Upload
digital-library-numis-dln
View
246
Download
2
Embed Size (px)
Citation preview
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
1/15
De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371
door Jos BENDERS
Gepubliceerd in: 2004, Maandblad voor Numismatiek 14: 198-205 & 15: 9-15.
Na de dood van de kinderloze hertog Reinoud III op 4 december 1371 brak in het hertogdom
Gelre een successieoorlog uit tussen Reinoud's halfzusters Mechteld en Maria. Maria was
getrouwd met de Gulikse hertog Willem II. Het echtpaar maakte aanspraak op de Gelderse
titel voor hun zoon Willem. Zij hadden uiteindelijk succes en op 29 november 1377 trad
Willem aan als hertog van Gelre. Na de dood van zijn vader in 1393 werd hij tevens hertog
van Gulik. Willem stierf in 1402.
Uit deze periode zijn verschillende
munten uit het zogenaamde
"Overkwartier" bekend. Dit zuide-
lijke deel van Gelre was geografischgescheiden van de drie noordelijke
kwartieren (Arnhem, Nijmegen en
Zutphen). De munten uit het Over-
kwartier vertonen nauwelijks over-
eenkomst met de munten uit het
noorden, maar des te meer met de
munten van het aangrenzende,
economisch sterke Brabant.
Dit artikel geeft een overzicht van de
uit het Overkwartier bekende munten.
De meeste zijn weliswaar al eerderbeschreven, maar in verschillende
publicaties (Van der Chijs 1852;
Roest 1874; Roest 1893) waardoor
een compleet overzicht ontbreekt.
Daarnaast valt te betwijfelen of alle in
de aangehaalde literatuur gegeven
toeschrijvingen en dateringen wel
correct zijn.
De structuur is als volgt. Ten eerste
wordt de historische context kort
geschetst. Vervolgens komen de munten aan de orde die Willem II van Gulik als voogd voorzijn nog minderjarige zoon heeft laten slaan. Daarna komen de munten op naam van Willem
van Gelre en Gulik aan de orde. Daarop volgt een betoog over de datering van diens munten.
Waar opportuun zal ter vermijding van verwarring Willem II van Gulik als "Willem-vader" en
de Gelderse hertog als "Willem-zoon" worden aangeduid. Tot slot van deze inleiding twee
methodologische opmerkingen. Ten eerste is bij de beschrijving van de documenten
uitgegaan van gepubliceerde transcripties. Ten tweede zijn de beschreven munten persoonlijk
bekeken, met uitzondering van de exemplaren uit het Teylers Museum waarvan betrouwbaar
geachte beschrijvingen beschikbaar zijn gesteld.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
2/15
1. Historische context
Vermoedelijk in het eerste kwart van de elfde eeuw verwierf een voorvader van de graven
(vanaf 1339 hertogen) van Gelre een territorium rond de plaats Wassenberg (ten oosten van
Roermond). Hoewel de exacte wordingsgeschiedenis onduidelijk is, kan in ieder gevalgesteld worden dat de Wassenbergse heersersfamilie haar bezittingen snel wist uit te breiden.
Daartoe behoren gebieden in de Betuwe, op de Veluwe en in de regio rond de huidige stad
Geldern. In de laatste plaats lag een burcht, die een belangrijk machtscentrum werd. In 1096
noemde graaf Gerard zich "van Gelre", terwijl hij zich in 1087 nog als "van Wassenberg"
betitelde. In 1107 kwam Wassenberg zelfs aan het hertogdom Limburg, en wel als
bruidschat. Het huwelijk van een zoon of kleinzoon van de genoemde graaf Gerard met
Judith van Zutphen leidde uiteindelijk tot een aanzienlijke gebiedsuitbreiding in het noorden:
het belangrijke graafschap Zutphen. Hendrik, zoon van Gerard en Judith van Zutphen,
regeerde van 1138 tot 1182 als eerste graaf van Gelre en Zutphen. Van zijn nazaten wist met
name achterkleinzoon Otto II (regerend van 1229 tot 1271) het Gelderse gebied te vergroten.
De stad Nijmegen werd hem in 1247 verpand. In het zuiden verwierf Otto II onder meer Born
(1234), Kriekenbeek (1243) en Linne (1258). Onder zijn zoon Reinoud II (1271-1326) kwameen belangrijk deel van het graafschap Kessel (1279) in Gelders bezit, maar de poging om het
hertogdom Limburg in te palmen liep spaak met de slag bij Wörringen (1288).
Hoewel ook na 1288 nog de nodige wijzigingen plaats vonden, bleef het grote beeld
onaangetast: het Gelders gebied bestond uit een groot aaneengesloten gebied in het noorden
en een afzonderlijke regio in het zuiden. In het midden van de veertiende eeuw zijn de eerste
tekenen aanwijsbaar voor de latere administratieve indeling in de vier Gelderse "kwartieren".
Het zuidelijke kwartier wordt in de regel "Overkwartier" genoemd. De hoofdstad was
Roermond. Enkele andere belangrijke steden in het Overkwartier waren Erkelenz, Geldern,
Goch, Straelen en Venlo (Janssen 2003).
Economisch was het Overkwartier in belangrijke mate gericht op het Rijnland,
Brabant en Luik. De Maas was een belangrijke verkeersader in noord-zuid richting, en eentweede route van belang was het handelsverkeer tussen rijke regio's in het westen en het
Rijnland met de metropool Keulen in het oosten. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat
het geldstelsel in het Overkwartier afweek van dat in de rest van Gelre. In het zuiden rekende
men in marken, in het noorden (overwegend) in ponden. Belangrijker was het verschil in
muntcirculatie: in het Overkwartier circuleerden andere munttypen dan in de rest van Gelre.
Vanaf ergens in de jaren 1340 tot het begin van de regering van hertog Reinoud IV in 1402
speelde men hierop gedurende enkele perioden in. In de periode 1340 en 1350 vond hier
onder hertog Reinoud III (1343-1361 & 1371) en regent Eduard (1352-1361) de bulk van de
Gelderse muntproductie plaats. In 1342 blijkt er in Roermond een munthuis actief (Sassen
1913). Onder hertog Eduard (1361-1371) is voornamelijk in Arnhem gemunt, ofschoon ook
enkele munten uit Nijmegen en Venlo bekend zijn. Het zwaartepunt van de muntslag was dus
duidelijk naar het noorden verschoven.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
3/15
2. Willem voogd (1372-1377) te Venlo
Op naam van "Willem, hertog van Gulik voogd van Gelre" is de volgende munt bekend:
Plak Venlo
Zittende leeuw, getooid met helm met pauwenveren
a +WILHELMVS:DEI:GRA:DVX leeuwtje IVL[..]GELR (interpunctie kruisjes)
(buitencirkel) +BNEDICTVS:QVI:VENIT:IN:NOMINE:DOMINI (interpunctie kruisjes
of blad)
(binnencirkel) +MOHETA blad DE blad VEnEnSIS'
vo Arnhem #51; KPK 1960.174 (3,115 gr)
b +WILhELMVS:DEI:GRA:DVX leeuwtje IVLISMVB:GEL' (interpunctie twee
kruisjes)
(buitencirkel) +BHEDICTVS:QVI:VEHIT:IH:HOmIHE:DOmIHI (interpunctie twee
kruisjes)
(binnencirkel) +MOHETA.DE.VENENSI'x (interpunctie kruis)
KPK 191 (2,435 gr; uitgebroken)
Voor een nadere datering is een drietal gegevens van belang. Ten eerste is Venlo in januari
1374 in handen van de partij van Mechteld. Dit blijkt uit een document waarin Willem van
Gulik en zijn vrouw Maria beloven om de rechten van de stad te bevestigen wanneer Venlo in
hun bezit zal zijn. Op 21 december 1374 blijkt dat het geval: de Gulikse hertog en zijn
gemalin vaardigden dan een ordonnantie in de stad uit (Franquinet 1872: 33-34). Hieruit valtop te maken dat de stad in de loop van 1374 van partij is gewisseld. Mogelijk gebeurde dit
naar aanleiding van de Vrede van Straelen van 28 april 1374. Daarbij werd bepaald dat Maria
al het land op de linkeroevers van de Waal en de Rijn in bezit zou krijgen, overigens met
uitzondering van de stad Geldern (Lacomblet III: 649-651, # 755).
Ten tweede hoort de Venlose plak bij de sluitmunten van de vondst Arnhem 1957. Vanwege
het ontbreken van Harderwijkse munten van Arnold van Hoorne stelde Van der Meer als
verbergingsdatum "voor of niet ver na 1375" (1959: 1). Als Grolle's identificatie van een
aantal in deze vondst aangetroffen Hollandse plakken met de emissie van 20 juli 1376 correct
is (2000: 121), dan moet de begraafdatum overigens op augustus 1376 of later worden
gesteld.
Ten derde gaf de Kleefse graaf Adolf I zijn muntmeester op 7 oktober 1377 opdracht een"gulden" van zes "brabantsen" te slaan die zo goed was als de Venlose munten van hertog
Willem van Gulik en Gelre (Noss 1931: 69-74).
Uit deze gegevens valt te concluderen dat Willem voogd op zijn vroegst in de loop van 1374,
vermoedelijk in 1375 of 1376, en zeker voor oktober 1377 te Venlo heeft gemunt.
Onderstaande sterling is aan Willem-zoon toegeschreven (Roest 1893: 60).
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
4/15
Sterling / brabantse (kwart groot)
vz .DVX.-.WILh.-.ELIIV. kz +MOnETA:VEnLEnSI'x (interpunctie dubbele bolletjes)
Roest 174 = KPK 245 (1,11 gr)
Dit type sterling is in 1329 voor het eerst geslagen voor de Brabantse hertog Jan III. De
Brabantse sterling is tot 1337 in aanzienlijke hoeveelheden gemunt, en wel te Brussel, Halen,
Leuven, Maastricht en mogelijk Dalhem. Het aantal navolgingen is talrijk, waarbij de
Gulikse het meest relevant zijn voor de datering van de Venlose. In Gulik heeft hertog
Willem I (1328-1361) te Düren (Noss 38) en Dülken (Noss 40) sterlingen laten slaan. Zijn
opvolger Willem II, de vader van de latere Gelderse hertog, heeft deze aanmunting
aanvankelijk gecontinueerd. De sterlingen vermelden de hertogstitel, en zijn daarmee op
1356 en later te dateren: in dat jaar werd de Gulikse graaf immers tot hertog verheven.
Verder wees Noss erop dat dit type sterling ook bekend is van het aangrenzende maar minderbelangrijke Berg. Daar is de sterling vanaf 1360 voor korte tijd geslagen, maar Noss
vermoedde dat Gulik eerder was (1927: 37-39). Hoe dit ook zij, de Gulikse sterlingen zijn te
dateren in de jaren 1360 en 1370.
Opvallend aan de Venlose sterling is het eind van het omschrift op de voorzijde. In
plaats van DVX WILhELMV staat er DVX WILhELIIV. De beide poten van M zijn niet
met elkaar verbonden, waardoor het lijkt alsof er twee I's staan. Dit komt overeen met
Gulikse sterlingen uit Bergheim (Noss 46-47). De interpunctie wijkt echter af van die op de
Bergheimse exemplaren. Ze komt echter overeen met een te Dülken geslagen sterling (Noss
49), zodat in ieder geval geen sprake is van een identiek stempel. Er is echter nog een tweede
opvallende overeenkomst tussen enkele Gulikse sterlingen (Noss 47 en 50, respectievelijk uit
Bergheim en Dülken) en die uit Venlo: in het eerste en vierde kwartier staat een leeuw metdubbele staart, terwijl het tweede en het derde kwartier een leeuw met enkele staart toont. Op
het Brabantse origineel en de meeste Gulikse navolgingen (Noss 43, 46, 49 en 51,
respectievelijk geslagen te Düren, Bergheim, Dülken en Gulik) is dit precies andersom.
Gezien de overeenkomsten tussen genoemde Gulikse en de Venlose sterlings ligt het voor de
hand de Venlose aan Willem-voogd toe te schrijven, en niet aan zijn zoon zoals Roest (1893:
60) deed. In dat geval moeten de letters "IIV" / "MV" mogelijk begrepen worden als
afkorting van "mumboir" oftewel "voogd", en niet als laatste letters van de naam
"Wilhelmus". Het omschrift van de Venlose munt hoefde daarvoor niet te worden aangepast
zoals op de Venlose plak waarop Willem als voogd staat vermeld. Hoe dit ook zij, de
Venlose sterling wijst op een nauw verband tussen het Venlose atelier en dat te Gulik. Een
directe vergelijking van de oorspronkelijke stukken kan hierover misschien meer
duidelijkheid verschaffen.
3. De munten op naam van hertog Willem
In het Overkwartier is gemunt te Erkelenz, Roermond en Venlo. De presentatie begint met
Venlose munten, omdat uit deze plaats het grootste aantal typen bekend is. De munten worden
hier per muntplaats gepresenteerd, en wel in de volgorde van de introductie van het origineel.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
5/15
Torentjesgroot ("schuerken") (Roest: "halve groot")
a vz Mo-nETA.nOVA.-.LEnLHEn (interpunctie kruisjes)
kz +WELhEL:DEI:GRA:IVL:I:GEL:DVC (interpunctie bloemetjes)
R1874-11; TMNK 6159 (1,188 gr; R 175); TMNK 6160 (1,068 gr; R74-11)
b vz Mo-nETA.nOVA.-.LEnLHEn (interpunctie kruisjes)
kz +WELhEL:DEI:GRA:IVL:I:GEL:DVC (interpunctie bloemetjes)
KPK 242 (1,03 gr)
c vz Mo-n[..]VEnLIEhE'
kz +WELhEL[..]VC
TMNK 6161 (0,618 gr uitgebroken; R74-11a)
Deze munt is een navolging van het Brabantse "schuerken", ook wel "Torentjesgroot"
genoemd. Van dit type worden drie emissies onderscheiden: een eerste emissie van juli 1375
(De Witte 401-402), en tweede vanaf april 1380 (W 403-404) en een derde met een lichtelijk
gewijzigde vormgeving (W 417) geslagen in juni 1392 en juli 1393 (Ghyssens 1983: XXV &
XXVII). De Venlose munt is een navolging van de tweede emissie van april 1380, wat blijkt
uit de plaatsing van de letters MO tussen beide torens en het omschrift MOnETA nOVA.
Groot leliaart
vz WILhELmVS:DVXIVLIE:GELRE / WILhEL' in veld
kz (buitencirkel) +SIT.nOmEn.DOmInI.BEnEDICT (interpunctie bloemetjes)
(binnencirkel) +MOnETA blad VEnDEL
vdCh 8,12
TNMK 6158 (1,833 gr)
De groot leliaart is voor het eerst geslagen voor Johanna van Brabant, en wel in 1387. De
voorzijde toont het twee wapens: het gecombineerde Guliks-Gelderse rechts en een
enkelstaartige leeuw links.
"Kwart groot"
vz +WILhELMVS:D[..]IVLA (interpunctie twee sterretjes)
kz +MOnETA:DE:VEnLEnSI
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
6/15
vdCh 30,6 (0,45 gr)
Volgens Van der Chijs bevond deze munt zich in de verzameling van Luitenant De Veije te
Arnhem (1852: 381). Omdat de munt vooralsnog niet is teruggevonden, past een voorbehoud
bij het bestaan ervan. De keerzijde bevatte de dubbelstaartige Gelderse leeuw. Het omschrift
op de voorzijde is maar deels leesbaar, maar het lijkt alsof de Gelderse titel niet staat vermeld.
Een voorbehoud past ook bij de denominatie "kwart groot". Van der Chijs noemde demunt een halve groot of denier (zilveren penning)?" (1852: 380). De voorzijde van de munt is
gebaseerd op een deelstuk van de Gelderse herengroot (Van der Chijs 7-12), die op zijn
vroegst in het laatste kwartaal van 1388 en waarschijnlijk in de loop van 1389 is ingevoerd.
De halve groot hiervan meet ongeveer 20 mm, de kwart 16 à 17 mm. De Venlose munt zoals
afgebeeld in Van der Chijs meet 16,5 tot 18 mm en sluit dus het beste aan bij de kwart
herengroot.
De bekendste en minst zeldzame munten van het Overkwartier zijn de dubbele groten.
Behalve van Venlo zijn ze bekend van Erkelenz en Roermond. Van de dubbele groot bestaan
drie typen, die veel op elkaar lijken. De exemplaren uit Erkelenz en Roermond tonen op de
voorzijde de Gulikse en Gelderse leeuw naast elkaar, terwijl op de Venlose dubbele groten het
in vier kwartieren verdeelde Brabantse wapen staat.
Dubbele groot
a *WILh'*DVX*-*IVL*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVIS* (interpunctie dubbele bloemetjes)
vdCh 8,10; T 6154 (1,995 gr; ex De Roye van Wichen)
b *WILh'*DVX*-*IVL*z*GELR (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITA (interpunctie bloemetjes)
R 173 = KPK 241 (1,92 gr)
c *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITA' (interpunctie bloemetjes)
R 173* = T 6157 (2,072 gr)
d *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITS (interpunctie bloemetjes)
T 6156 (2,138 gr; R 172)
e *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITAS (interpunctie bloemetjes)
T 6155 (2,089 gr; R 171)
f *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)
lelie MOnETA*WEnLEnSIS*EIVITA' (interpunctie bloemetjes)
vd Ch 8,11
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
7/15
De Venlose dubbele groot bestaat in twee varianten: met (vdCh 8-11 / varianten a-e) en
zonder (vdCh 8-10 / variant f) twee staven ter weerszijden van de helm. Van de meeste is
slechts één exemplaar bewaard gebleven. Opvallend is het grote aantal verschillende
spelwijzen c.q. slordigheden. Het geheel creëert een wat chaotische indruk.
Erkelenz
Dubbele groot
a *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)
lelie MOnETA*EIRELEnDEnSIS*
vdCh 8,8; TMNK 6150 (2,355 gr; ex De Roye van Wichen)
b *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)
lelie MOnETA*EIRELENDEnSIS*
KPK 239 (2,60 gr)
c *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)
lelie MONETA*EIRCLENDENSIS* (interpunctie twee bloemetjes)
R 169 = TMNK 6151 (2,133 gr); TMNK 6152 (1,942 gr
d *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)
lelie MONETA*EIRKLEInDEnSIS* (interpunctie twee bloemetjes)
vdCh 8,9; TMNK 6153 (2,058 gr)
Nota bene: op de afbeelding in Van der Chijs lijkt de K sprekend op een R.
Roermond
Dubbele groot
a *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS* (interpunctie bloemetjes)
vdCh 8,7; KPK 236 (2,325 gr)
b *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)
lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS' (interpunctie bloemetjes)
KPK 237 (2,50 gr)
c *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
8/15
lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS' (interpunctie bloemetjes)
KBA (2,20 gr)
d *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)
lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS (interpunctie bloemetjes)
TMNK 6149 (2,393 gr)
Van der Chijs vermeldt ook nog een exemplaar met een kruis in plaats van een lelie aan het
begin van het omschrift (1852: 62).
4. Datering
Vanwege de titel "hertog van Gulik en Gelre" zijn bovenstaande munten altijd aan Willem-
zoon toegeschreven. Ze zouden dan dateren van na 13 december 1393, de sterfdag van hertog
Willem I van Gulik (Van der Chijs 1852: 59-65; Roest 1893: 55-60; Thoma 2003). De
oplettende lezer zal echter zijn opgevallen dat de meeste voorbeelden uit de jaren 1380
stammen. Een datering van 1393 en later is dan echter merkwaardig. In de laatste twee
decennia van de veertiende eeuw werden voortdurend nieuwe typen munten geïntroduceerd.Een voorkeur voor verouderde typen is mogelijk te verklaren als deze een goede reputatie
hadden omdat ze meer zilver bevatten dan meer recente emissies. Gezien het grote aantal
verschillende typen dat in circulatie was lijkt dit argument echter niet erg plausibel: zag het
publiek door de bomen het bos nog wel, en waarom zouden deze typen dan niet juist op veel
grotere schaal door andere muntautoriteiten zijn nagevolgd? Kortom: er is reden om aan
bovenstaande toeschrijving te twijfelen.
Het alternatief voor de huidige toeschrijving is de hypothese dat de munten uit het
Overkwartier al voor 13 december 1393 zijn geslagen. De houdbaarheid van deze hypothese
wordt in deze paragraaf onderzocht. Cruciaal voor dit onderzoek is de vondst Kleef 1846,
waarop hier dan ook uitvoerig wordt ingegaan. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal
andere aspecten: het gebruikte titel, de voorbeelden voor de navolgingen en de mogelijkemuntmeesters.
4.1 Vondst Kleef 1846
In 1846 werd in Kleef, de hoofdstad van het gelijknamige middeleeuwse graafschap, een
grote muntvondst gedaan. De destijds vermaarde verzamelaar De Roye van Wichen werd
"van dien vond onderrigt" (1847: 1). Naar verluidt haastte hij zich naar Kleef, waar hij de
eigenaar bezig trof met omsmelten. De Roye van Wichen wist echter toch nog een groot
aantal munten te verwerven. Verder zijn enkele exemplaren door twee niet bij name
genoemde verzamelaars werden gekocht (Justen 1848: 305).
De Roye van Wichen beschreef de meest bijzondere exemplaren uit de vondst, die
bovendien werden afgebeeld. Een jaar later publiceerde Justen (1848) een overzicht van de
bewaard gebleven munten. Een uittreksel bevindt zich in het vondstarchief van het
Koninklijk Penningkabinet (KPK) te Leiden. Volgens deze bronnen maakte een aantal van de
hierboven beschreven munten deel uit van de vondst:
- groot leliaart Venlo (1x);
- dubbele groot Venlo (2x);
- dubbele groot Erkelenz (3x);
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
9/15
- dubbele groot Roermond (9x).
Als sluitdatum is in het uittreksel van het KPK 1395 genoemd, vermoedelijk vanwege de
aanwezigheid van diverse munten met de titel "Willem, hertog van Gulik en Gelre". In
verband met de datering is een aantal argumenten van belang.
Ten eerste bevatte de vondst 141 munten van de Kleefse graaf Adolf I, maar geenenkele van zijn zoon en opvolger Adolf II. Adolf I is gestorven op 5 september 1394. In zijn
standaardwerk over de Kleefse muntslag spreekt Noss (1931: 91) het vermoeden uit dat Adolf
II (1394-1448) pas in de loop van de vijftiende eeuw munten heeft laten slaan. Noss'
argument daarvoor is dat het type van Adolf’s eerste emissie overeenkomt met de Gelderse
groten van het type dat wel als "meeuw" bekend staat; deze zijn vanaf 1402 onder Reinoud IV
geslagen. Noss achtte het onwaarschijnlijk dat het grote Gelre het kleinere Kleef navolgde in
plaats van andersom. Dat in Kleef onder Adolf II pas zo laat weer is aangemunt verbaasde
hem, aangezien Adolf overwinnaar was in de slag bij Kleverham op 7 juni 1397. Daarna zijn
er grote sommen losgeld en dus muntbaar zilver in de staatskas gevloeid. Noss refereerde
echter niet aan het Utrechtse Buurspraakboek, waarin op "Jaersdach" 1398 sprake is van "nye
grote, die men tot Cleve slaet " (Dodt van Flensburg 1846: 68). Blijkbaar heeft Adolf II toch al
in 1397 zijn eerste emissie laten aanmunten, die men dan ook zeker zou verwachten in eenmuntvondst uit zijn hoofdstad. Mogelijk is het type van zijn vader echter gecontinueerd, maar
dan van ander gehalte en/of gewicht. In dat geval is de Utrechtse waarschuwing opmerkelijk,
en moet er sprake geweest zijn van een relatief groot verval ten opzichte van de vroegere
munten van hetzelfde type. Een tweede mogelijkheid is dat de Kleefse "meeuw" wel degelijk
vanaf 1397 is geslagen, en later in Gelre is onder Reinoud IV is nagevolgd. Dat zou verklaren
waarom in Reinoud's eerste ordonnantie, gedateerd 14 maart 1402, "dobbel Cleefse groten"
worden genoemd (Van der Chijs 1852: 278).
Ten tweede bevatte de vondst vijftien te Deventer geslagen plakken van de Utrechtse
bisschop Floris van Wevelinkhoven (1379-1393), maar geen enkele munt op naam van diens
opvolger Frederik van Blankenheim (1394-1423). In het zojuist aangehaalde Buurspraakboek
wordt in 1396 gesteld: "so slaet men tot Deventer nye ghelt " (Dodt van Flensburg 1846: 65).De aangetroffen Deventer plakken van Wevelinkhoven bewijzen dat Deventer munten in
Kleef circuleerden. Het ontbreken van de Deventer emissie van 1396 pleit dan ook voor een
begraafdatum van uiterlijk 1396.
Ten derde ontbreken Gelderse munten uit de serie Van der Chijs VIII(4-6). Deze
worden voor het eerst genoemd op 17 mei 1396 in het Utrechtse Buurspraakboek: "so slaet
men tot Aernem dubbel ghelresche grote, ende een wissel grote" (Dodt van Flensburg 1846:
66). Het ontbreken van deze munten valt des te meer op omdat de vondst praktisch alle typen
munten van Gelre bevatte, waarvan een aantal tot dan toe onbekende en zeker drie typen die
alleen uit deze vondst bekend zijn.
De voorlopige conclusie is dat de vondst uiterlijk in de eerste helft van 1396 begraven zal
zijn. Potentieel doorslaggevend zou de volgende munt uit de vondst kunnen zijn, die wel doorJusten maar niet door De Roye van Wichen is beschreven. Aansluitend op de beschrijving
van de dubbele groten van Venlo, Erkelenz en Roermond nam Justen een munt van hetzelfde
type op, maar met als omschrift op de keerzijde:
MONETA (helm) DE (helm) BERGHEIME
Het omschrift op de voorzijde geeft Justen niet. De munt is, net als voorgaande exemplaren,
opgenomen onder die van hertog Willem van Gelre en Gulik. Helaas bleek dit exemplaar
vooralsnog niet te traceren, noch in collecties noch in Noss' overzichtswerk over de Gulikse
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
10/15
muntslag (1927). Noss (1927: 82-89) vermeldt sowieso geen te Bergheim geslagen munten
voor Willem-zoon, terwijl dit atelier ook onder zijn vader hooguit sporadisch actief was.
Mogelijk heeft Justen, die de vondst vermoedelijk niet zelf gezien heeft, een fout gemaakt bij
de beschrijving van deze munt. In ieder geval blijkt hij niet altijd geheel zorgvuldig te zijn.
Na de Venlose munt met "quatre lions couronnés" vervolgt hij met "même type" voor
Erkelenz en Roermond. Uit de afbeeldingen van De Roye van Wichen blijkt echter dat de
laatste twee gaande leeuwen naast elkaar tonen. Bovendien zijn de leeuwen op alle typenongekroond. Het valt dus te betwijfelen of Justen het zojuist genoemde omschrift wel
(volledig?) correct heeft weergegeven. In de opsomming van het Koninklijk Penningkabinet
van de vondst Kleef 1846 is er, al dan niet bewust, van uitgegaan dat Justen inderdaad een
fout heeft gemaakt. In genoemde opsomming wordt de munt geïdentificeerd met de volgende
navolging:
vz WILh'x DnS x - x BER BIL'
kz kruis MOnETA DE x BERGhEnSCIA
vdCh 16,2 - Grolle 6.1.2.1; KPK 2348 (2,0 gr)
Het enige bekende exemplaar van deze munt bevindt zich in het Koninklijk Penningkabinet te
Leiden. Het is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de verzameling Stricker: Van der Chijs
(1852) en Serrure (1860: 87) kenden alleen dit exemplaar. De verzameling Stricker is op 19
december 1859 te Amsterdam geveild door G. Bom, die het stuk zelf gekocht heeft (Bom
1859: 16). Bom kocht herhaaldelijk in opdracht van het Koninklijk Penningkabinet. Verder
komt het exemplaar van het KPK, onder meer wat betreft de zwaktes en slijtages, overeen met
de tekening uit Van der Chijs. Beide gegevens wijzen erop dat deze munt uit de verzamelingStricker stamt.
Het omschrift op de voorzijde vermeldt als muntheer "Willem, heer van Bergh en
Byland". In de late veertiende en vroege vijftiende eeuw zijn twee heren van Bergh met de
voornaam Willem bekend. Willem I regeerde van 1354 tot 1387, en Willem II van 1416 tot
1465. Aangezien Van der Chijs het Gelderse origineel toeschreef aan hertog Willem na diens
opvolging in Gulik in 1393 en Willem I van Bergh in 1387 was overleden, schreef hij de
Berghse navolging logischerwijs toe aan Willem II. Verder merkte Van der Chijs bij deze
"manke en ellendige navolging" op: "Men ziet, dat het Huis Byland [..] thans eerst op deze
munt vermeld wordt" (1852: 207). Grolle vermeldt echter een navolging van een Gelderse
leeuwengroot op naam van Willem I van Bergh, met als voorzijdenomschrift
"GVILHELMVS DNS DE BILLAN" (1993: 135-136, nr. 4.1.2) oftewel "Willem, heer van
de Bylandt". Beide Willems voerden de titel "heer van den Bergh en van Bylandt" (Van
Schilfgaarde 1932: 20-29).
Nu zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kan het te Kleef gevonden exemplaar
daadwerkelijk in het Gulikse Bergheim zijn geslagen. In dat geval is het atelier in Bergheim
mogelijk nog onder Willem-zoon actief geweest. Gezien het ontbreken van andere munten uit
dit atelier lijkt dat niet waarschijnlijk. Het alternatief is dat de Bergheimse munt voor
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
11/15
Willem-vader is geslagen, maar dan moet de munt uiterlijk in 1393 zijn geproduceerd en
zouden de munten uit het Overkwartier navolgingen zijn.
Ten tweede kan Justen zich ook bij de beschrijving van deze munt hebben vergist. In
dat geval is het plausibel dat de Berghse munt uit de vondst Kleef 1846 stamt. Tenzij wordt
aangenomen dat de munten uit het Overkwartier navolgingen zijn van de Berghse munt,
zouden ze dus moeten zijn geslagen voor de dood van Willem I van Bergh in 1387. Het is
onwaarschijnlijk dat dit type het eerst in Bergh is geslagen: daarvan zijn, net als van demeeste andere heerlijke munten, praktisch alleen maar navolgingen bekend. Als de Berghse
munt een navolging is én dit exemplaar uit de vondst Kleef 1846 stamt, dan is dit sluitend
bewijs dat dit type in het Overkwartier al is ingevoerd voor de dood van Willem-vader en
moeten ze zelfs uit de jaren 1380 stammen.
4.2 De titel "Hertog van Gulik en Gelre" en de politieke situatie
Een argument tegen de geformuleerde hypothese is de titel "Hertog van Gulik en Gelre". Kan
hiermee Willem-vader bedoeld zijn, ondanks het feit dat hij nooit als Gelders hertog is
gehuldigd? Het antwoord moet bevestigend zijn. Dit blijkt uit ten minste twee documenten.
Op 23 maart 1379 sluiten vader en zoon een verdrag met de Franse koning Karel. De vader
wordt in de tekst genoemd "ducem Julliacensum et Ghelrensem", terwijl de zoon "ducem
Ghelrensem et comitem de Zuytphennia" heet (Hulshof 1912: 27-28). Twee jaar later wordt
een vredesverdrag gesloten tussen de Luikse bisschop Arndt van Hoorne en de stad Luik
enerzijds en anderzijds "Willem bi derselver genaden hertzoge van Guilge ind van Gelre, ind
Wilhem hertoge van Gelre ind greve van Zutphen" de dato 2 juli 1381 (Nijhoff III: 81; vgl.
Lacomblet III: 858, met een licht afwijkende spelling). Deze formuleringen uit officiële
documenten laten zien dat Willem-vader ook wel als "hertog van Gulik en Gelre" werd
aangeduid. Dit toont aan dat op de munten wel degelijk Willem-vader kan zijn bedoeld. Dat
zijn zoon in 1379 en 1381 "hertog en Gelre en graaf van Zutphen" heette, pleit zelfs tegen
toeschrijving aan Willem-zoon, tenminste: als de datering van de munten voor 1393 correct is.
Verder kan van belang zijn dat Willem-zoon op 21 december 1377, dus kort na zijn aantreden
als Gelders hertog, de heerlijkheid Montfort, Nieuwstadt, Erkelenz, Kriekenbeek en Kessel,
inclusief de stad Venlo, als lijftocht opdroeg aan zijn moeder Maria van Gelre (Nijhoff III:
81). Op diezelfde dag verzoekt hij de Venlonaren om Maria als " rechte vrouwe" te erkennen
(Franquinet 1872: 15, doc 23). Een dag later krijgt de stad Erkelenz hetzelfde verzoek
(Maeckl 1903: 254-255). Maria treedt dan ook herhaaldelijk in staatszaken op, tot zij als
weduwe op 28 december 1393 afstand doet van haar rechten op Erkelenz, Horst, Kessel,
Kriekenbeek, Montfort en Venlo (Lacomblet III: 1000). Op 5 januari 1394 verzoekt en gelast
Maria de Venlonaren om haar zoon te erkennen als heer (Franquinet 1872: 20, doc 36). Ze
had overigens geen rechten in Roermond.
Maria van Gelre genoot dus in de periode 1377-1393 het vruchtgebruik van een groot
deel van het Overkwartier. De muntplaatsen Erkelenz en Venlo vielen daaronder, maar
Roermond niet. Het is nu denkbaar, dat Maria op naam van haar man en ongetwijfeld met
medeweten van haar zoon in Erkelenz en Venlo heeft laten munten.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
12/15
4.3 De nagevolgde munten
Zoals bij de beschrijvingen van de munten al is gebleken, zijn de meeste navolgingen uit het
Overkwartier gebaseerd op voorbeelden uit de jaren 1380. De Venlose torentjesgroot of
schuerken is gebaseerd op de Brabantse, die vanaf april 1380 te Leuven werd geslagen. Deze
navolging is wel erg getrouw: het is de enige munt waarop de naam van Willem niet met een
"i" maar een "e" is gespeld. De reden moet zijn geweest dat het omschrift op het Brabantseorigineel WEnCEL luidt en dat WELhEl daar meer op lijkt dan WILhEL. Een zelfde
opmerking geldt de vorm van V van Venlo op de keerzijde: deze lijkt het meest op een L, en
daarmee op de eerste letter van LOVAnIES op het Brabantse schuerken. Dit nauwgezet
navolgen is ongetwijfeld bedoeld geweest om de Venlose munt voor de Brabantse te laten
doorgaan, en suggereert dat de navolging van kort na de introductie van het Leuvense
origineel dateert. Als de Venlose munt pas na december 1393 geslagen zou zijn, ontbreekt
een duidelijke logica waarom (a) de navolging zou getrouw was ondanks het feit dat het
origineel in Brabant al was opgevolgd door meerdere emissies (waarvan de leliaart bovendien
ook nog in Venlo werd nagevolgd), en (b) niet de Torentjesgroot van 1392 en 1393 (W 417)
werd nagevolgd. Een andere navolging van het schuerken bewijst dat deze munt al snel na de
introductie in het Rijnland aantrekkelijk genoeg was om na te volgen. Het "schuerken" van
de tweede emissie is te Gangelt nagevolgd voor Frederik II van Meurs. Diens regering begonin 1375. Hij verkocht Gangelt in 1383, zodat de Gangeltse schuerkens tussen 1380 en 1383
zijn te dateren. Ze waren vermoedelijk bedoeld voor circulatie in de Nederlanden, aangezien
de munt in het Rijnland nauwelijks bekend was (Noss 1927: 126-128). Deze navolging
bewijst dat de munt in de beginjaren 1380 aantrekkelijk genoeg was om als voorbeeld te
dienen.
De dubbele groot van Venlo toont net als de sterling op naam van Willem-voogd en de
torentjesgroot en de Brabantse originelen een wapen met twee enkele en twee dubbele
leeuwen. Dit is als Brabants-Limburgs, maar ook als Gelders-Guliks te zien. Merkwaardig is
dat in Erkelenz en Roermond twee gaande leeuwen (een enkele en een dubbele) werden
gevoerd. Mogelijk is op de Venlose dubbele groot het al op de sterling en torentjesgroot
gevoerde wapen gehandhaafd bij de invoering van de dubbele groot, die kort na of gelijktijdigin Erkelenz en/of Roermond is ingevoerd. Opvallend is verder de grote variatie in de dubbele
groten van Venlo, en mindere mate die van Erkelenz. Van Roermond zijn de meeste
exemplaren bekend, maar slechts vier varianten die bovendien slechts geringe afwijkingen
van elkaar vertonen.
4.4 De muntmeesters?
Op 11 februari 1380 benoemde "Willem van Gulich, bi der genade Gods, Hertoge van Gelre
ende Greve van Zutphen", vier muntmeesters voor een periode van zes jaar: Gadert van
Stramprade, Henric Hertman, Johanne van den Putte en Gheerken van Hynsberge”. De munt
zou liggen "in onser stat van Arnhem of in anderen onsen steden daer hem des ghenoghet ".
Zij moesten munten "enen gulden hellinch mit unser wapenen also guet als onse lieve Here
ende neve die Hertoge van Hollant doet munten" alsmede "eijnen silveren penninck die sal
heten eijn grote" (Roest 1895; HA aanwinsten Buren 1941 nr 28 folio 13-13v). De
benoeming van maar liefst vier muntmeesters tegelijkertijd en de open formulering over de
plaats van de munt hangt mogelijk samen met de muntslag in het Overkwartier. Gadert van
Stramprade was tot 1 februari 1390 muntmeester te Arnhem, en is als Gelders muntmeester
ook actief geweest in 1379 (Harderwijk) (Verkerk 1992: 623-624). De andere drie personen
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
13/15
zouden in Erkelenz, Roermond en Venlo gewerkt kunnen hebben: de dubbele groten zouden
dan voor het eerst in 1380 zijn geslagen. Lang kan deze muntslag niet geduurd hebben: bij
ordonnantie van 17 september 1381 werd weer een nieuwe munt ingevoerd, die moest gelden
"alle onse lant doer " en dus ook in het Overkwartier (Van der Chijs 1852: 272).
5. Conclusie
De munten uit het Overkwartier op naam van "Willem van Gulik en Gelre" zijn tot nu toe
altijd toegeschreven aan de Gelderse hertog Willem van Gulik en gedateerd in de periode
1393-1402. In 1393 volgde Willem zijn vader namelijk op als hertog van Gulik. Het enige
argument voor deze toeschrijving was de gebruikte titel. Een eerste conclusie is dat dit
argument niet steekhoudend is: de titel "hertog van Gulik en Gelre" is in 1379 en 1381 door
Willem-vader gebruikt, terwijl Willem-zoon tot de dood van zijn vader op Arnhemse munten
altijd met "hertog van Gelre en graaf van Zutphen" is aangeduid en na de dood met "hertog
van Gelre en Gulik en graaf van Zutphen". Het enige argument dat voor toeschrijving aan
Willem-zoon is gebruikt pleit bij nadere beschouwing juist voor Willem-vader.
Een tweede conclusie is dat twee argumenten pleiten voor een vroegere datering dan 1393.
De gebruikte voorbeelden en de aanwezigheid van verschillende typen in de vondst Kleef
1846 suggereren dat de muntslag zeker al in de jaren 1380 zijn geslagen. De vondst Kleef
1846 had hier sluitend bewijs kunnen leveren, maar helaas is de cruciale munt uit deze vondst,
een navolging van de dubbele groot uit het Overkwartier, onvoldoende accuraat beschreven.
Een alternatief voor de bestaande historie luidt als volgt. Vanaf 1374 of kort daarna liet
Willem-vader als voogd voor zijn zoon te Venlo munten. De dubbele groten uit Erkelenz en
Roermond horen bij de ordonnantie van 1 februari 1380: er zijn toen vier muntmeesters
aangesteld, van wie Gadert van Stramprade in deze periode aantoonbaar in Arnhem en
Harderwijk werkte. De overige drie werkten in Erkelenz, Roermond en Venlo. Omdat de
muntordonnantie van 17 september 1381 bepaalt dat de nieuwe munt in heel Gelre gangbaarzal zijn, betekende dit mogelijk het eind van de muntslag te Erkelenz en Roermond. In Venlo
is doorgemunt, zoals blijkt uit een navolging van de in 1387 ingevoerde Brabants-Vlaamse
leliaart. Een verklaring kan zijn, dat de inkomsten uit de munt toevloeiden aan Maria van
Gelre. Zij genoot immers het vruchtgebruik van de stad Venlo en kan op gezag van haar
echtgenoot Willem van Gulik hebben gemunt. Gezien de variëteit aan typen doet de Venlose
muntslag ook eerder denken aan hagemunterij dan aan een officiële Gelderse aanmunting. Ze
wekken eerder de indruk van een aantal afzonderlijke emissies op ad hoc-basis in plaats van
een samenhangend monetair stelsel.
Dit scenario lijkt weliswaar plausibeler dan de bestaande toeschrijving, maar is ook
niet zonder problemen. Met name de positie van Erkelenz en Roermond behoeft nadere
verklaring. De titel op de munten uit deze steden zou namelijk verwijzen naar Willem-vader,terwijl de ordonnantie van 1 februari 1380 door Willem-zoon is uitgevaardigd. Bovendien
behield de laatste zich bij de erkenning van de rechten van de stad Roermond op 26 juli 1380
uitdrukkelijk het recht van munt voor (Van Bree 1989: 148), waarvan zijn voorganger
Reinoud III op 11 september 1371 afstand had gedaan (Van Bree 1989: 144). Een verklaring
kan zijn dat de inkomsten uit de munt aan Maria van Gelre toevloeiden, die de titel van haar
man gebruikte. Wellicht kan nader onderzoek naar de rechten van de genoemde personen
hierover uitsluitsel geven.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
14/15
Legenda
HA Hertogelijk Archief (in Gelders Archief, Arnhem)
KBA Koninklijke Bibliotheek van België (Brussel)
KPK Koninklijk Penningkabinet (Leiden)NUMIS Numismatisch informatiesysteem (beheerd door het Geld- en Bankmuseum)
TMNK Teylers Museum Numismatisch Kabinet (Haarlem)
Dankwoord
Ik dank de (anonieme) beoordelaars voor de Prijsvraag en Paul Moors voor hun commentaren
op een eerdere versie van dit artikel.
Referenties
Acquoy, J. (1914) De Cameraars-rekeningen van Deventer; Zevende deel. 1388-1393,
Deventer: Deventer Boek- en Steendrukkerij.
Alberts, W.J. (1967) De stadsrekeningen van Arnhem; deel I , Groningen: J.B. Wolters.
Bom, G.A. (1859) [Catalogus] , Amsterdam: Bom.
Bree, G. van (1989) Inventaris van de oude archieven van de stad Roermond; 1259-1795,
Roermond: Van der Marck.
Chijs, P.O. van der (1852) De munten van de voormalige graven en hertogen van Gelderland
van de vroegste tijden tot aan de pacificatie van Gend , Haarlem: Erven F. Bohn.
Dodt van Flensburg, J.J. (1846), Archief voor Kerkelijke en Wereldsche Geschiedenissen,
inzonderheid van Utrecht , Utrecht: N. van der Monde.
Ghyssens, J. (1983) Essai de classement chronologique des monnaies brabançonnes depuis
Godefroid 1er (1096-1140) jusqu'à la duchesse Jeanne (1355-1406), Brussel: Jean
Elsen.
Grolle, J.J. (1993) De muntslag van de heren van den Bergh ca 1320 - ca 1440, Jaarboek voor
Munt- en Penningkunde 80, pp. 103-164.
Grolle, J.J. (2000) De muntslag van de graven van Holland tot de Bourgondische unificatie in
1434, Amsterdam: De Nederlandsche Bank.
Hulshof, A. (1912) Oorkonden aangaande de betrekkingen der Geldersche vorsten tot
Frankrijk , Arnhem: Gouda Quint.
Janssen, W. (2003) De geschiedenis van Gelre tot het Tractaat van Venlo in 1543 - eenoverzicht, in: Evers, M., W.T.M. Frijhoff, G. Nijsten, B. Thissen, G.H.A. Venner &
J.M. van Winter (red.), Het hertogdom Gelre; Geschiedenis, Kunst en Cultuur tussen
Maas, Rijn en IJssel, Utrecht: Matrijs, pp. 18-32.
Justen, A. (1848) Notice sur un dépot de monnaies découvert près de Cléves, Revue Belge de
Numismatique I(IV), 305-314.
8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders
15/15
Lacomblet, T.J. (1858) Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins oder des Erzstifts
Cöln, der Fürstenthümer Jülich und Berg, Geldern, Mark, und der Reichsstifte Elten,
Essen und Werden; Aus den Quellen erläutert; Deel III , Düsseldorf: J. Wolf.
Maeckl, J. (1903) Einige Urkunden aus dem Archiv der Stadt Erkelenz, Bijdragen en
Mededelingen "Gelre" , 6, pp. 249-261.
Meer, G. van der (1959) De vondst Arnhem 1957, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 46,pp. 1-36.
Noss, A. (1927) Die Münzen von Jülich, Mörs und Alpen, München: Kress & Hornung.
Noss, A. (1931) Die Münzen der Grafe und Herzoge von Kleve, München: Kress & Hornung.
Roest, Th.M. (1874) Quelques monnaies inédites de la Gueldre, Revue de la Numismatique
Belge 30, pp. 268-284.
Roest, Th.M. (1893) Essai de classification des monnaies du Comté puis Duché de Gueldre,
Brussels: J. Goemaere.
Roest, Th.M. (1895) Le florin dit "Strampraidsche gulden", Revue Belge de Numismatique 51,
pp. 99-105.
Roye van Wichen, A.-J.-B. de (1847) Eenige middeleeuwsche munten, noodmunten en
zeldzame penningen, Nijmegen: C.A. Vieweg.
Sassen, A. (1913) Bijdrage tot de kennis van het Nederlandsch muntwezen in de
middeleeuwen. (1342-1343), Tijdschrift van het Nederlandsch Genootschap voor
Munt- en Penningkunde 21, pp. 85-110.
Schilfgaarde, A.P. van (1932) Het archief van het huis Bergh, Nijmegen: Thieme.
Serrure, C.A. (1860) Histoire de la souveraineté de 's Heerenberg, Den Haag/Parijs: Martinus
Nijhoff/Camille Rollin.
Thoma, W. (2003) Muntslag op het grondgebied van het hertogdom Gelre - de stand van het
onderzoek, in: Evers, M., W.T.M. Frijhoff, G. Nijsten, B. Thissen, G.H.A. Venner &
J.M. van Winter (red.), Het hertogdom Gelre; Geschiedenis, Kunst en Cultuur tussen
Maas, Rijn en IJssel, Utrecht: Matrijs, pp. 264-281.
Verkerk, C.L. (1992) Coulissen van de macht; Een sociaal-institutionele studie betreffende de
samenstelling van het bestuur van Arnhem in de middeleeuwen en een bijdrage tot de
studie van stedelijke elitevorming, Hilversum: Verloren.
Witte, A. de (1894) Histoire monétaire des comtes de Louvain, ducs de Brabant et marquis du
Saint Empire Romain, Antwerpen