Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
De Praktijkondersteuner Huisarts-Jeugd
Een verkennende studie
Ton Jonker, Jana Knot-Dickscheit & Anne-Marie Huyghen
De Praktijkondersteuner Huisarts-Jeugd
Een verkennende studie
Auteurs:
Ton Jonker
Jana Knot-Dickscheit
Anne-Marie Huyghen
In samenwerking met:
Marieke Boelhouwer
Marieke de Jonge
Marike Serra
Colofon
Titel De Praktijkondersteuner Huisarts-Jeugd. Een verkennende studie
Auteurs Ton Jonker, Jana Knot-Dickscheit en Anne-Marie Huyghen
Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Gedrags- en
Maatschappijwetenschappen, Basiseenheid Orthopedagogiek
In samenwerking met Marieke Boelhouwer (Molendrift), Marieke de Jonge en Marike Serra
(Accare)
In opdracht van Nederlandse Vereniging voor pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)
Correspondentie Jana Knot-Dickscheit ([email protected])
Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit GMW
Basiseenheid Orthopedagogiek
Grote Rozenstraat 38
9712 TJ Groningen
Secretariaat: 050 363 6566
Copyright Gebruik en overname van de teksten, ideeën en resultaten uit deze
publicatie is vrijelijk toegestaan, mits met bronvermelding
December 2017
Samenvatting
De POH-Jeugdfunctie is volop in ontwikkeling. In verschillende regio’s is en wordt ervaring opgedaan
met deze functie. Het doel van dit onderzoek is om leemtes in de huidige kennis te vullen ten aanzien
van de invulling, uitvoering en vormgeving van de POH-Jeugdfunctie. In deze studie is kwantitatief
onderzoek verricht middels vragenlijsten voor POH-jeugd en huisartsen en kwalitatief onderzoek
middels semigestructureerde interviews met POH-jeugd en deskundigen. Uit het onderzoek blijkt dat
de POH-Jeugdfunctie wordt uitgevoerd door zowel HBO- als WO-geschoolde hulpverleners, met
gemiddeld overwegend veel ervaring in de Jeugd-GGZ of KJP. De werkzame elementen van de
begeleiding die de geïnterviewde POH-jeugd noemden zijn: cognitieve gedragstherapie, psycho-
educatie en een aanpak waarin het systeem rondom het kind wordt betrokken. Over het algemeen
zijn huisartsen en POH-jeugd positief over hun samenwerking; de belangrijkste belemmering hierin
wordt gevormd door gebrek aan mogelijkheden voor overleg. Volgens de geïnterviewde POH-jeugd
heeft de opleiding Orthopedagogiek een toegevoegde waarde in deze functie. Onderscheidend zijn
volgens hen aandacht voor het systeem rondom het kind en focus op relaties en interacties tussen
kind en omgeving. De POH-Jeugdconstructies die in dit onderzoek het meest voorkomen zijn
respectievelijk detachering vanuit een GGZ-instelling en loondienst bij de huisarts. POH-jeugd kunnen
ook als ZZP-er of via het CJG bij de huisarts werken. De financiering van de POH-Jeugdfunctie is
afhankelijk van de taken die worden uitgevoerd. Zorgverzekeraars en gemeenten zijn de
belangrijkste financiers. In dit onderzoek worden duidelijke richtlijnen en uitbreiding van de opleiding
tot POH-Jeugd aanbevolen om de POH-Jeugdfunctie verder te ontwikkelen. Limitaties in dit
onderzoek worden gevormd door mogelijke selectiebias en doordat geen gebruik is gemaakt van
gevalideerde vragenlijsten.
Voorwoord
Dit onderzoek is uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen, Basiseenheid Orthopedagogiek, in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) en in samenwerking met Accare Kinder- en jeugdpsychiatrie en Molendrift te Groningen.
Dank aan alle POH-jeugd, huisartsen en experts die aan dit onderzoek hebben deelgenomen en in het bijzonder de participanten die zijn geïnterviewd. Dit onderzoek was niet tot stand gekomen zonder deze bijdragen.
Over de auteurs:
Ton Jonker, Msc. is orthopedagoog en onderwijskundige en werkt als junior onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen, Basiseenheid Orthopedagogiek, Sectie Jeugdzorg. Daarnaast begeleidt hij leerlingen in het voortgezet onderwijs die als gevolg van gezins-, gedrags- en/of leerproblemen dreigen uit te vallen.
Dr. Jana Knot-Dickscheit is werkzaam als Universitair Hoofddocent bij de Rijksuniversiteit Groningen, Basiseenheid Orthopedagogiek, Sectie Jeugdzorg en tevens als cognitief gedragstherapeut en GZ-psycholoog bij Molendrift.
Dr. Anne-Marie Huyghen is psycholoog en werkt als docent/onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen, Basiseenheid Orthopedagogiek, Sectie Jeugdzorg.
Inhoud
1. Inleiding ....................................................................................................................................... 8
1.1. Probleem- en doelstelling en onderzoeksvragen .................................................................... 9
1.2. Leeswijzer ................................................................................................................................ 9
2. Overzicht van literatuur............................................................................................................. 10
2.1. Opleidingsniveau en werkervaring ........................................................................................ 10
2.2. Taken ..................................................................................................................................... 10
2.3. Hulpvragen ............................................................................................................................ 11
2.4. Werkwijze .............................................................................................................................. 11
2.5. Best practices ........................................................................................................................ 12
2.6. Ervaringen van betrokkenen ................................................................................................. 12
2.7. Samenwerking ....................................................................................................................... 12
2.8. Knelpunten in de werkwijze pilots ........................................................................................ 13
2.9. Constructies en financiering .................................................................................................. 14
3. Methode .................................................................................................................................... 15
3.1. Design .................................................................................................................................... 15
3.2. Participanten ......................................................................................................................... 15
3.3. Meetinstrumenten ................................................................................................................ 16
3.4. Procedure .............................................................................................................................. 16
3.5. Analyses ................................................................................................................................. 17
4. Resultaten.................................................................................................................................. 18
4.1. Omschrijving van de onderzoeksgroep ................................................................................. 18
4.2. Uitkomsten van de vragenlijsten ........................................................................................... 18
4.3. Analyse van de interviews met POH-jeugd en de adviseur ................................................... 22
4.4. Constructies en financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie .......................................... 34
5. Conclusie en discussie ............................................................................................................... 36
Literatuur ............................................................................................................................................... 39
Bijlage 1 ................................................................................................................................................. 42
Bijlage 2 ................................................................................................................................................. 44
8
1. Inleiding
Het jeugdzorgstelsel heeft de afgelopen jaren grote ontwikkelingen doorgemaakt. Sinds 1 januari
2015 is de decentralisatie van de zorg in gang gezet en zijn gemeenten verantwoordelijk geworden
voor de jeugdzorg. Met de transformatie van de jeugdzorg wordt beoogd dat de zorg transparanter,
efficiënter en tegen lagere kosten wordt geboden (Bosscher, 2014). Dit vraagt van professionals in de
zorg een werkwijze die meer preventief en omgevingsgericht is. De zorg wordt meer gericht op het
versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en ouders, waarbij het sociale netwerk van het gezin
wordt gemobiliseerd. Er wordt meer ingezet op sociale cohesie in de wijk. Gezinnen krijgen integrale
hulp, er wordt beoogd dat er minder beroep wordt gedaan op gespecialiseerde zorg en dat de
professionals door vermindering van regeldruk meer ruimte krijgen om passende hulp te bieden (Van
Yperen, Wijnen & Hageraats, 2016).
De ontwikkeling van de functie Praktijkondersteuner Huisarts-Jeugd (POH-Jeugd) sluit aan bij
dit beleid. Idealiter wordt hulp zo dicht mogelijk bij huis en zo vroegtijdig en snel mogelijk geboden.
Huisartsen kunnen hierin een rol spelen, zij kennen gezinnen vaak al langere tijd, waardoor de
drempel om naar de huisarts te gaan voor veel mensen niet hoog is. Voor kinderen en ouders is de
huisarts daardoor een eerste aanspreekpunt bij psychosociale- en somatische klachten (Van Dijk,
Verhaak, Walstock & Zwaanswijk, 2015). Door de kennis over de achtergrond en medische
voorgeschiedenis van het gezin, kan de huisarts gepresenteerde klachten in een bredere context
plaatsen.
Het eerste project met de POH-Jeugdfunctie werd in 2010 gestart. De initiatiefnemers van dit
project, Eureka genaamd, zagen kansen om via de huisartsenpraktijk middels een POH-Jeugd de zorg
aan jeugdigen efficiënter vorm te geven. De essentie van dit project was dat kinderen met
psychosociale problemen vroegtijdig werden opgespoord, zo mogelijk kortdurend werden behandeld
door een POH-Jeugd binnen de eerstelijns setting en, indien nodig, tijdig en gericht werden verwezen
naar de tweedelijns zorg (Van Dijk, Verhaak & Zwaanswijk, 2013).
Na het Eureka project is in verschillende regio’s in Nederland ervaring opgedaan met de POH-
Jeugdfunctie. Van een aantal projecten zijn evaluatie rapporten gepubliceerd, zoals ’s Hertogenbosch
Noord en West, uitgevoerd tussen oktober 2012 en oktober 2013 (Van Manen & Van Kerkhof, 2013);
Groningen en Friesland, uitgevoerd tussen juli 2013 en december 2014 (Serra et al., 2015); regio
Zuidoost-Brabant, uitgevoerd in het voorjaar van 2014 (De Wildt, Romeijnders, & Ringoir, 2015);
Gorinchem, uitgevoerd tussen mei 2014 en januari 2015 (Magnée & Verhaak, 2015); Heerenveen
uitgevoerd, vanaf april 2015 met een tussenevaluatie in december 2015 (Molendrift, 2015) en
Leeuwarden, uitgevoerd vanaf 2015 met een evaluatie in april 2016 (Boendermaker, Snippe &
Bieleman, 2016). Lopende pilots vinden plaats in onder meer de gemeenten Papendrecht (CJG en
huisartsen versnellen en versterken hulp aan jeugdigen, 2017), Purmerend (Huisartsen Purmerend
blij met de POH-GGZ jeugd, 2017), Almere (Voorzichtige positieve trends in ontwikkeling Almeerse
jeugdhulp, 2017), Dronten (Wat is de Dronter Koers? n.d.), Twenterand (Pilot POH Jeugd GGZ, n.d.),
Hardenberg en Ommen (Huisartsen krijgen gemeentelijke hulp bij uitvoering jeugdzorg, 2017), Assen
(Praktijkondersteuners Jeugd aan de slag, 2017), Meppel (Netwerkgroep huisartsencoördinatoren,
n.d.) en Coevorden (Netwerkgroep huisartsencoördinatoren, n.d.).
9
1.1. Probleem- en doelstelling en onderzoeksvragen
De POH-Jeugdfunctie is volop in ontwikkeling. In verschillende regio’s is en wordt ervaring opgedaan
met deze functie. Op dit moment ontbreekt echter nog kennis over de precieze invulling van de POH-
Jeugdfunctie, wat de best practices zijn in de uitvoering van deze functie, wat de ervaringen zijn van
betrokkenen met betrekking tot de POH-Jeugdfunctie, welke belemmeringen betrokkenen ervaren
en wat voor oplossingen daarvoor zijn gevonden. Ook over de verschillende constructies en
financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie is weinig kennis beschikbaar. Het doel van dit
onderzoek is deze leemtes te vullen. De POH-Jeugdfunctie lijkt uitgevoerd te worden door mensen
met verschillende opleidingen. In deze studie wordt geïnventariseerd of een orthopedagogische
achtergrond in de POH-Jeugdfunctie een toegevoegde waarde heeft en waar die meerwaarde uit
bestaat. In dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvragen:
1. Hoe wordt de functie POH-Jeugd op dit moment vorm gegeven en wat zijn best/good practice
voorbeelden van de POH-Jeugd?
a. Wie vervult de functie POH-Jeugd?
b. Hoe wordt de functie POH-Jeugd ingevuld?
c. Wat zijn best/good practice voorbeelden van de POH-Jeugd en welke werkzame
elementen kenmerken deze voorbeelden?
2. Wat zijn de ervaringen van de POH-Jeugd en huisartsen m.b.t. deze functie?
3. Heeft de orthopedagoog een meerwaarde in deze functie en zo ja, waaruit bestaat deze?
4. Hoe wordt de POH-Jeugdfunctie gefinancierd?
1.2. Leeswijzer
In hoofdstuk twee wordt aan de hand van een aantal thema’s een overzicht gegeven van de
beschikbare informatie over de POH-Jeugdfunctie vanuit de literatuur. De gebruikte methoden in dit
onderzoek worden beschreven in hoofdstuk drie. De resultaten worden weergegeven in hoofdstuk
vier. De conclusie en discussie leest u in hoofdstuk vijf.
10
2. Overzicht van literatuur
In deze paragraaf wordt de huidige stand van kennis over de POH-Jeugdfunctie beschreven aan de
hand van de volgende thema’s: het opleidingsniveau en de werkervaring van de POH-Jeugd; de
taken; hulpvragen; de werkwijze; de best practices; ervaringen van betrokkenen; samenwerking; de
knelpunten die in de pilots naar voren komen en de gebruikte constructies en financieringsvormen.
Een literatuurstudie van gepubliceerde pilot-evaluaties is in voorbereiding (De Jonge & Jonker, in
voorbereiding). Hierin wordt informatie over de effectiviteit van jeugdhulp bij de huisarts
samengevat.
2.1. Opleidingsniveau en werkervaring
In de praktijk kan de POH-Jeugdfunctie worden uitgevoerd door hulpverleners met uiteenlopende
opleidingen en mate van werkervaring. Er is nog geen specifieke opleiding tot de POH-Jeugd. Wel is
er een POH-GGZ opleiding, waarvoor opleidingen zoals maatschappelijk werk, B-verpleegkunde,
sociaal pedagogische hulpverlening, psychologie (universitair en HBO) en orthopedagogiek toegang
bieden. Door Douma (2016) wordt echter geconcludeerd dat veel reguliere POH’s-GGZ zich met mate
gekwalificeerd voelen op het gebied van jeugdproblematiek. Uit zowel de pilot in Leeuwarden als de
pilot in Gorinchem blijkt dat de verschillen in kennis en expertise kan leiden tot belemmeringen in
ernsttaxatie van problematiek en de mogelijkheid van de POH-Jeugd om problemen te behandelen
(Boendermaker et al., 2016; Magnée & Verhaak, 2015). In Leeuwarden werd door enkele
betrokkenen in de pilot opgemerkt dat het voor de POH-Jeugd soms lastig is om in te schatten bij
welke problematiek zij zelf begeleiding kunnen bieden en wanneer een doorverwijzing wenselijk is. In
deze pilot waren twee orthopedagogen en één psycholoog aangenomen als POH-Jeugd. Betrokkenen
bij deze pilot geven aan dat duidelijke richtlijnen nog niet beschikbaar zijn, mede doordat er nog
geen specifieke opleiding is voor POH-Jeugd.
“De problematiek waarmee jongeren bij een POH-Jeugd terecht komen is bovendien zeer
divers en valt in sommige gevallen buiten het terrein waarmee de POH-Jeugd veel ervaring
heeft. In dergelijke gevallen is het voor de POH’er lastiger de ernst en complexiteit van de
problematiek in te schatten, hetgeen de beslissing om al dan niet door te verwijzen kan
bemoeilijken.” (Boendermaker et al., 2016, p.12).
In de pilot die in Gorinchem is uitgevoerd, werd in de evaluatie door twee huisartsen en de POH-
jeugd het ontbreken van expertise op het gebied van de doelgroep genoemd als belemmerende
factor.
“Niet alle POH-jeugd-GGZ hebben een opleiding of ervaring op dit gebied, waardoor het voor
hen soms moeilijk is om in te schatten wat zij wel en niet kunnen uitvoeren in de behandeling
en zij hebben ook geen ervaring met het behandelen van deze groep. Een POH-Jeugd-GGZ
denkt dat zij hierdoor alsnog veel patiënten moet doorverwijzen. Een huisarts vraagt zich af of
zij wel voldoende in staat is de problematiek te herkennen en uit te vragen.” (Magnée &
Verhaak, 2015, p. 17).
2.2. Taken
De taken die de praktijkondersteuners uitvoerden, komen in grote mate overeen tussen de pilots.
Het gaat om probleem- en vraagverheldering van ouders en kinderen, opvoedingsondersteuning en
11
laagdrempelige advisering, kortdurende probleemgerichte begeleiding/ behandeling (tussen 5 en 8
consulten), ondersteuning van de huisarts met informatie en advies, contacten onderhouden met
ketenpartners en gerichte doorverwijzing. Bij doorverwijzing werd in zowel de pilot van Accare en
Molendrift als de pilot in ’s Hertogenbosch ondersteuning geboden gedurende de wachtlijstperiode
van een zorginstelling (Serra et al., 2015; Van Manen & Van Kerkhof, 2013). De praktijkondersteuners
in de pilot van Accare en Molendrift verleenden tevens crisisinterventie of spoedhulp (Serra et al.,
2015).
2.3. Hulpvragen
De klachten waarvoor huisartsen doorverwijzen naar de POH-Jeugd komen in grote mate overeen in
de verschillende uitgevoerde pilots. In alle geëvalueerde pilots worden gedragsproblemen,
psychische/psychosociale problemen, opvoedproblemen en problemen op school genoemd
(Boendermaker et al., 2016; Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Serra et
al., 2015; Van Dijk et al., 2013). Uit de evaluaties van deze pilots ontstaat het beeld dat veel
hulpvragen met betrekking tot psychische en psychosociale problemen, gaan over
concentratieproblemen, autismespectrumstoornis, stemmingsproblemen (angst- en
somberheidsklachten), psychosomatische klachten (hoofdpijn, buikpijn, vermoeidheid),
dwangklachten, slaapproblemen en bedplassen. Specifieke opvoedproblemen waarmee ouders bij
een POH-Jeugd komen zijn in de geëvalueerde pilots niet veel beschreven. In de evaluatie van de
pilot bij Accare wordt wel geconcludeerd dat de POH-jeugd in de praktijk hulpvragen tegenkomt op
het gebied van systeem- en gezinsproblematiek onder andere bij multiprobleemgezinnen (Serra et
al., 2015). Opvoedvragen kunnen gaan over probleemgedrag van het kind of opvoedproblemen met
betrekking tot een echtscheiding (De Wildt et al., 2015). Vragen op het gebied van school gingen in
de pilot in Brabant vooral over dyslexie of taalontwikkelingsstoornissen (Evaluatie pilots Kind en
Jeugd, 2015). In de pilot bij Accare hielden POH-jeugd zich tevens bezig met schoolverzuim (Serra et
al., 2015).
2.4. Werkwijze
Ondanks een grote overeenkomst in de taken die worden uitgevoerd door POH-jeugd, gebruiken zij
niet overal dezelfde werkwijze. Doordat de POH-Jeugdfunctie binnen de huisartsenzorg relatief
nieuw is, wordt er inhoudelijk op uiteenlopende wijzen gewerkt (Mok, Wenning, & De Vries, 2016).
Een beschrijving van de werkwijze die POH-jeugd volgen, wordt gegeven in het Handboek POH-GGZ
van Mok et al. (2016). Volgens dit handboek is de procedurele werkwijze van de POH-Jeugd
grotendeels gelijk aan die van de POH-GGZ voor volwassenen. De POH-GGZ functie is in 2008
geïntroduceerd en kan in de huisartsenpraktijk worden ingezet voor psychische problematiek bij
kinderen, ouderen of chronisch psychiatrische patiënten (Heiligers et al., 2012). Samengevat wordt in
het Handboek POH-GGZ de volgende werkwijze weergegeven: tijdens het consult bepaalt een
huisarts of de aard van de klacht reden is om door te verwijzen naar de POH-Jeugd. Indien de
hulpvraag van de ouders onduidelijk is, kan de huisarts ook beslissen om naar een POH-Jeugd te
verwijzen om de hulpvraag te verhelderen (Mok et al., 2016).
Het eerste gesprek met de POH-Jeugd vindt idealiter plaats binnen twee weken. Bij dit
gesprek zijn bij voorkeur zowel ouders als kind aanwezig, maar als het wenselijk is, kan de
praktijkondersteuner daarvan afwijken. Naast het bespreken van algemene zaken en de te
verwachten procedure, ligt de focus in het eerste gesprek op probleemverheldering en het
opbouwen van vertrouwen. Bij de probleemverheldering wordt op een holistische manier gekeken
12
naar de situatie. Het ‘Problemen, Omgeving en Persoonlijke stijl-model’ (‘PrOP-model’) kan hierbij
worden gebruikt. Het ‘PrOP-model’ is een vertaling voor kinderen en jongeren van het ‘KOP-model’
(Rijnders & Heene, 2010) en heeft als doel om in een beperkt aantal sessies klachten of psychische
problemen bij kinderen en jongeren te verminderen, door het versterken van hun coping en
weerbaarheid (Debruyne, Haeck, Rijnders, Heene, & Deveugele, 2010). De praktijkondersteuner kan,
om bijvoorbeeld te bepalen of doorverwijzing nodig is, de ernst van de klacht taxeren met de
Standaard Taxatie Ernst Problematiek (STEP) (Van Yperen, Van den Berg, Eijgenraam & De Graaf,
2003) of de Heerlense Ernst Taxatie Schaal (HETS) (Steerneman, Pelzer & Bruyn, 1993).
Als het probleem helder is kan een plan worden opgesteld voor de begeleiding. Begeleiding
wordt geboden in maximaal acht consulten en bestaat veelal uit psycho-educatie en interventies. De
resultaten worden in het ideale geval regelmatig geëvalueerd bijvoorbeeld met de Strengths and
Difficulties Questionnaire (SDQ) van Goodman (1997). Na vier consulten kan een tussenevaluatie
aanleiding geven om de begeleiding voort te zetten of mogelijk alsnog te verwijzen naar basis GGZ of
specialistische GGZ. Ter preventie van terugval wordt aangeraden om het laatste gesprek bij de POH-
Jeugd te gebruiken als follow-up gesprek. De behandeling van de cliënten wordt door de POH-jeugd
volgens het ‘Stepped Care-model’ vormgegeven (Mok et al., 2016). Volgens het ‘Stepped Care-
model’ wordt gekozen voor de minst intensieve behandeling met de hoogst verwachtte
gezondheidswinst. Regelmatig evalueren van de behandeling is van belang om tijdig te signaleren of
een behandeling met een andere intensiteit beter aansluit bij de cliënt (Bower & Gilbody, 2005).
Samenwerking met ouders, huisarts, school, wijkteam, fysiotherapeut en specialisten is een
belangrijke taak van een POH-Jeugd (Mok et al., 2016).
2.5. Best practices
Naar best practices in de POH-Jeugdfunctie zijn nog geen onderzoeken verricht. In evaluaties van
pilots wordt wel geschreven dat samenwerking een belangrijk onderdeel vormt binnen de POH-
Jeugdfunctie en er worden elementen genoemd die volgens betrokkenen een pilot tot een succes
hebben gemaakt dan wel als belemmerende factoren in de pilot werden beschouwd.
2.6. Ervaringen van betrokkenen
Over het algemeen zijn betrokkenen positief over de POH-Jeugdfunctie. Het bieden van
laagdrempelige zorg wordt vaak als een succesfactor gezien (Boendermaker et al., 2016; Evaluatie
pilots Kind en Jeugd, 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Van Dijk et al., 2013). Voordelen van de POH-
Jeugdfunctie die worden genoemd zijn sneller begeleiden, dichtbij huis, het persoonlijke contact en
de korte lijnen, minder doorverwijzen en minder stigmatiseren (Boendermaker et al., 2016; Evaluatie
pilots Kind en Jeugd, 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Van Dijk et al., 2013). Andere succesfactoren
zijn het beschikken over gedegen kennis van de sociale kaart en het contact tussen de POH-Jeugd en
ketenpartners (Boendermaker et al., 2016; Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015).
2.7. Samenwerking
Uit alle evaluaties van de pilots komt naar voren dat om passende hulp te verlenen, de POH-
Jeugdfunctie samenwerking inhoudt met de huisarts, ouders en kind en partijen zoals school,
maatschappelijk werk, wijkteam, wijkagent, justitie, fysiotherapeut en specialisten. Over de
samenwerking met de POH-Jeugd wordt geconcludeerd dat regelmatig overleg met de huisarts van
ongekende waarde is (Mok et al., 2016). Voor de samenwerking met partijen buiten de
13
huisartspraktijk is het van belang dat de POH-Jeugd goed op de hoogte is van de sociale kaart van de
regio. In de evaluatie van de pilot uit Leeuwarden wordt benadrukt dat de samenwerking moet
groeien door elkaar beter te leren kennen. In de aanvangsperiode, maar ook daarna vraagt dat veel
tijdsinvestering van de betrokkenen. In de pilot in Brabant wordt genoemd dat de POH-Jeugd
ongeveer een kwart van de tijd besteedt aan netwerkcontacten (De Wildt et al., 2015).
Het belang van de samenwerking tussen de POH-Jeugd en de scholen wordt benadrukt in de
evaluaties van het Eureka project, de pilot in Gorinchem en de pilot in Brabant (Evaluatie pilots Kind
en Jeugd, 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Van Dijk et al., 2013). In de evaluatiestudie van het Eureka
project wordt geadviseerd om scholen erbij te betrekken, omdat leerkrachten veel tijd doorbrengen
met kinderen (Van Dijk et al., 2013). De school is daardoor een belangrijke plek om problemen
vroegtijdig te signaleren. Ook kunnen scholen een belangrijke rol spelen in het voorzien van
informatie aan huisartsen en de POH-Jeugd over het functioneren van het kind op school.
Het wijkteam is ook een belangrijke partij voor een POH-Jeugd om mee samen te werken.
Het wijkteam heeft de mogelijkheid om bij het gezin thuis te komen, praktische zaken te regelen,
door te verwijzen naar de basis GGZ of de specialistische GGZ en aanvragen te doen voor
geïndiceerde zorg (Mok et al., 2016). Doordat er enige overlap is tussen de inhoud van het werk van
de wijkteammedewerker en de POH-Jeugd is structureel overleg belangrijk (Mok et al., 2016;
Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015). In het rapport uit Brabant wordt geconcludeerd dat privacy van
de cliënt een belangrijk aandachtspunt is, maar dat samenwerking met inachtneming van de privacy
goed mogelijk is (Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015).
2.8. Knelpunten in de werkwijze pilots
In de evaluaties van de uitgevoerde pilots worden knelpunten besproken die te maken hebben met
de werkwijze die de POH’s-jeugd hebben gevolgd en de wijze waarop de pilot was vormgegeven. In
de evaluatie van de pilot van Accare worden verbeterpunten gezien voor efficiënte dossiervoering
(Serra et al., 2015). Wanneer bij gezinnen veel verschillende hulpverleners betrokken zijn, is goede
dossiervoering van belang.
In Brabant ontstonden aanzienlijke verschillen tussen huisartsen in verwijzingen naar POH-
jeugd (Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015). Enkele huisartsen in deze pilot verwezen nauwelijks naar
POH-Jeugd, terwijl andere huisartsen vlot verwezen naar de POH-Jeugd. Betrokkenen benadrukten
het belang dat alle deelnemende huisartsen goed op de hoogte moeten zijn van wat de POH-
Jeugdfunctie inhoudt en dat er een adequate cliëntenoverdracht plaatsvindt van de huisarts naar de
POH-Jeugd (Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015). In de evaluatie van deze pilot wordt geconcludeerd
dat het effectief kan zijn om de manier van verwijzen op een persoonlijke en informele manier te
bespreken met de huisarts als de verwijzingen niet goed verlopen.
In verschillende pilots vormden geografische factoren belemmeringen bij het uitvoeren van
de POH-Jeugdfunctie. In zowel Leeuwarden als ‘s Hertogenbosch kwam de geografische indeling van
de wijkteams niet overeen met de dekking van de huisartsenpraktijk, waardoor de onderlinge
samenwerking werd bemoeilijkt (Boendermaker et al., 2016; Van Manen & Van Kerkhof, 2013). Een
POH-Jeugd uit de pilot in ‘s Hertogenbosch geeft de voorkeur aan een wijk-overstijgende aanpak (in
de hele stad kunnen worden ingezet), omdat kinderen uit een bepaalde wijk ingeschreven kunnen
zijn bij een huisarts in een andere wijk (Van Manen & Van Kerkhof, 2013). In Brabant wordt als
aandachtpunt genoemd dat POH-jeugd die in verschillende solopraktijken worden ingezet, door de
reistijden een lastig werkbaar rooster kunnen krijgen (Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015).
14
Een aandachtspunt dat naar voren komt in de evaluatie van de pilot in Zuidoost Brabant is de
ontstane wachtlijst van vier weken (Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015). Bij dit aandachtspunt wordt
vermeld dat door de betrokkenen de voorkeur wordt gegeven aan het stationeren van de POH-Jeugd
op één werkplek in plaats van in meerdere huisartspraktijken met minder tijd per huisartspraktijk.
Ook gaat de voorkeur uit naar het inzetten van de POH-Jeugd op twee dagdelen van verschillende
dagen in plaats van op één werkdag.
2.9. Constructies en financiering
De POH-Jeugd kan in verschillende constructies werken en op verschillende manieren worden
gefinancierd. Drie constructies met POH-jeugd lijken veel voor te komen: de POH-Jeugd kan in
loondienst zijn bij de huisarts, gedetacheerd zijn vanuit een GGZ instelling of als zelfstandige zonder
personeel (ZZP-er) bij de huisarts werken (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2016). Een vierde
constructie wordt gevormd door samenwerking tussen huisartsen en het Centrum voor Jeugd en
Gezin (CJG) of een wijkteam. Een professional van het CJG wordt in die constructie verbonden aan
een huisartsenpraktijk.
De functie kan worden gefinancierd door de gemeente of een zorgverzekeraar, maar een
combinatie van beide komt ook voor. De financiering van de POH-Jeugdfunctie hangt af van de
constructie waarin de POH-Jeugd werkt en de taken die de POH-Jeugd uitvoert. In Friesland is een
kader opgesteld waarin is omschreven hoe gemeenten en huisartsen de POH-Jeugdfunctie kunnen
vormgeven en bekostigen (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2016). Als basis wordt in het
opgestelde kader uitgegaan van dezelfde financieringsvorm als de POH-GGZ voor volwassenen,
waarbij de zorgverzekeraar betaalt. Wanneer de POH-Jeugd structureel contact heeft met het
omliggend veld of deels werkt in een gebiedsteam, bekostigt de gemeente deze aanvullende taken.
Wanneer gekozen wordt voor een POH-Jeugd met een specifieke opleiding en werkervaring, worden
eventuele extra loonkosten bekostigd door de gemeente, evenals kosten voor bijscholing van een
POH-GGZ om de POH-Jeugdfunctie te kunnen uitvoeren (Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
2016). Een complicerende factor in het proces om tot dit kader te komen, werd gevormd door de
gebruikte definities van de Nederlandse Zorgautoriteit in de omschrijving wat onder de
Zorgverzekeringswet valt en wat onder de Jeugdwet (Douma, 2016). Betrokkenen moesten namelijk
onderscheid maken tussen zorg aan kinderen met psychische problemen die onder de
Zorgverzekeringswet valt en zorg aan kinderen met een psychische stoornis die valt onder de
Jeugdzorgwet (Douma, 2016).
Bijvoorbeeld in de pilot van Accare financierde de gemeente de lokale teams en de
zorgverzekeraars de huisarts met de POH voor volwassenen. Door de overlap in clientèle was er
sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid (Serra et al., 2015). Transparantie over keuzes,
effectiviteit, verdeling van baten en lasten en gezamenlijke ontwikkeling daarin zijn van belang om
tot een toekomstbestendig systeem te kunnen komen (Serra et al., 2015). Het Eureka project werd
gefinancierd door een zorgverzekeraar, maar in de evaluatie adviseren zij om de gemeente te
betrekken bij het project en bij de financiering ervan (Van Dijk et al., 2013).
15
3. Methode
3.1. Design
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden om de
onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Er is kwantitatief onderzoek verricht met behulp van
het gebruik van vragenlijsten voor POH-jeugd en huisartsen. Kwalitatief onderzoek is verricht middels
semigestructureerde interviews met POH-jeugd, een adviseur en deskundige van
financieringsvormen. In alle gevallen gaat het om een eenmalige meting.
Met vragenlijsten werd onderzocht wie de POH-Jeugdfunctie vervult. De invulling van deze
functie werd onderzocht door middel van zowel interviews als vragenlijsten. Voorbeelden van good
en best practices en de werkzame elementen hierin werden onderzocht door middel van interviews.
Met behulp van vragenlijsten en interviews werd onderzocht wat de ervaringen zijn van de POH-
jeugd en huisartsen met betrekking tot de POH-Jeugdfunctie. De vraag of de orthopedagoog een
meerwaarde heeft in de POH-Jeugdfunctie werd onderzocht door middel van vragenlijsten en
interviews. Tenslotte werd gebruik gemaakt van interviews en vragenlijsten ter beantwoording van
de vraag hoe de POH-Jeugdfunctie wordt gefinancierd en welke constructies worden gebruikt.
3.2. Participanten
Participanten werden geïncludeerd wanneer zij werkzaam waren als POH-Jeugd of inhoudelijk
vergelijkbare werkzaamheden uitvoerden onder een andere naam, zoals Specialistisch Ondersteuner
Huisarts (SOH), Gedragswetenschapper-Jeugd of Contactpersoon Huisarts. In totaal werden voor het
onderzoek 93 praktijkondersteuners benaderd. Eén praktijkondersteuner gaf aan gestopt te zijn met
de functie en nam daarom geen deel aan het onderzoek. Drie praktijkondersteuners bleken niet aan
de inclusiecriteria te voldoen. Vijf praktijkondersteuners accepteerden op LinkedIn niet het
connectieverzoek; hierdoor kon niet worden vastgesteld in hoeverre deze praktijkondersteuners
binnen de doelgroep van het onderzoek behoorden. Twaalf praktijkondersteuners gaven aan
informatie over het onderzoek te willen ontvangen, maar reageerden niet op de uitnodiging om aan
het onderzoek deel te nemen. Zeven praktijkondersteuners gaven aan te willen deelnemen aan het
onderzoek en waren bereid om hun collega’s ook voor het onderzoek uit te nodigen, maar hier bleek
hun leidinggevende bezwaar tegen te hebben, waardoor zij van deelname aan het onderzoek
afzagen. Eén instelling had bezwaar tegen het benaderen van huisartsen met wie zij samenwerkten;
daarom werd de betreffende praktijkondersteuners enkel de vragenlijst toegezonden voor de POH-
Jeugd. Van de 68 verstuurde vragenlijsten werden 54 vragenlijsten door de praktijkondersteuner
ingevuld en retour gezonden. Onder deze 54 praktijkondersteuners zijn 48 POH-jeugd, drie SOH’s,
twee Contactpersonen Huisarts en één Gedragswetenschapper-Jeugd. In dit onderzoek worden deze
vier vormen POH-Jeugd genoemd.
De participanten werd gevraagd om de vragenlijst voor huisartsen aan de huisarts voor te
leggen. Inclusiecriterium voor het participeren van huisartsen in het onderzoek was het werken met
een POH-Jeugd of met iemand met een andere maar inhoudelijk vergelijkbare functie. Van elf
huisartsen werden ingevulde vragenlijst ontvangen.
Vijf POH-jeugd werden voor dit onderzoek geïnterviewd. De inclusiecriteria voor de
geïnterviewde POH’s-jeugd waren het hebben van een orthopedagogische achtergrond en het
uitvoeren van de POH-Jeugdfunctie. Voor deze inclusiecriteria werd gekozen, omdat POH’s-jeugd die
de opleiding Orthopedagogiek hebben gevolgd hun ervaringen als orthopedagoog binnen de POH-
Jeugdfunctie kunnen delen. De vijf POH’s-jeugd die zich als eerste aanmeldden voor het interview en
16
aan de inclusiecriteria voldeden, werden geïncludeerd. Na inclusie is een van de POH’s-jeugd met
deze functie gestopt. Besloten is om deze POH-Jeugd wel te interviewen, omdat deze wellicht
waardevolle inzichten kon bieden met betrekking tot belemmeringen in deze functie en mogelijke
oplossingen die daarvoor waren gevonden.
Twee experts werden geïnterviewd, te weten een adviseur van gemeenten met betrekking tot POH-Jeugdprojecten en een directeur van een GGZ-instelling die deskundig is op het gebied van financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie, hierna te noemen “adviseur” en “deskundige”. Inclusiecriteria voor deze adviseur en deskundige waren expertise op het gebied van de POH-Jeugdfunctie, POH-Jeugdconstructies en financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie. De adviseur en de deskundige werden geselecteerd op advies van participanten.
3.3. Meetinstrumenten
Vragenlijsten werden afgenomen bij POH’s-jeugd en huisartsen. Deze vragenlijsten zijn tot stand
gekomen in samenwerking met onderzoekers van Accare en Molendrift. Zij hebben een vragenlijst
ontwikkeld voor het onderzoek naar ‘Jeugdhulp bij de huisarts’. Voor het onderhavige onderzoek zijn
vragen toegevoegd aan deze bestaande vragenlijst. In de vragenlijsten werden vragen gesteld over
de vormgeving van de POH-Jeugdfunctie, de opleiding en werkervaring van de POH-Jeugd, de taken
en verantwoordelijkheden in de functie, de effectiviteit van de samenwerking met de huisarts en
waar de POH-Jeugd steun vindt.
Voor de interviews werd een interviewleidraad opgesteld (zie bijlage 1). Kernthema’s in het
interview waren het verloop van een gemiddeld traject, succesfactoren, belemmeringen,
samenwerking en de orthopedagogische achtergrond in de POH-Jeugdfunctie.
3.4. Procedure
Participanten voor het onderzoek werden geworven via een bericht op de Facebooksite van de RuG,
via contacten van onderzoekers bij de RuG, via het netwerk van Molendrift en Accare, via de
website/nieuwsbrief van de NVO en via een bericht op de website/nieuwsbrief van het
huisartsennetwerk Thoon. De Nederlandse Vereniging van PraktijkOndersteuners (NVvPO) werd
gevraagd een oproep te plaatsen in hun nieuwsbrief of website, maar zij hebben daaraan geen
medewerking verleend. Zorginstellingen waarbij veel POH’s-jeugd werkzaam zijn, waren
aangeschreven (Zorggroep Almere en Vicino). Via LinkedIn waren met de zoekterm “POH-Jeugd”
individuele POH’s-jeugd benaderd en er werd een oproep geplaatst in de LinkedIn POH-GGZ Jeugd
groep. Tenslotte werd gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode door participanten te vragen naar
andere POH-Jeugdcollega’s. In tabel 1 is weergegeven op welke manier de 54 participanten zijn
benaderd.
17
3.5. Analyses
Gebruikte analyses in het kwantitatieve deel van deze studie zijn de Kruskal-Wallis toets en de
Fisher’s exact toets. Deze non-parametrische toetsen zijn uitgevoerd, omdat niet kon worden
voldaan aan de assumpties van parametrische toetsen, door de omvang van de onderzoeksgroep. In
een aantal gevallen waren vragenlijsten niet volledig ingevuld. Ontbrekende antwoorden van de
onvolledig ingevulde vragenlijsten zijn in het databestand als missend aangeven, de aanwezige
antwoorden in deze vragenlijsten konden wel worden geanalyseerd. Participanten die in de
vragenlijst hebben aangegeven dat de POH-Jeugd niet in loondienst is en niet is gedetacheerd, zijn
als ZZP-er aangemerkt. De beschrijvende statistieken en de statistische analyses zijn uitgevoerd met
behulp van de Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) v.22.
In de interviews met de POH’s-jeugd werden over een aantal kernthema’s (het verloop van
een gemiddeld traject, succesfactoren, belemmeringen, samenwerking en de orthopedagogische
achtergrond in de POH-Jeugdfunctie) vragen gesteld. De interviews met de vijf POH’s-jeugd werden
getranscribeerd. Van de transcripties werden verslagen geschreven die ter controle naar de
geïnterviewden werden gezonden. De gecontroleerde verslagen van de interviews werden per thema
open gecodeerd door labels aan te brengen met trefwoorden en kleurmarkeringen. Vervolgens werd
axiaal gecodeerd en werden de overeenkomsten en verschillen tussen de vijf interviews
geanalyseerd. Ten slotte werd selectief gecodeerd. De bevindingen werden gestructureerd volgens
thema.
Tabel 1
Werving van participanten (N=54)
N %
LinkedIn netwerk 22 40.7%
Netwerk RuG 11 20.4%
Aangeschreven organisatie 8 14.8%
Via andere respondent 7 13.0%
NVO nieuwsbrief 5 9.3%
RuG Facebook site 1 1.9%
18
4. Resultaten
In paragraaf één worden de resultaten uit de vragenlijsten behandeld die zijn ingevuld door de POH-
jeugd en de huisartsen. De resultaten uit de interviews met de POH-jeugd en de adviseur van POH-
Jeugdprojecten worden weergegeven in paragraaf twee. Paragraaf drie behandelt de resultaten uit
de interviews met de adviseur en de deskundige over de verschillende constructies en
financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie.
4.1. Omschrijving van de onderzoeksgroep
De demografische eigenschappen van de participanten in het onderzoek zijn weergegeven in tabel 2
(zie bijlage 2). In het onderzoek participeren 54 POH-jeugd, waarvan het overgrote deel (94.4%)
vrouw is. De POH’s-jeugd zijn tussen de 24 en 60 jaar met een gemiddelde leeftijd van 38.7 jaar. De
enige provincie waaruit geen POH’s-jeugd aan dit onderzoek deelnemen is Zeeland. Relatief veel
(24.1%) van de POH’s-jeugd komen uit Noord-Holland. Onder de elf deelnemende huisartsen zijn
acht mannen en drie vrouwen. De gemiddelde leeftijd van deze huisartsen is 54.8 jaar. Meer dan de
helft van de huisartsen komt uit de provincies Noord-Holland en Drenthe.
4.2. Uitkomsten van de vragenlijsten
In zowel de vragenlijst voor de POH-Jeugd als de vragenlijst voor de huisarts is gevraagd naar de
opleiding van de POH-Jeugd. In tabel 3 (zie bijlage 2) is weergegeven welke opleiding de POH’s-jeugd
hebben gevolgd. Het grootste deel (64.2%) van de POH-jeugd is als psycholoog (34%) of
orthopedagoog (30.2%) opgeleid. Een derde groep bestaat uit al dan niet gespecialiseerde
verpleegkundigen, al dan niet gevolgd door een specialisatie (15.1%). Elf huisartsen hebben de
vragenlijst ingevuld en bijna de helft van deze huisartsen heeft een orthopedagogisch opgeleide
POH-Jeugd in de praktijk.
In tabel 4 (zie bijlage 2) is weergeven welke relevante werkervaring de POH’s-jeugd in de
vragenlijst hebben gerapporteerd. Van in totaal 54 POH’s-jeugd, hebben 49 een baan gehad in de
Jeugd-GGZ of kinder- en jeugd psychiatrie (KJP). Deze werkervaring is gemiddeld 8.5 jaar en varieert
van 1 tot 28 jaar. Iets meer dan de helft (53.1%) van de POH-jeugd heeft minder dan vijf jaar ervaring
in de KJP en bijna een derde (32.7%) heeft drie jaar of minder ervaring op dat gebied. Het percentage
POH-jeugd met meer dan tien jaar ervaring in de KJP of Jeugd-GGZ is 40.8%. Naast werk in de Jeugd-
GGZ of KJP, geeft een aantal POH-jeugd aan gewerkt te hebben in de Jeugdzorg, ambulante
begeleiding, de specialistische GGZ voor kind en jeugd of het CJG/wijkteam. Hoe de huidige
werksituatie van de POH’s-jeugd eruit ziet is weergegeven in tabel 5. Uit de vragenlijsten blijkt dat
42.3% van de POH’s-jeugd gedetacheerd in de huisartspraktijk werkt. De meeste POH’s-jeugd hebben
naast de POH-Jeugdfunctie ook een functie in een KJP-, Jeugd GGZ- of een andere instelling; dit geldt
voor 57.1%. In totaal hebben 42.9% van de POH’s-jeugd naast de POH-Jeugdfunctie geen functie bij
een andere instelling. Van de POH’s-jeugd werkt 14.3% voor zowel een KJP- of Jeugd GGZ-instelling
als voor een andere instelling. De POH’s-jeugd werken aanzienlijk veel uren in een functie naast hun
aanstelling als POH-Jeugd.
19
Tabel 5
Huidige werksituatie van de POH-Jeugd (N=54)
N % Min. Max. M (sd)
Gedetacheerd Nee 30 57.7%
Ja 22 42.3%
Werkt voor KJP of
GGZ-instelling
Nee Werkt bij andere instelling Nee 21 42.9%
Ja 10 20.4%
Ja Werkt bij andere instelling Nee 11 22.4%
Ja 7 14.3%
Aantal uren in KJP- of GGZ-instelling 10 32 21 (7.0)
Aantal uren in andere instelling 8 36 24 (7.0)
Aan de POH’s-jeugd is gevraagd om aan te geven in hoeverre zij zich toegerust voelen om de functie
uit te voeren en in welke mate zij zich gesteund voelen bij het uitvoeren van de POH-Jeugdfunctie.
De mate waarin de POH’s-jeugd zich toegerust en ondersteund voelen is weergegeven in tabel 6 (zie
bijlage 2). Ook is in deze tabel te zien van wie de POH’s-jeugd de ondersteuning ontvangen. Uit de
vragenlijsten blijkt dat ongeveer driekwart (74.1%) van de POH’s-jeugd zich goed toegerust voelt om
de functie uit te voeren. Het overige deel (25.9%) geeft aan voldoende toegerust te zijn. De meeste
POH’s-jeugd geven aan dat de ondersteuning die zij ontvangen voldoende (64.8%) of ruimvoldoende
(29.6%) is. Door drie POH’s-jeugd wordt aangegeven dat zij zich onvoldoende gesteund voelen in de
uitvoering van de functie.
De POH’s-jeugd ontvangen op verschillende manieren ondersteuning. Een derde (33.3%) van
de POH’s-jeugd geeft aan dat de ondersteuning komt van zowel een POH-Jeugdcollega als van een
intervisiegroep. Van de POH’s-jeugd geeft 14.8% aan dat zij alleen steun ontvangen van een POH-
Jeugd collega en 11.1% geeft aan dat zij voor steun zich alleen richten tot een specialist. Elf POH’s-
jeugd (20.4%) ontvangen geen steun van een POH-Jeugdcollega, intervisiegroep of specialist. De
belangrijkste steunbron voor deze groep is de instelling waarvoor ze werken. Zeventien POH’s-jeugd
geven aan dat zij naast steun van een andere POH-Jeugd, een intervisiegroep of een specialist, ook
steun uit een andere hoek ontvangen. Ook zij noemen vaak dat de instelling waarvoor ze werken een
steunbron is.
Aan de huisartsen is gevraagd of zij vinden dat de POH-Jeugd voldoende is toegerust op de
POH-Jeugdfunctie. De resultaten hiervan zijn weergeven in tabel 7 (zie bijlage 2). De elf huisartsen
geven aan dat de POH-Jeugd die in hun praktijk werkt, beschikt over toereikende kennis en in staat is
om problematiek adequaat te herkennen en uit te vragen. De keuzemogelijkheden ‘mee oneens’ en
‘helemaal mee oneens’ waren bij deze vragen niet door de huisartsen ingevuld. De huisartsen zijn
van mening dat problematiek binnen de kennis en ervaring valt van de POH-Jeugd. Over de behoefte
aan ondersteuning van de POH-Jeugd zijn de reacties van de huisartsen verdeeld. Aan de ene kant
geven twee huisartsen aan dat de POH-Jeugd behoefte heeft aan meer ondersteuning. Aan de
andere kant geven negen huisartsen aan dat zij niet vinden dat de POH-Jeugd meer ondersteuning
nodig heeft.
Hoe de mate van ervaren ondersteuning zich verhoudt tot de leeftijd van de POH-jeugd, de
ervaring en de werksituatie, is weergegeven in tabel 8 (zie bijlage 2). In deze tabel is te zien dat de
POH-jeugd die de ondersteuning als ruim voldoende beoordelen, gemiddeld ouder zijn (M=42.13)
dan de POH-jeugd die de ervaren ondersteuning als voldoende beoordelen (M=36.63) of
20
onvoldoende (M=38). Uit de Kruskal-Wallis toets blijkt dat de verschillen in leeftijd voor de
verschillende maten van ervaren ondersteuning niet statistisch significant zijn (X2(2, N=44)=3.70,
p=.157).
POH’s-jeugd die de ervaren mate van ondersteuning als ruim voldoende beoordelen, hebben
gemiddeld meer jaren ervaring in de KJP of Jeugd-GGZ (M=10.33) dan POH’s-jeugd die de ervaren
mate van ondersteuning als voldoende (M=7.67) of onvoldoende waarderen (M=8). Uit de Kruskal-
Wallis toets blijkt dat het aantal jaren ervaring in de KJP of Jeugd-GGZ niet statistisch significant
verschilt tussen de verschillende ervaren maten van ondersteuning (X2(2, N=49)=1.80, p=.407).
Van de gedetacheerde POH’s-jeugd geven relatief veel POH’s-jeugd aan dat zij de mate van
ondersteuning ruim voldoende vinden. Niet gedetacheerde POH’s-jeugd beoordelen relatief vaak de
ondersteuning als voldoende. Uit de tweezijdige Fisher’s exact toets blijkt dat tussen gedetacheerde
en niet gedetacheerde POH-jeugd geen statistisch significante verschillen zijn in de ervaren mate van
ondersteuning (p=.136).
POH’s-jeugd die bij een KJP- of GGZ-instelling werken en POH’s-jeugd die niet voor een
dergelijke instelling werken rapporteren grofweg dezelfde mate van ondersteuning.
In de vragenlijst die bij de POH-jeugd is afgenomen is gevraagd om de aard van de meest
voorkomende hulpvragen te rapporteren in een top vier. Deze hulpvragen zijn in categorieën
ingedeeld, een overzicht daarvan is in tabel 9 (zie bijlage 2) weergegeven. In deze tabel is te zien dat
op de eerste, tweede en derde plaats problemen op het gebied van angst, dwang en/of stemming
het meest worden genoemd. In totaal noemen POH’s-jeugd 62 keer problemen die binnen deze
categorie vallen. Systeemproblematiek wordt door weinig POH’s-jeugd op de eerste plaats genoemd,
terwijl deze problematiek wel vaak wordt genoemd op de tweede, derde en vierde plaats.
Systeemproblematiek werd in totaal 28 keer genoemd. Vragen over opvoeding wordt op alle
plaatsen redelijk vaak genoemd (in totaal 24 keer), evenals vragen omtrent screening en diagnostiek
(in totaal 23 keer). Gedragsproblemen en emotieregulatie- en/of persoonlijkheidsproblematiek
worden met beide 12 keer ook frequent genoemd.
De taken en verantwoordelijkheden die de POH’s-jeugd uitvoeren zijn weergegeven in tabel
10 (zie bijlage 2). De POH’s-jeugd en de huisartsen hebben vergelijkbare antwoorden gegeven,
waarbij alleen de taak dat de POH-Jeugd contactpersoon is voor derden, aanzienlijk minder wordt
aangegeven dan de andere taken. In de vragenlijst voor de POH’s-jeugd was middels een open vraag
ruimte om andere taken binnen de POH-Jeugdfunctie te noemen. In tabel 10 (zie bijlage 2) is ook te
zien dat de meest genoemde taken betrekking hebben op samenwerken met gemeenten, wijkteams
of gebiedsteams. Ook het motiveren van de cliënt tot het vragen/zoeken van hulp en het voorzien
van ouders van advies over verwijzing worden als taak gezien, evenals de monitoring van de zorg die
wordt geboden aan cliënten.
Huisartsen en POH’s-jeugd hebben in de vragenlijsten aangegeven in welke mate zij de
samenwerking tussen de huisarts en de POH-Jeugd effectief vinden en of er knelpunten zijn in die
samenwerking. De resultaten over deze samenwerking zijn weergegeven in tabel 11 (zie bijlage 2).
De meeste (60%) POH’s-jeugd vinden dat de samenwerking met de huisarts effectief
verloopt. Van de POH’s-jeugd beoordeelt 34% de samenwerking als matig effectief en 5.7% als laag
effectief. Driekwart (75.5%) van de POH’s-jeugd geven aan geen knelpunten te ervaren in de
samenwerking met de huisartsen. Van de POH’s-jeugd die wel knelpunten ervaren in deze
samenwerking geven de meeste POH’s-jeugd aan dat er geen tijd is voor structureel overleg.
Van de elf huisartsen beoordelen negen de mate van effectiviteit in de samenwerking als
hoog en twee huisartsen geven aan dat zij de samenwerking matig effectief vinden. Geen enkele
21
huisarts heeft de effectiviteit van de samenwerking als laag gewaardeerd. Toch geeft bijna de helft
(45.5%) van de huisartsen aan dat zij knelpunten zien in de samenwerking. Vier van deze huisartsen
noemen als knelpunt in de samenwerking met de POH-Jeugd dat er belemmeringen zijn in de
overlegmogelijkheden. Eén huisarts geeft als belemmering aan dat de POH-Jeugd te weinig tijd heeft
voor consulten.
In de vragenlijst die is afgenomen bij de huisartsen, is gevraagd waaraan een POH-Jeugd
moet voldoen. In tabel 12 (zie bijlage 2) is weergegeven welke kennis, vaardigheden en kenmerken
huisartsen belangrijk vinden voor de uitvoering van de POH-Jeugdfunctie. Alle huisartsen geven aan
dat de POH-Jeugd moet beschikken over expertise op het gebied van kind, jeugd en gezin. De meeste
huisartsen vinden het ook van belang dat de POH-Jeugd beschikt over kennis van de sociale kaart,
kennis van psychiatrische ziektebeelden en een werkwijze die is gericht op normaliseren. Zes
huisartsen geven aan dat zij het van belang vinden dat een POH-Jeugd meer dan vijf jaar
werkervaring heeft. Ook expertise op betrekkingsniveau wordt door zes huisartsen aangegeven als
belangrijk en vijf huisartsen geven het belang aan van kennis en vaardigheden met betrekking tot
cognitieve gedragstherapie. Wetenschappelijke kennis wordt door twee huisartsen genoemd en het
beschikken over een beroepsvereniging met een beroepscode is genoemd door één huisarts.
Aan de huisartsen is gevraagd of een orthopedagoog meerwaarde kan hebben in de POH-
Jeugdfunctie ten opzichte van een POH-jeugd met een andere achtergrond. Van de elf huisartsen
hebben zes huisartsen deze vraag beantwoord. Vier huisartsen vinden dat een orthopedagoog geen
meerwaarde heeft in de POH-Jeugdfunctie, waarvan twee aangeven dat zij de POH-Jeugdfunctie een
praktische functie vinden. Praktische vaardigheden zijn volgens deze twee huisartsen belangrijker
dan een hoog opleidingsniveau. Twee huisartsen geven aan dat een orthopedagoog van meerwaarde
is in de POH-Jeugdfunctie, één huisarts voegt daaraan toe dat het wel een orthopedagoog met
ervaring moet zijn.
22
4.3. Analyse van de interviews met POH-jeugd en de adviseur
Omschrijving van de geïnterviewden
In tabel 13 (zie bijlage 2) is weergegeven over hoeveel jaren ervaring de geïnterviewde POH’s-jeugd
beschikken, in welke constructie zij werken en welke opleiding zij hebben gevolgd.
Van de vijf geïnterviewden heeft POH1 minder dan drie jaar relevante werkervaring. POH3 en POH4
hebben tussen de drie en vijf jaar werkervaring en POH2 en POH5 hebben meer dan vijftien jaar
ervaring. POH2 en POH4 werken in loondienst bij de huisarts, POH1 werkte voor de gemeente, POH5
werkt via een GGZ-instelling en POH3 werkt als ZZP-er. Van de vijf orthopedagogen is POH5 als
orthopedagoog- generalist opgeleid.
Traject
De geïnterviewde POH-jeugd is gevraagd naar de werkwijze in een gemiddeld POH-Jeugdtraject. Een
traject begint met een verwijzing van de huisarts naar de POH-Jeugd. De huisarts verwijst door naar
de POH-Jeugd bij vragen over opvoeding, kinderen met psychosociale problemen, onduidelijke
klachten of opdat het kind door de POH-Jeugd gericht doorverwezen wordt naar een zorginstelling.
Drie (POH1, POH2 en POH5) van de vijf geïnterviewde POH’s-jeugd gaven het belang aan dat de
huisartsen goed zicht hebben waarvoor ze naar de POH-Jeugd kunnen doorverwijzen. “Dat verschilt
dus per POH’er. (…) In het begin vroegen ze af en toe of bepaalde problemen niet te complex voor mij
zijn.” (POH2). Dit vergt enige afstemming tussen de POH-Jeugd en de huisarts, omdat niet iedere
POH-Jeugd dezelfde vaardigheden heeft en dezelfde problematiek kan behandelen. De verwijzingen
naar de tweede lijn lopen bij vier van de vijf geïnterviewde POH’s-Jeugd via de POH-Jeugd, zodat
gerichte verwijzingen met kennis van de sociale kaart kunnen worden gemaakt. Bij POH1 was een
wachtlijst ontstaan en zij gaf daarover aan:
“Ik merkte dat huisartsen aan het zoeken waren welke vragen wel en welke niet geschikt
waren voor de POH-Jeugd. Op een gegeven moment kreeg ik bijvoorbeeld vragen zoals:
wanneer wordt mijn kind zindelijk? Dat soort vragen hoort niet zo bij mijn functie maar eerder
bij het consultatiebureau. (…) Ik ging daarmee om door steeds aan te geven dat ik een
wachtlijst heb en ik ging de huisartsen ondersteunen hoe ze zelf konden doorverwijzen. (…) Ik
zag heel duidelijk verschil per huisartsenpraktijk; de ene praktijk stuurde precies de
middenmoot die ik zelf zou kunnen behandelen en andere praktijken die hadden het
moeilijker met inschatten” (POH1).
De tijd tussen de verwijzing van de cliënt en het eerste gesprek met de POH-Jeugd loopt uiteen van
enkele dagen tot een maand. De POH’s-jeugd geven allen aan dat tijdens het eerste gesprek de
hulpvraag wordt verhelderd en aan het einde van het gesprek advies wordt gegeven voor de
behandeling en doelen worden opgesteld. Vervolgens wordt een inschatting gemaakt van de
problematiek en weegt de POH-Jeugd af of deze zelf kan behandelen dan wel doorverwijst naar de
tweede lijn; dit gebeurt bij alle geïnterviewde POH’s-jeugd in overleg met de ouders en/of het kind.
De POH’s-jeugd geven aan dat het mogelijk is om een behandeling in te zetten en in een later
stadium te beslissen of doorverwijzen nodig is. Drie POH’s-Jeugd (POH2, POH4 en POH5) benoemen
dat de beslissing om zelf te behandelen of door te verwijzen een belangrijke afweging is:
“Je bent als POH-Jeugd voortdurend bezig met de afweging: kan ik dit zelf oppakken of moet
ik doorverwijzen. Dat is een hele lastige afweging en dat zal ook per POH-Jeugd verschillen.
23
(…) Het belangrijkste is dat je daarover goed contact hebt en goede afspraken maakt met
ouders, het kind en de jongere. (…) Je moet voor jezelf helder hebben wanneer is het te
complex is om op te pakken, daar draait het veel om: het inschatten van de problemen, dat is
een belangrijk punt” (POH5).
POH2 geeft aan dat te snel doorverwijzen niet goed is, omdat “een probleem wat heel groot lijkt, na
twee of drie gesprekken klein blijkt. Dat kan je laagdrempelig in de eerste lijn houden, waardoor je
voorkomt dat ze naar de GGZ gaan wat stigmatiserend is, duur, etc.”. Aan de andere kant zegt POH2:
“Te lang bij je houden is ook niet goed, wanneer de klacht toch te ernstig is om bij de POH-jeugd te
houden, waardoor de cliënt te laat bij de GGZ komt” (POH2).
In het interview met een adviseur van POH-Jeugdprojecten geeft deze adviseur aan dat POH’s-Jeugd
met een achtergrond als GZ-psycholoog of orthopedagoog-generalist, die gedetacheerd zijn vanuit
een GGZ-instelling, het een moeilijke afweging vinden hoe ver zij kunnen gaan met behandelen
binnen de huisartspraktijk en wanneer zij moeten doorverwijzen.
“In een aantal gevallen is het duidelijk dat een kind behoorlijk ernstige problematiek heeft,
dan sturen de POH’s-Jeugd gelijk door. Er zijn ook gevallen waarin de POH-Jeugd zelf een heel
stuk kan begeleiden, maar misschien ook al op het terrein terecht komt van behandelen. Doe
je dat dan binnen de huisartspraktijk? Dat is echt nog wel een lastige vraag. Ik merk ook dat
de huisartsen daar verschillend over denken. De ene huisarts vindt het prima als de POH-
Jeugd een kind een paar keer extra ziet. De andere huisarts zegt dat hij of zij het niet meer
kan overzien waarmee de POH-Jeugd bezig is, omdat het de kennis van de huisarts overstijgt.
Zij hebben liever dat in dat geval wordt doorverwezen. (…) Ik vind dat onderzocht moet
worden of duidelijke richtlijnen opgesteld kunnen worden over wat je wel en wat je niet doet
binnen de huisartspraktijk. Deze richtlijnen moeten uiteindelijk worden opgenomen in de
opleiding” (Adviseur).
Wanneer door de POH-Jeugd wordt besloten om zelf te behandelen, wordt met de cliënt van tevoren
een evaluatiemoment afgesproken, veelal na drie consulten en aan het einde van het traject. De
geïnterviewde POH’s-Jeugd houden geen vaste structuur aan in de hulptrajecten: “Er zijn POH’s-
jeugd die werken volgens een bepaald model, maar ik gebruik geen vaste structuur. De vragen lopen
erg uiteen (…). Een vaste structuur kun je niet op elke situatie toepassen” (POH4). Eén van de
geïnterviewde POH’s-jeugd maakt echter wel gebruik van vaste protocollen bij cognitieve
gedragstherapie en sociale vaardigheidstraining. Twee andere POH’s (POH4 en POH5) halen
bruikbare elementen uit protocollen die zij passend vinden bij de cliënt gezien het tijdsbestek en de
problematiek.
De behandeling en begeleiding die cliënten ontvangen wordt door de meeste POH’s-jeugd
omschreven als persoonsgericht en maatwerk. Alle geïnterviewde POH’s-Jeugd passen (elementen
van) cognitieve gedragstherapie toe en bieden opvoedingsondersteuning. Psycho-educatie wordt
door vier POH’s genoemd, evenals oplossingsgerichte therapie. Mindfulness en sociale
vaardigheidstraining worden door twee POH’s genoemd. Andere genoemde methoden die in
behandelingen worden gebruikt zijn gedragsregistratieschema’s, PrOP, integratieve therapie en
Socratisch motiveren. Op één POH na wordt diagnostiek niet genoemd door de geïnterviewden.
Bij geen enkele POH-Jeugd is een strikt maximum gesteld aan het aantal consulten per cliënt.
Eén POH houdt maximaal twaalf consulten aan en twee POH’s bieden de hulp binnen tien
24
gesprekken, maar bij allen geldt dat daarvan afgeweken kan worden als dat nodig is. POH5 merkte
op:
“Behandelingen kunnen niet heel lang duren, want als dat nodig is zegt het ook weer iets over
de ernst. Ernstigere klachten zou je eigenlijk moeten doorverwijzen. Als je het gevoel hebt dat
de problemen dermate ernstig zijn, dan kan het beter opgepakt worden in de specialistische
GGZ” (POH5).
De tijd die aan een consult wordt besteed, varieert per POH van 30 minuten tot een uur per consult.
Eén POH wijdt deze variatie aan het volgende: “Iedereen is een beetje aan het zoeken hoe je het
allemaal doet en dan hangt het ook af van hoe vaardig jij zelf bent in problemen uitvragen, om de
probleemanalyse en de beeldvorming helder te krijgen” (POH5).
POH1 geeft aan een follow-up gesprek te voeren aan het einde van een traject. Ook wanneer
deze POH-Jeugd een cliënt had doorverwezen, belde deze POH-Jeugd na een maand om te vragen
hoe de zorg aansloot.
Taken en verantwoordelijkheden
Alle POH’s-jeugd bieden kortdurende behandeling aan kinderen en jeugd en voorzien ouders van
advies en opvoedingsondersteuning. Contact met externe partijen en goede kennis van de actuele
sociale kaart in de regio wordt door de POH’s-jeugd als een belangrijke taak gezien binnen hun
functie. POH4 geeft aan met bijna alle praktijken waarnaar wordt verwezen, kennis te hebben
gemaakt.
“Dat helpt bij het verwijzen, omdat je kinderen alvast wat kan vertellen over de instelling. Dat
geeft persoonlijk doorverwijzingen en zeker voor kinderen is dat belangrijk, want die vinden
dat hartstikke spannend. Een ander voordeel is dat je goed weet wat de expertise is van de
behandelaren. Op de website staat altijd welke klachten ze behandelen, maar als je met die
psychologen praat, dan weet je wat diegene echt leuk vindt en wat minder interessant. Zo
weet ik waar ik kinderen het beste kan plaatsen” (POH4).
Doorverwijzen naar de gespecialiseerde zorg is een taak die alle geïnterviewde POH’s-jeugd op zich
nemen. De mate waarin POH’s-jeugd samenwerken met scholen verschilt. Alle POH’s-jeugd hebben
contact met scholen ten behoeve van beeldvorming over de problematiek van een cliënt. Vier van de
vijf POH’s-jeugd geven daarnaast aan contact te hebben met scholen om leerkrachten te voorzien
van advies of om een gezamenlijke aanpak af te stemmen. POH4 zegt wel schoolobservaties of
gesprekken te willen doen, “maar het hoort niet thuis binnen de huisartsenzorg”. Tijdsgebrek is voor
deze POH de voornaamste reden. POH5 geeft het belang aan van samenwerking met scholen:
“Ik heb inderdaad wel meegemaakt dat we een afspraak hebben gemaakt en dat school de
leerling verder heeft overgenomen en dat het ook goed is gelopen. (…) Daar gaat wel even
tijd in zitten, maar soms heeft het wel echt een toegevoegde waarde en maakt dat wel dat je
niet nog een veel langer traject bij de POH-Jeugd hebt, maar dat je het weer over kunt dragen
naar school met de juiste afspraken” (POH5).
Rapporteren in het systeem van de huisarts is ook een taak die door alle POH’s-jeugd wordt
genoemd. POH3 benadrukt daar zorgvuldig mee om te gaan:
25
“Daar wordt ook veel over gezegd en van gevonden met betrekking tot privacy, want
assistenten lezen ook wat daarin wordt gezet. Ik heb er een weg in gevonden die mij in ieder
geval bevalt. Het noodzakelijke rapporteer ik in het systeem. (…) Ik vertel het ook niet altijd
tegen de huisartsen. (…) Vooral dingen in de huidige veiligheidssituatie zoals huiselijk geweld
of suïcidaliteit, deel ik wel met de huisarts” (POH3).
Een aantal andere taken wordt niet door iedere geïnterviewde POH-Jeugd genoemd als primaire
taak. De huisarts voorzien van advies wordt genoemd door POH1 en POH4. Door deze POH-jeugd
wordt ook het signaleren van kindermishandeling genoemd. Het in kaart brengen van
probleemgezinnen wordt door POH4 genoemd en zorg bieden aan probleemgezinnen wordt
genoemd door POH5. POH2 sluit regelmatig aan bij het sociaal wijkteam. Incidenteel bood POH1 hulp
als zich een crisis voordeed bij een gezin dat bij deze POH-Jeugd bekend was.
De werkzaamheden van de POH-jeugd vallen onder de eindverantwoordelijkheid van de
huisartsen, maar als orthopedagoog in de POH-Jeugdfunctie is de POH zelf ook verantwoordelijk voor
wat er wordt gedaan (POH2, POH3, POH4, POH5). Bij POH1 was binnen de gemeente onduidelijkheid
over de positie ten opzichte van bijvoorbeeld casemanagers. Wanneer zowel een casemanager als
een POH-Jeugd bij een gezin betrokken zijn, was het onduidelijk wie bij beslissingen en
meningsverschillen de doorslag geeft. “Ik kan wel zeggen dat een cliënt iets nodig heeft, maar wie is
dan eindverantwoordelijk, dat is mij tot op heden niet duidelijk geworden” (POH1).
Doelgroep
De doelgroep is volgens de POH’s-jeugd heel divers. Er wordt geen strikte leeftijdslimiet
aangehouden. Bij de jongere kinderen wordt de hulp vaak geboden in de vorm van
opvoedingsondersteuning. Twee POH’s-jeugd (POH2, POH3) benoemen dat veel ouders van kinderen
met ADHD of vermoedens van deze stoornis bij de POH-Jeugd komen, nadat zij door school naar de
huisarts zijn gestuurd.
Best practices
Op de vraag wat de POH’s-jeugd helpt om hun werk goed te doen wordt door vier van de vijf POH’s-
jeugd genoemd dat intervisie en collegiaal overleg helpt (POH1,POH3, POH4, POH5). “Wat mij vooral
zou hebben geholpen zijn basale dingen zoals collega’s om inhoudelijk te sparren, teamoverleggen
hebben, intervisie en supervisie” (POH1). POH3 en POH4 zeggen ook veel te hebben aan de
mogelijkheid om advies te vragen aan specialisten zoals een psychiater of GZ-psycholoog. POH2 zit
wel in een intervisie groep, maar noemt dat de jarenlange ervaring in de jeugd-GGZ helpt:
“In de intervisiegroep merk ik dat het aan de ene kant een voordeel is dat ik ervaring heb in
de GGZ, maar de valkuil is dat je cliënten te lang bij je wilt houden. Aan de andere kant
verwijst de POH-Jeugd die nog niet veel ervaring heeft, heel snel door. (…) Onervaren POH’s-
jeugd voelen zich onzeker en verwijzen dan sneller door. Je merkt dat je een solist bent, je kan
niet even overleggen” (POH2).
Het belang van ervaring wordt genoemd door zowel de geïnterviewde POH’s-jeugd met meer
ervaring (POH2 en POH5) als POH’s-jeugd met minder lange ervaring (POH1 en POH3 en POH4).
POH3 geeft aan het werk van de POH-Jeugd niet had kunnen of willen doen korte tijd na afstuderen.
Vier van de vijf POH’s-jeugd geven aan dat het volgen van nascholing belangrijk is en hen zou helpen
(POH1,POH2,POH3,POH5). POH1 zegt: “Soms merkte ik dat ik van bepaalde problematiek niet veel
26
afwist, hoe kan ik mij daar dan in ontwikkelen? Niemand betaalde voor mijn opleiding. Investeer
daarin, gun iemand de opleidingen die ze nodig hebben. Verwacht niet dat iemand met een
wetenschappelijke opleiding alles wel kan” (POH1).
Duidelijke informatieoverdracht bij de aanmelding wordt door POH3 en POH 4 genoemd als
factor die bijdraagt aan het goed uitvoeren van het werk. POH3 geeft aan wat deze POH-Jeugd
verstaat onder een duidelijke verwijzing van de huisarts naar de POH-Jeugd:
“Ik snap dat huisartsen maar tien minuten hebben voor een patiënt en dat ze niet alles weten,
maar met een duidelijke aanmelding bedoel ik een omschrijving van het probleemgedrag, het
liefst een aantal hypotheses of oorzaken van het probleemgedag of in stand houdende
factoren, informatie over het netwerk en de geschiedenis van de cliënt” (POH3).
Een aantal genoemde factoren die de POH’s-jeugd helpen om hun werk goed te doen, heeft
betrekking op de communicatie tussen de POH-Jeugd en de cliënten. Het beschikken over adequate
gesprekstechnieken wordt door POH3 en POH4 genoemd. POH2 en POH4 geven aan dat het hen
helpt om zich niet op te stellen als de deskundige, maar samen met de cliënt op zoek te gaan naar
oplossingen. Duidelijk zijn naar de cliënt en transparant zijn over het begeleidingsproces helpt POH4
in het werk, omdat het de vertrouwensband positief beïnvloed. Tenslotte wordt door POH2 en POH4
genoemd dat de hoeveelheid tijd voor een cliënt helpt: “Huisartsen hebben maar tien minuten, een
kind gaat natuurlijk niks zeggen in tien minuten. Ik denk dat het van toegevoegde waarde is dat ik 45
minuten de tijd heb” (POH4).
Andere genoemde factoren die de POH-jeugd bij het werk helpen zijn de motivatie en een
positieve instelling van de POH-Jeugd (POH1 en POH4), een geschikte ruimte (POH3) en vrijheid om
het werk van de POH-Jeugd zelf in te richten (POH2).
Tijdens het interview is aan de POH’s-jeugd gevraagd wat volgens hen maakt dat een traject effectief
verloopt. Communicatie is volgens POH2, POH3 en POH5 een belangrijke factor in het effectief
verlopen van een traject. “Het begint met duidelijkheid omtrent de hulpvraag, transparant zijn naar
ouders, duidelijkheid geven in wat ze wel of niet kunnen verwachten, (…)” (POH5). POH3 noemt dat
een goede aanmelding door de huisarts van belang is voor een effectief traject. Deze POH-Jeugd
geeft ook aan dat overleg met de huisarts en intervisie met collega’s belangrijke factoren zijn die ten
goede komen aan de effectiviteit van een traject.
De opvattingen van de POH’s-jeugd verschillen over het gebruikmaken van protocollen.
POH1 en POH4 ervaren dat trajecten effectiever verlopen doordat zij (elementen van) protocollen
gebruiken. “Ik had wel het idee dat ik, vooral bij mijn geprotocolleerde behandelingen met CGT,
verandering zag in denkwijze” (POH1). Anderzijds geeft POH2 aan niet protocollair te werken en dat
een persoonsgerichte aanpak leidt tot het effectief verlopen van een traject.
Oplossingsgericht werken helpt volgens POH1 en POH2 om een traject effectief te laten
verlopen. “Belangrijk is de oplossingsgerichte manier van werken, waarin ik vooral kijk waar de
krachten van de cliënt zitten. Niet altijd uitgaan van de oorzaken, maar ze vooral weer perspectief
bieden, naar de oplossing kijken en praktisch denken” (POH2).
POH2 en POH4 geven aan dat evaluatiemomenten bijdragen aan het effectief verlopen van
een traject. “De begeleiding slaat misschien niet altijd aan, maar je hebt dan wel snel door dat je
moet doorverwijzen” (POH4).
27
In de interviews beschreven de vijf POH’s -Jeugd ieder één voorbeeld van een succesvolle
behandeling. Wat in deze voorbeelden overeenkomt is een persoonsgerichte en oplossingsgerichte
aanpak, waarbij de POH-Jeugd niet per definitie uitgaat van de gepresenteerde symptomen, maar op
zoek gaat naar een oplossing van de onderliggende problematiek. Als werkzame elementen worden
door de POH-jeugd CGT, psycho-educatie, een plan waarin zowel het gezin als de school actief
worden betrokken en (elementen van) mindfulness genoemd.
Belemmeringen
De meeste POH’s-jeugd (POH1, POH2, POH3 en POH5) benoemen tijdens het interview
belemmeringen in het overleg met collega’s en huisartsen. Bij geen enkele POH’s-Jeugd zijn vaste
momenten afgesproken waarop de POH-Jeugd en de huisarts overleg kunnen voeren. POH1, POH2,
POH3 en POH5 geven aan dat zij een vast overlegmoment met de huisarts wensen. “Huisartsen
werken keihard, daardoor is er nauwelijks tijd om goed en rustig te overleggen. Dat is wel jammer,
maar tegelijkertijd denk ik wel dat het inherent is aan de functie. Structureel overleg met de
huisartsen zou fijn zijn” (POH3). Drie POH-jeugd (POH2, POH4 en POH5) noemen dat ze het een
nadeel vinden als zij de huisarts niet face to face kunnen spreken. In de praktijk waar POH4 werkt,
was een vast overleg moment afgesproken, maar daar zijn ze mee gestopt: “Soms hadden we niks te
bespreken en een andere keer moest er met spoed iets gebeuren. Als we moeten overleggen dan loop
ik even langs of we bellen als we niet tegelijk aanwezig zijn” (POH4). Twee POH-jeugd (POH4 en
POH5) geven aan dat afspraken maken of contact leggen binnen of buiten de huisartspraktijk soms
lastig gaat doordat zij parttime als POH-Jeugd werken.
Drie POH-jeugd (POH1, POH2, POH3) noemen dat zij de functie als solistisch ervaren. “Het
solistisch werken vormt soms een belemmering; je kan niet even met vakgenoten sparren of even een
psychiater erbij roepen” (POH2). Als steunbron noemen POH2, POH3, POH4 en POH5 dat zij contact
op kunnen nemen met een collega. Ondersteuning vanuit een intervisiegroep wordt door POH3,
POH4 en POH5 genoemd. POH3 en POH4 geven aan gebruik te maken van de mogelijkheid om advies
te vragen bij specialisten. POH5 kan voor advies terecht bij de instelling waarvoor deze POH-Jeugd
werkt. POH1 geeft aan nergens terecht te kunnen voor inhoudelijk advies.
“Ik was wel op zoek naar andere POH’s-jeugd met mijn achtergrond, maar dat bleek nog heel
lastig want heel veel POH’s-jeugd zijn gedetacheerd vanuit een grote zorginstelling. (...) De
POH’s -Jeugd die via een instelling werken kunnen intervisie en supervisie binnen hun
instelling krijgen, dus voor hen was het niet zo aantrekkelijk om de samenwerking aan te
gaan met een POH-Jeugd buiten de instelling” (POH1).
Bij POH3 was het wel gelukt om een netwerk van POH-jeugd om zich heen te verzamelen voor
intervisie: “Twee jaar geleden vond ik het ook een belemmering dat het steun- en intervisienetwerk
voor een POH-Jeugd heel klein was. Inmiddels heb ik dat opgebouwd. Ik voel mij nu voldoende
gesteund in de dagelijkse praktijk”. Een belemmering die verband houdt met de solistische manier
van werken binnen de POH-Jeugdfunctie wordt door POH1 genoemd. “Ik kon ook niks overdragen als
ik ziek was. (…) Als ik ziek was, dan werd ik alsnog gemaild, omdat ik geen collega had. Alles kwam
altijd op mijn bord, dat vond ik heel vermoeiend” (POH1).
Wachtlijsten bij instellingen waar de POH’s-jeugd naar doorverwijzen, wordt in het interview
door vier POH’s-Jeugd (POH1, POH2, POH4 en POH5) als belemmering genoemd. Wanneer de POH-
Jeugd een inschatting maakt dat adequate hulp niet binnen de huisartsenpraktijk geboden kan
worden, verwijst deze door. POH1 en POH4 geven aan dat ze voor een lastige situatie staan als
28
cliënten gedurende de wachtlijstperiode met problemen bij de POH-Jeugd komen waarvoor zij te
weinig kunnen betekenen. “Ondertussen kent de cliënt mij, dus komen ze steeds weer bij mij terug,
maar ik kan ook geen hele heftige problematiek behandelen in dat half uurtje” (POH1). POH4 zegt
hierover: “Het lastige is dat je als POH-Jeugd nog steeds verantwoordelijk bent voor de cliënt. Zeker
als de problematiek net niet erg genoeg is voor crisisopvang” (POH4).
Bij POH2 is dit onderwerp behandeld tijdens een evaluatie van de pilot: “Een huisarts heeft
bij de evaluatie in het algemeen gezegd dat de POH functie niet gebruikt moet worden om de
tekortkomingen in de tweedelijnszorg op te lossen”(POH2). Ook POH5 is in haar werk tegen
wachtlijsten bij zorginstellingen aangelopen en gaat daar op de volgende manier mee om:
“(…) wat we toen hebben afgesproken is dat we dan een soort overbruggingshulp bieden. Als
kinderen op een wachtlijst komen, bespreek ik met ouders de optie dat we bij de POH kunnen
kijken welke hulp nodig is en starten dit vast op (denk bijv. ook aan schoolgesprek). Dan kijken
we wat we in de tussentijd kunnen doen om ouders of kind te ondersteunen zodat een kind of
ouders niet verder wegzakken” (POH5).
Eén POH-Jeugd benoemde in het interview dat, in geval van gescheiden ouders, het regelmatig
voorkomt dat de andere gezaghebbende ouder niet op de hoogte is gesteld van het gesprek met de
POH-Jeugd.
”Dat is iets wat heel veel huisartsen zich niet realiseren. Ik heb best wel vaak op het eerste
gesprek een moeder met kind gezien waarvan de vader geen weet had dat het kind bij mij
zat. Dan kan ik wel aan de slag met een hulpvraag die moeder heeft. Als moeder een
hulpvraag heeft als hoe ga ik met mijn dochter om dan is dat prima, maar zodra ik een
gesprek heb met de dochter alleen of als de dochter hulp wil, dan kan dat niet zonder
toestemming van beide ouders“ (POH3).
POH3 noemde in het interview twee belemmeringen die te maken hebben met de constructie waarin
de POH-Jeugd werkt. De eerste heeft betrekking op de eisen die een zorgverzekeraar stelde aan de
opleiding van de POH-Jeugd. Bij aanvang van de POH-Jeugdfunctie betwijfelde de zorgverzekeraar of
een orthopedagoog de functie van POH-Jeugd kan bekleden.
”Hun visie was dat ik het eigenlijk niet kon doen, want je moet er een andere opleiding voor
hebben zoals een HBO-SPV of psychologie. We hebben uitgelegd dat een orthopedagoog juist
voor kinderen en jeugd is en dat de POH-Jeugd de ultieme functie is. De POH-Jeugdfunctie zit
echt in het werkveld van een orthopedagoog. Daar deden ze erg moeilijk over en daarom heb
ik nog een aanvullende opleiding POH-GGZ moeten volgen” (POH3).
De andere belemmering is een gevolg van het werken als ZZP-er:
“De grote instellingen die POH’s leveren, die krijgen vrijstelling van BTW en dat krijg ik als
ZZP-er niet. Ik moet heel erg gaan schipperen met de prijzen en met de administratie
rompslomp, dat belemmert mij wel. Ik zou zeggen trek daar één lijn in geen BTW of wel BTW
voor iedereen hetzelfde, wees daar duidelijk in” (POH3).
Twee belemmeringen die volgens de geïnterviewde adviseur regelmatig voor komen zijn beperkte
ruimte in de huisartsenpraktijk en het idee bij organisaties dat de POH-Jeugdfunctie in grote mate
29
overlapt met hun werkzaamheden. Deze adviseur geeft aan dat veel huisartsen het prettig vinden
om een POH-Jeugd in de praktijk te hebben, maar vaak is er geen fysieke ruimte om een POH-Jeugd
in de praktijk onder te brengen. Bij het opzetten van POH-Jeugdprojecten komt deze adviseur
regelmatig tegen dat mensen van organisaties op het gebied van Jeugdzorg het idee hebben dat de
POH-Jeugd zich met dezelfde taken bezighoudt als zij.
“Een belangrijke belemmering is het territoriumgedrag van CJG, JGZ en wijkteams. Het
allereerste wat wij doen is het gesprek aangaan met de betrokken partijen: huisartsen, de
CJG’s, de sociale wijkteams, het onderwijs, jeugdzorginstellingen en mensen van de JGZ
(jeugdartsen). De eerste reactie van het CJG, het sociale wijkteam en ook van de JGZ is: komt
die POH-Jeugd niet hetzelfde doen als wat wij al doen, of komt de POH-Jeugd ons werk
overnemen? Het is heel opvallend en dat kom je overal tegen. Daaruit spreekt dus dat
organisaties hun eigen terrein bewaken en mijn antwoord is dan: ‘Het gaat er niet om welke
organisatie iets doet in de ondersteuning van kinderen en gezinnen. Dit is een verkeerde
vraag die wordt gesteld’. Als we daadwerkelijk één kind, één gezin en één plan willen, dan
moet de eerste vraag zijn wat dit kind en dit gezin nodig heeft. De volgende vraag is welke
expertise er nodig is om de ondersteuning te bieden en dan pas komt de vraag bij welke
instelling die ondersteuningscapaciteit zit. Als ik het zo uitleg dan snapt men het wel, maar ik
vind het heel opvallend dat dit vaak de eerste vraag is die wordt gesteld” (Adviseur).
“Wat ook wel eens is gezegd is: ‘Dat moet die POH-Jeugd helemaal niet doen, dat is ons
werk’. Een belangrijk aspect dat men vergeet, met name vanuit de sociale wijkteams, is dat
een heel groot deel van de verwijzingen naar de JGGZ nog altijd via de huisartsen gaan.
Vanuit de gemeenten hebben we het idee gehad om wijkteams op te zetten waar iedereen
naartoe gaat, want dat zou het loket worden. We zijn helemaal vergeten dat wij mensen niet
kunnen sturen. Er zijn nu eenmaal heel veel mensen die A: niet weten dat er een wijkteam is
en daarom naar de huisarts gaan. B: wel weten dat er een wijkteam is maar geen idee
hebben wat voor mensen er zitten, dus naar de huisarts gaan. Of C: negatieve verhalen van
anderen hebben gehoord over het wijkteam en daarom liever naar hun huisarts gaan, want
dat is vertrouwd en dat werkt ook veel sneller. Als die vraag komt dan zeg ik dat ze wel een
deel van de verwijzingen voor hun rekening nemen, maar dat het grootste deel nog altijd via
de huisartsen loopt” (Adviseur).
Samenwerking
De POH’s-jeugd geven aan dat de samenwerking met de huisarts belangrijk is voor het goed lopen
van de POH-Jeugdfunctie. Overleg is daar volgens de POH’s-jeugd een belangrijk onderdeel in. “Het is
een voorwaarde dat er overleg mogelijk is met de huisartsen. (...) zij zijn eindverantwoordelijk voor
wat de POH doet. De huisarts moet echt openstaan voor overleg en daar tijd voor vrij maken als dat
nodig is” (POH2). POH3 geeft aan dat samenwerking met de huisarts nog in ontwikkeling is:
“Ik hoop ook in de samenwerking dat je elkaar weet te vinden op het moment dat ik ergens
tegenaan loop of de huisarts denkt wat ben je nou eigenlijk aan het doen. Eigenlijk zou je bij
afsluiten ook contact moeten hebben met elkaar. Dat is de ideale situatie maar daar ben ik in
de samenwerking nog niet” (POH3).
30
Volgens POH5 heeft het terugkoppelen naar de huisarts hoe trajecten zijn verlopen een gunstige
impact op de samenwerking tussen de POH-Jeugd en de huisarts: “De huisarts krijgt dan telkens
inzicht in waar een POH-Jeugd mee bezig is en wat een POH-Jeugd allemaal kan, zodat de
doorverwijzingen van de huisarts wat gerichter kunnen worden” (POH5).
POH4 geeft aan dat het voor de samenwerking goed is om kritisch te zijn maar ook om je veilig bij
elkaar te voelen.
“In de vorige praktijk voelde ik mij vaak bezwaard, omdat ik het gevoel had dat de huisarts
het druk had en geen tijd, dan vermeed ik dat. Dat leidde niet tot een goede samenwerking.
Die huisarts droeg dingen ook niet goed over. Er was niet een probleem tussen ons, maar
blijkbaar is dat wel iets belangrijks voor de samenwerking: het vertrouwen dat je bij iemand
naar binnen kunt lopen, dat je kritisch op elkaar kunt zijn, dat je kunt overleggen als er iets is
en er dan samen uitkomen. Dat is belangrijk” (POH4).
Drie POH’s-jeugd gaven tijdens het interview aan dat zij in de praktijk situaties tegen zijn gekomen
waarin anderen onhaalbare verwachtingen van ze hadden. De genoemde onhaalbare verwachtingen
komen tussen de POH’s-jeugd niet overeen. POH1 had te maken met een hoge werkdruk en maakte
anderhalf keer meer uren dan in het contract stond. ”(…) ik begon te beseffen dat het niet aan mij
lag, dus toen heb ik het bij mijn teamleider neergelegd, op zoek naar oplossingen gaan, steeds maar
weer aankaarten. (…) voor mijn gevoel werd er niet genoeg gehoor aan gegeven”. POH3 merkte dat
op haar werk mensen van mening waren dat deze POH-Jeugd teveel doorverwees naar de
specialistische GGZ. “Op een gegeven moment ben ik alles gaan bijhouden en toen bleek dat ik maar
15% doorverwees naar de specialistische GGZ, dat is echt niet veel” (POH3). POH4 gaf aan dat soms
door de huisarts cliënten werden doorverwezen van wie deze POH-Jeugd niet goed wist wat er
moest gebeuren.
“Soms wordt iets heel snel als psychisch bestempeld, terwijl ik op een gegeven moment denk,
misschien is hier ook wel iets neurologisch aan de hand. Dat is een aantal keer gebeurd. Dit is
geen kritiek op de huisarts, want zij hebben maar tien minuten de tijd en het ligt ook het
meest voor de hand dat het een psychisch probleem is, maar uiteindelijk blijkt het toch
medisch te zijn. Ik verdiep mij erin wat er aan de hand is en in het geval dat het toch medisch
is, dan verwijs ik terug naar de huisarts” (POH4).
De POH’s-jeugd zijn positief over de samenwerking die ze hebben met andere instellingen. Volgens
POH5 is deze samenwerking van belang.
“(…), want op het moment dat ik iemand in hulp heb en er zijn bijvoorbeeld sociaal-
emotionele problemen die ook op school spelen, dan is het wel heel belangrijk dat je ook
contact legt met school. Als je bezig bent met opvoedingsondersteuning en er is een andere
hulpverlener betrokken bij het gezin, dan vind ik het wel heel belangrijk dat je contact
daarmee zoekt. Ik wil de context van het kind betrekken, afgelopen jaar is ook wel gebleken
dat dat contact zoeken heel belangrijk is en ook goed werkt” (POH5).
POH3 geeft aan de samenwerking wordt bevorderd als de POH-Jeugd de mensen uit het werkveld
kent.
31
”Ik werk al een tijdje in de jeugdzorg in deze regio. Daardoor kom ik oud collega’s tegen of ik
ken mensen via via, dat maakt het makkelijker. De samenwerking loopt vooral goed door de
korte lijnen en doordat je elkaar goed kent” (POH3).
Uit de interviews komt naar voren dat de POH’s-jeugd in verschillende mate samenwerken met
scholen. Alle POH’s-jeugd geven aan contact te hebben met scholen voor beeldvorming over een
leerling. POH1, POH2, POH3 en POH5 werken ook samen met leerkrachten en voorzien leerkrachten
van handelingsadviezen. POH2 en POH3 geven aan dat zij het belangrijk vinden om naar scholen te
gaan, maar door tijdgebrek worden ze daarin belemmerd. POH4 heeft wel telefonisch contact met
scholen, maar gaat uit gebrek aan tijd niet naar scholen toe. “De samenwerking met scholen vind ik
wel heel leuk, maar het hoort eigenlijk niet thuis in deze functie vind ik” (POH4). POH5 geeft aan dat
de tijdsinvestering in het contact met de school de moeite waard kan zijn, omdat met goede
afspraken en advies een langer traject bij de POH-Jeugd kan worden voorkomen.
De geïnterviewde adviseur vindt de samenwerking tussen de POH-Jeugd, het sociaal
wijkteam, het CJG en de scholen van belang.
“We zeggen dat we graag één kind, één gezin en één plan willen. Op het moment dat een
kind met problemen bij de huisarts komt en de praktijkondersteuner constateert dat er niet
alleen bij het kind een probleem speelt maar ook in de situatie van de ouders, dan is het heel
mooi als de POH-Jeugd de ouders kan leiden naar het wijkteam. Dat is vaak een drempel voor
ouders. Op die manier kan je de verbinding leggen tussen de huisartsenpraktijk en het sociaal
wijkteam. Hetzelfde geldt voor de scholen. De praktijkondersteuners (…) zitten frequent bij
scholen en dat is ook logisch, want zij kunnen scholen handelingsadviezen geven. Anderzijds
hebben scholen het kind elke dag in de klas en is het nuttig om informatie te delen. Dat
draagt ertoe bij dat je vanuit verschillende invalshoeken de juiste begeleiding biedt”
(Adviseur).
Achtergrond
Alle geïnterviewde POH’s-jeugd zijn van mening dat hun orthopedagogische achtergrond goed
aansluit bij de POH-Jeugdfunctie en een meerwaarde heeft. De meerwaarde van de
orthopedagogische achtergrond zit volgens vier POH’s-jeugd in de aandacht voor het systeem
rondom het kind en de focus op relaties en interacties tussen het kind en de omgeving (POH1, POH2,
POH4 en POH5).
“Het grote voordeel van een orthopedagoog in deze functie is de onderzoekende houding,
maar ook vooral de gerichtheid op de context rondom het kind, waarbij je alle verschillende
facetten meeneemt. Psychologen, maar ook maatschappelijk werkers zijn daar heel anders in
opgeleid” (POH1).
POH1 geeft een voorbeeld van een POH-Jeugd met een psychologie-achtergrond:
"De POH-Jeugd voor mij was een psycholoog en was heel goed. Deze POH-Jeugd had wel een
hele andere werkwijze die erg gericht was op het kind, de omgevingsfactoren werden minder
meegenomen. Toch behaalde deze POH-Jeugd er wel goede resultaten mee. Ik had een hele
andere werkwijze en ik denk dat die werkwijze past bij een preventieve functie als de POH-
Jeugdfunctie” (POH1).
32
POH5 geeft aan wat kenmerkend is aan de werkwijze van een orthopedagoog in de POH-
Jeugdfunctie:
“Je bent gewend om te werken met het systeem rondom het kind. Je kijkt ook breder en niet
alleen naar het probleem wat je van ouders op je bordje krijgt, maar automatisch denk ik dat
je als orthopedagoog heel breed kijkt: Nu hebben we dit probleem en automatisch ga je al
hypotheses bedenken van wat er aan de hand zou kunnen zijn, hoe ik dat dan kan toetsen en
hoe ik dat aan kan gaan pakken” (POH5).
Wetenschappelijke kennis wordt door drie POH’s-jeugd genoemd als voordeel van een
orthopedagogische achtergrond in de POH-Jeugdfunctie. POH3 en POH4 noemen dat een
orthopedagoog beschikt over kennis met betrekking tot de ontwikkeling van kinderen en opvoeding.
Kennis over diagnostiek wordt door POH4 genoemd en POH5 noemt dat je als orthopedagoog goed
probleemanalyses kunt maken en problemen kunt ordenen. Kennis over interventies is volgens POH5
van toegevoegde waarde. Deze POH-Jeugd geeft aan dat POH-jeugd die een HBO opleiding hebben
gedaan het lastig vinden wat zij kunnen doen qua interventies. “Dat is iets waar je als orthopedagoog
al heel veel kennis van hebt en daar heb je veel profijt van” (POH5). POH3 en POH4 geven aan dat
naast kennis over de ontwikkeling van het kind, de gesprektechnieken belangrijk zijn.
“Ik denk dat dat de nodige expertise en ervaring vraagt. (…) Je gaat op een andere manier in
gesprek met een kind dan met een volwassene. Met kinderen visualiseer je meer, je werkt
meer spelenderwijs en je vraagt op een andere manier door” (POH3).
De orthopedagogische achtergrond is volgens POH4 een voordeel wanneer deze POH-Jeugd een kind
doorverwijst naar een orthopedagoog of psycholoog: “Je kan beter op ze aansluiten, beter voorwerk
doen, beter inschatten wat iemand nodig heeft, want je weet meer van psychopathologie” (POH4).
Aan POH1, POH2 en POH5 is gevraagd waarover een ideale POH-Jeugd zou moeten beschikken.
Kennis en werkervaring zijn kenmerken die door alle drie de POH’s-jeugd worden genoemd en
zelfstandig kunnen werken komt in twee omschrijvingen naar voren. Waar een ideale POH-Jeugd
volgens POH1 aan voldoet is:
“Zelfstandig zijn, kritisch zijn en proactief handelen: echt naar buiten durven treden om advies
te geven aan huisartsen, organisaties en gemeente. Inhoudelijke kennis moet je goed op orde
hebben. Ik denk dat dat de kern is voor iemand in de POH-Jeugdfunctie. Het zou mooi zijn als
je vijf of zes jaar praktijkervaring hebt met diagnostiek en behandeling. Dan sta je steviger in
je schoenen. Je kunt het werk dan goed uitvoeren en je hebt net wat minder ruggensteun
nodig” (POH1).
Door POH2 wordt het omschreven als:
“Orthopedagogen met werkervaring, dat zijn de ideale POH’s-jeugd. Ideaal is iemand die
kennis heeft van psychiatrische problematiek, het liefst ook daar zelf mee gewerkt heeft en
ervaring heeft met verschillende doelgroepen. Iemand die pragmatisch is, zelfstandig kan
werken, beslissingen kan nemen, communicatief is. Iemand die eigenlijk alle problematiek wel
al een keer heeft langs zien komen” (POH2).
De ideale achtergrond van iemand die de POH-Jeugdfunctie uitvoert, is volgens POH5 als volgt:
33
“Een ideale POH-Jeugd zou, als je het hebt over opleiding, iemand zijn met een
wetenschappelijke achtergrond, dus orthopedagogiek of psychologie. Als ik kijk naar mijzelf
wat deze achtergrond mij heeft opgeleverd in hoe je denkt, hoe je tegen problemen aankijkt
en de dingen die je hebt geleerd, dan denk ik dat het een pre is. Het is ook belangrijk dat je al
een aantal jaren werkervaring hebt op dit vlak. Als ik deze functie had moeten doen terwijl ik
nog maar twee jaar had gewerkt, dan zou het veel moeilijker zijn geweest” (POH5).
De geïnterviewde adviseur van POH-Jeugdprojecten, gaf aan dat in de projecten waarbij deze
adviseur betrokken was, de voorkeur uitging naar een POH-jeugd met een wetenschappelijke
achtergrond.
“Met de POH-Jeugd willen wij ervoor zorgen dat je ook bij die toegang naar de JGGZ een filter
neerzet in de vorm van een GZ-psycholoog of een orthopedagoog die heel goed kan
beoordelen wat er met een kind aan de hand is en wat er moet gebeuren. Hoe beter je de
triage aan de voorkant doet, hoe effectiever. (…) Huisartsen willen er volledig op kunnen
vertrouwen, ook omdat zij eindverantwoordelijk zijn” (Adviseur).
Advies van de POH-jeugd
Tijdens het interview is aan de POH’s-jeugd de vraag voorgelegd wat voor tips ze zouden geven aan
een andere POH-jeugd. POH1, POH2 en POH4 noemen als tip om de samenwerking met anderen te
zoeken en je aan te sluiten sluit bij een intervisiegroep. Door POH2, POH3 en POH4 wordt
geadviseerd om de sociale kaart in de regio goed te kennen. Het volgen van nascholing wordt door
POH2 en POH4 genoemd. Het opdoen van ervaring voordat de POH-Jeugd aan de functie begint,
wordt door POH3 als tip genoemd. Tenslotte adviseert POH2 een uur voor een consult te nemen,
omdat een half uur voor een consult in de POH-Jeugdfunctie niet voldoende is.
Aan de POH’s-jeugd is gevraagd wat er moet gebeuren om de POH-Jeugdfunctie verder te
ontwikkelen. POH2 geeft als advies: “Er is een landelijke vereniging van praktijkondersteuners, maar
deze is nog steeds vooral op de POH voor volwassen gericht. Daar moet meer aandacht voor komen”.
POH4 geeft aan dat cursussen voor POH’s-GGZ veelal zijn gericht op problemen bij volwassenen en
dat er meer georganiseerd moet worden voor de POH-GGZ Jeugd. Het belang van nascholing voor de
ontwikkeling van de POH-Jeugdfunctie wordt ook door POH1 en POH2 genoemd. De geïnterviewde
adviseur geeft aan dat er in ieder geval iets moet gebeuren in de opleiding van de POH-Jeugd.
“Ik heb heel veel POH’s-GGZ benaderd die al wat jaren in een huisartspraktijk werken en ik
heb ze gevraagd of ze ook kinderen zien. Wat ik merkte is dat de meeste POH’s-GGZ alleen
volwassenen zien en ook geen kinderen willen zien, omdat ze zelf vinden dat ze daarvoor niet
de juiste expertise hebben. In de opleiding voor de POH-GGZ zit een hele marginale module
over psychosociale problematiek bij kinderen. De module die op de meeste hoge scholen
wordt aangeboden is niet genoeg om handvatten te bieden om met deze problemen bij
kinderen om te gaan” (Adviseur).
Tenslotte geeft POH4 aan dat er meer samenwerking zou moeten komen tussen de Jeugd-GGZ en de
POH-Jeugd ten aanzien van wachtlijsten. Volgens deze POH-Jeugd zou er overleg moeten komen hoe
de rollen verdeeld worden en wat een POH-Jeugd alvast kan doen als een kind op een wachtlijst
komt.
34
4.4. Constructies en financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie
In hoofdstuk twee werd beschreven dat de POH-Jeugdfunctie in vier constructies voorkomt. De POH-
Jeugd kan in loondienst zijn bij de huisarts, gedetacheerd zijn vanuit een GGZ-instelling, als ZZP-er bij
de huisarts werken of in een constructie werken waarbij professionals van het CJG of wijkteam
samenwerken met de huisarts. In de laatste constructie werkt de praktijkondersteuner niet of deels
in de huisartsenpraktijk en voor een deel bij het CJG of het sociaal wijkteam.
In de vragenlijst die bij de huisartsen is afgenomen, is gevraagd naar de constructie waarin de
POH-Jeugd werkt en de wijze waarop de functie wordt bekostigd. De uitkomsten hiervan zijn
weergegeven in tabel 14 (zie bijlage 2). Van de elf POH’s-jeugd, zijn vier in loondienst bij de huisarts,
vijf zijn gedetacheerd vanuit een instelling en twee POH’s-jeugd werken als ZZP-er. Bij de elf
huisartsen die de vragenlijst invulden, werken de POH’s-jeugd gemiddeld vijfeneenhalf uur per week
in de praktijk, variërend van één uur tot twaalf uur.
Volgens de geïnterviewde adviseur van POH-Jeugdprojecten bestaan bij huisartsen in
sommige gevallen bezwaren voor de constructie waarbij professionals van het CJG of wijkteam met
de huisarts samenwerken. “De huisartsen die ik gesproken heb, zijn voor 95% procent voorstander
van fysieke aanwezigheid van de praktijkondersteuner binnen de huisartspraktijk” (Adviseur).
Huisartsen hebben volgens deze adviseur om twee redenen voorkeur voor fysieke aanwezigheid van
de POH-Jeugd in de huisartspraktijk. Ten eerste maakt fysieke aanwezigheid in de praktijk het
makkelijker om tussendoor kort met elkaar te overleggen. Ten tweede maken huisartsen zich zorgen
over het delen van patiëntinformatie. Huisartsen vinden: “Het gaat over mijn patiënten en dat wil ik
binnen mijn praktijk houden” (Adviseur). Een voordeel van de constructie waarbij professionals van
het CJG of het wijkteam samenwerken met de huisarts is volgens de adviseur dat het de partijen
dichter bij elkaar brengt.
“Als de ruimte het toelaat vinden huisartsen het vaak prima als bijvoorbeeld het CJG/
wijkteam één dag per week in de praktijk komt. Dat is een hele ideale situatie, omdat wij
vanuit de gemeenten het belangrijk vinden dat de huisartsenpraktijken van hun eilandje
afkomen. De samenwerking met de huisartsen is heel lastig, het is een moeilijk benaderbare
groep. Huisartsen hebben het gevoel ‘ik sta hier voor mijn patiënten en informatie over mijn
patiënten moet vooral binnen mijn praktijk blijven’. Echter, op het moment dat de huisartsen
merken dat zij verantwoordelijk blijven, het zeggenschap houden en dat geen informatie
zonder hun toestemming naar buiten gaat, dan zijn ze veel sneller bereid om mee te werken”
(Adviseur).
De constructie waarbij de POH-Jeugd gedetacheerd wordt gepositioneerd in de huisartspraktijk en
onder de verantwoordelijkheid werkt van de huisarts, vindt de adviseur de best werkende
constructie.
“Gedetacheerd, omdat de huisartsen meestal de POH-Jeugd niet in dienst willen nemen. (…)
Dat vind ik de beste constructie, omdat dat een constructie is die de huisartsen meestal het
fijnst vinden. Als je begint met het opzetten van een POH-Jeugdfunctie, dan is de eerste stap
die je moet nemen ervoor zorgen dat er draagvlak ontstaat bij de huisartsen en dat doe je op
deze manier” (Adviseur).
35
De POH-Jeugdfunctie kan op verschillende manieren worden gefinancierd. Volgens de geïnterviewde
deskundige op het gebied van financieringsvormen van de POH-Jeugdfunctie, wordt de POH-
Jeugdfunctie doorgaans bekostigd door de gemeente en/of via de Zorgverzekeringwet door een
zorgverzekeraar. Het komt ook voor dat een jeugdhulpaanbieder de POH-Jeugdfunctie financiert,
maar volgens deze deskundige zal het in dat geval gaan om een tijdelijke financieringsvorm ten tijde
van een pilotfase.
Van negen huisartsen is informatie ontvangen over de bekostiging van de POH-Jeugdfunctie.
De financieringsvormen die worden gebruikt in de praktijken van deze negen huisartsen, zijn
weergegeven in tabel 14 (zie bijlage 2). In deze tabel is te zien dat de POH-Jeugdfunctie in vijf
praktijken wordt bekostigd door de zorgverzekeraar en komt het twee keer voor dat zowel de
zorgverzekeraar als de gemeente deze functie financieren. In één van de elf praktijken betaalt de
gemeente de POH-Jeugdfunctie en het komt één keer voor dat een jeugdhulpaanbieder voor de
functie betaalt.
Vergoeding is volgens de geïnterviewde adviseur, naast draagvlak bij de huisarts, een
belangrijke factor die bijdraagt aan het goed lopen van een POH-Jeugdproject. Gemeenten komen
huisartsen daarom tegemoet in de kosten die worden gemaakt met het inzetten van een POH-Jeugd.
“Huisartsen hebben geen kosten aan de POH-Jeugd. De gemeente betaalt de inzet van de
POH-Jeugd en de gemeente is bereid om een vergoeding te geven voor de overhead kosten.
Huisartsen moeten een paar uur per maand overleggen met de POH-Jeugd, de ruimte moet
betaald worden, verwarming, licht, huisartsen moeten een verzekering afsluiten voor de POH-
Jeugd, uitbreiding van de HIS licentie, papier. Het bedrag verschilt per gemeente, maar
huisartsen krijgen één vast bedrag per jaar voor die onkosten” (Adviseur).
Om de POH-Jeugd in de toekomst verder te ontwikkelen moet, volgens zowel de geïnterviewde
adviseur als de deskundige op het gebied van financieringsvormen, worden nagedacht over een
structurele manier waarop de POH-Jeugdfunctie wordt bekostigd.
“Aan de kostenkant zie je dat de gemeenten de functie voor een groot deel bekostigen, omdat
het onder de jeugdwet valt. (..) Het zou heel goed zijn als gekeken wordt of de POH-
Jeugdfunctie kan worden meegenomen in de aanbestedingen van de jeugdzorg. Bijvoorbeeld
dat je daar een apart aanbestedingsperceel van maakt waar instellingen op kunnen
inschrijven. Eigenlijk is nu het probleem dat wij willekeurig een aantal instellingen benaderen
voor het leveren van professionals voor deze functie, maar we zouden dat eigenlijk moeten
aanbesteden. Als wij vijf instellingen benaderen, dan kan instelling zes zeggen dat zij ook
beschikbare professionals hadden kunnen leveren, maar nooit gevraagd zijn. Dan kan de
gemeente aangeklaagd worden, omdat ze het niet hebben aanbesteed. Dat is de reden dat
we het overal pilots noemen. Je kunt een paar jaar lang iets een pilot noemen, maar dat kan
je niet oneindig blijven doen. Het is dus ook belangrijk dat aan de kostenkant gekeken wordt
binnen de jeugdzorgregio’s of dit op een of andere manier kan worden meegenomen in de
aanbestedingen. Als dat gebeurt loop je ook niet langer het risico dat je daar problemen door
krijgt. Je kan het daardoor financieel gezien veel beter borgen. Hier moet een structurele
oplossing voor komen” (Adviseur).
36
5. Conclusie en discussie
In deze studie is onderzocht hoe de POH-Jeugdfunctie wordt ingevuld, wat de ervaringen zijn van
betrokkenen en hoe de functie wordt vormgegeven en gefinancierd. Ook is geïnventariseerd of een
orthopedagogische achtergrond in de POH-Jeugdfunctie een toegevoegde waarde heeft en waar die
meerwaarde uit bestaat.
Uit het onderzoek blijkt dat de POH-Jeugdfunctie wordt uitgevoerd door zowel HBO- als WO-
geschoolde hulpverleners, met gemiddeld overwegend veel ervaring in de Jeugd-GGZ of KJP. Het
blijkt echter wel dat een derde van de POH’s-jeugd minder dan drie jaar werkervaring heeft. In de
interviews met de POH’s-jeugd benadrukken zij dat werkervaring van belang is wegens de diversiteit
aan problematiek en omdat zij de functie als solistisch ervaren.
Uit de interviews blijkt dat de POH-jeugd in grote lijnen dezelfde werkwijze volgen als in het
Handboek POH-GGZ is beschreven (Mok et al., 2016). De taken die de POH-jeugd en de huisartsen
rapporteren komen in grote mate met elkaar overeen. De aard van de hulpvragen die POH’s-jeugd
noemen komt overeen met problematiek die in evaluaties van pilots zijn vermeld (Boendermaker et
al., 2016; Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Serra et al., 2015; Van Dijk
et al., 2013).
Door de POH’s-jeugd en de adviseur wordt in dit onderzoek aangegeven dat veel POH’s-jeugd
de beslissing om zelf te behandelen of door te verwijzen als moeilijk beschouwen. Dat POH’s-jeugd
hier moeite mee kunnen hebben blijkt ook uit Boendermaker et al. (2016). Overeenkomstig deze
evaluatiestudie wordt in onderhavig onderzoek het belang van een uitgebreidere POH-
Jeugdopleiding en duidelijke richtlijnen genoemd.
Van Dijk et al. (2013) bevelen aan een maximale behandelduur van acht consulten in te
stellen omdat anders te ernstige problemen in de huisartspraktijk worden behandeld. In de huidige
studie geven de POH’s-jeugd aan maximaal tien tot twaalf consulten aan te houden, maar van een
strikt maximum is volgens de POH’s-jeugd en adviseur geen sprake. Duidelijke richtlijnen kunnen
eenduidigheid bieden en helpen bij de afweging wat de POH-Jeugd wel en niet zelf behandelt.
Wanneer de POH-Jeugd inschat dat adequate hulp niet binnen de huisartsenpraktijk geboden
kan worden verwijst deze door. Een belemmering die POH’s-jeugd hierbij ervaren zijn wachtlijsten bij
GGZ-instellingen. POH’s-jeugd komen in een lastige situatie wanneer cliënten onder hun
verantwoordelijkheid vallen, terwijl door hen geen adequate behandeling kan worden gegeven.
Mogelijkheden van overbruggingshulp zullen afhangen van de kennis en vaardigheden van de POH-
Jeugd. Overleg en samenwerking tussen de POH’s-Jeugd, de gemeente en de zorginstellingen zijn
hiervoor essentieel.
Van de taken die de POH-Jeugd uitvoert werd in de vragenlijst door zowel huisartsen als
POH’s-jeugd aanzienlijk minder vaak aangegeven dat de POH-Jeugd de contactpersoon is voor
derden. In de interviews werd contact met derden echter wel als een belangrijke taak gezien, zoals
ook in Van Dijk et al. (2013). Mogelijk wordt de samenwerking met andere partijen wel van belang
geacht door POH’s-jeugd en huisartsen, maar blijven huisartsen in veel gevallen het eerste
aanspreekpunt.
Tijdens de interviews werd door één POH-Jeugd aangeven dat het uitvoeren van diagnostiek
tot de primaire taken behoort. Dit zegt niet dat de andere POH’s-jeugd geen diagnostiek uitvoeren. In
andere delen van het interview hebben zij bijvoorbeeld wel aangeven probleemverheldering of
screening uit te voeren.
37
De aard van de hulpvragen die POH’s-jeugd noemen, komt overeen met de problematiek die in
evaluaties van pilots zijn vermeld. Opvallend is dat systeemproblematiek bij veel POH’s-jeugd tot de
vier meest geziene klachten lijkt te behoren. Hoe dit zich verhoudt tot bijvoorbeeld de pilot die in
Brabant werd uitgevoerd, waarin problemen in het gezin in 11% van de gevallen voorkwam
(Evaluatie pilots Kind en Jeugd, 2015), is door de vraagstelling van dit onderzoek niet vast te stellen.
De werkzame elementen van de begeleiding die de geïnterviewde POH’s-jeugd noemden, zijn
cognitieve gedragstherapie, psycho-educatie en een aanpak waarin het systeem rondom het kind
wordt betrokken. Effectiviteit van deze elementen blijkt ook uit onderzoek van Foolen en Ince (2013)
en Daamen en Ince (2014) die literatuuronderzoeken hebben verricht naar werkzame factoren bij
jeugdhulp en positieve ontwikkeling van jeugdigen.
Over het algemeen zijn huisartsen en POH’s-jeugd positief over hun samenwerking. Beiden
geven aan dat de belangrijkste belemmering in deze samenwerking wordt gevormd door gebrek aan
mogelijkheden voor overleg. POH’s-jeugd geven aan dat dit overleg van belang is voor de uitvoering
van de POH-Jeugdfunctie en dat komt overeen met onderzoek van Mok et al. (2016).
Uit de vragenlijsten blijkt dat zowel POH’s-jeugd als huisartsen over het algemeen vinden dat
de POH-Jeugd adequaat is toegerust op de functie en beiden geven aan dat de POH-Jeugd voldoende
ondersteuning ontvangt. De belangrijkste steunbronnen blijken POH-Jeugdcollega’s,
intervisiegroepen en de KJP- of GGZ-instelling waarvoor de POH-Jeugd ook werkt.
Volgens de geïnterviewde POH’s-jeugd heeft de opleiding Orthopedagogiek een toegevoegde
waarde in het werk van de POH-Jeugd. Onderscheidend ten opzichte van andere opleidingen zijn
volgens hen aandacht voor het systeem rondom het kind en focus op relaties en interacties tussen
kind en omgeving. De toegevoegde waarde van deze opleiding is volgens huisartsen minder evident,
toch beschikken orthopedagogen in veel gevallen over kennis en vaardigheden die door de
huisartsen in de vragenlijst als belangrijk worden aangeduid.
De POH-Jeugd constructies die in dit onderzoek het meest voorkomen zijn respectievelijk
detachering vanuit een GGZ-instelling en loondienst bij de huisarts. POH’s-jeugd kunnen ook als ZZP-
er bij de huisarts werken of in een constructie waarbij professionals van het CJG of wijkteam
samenwerken met de huisarts. Hoe de financiering van de POH-Jeugdfunctie vorm krijgt is
afhankelijk van de taken die worden uitgevoerd. De belangrijkste financiers zijn de zorgverzekeraars
en gemeenten.
Sterke punten en limitaties van het onderzoek
Een sterk punt in dit onderzoek is dat er gebruik werd gemaakt van verschillende informanten,
namelijk POH’s-jeugd, huisartsen en experts die meer op beleidsmatig niveau expertise hebben over
de POH-Jeugdfunctie. Deze verschillende perspectieven geven een brede visie op de POH-
Jeugdfunctie. Ook zijn op verschillende manieren data verzameld. Er zijn vragenlijsten afgenomen bij
huisartsen en POH’s-jeugd, maar ook is data verzameld door middel van interviews met POH’s-jeugd
en experts. Door vragenlijsten te gebruiken kon een groot aantal POH’s-jeugd en huisartsen worden
betrokken in het onderzoek en met de interviews werd meer diepgaande informatie verkregen.
Tenslotte is het een sterk punt dat POH’s-jeugd in dit onderzoek uit veel verschillende gebieden in
Nederland komen wat ten goede komt aan de representativiteit van het onderzoek. De enige
provincie waaruit geen POH-jeugd aan dit onderzoek deelnamen is Zeeland.
Een limitatie van het onderzoek wordt gevormd door de selectiewijze van de geïnterviewde
POH’s-jeugd. Deze zijn op basis van beschikbaarheid geselecteerd; mogelijk zijn deze respondenten
niet representatief voor alle orthopedagogen in de POH-Jeugdfunctie. Daarnaast kan door de manier
38
van werving een selectiebias zijn opgetreden onder de respondenten die de vragenlijsten hebben
ingevuld. Het is onduidelijk of de POH’s-jeugd die in dit onderzoek de vragenlijsten hebben ingevuld
representatief zijn voor de totale POH-Jeugd populatie. Doordat de functie relatief nieuw is en op dit
moment veel pilots worden uitgevoerd met verschillende constructies en onder verschillende
namen, is het moeilijk om vast te stellen hoeveel POH’s-jeugd op dit moment in Nederland werkzaam
zijn. Onder de benaderde POH’s-jeugd was de respons hoog. Hoewel de gebruikte vragenlijsten niet
zijn gevalideerd, komen de resultaten uit de vragenlijsten overeen met de antwoorden uit de
interviews en de tot nu toe bekende literatuur. Dit verhoogt de zeggingskracht van dit onderzoek.
39
Literatuur
Boendermaker, M., Snippe, J., & Bieleman, B. (2016). Eerste evaluatie POH-Jeugd Leeuwarden.
Groningen-Rotterdam: Intraval.
Bosscher, N. (2014). The decentralisation and transformation of the Dutch youth care system. Update
of June 2014. Utrecht: NJi. Geraadpleegd op: http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-
NJi/Decentralisation-Dutch-youth-care-system-update-june-2014.pdf
Bower, P. & Gilbody, S. (2005). Stepped care in psychological therapies: Access, effectiveness and
efficiency. Narrative literature review. The British Journal of Psychiatry: The Journal of Mental
Science, 186, 11-17.
CJG en huisartsen versnellen en versterken hulp aan jeugdigen (2017). Geraadpleegd op:
https://www.papendrecht.nl/actueel/archief/april-2017/cjg-en-huisartsen-versnellen-en-versterken-
hulp-aan-jeugdigen
Daamen, W. & Ince, D. (2014). Wat werkt bij het bevorderen van een positieve ontwikkeling van
jeugdigen. Utrecht: NJi. Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-bij-het-
bevorderen-van-een-positieve-ontwikkeling-van-jeugdigen.pdf
Debruyne, S., Haeck, N., Rijnders, P., Heene, E., & Deveugele, M. (2010). Kortdurende psychologische
interventies voor de eerste lijn: stappenplan voor kinderen en jongeren: therapeutenboek.
Amsterdam: Boom.
Douma, L. (2016). Friese gemeenten en zorgverzekeraar regelen inzet POH-GGZ Jeugd. De Eerstelijns,
23-25. Geraadpleegd op: http://www.de-eerstelijns.nl/wp-content/uploads/2016/12/DEL-nr10-
2016_POH-GGZ-jeugd_LR.pdf
Evaluatie pilots Kind en Jeugd (2015). Onderliggend rapport aan artikel “POH-ggz Jeugd heeft belangrijke taak in het coördineren van passende zorg”. Opgevraagd via M. Caers.
Foolen, N. & Ince, D. (2013). Cognitieve gedragstherapie. Utrecht: NJi. Geraadpleegd op:
https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/(311053)-nji-dossierDownloads-
WatWerkt_CognitieveGedragstherapie.pdf
Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: A Research Note. Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 38, 581-586.
Heiligers, P. J. M., Noordman, J., Korevaar, J. C., Dorsman, S., Hingstman, L., Dulmen, A. M. van, &
Bakker, D. H. de (2012). Praktijkondersteuners in de huisartspraktijk (POH's) klaar voor de toekomst?
Utrecht: NIVEL.
Huisartsen krijgen gemeentelijke hulp bij uitvoering jeugdzorg (2017). Geraadpleegd op:
https://www.dedemsvaartsecourant.nl/nieuws/regio/481114/huisartsen-krijgen-gemeentelijke-
hulp-bij-uitvoering-jeugdzorg.html
40
Huisartsen Purmerend blij met de POH-GGZ jeugd (2017). Geraadpleegd op:
http://www.zonh.nl/nieuws/huisartsen-purmerend-blij-met-de-poh-ggz-jeugd
Jonge, M. J. de & Jonker, T. G. (in voorbereiding). Literatuurstudie van gepubliceerde pilot-evaluaties
POH-Jeugd [werktitel].
Dijk, M. van, Verhaak, P., & Zwaanswijk, M. (2013). Evaluatie van een geïntegreerd eerstelijns
zorgaanbod voor kinderen met psychosociale problemen. Utrecht: Nivel.
Dijk, M. van, Verhaak, P., Zwaanswijk, M., & Walstock, D. (2015). A new approach to child mental
healthcare within general practice. Bmc Family Practice, 16(1), 1-10. doi:10.1186/s12875-015-0354-2
Magnée, T. & Verhaak, P. (2015). Evaluatie pilot “Huisarts in de praktijk van de jeugdzorg”. Utrecht:
Nivel.
Manen, S. van, & Kerkhof, P. van (2013). Evaluatie van de pilot POH GGZ-jeugd in de wijken ’s-
Hertogenbosch Noord en West. Geraadpleegd op: http://docplayer.nl/19686692-Evaluatie-van-de-
pilot-poh-ggz-jeugd-in-de-wijken-s-hertogenbosch-noord-en-west.html
Mok, L., Wenning, H., & Vries, I. de (Eds.). (2016). Handboek POH-GGZ. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum.
Molendrift (2015). Project: POH/Linking Pin Heerenveen, tussenevaluatie 31 december 2015.
Geraadpleegd op: http://www.molendrift.nl/bibliotheek/publicaties/vakinhoudelijk/81-evaluatie-
poh-ggz-kind-gezin-bij-de-huisartsen-in-jubbega-en-nieuwehorne/file
Netwerkgroep huisartsencoördinatoren (n.d.). Geraadpleegd op:
https://www.hzd.nu/innovatie/huisartscoordinatoren-starten-netwerkgroep
Pilot POH Jeugd GGZ (n.d.). Twenterand. Geraadpleegd op:
https://www.twenterand.nl/inwoner/jeugdhulp_45953/item/pilot-poh-jeugd-ggz_47602.html
Praktijkondersteuners Jeugd aan de slag (2017). Geraadpleegd op:
https://www.assen.nl/actueel/nieuws/praktijkondersteuners-jeugd-aan-de-slag
Rijnders, P. & Heene, E. (2010). Kortdurende psychologische interventies voor de eerste lijn.
Amsterdam: Boom.
Serra, M., Drent, C., Jagersma, D., Lange, M. de, Klöne, E., Free, T., Karadayi, R., Jacobs, H.,
Wetterauw, M., Loykens, E., & Mulder, E. (2015). Jeugd GGZ dichtbij. Evaluatie van jeugd GGZ dichtbij
projecten (juli 2013-december 2014). Geraadpleegd op:
http://www.molendrift.nl/bibliotheek/publicaties/vakinhoudelijk/72-jeugd-ggz-dichtbij-evaluatie-
accare-molendrift-maart-2015/file
Steerneman, P., Pelzer, H., & Bruyn, E. de (1993). Van impliciete kennis naar expliciete criteria: de
Heerlense Ernst Taxatie Schaal. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 32, 444–454.
41
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2016). Kader voor een POH-GGZ-jeugd. Opgezocht op:
https://vng.nl/files/vng/kader-voor-een-poh-ggz-jeugd-20-09-16.pdf
Voorzichtige positieve trends in ontwikkeling Almeerse jeugdhulp (n.d.). Geraadpleegd op:
https://www.almere.nl/over-almere/actueel/nieuwsitem/artikel/voorzichtige-positieve-trends-in-
ontwikkeling-almeerse-jeugdhulp/
Wat is de Dronter Koers? (n.d.). Geraadpleegd op:
https://www.dronten.nl/mozard/!suite86.scherm0325?mVrg=1781&mNch=2405368
Wildt, J. E. de, Romeijnders, A., & Ringoir, L. (2015). POH-ggz Jeugd heeft belangrijke taak in het
coördineren van passende zorg. De Eerstelijns, 14-17. Geraadpleegd op: http://www.de-
eerstelijns.nl/wp-content/uploads/2015/02/DEL-nr1_2015_Jeugdzorg_LR.pdf
Yperen, T. van, Berg, G. van der, Eijgenraam, K., & Graaf, G. de (2006). (Quick)STEP Standaard Taxatie
Ernst Problematiek. Handleiding 2006. Utrecht: NIZW Jeugd. Geraadpleegd op:
http://nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/STEP2006-Handleiding2006.pdf
Yperen, T. van, Wijnen, B., & Hageraats, R. (2016). Evaluatie Jeugdwet. Meer kwaliteit en minder
zorgen. Utrecht: NJi. Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/324599-
Evaluatie-Jeugdwet-Meer-kwaliteit-en-minder-zorgen.pdf
42
Bijlage 1
Interviewleidraad
Opening
Informatie over de onderwerpen
De hoofdvragen in het interview zijn:
1. Hoe ziet jouw werk als POH-Jeugd er in de praktijk uit?
2. Wat helpt je je werk goed te doen?
3. Welke belemmeringen kom je in de praktijk tegen en hoe los je die op?
4. Vind je dat jij met jouw orthopedagogische achtergrond een toevoegende waarde hebt
t.o.v. andere POH-jeugd met een andere achtergrond?
Beginvragen
Beweegredenen
Hoe lang geleden was je begonnen als POH-Jeugd?
Wat was voor jou reden om deze functie uit te gaan oefenen?
Is het in de praktijk zoals je dat vooraf had voorgesteld?
Hoe ervaar je de rol die je hebt als POH-Jeugd?
Hoe is de constructie vormgegeven waarin je werkt?
Vervolgvragen
Algemeen
Hoe ziet een gemiddeld POH-Jeugdtraject er bij jou uit?
Welke taken en verantwoordelijkheden heb jij?
Wat is de doelgroep waar je je mee bezig houdt?
Welke type behandelingen of begeleiding bied je aan?
Best practices
Wat helpt je je werk goed te doen?
Wat maakt dat een traject dat je biedt effectief verloopt?
Kun je een voorbeeld noemen van een succesvolle behandeling?
Wat maakt het dat die behandeling tot een succesvol resultaat leidde?
Welke elementen/factoren waren belangrijk voor het resultaat?
43
Belemmeringen
Kom je in de praktijk zaken tegen die de uitvoering van de functie belemmeren?
Hoe los je die op?
Hoe ben je tot die oplossingen gekomen?
Waar kun je terecht voor advies of waar vind je ondersteuning?
Is dat voor jouw gevoel voldoende?
Wat heb je nodig om je werk effectief uit te voeren?
Wat verloopt goed?
Samenwerking/ Contrasterende visies
Hoe zie je de samenwerking tussen jou en de huisarts?
Wat is nodig om die samenwerking goed te laten verlopen?
Zijn er knelpunten en hoe los je die op?
Kom je in de praktijk situaties tegen dat anderen onhaalbare verwachtingen van je
hebben?
Kom je in de praktijk situaties tegen dat anderen contrasterende visies of
tegenstrijdige belangen hebben?
Hoe zie je de samenwerking met andere partijen?
Achtergrond
Vind je dat je met jouw orthopedagogische achtergrond een toegevoegde waarde
hebt t.o.v. andere POH-jeugd met een andere achtergrond?
Waarom vind je dat?
Waar zit die meerwaarde in?
Samenvattende vragen
Wat voor tips zou je geven aan andere POH-jeugd?
Als je advies zou mogen geven, wat moet er dan volgens jou gebeuren om de POH-
Jeugdfunctie verder te ontwikkelen?
44
Bijlage 2
Tabel 2
Demografische eigenschappen van deelnemende POH-jeugd en huisartsen
N % Min Max M (sd)
POH-Jeugd (N=54)
Provincie
Noord-Holland 13 24.1%
Gelderland 7 13.0%
Zuid-Holland 7 13.0%
Flevoland 5 9.3%
Drenthe 5 9.3%
Limburg 4 7.4%
Noord-Brabant 4 7.4%
Overijsel 3 5.6%
Groningen 3 5.6%
Utrecht 2 3.7%
Friesland 1 1.9%
Zeeland 0 0.0%
Geslacht Vrouw 51 94.4%
Man 3 5.6%
Leeftijd 24.0 60.0 38.68 (10.90)
Huisarts (N=11)
Provincie
Noord-Holland 3 27.3%
Drenthe 3 27.3%
Overijsel 2 18.2%
Flevoland 1 9.1%
Zuid-Holland 1 9.1%
Utrecht 1 9.1%
Geslacht Man 8 72.7%
Vrouw 3 27.3%
Leeftijd 41.0 64.0 54.80 (10.89)
45
Tabel 3
Opleiding van de onderzoeksgroep uit de POH-Jeugdvragenlijst
N %
POH-Jeugd vragenlijst
(N=54)
Psycholoog 16 30.2%
Orthopedagoog 11 20.8%
Orthopedagoog- Generalist 5 9.4%
Maatschappelijk werker 4 7.5%
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige 4 7.5%
Sociaal pedagogisch hulpverlener 3 5.7%
Pedagoog (HBO) 2 3.8%
Verpleegkundige 2 3.8%
Verpleegkundig specialist 2 3.8%
GZ-psycholoog 2 3.8%
Psychotherapeut 1 1.9%
Gezondheidswetenschapper 1 1.9%
Huisartsvragenlijst
(N=11)
Orthopedagoog 4 36.4%
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige 3 27.3%
Pedagoog (HBO) 1 9.1%
Orthopedagoog- Generalist 1 9.1%
Maatschappelijk werker 1 9.1%
Sociaal pedagogisch hulpverlener 1 9.1%
Tabel 4
Werkervaring van de POH-Jeugd (N=49)
N Min. Max. M (sd)
Jaren werkervaring in
Jeugd-GGZ of KJP 49 1 28 8.5 (6.95)
Ander genoemde
werkervaring
Jeugdzorg 6
Ambulante begeleiding jeugd 3
CJG/ Wijkteam 2
Specialistische GGZ K&J 2
Onderwijs 1
Volwassenen GGZ 1
Basis GGZ 1
46
Tabel 6
Mate van ervaren toerusting en ondersteuning van de POH-Jeugd (N=54)
N %
Mate van toerusting
Goed toegerust 40 74.1%
Voldoende toegerust 14 25.9%
Onvoldoende toegerust 0 0.0%
Mate van ondersteuning
Ruim voldoende 16 29.6%
Voldoende 35 64.8%
Onvoldoende 3 5.6%
Ondersteuning
POH-Jeugd collega 8 14.8%
Intervisiegroep 6 11.1%
Specialist 4 7.4%
POH-Jeugd, intervisiegroep en specialist 4 7.4%
Zowel POH-Jeugdcollega als Intervisiegroep 18 33.3%
Zowel POH-Jeugd als specialist 2 3.7%
Zowel intervisiegroep als specialist 1 1.9%
Anders dan POH-Jeugd, intervisiegroep of specialist 11 20,4%
Andere vormen van
ondersteuning
Andere instelling waar de POH-Jeugd werkt 16 57.1%
Huisarts 7 25.1%
Collega anders dan POH-Jeugd 4 14.3%
Wijkteam 1 3.6%
Tabel 7
Mate waarin de POH-Jeugd is toegerust op de functie volgens de huisarts (N=11)
N %
Toereikende kennis Helemaal mee eens 8 72.7%
Mee eens 3 27.3%
Problematiek herkennen en uitvragen Helemaal mee eens 9 81.8%
Mee eens 2 18.2%
Problematiek valt regelmatig buiten kennis
en ervaring
Oneens 8 72.7%
Helemaal mee oneens 3 27.3%
Behoefte aan meer ondersteuning
Helemaal mee eens 1 9.1%
Mee eens 1 9.1%
Oneens 8 72.7%
Helemaal mee oneens 1 9.1%
47
Tabel 8
Ervaren mate van ondersteuning afgezet tegen de leeftijd, ervaring en werksituatie (N=54)
N M (sd)
Ondersteuning
Ruim voldoende Leeftijd 16 42.13 (10.22)
Voldoende Leeftijd 35 36.62 (11.39)
Onvoldoende Leeftijd 3 38.00 (1.41)
Ondersteuning
Ruim voldoende Jaren ervaring KJP of Jeugd-GGZ 16 10.33 (7.51)
Voldoende Jaren ervaring KJP of Jeugd-GGZ 35 7.67 (6.62)
Onvoldoende Jaren ervaring KJP of Jeugd-GGZ 3 8.00 (9.90)
Gedetacheerd
Nee Ondersteuning
Ruim voldoende 6
Voldoende 23
Onvoldoende 1
Ja Ondersteuning
Ruim voldoende 9
Voldoende 11
Onvoldoende 2
Werkzaam in KJP of
GGZ-instelling
Nee Ondersteuning
Ruim voldoende 9
Voldoende 21
Onvoldoende 1
Ja Ondersteuning
Ruim voldoende 6
Voldoende 11
Onvoldoende 2
48
Tabel 9
Aard van de hulpvraag op de eerste, tweede, derde en vierde plaats genoemd (N=54)
Aantal keren genoemd
Aard van hulpvraag Eerst Tweede Derde Vierde Totaal
Angst, dwang en/of stemming 18 18 17 9 62
Screening/ diagnostiek 11 2 2 8 23
Opvoedvragen 6 8 5 5 24
Gedragsproblemen 5 4 2 1 12
Emotieregulatie en/of persoonlijkheidsproblematiek 5 3 2 2 12
Systeemproblemen 2 9 7 10 28
Sociale interactie en/of (non)verbale communicatie 2 2 1 2 7
Vragen m.b.t. doorverwijzen 2 0 4 2 8
Trauma- en/ of rouwverwerking 1 0 1 2 4
Lichamelijke klachten 1 0 2 3 6
Aandacht, hyperactiviteit, impulsiviteit en/of oppositioneel gedrag 1 3 1 1 6
Anders 0 2 5 0 6
Verslaving 0 0 0 1 1
Stress/spanning 0 0 0 2 2
Slaapproblemen 0 1 1 1 3
Concentratie en/of school 0 1 3 3 7
49
Tabel 10
Taken en verantwoordelijkheden van de POH-Jeugd N %
Huisartsen
(N=11)
Probleemverheldering 11 100.0%
Kortdurende behandeling 11 100.0%
Overdracht naar GGZ 11 100.0%
Laagdrempelige advisering 11 100.0%
Ondersteuning van huisarts 10 90.9%
Contactpersoon voor derden 8 72.7%
POH-Jeugd
(N=54)
Probleemverheldering 54 100.0%
Kortdurende behandeling 54 100.0%
Overdracht naar GGZ 53 98.1%
Laagdrempelige advisering 52 96.3%
Ondersteuning van huisarts 50 92.6%
Contactpersoon voor derden 42 77.8%
Andere genoemde taken
Samenwerking gemeenten,
wijkteam/gebiedsteam 4
Motiveren tot hulp / ouders
adviseren over verwijzing 3
Monitoren van zorg 3
Overbruggingshulp in geval van
wachtlijst 1
Huisarts voorzien van advies 1
Tabel 11
Ervaringen in de samenwerking tussen de POH-Jeugd en de huisarts
N %
POH-Jeugd (N=53)
Mate van effectiviteit
Hoog 32 60.4%
Middel 18 34.0%
Laag 3 5.7%
Knelpunten Ja 13 24.5%
Nee 40 75.5%
Huisarts (N=11)
Mate van effectiviteit
Hoog 9 81.8%
Middel 2 18.2%
Laag 0 0%
Knelpunten Ja 5 45.5%
Nee 6 54.5%
50
Tabel 12
Waaraan de POH-Jeugd moet voldoen volgens de huisarts (N=11)
N %
Expertise over kind, jeugd en gezin 11 100.0%
Sociale kaart kennen 10 90.9%
Kennis van psychiatrische ziektebeelden 9 81.8%
Werkwijze gericht op normaliseren 8 72.7%
Vijf jaar ervaring 6 54.5%
Expertise betrekkingsniveau 6 54.5%
Kennis en vaardigheden CGT 5 45.5%
Wetenschappelijke kennis 2 18.2%
Beroepsvereniging met beroepscode 1 9.1%
Tabel 13
Eigenschappen van geïnterviewde POH-jeugd (N=5)
Werkervaring Constructie Opleiding
POH 1 <3 jaar Gedetacheerd door gemeente Orthopedagoog
POH 2 >15 jaar Loondienst bij huisarts Orthopedagoog
POH 3 >3 jaar <5 jaar ZZP bij huisarts Orthopedagoog
POH 4 >3 jaar <5 jaar Loondienst bij huisarts Orthopedagoog
POH 5 >15 jaar Via GGZ-instelling Orthopedagoog-Generalist
Tabel 14
POH-Jeugdconstructies en financieringsvormen (N=11)
N % Min. Max. M (sd)
Loondienst Ja 4 36.4%
Nee 7 63.6%
Gedetacheerd Ja 5 45.5%
Nee 6 54.5%
Financieringsvorm
ZVW 5 55.6%
Combinatie ZVW/gemeente 2 22.2%
Gemeente 1 11.1%
Jeugdhulpaanbieder 1 11.1%
Aantal uren in praktijk 1.00 12.00 5.50 (3.78)