De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

Embed Size (px)

Citation preview

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    1/15

    De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371

    door Jos BENDERS

    Gepubliceerd in: 2004, Maandblad voor Numismatiek 14: 198-205 & 15: 9-15.

    Na de dood van de kinderloze hertog Reinoud III op 4 december 1371 brak in het hertogdom

    Gelre een successieoorlog uit tussen Reinoud's halfzusters Mechteld en Maria. Maria was

    getrouwd met de Gulikse hertog Willem II. Het echtpaar maakte aanspraak op de Gelderse

    titel voor hun zoon Willem. Zij hadden uiteindelijk succes en op 29 november 1377 trad

    Willem aan als hertog van Gelre. Na de dood van zijn vader in 1393 werd hij tevens hertog

    van Gulik. Willem stierf in 1402.

    Uit deze periode zijn verschillende

    munten uit het zogenaamde

    "Overkwartier" bekend. Dit zuide-

    lijke deel van Gelre was geografischgescheiden van de drie noordelijke

    kwartieren (Arnhem, Nijmegen en

    Zutphen). De munten uit het Over-

    kwartier vertonen nauwelijks over-

    eenkomst met de munten uit het

    noorden, maar des te meer met de

    munten van het aangrenzende,

    economisch sterke Brabant.

    Dit artikel geeft een overzicht van de

    uit het Overkwartier bekende munten.

    De meeste zijn weliswaar al eerderbeschreven, maar in verschillende

    publicaties (Van der Chijs 1852;

    Roest 1874; Roest 1893) waardoor

    een compleet overzicht ontbreekt.

    Daarnaast valt te betwijfelen of alle in

    de aangehaalde literatuur gegeven

    toeschrijvingen en dateringen wel

    correct zijn.

    De structuur is als volgt. Ten eerste

    wordt de historische context kort

    geschetst. Vervolgens komen de munten aan de orde die Willem II van Gulik als voogd voorzijn nog minderjarige zoon heeft laten slaan. Daarna komen de munten op naam van Willem

    van Gelre en Gulik aan de orde. Daarop volgt een betoog over de datering van diens munten.

    Waar opportuun zal ter vermijding van verwarring Willem II van Gulik als "Willem-vader" en

    de Gelderse hertog als "Willem-zoon" worden aangeduid. Tot slot van deze inleiding twee

    methodologische opmerkingen. Ten eerste is bij de beschrijving van de documenten

    uitgegaan van gepubliceerde transcripties. Ten tweede zijn de beschreven munten persoonlijk

    bekeken, met uitzondering van de exemplaren uit het Teylers Museum waarvan betrouwbaar

    geachte beschrijvingen beschikbaar zijn gesteld.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    2/15

     

    1. Historische context 

    Vermoedelijk in het eerste kwart van de elfde eeuw verwierf een voorvader van de graven

    (vanaf 1339 hertogen) van Gelre een territorium rond de plaats Wassenberg (ten oosten van

    Roermond). Hoewel de exacte wordingsgeschiedenis onduidelijk is, kan in ieder gevalgesteld worden dat de Wassenbergse heersersfamilie haar bezittingen snel wist uit te breiden.

    Daartoe behoren gebieden in de Betuwe, op de Veluwe en in de regio rond de huidige stad

    Geldern. In de laatste plaats lag een burcht, die een belangrijk machtscentrum werd. In 1096

    noemde graaf Gerard zich "van Gelre", terwijl hij zich in 1087 nog als "van Wassenberg"

    betitelde. In 1107 kwam Wassenberg zelfs aan het hertogdom Limburg, en wel als

    bruidschat. Het huwelijk van een zoon of kleinzoon van de genoemde graaf Gerard met

    Judith van Zutphen leidde uiteindelijk tot een aanzienlijke gebiedsuitbreiding in het noorden:

    het belangrijke graafschap Zutphen. Hendrik, zoon van Gerard en Judith van Zutphen,

    regeerde van 1138 tot 1182 als eerste graaf van Gelre en Zutphen. Van zijn nazaten wist met

    name achterkleinzoon Otto II (regerend van 1229 tot 1271) het Gelderse gebied te vergroten.

    De stad Nijmegen werd hem in 1247 verpand. In het zuiden verwierf Otto II onder meer Born

    (1234), Kriekenbeek (1243) en Linne (1258). Onder zijn zoon Reinoud II (1271-1326) kwameen belangrijk deel van het graafschap Kessel (1279) in Gelders bezit, maar de poging om het

    hertogdom Limburg in te palmen liep spaak met de slag bij Wörringen (1288).

    Hoewel ook na 1288 nog de nodige wijzigingen plaats vonden, bleef het grote beeld

    onaangetast: het Gelders gebied bestond uit een groot aaneengesloten gebied in het noorden

    en een afzonderlijke regio in het zuiden. In het midden van de veertiende eeuw zijn de eerste

    tekenen aanwijsbaar voor de latere administratieve indeling in de vier Gelderse "kwartieren".

    Het zuidelijke kwartier wordt in de regel "Overkwartier" genoemd. De hoofdstad was

    Roermond. Enkele andere belangrijke steden in het Overkwartier waren Erkelenz, Geldern,

    Goch, Straelen en Venlo (Janssen 2003).

    Economisch was het Overkwartier in belangrijke mate gericht op het Rijnland,

    Brabant en Luik. De Maas was een belangrijke verkeersader in noord-zuid richting, en eentweede route van belang was het handelsverkeer tussen rijke regio's in het westen en het

    Rijnland met de metropool Keulen in het oosten. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat

    het geldstelsel in het Overkwartier afweek van dat in de rest van Gelre. In het zuiden rekende

    men in marken, in het noorden (overwegend) in ponden. Belangrijker was het verschil in

    muntcirculatie: in het Overkwartier circuleerden andere munttypen dan in de rest van Gelre.

    Vanaf ergens in de jaren 1340 tot het begin van de regering van hertog Reinoud IV in 1402

    speelde men hierop gedurende enkele perioden in. In de periode 1340 en 1350 vond hier

    onder hertog Reinoud III (1343-1361 & 1371) en regent Eduard (1352-1361) de bulk van de

    Gelderse muntproductie plaats. In 1342 blijkt er in Roermond een munthuis actief (Sassen

    1913). Onder hertog Eduard (1361-1371) is voornamelijk in Arnhem gemunt, ofschoon ook

    enkele munten uit Nijmegen en Venlo bekend zijn. Het zwaartepunt van de muntslag was dus

    duidelijk naar het noorden verschoven.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    3/15

    2. Willem voogd (1372-1377) te Venlo 

    Op naam van "Willem, hertog van Gulik voogd van Gelre" is de volgende munt bekend:

    Plak Venlo

    Zittende leeuw, getooid met helm met pauwenveren

    a +WILHELMVS:DEI:GRA:DVX leeuwtje IVL[..]GELR (interpunctie kruisjes)

    (buitencirkel) +BNEDICTVS:QVI:VENIT:IN:NOMINE:DOMINI (interpunctie kruisjes

    of blad)

    (binnencirkel) +MOHETA blad DE blad VEnEnSIS' 

    vo Arnhem #51; KPK 1960.174 (3,115 gr)

    b +WILhELMVS:DEI:GRA:DVX  leeuwtje IVLISMVB:GEL'  (interpunctie twee

    kruisjes)

    (buitencirkel) +BHEDICTVS:QVI:VEHIT:IH:HOmIHE:DOmIHI (interpunctie twee

    kruisjes)

    (binnencirkel) +MOHETA.DE.VENENSI'x (interpunctie kruis)

    KPK 191 (2,435 gr; uitgebroken)

    Voor een nadere datering is een drietal gegevens van belang. Ten eerste is Venlo in januari

    1374 in handen van de partij van Mechteld. Dit blijkt uit een document waarin Willem van

    Gulik en zijn vrouw Maria beloven om de rechten van de stad te bevestigen wanneer Venlo in

    hun bezit zal zijn. Op 21 december 1374 blijkt dat het geval: de Gulikse hertog en zijn

    gemalin vaardigden dan een ordonnantie in de stad uit (Franquinet 1872: 33-34). Hieruit valtop te maken dat de stad in de loop van 1374 van partij is gewisseld. Mogelijk gebeurde dit

    naar aanleiding van de Vrede van Straelen van 28 april 1374. Daarbij werd bepaald dat Maria

    al het land op de linkeroevers van de Waal en de Rijn in bezit zou krijgen, overigens met

    uitzondering van de stad Geldern (Lacomblet III: 649-651, # 755).

    Ten tweede hoort de Venlose plak bij de sluitmunten van de vondst Arnhem 1957. Vanwege

    het ontbreken van Harderwijkse munten van Arnold van Hoorne stelde Van der Meer als

    verbergingsdatum "voor of niet ver na 1375" (1959: 1). Als Grolle's identificatie van een

    aantal in deze vondst aangetroffen Hollandse plakken met de emissie van 20 juli 1376 correct

    is (2000: 121), dan moet de begraafdatum overigens op augustus 1376 of later worden

    gesteld.

    Ten derde gaf de Kleefse graaf Adolf I zijn muntmeester op 7 oktober 1377 opdracht een"gulden" van zes "brabantsen" te slaan die zo goed was als de Venlose munten van hertog

    Willem van Gulik en Gelre (Noss 1931: 69-74).

    Uit deze gegevens valt te concluderen dat Willem voogd op zijn vroegst in de loop van 1374,

    vermoedelijk in 1375 of 1376, en zeker voor oktober 1377 te Venlo heeft gemunt.

    Onderstaande sterling is aan Willem-zoon toegeschreven (Roest 1893: 60).

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    4/15

    Sterling / brabantse (kwart groot)

    vz .DVX.-.WILh.-.ELIIV. kz +MOnETA:VEnLEnSI'x (interpunctie dubbele bolletjes)

    Roest 174 = KPK 245 (1,11 gr)

    Dit type sterling is in 1329 voor het eerst geslagen voor de Brabantse hertog Jan III. De

    Brabantse sterling is tot 1337 in aanzienlijke hoeveelheden gemunt, en wel te Brussel, Halen,

    Leuven, Maastricht en mogelijk Dalhem. Het aantal navolgingen is talrijk, waarbij de

    Gulikse het meest relevant zijn voor de datering van de Venlose. In Gulik heeft hertog

    Willem I (1328-1361) te Düren (Noss 38) en Dülken (Noss 40) sterlingen laten slaan. Zijn

    opvolger Willem II, de vader van de latere Gelderse hertog, heeft deze aanmunting

    aanvankelijk gecontinueerd. De sterlingen vermelden de hertogstitel, en zijn daarmee op

    1356 en later te dateren: in dat jaar werd de Gulikse graaf immers tot hertog verheven.

    Verder wees Noss erop dat dit type sterling ook bekend is van het aangrenzende maar minderbelangrijke Berg. Daar is de sterling vanaf 1360 voor korte tijd geslagen, maar Noss

    vermoedde dat Gulik eerder was (1927: 37-39). Hoe dit ook zij, de Gulikse sterlingen zijn te

    dateren in de jaren 1360 en 1370.

    Opvallend aan de Venlose sterling is het eind van het omschrift op de voorzijde. In

    plaats van DVX WILhELMV staat er DVX WILhELIIV. De beide poten van M zijn niet

    met elkaar verbonden, waardoor het lijkt alsof er twee I's staan. Dit komt overeen met

    Gulikse sterlingen uit Bergheim (Noss 46-47). De interpunctie wijkt echter af van die op de

    Bergheimse exemplaren. Ze komt echter overeen met een te Dülken geslagen sterling (Noss

    49), zodat in ieder geval geen sprake is van een identiek stempel. Er is echter nog een tweede

    opvallende overeenkomst tussen enkele Gulikse sterlingen (Noss 47 en 50, respectievelijk uit

    Bergheim en Dülken) en die uit Venlo: in het eerste en vierde kwartier staat een leeuw metdubbele staart, terwijl het tweede en het derde kwartier een leeuw met enkele staart toont. Op

    het Brabantse origineel en de meeste Gulikse navolgingen (Noss 43, 46, 49 en 51,

    respectievelijk geslagen te Düren, Bergheim, Dülken en Gulik) is dit precies andersom.

    Gezien de overeenkomsten tussen genoemde Gulikse en de Venlose sterlings ligt het voor de

    hand de Venlose aan Willem-voogd toe te schrijven, en niet aan zijn zoon zoals Roest (1893:

    60) deed. In dat geval moeten de letters "IIV" / "MV" mogelijk begrepen worden als

    afkorting van "mumboir" oftewel "voogd", en niet als laatste letters van de naam

    "Wilhelmus". Het omschrift van de Venlose munt hoefde daarvoor niet te worden aangepast

    zoals op de Venlose plak waarop Willem als voogd staat vermeld. Hoe dit ook zij, de

    Venlose sterling wijst op een nauw verband tussen het Venlose atelier en dat te Gulik. Een

    directe vergelijking van de oorspronkelijke stukken kan hierover misschien meer

    duidelijkheid verschaffen.

    3. De munten op naam van hertog Willem 

    In het Overkwartier is gemunt te Erkelenz, Roermond en Venlo. De presentatie begint met

    Venlose munten, omdat uit deze plaats het grootste aantal typen bekend is. De munten worden

    hier per muntplaats gepresenteerd, en wel in de volgorde van de introductie van het origineel.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    5/15

     

    Torentjesgroot ("schuerken") (Roest: "halve groot")

    a vz Mo-nETA.nOVA.-.LEnLHEn (interpunctie kruisjes)

    kz +WELhEL:DEI:GRA:IVL:I:GEL:DVC (interpunctie bloemetjes)

    R1874-11; TMNK 6159 (1,188 gr; R 175); TMNK 6160 (1,068 gr; R74-11)

    b vz Mo-nETA.nOVA.-.LEnLHEn (interpunctie kruisjes)

    kz +WELhEL:DEI:GRA:IVL:I:GEL:DVC (interpunctie bloemetjes)

    KPK 242 (1,03 gr)

    c vz Mo-n[..]VEnLIEhE' 

    kz +WELhEL[..]VC 

    TMNK 6161 (0,618 gr uitgebroken; R74-11a)

    Deze munt is een navolging van het Brabantse "schuerken", ook wel "Torentjesgroot"

    genoemd. Van dit type worden drie emissies onderscheiden: een eerste emissie van juli 1375

    (De Witte 401-402), en tweede vanaf april 1380 (W 403-404) en een derde met een lichtelijk

    gewijzigde vormgeving (W 417) geslagen in juni 1392 en juli 1393 (Ghyssens 1983: XXV &

    XXVII). De Venlose munt is een navolging van de tweede emissie van april 1380, wat blijkt

    uit de plaatsing van de letters MO tussen beide torens en het omschrift MOnETA nOVA.

    Groot leliaart

    vz WILhELmVS:DVXIVLIE:GELRE / WILhEL' in veld

    kz (buitencirkel) +SIT.nOmEn.DOmInI.BEnEDICT (interpunctie bloemetjes)

    (binnencirkel) +MOnETA blad VEnDEL 

    vdCh 8,12

    TNMK 6158 (1,833 gr)

    De groot leliaart is voor het eerst geslagen voor Johanna van Brabant, en wel in 1387. De

    voorzijde toont het twee wapens: het gecombineerde Guliks-Gelderse rechts en een

    enkelstaartige leeuw links.

    "Kwart groot"

    vz +WILhELMVS:D[..]IVLA (interpunctie twee sterretjes)

    kz +MOnETA:DE:VEnLEnSI 

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    6/15

    vdCh 30,6 (0,45 gr)

    Volgens Van der Chijs bevond deze munt zich in de verzameling van Luitenant De Veije te

    Arnhem (1852: 381). Omdat de munt vooralsnog niet is teruggevonden, past een voorbehoud

    bij het bestaan ervan. De keerzijde bevatte de dubbelstaartige Gelderse leeuw. Het omschrift

    op de voorzijde is maar deels leesbaar, maar het lijkt alsof de Gelderse titel niet staat vermeld.

    Een voorbehoud past ook bij de denominatie "kwart groot". Van der Chijs noemde demunt een halve groot of denier (zilveren penning)?" (1852: 380). De voorzijde van de munt is

    gebaseerd op een deelstuk van de Gelderse herengroot (Van der Chijs 7-12), die op zijn

    vroegst in het laatste kwartaal van 1388 en waarschijnlijk in de loop van 1389 is ingevoerd.

    De halve groot hiervan meet ongeveer 20 mm, de kwart 16 à 17 mm. De Venlose munt zoals

    afgebeeld in Van der Chijs meet 16,5 tot 18 mm en sluit dus het beste aan bij de kwart

    herengroot.

    De bekendste en minst zeldzame munten van het Overkwartier zijn de dubbele groten.

    Behalve van Venlo zijn ze bekend van Erkelenz en Roermond. Van de dubbele groot bestaan

    drie typen, die veel op elkaar lijken. De exemplaren uit Erkelenz en Roermond tonen op de

    voorzijde de Gulikse en Gelderse leeuw naast elkaar, terwijl op de Venlose dubbele groten het

    in vier kwartieren verdeelde Brabantse wapen staat.

    Dubbele groot

    a *WILh'*DVX*-*IVL*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVIS* (interpunctie dubbele bloemetjes)

    vdCh 8,10; T 6154 (1,995 gr; ex De Roye van Wichen)

    b *WILh'*DVX*-*IVL*z*GELR (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITA (interpunctie bloemetjes)

    R 173 = KPK 241 (1,92 gr)

    c *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITA' (interpunctie bloemetjes)

    R 173* = T 6157 (2,072 gr)

    d *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITS (interpunctie bloemetjes)

    T 6156 (2,138 gr; R 172)

    e *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*VEnLEnSIS*CIVITAS (interpunctie bloemetjes)

    T 6155 (2,089 gr; R 171)

    f *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie (dubbele) bloemetjes)

    lelie MOnETA*WEnLEnSIS*EIVITA' (interpunctie bloemetjes)

    vd Ch 8,11

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    7/15

     

    De Venlose dubbele groot bestaat in twee varianten: met (vdCh 8-11 / varianten a-e) en

    zonder (vdCh 8-10 / variant f) twee staven ter weerszijden van de helm. Van de meeste is

    slechts één exemplaar bewaard gebleven. Opvallend is het grote aantal verschillende

    spelwijzen c.q. slordigheden. Het geheel creëert een wat chaotische indruk.

    Erkelenz

    Dubbele groot

    a *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)

    lelie MOnETA*EIRELEnDEnSIS* 

    vdCh 8,8; TMNK 6150 (2,355 gr; ex De Roye van Wichen)

    b *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)

    lelie MOnETA*EIRELENDEnSIS* 

    KPK 239 (2,60 gr)

    c *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)

    lelie MONETA*EIRCLENDENSIS* (interpunctie twee bloemetjes)

    R 169 = TMNK 6151 (2,133 gr); TMNK 6152 (1,942 gr

    d *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie twee bloemetjes)

    lelie MONETA*EIRKLEInDEnSIS* (interpunctie twee bloemetjes)

    vdCh 8,9; TMNK 6153 (2,058 gr)

    Nota bene: op de afbeelding in Van der Chijs lijkt de K sprekend op een R.

    Roermond

    Dubbele groot

    a *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS* (interpunctie bloemetjes)

    vdCh 8,7; KPK 236 (2,325 gr)

    b *WILh'*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)

    lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS' (interpunctie bloemetjes)

    KPK 237 (2,50 gr)

    c *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    8/15

      lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS' (interpunctie bloemetjes)

    KBA (2,20 gr)

    d *WILh*DVX*-*IVL'*z*GEL'* (interpunctie bloemetjes)

    lelie MOnETA*RVREMVnDEnSIS (interpunctie bloemetjes)

    TMNK 6149 (2,393 gr)

    Van der Chijs vermeldt ook nog een exemplaar met een kruis in plaats van een lelie aan het

    begin van het omschrift (1852: 62).

    4. Datering 

    Vanwege de titel "hertog van Gulik en Gelre" zijn bovenstaande munten altijd aan Willem-

    zoon toegeschreven. Ze zouden dan dateren van na 13 december 1393, de sterfdag van hertog

    Willem I van Gulik (Van der Chijs 1852: 59-65; Roest 1893: 55-60; Thoma 2003). De

    oplettende lezer zal echter zijn opgevallen dat de meeste voorbeelden uit de jaren 1380

    stammen. Een datering van 1393 en later is dan echter merkwaardig. In de laatste twee

    decennia van de veertiende eeuw werden voortdurend nieuwe typen munten geïntroduceerd.Een voorkeur voor verouderde typen is mogelijk te verklaren als deze een goede reputatie

    hadden omdat ze meer zilver bevatten dan meer recente emissies. Gezien het grote aantal

    verschillende typen dat in circulatie was lijkt dit argument echter niet erg plausibel: zag het

    publiek door de bomen het bos nog wel, en waarom zouden deze typen dan niet juist op veel

    grotere schaal door andere muntautoriteiten zijn nagevolgd? Kortom: er is reden om aan

    bovenstaande toeschrijving te twijfelen.

    Het alternatief voor de huidige toeschrijving is de hypothese dat de munten uit het

    Overkwartier al voor 13 december 1393 zijn geslagen. De houdbaarheid van deze hypothese

    wordt in deze paragraaf onderzocht. Cruciaal voor dit onderzoek is de vondst Kleef 1846,

    waarop hier dan ook uitvoerig wordt ingegaan. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal

    andere aspecten: het gebruikte titel, de voorbeelden voor de navolgingen en de mogelijkemuntmeesters.

    4.1 Vondst Kleef 1846 

    In 1846 werd in Kleef, de hoofdstad van het gelijknamige middeleeuwse graafschap, een

    grote muntvondst gedaan. De destijds vermaarde verzamelaar De Roye van Wichen werd

    "van dien vond onderrigt" (1847: 1). Naar verluidt haastte hij zich naar Kleef, waar hij de

    eigenaar bezig trof met omsmelten. De Roye van Wichen wist echter toch nog een groot

    aantal munten te verwerven. Verder zijn enkele exemplaren door twee niet bij name

    genoemde verzamelaars werden gekocht (Justen 1848: 305).

    De Roye van Wichen beschreef de meest bijzondere exemplaren uit de vondst, die

    bovendien werden afgebeeld. Een jaar later publiceerde Justen (1848) een overzicht van de

    bewaard gebleven munten. Een uittreksel bevindt zich in het vondstarchief van het

    Koninklijk Penningkabinet (KPK) te Leiden. Volgens deze bronnen maakte een aantal van de

    hierboven beschreven munten deel uit van de vondst:

    - groot leliaart Venlo (1x);

    - dubbele groot Venlo (2x);

    - dubbele groot Erkelenz (3x);

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    9/15

    - dubbele groot Roermond (9x).

    Als sluitdatum is in het uittreksel van het KPK 1395 genoemd, vermoedelijk vanwege de

    aanwezigheid van diverse munten met de titel "Willem, hertog van Gulik en Gelre". In

    verband met de datering is een aantal argumenten van belang.

    Ten eerste bevatte de vondst 141 munten van de Kleefse graaf Adolf I, maar geenenkele van zijn zoon en opvolger Adolf II. Adolf I is gestorven op 5 september 1394. In zijn

    standaardwerk over de Kleefse muntslag spreekt Noss (1931: 91) het vermoeden uit dat Adolf

    II (1394-1448) pas in de loop van de vijftiende eeuw munten heeft laten slaan. Noss'

    argument daarvoor is dat het type van Adolf’s eerste emissie overeenkomt met de Gelderse

    groten van het type dat wel als "meeuw" bekend staat; deze zijn vanaf 1402 onder Reinoud IV

    geslagen. Noss achtte het onwaarschijnlijk dat het grote Gelre het kleinere Kleef navolgde in

    plaats van andersom. Dat in Kleef onder Adolf II pas zo laat weer is aangemunt verbaasde

    hem, aangezien Adolf overwinnaar was in de slag bij Kleverham op 7 juni 1397. Daarna zijn

    er grote sommen losgeld en dus muntbaar zilver in de staatskas gevloeid. Noss refereerde

    echter niet aan het Utrechtse Buurspraakboek, waarin op "Jaersdach" 1398 sprake is van "nye

    grote, die men tot Cleve slaet " (Dodt van Flensburg 1846: 68). Blijkbaar heeft Adolf II toch al

    in 1397 zijn eerste emissie laten aanmunten, die men dan ook zeker zou verwachten in eenmuntvondst uit zijn hoofdstad. Mogelijk is het type van zijn vader echter gecontinueerd, maar

    dan van ander gehalte en/of gewicht. In dat geval is de Utrechtse waarschuwing opmerkelijk,

    en moet er sprake geweest zijn van een relatief groot verval ten opzichte van de vroegere

    munten van hetzelfde type. Een tweede mogelijkheid is dat de Kleefse "meeuw" wel degelijk

    vanaf 1397 is geslagen, en later in Gelre is onder Reinoud IV is nagevolgd. Dat zou verklaren

    waarom in Reinoud's eerste ordonnantie, gedateerd 14 maart 1402, "dobbel Cleefse groten"

    worden genoemd (Van der Chijs 1852: 278).

    Ten tweede bevatte de vondst vijftien te Deventer geslagen plakken van de Utrechtse

    bisschop Floris van Wevelinkhoven (1379-1393), maar geen enkele munt op naam van diens

    opvolger Frederik van Blankenheim (1394-1423). In het zojuist aangehaalde Buurspraakboek

    wordt in 1396 gesteld: "so slaet men tot Deventer nye ghelt " (Dodt van Flensburg 1846: 65).De aangetroffen Deventer plakken van Wevelinkhoven bewijzen dat Deventer munten in

    Kleef circuleerden. Het ontbreken van de Deventer emissie van 1396 pleit dan ook voor een

    begraafdatum van uiterlijk 1396.

    Ten derde ontbreken Gelderse munten uit de serie Van der Chijs VIII(4-6). Deze

    worden voor het eerst genoemd op 17 mei 1396 in het Utrechtse Buurspraakboek: "so slaet

    men tot Aernem dubbel ghelresche grote, ende een wissel grote" (Dodt van Flensburg 1846:

    66). Het ontbreken van deze munten valt des te meer op omdat de vondst praktisch alle typen

    munten van Gelre bevatte, waarvan een aantal tot dan toe onbekende en zeker drie typen die

    alleen uit deze vondst bekend zijn.

    De voorlopige conclusie is dat de vondst uiterlijk in de eerste helft van 1396 begraven zal

    zijn. Potentieel doorslaggevend zou de volgende munt uit de vondst kunnen zijn, die wel doorJusten maar niet door De Roye van Wichen is beschreven. Aansluitend op de beschrijving

    van de dubbele groten van Venlo, Erkelenz en Roermond nam Justen een munt van hetzelfde

    type op, maar met als omschrift op de keerzijde:

    MONETA (helm) DE (helm) BERGHEIME 

    Het omschrift op de voorzijde geeft Justen niet. De munt is, net als voorgaande exemplaren,

    opgenomen onder die van hertog Willem van Gelre en Gulik. Helaas bleek dit exemplaar

    vooralsnog niet te traceren, noch in collecties noch in Noss' overzichtswerk over de Gulikse

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    10/15

    muntslag (1927). Noss (1927: 82-89) vermeldt sowieso geen te Bergheim geslagen munten

    voor Willem-zoon, terwijl dit atelier ook onder zijn vader hooguit sporadisch actief was.

    Mogelijk heeft Justen, die de vondst vermoedelijk niet zelf gezien heeft, een fout gemaakt bij

    de beschrijving van deze munt. In ieder geval blijkt hij niet altijd geheel zorgvuldig te zijn.

    Na de Venlose munt met "quatre lions couronnés" vervolgt hij met "même type" voor

    Erkelenz en Roermond. Uit de afbeeldingen van De Roye van Wichen blijkt echter dat de

    laatste twee gaande leeuwen naast elkaar tonen. Bovendien zijn de leeuwen op alle typenongekroond. Het valt dus te betwijfelen of Justen het zojuist genoemde omschrift wel

    (volledig?) correct heeft weergegeven. In de opsomming van het Koninklijk Penningkabinet

    van de vondst Kleef 1846 is er, al dan niet bewust, van uitgegaan dat Justen inderdaad een

    fout heeft gemaakt. In genoemde opsomming wordt de munt geïdentificeerd met de volgende

    navolging:

    vz WILh'x DnS x - x BER BIL' 

    kz kruis MOnETA DE x BERGhEnSCIA 

    vdCh 16,2 - Grolle 6.1.2.1; KPK 2348 (2,0 gr)

    Het enige bekende exemplaar van deze munt bevindt zich in het Koninklijk Penningkabinet te

    Leiden. Het is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de verzameling Stricker: Van der Chijs

    (1852) en Serrure (1860: 87) kenden alleen dit exemplaar. De verzameling Stricker is op 19

    december 1859 te Amsterdam geveild door G. Bom, die het stuk zelf gekocht heeft (Bom

    1859: 16). Bom kocht herhaaldelijk in opdracht van het Koninklijk Penningkabinet. Verder

    komt het exemplaar van het KPK, onder meer wat betreft de zwaktes en slijtages, overeen met

    de tekening uit Van der Chijs. Beide gegevens wijzen erop dat deze munt uit de verzamelingStricker stamt.

    Het omschrift op de voorzijde vermeldt als muntheer "Willem, heer van Bergh en

    Byland". In de late veertiende en vroege vijftiende eeuw zijn twee heren van Bergh met de

    voornaam Willem bekend. Willem I regeerde van 1354 tot 1387, en Willem II van 1416 tot

    1465. Aangezien Van der Chijs het Gelderse origineel toeschreef aan hertog Willem na diens

    opvolging in Gulik in 1393 en Willem I van Bergh in 1387 was overleden, schreef hij de

    Berghse navolging logischerwijs toe aan Willem II. Verder merkte Van der Chijs bij deze

    "manke en ellendige navolging" op: "Men ziet, dat het Huis Byland [..] thans eerst op deze

    munt vermeld wordt" (1852: 207). Grolle vermeldt echter een navolging van een Gelderse

    leeuwengroot op naam van Willem I van Bergh, met als voorzijdenomschrift

    "GVILHELMVS DNS DE BILLAN" (1993: 135-136, nr. 4.1.2) oftewel "Willem, heer van

    de Bylandt". Beide Willems voerden de titel "heer van den Bergh en van Bylandt" (Van

    Schilfgaarde 1932: 20-29).

    Nu zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kan het te Kleef gevonden exemplaar

    daadwerkelijk in het Gulikse Bergheim zijn geslagen. In dat geval is het atelier in Bergheim

    mogelijk nog onder Willem-zoon actief geweest. Gezien het ontbreken van andere munten uit

    dit atelier lijkt dat niet waarschijnlijk. Het alternatief is dat de Bergheimse munt voor

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    11/15

    Willem-vader is geslagen, maar dan moet de munt uiterlijk in 1393 zijn geproduceerd en

    zouden de munten uit het Overkwartier navolgingen zijn.

    Ten tweede kan Justen zich ook bij de beschrijving van deze munt hebben vergist. In

    dat geval is het plausibel dat de Berghse munt uit de vondst Kleef 1846 stamt. Tenzij wordt

    aangenomen dat de munten uit het Overkwartier navolgingen zijn van de Berghse munt,

    zouden ze dus moeten zijn geslagen voor de dood van Willem I van Bergh in 1387. Het is

    onwaarschijnlijk dat dit type het eerst in Bergh is geslagen: daarvan zijn, net als van demeeste andere heerlijke munten, praktisch alleen maar navolgingen bekend. Als de Berghse

    munt een navolging is én dit exemplaar uit de vondst Kleef 1846 stamt, dan is dit sluitend

    bewijs dat dit type in het Overkwartier al is ingevoerd voor de dood van Willem-vader en

    moeten ze zelfs uit de jaren 1380 stammen.

    4.2 De titel "Hertog van Gulik en Gelre" en de politieke situatie 

    Een argument tegen de geformuleerde hypothese is de titel "Hertog van Gulik en Gelre". Kan

    hiermee Willem-vader bedoeld zijn, ondanks het feit dat hij nooit als Gelders hertog is

    gehuldigd? Het antwoord moet bevestigend zijn. Dit blijkt uit ten minste twee documenten.

    Op 23 maart 1379 sluiten vader en zoon een verdrag met de Franse koning Karel. De vader

    wordt in de tekst genoemd "ducem Julliacensum et Ghelrensem", terwijl de zoon "ducem

    Ghelrensem et comitem de Zuytphennia" heet (Hulshof 1912: 27-28). Twee jaar later wordt

    een vredesverdrag gesloten tussen de Luikse bisschop Arndt van Hoorne en de stad Luik

    enerzijds en anderzijds "Willem bi derselver genaden hertzoge van Guilge ind van Gelre, ind

    Wilhem hertoge van Gelre ind greve van Zutphen" de dato 2 juli 1381 (Nijhoff III: 81; vgl.

    Lacomblet III: 858, met een licht afwijkende spelling). Deze formuleringen uit officiële

    documenten laten zien dat Willem-vader ook wel als "hertog van Gulik en Gelre" werd

    aangeduid. Dit toont aan dat op de munten wel degelijk Willem-vader kan zijn bedoeld. Dat

    zijn zoon in 1379 en 1381 "hertog en Gelre en graaf van Zutphen" heette, pleit zelfs tegen

    toeschrijving aan Willem-zoon, tenminste: als de datering van de munten voor 1393 correct is.

    Verder kan van belang zijn dat Willem-zoon op 21 december 1377, dus kort na zijn aantreden

    als Gelders hertog, de heerlijkheid Montfort, Nieuwstadt, Erkelenz, Kriekenbeek en Kessel,

    inclusief de stad Venlo, als lijftocht opdroeg aan zijn moeder Maria van Gelre (Nijhoff III:

    81). Op diezelfde dag verzoekt hij de Venlonaren om Maria als " rechte vrouwe" te erkennen

    (Franquinet 1872: 15, doc 23). Een dag later krijgt de stad Erkelenz hetzelfde verzoek

    (Maeckl 1903: 254-255). Maria treedt dan ook herhaaldelijk in staatszaken op, tot zij als

    weduwe op 28 december 1393 afstand doet van haar rechten op Erkelenz, Horst, Kessel,

    Kriekenbeek, Montfort en Venlo (Lacomblet III: 1000). Op 5 januari 1394 verzoekt en gelast

    Maria de Venlonaren om haar zoon te erkennen als heer (Franquinet 1872: 20, doc 36). Ze

    had overigens geen rechten in Roermond.

    Maria van Gelre genoot dus in de periode 1377-1393 het vruchtgebruik van een groot

    deel van het Overkwartier. De muntplaatsen Erkelenz en Venlo vielen daaronder, maar

    Roermond niet. Het is nu denkbaar, dat Maria op naam van haar man en ongetwijfeld met

    medeweten van haar zoon in Erkelenz en Venlo heeft laten munten.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    12/15

    4.3 De nagevolgde munten 

    Zoals bij de beschrijvingen van de munten al is gebleken, zijn de meeste navolgingen uit het

    Overkwartier gebaseerd op voorbeelden uit de jaren 1380. De Venlose torentjesgroot of

    schuerken is gebaseerd op de Brabantse, die vanaf april 1380 te Leuven werd geslagen. Deze

    navolging is wel erg getrouw: het is de enige munt waarop de naam van Willem niet met een

    "i" maar een "e" is gespeld. De reden moet zijn geweest dat het omschrift op het Brabantseorigineel WEnCEL  luidt en dat WELhEl  daar meer op lijkt dan WILhEL. Een zelfde

    opmerking geldt de vorm van V van Venlo op de keerzijde: deze lijkt het meest op een L, en

    daarmee op de eerste letter van LOVAnIES  op het Brabantse schuerken. Dit nauwgezet

    navolgen is ongetwijfeld bedoeld geweest om de Venlose munt voor de Brabantse te laten

    doorgaan, en suggereert dat de navolging van kort na de introductie van het Leuvense

    origineel dateert. Als de Venlose munt pas na december 1393 geslagen zou zijn, ontbreekt

    een duidelijke logica waarom (a) de navolging zou getrouw was ondanks het feit dat het

    origineel in Brabant al was opgevolgd door meerdere emissies (waarvan de leliaart bovendien

    ook nog in Venlo werd nagevolgd), en (b) niet de Torentjesgroot van 1392 en 1393 (W 417)

    werd nagevolgd. Een andere navolging van het schuerken bewijst dat deze munt al snel na de

    introductie in het Rijnland aantrekkelijk genoeg was om na te volgen. Het "schuerken" van

    de tweede emissie is te Gangelt nagevolgd voor Frederik II van Meurs. Diens regering begonin 1375. Hij verkocht Gangelt in 1383, zodat de Gangeltse schuerkens tussen 1380 en 1383

    zijn te dateren. Ze waren vermoedelijk bedoeld voor circulatie in de Nederlanden, aangezien

    de munt in het Rijnland nauwelijks bekend was (Noss 1927: 126-128). Deze navolging

    bewijst dat de munt in de beginjaren 1380 aantrekkelijk genoeg was om als voorbeeld te

    dienen.

    De dubbele groot van Venlo toont net als de sterling op naam van Willem-voogd en de

    torentjesgroot en de Brabantse originelen een wapen met twee enkele en twee dubbele

    leeuwen. Dit is als Brabants-Limburgs, maar ook als Gelders-Guliks te zien. Merkwaardig is

    dat in Erkelenz en Roermond twee gaande leeuwen (een enkele en een dubbele) werden

    gevoerd. Mogelijk is op de Venlose dubbele groot het al op de sterling en torentjesgroot

    gevoerde wapen gehandhaafd bij de invoering van de dubbele groot, die kort na of gelijktijdigin Erkelenz en/of Roermond is ingevoerd. Opvallend is verder de grote variatie in de dubbele

    groten van Venlo, en mindere mate die van Erkelenz. Van Roermond zijn de meeste

    exemplaren bekend, maar slechts vier varianten die bovendien slechts geringe afwijkingen

    van elkaar vertonen.

    4.4 De muntmeesters?

    Op 11 februari 1380 benoemde "Willem van Gulich, bi der genade Gods, Hertoge van Gelre

    ende Greve van Zutphen", vier muntmeesters voor een periode van zes jaar: Gadert van

    Stramprade, Henric Hertman, Johanne van den Putte en Gheerken van Hynsberge”. De munt

    zou liggen "in onser stat van Arnhem of in anderen onsen steden daer hem des ghenoghet ".

    Zij moesten munten "enen gulden hellinch mit unser wapenen also guet als onse lieve Here

    ende neve die Hertoge van Hollant doet munten" alsmede "eijnen silveren penninck die sal

    heten eijn grote" (Roest 1895; HA aanwinsten Buren 1941 nr 28 folio 13-13v). De

    benoeming van maar liefst vier muntmeesters tegelijkertijd en de open formulering over de

    plaats van de munt hangt mogelijk samen met de muntslag in het Overkwartier. Gadert van

    Stramprade was tot 1 februari 1390 muntmeester te Arnhem, en is als Gelders muntmeester

    ook actief geweest in 1379 (Harderwijk) (Verkerk 1992: 623-624). De andere drie personen

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    13/15

    zouden in Erkelenz, Roermond en Venlo gewerkt kunnen hebben: de dubbele groten zouden

    dan voor het eerst in 1380 zijn geslagen. Lang kan deze muntslag niet geduurd hebben: bij

    ordonnantie van 17 september 1381 werd weer een nieuwe munt ingevoerd, die moest gelden

    "alle onse lant doer " en dus ook in het Overkwartier (Van der Chijs 1852: 272).

    5. Conclusie 

    De munten uit het Overkwartier op naam van "Willem van Gulik en Gelre" zijn tot nu toe

    altijd toegeschreven aan de Gelderse hertog Willem van Gulik en gedateerd in de periode

    1393-1402. In 1393 volgde Willem zijn vader namelijk op als hertog van Gulik. Het enige

    argument voor deze toeschrijving was de gebruikte titel. Een eerste conclusie is dat dit

    argument niet steekhoudend is: de titel "hertog van Gulik en Gelre" is in 1379 en 1381 door

    Willem-vader gebruikt, terwijl Willem-zoon tot de dood van zijn vader op Arnhemse munten

    altijd met "hertog van Gelre en graaf van Zutphen" is aangeduid en na de dood met "hertog

    van Gelre en Gulik en graaf van Zutphen". Het enige argument dat voor toeschrijving aan

    Willem-zoon is gebruikt pleit bij nadere beschouwing juist voor Willem-vader.

    Een tweede conclusie is dat twee argumenten pleiten voor een vroegere datering dan 1393.

    De gebruikte voorbeelden en de aanwezigheid van verschillende typen in de vondst Kleef

    1846 suggereren dat de muntslag zeker al in de jaren 1380 zijn geslagen. De vondst Kleef

    1846 had hier sluitend bewijs kunnen leveren, maar helaas is de cruciale munt uit deze vondst,

    een navolging van de dubbele groot uit het Overkwartier, onvoldoende accuraat beschreven.

    Een alternatief voor de bestaande historie luidt als volgt. Vanaf 1374 of kort daarna liet

    Willem-vader als voogd voor zijn zoon te Venlo munten. De dubbele groten uit Erkelenz en

    Roermond horen bij de ordonnantie van 1 februari 1380: er zijn toen vier muntmeesters

    aangesteld, van wie Gadert van Stramprade in deze periode aantoonbaar in Arnhem en

    Harderwijk werkte. De overige drie werkten in Erkelenz, Roermond en Venlo. Omdat de

    muntordonnantie van 17 september 1381 bepaalt dat de nieuwe munt in heel Gelre gangbaarzal zijn, betekende dit mogelijk het eind van de muntslag te Erkelenz en Roermond. In Venlo

    is doorgemunt, zoals blijkt uit een navolging van de in 1387 ingevoerde Brabants-Vlaamse

    leliaart. Een verklaring kan zijn, dat de inkomsten uit de munt toevloeiden aan Maria van

    Gelre. Zij genoot immers het vruchtgebruik van de stad Venlo en kan op gezag van haar

    echtgenoot Willem van Gulik hebben gemunt. Gezien de variëteit aan typen doet de Venlose

    muntslag ook eerder denken aan hagemunterij dan aan een officiële Gelderse aanmunting. Ze

    wekken eerder de indruk van een aantal afzonderlijke emissies op ad hoc-basis in plaats van

    een samenhangend monetair stelsel.

    Dit scenario lijkt weliswaar plausibeler dan de bestaande toeschrijving, maar is ook

    niet zonder problemen. Met name de positie van Erkelenz en Roermond behoeft nadere

    verklaring. De titel op de munten uit deze steden zou namelijk verwijzen naar Willem-vader,terwijl de ordonnantie van 1 februari 1380 door Willem-zoon is uitgevaardigd. Bovendien

    behield de laatste zich bij de erkenning van de rechten van de stad Roermond op 26 juli 1380

    uitdrukkelijk het recht van munt voor (Van Bree 1989: 148), waarvan zijn voorganger

    Reinoud III op 11 september 1371 afstand had gedaan (Van Bree 1989: 144). Een verklaring

    kan zijn dat de inkomsten uit de munt aan Maria van Gelre toevloeiden, die de titel van haar

    man gebruikte. Wellicht kan nader onderzoek naar de rechten van de genoemde personen

    hierover uitsluitsel geven.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    14/15

     

    Legenda

    HA Hertogelijk Archief (in Gelders Archief, Arnhem)

    KBA Koninklijke Bibliotheek van België (Brussel)

    KPK Koninklijk Penningkabinet (Leiden)NUMIS Numismatisch informatiesysteem (beheerd door het Geld- en Bankmuseum)

    TMNK Teylers Museum Numismatisch Kabinet (Haarlem)

    Dankwoord

    Ik dank de (anonieme) beoordelaars voor de Prijsvraag en Paul Moors voor hun commentaren

    op een eerdere versie van dit artikel.

    Referenties

    Acquoy, J. (1914)  De Cameraars-rekeningen van Deventer; Zevende deel. 1388-1393,

    Deventer: Deventer Boek- en Steendrukkerij.

    Alberts, W.J. (1967) De stadsrekeningen van Arnhem; deel I , Groningen: J.B. Wolters.

    Bom, G.A. (1859) [Catalogus] , Amsterdam: Bom.

    Bree, G. van (1989)  Inventaris van de oude archieven van de stad Roermond; 1259-1795, 

    Roermond: Van der Marck.

    Chijs, P.O. van der (1852) De munten van de voormalige graven en hertogen van Gelderland

    van de vroegste tijden tot aan de pacificatie van Gend , Haarlem: Erven F. Bohn.

    Dodt van Flensburg, J.J. (1846),  Archief voor Kerkelijke en Wereldsche Geschiedenissen,

    inzonderheid van Utrecht , Utrecht: N. van der Monde.

    Ghyssens, J. (1983)  Essai de classement chronologique des monnaies brabançonnes depuis

    Godefroid 1er (1096-1140) jusqu'à la duchesse Jeanne (1355-1406), Brussel: Jean

    Elsen.

    Grolle, J.J. (1993) De muntslag van de heren van den Bergh ca 1320 - ca 1440, Jaarboek voor

     Munt- en Penningkunde 80, pp. 103-164.

    Grolle, J.J. (2000) De muntslag van de graven van Holland tot de Bourgondische unificatie in

    1434, Amsterdam: De Nederlandsche Bank.

    Hulshof, A. (1912) Oorkonden aangaande de betrekkingen der Geldersche vorsten tot

    Frankrijk , Arnhem: Gouda Quint.

    Janssen, W. (2003) De geschiedenis van Gelre tot het Tractaat van Venlo in 1543 - eenoverzicht, in: Evers, M., W.T.M. Frijhoff, G. Nijsten, B. Thissen, G.H.A. Venner &

    J.M. van Winter (red.),  Het hertogdom Gelre; Geschiedenis, Kunst en Cultuur tussen

     Maas, Rijn en IJssel, Utrecht: Matrijs, pp. 18-32.

    Justen, A. (1848) Notice sur un dépot de monnaies découvert près de Cléves,  Revue Belge de

     Numismatique I(IV), 305-314.

  • 8/20/2019 De muntslag in het Gelderse Overkwartier na 1371 / door Jos Benders

    15/15

    Lacomblet, T.J. (1858) Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins oder des Erzstifts

    Cöln, der Fürstenthümer Jülich und Berg, Geldern, Mark, und der Reichsstifte Elten,

     Essen und Werden; Aus den Quellen erläutert; Deel III , Düsseldorf: J. Wolf.

    Maeckl, J. (1903) Einige Urkunden aus dem Archiv der Stadt Erkelenz,  Bijdragen en

     Mededelingen "Gelre" , 6, pp. 249-261.

    Meer, G. van der (1959) De vondst Arnhem 1957, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 46,pp. 1-36.

    Noss, A. (1927) Die Münzen von Jülich, Mörs und Alpen, München: Kress & Hornung.

    Noss, A. (1931) Die Münzen der Grafe und Herzoge von Kleve, München: Kress & Hornung.

    Roest, Th.M. (1874) Quelques monnaies inédites de la Gueldre,  Revue de la Numismatique

     Belge 30, pp. 268-284.

    Roest, Th.M. (1893) Essai de classification des monnaies du Comté puis Duché de Gueldre,

    Brussels: J. Goemaere.

    Roest, Th.M. (1895) Le florin dit "Strampraidsche gulden", Revue Belge de Numismatique 51,

    pp. 99-105.

    Roye van Wichen, A.-J.-B. de (1847)  Eenige middeleeuwsche munten, noodmunten en

     zeldzame penningen, Nijmegen: C.A. Vieweg.

    Sassen, A. (1913) Bijdrage tot de kennis van het Nederlandsch muntwezen in de

    middeleeuwen. (1342-1343), Tijdschrift van het Nederlandsch Genootschap voor

     Munt- en Penningkunde 21, pp. 85-110.

    Schilfgaarde, A.P. van (1932) Het archief van het huis Bergh, Nijmegen: Thieme.

    Serrure, C.A. (1860) Histoire de la souveraineté de 's Heerenberg, Den Haag/Parijs: Martinus

    Nijhoff/Camille Rollin.

    Thoma, W. (2003) Muntslag op het grondgebied van het hertogdom Gelre - de stand van het

    onderzoek, in: Evers, M., W.T.M. Frijhoff, G. Nijsten, B. Thissen, G.H.A. Venner &

    J.M. van Winter (red.),  Het hertogdom Gelre; Geschiedenis, Kunst en Cultuur tussen

     Maas, Rijn en IJssel, Utrecht: Matrijs, pp. 264-281.

    Verkerk, C.L. (1992) Coulissen van de macht; Een sociaal-institutionele studie betreffende de

    samenstelling van het bestuur van Arnhem in de middeleeuwen en een bijdrage tot de

    studie van stedelijke elitevorming, Hilversum: Verloren.

    Witte, A. de (1894) Histoire monétaire des comtes de Louvain, ducs de Brabant et marquis du

    Saint Empire Romain, Antwerpen