De onderste steen

Embed Size (px)

DESCRIPTION

onderzoek rechtszaak drs. D. Stapert en prof. H.T. Waterbolk, rijksuniversiteit Groningen contra amateurarcheoloog Tjerk Vermaning 1975

Citation preview

DE ONDERSTE STEEN

1

2

FRED VERMEULEN

DE ONDERSTE STEEN

Recht en Wetenschap in de knel: De Zaak Vermaning.

STICHTING RAPPORTAGE DOETINCHEM 1980

3

Fred Vermeulen (40) is redacteur bij de Winschoter Courant. Eerder werkte hij bij de Groninger Universiteitskrant. Aldaar kwam hij in aanraking met ongebruikelijke werkwijzen aan het Biologisch Archeologisch Instituut Toen de zaak TJERK VERMANING steeds grovere en groteske vormen aannam, voelde hij zich geroepen de onderste steen boven te brengen.

Omslagtekening van Ad Wouters: De Leemdijkbijl. Oorspronkelijke uitgave 1980 Gecorrigeerd in 2008

4

INHOUD Voorwoord Chronologisch overzicht De hoofdrolspelers De arrestatie De aanklacht Het Voorlopig Rapport Van twijfel naar Theorie "Valse vindplaatsen" Een kras verhaal Typologie De klap op de vuursteen Het Gerechtelijk Laboratorium Prof. Bosinski, goochelaar Nabeschouwing en conclusies Geraadpleegde informatiebronnen 7 9 12 20 27 34 46 67 86 99 108 131 142 152 166

5

Auf keinem Gebiet kann man so leicht unwissenschaftlich vorgehen wie auf dem der Archologie ... R. W. Darr (uit: "Praehistorie en Mythevorming" dr. J. v. d. Waals, WoltersNoordhoff, Groningen 1969)

6

VOORWOORD Na een veroordeling in Assen (1977) werd de Drentse amateur-archeoloog Tjerk Vermaning op 21 december 1978 door het Gerechtshof te Leeuwarden vrijgesproken van oplichting, meerdere ma len gepleegd. Volgens drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk v an het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) van de rijksuniversiteit Groningen had Vermaning prehistorische stenen voorwerpen vervalst. De vraag is nu wie het meest gelukkig mag zijn met de uitspraak van het Leeuwarder Hof: Vermaning of zijn feitelijke aanklagers. Zo op het eerste gezicht lijkt het antwoord duidelijk: Vermaning is de gelukkige. Schijn bedriegt echter. Het Hof heeft uit het aangedragen bewijsmateriaal geconcludeerd dat Vermaning onmogelijk aansprakelijk gesteld kon worden voor het he m ten laste gelegde. Toen het Hof dit feit eenmaal had vastgesteld voelde het zich ve rder ontslagen van een uitspraak over de hoedanigheid (echt of vals) van Vermanings steenvondsten. Het Hof liet deze kwestie uitdrukkelijk in het midden. Waar het Hof ophield begint dit boekje. Mij interesseerde hoe de rechtbank te Assen is ingegaan op een niet alledaagse aangifte van oplichting. Ik ben geen archeoloog. Zelfs geen amateur-archeoloog. Dat heb ik allerminst als een bezwaar ondervonden. De toenmalige hoofdofficier van justitie te Assen, mr. J. Muntendam, wist al binnen twee dagen genoeg om Vermaning te laten arresteren. Ik heb er ettelijke maanden over gedaan om enigszins thuis te raken in de duistere wereld van de Groningse archeologie. Daartoe stonden mij alle dossiers ter beschikking, ingebracht door de getuigen-deskundigen charge en dcharge. Van niet minder belang waren tal van andere

7

publicaties, die rechtstreeks of zijdelings met de zaak Vermaning te maken hadden. Al worstelend door die dossiers en publicaties ben ik van de ene in de andere verbazing gerold. De beschuldigingen van beide Groningse archeologen hangen op zulke essentile onderdelen in het luchtledige, dat de vraag "echt of vals?" daarbij verbleekt. Wie zijn drs. Stapert en prof. Waterbolk, wat bewoog hen tot hun beschuldigingen? En ding zal na lezing van dit boekje hopelijk duidelijk wo rden: beide Groningse archeologen mogen de hemel op hun blote knien danken, dat het Leeuwarder Gerecht shof de netelige kwestie "echt of vals" om formele redenen kon laten liggen. F.V.

8

DE ZAAK VERMANING - CHRONOLOGISCH OVERZICHT10 maart 1975 Drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk voltooien hun Voorlopig Rapport. Daarin beschuldigen zij Tjerk Vermaning van oplichting. Drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk stellen het college van gedeputeerde staten van Drenthe, eigenaar van de stenen voorwerpen van Ve rmaning, op de hoogte van de "vervalsing". Het college van G. S. van Drenthe doet aangifte bij de officier van justitie te Assen Arrestatie van Tj. Vermaning te Meppel. Pers-conferentie ten provinciehuize te A ssen, belegd door de hoofdofficier van justitie te Assen. Het op die dag uitgedeelde Voorlopig Rapport van drs. Stapert en prof. Waterbolk blijkt twee correcties te hebben ondergaan ten opzichte van de eerste ( 10-3-'75) versie. Opdracht rechter-commissaris W. C. van Oordt te Assen aan het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk een onderzoek in te stellen naar de stenen werktuigen van Tj. Ve rmaning. Dr. G. Boom, interfacultair instituut elektronenmicroscopie Rijksuniversiteit Groningen, beindigt een oppervlakteanalyse-onderzoek zowel op de stenen werktuigen van Verma ning als op "echt" erkende stenen werktuigen. Dr. Boom verrichtte dit onderzoek op

11 maart 1975

13 maart 1975 18 maart 1975

april 1975

10 april 1975

9

22 aug. 1975

17 en I8 dec. 1975

18 maart 1976 26 maart 1976 1 april 1976 2 februari 1977

21 februari 1977

9 mei 1977

verzoek van drs. D. Stapert. Het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk laat de rechter-commissaris te Assen weten geen kant op te kunnen met het door hem opgedragen onderzoek. Het laboratorium vraagt om externe deskundigen. De rechter-commissaris te Assen geeft drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk opdracht hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 nader roe te lichten. Gerechtelijk Laboratorium Rijswijk voltooit zijn rapport. Drs. D. Stapert levert zijn Eindrapport bij de rechter-commissaris te Assen in. Prof. H. Waterbolk levert zijn Eindrapport bij de rechter-commissaris te Assen in. Eerste zitting proces Vermaning, rechtbank Assen. President rechtbank: mr. F. C. Fliek, officier van justitie: mr. C.J. van Epenhuijsen, advocaat van Vermaning: mr. G. M. Doornbos; voornaamste getuigen charge: drs. D. Stapert, prof. H. Waterbolk, dr. E. R. Groeneveld, drs. O. Harsema , dr. .J. v.d. Waals ; getuigen dcharge: dr. C.J. H. Franssen, prof. D. Goosen. Rechtbank Assen wijst tussenvonnis. Er dient een externe deskundige aangewezen te worden. De keuze valt op prof. G. Bosinski uit Keulen Prof. G. Bosinski levert zijn rapport bij de

10

6 juni 1977

17 juni 1977

9 maart 1978

30 november 1978

21 december 1978

rechtbank te Assen in. Tweede zitting rechtbank Assen. Samenstelling rechtbank idem als op 2 februari. Voornaamste getuigen charge: idem als op 2 februari; getuige dcharge: Ad Wouters. Rechtbank Assen veroordeelt Tj. Vermaning tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gelastte teruggave aan iedereen, van wie stenen voorwerpen in beslag genomen waren. Tj. Vermaning tekent hoger beroep aan De verdediging van Vermaning ontdekt tijdens een expertise op het gerechtshof te Leeuwarden dat de collecties Hoogersmilde en Hijken incompleet zijn. Zitting in hoger beroep zaak Ve rmaning gerechtshof te Leeuwarden. President van het Hof: mr. J. G. Beversluis; procureur generaal: mr. H. Addens, advocaat van Vermaning: mr. R. v. d. Molen. Voornaamste getuigen charge: idem als bij het proces te Assen; getuigen dcharge: A. Wouters, A. v. d. Lee, P. Beersma Het Hof spreekt Tj. Vermaning vrij.

11

Hoofdstuk I: DE HOOFDROLSPELERS Tjerk Vermaning De sinds 1965 verstoorde relatie tussen Vermaning en het Biologisch Archeologisch Instituut heeft bij de Openbare Aanklager van het ministerie van Justitie te Assen geen moment van aarzeling opgeroepen alvorens tot arrestatie op die 18e maart 1975 over te gaan. Vermaning lag bij tijd en wijle behoorlijk in de clinch met het Gronings instituut. Podium van de heftige meningsverschillen waren m eestal noordelijke dagbladen. Voor de vuist weg veegde hij ten overstaan van schrijfgrage journalisten de vloer aan met wat hij steeds noemde "de officile" wetenschap. Met name archeologen van de Groningse universiteit moesten het daarbij ontgelden. Aan Vermaning kunnen wellicht veel aardige eigenschappen worden toegeschreven, maar voor de rol van de bescheiden tacticus was hij niet in de wieg g elegd. De directe aanleiding van Vermanings irritatie sproot naar zijn zeggen voort uit de laatdunkende behandeling, die hij van Groningse zijde ontving. Hij wenste niet als louter "steentjeszoeker" aangesproken te worden. Zijn aspiraties lagen ietwat hoger. Hij wilde ook wetenschappelijk meetellen. Een cultuurprijs, die hij in 1966 van de provincie Drenthe kreeg, vond hij sympathiek, maar een dergelijk eerbetoon stelde wetenschappelijk niets voor. Voor het Biologisch Archeologisch Instituut was hij de hofleverancier van oudheidkundige vondsten. Daar had het instituut natuurlijk rekening mee te houden. De moeilijkheden rezen pas als Vermaning zich ging bemoeien met de interpretatie van zijn vondsten.

12

Ook dat deed (doet) hij bij voorkeur door middel van het optrommelen van journalisten. Het Gronings instituut liet duidelijk merken, dat Vermaning zich daarmee als amateur op onbevoegd terrein begaf. Vanaf zijn zestiende begon Vermaning zich voor archeologie te interesseren. Hij raakte gaandeweg, door de boeken die hij er over te pakken kreeg, volkomen in de greep van het verleden. In 1956 bezocht hij de Oudheidkamer van Gorredijk. Daar ligt de vuistbijl van Wijnjeterp, als dat iemand wat zegt. Het voorwerp geniet er een ereplaatsje in een glazen vitrine. Schoolmeester Hein van der Vliet, inmiddels overleden, vond in 1939 deze steen die lange tijd geboekstaafd stond als het enige in Noord-Nederland gevonden werktuig uit de Oude Steentijd (Paleolithicum). Deze steen - 50.000 tot 80.000 jaar oud -, heeft, zo ve rklaarde Vermaning later, hem niet meer losgelaten. Na zijn bezoek aan Gorredijk toog hij zelf naar Wijnjeterp om eens te kijken onder welke omstandigheden de bijl daar te voorschijn was gekomen. Een verre voorvader van de mens, gemakshalve als de Neanderthaler aangeduid, had dus ooit op de Noordnederlandse bodem rondgehuppeld, zo stelde ook Vermaning vast. Dan moest er in de noordelijke provincies nog meer van dat spul te vinden zijn, redeneerde hij verder. Maar waar? Friesland was een mooie provincie, maar vanwege zijn grazige weiden niet bepaald geschikt om stenen te zoeken. De volgende stap, die hij ondernam, was een geologische verkenning van Noord-Nederland. Uit de daarover bestaande handboeken zocht hij geologische forma-

13

ties op, die identiek waren aan die van Wijnjeterp. Het moest daarbij wel om landbouwgebieden gaan. Landbouwgebieden worden namelijk geregeld geploegd, hetgeen de kans op stenen vinden aanzienlijk verhoogt. Hij kwam tot de slotsom, dat bepaalde gebieden van Drenthe zich uitstekend zouden kunnen lenen voor zijn speurtocht naar paleolithisch materiaal. Met zijn woonboot vertrok hij uit Friesland en vestigde zich in Smilde. Dat was in 1959. In de omgeving van Smilde bevinden zich uitgestrekte keileemplateaus vrijwel aan de oppervlakte. Van deze geologische situatie moest hij het hebben: op de keileem zaten tientallen duizenden jaren g eleden de verre voorvaderen van de mens achter ma mmoets aan. Zes jaar zoeken en dan is het raak: hij ontdekte in 1965 de mammoet jager-concentraties bij Hoogersmilde. Vemanings naam als archeologisch speurder bereikte toen voor het eerst buiten de provincie een groter publiek. De toenmalige rijksadviseur van archeologische monumenten, prof. dr. A. E. van Giffen, en oprichter van het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen, reageerde gul op Vermanings ontdekking in Hoogersmilde. In een persoonlijk schrijven (1965) feliciteerde hij hem omstandig: ( ... ) Want u heeft m.i. volkomen logisch en bewust geredeneerd, nadat u op eigen, weloverwogen initiatief de vondstomstandigheden van de Wijnjeterper oud-paleolithische vondst door wijlen de heer v. d. Vliet had nagegaan. En niet alleen dat, maar u hebt ook even logisch naar de bodemverhoudingen, de laaggesteldheden uitgekeken, waar dergelijke paleolithische vondsten verwacht worden.

14

Dit is m.i. naast uw doorzettingsvermogen uw zeer grote verdienste en dit had ook de vakman behoren te doen. Dat dit, bij mijn weten, niet gebeurd is, doet hier minder ter zake. Negen jaar later komen prof. Waterbolk en drs. Stapert met een minder uitbundige lezing over de systematische werkwijze van Vermaning. Zij schrijven zijn vondsten te Hoogersmilde toe aan puur geluk. Let wel: op het moment dat beiden onderstaand citaat opschreven bestond er nog niet de geringste twijfel aan de integriteit van Tjerk Vermaning. Het citaat is afkomstig uit het tijdschrift "Natuur en Techniek" (nummer 1, 1974): Vermaning behoort tot de vrij grote groep van hen die tot het archeologisch "steentjeszoeken" zijn gekomen vanuit een liefhebberij in de geologie en de paleontologie, in zwerfstenen en fossielen. En na een reeks vindplaatsen uit het mesolithicum en neolithicum te hebben ontdekt, raakte hij gefascineerd door het enige middenof oud- paleolithische voorwerp dat er tot op dat moment in Noord-Nederland was gevonden, de vuistbijl van Wijnjeterp. Hij stelde zich tot doel meer van die voorwerpen te vinden. Dit gelukte aanvankelijk niet en vele vermeende midden-paleolithische vondsten werden afgewezen. Hij bleef echter volhouden en deed intussen een enorme terreinkennis op. Maar toch was het puur geluk, toen hij in januari 1965 terugkerend op een akker ( ... ) zag, dat daar de gebruiker (de auteurs bedoelen een boer, f.v .) juist extra diep had geploegd: de vuistbijlen en schrabbers lagen er voor het oprapen in twee concentraties van enkele vierkante meters, op een afstand van 125 meter van elkaar. Dat was bij Hogersmilde, vlak bij de TV toren. ( ... )

15

Zijn eerste vondsten meldde hij tijdig, zijn tweede serie hield hij aanvankelijk geheim. Zijn ideen over de interpretatie van de vondsten vonden grif hun weg in de pers, maar werden door de vakwereld niet overgenomen. Uitgevers probeerden hem ertoe te brengen over zijn ontdekking een boek te schrijven, maar ook dat kon niet gelukken. Ondanks zijn succes was er dus reden genoeg voor teleurstelling en frustraties, waarvan hij tegenover de pers getuigde. Want hij had toch maar de voorgeschiedenis van ons land met 50.000 jaar verlengd en zoiets had geen enkele vakman ooit gepresteerd. En wie had in korte tijd zoveel nieuw materiaal bijeengebracht uit alle steentijdperioden? Op het gebied van het paleolithicum was er maar n specialist in ons land en dat was hij! Een eredoctoraat verdiende hij of toch minstens een baan als wetenschappelijk medewerker bij de universiteit. Alles wat hij zei kwam in de krant. In een redactioneel commentaar ging het Nieuwsblad van het Noorden zover om te gaan spreken over "de zeeplaag die de officile wetenschap wel zo vriendelijk is aan te brengen voor onbevoegden, die de "Olympus", willen beklimmen. ( ... ) Dat Vermaning zoveel succes had dankt hij aan zijn inzicht in terreinsituaties, zijn goed ontwikkelde geheugen voor vorm, zijn scherpe blik en zijn fanatisme, dat maakte dat hij veel meer tijd aan zijn liefhebberij besteedde dan ieder ander verantwoord zou achten. De citaten zijn uitvoerig, maar verhelderend. Het moet een enorme mentale klap voor prof. Waterbolk en drs. Stapert zijn geweest, toen zij ruim een jaar later hun beste steenjeszoeker via het provinciaal bestuur van Drenthe bij justitie moesten aangeven.

16

Drs. D. Stapert Drs. Stapert interesseerde zich als student in de geologie al voor de archeologie, en met name voor de Oude Steentijd. In 1973 behaalde hij zijn doctoraal examen. Aan het eind van dat jaar kreeg hij een vaste aanstelling als wetenschappelijk medewerker bij he t Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn hoofdtaak was het schrijven van een proefschrift over het midden-paleolithisch materiaal in NoordNederland. Dit materiaal betrof vuurstenen werktuigen, die voor het grootste deel door Tjerk Vermaning gevo nden waren. In januari en maart 1974 verschijnen in het tijdschrift "Natuur en Techniek" overzichtsartikelen over het midden-paleolithicum, geschreven door prof. H. Waterbolk en drs. D. Stapert. Beide auteurs laten zich daarin lovend uit over de aard van de vondsten van Vermaning te Hoogersmilde en Hijken. Twee jaar later, 1976, deelde drs. Stapert de rechter-commissaris te Assen mee, dat hij bij het schrijven van deze artikelen zijn twijfels had onderdrukt. In het voorjaar van 1974, zo heeft drs. Stapert verklaard, verzocht hij prof. Waterbolk ontslagen te worden van de opdracht een proefschrift over de vond sten van Vermaning te schrijven. Dit vanwege "zijn steeds sterker wordende twijfels". Prof. Waterbolk is aanvankelijk niet op dit verzoek ingegaan. Op eigen initiatief onderzocht drs. Stapert de kenmerken van zes stenen werktuigen (niet door Vermaning gevonden) uit Noord-Nederland. Aan de hand van deze zes stenen verklaarde hij de collecties van Vermaning tot vals.

17

Deze ontdekking dateerde drs. Stapert op eind 1974. 10 maart 1975 verscheen van zijn hand een Voorlopig Rapport (7,5 vel A4 formaat), waaronder ook zijn hoogleraar prof. Waterbolk een handtekening zette. Een jaar later volgde het Eindrapport. Drs. D. Stapert gaf in het voorjaar van 1976 aan T.G.Appelboom, een medewerker op het BAI, opdracht een geheim dossier aan te leggen over onder meer de archeoloog A. Wouters te Lent. Wouters trad op als getuige-deskundige dcharge voor Vermaning tijdens de terechtzittingen in Assen en Leeuwarden. In het archeologisch vaktijdschrift "Helinium" (nr. 3, 1977) tracht drs. Stapert de heer Wouters in discrediet te brengen. De inspiratie voor dat artikel putte drs. Stapert uit het bovengenoemde geheim dossier,. Prof. H. Tj. Waterbolk Prof. Waterbolk volgde prof. dr. A. E. van Giffen in 1962 op als hoogleraar-directeur van het Gronings Biologisch Archeologisch Instituut (BAl). Samen met zijn wetenschappelijk medewerker dr. J. v. d. Waals (voormalig conservator van het Provinciaal Museum van Drenthe) schreef hij een uitvoerige wetenschappelijke verhandeling over de vondsten van Vermaning te Hoogersmilde in het tijdschrift "Palaeohistoria" ( XV, 1973). Het artikel is een gezamenlijke studie, waarvoor beide auteurs de volle verantwoordelijkheid dragen, aldus de inleiding van deze studie. Op grond van de bevindingen van drs. Stapert herroept twee jaar later - maart 75 - prof. Waterbolk, (alsook mede-auteur dr.J. v.d. Waals) openlijk de inhoud van zijn wetenschappelijk artikel in Palaeohistoria. Prof.

18

Waterbolk deed dat door zijn handtekening onder het Voorlopig Rapport van drs. Stapert te plaatsen, dat tot de arrestatie van Vermaning zou leiden. Tijdens de persconferentie op 18 maart 1975 in het Provinciehuis te Assen weigerde prof. Waterbolk op vragen van journalisten in te gaan. Hij verwees voor de beantwoording naar zijn wetenschappelijk medewerker drs. Stapert, die overigens wel bij hem over het onderhavige onderwerp hoopte te promoveren. Ook prof. Waterbolk schreef op verzoek van de rechter-commissaris te Assen, mr. W. C. van Oordt, een toelichting op het Voorlopig Rapport van maart 1975. In tegenstelling tot Vermaning zelf, schetste daarin prof. Waterbolk zijn relatie met Vermaning vanaf 1968 als beter dan iedereen vermoedde. Er ontstond in deze tijd een situatie, waarbij door allerlei perspublicaties de indruk werd gevestigd van een veel slechtere verhouding tussen Vermaning en het (Provinciaal) Museum (van Drenthe) plus het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen, dan er in feite was, zo schreef de hoogleraar in zijn eindrapport. Wel erkende de hoogleraar een zekere "ergernis", die het optreden van Vermaning bij hem opriep. Dat optreden van Vermaning interpreteerde de hoogleraar evenwel als het gevolg van benvloeding van de pers, die hem sterkte in zijn gevoel miskend te worden.

19

Hoofdstuk II: ARRESTATIE De 18e maart 1975: een gedenkwaardige dag. Vijf uur voor de geruchtmakende persconferentie in Assen, speelde zich in Meppel een vinnig drama af, waarin de Sterke Arm borg stond voor de enscenering. De verdediger in hoger beroep, mr. R. v. d. Molen, verzocht Tjerk Vermaning, zijn echtgenote Grada en de schoonmoeder van Vermaning, mevrouw Joh. Jansen, toen 73 jaar, hun belevenissen van die ochtend op schrift te stellen. Hieronder volgt een greep uit hun wederwaardigheden. Aan het woord eerst Vermaning zelf. Ik verliet 's morgens omstreeks 10.45 uur m'n schip (Gerrit Lucas), toen liggende aan de Paradijsweg te Meppel. Ik verdiende m'n kost met het slijpen van grasmaaimachines en wilde ook die morgen bij m'n klanten langs. Ik reed op m'n Zundapp bromfiets in de richting van het Westeinde. Bij de Houtvlothaven werd ik ingehaald door n klein grijs-wit gekleurd Dafje van de Rijkspolitie. Ze reden me voorbij en met een op en neer bewegende arm uit het portier maanden ze me tot stoppen. Ik stopte en de agenten kwamen op me toe. Het waren twee nog zeer jonge agenten in uniform. Ze vroegen me naar het verzekeringsbewijs van de bromfiets, dat ik zoals gewoonlijk steeds bij me droeg. Ik overhandigde hen het verzekeringsbewijs en wachtte tot ik het weer terug zou krijgen. Ze konden me niets maken; m'n brommer was prima in orde en bovendien droeg ik de valhelm, die toen nog maar net 'n verplichting was geworden en dus had ik niets te vrezen.

20

Een van de agenten vroeg me naar 't framenummer van de brommer. Dit vond ik overbodig want 't framenummer stond immers op het verzekeringsbewijs. Daar wees ik hen ook op. Toch bood ik de agenten aan zelf de brommer te willen onderzoeken op het framenummer door hen de bromfiets ter hand te stellen. Terwijl we nog over de brommer stonden te confereren, stopte er nog een tweede wagen naast ons. Dit was 'n lichtgeel gekleurd wagentje met drie mannen in burgerkleding als inzittenden. Een van de mannen, van middelbare leeftijd, kwam op me toe en vroeg: "Is u Tjerk Vermaning, geboren 18 januari 1929 te Staphorst?" Ik zei tegen deze man, die ik inmiddels als de heer Hoekstra, hoofd van de politie, had herkend "Waarom vraagt u dat? U weet toch heel goed dat ik Tjerk Vermaning ben?" Hij mompelde zoiets als "officieel ... ". Hij vroeg me of ik even mee wilde gaan naar het politiebureau. Dat was 't toppunt. Waarom moest ik mee naar 't bureau? De bromfiets was immers in ordelijke staat, m'n verzekeringsbewijs was in orde; bovendien droeg ik een valhelm. Dus waarom moest ik dan nog mee naar 't politiebureau? Daar begreep ik totaal niets van. Ik vroeg: "Waarom moet ik mee naar 't bureau mijne heren, mag ik dat 'ns van u weten?". Daar gaven de heren geen antwoord op." "Mij werd niet verteld waarvoor ik werd meegenomen. Alleen de heer Hoekstra gaf op vrij norse toon ten antwoord: "dat hoort u wel op 't bureau, stap maar in. Op het politiebureau te Meppel nam opperwachtmeester Mulder uit Beilen een verhoor af. Maar de aangehouden man stelde eerst zelf een vraag:

21

"Mijnheer, mag ik nu 'ns horen wat dit allemaal heeft te betekenen? U maakt mij toch zeker niet wijs dat dit nog allemaal heeft te maken met controle van 'n bromfiets, is het wel?". Toen zei de heer Mulder het volgende: "Heeft men u dan niet verteld, waarvoor u is aangehouden?". Ik zei: "Natuurlijk niet, ik weet van niets, men heeft mij alleen staande gehouden op controle van de bromfiets. Daarna hebben de andere rechercheurs mij meegenomen en beslist niet gezegd waarvoor, terwijl ik dit nog met klem vroeg". De heer Mulder zei toen: "Gaat u maar 'ns zitten, heer Vermaning, dan zal ik u wel vertellen wat er gaande is. Mijnheer Vermaning, er is 'n aanklacht tegen u ingediend. U wordt nl. beschuldigd in rapportvorm van het doen vervalsen van twee groepen middenpaleolithische stenen werktuigen van Hoogersmilde 1965 en Hijken 1967, benevens 'n vuurstenen bijlendepot uit het Neolithicum van Ravenswoud en 'n oudpaleolithisch aandoende vuistbijl uit het Blauwe Meer te Hoogersmilde 1967. Omdat u deze stukken voor "echt" verkocht en daar geld voor ontving, is u nu gearresteerd op beschuldiging van vervalsing, gepaard gaande met oplichting". Toen ik dit hoorde, leek het alsof ik met spijkers aan de grond was vastgeslagen. De schrik zat me in de benen en ik kon ze letterlijk niet bewegen. Mijn tong lag als verlamd in de mond en hevige pijnen schoten door m'n borst en hartstreek. Ik voelde op dat moment weer die vreselijke angineuze pijnen van voor de operatie en weer was ik 'n hartinfarct nabij, dat voelde ik.

22

Toen ik weer wat tot mezelf was gekomen, vroeg ik de heer Mulder: "Mag ik misschien ook weten, wie mijn aanklager is?". De heer Mulder zei: "Het is er niet n, maar het zijn er twee, nl. Prof. Waterbolk, hoogleraar-directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit Groningen en diens medewerker drs. D. Stapert". Later op die dag werd Vermaning van Meppel naar het gemeentelijk politiebureau te Assen overgebracht. Intussen richtte een andere politieploeg zijn aandacht op de woonboot van Vermaning. Mevrouw Vermaning, die de afwas in het kombuis deed, zag een politiebusje stoppen. Twee rechercheurs klopten bij haar aan. Of zij een huiszoeking in het schip mochten verrichten. Mevrouw Vermaning vroeg of zij het bevel tot huiszoeking mocht inzien. Dat bleek niet mogelijk, omdat de rechercheurs niet over zo'n bevel beschikten. Daarop weigerde m evrouw Vermaning de rechercheurs de toegang tot het schip. Op dat moment stopte er een arrestantenwagen, waaruit twee politieagenten stapten. Mevrouw Vermaning: Ik kreeg ineens een enorme stopper in m'n rug, zodat ik snakte naar adem en direct daarop nog een en nog een. Ik werd letterlijk de deur van 't stuurhuis uitgestampt. Ik werd vanuit het stuurhuis door het gangboord gesleept en met m'n linkerbeen tegen een ijzeren scheepsreling geworpen. Dit deed me ontzettend zeer(...). Gezeten in de boevenwagen moest zij toezien hoe haar zoontje Tjerk op dezelfde weinig zachtzinnige manier naast haar naar binnen werd gesmeten. De moeder van mevrouw Vermaning, opoe ]ansen (73), die op een piepkleine schuit naast het schip van haar

23

schoonzoon woont, was getuige van de huiszoeking. Zij was op het tumult naar buit en gekomen. Niet de reche rcheurs bleken de huiszoeking te verrichten maar de fe itelijke aanklager drs. Stapert. Zij zag hem het schip ingaan. Mevrouw Jansen: Omdat ik dit uitermate vreemd vond en vooral brutaal en omdat ik hem beslist niet vertrouwde, ging ik die ongewenste indringer direct achterna. Toen ook ik de woonruimte binnenkwam, zag ik deze vreemde figuur op z'n knien vlak voor 'n in de scheepswand ingebouwde dressoirkast aan stuurboordzijde. Op het moment dat hij mij zag, zei de persoon ineens: waar kom jij weg? Dit vond ik nog brutaler. Ik zei gelijk daarop: wat doe jij hier? Hij gaf geen antwoord. Hij liet het kastje aan stuurboordzijde open staan en gelijk ging hij naar een klein nachtkastje, dat in het midden van het woonvertrek stond en waarin m'n schoonzoon brieven en dergelijke stukken bewaarde. Op eveneens brutale en zeer ongepaste wijze nam hij de brieven uit het kastje en ging ze keurig netjes zitten lezen, als waren ze allen aan hem geadresseerd. Toen ik dat zag werd ik spinnijdig en zei: wat doet u daar nou weer, dat zijn de brieven van m'n kinderen"(...) De huiszoeking leverde - behalve een vernederend politie-optreden, een gekneusde enkel en veel tranen niet het verwachte resultaat op. Een eigentijdse slijpinrichting voor midden-paleolithische vuurstenen werktuigen werd niet aangetroffen. Wel is aan het licht gekomen, dat het openbaar ministerie rondom de huiszoeking en inbeslagneming een aantal dwingend voorgeschreven regels niet in acht heeft genomen. En dat is dan netjes uitgedrukt.

24

* Het proces verbaal naar aanleidig van aanhouding en verhoor van Vermaning vermeldt, dat hij in zijn woonboot te Meppel is aangehouden op 18 maart 1975 om 10.30 uur. * Adjudant J. Westra en Opperwachtmeester E. Rernerie van de technische recherche te Groningen verklaren in een "aanvullend" proces verbaal d.d. 20 maart 1975 (ondertekend door commandant A. Bakker), dat Vermaning toestemming tot huiszoeking heeft verleend. Merkwaardig: op het moment dat Vermaning is aangehouden op de Houtvlothaven te Meppel ( zonder dat hij wist waarvoor; ook dat was een overtreding, begaan door de politie ) begon de technische recherche op zijn schip een huiszoeking. Mevrouw Vermaning, die op het schip aanwezig was, verzocht om een huiszoekingsbevel. D kon at het rechercheteam niet laten zien, zodat de rechercheurs op dat moment huisvredebreuk pleegden. Immers een officier van justitie mag namelijk pas tot huiszoeking overgaan, nadat er een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek is gedaan. In het geva l Vermaning is tot een dergelijk onderzoek pas op 4 april 1975 besloten. Wie kennis neemt van dit optreden van justitile autoriteiten, zal zich nauwelijks meer verbazen over het feit, dat drs. D. Stapert, de feitelijke aanklager van Vermaning, de deskund ige leiding op het motorschip Gerrit Lucas van de rechercheurs overnam. De verdediger van Vermaning in hoger beroep, mr. R. v.d. Molen, heeft de procureur-generaal in Leeuwarden uitdrukkelijk verzocht een onderzoek in te stellen naar het gestoethaspel met processen-verbaal en het huiszoekingsbevel.

25

Het enige antwoord dat de procureur- generaal in Leeuwarden, mr. H. Addens, wist te geven, luidde: Van onregelmatigheden bij de inbeslagneming is mij niets gebleken.

26

Hoofdstuk III: AANKLACHT Op 18 maart 1975, 12.30 uur, gaf de afdeling voorlichting van de Rijksuniversiteit Groningen het volgende persbericht aan het ANP door: Onderzoek door Drs. D. Stapert op het Biologisch Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen heeft uitgewezen, dat een groot deel der paleolithische vuistbijlen en andere vuurstenen werktuigen, afkomstig van de amateur-archeoloog T. Vermaning, recente vervalsingen zijn. Aangetoond is dat de scherpe kanten der voorwerpen op kunstmatige wijze bijgeslepen zijn, waardoor ze een afronding vertonen, die enigszins lijkt op de afronding welke wel voorkomt bij echte stukken van overeenkomstige ouderdom. Ook is er op veel stukken een glans aangebracht, die verwijderbaar blijkt te zijn, hetgeen bij natuurlijke vormen van glanspatina ondenkbaar is. Verder ontbreken bij alle voorwerpen een aantal verschijnselen als windlak, kleurpatina en vorstinwerking die onmogelijk alle kunnen ontbreken bij vuur-stenen voorwerpen, die sinds de eerste helft van de laatste ijstijd aan of nabij de oppervlakte hebben gelegen ( ... ) Tot de vervalsingen moeten ook worden gerekend de twee in 1965 door het Provinciaal Museum van Drenthe aangekochte collecties van Hogersmilde, hoewel daar een controle-opgraving resultaten had opgeleverd, die destijds positief zijn opgevat. Achteraf gezien is het echter duidelijk en ook heel wel mogelijk, dat de voorwerpen tevoren in de grond zijn gestopt. ( ... ) Aan de vondsten van Hogersmilde zijn wetenschappelijke publicaties gewijd door prof. J.D.van der Waals

27

en prof. H. T. Waterbolk. Beide schrijvers stellen zich thans geheel achter de resultaten van het recente onderzoek. Naar aanleiding van deze vondsten en publicaties kan nog worden opgemerkt dat door twee buitenlandse specialisten (Prof. Bordes, Bordeaux en Dr. C. B. M. McBurney, Cambridge) twijfel is geuit aan de authenticiteit van de voorwerpen. Er zijn aanwijzingen dat Vermaning opzettelijk onjuiste informatie over de vindplaatsen en vondsten heeft verstrekt. Omtrent het voor de hand liggende vermoeden dat hij op de hoogte was dat de voorwerpen onecht waren en dat hij eventueel zelf (een der) vervalser(s) was, kan alleen justitieel onderzoek verheldering verschaffen. Het Provinciaal Bestuur van Drenthe en de Stichting het Fries Museum hebben, naar aanleiding van een door drs. D. Stapert in overleg met prof. Dr. H. T. Waterbolk opgesteld voorlopig rapport, bij de politie aangifte gedaan wegens vermoede oplichting. Het definitieve rapport omtrent de vervalsingen zal in een vaktijdschrift worden gepubliceerd. Twee uur later ging dit voor archeologisch Nederland zo sneue bericht via de radio-nieuwsdienst het land in. De zaak Vermaning was gelanceerd. Nog diezelfde dag werd de statenzaal van het provinciaal bestuur van Drenthe omgetoverd in een soort Nieuwspoort. Ten overstaan van de (inter-)nationale pers gaven drs. D. Stapert, prof. H. T. Waterbolk en de hoofdofficier van Justitie mr. J. Muntendam, daar een toelichting op de steenvondsten van Tjerk Vermaning. Ook de commissaris van de koningin, mevrouw T. Schilthuis, en gedeputeerde T. Boering luisterden met hun aanwezigheid dit gebeuren op. De verdachte zelf verbleef op dat moment achter slot en grendel. Deze

28

gang van zaken viel niet bij iedereen in goede aarde. Een Amsterdamse journalist, buiten adem afgekomen op het "groot pers-alarm" moet in de Drentse statenzaal hebben uitgeroepen: "Durven jullie wel nu Vermaning in de lik zit? " Een begrijpelijke reactie, maar sinds wanneer belegt in Nederland de openbare aanklager persconferenties in gezelschap van de arrestant(en)? De hardheid van de aanklacht tegen Vermaning gaf allesbehalve aanleiding daarop een uitzondering te maken. "Wetenschappelijk onderzoek" had zonneklaar "aangetoond", dat Vermanings' stenen "recente vervalsingen" waren, dat op zijn stenen een "kunstmatige glans" was aangebracht, die verwijderbaar bleek, dat het duidelijk was dat vele stenen tevoren in de grond waren gestopt. Niet zozeer de fwezigheid van Vermaning had beroering moeten wekken alswel de nwezigheid van de feitelijke aanklagers, drs. Stapert en prof. Waterbolk en de juridische aanklagers, de commissaris van de koningin, mvr. T. Schilthuis en gedeputeerde T. Boering. Deze personen hadden niets op de persconferentie te maken. In Assen wil op dit moment de een voor de ander niet meer weten wie die persconferentie van 18 maart 1975 heeft georganiseerd. Het Drentse college van gedeputeerde staten is van mening, dat het openbaar ministerie de initiatiefnemer is geweest. De hoofdofficier van justitie te Assen houdt daarentege n bij hoog en bij laag vol dat de vertoning in de statenzaal niet op zijn voorstel heeft plaats gehad. Een week voor de arrestatie en persconferentie brachten drs. Stapert en prof. Waterbolk voor het eerst hun bevin-

29

dingen naar buiten, zij het nog in besloten kring. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe was de eerste instantie die officieel op de hoogte werd gesteld. In 1972 had deze provincie voor het museum in Assen de volledige verzameling prehistorische stenen voorwerpen van Vermaning gekocht. Prof. Waterbolk trad als adviseur op bij deze transactie, waarmee een bedrag van f 50.000 was gemoeid. Vermaning had zijn verzameling in ruim tien jaar bij elkaar gezocht. Daarnaast ontving hij in de periode 1969-1972 jaarlijks een uitkering van f 10.000 van de provincie Drenthe. De aanklacht stelde dat Vermaning zijn vondsten aan het provinciaal bestuur van Drenthe had opgedrongen. Tijdens de behandeling in hoger beroep bleek het tege ndeel. Het initiatief tot kopen is van de provincie Drenthe uitgegaan. Dat provinciale initiatief werd weer ingegeven door professor Waterbolk en het Provinciaal Museum te Assen. In totaal hebben 22 deskundigen, onder meer uit Leiden en Keulen, de keuze uit de Vermaning-verzameling in 1972 verricht. De beide Groningse archeologen hadden hun onderzoek, bijna acht velletjes A4 papier, op schrift gezet. Dit als wetenschappelijk aangeduid Voorlopig Rapport, gedateerd op 10 maart 1975, spitste zich toe op vier punten: 1. Het opgeven van valse vindplaatsen. Vermaning had zelf her en der stenen in de grond gestopt. 2. Vermaning had met een elektrische slijpschijf krassen op zijn steenvondsten aangebracht om ze oud te doen lijken. 3. De typologie - dat wil zeggen de vormen van de door Vermaning gevonden stenen - deugden niet.

30

4. Vermaning had met een kunstmatig glansmiddel de stenen ingesmeerd om daarmee de aanwezigheid van glanspatina te suggereren. Glanspatina is een laagje kiezelzuur (silicium dioxyde), dat zich door chemische processen in de bodem op vuursteen kan vo rmen. Glanspatina is niet afwasbaar en veroorzaakt op vuursteen een glans, die kan variren van diep tot licht. Het was drs. Stapert - naar zijn zeggen - gelukt de glans van de stenen van Vermaning af te wassen. Glanspatina bewijst de ouderdom van een steen. Er zijn overigens meerdere soorten patina. Maar drs. Stapert beperkte zich aanvankelijk in hoofdzaak tot de glans. De taak van de gerechtelijke instanties zag er na de aangifte van het Drentse college van GS op het eerste gezicht derhalve heel eenvoudig uit. Als bovengenoemde vier beschuldigingen konden worden aangetoond, dan was de zaak rond. Welnu, dit voorspitwerk h adden drs. Stapert en prof. Waterbolk al verricht. Beiden verzekerden de hoofdofficier van justitie hun beweringen terstond met "nadere rapporten, expertises, illustraties etc." te kunnen adstrueren. Zowel de hoofdofficier van justitie te Assen als de rechter-commissaris aldaar bleken tot negen maanden na de arrestatie van Vermaning echter niet in het minst genteresseerd in de bewijsvoering van beide Groningse archeologen. Want pas in december 1975 vroeg de rechtercommissaris te Assen aan drs. Stapert en prof. Waterbolk een toelichting te schrijven op hun Voorlopig Rapport van 10-18 maart 1975. In maart/april 1976 leverden beiden afzonderlijk een Eindrapport in. Twee uitermate merkwaardige werkstukken zoals we nog zullen zien.

31

Ruim twee jaar na zijn arrestatie veroordeelde de rechtbank te Assen Vermaning tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. De tenlastelegging "oplichting meerdere malen gepleegd" werd bewezen verklaard. Vermaning tekende hoger beroep aan. Het Leeuwarder Gerechtshof sprak hem op 21 december 1978 vrij. Het Hof achtte de bewijsvoering over de "valse vindplaatsen" benedenmaats, alsook d e beschuldiging dat Vermaning zelf iets met de stenen voorwerpen gedaan zou hebben dat het daglicht niet kon velen. Toen het Hof dat eenmaal had vastgesteld, voelde het zich ontslagen van een uitspraak over het al dan niet authentiek zijn van zijn vondsten. Deze netelige kwestie liet het Hof uitdrukkelijk in het midden. Toen drs. Stapert en prof. Waterbolk op 11 maart 1975 op bezoek waren bij het Drentse college van gedeputeerde staten om hun onheilstijding over te brengen, drongen zij in hun Voorlopig Rapport aan op een justitieel onderzoek. Want dat alleen kon opheldering ve rschaffen. Daags na de vrijspraak in hoger beroep van Vermaning komen beiden, door de ervaring wijs geworden, van het door hen zo gewenste justitile onderzoek terug. Drs. Stapert vertrouwde het dagblad Trouw toe (...) er ongelukkig mee te zijn, dat de zaak Vermaning ooit voor de rechtbank was gekomen (...). Dat dit toch gebeurd was, beschouwde hij meer als een verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe. Hij hoopte vur ig dat wat justitie betrof, de zaak nu was afgelopen. Prof. Waterbolk verklaarde na de uitspraak voor TROSAKTUA: Wat de mensen moeten denken is, dat het

32

jammer is, dat deze zaak voor de rechtbank is gekomen. Want dit is een discussie, die in de wetenschap thuishoort. De wetenschappelijke discussie over de authenticiteit van Vermanings' stenen moet helaas nog steeds plaats hebben. Een dergelijke gedachtenwisseling in vakkringen wordt ernstig bemoeilijkt door de omzichtige wijze waarmee drs. Stapert en prof. Waterbolk met hun rapporten omspringen. Zij laten hun vakgenoten wel iets zien, maar bij lange na niet alles. Trouwens, de in 1975 door drs. Stapert toegezegde eindrapportage in een w etenschappelijk vaktijdschrift heeft ook nog steeds niet plaats gehad.

33

Hoofdstuk IV: HET VOORLOPIG RAPPORT We keren terug naar de week vr de arrestatie van Vermaning: 11 maart 1975. Drs. Stapert en prof. Waterbolk geven een toelichting op hun Voorlopig Rapport aan de benadeelde partij, het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Volgens prof. Waterbolk is de toenmalige hoofdofficier van Justitie te Assen, mr. J. Muntendam, degene geweest, die het Drentse college van GS gewezen heeft op de wettelijke plicht aangifte te doen van oplichting. Welk wetsartikel de hoofdofficier precies voor ogen heeft gestaan is tot op heden niet duidelijk. Hij moet in ieder geval diep onder de indruk van dat Voorlopig Rapport zijn geweest. Ten onrechte. Directe verificatie van slechts een aantal in het Voorlopig Rapport aangevoerde beweringen zou al voldoende zijn geweest voor een ietwat gereserveerder opstelling. Drs. D. Stapert en prof. H. Waterbolk hadden weinig moeite om aan de hand van hun Voorlopig Rapport het Drentse college van gedeputeerde staten van hun "ontdekking" te overtuigen. Dat lag ook enigszins voor de hand. Het rapport liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Het spul van Vermaning was vals, de aangevoerde beweringen klonken heel plausibel indien men van de veronderstelling uitging, dat aan de acht velletjes papier een uitvoerige studie ten grondslag lag. Daar kwam nog bij dat prof. Waterbolk tot driemaal toe (1965, 1968 en 1972) als adviseur/taxateur het provinciaal bestuur van Drenthe zijn diensten bewezen had bij de aankoop van artefacten van Vermaning.

34

Wat wist dat bestuur per slot van rekening af van stenen? Evenals het college van gedeputeerden indertijd op het gezag van prof. Waterbolk had gehandeld, zo kon dit college nu moeilijk om de gewijzigde visie van de Groningse hoogleraar heen. 11 maart 1975 was de dag waarop drs. Stapert en prof. Waterbolk het Drentse college van GS op de hoogte stelden. Dat moet daar in het Drentse provinciehuis een lastig gesprek zijn geweest. Het zou als volgt hebben kunnen verlopen: Prof. Waterbolk: "Geachte gedeputeerden, de oudheidkundige steenvondsten van onder andere Hoogersmilde en Hijken, die ik u adviseerde aan te kopen zijn een miskoop. Dat spul moet zo gauw mogelijk uit de vitrines van uw mooie provinciaal museum hier ter stede. Het is nep, pure n amaak". Het hoge woord was er uit. "Namaak, nep? Maar professor", riepen de gedeputeerden, bekomen van hun eerste verwarring, "professor, uw wetenschappelijke publicatie over Hoogersmilde dan? Heeft Vermaning u zo te grazen geh .. .?". De hoogleraar zweeg en knikte naar zijn assistent. Deze was juist bezig zijn koffertje te openen. Hij haalde er zijn "Voorlopig Rapport" uit. ,Ja, mijne heren", zo pakte de assistent de draad van het betoog van zijn leermeester op "Wij hebben hier te maken met een zeldzaam geval van geraffineerd bedrog" en lichtte zijn bevindingen toe. Het moet de gedeputeerden wel geduizeld hebben bij het horen van al die moeilijke woorden als middenpaleolithicum, patina, kryorurbatie, dehydratatie, wind-

35

lak, permafrost en ga maar door. Het college archeologie in de gedeputeerdenkamer miste zijn uitwerking niet. Twee dagen later al - 13 maart 1975 - ging er een briefje uit naar de officier van justitie te Assen met als afzender het Drentse college van gedeputeerden. De laatste zin van dat briefje luidde: Ingevolge artikel 160 c.q. art. 162 van het Wetboek van Strafvordering doen wij thans bij u aangifte van het feit dat wij kennis hebben genomen van het ten opzichte van de provincie gepleegde bedrog. Als bijsluiter in de provinciale envelop ging het Voorlopig Rapport mee van drs. Stapert en prof. Waterbolk. Een bestuurlijke reactie, die bijna gelijk staat met de snelheid van licht. Naar ambtelijke maatstaven gemeten dan. Is de reactie van het Drents provinciaal bestuur op het Groningse bezoek nog verklaarbaar, voor de Asser officier van justitie gelden minder verzachtende omstandigheden. Zelfs de ontvangst van een brief van zulk een onverdacht huis als een provinciehuis mag een openbare aank lager niet van de wijs brengen. Een officier van justitie heeft geen boodschap aan wetenschappelijke beweringen, die van de ene op de andere dag kunnen sneuvelen. Als de officier het Voorlopig Rapport van drs. Stapert en prof. Waterbolk drie of vier keer aandachtig had doorgelezen, had hij maar n ding kunnen doen. De telefoon grijpen en het nummer van het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen draaien.: "Ja, met Muntendam. justitie Assen, mag ik prof. Waterbolk?" "Ogenblikje, ik verbind u door". "Waterbolk".

36

"Met Muntendam. Ik heb met belangstelling jullie rapportje gelezen. Het is inderdaad niet mis. Maar wat ik vragen wil: wees zo goed en stuur mij per omgaande de onderzoekresultaten van dr. Boom en dr. Boekschoten, waarover jullie het hebben. Jullie rapport is bijzonder duidelijk wat de aanklacht betreft. Daar niet van. Maar en dat zult u wel begrijpen - mijn belangstelling gaat in hoofdzaak uit naar de bewijsvoering. Om het wat bot te zeggen: ik moet het hebben van die elektrische slijpschijf en die kunstmatig aangebrachte glans en de bedriegerij van de vindplaatsen. Boom heeft toch die glans en die krassen onderzocht. O ja, en dit nog: aan het eind van jullie rapport hebben jullie het over nog meer rapporten, expertises en illustraties. Ook daarvan graag een kopie. Kan de hele bups vandaag nog op de bus. Ik kan het desnoods even laten halen. Fijn, tot ziens zal ik maar zeggen". T u u t - tu u t - tu ut - tu ut - tu u t - tuu t. Intussen is aan het licht gekomen dat hoofdofficier Muntendam in eigen persoon bij die gedenkwaardige zitting in het Asser provinciehuis aanwezig is geweest. Hij had beide archeologen dus ter plekke om het uitgewerkte bewijsmateriaal kunnen vragen. Een onbegrijpelijk verzuim, want Prof. Waterbolk en drs. Stapert gewagen in hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 (dat zij het provinciaal bestuur van Drenthe hadden aangeboden) inderdaad van onderzoekingen verricht door dr. G. Boom en dr. G.J.. Boekschoten. Dr. Boom is wetenschappelijk medewerker bij het laboratorium voor Fysische Metaalkunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze dr. Boom stelde Vermanings

37

stenen bloot aan het ongenadig oog van een elektrone nmicroscoop. Doel van het onderzoek was de aard van de materie te analyseren, die de "kunstmatige glans" op de stenen zou veroorzaken. Ettelijke honderden (honderden malen vergrote) foto's zijn er met de elektronenmicroscoop genomen. Niet voor de poes. Drs. Stapert en prof. Waterbolk gebruikten in hun Voorlopig Rapport de conclusie van dr. G. Booms onderzoek. Dit mag met recht een wonder heten. Dr. Boom startte zijn onderzoek op 1 maart 1975 en sloot het drie weken later op 21 maart af. Daarna zette hij zich aan het schrijven van zijn eindve rslag, dat op 10 april 1975 gereed kwam. Een maand eerder, 10 maart 1975, gebruikten drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport dus al conclusies, die dr. Boom pas enige weken later zou kunnen trekken. Fingerspitzengefhl? Je zou het bijna zeggen, ware het niet dat er een behoorlijke kink in de kabel kwam. Het pronken met conclusies, die nog getrokken moeten worden, laat soms zelfs wetenschappers niet ongestraft. Want nu komt het grte wonder. Het onderzoek van dr. Boom leverde een negatief resultaat op. Negatief? Ajakkes, toch niet voor drs. Stapert en prof. Waterbolk? Jawel. Dr. Boom schreef in alle eenvoud in zijn eindconclusie: Het doel van het onderzoek, namelijk oppervlakte (laag) analyses uit te voeren voor het mogelijk vaststellen van een onderscheid tussen erkend authentieke artefacten en natuurlijke oppervlakken enerzijds, en stukken uit collecties gevonden door en toegeschreven aan Tj. Vermaning anderzijds is niet bereikt. Met het ongewapend oog

38

was er wel enig verschil in uiterlijke glans waar te nemen. Microscopisch noch spectraal was dit verschil te vinden. Dr. Boom achtte het waarschijnlijk, dat de "kunstmatig aangebrachte glans" veroorzaakt werd door huidvet. Een onthullende conclusie, zo'n drie weken n de aanklacht tegen Vermaning. En was dit maar de nige ontsporing in het Voorlopig Rapport. Helaas niet. De medewerking van dr. G.J. Boekschoten, geoloog, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen bijvoorbeeld. Zijn aandeel in het onderzoek contra Vermaning heeft slechts bestaan uit een bezoek onder oneigenlijke voorwendsels aan Vermaning. De binnenkomer van Boekschoten was: "Mag ik eens wat fossielen van u zien?" Tijdens het bezoek kwamen, en passant, ook de stenen ter sprake die Vermaning bij Eemster had gevonden. En daar kwam Boekschoten eigenlijk voor. De missie va nuit het Biologisch Archeologisch Instituut slaagde vo lkomen. Dr. Boekschoten kreeg een klein gedeelte van de stenen van Eemster te zien. Na enige tijd verliet Boekschoten de woonboot van Vermaning. Einde onderzoek, waarvan zelfs niet een schriftelijk rapport bestaat. Niettemin verklaren drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport dat de collectie Eemster "met zekerheid" vervalst is. Dit op grond van een onderzoek, verricht op het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen. In werkelijkheid is nog nooit n steen uit deze collectie op het Groningse Instituut geweest. Drs. Stapert moest later voor de Asser rechtbank bekennen dat hij zelfs nooit n steen uit deze collectie gezien had.

39

Hetzelfde geldt voor de stenen, die Vermaning bij R avenswoud had gevonden. Drs. Stapert heeft geen steen uit deze collectie onder handen gehad. In het Voorlopig Rapport wordt gesuggereerd, dat de twijfels van de Franse specialist prof. Bordes te Bo rdeaux en de Engelsman McBurney (Cambridge) over de collectie Hoogersmilde van beslissende invloed zijn geweest voor de valsverklaring door drs. Stapert en prof. Waterbolk. Prof. Waterbolk komt wel wat laat met deze mededeling. Samen met dr.J. v. d. Waals bezocht hij (naar zijn zeggen) al in augustus 1969 de Franse specialist. Tegenover de rechtercommissaris omschreef hij in 1976 dat bezoek zo: Bij die gelegenheid uitte deze (prof. Bordes ) wel bedenkingen op grond van de aanwezigheid van hem ongewoon voorkomende afgeronde uitstekende ruggen op de stukken. Maar omdat zijn grote kennis vooral gebaseerd is op het materiaal afkomstig van rivierterrassen, lssafzetringen en grotten en hij met de specifieke geologische en mechanische eigenschappen van de Drentse keileem niet vertrouwd was, en omdat wij de authenticiteit meenden te kunnen bevestigen, heeft dit bij ons geen twijfel doen ontstaan. Met de type-indeling, zoals later in Palaeohistoria gepubliceerd, was Bordes het geheel eens, aldus prof. Waterbolk. Nu eens beluisteren hoe dr. v. d. Waals zich de visite bij prof. Bordes herinnerde: Prof. Waterbolk en ik zijn in augustus 1968 bij prof. Bordes geweest. Onze publicatie was klaar en wij wilden enige zekerheid hebben of we niet al te grote vergissingen begingen. Prof. Bordes heeft de stukken meteen onder de binoculair (microscoop) gelegd en heeft ons gewezen op de facetten en zei dat hij het niet ver-

40

trouwde. Het was voor ons een volstrekte onmogelijkheid op dat moment om er een vraagteken achter te zetten. Ik geloofde er niet aan, dat de heer Vermaning ons bedrogen zou hebben. ( Proces Verbaal, febr. '77 zitting Assen ). Waterbolk schreef dat hij in 1969 in Bordeaux was, van de Waals beweerde dat het 1968 was. Van der Waals dacht, dat hij zijn artikel in Palaeohistoria al klaar had. Waterbolk zag zijn reis juist als voorbereidend onderdeel van zijn publicatie. Waterbolk heeft het over de "bedenkingen" van Bordes en verklaart die. Van der Waals spreekt direct over "wantrouwen". Waterbolk spreekt van "afgeronde ruggen", van der Waals, van "facetten". Op de verklaringen van deze topfiguren van het BAl zijn zo te zien geen huizen of kastelen te bouwen. De rol van McBurney uit Cambridge, was die misschien dan belangrijk in het onderzoek van drs. Stapert en Waterbolk? Helaas, ook zijn aandeel was bescheiden. Hij had ooit eens tekeningen van Vermanings stukken gezien. Hij koesterde toen bezwaren tegen de vormen. Achteraf is gebleken dat zich tientallen, even grote experts over Vermanings stenen zlf hebben gebogen. Nederlandse en buitenlandse geologen en archeologen. Maar niemand van hen deed dat in het kader van het onderzoek van drs. Stapert en prof. Waterbolk. En niemand van hen zag iets verdachts aan die stenen. Het internationale tintje, dat prof. Waterbolk en drs. Stapert op deze wijze aan hun "ontdekking" trachtten mee te geven, gaat derhalve niet op. Wat nu juist zo opvalt is het tegendeel: drs. Stapert en prof. Waterbolk verrichtten hun onderzoek in een volstrekt isolement.

41

Consulteerden prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals in de jaren zestig nog buitenlandse vakbroeders bij de beoordeling van Vermanings stenen, de aankomend archeoloog drs. Stapert achtte het checken van zijn vermoedens buiten Groningen overbodig. Zelfs de vuursteenexpert uit eigen instituut, de Amerikaan dr. R. R. Newell, werd door drs. Stapert zorgvuldig buiten het onderzoek gehouden. En, mocht Newell niet direct voorhanden geweest zijn, in die periode verkeerde drs. Stapert altijd nog in de unieke gelegenheid G. H. Odell, ook een Amerikaan, te raadplegen. Deze Odell, een jaar te gast op het Gronings instituut, was juist bezig met een proefschrift over krassen, afsplinteringen en glansplekjes op vuurstenen werktuigen uit de Oudheid. In het Voorlopig Rapport van de twee Groningse archeologen staat ook dat Vermaning een schedel gevonden zou hebben ( in Smilde) op een "geologisch onmogelijke plaats". Je zou ook kunnen stellen, wat is er toch met het geheugen van prof. Waterbolk aan de hand? Die schedel was niet door Vermaning gevonden. Deze misvatting kon al heel spoedig worden rechtgezet. De vinders waren drie bouwvakarbeiders, die de schedel hadden aangetroffen tijdens het graven van een fundament voor een huizenblok te Smilde. Dit drietal meldde hun vondst aan Vermaning. Die had immers verstand van die oude spullen. Vermaning meldde na bestudering de vondst aan prof. Waterbolk. Uit de mond van de drie vinders ve rnam de Groningse hoogleraar de precieze vondstomstandighe den. Dit voorval had plaats in het voorjaar van 1970.

42

En zie eens hoe grootmoedig prof. Waterbolk zijn vergissing met betrekking tot de schedel van Smilde weer goed maakte. In zijn rapport aan de rechter-commissaris (1976) te Assen, deelde hij in een voetnoot mee, dat in het Voorlopig Rapport (1975) de vondst van de schedel abusievelijk aan Vermaning was toegeschreven. De hoogleraar verzuimde daarbij wel uit te leggen hoe het dan zat met de "geologisch onmogelijke plaats" van die schedel. In augustus 1979 kwam de schedel van Smilde weer in het nieuws. Drs. A. P. Bosscha-Erdbrink van de unive rsiteit van Utrecht had met een moderne methode van ouderdomsbepaling aangetoond, dat de schedel 8 9 duizend jaar oud moest zijn. Prof. Waterbolk meende eertijds, dat de schedel recent was, afkomstig van een veenarbeider. Omdat een recente schedel niet in zo' n diepe aardlaag kon liggen, verklaarde hij dat de vindplaatsopgave onjuist was. Vermaning had na de vondst in 1970 verklaard, dat de schedel in ieder geval prehistorisch was en vermoedelijk zelfs uit de tijd van de Neanderthalers. Met de artefacten van Vermaning heeft de kwestie met de schedel weinig van doen. Deze volstrekt uit de lucht gegrepen beschuldiging geeft echter wel aan welke waarde gehecht mag worden als de deskundige prof. Waterbolk het woord "onmogelijk" in de mond neemt. Waterbolk en Stapert eindigen hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 aldus: Tot slot zij opgemerkt, dat de in dit Voorlopig Rapport genoemde opvattingen alle door nadere rapporten, expertises, illustraties etc. kunnen worden geadstrueerd.

43

In enkele gevallen dienen daarvoor nog enige aanvullende waarnemingen te worden verricht. Die aanvullende waarnemingen zijn in een snel tempo verricht. Een week later - 18 maart 1975 - is het Voorlopig Rapport overgetikt op twee wijzigingen na. En daarvan (vindplaats Hijken) komt in een later stadium nog aan de orde. Ook de slotzin had een verandering ondergaan. Hij was korter: Tot slot zij opgemerkt, dat de in dit Voorlopig Rapport genoemde opvattingen alle door nadere rapporten, expertises, illustraties, etc., kunnen worden geadstrueerd. Het is onbegrijpelijk, dat de officier van justitie te Assen zo doof is gebleken voor deze uitnodigende taal. Het Voorlopig Rapport bevatte beweringen. Geen bewijzen. Indien de openbare aanklager de auteurs Stapert en Waterbolk had gehouden aan het overleggen van de "nadere rapporten, expertises en nadere illustraties" zou hem vermoedelijk de schrik om het hart zijn geslagen. De beide Groningse archeologen beschikten op 10 maart 1975 kennelijk over niets anders dan acht velletjes papier met interessante hypotheses. Met de bewijsvoering moest nog begonnen worden. Het voortijdig schermen met (achteraf ook nog verkeerde) conclusies van het enige onafhankelijk technisch, analytisch onderzoek (van dr. Boom), het misle idend opvoeren van buitenlandse deskundigen, een oordeel uitspreken over stenen, die drs. Stapert nooit onder ogen heeft gehad ( Eemster en Ravenswoud), de justitie voorspiegelen van nadere rapporten, die op dat moment niet eens bestonden, prietpraat over een schedel: onder welke categorie vallen dit soort vergissingen eigenlijk?

44

In ieder geval niet onder de categorie "wetenschappelijke nauwgezetheid".

45

Hoofdstuk V: VAN TWIJFEL NAAR THEORIE De Asser rechtbank meende liefst negen maanden lang voldoende juridisch houvast te hebben aan dat Voorlopig Rapport van 10 maart 1975. Een uiterst lakse en daardoor bedenkelijke handelwijze van de Asser rechtbank. Want al in augustus van dat jaar had het inmiddels ingeschakelde Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk laten weten geen kant uit te kunnen met dat Voorlopig Rapport. Pas in december 1975 komt de rechter-commissaris te Assen, mr. W. C. van Oordt, op het idee bij drs. Stapert en prof. Waterbolk hun "nadere rapporten, expertises, illustraties" op te vragen. Aan de inwilliging van dat verzoek bleek echter niet direkt te voldoen. Vreemd, op 18 maart hadden drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport toch geschreven dat zij hun nadere rapporten etcetera direct konden leveren. Helaas, de rechter-commissaris moest tot maart/april van het volgende jaar geduld betrachten alvorens hij de verlangde schriftelijke toelichting op het Voorlopig Rapport kreeg. In dit hoofdstuk bijzondere aandacht voor de unieke bewijsvoering en theorie van drs. Stapert in zijn Eindrapport van maart 1976. De meest intrigerende vraag in de kwestie Vermaning: wat was voor drs. Stapert nu eigenlijk de aanle iding om te twijfelen aan de authenticiteit van de vondsten van Vermaning? Een niet onbelangrijke vraag. "Vast staat" dat de collectie Hijken zijn argwaan heeft gewekt. Als student-assistent kreeg hij in 1972 opdracht deze collectie te inventariseren.

46

Drs. Stapert vatte zijn taak serieus op. Omdat hij zich een voorstelling wilde maken, waar die stenen precies vandaan kwamen trok hij in de zomer van 1973 naar Hijken. Hij verrichtte daar een her-opgraving. Op deze manier kon hij meer informatie over de bodemgesteldheid verzamelen en er eventueel nog meer stenen werktuigen uit het midden-paleolithicum vinden. De resultaten van deze heropgraving zetten drs. Stapert aan het denken. En wel om de volgende twee redenen. Op het instituut te Groningen was hij al bezig geweest met het aan elkaar lijmen van passende afslagen uit de collectie Hijken, die door het museum te Assen in bruikleen was afgestaan. Er ontbraken nogal wat stenen. Ongeveer de helft, zo schatte hij. Die ontbrekende stenen moesten "dus" daar nog in de grond zitten. Hij vond er in die zomer van 1973 niets meer. Dit was de eerste reden van argwaan. Wat drs. Stapert daar wel vond waren onbewerkte vuurstenen zwerfkeien, die je daar overal vindt. Deze keien leken in de ogen van drs. Stapert in de verste verte niet op de vuurstenen werktuigen, die Vermaning er vijf jaar eerder had weggehaald. De door drs. Stapert gevo nden keien vertoonden zonder uitzondering glans en andere ouderdomskenmerken. De stenen werktuigen, die Vermaning daar had gevonden, zouden geen van deze kenmerken bezitten. Dit was de tweede reden van argwaan. Drs. Stapert schreef in zijn Eindrapport van maart 1976 aan de rechter-commissaris te Assen: De twee hierboven genoemde omstandigheden waren er de oorzaak van dat vanaf dat moment bij mij enige twijfels ontstonden aangaande de echtheid van de "vondsten" van Vermaning. Maar deze twijfels waren toen

47

door mij nog niet nader te begronden. Immers: misschien was de vindplaats toch uitgeput. Misschien waren de stukken van Vermaning door een onbekende uitzonderlijke omstandigheid ontsnapt aan allerlei ter plaatse opgetreden geologische processen, waardoor ze alleen een lage "glans" en niet al die andere te verwachten oppervlakte-veranderingen vertoonden. Een niet te omzeilen klip voor drs. Stapert was de opgraving van Vermanings vondsten te Hoogersmilde. Deze vondsten waren al door prof. Waterbolk en dr. v.d. Waals wetenschappelijk verwerkt en beschreven. Bovendien waren ze gecontroleerd door tal van archeologen. En de vondsten van Hoogersmilde bezaten dezelfde eigenschappen als die van Hijken. Drs. Stapert erkende dit gegeven als een probleem: (...) Het grootste probleem was natuurlijk dat ook bij Hogersmilde toch maar stukken met dezelfde kenmerken in ongestoorde ligging zouden zijn aangetroffen bij de opgraving door dr.J. v. d. Waals. Al met al was de situatie tamelijk problematisch. Ik had soms de neiging mijn nimmer volledige kennis aansprakelijk te stellen voor de ontmoete tegenstellingen. De veronderstelling d het at materiaal vals kon zijn leek mij al te fantastisch, daar toch vrijwel alle andere archeologen tot dan toe geen twijfels hadden geuit, aldus drs. Stapert in zijn Eindrapport. Hij vervolgde: Al in het voorjaar van 1974 heb ik tegen prof. Waterbolk ( onder wiens verantwoordelijkheid ik werk) gezegd, dat ik het onverantwoord vond om het grootste deel van mijn tijd te besteden aan de vondsten van Vermaning, gezien mijn steeds sterker wordende

48

twijfels. Prof. Waterbolk heeft me toen aangeraden over deze kwestie geen overhaaste beweringen te doen, en er later nog eens over na te denken. Ik ben toen onderzoek gaan doen op andere terreinen van mijn takenpakket, n.l. jong-paleolithicum en statistiek. (...) Ondertussen ben ik het probleem via een omweg gaan benaderen, nl. door alle andere midden-paleolithische stenen uit vooral Noord-Nederland, die niet afkomstig waren van Vermaning, bijeen te brengen uit musea en particuliere verzamelingen en te bestuderen. In het najaar van 1974 was ik zover dat ik ze ongeveer allemaal gezien had. Toen bleek onder andere dat juist deze stukken nu juist wel al de te verwachten geologische kenmerken bezitten, die ontbreken bij de stukken van Vermaning. Daarna ben ik opnieuw het materiaal van Vermaning gaan bekijken, ditmaal met de werkhypothese, dat dit uit falsificaten bestaat. Weinig later kwam ik tenslotte tot de zekerheid dat dit inderdaad het geval is, volgens drs. Stapert in zijn Eindrapport. Een heel verhaal. We gaan eerst eens kijken hoe voor de hand liggend de twee aanleidingen tot twijfel van drs. Stapert waren. Per slot van rekening is het van groot belang te weten, hoe drs. Stapert tot zijn ontdekking is gekomen. Kortom, is er een archeologische reden aan te voeren om te twijfelen aan echtheid van stenen werktuigen uit het midden-paleolithicum als een derde opgraving geen andere stenen van deze soort oplevert (twijfel nummer 1 en is het een ijzeren voorwaarde dat midden) paleolithische stenen werktuigen oppervlakteveranderingen moeten hebben (twijfel nummer 2)? We beginnen met twijfel nummer 1.

49

Die zomer vond hij bij een derde opgraving geen splinter meer in Hijken. Eerst had Vermaning in 1967 de bewuste plek een jaar lang afgeschuimd. Daarna verrichtte in 1968 de conservator van het Provinciaal Archeologisch Museum van Drenthe in Assen, drs. O. Harsema, namens het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen met medewerking van de Rijksgeologische dienst, een controle-opgraving. Met succes nog wel. In ongestoorde grond werden een aantal steenafslagen g evonden, die de authenticiteit van de aldaar eerder g evonden stenen en de vindplaats zelf bevestigden. En dan komt vijf jaar later als derde drs. Stapert naar Hijken, vindt er niets en bouwt dit feit om tot aanleiding van zijn twijfel. In de archeologie heeft tot op heden het doen van een incomplete steenvondst nooit aanleiding gegeven tot iets verdachts, laat staan het voorval dat controleopgravingen een negatief resultaat opleveren. Complete, incomplete steenvondsten, positieve, negatieve heropgravingen: me t al deze mogelijkheden wordt de archeologie dagelijks geconfronteerd zonder dat n van deze mogelijkheden nu een grond van twijfel of argwaan zou kunnen zijn. Aanleiding tot twijfel nummer 2: Op de stenen van Vermaning zitten geen ouderdomskenmerken in tegenstelling tot de zwerfkeien, die drs. Stapert tijdens zijn negatieve her-opgraving in Hijken had opgediept. Is dat echt iets bijzonders? Met twee tekeningetjes plus een korte toelichting moet dit vreemde verschijnsel uit de wereld zijn te helpen.

50

Dit is een van de vuurstenen zwerfkeien, die drs. Stapert zomer 1973 in Hijken opgroef. Zo'n 150.000 jaar geleden is dit geval met het gletscherijs vanuit de Scandinavische landen naar wat wij Hijken noemen getransporteerd. Niet alleen de tand des tijds, ook het gletschertransport heeft de buitenkant van de kei aangetast.

Dit is een vuurstenen werktuig (niet te verwarren met een gewone zwerfkei), gevonden te Hijken. Ook 150.000 jaar geleden met het gletscherijs meegekomen. Maar daar is wel iets mee gebeurd. Dit voorwerp is zo'n 50.000 jaar

51

geleden door een Neanderthaler uit een vuurstenen zwerfkei, als in voorbeeld a, gehouwen. Al kappend sloeg de Neanderthaler er de slijtage- en ouderdomsverschijnselen voor het grootste deel vanaf. Het oppervlak van de zwerfkei, die drs. Stapert vond (afbeelding a), is 150.000 jaar oud. Het oppervlak van het vuurstenen werktuig (afbeelding b) is 50.000 jaar oud. Dat scheelt circa 100.000 jaar. Het is om die reden niet zo voor de hand liggend als drs. Stapert voor de rechtbank een vuurstenen werktuig met een vuurstenen zwerfkei vergelijkt. Laat staan om aan zo'n vergelijking een argument voor twijfel aan authenticiteit te ontlenen. Niettemin benadrukte drs. Stapert hoe verdacht dit verschijnsel - liever gezegd: het ontbreken van ouderdomsverschijnselen op de stenen van Vermaning - wel niet was. Voor de Asser rechtbank verklaarde hij in f e bruari 1977: Ik heb ook midden-paleolithisch materiaal bestudeerd in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Al die stukken hebben zonder uitzondering die natuurlijke oppervlakteveranderingen, zoals patina's, windlak etc. (...) Voor mijn werk heb ik vele musea in Duitsland bezocht. Ik heb een tijdlang bij prof. Bosinski uit Keulen gewerkt en heb van hem een deel van mijn opleiding gekregen. Alles wat ik ooit uit het paleolithicum heb gezien, heeft patina. Ik heb een paar maanden bij prof. Bosinski gewerkt. In die tijd heb ik allerlei collecties uit musea in de buurt bekeken. Deze verklaringen van drs. Stapert lijken voor slechts n uitleg vatbaar. In feite zijn er echter drie mogelijkheden:

52

1. Drs. Stapert legt een wetenschappelijk bewezen verklaring af. 2. Drs. Stapert legt onbewust een onjuiste verklaring af. 3. Drs. Stapert legt heel bewust een onjuiste verklaring af. Mogelijkheid 1 is uitgesloten. In het Franse Tilloux, Mainx en Prvost zijn bij officile opgravingen meer dan 2000 stenen werktuigen uit het middenpaleolithicum te voorschijn gekomen die volkomen ongepatineerd zijn. Dat wil zeggen: geen oppervlakteve randeringen hebben. Hetzelfde is het geval bij de opgraving Rue de Cagny (in de Chlles- laag kwamen 200 ongepatineerde stenen voorwerpen te voorschijn). En niet. te vergeten de opgravingen te Fontmaure, waar 4000 ongepatineerde, ongerolde vuurstenen werktuigen uit het midden-paleolithicum werden ontdekt. In Engeland is de opgraving te Swanscombe (1970), waar meerdere ongepatineerde stenen werktuigen zijn opgedolven, zeer bekend. Als drs. Stapert volhoudt een tijdlang bij prof. Bosinski in Keulen in de leer te zijn geweest en alle musea daar in de buurt bekeken te hebben, dan sneuvelt mogelijkheid 2 ook onherroepelijk. Op het instituut van de Keulse professor alleen al liggen ook 11.000 (elf duizend) ongepatineerde stenen werktuigen uit het middenpaleolithicum, opgegraven bij Rheindahlen (sedert 1964). De lezer moet niet denken dat de verdediging van Vermaning zo bescheiden is geweest om deze feiten de heren van de rechtbank te onthouden. Getuige- deskun-

53

dige dcharge A. Wouters, wees, nadat ook al in Assen te hebben gedaan, het Hof in Leeuwarden op de weinig steekhoudende beweringen van drs. Stapert. Deze Groningse doctorandus zat met deze ongepatineerde vondsten dan ook danig in de rats. Om u zich een indruk te vormen over de wijze, waarop de doctorandus zich in Leeuwarden (1 december 1978) uit deze benarde situatie redde, volgt hier zijn weerwoord: Ach mijnheer de president, de vondsten waarover de heer Wouters het heeft zijn allemaal grotvondsten. Grotvondsten. wat zijn dat nou weer? Deze voor de hand liggende vraag had de president van het Leeuwarder Hof kunnen stellen. Hij heeft dat niet gedaan. Drs. Stapert suggereerde dat stenen werktuigen, gevonden in grotten, per definitie ongepatineerd zijn. Dat komt inderdaad nogal eens voor. Iedere niet-archeoloog kan er echter met geringe moeite achter komen, dat de vondsten die Wouters noemde, net uit grotten afkomstig zijn. Klemmende vraag: stond drs. Stapert, de vakman, het Leeuwarder Hof iets voor te liegen of liet op dat m oment zijn gehe ugen hem voor de zoveelste maal in de steek? De constatering dat bijvoorbeeld de vondsten van Rheindahlen geen sprankje glans of andere ouderdomsverschijnselen bezitten, is niet afkomstig van een nitwit op archeologiegebied. Nee, die is afkomstig van prof. dr. G. Bosinski te Keulen zelf, bij wie drs. Stapert enige tijd in de leer is geweest. Met deze professor zullen we nog nader kennis maken. Hij schreef in ieder geval over Rheindahlen:

54

(...)Die Artefakte sind in keinem Fall windgeschliffen oder patiniert, sondern machen einen vllig frischen Eindruck. Ob daraus geschlossen werden darf, dass sie bald met Sediment berdeckt wurden, ist bis zur Klrung der mit der Patina-entstehung zusammenhngenden Fragen nicht vllig sicher. (Bonner Jahrbcher 1966, pag. 320). Oftewel: ("De artefacten hebben in geen geval windlak of patina, maar maken een geheel verse indruk. Of daaruit geconcludeerd mag worden dat ze al spoedig met sediment waren bedekt, is tot de oplossing van de vragen over het ontstaan van patina, niet volledig zeker.") Zo, er bestaan dus wl ongepatineerde middenpaleolithische stenen werktuigen? Tot deze conclusie is drs. Stapert anno 1979, toen de zaak Vermaning allang en breed achter de rug was, ten langen leste ook gekomen. Dat blijkt tenminste uit een artikel van zijn hand in het weekblad "Intermediair" van 14 september 1979. In dat artikel, getiteld "NoordNederland in de Oude Steentijd" roert drs. Stapert het onderwerp "oppervlakte-veranderingen" nog eens aan: (...) Het kan met zekerheid worden uitgesloten dat bij midden-paleolithische stukken uit Noord-Nederland alle mogelijke oppervlakteveranderingen tegelijk ontbreken. Dat is nu het geval bij het materiaal van Vermaning. Deze constatering vormt een afdoende bewijs voor vervalsing. Bij discussies hierover is het van groot belang de geologische context niet uit het oog te verliezen. Vergelijking van de stukken van Vermaning met bijvoorbeeld niet gepatineerde vondsten uit geheel andere geo-

55

logische situaties in het buitenland kan alleen maar misleidend zijn. (...) Dit is werkelijk een boeiende mededeling van drs. Stapert in "Intermediair". Daarom citeren we nog een keer voluit wat drs. Stapert in februari 1977 te Assen de rechtbank voorhield tijdens het proces Vermaning: Ik heb midden-paleolithisch materiaal bestudeerd in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Al die stukken hebben zonder uitzondering die natuurlijke oppervlakteveranderingen, zoals patina's en windlak. (...) Voor mijn werk heb ik vele musea in Duitsland bezocht. Ik heb een tijdlang bij prof. Bosinski uit Keulen gewerkt en heb van hem een deel van mijn opleiding gekregen. Alles wat ik ooit uit het paleolithicum gezien heb, heeft patina. Voor misleiden is een zekere intelligentie een onmisbaar vereiste. We borduren nog even door op de opmerking van drs. Stapert in "Intermediair": Vergelijking van de stukken van Vermaning met bijvoorbeeld niet gepatineerde vondsten uit geheel andere geologische situaties in het buitenland kan alleen maar misleidend zijn. Dat klinkt reuze aardig. Maar ook hier staat onzin. De vergelijkbaarheid van geologische situaties beperkt zich niet tot binnen- of buitenland. Geologische situaties hebben de eigenaardige eigenschap zich niets van land sgrenzen aan te trekken. In Nederland zelf komen tal van geologische situaties voor, die z onderling moeilijk ich voor vergelijking lenen. Bel de eerste de beste geoloog op en vraag hem wat de overeenkomsten zijn van de geologische situatie in Noord-Groningen en die van de stuwwallen bij Rhenen. Hij zal het met u dan liever over de verschillen hebben.

56

Het frappante is, dat drs. Stapert in zijn Eindrapport aan de Asser rechter-commissaris tussen de door hem als echt erkende midden-paleolithische steenvondsten uit Noord-Nederland k stenen uit Brabant en Limburg mixt. Zo geven de twijfels en argwaan, die bij drs. Stapert in de zomer van 1973 te Hijken ontstonden, op zichzelf weer aanleiding tot argwaan. Wie het rapport van drs. Stapert zorgvuldig uitpluist zal trouwens tot de wonderlijke ontdekking komen dat deze aankomend archeoloog al in december 1972 twijfelde aan de authenticiteit van Vermanings stenen. Over het hoe en waarom wordt de lezer in deze passage van zijn Eindrapport in het ongewisse gelaten. Op het tijdstip, waarop drs. Stapert "eureka" moet hebben geroepen, komen we aan het eind va n dit hoofdstuk nog uitvoerig terug. Eerst nu de theorie van drs. Stapert. Drs. Stapert liet op zeker moment in het jaar des heren 1974 de stenen van Vermaning links liggen. Hij ging zijn twijfels toetsen langs een andere weg. Daartoe ondernam hij een speurtocht naar alle midden-paleolithische stenen voorwerpen, die niet door Vermaning waren gevonden. Hij onderwierp ze aan een nauwgezette studie. Alle midden-paleolithische stenen voorwerpen in Noord-Nederland: wat een monnikenwerk moet dat zijn geweest. Viel mee. Drs. Stapert schreef in zijn Eindrapport dat er maar zes echte midden-paleolithische stenen ooit in Noord-Nederland gevonden waren. (Om tot op heden niet opgehelderde redenen strooide hij er ook een aantal al genoemde Brabantse (door hem als "echt" be-

57

schouwde) stenen tussen door, maar in zijn betoog aan de rechter-commissaris houdt hij de Noordnederlandse stenen goed gescheiden.) Hij erkende dat zes Noordnederlandse stenen niet veel was, maar: Toch zijn deze vondsten van groot belang: a, omdat ze een indruk geven van de situaties waarin vondsten uit deze periode verwacht mogen worden, b, omdat ze laten zien wat er allemaal na achterlating met stukken uit deze periode gebeurd kan zijn in of op de bodem in de loop van zo'n 50.000 60.000 jaar, aldus drs. Stapert. Deze zes troetelstenen werden de basis voor zijn theorie. Hij schiep dit zestal namelijk tot zijn "ijkgewichten". Hij maakte een lijstje, waarop hij van elk van de stenen de ouderdomskenmerken (oppervlakteveranderingen) noteerde: witte en bruine patina, windlak, krassen, afrondingen. Vervolgens stelde drs. Stapert voor zichzelf vast, dat ieder midden-paleolithisch werktuig dat niet een of meerdere kenmerken van zijn zes ijkstenen bezat, de naam authentiek onwaardig was. Of deze interessante "ex-cathedra"- uitspraak ook op enige wetenschappelijke dekking kan bogen is een kwestie van geloof. En deze mooie eigenschap kan in ieder geval niet aan de Asser rechtbank worden ontzegd. Het was natuurlijk vervelend voor drs. Stapert dat hij slechts over zes echte vergelijkingsstukken beschikte. Geen aantal om over naar huis te schrijven. Maar wat moet je als wetenschapper, wanneer je over niet meer beschikt? Je staat gewoon voor het blok. Ehum ... dat wil zeggen, eigenlijk bestaan er wl meer Noordnederlandse midden-paleolithische vuurstenen werktuigen. Meer? Hoezo?

58

Het beste kan drs. Stapert dit zelf uitleggen. In de Asser rechtzaal verklaarde hij op 2 februari 1977 tussen neus en lippen door: Naast de hier ter terechtzitting door mij gebruikte zes vergelijkingsstukken heb ik ook nog vergelijkingsstukken uit deze buurt genomen, omdat ze in dezelfde geologische omstandigheden zijn gevonden. Al dat middenpaleolithisch materiaal heeft allemaal een aantal van die natuurlijke oppervlaktev eranderingen" (proces verbaal, Assen, febr. 1977, pag. 51). Om hoeveel en welke stukken ging het hier? Want aan de slechts zes echte, in zijn rapport genoemde stenen ontleende drs. Stapert ook een statistische bewijskracht. Een paar extra "echte stenen" zou dat magere getal van zes wat omhoog kunnen schroeven. Op grond waarvan heeft drs. Stapert eigenlijk die keuze van zes "echte" gemaakt? Waarom klaagde drs. Stapert in zijn Eindrapport over dit geringe aantal vergelijkingsstukken, terwijl hij voor het hekje in de rechtzaal doodgemoedereerd verklaarde over nog andere "vergelijkingsstukken" te beschikken? Over dit alles tasten we in het duister. Het wordt allemaal nog komischer. In 1979 (Vermaning is allang vrijgesproken) blijkt ineens dat die andere "vergelijkingsstukken" verdwenen zijn als sneeuw voor de zon. Dat mogen we tenminste afleiden uit het al genoemde artikel van drs. Stapert in het weekblad "Intermediair". In dit artikel schrijft drs. Stapert dat er voor hem slechts zeven echte Noordnederlandse midden-paleolithische stenen bestaan. De zevende steen is er drie jaar na het gereedkomen van zijn Eindrapport 1976 bijgekomen. Archeologie, dat moet de lezer inmiddels duidelijk zijn, is een lastig vak.

59

We laten deze boeiende zaken even voor wat ze zijn (het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk zal ons uit de brand helpen wat de statistiek aangaat) en richten ons op de niet geringe g evolgen van drs. Staperts theorie. Die theorie luidt in het kort zo: de stenen van Vermaning bezitten geen oppervlakteveranderingen tengevolge van ouderdom. Ze zien er vers uit. Ze kunnen dus niet echt zijn, omdat alle middenpaleolithische stenen, die drs. Stapert ooit in zijn leven (op dat moment 28 jaar oud) gezien had, minstens n oppervlakteverandering bezitten. Deze theorie ontketende een ware revolutie met betrekking tot de waardering van Vermanings vondsten: * * De vindplaatsen, die Vermaning in de loop der tijden had opgegeven konden niet juist zijn. Zo er op de stenen van Vermaning tch oppervlakteveranderingen zaten, konden deze niet anders dan nagebootst, gemiteerd, dus vals zijn. Glanspatina en krasjes zijn volgens de aanklacht dan ook respectievelijk door "glansmiddel" en "slijpschijf veroorzaakt. Achteraf konden dan ook niet de vormen van de stenen (ook wel "typologie" genoemd) van Vermaning kloppen. Ook de wijze waarop de stenen geproduceerd waren, leek ineens niet meer overeen te komen met de eerdere opvattingen, die drs. Stapert (samen met prof. Waterbolk) in het tijdschrift "Natuur en Techniek" (1973) publiceerde.

*

60

*

De theorie van drs. Stapert - en dat is een van de trieste punten in de h affaire - bracht een jarenele lange studie van prof. Waterbolk en dr.J. v.d. Waals over de Hoogersmilde-vondsten op een wrede wijze om zeep. De medewerkers van het BAl te Groningen zouden bij de opgravingen in Drenthe op een wel zeer geraffineerde wijze door Vermaning bij de neus zijn genomen.

We gaan stap voor stap bekijken hoe Vermaning erin is geslaagd tientallen geleerden, professionals en amateurs, op een zeldzame manier om de tuin te leiden. Hiertoe zullen ook de bijdragen van prof. dr. Gerhard Bosinski, de getuige-deskundige uit Keulen, alsook de onderzoekingen van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk aan de orde worden gesteld. Maar eerst nog even - beloofd is beloofd - een kleine vergissing van drs. Stapert rechtzetten. In 1972 al twijfelde hij om onduidelijke redenen aan de rechtschapenheid van Vermaning. En in het najaar van 1974 zou Tjerk Vermaning definitief door de mand van drs. Stapert zijn gevallen. Het kan natuurlijk zijn dat drs. Staperts geheugen in zijn rapportage aan de rechter-commissaris even niet in orde was, maar het daarin genoemde tijdstip van zijn constatering met falsificaten te maken te hebben, klopt niet. Een artikel van zijn hand in het boek "NoordBrabant in Pre- en Protohistorie" (uitgave Anthropological Publications, Oosterhout, juni 1975) brengt een interessant feit aan het licht. In februari 1975 schrijft drs. Stapert voor dit boek een artikel over Vermanings vondsten. Hij schrijft dat ze (...)

61

unieke mogelijkheden (hebben) geschapen om de technologie te bestuderen, terwijl verder het karakter van de concentraties (kortdurende bewoning van enkelvoudige kampementen) veel aanknopingspunten geeft voor o nderzoek naar de leefwijze van deze jagers (pag. 25 en 26). Op 18 maart 1975 werd Vermaning gearresteerd. Drs. Stapert moet zich na inlevering van zijn artikel bij de uitgever in die voor hem zo turbulente dagen van maart 1975 gerealiseerd hebben, dat zijn positieve uitlating over Vermanings vondsten niet strookte met de arrestatie van Vermaning. Hij ondernam bij de uitgever een poging de positieve uitlating over Vermanings vondsten uit zijn artikel te laten schrappen. Helaas, het was te laat. Schrappen was niet meer mogelijk. Wel een toevoeging. Onder de lijst van de voor zijn artikel geraadpleegde literatuur kon de uitgever nog een noot plaatsen. Deze noot luidde als volgt: De alinea onderaan pagina 25 en 4 regels op pagina 26 komt voor in de oorspronkelijke versie van dit artikel, geschreven in juni 1974. Deze alinea dient als niet geschreven beschouwd te worden. Druktechnische redenen verhinderden dit alsnog te wijzigen. Het artikel zou door drs. Stapert in juni 1974 geschreven zijn? De uitgever had die verklarende noot maar beter kunnen weglaten. Want op pagina 23 in dat boek "Preen Protohistorie" etc, schrijft drs. Stapert zelf dat hij zijn artikel in januari 1975 heeft geschreven. Om het nog vreemder te maken: ook deze datering kan niet kloppen. Want nog geen 45 regels verder wijdt drs. Stapert vrolijk uit over een inspectietocht met de Brabantse geoloog J. P. Broertjes in ... februari 1975. Bij

62

telefonische navraag bevestigde de heer Broertjes dat uitstapje. In welke stukjes en beetjes drs. Stapert dat bewuste artikel ook gewrocht mag hebben, het staat als een paal boven water, dat hij er nog in februari 1975 mee bezig is geweest. De gelegenheid om de lovende passage over Vermanings vondsten te laten schrappen is in die maand nog aanwezig geweest. Drs. Stapert laadt met zijn schrap-poging de verdenking op zich, dat zijn "ontdekking" slechts luttele weken voor Vermanings arrestatie (18 maart 1975 ) plaats heeft gehad. En mocht dit voorbeeld van "lang gekoesterde twijfel" aan de vondsten van Vermaning niet overtuigend ge noeg klinken, dan zijn er altijd nog de verklaringen van prof. Waterbolk. Deze professor schreef in zijn Eindrapport aan de rechter-commissaris te Assen, dat hij op 25 februari 1975 dat is drie weken voor de arrestatie van Vermaning - nog aan het onderhandelen was met mevrouw Vermaning over de aankoop van de op 10 maart 1975 vals verklaarde collectie Eemster. Deze collectie, door Vermaning bij Eemster gevonden, wilde de hoogleraar kopen. Rechtstreeks onderha ndelen met Vermaning durfde de hoogleraar niet: Vermaning had al geruime tijd met het Groningse instituut gebroken. En nu komt het. In de slotzin over de gang van zaken bij de collectie Eemster schreef prof. Waterbolk aan de rechter-commissaris: Staperts ontdekking van de vervalsing, de aangifte door de musea wegens vermoede oplichting en het daarop volgend optreden van de politie hebben verdere ontwikkelingen met betrekking tot de collectie Eemster verhinderd".

63

Er is hier maar n conclusie mogelijk: de "ontdekking" van drs. Staperts heeft plaats gehad tussen 25 februari en 10 maart 1975. Niet in het najaar van 1974, zoals prof. Waterbolk en drs. Stapert de Asser rechtbank voorhielden. De aanklacht tegen Vermaning is met een sneltreinvaart in elkaar geflanst. Ter afsluiting van het niet waterdichte twijfel- en theorieverhaal van de feitelijke aanklagers het volgende. Dit hoofdstuk begon met het vraagteken dat drs. Stapert zette bij de zijns inziens incomplete collectie Hijken. Drs. Stapert vond 423 stenen - zo groot was die collectie namelijk - niet voldoende. Welnu, sinds 9 maart 1978 kan bij de collectie Hijken dan een nieuw vraagteken worden geplaatst. Op die datum deed de verdediging van Vermaning in het gerechtsgebouw te Leeuwarden een wel heel merkwaardige ontdekking. Van de 423 Hijken-stenen ontbraken er liefst 140. Deze ontdekking had plaats na een door de verdediging met veel soebatten afgedwongen contra-expertise in verband met de hoger beroep-zaak, die in december van dat jaar zou plaats hebben. De collectie Hijken is eigendom van het Provinciaal Museum te Assen en de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Prehistorie. De collectie bevond zich in zijn geheel in het Asser museum. De conservator van dat museum, drs. O. Harsema, leende de collectie welwillend uit aan het Biologisch Archeologisch Instituut, toen drs. Stapert die nodig had voor zijn studie. De conservator beging bij deze transactie een - gezien zijn functie - ongebruikelijke vergissing. Hij vergat een uitleenformulier te tekenen ter verificatie

64

van hetgeen de deur van zijn museum uitging. Hoeveel stenen van de collectie Hijken er van het Asser museum naar Groningen zijn gestuurd is niet meer te achterhalen. Vraag: Hoeveel stenen van de collectie Hijken bestudeerde drs. Stapert? Niemand die daar een antwoord op kan geven. Er is nog n strohalm: de technische recherche van Groningen. Deze instantie heeft de collectie in maart 1975 op het Groningse instituut in beslag genomen. En de Technische Recherche weet over het algemeen wel wat ze meeneemt. Helaas, de rechercheurs hebben ve rzuimd een gespecificeerde lijst op te stellen van de uit het BAI meegenomen artefacten. Drs. O. Harsema, drs. D. Stapert en de Technische Recherche konden tijdens de behandeling in ho ger beroep te Leeuwarden de president van het Hof geen uitsluitsel geven over de verdwenen stenen. De slordigheid waarmee conservator O. Harsema met aan hem toevertrouwde voorwerpen omgaat, strekt zich overigens uit tot nog een andere collectie prehistorische voorwerpen. Namelijk die van Hoogersmilde. Volgens het artikel van prof. Waterbolk en dr. van der Waals in Palaeohistoria XV, 1973, vond Vermaning ( winter 1966), na de opgraving door het Groningse Instituut nog eens negentien stenen, waarvan er dertien als prehistorische werktuigen door beide wetenschappers werden herkend. Van deze nagekomen vondsten, eigendom van het Asser museum, blijken er zeven spoorloos te zijn. Tijdens de behandeling in hoger beroep te Leeuwarden is komen vast te staan dat drs. Stapert alle nagekomen vondsten van Hoogersmilde vergeten heeft te bestuderen op authenticiteit. De totale collectie bedroeg 125 stenen.

65

Bovenstaande constateringen geven de volgende verklaring van drs. Stapert voor de rechtbank te Assen (februari 1977) een bijzondere betekenis: (...)Het verschijnsel aantasting door vorst is een algemeen verschijnsel. Het komt als verschijnsel op ongeveer 10 procent van het midden-paleolithisch materiaal uit o.a. Duitsland en Frankrijk voor. Op de stukken van Vermaning komt het in het geheel niet voor en dat gaat om honderden stenen. Dat is statistisch tamelijk significant. Of deze bewering een archeologisch alom erkende opvatting is laten we buiten beschouwing. Maar de ople ttende lezer zal intussen het minstens zo significante feit niet zijn ontgaan dat het aantal verdwenen dan wel ve rgeten stenen van de collecties Hijken en Hoogersmilde mr dan tien procent bedraagt.

66

Hoofdstuk VI: "VALSE VINDPLAATSEN" In het vorige hoofdstuk is de "wetenschappelijke onderbouwing" van de aanklacht, waarvoor de Asser rechtbank pas negen maanden na de arrestatie van Vermaning interesse toonde, uiteengezet. Nu komen hoofdstuksgewijs de vier beschuldigingen van drs. Stapert en prof. Waterbolk aan het adres van Vermaning aan de beurt. De eerste luidde: "het opgeven van valse vindplaatsen". Een nieuw tijdperk van wat verstaan wordt onder een wetenschappelijk bewijs lijkt te zijn ingeluid. De "zes-stenen-theorie" van drs. Stapert leidde onve rmijdelijk tot een herinterpretatie van allerlei gebeurtenissen, die zich een jaar of tien eerder tussen het Groningse Instituut en Tjerk Vermaning hadden afgespeeld. Als de stenen vals waren, konden de opgegeven vindplaatsen immers niet juist zijn. Op wetenschappelijke gronden wist prof. Waterbolk zich uit die periode (drs. Stapert zat toen nog op school) allerlei voorvallen voor de geest te halen, die hem achteraf als hoogst verdacht voorkwamen. Hij had het zich toendertijd, op het moment zelf, gewoon niet gerealiseerd. De vindplaatsopgaven va n Vermaning zouden niet deugen. In het Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 staat dit onderdeel van de aanklacht telkens zo geformuleerd: Twijfel aan de juistheid, c.q. zekerheid van onjuistheid van de vindplaatsopgaven van Vermaning bestaat ten aanzien van etc. We hebben al gezien dat de openbare aanklager te Assen er geen moeite mee had, dat de beschuldiging