Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Jaargang 15, nummer 2, december 2010
Hobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.
Bulletin van Hobéon Groep B.V.
Sprookjeof werkelijkheid?
De marktrelevantie van het beroepsonderwijs
Aktueel
In deze Special o.a.:• Trends in marktonderzoek
• Toekomstbestendige talentontwikkeling
• Instellingsportretten
Adres
Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag.
Telefoon 070 3066800, telefax 070 3066870.
Email: [email protected]
Website: www.hobeon.nl, www.skocert.nl en www.hobeon-services.nl/blog
Twitter: http://twitter.com/hobeon
Hobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.
Het bedrijf heeft een uitgebreid relatiebestand in:
• hoger onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
• Kennisgedreven grootbedrijf, MKB en startende ondernemers
• Organisaties en instellingen op het gebied van kunst, architectuur,
cultuur en monumentenzorg.
Vanaf 29 november 2010 is het nieuwe adres
Lange Voorhout 142514 ED Den Haag
Onder 1 dak, onder 1 naam.
2
Inhoud
Marktrelevantie van het beroepsonderwijs 3
De luiken moeten open. Hoe kunnen onderwijsorganisatie 4 de markt bedienen
Trends in marktonderzoek. Wat verwachten studenten 6 en de arbeidsmarkt van een beroepsopleiding
Bedrijfsleven en onderwijs: niet op elkaars stoel, wel aan 8 dezelfde tafel, interview VNO-NCW/MKB Nederland
De assortimentsscan: Strategische herijking 11 opleidingsaanbod
Toekomstbestendige talent ontwikkeling: 12 the creative classroom
Hoe reageert ROC Nova College op de omgeving 14
Hoe reageren hbo opleidingen op hun omgeving; 16 Domein Techniek HvA als voorbeeld
Instellingsportretten Hogeschool Leiden en Hogeschool Zuyd 18
Versterking van de keten, hbo en bedrijfsleven vinden elkaar 22
Attentie!Hobéon is verhuisd
3
Sprookje of werkelijkheid?
In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse
ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij maakten de
arbeidsmarkt veelkleuriger en dynamischer, in rap tempo
kwamen er nieuwe functies en beroepen bij. Bovendien leerde
een groeiende groep jongeren door na de middelbare school.
Het beroepsonderwijs ontwikkelde in antwoord op deze nieuwe
vragen nieuwe opleidingen. Scholen fuseerden tot grootschalige
opleidingsinstituten om beter in te kunnen spelen op de actuele
ontwikkelingen. De toegenomen complexiteit riep een nieuwe
vraag op: wie stemt het onderwijs af op de veranderende vraag?
Commissies als Wagner en Rauwenhoff deden voorstellen voor
nieuwe arrangementen tussen onderwijs en werkveld. De landelijke
overheid probeerde via integrale planning en capaciteitsplanning
precies te bepalen hoeveel van elke opleiding nodig was.
Anno 2010 volgen wetenschappelijke en technologische
innovaties elkaar voortdurend op. Het aantal beroepen dijt
verder uit en functies worden voor de niet-ingewijden steeds
meer ‘fuzzy’. Behalve leraar, lasser en laborant behoort
tegenwoordig ook leasure manager of loopbaancoach tot de
mogelijkheden. Daarbij wordt de instroom steeds veelkleuriger:
van jongeren met zeer diverse bagage en verwachtingen tot
werkenden met specifieke opleidingsbehoeften.
Tot slot beïnvloedt de overheid het speelveld met nieuwe
maatregelen op het gebied van bekostiging, planning en toezicht.
De combinatie van maatwerk, transparantie én doelmatigheid
maakt het opleidingsaanbod welhaast tot een gordiaanse knoop.
Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de scholen?
Hoe anticiperen zij op de toekomst, welke kansen zien zij voor
de markt en voor zichzelf?
In deze special belichten we de marktrelevantie van het beroeps-
onderwijs vanuit verschillende perspectieven en staan we stil
bij nieuwe samenwerkingsrelaties tussen scholen, werkveld en
regionale overheden. In onze adviespraktijk bouwen we vaak en
graag mee aan die nieuwe arrangementen en zien we mooie,
perspectiefrijke resultaten, zowel op regionaal als op sectoraal niveau.
We signaleren in deze special onder meer trends in marktonderzoek
en brengen de primeur van ‘docent 3.0’, met inspirerende
ontwikkelingsmogelijkheden voor de professionals in het onderwijs.
We hopen met dit nummer bij te dragen aan een lange en
gelukkige verbintenis tussen beroepsonderwijs en markt.
De redactie
3
Er was eens tijd dat het Land van Onderwijs en Werk blaakte van eenvoud. De arbeidsmarkt was helder afgebakend en scholen leidden jongeren op voor een overzichtelijk aantal beroepen en functies; voor leraar bijvoorbeeld, of voor lasser of laborant. Scholen waren bovendien opgericht voor en vaak ook door specifieke sectoren, waardoor er veel contact was met de arbeidsmarkt.
De marktrelevantie van het beroepsonderwijs
4 5
'Opleiders bewijzen zichzelf en instromers een dienst door zich een
scherper profiel aan te meten.'
'Om de ambitie van kennisinstituut waar te maken moeten
onderwijsinstellingen keuzes maken voor kernthema’s en continu
investeren in kennisontwikkeling.'
Explosie aan functies en beroepenHet beroepenveld is constant in ontwikkeling. Sinds 1975 is het
aantal functies en beroepen geëxplodeerd, van 5.500 tot ruim
30.000 anno 2010. Niet alleen is het aantal toegenomen, ook de
aard van de beroepen is sterk veranderd. Waren beroepen voorheen
redelijk helder omschreven, sinds een aantal jaren is het een stuk
moeilijker om in een paar woorden te duiden wat een functie precies
inhoudt en wat iemand doet. Bij een groot aantal beroepen en functies
hebben jongeren geen enkele referentie, te meer omdat ook hun
ouders nooit met deze beroepen en functies in aanraking zijn geweest.
De enorme diversiteit aan functies en het gebrek aan referenties
maken het voor hen steeds moeilijker om de juiste opleiding te kiezen.
Dat stelt de onderwijsinstellingen voor een bijzondere uitdaging:
ze moeten veel helderder maken waarvoor ze opleiden.
Keuze voor kernthema’s
Het is de opdracht aan het onderwijs om ontwikkelingen in de
markt te vertalen naar een relevant programma-aanbod, maar het
wordt voor roc’s en hogescholen een steeds grotere opgave om alle
geschetste ontwikkeling bij te houden. Het is overigens de vraag of ze
dat ook moeten willen. Opleiders bewijzen zichzelf en instromers een
dienst door zich een scherper profiel aan te meten: je kunt bij ons vele
opleidingen volgen, maar dit zijn de leidende thema’s waarbinnen
we je extra kunnen begeleiden in je verdere ontwikkeling. Ik zie deze
ontwikkeling nu al komen. In het kader van bijvoorbeeld de vorming
van een nieuw strategisch plan zijn meerdere instellingen bezig met
het doordenken en aanscherpen van hun profiel. Een aantal is daar al
verder in. Wageningen Universiteit en Van Hall Larenstein profileren
zich bijvoorbeeld vrij scherp met drie kernthema’s: gezondheid,
leefmilieu en voeding.
Commissie Veerman
Het voorstel voor een toekomstige inrichting van het hoger onderwijs,
dat in april 2010 door de Commissie Veerman werd gepresenteerd,
ondersteunt deze beweging, en terecht. Hoewel de commissie zich
expliciet heeft uitgesproken over het hbo, gaat het voorstel in mijn visie
evenzeer op voor roc’s. Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat
de overheid onderwijsinstellingen, waar nodig, moet prikkelen om zich
duidelijker te profileren. Het voorstel zal ook de opmaat kunnen zijn
naar missiegedreven financiering. Scholen worden zo gestimuleerd om
binnen hun brede aanbod zwaartepunten te kiezen en zich, gegeven de
ontwikkelingen in de demografie en de arbeidsmarkt en in samenspraak
met andere partijen in de regio, op een aantal specifieke thema’s te
profileren. Dat biedt opleiders de mogelijkheid om, buiten een aantal
basisopleidingen en cursussen die gehandhaafd blijven, op een aantal
terreinen meer te investeren in opleidingen en cursussen.
Investeren in kennisontwikkelingDe ontwikkelingen in technologie en arbeidsmarkt gaan razendsnel.
Willen roc’s en hogescholen bijblijven en ook écht bijdragen aan
de ontwikkeling van die vele beroepen en functies waarvoor ze
opleiden, dan zullen ze flink moeten investeren in vernieuwing.
Veel onderwijsinstellingen hebben de ambitie om een kennisinstituut
te zijn of te worden. Neem je die ambitie serieus, dan betekent dat dat
opnieuw keuzes gemaakt moeten worden. Bovendien zullen scholen
meer werk moeten maken van kennisontwikkeling. In het hoger
onderwijs wordt die functie in toenemende mate ondergebracht in
lectoraten. We zijn betrokken bij de ontwikkeling en beoordeling
van veel lectoraten en ik ben er van overtuigd dat hun betekenis de
komende jaren nog veel belangrijker kan én moet worden. Maar de
opdracht van kennisontwikkeling geldt ook voor roc’s. De meeste
roc’s zijn nu uitvoerder van de kwalificatiedossiers. Zij zouden er
goed aan doen het voorbeeld van de hogescholen na te volgen en
ook lectoraten of vergelijkbare functies te ontwikkelen. Daarmee
slaan ze twee vliegen in een klap: ze innoveren mee met bedrijven
én innoveren tegelijkertijd het docentencorps en hun programma’s.
Herdefiniëring van het lectoraat
In 2002 deden de eerste lectoren hun intrede in het hbo. Inmiddels zijn
we toe aan een nieuwe fase, waarin het lectoraat sterker moet worden
De luiken moeten openDrie ontwikkelingen bepalen de komende jaren het operen van onderwijsinstellingen in relatie tot de arbeidsmarkt en de instroommarkt: de explosieve groei aan functies en beroepen, de noodzaak om in kennis te investeren en de tendens om de krachten te bundelen in regionale samenwerkingsverbanden. Hoe kunnen onderwijsorganisaties die de markt continu willen bedienen hierop inspelen?
Door Fred de Bruijn
4 5
pitje, maar de verwachting is dat deze de komende jaren zullen groeien
met 30-50%. Dat is meer dan alleen een inhaalvraag. Daarnaast zullen veel
particulieren zich willen laten bijscholen zodra de markt weer aantrekt.
Die markt ontwikkelt zich bovendien razendsnel, zeker in technologisch
opzicht. Tel daar de vergrijzing en de demografische ontwikkeling met
dalende aanwas van jongeren bij op en het wordt duidelijk dat deze
ontwikkeling naar een gezamenlijke kennisagenda onontkoombaar is.
Blik naar buiten
Het vereist nogal wat van scholen ten aanzien van de externe oriëntatie
om hierop te anticiperen. Ze zullen, samen met partijen in de regio, hun
keuzes moeten maken. Roc’s en hogescholen zullen in dit kader ook
hechter moeten gaan samenwerken dan nu het geval is. Ook op dit terrein
is Hobéon actief. We brengen partijen bij elkaar, regisseren het proces en
definiëren innovatieagenda’s rond bepaalde thema’s, vaak dwars door de
doorgaande leerweg heen.
Recente voorbeelden zijn het ontwikkelen van regionale competence
centres van, voor en door onderwijs en bedrijfsleven, of het begeleiden van
een consortium van hogescholen op het gebied van robotica en mecha-
tronica. In Brabant ondersteunen en ontwikkelen we al jaren de regionale
agenda van basisonderwijs tot en met hbo, bedrijfsleven en overheid op
het gebied van techniekpromotie. Op maritiem gebied zijn we momenteel
coördinator van een steeds hechter cluster van onderwijsinstellingen in
het vmbo, mbo en hbo, gericht op versterking van de doorgaande leerlijn,
kwaliteitsverbetering en kennisontwikkeling voor en met het werkveld.
Consortia als deze hebben dan ook de toekomst en bieden geweldige
mogelijkheden als het gaat om onderwijs, scholing, onderzoek en
erkenning van verworven competenties (EVC) voor een veel bredere
doelgroep dan de huidige. Wie dit laat liggen bewijst noch zichzelf,
noch de regio een dienst. Mijn advies is om de luiken open te gooien,
duidelijker te profileren en te werken aan een gedeelde kennisagenda.
Vanzelfsprekend willen we daaraan graag een bijdrage leveren.
Fred de Bruijn is in uiteenlopende
functies betrokken bij de vernieuwing
van beroepsonderwijs en hoger
onderwijs. Zowel bij afzonderlijke
onderwijsinstellingen, regionaal en
op landelijk niveau coördineert of
ondersteunt hij vernieuwingstrajecten.
Vertrekpunt daarbij is vrijwel altijd een
betere aansluiting van het onderwijs
op de wensen van nieuwe generatie leerlingen/studenten en van het
bedrijfsleven. Tot zijn belangrijkste activiteiten behoren:
• Ontwikkeling, fundraising en management van grootschalige
onderwijsinnovaties (landelijk of regionaal) op het gebied van
technologieën en zorgsystemen in vmbo-mbo-hbo.
• Restyling’ van opleidingen: d.w.z. integrale vernieuwing (inhoudelijk -
onderwijskundig - organisatorisch) vanuit een strategische heroriëntatie.
• Marktonderzoek en advisering inzake de strategische positionering,
inhoud en organisatie van onderwijsinstellingen, opleidingen,
kenniscentra en lectoraten.
Fred de Bruijn is met regelmaat lead auditor bij beoordelingstrajecten van
onderwijs en onderzoek in het hoger onderwijs en bij EVC-centra.
geïntegreerd in het primaire proces. Dat vraagt om herdefiniëring
van het primaire proces van hogescholen, waarbij het accent
verschuift van onderwijs geven, naar het vertalen van kennisvragen
uit de maatschappelijke omgeving naar een aanbod van opleidingen,
onderzoek en andere vormen van kennisoverdracht.
De onderwijsagenda van de hogeschool evolueert zo tot kennisagenda.
Die agenda is niet het particuliere eigendom van de hogeschool, maar
wordt mede bepaald én mogelijk gemaakt door de maatschappelijke
organisaties waartoe de hogeschool zich verhoudt. Direct en indirect,
via concrete onderzoeksprojecten en de scholing die daaruit voortkomt
voor het onderwijs, wordt daarmee ook het werkveld vernieuwd.
Lectoren vervullen in dit proces een waardevolle brugfunctie. Die
vertaalslag zou ik, zoals gezegd, ook willen zien bij roc’s. Innovatie is
immers niet alleen voorbehouden aan topinnovators die high tech
innoveren. Er zijn tal van vernieuwende bedrijven die op een meer
praktische manier eveneens bezig zijn met vernieuwing van processen
en producten. Roc’s die hierop inzetten bedienen de arbeidsmarkt
én de mensen die ze opleiden met nieuwe kennis. Ook hierin geldt
dat keuzes gemaakt moeten worden. Hobéon ondersteunt roc’s en
hogescholen die samen lectoraten willen ontwikkelen.
Docent 3.0
De ontwikkeling van onderwijsagenda naar kennisagenda heeft ook
gevolgen voor de loopbaanmogelijkheden van docenten en het
HRM-beleid van roc’s en hogescholen. De docent 1.0, de klassieke
schoolmeester die alles kon en deed, vooral voor de klas, heeft zich de
afgelopen tien tot vijftien jaar al geëvolueerd tot docent 2.0. Binnen
het pedagogisch-didactische domein professionaliseert hij of zij zich
tot tutor, mentor, studieloopbaanbegeleider, assessor en dergelijke.
In mijn visie komt er daarnaast nu ruimte voor een docent 3.0, die
kennisvragen van buiten vertaalt naar het onderwijs. Deze docent
heeft kenmerken van de lector: hij of zij opereert meer extern en vertaalt
nieuwe ontwikkelingen in het veld naar onderwijs, onderzoek en
andere activiteiten van de instelling. Deze invulling biedt een prachtige
ontwikkelingsruimte voor docenten met een sterke inhoudelijke drive.
KennisagendaDe derde ontwikkeling hangt hiermee nauw samen. Vernieuwen
kun je niet meer alleen. Partnerships zijn geboden; met andere
onderwijsinstellingen in de keten, met marktpartijen en
kennisinstellingen. Om structureel tegemoet te komen aan vragen uit
de markt zullen onderwijs instellingen in samenspraak met de andere
partijen, zoals branches, over heden en de Kamer van Koophandel,
een kennisagenda moeten ontwikkelen. Dat kan regionaal zijn,
waarbij de regio in het ene geval overigens de stad kan zijn en in het
andere de hele wereld, of gerelateerd aan een specifieke sector. De
onderwijsinstelling kan daarin leidend of één van de partners zijn.
Nieuwe vragen
Binnen deze kennisagenda zal het bedrijfsleven ook steeds meer
de directe klant zijn van onderwijsinstellingen. Als gevolg van de
economische recessie staan de scholingsbudgetten nu nog op een laag
6 7
In het kader van macrodoelmatigheid beoordeelt de Commissie
Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) sinds juli 2009 de aanvragen
voor nieuwe, bekostigde hbo opleidingen. De CDHO brengt hierover
advies uit aan de Minister van OCW. Commerciële opleidingen vallen
buiten dit bestel, maar moeten, evenals bekostigde opleidingen,
voldoen aan de kwaliteitstoets van de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO).
De CDHO toetst op doelmatigheid,
de NVAO op kwaliteit. In het geval
van de doelmatigheid moeten
opleiders een betrouwbaar onderzoek
naar de instroom- en arbeidsmarkt
overleggen, waarmee ze kunnen
aantonen dat de nieuwe opleiding
aardt in de praktijk en er voldoende
vraag naar is onder werkgevers en
aankomend studenten. De resultaten kunnen ook gebruikt worden
bij de toets van de kwaliteit als onderbouwing van de onderwerpen
‘doelstellingen’ en ‘programma’ in het aanvraagdossier voor de NVAO.
Wij begeleiden onderwijsinstellingen in deze trajecten die betrekking
kunnen hebben op zowel de bachelor als de master en de associate
degree. Daarnaast doen we instroom- en arbeidsmarktonderzoek
ten behoeve van nieuw aanbod in het mbo en in het kader van de
‘restyling’ van bestaande opleidingen in alle onderwijssoorten.
Kwantitatief onderzoek
Voor grootschalige kwantitatieve dataverzameling in het kader
van marktonderzoek werken we veel samen met Markteffect, een
marktonderzoeksbureau met een achtergrond in en affiniteit met het
onderwijs. Zij verzamelen de data, Hobéon is eindverantwoordelijk
en onderhoudt het contact met de opdrachtgever. Markteffect heeft
pools van respondenten in alle
marktsegmenten die gebruikt kunnen
worden als onderzoekspopulatie.
Voor het aanboren van nieuwe en
specifieke groepen respondenten
maakt Markteffect onder andere
gebruik van intermediairs als
beroepsverenigingen of social media
communities, zoals Hyves.
Kwalitatief onderzoek
De centrale vraag bij kwalitatief arbeidsmarktonderzoek is: heeft het nieuwe
of bijgestelde programma voldoende bestaansrecht op regionaal, landelijk
en/of internationaal niveau en welke plaats is er op de arbeidsmarkt voor
afgestudeerden? In samenspraak met het beroepenveld onderzoeken
we onder andere aan welke competenties studenten moeten voldoen
en bij welk soort organisaties ze terecht kunnen komen. Is sprake van een
(nieuwe) deeltijd opleidingsvariant, dan betrekken we bovendien waar
mogelijk werknemers uit de betreffende sector in het onderzoek.
Lifestyleonderzoek
Tot nu toe was het instroomonderzoek hoofdzakelijk kwantitatief
ingestoken. Die kwantitatieve vraag zal binnen het huidige stelsel,
waarin opleiders de macrodoelmatigheid en kwaliteit moeten
aantonen, blijven bestaan. Maar daarnaast signaleren we recentelijk
een verschuiving in de vraagstelling. Opleiders willen meer weten
over de lifestyle, belevingswereld en beweegredenen van jongeren.
Daarom hebben we de optie ontwikkeld om aan kwantitatief
onderzoek meer kwalitatieve elementen toe te voegen. Op basis van
specifieke kenmerken maken we typologieën, clusters van jongeren
met een vergelijkbaar profiel. Naast bestaande vragen over het
belang dat aankomend studenten hechten aan internationalisering,
een Engelstalige variant of een elektronische leeromgeving, kijken we
Trends in marktonderzoek'Opleiders willen
meer weten over de lifestyle, belevingswereld
en beweegredenen van jongeren.'
'Op basis van specifieke kenmerken maken we typologieën van
jongeren met een vergelijkbaar profiel en leggen we de verbinding
met de opleiding.'
'Kwalitatieve marktonderzoeksgegevens kunnen een
belangrijke bron zijn voor het ontwikkelen en uitwerken
van het strategisch beleid van een instelling,
afdeling of opleiding.'
Door Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen
De invoering van de beleidsregel macrodoelmatigheid in het hoger onderwijs leidde tot een groeiende vraag naar marktonderzoek. Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen analyseren de uitkomsten van instroom- en marktonderzoek op geaggregeerd niveau. Vooruitlopend op de resultaten signaleren ze actuele ontwikkelingen en trends.
6 7
ook naar elementen die te maken hebben met lifestyle.
Jongeren zijn bijvoorbeeld stevige mediagebruikers en
informatie verspreidt zich razendsnel via internet, twitter,
YouTube en Hyves. Welke media gebruiken ze?
Keuzepatroon
In ons instroomonderzoek vragen we meestal niet naar de
persoon van de aankomend student, maar naar belangstelling
voor een opleiding. Toch zien we dat studenten met een
verschillende achtergrond een eigen keuzepatroon hebben,
dat is gevoed door hun opvoeding en cultuur. Bij studenten met
een Turkse achtergrond zien we bijvoorbeeld een sterke oriëntatie
op economische en technische opleidingen, terwijl een sector
als de zorg bij deze groep duidelijk minder belangstelling trekt.
Achtergrond, instelling en leefwereld van aankomend studenten
zijn van belang om rekening mee te houden bij het aantrekken
van nieuwe studenten. Er zijn creatievelingen, harde werkers,
techneuten; elk type opleiding trekt een eigen type student.
Daarnaast kiezen sommige studenten een opleiding puur op
de inhoud, bij anderen speelt de factor ‘studentenstad’ een
belangrijke, zo niet doorslaggevende rol in hun studiekeuze.
Al deze factoren zijn medebepalend voor de keuze voor een
bepaalde opleiding. Wij bundelen de informatie van alle
kwalitatieve metingen, zodat opleiders daar in de ontwikkeling
van de opleiding en in hun PR en marketing op in kunnen spelen.
Meta-analyse
Op grond van de metingen typeren we de doelgroepen en
trekken we conclusies, onder andere ten aanzien van de vraag
hoe opleidingen nieuwe doelgroepen kunnen aanspreken.
We koppelen de uitkomsten van verschillende onderzoeken
ook aan elkaar, waardoor we op metaniveau een interessanter
en betrouwbaarder patroon van de factoren die bij studiekeuze
een rol spelen kunnen onderscheiden.
Strategische vraag
Een opleiding is geen autonoom gegeven, maar is ook een
strategisch instrument om bepaalde groepen te binden en de
positie in de regio te versterken. Scholen willen dan ook weten
hoe de markt zich ontwikkelt en hoe ze daar op in kunnen
spelen. Het antwoord op die vraag kan tevens van belang zijn
voor onderwijsinstellingen die zich - in overeenstemming met
de aanbeveling van de Commissie Veerman - duidelijker willen
profileren. De kwalitatieve gegevens uit het marktonderzoek
kunnen een belangrijke bron zijn voor het ontwikkelen en uitwerken
van het strategisch beleid van een instelling, afdeling of opleiding.
'We krijgen steeds meer opdrachten van hogescholen die gezamenlijk
onderzoek willen laten doen.'
Trends in marktonderzoek
Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen,respectievelijk senior adviseur en adviseur voeren instroom- en
markt onderzoeken uit bij onder andere middelbare scholieren en
mbo-studenten. Zij doen deskresearch en voeren gesprekken met
keyplayers uit het veld en ook met ouders.
Voorbeelden van onderzoek met de bijbehorende doelgroepen zijn:
• Instroom/studiekeuze onderzoek (potentiële leerlingen en studenten,
ouders, schooldecanen);
• Concept testing (potentiële en zittende leerlingen/studenten);
• Concurrentiepositie op instroom- en arbeidsmarkt (leerlingen/
studenten, ouders, werkgevers);
• Tevredenheidonderzoek (zittende leerlingen/studenten,
medewerkers, ouders, arbeidsmarkt);
• Arbeidsmarktonderzoek (afgestudeerden, werkgevers,
koepelorganisaties);
• Behoefteonderzoek (alle groepen);
• Naamsbekendheid (alle groepen).
In veel gevallen wordt ten behoeve van de analyse en rapportage een
combinatie gemaakt van veldonderzoek en deskresearch.
Gezamenlijk onderzoek
Een andere opvallende trend is dat we vaker opdrachten van
hogescholen krijgen, die gezamenlijk marktonderzoek willen
laten doen. Een voorbeeld is de opleiding Mechatronica, een
interdisciplinair vakgebied, gericht op het ontwikkelen van
technologische systemen met complexe functionaliteit.
De opleiding is gezamenlijk ontwikkeld door vier hogescholen.
In dit traject hebben we instroom- en arbeidsmarktonderzoek
gedaan, een werkveldconferentie georganiseerd en de hogescholen
ondersteund en begeleid bij de aanvraag van de toets op
doelmatigheid bij de CDHO. De aanvraag is inmiddels gehonoreerd,
waarmee de weg vrij is voor de toets op kwaliteit door de NVAO.
8
Door Marlies Mulder
Scholen en bedrijven krijgen te kampen met ontgroening en vergrijzing. Tel daarbij op dat de vraag naar meer en hoger opgeleide medewerkers groeit en de vraag dringt zich op: hoe kunnen onderwijsinstellingen inspelen op deze tegengestelde ontwikkelingen. Moeten zij zich richten op de arbeidsmarkt van morgen of op de jongeren van nu? En welke rol kan en moet het bedrijfsleven hierin spelen? Frank Hendriks en Fred de Bruijn vroegen Gertrud Visser en Chiel Renique van VNO-NCW / MKB-Nederland naar hun visie. Beiden zijn secretaris onderwijszaken, Visser voor de sector mbo & vmbo en Renique voor het hoger onderwijs.
Bedrijfsleven en onderwijs
Niet op elkaars stoel, wel aan dezelfde tafel
Interview met Gertrud Visser en Chiel Renique
Onderwijsinstellingen bedienen twee werelden, de arbeidsmarkt
en jongeren en andere verwante doelgroepen. Daarbij is soms
sprake van een spagaat. Hoe zien jullie dit?
“Het is een handicap dat het nooit wettelijk geregeld is dat
onderwijsinstellingen zich tot de arbeidsmarkt dienen te verhouden,”
vindt Renique. “Het gevolg is dat er vele vrijblijvende contacten zijn,
maar dat er onvoldoende landelijke componenten in de dialoog tussen
arbeidsmarkt en onderwijs zitten. We moeten van dat vrijblijvende af.”
Visser vult aan dat onderzoek aantoont dat ook in het verleden de
terugkoppeling tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen beperkt
was. “Als je er vanuit gaat dat een student 50% van zijn onderwijstijd
in het bedrijfsleven werkt, dan zou er dus betere onderlinge afstemming
moeten zijn. Er moeten praktische overeenkomsten komen, maar ook meer
aanspreekpunten in de regio. Het is belangrijk dat er afspraken gemaakt
worden die tot resultaten leiden.” Van een spagaat is volgens Visser en
Renique geen sprake, omdat onderwijsinstellingen zich voornamelijk
richten op studerenden en helaas in mindere mate op het bedrijfsleven.
Gelukkig zijn er voorbeelden van sectoren waar het wel goed gaat, vindt
Renique. “Bijvoorbeeld bij de chemie- en bouwopleidingen. Die wisselen
in samenwerking met het bedrijfsleven veel informatie uit over trends en
behoeften. Maar over het algemeen genomen zou het onderwijs meer
structureel overleg moeten hebben met het bedrijfsleven.”
Als we kijken naar de toon van twee recente beleidsinitiatieven,
dan zie je dat stelselmatiger samenwerken tussen onderwijs
en bedrijfsleven de toon slaat. We doelen daarbij op de nota van
VNO-NCW/MKB-Nederland over het hoger beroepsonderwijs en
op de intentieverklaring van de MBO-raad, MKB-Nederland,
VNO-NCW, FNV, CNV en COLO over het middelbaar beroeps-
onderwijs. Is landelijk overleg de oplossing?
‘Er zijn vele vrijblijvende contacten, maar er zitten onvoldoende
landelijke componenten in de dialoog tussen
arbeidsmarkt en onderwijs.’
Chiel Renique en Gertrud Visser
9
“In het hoger onderwijs is het beter
geregeld dan in het mbo,” vindt
Renique. “Van origine ziet het hbo
studentenmarkt en arbeidsmarkt
als één. Je zou dus verwachten dat
hogescholen richtingen initiëren die het
aanbod van hbo-opleidingen versterken.
Dat gebeurt echter te weinig. De sectorale adviescommissie HSAO
van de HBO-raad heeft onlangs een notitie geschreven over een
constructief en interessant model om gevarieerd in te gaan op
ontwikkelingen in het werkveld. Werkveld en onderwijs hebben in
dit model een constante dialoog. Het model is een ideale combinatie
van landelijke afspraken en vrijheid voor individuele input voor
onderwijsinstellingen. Het geeft ook meer ruimte voor innovatie.”
Hoe blijven in dit kader innovatie en de ontwikkeling van
‘briljante ideeën’ geborgd? Door de macrodoelmatigheid en de
CROHO-systematiek, waarbij afspraken met de HBO-raad worden
gevolgd, wordt ruimte voor innovatie op regionaal niveau te vaak
ingesnoerd. Dit is immers al op landelijk niveau afgekaart.
Renique: “Om in de sfeer van het model te blijven: het werkveld is
verantwoordelijk om ontwikkelingen in kaart te brengen en dit neer te
leggen bij het hoger beroepsonderwijs. De onderwijsinstellingen vertalen
dit naar een passend opleidingsaanbod. Het is overigens niet altijd nodig
om nieuwe opleidingen te ontwikkelen. Onderwijsinstellingen moeten
zich afvragen of het niet beter past om
bestaande opleidingen te verbreden of juist
te specialiseren. Dit moet dan vanzelfsprekend
wel in overleg en afstemming met het
werkveld gebeuren”.
“In het mbo zou ook beter overleg
tussen het regionale bedrijfsleven en de
onderwijsinstellingen moeten zijn,” vult
Visser aan. “Het is echter naïef te denken
dat dit zo maar in de regio kan worden
ingevoerd, er is dus een landelijke koepel
nodig. Vandaar die intentieverklaring voor
het middelbaar beroepsonderwijs”.
Veel scholen worstelen met de vraag hoe ze het gesprek met het
werkveld moeten organiseren. Wat is jullie zienswijze hierop?
Visser: “In de intentieverklaring is afgesproken dat het bedrijfsleven
minimaal 50% participeert in landelijke – gezamenlijke - initiatieven,
zoals de politiek, lobby’s en onderzoek. De onderwijsinstellingen en het
bedrijfsleven zijn nu echt gelijkwaardige partners. Dat is revolutionair.”
“In sommige sectoren in het hoger onderwijs is al sprake van
constructieve samenwerking. Mooie voorbeelden zijn bètatechniek
en wiskunde, of de TU’s,” reageert Renique. “De opleidingen kampten
lange tijd met een minder aantrekkelijk imago, met als gevolg weinig
instroom op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven is hier samen met de
onderwijsinstellingen op ingesprongen. Als de nood aan de man is wil
het bedrijfsleven dus zeker inspringen, al was dat zonder geldelijke
steun van de overheid waarschijnlijk niet gebeurd.”
Wil dat zeggen dat er altijd
een financiële prikkel aan dit
soort initiatieven ten grondslag
moet liggen?
“Het is geen bestuurlijke dwangsom,
maar meer een tegemoetkoming in
de kosten. Maar er moeten dus wel
prikkels gezocht worden die als het ware voor een kick-start zorgen,”
denkt Renique. “Je moet niet vergeten dat er geopereerd wordt met
belastinggeld, dus daar moet zorgvuldig mee omgesprongen worden,”
vult Visser aan. “Laat een toekomstig werkgever dus ook maar een rol
spelen in de bekostiging. De vraag is echter of dat door een negatieve
of positieve prikkel moet gebeuren.”
Scholen kiezen soms voor een ‘fancy’ presentatie van
hun opleidingen. Ze staan voor een dilemma: als hun
opleidingsaanbod niet aansluit op de lifestyle van jongeren
trekken ze geen studenten, maar opleidingen die niet aansluiten
op de arbeidsmarkt zijn zinloos. Hoe kijken jullie daar tegen aan?
“Het ministerie van OCW - en daarmee het onderwijs - is nog steeds
te veel gericht op de instroom en te weinig op de arbeidsmarkt,”
antwoordt Visser. “Fancy namen, zoals popmanagement, leisure
management of mediamanagement, moeten jongeren trekken, want
dat levert financiële continuïteit op. Maar eigenlijk zou de uitstroom
naar de arbeidsmarkt bepalend moeten zijn.”
Maken opleiders wel voldoende helder wat de
opleidingen inhouden? Moeten zij jongeren
niet tegen zichzelf in bescherming nemen?
“Jongeren moeten precies weten wat de
inhoud van de door hun gekozen opleiding is
en of het een specialistische of brede opleiding
is” vindt Renique. “Neem bijvoorbeeld de
zogenaamde ‘CSI-opleidingen’, die iedereen
tegenwoordig wil aanbieden. Jongeren
zien de serie op tv en willen ook forensisch
onderzoeker worden, in de veronderstelling dat
zij na hun afstuderen precies hetzelfde gaan doen als de acteurs op tv.
Dat is niet reëel. We moeten eerlijk zijn, daarmee voorkomen we dat er
te veel geswitcht wordt.” Visser: “Nu switcht maar liefst 50%, dat kost
jaarlijks veel belastinggeld. Dus nogmaals: we moeten eerlijk zijn en
goede voorlichting geven. Bij uitval moet er bovendien een prikkel zijn
om studenten binnen de muren van de opleidingsinstelling te houden.
Je moet ze niet zomaar laten vertrekken”.
Wat vinden jullie van de aanbeveling van de Commissie Veerman
dat hogescholen zich meer moeten profileren? Die profilering
zou de basis kunnen vormen voor een deels missiegebonden
financiering. Draagt dit voorstel bij aan een verbeterde
aansluiting op het werkveld en toekomstige doelgroepen?
Visser denkt dat hogescholen en roc’s vooralsnog vooral willen
optimaliseren aan de instroomkant, omdat dat volgens hen
continuïteit garandeert. Het levert immers geld op.
‘Als de nood aan de man is wil het bedrijfsleven zeker inspringen, maar de overheid moet daar wel
aan tegemoet komen.'
'Iedereen biedt tegenwoordig CSI
opleidingen aan. Jongeren denken dat forensisch onderzoekers hetzelfde
doen als de acteurs op tv. Dat is niet reëel.'
10 11
‘Scholing voor werkenden zou ook in de private sector
bekostigd moeten worden.’
Renique: “Maar eigenlijk moet de marktvraag het uitgangspunt zijn,
niet de instroom. Een hogeschool heeft een verantwoordelijkheid
richting studenten. Helaas wordt daar momenteel in de bekostiging
geen rekening mee gehouden. Die macrodoelmatigheid prikt daar
niet door heen en de overheid is te nonchalant met het toelaten van
nieuwe opleidingen.”
Het bedrijfsleven krijgt een steeds grotere rol in de ontwikkeling
van competentiegericht onderwijs. Zou het niet logisch zijn als
het bedrijfsleven zou bijdragen in de bekostiging en daarmee
meer invloed op de uitstroom uit kunnen oefenen?
Een opleidingsinstituut zou meer zelfstandigheid moeten krijgen en met
zelfstandig eigenaarschap met sturing vanuit het bedrijfsleven minder
afhankelijk worden van financiering vanuit de overheid, vinden beiden.
Wordt de spagaat waarin onderwijsinstellingen zich
bevinden minder naarmate het partnerschap met het
bedrijfsleven beter wordt?
Zowel Visser als Renique denkt dat die spagaat pas afneemt wanneer
de politieke lijn en de samenwerking met het bedrijfsleven in balans
zijn. Visser: “Het bedrijfsleven en het onderwijs zijn en blijven twee
verschillende sectoren, maar zijn wel complementair. Ze willen niet
op elkaars stoel zitten, maar wel aan dezelfde tafel”.
De markt van onderwijs en scholing verandert de komende
jaren sterk. Het adagium van een leven lang leren wordt heel
snel realiteit, waarbij bedrijven steeds meer inkoper zouden
kunnen worden. Het bekostigde onderwijs, met name voor de
leeftijdsgroep van 14 tot 20 jaar, heeft daar moeite mee. Laten
bekostigde opleiders hier een markt liggen, of blijft dit een
particuliere aangelegenheid?
“Daar is moeilijk antwoord op te geven omdat er grote onderlinge
verschillen zijn,” aldus Renique. “Misschien moeten we de gedachte
laten varen dat alle opleidingsinstellingen beide markten moeten
kunnen bedienen. Laat het de keuze, missie en visie van de instelling
zelf zijn. Niet iedere hogeschool of roc zou het moeten willen om
ook de bijscholingsmarkt te bedienen. Wat wel een belangrijk punt
van aandacht is, is dat private aanbieders dezelfde steun als publieke
aanbieders zouden moeten krijgen. Scholing voor werkenden moet
ook in de private sector worden bekostigd, zoals dat al in de publieke
sector gebeurt. Dat zou een geweldige stap vooruit zijn.
Deze discussie over het zogeheten Open Bestel is echter nog
aangehouden tot 2014. In beginsel moet de markt voor de scholing
van jongeren op orde zijn, omdat werkenden over het algemeen
ook kunnen terugvallen op het aanbod van de particuliere markt.
Het aanbod van opleidingen moet goed geëvalueerd worden.
Een gevolg zal zijn dat bepaalde opleidingen van een hogeschool
of roc meer of minder aantrekkelijk zullen worden voor specifieke
doelgroepen. Dat is niet erg. Een hogeschool kan bijvoorbeeld
regionaal een totaalpakket aanbieden, maar landelijk slechts op
enkele opleidingen als specialist te boek staan." Visser: “Opleiders
moeten keuzes maken, want ze kunnen nooit in alles even goed
zijn. Laat het bepalen van specialisaties mede afhankelijk zijn van
het regionale bedrijfsleven. Er moet als het ware een constante
uitwisseling zijn tussen dat bedrijfsleven en de opleidingsinstelling,
bijvoorbeeld door het oprichten van regionale kenniscentra.”
Renique constateert dat dit in de universitaire wereld ook gebeurt, maar
waarschuwt: “Onderzoek heeft een enorme status verworven binnen
de universitaire wereld. De grootste fout die het beroepsonderwijs
zou kunnen maken is dat men te veel doorslaat naar onderzoek”.
Tot slot: hebben jullie nog een laatste aanbeveling?
Renique: “We zijn er nog niet. We kunnen geen exacte voorspellingen
doen, omdat we afhankelijk zijn van allerlei politieke en economische
ontwikkelingen. Het is echter belangrijk dat we ons blijven realiseren
dat er drie ‘partners in crime’ zijn: de opleidingsinstituten, het
bedrijfsleven en de overheid.”
‘Met zelfstandig eigenaarschap met sturing
vanuit het bedrijfsleven worden opleiders minder
afhankelijk van financiering vanuit de overheid.’
10 11
'De scan richt zich niet op afzonderlijke of nieuwe
opleidingen, maar op het totale assortiment van de
instelling of van een cluster, domein, school, faculteit.'
“Doen we nog de goede dingen?”
Onderwijsinstellingen besteden grote en groeiende aandacht aan
de kwaliteit van hun opleidingen. Kernvraag hierbij is: “Doen we de
dingen goed”? Daarnaast is echter een andere vraag steeds meer
relevant, namelijk “Doen we nog wel de goede dingen?”. Of, met andere
woorden, sluit ons opleidingsassortiment nog goed aan op de markt?
Integrale herijking
In haar adviespraktijk signaleert Hobéon een groeiende behoefte
van onderwijsinstellingen aan een op feiten onderbouwde
strategische herijking van hun assortiment of van delen daarvan.
De aanleidingen hiervoor zijn velerlei. Enkele voorbeelden:
toenemende aandacht voor de (macro)doelmatigheid van opleidingen,
ontwikkelingen in de wetenschap en de maatschappelijke omgeving,
veranderingen in doelgroepen (leven lang leren, rijksbekostiging,
vergrijzing en ontgroening), opkomst van regionale kennisagenda’s
met flexibele arrangementen voor opleiding en scholing.
Het model waarin nieuwe ideeën en kansen vertaald werden in
evenzoveel nieuwe opleidingen is niet meer houdbaar: te ondoor-
zichtig voor instromers en werkveld en qua bedrijfsvoering niet
optimaal. Reden voor een integrale herijking van het assortiment,
naar inhoud en naar opzet.
Expertise Hobéon
In de afgelopen jaren heeft Hobéon vele tientallen marktonderzoeken
verricht voor ROC’s, hogescholen, universiteiten en particuliere
opleiders, veelal ter verantwoording van de macrodoelmatigheid.
Die marktonderzoeken betroffen doorgaans de marktkansen voor
een nieuwe opleiding, in relatie tot de belangstelling van het
werkveld en/of potentiële leerlingen en studenten. Zij leidden tot
onderbouwde conclusies en aanbevelingen over de haalbaarheid,
de inhoudelijke hoofdlijn en de positionering binnen de rest van
het opleidingsaanbod.
Assortimentscan
In het licht van het voorgaande heeft Hobéon haar expertise doorontwikkeld
in een nieuw diagnose-instrument: de assortimentscan. De scan richt
zich niet op afzonderlijke of nieuwe opleidingen, maar op het totale
assortiment van de instelling of van een cluster, domein, school, faculteit:
nieuw én bestaand; opleidingen én cursussen en eventueel onderzoek. In
dit instrument wordt de expertise uit twee gebieden gebundeld:
1 Onderzoek van regionale of sectorale kennisbehoeften, samen met
de stakeholders. Van daaruit met hen ontwikkelen van regionale of
sectorale kennisagenda’s van onderwijs, overheid en werkveld.
2 Doelgroepenonderzoek naar het instroompotentieel voor
opleidingen en cursussen. Hobéon werkt hierbij samen met haar
partner Markteffect. Onderzoek, o.a. op basis van een segmentatie
naar leefwerelden waarin wij gezamenlijk in kaart brengen welke
doelgroepen met een bepaald assortiment worden bereikt en welke
niet, en wat hun belangrijkste keuzemotieven en factoren zijn. Deze gecombineerde expertise wordt op maat ingezet, afhankelijk van
de specifieke vraagstelling en situatie.
Resultaat
De assortimentscan leidt tot antwoorden op de vraag hoe onderwijs-
ins tellingen hun opleidingsaanbod het beste kunnen inrichten om
de komende jaren de goede dingen nog beter te doen of om ‘slechte
dingen’ te beëindigen; in te spelen op de vraag uit hun omgeving
naar kennis en kennisdragers in het juiste arrangement.
Geïnteresseerd in een dergelijke scan voor uw instelling? Neem dan
contact op met Hobéon, Hans Stoltenberg of Fred de Bruijn.
De assortimentscanStrategische herijking opleidingsaanbod
Onderwijsinstellingen hebben een groeiende behoefte aan een onderbouwde aanpak voor de herijking van hun totale assortiment: sluiten we nog goed aan op de markt, waar liggen kansen, welke maatregelen zijn geboden. Hobéon heeft daarom haar uitgebreide kennis van de instroommarkt en arbeidsmarkt doorontwikkeld in een nieuw diagnose-instrument: de assortimentscan.
12 13
Daartoe moet een verschuiving komen in het denken over onderwijs,
zoals vijf jaar geleden reeds door het netwerk van Stichting
Toekomstbeeld der Techniek is verkondigd in een toekomstverkenning
‘Techniek als menselijk ontwerp’1. De daarin verwerkte modellen (zoals
van Holland2 en Florida3) zijn nog steeds actueel en onder andere
met succes verwerkt in het nascholingsaanbod van vijf pedagogische
academies voor het basisonderwijs in West-Nederland.
Design based research
Deze inspirerende inzichten zijn tevens verwerkt in mijn lopende
onderzoek naar een beter concept voor bedrijfsbezoeken. Dit onderzoek
van Hobéon wordt uitgevoerd in samenwerking met lector dr. Ellen
Sjoer (tevens werkzaam bij de TU Delft) en dr. ir. Remke Klapwijk van het
lectoraat Kennisinfrastructuur voor Wetenschap & Techniekonderwijs
van De Haagse Hogeschool. Het op basis van design based research
en in samenwerking met diverse partijen verder uit te werken concept
heet de ‘Creative Classroom’. Het beoogt de talentontwikkeling in
de klas te stimuleren met reële, ontwerpgerichte praktijkopdrachten
en het betrekken van de echte wereld (real life learning; in dit W&T
kader de bezoeken aan toekomstgerichte productiebedrijven en
onderzoekslaboratoria) in het leren van de kinderen. Hierbij worden
bijvoorbeeld in de interactie tussen de leraar/doncent en de expert
de professionaliseringsbehoefte en de gedeelde verantwoordelijkheid
Voorbeeld kennisontwikkeling Pabo'sDe afgelopen twee jaar zijn door de ontwikkelaars en onderzoekers van Kenniscentrum Wetenschap en Techniek West succesvol geweest (opdrachtgever Het Platform Bèta Techniek; VTB-Pro) om de ontwikkeling van nieuwe middelen om W&T-onderwijs in het basisonderwijs en de Pabo te verbeteren. De visie van dit samenwerkingsverband van vijf Pabo’s in de regio West Nederland is samen te vatten als: Ieder zijn talent en samen het resultaat. Momenteel wordt gewerkt aan het verbreden van dit netwerk en de samenwerking, met de ‘creative class’ in het onderwijs, zowel in de Pabo’s als in het basisonderwijs en met de intermediairs ook bij de W&T netwerken in deze regio. Hierbij wordt gewerkt vanuit de eigen wens tot professionalisering van de leraren, docenten en W&T experts – de eigen talentontwikkeling - in combinatie met een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijs en bedrijfsleven (en de overheid) ten aanzien van de ontwikkeling van talenten bij kinderen en jongeren.
Toekomstbestendige talentontwikkeling
Door Conny Ouwerkerk
Gezien de toenemende versnelling in de ontwikkeling van wetenschap en techniek (W&T) is het noodzakelijk dat voldoende gemotiveerde en op innovatie gerichte nieuwe medewerkers worden opgeleid. Medewerkers die zich bewust zijn van hun talenten en continu in multidisciplinaire verbanden kunnen samenwerken. Door die ontwikkelingen zijn passende vertalingen van actuele kennis, inzichten en vaardigheden naar onderwijs nauwelijks meer te overzien en te realiseren op microniveau.
12 13
1 STT 69 onder redactie van Remke Klapwijk: ‘Techniek als menselijk ontwerp’2 De Amerikaanse loopbaandeskundige John Holland onderscheidde in 1997
zes persoonlijkheden voor jongeren: realistisch, onderzoekend, sociaal,
conventioneel, ondernemend, artistiek.3 Richard Florida is een Amerikaanse socioloog en urbane wetenschapper aan
de Amerikaanse George Mason Universiteit. Hij verwierf bekendheid door
zijn publicaties over de creatieve klasse en de rol van deze groep in stedelijke
ontwikkeling, zoals The rise of the creative class (2002).4 Edward de Bono is een Brits psycholoog, arts en managementauteur, bekend
van de zes denkhoeden en een groot pleitbezorger van creatief denken, zoals
in zijn meest recente boek ‘Think! Before it’s too late’, in Nederland vertaald
als ‘Creatief Denken, slimme technieken om problemen op te lossen’ (2009).5 Zie bijvoorbeeld www.ted.com/talks/sir_ken_robinson_bring_on_the_
revolution.html
Conny Ouwerkerksenior adviseur en onderzoeker Hobéon
Conny is momenteel als lid van
de kenniskring van het lectoraat
Kennisinfrastructuur voor Wetenschap
& Techniek bij De Haagse Hogeschool
betrokken bij onderzoek ter uitvoering
van het thema ‘Real Life Learning’
in de beroepspraktijk. Conny geeft
strategisch management advies op het gebied van onderwijs en techniek.
Conny is tevens initiatiefneemster en directeur van Stichting TinK, een
stichting die zich inzet talentontwikkeling van kinderen te stimuleren.
meer zichtbaar gemaakt. Momenteel
wordt de onderzoekscapaciteit gericht op
het basisonderwijs, maar de verbreding
naar het vo, mbo, hbo en wo ligt voor de
hand. Opties voor vervolgonderzoek zijn
voor Hobéon bespreekbaar.
Inspirerende rolmodellen
Voor die verbreding van het draagvlak voor onderwijsinnovatie
lijkt nu een goed momentum, gezien het groeiende besef dat ook
de beroepspraktijk van W&T een gedeelde verantwoordelijkheid
heeft voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren en de behoefte
aan meer profilering van onderwijs- en kennisinstellingen.
Iedereen heeft een taak in het tijdig herkennen, erkennen en
ontwikkelen van hun talenten. Kinderen en jongeren zouden ook
meer inspirerende rolmodellen moeten krijgen in het onderwijs,
die hen de ruimte bieden om in W&T en andere domeinen te
zoeken naar hun eigen talenten. Zij dienen reeds jong te leren
dat en hoe leerkrachten met hun talenten een bijdrage kunnen
leveren aan relevante ontwikkelingen in de samenleving. En
daarbij behoren zij zich ook ten doel te stellen kinderen en
jongeren niet te beperken in hun natuurlijke verwondering, maar
juist te stimuleren in creatief denken. Creativiteit zien wij daarbij
als de capaciteit om op basis van bestaand materiaal te komen tot
nieuwe en bruikbare combinaties. In aansluiting op de pleidooien
van De Bono4 verwerkt Hobéon ook stelselmatig deze creativiteit
als basis in (ver)nieuwde opleidingen.
Breed gedragen visie
Bedrijven en onderzoeksinstellingen dienen daartoe nauwer
betrok ken te zijn bij het onderwijs en de onderwijsvernieuwing.
Naast enkele succesvolle regionale netwerken binnen opleidingen
weet men elkaar op metaniveau echter nog nauwelijks te vinden
om kennis en inzichten doelmatig te delen en ook de visie op
onderwijs samen te ontwikkelen. En zo er al visie is, wordt deze
niet breed gedragen ingezet in de onderwijspraktijk; men lijkt er
moe van opgedragen veranderingen, maar innoveert het domein
nauwelijks van binnenuit.
Creative Class
Toch zijn daar voldoende inspirerende
opties voor, onder andere op basis van
co-creatie en inzet van de ‘creative class’.
Richard Florida pleit voor ruimte om mensen
(in steden) zich te laten ontwikkelen tot
zo’n creative class. Hij is ervan overtuigd
dat menselijke creativiteit de nieuwe motor is voor verdere
economische groei, die voor het eerst in de geschiedenis
van de mensheid afhankelijk is van de ontwikkeling van de
menselijke geest en niet van technologische vernieuwing,
of een betere locatie, of strakkere productieprocessen. In het
onderwijs kunnen docenten en experts uit de beroepspraktijk
een vergelijkbare beweging tot stand brengen door hun
talenten te bundelen en hun creativiteit in te zetten.
Onderwijsevolutie
In zijn korte presentaties op TED roept sir Ken Robinson5 op
tot een revolutie in het onderwijs, omdat het onderwijs een
deel van de kinderen en jongeren tekort doet door slechts een
beperkt deel van hun hersenen te ontwikkelen. Ik zou willen
pleiten voor een onderwijsevolutie, daarbij voortbouwend op
de vele goede voorbeelden die er zijn, maar nu wel grote stappen
maken, met een breed draagvlak in en rond het onderwijs.
Zeker bij de noodzakelijke onderwijsvernieuwing voor W&T in het
basis- en voortgezet onderwijs, moet gewerkt worden aan (na-)
scholing door de Pabo’s en lerarenopleidingen, voor een eigen
onderwijsinnovatie.
Zij moeten hun rol nemen als professionals in het onderwijsvak.
Directe betrokkenheid van experts uit het (onderwijskundig)
onderzoek en de beroepspraktijk van het onderwijs én de
domeinen van wetenschap en techniek, bij de ontwikkeling
van de middelen (zoals methodes, materialen en interventies)
zijn niet alleen noodzakelijk, maar ook inspirerend voor de
eigen professionalisering van docenten en leraren op alle
onderwijsniveaus. Als zij ook hun talenten doelmatiger
inzetten, kunnen zij gezamenlijk hun bijdrage leveren aan de
maatschappelijke ontwikkelingen en de trots op hun vak breder
uitdragen, op micro-, meso- en macroniveau.
'Iedereen heeft een taak in het tijdig herkennen,
erkennen en ontwikkelen van jong talent.'
Toekomstbestendige talentontwikkeling
Scholen richten zich op de arbeidsmarkt, maar willen tevens
jongeren met een opleidingsvraag zo goed mogelijk bedienen.
In mijn ogen is daarbij regelmatig sprake van een spagaat.
Herken je je in deze karakterisering?
“Dat er een spagaat is, is duidelijk. Kijkend naar de toekomst zie ik
een paar zaken op het roc, maar met name op het bedrijfsleven, afkomen.
Ten eerste verwacht ik dat de vraag naar kwalitatief hoog geschoolde
medewerkers toeneemt, vooral in het gebied rond Beverwijk, Haarlem
en Schiphol, waar het ROC Nova College actief is. Ten tweede vergrijst
Nederland. De vraag vanuit de markt sluit niet aan op de demografische
aanwas. Het roc speelt een belangrijke rol in het leggen van de
verbindingen met het werkveld en het neerzetten van de opleidingen.
Als roc moet je een caleidoscoop aan activiteiten ondernemen om
een leerling die instroomt, doorstroomt en met een diploma op zak
uitstroomt, goed te plaatsen in de arbeidsmarkt. Het is overigens de vraag
of jongeren een opleiding willen volgen waar het bedrijfsleven behoefte
aan heeft. Daar zie ik een grote kans voor het bedrijfsleven en ons als roc,
om daar gezamenlijk jongeren voor warm te maken.”
“Aan de ene kant moet dus verdraaid goed worden nagedacht
over de vraag hoe je cursisten bereikt en de juiste, kansrijke keuze
laat maken. Aan de andere kant steken wij ook erg in op interne
scholing binnen bedrijven, bijvoorbeeld met EVC’s, ook wel
ervaringscertificaat genoemd. Stromen zittende werknemers door
naar een hoger niveau, dan komt er meer ruimte voor afgestudeerden
om in te stromen. Daarom is het ook zo belangrijk dat je als roc,
samen met het bedrijfsleven en instellingen, de Kamer van Koophandel,
het Platform Arbeidsmarkt en Onderwijs (PAO), het CWI en gemeenten
in de regio, in een soort masterplan aangeeft wat de trends op
de langere termijn zijn als het gaat om kansrijk werk voor nieuwe
medewerkers. Maar het is de vraag of je vraag en aanbod in de
toekomst één-op-één kunt matchen.”
Een roc moet nieuwe kansen in de markt identificeren.
Je wilt een agenda neerzetten die realistisch is en aansluit bij
de kansen binnen de regio, voor jongeren en de arbeidsmarkt.
Hoe pakken jullie dat aan?
“We kijken goed naar de ontwikkelingen in de markt en anticiperen op
vragen door enerzijds in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en
gezondheidsinstellingen (contract)opleidingen op maat neer te zetten en
anderzijds, in overleg met het vmbo en hbo, opleidingen te ontwikkelen
binnen het reguliere stelsel. We zijn heel actief in het Platform Arbeidsmarkt
en Onderwijs (PAO) in Velsen, Haarlem en de Haarlemmermeer. Ik heb
ooit zelf het initiatief genomen om het VNO-NCW/MKB, CWI, de KvK en
gemeenten aan tafel te krijgen, om te praten over de ontwikkelingen en
kansen in de regio en de consequenties die deze hebben voor (nieuwe)
opleidingen op vmbo- en mbo-niveau. Bovendien besteden we veel
aandacht aan adviescommissies voor de verschillende opleidingen die er zijn.
Wij benoemen zelf de voorgedragen leden van de adviescommissies.
De ene adviescommissie manifesteert zich beter dan de ander, maar
over het algemeen wordt dit voortvarend opgepakt. Bij het ontwikkelen
van nieuwe opleidingen kijken we natuurlijk ook naar de lifestyle van
jongeren, maar we zijn niet van de fancy opleidingen. Het moet om echte
beroepen gaan en er moet een arbeidsrelevante vraag zijn. In 2009 zijn
we met zestien nieuwe opleidingen gestart, die we in overleg met de
Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven hebben ontwikkeld. Samen
met het bedrijfsleven geven we daar handen en voeten aan. Via ons Nova
magazine, waarin ook het bedrijfsleven aan het woord komt, informeren
we alle 5000 bedrijven in ons werkgebied over actuele ontwikkelingen.”
De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB’s) leggen de
landelijke kwalificatiestructuur vast en stellen de beroepsprofielen
op. Daarmee vertegenwoordigen ze in hoge mate het werkveld.
De roc’s proberen daar zo goed mogelijk invulling aan te geven,
maar soms lijkt het erop dat ze blijven steken in het invullen van de
kwaliteitsdossiers. Hoe timmer je voldoende aan de weg?
“Eigenlijk vraag je of je hierin als roc een zelfstandige rol kunt vervullen.
Door Ursula Wopereis
De relatie onderwijs/arbeidsmarkt is voortdurend in ontwikke ling. Het roc speelt een belangrijke rol in het leggen van de verbin dingen met het werkveld en het neerzetten van opleidingen. Het ROC Nova College heeft de ambitie om uit te groeien tot kenniscentrum voor de regio. Fred de Bruijn bespreekt met bestuursvoorzitter Hans Snijders de spagaat tussen arbeidsmarkt en jongeren en de kansen voor de toekomst.
‘Wat in de regio in het groot gebeurt, moet bij ons in het klein gebeuren’
ROC Nova College"Het ROC Nova College biedt beroepsopleidingen in de sectoren
Economie, Techniek en Zorg & Welzijn en voortgezet onderwijs voor
volwassenen. Nova Contract, onderdeel van het Nova College, is
actief in bedrijfsscholing en volwassenenonderwijs.
Het Nova College heeft onderwijslocaties in de regio IJmond,
Haarlem, Haarlemmermeer, Amstelveen en de Duin- en Bollenstreek.
Nova College staat voor opleidingen waarin je meer leert dan een
vak alleen. Je groeit ook als mens."
Hans Snijders, bestuursvoorzitter ROC Nova College:
14
Hans Snijders, bestuursvoorzitter ROC Nova College
15
‘Een roc dat zich wil ontwikkelen tot expertisecentrum voor de regio kan niet opereren
zonder de betrokkenheid van bedrijfsleven en instellingen.’
managementverantwoordelijkheden lager in de organisatie
onderbrengen. Dat vraagt van de teams wel een zeker
abstractieniveau, want buiten een open blik op de eigen opleiding
en de cursisten die ze opleiden, moeten ze ook hun plaats in de
maatschappelijke omgeving in ogenschouw nemen. Dat bewustzijn
is niet overal even sterk ontwikkeld. Als je nooit een vraag uit de
markt gekregen hebt of niet helder hebt dat er andere spelers op
de markt zijn, is dit nieuw. Noodzaak helpt. Maar daar ligt voor een
professional toch ook de uitdaging?”
“We hebben bewust ingestoken op Teams aan Zet, een programma
waarmee de teams in beeld krijgen wat onderwijsvernieuwingen
betekenen voor de in-, door- en uitstroom van de verschillende
opleidingen. Het stramien dat we daarvoor gebruiken vertoont een
duidelijke parallel met onze werkwijze voor contractactiviteiten.
Wat is de vraag van de klant? Om wat voor cursisten gaat? Waar wordt
op geëxamineerd? Wat betekent dat voor de kwaliteit en wat betekent
dat voor het studietraject? De teams worden daarin ondersteund door
onze dienst Onderwijs & Onderwijsinnovatie. Zijn de contacten met
het bedrijfsleven innig, dan zie je een bepaalde creativiteit ontstaan.
Waar die ontwikkeling gelijk opgaat, zie je bovendien dat het
contractonderwijs en de reguliere opleidingen elkaar versterken.”
Wat zijn de aandachtspunten voor de
komende jaren? Waar ligt voor jou de
uitdaging, extern en intern?
“We staan op de drempel om stappen te maken
met het bedrijfs leven en instellingen in de
omgeving, maar door de gevolgen van
de economische crisis is die ontwikkeling helaas in een ander
daglicht komen te staan. Wat ik heel spannend vind, is de vraag
of de regio in staat is om keuzes voor de toekomst te maken.
Het is mijn ambitie dat de komende tijd helder te krijgen en daar
ook een rol in te spelen, samen met het hbo. Dat geldt voor Schiphol
en de Haarlemmermeer, maar bijvoorbeeld ook voor de IJmond.
In het Noordzeekanaalgebied werken 130.000 mensen, met name in
opslag en transport in de breedste zin van het woord. In IJmuiden
wordt een nieuwe zeesluis gebouwd. Dat is van belang voor het hele
collectief aan partijen in de regio. Wat vraagt dat dan van scholing?
Intern spelen dezelfde thema’s: ook wij hebben te maken met
vergrijzing en moeten efficiënter en effectiever werken.
Dat vraagt om innovatie en veranderingsbereidheid. Wat er in het
gebied in het groot gebeurt, moet bij ons in het klein gebeuren.
En dat is samenwerken.”
Dat verschilt per roc, maar ik vind dat je de boot mist als je alleen maar
een uitvoerende organisatie bent. Een roc dat zich wil ontwikkelen tot
expertisecentrum voor de regio moet heel helder kunnen formuleren
welke kennis daarvoor nodig is en wat eenieders rol daarin is. Ik ben
een mens van samenwerken en ben lid van de raad van advies van een
KBB. Je kunt niet opereren zonder de betrokkenheid van bedrijfsleven
en instellingen, je hebt elkaar nodig om de samenwerking te
expliciteren. Als roc moet je bovendien je expertise als opleider
ontwikkelen, onderhouden en uitbreiden, zodat je kunt anticiperen
op vragen uit het bedrijfsleven.”
Je schetst zojuist een plaatje van een ‘masterplan’. Welke rol zie jij
voor het KBB in de spagaat tussen jongeren en arbeidsmarkt?
“Het KBB wordt bekostigd door het Ministerie van OCW. Je zult naar
een soort hybride samenwerking moeten, want bij het KBB zit kennis
en de verbinding met het bedrijfsleven. Op 10 maart jl. hebben de
verschillende partijen een convenant getekend, om te zorgen dat
de onderwijseuro efficiënt en effectiever en beter wordt besteed.
Dat juich ik toe. Dat betekent wel dat het onderwijs zijn rol moet
pakken en actiever aan de slag moet gaan met het bedrijfsleven en
de samenwerkende KBB’s, verenigd in Colo.”
Je hebt de ambitie om een kennis-
centrum voor de regio te zijn.
Denk je dat je daarin niet alleen
volgend bent, maar ook leidend
zou kunnen zijn? Zou je als roc
bijvoorbeeld de kennisagenda voor
de komende drie jaar voor een sector kunnen definiëren,
of trek je dan een te grote broek aan?
“Dat zou kunnen, maar uitsluitend in samenwerking met de hbo-
instellingen en zo mogelijk de universiteit in de buurt. En natuurlijk met
het bedrijfsleven en de partijen die ik net noemde. Je kunt dit niet
geïsoleerd oppakken. Ruim 50 procent van onze niveau 4-cursisten
stroomt door naar het hbo. Dat betekent dat je samen met het hbo
moet kijken: past hier een associate degree of een bachelor opleiding.
Uiteindelijk moet het een verbonden opleiding worden, een soort studie-
lint. Dat je dat als roc op moet pakken is helder. En dat maakt het ook leuk.”
Vernieuwing staat of valt met goede samenwerking. Waar ligt
volgens jou het zwaartepunt, bij de docent of bij het management?
“Het team van docenten en de opleidingsmanager zijn de sleutel
tot succes. Binnen ROC Nova College willen we geleidelijk de
‘Het team van docenten en de opleidingsmanager zijn
de sleutel tot succes.’
16 17
Hoe zie je de positie van hogescholen tussen enerzijds de
arbeidsmarkt en anderzijds jongeren en andere doelgroepen?
Is de hogeschool een bemiddelaar tussen tegenstrijdige
wensen en verwachtingen?
“Die karakterisering vind ik te zwart-wit. Laat ik beginnen met het
studentenperspectief. Er zijn de laatste jaren heel veel opleidingen
bij gekomen. Studenten kunnen veel, eigenlijk te veel, kiezen. Ik pleit
er dan ook voor dat de opleidingen beter worden toegesneden op
de vraag van de markt, in plaats van dat we voortdurend nieuwe
opleidingen bedenken. Dat horen we ook terug in onze gesprekken met
jongeren en met onze studenten: ze willen geen nieuwe opleidingen.
Het keuzeproces is voor hen al moeilijk genoeg. Wij als opleider, moeten
allereerst inzichtelijk maken waar een opleiding voor staat. Hebben
jongeren eenmaal een keuze gemaakt, dan is het belangrijk dat we
hen uitdagend onderwijs bieden. Daarbij gaat het steeds meer om
maatwerk, omdat de populatie steeds diverser wordt. En tot slot, als ze
merken dat ze toch niet op de goede plek zitten, is het onze taak om
dat heel snel te signaleren en er voor te zorgen dat ze in een ‘warme
overdracht’ soepel naar een andere opleiding kunnen overstappen.”
1 Dwars denken, durven, doen: Instellingsportret van de Hogeschool van
Amsterdam, Amsterdamse Hogeschool voor Techniek (AHT), Hobéon 2008.
‘Studenten willen geen nieuwe opleidingen, ze willen
uitdagend onderwijs.’
De Hogeschool van Amsterdam is al jaren succesvol in het bèta/technische domein. In opdracht van het landelijk Platform Bèta Techniek publiceerde Hobéon in 2008 een Instellingsportret1, zodat andere instellingen zich een beeld konden vormen van de succesfactoren. Hoe legt de HvA anno 2010 de verbinding met de instroom- en arbeidsmarkt? Fred de Bruijn sprak met Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA.
“Ook als we naar de aansluiting op de arbeidsmarkt kijken is de karakterisering
te zwart-wit. Onze alumni hebben snel een baan en doen het goed.
Op dat punt ervaar ik geen kloof en aansluitingsproblemen, zoals sommige
werkgevers wel eens suggereren. Wat we wél zien is dat er een grote
vervangingsvraag aankomt, die we nog niet goed bedienen. We kennen de
inhoudelijke vraag en hebben een aanbod in de vorm van deeltijdopleidingen,
maar dat sluit niet goed aan op de vraag. Een deeltijdopleiding is voor veel
werkende mensen te omvangrijk en onvoldoende toegesneden op hun
persoonlijke wensen. We zien om die reden wel een grote en groeiende
belangstelling voor korte cursussen. Wij anticiperen daar ook op door onze
deeltijd te versterken met digitale middelen. Deeltijdstudenten kunnen
daardoor ook thuis nog collegeclips nazien en een online spreekuur en
een digitaal platform gebruiken. Deelnemers hebben daardoor meer
mogelijkheden om zelf te bepalen waar, wanneer en hoe ze willen studeren.”
Het Instellingsportret uit 2008 liet zien dat jullie heel succesvol waren
in het verbinden van de twee markten. Technische kennisgebieden
werden gekoppeld aan voor studenten herkenbare en aantrekkelijke
contexten. Vooraf hebben jullie de arbeidsmarktrelevantie goed
vastgesteld. Hoe kijk je nu tegen die beleidslijn aan?
“In 2004 hebben we onze ambities vastgelegd in een position paper,
Amsterdam zet techniek op de kaart. We wilden een forse toename van het
aantal techniekstudenten en forse vernieuwing van het opleidingenpalet
realiseren. We zijn gestart met een aantal nieuwe of sterk vernieuwde
opleidingen en hebben andere afgebouwd. De instroom steeg van
ongeveer 700 naar ruim 2000 studenten. In 2007 hebben we een volgende
stap gezet, door fors in te zetten op kwaliteitsborging en de ontwikkeling
naar een kennisinstelling. Tegenwoordig hebben we acht lectoraten.
Dat worden er negen en onze opleidingen scoren hoog in accreditaties.”
Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA:
‘We willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten volop participeren’
16 17
Gerard van Haarlem, voorzitter Domein Techniek
“Anno 2010 staan we voor de volgende fase in onze ontwikkeling: het
bieden van maatwerk aan de verschillende doelgroepen. Een aantal
studenten moet bijvoorbeeld nog een flinke slag maken op het gebied
van wiskunde en taal en heeft extra begeleiding nodig. Bovendien hebben
studenten een uiteenlopende drang tot presteren en excelleren, daar moet
je je aanbod op afstemmen. Tot slot is er de doelgroep van medewerkers
van bedrijven die zich in het kader van leven-lang-leren verder willen
ontwikkelen. In dat laatste stuiten we overigens op de regelgeving op het
gebied van bijvoorbeeld buitenschoolse activiteiten. De overheid ziet dat
al snel als een nevenvestiging met alle complicaties van dien.”
Je zet dus in op maatwerk voor studenten. Geldt dat ook voor
de aansluiting op het werkveld?
“Als opleider moet je goed blijven kijken naar de ontwikkelingen in
de arbeidsmarkt, want ook deze ontwikkelt zich voortdurend. Onze
netwerken zijn daarvoor van cruciaal belang. Bij grote bedrijven zijn
die vaak eenvoudiger te organiseren, maar de afgelopen jaren hebben
we ook in het MKB goede netwerken opgebouwd. Ons Innovatielab,
dat we in 2007 hebben opgezet, is hierin een belangrijke factor.
‘Ons onderwijsaanbod vernieuwen we primair via open innovatie, in
samenwerking met het bedrijfsleven.’
Bedrijven kunnen hier met al hun innovatievragen terecht. Studenten
pakken die op en werken ze uit. Tegelijkertijd breidt ons netwerk zich uit.
Afgelopen zomer hebben we bijvoorbeeld deelgenomen aan SAIL 2010
met het thema Duurzame haven. Op onze uitnodiging om te participeren
reageerden in no time tachtig bedrijven.”
“De netwerken zijn dus onze basis. Het meer geformaliseerde overleg is
ondergebracht in werkveldcommissies, die op twee niveaus opereren.
Op strategisch niveau hebben we adviesraden die enkele malen per jaar
de grote lijn bespreken. Op meer inhoudelijk niveau hebben we onze
beroepenveldcommissies. Deze zijn directer betrokken bij het onderwijs en
zitten ook in de kwaliteitscyclus van de opleidingen. Over de vraag hoe we
onze netwerken en de adviesraden met elkaar verbinden denken we nog na.”
Je schetst jouw visie en aanpak ten aanzien van onderwijs en
arbeidsmarkt. Wat vindt de rest van de organisatie?
“De resultaten van de afgelopen jaren illustreren dat dit de lijn is van de
hele organisatie. In de basis is daarin sinds het Instellingsportret niets
gewijzigd. We hebben enkele jaren geleden de slag gemaakt om niet
meer primair vanuit de organisatie zelf te vernieuwen maar via open
innovatie. Daarbinnen zoeken we naar samenwerkingsmogelijkheden.
Het Innovatielab is daar een voorbeeld daarvan. Het onderwijs verandert
daardoor voortdurend en dat moet ook. Volgens mij zijn we goed op weg.”
“We hebben steeds meer programma’s die we samen met marktpartijen
uitvoeren. Voor Aviation Studies werken we nauw samen met Luchtverkeers-
leiding Nederland voor de opleiding van verkeersleiders. Bij Bouwkunde
werken we samen met het bedrijfsleven op basis van de regionale bouwopgave
en de inzet van bouwinformatiemodellen. Lectoren en opleidingsmanagers
spelen hierbij een belangrijke rol, maar die drive wordt breder gedeeld.
Naast docenten in de onderwijsuitvoering hebben we ook mensen nodig
die nieuwe ontwikkelingen zoeken en oppakken. Zij komen in kenniskringen
terecht. Los daarvan worden we overigens ook regelmatig verblijd door
nieuwe voorstellen van allerlei docenten voor een onderzoek, project of
uitstroomprofiel. We vragen medewerkers ook expliciet om met ideeën
te komen. Zo hebben we onlangs in Denemarken de eerste en derde prijs
gewonnen met een tegenwindauto. Dat was het idee van een docent dat
we hebben opgepakt. De studenten die daaraan hebben gewerkt leren veel
meer dan in een standaardprogramma. Van zo’n prijs maken we een klein
feestje en dat werkt natuurlijk weer door naar de rest van de organisatie.”
Wat zie je als belangrijkste opgave voor de toekomst?
“We moeten studenten een echt inspirerende omgeving bieden.
De ingrediënten heb ik al aangegeven: maatwerk en hoge kwaliteit bieden,
het verbinden van onderwijs met onderzoek en het doorzetten van de
open innovatie. Onze onderzoekstak is nog maar net begonnen, maar
we willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten
volop participeren. Dan praat je namelijk écht over verrijking. Voor onze
studenten, ons werkveld en voor onze eigen organisatie.”
Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA:
‘We willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten volop participeren’
‘In 2007 hebben we een Innovatielab opgezet, waarin innovatievragen
van bedrijven worden opgepakt door studenten.’
18
Voorbeelden van succesvol opererende instellingen in een dynamische omgeving
Instellingsportretten
foto Petra Urban, Visueeldenken@com
‘Hogeschool Zuyd is trots op de geboekte resultaten
en draagt dat ook uit. Dat trekt weer nieuwe
successen aan.’
Het Platform Bèta Techniek heeft de portretten op
18 november jl. aangeboden aan beide hogescholen.
U kunt de portretten bestellen via
www.platformbetatechniek.nl. Hobéon maakt ook
van andere hogescholen of roc’s instellings-portretten
op basis van maatwerk (lees bijvoorbeeld in deze
Aktueel op pagina 16 meer over het portret met de titel
‘Dwars denken, durven, doen’ van de Hogeschool van
Amsterdam). Neem voor meer informatie contact op
met Conny Ouwerkerk of Inge Gies Broesterhuizen.
In opdracht van het Platform Bèta Techniek maakte Hobéon twee instellingsportretten, van Hogeschool Zuyd en Hogeschool Leiden. Het zijn de laatste portretten in het kader van het programma Sprint, dat binnenkort wordt afgerond. Doel van de portrettenreeks is het informeren en inspireren van andere hogescholen en roc’s. Hogeschool Leiden en Hogeschool Zuyd hebben met hun profilering als regionaal kenniscentrum in het bètadomein goed geanticipeerd op het in april 2010 verschenen rapport van de Commissie Veerman. In ‘Differentiëren in drievoud’ pleitte de commissie voor hogere kwaliteit, meer profilering door universiteiten en hogescholen en meer differentiatie in het onderwijs.
De portretten illustreren dat beide hogescholen hard werken aan een passende positie voor de kennistransfer in de regio. Dit bevordert de instroom van studenten en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De ontwikkeling tot kennisinstelling is een continu proces en tegelijkertijd doel én middel voor de organisatie. In beide gevallen wordt gewerkt aan een andere opleidingscultuur, waarin zowel de scholen als het werkveld en de overheid de gezamenlijke verantwoordelijkheid erkennen.
19
Herprofilering
Sinds 2007 transformeert Hogeschool Zuyd zich tot een kenniscentrum dat
ondernemend, ambitieus, professioneel en open is. Er is ruimte geschapen
voor persoonlijke aandacht en individuele verantwoordelijkheid, ook met
betrekking tot de eigen professionalisering. Het College van Bestuur heeft
het ‘merk’ Hogeschool Zuyd in samenspraak met alle betrokkenen
opnieuw gedefinieerd. Het aanbod is verbreed en sluit aan bij de
ontwikkelingen in de regio en de keuzecriteria voor de zwaartepunten
per sector. Er moet bijvoorbeeld een kerntraditie en kennisbasis in de
(Eu)regio zijn en al enige massa en erkende kwaliteit. De faculteiten en
opleidingen werken samen in het nieuwe hogeschoolplatform Techniek
& ICT. Als zwaartepunt is gekozen voor ‘nieuwe energie, nieuwe
materialen’ en ‘transitie naar een duurzaam gebouwde omgeving’.
Ondanks een dalend aantal jongeren in de regio weet Hogeschool Zuyd
de instroom te handhaven. Het management formuleert de groeiende
ambities steeds scherper. De weg naar realisatie wordt gezocht in in- en
externe samenwerkingsverbanden. Anno 2010 onderscheiden we drie
succesvolle ontwikkelingen:
• Regionale samenwerking
Het eerste succes betreft de
continue transitie naar gezamenlijke
verantwoordelijkheid van onderwijs
en regio. Die verandering richt zich
op cultuur, waarbij het accent ligt
op ruimte en verantwoordelijkheid
voor alle betrokkenen. De organisatie is hiermee in overeenstemming
gebracht. Deze is open voor en naar de overige partners in de regio.
Hogeschool Zuyd heeft het tot haar core business gemaakt om
onderwijs te ontwikkelen in samenhang met onderzoek.
• Profilering als kenniscentrum
Het tweede punt heeft betrekking op de profilering tot kenniscentrum.
De hogeschool bekleedt een leidende positie als aanjager van de transitie
naar een duurzame toekomst in Zuid-Nederland en vertaalt kennis uit
projecten naar passende didactische vormen. Praktijk en onderzoek zijn
in deze context belangrijke kennisbronnen en leeromgevingen.
• Offensieve strategie in een krimpende opleidingsmarkt
Tenslotte voert Hogeschool Zuyd een offensieve strategie in een
krimpende opleidingsmarkt. In alle opzichten worden de sensoren
Door Inge Gies Broesterhuizen en Conny Ouwerkerk
Hogeschool Zuyd is een onderwijsinstelling die een initiërende rol speelt in de kennisontwikkeling in de internationaal georiënteerde regio Midden- en Zuid-Limburg. De hogeschool is in 2001 ontstaan uit een fusie van een aantal voorgangers. Binnen het techniekdomein ontstonden vier faculteiten: Bouw, ICT, Life Sciences en Techniek c.q. Engineering. Omdat de integrale verantwoordelijkheid niet helder was vastgelegd, was de samenwerking tussen de faculteiten in de beginjaren niet optimaal. Qua instroom werd soms zelfs nodeloos onderling geconcurreerd. Inmiddels is veel veranderd. Daar is de hogeschool trots op en dat draagt zij ook uit. En dat trekt weer nieuwe successen aan.
‘De hogeschool wordt in toenemende mate
gezien als een interessante samenwerkingspartner en een
waardevol kenniscentrum.’
naar buiten gericht, ook ten aanzien van de instroom. Activiteiten
gericht op het bereiken van nieuwe of andere doelgroepen worden
geïntensiveerd, zoals de 23+ markt. Ook het concept van een leven-
lang-leren krijgt hierin gestalte. Samenwerking met een gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor het onderwijs, is ook hier de leidende visie:
van hogeschool naar een aantrekkelijk regionaal kenniscentrum.
Succesfactoren
De transitie naar een nieuw type organisatie is zoals gezegd doel
en middel. Successen en succesfactoren zijn dan ook nauw met
elkaar verweven. Er zijn cultuurgebonden en structuurgebonden
succesfactoren te onderscheiden. Voorbeelden van het eerste zijn
de nadruk op ‘transitie’ als leidend beginsel in alle activiteiten en
uitingen, alsook de grote nadruk op (de verantwoordelijkheid voor)
professionaliteit. Een structuurgebonden succesfactor betreft het hanteren
van een groeimodel voor de organisatie dat in lijn is met de veranderende
cultuur (bijvoorbeeld met het oog op de samenwerking tussen opleidingen
en afdelingen). Ook het permanent investeren
in helderheid over positionering, profilering en
kwaliteit is een dergelijke factor.
Verduurzaming
De gewenste verduurzaming van de resultaten
wordt concreet in het voortzetten of nieuw
opzetten van projecten waar deze aantrekkelijke
leeromgeving kan worden aangeboden. De
hogeschool wordt in toenemende mate gezien als een interessante
samenwerkingspartner en een waardevol kenniscentrum. De financiering
van de startfase van dergelijke projecten en de trekkracht van de
hogeschool blijven echter een punt van aandacht. De samenwerking
van leerlingen en studenten van alle onderwijsniveaus in de projecten
en de groeiende aandacht voor ondernemerschap kunnen daar op
termijn echter kansen creëren. De individuele ontwikkelingsbehoefte
moet daarbij centraal staan, op alle niveaus, in alle activiteiten, in de
communicatie en het aanbod. Planmatiger werken kan de rendementen
van deze inspanningen verhelderen. De verbindingen en de ruimte zijn
er, maar ze moeten wel gebruikt worden: men moet zich blijvend willen
ontwikkelen – levenlang lerend. Wil Hogeschool Zuyd aantrekkelijk
blijven voor potentiële studenten, dan zal het onderwijs voortdurend
moeten worden vernieuwd en moeten aansluiten op de arbeidsmarkt.
Dat is een punt van aandacht voor alle betrokkenen.
Transitie als doel en middelInstellingsportret Hogeschool Zuyd
20 21
Succesfactoren
Welke factoren dragen bij aan dit succes? Uit documentatie van de
hogeschool en uit onze gesprekken met het management, docenten,
studenten en het werkveld blijkt een interessant samenspel tussen
human capital, faciliteiten en werkveld. De hogeschool beschikt over
moderne voorzieningen, een enthousiast docentencorps, gaat continu
de dialoog aan met partners en stakeholders in de branche en initieert
veel nieuwe projecten, vaak op basis van cocreatie. Die chemie leidt
tot permanente vernieuwing. Terugkerende steekwoorden zijn:
kleinschaligheid, persoonlijke maat, passie, gedrevenheid, ambitie,
dynamiek, durf, ondernemerschap en enthousiasme.
Centrale ligging, moderne voorzieningen
Eind jaren negentig verhuisde de Hogeschool Leiden van Leiderdorp
naar een modern onderwijsgebouw in het Bio Science Park Leiden,
op loopafstand van het Centraal Station. De verhuizing gaf de instroom
een geweldige impuls, waardoor de hogeschool kon investeren in
nieuw, sterk gemotiveerd en hoog gekwalificeerd personeel.
Het docentencorps heeft passie voor het vak en draagt dit ook uit.
Toplocatie in het Bio Science Park
Het Bio Science Park is het grootste biomedische kenniscluster in
Nederland. Werkveld en onderwijs weten elkaar makkelijk te vinden,
wisselen kennis en ervaringen uit en willen gezamenlijk de life &
health science sector in de regio Leiden versterken. Die synergie
zien we ook terug in het strategisch assortimentsbeleid van de
hogeschool. Het biomedisch en chemisch zwaartepunt in de regio
is vertaald naar de inhoudelijke profilering van de opleidingen.
De hogeschool en het werkveld werken intensief samen bij het
ontwikkelen van nieuw onderwijs, dat aansluit op actuele thema’s en
(scholings)vragen uit de praktijk. Docenten lopen regelmatig stage bij
bedrijven in de directe omgeving en gebruiken de opgedane kennis
en ervaring om het curriculum te versterken.
Chemie in verbindingenInstellingsportret Hogeschool Leiden
Door Daniëlle de Koning en Fred de Bruijn
Medio 2010 maakte Hobéon, in opdracht van het Platform Bèta Techniek, instellingsportretten van Hogeschool Zuyd en Hogeschool Leiden. Daniëlle de Koning en Fred de Bruijn namen Hogeschool Leiden voor hun rekening. Het cluster Techniek, en in het bijzonder de afdeling Hoger Laboratorium Onderwijs, blijkt bijzonder succesvol in het genereren van nieuwe instroom. Ook in de relaties met het bedrijfsleven is sprake van een bijzondere chemie. De Hogeschool Leiden is succesvol in het realiseren van haar ambities op het gebied van bèta/technisch onderwijs. Het aantal studenten in het cluster Techniek1 groeit, de uitval in het eerste jaar wordt binnen de perken gehouden en er zijn doorlopende leerlijnen met het mbo opgezet. Met name de opleidingen Chemie en Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek van de afdeling Hoger Laboratorium Onderwijs (HLO) vallen op: het zijn gedegen opleidingen waar geen zesjescultuur heerst, maar waar studenten én docenten worden uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen.
1 Het cluster Techniek bestaat uit de opleidingen Informatica, Bio-
informatica, Chemie en Biologie & Medisch Laboratoriumonderwijs
foto Petra Urban, Visueeldenken@com
‘Studenten én docenten worden uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen.’
20 21
Clustering van mbo en hbo
Een andere succesfactor is de nauwe band met het mbo. Het Hoger
Laboratorium Onderwijs en het Middelbaar Laboratorium Onderwijs
zijn op één locatie gehuisvest en vallen onder een en dezelfde
directie. Concreet betekent dit dat de afdeling MLO formeel deel
uitmaakt van het ROC Leiden, maar operationeel ressorteert onder het
cluster Techniek van de Hogeschool Leiden. Voor het werkveld is dit
heel overzichtelijk: er is één loket voor al het laboratoriumonderwijs.
De clustering biedt bovendien grote schaalvoordelen. Studenten
van het MLO en het HLO maken gebruik van dezelfde faciliteiten,
zij het op verschillende wijzen en met verschillende educatieve
doelstellingen. Hierdoor kan de hogeschool vanuit de reguliere
onderwijsbekostiging een infrastructuur in stand houden voor ruim
duizend studenten. Er zijn maar liefst negen moderne laboratoria,
ingericht met state-of-the-art apparatuur.
TOPlab
Bovendien heeft Hogeschool Leiden geïnvesteerd in het TOPlab
van het lectoraat Innovatieve Moleculaire Diagnostiek.
Dit onderzoekslaboratorium bevindt zich in het gebouw van de
Stichting BioPartner Academisch Bedrijven Centrum. Het TOPlab
biedt docenten, researchanalisten en (bijna afgestudeerde) studenten
een uitgelezen kans om mee te draaien in vooraanstaand toegepast
onderzoek naar innovatieve moleculaire diagnostiek.
Centrum Bioscience en Diagnostiek
De omvang en het niveau van de reguliere voorzieningen en de
aanwezigheid van het TOPlab maken Hogeschool Leiden niet
alleen aantrekkelijk voor studenten, de hogeschool is ook een
interessante partner voor bedrijven die hun medewerkers willen
laten professionaliseren. Daarvoor kunnen zij terecht bij het
Centrum Bioscience en Diagnostiek (CBD).
Het CBD is een zelfstandige afdeling binnen Hogeschool Leiden, waar
de contract activiteiten van het cluster Techniek zijn ondergebracht.
Het CBD levert een bijdrage in bij- en opscholing, advies en
onderzoek en de uitwisseling van kennis en kunde op het
gebied van de biowetenschappen.
De contractactiviteiten geven docenten een extra stimulans
om continu met het werkveld in contact te blijven, actuele
ontwikkelingen op de voet te volgen en, indien mogelijk, direct
in het curriculum van de bacheloropleidingen in te brengen.
Reactorvat
Bovenstaande illustreert ‘de chemie in verbindingen’. In labtermen
zouden we de sector Techniek als een reactorvat kunnen aanmerken,
waarin drie elementen elkaar permanent beïnvloeden, opstuwen en
consolideren. Dat ontwikkelproces gaat bijna vanzelf door. Bijna, want
het is cruciaal dat het management het proces voortdurend voedt,
richt en steunt. Momenteel is sprake van een eenheid in beleid.
In alle lagen van de organisatie treedt het management signalerend,
faciliterend, stimulerend en investerend op in het continu
doorontwikkelen van het onderwijs, de medewerkers, de outillage
en de contacten met het werkveld. Het management heeft lef en
investeert in nieuwe initiatieven. De Hogeschool Leiden heeft een
visie op de toekomst en heeft een strategie uitgestippeld om die te
verwezenlijken. De belangrijkste uitdaging is om deze visie voort te
laten leven en, ook in te toekomst, eenheid in beleid te bewaren.
‘De sector Techniek is een reactorvat waarin human capital,
faciliteiten en werkveld elkaar permanent beïnvloeden,
opstuwen en consolideren.’
< De sector Techniek als reactorvat:
Er wordt permanent beïnvloed, opgestuwd en geconsolideerd.
‘Het biomedisch en chemisch zwaartepunt in de regio is vertaald naar
de inhoudelijke profilering van de opleidingen.’
Hogeschool Leiden
22 23
Succesfactoren
Ruim vijf jaar geleden is het Vmbo-ambitieprogramma van het
Platform Beta techniek van start gegaan. Zo’n 150 scholen doen
mee en worden ondersteund door onderzoek (monitor) en
auditgesprekken. Belangrijkste doel:15% meer in- door- en uitstroom
naar techniekopleidingen.
Dat is nodig ook: voor de periode 2009-2014 is er een tekort van
21.000 vmbo’ers techniek geprognosticeerd.
De ambitiescholen doen het op een aantal punten aantoonbaar beter
dan niet vmbo-ambitiescholen: meer leerlingen kiezen voor techniek,
de beeldvorming bij leerlingen is positiever, meer leerlingen stromen
door naar technisch vervolgonderwijs. Successcholen beantwoorden
de volgende vragen (succesfactoren) positief:
1. Profileert de school zich op techniek?
2. Is de (interne) organisatie aangepast op bètatechniek?
3. Vindt professionalisering van docenten plaats op dit terrein?
4. Is er sprake van een keten die de ambitie ondersteunt?
Het Ketengesprek
De aandacht voor de keten vloeit voort uit de ontwikkeling
die de scholen in het Ambitieprogramma
hebben doorgemaakt. Eerst richten
de scholen hun aandacht op interne
zaken (van techniekplein tot intra- en
intersectorale programma’s), in de
volgende fase krijgen de positionering
en strategische externe oriëntatie meer
aandacht. Scholen die het goed doen,
steken energie in de samenwerking binnen de onderwijsketen
en daarbuiten met bedrijven.
Het vormgeven van doorlopende leerlijnen, voorkomen van uitval
en het vasthouden van de interesse in techniek van leerlingen
zijn zaken die vragen om samenwerking met collegae uit het
beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. In een ketengesprek
worden steeds drie zaken verkend:
1. Het activiteitenniveau: welke afspraken zijn er, wie doet wat?
2. De evaluatie van de keten in termen van: a. structuur,
b. gedeelde belangen en c. regievoering
3. Het gezamenlijk opstellen van een ketenagenda
Wie er bij een ketengesprek aan tafel zitten is aan de school.
Doorgaans is er een vertegenwoordiging vanuit het mbo en van de
bedrijven, soms ook een opleidingsbedrijf of een platform. Ook binnen
de school kan men te maken hebben met een keten, bijvoorbeeld
wanneer de onderbouw en bovenbouw op aparte locaties zitten.
Het basisonderwijs ontbreekt nogal eens als partner. Het basisonderwijs
vormt voor het vmbo een lastig te organiseren deel van de keten.
Een vmbo-school heeft immers meestal
vele basisscholen als toeleverancier.
Soms is er lokaal beleid voor de
aansluiting basisonderwijs - voortgezet
onderwijs. Het gegeven dat techniek
wordt opgenomen in de kerndoelen
kan de ontvankelijkheid van het
basisonderwijs voor ondersteuning
‘Voor het realiseren van goede samenwerkingsverbanden
tussen vo, mbo en bedrijfsleven is sturing nodig op het proces
van samenwerking.’
Voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en bedrijfsleven vinden elkaar in ketenreview
Door Ruud van der Herberg
Het Platform Bèta Techniek voert een aantal programma’s uit in o.a. het hbo, mbo, en vo( o.a. vmbo). Deze programma’s benadrukken het belang van een goede aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs (mbo en hbo) en het bedrijfsleven, en het verduidelijken van het beroepsbeeld (in de techniek) voor leerlingen en studenten. De auteur is in 2009 en 2010 actief betrokken geweest bij ketenreviews gehouden met een geselecteerde groep vmbo- Ambitiescholen. Hij meldt in dit artikel de belangrijkste aspecten van deze ketenreviews.
‘De ambitiescholen doen het op een aantal
punten aantoonbaar beter dan niet vmbo
ambitiescholen.’
22 23
Ruud van der Herberg partner bij Hobéon.
Adviseert het voortgezet onderwijs,
onder andere op basis van zijn
specifieke kennis van dit type
onderwijs (hij was jarenlang
eindverantwoordelijk schoolleider
in het voortgezet onderwijs).
Is als externe deskundige betrokken
bij kwaliteitsaudits in het (speciaal)
voortgezet onderwijs.
Als lid van de auditcommissie
VMBO-Ambitie van het Platform Bèta Techniek volgt hij al vijf jaar
de VMBO-Ambitiescholen. Daarnaast participeert hij als voorzitter
van auditteams en als senior adviseur in de certificerings- en advies-
werkzaamheden van de Hobéon Groep in het hbo en mbo. Heeft enige
publicaties over o.a. ‘Opleiden in de school’ op zijn naam staan.
vanuit het vmbo doen toenemen.
Overigens, die “veelheid” van
scholen en afdelingen treffen
we ook aan bij het mbo, maar
dan binnen eenzelfde instelling.
Door met meerdere partners
(bedrijfsleven, mbo, basisscholen)
in de keten tegelijkertijd te
spreken over hun gedeelde
doelen en belangen, ontstaat een
breder en vollediger beeld van de
aard en de kwaliteit van de samenwerking. Een bevinding uit
de gesprekken is, dat de keten als zodanig eigenlijk nooit om
de tafel zit. Terwijl in vrijwel alle ketengesprekken juist blijkt dat
het gezamenlijk evalueren van de keten en reflecteren op de keten
een betekenisvolle activiteit is.
Sturing in de keten
Voor het realiseren van goede samenwerkingsverbanden tussen
vo, mbo en bedrijfsleven is sturing nodig op het proces van
samenwerking. Deze sturing moet leiden tot:
• een gemeenschappelijke agenda;
• het definiëren van rollen en taken;
• het maken en nakomen van afspraken;
• het bewaken van de voortgang van het proces;
• het garanderen van blijvende participatie van partijen.
Het begrippenkader dat het Ambitie-programma benut, leent zich
prima om in een kort tijdbestek (van een gesprek) aan de hand van
een aantal eenvoudige ‘checks’ te exploreren hoe de keten in elkaar
steekt, waar zwakke schakels liggen en waar verbeterpunten zijn.
Niet zelden leveren de ketengesprekken agendapunten op die te
maken hebben met het verbeteren van de keten zelf.
De volgende aandachtspunten zijn, zo blijkt uit de gesprekken,
daarvoor van belang:
• Breng focus en samenhang aan in de agenda, zorg dat de agenda niet
te overladen wordt en maak keuzes.
• Zorg voor onderbouwing/gedeelde analyse: voor welk probleem
wordt de keten ingezet, welke activiteit past daarbij, wat levert het op?
• Houd in de gaten wat de primaire doelstelling is van de keten.
• Regel de regie: bewaken van de agenda, continuïteit,
ketenmanagement en -onderhoud.
Dit artikel is een ingekort gedeelte over ketenreviews uit een artikelen serie
over de resultaten van het audit- en monitorprogramma VMBO-Ambitie
van het Platform Bèta Techniek. De artikelenreeks van Peter Sleegers
(hoogleraar Universiteit Twente), Eva Voncken (principal onderzoeker Actis
Advies) en Ruud van der Herberg (partner Hobéon) verschijnt in 2011.
Versterk de samenwerking in de keten
Er is de afgelopen jaren veel werk gemaakt
van het verbeteren van de samenwerking
met de ketenpartners. Scholen beseffen
steeds meer dat het van belang is een
goede strategische positie te hebben in
de lokale context. Op grond van de
ervaringen met de ketenreviews is de
conclusie dat de samenwerking beter
en steviger vormgegeven kan worden.
Dat vereist een verdere professionalisering
van degenen die hiervoor binnen de scholen verantwoordelijk zijn.
Maar ook een versterking van de regie, het vinden van de juiste partners
en het ontwikkelen van vertrouwen in elkaar. Dit is cruciaal voor het
realiseren van een kwalitatief goed lokaal onderwijsarrangement.
Profilering en samenwerking in de keten vormen samen een krachtig
middel om techniek duurzaam op de agenda te houden. Zet de
keten in voor communicatie: laat andere ketenpartners jouw verhaal
vertellen. Dat is vaak krachtiger dan voor jezelf reclame maken.
‘Scholen beseffen steeds meer het belang van een
goede strategische positie in de lokale context.’
ColofonAdviseurs
Henk Benckhuijsen, Miriam Bijkerk, Hanneke Bleijs, Wienke Blomen, Ger Broers,
Inge Gies Broesterhuizen, Foka Brouwer, Fred de Bruijn, Paul van Embden,
Hans Frederik, Jos de Gooijer, Frank Hendriks, Ruud van der Herberg,
Rob van der Hoorn, Jacoline Houtman, Daniëlle de Koning, Rob van der Made,
Miranda Maring, Marlies Mulder, Suzanne Oostrom, Conny Ouwerkerk, Rob Peters,
Willem van Raaijen, Robert Stapert, Hans Stoltenborg, Arjo van Trigt, Rianne Versluis,
Boudewijn Verstegen, Willem de Vries en Jeroen Wijnekus.
Directeur/partner
Wienke Blomen, Rob van der Hoorn
Partners
Fred de Bruijn, Ruud van der Herberg, Willem van Raaijen, Arjo van Trigt
Ondersteunende diensten
Mirjam Dijkman, Farah Fatehmahomed, Corrie Herben, Jacoline Houtman, Sylvia Jansen,
Marisca Karsdorp, Indra Khedoe, Heidi Keveling, Walter Koek, Aeiko van der Made,
Anneriek Mur, Bob Schakenbos en Leona Telwin.
Hobéon AktueelHobéon Aktueel verschijnt twee maal per jaar en wordt toegezonden aan de relaties
van de Hobéon. Voor meer informatie of extra exemplaren van de nieuwsbrief kunt u
contact opnemen met het redactiesecretariaat.
Redactiesecretariaat
Mirjam Dijkman, tel. (070) 3066800, e-mail: [email protected]
Vormgeving
www.windkracht-10.nl, Rijpwetering
Fotografie
Dimmy Olijerhoek en Mirjam Dijkman
Met medewerking van Ursula Wopereis, onafhankelijk communicatieadviseur en
tekstschrijfster.
ProfielHobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.
Hobéon creëert waarde voor de klant door het inzetten van kennis. Hobéon zet zich in
voor kwaliteitsverbetering van de klant en van de sector waarbinnen deze opereert.
Diensten
Hobéon voert de volgende vormen van strategische dienstverlening:
• Conceptontwikkeling
• Strategieontwikkeling
• Marktonderzoek, productontwikkeling en business development
• Organisatieontwikkeling, projectmanagement en interimmanagement
• Kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitszorg.
Markten
Hobéon opereert in strategische vraagstukken van organisaties waar competenties
van mensen van cruciale betekenis zijn. Het bedrijf heeft een uitgebreid
relatiebestand in de volgende markten:
• Hoger onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
• Kennisgedreven grootbedrijf, MKB en startende ondernemers
• Organisaties en instellingen op het gebied van kunst, architectuur, cultuur en
monumentenzorg.
Kernwaarden
Ontwikkelingsgericht, kwaliteitsgedreven, betrokken, betrouwbaar, integer,
lange termijn.
Kwaliteit
Hobéon is lid van de Raad van Organisatie-Adviesbureaus (ROA).
Hobéon is erkend als VBI (Visiterende en Beoordelende Instelling) en als
Beoordelende Organisatie van EVC-aanbieders.
Hobéon SKO is geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie voor
persoonscertificering (ISO 17024).
Onze duurzame en duurzaam groeiende relatiebestand is voor ons de belangrijkste
graadmeter voor klanttevredenheid en kwaliteit.