................................. 2
1. Probleemformulering .................................................................................................................. 2
1.1. Relevantie van het onderzoek ............................................................................................. 2
1.1.1. Maatschappelijke relevantie van het onderzoek ........................................................ 2
1.1.2. Wetenschappelijke relevantie van het onderzoek ...................................................... 4
1.2. Onderzoeksdoelstelling ....................................................................................................... 4
1.3. Vraagstelling ........................................................................................................................ 5
1.4. Plaats, tijd en eenheden ...................................................................................................... 5
2. Onderzoeksopzet ......................................................................................................................... 6
Deel twee Belangrijke begrippen ............................................................................................................ 6
Deel drie Aanbevelingen uit de literatuur ............................................................................................... 8
1. Aanbevelingen die hindernissen verkleinen ............................................................................... 8
1.1. Blijvende politieke aandacht ............................................................................................... 8
1.2. Vroege toetreding tot de arbeidsmarkt .............................................................................. 9
1.2.1. Toegang tot de arbeidsmarkt als hindernis ................................................................. 9
1.2.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 10
1.2.3. Toegang tot de arbeidsmarkt in Vlaanderen ............................................................. 11
1.3. Taal .................................................................................................................................... 13
1.3.1. Taal als hindernis ....................................................................................................... 13
1.3.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 15
1.3.3. Taal in Vlaanderen ..................................................................................................... 15
1.4. Werkgeversbenadering ..................................................................................................... 16
vi
1.4.1. Drempels bij bedrijven .............................................................................................. 16
1.4.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 17
1.4.3. Stimuleren van bedrijven in Vlaanderen ................................................................... 18
1.5. Mobiliteit ........................................................................................................................... 18
1.5.1. Mobiliteit als hindernis .............................................................................................. 18
1.5.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 19
1.6. Erkennen van diploma en ‘skills’ ....................................................................................... 19
1.6.1. Erkennen van diploma’s en competenties als opstap. .............................................. 19
1.6.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 21
1.6.3. Erkennen van diploma’s en ‘skills’ in Vlaanderen ..................................................... 21
2. Aanbevelingen die inspelen op kansen ..................................................................................... 23
2.1. Opstarten van een eigen onderneming............................................................................. 23
2.1.1. Opstarten van een eigen onderneming als kans ....................................................... 23
2.1.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 23
2.1.3. Ondernemen in Vlaanderen ...................................................................................... 23
2.2. Spreiding over de gemeenten van het grondgebied ......................................................... 24
2.2.1. Spreiding over de gemeenten als kans ...................................................................... 24
2.2.2. Aanbevelingen in de literatuur .................................................................................. 25
2.2.3. Spreiding over de gemeenten in België..................................................................... 25
2.3. Maatwerk .......................................................................................................................... 26
2.3.1. Maatwerk als kans ..................................................................................................... 26
2.3.2. Aanbevelingen in de literatuur .................................................................................. 26
2.4. Concentratie van diensten ................................................................................................ 27
2.4.1. Concentratie van diensten als kans ........................................................................... 27
2.4.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 27
2.4.3. Concentratie van diensten in Vlaanderen ................................................................. 27
2.5. Samenwerken met het middenveld .................................................................................. 27
2.5.1. Samenwerking als kans ............................................................................................. 27
vii
2.5.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 28
2.6. Vrijwilligerswerk ................................................................................................................ 28
2.6.1. Vrijwilligerswerk als kans........................................................................................... 28
2.6.2. Aanbevelingen uit de literatuur ................................................................................ 29
2.6.3. Vrijwilligerswerk in Vlaanderen ................................................................................. 29
Deel vier Integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt door Vlaamse projecten .......................... 30
1. Methodologie ............................................................................................................................ 30
1.1. Dataverzameling ................................................................................................................ 30
1.2. Analyse .............................................................................................................................. 31
1.2.1. Analyse van de literatuur .......................................................................................... 31
1.2.2. Analyse van het eigen onderzoek .............................................................................. 32
1.2.3. Kwaliteit van de analyse ............................................................................................ 33
1.3. Rapportering ...................................................................................................................... 34
2. Deelnemende projecten ............................................................................................................ 34
2.1. Vluchtelingen en werk ....................................................................................................... 34
2.2. ESF project Turnhout ......................................................................................................... 36
2.3. Brugge werkt ..................................................................................................................... 36
2.4. Tech check ......................................................................................................................... 37
2.5. Rising you........................................................................................................................... 38
2.6. Refu – interim .................................................................................................................... 38
2.7. AZO! ................................................................................................................................... 39
2.8. Microstart .......................................................................................................................... 39
2.9. Overzicht............................................................................................................................ 41
3. Integratie op de arbeidsmarkt door Vlaamse projecten ........................................................... 44
3.1. Hindernissen en kansen beschreven in de literatuur ........................................................ 44
3.1.1. Vroege toetreding tot de arbeidsmarkt .................................................................... 44
3.1.2. Taal ............................................................................................................................ 44
3.1.3. Werkgeversbenadering ............................................................................................. 46
viii
3.1.4. Mobiliteit ................................................................................................................... 48
3.1.5. Erkennen van diploma’s en competenties ................................................................ 49
3.1.6. Eigen onderneming ................................................................................................... 53
3.1.7. Maatwerk .................................................................................................................. 54
3.1.8. Concentratie van diensten ........................................................................................ 56
3.1.9. Vrijwilligerswerk ........................................................................................................ 56
3.2. Hindernissen en kansen uit gesprekken met de projecten ............................................... 57
3.2.1. Culturele verschillen .................................................................................................. 57
3.2.2. Mismatch tussen verschillende arbeidsmarkten ...................................................... 58
3.2.3. Bedoeling van het project ......................................................................................... 59
Deel vijf Lessen uit de praktijk ............................................................................................................... 61
1. Organisatie van de projecten .................................................................................................... 61
2. Projecten als experts binnen het veld ....................................................................................... 63
3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ............................................................................. 66
Conclusie ............................................................................................................................................... 68
Lijst van geraadpleegde werken ............................................................................................................... i
Bijlagen .................................................................................................................................................... a
Topic lists ............................................................................................................................................. a
Topic list projecten .......................................................................................................................... a
Topic list deelnemer Brugge werkt ................................................................................................. b
Voorbeeld uit het codeerschema ......................................................................................................... c
ix
x
Lijst van gebruikte afkortingen
- IS Islamitische staat
- BBP Bruto binnenlands product
- IMF Internationaal monetair fonds
- OECD Organisation for economic cooperation and development
- VDAB Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding
- KMO Kleine en middelgrote ondernemingen
- VBO Verbond van Belgische ondernemingen
- NARIC National Academic Recognition Information Centre
- VLIR Vlaamse interuniversitaire raad
- EVC Erkenning van competenties
- LOI Lokaal opvang initiatief
- OCMW Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
- VTE Voltijdsequivalent
- ESF Europees Sociaal Fonds
- CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk
- WEB Werkervaringsbedrijven
- VOKA Vlaams netwerk van ondernemingen
- VCA Veiligheid checklist aannemers
xi
Lijst van figuren
Figure 1 Aantal asielaanvragen per maand <<Bron Agentschap Inburgering en Integratie, 2016>> ..... 2
Figure 2 Plaats in de wereld waar vluchtelingen verblijven <<Bron UNHCR, 2017>> ............................ 3
Figure 3 Percentage werkende vluchtelingen na een bepaald aantal jaren <<Bron Kohnle-Seidle &
Bolits, 2016>> .......................................................................................................................................... 9
Figure 4 Wachttijd alvorens vluchtelingen mogen werken <<Bron Kohnle-Seidle & Bolits, 2016>> ... 10
Figure 5 Verhouding tussen taalkennis en kans op werk <<Bron Degler & Liebig, 2017>> .................. 14
Figure 6 Taalkennis nodig bevonden om voor een job uit te oefenen, bekeken per opleidingsniveau
<<Bron Degler & Liebig, 2017>> ............................................................................................................ 14
Figure 7 Overkwalificatie bij autochtonen, niet-Europeanen en vluchtelingen met tertiaire educatie in
2014 <<Bron Degler & Liebig, 2016>> ................................................................................................... 20
Figure 8 Groei aantal vluchtelingen in Gent <<Stad Gent, 2016>> ....................................................... 35
1
Inleiding
Halverwege maart bracht ik een avond door met een Syrisch gezin. De vader, één van de 4465
vluchtelingen die in 2015 naar Vlaanderen kwam, had die middag gesolliciteerd. Toen ik hem vroeg
waarom hij zo graag aan het werk wou, was hij verbaasd. Voor hem was het antwoord heel erg simpel.
Hij gaf aan dat de maatschappij al heel wat voor hem gedaan had en dat werken een manier is om iets
terug te doen.
Uit onderstaande tekst zal blijken dat de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt echter niet
zonder slag of stoot verloopt. Vluchtelingen krijgen met zeer veel hindernissen te maken. Deze
hindernissen moeten weggewerkt worden om de activering te vergemakkelijken. Mijn masterproef
concentreert zich hierop. De onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘hoe kunnen vluchtelingen op de Vlaamse
arbeidsmarkt geïntegreerd worden?’
De onderzoeksvraag wordt beantwoord door middel van een literatuurstudie en een eigen onderzoek.
In de literatuur detecteerde ik hindernissen en aanbevelingen. In mijn eigen onderzoek was mijn
vertrekpunt de ervaringen van Vlaamse tewerkstellingsprojecten die met de doelgroep asielzoekers
en vluchtelingen werken. Door middel van semigestructureerde interviews en het bestuderen van
subsidieaanvragen ging ik na hoe deze projecten werken. Vervolgens onderzocht ik of er
overeenkomsten zijn tussen de werkwijze van projecten en hindernissen en aanbevelingen uit de
literatuur.
Mijn masterproef bestaat uit vijf delen. In het eerste deel wordt het onderzoeksplan en de
onderzoeksstrategie toegelicht. Ik geef aan waarom mijn onderzoek relevant is. Ik zoom in op de
doelstelling van het onderzoek en de onderzoeksvraag. In het tweede deel wordt het onderscheid
gemaakt tussen de begrippen ontheemden, migrant, asielzoeker, erkend vluchteling en subsidiair
beschermde. Dit zal verduidelijkend werken voor de rest van de masterproef. In deel drie wordt de
literatuurstudie weergegeven. Elke hindernis die naar voor kwam in de literatuur komt aanbod. Er
wordt ook dieper ingegaan op oplossingen voor deze hindernissen. Deel vier bevat mijn eigen
onderzoek. Het start met een bespreking van de onderzochte projecten. Vervolgens geef ik weer op
welke manier deze projecten vluchtelingen proberen te integreren op de arbeidsmarkt. Het vijfde deel
bevat een reflectie. In dit onderdeel trek ik voorzichtige lessen uit de projecten.
2
Deel één Onderzoeksplan en onderzoeksstrategie
1. Probleemformulering
1.1. Relevantie van het onderzoek
1.1.1. Maatschappelijke relevantie van het onderzoek
Sinds 2012 krijgt het Europees continent te maken met een verhoogde toestroom van vluchtelingen.
Dit is onder andere een gevolg van de burgeroorlog in Syrië. Het aantal piekt in 2015. Op dat moment
vroegen maar liefst 1.297.420 mensen asiel aan in Europa. In België waren er 44665 asielaanvragen.
In 2016 daalde het aantal aanvragen met ongeveer de helft. Figuur 1 geeft het aantal asielaanvragen
in 2015 en 2016 per maand weer (Agentschap Integratie en Inburgering, 2016). Dit neemt niet weg dat
nog steeds 65 miljoen mensen wereldwijd ontheemd zijn. Ze zijn op de vlucht omdat ze vrezen
slachtoffer te worden van een politiek conflict, of om vervolgd te worden wegens ras, godsdienst,
seksuele voorkeur,… Nooit eerder hadden zoveel mensen ter wereld bescherming nodig. Ter
vergelijking, tijdens de Tweede Oorlog verlieten 15 miljoen mensen Europa uit angst voor de oorlog
(Europahuis Rijckevelde, 2018).
Figure 1 Aantal asielaanvragen per maand <<Bron Agentschap Inburgering en Integratie, 2016>>
Bij bovenstaande cijfergegevens moet echter een opmerking worden gemaakt . Het is maar een fractie
van de ontheemden die in Europa terecht komen. Twee derde van de vluchtelingen gaat eerst in eigen
land op zoek naar een veilige plaats. Van degene die naar het buitenland vluchten wordt 84%
opgevangen in buurlanden van het conflict gebied. 33% van hen verblijft in de minst ontwikkelde
landen. Het gaat vaak om buurlanden van het conflictgebied. Figuur 2 toont aan dat 26% van de
vluchtelingen zich in het Midden-Oosten bevindt en 30% in Afrika. Het feit dat deze landen niet over
voldoende middelen beschikken om vluchtelingen op te vangen kan leiden tot instabiliteit en nieuwe
conflicten (Europahuis Rijckevelde, 2018).
3
Figure 2 Plaats in de wereld waar vluchtelingen verblijven <<Bron UNHCR, 2017>>
De burgeroorlog in Syrië leidde tot een expansie van het aantal asielaanvragen. Maar het zijn niet
alleen Syriërs die een asielaanvraag doen in Europa. Irakezen, Afghanen, Somaliërs en Eritreeërs zijn
de andere nationaliteiten waardoor de meeste aanvragen worden gedaan. Voor mensen uit deze
landen is de asielaanvraag ook vaak succesvol. Dit wil zeggen dat ze erkend worden als vluchteling of
subsidiair beschermde (Myria, 2016).
Mensen vluchten vanuit verschillende landen en om verschillende redenen Mensen vluchten
bijvoorbeeld uit Syrië vanwege een burgeroorlog. In het land heerst er een gewapend conflict tussen
IS, de overheid en tegenstanders van de overheid (Van Eycken, 2015). In Eritrea is er momenteel geen
gewapend conflict maar het land wordt op een zeer autoritaire manier bestuurd. Er is geen oppositie.
Alle media wordt sterk gecensureerd. Mensen moeten een zeer lange en zware dienstplicht doorlopen
(Van Erp, 2013).
De wantoestanden in deze landen houden voorlopig aan. Mensen blijven dus vluchten en zij die al in
Europa zijn zullen niet meteen terugkeren. De instroom van vluchtelingen zorgt ervoor dat de Europese
Unie en haar lidstaten voor grote uitdagingen staan (Ruyssen, 2017).
Mijn masterproef gaat over één van deze uitdagingen, namelijk de integratie van vluchtelingen op de
arbeidsmarkt. Werk is een belangrijke schakel voor de integratie van vluchtelingen in de maatschappij.
Door te werken verwerven vluchtelingen een inkomen. Dit maakt hen onafhankelijk van de overheid.
Verder komen vluchtelingen op de werkvloer in contact met de andere werknemers. Dit geeft hen de
kans de taal te spreken, bij te leren over de cultuur en een netwerk van vrienden en kennissen op te
bouwen (Lundborg, 2013).
4
1.1.2. Wetenschappelijke relevantie van het onderzoek
In de literatuur die handelt over de integratie van migranten op de arbeidsmarkt, gaat het vaak over
migranten in de ruime zin van het woord. Mensen migreren immers om verschillende redenen. Het
kan gaan om gezinshereniging, gezinsvorming, of met de bedoeling om in het gastland werk te vinden
en een welvarender leven uit te bouwen. In dit laatste geval gaat de immigratie vaak gepaard met
voorbereidingen zoals het aanleren van de taal. Vluchtelingen zijn verschillend van deze groep
migranten. Zij verlaten namelijk onvoorbereid hun herkomstland als gevolg van een conflict. Bijgevolg
zijn er voor hen specifieke drempels om werk te vinden. Zo kennen ze de taal van het aankomstland
niet. Vaak beschikken ze niet over de nodige documenten om hun opleidingsniveau aan te tonen en te
laten erkennen. Vluchtelingen die uit een gebied komen waarin er al vele jaren conflict is hebben vaak
geen enkele vorm van opleiding genoten. Tenslotte hebben velen ook fysieke en mentale trauma’s
(Bevelander & Pendakur, 2012; Degler, Liebig & Senner, 2017).
Binnen de literatuur die wel focust op vluchtelingen als specifieke groep is er een stroming die de
economische gevolgen van de toestroom vluchtelingen onderzoekt. Zo tonen Burggraeve en Piton
(2017) aan dat het effect van vluchtelingen op het BBP beperkt is. Vluchtelingen zouden een positieve
impuls voor de Belgische economie kunnen zijn. Omdat de meeste vluchtelingen nog jong zijn wanneer
ze in België aankomen, zouden een oplossing kunnen bieden voor de toenemende vergrijzing. De
voorwaarde hiervoor is dat vluchtelingen aan het werk zijn.
Een andere stroming binnen de literatuur toont aan dat de weg naar de arbeidsmarkt en de toegang
tot werk voor vluchtelingen verschilt van die van andere migranten. Volgens Connor (2010) komen
vluchtelingen vaker in lager geschoolde jobs terecht en verdienen ze minder dan andere migranten.
Dit geldt vooral wanneer ze net in het gastland aankomen.
Over de drempels die de toegang naar de arbeidsmarkt bemoeilijken en over hoe deze weggenomen
kunnen worden, bestaat er weinig literatuur. In mijn masterproef leg ik hier de focus op.
1.2. Onderzoeksdoelstelling
Ik zal een deductief onderzoek voeren. In mijn masterthesis wil ik de bestaande literatuur, zijnde de
succesfactoren voor een goede integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt koppelen aan het
huidig Vlaams beleid. Dit zal ik doen door Vlaamse projecten te onderzoeken die speciaal zijn opgericht
om vluchtelingen aan het werk te helpen.
Voorliggende masterproef is vooral beschrijvend. Ik breng een praktisch element er in door op het
einde zelf enkele aanbevelingen te schrijven.
5
1.3. Vraagstelling
Vanuit een verkennende literatuurstudie en de doelstelling van mijn onderzoek formuleerde ik een
aantal onderzoeksvragen:
• Welke hindernissen voor de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt worden er in de
literatuur weergegeven?
• Welke oplossingen bestaan er hiervoor volgens de literatuur?
• Welke projecten bestaan er in Vlaanderen die vluchtelingen aan het werk willen helpen?
• Hoe worden deze projecten georganiseerd? Over welke middelen (tijd, personeel,
financiering) beschikken ze?
• Zijn de hindernissen uit de literatuur terug te vinden in de Vlaamse context?
• Spelen de Vlaamse projecten in op het wegwerken van deze hindernissen?
• Zijn de Vlaamse projecten succesvol?
• Welke lessen kunnen er worden getrokken uit de Vlaamse projecten?
Al deze vragen samen leiden uiteindelijk tot de volgende algemene onderzoeksvraag: “Hoe kunnen
vluchtelingen op de Vlaamse arbeidsmarkt geïntegreerd worden?”
1.4. Plaats, tijd en eenheden
Ik heb ervoor gekozen om de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt te onderzoeken vanuit
projecten die zijn opgericht om vluchtelingen aan het werk te helpen. Online vond ik tien
tewerkstellingsprojecten. De meeste van hen werden aangekondigd in een krantenartikel. Ik nam
contact op met acht projecten. De projecten waren bereid om mee te werken. Ik heb twee projecten
niet gecontacteerd omdat ik deze projecten te recent leerde kennen. De bevraagde projecten zijn mijn
onderzoekseenheden.
De projecten die ik onderzoek zijn op één na opgestart in de laatste drie jaren. Ze spelen in op de grote
vluchtelingen toestroom sinds 2012. Zeven van de acht projecten zijn op dit moment nog lopende. Het
achtste project is verder gezet onder een andere vorm.
De keuze voor Vlaamse projecten heeft zowel praktische als theoretische redenen. Praktisch gezien is
het makkelijker om interviews te doen bij Vlaamse projecten omwille van de taal. Theoretisch gezien
is tewerkstelling een bevoegdheid van de gemeenschappen. Werkgelegenheidsprogramma’s,
activeringsbeleid en economische migratie vallen dus onder Vlaamse bevoegdheid. Dit zorgt ervoor
dat er verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië kunnen bestaan. Bovendien hebben Vlaanderen en
Wallonië een andere arbeidsmarkt. Zo is de werkloosheid in Wallonië bijna dubbel zo hoog als in
Vlaanderen. Ze neemt tegelijk ook sneller af dan in Vlaanderen (Bervoet, 2017).
6
2. Onderzoeksopzet
Het onderzoek dat ik heb gevoerd bestaat uit twee belangrijke onderdelen.
Ik startte met een uitgebreide literatuurstudie. Hierin ging ik op zoek naar hindernissen en
aanbevelingen over de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Ik maakte gebruik van
wetenschappelijke artikelen en artikelen geschreven door beleidsmakers. Deze laatste waren steeds
gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
De literatuurstudie vormt de basis voor het tweede deel: mijn eigen onderzoek. Ik heb gekozen voor
een onderzoek van kwalitatieve aard. Ik ging na hoe de integratie van vluchtelingen op de Vlaamse
arbeidsmarkt verloopt. Dit deed ik door interviews af te nemen en documenten te bestuderen van
acht verschillende tewerkstellingsprojecten.
De twee onderdelen samen moeten een duidelijk beeld geven van de hindernissen die vluchtelingen
op de arbeidsmarkt ervaren en hoe deze worden opgelost in de Vlaamse context.
Deel twee Belangrijke begrippen
In dit deel verklaar ik kort de termen ontheemde, migrant, vluchteling, asielzoeker, subsidiair
beschermde en erkend vluchteling. Elk van deze termen komt namelijk aan bod doorheen de
masterproef.
Twee derde van de mensen die op de vlucht zijn voor conflict, oorlog, extreme armoede, … zoekt
opvang in het eigen land. Deze mensen blijven wettelijk onder de bescherming van hun eigen overheid
staan. Zelfs wanneer deze overheid de reden is waarom ze vluchten. Deze groep mensen zijn de intern
ontheemden (Amnesty International, 2018).
Migranten zijn personen die buiten het herkomstland gaan wonen. Binnenin de groep migranten
worden er verschillende termen gebruikt. Deze zijn gelinkt aan de factoren die mensen doen migreren.
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen deze verschillende termen omdat ze ook
verschillende gevolgen hebben naar internationale bescherming toe (UNHCR, 2016).
Een eerste factor om het herkomst te verlaten is een angst voor vervolging, oorlog en geweld. Mensen
die om deze redenen vluchten worden vluchteling genoemd. Binnenin de term vluchteling wordt
onderscheid gemaakt tussen erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden.
Een eerste categorie zijn de erkende vluchtelingen. Het is een term die is vastgelegd in het
internationaal recht, meer bepaald in het Internationaal Verdrag betreffende de Status van
Vluchtelingen. Dit verdrag werd opgesteld in 1951 en is ondertussen ondertekend door 150 landen.
Aangezien het verdrag bindend is, moet elk van deze 150 landen zich aan het verdrag houden. Dit wil
7
zeggen dat ze bescherming moeten bieden aan mensen op de vlucht en hen niet mogen terugsturen
naar het land waarin ze gevaar lopen (Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2013).
Artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag beschrijft een vluchteling als volgt:
Iedereen die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het
behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het
land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit
hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit
en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan
of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. Indien een persoon meer dan één
nationaliteit bezit, betekent de term "het land waarvan hij de nationaliteit bezit" elk van de
landen waarvan hij de nationaliteit bezit. Een persoon wordt niet geacht van de bescherming
van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verstoken te zijn, indien hij, zonder geldige
redenen ingegeven door gegronde vrees, de bescherming van één van de landen waarvan hij
de nationaliteit bezit, niet inroept.
Het begrip gegronde vrees wordt niet specifiek gedefinieerd in het verdrag. Uit de totaliteit van het
verdrag kan wel afgeleid worden dat vervolging een inbreuk op de fundamentele mensenrechten,
zoals het recht op leven moet zijn. Niettemin zal het verhaal van elke vluchteling afzonderlijk bekeken
worden om na te gaan of ze recht hebben op bescherming (Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2013).
Er zijn een aantal gevallen waarin mensen zich niet kunnen beroepen op het Vluchtelingenverdrag
terwijl hun leven toch in gevaar is. Om ook deze mensen te kunnen beschermen werd in 2006 in de
Europese Unie een nieuw statuut ingevoerd: subsidiaire bescherming. Het statuut wordt toegekend
wanneer mensen niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus maar toch kunnen aantonen
dat ze een reëel risico lopen op ernstige schade in geval van terugkeer naar het herkomstland. Ernstige
schade betekent dat hun leven wordt bedreigd door een gewapend conflict of dat ze het risico lopen
geëxecuteerd, gefolterd of mensonwaardig behandeld te worden. Subsidiaire bescherming wordt
meestal toegekend aan mensen die gevlucht zijn vanwege oorlog (Vluchtelingenwerk Vlaanderen,
2013).
Beide groepen vluchtelingen worden pas erkend wanneer ze een asielprocedure doorlopen hebben.
Zolang deze procedure loopt worden ze asielzoekers genoemd. Volgens artikel 14 van de Verklaring
van de Rechten van de Mens is asiel aanvragen een recht. De term asielzoeker kan dus niet
gelijkgesteld worden met de term illegaal (UNHCR, 2016). Clandestiene migranten zijn mensen die op
een onwettige manier een land binnenkomen en er nooit een asielprocedure opstarten (Myria, 2015).
8
Er zijn ook nog andere factoren om het land te verlaten. Zo vluchten mensen bijvoorbeeld weg uit
hongersnood, extreme armoede en klimaatverandering,… Ze gaan naar een ander land om hun
levensomstandigheden te verbeteren. Het is een groep mensen die vaak de stempel economisch
migrant krijgt (UNHCR, 2016). De term economisch migrant is een zeer algemene verzamelnaam. Ik
kies er voor om in mijn masterproef de termen vluchtelingen, subsidiair beschermden en andere
migranten te gebruiken. Andere migranten zijn dan personen die geen internationale bescherming
krijgen.
Wanneer ik in het volgende hoofdstuk de term ‘vluchtelingen’ gebruik, gaat het over erkende
vluchtelingen en subsidiair beschermden.
Deel drie Aanbevelingen uit de literatuur
1. Aanbevelingen die hindernissen verkleinen
In de literatuur heerst er consensus dat de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt essentieel
is. In praktijk is dit niet eenvoudig. Het feit dat relatief grote getallen vluchtelingen op zeer korte
termijn naar Europa kwamen, maakt het niet eenvoudiger. Omdat vluchtelingen heel wat drempels
ervaren wanneer zij de arbeidsmarkt willen betreden, zou het beleid specifiek moeten inzetten op het
wegnemen/ verlagen van deze drempels. In de literatuur, zowel wetenschappelijk als beleidsmatig,
worden aanbevelingen gedaan.
In dit onderdeel beschrijf ik een algemene aanbeveling uit de literatuur. Vervolgens omschrijf ik telkens
hindernis waar vluchtelingen mee te maken krijgen en de mogelijke oplossingen. Indien relevant zoom
ik in op situatie in Vlaanderen.
1.1. Blijvende politieke aandacht
De eerste algemene aanbeveling vindt haar oorsprong in twee vaststellingen. De eerste vaststelling is
dat de oorzaken (oorlog, gewelddadig conflict en extreme armoede) die de huidige
vluchtelingenstroom hebben veroorzaakt nog steeds aanwezig zijn. Dit houdt belangrijke gevolgen in.
In de komende jaren zullen vluchtelingen blijven toestromen. Ook zullen de vluchtelingen die nu in
Europa verblijven niet meteen terugkeren (Eurofound, 2016).
De tweede vaststelling is dat onderzoek naar de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt
aantoont dat het voor vluchtelingen moeilijker is dan voor andere migrantengroepen om toe te treden
tot de arbeidsmarkt. In Europa duurt het gemiddeld 5 tot 6 jaar alvorens de helft van de vluchtelingen
aan het werk is. Na ongeveer 15 jaar is 70% van de vluchtelingen geïntegreerd op de arbeidsmarkt.
Deze trend wordt weergegeven in figuur 3. Wanneer er over een langere periode gekeken wordt, zien
we dat in verhouding meer vluchtelingen dan andere migranten werk vinden.
9
In de literatuur werden vergelijkingen gemaakt tussen de tewerkstelling van vluchtelingen en andere
migranten na een gelijke verblijfsperiode in het gastland. Hieruit blijkt de vluchtelingen, op langere
termijn, vaker een voltijdse en beter betaalde job uitoefenen dan andere migranten. Een mogelijke
oorzaak hiervoor is dat vluchtelingen niet kunnen terugkeren naar het thuisland. Ze zullen dus meer
investeren in menselijk kapitaal (Konhle-Seidle & Bolits, 2016).
Figure 3 Percentage werkende vluchtelingen na een bepaald aantal jaren <<Bron Kohnle-Seidle & Bolits, 2016>>
Deze twee vaststellingen leiden tot de eerste aanbeveling in de literatuur. De politieke aandacht voor
het onderwerp mag niet verzwakken. Zowel vluchtelingen die momenteel al in Europa verblijven als
vluchtelingen die nog zullen toestromen moeten intensief en op lange termijn begeleid worden in hun
zoektocht naar volwaardige werk (Konhle-Seidle & George, 2016; Eurofound, 2016, Geets & Pauwels
& Wets; 2006).
1.2. Vroege toetreding tot de arbeidsmarkt
1.2.1. Toegang tot de arbeidsmarkt als hindernis
Vluchtelingen krijgen te maken met wetgeving die bepaalt of ze al dan niet mogen deelnemen aan de
arbeidsmarkt. In de meeste landen van de Europese Unie hebben erkende vluchtelingen en subsidiair
beschermden het recht om te werken. Voor asielzoekers is dit vaak niet het geval. Figuur 4 geeft voor
de verschillende Europese landen de tijd weer dat vluchtelingen moeten wachten alvorens zij het recht
hebben om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Het gaat over het aantal maanden na de asielaanvraag
is ingediend (Konhle-Seidle & Bolits, 2016).
10
Een snelle toetreding op de arbeidsmarkt is essentieel voor alle vluchtelingen en dit om verschillende
redenen. Wanneer vluchtelingen een lange tijd werkloos blijven, bestaat er het risico dat ze hun
competenties verliezen. Gecombineerd met een periode van lange werkloosheid worden de
toekomstige kansen op werk kleiner. Verder is het ook zo dat een lange wachttijd een negatieve impact
heeft op het leven van vluchtelingen in het gastland1. Wanneer vluchtelingen niet mogen werken kan
dit psychologische gevolgen hebben. Ze krijgen namelijk geen kans om hun leven opnieuw op te
bouwen. Verder zullen vluchtelingen op zoek gaan naar werk in het illegale circuit. Het gaat dan vaak
om slecht betaalde, gevaarlijke jobs (Konhle-Seidle & Bolits, 2016; Degler, Liebig & Senner, 2017).
. Een snelle integratie op arbeidsmarkt is positief voor de vluchteling maar heeft ook voordelen voor
het gastland en haar overheid. Vluchtelingen die werken zijn namelijk niet afhankelijk van de overheid.
Ze zullen belastingen betalen en bijdragen aan de sociale zekerheid. (Konhle-Seidle & Bolits, 2016) .
1.2.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Geef vluchtelingen vroegtijdige en volledige toegang tot de arbeidsmarkt, is de algemene aanbeveling
in de literatuur. De Europese Unie lanceerde in 2013 al een richtlijn die Europese landen oplegt
asielzoekers ten laatste negen maanden na het indienen van hun asielaanvraag toegang tot de
arbeidsmarkt te geven. Uit figuur 4 blijkt dat in een aantal Europese landen deze richtlijn nog niet is
omgezet in nationale wetgeving (Konhle-Seidle & Bolits, 2016).
1 Voor meer informatie over de negatieve gevolgen van een wachttijd zie ook ‘Living in Limbo: Economic and Social Costs for Refugees’ (Havrylchyk & Ukrayinchuk, 2016)
Figure 4 Wachttijd alvorens vluchtelingen mogen werken <<Bron Kohnle-Seidle & Bolits, 2016>>
11
Verder bevelen internationale organisaties, zoals het IMF en de OECD, ook aan om alle wettelijke
barrières te verwijderen. In Finland en het Verenigd Koninkrijk mogen asielzoekers bijvoorbeeld geen
zelfstandige activiteit uitoefenen. In Duitsland, Luxemburg, Hongarije, Griekenland en het Verenigd
Koninkrijk moet een arbeidsmarkttest eerst aantonen dat een bepaalde vacature niet kan worden
ingevuld door een inlander (Konhle-Seidle & Bolits, 2016).
Om vluchtelingen sneller op de arbeidsmarkt geïntegreerd te krijgen zou een ‘fast track’ programma
kunnen worden opgezet. Een voorbeeld hiervan kan gevonden worden in Zweden. Voor bepaalde
beroepen (dokters, verpleegsters, leerkrachten, ingenieurs) werd een bijzonder programma
samengesteld. Asielzoekers die hiervoor in aanmerking komen krijgen al van bij het begin extra
taallessen, taallessen toegepast op hun vakgebied, onderwijs in hun vakgebied en een erkenning van
hun competenties (Adecco Group, 2017).
Vergeleken met andere Europese landen doet België het niet slecht. De wachttermijn voor
vluchtelingen bedraagt vier maanden en is dus eerder kort.
1.2.3. Toegang tot de arbeidsmarkt in Vlaanderen
Sinds 2015 mogen asielzoekers die een aanvraag tot bescherming hebben ingediend bij de Dienst
Vreemdelingenzaken werken na vier maanden. Om te kunnen werken moeten ze over de juiste
documenten en kaarten beschikken. Hieronder worden deze documenten en kaarten weergegeven.
Asielzoekers die hun aanvraag registreren krijgen een bijlage 26. Met deze bijlage moeten asielzoekers
een Attest van Immatriculatie aanvragen bij de gemeente waar ze wonen. Dit attest is geldig voor drie
maanden en kan drie maal verlengd worden. Na een jaar wordt het per maand verlengd (Agentschap
voor Integratie en Inburgering, 2018).
Vanaf vier maanden na de asielaanvraag mogen asielzoekers werken. Ze moeten hiervoor een
arbeidskaart C aanvragen. Dit gebeurt bij de provinciale Dienst Economische Migratie. Het
aanvraagdossier bestaat uit vier documenten. Het bevat een aanvraagformulier waarop de aanvrager
zijn naam, geboortedatum, en huidige verblijfstoestand vermeldt. Op het inlichtingenblad moeten de
identiteitsgegevens, verblijfstitel, huidige verblijfsplaats en details over de asielprocedure worden
ingevuld. Dit blad moet ondertekend worden door de burgemeester van de gemeente waar de
asielzoeker woont. Met deze handtekening verklaart de burgemeester dat de ingevulde inlichtingen
overeenkomen met de informatie waarover de gemeente beschikt. De aanvrager moet een kopie van
de actuele verblijfstitel toevoegen. Tenslotte moet het dossier een uittreksel van het wachtregister
met opgave van de verblijfshistoriek bevatten. Als niet alle documenten worden bijgevoegd, kan de
aanvraag geweigerd worden. Het aanvragen van de arbeidskaart is gratis (Dienst Economische
Migratie, 2018).
12
De arbeidskaart C geeft toegang tot alle beroepen bij alle werkgevers gevestigd op het Belgisch
grondgebied. De werkgever moet regelmatig nagaan of de werknemer nog steeds in het bezit is van
een geldige arbeidskaart en geldige verblijfspapieren. Hoelang de arbeidskaart geldig is, is
persoonsafhankelijk. De termijn bedraagt maximum twaalf maanden. De arbeidskaart kan verlengd
worden. Een werkgever die een werknemer met een arbeidskaart C wil aanwerven moet hiervoor geen
extra administratieve procedure doorlopen (Dienst Economische Migratie, 2018).
De asielprocedure kan resulteren in een erkenning als vluchteling of subsidiair beschermde.
Afhankelijk van het soort erkenning worden verblijfsdocumenten en bepaalde rechten in België
toegekend.
Wanneer iemand erkend wordt als vluchteling, krijgt hij eerst een verblijf van beperkte duur. Concreet
betekent dit dat hij een elektronische identiteitskaart A voor 5 jaar ontvangt. In die 5 jaar kan de
verblijfsstatus worden opgeheven of ingetrokken op basis van artikel 1C van het Vluchtelingenverdrag.
Een voorbeeld van een bepaling onder dit artikel is de intrekking van het statuut omdat e valse
verklaringen werden afgelegd. Na vijf jaar krijgen erkend vluchtelingen een onbeperkt verblijf. Ze
krijgen dan een elektronische identiteitskaart B.
Erkend vluchtelingen hebben dezelfde toegang tot de arbeidsmarkt als Belgen. Ze hebben geen
arbeidskaart of beroepskaart nodig. Dit geldt vanaf het moment dat ze erkend zijn als vluchteling
(Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Thuislozen, 2018).
Ook subsidiair beschermden krijgen eerst een beperkt verblijf. Concreet betekent dit dat ze een
elektronische identiteitskaart A krijgen. Deze kaart moeten ze na één jaar zelf verlengen bij het
gemeentebestuur. Wanneer de dienst Vreemdelingen zaken van oordeel is dat de levensbedreigende
situatie in het herkomstland nog bestaat zal de kaart meteen voor twee jaar verlengd worden. Na vijf
jaar krijgen subsidiair beschermden een onbeperkt verblijfsrecht. Hieraan is een elektronische
identiteitskaart B verbonden.
Gedurende de eerste vijf jaar hebben subsidiair beschermden een arbeidskaart C nodig om te mogen
werken. De voorwaarden die hieraan verbonden zijn dezelfde als voor asielzoekers. Van zodra
subsidiair beschermden onbeperkt in België mogen blijven hebben ze de arbeidskaart niet meer nodig
(Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Thuislozen, 2017).
13
1.3. Taal
1.3.1. Taal als hindernis
Vluchtelingen plannen het vertrek uit hun thuisland niet. Het land waar ze toekomen is geen bewuste
keuze, maar eerder een toevallige gebeurtenis. Bijgevolg hebben ze geen band met het gastland en
kennen ze de taal niet (Degler, Liebig, Senner; 2017).
Het leren van een taal is een lang en intensief proces. Hoogopgeleiden zouden pas na een voldoende
taalkennis hebben om een job conform hun opleidingsniveau uit te kunnen oefenen. Eén op vijf
vluchtelingen is analfabeet. Voor hen verloopt het proces van taalverwerving veel moeilijker2
(Lambrecht, de Vos & Van de Cloot, 2016).
Duits onderzoek heeft uitgewezen dat taal en werk aan elkaar gelinkt zijn. Figuur 5 geeft aan dat
vluchtelingen met een gemiddeld taalniveau vaker aan het werk zijn dan degene met een
beginnersniveau (Degler, Liebig, Senner; 2017). De OECD deed een enquête bij Duitse werkgevers. Uit
deze enquête bleek dat werkgevers kennis van de landstaal belangrijk vinden. Dit wordt aangeduid in
figuur 6. Voor het uitoefenen van laaggeschoolde jobs acht 50% van de werkgevers een goede kennis
van de taal belangrijk. Dit loopt op tot 90% voor jobs voor hoger opgeleiden. 61% van de werkgevers
gaf aan dat onvoldoende taalkennis doorslaggevend is voor het niet aanwerven van een vluchteling.
Bij werkgevers die reeds met vluchtelingen hadden gewerkt, werd gepeild naar hun ervaringen. De
meeste werkgevers die moeilijkheden ondervonden, gaven aan dat dit met taal te maken had (60%)
(Liebig & Degler, 2017).
2 Voor meer informatie over taalverwerving bij vluchtelingen zie ook ‘Learning the Language of a New Country: A Ten‐year Study of English Acquisition by South‐East Asian Refugees in Canada’ (How & Beiser 2006)
14
Figure 5 Verhouding tussen taalkennis en kans op werk <<Bron Degler & Liebig, 2017>>
Figure 6 Taalkennis nodig bevonden om voor een job uit te oefenen, bekeken per opleidingsniveau <<Bron Degler & Liebig, 2017>>
De verplichte taallessen, die deel uitmaken van het inburgeringstraject, zijn beperkt in duurtijd. In
Vlaanderen gaat het om 120 uren in het volwassenenonderwijs. Ter vergelijking, in onze buurlanden
Duitsland en Nederland, gaat het om 600 uren. Het aantal lesuren in Vlaanderen is onvoldoende om
het vereiste A2 niveau te behalen. Vele mensen zijn hiervoor aangewezen op een vervolgtraject. Dit
vervolgtraject wordt niet altijd opgestart. Hiervoor zijn er verschillende oorzaken. Mensen verliezen
bijvoorbeeld de moed. De combinatie met het gezin wordt te zwaar of ze vinden een job waarvoor
taalkennis niet nodig is. In dit laatste geval gaat het vaak over jobs in het zwarte circuit. Dit kan tot
gevolg hebben dat mensen die verschillende jaren in België wonen de taal niet beheersen, wat het
moeilijk maakt om een stabiele en duurzame job te vinden.
15
Vooral laaggeschoolde vluchtelingen hebben nood aan een vervolgtraject. In de praktijk is het juist
deze groep vluchtelingen die snel aan het werk wil. Ze hebben nood aan zeer praktisch en
arbeidsgericht taalonderwijs. Dit arbeidsmarktgerichte onderwijs is pas beschikbaar wanneer mensen
al enige kennis Nederlands hebben (Geets, Pauwels & Wets; 2006).
1.3.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Er kunnen verschillende oplossingen voor het taalprobleem geformuleerd worden. Zo is het belangrijk
dat er intensieve cursussen voor analfabeten worden georganiseerd. De basiscursus en de
vervolgtrajecten moeten combineerbaar zijn met zorgtaken en met het zoeken naar / uitoefenen van
een job. Online cursussen zouden hier een oplossing kunnen voor bieden.(Geets, Pauwels & Wets;
2006). Er moet meer geïnvesteerd worden in taalverwerving op de werkvloer. Een voorbeeld hiervan
vinden we in Finland waarbij vluchtelingen deeltijds werken en deeltijds taallessen krijgen op de
werkvloer. Verder moet er worden ingezet op beroep specifieke woordenschat. Vluchtelingen zouden
deze taal al van bij het begin moeten aanleren. Een voorbeeld hiervan vinden we in Noorwegen waar
vluchtelingen bijvoorbeeld twee dagen per week naar een bedrijf gaan om beroepspecifieke
woordenschat te leren (OECD, 2016 & Ott, 2013; Geets, Pauwels & Wets; 2006).
Hooggeschoolden hebben interesse in intensieve taallessen omdat deze hen in staat stellen sneller
een job conform hun opleidingsniveau te vinden. Dit soort opleidingen wordt gegeven aan een
universitair talencentrum. De prijs van deze opleidingen is hoog. Het is een aanbeveling om de prijs
van deze opleidingen te verlagen, zodat iedereen de kans krijgt om op het juiste niveau in te
stappen.(Geets, Pauwels & Wets; 2006).
1.3.3. Taal in Vlaanderen
In Vlaanderen maken Nederlandse lessen deel uit van het verplichte inburgeringstraject.
Vluchtelingen gaan op intake gesprek bij het Agentschap Integratie en Inburgering. In dit gesprek
worden ze bevraagd over hun taalkennis, verwachtingen, opleidingen,… Soms wordt er ook een logica-
en niveau test afgenomen. De resultaten van deze tests worden gebruikt om te bepalen in welke
onderwijsinstelling de vluchtelingen een basisopleiding Nederlands moeten volgen. Dit kan een
Centrum voor Volwassenonderwijs, een Centrum voor Basiseducatie of Universitair talencentrum zijn.
(Agentschap Integratie & Inburgering, 2018).
In Vlaanderen wordt het inburgeringsattest afgeleverd na het volgen van een traject en op voorwaarde
dat men slaagt voor de taaltest. Concreet betekent dit dat een A2 niveau Nederlands moeten worden
behaald. Voor analfabeten wordt er een uitzondering gemaakt. A2 niveau wil zeggen dat de vluchteling
in staat is korte zinnen met eenvoudige woorden te schrijven. Verder kunnen ze een eenvoudige
vacature, brochure of persoonlijk briefje lezen. Mondeling zouden ze korte gesprekjes moeten kunnen
16
voeren . Het gaat bijvoorbeeld om dialoogjes waarin ze zichzelf voorstellen (Agentschap Integratie &
Inburgering, 2018).
Wanneer de taallessen in de inburgeringscursus zijn afgerond kunnen vluchtelingen doorstromen naar
de VDAB. VDAB biedt verschillende taalcursussen aan. Zo zijn er schakelopleidingen voor vluchtelingen
die een opleiding willen starten of op zoek zijn naar werk. Mensen die een opleiding volgen, kunnen
hiervoor ook taallessen volgen. Verder bieden ze taallessen aan tijdens een individuele
beroepsopleiding. Ook kan er op vraag van de werkgever een cursus Nederlands op de werkvloer
gestart worden. De taalopleidingen bij VDAB zijn kort, intensief en specifiek gericht op werk.
Tot voor kort testte VDAB de taalvaardigheid van de vluchteling, alvorens hen toe te laten tot een
cursus. Wanneer een vluchteling niet slaagde voor de test werd hij doorverwezen naar een
vervolgcursus Nederlands. Enkel vluchtelingen die geslaagd waren, konden een opleidingen volgen bij
VDAB. In 2017 stelde VDAB het actieplan ‘integratie door werk’ op. De eerste doelstelling van dit
actieplan is zorgen voor een snel en duurzaam traject naar werk op maat. Om dit te realiseren werd er
afgestapt van het instapniveau Nederlands. Nederlands wordt nu niet meer als voorwaarde gezien
(VDAB, 2017).
1.4. Werkgeversbenadering
1.4.1. Drempels bij bedrijven
Bedrijven spelen een zeer belangrijke rol in de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Zij
moeten de wil en de mogelijkheden hebben en kennen om vluchtelingen aan te werven. Er zijn heel
wat drempels waardoor vluchtelingen minder snel worden aangeworven.
Literatuur toont aan dat er een verschil bestaat in de werkgelegenheidsgraad tussen vluchtelingen en
autochtonen. Vluchtelingen zijn minder vaak aan het werk. Dit kan deels verklaard worden door
waarneembare kenmerken zoals scholingsniveau, ervaring op de werkvloer, woonplaats,… Er zijn ook
niet- waarneembare factoren zoals netwerken, voorkeuren van individuen en discriminatie (Corluy &
Verbist, 2014).
Verschillende auteurs gingen na in welke mate discriminatie een rol speelt3. In Zweden zette men
hiervoor een experiment op. Er werden drie CV’s met gelijkwaardige kwalificaties opgestuurd naar een
bedrijf. De eerste CV kwam van iemand met een Zweedse naam. De tweede van iemand met een
3 Voor meer gelijkaardig onderzoek zie ook ‘Do employers discriminate less if vacancies are difficult to fill? Evidence from a field experiment’ (Baert, Cockx, Gheyle & Vandamme; 2013), Ethnic discrimination in the Dutch labor market : Its relationship with job characteristics and multiple group membership (Andriessen, Nievers, Dagevos & Faulk; 2012), ‘Seeking similarity: How immigrants and natives manage in the labor market’ (Aslund, Hensvi & Skans, 2014), ‘Why do skilled immigrants struggle in the labor market ? A field experiment with thirteen thousand resumes’ (Oreopoulus, 2011).
17
Midden-Oosters klinkende naam. De derde kwam van iemand met Midden-Oosterse naam en Midden-
Oosterse kwalificaties. De drie soorten CV’s werden opgesteld voor 11 verschillende beroepen. In
totaal werden er bijna 4000 CV’s naar meer dan 100 werkgevers opgestuurd. Uit het onderzoek bleek
dat mensen met een Zweeds klinkende naam 22% meer kans hadden om uitgenodigd te worden voor
een gesprek. 23% van het verschil tussen autochtoon en vluchteling is te wijten aan buitenlandse
competenties. 77% van het verschil is te wijten aan het feit dat de sollicitant een buitenlands klinkende
naam heeft (Carlsson & Rooth, 2008). Gelijkaardig onderzoek werd uitgevoerd in Duitsland. Hieruit
kwam naar voor dat iemand met een Duits klinkende naam 14% meer kans heeft om uitgenodigd te
worden voor een sollicitatiegesprek (Kaas & Magner, 2011).
De twijfel om vluchtelingen aan te werven wordt ook ingegeven door onzekerheid over de
verblijfstatus van vluchtelingen. Dit geldt zeker wanneer het om asielzoekers gaat. Het is namelijk niet
zeker dat de asielaanvraag gegrond zal verklaard worden. Wanneer de vluchteling geen verblijf krijgt
in België, verliest het bedrijf zijn werkkracht. Verder vormt de onwetendheid over de voorwaarden om
vluchtelingen aan te werven een belangrijke drempel voor bedrijven. Vaak wordt de administratie die
gepaard gaat met het aanwerven van een vluchteling overschat (OECD, 2016).
Bedrijven stellen zich ook vragen bij de vaardigheden waarover vluchtelingen beschikken. Zij kunnen
moeilijk inschatten of de vaardigheden aangeleerd in het thuisland matchen met de vaardigheden die
zij zoeken.
1.4.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Het is belangrijk om bedrijven te betrekken bij de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt.
Algemeen wordt gesteld dat de overheid het eenvoudiger moet maken voor bedrijven (in het bijzonder
kmo’s) om te kunnen groeien. Dit kan door subsidies te geven of door lenen eenvoudiger te maken.
Wanneer bedrijven groeikansen hebben, zal de tewerkstelling stijgen Deze bijkomende
arbeidsplaatsen kunnen de tewerkstellingskansen van vluchtelingen verhogen (Ajluni & Kawar, 2015).
Een andere aanbeveling stelt de communicatie met de bedrijven voorop. Elk bedrijf zou op de hoogte
moeten worden gebracht van de wettelijke bepalingen rond het aanwerven van asielzoekers en
vluchtelingen. Dit kan het idee dat een vluchteling aanwerven een hele procedure is doorprikken. Ook
kan het helpen om asielzoekers waarvan de kans groot is dat ze mogen blijven duidelijke papieren te
geven. Syriërs en Afghanen hebben bijvoorbeeld een hoge erkenningsgraad (Eurofound, 2017).
Een derde aanbeveling stelt dat bedrijven moeten aangemoedigd worden. Dit kan op verschillende
manieren. Vooreerst bestaat er de mogelijkheid om financiële stimulansen te geven. Dit wordt reeds
gedaan in enkele Europese landen. In Denemarken krijgen bedrijven die een vluchteling aanwerven
18
subsidies. Dit gebeurt na zes en twaalf maanden tewerkstelling. Het subsidiebedrag is afhankelijk van
de tijd dat de vluchteling al in Denemarken woont. Hoe korter het verblijf, hoe hoger de subsidie. In
Zweden krijgen bedrijven de belastingen die ze betalen op het loon van vluchtelingen terugbetaald.
Een andere mogelijkheid is dat bedrijven worden vrijgesteld voor het betalen van sociale zekerheid
voor de vluchteling. Dit is het Finse systeem (Eurofound, 2017). Een andere manier om bedrijven aan
te moedigen is via het organiseren van campagnes. Ook zou de overheid activiteiten kunnen
organiseren waar vluchtelingen en bedrijven elkaar ontmoeten. Beide elementen zouden er voor
moeten zorgen dat vluchtelingen beter begrepen worden en discriminatie verdwijnt (Liebig & Degler,
2017).
1.4.3. Stimuleren van bedrijven in Vlaanderen
In België stelde het VBO een praktische gids op die de bedoeling heeft bedrijven te informeren en aan
te moedigen om vluchtelingen aan te werven. Deze gids is zeer uitgebreid. De gids beschrijft eerst de
kenmerken van de huidige vluchtelingeninstroom. Ook de economische gevolgen komen aanbod.
Nadien wordt het integratietraject dat vluchtelingen moeten doorlopen uitgelegd. De brochure eindigt
met wat bedrijven moeten weten en doen wanneer ze vluchtelingen willen aanwerven (Taskforce
vluchtelingen, 2017).
1.5. Mobiliteit
1.5.1. Mobiliteit als hindernis
Blumenberg (2007) onderzocht mobiliteit bij Aziatische vluchtelingen in de Verenigde Staten. In haar
onderzoek wordt aangetoond dat er een positieve significante relatie is tussen het krijgen en
behouden van een job en het beschikken over een degelijke auto.
Uit haar onderzoek blijkt ook dat vluchtelingen specifieke problemen ondervinden die gelinkt zijn aan
mobiliteit. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat 85% van de bevraagde vluchtelingen over een
auto bezit. Ze kunnen niet op elk moment gebruik maken van deze auto. De reden hiervoor is dat de
auto gedeeld wordt met andere volwassen gezinsleden. Ook is het zo dat 66% van de respondenten
aangaf over een auto te beschikken die meer dan tien jaar oud is. Bijgevolg zijn de auto’s vaak niet
beschikbaar omdat ze hersteld moeten worden. Verder is het zo dat vluchtelingen vaak niet beschikken
over een geldig rijbewijs.
Het openbaar vervoer zou een oplossing kunnen bieden. Econometrisch onderzoek in het Verenigd
Koninkrijk toont aan dat de werkloosheid kleiner is in gebieden waar het openbaar vervoer goed
georganiseerd is. In de praktijk wordt vastgesteld dat heel wat bedrijven niet bereikbaar zijn met het
openbaar vervoer. Een ander knelpunt is dat vluchtelingen onvoldoende de taal beheersen waardoor
ze de signalisatie niet altijd goed begrijpen. Het is ook moeilijk om hun vragen te stellen aan loket
19
bediendes. Dit zorgt ervoor dat er een zekere angst ontstaat bij vluchtelingen (Blumenberg, 2007 &
Johnson, Ercolan, Mackie; 2017).
1.5.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Vluchtelingen die niet beschikken over een auto en geen gebruik kunnen maken van het openbaar
vervoer dreigen geïsoleerd te raken. Om dit te vermijden kunnen er een aantal maatregelen genomen
worden.
Het is belangrijk om te investeren in goed openbaar vervoer. Het zou voor werknemers mogelijk
moeten zijn om met het openbaar vervoer binnen een redelijke tijd op hun werk te geraken.
Organisatorisch moeten er initiatieven genomen worden die het openbaar vervoer toegankelijker
maken voor anderstaligen. Dit kan door meertalig personeel aan te werven en informatie in
verschillende talen beschikbaar te stellen. Ook het ophangen van uitgebreide, duidelijke symbolen kan
helpen.
Het is ook belangrijk om projecten te ontwikkelen waardoor ook kwetsbare groepen over een wagen
kunnen beschikken. Dit kan op verschillende manieren. Er kan bijvoorbeeld gewerkt worden met
voordelige leningen of leasingprogramma’s. Een andere optie is dat het project de auto’s aankoopt en
deze over de deelnemers verspreid (Blumenberg, 2007 & Johnson, Ercolan, Mackie; 2017).
1.6. Erkennen van diploma en ‘skills’
1.6.1. Erkennen van diploma’s en competenties als opstap.
Er is weinig geweten over het opleidingsniveau van vluchtelingen. De Europese lidstaten houden hier
nauwelijks data over bij. De bestaande data wordt ook niet verwerkt zodat ze voor wetenschappelijk
onderzoek beschikbaar zijn. Ondertussen werden er wel verschillende studies uitgevoerd door
bijvoorbeeld het IMF en UNHCR. Uit deze studies blijkt dat Syriërs die via Griekenland, Europa binnen
komen vaker hoog opgeleid zijn. Mensen uit Eritrea, Afghanistan en Irak zouden gemiddeld minder
hoog opgeleid zijn dan de Europese bevolking. Deze trend wordt bevestigd door de statistische dienst
van de Zweedse overheid. Zij geven aan dat ongeveer 40% van de Syrische bevolking minstens de
hogere middelbare graad heeft afgewerkt. Voor mensen uit Afghanistan gaat het om 20% (Konle-seidle
& Bolits, 2016).
Ook in Vlaanderen worden maar beperkte data bijgehouden. De resultaten zijn ook niet altijd
eenduidig. In Vlaanderen publiceert het Agentschap Inburgering en Integratie gegevens over het
opleidingsniveau van vluchtelingen en asielzoekers die een inburgeringscontract hebben. Uit deze data
blijkt dat de helft van de vluchtelingen enkel over een diploma lager onderwijs beschikt. Bovendien
zou 17% van de vluchtelingen analfabeet zijn. Verschillende OCMW’s hielden een bevraging naar het
20
opleidingsniveau bij hun cliënten. Hieruit kwam naar voor dat 20% van de asielzoekers die via hen
opvang krijgt hooggeschoold is. Uit dezelfde bevraging bleek ook dat meer dan de helft van de
vluchtelingen het middelbaar onderwijs heeft afgemaakt (Lambrecht, De Vos & Van de Cloot, 2016).
Het aantal aanvragen voor diploma erkenning is zeer klein in vergelijking met het aantal ingediende
asielaanvragen. In België werden in de eerste helft van 2016, 454 aanvragen voor diploma erkenning
ingediend door vluchtelingen en asielzoekers. Dit is een laag aantal vergeleken met de bijna 19 000
asielaanvragen die werden goedgekeurd tussen begin 2015 en augustus 2016 (Lambrecht, De Vos, Van
De Cloot, 2016). De oorzaak hiervan kan zijn dat het voor vluchtelingen moeilijk is om hun diploma te
laten erkennen. Omdat ze zijn gevlucht, hebben ze vaak de nodige documenten niet in hun bezit.
Bovendien is het niet mogelijk om deze documenten op te vragen in het land van herkomst (Kohnle-
Seidle & Bolits, 2016).
Voor bedrijven is het ontbreken van diploma’s en het gebrek aan zekerheid over competenties een
struikelblok bij het aanwerven van vluchtelingen. Het erkennen van diploma’s en van elders verworven
competenties kan een positief effect hebben op de aanwerving van vluchtelingen (Ott, 2013 & Adecco
group, 2017).
Opvallend is ook dat vluchtelingen vaak tewerkgesteld worden onder hun opleidingsniveau. Figuur 7
geeft weer dat vluchtelingen vaker dan andere groepen een job uitoefenen onder hun niveau. Dit
probleem kan verholpen worden door diploma – en competentie erkenning.
Figure 7 Overkwalificatie bij autochtonen, niet-Europeanen en vluchtelingen met tertiaire educatie in 2014 <<Bron Degler & Liebig, 2016>>
21
1.6.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Om beter gebruik te maken van de vaardigheden en competenties van vluchtelingen is het belangrijk
om te starten vanuit de talenten die ze hebben.
In de literatuur wordt een stelselmatige erkenning van diploma’s van vluchtelingen aangeraden. De
erkenning van diploma’s zou via een eenvoudige procedure moeten verlopen. Wanneer er
documenten ontbreken zou er een procedure moeten mogelijk zijn waarin de competenties van
vluchtelingen gemeten en erkend worden. Vluchtelingen zouden intensief begeleid moeten worden
gedurende het proces van diploma-erkenning (Ott, 2013; Burggraeve & Piton, 2016).
Het is belangrijk om al tijdens de asielprocedure werk te maken van het meten en erkennen van de
competenties . Dit is zeker belangrijk voor de laag en ongeschoolde vluchtelingen. De focus moet
eerder gericht zijn op de skills die vluchtelingen hebben dan op hun diploma’s. Wanneer de
vaardigheden van vluchtelingen zijn vastgelegd kunnen deze worden omgezet in een
gestandaardiseerd CV. In de Europese lidstaten bestaan er al verschillende projecten die hier op
inzetten. Deze projecten bevinden zich vaak op het lokale niveau. Ze zouden moeten worden
doorgetrokken naar het centrale overheidsniveau. Enkel wanneer er een gestandaardiseerde en
transparante procedure ontstaat, is er duidelijkheid naar werkgevers toe (Degler & Liebig, 2017). De
CV ’s van vluchtelingen zouden bovendien verzameld kunnen worden in één database die toegankelijk
is voor de werkgevers. Zo kunnen werkgevers gericht opzoek gaan naar iemand met een profiel dat
binnen het bedrijf past (OECD, 2016).
Vluchtelingen moeten ervaringen kunnen opdoen door hen opleidingen te laten volgen en stages te
laten lopen in bedrijven. Dit kan eventueel ook leiden tot een jobaanbieding (Ott, 2013; Adecco, 2017).
Verder kan het aangewezen zijn om vluchtelingen een tijd lang over voldoende middelen te laten
beschikken om hen de kans te geven om opnieuw te gaan studeren (Kohnle-Seidle & Bolits, 2016).
1.6.3. Erkennen van diploma’s en ‘skills’ in Vlaanderen
In Vlaanderen zijn er verschillende mogelijkheden om een diploma of competenties te laten erkennen.
In België gebeurt de erkenning van buitenlandse diploma’s door de dienst NARIC. Elke gemeenschap
heeft zijn eigen NARIC-centrum. NARIC heeft twee verschillende procedures. De eerste procedure is
bedoeld om na te gaan aan welk specifiek Vlaams diploma een buitenlands diploma gelijk is. Voor deze
procedure wordt gekozen wanneer een specifieke erkenning nodig is voor het beroep dat men wil
uitoefenen. Deze procedure neemt in theorie 120 dagen in beslag. De tweede procedure is bedoeld
om het niveau van de studie te laten erkennen (middelbaaronderwijs, bachelor, master). Deze
procedure wordt gevolgd wanneer de job die iemand wil uitoefenen enkel een niveau-erkenning
22
vraagt, of wanneer er in Vlaanderen geen overeenkomstige job bestaat. Ook wanneer er onvoldoende
bewijsmateriaal is voor een specifieke erkenning, wordt deze procedure gevolgd. Deze procedure
neemt 60 dagen in beslag. Uit de interviews die ik afnam, bleek dat de termijnen voor diploma-
erkenning langer zijn. Ze kunnen oplopen tot twee jaar.
Vluchtelingen kunnen hun aanvraag doen vanaf het moment dat ze een asielaanvraag hebben
ingediend. Ze kunnen hiervoor hulp vragen bij het onthaalbureau. Hoewel er geen specifieke
procedure is voorzien voor vluchtelingen, zijn er aanpassingen. Zo kan de aanvraag ook worden
goedgekeurd als niet alle stukken zijn bijgevoegd. Wel moet er altijd een document aanwezig zijn dat
bewijst dat de opleiding in het thuisland goed werd afgerond. Er moet ook een zeer uitgebreide
vragenlijst worden ingevuld. Voor vluchtelingen zijn de procedures bij NARIC kosteloos (NARIC
Vlaanderen, 2018).
Een andere optie is het VLIR-traject. Dit traject is beschikbaar voor vluchtelingen die over een
masterdiploma in de economie, ingenieurswetenschappen of exacte wetenschappen beschikken. Zij
kunnen een traject volgen aan een Vlaamse universiteit. De vluchtelingen volgen gedurende één
semester enkele vakken die aansluiten bij hun behaalde diploma. Deze lessen worden aangevuld met
een seminarie, stage of schrijfopdracht. Aan het einde van het traject wordt beslist of het
buitenlandsdiploma kan worden gelijkgesteld (NARIC Vlaanderen, 2018).
Er is voor vluchtelingen ook de mogelijkheid om competenties te laten erkennen. Dit kan bij één van
de EVC – aanbieders. Een EVC bewijs kan gebruikt worden bij het zoeken van een job of om
vrijstellingen te krijgen bij een opleiding (EVC, 2018).
23
2. Aanbevelingen die inspelen op kansen
Er zijn niet alleen drempels die de toegang tot de arbeidsmarkt bemoeilijken. Er dienen zich ook kansen
aan. In dit onderdeel geef ik eerst een mogelijk kans aan. Vervolgens worden de aanbevelingen uit de
literatuur weergegeven. Tenslotte leg ik de situatie in Vlaanderen uit.
2.1. Opstarten van een eigen onderneming
2.1.1. Opstarten van een eigen onderneming als kans4
Uit een enquête bij 2300 asielzoekers en vluchtelingen, die tussen 2013 en 2016 naar Duitsland
kwamen, bleek dat 27% van de vluchtelingen in het herkomstland een zelfstandig beroep uitoefende.
Daarentegen oefent amper 2% van de vluchtelingen een zelfstandig beroep uit in Duitsland (Liebig &
Degler, 2017).
Het opstarten van een eigen onderneming vraagt financiële middelen en heel wat kennis (taal,
wetgeving,…). Dit kan een mogelijke verklaring zijn waarom weinig vluchtelingen een eigen
onderneming opstarten (Liebig & Degler, 2017).
Wanneer vluchtelingen niet aan de slag gaan als ondernemer gaat er potentieel verloren. Hugo (2013)
toonde aan dat vluchtelingen een grotere voeling hebben met het opstarten van een eigen
onderneming dan andere migranten. Vluchtelingen blijken goed kansen en risico’s te kunnen
inschatten. Ze beschikken over een zekere ‘competentie’ om succesvol een onderneming op te starten.
2.1.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Wanneer vluchtelingen geen onderneming kunnen oprichten omdat het wettelijk of financieel niet
haalbaar is, gaat er potentieel verloren. Daarom is het belangrijk om hier op in te zetten.
Zo is het belangrijk dat in de wet wordt voorzien dat vluchtelingen een onderneming kunnen oprichten.
In sommige Europese landen is dit niet toegelaten. Voorbeelden hiervan zijn : Zweden en het Verenigd
Koninkrijk. (Konle-Seidle & Bolits, 2016).
Ook moeten vluchtelingen in de mogelijkheid gesteld worden om een lening aan te gaan (Ajluni &
Kawar) en bij te scholen om een eigen zaak te kunnen opstarten (Ajluni & Kawar, 2015).
2.1.3. Ondernemen in Vlaanderen
In Vlaanderen hebben zowel asielzoekers, subsidiair beschermden als erkende vluchtelingen het recht
om een onderneming op te starten.
4 Voor informatie over vluchtelingen (en anderen migranten) en ondernemerschap zie ook Immigrants' Propensity to Self‐Employment: Evidence from Canada (Li, 2006), Personal agency in newly arrived refugees: The role of personality, entrepreneurial cognitions and intentions, and career adaptability (Obschonka, Hahn, ul Habi Bawja, 2018)
24
Asielzoekers en subsidiair beschermden moeten een beroepskaart aanvragen om een zelfstandig
beroep te mogen uitoefenen. De beroepskaart laat hen toe een specifieke activiteit uit te oefenen voor
een periode tussen één en vijf jaar.
Ze kunnen hun beroepskaart aanvragen bij een erkend ondernemingsloket. Op het aanvraagformulier
wordt gevraagd naar de identiteitsgegevens van de asielzoeker en de juridische vorm van de
onderneming. Ook moeten er bewijsmiddelen worden voorgelegd. Deze bestaan uit algemene en
specifieke documenten. De algemene documenten bevatten een voorblad, een getuigschrift van goed
gedrag en zeden, een bewijs dat de aanvraagkost werd betaald en een kopie van de
verblijfsvergunning. Voorbeelden van specifieke documenten zijn: CV en werkervaring, behaalde
diploma’s, bewijs van ondernemingsvaardigheden, motivatiebrief, ondernemingsplan,…
De gewestelijke Dienst Economische Migratie hanteert drie criteria voor de toekenning van de
beroepskaart. Ten eerste moet het recht op verblijf aangetoond worden. Dit kan door het
immatriculatie-attest voor te leggen. Verder wordt er nagegaan of de asielzoeker toegang tot het
beroep heeft. Tenslotte moet de activiteit die de asielzoeker wil uitoefenen economisch nut hebben
voor Vlaanderen. De term economisch nut wordt ruim geïnterpreteerd . Zo kan het gaan om de creatie
van werkgelegenheid, nuttige investeringen, of innovatie. Het economisch nut kan op sociaal, cultureel
of sportief vlak gecreëerd worden.
Wanneer de beroepskaart verlopen is kan deze vernieuwd worden. Er wordt dan wel nagegaan of de
onderneming correct heeft bijgedragen tot de belastingen en sociale zekerheid. Bovendien moet ook
het economisch nut bereikt zijn (Dienst Economische Migratie, 2018).
Omdat erkende vluchtelingen dezelfde toegang tot de arbeidsmarkt hebben als Belgen, moeten ze
geen beroepskaart aanvragen (Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Thuislozen, 2018).
2.2. Spreiding over de gemeenten van het grondgebied
2.2.1. Spreiding over de gemeenten als kans
Er zijn grote regionale verschillen in de tewerkstelling van vluchtelingen. Zweeds onderzoek wees uit
dat in sommige regio’s en steden bijna dubbel zoveel vluchtelingen aan het werk zijn dan in andere
regio’s. Bepaalde regionale kenmerken zorgen dan ook voor betere of slechtere kansen voor
vluchtelingen. Vluchtelingen vinden moeilijker werk in steden waar er een universiteit is. Een mogelijke
verklaring is dat de vluchtelingen het in deze steden moeten opnemen tegen een grote groep
hooggeschoolden. Een andere vaststelling is dat vluchtelingen moeilijker werk vinden in steden die
veel geld van het gemeentefonds krijgen. Ook wanneer de regio te kampen heeft met een hoge
werkloosheid en in regio’s waar er een economische transformatie aan de gang is (laag geschoolde
25
jobs worden vervangen door machines) vinden vluchtelingen moeilijker een job. In kleine steden en
steden waar er vele bedrijvigheid is, vinden vluchtelingen makkelijker een job. Mobiliteit tussen steden
van eenzelfde grondgebied vergroot de kans op werk (Bevelander & Lundh, 2007).
2.2.2. Aanbevelingen in de literatuur
Om de kans op het vinden van een job te vergroten, wordt er in de literatuur aangeraden het
economisch profiel van regio’s en steden mee te laten spelen in de spreiding van asielzoekers over het
grondgebied. In regio’s waar meer jobs beschikbaar zijn, zouden meer vluchtelingen gehuisvest
kunnen worden. Luxemburg, Denemarken en Finland passen deze regel reeds toe (Eurofound,2016;
Konle-Seidle, Bolits & 2016).
Andere auteurs gaan nog verder. Zij stellen voor asielzoekers en vluchtelingen te matchen aan regio’s
waar hun competenties kunnen worden ingezet. Dit impliceert dat de competenties en ‘skills’ van
vluchtelingen tijdens de procedure getest moeten worden. In Nederland probeert men dit vanaf 2016
te doen (Eurofound, 2016).
2.2.3. Spreiding over de gemeenten in België
De opvang van de asielzoekers in België gebeurt in twee fasen. Eerst komen ze in een opvangcentrum
terecht. Na vier maanden kunnen vluchtelingen een overplaatsing naar een lokaal opvanginitiatief
(LOI) aanvragen. LOI’s worden beheerd door de OCMW’s. Vluchtelingen kunnen niet kiezen in welke
gemeente ze willen wonen. Dit gebeurt op basis van beschikbaarheid (Vluchtelingenwerk, 2018;
Fedasil, 2014) .
In 2015 besliste de federale regering om 5000 extra opvangplaatsen voor asielzoekers te creëren via
een spreidingsplan over de gemeenten. Hierdoor wonen de asielzoekers niet meer geconcentreerd in
grote opvangcentra in enkele gemeenten.
Afhankelijk van vier parameters wordt er een bepaald aantal vluchtelingen toegewezen aan elke
gemeente. Het gaat om de volgende vier parameters :
• Aantal inwoners (35%);
• Netto-belastbaar inkomen van de inwoners (20%);
• Aantal leefloners en equivalent leefloners (15%);
• Reeds geleverde inspanningen
Gemiddeld zou een gemeente 10 asielzoekers moeten opvangen (VVSG,2016).
26
Wanneer iemand erkend wordt als vluchteling moet hij binnen de twee maanden het opvanginitiatief
verlaten. De vluchteling kan zich dan inschrijven voor een sociale woning en/ of op zoek gaan naar een
huis op de private woonmarkt (Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2018).
2.3. Maatwerk
2.3.1. Maatwerk als kans
Het profiel van vluchtelingen is erg uiteenlopend. Ze hebben een zeer diverse opleidings – en
werkervaringsachtergrond. Wanneer integratieprogramma’s niet op maat zijn gemaakt kan dit het
integratieproces vertragen. Bovendien kan het voor vluchtelingen demotiverend werken wanneer het
traject dat ze volgen niet op hun niveau gemaakt is (Kohnle-Seidle & Bolits, 2016).
2.3.2. Aanbevelingen in de literatuur
In het algemeen wordt er in de literatuur aangeraden individuele programma’s op te maken. Een
individueel programma zou moeten bestaan uit de erkenning van vaardigheden en diploma’s,
aangepaste taallessen, zoektocht naar stageplaatsen, werk en tewerkstellingsmaatregelen die passen
bij het profiel van de vluchtelingen. Het is belangrijk dat de vluchteling doorheen dit traject begeleid
wordt door mensen met een specifieke opleiding in het vakgebied (Kohnle-Seidle & Bolits, 2016).
Enkel door vluchtelingen op lange termijn te begeleiden kan er gegarandeerd worden dat ze een
duurzame job zullen vinden. Dit is zeker het geval wanneer het gaat om vluchtelingen met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt, omdat ze bijvoorbeeld analfabeet zijn.
Extra aandacht in deze op maat gemaakte trajecten zou moeten gaan naar vrouwen. Vrouwen hebben
minder vaak dan mannen gewerkt in het herkomstland. Ze zijn vaak ook minder hoogopgeleid. Dit
zorgt ervoor dat ze nog moeilijker een plaats vinden op de arbeidsmarkt. Ook blijkt uit onderzoek dat
vrouwen minder vaak deelnemen aan tewerkstellingsprojecten. Om vrouwen aan te moedigen kan het
helpen kinderopvang te voorzien (Degler & Liebig).
Een andere erg kwetsbare groep zijn vluchtelingen met trauma’s5. Mentale problemen hebben
gevolgen voor het hele integratie proces. Het is dan ook belangrijk dat vluchtelingen bij aankomst hier
op gescreend worden. Nadien moeten vluchtelingen worden geholpen bij het verwerken van trauma’s.
De weg naar werk moet worden aangepast aan wat voor de mensen mogelijk is (Kohnle-Seidle & Bolits,
2016).
5 Voor meer informatie over psychische problemen en trauma’s bij vluchtelingen zie ook ‘A cross-sectional investigation of the health needs of asylum seekers in a refugee clinic in Germany’ (Goodman, Jensen, Galante; 2018), Prevalence of and risk factors for mental disorders in refugees (Giacco, Laxhman & Priebe; 2018), The Social Determinants of Refugee Mental Health in the Post-Migration Context: A Critical Review (Hynie, 2018).
27
2.4. Concentratie van diensten
2.4.1. Concentratie van diensten als kans
Het traject dat vluchtelingen doorlopen bestaat uit verschillende stappen. Ze moeten de taal leren,
inburgeren, op zoek gaan naar werk en een woning,… Bijgevolg is er ook een veelheid van organisaties
betrokken bij de integratie van vluchtelingen. Denk maar aan VDAB, OCMW, stadsbesturen,… Het is
van groot belang dat deze diensten de informatie waarover ze beschikken met elkaar delen.
2.4.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Om er voor te zorgen dat het integratieproces zo vlot mogelijk verloopt, wordt in de literatuur
aangeraden een loket op te starten waarin alle diensten en instanties verzameld zijn. Het zou gaan om
een fysieke plaats. De verschillende diensten kunnen dan hun werking op elkaar en op het pad naar de
arbeidsmarkt afstemmen (Liebig & Degler, 2017; Lambrecht, De Vos & Van De Cool, 2016).
Verder is het ook belangrijk dat de verschillende diensten en instanties de data met betrekking tot de
vluchtelingen goed bijhouden en met elkaar delen. Hoe meer data men verzameld, hoe beter het
traject kan worden afgestemd op het profiel van de vluchteling (Liebig & Degler, 2017; Lambrecht, De
Vos & Van De Cool, 2016).
2.4.3. Concentratie van diensten in Vlaanderen
In Antwerpen werden in 2016 de eerste fysieke loketten opgericht. Het gaat om een onthaalbureau
waar het Agentschap Integratie & Inburgering, OCMW Antwerpen en VDAB Antwerpen samen zitten.
Op de website van de stad Antwerpen wordt aangegeven dat deze samenwerking zou moeten leiden
tot een aangepast inburgerings- en activeringstraject (OCMW Antwerpen, 2018).
2.5. Samenwerken met het middenveld
2.5.1. Samenwerking als kans
Het middenveld speelt een fundamentele rol in het opvangen en begeleiden van vluchtelingen. Tijdens
de grote instroom van vluchtelingen reageerden sommige overheden niet (snel) genoeg op de noden
en behoeften van vluchtelingen. Deze leemte werd opgevangen door het middenveld (Liebig & Degler,
2017).
Hoewel het niet altijd hun core business is, leiden middenveldorganisaties vluchtelingen ook toe naar
werk. Vrijwilligers kunnen niet het werk van de overheid overnemen. Wel kunnen ze vluchtelingen
helpen bij het opstellen van een CV en het zoeken naar een job. Vluchtelingen kennen vaak niemand
wanneer ze hier toekomen. Bij het zoeken van een job maakt de vrijwilliger vaak gebruik van het eigen
sociale netwerk en het netwerk van vrienden. In een survey gehouden bij Duitse ondernemers gaf 40%
28
aan dat ze met vluchtelingen in contact kwamen via een middenveldorganisatie (Liebig & Degler,
2017).
2.5.2. Aanbevelingen uit de literatuur
In de literatuur wordt het creëren van een mentorprogramma aangeraden. In dit soort programma
krijgt elke vluchteling een mentor toegewezen. Deze mentor ondersteunt hem bij het integratieproces.
Het doel van deze programma’s is vluchtelingen aan te moedigen om werk te zoeken en hen te helpen
in dit proces. Mansson & Delander (2017) onderzochten de effecten van zulk mentorprogramma. Ze
vergeleken de kans voor participanten en niet – participanten op het vinden van een job, en het
bereiken van twee verschillende loondrempels. Voor vrouwelijke deelnemers aan het
mentorprogramma vonden zij geen significante effecten. Participerende mannen hebben volgens hun
onderzoek 13,2% punten meer kans dan niet – participanten om een job te vinden waarmee ze meer
dan het minimumloon verdienen. Verschillende persoonsafhankelijke factoren (leeftijd, scholing,
ervaring) beïnvloeden de kansen die iemand heeft om meer uit het mentorprogramma te halen. Het
aantal keer dat de mentor en mentee elkaar ontmoeten heeft geen significant positieve invloed op de
resultaten van het programma. Mansson en Delander ( 2017) concluderen dan ook dat het een goede
start is om mensen te integreren op de arbeidsmarkt. Het is echter geen programma dat snel alle
problemen zal verhelpen.
De lokale overheden en middenveldorganisaties staan het dichtst bij de mensen . Vanuit dit opzicht is
het dan ook belangrijk dat de centrale overheden lokale overheden en middenveld ondersteunen en
zelfs betrekken bij het beleidsproces (Kohnle-Seidle & Bolits, 2016).
2.6. Vrijwilligerswerk
2.6.1. Vrijwilligerswerk als kans
VZW Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk startte in 2017, met hulp van de federale overheid, een
project op dat tot doel heeft meer vluchtelingen als vrijwilliger aan het werk te krijgen. VZW Vlaams
steunpunt vrijwilligerswerk deed in het kader hiervan een bevraging bij 167 organisaties naar de
samenwerking met vluchtelingen. Hieruit kwam heel wat informatie naar boven. Ik geef enkele
voorbeelden. Volgens het onderzoek zou slechts 5% van de organisaties niet bereid zijn om samen te
werken met vluchtelingen. Het onderzoek wijst op de voordelen die verbonden zijn aan het inzetten
van vluchtelingen als vrijwilliger. Volgens de respondenten zou het ervoor zorgen dat mensen een
ander beeld krijgen van vluchtelingen. Ook zou het vluchtelingen voldoening geven. Door
vrijwilligerswerk te doen krijgen de vluchtelingen de kans om de Nederlandse taal te oefenen. Uit de
bevraging blijkt ook dat 66% van de vluchtelingen enthousiast is over vrijwilligerswerk.
29
Een verdere literatuurstudie bevestigt dat door vluchtelingen te laten participeren als vrijwilliger de
beeldvorming over vluchtelingen kan veranderen. Het zorgt er namelijk voor dat autochtonen,
vluchtelingen leren kennen in een gewone dagelijkse context. Verder wordt in de literatuur
aangegeven dat vrijwilligerswerk kan fungeren als leerschool. Vluchtelingen krijgen de kans om op het
werkveld aan de slag te gaan en nieuwe dingen te leren. Dit kan een hulpmiddel zijn wanneer iemand
lange tijd inactief is geweest. Bovendien kunnen ze de taal oefenen. Vrijwilligerswerk kan tenslotte ook
een opstap bieden voor een betaalde job. Dit kan wanneer de vrijwilligersplek zelf een job aanbiedt of
wanneer de vluchtelingen contacten leggen die belangrijk zijn voor het vinden van werk (Kohnle-Seidle
& Bolits, 2016; Geets, Pauwels & Wets, 2006).
2.6.2. Aanbevelingen uit de literatuur
Uit een bevraging van VZW Vlaams steunpunt vrijwilligerswerk kan worden vastgesteld dat
organisaties vooral nood hebben aan ondersteuning. Ze willen een duidelijk zicht hebben op de
vrijwilligerswetgeving en ook een plaats waar ze terecht kunnen met vragen en problemen. Verder zou
het voor hen voordelig zijn wanneer er een database wordt opgesteld waarin ze actief kunnen zoeken
naar vluchtelingen die als vrijwilliger willen werken.
2.6.3. Vrijwilligerswerk in Vlaanderen
Sinds 2014 mag bijna iedereen die wettig in België verblijft of recht heeft op opvang vrijwilligerswerk
doen. Dit wil zeggen dat zowel erkend vluchtelingen, subsidiair beschermden als asielzoekers mogen
werken als vrijwilliger. Gezinsleden van gezinnen met minderjarige kinderen en zonder wettig verblijf
zijn uitgesloten van vrijwilligerswerk. Voor iedereen die mag werken als vrijwilliger geldt er een
meldingsplicht. Asielzoekers moeten melding doen bij FEDASIL. Wanneer ze vrijwilligerswerk doen,
kunnen ze een vrijwilligersvergoeding krijgen. De vrijwilligersvergoeding heeft geen invloed op het
eventuele dagloon in het asielcentrum. Erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden moeten
melding maken bij het OCMW wanneer ze een leefloon krijgen en bij RVA wanneer ze een
werkloosheidsuitkering krijgen (VZW Vlaams steunpunt vrijwilligerswerk, 2017).
30
Deel vier Integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt door Vlaamse
projecten
1. Methodologie
1.1. Dataverzameling
Het onderzoek dat ik heb gevoerd is deductief. In de literatuur worden al enkele assumpties gemaakt
met betrekking tot de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Deze vormden de basis voor
mijn eigen onderzoek. Ik streef in mijn thesis naar theoretische generaliseerbaarheid. Dit wil zeggen
dat ik hoop de theorieën te kunnen aanvullen met voorbeelden uit de praktijk (van Thiel, 2015).
Mijn onderzoek is van kwalitatieve aard. Ik maakte gebruik van een multiple case design. Om
verschillende redenen heb ik voor deze methode gekozen. Ten eerste is het onderwerp van mijn
masterproef zeer actueel. De projecten zijn nog niet afgelopen. Dit geeft mij de kans om ze in hun
huidige context te bestuderen. Ten tweede is het aantal projecten in Vlaanderen beperkt. Na een
grondige online zoektocht vond ik tien specifieke projecten. Deze projecten hebben een hetzelfde doel
maar zijn verder wel uniek. Om deze redenen heeft het opstellen van een gestandaardiseerde
vragenlijst geen nut. Ten derde wil ik ook een praktisch element toevoegen aan de masterproef. Om
goede aanbevelingen te kunnen geven, lijkt het me dan ook essentieel dat ik de projecten in de diepte
bekijk en er zoveel mogelijk informatie probeer over te verzamelen (van Thiel, 2015).
Ik heb elk project dat ik online kon vinden gecontacteerd via email. Uiteindelijk heb ik semi –
gestructureerde interviews afgenomen bij zes projecten. De projecten, de manier van onderzoeken en
hun contactpersonen zijn te vinden in de tabel op de volgende pagina.
31
Project Manier van onderzoeken Contactpersonen
Brugge werkt (Brugge) 1) Interview
2) Document
Tom Feys, expert integratie
stad Brugge
Benedicte Willems,
coördinator project
Aiman Bahlawan, deelnemer
project
Refu – interim (Gent) Interview Farah Laporte, coordinator
project
Werkplek vluchtelingen Gent
(Gent)
Document Britt Roels, coördinator project
ESF project Turnhout
(Turnhout)
1) Interview
2) Document
Birgit Oris, OCMW coördinator
wonen en werken
Rising Youth (Antwerpen) Bijwonen infosessie over het
project
Benjamin Gérard, oprichter
rising youth
Tech check (Antwerpen) 1) Interview
2) Document
Anke De Meayer, medewerker
werkvorm (één van de partners
uit het project)
MicroStart (Gent) 1) Interview
2) Document
3) Conferentie
Lens Lapauw, partnership
manager Vlaanderen
Hassan Abo Esmail,
Microkrediet adviseur
AZO (Verspreid over Vlaamse
provincies)
Interview Frank Maleszka,
projectcoördinator
1.2. Analyse
1.2.1. Analyse van de literatuur
Eerst geef ik weer hoe ik met de literatuur aan de slag ben gegaan. De verwerking van mijn interviews
is hier namelijk grotendeels op gebaseerd. Ik baseerde mijn werkwijze op het hoofdstuk kwalitatieve
32
analyse uit het Handboek Kwalitatieve Onderzoeksmethoden van Dimitri Mortelmans. Ik ben aan de
slag gegaan met zestien basisteksten en tien aanvullingen. De aanvullingen waren wetenschappelijke
uitbreidingen op wat ik las in de basisteksten. Ik ging na wat de bron was van elk van deze teksten en
maakte een onderscheid tussen beleidsmatige teksten (geschreven door OECD, Europese unie,
denktanken, …) en teksten gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift.
Sommige van deze documenten telden meer dan 100 pagina’s. Een goede verwerking was dus
belangrijk. Ik las alle teksten door en noteerde alle elementen die een antwoord boden op mijn
onderzoeksvraag. Deze samenvattingen fungeerden als mijn open codering. Nadien ging ik opnieuw
door al mijn samenvattingen. Door axiaal te coderen probeerde ik de overblijvende informatie te
reduceren en informatie uit de verschillende teksten aan elkaar te koppelen. Bij het axiaal coderen is
het volgens Mortelmans (2013) belangrijk om verschillende concepten te onderscheiden. Een concept
zijn elementen die samen horen. Al tijdens het lezen van de teksten ontdekte ik dat zeer veel auteurs
dezelfde aanbevelingen doen. Ik kon dan ook snel verschillende concepten onderscheiden. Ik
hanteerde mijn eigen werkwijze bij het axiaal coderen. Ik startte met de eerste tekst die ik las en duidde
in verschillende kleuren de soorten hindernissen en aanbevelingen aan. Zo duidde ik bijvoorbeeld alle
hindernissen en aanbevelingen die te maken hadden met taal aan in het roze. Alle hindernissen die te
maken hadden met vrijwilligerswerk kregen een gele kleur. Binnen in de concepten herkende ik de
verschillende verschijningsvormen. Zo zijn er verschillende redenen waarom taal een barrière is (veel
ongeletterde vluchtelingen, onvoldoende onderwijs,…) en verschillende manieren waarop dit kan
opgelost worden (minder focus op taal, meer werkgerichte taalkennis aanleren,…). In de fase van het
selectief coderen linkte ik de hindernissen aan de aanbevelingen. Ik goot de hindernissen en
aanbevelingen uiteindelijk in één schema. Ik gaf in het schema telkens aan in welke teksten bepaalde
concepten waren terug te vinden. Om mijn werkwijze duidelijker te maken heb ik in bijlage 2 een zeer
verkorte versie van mijn codeerschema weergegeven.
1.2.2. Analyse van het eigen onderzoek
De data die ik analyseerde bestaat uit documenten aangeleverd door de projecten en uit afgenomen
interviews. De interviews heb ik uitgetypt. Ik heb er voor gekozen alles zeer letterlijk uit te typen. Enkel
stopwoordjes heb ik weg gelaten.
Ik gebruik een a – priori benadering voor de codering van de documenten en interviews. Ik startte met
een open codering maar gebruik nadien de codes die ik gebruikt heb in de literatuurstudie terug voor
de axiale codering. Dit heeft te maken met de focus van mijn onderzoek. Ik ga op zoek naar
overeenkomsten tussen de literatuur en de Vlaamse projecten. Na het coderen van elke tekst maakte
ik opnieuw een schema waarin ik alles bij elkaar bracht.
33
Uit de interviews kwamen ook nieuwe elementen naar voren. Deze kregen nieuwe codes toegewezen.
1.2.3. Kwaliteit van de analyse
Het onderzoek dat ik voerde is betrouwbaar, valide en generaliseerbaar.
Betrouwbaarheid houdt in dat de resultaten van het onderzoek consistent en repliceerbaar zijn. In
kwalitatief onderzoek speelt de context steeds een rol. Wanneer een studie herhaald wordt zullen de
resultaten dus nooit exact hetzelfde zijn. Het is echter belangrijk te garanderen dat deze verschillen
gevolg zijn van sociale veranderingen en niet van slecht genomen methodologische beslissingen
(Mortelmans, 2013). Om de betrouwbaarheid te garanderen is het dan ook belangrijk alle
methodologische stappen weer te geven. Ik probeer dit doorheen mijn masterproef op verschillende
manieren te doen.
- In de literatuurstudie heb ik van bij het begin al mijn bronnen zeer goed bijgehouden en
onmiddellijk vermeld.
- Ik heb de bestaande literatuur samengevat en omgezet in een coderingschema. Zowel de
samenvattingen als het schema heb ik bijgehouden. Ze zijn makkelijk te raadplegen.
- Ik heb gewerkt met een duidelijke topic list voor al mijn interviews. Deze is terug te vinden in
bijlage 1.
- Ik heb mijn interviews telkens opgenomen en letterlijk uitgetypt. Ik heb ook de contactpersoon
en de datum vermeld.
- Doorheen mijn masterproef beschrijf ik telkens welke methodologische stappen ik heb
genomen.
Validiteit gaat er om dat je meet wat je beweert te meten. Ik heb verschillende manieren gebruikt om
de validiteit te garanderen. Ik maakte gebruik van verschillende databronnen zoals interviews en
documenten opgesteld door de organisaties. Deze documenten zijn meestal draaiboeken of
subsidieaanvragen. Ik heb geprobeerd uit verschillende invalshoeken naar de projecten te kijken. Zo
interviewde ik voor het project ‘Brugge werkt’ de expert migratie van de stad Brugge, één van de
projectcoördinatoren en een deelnemer van het project. Voor het project Microstart sprak ik met
mensen uit de organisatie maar ik ging ook naar een conferentie waar vluchteling ondernemers
aanwezig waren. Verder ben ik bewust op zoek gegaan naar negatieve bewijzen. Zo wordt er in de
literatuur steeds beschreven dat mentorprojecten een positieve invloed hebben op tewerkstelling.
Wetenschappelijke literatuur geeft aan dat de resultaten van zulke projecten bestaan maar niet
overschat mogen worden.
34
Op het einde van mijn masterproef zal ik enkele bedenkingen geven. Deze kunnen gebruikt worden bij
het opstarten van nieuwe projecten. Het is dus zeker de bedoeling van mijn onderzoek dat de
resultaten in zekere mate generaliseerbaar zijn. Dit probeer ik te bereiken door verschillende cases te
bestuderen.
1.3. Rapportering
Ik gebruik een structuur gelijkaardig aan deze aangeraden door Creswell voor een case study (Voets,
J., persoonlijke communicatie, 21 maart 2018).
o Inleiding
o Situering (onderzoeksplan, onderzoeksopzet, onderzoeksstrategie)
o Onderwerp (Uitgebreide bestaande literatuur studie)
o Methode (Dataverzameling, analyse, rapportering)
o Case – verslag (Beschrijving van de cases, resultaten onderzoek)
o Conclusie
Bij het weergeven van de literatuur hanteerde ik een thematische structuur. Ik bespreek alle
hindernissen en daarbij horende aanbevelingen afzonderlijk. Deze structuur trek ik door naar het eigen
onderzoek. Ik zal telkens eerst weergeven wat de geïnterviewden te zeggen, hadden over een
bepaalde barrière en nadien hoe projecten omgaan met de verschillende barrières.
Om mijn teksten over de literatuurstudie te verduidelijken, gebruik ik in mijn literatuurstudie
verschillende figuren. Deze helpen de lezer om zich een beeld te vormen. In mijn eigen onderzoek
maak ik dan weer gebruik van citaten. Ik doe dit omdat ze op de meest duidelijke manier weergeven
wat er in de interviews werd gezegd.
2. Deelnemende projecten
In Vlaanderen zijn er verschillende projecten opgestart die gericht zijn op de arbeidsmarktintegratie
van vluchtelingen. Hoewel elk van deze projecten dezelfde bestaansreden heeft, zijn ze erg
verschillend. Onder deze titel worden de projecten kort besproken. De volgende elementen komen
aanbod: ontstaan, duur project, middelen (financiering, tijd, personeel), partners, doelgroep.
2.1. Vluchtelingen en werk
In Gent leefden in januari 2015, 1178 vluchtelingen en 631 asielzoekers. In mei 2016 waren er 1589
vluchtelingen en 821 asielzoekers. Figuur 8 geeft de stijging van het aantal vluchtelingen in Gent weer.
43% van de vluchtelingen (asielzoeker, erkend vluchtelinge en subsidiair beschermden) komen uit
35
oorlogsgebieden Syrië, Irak en Afghanistan. Het aantal niet-Belgen in Gent steeg met 14% in de eerste
zes maanden van 2016. 66% van deze groei kan verklaard worden door de aankomst van Somaliërs,
Irakezen, Syriërs en Afghanen.
Figure 8 Groei aantal vluchtelingen in Gent <<Stad Gent, 2016>>
Als reactie op de grote toestroom vluchtelingen richtte de stad Gent in augustus 2015 een Taskforce
vluchtelingen op. De taskforce vluchtelingen is een samenwerking tussen stadsdiensten, OCMW,
partners en middenveld. De verschillende organisaties gaan samen de uitdagingen aan die de grote
vluchtelingeninstroom met zich meebrengt. Op vraag van de Taskforce startten de stad Gent, OCMW
Gent, VDAB Oost-Vlaanderen en IN-Gent (Gents Agentschap voor Inburgering en Integratie) eind 2015
met de opbouw van een gezamenlijk plan om vluchtelingen op de arbeidsmarkt te integreren. De
partners gingen na hoe hun eigen aanbod kon worden afgestemd op dat van andere organisaties. Ook
werd er nagegaan welke hiaten in het aanbod moesten worden opgevuld.
Elke partner zet eigen middelen in om bij te dragen aan een vlotte integratie van vluchtelingen. Een
deel van deze middelen zal specifiek worden ingezet voor het project. Om vluchtelingen te begeleiden
zet VDAB Oost-Vlaanderen 4,5 VTE extra consulenten in. Deze VTE werken voornamelijk op het
grondgebied van groot Gent en zijn toegevoegd aan het team inwerking. OCMW wil 18 extra VTE
aanwerven. Dit cijfer is berekend op de verwachte instroom. De extra werknemers zullen worden
gespreid over het wijkwerk en het opleidings- en tewerkstellingscentrum. De stad Gent zet 1 VTE in
om asielzoekers aan het werk te helpen.
36
Ter uitbreiding van de samenwerking werd een dossier ingediend bij het Europees Sociaal Fonds.
Vanuit ESF werd er € 319 988.00 aan projectsubsidies gegeven. Dankzij de extra middelen konden 5,5
VTE extra worden aangeworven. Zowel asielzoekers, erkend vluchtelingen als subsidiair beschermden
behoren tot de doelgroep van het project. Het project startte op in 2016 en werd onlangs verlengd tot
december 2019.
2.2. ESF project Turnhout
In 2017 deed het OCMW van Turnhout een onderzoek naar het profiel van haar cliënten. Hieruit bleek
dat er 285 cliënten zijn die een andere moedertaal dan Nederlands hebben. Activeringstrajecten
worden binnen het OCMW pas opgestart wanneer het taalniveau A2 niveau is bereikt. 63% van de
cliënten bereikten dit niveau nog niet. Voor deze mensen is de kloof met de arbeidsmarkt zeer groot.
Om te vermijden dat het leefloon een werkloosheidsval wordt, werd een project opgericht voor deze
doelgroep. Meer specifiek richt het project zich op 140 cliënten van het OCMW. Verder kunnen er ook
mensen worden doorverwezen vanuit het CAW.
Het project dient ter voorbereiding van het reguliere arbeidstraject bij VDAB of OCMW. Het is de
bedoeling mensen te versterken. Het project wil mensen de kans geven extra Nederlands te leren,
psychisch sterker te worden en de toekomstperspectieven te verkennen.
ESF Turnhout werd gelanceerd vanuit het OCMW Turnhout. Zij zullen nauw samenwerken met CAW.
Het CAW zal instaan voor de psychosociale en juridische ondersteuning van de deelnemers. Ook zal er
samengewerkt worden met werkervaringsbedrijven in Turnhout. WEB zal deelnemers begeleiden bij
de taalverwerving.
Om het project te kunnen financieren werden subsidies bij ESF aangevraagd. Ook de provincie
Antwerpen en de stad Turnhout financieren het project. De activeringsdienst van OCMW Turnhout
beschikt reeds over 6,1 VTE. De toekenning van ESF subsidies maakt het mogelijk 3,5 VTE extra aan te
werven. Deze mensen worden ingezet bij het screenen en begeleiden van deelnemers en het
uitwerken van een traject wereldverkenning/ vrijwilligerswerk.
2.3. Brugge werkt
De grote instroom van vluchtelingen legt een grote druk op de gemeenten. Zo hebben vluchtelingen
nood aan betaalbare huisvesting, aan psychosociale begeleiding en moeten ze begeleidt worden
richting arbeidsmarkt. Om lokale overheden hierin te ondersteunen stelde de Vlaamse overheid 20
miljoen euro ter beschikking. Deze middelen moeten gebruikt worden voor december 2018. De stad
Brugge ontving in augustus 2016 een eerste schijf van 175 040 euro. In december 2016 werd een
tweede schijf betaald van 217 165 euro. De eerste schijf werd gebruikt om vluchtelingen aan een
37
betaalbare woning te helpen. De tweede schijf werd gebruikt voor vijf andere integratie bevorderende
projecten. Eén van deze projecten is het versterken van tewerkstellingstrajecten.
‘Brugge werkt’ is het project dat werd opgericht rond tewerkstelling. In het project worden
verschillende partners bij elkaar gebracht. De regie van het project is in de handen van de stad Brugge.
De twee hoofdrolspelers zijn VDAB en het OCMW. Het Agentschap voor Integratie en Inburgering is
ook partner in het project. Zij zullen een adviserende en ondersteunende rol spelen. Ook VOKA wordt
nauw betrokken bij het project. Zij zijn namelijk een directe link met de werkgevers.
Het project richt zich voornamelijk op laag – of ongeschoolde erkende vluchtelingen en subsidiair
beschermden. Ze moeten een basiskennis Nederlands hebben en gemotiveerd zijn om aan de slag te
gaan. Belangrijk om te vermelden is dat het gaat om laag of ongeschoolden in Vlaamse termen. Dit wil
zeggen dat ook hoger geschoolden waarvan het diploma niet erkend is in aanmerking komen. Alle
deelnemers werden gescreend alvorens het project van start ging. Uiteindelijk konden er zo 38 mensen
starten.
2.4. Tech check
Ook in Antwerpen is de toestroom van vluchtelingen merkbaar. Zo meldden in 2016, 1600
vluchtelingen zich aan in het sociaal centrum in Deurne. Om in te spelen op de uitdagingen die deze
verhoogde toestroom met zich meebrengt, stelt de stad Antwerpen de komende drie een jaarlijks
bedrag van 49.000 euro ter beschikking.
Tech check is één van de eerste projecten die van dit budget gebruik maakte. Het project werd
opgestart door de partners van koepelorganisatie de lift VZW. Zij ontwierpen een traject dat bijdraagt
aan de versnelde activering van vluchtelingen. Ze doorbraken het lineaire traject waarin mensen eerst
de taal leren en pas nadien op zoek gaan naar een job. Vluchtelingen en asielzoekers (ook met een
zeer laag taalniveau) werden gescreend op hun competenties. Deze competenties werden nadien in
kaart gebracht in een verslag. Dit verslag kan door vluchtelingen worden gebruikt wanneer ze op zoek
gaan naar een job.
De toeleiding van potentiële kandidaten werd gedaan door het Agentschap Inburgering en het OCMW.
Wanneer een vluchteling zich aanmeldde in het sociaal centrum gingen zij na of vluchtelingen een
technische achtergrond hadden. Mensen die genoeg van techniek kenden, werden doorverwezen naar
Tech check. Voor hen was een versnelde activering mogelijk. Uiteindelijk gebeurde er 56 intake
gesprekken. 42 mensen werden gescreend.
38
Tech check is het enige project dat anno 2018 niet meer in zijn huidige vorm bestaat. Na twee jaar liep
de subsidie af. Het project loopt momenteel als proeftuin bij VDAB. De screenings worden nu verzorgd
door partners verspreid over de provincie Antwerpen.
2.5. Rising you
Sinds 1996 biedt VZW Nature jongeren uit een instelling de kans om een klimopleiding te volgen. Naast
leren klimmen is het belangrijk dat de jongeren ook meer over zichzelf en over deel uit maken van een
groep leren. Vanuit de VZW werd in 2015 besloten om dit soort kampen ook te organiseren voor jonge
vluchtelingen. De VZW wou een grotere impact uitoefenen op het leven van vluchtelingen en hen ook
helpen in de zoektocht naar een job. Ze gingen daarom een samenwerking aan met VDAB en enkele
bedrijven om vluchtelingen op te leiden tot schilders op hoogte.
VDAB is een belangrijke partner in het project. Ze begeleiden de vluchtelingen bij het behalen van een
VCA attest. Ook leren zij schildertechnieken aan. VDAB financiert dit deel van de opleiding. Het
aanleren van klimtechnieken wordt gedaan door Rising You. De klimopleiding wordt door Sport
Vlaanderen gesubsidieerd. Verder neemt Rising You coaching en begeleiding van vluchtelingen op zich.
De stappen die zij hiervoor nemen worden betaald door de deelnemende bedrijven (Zigo, 2018 &
Radicale Vernieuwers, 2018)
Rising you leidde al verschillende groepen vluchtelingen op. Ze werken steeds in groepen van 12. Sinds
de laatste opstarten kunnen ook niet-vluchtelingen deelnemen.
2.6. Refu – interim
Refu – interim is ontstaan vanuit Cirq. Cirq is een artistiek collectief dat elk jaar een voorstelling doet
op de Gentse Feesten. Het gaat steeds om vrolijke voorstellingen die tot doel hebben de mensen te
laten nadenken over een bepaalde problematiek. In 2016 ging de voorstelling over de
vluchtelingenproblematiek. Cirq wilde vluchtelingen actief betrekken bij deze voorstelling. Na een
introductiedag en enkele proefdagen werden een 80 – tal vluchtelingen voor en achter de schermen
ingezet. Na de Gentse Feesten waren de vluchtelingen, de organisatie en de bezoekers zeer tevreden
over het resultaat. Zowel vluchtelingen als socio- culturele organisaties boden zich nadien aan bij Cirq.
Vluchtelingen wilden opnieuw vrijwilligerswerk doen. Organisaties wilden vluchtelingen inzetten in
hun eigen werking. De vraag was zo groot dat Cirq niet langer zelf vluchtelingen en organisaties kon
matchen. Cirq besloot refu – interim als afzonderlijk project op te starten. Refu – interim staat nu in
voor de matching van vrijwilligers en organisaties. Momenteel zitten er een 220- tal vluchtelingen,
asielzoekers en andere nieuwkomers in het vrijwilligersbestand van Refu – interim.
39
Refu – interim krijgt culturele subsidies van de stad Gent en van de Vlaamse overheid. Met deze
subsidies kunnen ze de werking voor de komende drie jaar garanderen. Het stelt hen in staat om 2,3
VTE aan te werven.
Het project is niet gericht op tewerkstelling maar op vrijwilligerswerk. Toch was het interessant om
ook dit project te bekijken. Vrijwilligerswerk kan immers een opstap zijn naar werk. Bovendien
engageert Refu-interim zich de komende drie jaar om vluchtelingen mee aan het werk te willen helpen.
Dit willen ze doen door eventueel partner te worden van tewerkstellingsprojecten maar ook door zelf
mensen te oriënteren en voor te bereiden voor de arbeidsmarkt.
2.7. AZO!
In 2017 maakte ESF subsidies vrij voor projecten die vluchtelingen willen ondersteunen bij het
realiseren van hun ondernemersdroom. VDAB verzamelde toen alle mogelijke partners die kennis
hebben van ondernemen en/ of werken met vluchtelingen. Uiteindelijk stapten twaalf partners
(Starterslabo, Stebo, Unizo, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, UNIZO, !drops, Smart, microstart,
exchange, Zenitor, Agentschap Inburgering en Integratie, Syntra) mee in het project. Het project kreeg
1,5 miljoen euro toegewezen. 20 werknemers vanuit de verschillende organisaties zetten zich specifiek
in voor dit project.
Het project bestaat uit twee fasen. De eerste fase focust zich op sensibilisering en het geven van
informatie. In deze fase maakt men duidelijk aan vluchtelingen en toeleiders dat ondernemen in
Vlaanderen een optie is. De tweede fase bestaat uit het nagaan of de vluchteling over ondernemerszin
beschikt en of het ondernemersplan kans heeft op slagen. Wanneer dit het geval is, wordt er een
persoonlijke begeleiding opgestart om en eigen zaak op te starten.
Op twee jaar tijd is het de bedoeling dat 2300 mensen worden gesensibiliseerd, 1300 mensen worden
geïnformeerd, 400 mensen intensief worden begeleid en 80 mensen een eigen zaak opstarten. Deze
streefdoelen moeten gerealiseerd worden over de 5 Vlaamse provincies.
2.8. Microstart
Microstart is een organisatie opgericht in 2010 door Adie, BNP Paribas Fortis en het Europees
Investeringsfonds. De werking van Microstart bestaat uit twee elementen. Ze verlenen kredieten aan
personen die bij een gewone bank geen kans maken. Ook begeleiden ze mensen gratis bij het opstarten
en organiseren van de eigen zaak.
Microstart is een project dat zich in doelgroep onderscheid van de andere projecten. Ze richten zich
namelijk op alle mensen die bij de bank geen krediet kunnen krijgen. Het project past in het rijtje omdat
een zeer groot aantal (75%) van hun cliënten uit niet-Europese landen komen. Ik woonde ook een
40
conferentie bij georganiseerd door Microstart. Hieruit bleek dat binnen deze groep niet-Europeanen
heel wat vluchtelingen zitten. Microstart is verder ook partner binnen het project AZO!
41
2.9. Overzicht
Project Duurtijd Middelen Partners Voorwaarden deelname
Vluchtelingen en werk
(Gent)
2016-2018
Verlengd tot
December 2019
- €31998800 ESF
projectsubsidies
- VTE ingezet door partners +
5,5 extra VTE dankzij
subsidies
stad Gent, OCMW Gent,
VDAB Oost-Vlaanderen en
IN-Gent
- Asielzoekers
- Subsidiair beschermden
- Erkende Vluchtelingen
- 533 mensen moeten uiteindelijk
begeleid worden naar werk
ESF project Turhout Opstart in 2018 - ESF Projectsubsidies
- 9,5 VTE bij het OCMW
OCMW Turnhout, WEB
Turnhout, CAW
- Erkende vluchtelingen en subsidiair
beschermden met een lage kennis van
het Nederlands
- 165 deelnemers
Brugge werkt 2017 – 2018 - 217165 euro subsidies van
de Vlaamse overheid
Stad Brugge, OCMW
Brugge, VDAB, Agentschap
Integratie en Inburgering,
VOKA
- Erkende vluchtelingen
- Subsidiair beschermden
- Laag of ongeschoold
- Basiskennis Nederlands
- 38 deelnemers
Tech check
(Antwerpen)
Opstart in 2016 - Financiering door de stad
Antwerpen
VDAB, het OCMW, VZW de
lift, Levanto, Atlas
(Integratie en iinburgering
Antwerpen)
- Asielzoekers
- Vluchtelingen
- Subsidiair beschermden
42
met een voldoende technisch profiel.
- 54 deelnemers
Rising you(th) Opstart in 2015 - Klimopleiding gesubsidieerd
door sport Vlaanderen
- Opleidingen gefinancierd door
VDAB
- Ondersteuning en begeleiding
betaalt door bedrijven
VDAB, geïnteresseerde
bedrijven
- Erkende vluchtelingen, subsidiair
beschermden
- Maar ook andere
geïnteresseerden
Refu – interim 2016 – 2021
Intentie voor
verlenging
- Culturele subsidies stad Gent
- Culturele subsidies Vlaamse
overheid
Organisaties in de socio-
culturele sector
- Asielzoekers
- Subsidiair beschermden
- Erkende vluchtelingen
- Andere nieuwkomers
Microstart Opstart in 2010 - Subsidie
- Lenen via de bank
door Adie, BNP Paribas
Fortis en het Europees
investeringsfonds
Mensen die bij een gewone bank geen
krediet krijgen
(2/3 is geboren buiten Europa)
AZO! Opstart in juni
2017
Projectsubsidies
tot juni 2020
- 1,5 miljoen euro subsidies
verdeeld over 8 partners
Starterslabo, Stebo, Unizo,
Vluchtelingenwerk
Vlaanderen, UNIZO, !drops,
Smart, microstart,
exchange, Zenitor,
- Subsidiair beschermden
- Erkende vluchtelingen
- Asielzoekers met een grote kans
op erkenning
43
Agentschap Inburgering en
Integratie, Syntra
Na twee jaar begeleiding van 400
vluchtelingen
44
3. Integratie op de arbeidsmarkt door Vlaamse projecten
Ik ging in gesprek met de verschillende projecten en analyseerde de documenten die ze opstelden. Uit
de analyse hiervan bleek dat de projecten in sterke mate dezelfde hindernissen ervaren als
weergegeven in de literatuur en deze actief proberen weg werken. Soms blijkt echter ook dat wat
beschreven wordt in de theorie niet zo makkelijk is om te zetten in de praktijk.
Onder deze titel beschrijf ik telkens hoe projecten kijken naar een bepaalde hindernis of kans. Verder
geef ik weer hoe ze proberen deze hindernis weg te werken of de kansen te benutten. Alle informatie
in onderstaande tekst komt voort uit de interviews die ik heb afgenomen en de documenten
(subsidieaanvragen) die ik heb geanalyseerd.
3.1. Hindernissen en kansen beschreven in de literatuur
3.1.1. Vroege toetreding tot de arbeidsmarkt
Vanaf vier maanden na het opstarten van de asielprocedure mogen asielzoekers werken. Ook wanneer
iemand nog niet erkend is, mag deze persoon dus aan de slag. Deze termijnen zijn wettelijk bepaald.
Ze zijn federale overheidsmaterie. De onderzochte projecten kunnen hier geen invloed op uitoefenen.
De projecten kunnen er wel voor zorgen dat de voorwaarden om in een project te stappen, laag
worden gehouden. Dit wil zeggen dat ook asielzoekers kunnen toetreden.
Het project ‘Vluchtelingen en Werk’ zet zeer gericht 25% van de middelen in op het activeren van
asielzoekers. Ze doen dit in samenwerking met de opvangcentra. Aan het project AZO! kunnen
asielzoekers met een hoge erkenningsgraad deelnemen. Het project doorloopt met hen al alle
mogelijke stappen zodat ze meteen als zelfstandige aan de slag kunnen wanneer ze erkend worden.
Ook aan de projecten Tech check en ESF Turnhout kunnen asielzoekers deelnemen.
Slechts de helft van de Vlaamse projecten zet dus in op deze vroege deelname aan het project.
3.1.2. Taal
Doorheen de verschillende gesprekken kwam aan bod dat taal één van de grootste hindernissen is. In
de reguliere werking van het OCMW (en tot voor kort ook die van VDAB) wordt arbeidsbemiddeling
pas opgestart wanneer vluchtelingen een taalniveau A2 hebben behaald. Taalverwerving is echter een
moeilijk gegeven voor vluchtelingen. Om diverse redenen (ziekte, analfabetisme, …) kan het vele jaren
duren vooraleer iemand dit niveau bereikt. Ook is het zo dat heel wat vluchtelingen theoretisch gezien
wel het gewenste niveau bereiken maar in de praktijk nog steeds slecht Nederlands spreken. Dit kan
er op wijzen dat de NT2-cursussen te weinig praktijkgericht zijn. Wanneer het een lange tijd duurt
vooraleer mensen aan de slag kunnen, verliezen ze hun motivatie. De kloof met de arbeidsmarkt wordt
groter.
45
De projecten zetten op verschillende manieren in op taal.
De projecten proberen het lineaire traject, eerst taal dan werk, te door breken. Ze proberen ook
vluchtelingen met een lage kennis van de taal deel te laten nemen aan initiatieven.
In het project- Vluchteling en werk- hebben veel van de deelnemers een beperkte taalvaardigheid. Om
ook deze mensen een kans te geven worden er twee stappen ondernomen. Ten eerste wordt de
instapdrempel voor opleidingen verlaagd door screenings in een andere taal dan Nederlands mogelijk
te maken. Ten tweede werd er een geïntegreerd voortraject voor taalzwakken uitgebouwd. Het gaat
om mensen die moeilijkheden ondervinden om taalniveau A2 te bereiken. Het traject is opgebouwd in
samenwerking met een expert meertaligheid. Het bestaat uit groepssessies, groepsbegeleiding,
individuele begeleiding en taalcoaching. In de groepssessies wordt beroepspecifieke taal aangeleerd.
Verder worden er één dag per week lessen gegeven aan mensen die niet meer terecht kunnen in het
gewone NT2 traject. Ook hier wordt gefocust op werkvloer specifieke taal.
Ook voor de vluchtelingen die wel niveau A2 bereikten, wordt taal-coaching voorzien. De focus hier
ligt op het verwerven van werkvloer specifieke woordenschat en werkvloer-communicatie. De taal-
coaching vindt plaats op de werkvloer. Ze wordt aangepast aan de specifieke context van het bedrijf
waarin iemand werkt. De taal-coaching kan enkel doorgaan als zowel de vluchteling als de werkgever
hiermee akkoord gaat.
Het ESF-project in Turnhout richt zich op vluchtelingen die een zeer beperkte kennis van de
Nederlandse taal hebben. Ze willen deze groep mensen klaarstomen en voorbereiden voor de
reguliere arbeidsbemiddeling. Het gebrek aan Nederlandse taalkennis wordt tijdens de eerste
contacten opgelost door te werken met tolken en pictogrammen. Doorheen het project wordt er sterk
ingezet op taal. Het project wordt zo opgesteld dat het te combineren valt met NT2 lessen. Verder
maken groepslessen Nederlands deel uit van het project. In deze groepslessen ligt de focus op het
voeren van gesprekken.
Refu-interim houdt bij de intake geen rekening met taal. Iedereen die vrijwilliger wil worden, kan
vrijwilliger worden. Ze proberen wel de vrijwilligersgroepen zo samen te stellen dat mensen die nog
weinig Nederlands kennen samen kunnen werken met mensen die de taal al beter beheersen.
Het taalniveau van de deelnemers aan Tech check was zeer verschillend. Sommige vluchtelingen waren
maar net in Vlaanderen aangekomen en hadden dus nog geen enkele kennis van het Nederlands. Deze
mensen konden toch al een screening doorlopen. Er werd dan gewerkt met een voorbeeldje dat ze
moesten namaken of een technische tekening waar ze zich op moesten op baseren. Verder kregen alle
46
deelnemers een cursus technisch Nederlands aangeboden. Aan deze cursus was geen examen
verbonden. De bedoeling van deze cursus was een eerste kennismaking met de beroepstaal.
In het project Rising you is een basis taalkennis vereist. Vluchtelingen moeten een VCA attest kunnen
behalen. Bovendien laat de intensiteit van het project niet toe dat de NT2 lessen kunnen blijven
gevolgd worden.
Ook voor het opstarten van een onderneming via Microstart is een goede kennis van het Nederlands
geen vereiste. Het project beschikt over werknemers die verschillende talen spreken en kunnen
fungeren als tolk. Er worden partners ingezet waarop de anderstalige ondernemer een beroep kan
doen. Een voorbeeld hiervan is een winkelier die bijna geen Nederlands spreekt. Door hem samen te
laten werken met een goede en betrouwbare boekhouder kan de winkel prima functioneren.
Een andere aanbeveling in de literatuur is het aanleren van taal op de werkvloer. Deze aanbeveling is
in de praktijk moeilijk op te volgen. Projecten vinden namelijk amper bedrijven die hiervoor openstaan.
Volgend citaat van Birgit Oris (ESF Turnhout) geeft dit duidelijk weer.
Want ik hoorde je daarnet zeggen dat het een aanbeveling is, en ik ken die, om mensen
Nederlands te laten verwerven van op de werkvloer. De realiteit is natuurlijk helemaal anders.
Wij vinden hier geen werkgevers die daar toe bereid zijn. Of zeer zeer zeer moeilijk.
Ook in het project ‘Brugge werkt’ merkt men dat mensen met een zeer laag taalniveau zeer moeilijk
aan de slag kunnen. Zij focussen zich daarom op mensen met een basiskennis Nederlands. Mensen die
echt nog onvoldoende Nederlands spreken werden eerst doorverwezen naar extra taallessen.
3.1.3. Werkgeversbenadering
De onderzochte projecten gaven allemaal aan dat bedrijven een belangrijke rol kunnen opnemen in
het activeren van vluchtelingen. Zij moeten vluchtelingen een kans willen geven.
In de verschillende interviews werd het duidelijk dat discriminatie een groot probleem is op de
Belgische arbeidsmarkt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit volgend citaat van Benedicte Willems, coördinator
van ‘Brugge werkt’.
Het probleem in Vlaanderen is dat het voor sommige werkgevers moeilijk blijft om werknemers
van allochtone origine aan te werven. We moeten een kat een kat noemen maar dat is wel zo.
Terwijl werkgevers tegenwoordig moeten openstaan voor iedereen. Maar in de realiteit is dat
niet zo.
Werkgevers hebben soms ook een verkeerd beeld van vluchtelingen. Volgende citaten maken dit
duidelijk.
47
Want alle Afrikanen zijn lui. Ik moet geen Afrikaan meer hebben want die moeten hier om acht
uur staan en die komen toch pas om negen uur. Zo dat speelt ook wel mee he. Een slechte
ervaring in het verleden met een nationaliteit en er zijn werkgevers die zeggen die komen hier
niet binnen. Dat is absurd. (Birgit Oris, ESF Turnhout)
We merken dat het nu stilaan begint te wijzigen. Maar we merken toch, zeker toen, dat er nog
heel veel argwaan was. Van ja, een lasser uit Syrië, of een metser uit Afghanistan, ja ale wat
wil dat eigenlijk zeggen. Dat is zeker in één of ander dorpje dat die in hun garage aan het lassen
is geweest. Daar kunnen wij niets meedoen. Dat was zo de perceptie. (Anke De Meayer, Tech
Check)
Het is echter wel belangrijk bovenstaande gegevens te nuanceren. Zo werd door zowel Birgit Oris als
Anke De Meayer aangegeven dat de deuren bij verschillende bedrijven wel beginnen te openen.
Ik heb de indruk dat zo in Turnhout en breder ook in de stadsregio de mentaliteit wel wijzigt.
Omdat ze gewoon geen keuze hebben. Als je goede mensen wilt, moet je als bedrijf vaak bereid
zijn om er in te investeren en dus om zowel buitenlanders een kans te geven als mensen echt
scholen op vlak van technische competenties. Dat is nog een lang traject he. Ik wil niet het idee
geven dat we daar al zijn he. Ik denk wel dat er heel langzaamaan wel wat wijzigt. (Birgis Oris,
ESF Turnhout)
Ik heb de indruk dat er nu iets meer realiteitszin is. Maar waar ligt dat aan. Langs de ene kant
wordt er wel wat jaren gesensibiliseerd ook. Langs de andere kant is het zo de economie trekt
terug aan. Bedrijven vinden minder makkelijk mensen. Als je dan een beetje een intelligente
ondernemer bent dan zijn nieuwkomers wel een interessante doelgroep om de vacatures in te
vullen. Maar misschien moet je dan in het begin iets meer investeren in mensen. (Anke De
Meayer, Brugge werkt)
De projecten zetten zeer sterk in op het benaderen van bedrijven.
De werkgeversbenadering van het project Vluchtelingen en Werk bestaat uit drie sporen. Spoor één
draait rond het sensibiliseren en informeren van werkgevers. In dit spoor organiseert VDAB
informatiemomenten over wetgeving en tewerkstellingsmaatregelen. Ze werken hiervoor samen met
VOKA. Om bedrijven te sensibiliseren maakt men gebruik van het verspreiden van succesverhalen. Het
tweede spoor bestaat uit de prospectie van bedrijven. Men gaat op zoek naar wat de noden van
bedrijven zijn. Ook wordt onderzocht of er vacatures zijn die moeilijk ingevuld geraken en of er nood
is aan extra opleidingen,… Deze kennis kan gebruikt worden om vluchtelingen te linken aan bedrijven.
Jobhunting is spoor drie. De bedrijfsconsulenten binnen het project gaan actief op zoek naar
48
openstaande vacatures. Ze nemen contact op met het bedrijf en maken een afspraak voor een
sollicitatie. Ze bereiden het sollicitatiegesprek voor en begeleiden vluchteling en werkgever wanneer
er een match is.
In het project ‘Brugge werkt’ is een gelijkaardige aanpak waar te nemen. Zij spreken van drie
verschillende fasen. In de eerste fase werd er contact opgenomen met verschillende bedrijven. Er werd
hen uitgelegd wat het project inhield en wat het voor de werkgevers kan betekenen. Veel aandacht
ging naar de drempels die bedrijven ondervinden en hoe deze overwonnen kunnen worden. Men wil
werkgevers sensibiliseren door informatiesessies op te zetten. Er wordt ook actief op zoek gegaan naar
bedrijven met openstaande vacatures. Men probeert vluchtelingen te matchen aan deze vacatures. In
de tweede fase werkt men samen met bedrijven om deelnemers kennis te laten maken met de
arbeidssector. Dit kan doormiddel van bedrijfsbezoeken, speeddates, kennismakingsstages en
werkplekleren. Tenslotte wordt er nazorg voorzien wanneer een vluchteling aan het werk gaat. Zowel
werkgever als vluchtelingen worden begeleid.
Ook het Turnhouts ESF project houdt contact met verschillende bedrijven. Ze sensibiliseren ook waar
nodig.
Rising You focust ook op bedrijven als is het verhaal hier anders. Rising You start vanuit een nood bij
bedrijven. Bedrijven vinden niet genoeg mensen die voor hen op hoogte willen werken. De bedrijven
werken dus van bij het begin samen met het project. Ze bieden stages en later ook contracten aan.
3.1.4. Mobiliteit
Mobiliteit is een zeer belangrijk gegeven wanneer mensen naar werk zoeken. Je kan namelijk maar
gaan werken wanneer je er fysiek aanwezig kan zijn. Bovendien verwachten vele ondernemingen dat
een sollicitant over een rijbewijs beschikt. In Vlaanderen is mobiliteit echter een probleem. Dit
probleem bestaat uit verschillende aspecten. Dit wordt duidelijk weergegeven in volgende citaten.
En de andere bedrijven die op zoek zijn, dat zijn bedrijven die heel moeilijk bereikbaar zijn. Je
moet een rijbewijs hebben. Je moet een auto hebben. Er is geen openbaar vervoer naar de
haven. Voor heel veel mensen is dat geen optie. De werkuren zijn niet afgestemd. Het openbaar
vervoer naar Gent -Brugge is een ramp. Er is één trein in een uur, in de zomer. In de winter is er
één bus ’s ochtends en één bus ’s avonds. In die zin moet je een rijbewijs en een auto hebben.
(Benedicte Willems, Brugge werkt)
Mobiliteit blijft daar ook een hele belangrijk factor. Geen van die deelnemers heeft een rijbewijs
dus het is niet zo dat die ratio waarin ze werk zoeken dat die bijzonder groot is. (Anke De
Meayer, tech check)
49
Het autogebruik vormt vaak een probleem. Het behalen van een rijbewijs is niet evident in Vlaanderen.
Het buitenlandse rijbewijs wordt niet erkend. Vluchtelingen moeten dus opnieuw een rijexamen
afleggen. Een grote groep vluchtelingen heeft nog geen rijervaring en moet starten van bij het begin.
Deze groep vluchtelingen moet eerst de theorie aangeleerd krijgen. Zelfstudie is niet zo
vanzelfsprekend wanneer je de taal niet volledig beheerst. Een cursus volgen kost geld. Na de theorie
volgt het praktisch rijbewijs. Ook dit levert problemen op. Vluchtelingen beschikken vaak niet over het
netwerk om rijlessen te krijgen van familie of vrienden. Ook beschikken ze niet over de middelen om
rijlessen bij de rijschool te betalen. Zelfs de vluchtelingen die wel rijlessen krijgen ondervinden
problemen. Na het verkrijgen van een voorlopig rijbewijs moet er nog negen maand worden geoefend
alvorens de praktijktest kan worden afgelegd. Vluchtelingen beschikken meestal niet over een eigen
wagen. Ze kunnen tijdens deze negen maanden dus niet oefenen. Dit zorgt ervoor dat ze niet altijd
slagen voor het praktische rijexamen.
Het tweede probleem heeft te maken met ontoereikend openbaar vervoer. Een ander citaat uit het
interview met Benedicte Willems, coördinator van het project ‘Brugge werk’ toont dit aan.
Qua werk, daar hadden we vanmorgen een grote discussie over, je kan niet met openbaar
vervoer naar een bedrijf gaan he. Meestal is het niet bereikbaar met het openbaar vervoer. De
bedrijven liggen meestal op een industrieterrein waar geen bussen komen. Daar kan je niet
naar toe. Dat is iets waar ze vanuit beleid moeten inzetten. (Benedicte Willems, Brugge werkt)
Het probleem aanpakken is moeilijker. Zowel de reglementering rond het rijbewijs als het openbaar
vervoer zijn Vlaamse materie. De projecten kunnen geen invloed uitoefenen op de organisatie ervan.
Toch proberen ze in bepaalde mate de drempel naar mobiliteit te verlagen. In het Turnhouts ESF
project worden de lessen theorie door het OCMW betaald. In Brugge gaat men nog een stapje verder.
Daar wil men middelen reserveren om theorie en praktijklessen maar ook auto’s voor vluchtelingen te
financieren. Bovendien biedt het OCMW meerdere keren per jaar fietslessen aan. De fiets kan als
alternatief dienen voor het openbaar vervoer. Een andere oplossing zou zijn dat bedrijven zelf een
busje inleggen dat vluchtelingen komt ophalen. Bedrijven staan hier echter maar weinig voor open.
3.1.5. Erkennen van diploma’s en competenties
In de literatuur ontbreekt een overzicht van het opleidingsniveau van vluchtelingen. Ik heb bij de
verschillende projecten het opleidingsniveau van de deelnemers bevraagd. Opvallend is dat enkel AZO
hier een exact overzicht van kon bieden. De andere projecten zijn niet consequent in het bevragen van
het opleidingsniveau van deelnemers. De data worden niet omgezet in werkbare statistieken. Wel zijn
er over de projecten enkele trends te herkennen.
50
De meeste projecten geven aan dat ze vooral laaggeschoolde deelnemers hebben. Het gaat dan om
laagopgeleiden in het herkomstland maar ook om mensen waarvan het diploma niet erkend is in
Vlaanderen. Projecten nemen verschillen waar tussen de herkomstlanden van deelnemers. Afghanen,
Eritreeërs en Somaliërs zijn vaak lager opgeleid dan Syriërs. Mensen uit deze landen genoten vaak zelfs
geen basisonderwijs. Velen onder hen zijn analfabeet.
Birgit Oris benadrukte dat veel vluchtelingen laag opgeleid zijn, maar dat dit niet betekent dat ze dom
zijn. In landen als Afghanistan en Eritrea is er al vele jaren onrust. Het politieke systeem is vaak weg
gevallen. Bijgevolg wordt er ook niet meer geïnvesteerd in onderwijs. Het verschil met Syrië is groot.
Het land was redelijk stabiel tot voor de oorlog. Meer mensen hebben het middelbaar of zelfs hoger
onderwijs afgemaakt.
Het enige project dat een andere tendens waarneemt is het project AZO. In dit project hebben 35%
van de deelnemers een bachelorsdiploma en 29% een masterdiploma. 64% is dus hoger geschoold.
Volgens Frans Maleska, coördinator van AZO, kan dit komen omdat een eigen zaak opstarten wat
startkapitaal vraagt. Dit is volgens hem vaker aanwezig bij hoogopgeleiden.
Uit de getuigenissen van de projectmedewerkers kwam naar voor dat de erkenning van diploma’s een
moeizaam proces is in Vlaanderen.
Alleen is die gelijkstelling van diploma’s heel moeilijk. We gaan in eerste instantie, als mensen
een diploma hebben, kijken kunnen we dat hier laten gelijkschakelen. Heel vaak is dat niet zo.
Maar krijgen mensen die een masterdiploma hebben een algemeen bachelor diploma van hier.
Alleen daar ben je niets mee. Niemand werft u aan met een algemeen geldende bachelor
diploma (Birgit Oris, ESF Turnhout).
Het probleem is natuurlijk ook dat de diploma’s niet altijd gelijkgesteld zijn. Dus moeten ze
eigenlijk ook wel echt zelf moeite daarvoor doen. Ook van welk land je afkomstig bent geeft je
verschillende kansen. Voor mensen uit Afrikaanse landen worden diploma’s vaak niet
gelijkgesteld. Er zijn mensen die een master haalden en dat dat dan gelijkgesteld wordt met
een algemene bachelor. Meestal is het wel een beetje lager. Dus dan kunnen we daar ook niets
meedoen om daar werk mee te vinden (Benedicte Willems, Brugge werkt).
Dit moeizame proces heeft ook gevolgen voor vluchtelingen die zelfstandige willen worden. Iemand
met een bachelorsdiploma moet geen diploma bedrijfsbeheer hebben. Het lange wachten op de
diploma-erkenning zorgt er voor dat vluchtelingen toch aan de dure cursus bedrijfsbeheer moeten
beginnen.
51
Bijvoorbeeld ik heb een klant. Maha. Ze is vluchteling van Syrië. Haar dossier is goedgekeurd
voor haar winkel. Ik ben bezig met haar. Ze is begonnen. Ze heeft bij ons een cursus
bedrijfsbeheer gevolgd en dan is haar diploma eindelijk erkend. Na één jaar en half. Via NARIC.
En dan heeft ze geen examen bedrijfsbeheer nodig. (Hassan Esbo Esmail, Microstart)
Hoewel diploma-erkenning een optie is in Vlaanderen leidt het dus niet tot betere kansen op de
arbeidsmarkt. Bijgevolg gaan de projecten inzetten op het erkennen en uitbreiden van competenties.
Eén van de doelstellingen van ‘Vluchtelingen en Werk’ is te starten vanuit de aanwezige kennis,
competenties en vaardigheden van vluchtelingen. Dit wordt gedaan via screenings en assessments.
Deze screenings vinden bij voorkeur zo vroeg mogelijk in de asielprocedure plaats en indien nodig in
de contacttaal. De screening gebeurt via een intake gesprek. In dit gesprek wordt het taalniveau en de
aanwezige kennis, scholing en ervaring in kaart gebracht. Wanneer dit eerste gesprek niet genoeg
informatie geeft om het juiste traject voor de vluchteling te bepalen wordt er een screening opgestart.
Hierbij wordt de vragenlijst ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ van VDAB gebruikt. Wanneer iemand niet
over de juiste arbeidscompetenties beschikt gaat men op zoek naar meer algemene competenties
zoals technisch inzicht of fijne motoriek. Op basis van deze competenties probeert men realistische
job doelwitten te stellen. Een andere doelstelling is het versterken van competenties. Partner VDAB
doet dit door haar competentieversterkend aanbod te verbeteren. Zo werd er gepland een
cursusaanbod basis ICT voor nieuwkomers, basis Engels en basis rekenen aan te bieden. Ook wordt
het aanbod korte job-specifieke opleidingen uitgebreid. Een voorbeeld van zo een specifieke opleiding
is ‘Alfa naar poets’. Tijdens de opleiding krijgen vluchtelingen - die analfabeet zijn - poetstechnieken,
technisch Nederlands en basis rekenen aangeleerd.
Het project ‘Brugge Werkt’ startte met een prescreening waarin men naging of iemand begreep wat
het project was en gemotiveerd was om te starten. Na deze prescreening volgde er een assessment.
Gedurende zes dagen voerden een groep van 52 vluchtelingen allerlei technische en motorische testen
uit. De bedoeling hiervan was na te gaan welke vaardigheden iemand heeft maar ook om na te gaan
hoe mensen bijvoorbeeld op sociaal vlak functioneren. Op basis van het assessment werd samen met
de deelnemer een persoonlijk actieplan opgesteld. Vanuit dit actieplan wordt er gezocht naar
opleidingen en jobs die bij de vluchteling passen. Uiteindelijk stapten 38 mensen in het project. De
uitbreiding van competenties verloopt via kennismakingsstages, vacaturegerichte stages en
werkplekleren.
Tech-check was een project dat vooral gericht was op de erkenning van technische competenties. Het
agentschap Inburgering en Integratie in Antwerpen ging in de eerste gesprekken met vluchtelingen na
over welke ervaring vluchtelingen beschikten. Vluchtelingen die ervaring hadden in een technisch
52
beroep (zoals lassen of keukentechnieken) werden doorverwezen naar de lift VZW. De partners van
de lift VZW lieten de vluchtelingen verschillende testen doorlopen. Op het einde van de testen werd
een certificaat opgemaakt waarin de technische competenties van de vluchteling vermeld werden. Dit
certificaat kon nadien gebruikt worden bij een sollicitatie.
Bij AZO gaat men na of de kandidaat ondernemerszin heeft. Ook gaat men na of het ondernemingsplan
dat iemand voorlegt kans op slagen heeft. De projectverantwoordelijke gaf zelf aan dat beoordelen of
iemand een goede ondernemer kan zijn geen exacte wetenschap is. Ze rekenen hiervoor op de ervaring
van de trajectbegeleiders. Wanneer deze twijfelen kan er echter een assessment worden opgezet. Dit
kan gebeuren via een kijkstage of een oefening. Zo kan het zijn dat ze iemand die een traiteurszaak wil
opstarten een grote maaltijd onder tijdsdruk laten voorbereiden. Of dat ze een kapper een dagje laten
meedraaien in een kapperszaak.
Ook bij refu – interim start men vanuit de competenties die mensen hebben. Het model dat ze hiervoor
gebruiken is gebaseerd op het model dat Cirq gebruikte toen het project werd opgestart. Met alle
deelnemers werd een gesprek aangegaan. In dit gesprek werd er gevraagd naar de ervaringen van
vluchtelingen en asielzoekers en naar hun interesses. Op basis van dit gesprek werden er werkgroepen
opgericht. Zo was een groep van mensen die de bar zouden bedienen. Om te testen of de mensen ook
effectief graag achter de bar stonden werd een korte test afgenomen. De potentiële vrijwilligers
draaiden een paar uren mee achter de bar van Dock (het terrein waar refu-interim gevestigd is).
Verschillende acteurs speelden een verschillend typetje en kwamen bij hen iets bestellen.
Rising you start vanuit een gesprek met de deelnemers. Hierin peilt men naar vroegere opleidingen,
eventuele ervaringen en kennis van het Nederlands. Uit deze gesprekken komt een selectie van
mensen naar voren. Deze vluchtelingen moeten vervolgens een dag komen testen. Dit wordt gedaan
om de competenties van de mensen te testen en na te gaan of mensen effectief geen hoogtevrees
hebben. Na deze proefdag worden 12 deelnemers gekozen die kunnen starten met de opleiding.
53
3.1.6. Eigen onderneming
Binnen de projecten die ik onderzocht zijn er twee die specifiek inzetten op de integratie van
vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Het gaat om het project AZO en Microstart.
In de literatuur wordt ondernemerschap als kans gezien. Zeker omdat vluchtelingen over een
ondernemersgeest zouden beschikken. De projecten gingen hiermee akkoord.
En die mensen hebben heel vaak ondernemerscapaciteiten. Gevoel voor marketing, voor
verkoop, voor wat levert wat op, tot wie richt ik mij. (Lens Lapauw, Microstart)
Er zijn echter ook hindernissen die ervoor zorgen dat vluchtelingen het moeilijk hebben om een zaak
te starten. Een eerste grote hindernis, specifiek voor Vlaanderen, is de cursus bedrijfsbeheer. Deze
cursus moet worden afgelegd door iedereen die niet over een bachelordiploma beschikt. Er zijn
verschillende problemen gelinkt aan de cursus. De cursus is complex. Er staat heel veel informatie in.
De vraag is of al deze informatie nuttig is. Nadat het cursusmateriaal is verwerkt moet men een
afspraak maken voor het examen. Dit is een omslachtige procedure. Men moeten zich voor het
examen online registreren en via overschrijving betalen. Beide elementen zijn niet altijd
vanzelfsprekend voor vluchtelingen. De cursus kost ongeveer 250 euro. Dit is een hoge prijs voor
vluchtelingen die vaak moeten rondkomen met een leefloon. Bovendien kunnen zowel de cursus als
het examen enkel in het Nederlands worden afgelegd. Het niveau van het examen bedrijfsbeheer is
ongeveer taalniveau C1. Dit ligt ver boven de kennis van vele vluchtelingen. Microstart probeert in te
spelen op deze problematieken door de cursus gratis aan te bieden. In september zou de hele
problematiek ook kunnen wegvallen. De reglementering rond bedrijfsbeheer wordt namelijk
veranderd door de overheid.
Toegang tot financiën en voldoende omzet draaien kan ook een barrière zijn. Het gebeurt vaak dat
vluchtelingen geen lening kunnen krijgen bij een gewone bank. Hier springt Microstart in. Ze geven
kredieten. Vanuit Microstart ijvert men echter voor meer maatregelen. Zo zou de overheid
bijvoorbeeld verminderde kosten kunnen rekenen voor starters. Dit kan er voor zorgen dat ze van bij
het begin winst draaien.
Verder wordt er aangegeven dat België een zeer bureaucratisch land is. Er zijn verschillende
reglementeringen op alle beleidsniveaus. Zicht krijgen op de volledige wetgeving is erg moeilijk. Kleine
regelgevingen kunnen een ondernemer soms tegen houden. Dit wordt duidelijk weergegeven in
volgend citaat:
Bijvoorbeeld in Oostende ben je verplicht een windscherm en parasol te zetten. Dat staat in de
regelgeving. Ik had een man vanuit Syrië. Dus die zet zijn horeca zaak op. In Syrië had hij een
54
bouwbedrijf van 500 man. Komt in Oostende wou echt geen uitkering krijgen. Dus leefde alleen op
kindergeld. Dus 1000 euro kindergeld, moest ongeveer 760 betalen voor het appartement. Was er
nog 250 euro om van te leven met zijn 4 kinderen. Met het laatste spaargeld dat hij had heeft hij
dus een eigen horecazaak opgericht. Dan komt plots stad Oostende langs en zegt ja meneer je hebt
wel een windscherm nodig anders moet je binnen afzienbare tijd sluiten. Maar hij had geen geld
meer. (Lens Lapauw, Microstart)
Microstart en AZO proberen vluchtelingen zo goed mogelijk te begeleiden en ondersteunen. Beiden
pleiten echter voor een algemene vereenvoudiging van het Vlaamse systeem.
Vluchtelingen die willen starten als ondernemer worden ook vaak gediscrimineerd. Dit gebeurt
bijvoorbeeld op de huurmarkt.
Wat wij vaak merken is een klant belt van ons. Dat pand is nog beschikbaar zie ik. Mag ik eens
komen kijken Ahnee mevrouw of meneer, sorry het is al weg. Oke we doen dan de test. Dan belt
één van de adviseurs. Dan is het hallo meneer is dat pand nog beschikbaar? Ahja ja dat is
beschikbaar. En wij praten mooi Nederlands en dan is het plots wel beschikbaar. Dus dat is echt
discriminatie op basis van afkomst en taal. Wat ook niet toegelaten is in België. Maar het gebeurt
wel heel veel in de praktijk. (Lens Lapauw, Microstart)
3.1.7. Maatwerk
Maatwerk is het sleutelwoord binnen de verschillende projecten. De projecten erkennen dat elke
vluchteling verschillend is en dus ook nood heeft aan andere hulp. De respondenten gaven dit ook zelf
aan.
Dan heb ik de oriëntatiefase. Dat is echt maatwerk. Daar wordt echt op maat gekeken wat de
persoon kan en daar wordt die match gemaakt. (Tom Feys, Brugge werkt)
Het is echt maatwerk. We hebben een aantal randvoorwaarden gedefinieerd maar die lijst is
niet limitatief. Waarbij de ene gewoon nog een papier nodig heeft en bij de andere gaat dat zo
een zware psychische problemen zijn. We hebben mensen met posttraumatische stress.
Mensen die een heel traumatische vlucht gehad hebben om hier aan te komen. Dus dat is echt
heel individueel te bekijken. (Birgit Oris, ESF Turnhout)
We proberen echt op maat, heel individueel te kijken naar wat doen die mensen graag. We
vragen altijd vond jij het leuk? Wat wil jij nog doen? We vragen veel feedback van de mensen
zelf. (Farah Laporte, refu-interim
55
Onder bovenstaande titel werd besproken dat de projecten ‘Brugge werkt’ en ‘Werk en vluchteling’
starten vanuit een gesprek met de deelnemer en een screening van de competenties. Ook het ESF
project in Turnhout start met een gesprek met de deelnemer waarin alle hindernissen op iemands weg
naar de arbeidsmarkt worden verkend.
Vanuit deze gesprekken en screenings wordt telkens een persoonlijk plan ontwikkeld. Voor de
projecten ‘Brugge werkt’ en ‘Werk en vluchtelingen’ is dit een plan naar tewerkstelling toe. Dit plan
bevat mogelijke opleidingen, matching met bedrijven,…Voor het project in Turnhout is het een plan
dat de hindernissen op de weg naar gewone tewerkstellingstrajecten wegwerkt.
Refu-interim vertrekt steeds vanuit de persoon zelf. Ze laten de mensen een aantal keren iets
proberen. Na elke taak die vluchtelingen hebben uitgevoerd wordt er naar hun mening gevraagd. Er
wordt nagegaan of de mensen plezier hebben gehad. Wanneer dit niet zo is, wordt gezocht naar iets
dat beter bij hen past.
Ook bij de projecten AZO en Microstart wordt er op maat gewerkt. Wanneer iemand kan starten
binnen het project AZO krijgt deze een trajectbegeleider aangewezen. Hij gaat met de vluchteling het
traject naar een eigen zaak doorlopen. De vluchteling kan daarbij gebruik maken van verschillende
specialisaties. Een voorbeeld van zo een specialisatie is de aanvraag van microfinanciering. Ook bij
Microstart krijgt elke deelnemer een persoonlijke begeleiding. Men gaat bijvoorbeeld na of een plan
kans heeft op slagen.
In de projecten ‘Brugge werkt’ en ‘ESF Turnhout’ worden ook mensen met psychologische problemen
begeleid. Zij erkennen dat psychologische problemen een grote hindernis zijn op weg naar de
arbeidsmarkt. Het aanpakken van psychologische problemen is niet eenvoudig. Vluchtelingen hebben
het vaak moeilijk om te erkennen dat er een probleem is.
We hebben ook een vijftal mensen die niets doen vanwege psychologische problemen. Er zijn
drie mensen die een psychologisch probleem hebben en waar het nodig is hen door te verwijzen
naar hulpverlening omdat ze zelf niet inzien dat er een probleem is. Meestal bij hen is dat in
hun thuisland, zeker in Afghanistan, niet ingeburgerd dat er iets mis kan zijn (Benedicte
Willems, Brugge werkt).
Voor deze mensen is werk nog niet aan de orde. Ze moeten eerst geholpen worden met deze
problemen. In het project ‘Brugge werkt’ is men vooral bezig met het doorbreken van het taboe rond
psychische problemen. ESF Turnhout gaat nog een stap verder. De behandeling van psychologische
problemen maakt integraal deel uit van het project. Ze werken hiervoor samen met CAW.
56
Vluchtelingen kunnen groepssessies volgen waarin specifieke problemen (zoals slaapproblemen of
stress) worden behandeld.
3.1.8. Concentratie van diensten
Zoals eerder beschreven, bestaat elk project uit verschillende partners. Door verschillende partners
samen te brengen willen projecten er voor zorgen dat bestaande kennis gedeeld wordt. Het gaat dan
zowel over kennis van de vluchteling als persoon, als kennis over tewerkstelling.
Uit het gesprek met Anke De Meayer van Tech check bleek echter dat deze samenwerking meer mag
doorgedreven worden. Zij ijvert voor één dienst die alle diensten vervangt waar vluchtelingen nu mee
in contact komen.
Soms staat of valt dat met simpele dingen. Zoals het delen van databases bijvoorbeeld he. Dat
mensen bepaalde informatie over iemand niet krijgen of dat iemand vergeet een mail te sturen
of stuurt dat wel naar de drie andere betrokkenen maar weet dan niet dat er nog een vierde is.
Dat soort dingen. Dat zou eigenlijk allemaal beter moeten uitgewerkt worden en één partij die
daar de regie neemt en die alle aspecten kan opnemen.
3.1.9. Vrijwilligerswerk
Refu – interim is een project dat vluchtelingen inzet als vrijwilligers in de culturele sector.
Vrijwilligerswerk kan een aantal hindernissen wegnemen waarop vluchtelingen botsen wanneer ze een
job zoeken. Deze werden besproken doorheen het interview. Dankzij vrijwilligerswerk komen
vluchtelingen in contact met andere vluchtelingen en autochtonen. Ze krijgen de kans om een sociaal
netwerk op te bouwen. Dit netwerk is van groot belang.
Het is niet altijd via de VDAB dat je ergens binnen raakt. Dus dat sociale netwerk is ook even
belangrijk daarvoor en ook belangrijk om zich hier goed te voelen en welkom te voelen, om te
kunnen steunen op een aantal vrienden los van hun eigen gemeenschap dat hun kunnen verder
helpen om een huis te vinden, een rijbewijs te behalen. Dat zijn allemaal factoren die er eigenlijk
voor zorgen dat het zoeken naar werk gemakkelijker gaat. (Farah Laporte, Refu-interim)
Dat vrijwilligerswerk er voor zorgt dat vluchtelingen hun netwerk kunnen vergroten bleek na de Gentse
feesten. Vluchtelingen werden bevriend met elkaar en met Vlamingen. Dit zorgde er voor dat ze
bijvoorbeeld iemand vonden die hen rijlessen wou geven of betere huisvesting.
Vrijwilligerswerk is ook een manier om de periode te overbruggen tussen het moment dat mensen
aankomen in Vlaanderen en het moment waarop ze aan het werk gaan. Door mensen in te zetten als
vrijwilligers hebben ze een zinvolle dagbesteding. Dit zorgt er voor dat hun motivatie hoog blijft.
57
Een andere sterkte van vrijwilligerswerk is dat het een vorm van job-oriëntering kan zijn. Dit gebeurt
op een laagdrempelige manier zonder te veel verplichtingen. Vluchtelingen krijgen de kans om
verschillende taken uit te voeren. Ze kunnen nagaan wat ze graag doen en goed kunnen zonder dat ze
een screening of taaltest moeten doorlopen. Refu-interim wil hier in de toekomst nog meer op
inzetten. Zo willen ze een werking opzetten waarin vluchtelingen op zeer korte termijn kennis maken
met podiumbouw en podiumtechnieken. Vluchtelingen die dit leuk vinden kunnen dan doorstromen
naar reguliere opleidingen van VDAB en Syntra of meteen naar de arbeidsmarkt.
Bovendien kan vrijwilligerswerk bijdragen aan een positievere beeldvorming van vluchtelingen. Vele
organisaties geven de feedback dat vluchtelingen harder werken dan de eigen vrijwilligers.
De voordelen van vrijwilligerswerk worden ook erkend door andere projecten. In het ESF project
Turnhout wil men 35 plaatsen voor vrijwilligers creëren. Dit doen ze om er voor te zorgen dat
vluchtelingen zichzelf kunnen verkennen en zodat de trajectbegeleider de talenten van vluchteling kan
leren kennen. Ook het project ‘Vluchtelingen en Werk’ wil gebruik maken van vrijwilligerswerk. Op
deze manier kunnen mensen die nog niet klaar zijn voor de reguliere arbeidsmarkt maar wel
gemotiveerd zijn nieuwe taken en beroepen leren kennen. Het is een stap waar vooral asielzoekers
voor in aanmerking komen.
3.2. Hindernissen en kansen uit gesprekken met de projecten
Uit de gesprekken die ik had met projectmedewerkers blijkt dat er niet te onderschatten hindernissen
zijn die in de literatuur minder aan bod komen. Een oplossing vinden voor deze hindernissen is ook
niet altijd evident.
3.2.1. Culturele verschillen
Vluchtelingen komen uit verschillende landen naar Vlaanderen. Ze zijn opgegroeid in een andere
context. Dit zorgt ervoor dat er soms culturele verschillen zijn. Deze verschillen kunnen een drempel
zijn tijdens de zoektocht naar een job of kan tot conflicten op de werkvloer leiden.
Culturele verschillen tonen zich in meerdere verschijningsvormen. Ook religie zorgt voor verschillen
die integratie op de arbeidsmarkt bemoeilijken. In de interviews kwamen hier meerdere voorbeelden
van aan bod.
Ze moesten vooral, we keken naar een aantal zaken zoals komen ze op tijd, begrijpen ze wat
van hen verwacht wordt, vinden ze het leuk, zijn ze bereid om met alcohol in aanraking te
komen want soms merk je ook van ahja die zit dat eigenlijk niet zo zitten. (Farah Laporte, refu-
interim)
58
Die cultuurverschillen maken soms ook dat het niet op elke werkvloer goed gaat he…. Dat gaat
over niet in een refter willen zitten waar iemand een pintje drinkt. Dat gaat over niet in een
refter willen zitten waar vrouwen zitten bijvoorbeeld. (Birgit Oris, ESF Turnhout)
En ook de religie waarin ze leven he. Er zijn hooggeschoolde vrouwen die komen maar die dan
niet hun hoofddoek willen afdoen. Dan zeg ik op voorhand: ‘Als je dat niet wil doen, oke, dat
kan, maar dan zijn je keuzes van werk gelimiteerd.’ (Benedicte Willems, Brugge werkt)
Omgaan met deze verschillen is geen vanzelfsprekendheid. Projecten proberen te sensibiliseren naar
deelnemers toe. Ze proberen uit te leggen hoe de situatie in België is. Ze proberen uit te leggen dat in
zekere mate aanpassingen nodig zijn om een job te vinden.
Andere verschillen hebben te maken met arbeidsattitudes. Zo werd er in de verschillende gesprekken
weergegeven dat op tijd komen een groot werkpunt is voor vele vluchtelingen. Ook hier proberen
projecten vooral duidelijk te communiceren naar de vluchtelingen toe.
Het cultuurverschil komt ook naar boven bij het opstarten van een eigen onderneming. Moslims
mogen volgens de Islam geen interest of rente betalen. Microstart ontwierp voor hen een bijzonder
systeem. Bij het aangaan van een microkrediet wordt enkel een administratie kost afgehouden.
Interest betalen is dus niet nodig.
3.2.2. Mismatch tussen verschillende arbeidsmarkten
Een ander probleem waar vluchtelingen regelmatig op botsen is de mismatch tussen de arbeidsmarkt
in het herkomstland en de arbeidsmarkt in Vlaanderen. Beroepen hebben vaak niet dezelfde invulling.
Zo is er een deelnemer aan het project ‘Brugge werkt’ die werkte als politieman in Afghanistan. In
Afghanistan moet je echter geen opleiding volgen om politieman te worden. Je kan je gewoon
aansluiten bij het korps. Voor een beroep als garagist geldt een gelijkaardig probleem. In Vlaanderen
is dit een heel technisch beroep waarvoor je een diploma nodig hebt. In Afghanistan is dit veel minder
zo. Dit probleem duikt ook op voor hooggeschoolden. Hun diploma wordt vaak niet erkend. Om deze
reden kunnen ze geen job uitoefenen gelijkaardig aan deze in het land van herkomst.
Een gelijkaardig probleem duikt op wanneer vluchtelingen een eigen zaak willen opstarten. België is
een land waarin alles zeer sterk gereguleerd is. Er zijn verschillende documenten nodig om een eigen
zaak op te starten. In vele landen waar vluchtelingen vandaan komen volstaat het echter een ruimte
te huren of zelfs een kraampje op straat te zetten en de dingen te verkopen die je graag wil verkopen.
Voor vluchtelingen is het bijgevolg een noodzaak om hun verwachtingen bij te stellen en een goed
zicht te krijgen op de arbeidssituatie in Vlaanderen.
59
In het project ‘Brugge Werkt’ wil men vluchtelingen een beter zicht geven op de Vlaamse arbeidsmarkt.
Dit doet men via een module arbeidsrealiteit in Vlaanderen. Hierin werd onder andere zicht gegeven
op de sectoren die in Vlaanderen bestaan en de mogelijkheden van sociale tewerkstelling. Ook het
project Tech check beschikt over zo een module.
Eén van de belangrijke fasen van het project AZO is de informatiefase. In deze fasen probeert men
vluchtelingen te informeren over de mogelijkheden wanneer iemand een zaak wil op starten in
Vlaanderen. Ze zoomen in op de wettelijke reglementeringen en beperkingen.
In de gesprekken met de projecten ‘Brugge Werkt’ en ‘ESF Turnhout’ kwam duidelijk naar voor dat het
de bedoeling is mensen in een duurzame job te krijgen. Men wil er voor zorgen dat vluchtelingen niet
zomaar een job vinden. Het moet gaan om een job die hen past en die ze graag doen. Zo zullen ze
mensen die willen studeren steeds doorverwijzen naar een opleiding.
3.2.3. Bedoeling van het project
Projecten hebben het soms moeilijk de bedoeling van het project duidelijk te maken. Ze zijn vooral
gericht op het versterken van vluchtelingen en hen klaar te maken voor de arbeidsmarkt. Vele
vluchtelingen denken dat de projecten hen een job aanbieden.
Maar we merkten dat de taal de grootste barrière was naast het feit dat mensen ook heel vaak
niet goed konden begrijpen wat het project voor hen kon betekenen. Dat is één. Ze dachten dat
ze al aan het solliciteren waren. Voor hen was het niet zo gemakkelijk om dat al te duiden. (Tom
Feys, Brugge werkt)
De moeilijkheid zit er vooral in, daar waarvoor het voor arbeidstrajectbegeleiding, de mensen
heel snel denken dat we hun een job gaan geven. Dat is een hele grote drempel. Dat merken
we in onze reguliere werking ook. Mensen komen echt met het idee. Nu gaan die mij een job
geven. (Birgit Oris, ESF Turnhout)
De eerste dag dat wij starten vorig jaar zijn er ook gewoon heel veel mensen afgekomen die
niet in Gent wonen. Omdat ze dat hoorden van vrienden. Ze zagen refu-interim, werk, de
verwachtingen waren niet altijd op elkaar afgestemd. Als ze hoorden dat het ging over
vrijwillgerswerk zeiden sommige ja maar ik doe dat al of ik heb daar geen interesse in. (Farah
Laporte, Refu-interim)
Dit probleem aanpakken is erg moeilijk. In het project ESF Turnhout kunnen deelnemers niet starten
wanneer ze naar aanvoelen van de trajectbegeleiders het concept niet volledig begrepen hebben. Wel
doen ze er alles aan om mensen de bedoeling duidelijk te maken. Zo werken ze met tolken en
60
gebruiken zelfs pictogrammen indien nodig. Om deze redenen focust het project ‘Brugge werkt’ zich
enkel op personen die al een redelijke kennis van de Nederlandse taal hebben.
61
Deel vijf Lessen uit de praktijk
In dit onderdeel van de masterproef koppel ik terug naar de onderzoeksvraag: ‘Hoe kunnen
vluchtelingen op de arbeidsmarkt geïntegreerd worden?’
Vluchtelingen kunnen op de arbeidsmarkt geïntegreerd worden door de hindernissen weg te nemen.
Het is belangrijk dat deze hindernissen in de eerste plaats worden erkend en onderzocht. Nadien
moeten deze hindernissen actief worden weggewerkt.
In mijn masterpoef onderzocht ik eerst de hindernissen en de aanbevelingen die weergegeven worden
in de literatuur. Nadien ging ik na hoe Vlaamse projecten omgaan met deze hindernissen. In het vorige
deel heb ik een koppeling gemaakt tussen de literatuur en de praktijk. Uit deze koppeling bleek reeds
dat vele hindernissen beschreven in de literatuur ook ondervonden worden in de Vlaamse praktijk.
De focus van dit onderdeel is anders. In dit deel maak ik eigen reflecties. Ik geef aan wat volgens mij
de sterktes en zwaktes zijn van de Vlaamse projecten. Ik geef ook weer hoe deze zwaktes kunnen
weggewerkt worden. Hiervoor haal ik inspiratie uit de literatuur maar ik maak ook gebruik van mijn
eigen ideeën.
1. Organisatie van de projecten
Sinds 2012 komen er heel wat vluchtelingen naar Vlaanderen. Het aantal asielaanvragen piekte in
2015. De projecten die ik onderzocht zijn opgericht vanuit een zekere noodzaak. Het is belangrijk dat
vluchtelingen geïntegreerd raken in onze samenleving. Werk is daar een eerste grote stap in. Werk
zorgt ervoor dat mensen een inkomen verwerven, dat ze de taal leren, dat ze vriendschappen kunnen
opbouwen,… Bovendien wordt er door de projecten ook aangegeven dat er heel wat potentieel in
vluchtelingen zit. Ze zijn vaak jong en erg gemotiveerd om aan de slag te gaan.
De onderzochte projecten worden voornamelijk georganiseerd op stedelijk niveau. Ze werden
opgestart door het stadsbestuur of door het lokale OCMW. Er wordt samengewerkt met lokale
partners. Microstart, AZO en Tech check( in zijn huidige vorm) worden op een ander niveau
georganiseerd. Zo hebben Microstart en AZO een werking in verschillende provincies. Tech check is
momenteel een proeftuin van VDAB op het provinciale niveau. De grote verscheidenheid aan lokale
projecten kan als zwakte worden beschouwd. Door verschillende soorten projecten met verschillende
screeningstools te hebben is er voor de werkgevers nog steeds weinig duidelijkheid. Bovendien zijn er
vluchtelingen die niet kunnen deelnemen aan deze projecten omdat ze niet in het juiste gebied wonen.
Ik zie het als een mogelijkheid de bestaande projecten te gebruiken als pilootexperiment voor een
breder Vlaams project. Dit idee vraagt wel enige nuancering. De projectmedewerkers waarmee ik
sprak geven namelijk aan dat er risico’s verbonden zijn aan het nationaliseren van projecten. Anke De
62
Meayer, van Tech check, gaf aan dat ze Tech check liever terug op stedelijk niveau zou organiseren. In
het provinciale project kiest één van de partners ervoor om minder aandacht te besteden aan het leren
op de interne werkvloer. Dit komt omdat niet elk van de partners over een werkplek beschikt. Het is
een waardevol element van het project dat verloren gaat. Frank Maleszka, coördinator van AZO, gaf
aan dat werken met een nationaal project kan zorgen voor innovatieve armoede. Kleine projecten zijn
vaak degene die nieuwe technieken ontwikkelen en die ook zonder al te veel papierwerk en regulering
aan de slag kunnen.
Er is nood aan een doorgedreven samenwerking van partners en projecten. In Vlaanderen zijn
momenteel meerdere organisaties en projecten bezig met de integratie van vluchtelingen op de
arbeidsmarkt. Zij weten niet altijd van elkaar wat ze juist doen en met welke cliënten ze aan de slag
zijn. Het gebeurt dus dat dezelfde persoon in verschillende trajecten zit zonder dat iemand er iets van
weet. Ook de screening van personen gebeurt soms door meerdere organisaties. Dit is dubbel werk en
verlengt het traject voor de vluchteling. In de tewerkstellingsprojecten die ik bekijk wordt dit probleem
opgelost door samen te werken met verschillende partners. De partners zijn verschillend van project
tot project. Wel zijn er partners die regelmatig terug komen. In zes van de acht projecten zijn OCMW
en/ of VDAB belangrijke partners. De aanwezigheid van OCMW en VDAB zijn te verklaren vanuit de
wetgeving. Beide organisaties hebben wettelijk het mandaat mensen te activeren op de arbeidsmarkt.
Deze samenwerking zou echter nog verder kunnen doorgetrokken worden. Zo zouden er
gemeenschappelijke databases kunnen worden opgesteld en informatie kunnen gedeeld worden over
projecten heen. Een kapper die in het project AZO bijvoorbeeld niet doorstroomt naar de
trajectbegeleiding, omdat het bijvoorbeeld echt te moeilijk is om financiering te vinden, zou kunnen
worden doorverwezen naar het project ‘Brugge werkt’ om daar aan te sluiten. Het delen van
informatie is ook belangrijk omdat vluchtelingen met erg veel dingen op hetzelfde moment bezig zijn.
Ze moeten de taal leren, een huis zoeken, kinderopvang zoeken, psychologische ondersteuning
zoeken,… Wanneer diensten samen werken kan het volledige schema van een vluchteling beter
worden afgestemd.
De financiering van zeven van de acht projecten gebeurt op eenzelfde manier. Elk van de projecten
wordt grotendeels of zelfs volledig gefinancierd met subsidies via één of meerdere kanalen. De
afkomst van deze subsidies is wel verschillend. Drie projecten krijgen subsidies van ESF. Drie andere
projecten worden gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. De overige projecten worden
gesubsidieerd door de lokale overheid. Ook het verkrijgen van deze subsidies gebeurde steeds op
dezelfde manier. De projecten diende een subsidieaanvraag in. In deze aanvraag gaven ze weer
waarom hun project van belang was, hoe ze de middelen wilden inzetten en wat de doelstellingen
waren. De subsidiërende overheden legden dus in geen geval zelf doelstellingen op. Ik zie dit als een
63
positieve trend. Opgelegde doelstellingen zouden er namelijk voor kunnen zorgen dat er enkel met de
sterkere vluchtelingen wordt gewerkt en de zwakkere uit het oog worden verloren. Het project
Microstart wordt op een andere manier gefinancierd. Om leningen te kunnen geven aan cliënten
hebben ze zelf een kredietlijn lopen bij de bank. Microstart is vragende partij voor meer financiële hulp
van de overheid. Dit zou het voor hen mogelijk maken om lagere interesten te vragen aan klanten en
meer onafhankelijk van de bank te worden.
De verkregen subsidies zijn tijdsgebonden. Ze zijn toegekend voor een bepaalde periode. De termijnen
variëren van één jaar tot vier jaar. Deze termijnen zijn erg kort. Het voortbestaan van de projecten is
onzeker na afloop van de subsidiëring. De duurtijd is een zwakte van alle projecten. De integratie van
vluchtelingen op de arbeidsmarkt wordt in de literatuur beschreven als een geleidelijk en traag proces.
Vluchtelingen hebben bijvoorbeeld meer tijd nodig dan andere migrantengroepen om een job te
vinden. Verder is er ook nood aan begeleiding wanneer er al werk gevonden is. Zowel werkgevers en
vluchtelingen zouden bij een organisatie terecht moeten kunnen wanneer er zich problemen
voordoen. Vluchtelingen starten soms in jobs die niet meteen bij hun passen. Naar mijn mening hoeft
dit geen probleem te zijn wanneer ze verder worden begeleid en kunnen doorgroeien. Het is aan de
subsidiërende overheden om structureel middelen vrij te maken zodat projecten vluchtelingen kunnen
begeleiden en nieuwe vluchtelingen kunnen aanwerven.
2. Projecten als experts binnen het veld
De projecten die ik onderzocht staan erg dicht bij vluchtelingen. Elk van hen had ervaring met werken
met vluchtelingen. Bijgevolg weten ze goed met welke hindernissen vluchtelingen te maken krijgen.
De hindernissen die zij benoemen komen in grote mate overeen met degene die benoemd worden in
de literatuur. Het bewustzijn van deze hindernissen zorgt ervoor dat er ook actief op ingezet kan
worden.
Taal wordt door de verschillende projecten beschouwd als één van de grootste hindernissen. Een
oplossing aangereikt door de literatuur is het doorbreken van het lineaire traject eerst taal, dan werk.
Men gaat er vanuit dat vluchtelingen de taal zullen leren eens ze aan het werk zijn. Naar mijn aanvoelen
wordt in deze redenering het belang van taal, ook buiten de effectieve werkvloer, vergeten. Werken
gaat samen met afspraken maken, vrije dagen hebben, loonfiches ontvangen,… Allemaal elementen
waar vluchtelingen over struikelen omdat ze het niet begrijpen. Dit kwam ook naar voren tijdens het
interview met Anke De Maeyer van Tech check. Het lijkt me dat het lineaire traject niet kan
onderbroken worden zonder extra in te zetten op werkvloercommunicatie. Deze communicatie zou
ingebed moeten worden in de NT2 lessen die vluchtelingen volgen.
64
Door Vlaamse tewerkstellingsprojecten te bestuderen in hun huidige context kwamen echter ook een
aantal elementen aanbod die niet of op een andere manier vermeld werden in de literatuur.
In de literatuur wordt aangegeven dat discriminatie nog steeds een erg grote rol speelt.
Ondernemingen zouden vluchtelingen geen kans willen geven. Projecten ondervinden echter een
wijziging sinds de piek van de vluchtelingeninstroom. Ze merken op dat de sensibilisering die ze al vele
jaren uitvoeren zijn vruchten begint af te werpen. Ook werd er in de verschillende projecten gesproken
over het hoog aantal openstaande vacatures. De projectmedewerkers gaven aan dat werkgevers vaak
niet anders meer kunnen dan ook vluchtelingen een kans te geven.
Een beetje aanvullend opzoekwerk toont inderdaad aan dat er anno 2018 270 000 openstaande
vacatures zijn bij VDAB. Dit zijn er bijna 70 000 meer dan in 2016. Fons Leroy, gedelegeerd bestuurder
van VDAB, sprak in mei 2018 metaforisch over een arbeidsmarkt in brand. Deze brand moet volgens
hem geblust worden door ieder talent, ongeachte huidskleur en leeftijd, een kans te geven. Het hoog
aantal vacatures is een gevolg van de hoogconjunctuur en de vergrijzing. Voor alle 100 mensen die de
arbeidsmarkt verlaten omdat ze op pensioenleeftijd zijn gekomen, zijn er maar 82 die instromen.
Bepaalde sectoren ervaren meer nijpende tekorten dan andere sectoren. Zo staan er 25 000 vacatures
open voor schoonmakers en technische profielen. Er is ook nood aan zorgkundigen en
verpleegkundigen om zorg te dragen voor onze oudere bevolking. Maar ook in de bouw, informatica,
bij het openbaar vervoer en in de horeca staan er zeer veel vacatures open (Stefan Grommen, 2018).
Deze tendens opent deuren voor vluchtelingen. Het is dan ook belangrijk deze kansen te benutten. Dit
kan op verschillende manieren. Ten eerste kunnen vluchtelingen verspreid worden over het
grondgebied op basis van openstaande vacatures. In Antwerpen zijn er bijvoorbeeld het grootst aantal
vacatures en in Limburg heel wat minder. Ten tweede kan men er voor zorgen dat er genoeg cursussen
zijn voor vluchtelingen die willen starten in deze knelpuntberoepen. Nu kan het soms enkele maanden
duren vooraleer er plaatsen vrij zijn in een bepaalde opleiding. VDAB biedt ook al heel wat online
cursussen aan. Deze zouden uitgebreid en gepromoot kunnen worden. Het voordeel van de online
cursus is dat deze gemakkelijk kan gecombineerd worden met bijvoorbeeld de NT2 lessen. Een derde
optie is het creëren van een fast track zoals momenteel al gedaan wordt in Scandinavische landen.
Vluchtelingen met een heel specifiek beroepsprofiel krijgen een afzonderlijk inburgeringstraject. Dit
traject richt zich op de job die ze zullen uitoefenen.
Uit de praktijk blijkt dat er hindernissen zijn die in de literatuur niet beschreven worden. Zo geven
verschillende projectmedewerkers duidelijk aan dat ook culturele verschillen een rol spelen. Zowel
vluchtelingen als werkgevers moeten zich soms heel erg aanpassen en dit is niet eenvoudig. Voor
projecten is het ook erg moeilijk om deze culturele verschillen weg te werken. Ze kunnen dit vooral
65
doen door met vluchtelingen in gesprek te gaan. Het lijkt mij echter dat extra inzetten op het creëren
van plaatsen voor vrijwilligerswerk en leren op een interne werkvloer ook kan helpen. Het geeft
vluchtelingen de kans om te wennen aan het Vlaamse werkleven zonder dat er zeer veel druk opstaat.
Vluchtelingen begrijpen niet altijd dat een project een weg is dat ze moeten afleggen. Ze denken dat
het om een jobaanbieding gaat. Dit probleem kan volgens mij worden opgelost door van bij het begin
erg duidelijk te zijn maar ook door de projecten duidelijke namen te geven. De naam ‘Brugge werkt’
kan inderdaad voor verwarring zorgen.
Mij lijkt het ook dat vluchtelingen aan het werk helpen als zelfstandige een pad is dat nog niet
voldoende gebruikt wordt. VDAB en OCMW zouden meer bewust gemaakt moeten worden van de
mogelijkheid. Zo kunnen zij mensen ook doorverwijzen. Er is dan ook wel meer nood aan projecten die
de vluchtelingen kunnen opvangen. Op de conferentie van Microstart sprak ik met een medewerker
van het kabinet van de minister van KMO’s. Zij vertelde me dat de federale overheid 60 000 euro aan
projectsubsidies wil vrij maken hiervoor. Dat is natuurlijk een goed begin.
Tenslotte zijn er een aantal hindernissen die de integratie van vluchtelingen sterk in de weg staan.
Deze hindernissen vallen echter onder de bevoegdheid van de Vlaamse overheid. Projecten hebben
hier maar weinig vat op. Om de tewerkstelling van vluchtelingen te verhogen zou de overheid het
mobiliteitsprobleem moeten aanpakken. Ze zou er voor moeten zorgen dat er extra openbaar vervoer
wordt ingelegd naar moeilijk te bereiken werkplaatsen zoals de haven. Bovendien zou er een sociaal
tarief voor het rijbewijs kunnen worden uitgedacht. Werklozen en mensen met een laag inkomen
zouden dan lessen aan een lager tarief krijgen. De Vlaamse overheid zou bovendien ook in meer en
goedkope kinderopvang moeten voorzien. Dit kan er voor zorgen dat meer vrouwen aan de slag gaan.
Ook de procedure van diploma-erkenning moet herbekeken worden. Voorlopig worden vele master
en bachelor diploma’s erkend als algemene bachelorsdiploma’s. Dit soort diploma vergroot de kansen
van vluchtelingen om werk te vinden echter niet. NARIC zou meer doorgedreven onderzoek kunnen
doen naar de inhoud van buitenlandse opleidingen. Momenteel bestaat het VLIR-programma al. Het
zou interessant kunnen zijn gelijkaardige testen voor andere beroepen op te stellen. Ze zouden
bijvoorbeeld een aantal allochtone verpleegkundigen kunnen laten meedraaien in een ziekenhuis.
Wanneer blijkt dat zij goed functioneren kunnen hun diploma’s gelijkgeschakeld worden. De
wachttermijnen van de diploma-erkenning zouden ook sterk terug gedrongen moeten worden. Nu
duurt het soms tot twee jaar alvorens iemand zekerheid heeft.
De onderzoeksvraag luidde ‘hoe kunnen vluchtelingen op de Vlaamse arbeidsmarkt geïntegreerd
worden?’. Impliciet bevat deze vraag het woord succesvol. In deze masterpoef slaag ik er niet te
bepalen of de werking van projecten succesvol is. Het woord succesvol definiëren is al een uitdaging
66
op zich. Succesvol zou kunnen betekenen dat vluchtelingen aan het werk zijn. Het zou ook kunnen
betekenen dat vluchtelingen aan het werk zijn in een job op het juiste niveau (dus diploma afhankelijk).
Momenteel biedt mijn onderzoek op geen van beide vragen een antwoord. Dit komt onder andere
omdat de projecten nog niet afgerond zijn. De eindresultaten zijn niet bekend. De resultaten die reeds
bekend zijn wijzen echter op een lage effectieve activering. Uit het gesprek met Tom Feys kwam naar
voren dat vele vluchtelingen nog een lange weg af te leggen hebben. Het project wil dan ook eerder
bereiken dat mensen zelfredzamer worden dan dat ze echt aan de slag gaan. Het project Tech check
eindigde vorig jaar. Op dat moment waren er 2 van de 42 deelnemers aan de slag. Binnen in het project
AZO starten ondertussen 10 mensen hun eigen zaak. Vijftien andere zullen binnenkort opstarten. Deze
getallen liggen iets hoger maar zijn ook verspreid over Vlaanderen. Grote uitzondering is het project
Rising You. Dit project heeft heel positieve doorstroomresultaten. Bijna alle deelnemers starten als
schilder op hoogte. In mijn masterproef kan ik enkel veronderstellingen maken over de oorzaak van
deze resultaten. Het grote verschil tussen de andere projecten en Rising you kan waarschijnlijk
verklaard worden door de projectopbouw. Rising you werkt van bij het begin samen met bedrijven die
opzoek zijn naar werknemers. Ze starten vanuit openstaande vacatures. Deze bedrijven zijn bereid, na
een stage, de vluchtelingen meteen aan te werven. Bovendien liggen de instapvoorwaarden wat hoger
dan bij de andere projecten. Vluchtelingen moeten al voldoende kennis van het Nederlands hebben.
Andere projecten hebben veel meer een persoonlijke aanpak. Ze starten vanuit de persoon zelf en
gaan na wat de vluchteling wil en kan doen. Er zijn ook andere redenen die mogelijk verklaren waarom
de resultaten van de meeste projecten eerder laag zijn. Het zou kunnen dat de projecten weinig
effectief zijn. Het is mogelijk dat ze inzetten op de verkeerde elementen. Dit zou echter ook willen
zeggen dat de bestaande literatuur verkeerde hindernissen detecteert en aanbevelingen doet. Er is
namelijk een sterke overeenkomst tussen de werking van projecten en de bestaande literatuur. Meer
waarschijnlijk is dat de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt tijd vraagt. Resultaten zullen
pas merkbaar zijn op lange termijn. Opnieuw geldt hier dus dat de korte looptijd van projecten hun
grootste zwakte is.
3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
De basis van mijn onderzoek was een literatuurstudie. Ik ging op zoek naar wetenschappelijke artikels
waarin hindernissen en beleidsaanbevelingen worden weergegeven. Deze zoektocht was echter niet
vanzelfsprekend. De meeste artikels, en voornamelijk wanneer het gaat over aanbevelingen, zijn
geschreven door beleidsmakers. Het gaat om rapporten van de Europese unie, OECD, IMF, bepaalde
denktanken,…De integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt is dus een weinig onderzocht topic.
Meer onderzoek naar de hindernissen die vluchtelingen ondervinden zou er voor kunnen zorgen dat
67
de aanbevelingen meer aansluiten bij de praktijk. Dit zou er voor kunnen zorgen dat vluchtelingen op
een betere manier geactiveerd raken op de arbeidsmarkt.
Verder onderzoek zou kunnen focussen op de effectiviteit van tewerkstellingsprojecten voor
vluchtelingen. Het voordeel hiervan is dat men kan nagaan welke maatregelen werken en welke niet.
Het probleem is echter de causaliteit. Het is moeilijk na te gaan of de effecten zuiver aan een project
te danken zijn. Het is een optie om een experiment op te zetten. Er moet dan gewerkt worden met
een groep deelnemers en een controlegroep. De controlegroep wordt uitgesloten van deelname aan
een project. De vraag is echter of dit ethisch te verantwoorden valt. Bovendien zou dit onderzoek de
deelnemers voor een lange termijn moeten volgen.
68
Conclusie
Sinds 2012 komen er hoge aantallen vluchtelingen naar Europa, België en Vlaanderen. Deze verhoogde
toestroom brengt heel wat uitdagingen met zich mee. Mijn masterproef situeerde zich rond één van
deze uitdagingen. Ik ging na hoe vluchtelingen geïntegreerd kunnen worden op de Vlaamse
arbeidsmarkt.
De integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt is van groot belang zowel voor vluchtelingen zelf
als voor gehele samenleving. Vluchtelingen bouwen een sociaal netwerk op door te werken. Ze
verbeteren hun talenkennis,…Dit alles draagt bij tot hun integratie in de samenleving. Langs de andere
kant bieden werkende vluchtelingen ook een oplossing voor huidige economische problemen. De
huidige Vlaamse arbeidsmarkt telt ontzettend veel openstaande vacatures. Dit is het gevolg van de
hoogconjunctuur en de vergrijzing. Vele vluchtelingen zijn nog erg jong en kunnen dus mee helpen
deze vergrijzing op te vangen.
Mijn masterproef beantwoordt de vraag: ‘Hoe kunnen vluchtelingen op de Vlaamse arbeidsmarkt
geïntegreerd worden?’. Deze vraag werd beantwoord via een uitgebreide literatuurstudie en een
praktijk onderzoek.
Om vluchtelingen te integreren op de arbeidsmarkt moeten er heel wat hindernissen overwonnen
worden. Deze hindernissen zijn erg uiteenlopend. Het gaat bijvoorbeeld om gebrekkige taalkennis,
discriminatie of een gebrek aan rijbewijs. Bovendien is elke vluchteling verschillend en heeft elke
vluchteling nood aan andere ondersteuning. In de literatuur worden verschillende aanbevelingen
gedaan om deze hindernissen te overwinnen. Zo wordt er aangeraden meer te focussen op taal op de
werkvloer of financiële stimulansen te geven aan bedrijven.
Ook in Vlaanderen wordt er ingezet op de activering van vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Dit wordt
onder andere gedaan door specifieke tewerkstellingsprojecten. In mijn masterproef heb ik acht
projecten onderzocht. Deze werden via semi-gestructureerde interviews bevraagd. Zes van deze
projecten waren gericht op het vinden van een job als werknemer. De andere twee projecten richten
zich op ondernemerschap De meesten werden werd gesubsidieerd door ESF, de Vlaamse en/ of de
lokale overheid. Het gaat om projecten met een duurtijd van maximaal vier jaar.
Deze projecten zetten sterk in op het wegnemen van hindernissen en het creëren van kansen voor
vluchtelingen. Het wegwerken van hindernissen is in de praktijk echter makkelijker gezegd dan gedaan.
Zo zijn bedrijven niet altijd bereid vluchtelingen (met een lage kennis) van het Nederlands een kans te
geven. Bovendien duiken er ook nieuwe hindernissen, zoals culturele verschillen, op.
69
Uit de analyse van de literatuur en de verschillende projecten blijkt dat er moet worden ingezet op
enkele beleidsthema’s. De Vlaamse overheid, bevoegd voor tewerkstelling, moet projecten op een
structurele manier financieren. Bovendien kan het goed zijn projecten op te starten op alle plaatsen in
Vlaanderen zodat alle vluchtelingen en asielzoekers de kans krijgen om deel te nemen. Verder moet
ingezet worden op mobiliteit en kinderopvang. Op dit moment zijn er nog steeds vluchtelingen
uitgesloten van een job om ze fysiek niet op de werkplaats raken of nergens met hun kinderen terecht
kunnen.
i
Lijst van geraadpleegde werken
Adecco group. (2017). The labour market integration of refugees’ white paper – a focus on Europe.
Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www.adeccogroup.com/wp-content/themes/ado-
group/downloads/labour-market-integration-of-refugees-focus-europe.pdf
Agentschap integratie en inburgering (2016). Monitoring asielinstroom: asielaanvragen in België en de
Europese unie. Geraadpleegd via http://www.integratie-
inburgering.be/sites/default/files/atoms/files/monitoring%20asielinstroom_aanvragen%20e
n%20beschermingsgraad_februari%202016_webversie.pdf
Agentschap integratie en inburgering. (2018). Attest van immatriculatie. Geraadpleegd op 3 maart
2018 via http://agii.be/thema/vreemdelingenrecht-internationaal-
privaatrecht/verblijfsdocumenten/attest-van-immatriculatie#0
Agentschap integratie en inburgering. (2018). Nederlands leren. Geraadpleegd op 5 april via
https://www.integratie-inburgering.be/nederlands-leren
Agentschap integratie en inburgering. (2018). Resultaatsverbintenis. Geraadpleegd op 5 april via
https://www.integratie-inburgering.be/wat-doen-
we/inburgering/inburgeringstraject/resultaatsverbintenis
Agentschap integratie en inburgering. (2018). Nederlands NT2. Geraadpleegd op 5 april via
https://integratie-inburgering.be/nederlands-nt2
Ajluni, S., Kawar, M. (2015). Towards Decent Work in Lebanon: Issues and Challenges in Light of the
Syrian Refugee Crisis, Lebanon, International Labour Organization Regional Office for Arab
States.
Andriessen, I., Nievers, E., Dagevos, J., Faulk, L. (2012), ‘Ethnic discrimination in the Dutch labor market
: Its relationship with job characteristics and multiple group membership’, Work and
Occupations, 39(3), 237-269.
Amnesty International. (2018). Ontheemden. Geraadpleegd op 1 maart 2018, via
https://www.amnesty.nl/encyclopedie/ontheemden
Aslund,O., Hensvi, L., Skans, O. (2014), ‘Seeking similarity : How immigrants and natives manage in the
labor market’, Journal of Labor Economics, 32(3), 405-441.
AZO. (2018). Over A Z O! Geraadpleegd op 7 april 2018 via http://projectazo.be/
ii
Baert, S., Cockx, B., Gheyle, N., Vandamme, C. (2013). Do employers discriminate less if vacancies are
difficult to fill ? Evidence from a field experiment (IZA Discussion Papers 7145).
Geraadpleegd via http://ftp.iza.org/dp7145.pdf
Bervoet, D. (28 april 2017). Vlaamse werkloosheid bij laagste van EU. De Tijd. Geraardpleegd op 25 mei
via https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie-vlaanderen/Vlaamse-werkloosheid-bij-
laagste-van-EU/9888290
Bevelander, P., Lundh, C. (2017). Employment Integration of Refugees: The Influence of Local Factors
on Refugee Job Opportunities in Sweden (2551), Duitsland: IZA.
Blumenberg, E. (2007). Immigrants and transport barriers to employment. The case of Southeast Asian
welfare recipients in California. Transport policy, 15, 33-42
Burggrave, K., Piton, C. (2016). De economische gevolgen van de instroom vluchtelingen in België. NBB
economisch tijdschrift, 47-66.
Corluy, V., & G., Verbist. (2014). Can education bridge the gap? Education and the employment
position of immigrants in Belgium (14/02). Antwerpen: Universiteit Antwerpen.
Carlsson, M., & Rooth, D., (2008). Is It Your Foreign Name or Foreign Qualifications? An Experimental
Study of Ethnic Discrimination in Hiring. (IZA Discussion Paper No. 3810). Geraadpleegd via
https://d-nb.info/99145961X/34
Commissariaat-generaal voor vluchtelingen. (2017). U geniet subsidiaire bescherming in België.
Geraadpleegd via https://www.integratie-inburgering.be/nederlands-leren
Commissariaat-generaal voor vluchtelingen. (2018). U bent als vluchteling erkend in België.
Geraadpleegd op 3 maart 2018 via
http://www.cgvs.be/sites/default/files/brochures/2016-11-25_brochure_erkende-
vluchtelingen_nl.pdf
Dienst economische migratie. (2018). Arbeidskaart C – aanvraagprocedure. Geraadpleegd op 3 maart
2018 via https://www.werk.be/online-diensten/werknemers-buitenlandse-
nationaliteit/de-arbeidskaart-c/aanvraagprocedure
Dienst economische migratie. (2018). Arbeidskaart C – definitie. Geraadpleegd op 3 maart 2018 via
https://www.werk.be/online-diensten/werknemers-buitenlandse-nationaliteit/de-
arbeidskaart-c/definitie
Dienst economische migratie. (2018). Beroepskaart – algemene principes. Geraadpleegd op 3 maart
2018 via https://www.werk.be/online-diensten/beroepskaarten/algemene-principes
iii
Degler, E., Liebig, T., Senner, A. (2017). Integrating refugees into the labour market – Where does
Germany stand? IFO report integration migrants.
Eurofound (2016). Approaches to the labour market integration of refugees and asylum seekers,
Luxembourg: Publications Office of the European Union.
Europahuis Rijckevelde. (2018). Dossier vluchtelingen in de EU. Geraadpleegd op 7 maart 2018 via
http://www.europahuis.be/media/dossier_vluchtelingenineuropa_0.pdf
EVC. (2018). Erkennen van competenties. Geraadpleegd op 07 april 2018 via
http://www.erkennenvancompetenties.be/
Fedasil. (2014). Informatieve brochure voor asielzoekers over de asielprocedure en opvang in België.
Fedasil en CVGS.
Fedasil. (2017). Vluchtelingen in vrijwilligerswerk rapportage bevraging kritische factoren.
Geraadpleegd op 9 april 2018 via https://www.vlaanderenvrijwilligt.be/wp-
content/uploads/2017/11/Fedasil_bevraging_2017.pdf
Giacco, D., Laxhman, N., Priebe, S. (2018). Prevalence of and risk factors for mental disorders in
refugees. Seminars in cell and developmental biology, 77, 144-152. doi
10.1016/j.semcdb.2017.11.030
Havrylchyk, O., Ukrayinchuk, N. (2016). Living in Limbo: Economic and Social Costs for Refugees. SSN.
Doi.org/10.2139/ssrn.2880065
How, F., Beiser, B. (2006). Learning the Language of a New Country: A Ten‐year Study of English
Acquisition by South‐East Asian Refugees in Canada. International migration, 44(1), 135-165.
doi.org/10.1111/j. 1468-2435.2006.00358.X
Hugo, G. (2013). The economic contribution of humanitarian settlers in Australia. International
migration, 52, 31-52
Hynie, M. (2018). The Social Determinants of Refugee Mental Health in the Post-Migration Context: A
Critical Review. The Canadian journal of psychiatry, 63 (5), 297-303.
10.1177/0706743717746666
Johnson, D., Ercolane, M., Mackie, P. (2017). Econometric analysis of the link between public transport
accessibility and employment. Transport policy, 60, 1-9. Doi.org/10.1016/j.tranpol.2017.08.001
Kaas L. en Manger C. (2011), ‘Ethnic discrimination in Germany’s labour market : A field experiment’,
German Economic Review, 13(1), 1-20.
iv
Geets, J., Pauwels, F., Wets. J. (2006). Nieuwe migranten en de arbeidsmarkt, Leuven: Hoger instituut
voor de arbeid (KU Leuven).
Konle-Seidle, R., Bolits, G. (2016) Labour market strategies of refugees: strategies and good practices,
Brussel: Policy departments.
Lambrecht, N., De Vos, M., Van De Cool, I. (2016). Arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen: de vlucht
tikt, Brussel: Itinera institute vzw.
Li, P. (2001). Immigrants' Propensity to Self‐Employment: Evidence from Canada. International
migration review, 35(4), 1106-1128. doi.org/10.1111/j.1747-7379.2001.tb00054.x
Liebig, T., Degler, E. (2017). Finding their Way labour market integration of refugees in Germany,
Frankrijk: OECD.
Lundborg, P. (2013). Refugees’ Employment Integration in Sweden: Cultural Distance and Labor
Market Performance. Review of International Economics, 21(2), 219–232.
DOI:10.1111/roie.1203
Mason, J., Delander, L. (2017). Mentoring as a way of integrating refugees into the labour market—
Evidence from a Swedish pilot scheme. Economic analyses and policy, (56), 51-59.
Myria. (2015). Migratiewoordenlijst. Geraadpleegd op 1 maart 2018, via
http://www.myria.be/files/Migratiewoordenlijst.pdf
Myria (2016). Migratie in cijfers en rechten. Geraadpleegd via
http://www.myria.be/files/MIGRA16_NL_AS-NEW.pdf
Mortelmans, D., (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven, België. ACCO
Uitgeverij.
Naric Vlaanderen. (2018). Informatie voor vluchtelingen. Geraadpleegd op 7 april 2018 via
http://naricvlaanderen.be/nl/informatie-voor-vluchtelingen
Obschonka, M., Hahn, E., Ul Habib Bawja, N. (2018). Personal agency in newly arrived refugees: The
role of personality, entrepreneurial cognitions and intentions, and career adaptability. Journal
of vocational behaviour, 105, 173-184. doi.org/10.1016/j.jvb.2018.01.003.
OCMW Antwerpen. (2018). Vluchtelingen. Geraadpleegd 9 april 2018 via
https://ocmw.antwerpen.be/over-het-ocmw/vluchtelingen
OECD. (2016). Hiring refugees - What are the opportunities and challenges for employers?
Geraadpleegd op 5 april via https://www.oecd.org/els/mig/migration-policy-debates-10.pdf
v
Ott, E. (2013). The labour market integration of resettled refugees (16). Switzerland: PDES.
Oreopoulos, P. (2011), ‘Why do skilled immigrants struggle in the labor market ? A field experiment
with thirteen thousand resumes’, American Economic Journal, Economic Policy 3, 148-171.
Taskforce vluchtelingen. (2017). Gids voor werkgevers Opleiden en tewerkstellen van asielzoekers en
vluchtelingen. VBO.
Radicale vernieuwers. (2018). Rising You(th). Geraadpleegd op 11 april via
http://www.radicalevernieuwers.be/content/rising-youth-0
Ruyssen, I. (2017). Hoe greep te krijgen op toekomstige migratiestromen. Sampol, 7, 48-54.
Goodman, LF., Jensen, GW., Galante, JM. (2018). A cross-sectional investigation of the health needs of
asylum seekers in a refugee clinic in Germany’. BMC family practice, 9, 2-8.
doi10.1186/s12875-018-0758-x.
Grommen, S. (2018). De arbeidsmarkt staat in brand: "We hebben ieder talent nodig, ook met grijs
haar, een kleur of een beperking". Geraadpleegd op 15 mei via
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/05/11/war-for-talent---de-arbeidsmarkt-staat-in-brand-
/
Van Erp, A. (24 april 2015). Waarom ontvluchten zoveel mensen Eritrea? 'Liever sterven op zee, dan
doodgemarteld worden. Knack. Geraadpleegd via
http://www.knack.be/nieuws/wereld/waarom-ontvluchten-zoveel-mensen-eritrea-liever-
sterven-op-zee-dan-doodgemarteld-worden/article-normal-565039.html
Van Eyken, K. (04 september 2013) 10 vragen over Syrië die u niet meer luidop durft stellen. Het laatste
nieuws. Geraadpleegd via https://www.hln.be/nieuws/10-vragen-over-syrie-die-u-niet-meer-
luidop-durft-stellen~a12406c1/
Van Thiel, S. Bestuurskundig onderzoek. (2015). Bussum, Nederland: Couthino.
VDAB. (2017). Programma integratie door werk. Geraadpleegd op 18 mei 2018 via
https://issuu.com/grafischvdab/docs/programma__integratie_door_werk__ve_b653d55e96
cdc6
VDAB. (2018). Opleiding Nederlands voor anderstaligen. Geraadpleegd op 5 april 2018 via
https://www.vdab.be/werkinzicht/nederlands.shtml
Vluchtelingenwerk Vlaanderen. (2018). Opvang van asielzoekers in België. Geraadpleegd op 7 april
2018 via https://www.vluchtelingenwerk.be/opvang
vi
VVSG. (2016). Het spreidingsplan opvangplaatsen voor asielzoekers in de gemeenten. Geraadpleegd
op 7 april 2018 via
http://www.vvsg.be/sociaal_beleid_en_werk/Vreemdelingen/Documents/2016%2001%2021
_spreidingsplan%20asielzoekers%20en%20effecten%20voor%20lokale%20besturen.docx.
VZW Vlaams steunpunt vrijwilligerswerk. (2017). Vluchtelingen in vrijwilligerswerk. Geraadpleegd op
9 april 2018 via file:///C:/Users/hanna/Downloads/Digitaal-dossier-Vluchtelingen-in-
Vrijwilligerswerk%20(1).pdf
UNHCR. (2016). Veel gestelde vragen over vluchtelingen en migranten. Geraadpleegd op 1 maart 2018
via http://www.unhcr.org/nl/2016/10/veelgestelde-vragen-vluchtelingen-en-migranten/
UNHCR. (2017). Figures at a glance. Geraadpleegd op 2 juni 2018 viahttp://www.unhcr.org/figures-at-
a-glance.html
ZIGO. (7 maart, 2018). Interview Benjamin Gérard (videofile). Geraadpleegd via
https://www.youtube.com/watch?v=Kw2JB1EnyzI
a
Bijlagen
Topic lists
Topic list projecten
1) Introductie
Mijn naam is Hannah De Groot. Ik studeer bestuurskunde en publiek management aan de universiteit
Gent. Dit jaar schrijf ik mijn masterproef. Deze zal gaan over de integratie van vluchtelingen op de
arbeidsmarkt. Meer specifiek zal ik nagaan hoe projecten vluchtelingen aan het werk helpen. Het
uiteindelijke doel van mijn masterproef is lessen te trekken uit de projecten en deze om te vormen tot
een beleidsadvies. Graag zou ik het gesprek opnemen, is dit goed voor u?
2) Lijst met topics en vragen
Organisatie van het project
• Motivatie voor opstellen project ( = waarom vraag)
• Middelen (personeel, tijd, geld → Door wie verkregen en verbonden aan welke voorwaarden)
• Intern document opgesteld?
• Partners
• Verwachtingen project
Werking van het project
• Exacte werking project
- Wat doet het project exact?
- Draait het project rond een specifieke doelgroep (bijvoorbeeld herkomstland of
scholingsniveau)? Vanwaar deze keuze?
- Hoeveel deelnemers zijn er?
- Werden de deelnemers op een bepaalde manier geselecteerd? Wat waren de
voorwaarden voor deelname?
- Is het project specifiek aangepast aan het profiel van de deelnemers?
• Relatie tot taal
- Is een goede kennis van de Nederlandse taal nodig om deel te nemen aan het project?
- Maakt verwerving van de Nederlandse taal deel uit van het project?
- Hebben deelnemers nog tijd om naar de Nederlandse lessen te gaan tijdens het project?
Deelnemers
• Data (Eerst en vooral: worden deze bijgehouden?)
b
- Nationaliteiten
- Leeftijd
- Geslacht
- Opleidingsniveau
- Werkervaring
• Welke moeilijkheden ondervinden vluchtelingen wanneer zij op zoek gaan naar werk?
Evaluatie eigen project
- Welke lessen trekt u uit u eigen project? (Merkt u bijvoorbeeld uit
dat vluchtelingen zeer gemotiveerd zijn, of bepaalde talenten
hebben die hen onderscheiden van Belgen?)
- Beschouwd u uw project (voorlopig) als succesvol? Welke
maatstaven gebruikt u hiervoor?
- Hoe kijken de deelnemers naar het project?
Aanbevelingen
- Stel dat iemand een gelijkaardig project zou willen opstarten, welke tips zou u hen dan geven?
- Zijn er aanbevelingen die u zou doen naar andere beleidsniveaus?
3) Bedanking
Topic list deelnemer Brugge werkt
Algemeen
- Van welk land bent u afkomstig?
- Hoe oud bent u?
- Heeft u al opleidingen gevolgd in het thuisland? Zoja welke?
- Had u werkervaring in het thuisland?
- Heeft u in België al gestudeerd of gewerkt? Zo ja in welke sector/ welke opleiding?
Naar het project toe
- Heeft u hindernissen ondervonden in een (mogelijke) zoektocht naar werk?
- Hoe ervaart u het project?
- Denkt u dat u op het einde van het project ook echt een job zal hebben?
- Sluit het project aan bij u wat u graag doet en de eerdere ervaringen die u al heeft
c
Voorbeeld uit het codeerschema