7
NSO03OefSet1982 opgaven 1 Oefenset 1982 █ Opgave 1 Analyse via verbranding De kwantitatieve koolstof- en waterstofanalyse van organische verbindingen werd vroeger uitgevoerd met het bovengetekende apparaat, ontwikkeld door de beroemde chemicus Justus Liebig in 1831. Een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid van een organische verbinding werd in een verbrandingsbuis (A) gedaan, ter plekke van (C), en door verwarming met een oventje (a) verdampt. De dampen worden met behulp van een zuurstofstroom door een prop verhit koperoxide (D) geleid, die zich in een oven (E) bevindt. Daardoor worden koolstof en waterstof kwantitatief geoxideerd tot koolstofdioxide en water. De waterdamp wordt geabsorbeerd in een vooraf gewogen buis(F) waarin droog magnesiumperchloraat zit. De koolstofdioxide wordt geabsorbeerd in een andere vooraf gewogen buis (G), waarin zich asbest bevindt, geïmpregneerd met natriumhydroxide. 1 Laat in een kloppende reactievergelijking zien hoe verbinding C x H y O z in buis (D) verbrand wordt. 2 Laat in een reactievergelijking zien hoe magnesiumperchloraat water kan binden in de vorm van kristalwater in buis (F) 3 Laat in een reactievergelijking zien hoe in buis (G) koolstofdioxide wordt geabsorbeerd. Een monster van een onbekende vloeibare verbinding die alleen bestaat uit koolstof, waterstof en zuurstof, wordt in een platina schuitje van 0,571148 g gedaan. Het schuitje met inhoud weegt 0,61227 g. Het schuitje wordt aangebracht bij (C),waarna het monster in het apparaat wordt verbrand. De massa van buis (F), voor de absorptie van water, is toegenomen van 6,147002 g tot 6,50359 g De massa van buis (G),voor de absorptie van koolstofdioxide, is toegenomen van 5,46311 g tot 5,54466 g 4 Bereken hoeveel gram koolstof, waterstof en zuurstof aanwezig zijn in de gebruikte hoeveelheid van de onbekende stof. Nader onderzoek, vaststelling van de molecuulmassa, leert dat de stof voldoet aan de molecuulformule C 4 H 8 O 2 5 Bewijs ,door berekening van de verhoudingsformule voor de stof m.b.v. de uitkomsten onder d, dat C 4 H 8 O 2 een goede molecuulformule kan zijn. 6 Geef de elektronenformule, mét vrije elektronenparen, en de naam van een zuur en een ester die voldoen aan deze molecuulformule. De verbinding blijkt te reageren met een oplossing van natriumhydroxide. 7 Kun je uit dit gegeven afleiden of de stof een zuur dan wel een ester is? Licht je antwoord toe m.b.v. één of meerdere reactievergelijkingen aan de hand van de zelf gekozen stoffen in 6 █ Opgave 2 Amfolyt Men lost bij T = 298 K 1,0 mol natriumwaterstofoxalaat op in water tot het volume van 1,0 liter. 8 Het waterstofoxalaation is een amfolyt. Verduidelijk dit aan de hand van reactievergelijkingen. 9 Beredeneer m.b.v. kwantitatieve gegevens zoals zuurconstante e.d. of de oplossing zuur, neutraal dan wel basisch reageert.

De kwantitatieve koolstof- en waterstofanalyse van ... · met behulp van een zuurstofstroom door een prop verhit koperoxide (D) geleid, die zich in een oven ... 5 Bewijs ,door berekening

Embed Size (px)

Citation preview

NSO03OefSet1982 opgaven 1

Oefenset 1982

█ Opgave 1 Analyse via verbranding

De kwantitatieve koolstof- en waterstofanalyse van organische verbindingen werd vroeger uitgevoerd

met het bovengetekende apparaat, ontwikkeld door de beroemde chemicus Justus Liebig in 1831.

Een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid van een organische verbinding werd in een verbrandingsbuis

(A) gedaan, ter plekke van (C), en door verwarming met een oventje (a) verdampt. De dampen worden

met behulp van een zuurstofstroom door een prop verhit koperoxide (D) geleid, die zich in een oven

(E) bevindt. Daardoor worden koolstof en waterstof kwantitatief geoxideerd tot koolstofdioxide en

water.

De waterdamp wordt geabsorbeerd in een vooraf gewogen buis(F) waarin droog

magnesiumperchloraat zit. De koolstofdioxide wordt geabsorbeerd in een andere vooraf gewogen buis

(G), waarin zich asbest bevindt, geïmpregneerd met natriumhydroxide.

1 Laat in een kloppende reactievergelijking zien hoe verbinding CxHyOz in buis (D) verbrand wordt.

2 Laat in een reactievergelijking zien hoe magnesiumperchloraat water kan binden in de vorm van

kristalwater in buis (F)

3 Laat in een reactievergelijking zien hoe in buis (G) koolstofdioxide wordt geabsorbeerd.

Een monster van een onbekende vloeibare verbinding die alleen bestaat uit koolstof, waterstof en

zuurstof, wordt in een platina schuitje van 0,571148 g gedaan. Het schuitje met inhoud weegt 0,61227

g. Het schuitje wordt aangebracht bij (C),waarna het monster in het apparaat wordt verbrand.

De massa van buis (F), voor de absorptie van water, is toegenomen van 6,147002 g tot 6,50359 g

De massa van buis (G),voor de absorptie van koolstofdioxide, is toegenomen van 5,46311 g tot

5,54466 g

4 Bereken hoeveel gram koolstof, waterstof en zuurstof aanwezig zijn in de gebruikte hoeveelheid van

de onbekende stof.

Nader onderzoek, vaststelling van de molecuulmassa, leert dat de stof voldoet aan de molecuulformule

C4H8O2

5 Bewijs ,door berekening van de verhoudingsformule voor de stof m.b.v. de uitkomsten onder d, dat

C4H8O2 een goede molecuulformule kan zijn.

6 Geef de elektronenformule, mét vrije elektronenparen, en de naam van een zuur en een ester die

voldoen aan deze molecuulformule.

De verbinding blijkt te reageren met een oplossing van natriumhydroxide.

7 Kun je uit dit gegeven afleiden of de stof een zuur dan wel een ester is? Licht je antwoord toe m.b.v.

één of meerdere reactievergelijkingen aan de hand van de zelf gekozen stoffen in 6

█ Opgave 2 Amfolyt

Men lost bij T = 298 K 1,0 mol natriumwaterstofoxalaat op in water tot het volume van 1,0 liter.

8 Het waterstofoxalaation is een amfolyt.

Verduidelijk dit aan de hand van reactievergelijkingen.

9 Beredeneer m.b.v. kwantitatieve gegevens zoals zuurconstante e.d. of de oplossing zuur, neutraal dan

wel basisch reageert.

NSO03OefSet1982 opgaven 2

10 Wat moet men toevoegen: H3O+ (d.m.v. bijvoorbeeld HCl) dan wel OH

(d.m.v. NaOH)

(volumeverandering verwaarloosbaar) om te bereiken dat in de oplossing geldt: [H2C2O4] = [C2O42

]

11 Bereken de pH van de oplossing als geldt: [H2C2O4] = [C2O42

]

Beredeneer de uitkomst van de volgende som:

[H2C2O4] + [HC2O4] + [C2O4

2] = ?

█ Opgave 3 Neerslag

Men beschouwt de omzetting van een CaSO4-neerslag in een BaSO4-neerslag.

Aan 0,1 mol CaSO4 wordt 1 liter water toegevoegd.

Er ontstaat een verzadigde CaSO4-oplossing boven het CaSO4-neerslag.

Langzaam wordt een geconcentreerde BaCl2-oplossing toegevoegd, zie tekening:

De door de toevoeging veroorzaakte volumeveranderingen mogen worden verwaarloosd.

Tijdens het toevoegen van de BaCl2-oplossing kunnen drie wezenlijk verschillende situaties worden

onderkend:

A verzadigde oplossing van CaSO4 (met CaSO4-neerslag) en onverzadigde BaSO4 -oplossing

B verzadigde oplossing van CaSO4 (met CaSO4-neerslag) en verzadigde oplossing van BaSO4 (met

BaSO4-neerslag)

C onverzadigde CaSO4-oplossing en verzadigde BaSO4-oplossing (met BaSO4-neerslag). In

bijgaande grafiek wordt het hele proces weergegeven door twee curven:

I log [Ca2+

] uitgezet tegen log(aantal mol toegevoegd BaCl2/L)

II log [Ba2+

] uitgezet tegen log(aantal mol toegevoegd BaCl2/L)

Er is gekozen voor de 'log'-schaal omdat deze het geheel duidelijker weergeeft.

Ter illustratie: het knikpunt in de Ba2+

-curve met de coördinaten (7,7) betekent dus:

[Ba2+

] = 1107

en aantal mol toegevoegd BaCl2/L = 1107

De grafiek is overeenkomstig de onderscheiden situaties A, B en C ingedeeld in drie zones A, B en C.

Verder geldt ter vereenvoudiging der berekeningen:

Ks(CaSO4) = 106

en Ks(BaSO4) = 1010

12 Laat door berekening zien dat zone A in de grafiek overeenkomt met de bovenomschreven toestand A.

13 Welk verband bestaat er tussen [Ba2+

] en [Ca2+

] in toestand B?

Leid dit af.

14 1 Welk verband bestaat er tussen [Ba2+

] en [SO42

] als er BaSO4-neerslag aanwezig is?

2 Geef nu het verband tussen log [Ba2+

] en log [SO42

] als er BaSO4-neerslag aanwezig is.

3 Construeer nu in de grafiek de log [SO42

]-curve totdat de curve de horizontale as snijdt.

Opm.: Vergeet je naam niet op de in te leveren bijgevoegde grafiek. Opgaven retour s.v.p.

NSO03OefSet1982 opgaven 3

NSO03OefSet1982 opgaven 4

█ Opgave 4 Wittig

Naar Georg Wittig (een van de Nobelprijswinnaars voor chemie in 1979) is de zogenaamde

Wittigreactie genoemd, waarmee we in hoge opbrengst alkenen kunnen bereiden uit

carbonylverbindingen (aldehyden en ketonen) en halogeenalkanen met behulp van trifenylfosfine.

De Wittigreactie vindt in drie stappen plaats. Hierna wordt zo'n Wittigreactie beschreven.

P + CH3I P

+

CH3

I-

P+

CH3

I- CH3 O

-Na

++ P+

CH2

-

+ CH3OH + NaI

P+

CH2

-

O

CCH3

CH3

O-

CCH3

CH3

P+

CH2

P

O

C

CH3

CH3

CH2

+

+

1)

2)

3)

15 Beschrijf het mechanisme van de eerste stap.

16 Uit welk halogeenalkaan en uit welke carbonylverbinding (structuurformules!) kunnen we m.b.v. een

Wittigreactie 2,3-dimethyl-2-buteen maken?

17 2,3-dimethyl-2-buteen kan nog op twee andere manieren gemaakt worden; nl. uit een halogeenalkaan

+ een sterke base en uit een alcohol + geconcentreerd zwavelzuur.

- Geef van deze twee bereidingswijzen de reactievergelijkingen (met structuurformules) en kies

daarbij zelf de geschikte uitgangsstoffen.

- Geef ook de mechanismen van beide reacties.

18 Welk bezwaar hebben de bij 3 genoemde bereidingswijzen vergeleken met de Wittigreactie. Licht

dit bezwaar nauwkeurig toe.

19 5-broom-l-fenyl-1-pentanon + trifenylfosfine en daarna natriummethanolaat A (C11H12).

Geef de structuurformule van stof A.

█ Opgave 5 VSEPR (17 punten)

De ruimtelijke structuur van moleculen van een groot aantal stoffen kan men begrijpen en voorspellen

met het VSEPR-model (Valence Shell Electron Pair Repulsion). Het gaat hierbij steeds om moleculen,

waar aan één centraal atoom via atoombindingen een aantal andere atomen is gebonden. Op het

centrale atoom kan bovendien nog een aantal niet-bindende elektronenparen aanwezig zijn. In het

VSEPR-model gaat men ervan uit dat elektronenparen (zowel bindend als niet-bindend) elkaar

afstoten. Daarnaast speelt het begrip omringingsgetal een belangrijke rol. Het omringingsgetal van een

atoom is gelijk aan de som van het aantal bindingen plus het aantal niet-bindende elektronenparen

rond het centrale atoom. Dubbele en drievoudige bindingen worden bij deze telling als één binding

(elektronenpaar) gerekend. In het VSEPR-model gelden de volgende regels.

NSO03OefSet1982 opgaven 5

Regel 1. Het omringingsgetal bepaalt de grondvorm van het molecuul: de elektronenparen zijn

zodanig rond het centrale atoom gerangschikt, dat de onderlinge afstoting van de elektronenparen

(e.p.) steeds minimaal is.

Ter verduidelijking is op de bijlage bij deze opgave een aantal van deze grondvormen getekend. De

bijbehorende naam, alsmede de grootte van de bindingshoeken in de verschillende grondvormen is

vermeld.

20 Leg uit hoe groot het omringingsgetal voor boor is in BF3 en geef de ruimtelijke structuur van BF3.

Regel 2. De niet-bindende e.p. hebben een andere ruimtelijke uitgebreidheid dan de bindende e.p.

Hierdoor ontstaat een grotere afstoting tussen niet-bindende en bindende e.p.

21 1. Leg uit wat de grondvorm is van een watermolecuul.

2. Leg uit of de HOH bindingshoek in water groter of kleiner zal zijn dan die in de grondvorm.

Regel 3. Aan dubbele (en ook drievoudige) bindingen wordt in het VSEPR-model eenzelfde

ruimtelijke uitgebreidheid toegekend als aan de niet-bindende e.p. Hun invloed is dus hetzelfde als van

de niet-bindende e.p.

De grootte van de HCH-hoek 116° in methanal (HCHO) bedraagt 116°.

22 1. Hoe groot zou deze hoek op grond van het omringingsgetal moeten zijn?

2. Geef een verklaring voor de gevonden afwijking.

In de stof SO2Cl2 heeft zwavel een covalentie van 6 (covalentie is het aantal gemeenschappelijke

elektronenparen).

23 Leg duidelijk uit of de ClSCl bindingshoek groter of kleiner zal zijn dan de O=S=O bindingshoek.

In moleculen van de stof SF4 is op het zwavelatoom een niet-bindend e.p aanwezig.

24 Teken op de bijlage welke structuren er in principe mogelijk zijn voor moleculen van deze stof.

Geef ook een korte toelichting.

Regel 4. Niet-bindende e.p. zullen in de moleculen ruimtelijk zodanig ten opzichte van elkaar en

van de bindende e.p. gaan zitten, dat de onderlinge afstoting minimaal is.

Voor de trigonale bipyramide houdt dit in dat de niet-bindende e.p. in het vlak van de driehoek gaan

zitten (equatoriaal), ook als er meer niet-bindende e.p. zijn.

Sinds een aantal jaren zijn er verbindingen bekend van het edelgas xenon Xe met fluor. Eén van deze

stoffen heeft de formule XeF4. Hierin heeft fluor een covalentie van 1.

25 1 Geef de elektronenformule van XeF4.

2 Teken de ruimtelijke structuur van XeF4 op de bijlage. Licht je antwoord toe.

Er zijn veel „interhalogeen‟verbindingen bekend. Een heel bekende is ICl3.

26 Bepaal aan de hand van de elektronenformule de ruimtelijke structuur van ICl3. Licht je antwoord toe

door deze structuur op de bijlage te tekenen.

Grondvormen bij verschillende omringingsgetallen

grondvorm

omringing 2: lineair 3: trigonaal

(driehoek, vlak) 4: tetraëder

5: trigonale

bipyramide 6: octaëder

bindingshoek 180° 120° 109,5° 120°/90° 90°

█ Opgave 6 Definitie zuur

In 1887 definieerde Arrhenius een zuur als een deeltje dat een proton kan afstaan en een base als een

deeltje dat een OH-ion kan afstaan. Sinds die tijd hebben de begrippen zuur en base een veel

algemenere betekenis gekregen.

Brønsted veralgemeniseerde het basebegrip: Een base is een deeltje dat een proton kan opnemen. Alle

deeltjes met een vrij elektronenpaar werden daarmee in principe als basen gedefinieerd.

NSO03OefSet1982 opgaven 6

27 Ammoniak reageert met water. Beredeneer of ammoniak in deze reactie een base is volgens:

1. de theorie van Arrhenius

2. de theorie van Brønsted

In 1923 stelde G.N. Lewis voor dat bij een zuur-basereactie elektronen in de buitenste schil van

atomen herverdeeld worden. Volgens Lewis is een base een deeltje dat een vrij elektronenpaar heeft

dat gebruikt kan worden voor binding met een ander deeltje. Een zuur is dan een

elektronenpaaracceptor, een deeltje dat een vrij elektronenpaar van een ander deeltje kan benutten.

Met de Lewistheorie is er symmetrie gekomen in de definities van zuren en basen: Brønsted

veralgemeniseerde het basebegrip. Lewis deed hetzelfde voor een zuur. Bij de gebruikelijke

definities van oxidatoren en reductoren is deze symmetrie reeds aanwezig.

Als CO2 door water wordt geleid, ontstaat een zure oplossing:

CO2(g)+ 2 H2O(l) HCO3(aq)+ H3O

+(aq)

28 Is CO2- in deze reactie een zuur volgens de theorie van Brønsted? Verklaar je antwoord.

29 Is CO2 in deze reactie een zuur volgens de theorie van Lewis? Verklaar je antwoord.

30 Leg uit dat H3O+ volgens de Lewistheorie geen zuur is.

Eén van de bekendste Lewiszuren is aluminiumchloride, AlCl3. Dit is een moleculaire stof.

31 Verklaar aan de hand van de elektronenformule van AlCl3 deze zure eigenschappen. In een

elektronenformule geeft men een paar valentie-elektronen (bindend en niet-bindend) aan met een

streepje, een ongepaard valentie-elektron met een punt, een atoomromp (atoom zonder valentieschil)

met het elementsymbool.

De belangrijkste bereidingswijze‟ van aromatische ketonen wordt uitgevoerd via een Friedel-

Craftsreactie. Deze reactie treedt alleen op in aanwezigheid van een Lewiszuur als katalysator, bv.

AlCl3:

Een voorbeeld van een Friedel-Craftsreactie is de omzetting van benzeen in benzaldehyd.

H

O

Cl

+

O

+ HCl

Voor deze katalyserende werking van AlCl3 zijn drie modellen op te stellen:

I De reactie treedt direct op tussen de reagerende stoffen. Aluminiumchloride “activeert” hooguit de

chloorverbinding via complexvorming. Dit complex valt aan op de aromatische ring, waarna HCl

wordt afgesplitst en AlCl3 weer vrijkomt:

AlCl3

O

Cl

+

O+

Cl

AlCl3

H

+

O+

Cl

AlCl3

O

+ HCl + AlCl3

II Eerst reageert aluminiumchloride met de organische chloorverbinding. Daarna voert het ontstane

positieve ion een aromatische substitutie uit. In de derde stap worden HC1 en AlCl3 gevormd:

NSO03OefSet1982 opgaven 7

AlCl3

O

Cl

+ AlCl4

+ C

+O

H + C+

O

CH+

O

H

CH+

O

H

+ AlCl4

O

+ HCl + AlCl3

III AlCl3 reageert eerst met benzeen. Het ontstane product reageert verder met de chloorverbinding:

+H AlCl3

AlCl2 + HCl

AlCl2

O

Cl

+O

+ AlCl3

Om een keuze te maken uit de drie mechanismen, is de reactie uitgevoerd met radioactief AlCl3. Dat is

aluminiumchloride, waarin de instabiele isotoop 36

Cl voorkomt.

Het blijkt dat bij de reactie (1) het radioactieve AlCl3 25% van z'n activiteit verliest en dat deze

radioactiviteit na de reactie in HCl aanwezig is. De reactieomstandigheden zijn zodanig, dat een

molecuul AlCl3 s1echts éénmaal wordt gebruikt.

32 Maak op grond van dit gegeven een keuze tussen de mechanismen I, II en III. Motiveer je keuze!