Upload
matthijs-van-der-beek
View
413
Download
1
Embed Size (px)
DESCRIPTION
BA-thesis over de internationale betrekkingen tussen de Republiek de Verenigde Nederlanden en Noord-Amerika vanaf het begin van de Amerikaanse Revolutie tot de Bataafse Revolutie. In dit onderzoek gaat onder andere de aandacht uit naar hoe de relaties tussen de landen diplomatiek en economisch zijn uitgebouwd. Daarnaast wordt gekeken wat de wederzijdse invloed was op de constituties van beide republieken. (Omvang: 51 pagina's)
Citation preview
1
De internationale betrekkingen tussen de
Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798
Naam: Matthijs van der Beek
Studienummer: 325221
Studie: Geschiedenis
Afstudeerrichting: Internationale Betrekkingen
E-mailadres: [email protected]
Begeleidend docent: Dr. J.H. Waszink
Datum: 18 april 2011
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3
2. Historiografie 5
3. De Revoluties in Noord-Amerika en de Republiek 13
4. Relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, 1775-1783 15
5. Republieken in opbouw, 1783-1798 31
6. Conclusie 46
Bronvermelding 48
3
1. Inleiding
‘Maar allerhaatelijkst moet dit den Ondergetekende voorkoomen, die de Amerikaanen eens
ieders agting waerdig oordeelt, en hen aanmerkt als braave Lieden, die de Regten, die zy als
Menschen, niet van de Wetgeevende Magt in Engeland, maar van God zelven hebben
ontfangen.’1
Joan Derk van der Capellen tot den Pol, december 1775
Tijdens een toespraak van de Staten van Overijssel in december 1775 in Kampen sprak Joan
Derk van der Capellen (1741-84), een edelman, rechtsgeleerde en toekomstig leider van de
Patriotten in de Republiek, zich uit tegen het verzoek van Engeland voor het uitzenden van de
Schotse brigade naar Amerika om in de oorlog tegen de Amerikaanse vrijheidsstrijders te
dienen. Deze Schotse brigade was sinds de Opstand door Engeland uitgeleend ter
ondersteuning van het Nederlandse leger, en deelname aan de oorlog zou volgens Van der
Capellen niet alleen in strijd zijn met de neutraliteitspolitiek van de Republiek, maar ook met
zijn idee van rechtvaardigheid: hij legitimeerde de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog op
religieuze gronden.2
Hoewel een begin kiezen altijd arbitrair is ontstonden na de kwestie over de Schotse
brigade nauwere relaties tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Noord-
Amerika gedurende de Amerikaanse Revolutie tot het begin van de Bataafse Revolutie (1775-
98). De toespraak van Van der Capellen, die eveneens in pamfletvorm werd verspreid over de
Republiek, bleef niet onopgemerkt bij het Amerikaanse Congres. Daarnaast voelden
Nederlandse Patriotten zich geïnspireerd door de Amerikanen in het bereiken van meer
democratie. Tijdens de Patriotten-revolutie zien we wederom Van der Capellen oproepen tot
een alliantie met Amerika, wat John Adams (1735-1826) zou kunnen helpen in het verkrijgen
van een lening voor het noodlijdende Congres. Ondertussen zien ook Amsterdamse
handelaren de kans om de relaties over de oceaan uit te breiden. Tijdens de Amerikaanse
Revolutie zien we bijvoorbeeld dat de Republiek wapens en buskruit verhandelde via St.
Eustatius aan Amerika. Voor de Republiek hebben de relaties met Amerika niet altijd
positieve gevolgen, zoals blijkt na het uitbreken van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog in
1 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. Advies van Joan Derk van der Capellen aan de Staten van Overijssel op 16 december 1775 ten aanzien van het verzoek van Engeland voor het lenen van de Schotse brigade. 2 Jan Willem Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence: An Example from Afar (Chapel Hill en Londen 1982) 26. Vertaling door Herbert H. Rowen.
4
december 1780. Pas na de beëindiging van de Amerikaanse Revolutie ligt de weg open voor
beide landen om de relaties op diplomatiek en economisch gebied verder uit te breiden.3
Tot op heden is het historische onderzoek voornamelijk uitgegaan naar de
Amerikaanse Revolutie, maar is eigenlijk zelden de vraag gesteld hoe op zowel diplomatiek
als op economisch gebied de relaties tussen de Republiek en Amerika zijn uitgebouwd na
deze eerste echte grote Atlantische revolutie. De meest recente en omvangrijke werken van
Jan Willem Schulte Nordholt en James H. Hutson werden tweehonderd jaar na de erkenning
van Amerika door de Republiek gepubliceerd en gaan vooral in op de rol van John Adams in
de Republiek. Als we de vriendschap tussen de Republiek en Amerika op waarde willen
schatten is het noodzakelijk om te kijken hoe de landen elkaar op de lange termijn hebben
geholpen en beïnvloed. Daarbij gaat het niet alleen om het belang van de handel en de
diplomatie maar ook om de mogelijke uitwisseling van ideeën over staatsinrichting. Zodoende
zal gekeken worden naar welke overzeese ideeën van belang waren in de totstandkoming van
de Amerikaanse Grondwet en de Bataafse Staatsregeling. In dit onderzoek staan de volgende
vragen centraal: (1) Hoe ontwikkelden de internationale betrekkingen zich tussen de
Republiek en Noord-Amerika in de periode 1775-98? (2) Wie waren de hoofdrolspelers in
deze overzeese relaties en wat waren hun motieven en belangen? (3) Welke verbanden zijn er
tussen het Nederlandse en Amerikaanse republikeinse denken ten tijde van de totstandkoming
van beide constituties?
Ter beantwoording van deze drie vragen zal allereerst een overzicht worden geboden
van de historiografie over de relaties tussen beide landen in de periode 1775-98. Na een korte
schets van de historische context van de revoluties zal onderscheid gemaakt worden tussen
twee perioden. De eerste periode van 1775 tot 1783 omvat de Amerikaanse Revolutie, maar
tegelijkertijd de periode waarin nog geen sprake is van een officiële vriendschap tussen de
twee landen. In dit hoofdstuk zal vooraan ingegaan worden op de politieke kwesties die toen
speelden en op de eerste economische relaties. De tweede periode loopt van 1783 tot 1798,
ofwel vanaf het eerste officiële staatsbezoek van de Republiek aan Amerika tot het begin van
de Bataafse Revolutie en de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling. Hier gaat de
aandacht uit naar de eerste ambassadeurs, de groei van de handel en de verbanden in het
republikeinse denken.
3 Wayne Te Brake, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, in Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith (eds.), Four Centuries of Dutch-American Relations (New York 2009) 204-15.
5
2. Historiografie
De geschiedschrijving over de internationale betrekkingen tussen de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden en de dertien staten in Noord-Amerika heeft zich vooral ontwikkeld
vanaf eind jaren zeventig van de vorige eeuw. In 1982 was het precies 200 jaar geleden dat de
Republiek de Verenigde Staten van Amerika officieel erkende en een Verdrag van
Vriendschap en Commercie gesloten werd, en dat gaf reden om nieuwe visies over dit
onderwerp te ontwikkelen. In tegenstelling tot de vroege (Amerikaanse) geschiedschrijving
kwam er volgens de Amerikaanse historicus James H. Hutson in deze periode meer aandacht
voor de Nederlandse rol in de Amerikaanse Revolutie en vice versa.4 Het is daarom zeer
nuttig om enerzijds na te gaan wat de verschillen zijn tussen de Amerikaanse en Nederlandse
geschiedschrijving ten aanzien van dit onderwerp en hoe deze vallen te verklaren. Anderzijds
moet gekeken worden hoe de bicentennial het beeld over de relaties in de geschiedschrijving
veranderd heeft en wat de gebreken in de nieuwe visies zijn. Tenslotte zal ik in deze
historiografie mijn eigen onderzoek presenteren en plaatsen in het wetenschappelijke debat.
Eén van de vroegste werken over dit onderwerp is The Dutch Republic and the
American Revolution (Baltimore 1911) van de Amerikaanse historicus Friedrich Edler. Edler
concentreert zich in dit werk voornamelijk op de relaties tussen Engeland en de Republiek,
maar in mindere mate ook op de diplomatie tussen de Nederlandse en Amerikaanse
vertegenwoordigers. Wel gaat hij uitvoerig in op de onderhandelingen over het verkrijgen van
leningen in de Republiek, die geleid werden door John Adams. Opmerkelijk mag het volgens
Hutson genoemd worden dat Edler gebruik maakt van Nederlandse (vertaalde) primaire en
secundaire bronnen, zoals The diplomatic correspondence of the American revolution door
Jared Sparks (Boston 1829-30) en De Patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche
bescheiden door H.T. Colenbrander (drie delen; Den Haag 1897-9). Hutson stelt dat
Amerikaanse historici gedurende de twintigste eeuw Nederlandse bronnen ontweken hebben
vanwege de taalbarrière en daardoor de rol van de Republiek in de Amerikaanse Revolutie
verwaarloosd hebben.5 Edler laat goed zien waarom de Republiek toch bijgedragen heeft aan
de Amerikaanse Onafhankelijkheid door haar politiek in Europa. De neutraliteitspolitiek van
de Republiek was gunstig voor Amerika, maar zou uiteindelijk ook uitmonden in de Vierde
Engelse Oorlog (1780-4). Edler ziet de Republiek dan ook als een slachtoffer van de 4 James H. Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 19-20. 5 Idem, 20-1.
6
Amerikaanse Revolutie aangezien zij territoria verloor aan Engeland en in haar eer werd
aangetast.6
De latere werken van Samuel Flagg Bemis The diplomacy of the American Revolution
(New York 1935) en A Diplomatic History of the United States (New York 1950) richten zich
– wat betreft de relaties tussen de Republiek en Amerika – op de ontwikkelingen van de
neutraliteitspolitiek in Europa en de gevolgen daarvan voor de overzeese handel van Amerika.
Hij erkent verder dat de leningen van de Nederlandse bankiers aan het Amerikaanse Congres
cruciaal waren, en noemt de relaties sinds 1782 ‘cordial, friendly and unbroken’.7 Hoewel hij
enkele Nederlandse secundaire bronnen gebruikte gaat hij nauwelijks in op de missie van
John Adams in de Republiek. Hij beperkt zich voornamelijk tot de relatie van Adams met de
Franse minister van buitenlandse zaken Charles Gravier (1717-87), graaf van Vergennes, die
allesbehalve uitstekend was: Vergennes zag Amerika als een ondergeschikte staat en vond dat
Adams de diplomatie beter maar aan hem kon overlaten.8 Bemis onderscheidt zich vooral
door dieper in te gaan op de relatie van Amerika met grootmachten als Frankrijk, Engeland en
Spanje. De neutraliteitspolitiek die Amerika kenmerkte onder het presidentschap van George
Washington (1732-99; termijn: 1789-97) en tevens invloed had op de diplomatie met
betrekking tot de Republiek kan eigenlijk alleen begrepen vanuit dit grotere geheel. Het was
een paradox dat de Franse interventie tijdens de Amerikaanse Revolutie Amerika
onafhankelijk maakte van Engeland, maar juist afhankelijk van Frankrijk. Door deze
afhankelijkheid raakte Amerika volgens Bemis betrokken bij Europese diplomatieke kwesties
en pas na de Franse Revolutie, toen in Europa oorlogen uitbraken, kon Amerika een eigen
weg kiezen.9
Van Nederlandse makelij zijn de werken van P.J. van Winter, die hij tijdens het
Interbellum schreef. Zijn magnum opus Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan
den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (twee delen; Den Haag, 1927-1933)
geeft een zeer nauwkeurig beeld van de ontwikkeling van de handelsrelaties tussen beiden
landen en het aandeel van Nederlandse leningen in de opbouw van Amerika na de Revolutie.
Het boek is rijk aan statistieken van de omvang van de handel en de goederenstromen die
afkomstig zijn van verschillende primaire bronnen en het geeft daarom een zeer goed inzicht
in de betekenis van de handel voor beide landen nadat in 1782 een handelsverdrag werd 6 Friedrich Edler, The Dutch Republic and the American Revolution (Baltimore 1911) 246. 7 Samuel Flagg Bemis, A Diplomatic History of the United States (New York 1950) 43-4. 8 Samuel Flagg Bemis, The Diplomacy of the American Revolution (New York 1935) 176-7. 9 Bemis, A Diplomatic History of the United States, 30-1, 94-5. De oorlogen waarbij Engeland, Frankrijk en Spanje betrokken waren zorgden ervoor dat Amerika voor ongeveer dertig jaar met rust werd gelaten door deze grootmachten.
7
gesloten. Aangezien hij de overzeese handel van de Republiek met Amerika vergeleek met
diverse andere Europese handelspartners is zijn conclusie dat de Republiek niet van
prominent belang was goed onderbouwd. De leningen waren daarentegen cruciaal voor het
Congres om financieel overeind te blijven.10
In zijn artikel ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’
(1923) gaat Van Winter nader in op de gebreken in het boek van F.W. van Wijk, De
Republiek en Amerika, 1776-1782 (Leiden 1921). Hoewel hij het boek prijst om de kennis die
geboden wordt over de pamflettenliteratuur van de Patriottenbeweging, waarin verwezen
werd naar de Amerikaanse Revolutie, vindt hij dat Van Wijk te onnauwkeurig is in het
beschrijven van de ontwikkelingen omtrent het geheime handelsverdrag en de rol van
Frankrijk in de erkenning van de VS door de Republiek. Van Winter voegt toe dat de
Amsterdamse koopman Jean de Neufville (1729-96) niet de enige was die met de eer van het
opstellen van een handelsverdrag wilde strijken maar dat de geleerde Charles W.F. Dumas
(1721-96) een zelfde poging had ondernomen.11 Daarnaast nuanceert hij de tegenwerking van
Frankrijk in de pogingen van Adams voor erkenning van de VS. Van Wijk hield volgens hem
geen rekening met het feit dat Frankrijk tegelijkertijd geld leende aan het Congres en oog had
voor de invloed van Engeland in Europa. Toen bemiddeling van Rusland in de Vierde Engels-
Nederlandse Oorlog een feit was lag voor Paul François de Quélen de Stuer de Caussade
(1746-1828), graaf van La Vauguyon en afgezant in Den Haag, de weg open om Adams
nadrukkelijk te steunen.12 Hoewel de precieze gang van zaken door Van Winter ook niet
ontrafelt kunnen worden, geeft hij wel een beter inzicht in de handelingsmotieven van de
diverse betrokken landen en hoofdpersonen.
Pieter Geyl gaat in zijn naoorlogse werk De Patriottenbeweging, 1780-1787 net als de
eerder genoemde Amerikaanse historici kort in op de Nederlands-Amerikaanse relaties ten
tijde van de Amerikaanse Revolutie. Hutson vond echter dat Geyl de ontwikkelingen in de
Republiek teveel als ‘autonoom’ beschouwde, hoewel hij buitenlandse invloeden niet
ontkende.13 Mijns inziens richt Geyl zijn aandacht wel degelijk op het dilemma van Willem V
om de buitenlandse en binnenlandse politiek goed op elkaar af te stemmen, en benadrukt hij
het feit dat de stadhouder moeite had met het nemen van zijn eigen beslissingen.14 Zodoende
10 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag, 1933) 392-7. 11 P.J. van Winter, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’, Tijdschrift voor Geschie-denis 38:1 (1923) 68-75. 12 Idem, 78-82. 13 Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, 22-3. 14 Pieter Geyl, De Patriottenbeweging, 1780-1787 (Amsterdam 1947), 26-7, 65-7, 72-3.
8
nam Geyl wel degelijk deel in het debat van de binnenlandse en buitenlandse invloeden op de
Patriottenrevolutie.
Om de invloed van de Amerikaanse Revolutie op de Patriottenrevolutie in te kunnen
schatten is The Ideological Origins of the Batavian Revolution (Den Haag 1973) van I.
Leonard Leeb van belang, aangezien hij zowel aandacht besteed aan Van der Capellen – voor
hem de initiator van de Patriottenrevolutie – als aan andere schrijvers die in de voorafgaande
decennia het stadhouderschap verdedigden of juist de gebreken ervan blootlegden. Leeb
beweert dat er een literaire traditie over een nieuwe staatsinrichting in gang was gezet als
reactie op de politieke en economische problemen onder het stadhouderschap van Willem IV
en Willem V, en daarbij geput werd uit de eigen vaderlandse geschiedenis en buitenlandse
werken (o.a. van Rousseau en Montesquieu). Hij laat tevens zien hoe de Patriottenrevolutie
van invloed is geweest op de latere Bataafse Republiek. Evenals Geyl gaat hij beperkt in op
de relaties met Amerika, maar gaat hij wel verder in op de gevolgen en rechtmatigheid van de
contacten over een handelsverdrag tussen Amsterdam en vertegenwoordigers van het
Amerikaanse Congres en de nadelige invloed van de ontwikkeling van de kapitaalintensieve
markt (met bv. de leningen aan het Congres) op de al zwakke Nederlandse economie.15
Volgens Leeb diende de beeldvorming over de Amerikaanse Revolutie slechts als
ondersteuning voor de Patriottenbeweging in de Republiek.
In de tot dusver besproken literatuur wordt, zoals ook Hutson aangaf, nog niet diep
ingegaan op de diplomatieke relaties, noch op de waarde en motieven ervan. Dit verandert
vanaf eind jaren zeventig als meer aandacht uitgaat naar de diplomatieke missies en de
economische relaties.
Het meest omvattende werk in deze periode is afkomstig van Jan Willem Schulte
Nordholt. Zijn boek The Dutch Republic and American Independence (Chapel Hill en Londen
1982) gaat in tegenstelling tot de werken van Geyl en Leeb dieper in op de totstandkoming en
de bijdrage van de overzeese contacten aan de beide revoluties. De meeste aandacht in het
boek gaat uit naar Adams, die ‘met vele inspanningen de Amerikaanse zaak in de Republiek
promootte en het langzaam opererende politieke bestel in beweging bracht’ en zodoende aan
de basis stond van de erkenning van de VS door de Republiek.16 Daarnaast gaat hij in op de
personen die het debat in de Republiek beheersten, namelijk Dumas, Van der Capellen, Johan
Luzac en Willem V. Hij benadrukt dat economische mogelijkheden en de binnenlandse
15 I. Leonard Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution : history and politics in the Dutch republic 1747-1800 (Den Haag 1973) 98-9, 107-8, 137, 148. 16 Jeremy Popkin, ‘Review: The Dutch Republic and American Independence’, The William and Mary Quarterly 40:3 (1983) 479-81.
9
politieke verhoudingen tussen de Patriotten en Orangisten bepalend waren voor het verloop
van de relaties met Amerika. Over het delen van dezelfde idealen is hij sceptisch: ieder had
zijn eigen beeld van de overzeese revolutie, welke niet altijd overeenkwam met de
werkelijkheid. Desalniettemin kon Amerika als voorbeeld en als vriend worden gezien in een
strijd om meer vrijheid, ondanks dat er wel fundamentele verschillen bestonden tussen de
twee landen.17
Hutson brengt in zijn boek John Adams and the Diplomacy of the American
Revolution (Lexington 1980) en artikel ‘John Adams and the Birth of Dutch-American
Friendship, 1780-82’ (1982) een geheel andere visie naar voren. Op basis van zowel de
correspondentie van La Vauguyon als van Adams stelt hij dat Schulte Nordholt de rol van
Adams in de erkenning van de Verenigde Staten in de Republiek overdrijft. Volgens Hutson
beschouwt Schulte Nordholt Adams teveel als een rationeel persoon die zijn eigen verdiensten
goed kon inschatten. In deze werken laat hij juist zien dat Adams niet de juiste diplomatie
voerde en dat hij eigenlijk weinig kennis had van de invloed van Vergennes en La Vauguyon
op de Staten-Generaal. Frankrijk beschouwt hij daarom als de motor achter de erkenning en
niet Adams.18 Een gebrek is wel dat Hutson geen aandacht besteed aan de binnenlandse
ontwikkelingen in de Republiek en de invloed van de Patriotten, de derde factor, op de
erkenning dus eigenlijk niet kan inschatten.19
In het artikel ‘Two Americans in Two Dutch Republics’ vergelijkt R.R. Palmer de
houding van John Adams (1782-8) met zijn zoon John Quincy (1794-7) als minister
plenipotentiaris in de Republiek. Hij komt tot de conclusie dat de vader zich sterk verbonden
voelde met de Nederlandse Patriotten, terwijl zijn zoon weinig enthousiasme toonde voor de
Bataafse omwenteling, aangezien hij Frankrijk als een gevaar voor Frankrijk beschouwde.20
Wat nu precies de invloed van hun houding was op hun diplomatie blijft in het ongewis.
Lawrence S. Kaplan beschrijft in ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’
(1982) de relaties tussen de Republiek en Amerika sinds het einde van de Amerikaanse
Revolutie tot aan de totstandkoming van de Amerikaanse Grondwet. Hij laat zien dat de
Nederlands-Amerikaanse vriendschap haar oorsprong vond in het republikeinse karakter,
maar dat de waarde van de relatie voor beide partijen verschillend was. Enerzijds hadden
17 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 264-7, 290. 18 James H. Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution (Lexington 1980) 108-11; Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, 25-30. 19 Wayne Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and Society 14 (1985) 205, 220. 20 R.R. Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics : The Adamses, Father and Son’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 7-8, 12-3.
10
Adams en Thomas Jefferson (1743-1826) te doen met de Nederlandse Patriotten, maar
anderzijds waren zij teleurgesteld in de hebzucht van de Nederlandse handelaren en het
mislukken van de Patriottenrevolutie. De vriendschap had afgezien van de leningen aan het
Congres een grotere waarde voor de Nederlandse Patriotten dan voor de Amerikanen.21
James C. Riley beschrijft in zijn artikelen ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch
Investment in the United States, 1781-1794’ (1978) en ‘Financial and Economic Ties: The
First Century’ (1982) het cruciale belang van leningen van Patriottische bankiers uit
Amsterdam – die mogelijk werden dankzij de inspanningen van Adams – voor het financieel
overeind houden van het Amerikaanse Congres, dat nog niet in staat was gebleken om een
succesvol belastingsysteem in te voeren. Riley waarschuwt dat de ideologische motieven van
de Nederlandse bankiers niet overdreven moeten worden ten opzichte van hun intenties om
een nieuwe markt te exploreren en winst te maken. Deze investeringen vormden wel de basis
voor meer intensieve economische relaties in meerdere sectoren.22
Volgens George M. Welling, auteur van The prize of neutrality : trade relations
between Amsterdam and North America 1771-1817 (Groningen 1998), is in de literatuur
slechts aandacht voor de leningen en de smokkelhandel vanaf St. Eustatius terwijl de verdere
economische relaties niet belicht worden. In dit proefschrift maakt hij op basis van het aantal
aangekomen schepen vanuit Noord-Amerika in Amsterdam een analyse van de ontwikkeling
van de trans-Atlantische handel. Daarnaast berekende hij ook de waarde van deze handel ten
opzichte van de Aziatische en Zuid-Amerikaanse handel. Uit zijn analyse kan worden
geconcludeerd dat in de periode 1775-98 de trans-Atlantische handel zich sterk ontwikkelde,
en financieel meer opbracht dan de krimpende Aziatische handel. Het inzicht dat Amsterdam
zo’n belangrijke rol speelde in de Nederlands-Amerikaanse relaties werpt tegelijkertijd een
ander licht op het verkrijgen van leningen door Adams: de bestaande handelsrelaties waren
ongetwijfeld van invloed geweest op de besluiten van de bankiers.23
Tenslotte bestaat er discussie over de vraag in hoeverre ideeën over de staatsinrichting
en wetten zijn overgenomen door de Amerikanen dankzij de bestaande relaties met de
Nederlanders. William H. Riker beschrijft in zijn artikel ‘Dutch and American Federalism’
(1957) dat tijdens de debatten in aanloop naar de Amerikaanse Grondwet van 1787 vaker 21 Lawrence S. Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 36, 39, 44-6. 22 James C. Riley, ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 49-52, 55, 61-3. 23 George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 188-90, 203, 219.
11
werd verwezen naar de staatsinrichting van de Republiek dan naar enig andere staat. In zijn
analyse van de meest uitgebreide verwijzingen laat hij zien dat zowel voor- als tegenstanders
van een federale republiek hun kennis over de Republiek gebruikten om de ander te
overtuigen. Echter, de kennis over de Republiek liet te wensen over. De deelnemers van de
Philadelphia Conventie (25 mei – 17 september 1787) baseerden zich vanwege de taalbarrière
voornamelijk op Franse en Engelse secundaire literatuur over de Republiek en hadden over
het algemeen geen idee van hoe het staatsbestel in de Republiek in praktijk precies werkte. De
historische onjuistheid van de aangedragen argumenten in de debatten vormt voor Riker de
conclusie dat ‘Dutch federalism [was] twice and distantly removed from American’.24
Schulte Nordholt is het in zijn artikel ‘The Example of the Dutch Republic for
American Federalism’ (1980) eens met Riker dat de kennis over de Republiek gebrekkig was,
maar vindt dat nog geen reden dat de Republiek niet als voorbeeld kon gelden. Volgens hem
moet rekening worden gehouden met het feit dat in de achttiende eeuw men er vanuit ging dat
het menselijk gedrag in de geschiedenis zich aan bepaalde patronen hield, en dat dat daardoor
geleerd kon worden van historische gebeurtenissen.25 De Founding Fathers hadden vanuit dit
historisch perspectief vooral oog voor de gebreken van het staatsbestel van de Republiek, die
een verklaring vormden voor de wanorde onder stadhouder Willem V. In zijn analyse kijkt hij
voornamelijk naar de verwijzingen van James Madison (1751-1836) en komt hij tot de
conclusie dat de Republiek slechts een spiegel was voor Amerika.26
Stephan R.E. Klein laat in zijn artikel ‘Republikanisme en Patriottisme’ (1993) zien
dat gedurende de Patriottenrevolutie moderne ideeën over een staatsinrichting opkwamen,
zoals in de Verhandeling over eene wel ingerigte volksregeering (1784) van Rutger Jan
Schimmelpenninck. Dit door Cicero en Rousseau geïnspireerde werk beschouwde de
volksvertegenwoordiging als het belangrijkste politieke orgaan, die in de eerste plaats het volk
moest dienen. Volgens Klein was ‘politieke representatie’ een gedeeld begrip in de jaren
tachtig in de Republiek en Amerika. Hoewel hij niet beschrijft hoe dit gedachtegoed zijn
uitwerking had in de vorming van de Verenigde Staten en de Bataafse Republiek, geeft het in
vergelijking met bovenstaande bronnen een andere visie tegenover een mogelijk verband
tussen beide republieken.27
24 William H. Riker, ‘Dutch and American Federalism’, Journal of the History of Ideas 18 (1957) 495, 513-8. 25 Jan Willem Schulte Nordholt, ‘The Example of the Dutch Republic for American Federalism’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat, Federalism : History and Current Significance of a Form of Government (Den Haag 1980) 65-7. 26 Idem, 75-7. 27 Stephan R.E. Klein, ‘Republikanisme en patriottisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 106 (1993) 185-8, 200-7.
12
Roger D. Congleton trok in zijn artikel ‘America’s neglected debt to the Dutch, an
institutional perspective’ (2008) op basis van de overeenkomsten in de onafhankelijkheids-
documenten en de federale staatsinrichting van de vroegmoderne Republiek en Amerika de
conclusie dat er een grote verbondenheid was tussen de twee landen. De aanklachten tegen de
onderdrukker waren van vergelijkbare aard, en de wetten over de staatsinrichting kwamen ook
overeen.28 Daarnaast beschouwt hij de stadhouder als een equivalent van de latere
(Amerikaanse) president. De eerste Amerikaanse grondwet ziet hij als het fundament voor een
nieuwe staatsvorm, dat duidelijk verschilt van de Republiek.29 Hij schetst zodoende vanuit
een ‘institutioneel perspectief’ de belangrijkste overeenkomsten, maar gaat niet in op hoe de
overname van ideeën in zijn werk ging.
Tot op heden hielden historici zich voornamelijk bezig met afgebakende thema’s zoals de
relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, de handelsrelaties of de overname van
republikeinse ideeën. Het doel van dit onderzoek is om deze kennis te integreren in één werk,
waarin oog is voor veranderingen in de internationale betrekkingen tussen de twee landen
vanaf het begin van de Amerikaanse Revolutie tot de totstandkoming van de eerste
Nederlandse Grondwet in de Bataafse Revolutie op diplomatiek, economisch en politiek
gebied. Op diplomatiek gebied zal enerzijds gekeken worden hoe de vriendschap tot stand
kwam tijdens de diverse kwesties die voorafgaand aan de beëindiging van de Onafhankelijk-
heidsoorlog speelden en anderzijds naar de diplomatie van de ambassadeurs sinds de
erkenning. Behalve het artikel van Palmer is er eigenlijk nog niets over de naoorlogse
diplomatie geschreven, maar op basis van brieven, dagboeken en officiële verslaggeving kan
hier meer inzicht in worden geboden. Op economisch gebied zal aan de hand van het
uitgebreide werk van Van Winter en het proefschrift van Welling, die een langere periode
beschrijven, de opbouw van de handel beschreven en verklaard worden en gekeken worden
hoe de handel zich uitbreidde nadat in 1782 een handelsverdrag was gesloten. Tenslotte zal op
politiek gebied gekeken worden hoe in de debatten voorafgaand aan de Amerikaanse
Constitutie een beroep werd gedaan op het politieke gedachtegoed van de stadhouderlijke
Republiek. Daarnaast zal ook aandacht uitgaan naar de invloed van de Amerikaanse
Grondwet op de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling in 1798.
28 De vergelijking betreft hier de staatsinrichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Geconfedereerde Staten van Amerika (1781-89). 29Roger D. Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, Constitutional Political Economy 19 (2008) 38-40, 56-7.
13
3. De revoluties in Noord-Amerika en de Republiek
Alvorens over te gaan op de diplomatieke relaties tussen Noord-Amerika en de Republiek is
het goed om het verloop van de revoluties kort te schetsen. Deze revoluties worden als
onderdeel gezien van een reeks van ‘Atlantische revoluties’, waarin volken probeerden om
onafhankelijk te worden en het idee van ‘volkssoevereiniteit’ zijn intrede deed. In de Noord-
Amerikaanse koloniën was van beiden sprake, aangezien deze tijdens de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog (1775-83) zich niet alleen los van Engeland wilden maken, maar
bovenal een meer democratisch regeringssysteem wilden invoeren.30 De Patriottenrevolutie
(1780-87) in de Republiek, waarin de Patriotten zich tegenover de Orangisten opstelden voor
meer democratie en inperking van de macht van de stadhouder, liep uit op een fiasco. Pas
tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806), die dankzij de Franse invasie in gang was gezet,
wisten de Patriotten de macht te grijpen, en kwam een gekozen volksvertegenwoordiging aan
de macht.31
De directe aanleiding voor de Amerikaanse Revolutie was de zogenoemde Boston Tea
Party in 1773, waarbij uit protest tegen het monopolie voor de verkoop van thee aan de Britse
East Indian Company 340 kisten thee in het water waren gegooid. Eerder waren al belastingen
door koning George III (1738-1820) ingevoerd om de Zevenjarige Oorlog (1756-63) van
Engeland tegen Frankrijk en de kosten van de koloniën te kunnen financieren. De oorlog brak
uit op 19 april 1775 toen de Britten in Lexington en Concord illegale wapens in bezit wilden
nemen. In januari 1776 publiceerde Thomas Paine, een immigrant uit Engeland, het pamflet
Common Sense waarin hij stelde dat een volk zichzelf moet kunnen regeren. Enkele maanden
later toen de Onafhankelijkheidsverklaring door de dertien staten werd getekend op 4 juli
kende dit pamflet al een oplage van 100.000 exemplaren. Hoewel de oorlog aanvankelijk
slecht begon voor de Amerikanen, zorgde de overwinning in de Slag bij Saratoga voor een
ommekeer. Frankrijk erkende de Verenigde Staten (de staten hadden zich verenigd onder de
Artikelen van Confederatie) en nam deel aan de oorlog in 1778. Met hulp van de Franse vloot
wist legeraanvoerder George Washington (1732-99) het Engelse leger onder leiding van Lord
Cornwallis (1738-1805) in oktober 1781 tot overgave te dwingen in de Slag bij Yorktown. In
september 1783 ondertekende Engeland het vredesverdrag en erkende de Verenigde Staten.
30 Robert Tignor, Jeremy Adelman, Stephen Aron e.a., Worlds Together, Worlds Apart : A History of the World from the Beginnings of Humankind to the Present (New York en Londen 2008) 640-5. 31 Jonathan I. Israel, The Dutch Republic : Its Rise, Greatness, and Fall : 1477-1806 (Oxford en New York 1998), 1098-99, 1119-23.
14
Volgens historicus David Reynolds was de interventie van Frankrijk cruciaal: zonder Franse
hulp had de oorlog waarschijnlijk nog lang geduurd. De vorming van de republiek nam veel
tijd in beslag en compromissen waren nodig voor het opstellen van de eerste grondwet in
1787, waarin de macht van de nationale regering gelegitimeerd was. Op 30 april 1789 werd
Washington als eerste Amerikaanse president beëdigd.32
De Patriottenrevolutie in de Republiek vond haar oorsprong in een economisch zware
tijd. De Republiek was in oorlog geraakt met Engeland en verschillende belangen tussen de
handelselite en de stadhouder vormden de voedingsbodem voor de revolutie. Met onder
andere het pamflet Aan het Volk van Nederland van Van der Capellen (1781) en diverse
petities en demonstraties werd het idee voor een ‘representatieve volksvertegenwoordiging’
en persvrijheid verspreid en ontstonden diverse gewapende bewegingen (exercitie-
genootschappen). Gedurende de revolutie werden een reeks aan steden ingenomen door de
Patriotten. In 1787 maakte Willem V, gesteund door 26.000 Pruisische soldaten en Brits geld,
een einde aan de revolutie en herstelde de macht van de Orangisten in de ingenomen steden.33
De Franse Revolutie bracht nieuwe kansen voor de (voormalige) Patriotten toen in 1795 de
Fransen de Republiek binnenvielen en stadhouder Willem V moest vluchten naar Londen. In
de ‘nieuwe’ Bataafse Republiek namen de Patriotten de macht over en werd voor het eerst een
volksvertegenwoordiging benoemd in plaats van de Staten-Generaal, de Nationale
Vergadering. Een staatsgreep volgde in januari 1798 door de aanhangers van een
eenheidsstaat, en uiteindelijk was in april de eerste grondwet een feit.34
32 David Reynolds, America, Empire of Liberty (Londen, New York en Toronto 2009) 56-75; Tignor, Adelman, Aron e.a., Worlds Together, Worlds Apart, 641. 33 De koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II (1744-97; regeerde van 1786-97) was de broer van Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), de vrouw van stadhouder Willem V, en zodoende kon Willem V op zijn hulp rekenen. Koning George III was een oom van Willem V en had er baat bij dat de stadhouder zijn positie weer kon innemen en de Patriotten verdreven werden (de Orangisten waren Britsgezind). 34 Israel, The Dutch Republic, 1098-1101, 1119-24; Wayne Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and Society 14 (1985) 209-12, 217-8.
15
4. Relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, 1775-1783
De Amerikaanse Revolutie bracht de Republiek in nauwer contact met Noord-Amerika.
Ondanks dat er onzekerheid heerste over hoe er om gegaan moest worden met een land dat
zich los wilde maken van Engeland kwamen belangrijke relaties tot stand. De inzet van
Patriotsgezinde individuen in een wereld waarin de Republiek zich voorzichtig bewoog tussen
de grootmachten Frankrijk en Engeland was bepalend. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de
totstandkoming van de internationale betrekkingen en de belangen en bijdragen van de
verschillende hoofdrolspelers die van invloed waren op het verloop van de diverse onder-
handelingen en conflicten. Achtereenvolgens zal aandacht besteed worden aan het verzoek
van Engeland voor deelname van de Schotse Brigade aan de oorlog, het geheime handels-
verdrag van Jean de Neufville en William Lee, de rol van John Adams in het verkrijgen van
leningen uit Amsterdam aan het Amerikaanse Congres en de erkenning van de Verenigde
Staten, en tenslotte aan de handelsbetrekkingen.
4.1 De Schotse brigade
Enkele maanden nadat de oorlog van Engeland met de Amerikaanse koloniën uitgebroken
was, deed koning George III via de Engelse afgezant in Den Haag, Sir Joseph Yorke (1724-
92), op 6 oktober 1775 een verzoek aan stadhouder Willem V of hij de Schotse brigade mocht
lenen gedurende de opstand. Sinds het einde van de zestiende eeuw waren Schotse
regimenten, die feitelijk onderdeel waren van het Britse leger, in de Republiek gelegerd ter
ondersteuning van het nationale leger. Op basis van een verdrag uit 1678 kon Engeland een
beroep doen op de Schotse brigade in het geval van oorlog. Tijdens de Zevenjarige Oorlog,
die uitbrak in 1756, had Engeland eveneens een beroep gedaan op de brigade, maar was dit
geweigerd aangezien de oorlog buiten Europa gevochten werd.35 Ook deze keer bleef de
Republiek neutraal door de Schotse brigade niet uit te lenen en bewees het de Amerikaanse
koloniën een dienst. Hoe kwam het besluit dit maal eigenlijk tot stand?
Willem V informeerde in november 1775 de Staten-Generaal over het verzoek van
Yorke. Hoewel de stadhouder en de griffier Hendrik Fagel (1706-90) Britsgezind waren en
het uitlenen van de brigade geen probleem vonden, was raadspensionaris Pieter van Bleiswijk
(1724-90) minder enthousiast en de hertog van Brunswijk (1718-88), raadgever van Willem
V, zelfs fel tegen. De hertog van Brunswijk vond dat het nationale leger ernstig verzwakt zou
35 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 28-9.
16
worden op het moment dat de brigade uitgeleend zou worden.36 Op provinciaal niveau kreeg
de stadhouder echter al snel steun van Gelderland, Friesland, Overijssel en Groningen. Zeer
opmerkelijk was het feit dat de edelman Van der Capellen zich op 16 december 1775 in de
Statenvergadering van Overijssel nadrukkelijk uitsprak tegen het uitzenden van de brigade.37
In zijn advies aan de Statenvergadering (zie afb. 1) schreef hij het volgende:
‘De grootheid van England, tot welkers opbouw wy zonder eenig Nationaal voordeel, zonder eenige
wedervergelding, onzen welvaart zo onverantwoordelyk verspild hebben, en waar door de zogenaamde
Balans van Europa, die stroomen bloeds heeft gekost, zo geheel is verbrooken, dat men dit Ryk thans
eene Monarchie ter Zee ziet oeffenen, die gedugter is dan er ooit eene was; die grootheid ziet het Huis
van Bourbon, en alle die de vryheid van Europa en van den Koophandel wenschen met geene
onverschilligheid aan; het zal meer dan waarschynlyck, zijnen Slag ter bekwaamer tyd waarneemen, om
des gewiller te treffen.’38
Van der Capellen zag de toenemende macht van Engeland als een gevaar voor het
machtsevenwicht in Europa en voor de vrije handelsvaart, waarbij Nederlandse schepen
dikwijls werden geschonden. Het was in het belang van de Republiek om neutraal te blijven,
zodat de handel weer kon bloeien na de zware tijden. Bovendien vond hij dat de Amerikanen
een rechtvaardige opstand voerden, die overeenkwam met de Nederlandse Opstand.39 Zijn
toespraak vond geen gehoor bij de andere leden van de Staten van Overijssel en werd zelfs
niet opgenomen in de notulen van de vergadering.40 Van der Capellen verspreidde vervolgens
pamfletten over de Republiek om alsnog invloed te kunnen uitoefenen op het uiteindelijke
besluit van de Staten-Generaal.41 Het tij keerde voor Van der Capellen toen bleek dat Holland
op 16 februari 1776 tot een resolutie kwam waarin werd gesteld dat Engeland de Schotse
brigade niet buiten de Britse gebieden in Europa mocht inzetten, dat voor een vervangend
leger van dezelfde omvang gezorgd moest worden en dat vergoeding moest worden betaald
36 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 20. 37 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30-2. 38 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. 39 Ibidem. 40 Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen. Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummer: 203. Correspondentie tussen Van der Capellen en de Staten van Overijssel over het feit dat eerstgenoemde niet in de notulen van 16 december 1775 was opgenomen. Uiteindelijk wordt zijn verzoek in maart 1776 aanvaard en wordt naast het besluit melding gemaakt van de kritiek van Van der Capellen. 41 Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution, 142.
17
voor het transport van de troepen.42 Deze voorwaarden werden overgenomen door de Staten-
Generaal op 5 april 1776.43
De Staten van Holland hadden zodoende een
doorslaggevende rol gespeeld in het besluit van de
Staten-Generaal. De invloed van Van der Capellen op
het besluit is moeilijk te bepalen, aangezien er geen
duidelijk verband is tussen zijn standpunten in zijn
pamflet en de resolutie van de Staten van Holland.
Mogelijk speelden de handelsbelangen zoals Van der
Capellen die beschreef een rol voor Holland. Het gevolg
was in ieder geval dat de relatie met Engeland er niet
beter op werd. De Republiek gaf in een later stadium
nog wel toestemming tot de transport van Duitse
huursoldaten, die in de Amerikaanse Onafhankelijk-
heidsoorlog zouden dienen. Toen Engeland echter
Duitse troepen (afkomstig uit Waldeck) uit het leger van
de Staten-Generaal wilde rekruteren weigerde de
Republiek mee te werken. De neutraliteit bleef zodoende
gehandhaafd. 44 Van der Capellen kwam dankzij zijn
inspanningen in contact met diverse leden van het
Amerikaanse Congres en bleef hen steunen gedurende
de Revolutie.45
Afbeelding 1. Voorpagina pamflet van
Van der Capellen aan de Statenver-
gadering van Overijssel over het
uitzenden van de Schotse Brigade.46
4.2 Het geheime handelsverdrag
Nadat de Republiek Engeland had dwarsgelegen in de kwestie over de Schotse Brigade,
liepen in de winter van 1780 de spanningen dusdanig op dat een oorlog uitbrak tussen beide
landen. De directe aanleiding was de onderschepping van Henry Laurens op 3 september
42 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30; Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 405. Conceptresolutie van de Staten van Holland van 16 februari 1776 betreffende de rechtspositie van het formele commandorecht over de Schotse brigade. 43 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30; Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 404. Uittreksel uit geheime resoluties van de Staten-Generaal van 5 april 1776 betreffende een rapport van prins Willem V over onderhandelingen over de rechtspositie van en het formele commandorecht over de Schotse brigade. 44 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 31-2. 45 Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution, 147. 46 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. Deze kopie van het pamflet van Van der Capellen was dus in het bezit van Dumas.
18
1780, toen hij op weg was naar de Republiek om daar een lening af te sluiten voor het
Amerikaanse Congres. Hij werd gevangen genomen aangezien hij een concepthandelsverdrag
bij zich had.47 Het geheime handelsverdrag was na toestemming van Engelbert van Berckel
(1726-96), opgesteld door De Neufville en de Amerikaanse afgevaardigde William Lee te
Aken in 1778.48 Als handelaar hoopte De Neufville met dit verdrag – dat officieel pas van
kracht zou mogen gaan nadat Engeland de Amerikaanse onafhankelijkheid erkend zou hebben
– zich te verzekeren van het ‘leeuwendeel van de Amerikaanse handel met Europa’.49 Het
verdrag van het tweetal vertoont veel overeenkomsten met het Frans-Amerikaanse
handelsverdrag van 6 februari 1778 en bevat afspraken over de vrijheid van navigatie en
commercie, samenwerking, een lijst van verboden handelsgoederen en codes in het geval een
oorlog tussen de twee landen zou uitbreken.50 Eerder had Dumas, die sinds mei 1776 als
geheim correspondent van Amerika in Den Haag opereerde, eenzelfde initiatief voorgesteld
aan La Vauguyon, maar dit werd afgewezen door Vergennes en Willem V, die een dergelijk
verdrag als gevaar beschouwden voor de neutraliteit. Toen Dumas echter op de hoogte was
gebracht van het opgestelde verdrag van de Neufville en Lee ontwierp hij vermoedelijk aan de
hand daarvan een schets en stuurde deze aan het Congres. Het moge duidelijk zijn dat zowel
De Neufville als Dumas met de eer van het opstellen van het verdrag hoopten te strijken.51
De angst van Vergennes en Willem V werd bevestigd toen Yorke op 10 november
1780 een memorie stuurde aan de Staten-Generaal en in de Nederlandse kranten liet
publiceren, waarin een formele afkeuring van het handelen van de Amsterdamse magistraten
werd geëist en het straffen van Van Berckel, en dat anders maatregelen zouden worden
genomen ‘die een koning waardig zouden zijn’.52 Willem V had al eerder toegegeven dat een
oorlogsverklaring door de Britten rechtmatig zou zijn naar aanleiding van het geheime
handelsverdrag, maar zover was het nog niet.53 Als tijdig maatregelen genomen zouden
worden konden ernstige gevolgen vermeden worden. Hoewel op 23 november 1780 de Staten
47 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 151. 48 Te Brake, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, 207-8. 49 Van Winter, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’, 72. 50 Idem, 70; Bemis, A Diplomatic History of the United States, 42; Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventaris-nummer: 80. Concepthandelsverdrag van William Lee en Jean de Neufville. 51 Idem, 72-5. Het Congres beschikte over beide concepthandelsverdragen, maar Laurens kreeg alleen de eerste versie van De Neufville en Lee mee. Vermoedelijk werd de kans niet groot geacht dat het sluiten van een handelsverdrag werkelijk mogelijk was, waardoor het concept van Dumas niet naar hem is toegestuurd voordat hij vertrok naar de Republiek. 52 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 156; Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 79-80. Yorke dreigde zelfs met het tijdelijk sluiten van de Amsterdamse haven als genoegdoening. In de overzeese handel was de Republiek natuurlijk een belangrijke concurrent. 53 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 152.
19
van Holland hun afkeuring uitspreken tegenover het handelen van de Amsterdamse
magistraten dragen zij de zaak over aan het Provinciaal Gerechtshof van Holland.54 Dumas
spreekt in een brief aan de president van het Amerikaanse Congres, Samuel Huntington
(1731-96), zijn zorgen uit over het uitstellen van de zaak en het bijkomstige feit dat de Staten-
Generaal op 20 november had ingestemd met een toetreding tot het verbond van gewapende
neutraliteit, waar op dat moment Rusland, Zweden en Denemarken deel van uitmaakten.55
Een dergelijke alliantie zou de Republiek een sterkere positie in Europa bezorgen en dit was
precies wat Engeland niet wilde.
Een tweede memorie van Yorke volgde op 12 december, waarin wederom werd
benadrukt dat Van Berckel gestraft moest worden. Enkele dagen later kwam Engeland op de
hoogte van de onderhandelingen van de Republiek met Rusland over de toetreding. Verwoede
pogingen van Engeland volgden volgens Dumas om toetreding te voorkomen zoals bezoeken
aan het hof van Catharina en een boycot van Nederlandse handelsschepen in Britse havens.56
Voor Engeland was de maat vol: Yorke werd teruggeroepen naar Londen en op 21 december
verklaarde George III de oorlog aan de Republiek. In zijn oorlogsverklaring verwees de
koning onder andere naar ‘het feit dat er geen militaire assistentie was verleend, wapens via
St. Eustatius naar Amerika gesmokkeld waren en een handelsverdrag met het Congres was
opgesteld’, maar niet naar de aankomende toetreding tot het verbond.57 Toch lijkt dit de
primaire reden voor de oorlog aangezien Engeland volgens Dumas zelfs dreigde met een
oorlog tegen Rusland indien de Republiek zou toetreden, terwijl het handelsverdrag nog niet
eens ondertekend was.58 Toetreding tot het verbond leek echter een feit nadat op 4 januari
1781 het verdrag officieel ondertekend was door beide partijen in St. Petersburg en Dumas
Huntington vol lof kon melden:
54 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 481. Extract uit de Resoluties van de Staten van Holland van 23 november 1780 over het mogelijk vervolgen van Amsterdam. 55 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 16-19 december 1780. 56 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 25-28 december 1780. Hier schrijft hij over de Britten: ‘ they had in their rashness resolved an Imbargo to be laid on all Dutch vessels in the English ports, and letters of mature to be distributed against the Dutch, instantly.’ Brief van Dumas aan president van het Congres van 23 januari 1781. Over de Engelse pogingen om Catharina op andere gedachten te brengen schrijft hij: ‘During the whole management of this Treaty, the English had left no artifice untried, in order to get the rep. [Republic] excluded from this Alliance; and even to the last moment they strived most desperately against her admission. But the Empress [Catharina] and her Ministry, unshaken, rejected their memorials with firmness, and evenwith indignation.’ 57 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 166. 58 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 23 januari 1781.
20
‘With all my heart I congratulate the United States upon this happy Event: an Event, which must
accelerate the humiliation of their proud Enemy, and assert, with the acknowledged liberty of America,
that of the seas through the world; because the latter can’t be obtained without the former.’59
Net als Van der Capellen voelde Dumas zich nauw betrokken bij de Amerikaanse
opstandelingen en sprak hij nadrukkelijk de wens uit dat dit verbond een nieuwe fase kon
inleiden waarin sprake zou zijn van een onafhankelijk Amerika en van een vrije zeevaart.
Kennelijk verwachtte hij naast de afspraak dat Rusland de neutraliteit op zee zou beschermen
dat het verbond een blok kon gaan vormen tegenover Engeland.60 Het liep echter allemaal
anders toen Catharina op de hoogte kwam van het feit dat de Republiek al in oorlog was met
Engeland voordat de toetreding voltooid was en het verdrag ongeldig werd verklaard.61
Blijkbaar zag de tsarina een oorlog met Engeland niet zitten en wilde zij enkel een
bemiddelende positie innemen in de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog.62
De relatie van Amsterdam met de Amerikaanse koloniën was de Republiek duur
komen te staan, hoewel diverse andere aanleidingen aan te wijzen zijn. De trage behandeling
van de zaak door de Staten van Holland en vervolgens door het Gerechtshof van Holland wijst
er wel op dat de dreigementen van Yorke niet als urgent werden beschouwd en sprake was
van anti-Engelse sentimenten in de Nederlandse samenleving. De Britsgezinde Willem V, die
wel begrip had voor Yorke, had wat dat betreft lang niet het gehele volk achter zich.
4.3 De erkenning van Amerika en de diplomatie van Adams en La Vauguyon
De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog bracht het Congres in de financiële problemen
aangezien het volgens de Artikelen van Confederatie niet het recht had om belasting te heffen
in de diverse staten. Vlak voordat Laurens gevangen genomen werd arriveerde John Adams in
augustus 1780 in de Republiek om te kijken of er animo was onder de Nederlandse bankiers
voor een lening aan het Amerikaanse Congres. Dit initiatief lag gevoelig bij zowel Vergennes
59 Ibidem. 60 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 629. Memorie van Catharina, tsarina van Rusland, over de toetreding van de Republiek tot het Verbond (januari 1781) met een beschrijving van de verschillende artikelen. 61 Opmerkelijk is het feit dat Dumas in zijn brief aan Huntington op 23 januari 1781 schrijft dat in een brief van de minister plenipotentiaris in St. Petersburg aan Fagel het volgende staat: ‘Sir Harris, the English Min. [minister plenipotentiaris] at Petersb., having given the Empress to understand, why her receiving the Rep. into the Alliance could possibly bring on a war between her and his King, she answered, this reason should not hinder her from doing what was proper to be done.’ Blijkbaar was Catharina van gedachten veranderd toen zij na onderhandelingen met Harris besloot om de Republiek uit te sluiten van het Verbond. 62 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 633. Extract uit de resoluties van de Staten-Generaal van 23 maart 1781 over de goedkeuring van het voorstel van Rusland om een bemiddelende positie in te nemen tussen de Republiek en Engeland.
21
als zijn collega uit het Congres, Benjamin Franklin (1706-90). Vergennes verleende pas vijf
maanden na het verzoek van Adams een paspoort om vanuit Parijs naar de Republiek te
reizen. Blijkbaar vond hij het niks dat Amerika haar eigen buitenlandse politiek voerde, en
had hij La Vauguyon er al eerder op uitgestuurd om een lening in de Republiek los te weken
voor het Congres. Franklin vond geld lenen vanuit Europa sowieso niets, aangezien Amerika
daarmee haar zwakte zou tonen. De recente tegenslagen in de Onafhankelijkheidsoorlog
deden Adams daar duidelijk anders over denken. Bovendien zouden leningen in de Republiek
Amerika minder afhankelijk maken van Frankrijk.63 Het losweken van een lening was echter
niet mogelijk zonder de erkenning van Amerika door de Staten-Generaal. Uiteindelijk was
Adams niet de enige die de erkenning voor elkaar probeerde te krijgen, maar had zijn Franse
collega La Vauguyon eenzelfde opdracht gekregen van Vergennes. Voor het begrijpen van de
rol van Frankrijk in de relaties tussen de Republiek en Amerika is het nodig om te kijken hoe
de erkenning uiteindelijk een feit werd. Was dit de verdienste van Adams of van La
Vauguyon?
Adams voerde in tegenstelling tot zijn Franse collega een zogenoemde
‘militiediplomatie’, wat inhield dat hij nog niet de erkenning genoot van de Staten-Generaal
als officiële afgezant, maar wel aan de slag ging om medestanders te vinden in de
Republiek.64 Hij zette de toon met zijn memorie gericht aan de Staten-Generaal, die hij op 19
april 1781 vervaardigde, waarin hij het volgende schreef:
‘Indien derhalven een overeenkomst van Godsdienst, Regeeringsform, Afkomst en Zeeden, gevoegd bij
veelerleye en steeds bestendige wederkeerige belangen van Koophandel, een vaste grondslag, en eene
sterke aanprikkeling zijn kan tot het aangaan van Polityke Verbintenissen; zoo vleit zig de
Ondergeteekenende, dat de voorgeslaagenen Vereëniging zo blykbaar op de natuur der zaaken zelve
gegrond is, dat men in de Jaarboeken deezer waereld geene twee Natiën zal kunnen vinden, zo zigtbaar
door de Voorzienigheid geschikt, om elkanderen de hand van vriendschap toe te reiken.’
‘Dus moet yder Hollander, die in dat stuk [de Nederlandse Opstand] bedreeven is, de rechtvaardigheid
en noodzaakelykheid der Amerikaanse Revolutie toestemmen, zo hy geen veroordeling wil uitspreken
over de roemruchtige bedryven zyner eigene onsterffelyke Voorvaderen.’65
63 John Ferling, ‘John Adams, Diplomat’, The William and Mary Quarterly 51:2 (1994) 242-5. 64 In februari 1781 kreeg Adams naast zijn taak om een lening te verkrijgen de opdracht van het Congres om een Verdrag van Vriendschap en Commercie te sluiten. 65 John Adams, ‘Memorie aan Hunne Hoog-Mogenden, de Staaten-Generaal der Verëenigde Nederlanden’ http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KONB04:19507/&p=1&i=12&st=john%20adams&sc=(cql.serverChoice%20all%20john%20%20AND%20adams)/ (23-2-2011). Het betreft hier een vertaling van het origineel in het Engels van Adams.
22
Hoewel La Vauguyon hem diezelfde dag aanraadde om advies uit Parijs af te wachten,
probeerde Adams zijn memorie toch te presenteren aan raadspensionaris Van Bleiswijk,
voorzitter van de Staten-Generaal Linden de Hemmen en de secretaris van Willem V Baron
de Ray. Aangezien zij de memorie niet in ontvangst wensten te nemen, verspreidde Adams
met hulp van zijn Patriottische vrienden duizenden kopieën in het Nederlands, Frans en
Engels over de Republiek.66 De vooruitzichten voor een samenwerking waren op dat moment
nog zeer ongunstig. Willem V wilde enerzijds het conflict met Engeland niet verergeren,
waarmee het reeds in oorlog was, en anderzijds wilde hij ook de Fransen te vriend houden. De
invloed van de memorie kan daarom ook niet zomaar als een succes worden gezien. Volgens
Hutson werd de relatie met Rusland op het spel gezet, aangezien Engeland kon wijzen op het
feit dat de Republiek nadrukkelijk toenadering zocht tot Amerika.67 Hoewel in wezen
Amerika toenadering zocht kon Rusland toch de bemiddelende positie opzeggen. Schulte
Nordholt wijst verder op de verdeeldheid onder de bevolking in de Republiek, die de plannen
van Adams onmogelijk leken te maken. Behalve de tweedeling tussen Orangisten en
Patriotten zagen sommigen een reconciliatie met Engeland voor ogen, anderen een toetreding
tot een verbond met Frankrijk, Spanje en Amerika en een laatste groep dacht zelfs aan
toenadering tot Rusland, Zweden en Denemarken. Een lening verkrijgen leek buitengewoon
moeilijk, omdat de rijke bankiers in Amsterdam leningen hadden uitstaan in Engeland, en een
lening aan het Amerikaanse Congres in tijden van oorlog buitengewoon risicovol zou zijn. De
Republiek bevond zich zodoende in een uiterst kwetsbare situatie en moest niet overhaast
handelen.68
De overwinning bij Yorktown (zie hoofdstuk 3) bood uiteindelijk nieuwe kansen,
aangezien de oorlog in het voordeel van Amerika leek uit te vallen. Door middel van een
petitiecampagne, ingezet door Adams in de winter van 1781, waarin gemeentelijke overheden
gevraagd werd de afgevaardigden van de Provinciale Staten over te halen om Amerika te
erkennen, vond weerklank. Volgens Te Brake was deze campagne alleen nog niet genoeg: het
pamflet Aan het Volk van Van der Capellen was minstens zo belangrijk in het vinden van
medestanders.69 Hij riep daarin niet alleen op tot revolutie maar ook tot een alliantie met
Frankrijk en Amerika, wat tot een ‘herleving van de koophandel’ kon leiden.70 Daarnaast was
Adams alle residenties van de regenten van de achttien steden van Holland, de meest 66 Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, 203-4. 67 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 94-6. 68 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 160-1. 69 Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, 204. 70 W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink (eds.), Aan het Volk van Nederland : Het Democratisch Manifest (1781) (Amsterdam 1966) 117-8, 131.
23
invloedrijke provincie, afgereisd om hen over te halen.71 Friesland maakte op 26 februari
1782 openbaar dat het voor erkenning stemde, al had dit nog geen diplomatieke betekenis.
Adams was echter nog niet overtuigd dat de andere provincies spoedig zouden volgen en
eiste, met de afkeuring van La Vauguyon, uitsluitsel van Willem V over zijn voorstel in het
Memorial. Dit viel niet in goede aarde bij de stadhouder en even leken de vooruitzichten
minder goed.72
Ondertussen volgde Frankrijk de politieke ontwikkelingen na de Slag bij Yorktown op
de voet. Voor Engeland was een tweefrontenstrijd – in Amerika en op zee met de Republiek –
niet langer vol te houden, en daarom werd Paul Wentworth naar Den Haag gestuurd om in
februari 1782 te onderhandelen met Joan Cornelis van der Hoop, die was aangewezen om
namens Willem V, Van Bleiswijk en de burgemeester van Amsterdam Joachim Rendorp de
Afbeelding 3. De benoeming van Adams als
minister plenipotentiaris in Den Haag.
Gravure van Reinier Vinkeles, 1782.73
gesprekken te voeren. Onmiddellijk kwam La Vaugu-
yon in actie om een reconciliatie te voorkomen.74 De
Franse buitenlandse politiek ging uit van de balance
of power in Europa en wat was er gunstiger dat
Engeland, de grote rivaal, in oorlog zou blijven met
de Republiek.75 De beste ‘provocatie’ zou natuurlijk
de erkenning van Amerika zijn door de Republiek en
dit was precies wat La Vauguyon voor ogen had toen
hij zich mengde in de diplomatieke onderhandelingen.
Nog voordat Wentworth in Den Haag arriveerde had
Frankrijk troepen naar Kaap de Goede Hoop en
Ceylon gestuurd om de VOC te ondersteunen. Van
der Hoop kon vervolgens niet anders berichten aan
Wentworth dat zij ‘at the Mercy of France’ waren. De
erkenning van Amerika kwam vervolgens in een
stroomversnelling. La Vauguyon reisde net als Adams de verschillende steden af en had als
officiële diplomaat de juiste contacten om zijn zin door te drijven. Bepalend was de
71 McCullough, John Adams, 238. 72 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 206 73 Idem, 235. 74 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 105. 75 Bemis, A Diplomatic History of the United States, 15; Orville T. Murphy, ‘Charles Gravier de Vergennes: Profile of an Old Regime Diplomat’, Political Science Quarterly 83:3 (1968) 402-3. Na het verlies van de Franse koloniën in de Zevenjarige Oorlog aan Engeland moest Frankrijk ervoor zorgen dat de hegemonie van Engeland zoveel mogelijk aangetast zou worden. De deelname aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en het in stand houden van de Britse tweefrontenstrijd zijn illustrerend voor de Franse buitenlandse politiek.
24
ommekeer van Amsterdam dat inzag dat een vrede met Engeland onmogelijk was. Op 18
maart stemde de stadsraad in met erkenning van Amerika. De andere steden in Holland waren
van het begin af aan Fransgezind en voor erkenning van Amerika, zodat de Staten van
Holland op 28 maart unaniem voor erkenning stemde. De andere provincies volgden spoedig
zodat op 19 april 1782 de Staten-Generaal Amerika officieel erkende als soevereine staat en
Adams als minister plenipotentiaris in Den Haag werd aangesteld (zie afb. 3).76
De vraag rest of de relatief snelle omslag in de houding van Amsterdam het gevolg
was van de slimme Franse diplomatie of dat de stadsraad zich liet overtuigen door Adams en
zijn Patriottische medestanders (waaronder de Amsterdamse handelaren). Frankrijk gaf
uiteraard militaire steun aan de VOC, terwijl Adams in zijn memorie en petitiecampagne zo
sterk de aandacht vestigde op de mogelijk winstgevende handelsrelatie voor de Republiek.
Het feit dat hij steeds meer steun kreeg van de Patriotten zou er op kunnen wijzen dat de
stadsraad boog voor de wensen van het volk. In ieder geval had de diplomatie van La
Vauguyon de zaak op de agenda gezet en in een versnelling gebracht. De houding van Willem
V laat bovendien zien dat rekening werd gehouden met de positie van de Republiek in
Europa, en daarom zou het volgen van de Franse wil niet meer dan logisch zijn. Een gunstige
bijkomstigheid was dat op 27 maart 1782 een nieuw kabinet in Engeland aan de macht kwam
en de minister van Buitenlandse Zaken James Fox uitgesproken voor beëindiging van beide
oorlogen was en de erkenning van Amerika.77 De provincies hoefden dus ook minder te
vrezen voor de toekomst met Engeland. Een samenloop van factoren was daarom van invloed
op de erkenning, waaronder de diplomatie van Adams en La Vauguyon, de steun voor de VS
onder de Nederlandse bevolking en veranderende verhoudingen in Engeland.
4.4 Handelsbetrekkingen
De verwijzing van Adams naar de ‘weederkerige belangen van Koophandel’ van de
Republiek en Amerika geeft aan dat de samenwerking tussen beide landen niet alleen uit
politiek oogpunt begrepen kan worden. Voordat de Amerikaanse Revolutie uitbrak was er al
sprake van een handel met potentie. Toen de oorlog eenmaal uitbrak floreerde de smokkel-
handel via het West-Indische eiland St. Eustatius. De benoeming van Adams tot minister
plenipotentiaris opende vervolgens de weg naar leningen aan het Congres. Op 8 oktober 1782
werd het Verdrag van Vriendschap en Commercie getekend in Den Haag. Particuliere
handelaren staken de oceaan over en knoopten relaties aan. Ondanks de rumoerige tijden
76 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 107-8. 77 McCullough, John Adams, 239.
25
stond de handel in een fase van ontwikkeling, maar hoe moeten we eigenlijk het verloop zien?
Eveneens kan de vraag gesteld worden welke gevolgen de oorlogen hadden op de handel en
vice versa.
Afbeelding 2. De haven van St. Eustatius in de achttiende eeuw.78
De meest in het oogspringende handel tijdens de Amerikaanse Revolutie was de handel via St.
Eustatius. Aangezien de Republiek een bondgenoot was van Engeland was het buitengewoon
frappant dat wapens en buskruit aan de opstandige koloniën werden geleverd in ruil voor met
name tabak. In wezen was het zelfs verboden voor Nederlandse handelaren om zulke
goederen naar Amerika te smokkelen. Toch weerhield dat hen er niet van om van deze
winstgevende handel deel uit te maken. De normale gang van zaken wordt duidelijk in de
correspondentie van Lord Suffolk, staatssecretaris van Engeland, aan Yorke, de ambassadeur
in Den Haag. Zo schrijft hij op 12 april 1776 aan hem dat een zekere handelaar uit Rotterdam,
Isaac van Dam, 4.000 pond buskruit had verkocht aan een schipper uit Virginia, North
Carolina, en ₤2000,- had geïnvesteerd in nieuw buskruit afkomstig uit Frankrijk.79 Vreemd
was het natuurlijk niet dat Frankrijk meewerkte aan de smokkelhandel, aangezien Engeland
de grote rivaal was. Bovendien zou Frankrijk vanaf 1778 deelnemen aan de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog.
Het spreekt voor zich dat Engeland moest optreden tegen deze handel. Op instructie
van Lord Suffolk verzond Yorke in september 1776 een memorie aan de Staten-Generaal
waarin onder andere werd voorgesteld om een limiet in te stellen voor het aantal wapens dat
op jaarbasis verscheept mocht worden naar St. Eustatius door de West-Indische Compagnie.80
78 ‘St. Eustatius, de gouden rots’ http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157332/geschiedenis/item/2477468/st-eustatius-de-gouden-rots/ (3-3-2011). 79 J. Franklin Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, The American Historical Review 8:4 (1903) 683-8. 80 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 40-2.
26
De Staten-Generaal beantwoordde de memorie met een formele afkeuring, maar concrete
maatregelen werden eigenlijk niet genomen. Eenzelfde houding van de Staten-Generaal valt
waar te nemen als ophef ontstaat over het feit dat het Amerikaanse schip ‘Andrew Doria’ op
16 november 1776 een officiële saluut ontvangt van Fort Oranje op St. Eustatius, wat door
Engeland wordt opgevat als een erkenning van de Amerikaanse onafhankelijkheid. Johannes
de Graaff (1729-1813), de gouverneur van het eiland, wordt vervolgens niet gestraft voor de
saluut en de smokkelhandel.81 De Engelse vloot moest zodoende zelf ingrijpen op de
dagelijkse routes naar St. Eustatius en namen diverse schepen in volgens De Graaff.
Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam
and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 196.
Veel effect hadden de Britse ingrepen niet als gekeken wordt naar de statistieken van het
aantal gearriveerde schepen uit West-Indië in Amsterdam ten tijde van de Amerikaanse
Revolutie (zie grafiek 1). Allereerst zien we dat St. Eustatius verreweg de belangrijkste haven
in West-Indië was voor Amsterdam tot 1780. Daarnaast is het opvallend dat het aantal
gearriveerde schepen tussen 1778 en 1779 ruim verdubbelde van 36 naar 82. In 1780 bereikte
81 Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, 694-5. Naar aanleiding van de beschuldigingen van Engeland schreef De Graaff een verdedigingsrede, getiteld ‘Apologia pro vita sua’, waarin hij alle beschul-digingen ontkende. Het bestuur van de WIC was tevreden met zijn verdediging en rapporteerde hun besluit aan de Staten-Generaal om de gouverneur niet te vervolgen. De Graaff kon vervolgens aan zijn tweede termijn als gouverneur beginnen op St. Eustatius en de smokkelhandel bleef in stand.
27
zelfs een recordaantal van 134 schepen de Amsterdamse haven.82 Het is bekend dat George III
de handel via St. Eustatius als één van de aanleidingen zag om een oorlog te beginnen tegen
de Republiek. Op dezelfde dag als dat hij zijn oorlogsverklaring vervaardigd geeft hij
opdracht om St. Eustatius te veroveren. De verovering door de vloot van Sir George Rodney
(1718-92) vond plaats op 3 februari 1781 en ging gepaard met de inbeslagname van
Nederlandse schepen en koopwaar. De lucratieve smokkelhandel van de Republiek met
Amerika kwam ten einde. 83
Nieuwe mogelijkheden voor de Republiek lagen in de kapitaalmarkt. Gedurende de
oorlog zat het Amerikaanse Congres sterk om geld verlegen en waren zowel Laurens als
Adams er op uitgestuurd om een lening te verkrijgen. Voordat de erkenning van Amerika een
feit was waren de kansen op een lening nihil. Van der Capellen hield zich nadrukkelijk bezig
met het verkrijgen van een lening voor het land dat hij zo bewonderde. Enerzijds probeerde
hij de ideale omstandigheden voor de mogelijke geldschieters te creëren door Franklin op het
hart te drukken dat een hogere rente dan in Engeland geboden werd noodzakelijk was.
Anderzijds adviseerde Van der Capellen Adams wie hij het beste kon benaderen en hoe hij de
onderhandelingen moest aanpakken. Zijn betrokkenheid ging zelfs zo ver dat hij uit eigen zak
f 20.000,- schonk aan het Congres.84 Ondanks zijn hulp was het wachten op de erkenning van
de Verenigde Staten en een gunstig vooruitzicht in de Amerikaanse Revolutie, zodat de
investeringsbanken bereid zouden zijn om mee te werken. Nog geen dag na de erkenning
berichtte John Hodshon, een prinsgezinde koopman uit Amsterdam, Adams dat hij bereid was
om geld te willen lenen. Dit zorgde voor veel protest onder de Patriottische bedrijven. Jacob
van Staphorst liet Adams weten dat Hodshon ‘een week of zes geleden nog boze woorden
over Amerika had gesproken’.85 Het was duidelijk dat de Patriotten zich niet het kaas van het
brood wilden laten eten door een Orangist, aangezien de renten op de leningen zeer
winstgevend konden zijn. De toewijzing van het mogen verstrekken van een lening aan
Hodshon op 1 mei 1782 werd twee dagen later onder druk van de protesten ongedaan
82 Welling, The prize of neutrality, 196-7. 83 Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, 698-700. 84 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 208-9; Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen tot den Poll, 1741-1784 (1349-1786). Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummers: 1, 27. Brief van Van der Capellen aan Franklin (28 april 1778). Brief van Adams aan Van der Capellen (22 augustus 1780). In de brief aan Franklin schrijft hij ‘[it is a] fundamental law never to reduce the interest’, ofwel dat het Congres een hogere rente zal moeten aanbieden dan Engeland, waar Nederlandse bankiers nog leningen hadden uitstaan, In de brief van Adams wordt hij hartelijk bedankt voor het bedrag dat hij schonk en voor zijn ‘attachment to the rights of Mankind’. 85 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (eerste deel; Den Haag, 1927) 59-62.
28
gemaakt.86 Uiteindelijk bereikte Adams een overeenkomst met de ‘Patriottische’
investeringsbanken W. & J. Willink, N. & J. Van Staphorst en De la Lande & Fynje over een
lening van f 3.000.000,- (later verhoogd tot f 5.000.000,-) met een rente van 4% (later 6,65%).
Het gevolg voor de Nederlands-Amerikaanse relatie was een sterke financiële band: Amerika
werd volgens Riker letterlijk afhankelijk van haar nieuwe bondgenoot.87
Afbeelding 3. De dertien koloniën van Noord-Amerika in 1775.88
Naast de smokkelhandel en de leningen aan het Congres bestond een directe particuliere
handel met Noord-Amerikaanse havens. De Amsterdamse handelaren hadden volgens Van
Winter een onbegrensd vertrouwen in deze overzeese handel en hoopten in hun thuishaven
een markt voor Amerikaanse stapelproducten te creëren.89 De Amerikaanse Revolutie zorgde
er echter voor dat tussen 1776 en 1779 de handel nagenoeg stil lag (zie grafiek 2). Dit kwam
niet alleen door het feit dat sommige van deze steden ingenomen werden, waaronder New
York (1776), Philadelphia (1777) en Charleston (1778), maar ook omdat het simpelweg te
gevaarlijk was om zich te begeven in de wateren waar de Engelse vloot aanwezig was.90
86 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 113-6. 87 Riley, ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, 53-4. 88 ‘The Revolutionary War’ http://www.upa.pdx.edu/IMS/currentprojects/TAHv3/1776_Decisions.html (3-3-2011). 89 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 88-9. 90 Welling, The prize of neutrality, 220-6.
29
Alleen Boston was wel bereikbaar voor kooplieden, waaronder De Neufville en John
Hodshon, aangezien de Fransen de vijandelijke vloot ten zuiden van Boston bezighield.
Diverse Nederlandse, Duitse en Engelse goederen variërend van linnen en katoenen stoffen
tot staal- en ijzerwaren werden verscheept naar Boston, maar wat men daarvoor terugkreeg
was vaak wel de vraag. Volgens De Neufville kwam het dikwijls voor dat de tabak van
onvoldoende kwaliteit was of dat transacties werden uitgesteld, zodat hij uit zijn eigen
bedrijfskapitaal geld moest voorschieten om te kunnen voldoen aan de betalingen van zijn
leveranciers. Hoewel hij bezwaar maakte voor het feit dat zijn afnemers in Noord-Amerika
niet garant konden staan, werd hier met veel protest op gereageerd. Jarenlang was de
Amerikaanse handel gefinancierd door Engeland en hoefden de kooplieden feitelijk niet
garant te staan, zodat zij met weinig geld konden handelen. In een verandering hadden zij
daarom duidelijk geen trek.91
Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam
and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 194.
Het uitbreken van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog in december 1780 minimaliseert de
overzeese handel naar Boston, aangezien de Engelsen steeds vaker schepen in beslag nemen.
De Neufville had dit probleem als woordvoerder van de Amsterdamse kooplieden al eerder
91 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 90-1, 101-2.
30
aangekaart bij Willem V in oktober 1778, maar de stadhouder wilde liever het leger
versterken dan handelsschepen van konvooi voorzien.92 Dit nam niet weg dat hij zeer actief
was in de handel met Amerika. Zo opende hij als eerste koopman een vestiging in Alexandria,
Virginia, voor de tabakshandel en verzond hij in de jaren 1780-81 maar liefst zestien schepen
met kleding naar het Continentale Leger in Amerika. 93 Andere individuele gevallen die de
oversteek waagden waren bijvoorbeeld W.H. van Hasselt, die in 1781 een zijdeteelt hoopte te
starten in Charleston en Adriaan Valck uit Rotterdam, die in 1782 naar Baltimore vertrok. Erg
aantrekkelijk leek een carrière in Amerika nog niet gezien de geringe informatie die bewaard
is gebleven van deze personen.94
Pas na de wapenstilstand tussen Engeland en de Republiek op 20 januari 1783 en de
Onafhankelijkheidsoorlog in Amerikaans voordeel lijkt uit te vallen groeit de handel. Maar
liefst 42 schepen arriveren in 1783 in Amsterdam, waarvan de meeste schepen afkomstig zijn
uit Philadelphia en Baltimore. De Noord-Amerikaanse handel was zelfs verdubbeld ten
opzichte van de vooroorlogse jaren 1773-74 (gemiddeld 21 schepen in 1773-74 en 42 in
1783) en van vergelijkbare omvang in de totale trans-Atlantische handel (23% in 1774 en
17% in 1783).95 De potentie in de overzeese handel waar De Neufville, Adams, Van der
Capellen en Dumas zo nadrukkelijk op hadden gewezen was achteraf gezien dus zeker
aanwezig.
92 P.J. Blok en P.C. Molhuysen, Nieuw-Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel 8. (Leiden 1930) 1211-4. De Neufville pleitte hier voor het versterken van de vloot zodat minder schepen in Engelse handen zouden vallen. 93 Curtis P. Nettels, The Emergence of a National Economy : 1775-1815 (New York 1962) 15-6. 94 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 92-7. 95 Idem, 91-2; Welling, The prize of neutrality, 194, 220-6.
31
5. Republieken in opbouw, 1783-1798
De Vrede van Parijs in 1783 betekende het einde van de Amerikaanse Revolutie. Eindelijk
konden de diplomatieke en economische relaties verder uitgebouwd worden. Een belangrijke
plaats was hier weggelegd voor de diplomaten die de oceaan overstaken om de nationale
belangen te behartigen. Wat konden zij eigenlijk betekenen voor hun landgenoten en
probeerden zij eigenlijk wel de ‘natuurlijke vriendschap’, zoals Adams die formuleerde, te
versterken? In dezelfde periode zien we een uitbreiding van de handel tussen de Verenigde
Staten en de Republiek. Dankzij de neergang van de VOC werd deze handel van groot belang
voor de Republiek. Maar hoe belangrijk was de Republiek eigenlijk voor de VS? Diezelfde
vraag kan ook gesteld worden als gekeken wordt naar de invloed van de Republiek op de
Amerikaanse Grondwet en de staatsinrichting die daaruit voortvloeide. De Founding Fathers
hadden oog voor de republieken in Europa en refereerden regelmatig naar de Republiek. Toch
leken in Amerika andere ideeën te bestaan over politieke representatie en controle van
overheidsorganen. In aanloop naar de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling (1798)
vormt de Amerikaanse (1787) en Franse Constitutie (1793) een voorbeeld voor de Neder-
landers. In hoeverre dienden de Republiek en Amerika eigenlijk als voorbeeld voor elkaar?
5.1 Diplomatie
De formele betrekkingen tussen de Republiek en de Verenigde Staten werden ingeluid met
een officieel staatsbezoek van een Nederlandse delegatie, onder wie de eerste officiële
afgezant Pieter Johan van Berckel (1725-1800, termijn: 1783-9) zich bevond, op 31 oktober
1783 aan het Amerikaanse Congres in Princeton. Drie weken eerder was de delegatie in
Philadelphia aangekomen, maar kreeg men te horen dat de hoofdstad tijdelijk verplaatst was.
Dit illustreert het feit dat er nog geen duidelijke eenheid tussen de diverse staten was, en dat
de Nederlanders eigenlijk voor het eerst op de hoogte kwamen van de politieke situatie na de
Amerikaanse Revolutie.96 De verslaggeving van Van Berckel over zijn diplomatie aan de
Staten-Generaal laat zien dat de Republiek enerzijds streefde naar een zo goed mogelijke
relatie met de VS en anderzijds de handelsbelangen probeerde te behartigen.
96 Wayne Te Brake (eds.), Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een reis door Amerika, 1783-1784 (Hilversum 1999) 26-7, 66-7, 76-7. Dit boek bevat het reisverslag van Carel de Vos van Steenwijk (1759-1830), die samen met Van Berckel afreisde naar Amerika en zijn indrukken vastlegde. Het feit dat de hoofdstad diverse malen verplaatste geeft aan dat er een duidelijke tegenstand was tegen centralisatie, en dat één stad niet teveel macht mocht vergaren.
32
Tijdens zijn ambtstermijn als eerste officiële afgezant houdt Van Berckel zich goed op de
hoogte van de binnenlandse ontwikkelingen in de Verenigde Staten. Op het moment dat
discussie in het Congres ontstaat wie de nieuwe afgezant in Den Haag moet worden na het
vertrek van John Adams naar Londen adviseert hij om Jacob Le Roy, een Amerikaanse
koopman met Nederlandse contacten, te benoemen.97 Uiteindelijk wezen William Livingston
(1723-90), John Rutledge (1739-1800) en diverse anderen hun uitverkiezing af, zodat het
Congres op een gegeven moment de verkiezing voor onbepaalde tijd uitstelde.98 Of de positie
weinig aanzien genoot onder de uitverkorenen valt niet met zekerheid te zeggen. Livingston
en Rutledge waren beiden vereerd maar de één was al op leeftijd terwijl de ander in het
Amerikaanse bedrijfsleven actief was en niet zomaar weg kon.99 Dumas, die secretaris onder
Adams was geweest, nam de functie in 1787 op ad-interim basis over zolang niemand
officieel benoemd werd door het Congres.100 De adviserende rol van Van Berckel zien we
terug als hij naar aanleiding van de gebrekkige financiële situatie in de VS een analyse van de
oorzaken aanbiedt zodat het land een sterker systeem zou kunnen opbouwen.101 Tevens is hij
op de hoogte van het streven van het Congres om een oorlog tegen de Indianen te beginnen,
maar raadt hij dit af aangezien het Amerikaanse leger in een slechte staat is en de Indianen
ongetwijfeld steun zullen krijgen van Engeland.102 In hoeverre het Congres gebruik maakte
van de adviezen zou verder onderzocht moeten worden.103 Het lijkt wel zo te zijn dat de
relaties tussen Van Berckel en het Congres goed waren. Op 16 mei 1784 schrijft hij
bijvoorbeeld aan de Staten-Generaal dat hij de eer heeft om verslag uit te mogen brengen van
een ceremonie voor het sluiten van het Amerikaans-Engelse vredesverdrag en een
beschrijving te mogen geven van de triomfboog die onthuld wordt.104 Daarnaast is hij goed op
de hoogte van de ontwikkelingen in de Philadelphia Conventie en de ratificering van de
nieuwe grondwet door de verschillende staten.
97 Nationaal Archief, Archief van Staten-Generaal, 1576-1796. Toegangsnummer: 1.01.02. Inventarisnummer: 8852. Verslag van Van Berckel aan de Staten-Generaal van 27 april 1785. 98 Idem, verslag van 5 juli 1785 en 2 september 1785; The Library of Congress, Letters of Delegates to Congress, 1774-1789 : Volume 22 (Washington 1995) 324-8. Beschikbaar via http://www.memory.loc.gov. 99 The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume 29 (Washington 1932) 654-5; ‘Letter from William Livingston to Charles Thomson (June 25, 1785)’ http://www.footnote.com/image/#474092 (10-3-2011). 100 The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume 33 (Washington 1936) 404-5. 101 Van Berckel biedt de staat Pennsylvania zelfs een plan aan om de financiën beter te regelen. De expertise van de Republiek op dit gebied wordt zodoende gedeeld met Amerika. 102 Idem, verslag van 1 maart 1786. 103 In zijn verslag van 3 april 1786 schrijft hij wel dat een tractaat door het Congres met de Indianen is gesloten en dus geen oorlog zal worden gevoerd. Uitsluitsel over de werkelijke invloed van de adviezen van Van Berckel kan mogelijk gegeven worden met behulp van de correspondentie tussen hem en het Congres. 104 Idem, verslag van 16 mei 1784.
33
Met betrekking tot de handelsrelaties zet Van Berckel zich nadrukkelijk in voor de
Nederlandse handelsbelangen. Hij onderhandelde met het Congres over de geleden schade
van de Rotterdamse kooplieden Adrianus Dubbeldemuts, Anthony Almeloo en Jacob
Willemsen en krijgt het voor elkaar dat zij een vergoeding krijgen.105 Daarnaast wees hij vrij
spoedig na zijn komst op de smokkelhandel van Amerikaanse handelaren met de West-
Indische koloniën van de Republiek en met Kaap de Goede Hoop die ten nadele was van de
West-Indische Compagnie.106 Het is opvallend dat drie jaar later nog geen oplossing voor dit
probleem door het Congres was gevonden.107 Andere zaken die door Van Berckel aan de orde
worden gesteld krijgen wel een adequate behandeling. Zo verzekerde Robert Morris hem dat
de invoering van de Wet van Navigatie in de staat Pennsylvania, die volgens Van Berckel
‘een totale ruïne van de scheepvaart op Amerika’108 kon betekenen, geen gevolgen zou
hebben voor de handel met de Republiek.109 Een ander kwestie was het verbod voor
Nederlandse schepen op de import van bepaalde goederen in de staat Virginia, dat in strijd
was met het gesloten handelsverdrag met het Congres van 1782. In oktober 1787 besloot het
Congres dat de nationale (handels)verdragen die met buitenlandse mogendheden waren
gesloten zouden gelden voor de dertien afzonderlijke staten.110 De Verenigde Staten kwam
Van Berckel en de Republiek op die wijze tegemoet in de kwesties met sommige staten, zodat
de onderlinge relatie op goede voet bleef. In september 1788 kondigde Van Berckel zijn
vertrek aan en in het volgende jaar nam zijn zoon Franco Petrus zijn functie over.
Terwijl Pieter Johan van Berckel als eerste gezant relatief lang in de Republiek actief
was, werd John Adams binnen twee jaar door het Congres benoemd als eerste afgezant van de
Verenigde Staten in Londen. Dit zorgde ervoor dat hij slechts weinig tijd overhield voor de
betrekkingen met de Republiek en vandaar dat het Congres ook zocht naar een vervanger.
Hoewel hij officieel in functie bleef tot 6 maart 1788 nam Dumas de meeste taken van hem
over na zijn vertrek naar Londen in maart 1785. Tijdens zijn ambtstermijn volgde Adams de
Patriottenrevolutie op de voet en schoof hij zijn mening niet onder stoelen of banken. Hij
hoopte van harte dat de Patriotten zouden slagen in hun doel om een meer democratisch
staatsbestel te creëren. Op 2 augustus 1786 woonde hij samen met zijn vrouw Abigail zelfs de
105 Idem, verslag van 17 maart 1784. 106 Idem, verslag van 6 april 1784. 107 Idem, verslag van 3 april 1787. In dit verslag klaagt hij over het feit dat sommige brieven van hem over de smokkelhandel aan de Staten-Generaal zijn gepubliceerd in Amerikaanse kranten, waardoor juist informatie achtergehouden zal worden om het probleem te bestrijden. 108 Idem, verslag van 31 januari 1786. 109 Idem, verslag van 1 maart 1786. Volgens het verdrag van 1782 had de Republiek immers een bevoorrechte positie en kon het niet zomaar uitgesloten worden van de import van bepaalde goederen. 110 Idem, bijlage no. 13, verslag van bepalingen Congres van 13 oktober 1787.
34
eedaflegging van de nieuwe gekozen vertegenwoordigers in Utrecht bij. Deze gebeurtenis zag
hij als een voortzetting van de ‘Amerikaanse’ onafhankelijkheidsstrijd in Europa.111 Hoewel
meerdere steden volgden slaagden de Patriotten uiteindelijk niet in het voltooien van hun
revolutie. Volgens Adams waren ze ‘too inattentive to the common people of their own
country’.112 Dit nam niet weg dat hij persoonlijk geraakt was door de ‘rigorous persecutions
and cruel punishments of the Patriots in Holland’ onder stadhouder Willem V, die met hulp
van het Pruisische leger zijn macht wist te herstellen.113
Naast zijn politieke betrokkenheid was zijn belangrijkste taak als afgezant toch wel het
veiligstellen van de leningen aan het Congres. Onder de Artikelen van Confederatie was het
Congres eenvoudigweg niet in staat om voldoende inkomsten te werven en dat zorgde ervoor
dat steeds nieuwe leningen afgesloten moesten worden om de rentes over eerdere leningen af
te kunnen betalen. In de jaren 1786-7 was de bereidheid onder de Nederlandse bankiers voor
nieuwe leningen zeer laag, wat alles te maken had met de onregelmatige terugbetalingen. De
druk voor Thomas Jefferson, afgezant in Parijs, nam eveneens toe, aangezien hij nog
vergoedingen moest betalen aan Franse veteranen die in de Amerikaanse Onafhankelijk-
heidsoorlog hadden gevochten. Samen met Adams wist hij nog vlak voor diens vertrek van
Londen naar Massachusetts een lening met de Amsterdamse bankiers overeen te komen.
Aangezien de bankiers nog geld tegoed hadden van eerdere leningen was het beter voor hen
om ervoor te zorgen dat de Verenigde Staten niet bankroet zou gaan. Gezien de vele moeite
die Adams moest doen voor de leningen omschreef hij de bankiers als gierig, maar eigenlijk
hadden zij alle recht om voorzichtig te zijn met het verstrekken van leningen.114
In de aanloop naar de Bataafse Revolutie werd John Quincy Adams (1767-1848) de
nieuwe afgezant in Den Haag namens de Verenigde Staten.115 Hij had zijn vader in zijn jonge
jaren vergezeld toen die werkzaam was in Parijs en Den Haag en was min of meer
klaargestoomd voor een diplomatieke carrière. Tijdens zijn periode als minister pleni-
potentiaris (1794-7) doen zich onder Franse invloed grote veranderingen in West-Europa voor
111 McCullough, John Adams, 326; Arie Wilschut, Goejanverwellesluis: De strijd tussen patriotten en patriots-gezinden, 1780-1787 (Hilversum 2000) 43. Over de eedaflegging schreef Adams aan Jefferson (vertaald door Wilschut): ‘Wij waren aanwezig in Utrecht in augustus bij de ceremoniële beëdiging van de nieuwe magistraat. In geen enkel geval in de oude of nieuwe geschiedenis heeft een volk ondubbelzinniger blijk gegeven van zijn eigen aangeboren en onvervreemdbare soevereiniteit.’ 112 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 8. 113 Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, 35. 114 Idem, 35-9. 115 John Quincy Adams was de opvolger van William Short (1759-1848), die slechts kortstondig ambassadeur was geweest in 1792. Het blijft voor mij de vraag waarom er tijdelijk geen ambassadeur was voor de komst van Adams. Mogelijk heeft de oorlogsverklaring van Frankrijk op 1 februari 1793 aan de Republiek en Engeland hier mee te maken.
35
welke bepalend zullen zijn voor de diplomatie van Adams. In tegenstelling tot zijn vader
houdt hij zich afzijdig van de Patriotten en blijft hij neutraal in de politieke kwesties.116 Deze
opstelling is in lijn met de proclamatie van president Washington in 1793, die benadrukte dat
de Verenigde Staten zich niet moest mengen in de Europese conflicten voor de eigen
bestwil.117 Toch is het interessant om te kijken hoe Adams aankeek tegen de politieke
veranderingen in de Republiek en daarbuiten. Daarnaast zal gekeken worden hoe Adams zijn
functie vervulde met betrekking tot de handelsrelaties.
Nadat Adams op 31 oktober 1794 arriveerde werd hij spoedig benaderd door de
Patriotten om hen publiekelijk te steunen, maar hun vernederingen tegenover de Orangisten
weerhouden hem ervan om op dit aanbod in te gaan.118 Volgens hem zijn de huidige
Patriotten anders dan hun voorgangers in de zin dat zij een geheel nieuwe grondwet en
staatsbestel wilden en niet schuwden voor de onderdrukking van tegenstanders. Het feit dat zij
hun doelen probeerden te verwezenlijken met behulp van het Franse leger, dat in de zomer
van 1794 een nieuwe inval doet, gaat voor Adams te ver.119 De Bataafse Republiek is volgens
hem eigenlijk niets anders dan een uitbreiding van de Franse macht over West-Europa en het
is juist Frankrijk dat een gevaar kan vormen voor de Verenigde Staten.120 Hoewel het nieuwe
hoofd van de nieuwe volksvertegenwoordiging, Pieter Paulus (1754-96), hem benadrukt dat
hij hoopt dat de goede relaties tussen de ‘sister republics’ in stand zullen blijven, is het voor
Adams allerminst zeker dat de Republiek in de huidige onstabiele toestand niet in een oorlog
zal raken.121 Zijn voorzichtigheid in het aanknopen van nauwere banden met de nieuwe
bewindhebbers heeft ook alles te maken met de koers die door hen gevaren wordt. Het streven
naar een eenheidsstaat en het einde van de autonomie van de verschillende provincies laat
zien dat men meer op Frankrijk dan op de Verenigde Staten gaat lijken.122 Cynisch kijkt hij
naar het gebrek aan persvrijheid en de belastingverhogingen onder het nieuwe bewind.123 De
afkeur jegens de binnenlandse politiek gaat gepaard met vrees voor Frankrijk, dat in aanloop
116 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 11-2. 117 Reynolds, America, Empire of Liberty, 94. In zijn Farewell Address van 1796 schrijft Washington: ‘The great rule of conduct for us in regard to foreign nations is, in extending our commercial relations to have with them as little political connection as possible.’ 118 Worthington Chauncey Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I. 1779-1796 (New York 1913) 333. Brief aan zijn moeder Abigail Adams van 25 april 1795. 119 Idem, 310-6. Brief aan zijn vader John Adams van 1 april 1795. Hij keurt ‘the intention of the friendly invaders to repress all excesses between the inhabitants’ duidelijk af. 120 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 12. 121 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 274-6. Brief aan Secretary of State, Edmund Randolph, van 5 februari 1795. 122 Worthington Chauncey Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II. 1796-1801 (New York 1913) 43-8. Brief aan John Adams van 25 november 1796. 123 Idem, 51-3. Brief aan William Cranch van 29 november 1796.
36
naar de presidentiële verkiezingen van 1796 de Fransgezinde kandidaat Thomas Jefferson
financieel steunt.124 Zijn tegenstander John Adams ziet echter evenals zijn zoon het gevaar dat
Frankrijk aanspraak zou kunnen willen maken op Amerikaanse grondgebieden. In april 1797
schrijft John Quincy aan zijn vader dat Frankrijk afstevent op een oorlog met de Verenigde
Staten en het doel heeft om een zuidelijke republiek te stichten.125 Aan zijn opvolger William
Vans Murray (1760-1803; termijn 1797-1801) schrijft hij ruim een jaar later dat Amerika de
neutraliteit onmogelijk kan behouden: ‘we must be a warlike people’.126
Ondanks de roerige tijden trachtte Adams zijn functie als afgezant zo goed mogelijk te
vervullen. Hij onderhield nauw contact met de Amsterdamse bankiers Willink, Van Staphorst
en ene Hubbard en trof waar mogelijk schikkingen met hen over de terugbetalingen.127 De
stipte terugbetalingen konden nog al eens een probleem vormen volgens Adams aangezien
gevaar loerde op de Atlantische Oceaan. Daarnaast bleef hij goed op de hoogte van de
naleving van het handelsverdrag.128 Eind 1794 klagen Amsterdamse handelaren over een
tijdelijk verbod op de handel van onder andere buskruit en aluin, wat volgens hen een
schending van het handelsverdrag is. Adams stelt hen gerust door te berichten dat volgens het
verdrag in tijden van nood – Frankrijk was de Republiek binnengevallen – voor beide partijen
een verbod geldt op de handel van primaire handelsproducten.129
5.2 Handelsbetrekkingen
Het einde van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog luidde een periode van economische
voorspoed in voor de Verenigde Staten. De nieuwe republiek hoefde Engeland voorlopig niet
te vrezen in haar overzeese handel met Europa, en de voormalig kolonisator werd zelfs de
belangrijkste handelspartner. In 1792 importeerde Engeland bijvoorbeeld 47% van de totale
Amerikaanse export en exporteerde 77% van de totale Amerikaanse import (beiden tonnage).
De nieuwe republiek hoefde Engeland voorlopig niet te vrezen in haar overzeese handel met
Europa, en de voormalig kolonisator werd zelfs de belangrijkste handelspartner. In 1792
importeerde Engeland bijvoorbeeld 47% van de totale Amerikaanse export en exporteerde
124 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 12; Reynolds, America, Empire of Liberty, 95. Reynolds geeft het volgende citaat van Jefferson uit 1793: ‘The liberty of the whole earth was depending on the issue of the contest [of France over West-Europe].’ 125 Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II., 155-7. Brief aan John Adams van 3 april 1797. 126 Idem, 343-4. Brief aan William Vans Murray van 22 juli 1798. In juni 1797 vertrok John Quincy Adams als minister pleniopotentiaris naar Pruisen. 127 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 323. Brief aan Secretary of Treasury, Oliver Wolcott, van 10 april 1795. Volgens Adams is het afhandelen van de terugbetalingen ‘an essential part of [his] duty’. 128 Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II., 89-3. Brief aan Wolcott van 20 januari 1797. 129 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 237-41. Brief aan Randolph van 24 november 1794.
37
77% van de totale Amerikaanse import (beiden in tonnage).130 In dezelfde periode kon ook de
Republiek haar handel met Amerika uitbreiden, maar was niet in alle opzichten even
succesvol. Op de kapitaalmarkt veroverden Amsterdamse kantoren een prominente positie,
terwijl het aandeel in de goederenhandel en de vrachtvaart juist fors afnam. Hoe vallen deze
karakteristieken van de handelsbetrekkingen tot het begin van de Bataafse Revolutie te
verklaren?
Ten opzichte van de handelsbetrekkingen ten tijde van de Amerikaanse Revolutie laat
grafiek 3 zien dat de omvang van de handel met Amsterdam aanzienlijk was gestegen. In de
periode 1783-92 bedraagt het aantal gearriveerde schepen uit de VS in Amsterdam ongeveer
een derde van het totaal aantal schepen afkomstig uit de trans-Atlantische wereld. Daarnaast
is het gemiddeld aantal schepen 48, terwijl dat in de periode 1775-82 slechts 9 bedroeg.131 In
de jaren 1791-92 bedraagt de export naar de Republiek zelfs 10% van de totale Amerikaanse
export.132 In de opvolgende jaren neemt het aantal schepen toe ten opzichte van deze periode
van 46 naar 75 in 1793 en 98 in 1794. Andere havens zoals Hamburg en Bremen worden in
dezelfde periode aantrekkelijker voor de Amerikanen vanwege lagere invoerrechten.
Daarnaast verliest de Republiek vanaf eind jaren tachtig terrein in de handel van diverse
producten. De nijverheidsindustrie in Engeland blijkt veel verder ontwikkeld te zijn en zorgt
er mede voor dat het land de belangrijkste handelspartner van Amerika wordt. De directe
vaart van Amerikaanse schepen naar Oost-Indië maakt de VS zelfvoorzienend in de
theehandel, waar tot voor kort de Republiek zo’n belangrijke plaats innam als exporteur.
Cornelis van der Oudermeulen, bewindhebber van de VOC, onderhandelde in 1790 met
David Scott, bewindhebber van de EIC, over een handelsverdrag waarin gestreefd werd naar
de uitsluiting van Amerika in de Oost-Indiëvaart.133 De VOC zat in die tijd in haar nadagen en
het lukte Van der Oudermeulen niet om zijn ambitieuze plan waar te maken. Eigenlijk had hij
de Engelsen niets te bieden. Zodoende biedt de ontwikkeling van de Amerikaanse
handelsgeest niet zonder meer voordelen voor de Republiek. Slechts in de export van ruwe
staal (uit Duitsland), touw en spiritualiën (uit Rotterdam en omstreken) wordt een voorsprong
behouden op de Europese concurrenten. De Nederlandse West-Indische eilanden gaat het
130 Nettels, The Emergence of a National Economy, 233. 131 Welling, The Prize of Neutrality, 194. 132 Nettels, The Emergence of a National Economy, 223. 133 Nationaal Archief, Archief van Laurens Pieter van de Spiegel. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 116. Het conceptverdrag van Van der Oudermeulen en Scott van 17 januari 1790 laat zien dat beide heren het nog niet eens waren over meerdere artikelen. Het verdrag begint met de vraag hoe de handel van Amerika met Oost-Indië kan worden voorkomen.
38
begin jaren negentig overigens wel goed af in de omvangrijke handel van onder andere
katoen, rum, suiker en koffie met Amerika.134
Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam
and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 194.
De Bataafse Revolutie luidde een periode van economische stagnatie en onzekerheid in wat
gevolgen had voor de handel met Amerika. In het eerste jaar bereiken slechts 38 schepen
Amsterdam. Als gekeken wordt naar het totaal aantal gearriveerde schepen uit de trans-
Atlantische wereld, dan is te zien dat dit afneemt en dat het aandeel van de handel met de VS
toeneemt: 76% in 1796, 89% in 1797 en 98% in 1798. De ineenstorting van de handel met
West-Indië en Zuid-Amerika was voornamelijk het gevolg van Franse interventies en
restricties. De handel met de VS hield de trans-Atlantische handel van de Republiek dus
feitelijk overeind. Op basis van inkomsten van de belastingheffing op de scheepvaart, het
zogenoemde ‘paalgeld’, berekende Welling dat in 1796 de inkomsten uit de handel met
Noord-Amerika het hoogst waren in de periode 1773-98 met een waarde van ruim drie
miljoen gulden. Veruit de meeste schepen in de succesvolle jaren 1796-7 waren afkomstig uit
New York en Philadelphia.135 Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat slechts
134 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag, 1933) 52-6, 63-8. 135 Welling, The Prize of Neutrality, 194, 198, 200, 207, 220-6.
39
weinig van deze schepen onder de Nederlandse vlag voeren. De VS voerde begin jaren
negentig een protectionistische politiek in, wat tot gevolg had dat bijna uitsluitend
Amerikaanse schepen de oceaan overstaken en toegang kregen tot de eigen havens. De Eerste
Kamer zag in 1798 daarom eigenlijk geen reden om nieuwe consuls naar de VS te sturen om
de handelsbelangen te verdedigen. Hoewel de goederenhandel in omvang haar hoogtijdagen
kende sinds het begin van de Amerikaanse Revolutie bood de toekomst niet de beste
vooruitzichten. Nieuwe handelsrelaties werden nauwelijks gelegd volgens Van Winter, terwijl
de aandacht van de heren met vermogen kwam te liggen op de kapitaalmarkt. 136
Tabel 1: Bruto- en netto-opbrengsten van Nederlandse leningen aan het Ameri-
kaanse Congres, 1782-1794
Jaar
Bruto-opbrengsten
(guldens)
Rente (%)
Netto-opbrengsten
(guldens)
1782 5.000.000 4,5 4.755.000
1784 2.000.000 7 1.860.000
1787 1.000.000 8-9 915.000
1788 1.000.000 8 920.000
1790 3.000.000 4,5 2.865.000
1791 8.500.000 4 8.160.00
1792 5.950.000 5-5,5 5.637.500
1793 1.000.000 3,5 965.000
1794 3.000.000 4,5 2.865.000
Totaal 30.450.000 28.962.500
Bron: James C. Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch investment in the
United States, 1781-1794’, Journal of American History 65 (1978), 659.
Mede door de diplomatie van John en John Quincy Adams voorzagen Amsterdamse kantoren
ook na de Amerikaanse Revolutie het Congres van leningen (zie tabel 1). De naoorlogse
leningen waren van belang voor het Congres dankzij de opgelopen schulden en het feit dat er
nog geen nationaal belastingsysteem was. De tabel laat zien dat in de periode 1790-94, onder
het presidentschap van Washington, maar liefst f 21.000.000,- geleend wordt van de
Amsterdamse kredietmarkt. Deze leningen konden stipt terugbetaald worden met een
gemiddelde rente van 4,25% op basis van nieuwe leningen, zodat het Congres een goede
reputatie genoot. Hoewel de rentepercentages lager waren dan voor 1790, zorgden angst voor
concurrentie dat de Nederlandse bankiers toch akkoord gingen. Bankiers, met in het bijzonder
de Van Staphorsts, maakten desondanks substantiële winsten die deels hergeïnvesteerd
136 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 82, 393-4.
40
werden in ‘onbewoond land, de aanleg van kanalen en de opkomende industrie’.137 Een aparte
Holland Land Company was in 1789 opgericht door dertien Amsterdamse investeerders,
waaronder bijvoorbeeld Willem Willink, Nicolaas van Staphorst en Rutger Jan Schimmel-
penninck, om onbewoond land te kopen in Amerika, van infrastructuur te voorzien en door te
verkopen.138 Zo konden zij forse winsten blijven maken toen het Congres niet langer om
nieuwe leningen verlegen zat. Hamilton was als minister van Financiën namelijk
verantwoordelijk geweest voor het overnemen van de afzonderlijke schulden van de staten
door de centrale overheid, de oprichting van een nationale bank, en de invoering van een
belastingstelsel en hogere invoerrechten.139 Dankzij deze hervormingen kon het Congres
voldoende inkomsten genereren en de leningen afbetalen.140
5.3 Republikanisme en beeldvorming
Gedurende de jaren tachtig bleek dat het Amerikaanse Congres te zwak was om de
confederatie nog langer te besturen en was er behoefte aan een nieuw politiek systeem.141
Federale staten in Europa, en vooral de Republiek, kregen veel aandacht in de debatten tijdens
de Philadelphia Conventie (25 mei - 17 september 1787), waarin de Founding Fathers
uiteindelijk de eerste Amerikaanse Grondwet presenteerden.142 Bovendien was bij de
vervaardiging van de Onafhankelijkheidsverklaring en de Artikelen van Confederatie
eveneens een beroep gedaan op het Plakkaat van Verlatinghe en de Unie van Utrecht.143 Er
vanuit gaande dat de historische kennis in Amerika over de Republiek beperkt was is het
nuttig om te kijken welke elementen van de Nederlandse staatsinrichting aandacht kregen en
met welk doel deze gebruikt werden in de debatten.144 Minstens zo interessant is het om te
kijken hoe deze Amerikaanse Grondwet weer van invloed was op de totstandkoming van de
137 James C. Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch investment in the United States, 1781-1794’, Journal of American History 65 (1978), 659, 661-2, 677; Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 197-9, 401-3. Aangezien de afzonderlijke staten betrekkelijk kort geleden verenigd waren was de infrastructuur tussen de noordelijke en zuidelijke staten gebrekkig. Gewone wegen, kanalen en bruggen waren noodzakelijk om de voornaamste steden te verbinden en de binnenlandse economie te bevorderen. 138 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 290-4. 139 Jan-Willem Schulte-Nordholt, De Verenigde Staten : het grote experiment (Amsterdam 1965) 42-3. 140 Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability’, 654, 678. Ondanks de hervormingen werden de laatste leningen pas in 1809 afbetaald. 141 Reynolds, America, Empire of Liberty, 74-5. 142 Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 495. 143 Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, 55-6. 144 De voornaamste werken waar volgens Riker naar verwezen werd waren Observations upon the United Provinces of the Netherlands (Londen 1672) door Sir William Temple, Political Maxims of the State of Holland (Londen 1743) door Johan de Witt en ‘Some Account of the Government of the Republic of the Seven United Provinces’ (1774) door Philip Dormer Stanhope, graaf van Chesterfield. Volgens Schulte Nordholt verwees Madison juist hoofdzakelijk naar Encyclopédie ou Dictionnaire universel raisonné des connoissances humaines (58 delen; Yverdon 1770-80) van Fortuné-Barthélemy de Felice.
41
Bataafse Staatsregeling in 1798. Hoewel Frankrijk graag zag dat de Bataafse Republiek een
overeenkomstige grondwet zou aannemen, waren de Democraten vrij om hun eigen grondwet
te ontwerpen en te kijken naar het Amerikaanse voorbeeld.145 Een blik op het gebruik van het
‘overzeese voorbeeld’ in de totstandkoming van beide constituties geeft inzicht in het
republikeinse denken in de Verenigde Staten en de Bataafse Republiek.
De belangrijkste taak voor de Founding Fathers in het opstellen van een nieuwe
grondwet was het waarborgen van de gelijkheid van alle dertien staten. Sinds de Vrijheids-
oorlog was sprake van frictie tussen de belangen van grote en de kleine staten en daar moest
eigenlijk een einde aan komen. Daarvoor waren twee uiteenlopende plannen opgesteld door
de staten Virginia en New Jersey. Maar waar de ontwerpers van het Virginiaplan een sterke
centrale overheid voor ogen hadden, bevatte het Jerseyplan slechts een herziening van de
Artikelen van Confederatie.146 James Madison, voorstander van een sterkere overheid merkte
in zijn toespraak op 28 juni 1787 op dat Holland door zijn rijkdom en gezag feitelijk
domineerde over de andere provincies ook al was er sprake van gelijk stemrecht. Op basis van
deze gelijkheid vond Madison het oneerlijk dat Holland het meeste belasting betaalde. Een
dag later betoogde Alexander Hamilton dat het stemrecht een reflectie moest zijn van het
aantal inwoners van een staat, aangezien een minderheid niet over een meerderheid kon
regeren.147 Voorstanders van het Jerseyplan, zoals John Lansing (1754-1829), waren juist van
mening dat de absurditeit van het unanimiteitsprincipe de superioriteit van de Artikelen van
Confederatie aantoonde.148 Het resultaat van de discussies was dat het aantal zetels in het
Lagerhuis evenredig was aan de bevolkingsgrootte van de diverse staten en dat in de Senaat
elke staat twee zetels kreeg. De hoogte van de belasting zou in verhouding staan tot de
representatie in het Lagerhuis onder het motto ‘representation and direct taxation’. Daarnaast
werd het unanimiteitsprincipe niet gehanteerd voor de ratificatie van de nieuwe grondwet:
145 L. de Gou (ed.), De Staatsregeling van 1798 : bronnen voor de totstandkoming. Deel I: Bronnen voor 22 januari 1798 (Den Haag 1988) LXVII; Willem Frijhoff, ‘De triomf van burger en burgerdeugd? De Nederlandse en Franse Revoluties in vergelijkend perspectief’, in: S.W. Coudenberg (eds.), De Opstand der Burgers : De Franse Revolutie na 200 jaar (Kampen 1988) 77-82. 146 Reynolds, America, Empire of Liberty, 76. 147 Robert Yates en John Lansing, Secret Proceedings and Debates of the Convention of 1787 (Hawthorne 1986) 197-203, 251-2; Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 503-4, 509-11. 148 ‘The Debates in the Convention of the State of New York on the Adoption of the Federal Constitution’ http://www.constitution.org/rc/rat_ny.htm (20-3-2011); Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 503. Lansing verwees hier naar de toetreding van de Republiek tot het Verdrag van Wenen in 1731, dat een tijdlang werd dwars gezeten door het kleine stadje Briel. In de Conventie van New York zei hij op 20 juni 1788 dat “an important measure has been delayed by the dissent of a single town until one of its citizens was accommodated with a commission.”
42
slechts negen van de dertien staten hoefden akkoord te gaan om de nieuwe regering in
werking te stellen.149
Zoals blijkt uit bovenstaande discussie was een ander belangrijk vraagstuk wat de
verhouding van centrale en lokale macht moest zijn. Het was cruciaal voor de Verenigde
Staten om een eenheid te vormen zodat tegenstand kon worden geboden tegen buitenlandse
invloeden. In de zoektocht naar een geschikte staatsinrichting was de Republiek niet het
goede voorbeeld. Madison voorspelde zelfs de ondergang van de Republiek vanwege ‘imbeci-
lity in the government; discord among the provinces; foreign influence and indignities; a
precarious existence in peace, and peculiar calamities from war’.150 Hij ging er vanuit dat de
‘checks and balances’ in de Republiek ontbraken, maar eigenlijk had hij geen kennis van de
verschillende bestuursorganen naast de stadhouder en de Staten-Generaal zoals de Raad van
State en de Admiraliteiten.151 Daarnaast werd de Republiek ook naar willekeur gebruikt in de
debatten of er een president moest komen of niet, waarbij de stadhouder als voorbeeld gold
voor zowel de voor- en tegenstanders van centralisatie. Madison schreef over de stadhouder
dat ‘without his influence in the individual provinces, the causes of anarchy manifest in the
confederacy would long ago have dissolved it’152, terwijl Franklin hem ‘the source of all the
present disorders in Holland [the Dutch Republic]’ noemde.153 Een compromis volgde waarin
volgens Kaplan werd gesteld dat de president ‘voldoende beperkt zou moeten worden in zijn
macht om te zorgen dat hij geen tiran zou worden’.154
De staatsinrichting van de Verenigde Staten na de beëdiging van George Washington
als president had eigenlijk geen directe relatie met de stadhouderlijke Republiek. Het aanhalen
van de diverse Nederlandse voorbeelden kon een rol spelen in het overtuigen van
nationalisten of federalisten, maar we hebben kunnen zien dat beide groepen verre van
enthousiast waren over de Nederlandse staatsinrichting. De taalbarrière zorgde er mogelijk 149 Reynolds, America, Empire of Liberty, 79. Op deze wijze kon een kleine staat als Rhode Island niet dwars-liggen. 150 John C. Hamilton (ed.), The Federalist. A Commentary of the Constitution of the United States. (Philadelphia 1866) 174. De Federalist Papers bestonden uit 85 artikelen over de Amerikaanse Grondwet die gedurende de periode 1787-88 door Madison, Hamilton en John Jay (1745-1827) werden uitgegeven in verschillende dagbladen in New York onder het pseudoniem ‘Publius’. Deze geven inzicht in de discussies die plaatsvonden in de aanloop naar de Amerikaanse Grondwet, die op 17 september 1787 was voltooid. 151 Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 497-8, 503-4, 510-2; Schulte Nordholt, ‘The Example of the Dutch Republic for American Federalism’, 74-7. 152 Hamilton (ed.), The Federalist, 174. 153 Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, 43. Aangezien Franklin correspondeerden met bekende Patriotten als Dumas en Van der Capellen is het goed denkbaar dat hij zijn visie aan hen heeft ontleend. 154 Idem, 43-5; Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, 41. Kaplan ziet bijvoorbeeld de vierjarige termijn en het feit dat de president gekozen was als belangrijkste verschil met de stadhouder, die op basis van erfenis zijn functie verwierf en tot zijn dood kon blijven zitten. Congleton merkt overigens wel op dat het idee van een president haar oorsprong vond in de functie van de stadhouder, die tevens hoofd van het leger was.
43
voor dat moderne ideeën in het Nederlandse republikeinse denken buiten beschouwing
werden gelaten. Belangrijke werken zoals de Grondwettige Herstelling, geschreven door
diverse Patriotten waaronder Van der Capellen, en Verhandeling over eene wel ingerigte
volksregeering van Schimmelpenninck (beiden omstreeks 1784) bleven onbekend bij de
Founding Fathers, maar waren bepalend voor het staatsvormingsproces in de Bataafse
Republiek.155
De totstandkoming van de Bataafse Staatsregeling nam ongeveer drie jaar in beslag en
begon met een eerste ontwerp van een door de Nationale Vergadering aangewezen
constitutiecommissie in 1796. In de twee opvolgende jaren werden twee nieuwe ontwerpen
gemaakt, waarvan de laatste uiteindelijk aangenomen werd nadat de unitaristen ten koste van
de federalisten een staatsgreep hadden gepleegd op 22 januari 1798. Zonder twijfel werd de
Franse Constitutie veruit het meest geciteerd in de debatten en kregen de Franse afgezanten
François Noël en C. Delacroix de opdracht om te bemiddelen met de leden van de commissie.
Desondanks was er ook aandacht voor de Amerikaanse Grondwet, die dankzij de
verhandeling van Gerhard Dumbar (1743-1802), De oude en nieuwe constitutie der
Vereenigde Staten (1793-6), bekendheid had verworven in de Republiek. Dumbar baseerde
zijn boek op de uitgaven van The Federalist, wat resulteerde in een nauwkeurige uiteenzetting
van de staatsrichting onder de Artikelen van Confederatie en de nieuwe Amerikaanse
Grondwet.
In de debatten van de eerste en tweede constitutiecommissie over centralisering,
scheiding van machten en burgerschap vinden we verwijzingen naar Amerika. De voorzitter
van de Nationale Vergadering, Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810), verwees in zijn
toespraken op 18 en 20 mei 1796 naar het werk van Dumbar en was van mening dat een
centrale macht noodzakelijk was, maar dat de verschillende provincies niet even autonoom als
de Amerikaanse staten hoefden te zijn. Amerika was een land dat zich westwaarts hoopte uit
te breiden en bevond zich zodoende in een geheel andere situatie dan de Bataafse Republiek.
Volgens Cornelis Felix van Maanen (1769-1846) had centralisering, gezien het Amerikaanse
voorbeeld, tevens het voordeel dat rechtstreeks belasting kon worden geïnd.156 Daniël
Cornelis de Leeuw (1747-1834) vond wel dat het Amerikaanse belastingstelsel niet
overgenomen diende te worden, maar dat per provincie rekening gehouden moest worden met
het financiële vermogen. Hij verwachtte zelfs de val van de Amerikaanse Grondwet door het
155 Israel, The Dutch Republic, 1102-3. 156 L. de Gou (ed.), Het Plan van Constitutie van 1796 (Den Haag 1975) 60, 71-2.
44
federalistische karakter.157 Naar Frans voorbeeld werd uiteindelijk gekozen voor een indeling
in departementen en gemeenten, die onderworpen waren aan het centrale bestuur.158
In de eenheidsstaat die onder de Bataafse Staatsregeling zou ontstaan vond net als in
Frankrijk en Amerika een scheiding van machten plaats. De stadhouderlijke periode had laten
zien dat machtsmisbruik voorkomen moest worden en daarvoor was het eveneens
noodzakelijk om een tweekamerstelsel in te voeren in de regering. Hoewel in Amerika het
Congres was opgedeeld tussen de Senaat en het Huis van Afgevaardigden lijkt het erop dat de
Franse diplomatie – Delacroix had een uitgewerkt ontwerp met de titel ‘Projet de la
Constitution pour la République Batave’ bij zich toen hij op 1 januari 1798 arriveerde in Den
Haag – een grotere rol speelde. Eén van de wensen van Frankrijk was dat in de Bataafse
Republiek een zelfde scheiding van machten zou plaatsvinden. Volgens L. de Gou werd het
‘Projet’ maar deels overgenomen door de ontwerpers van de Staatsregeling. De
overheidsorganen kwamen desalniettemin overeen, maar de invulling was bepaald door de
vervaardigers.159 Anders dan in de VS stond dus geen president maar een Uitvoerend Bewind,
bestaande uit vijf personen, aan het hoofd van het politieke bestel. Schimmelpenninck
betoogde in februari 1797 dat ‘een of twee goede verkiesingen van een President door de
Noord-Americaanen gedaan, nog geen kragt van bewijs voor de voortreffelijkheid dier
inrichting medebrengt’. Hij achtte het volk bovendien niet capabel genoeg om de
belangrijkste bewindslieden rechtstreeks te kiezen en was dus een voorstander van indirect
stemrecht.160
De meest in het oog springende overeenkomst van de Bataafse Staatsregeling met de
Amerikaanse Grondwet is de gelijkheid van de burgers. In augustus 1796 stelde de Eerste
Constitutiecommissie dat de adelstand opgeheven moest worden en dat er geen bevoorrechte
posities door de wet zouden worden verleend aan welke stand dan ook, zoals ook in Amerika
het geval was.161 Behalve de adel moesten ook de gilden het ontgelden in de ‘nieuwe’
Republiek. Petrus Verhoysen (1757-1835) beweerde dat de gilden in strijd waren met het
natuurrecht en voegde toe dat Amerika ook maar één soort burgerschap kende, waar iedereen
dezelfde vrijheden bezat. Pieter Vreede (1750-1837) vond de gilden bovendien een
belemmering voor de ontwikkeling van de industrie. Desondanks moest de afschaffing van de
gilden volgens de meeste commissieleden geleidelijk plaatsvinden, zodat gezinnen niet in 157 L. de Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797. Deel I: 10 april 1796 – 10 november 1797 (Den Haag 1983) 40. 158 Israel, The Dutch Republic, 1124. 159 De Gou (ed.), De Staatsregeling van 1798, XVII-III, XXXVI, LXVI-II. 160 De Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797, 402. 161 De Gou (ed.), Het Plan van Constitutie van 1796, 205.
45
armoede zouden raken.162 Tenslotte vond net als in Amerika een scheiding van kerk en staat
plaats, zodat de godsdienstige vrijheid van de burgers gewaarborgd zou worden. Hoe effectief
de Staatsregeling was valt te betwijfelen aangezien volgens historicus Jonathan I. Israel de
voormalige regenten in de steden hun macht behielden en de Protestanten bevoorrecht werden
ten opzichte van de Katholieken, Mennonieten en Joden.163
162 De Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797, 611-7. 163 Israel, The Dutch Republic, 1122-5.
46
6. Conclusie
Het laatste kwart van de achttiende eeuw vormt een belangrijke episode in de ontwikkeling
van de internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika. Te midden van
revoluties hebben we kunnen zien dat zowel politieke idealen als positieve handels-
vooruitzichten de basis vormde voor een belangrijke vriendschap waar beide landen zeker de
vruchten van hebben geplukt. Aangezien het spreken over landen vaak tot een
vereenvoudiging van de werkelijke geschiedenis leidt, zijn in dit onderzoek de belangrijkste
contouren van de Nederlands-Amerikaanse relaties geschetst aan de hand van gebeurtenissen
en individuen die de relatie tussen deze landen hebben vormgegeven.
In de eerste plaats concentreerde dit onderzoek zich op de vraag hoe de internationale
betrekkingen zich tussen 1775 en 1798 hebben ontwikkeld. In de eerste jaren van de
Amerikaanse Revolutie was de Republiek een bondgenoot van Engeland wat een nauwere
relatie met Amerika in de weg stond. Toch zien we dat de Republiek de uitzending van
troepen naar Amerika in de weg zit, Amsterdam een concepthandelsverdrag met het Congres
opstelt en toetreed tot het verbond van gewapende neutraliteit. Deze anti-Engelse houding
resulteerde in de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog, die een einde maakte aan de
smokkelhandel via St. Eustatius en de particuliere handel naar Amerika tijdelijk stillegde. Pas
toen de vooruitzichten in de Onafhankelijkheidsoorlog gunstig waren voor Amerika kon met
steun van Frankrijk Amerika in april 1782 erkend worden door de Staten-Generaal. In de
opvolgende jaren werd de diplomatie gekenmerkt door een goede samenwerking en politieke
betrokkenheid. Toen de Franse invloed zich midden jaren negentig uitbreidde over West-
Europa en Amerika (inmenging in de verkiezingen) bepaalde president Washington dat
Amerika zich politiek afzijdig moest houden op het internationale toneel en de handel voorop
moest stellen. Sindsdien veranderde de diplomatie naar een neutrale houding. De onderlinge
handel groeide nadat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog beëindigd was, maar was
voor de Republiek van groter belang dan voor Amerika. De leningen vanuit Amsterdam
waren echter cruciaal voor het financieel overeind houden van het Congres.
De tweede onderzoeksvraag richtte zich op de motieven en belangen van de
hoofdrolspelers in deze overzeese relaties. Hoewel in dit korte tijdsbestek lang niet alle
personen de aandacht hebben gekregen die zij verdienen, hebben we kunnen zien dat een
aantal individuen van groot belang waren. Zo zagen we dat de Patriotten Van der Capellen en
Dumas zich sterk interesseerden voor de Amerikaanse Vrijheidsstrijd en in contact stonden
met leden van het Congres. De vereenzelviging van Van der Capellen met de Amerikanen had
47
alles te maken met de gelijktijdige problemen in de Republiek onder stadhouder Willem V en
de hervormingen die hij wilde doorvoeren. John Adams werd in zijn taak om de erkenning
van Amerika door de Staten-Generaal overeen te komen en een lening te verkrijgen dan ook
geholpen door de Nederlandse Patriotten. Voor de Franse afgezant La Vauguyon betekende
erkenning het verder uiteen drijven van de Republiek en Engeland, waardoor Frankrijk zich
een sterkere positie kon verschaffen op het wereldtoneel. In tegenstelling tot de bestaande
secundaire literatuur over de Nederlands-Amerikaanse relaties heb ik ook gekeken naar de
diplomatie toen de vriendschap eenmaal bevestigd was. Van Berckel hield zich niet alleen
bezig met de Nederlandse handelsbelangen in de VS, maar was ook behulpzaam met het
indienen van financiële plannen voor het federaal bestuurde land. John Adams volgde als
eerste afgezant de ontwikkelingen van de Patriottenbeweging in de Republiek op de voet,
maar werd binnen enkele jaren aangesteld als diplomaat in Londen, waarna zijn functie voor
enige tijd onbezet bleef. Zijn zoon John Quincy voerde midden jaren negentig een ‘neutrale’
diplomatie, waarin hij zich afzijdig hield van politieke inmenging, maar de wederzijdse
handelsbetrekkingen probeerde te bevorderen. In de handel zien we naast belangrijke
investeerders zoals de Van Staphorsts en de Willinks als voornaamste handelaar De Neufville.
Hij was niet alleen betrokken bij de vervaardiging van het concepthandelsverdrag, maar was
ook de eerste die een eigen vestiging in Amerika opende en zich sterk maakte voor de
belangen van Amsterdamse kooplieden bij de stadhouder of bij het Congres.
Tenslotte is aandacht besteed aan de uitwisseling van ideeën over staatsinrichting ten
tijde van de vervaardiging van de Amerikaanse Grondwet in 1787 en de Bataafse
Staatsregeling in 1798. Zoals ook in de onderzoeken van Riker en Schulte Nordholt naar
voren kwam hadden de Amerikanen weinig boodschap aan de kennis die zij opdeden over de
stadhouderlijke Republiek. De Republiek gold slechts als een geliefd voorbeeld in de debatten
om een tegenstander af te troeven. Volgens de Amerikaanse beeldvorming was in de
Republiek een gebrek aan eenheid en ‘checks and balances’, terwijl de jonge unie dat juist
moest voorkomen te midden van grootmachten als Frankrijk en Engeland. Meer waardering
oogden de leden van de Constitutiecommissie voor de Amerikaanse Grondwet in de debatten
die vooraf gingen aan de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling. De unitaristen in deze
commissie streefden net als de Amerikanen naar een sterk centraal gezag en het einde van
privileges aan bepaalde groepen mensen. Ondanks deze ‘globale’ overeenkomsten nam de
Bataafse Republiek de Franse staatsinrichting over en voldeed de nieuwe grondwet aan
Nederlandse wensen. Ook hier was de invloed op de grondwet dus gering, maar van meer
positieve aard dan in Amerika.
48
Bronvermelding
Primaire bronnen
• Adams, John, ‘Memorie aan Hunne Hoog-Mogenden, de Staaten-Generaal der
Verëenigde Nederlanden’
http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KONB04:19507/&p=1&i=12&st=joh
n%20adams&sc=(cql.serverChoice%20all%20john%20%20AND%20adams)/ (23-2-
2011).
• ‘Letter from William Livingston to Charles Thomson (June 25, 1785)’
http://www.footnote.com/image/#474092 (10-3-2011).
• Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26.
Inventarisnummers: 1, 6, 80.
• Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen tot den Poll, 1741-1784
(1349-1786). Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummers: 1, 27, 203..
• Nationaal Archief, Archief van Laurens Pieter van de Spiegel. Toegangsnummer:
3.01.26. Inventarisnummer: 116.
• Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26.
Inventarisnummers: 404-5, 481, 629, 633.
• Nationaal Archief, Archief van Staten-Generaal, 1576-1796. Toegangsnummer:
1.01.02. Inventarisnummer: 8852.
• ‘The Debates in the Convention of the State of New York on the Adoption of the
Federal Constitution’ http://www.constitution.org/rc/rat_ny.htm (20-3-2011).
• The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume
29 (Washington 1932) 654-5.
• The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume
33 (Washington 1936) 404-5.
• The Library of Congress, Letters of Delegates to Congress, 1774-1789 : Volume 22
(Washington 1995) 324-8.
Secundaire bronnen
• Bemis, Samuel Flagg, A Diplomatic History of the United States (New York 1950)
32-110.
• Bemis, Samuel Flagg, The diplomacy of the American Revolution (New York 1957).
49
• Blok, P.J. en Molhuysen, P.C., Nieuw-Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel
8. (Leiden 1930) 1211-4.
• Congleton, Roger D., ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional
perspective’, Constitutional Political Economy 19 (2008) 35-59.
• Edler, Friedrich, The Dutch Republic and the American Revolution (Baltimore 1911).
• Ferling, John, ‘John Adams, Diplomat’, The William and Mary Quarterly 51:2 (1994)
227-52.
• Ford, Worthington Chauncey (ed.), Writings of John Quincy Adams (Vol. I en II; New
York 1913).
• Frijhoff, Willem, ‘De triomf van burger en burgerdeugd? De Nederlandse en Franse
Revoluties in vergelijkend perspectief’, in: S.W. Coudenberg (eds.), De Opstand der
Burgers : De Franse Revolutie na 200 jaar (Kampen 1988) 67-82.
• Geyl, Pieter, De patriottenbeweging, 1780-1787 (Amsterdam 1947).
• Gou (ed.), L. de, De Staatsregeling van 1798 : bronnen voor de totstandkoming. Deel
I: Bronnen voor 22 januari 1798 (Den Haag 1988).
• Gou (ed.), L. de, Het Ontwerp van Constitutie van 1797. Deel I: 10 april 1796 – 10
november 1797 (Den Haag 1983).
• Gou (ed.), L. de, Het Plan van Constitutie van 1796 (Den Haag 1975).
• Hamilton (ed.), John C., The Federalist. A Commentary of the Constitution of the
United States. (Philadelphia 1866) 172-7.
• Hutson, James H., ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-
82’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial
bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en
Amsterdam 1982) 19-32.
• Hutson, James H., John Adams and the diplomacy of the American Revolution
(Lexington 1980) 75-116.
• Israel, Jonathan I., The Dutch Republic : Its Rise, Greatness, and Fall : 1477-1806
(Oxford en New York 1998) 1098-127.
• Jameson, J. Franklin, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, The American
Historical Review 8:4 (1903) 683-708.
• Kaplan, Lawrence S., ‘The Founding Fathers and the Two Confederations: The United
States of America and the Provinces of the Netherlands, 1783-89’, in: Jan Willem
50
Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of
Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 33-48.
• Klein, S.R.E., ‘Republikanisme en patriottisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 106
(1993) 179-207.
• Leeb, I. Leonard, The ideological origins of the Batavian revolution : history and
politics in the Dutch republic 1747-1800 (Den Haag 1973) 98-148, 258-69.
• McCullough, David G., John Adams : founding father van de Verenigde Staten
(Amsterdam 2009) 214-42. Vertaling uit het Engels door Bep Fontijn, Piet Verhagen
en Albert Witteveen.
• Morris, Richard B., ‘Federalism: USA Style’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat,
Federalism : History and Current Significance of a Form of Government (Den Haag
1980) 79-87.
• Murphy, Orville T., ‘Charles Gravier de Vergennes: Profile of an Old Regime
Diplomat’, Political Science Quarterly 83:3 (1968) 400-18.
• Nettels, Curtis P., The Emergence of a National Economy : 1775-1815 (New York
1962) 15-22, 221-5, 230-4.
• Palmer, R.R., ‘Two Americans in Two Dutch Republics : The Adamses, Father and
Son’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial
bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en
Amsterdam 1982) 3-18.
• Popkin, Jeremy, ‘Review: The Dutch Republic and American Independence’, The
William and Mary Quarterly 40:3 (1983) 479-81.
• Reynolds, David, America, Empire of Liberty (Londen, New York en Toronto 2009)
25-120.
• Riker, William H., ‘Dutch and American Federalism’, Journal of the History of Ideas
18 (1957) 495-521.
• Riley, James C., ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, in: Jan Willem
Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of
Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 49-58.
• Schulte Nordholt, Jan Willem, De Verenigde Staten : het grote experiment
(Amsterdam 1965) 32-46.
• Schulte Nordholt, Jan Willem, The Dutch Republic and American Independence
(Chapel Hill en Londen 1982). Vertaling door Herbert H. Rowen.
51
• Schulte Nordholt, Jan Willem, ‘The Example of the Dutch Republic for American
Federalism’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat, Federalism : History and
Current Significance of a Form of Government (Den Haag 1980) 65-77.
• ‘St. Eustatius, de gouden rots’
http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157332/geschiedenis/item/2477468/st-eustatius-
de-gouden-rots/ (3-3-2011).
• Te Brake, Wayne (eds.), Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een
reis door Amerika, 1783-1784 (Hilversum 1999) 26-7, 66-7, 76-7.
• Te Brake, Wayne, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and
Society 14 (1985) 199-222.
• Te Brake, Wayne, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, in
Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith (eds.), Four
Centuries of Dutch-American Relations (New York 2009) 204-15.
• ‘The Revolutionary War’ http://www.upa.pdx.edu/IMS/currentprojects/TAHv3/1776_
Decisions.html (3-3-2011).
• Tignor, Robert; Adelman, Jeremy; Aron, Stephen e.a., Worlds Together, Worlds Apart
: A History of the World from the Beginnings of Humankind to the Present (New York
en Londen 2008) 640-5.
• Welling, George M., The Prize of Neutrality: Trade relations between Amsterdam and
North America 1771-1817 : a computational history (Amsterdam 1998) 189-227.
• Wertheim, W.F. en Wertheim-Gijse Weenink, A.H. (eds.), Aan het Volk van
Nederland : Het Democratisch Manifest (1781) (Amsterdam 1966).
• Wilschut, Arie, Goejanverwellesluis: De strijd tussen patriotten en patriotsgezinden,
1780-1787 (Hilversum 2000) 43.
• Winter, P.J. van, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw
van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag 1927-33).
• Winter, P.J. van, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’,
Tijdschrift voor Geschiedenis 38:1 (1923) 68-82.
• Yates, Robert, en Lansing, John, Secret Proceedings and Debates of the Convention of
1787 (Hawthorne 1986) 197-203, 251-2