Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2015-2016
DE PROBATIE NADER BEKEKEN
Masterproef van de opleiding ‘Master in de Rechten’
Ingediend door
Louise BERRIER
(studentennr. 01005593)
Promotor: Prof. dr. Philip TRAEST
Commissaris: Dhr. Jan ROELANDT
“For a punishment to be just it should consist of only such gradations of intensity as suffice to deter men from committing crimes.”
- Cesare BECCARIA, Delitti e delle pene -
I
Verklaring inzake toegankelijkheid
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef rechten Ondergetekende,
BERRIER Louise (01005593)
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of
leden van de examencommissie van de master in de rechten, de toelating, om deze
masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een
elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen
naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledige de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk
na het titelblad.
Datum: 17 mei 2016
Handtekening:
II
Dankwoord Deze masterproef vormt het sluitstuk van de academische opleiding rechten. De totstandkoming
van dit werk heeft vanzelfsprekend vele uren en energie gekost. Niettemin was het een zeer
leerrijke ervaring die zonder twijfel een noemenswaardige bijdrage leverde aan mijn vorming tot
een bekwaam en kritisch jurist. Zonder hulp was het mij waarschijnlijk niet gelukt om tot dit
eindresultaat te komen. Een woord van dank mag dan ook niet ontbreken.
Ten eerste wil ik mijn promotor professor Philip TRAEST bedanken voor het aanleveren van het
boeiende onderwerp en de begeleiding. Daarnaast verdient ook mijn commissaris, de heer Jan
ROELANDT een bedanking voor de zeer uitgebreide feedback en raadgevingen die hij steeds
bereid was te verschaffen.
Vervolgens verdienen mijn ouders een bijzondere vermelding. Ik wil hen bedanken voor alle
kansen en onvoorwaardelijke steun die zij mij ten allen tijde geboden hebben. Zonder hen was
het in de eerste plaats niet mogelijk geweest om deze studie aan te vangen noch op een
succesvolle wijze af te ronden. Bovendien wil ik hen bedanken voor het zorgvuldig nalezen van
mijn werk. In dit kader komt ook aan mijn vriend, Alexander D’HAVÉ een woord van dank toe.
In het kader van deze masterproef had ik bovendien de kans om zowel leden van de zittende als
staande magistratuur te interviewen. Daarom kunnen de heer Jean-Luc COTTYN, de heer Jorn
DANGREAU, de heer Hans DE WAELE, de heer Bert SALEMBIER en mevrouw Gerda
WEYMIENS evenmin ontbreken in dit dankwoord. Zij stonden mij bij met hun wijsheden uit de
praktijk en vormden bijgevolg een niet te onderschatten meerwaarde voor mijn masterproef.
Tot slot bedank ik graag nog Arne SCHREEL voor het op uitstekende wijze verzorgen van de
lay-out van dit werk.
Louise Berrier
Gent, 17 mei 2016
III
Abstract De probatie heeft sinds kort heel wat meer om het lijf gekregen. Sedert 1 mei 2016 is zij niet
enkel nog een modaliteit maar ook een zelfstandige hoofdstraf. Over beide vormen is reeds veel
inkt gevloeid. Bijgevolg is het nader bekijken van de probatie een zeer omvangrijk onderwerp.
Om orde te scheppen in het kluwen van het rijkelijke arsenaal aan wetten, rechtspraak en
rechtsleer met betrekking tot de probatie is onderhavig werkstuk onderverdeeld in vier centrale
onderzoeksvragen. Het antwoord wordt aangereikt door middel van een grondige literatuurstudie
alsook een kritische noot onder meer verkregen door interviews af te nemen van leden van de
zittende en staande magistratuur.
Vooreerst wordt een schets gegeven van het ontstaan en evolutie van de probatie. Zij vindt haar
wortels in de Angelsaksische rechtssystemen. Binnen België ontstond zij als praktijk van het
Openbaar Ministerie. Later kwamen enkele wetgevende initiatieven die uiteindelijk uitmondden
in de Probatiewet van 29 juni 1964. Dit vormt meteen het tweede deel van dit werkstuk. Deze
wet heeft betrekking op de probatie als modaliteit bij de opschorting en het uitstel. De
doelstellingen, toepassingsvoorwaarden, uitvoeringsprocedure, bevoegde instanties en zwakke
punten worden toegelicht. Deze wet vormde echter geen eindpunt in de evolutie van de
probatie. Met de Wet Autonome Probatie van 10 april 2014 werd, zij het op een ietwat
onbeholpen wijze, een poging gewaagd om tegemoetgekomen aan de minpunten van de
eerstgenoemde wet. Het derde deel geeft op dezelfde wijze zoals gehanteerd voor de probatie
als modaliteit in het tweede deel, toelichting bij de autonome probatiestraf. Een vergelijking
tussen beide figuren dringt zich dan ook op en ligt vervat in het vierde deel van deze
masterproef. Het rechtsvergelijkend deel vormt uiteindelijk het slotstuk.
Door dit onderzoek wordt aangetoond dat de probatie een erg nuttig figuur uit ons strafrecht
blijkt. Toch kent zij nog veel gebreken. De Wet Autonome Probatie negeerde vele van de
kritieken en werkpunten waardoor het enthousiasme van de personen uit het werkveld over de
autonome probatiestraf niet steeds even groot is. Het welslagen ervan zal dan ook afgewacht
moeten worden.
IV
Inhoudstafel
DANKWOORD ................................................................................................................. II
ABSTRACT ..................................................................................................................... III
INHOUDSTAFEL ............................................................................................................. IV
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ................................................................... VIII
INLEIDING ........................................................................................................................ 1
DEEL 1: HISTORIEK EN EVOLUTIE ........................................................................... 4
HOOFDSTUK 1. ANGELSAKSISCHE OORSPRONG ..................................................................... 4
Afdeling 1. Engeland ........................................................................................................ 7
Afdeling 2. Verenigde Staten ........................................................................................... 9
HOOFDSTUK 2. ONTSTAAN EN EVOLUTIE IN BELGIË .............................................................. 10
Afdeling 1. Praetoriaanse probatie ................................................................................ 13
Afdeling 2. Totstandkoming Probatiewet ....................................................................... 15
Afdeling 3. Totstandkoming van de Wet Autonome Probatie ........................................ 18
Afdeling 4. Potpourri II-wet ............................................................................................ 24
Onderafdeling 1. Veralgemening van de correctionaliseerbaarheid ............................. 24
Onderafdeling 2. Wijzigingen aan de Probatiewet ........................................................ 25
DEEL 2: DE PROBATIE ALS MODALITEIT .............................................................. 27
HOOFDSTUK 1. TOEPASSINGSGEBIED .................................................................................. 27
Afdeling 1. Opschorting ................................................................................................. 29
Afdeling 2. Uitstel ........................................................................................................... 31
Afdeling 3. Probatie-opschorting en probatie-uitstel ...................................................... 31
Onderafdeling 1. Probatie ............................................................................................. 31
Onderafdeling 2. Bepaling van de voorwaarden ........................................................... 33
HOOFDSTUK 2. DOELSTELLING ............................................................................................ 37
Afdeling 1. Op proefstelling ............................................................................................ 37
Afdeling 2. Strafmatiging ................................................................................................ 39
HOOFDSTUK 3. TOEPASSINGSVOORWAARDEN ..................................................................... 39
Inhoudstafel
V
Afdeling 1. Schuldigverklaring ....................................................................................... 40
Afdeling 2. Instemming .................................................................................................. 41
Afdeling 3. Informatie- en hoorplicht .............................................................................. 44
Afdeling 4. Strafrechtelijke antecedenten ...................................................................... 46
Onderafdeling 1. Drempels ........................................................................................... 46
Onderafdeling 2. Eigenschappen van de in aanmerking te nemen beslissing ............. 51
Afdeling 5. Objectieve zwaarwichtigheid van het misdrijf .............................................. 52
Afdeling 6. Proeftermijn ................................................................................................. 54
Afdeling 7. Rechterlijke beslissing ................................................................................. 57
Afdeling 8. Geheel of gedeeltelijk opschorten of uitstellen en samenloop ..................... 59
HOOFDSTUK 4. PERSOON EN LEVENSSITUATIE VAN DE BEKLAAGDE ...................................... 60
Afdeling 1. Gelijkvormig verklaard afschrift .................................................................... 61
Afdeling 2. Maatschappelijke enquête ........................................................................... 61
Afdeling 3. Beknopt voorlichtingsverslag ....................................................................... 64
Afdeling 4. Specialistisch onderzoek ............................................................................. 65
HOOFDSTUK 5. UITVOERING ................................................................................................ 66
Afdeling 1. De justitieassistent ....................................................................................... 67
Onderafdeling 1. Definitie ............................................................................................. 67
Onderafdeling 2. Materiële bevoegdheid ...................................................................... 68
Onderafdeling 3. Territoriale bevoegdheid .................................................................... 71
Afdeling 2. De probatiecommissie ................................................................................. 71
Onderafdeling 1. Materiële bevoegdheid ...................................................................... 71
Onderafdeling 2. Territoriale en temporele bevoegdheid ............................................. 72
Onderafdeling 3. Administratieve aard .......................................................................... 72
Afdeling 3. De uitvoeringsprocedure .............................................................................. 73
Afdeling 4. Uitvoering in andere lidstaten van de EU .................................................... 73
HOOFDSTUK 6. HERROEPING .............................................................................................. 77
Afdeling 1. Nieuw misdrijf .............................................................................................. 80
Afdeling 2. Schending van de probatie(voorwaarden) ................................................... 81
Afdeling 3. Procedure en termijnen ............................................................................... 82
Afdeling 4. Gevolgen van de herroeping ....................................................................... 85
HOOFDSTUK 7. ACCESSOIRE VEROORDELINGEN .................................................................. 87
HOOFDSTUK 8. VERJARING ................................................................................................. 89
HOOFDSTUK 9. KRITISCHE REFLECTIE ................................................................................. 89
Inhoudstafel
VI
Afdeling 1. Bepaling van gepaste en werkbare voorwaarden ........................................ 90
Afdeling 2. Tijdsverloop tussen vonnis en start van de maatregelen ............................. 93
Afdeling 3. Gunstmaatregelen onderworpen aan de appreciatie van de rechter ........... 94
DEEL 3: DE AUTONOME PROBATIESTRAF ........................................................... 95
HOOFDSTUK 1. EIGENSCHAPPEN ......................................................................................... 95
Afdeling 1. Toepassingsgebied ratione personae .......................................................... 95
Afdeling 2. Kenmerken van de straf ............................................................................... 96
HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSVOORWAARDEN ..................................................................... 98
Afdeling 1. Instemming en informatie- en hoorplicht ...................................................... 98
Afdeling 2. Soorten feiten en misdrijven ...................................................................... 100
Afdeling 3. Gerechtelijke antecedenten ....................................................................... 102
Afdeling 4. Duur ........................................................................................................... 102
Afdeling 5. Vervangende straf ..................................................................................... 107
HOOFDSTUK 3. BESLISSING VAN DE RECHTER .................................................................... 108
Afdeling 1. Informatie over de beklaagde .................................................................... 108
Afdeling 2. Motivering .................................................................................................. 109
Afdeling 3. Invulling van de autonome probatiestraf .................................................... 110
Afdeling 4. Centraal Strafregister ................................................................................. 112
HOOFDSTUK 4. UITVOERING .............................................................................................. 113
Afdeling 1. Bevoegdheid ratione loci ........................................................................... 113
Afdeling 2. De uitvoeringsprocedure ............................................................................ 115
Afdeling 3. Prerogatieven van de probatiecommissie .................................................. 116
Afdeling 4. Niet naleven van de autonome probatiestraf ............................................. 118
HOOFDSTUK 5. KRITISCHE REFLECTIE ............................................................................... 119
Afdeling 1. Samen bestaan van beide probatievormen ............................................... 120
Afdeling 2. Concrete invulling van de probatievoorwaarden ........................................ 122
DEEL 4: VERGELIJKING TUSSEN BEIDE PROBATIEVORMEN .......................... 125
HOOFDSTUK 1. CONCRETE INVULLING ............................................................................... 125
Afdeling 1. Kenmerken ................................................................................................ 125
Afdeling 2. Bepaling van de voorwaarden ................................................................... 125
Afdeling 3. Duur ........................................................................................................... 126
Afdeling 4. Instemming en informatie- en hoorplicht .................................................... 126
HOOFDSTUK 2. BELETSELS VOOR HET OPLEGGEN VAN DE MODALITEIT OF STRAF ................ 127
Inhoudstafel
VII
Afdeling 1. Objectieve zwaarwichtigheid van het misdrijf ............................................ 127
Afdeling 2. Gerechtelijke antecedenten ....................................................................... 128
HOOFDSTUK 3. UITVOERING .............................................................................................. 128
HOOFDSTUK 4. TUSSENBESLUIT ........................................................................................ 129
DEEL 5: RECHTSVERGELIJKEND DEEL ............................................................... 130
HOOFDSTUK 1. VERENIGD KONINKRIJK .............................................................................. 131
Afdeling 1. Community order ....................................................................................... 131
Afdeling 2. Suspended sentence of imprisonment ...................................................... 133
Afdeling 3. Deferred sentence ..................................................................................... 134
HOOFDSTUK 2. FRANKRIJK ................................................................................................ 135
Afdeling 1. (Probatie-)opschorting ............................................................................... 136
Afdeling 2. Gewoon uitstel ........................................................................................... 137
Onderafdeling 4. Drempels ......................................................................................... 137
Onderafdeling 5. Gevolgen ......................................................................................... 139
Afdeling 3. Het probatie-uitstel ..................................................................................... 140
Afdeling 4. Autonome probatiestraf ............................................................................. 142
HOOFDSTUK 3. NEDERLAND .............................................................................................. 144
Afdeling 1. Dualistisch sanctiestelsel ........................................................................... 144
Afdeling 2. Taakstraf .................................................................................................... 145
Afdeling 3. Strafrechtelijke opvang van verslaafde ...................................................... 146
Afdeling 4. Opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf ................................... 147
Afdeling 5. Uitstel van vonniswijzing ............................................................................ 149
Afdeling 6. Reclassering .............................................................................................. 151
HOOFDSTUK 4. TUSSENBESLUIT ........................................................................................ 152
BESLUIT ....................................................................................................................... 153
BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................ 156
BIJLAGEN .................................................................................................................... 175
VIII
Lijst van gebruikte afkortingen
BUPO Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake Burgerrechten en
Politieke Rechten
CEP Confederation of European Probation
C.pén. Code pénal (FR)
Drugswet Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen,
slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen,
ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt
worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en
psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921, 1834.
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM Europees Verdrag van 4 november 1950 voor de Rechten van de Mens
en de Fundamentele Vrijheden
EU Europese Unie
FOD Federale Overheidsdienst
Gw. Wet van 17 februari 1994 houdende de gecoördineerde Grondwet, BS
17 februari 1994, 4054.
NOMS National Offender Management Service
Potpourri II-wet Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de
strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19
februari 2016, 13130.
Lijst van gebruikte afkortingen
IX
Probation
Framework Decision
Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel
van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met
het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen
van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102
(2008).
Probatiewet Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de
probatie, BS 17 juli 1964, 7812.
Slachtofferfonds Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden en aan de occasionele redders
SPIP Service Pénitentiaire d’Insertion et de Probation
Sr. Wetboek van Strafrecht (NL)
Sv. Wet van 17 november 1808 houdende het Wetboek van Strafvordering,
BS 27 november 1808, 0.
Sw. Wet van 8 juni 1867 houdende het Strafwetboek, BS 9 juni 1867, 3133.
V.T.Sv. Wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het
Wetboek van Strafvordering, BS 25 april 1878, 1265.
Wegverkeerswet Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS
27 maart 1968, 3146.
Wet Autonome
Probatie
Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in
het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en
de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de
probatie, BS 19 juni 2014, 46200.
Wet Bescherming
Persoon
Geesteszieke
Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van
de geesteszieke, BS 27 juli 1990, 14806.
Lijst van gebruikte afkortingen
X
Wet Franchimont Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het
stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS
2 april 1998, 10027.
Wet Lejeune Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke
invrijheidsstelling in het strafstelsel, BS 3 juni 1888, 1605.
Wet Strafuitvoering Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de
veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer
toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS
15 juni 2006, 30455.
Wet Verzachtende
Omstandigheden
Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5
oktober 1867, 5505.
1
Inleiding1. In deze masterproef wordt het leerstuk van de probatie behandeld. Tot op heden is dit
instrument van grote waarde. Er moet een delicaat evenwicht gevonden worden tussen
enerzijds het zoveel mogelijk beschermen van de samenleving en geen gevaar te creëren door
schadelijke individuen vrij te laten bewegen in onze maatschappij. Anderzijds moeten ook de
belangen van de delinquent in acht genomen worden. De nefaste gevolgen die een periode
binnen de gevangenismuren met zich kan meebrengen, staan in de weg van de sociale re-
integratie. Door de delinquenten op een adequate wijze te begeleiden, voorkomt men de
neerwaartse spiraal die kan ontstaan door het plegen van misdrijven, de daaropvolgende straf
met een contact binnen een crimineel milieu en die uiteindelijk zal leiden tot nog meer
gepleegde misdrijven. Het belang van de probatie behoeft dan ook geen verder betoog.
2. De probatie als modaliteit werd ingevoerd door de wet van 29 juni 1964 1, hierna
‘Probatiewet’ genoemd en kan gesitueerd worden binnen het materieel strafrecht. Door deze wet
werd aan de strafrechter voor het eerst de mogelijkheid tot een meer geïndividualiseerde
bestraffing geboden. De uitspraak over de straf kon uitgesteld worden of de rechter kon
opschorting van de strafuitvoering bevelen. Dit al dan niet gekoppeld aan begeleidings- of
politionele (probatie)voorwaarden. Doorheen de jaren werden geregeld kritieken geuit op de
desbetreffende regelgeving. De wet werd dan ook meerdere malen gewijzigd. Toch kwamen
deze wetswijzigingen niet op afdoende wijze tegemoet aan de kritieken. Met de wet van 10 april
2014 2 , hierna ‘Wet Autonome Probatie’ genoemd, werd de probatie als autonome straf
ingevoerd waardoor de mogelijkheden van de strafrechter verder uitgebreid worden. Op 1 mei
2016 is deze wet in werking getreden. Op die manier hoopte men aan de minpunten van de
probatie als modaliteit te verhelpen. Door het gebrek aan betrokkenheid van deskundigen en
actoren uit het werkveld bij het ontstaan van deze wet alsook het bijna volledig naast zich
neerleggen van de adviezen van de Hoge Raad voor de Justitie en de Raad van State, wordt de
invoering van de autonome probatiestraf niet overal even enthousiast ontvangen.
1 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964, 7812. 2 Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014, 46200.
Inleiding
2
3. Het voorliggend onderzoek waarbij de probatie van naderbij bekeken wordt, bestaat uit
verschillende delen. Eerst wordt geschetst hoe de probatie ontstaan is en hoe zij verder
evolueerde doorheen de tijd. Het Angelsaksische rechtssysteem was hiervoor van groot belang.
De voorloper van de probatie zoals wij haar in België kennen is afkomstig uit de Verenigde
Staten en Engeland. Later waaide deze figuur over naar het Europese vasteland. In België
ontstond eerst een vorm van praetoriaanse probatie in de praktijk van het Openbaar Ministerie.
Pas later kwamen de wetgevende initiatieven. Het volledige verloop wordt geschetst zodat ook
de achterliggende bedoelingen van de invoering van deze maatregel en straf duidelijk worden.
4. Binnen de toelichting bij de historiek en evolutie staan twee wetten centraal. Ten eerste
de Probatiewet van 29 juni 1964 en ten tweede de Wet Autonome Probatie van 10 april 2014.
Deze twee wetten vormen de fundamenten waarop het volledige Belgische probatiestelsel geënt
is. Daarom is een uitgebreide uiteenzetting van beide wetten van primordiaal belang. Het
tweede en derde deel worden dan ook respectievelijk gewijd aan de Probatiewet en de Wet
Autonome Probatie. De verschillende elementen van de probatie als modaliteit, zoals bepaald in
de Probatiewet, en de autonome probatiestraf, waarop de Wet Autonome Probatie van
toepassing is, worden één voor één beschreven. Meer bepaald gaat het om de doelstellingen
die beide figuren beogen, de toepassingsvoorwaarden, de uitvoeringsprocedure, de bevoegde
instanties en de gevolgen van een al dan niet succesvolle beëindiging van de proeftermijnen.
Uiteindelijk ligt het in de ambitie van deze masterproef om ook een kritische noot toe te voegen
als slotstuk van beide delen.
5. De probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf vertonen grote gelijkenissen.
Door de verschillende aard van beide figuren, enerzijds een modaliteit bij een straf en een
anderzijds een autonome hoofdstraf, is het onvermijdelijk dat er ook heel wat verschillen tussen
de twee bestaan. Uit het tweede en derde deel blijken deze verschillen reeds. Het vierde en
voorlaatste deel van dit werkstuk geeft op overzichtelijke en samenvattende wijze deze
verschilpunten aan.
6. Ten slotte wordt toegelicht hoe de probatie, of gelijkende figuren, in andere landen
geregeld is. Om een samenhangend doch beknopt rechtsvergelijkend onderzoek te voltrekken,
werd ervoor gekozen om de meest relevante buurlanden van België te bestuderen.
Vanzelfsprekend is in dit kader het Verenigd Koninkrijk, meer bepaald Engeland, hier van niet te
onderschatten belang omdat het ontstaan van de probatie zich daar situeert. Ook Frankrijk en
Inleiding
3
Nederland verdienen bijzondere aandacht vermits deze rechtstelsels nauw aanleunen bij het
Belgische recht. Naast grote gelijkenissen gaat er eveneens een zekere beïnvloedende werking
van deze landen uit. In het vijfde en laatste deel van dit werkstuk komen de figuren uit zowel
Engeland, Frankrijk en Nederland aan bod die een verwantschap vertonen met de Belgische
probatie. Deze figuren, die weliswaar niet noodzakelijk dezelfde naam dragen of in dezelfde
vorm voorkomen als in België, worden kort toegelicht en vergeleken met de Belgische regelen.
7. Dit onderzoek bestaat hoofdzakelijk uit een literatuurstudie van het overvloedig aanbod
dat de rechtsleer over dit onderwerp aanreikt. Daarnaast werden ook inzichten verworven door
interviews met zowel personen uit de zittende als de staande magistratuur. Ook het deelnemen
aan een studieavond over de recente wijzigingen aangebracht door de Potpourri II-wet3 bracht
verheldering met betrekking tot de meest recente wijzigingen. Op de valreep werd een blik op de
vooruitzichten met betrekking tot de praktische toepassing van de autonome probatiestraf door
de justitiehuizen mogelijk gemaakt door het bijwonen van een vergadernamiddag over dat
specifieke element. Dit in het bijzijn van personen uit alle verschillende echelons die in
aanraking kunnen komen met de nieuwe autonome probatiestraf, zoals rechters,
justitieassistenten, leden van de probatiecommissies en het Openbaar Ministerie.
Door het samenvoegen van al deze elementen, biedt dit werkstuk een overzicht van zowel de
klassieke probatie als modaliteit als van de autonome probatiestraf. De historische en
(rechts)vergelijkende elementen zorgen voor een bredere kijk op het geheel.
3 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 13130.
4
DEEL 1: Historiek en evolutie
HOOFDSTUK 1. Angelsaksische oorsprong
8. De figuur van de probatie is geen Belgische uitvinding. De eerste sporen van een vorm
van probatie zijn terug te vinden in het middeleeuws en vroegmodern Europees recht. Dit was
weliswaar nog geen echte probatie waarbij de voorwaardelijke opschorting van de straf
gecombineerd wordt met een persoonlijk toezicht op de overtreder gedurende een proefperiode.
Het ging eerder om een opschorting van de straf afhankelijk van goed gedrag.
De probatie zoals zij de dag van vandaag gekend is, vindt haar wortels in het Angelsaksische
rechtssysteem en is een goed voorbeeld van de pragmatische mentaliteit die eigen is aan dit
stelsel.4 De herkomst moet bijgevolg hoofdzakelijk in Engeland en de Verenigde Staten worden
gezocht. De praktijk van de probatie ontstond in de hoven en rechtbanken. Op die manier wilde
men het mechanisch toepassen van de harde en wrede straffen uit het strenge en repressieve
strafrecht milderen. Er waren verschillende gerechtelijke ‘redmiddelen’ die een uitweg konden
bieden. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan het judicial reprieve, the recognizance,
provisional release on bail, provisional ‘filing’ of cases en benefit of clergy. Hierna worden deze
figuren kort toegelicht met het oog op een volledig en goed begrip van de juridische oorsprong
van de probatie. 5
1. Judicial reprieve
9. Onder judicial reprieve wordt de tijdelijke schorsing door de rechtbank van ofwel de
oplegging, ofwel de uitvoering van een straf begrepen. Dit kon in sommige gevallen zelfs tot de
stopzetting van de vervolging leiden. Deze maatregel werd voor specifieke doeleinden gebruikt
zoals bijvoorbeeld gevallen waarin het bewijs verdacht was, de rechter niet tevreden was met
het vonnis of om de overtreder de mogelijkheid te geven om genade te vragen.6
2. The recognizance
10. De figuur van recognizance, ook wel binding-over genoemd, wordt omschreven als “de
verplichting voor personen waarbij er een waarschijnlijke grond is om hen te verdenken of
waarbij toekomstige foutieve gedragingen waarschijnlijk zijn, om een volledige zekerheid te 4 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 22-23. 5 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 4. 6 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 5; M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 24.
Historiek en evolutie
5
geven aan het publiek dat de gevreesde overtreding niet zal gebeuren”. Hierbij wordt een schuld
(met of zonder borgtocht) ten aanzien van de Staat gecreëerd die enkel afdwingbaar is indien de
opgelegde voorwaarden niet nageleefd worden. Meestal zal de recognizance onder borgtocht
aangegaan worden. Hierbij moet de recognizor een derde persoon vinden die zich garant stelt
voor zijn goede gedrag.7 Van diegene die zich borg stelt, wordt verwacht om een zeker toezicht
te houden op de schuldige en hem alsnog voor de rechter te brengen in geval van recidive.8 De
recognizance kan bovendien maar voor een bepaalde tijdspanne gelden.
Deze figuur had twee doelstellingen: ten eerste het verzekeren dat een overtreder op de
afgesproken toekomstige datum voor het gerecht zou verschijnen en ten tweede was het (deel
van) een juridische beschikking waarbij de overtreders veroordeeld werden. De recognizance
evolueerde uiteindelijk naar een bijna-exclusieve toepassing in de strafprocedure. Het gebruik
als preventief middel werd verlaten.9
11. Kleine overtreders werden eeuwenlang voor de Engelse gerechten vrijgelaten onder de
voorwaarde van recognizance met of zonder borgtocht. Ook in de Amerikaanse kolonies dook
dit gebruik op en werd ook na de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten daar toegepast. De
eerste geregistreerde zaak waarin toepassing gemaakt werd van dit principe was
Commonwealth v. Chase10 uit 1830. In 1836 werd de recognizance mét borgtocht zelfs wettelijk
erkend in de staat Massachusetts.11
In de figuur van de recognizance liggen reeds kenmerken van de moderne Angelsaksische
probatie vervat, zoals de opschorting van de uitspraak van het vonnis en de vrijlating van de
delinquent onder de voorwaarde van goed gedrag. Zij heeft ook hetzelfde doel voor ogen als de
moderne probatie, namelijk de schadelijke gevolgen van een gevangenisstraf vermijden door het
uitstel ervan mits goed gedrag.12
3. Provisional release on bail
7 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 24; K. HAMAI, R. VILLÉ, R. HARRIS, M. HOUGH, U. ZVEKIC, Probation round the world. A comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 28. 8 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 12. 9 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 5. 10 Municipal Court of Boston (USA) 1830, Commonwealth v. Chase. 11 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 5-6. 12 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 25.
Historiek en evolutie
6
12. De mogelijkheid om een overtreder vrij te laten onder de voorwaarde van recognizance
kan gekoppeld zijn aan een borgtocht maar dit is niet altijd het geval. Een vrijlating zonder
recognizance en louter met een borgtocht is ook mogelijk. Hierbij zal de borgsteller zich garant
stellen voor de verschijning voor het gerecht van de delinquent op een toekomstige datum.13
Zowel in Engeland als in de Verenigde Staten is de vrijlating op borgtocht van groot historisch
belang geweest voor de evolutie van de probatie.14
4. Provisional ‘filing’ of cases
13. In het geval van provisional ‘filing’ of cases wordt het opleggen van de straf opgeschort
na het schuldig bevinden van de overtreder. Een onmiddellijke oplegging van een straf wordt
hier niet nodig geacht, bijvoorbeeld omdat een rechtsvraag in een soortgelijke zaak voor een
hoger rechtscollege hangend is of er toepassing gemaakt wordt van verzachtende
omstandigheden. Het bleef wel steeds mogelijk voor de hoven en rechtbanken om op een later
tijdstip verdere stappen te ondernemen met betrekking tot de zaak. Deze praktijk was typerend
voor de staat Massachusetts.15
5. ‘Benefit of clergy’
14. Het benefit of clergy is een middeleeuws privilege voorbehouden voor de leden van de
geestelijkheid dat vooral werd aangewend als middel om de doodstraf te vermijden. Dit privilege
is ingegeven door het feit dat de Kerk wou dat haar leden door kerkelijke rechtbanken berecht
werden. Later werd de toepassing echter ook uitgebreid naar andere, niet geestelijke,
overtreders.
Door de toepassing van dit privilege konden bepaalde categorieën overtreders, na veroordeling
maar vóór de uitspraak van het vonnis, om een vrijstelling of vermindering van de straf
verzoeken. Daar het benefit of clergy uiteindelijk in onbruik raakte, is het twijfelachtig of er enige
directe invloed op de probatie is.16
15. Het is duidelijk dat er gedurende de 19de eeuw meerdere middelen bestonden om zowel
de oplegging van de straf als de uitvoering ervan tijdelijk op te schorten.
13 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 25. 14 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 7. 15 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 8; M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 25. 16 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 5; M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 23.
Historiek en evolutie
7
Over de mogelijkheid om de oplegging of uitvoering van de straf voor onbepaalde tijd op te
schorten bestond geen eensgezindheid. De Engelse hoven en rechtbanken stelden dat er in de
common law géén mogelijkheid was om een straf voor onbepaalde tijd op te schorten. In de
Verenigde Staten werd voor een ruimere toepassing dan loutere recognizance of borgtocht
gepleit waardoor eventueel wel opschorting van straf voor onbepaalde tijd mogelijk leek. In de
Killits Case17 werd de discussie uiteindelijk door the United States Supreme Court beslecht.
Chief Justice WHITE stelde dat uit de Engelse common law geen grond af te leiden was waarop
schorsing van de straf voor onbepaalde tijd mogelijk zou zijn. De hierboven besproken
rechtsfiguren die aan de grondslag van de probatie lagen bestonden namelijk buiten de wet
om.18
16. Er dient ten slotte opgemerkt te worden dat de mogelijkheid tot sociale reclassering
ontbreekt in al deze figuren. Pas in de eerste helft van de 19de eeuw kwamen er private
initiatieven tot invoering van een toezicht op in vrijheid gestelde overtreders gedurende hun
proeftijd. Deze initiatieven ontwikkelden zich voornamelijk in het Engeland en de Verenigde
Staten.19 In wat volgt wordt de het ontstaan en de evolutie van de probatie in beide gebieden
van naderbij bekeken.
Afdeling 1. Engeland
17. John HOWARD was de spilfiguur die in Engeland aan de basis van de initiatieven lag. In
1820 werd een probatiesysteem georganiseerd door de magistraten van Warwickshire dat
bestond uit de opsluiting voor één dag in een gevangenis van jonge delinquenten voordat zij
teruggestuurd werden naar hun ouders. Gelijkaardige initiatieven werden later genomen door
Matthew DAVENPORT HILL en Edward William COX.20
Uiteindelijk ontstond de probatie zoals wij haar nu ongeveer kennen in 1878 in de handen van
de Police Court Missionairies. Dit waren vrijwillige agenten die zich om alcoholisten
bekommerden. Wetgevend initiatief volgde niet veel later door de Summary Jurisdiction Act van
1879, waardoor rechters de mogelijkheid kregen om zich te onthouden van de uitspraak van een
straf. Deze regel kon enkel toegepast worden voor vergefelijke en dus lichte misdrijven en nadat
de in vrijheid gelaten delinquent zich verbonden had tot een recognizance zoals hierboven
17 Supreme Court (USA) 4 december 1916, Killits Case. 18 R. CARTER, L. WILKINS, Probation and Parole. Selected Readings, New York, John Wiley&Sons, 1970, 9-10. 19 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 25-26. 20 K. HAMAI, R. VILLÉ, R. HARRIS, M. HOUGH, U. ZVEKIC, Probation round the world. A comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 32.
Historiek en evolutie
8
besproken21. Bovendien voorzag geen enkele wettelijke bepaling in de verplichting om toezicht
te houden op deze in vrijheid gelaten delinquenten.
De term ‘probation’ werd voor het eerste gebruikt in 1887 in de Probation of First Offenders Act.
Op grond van deze wet werd voorzien in een opschorting van de strafoplegging voor first
offenders die een betrekkelijk licht misdrijf hadden gepleegd. Hierbij werd nog steeds toepassing
gemaakt van de recognizance met of zonder borgstelling.22 In deze wet werden bovendien
enkele verfijningen aangebracht ten opzichte van de wet van 1879. Zo werd vanaf dat moment
niet enkel rekening gehouden met de ernst van de inbreuk, maar onder andere ook met de
leeftijd van de delinquent, zijn normbesef en de omstandigheden waarbinnen de inbreuk begaan
werd.23
18. De werkelijke mijlpaal voor het ontstaan van de probatie in het Engeland situeert zich in
1907 met de Probation of Offenders Act24. In deze wet werd het formeel bestaan van de probatie
erkend. Ook werden reclasseringswerkers, probation officers, ter beschikking van de rechter
gesteld. De rechter had de mogelijkheid om de strafoplegging voorwaardelijk op te schorten voor
delicten strafbaar met een gevangenisstraf. 25 Er werden drie vormen van invrijheidstelling
uitgewerkt waartussen de rechter de keuze had alvorens hij de straf uitspreekt. De eerste
maatregel, ‘dismissal’ genaamd, bestond uit het schrappen van de oorzaak van de rol, wat een
absolute kwijting inhield. Bij de tweede maatregel, ‘binding over’, werd de delinquent in vrijheid
gelaten onder de voorwaarde van goed gedrag en waarbij een recognizance, die drie jaar gold
en al dan niet onder borgtocht was, moest afgelegd worden voor de rechter. Door de derde en
laatste maatregel werd de praktijk van de probatie echt wettelijk bekrachtigd. Hierdoor kreeg de
rechter de mogelijkheid om een probation order op te nemen binnen de recognizance. Binnen
dat probation order kon gesteld worden dat de delinquent zich aan bepaalde gedragsregelen
moet houden en onder toezicht van een probation officer geplaatst zal worden. Dit laatste vormt
de grondslag van de probatie. Uiteindelijk werd de Probation of Offenders Act in 1908 uitgebreid
door de Children Act die op haar beurt in 1948 vervangen werd door de Criminal Justice Act.26
21 Supra 4, nr. 10 e.v. 22 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 13. 23 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 28-29. 24 An act to permit the release on probation of offenders in certain cases, and for other matters incidental thereto, 21 augustus 1907. 25 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 13. 26 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 29-30.
Historiek en evolutie
9
19. Door de invoering van de Criminal Justice Act in 1948 werd het stelsel van de probatie
grondig gewijzigd. De procedure van de recognizance werd definitief afgevoerd. De rechter moet
nu enkel nog in klare en duidelijke taal aan de delinquent de draagwijdte van de probatie
uitleggen die hij heeft uitgesproken. Er moet rekening gehouden worden met de aard van de
inbreuk en de persoonlijkheid van de delinquent om te kunnen oordelen over de opportuniteit
van het opleggen van de probatiemaatregel. Voortaan moet ook een beslissing over de schuld
aan het opleggen van de probatiemaatregel vooraf gaan. De mogelijkheid voor een derde
persoon om in te staan voor het goede gedrag van de delinquent blijft wel bestaan onder de
Criminal Justice Act, behalve voor feiten die bestraft worden met een levenslange
gevangenisstraf of met de doodstraf. Bovendien kan de rechter nu bepaalde maatregelen
opleggen aan de delinquent om zo zijn goed gedrag te verzekeren en recidive te vermijden. Als
voorbeeld van dergelijke maatregel kan het verblijf van een minderjarige tussen 15 en 21 jaar
van maximaal één jaar in een probation home of probation hostel aangehaald worden.
De probatie wordt voor minstens één jaar en maximum drie jaar uitgesproken. Er staan
meerdere sancties ter beschikking van de rechtbank om op te treden tegen inbreuken op de
probatievoorwaarden. In het ergste geval wordt de probatie herroepen. Dit kan nooit
automatisch gebeuren. De rechter heeft ook de mogelijkheid om een voorafgaandelijke
waarschuwing te geven aan de delinquent waarbij hij de mogelijkheid krijgt om zichzelf te
verantwoorden. Het is bovendien geen verplichting voor de rechter om bij de herroeping van de
probatie de delinquent te veroordelen voor de voorafgaande inbreuk.27
Afdeling 2. Verenigde Staten
20. In de Verenigde Staten werden de eerste stappen gezet door John AUGUSTUS en later
Rufus COOK. In 1878 werd het bestaan van zogenaamde probation officers verankerd in de
Massachusetts Probation Act. Zij stonden in voor het toezicht op de in vrijheid gelaten
delinquenten alsook voor het aan hem verlenen van bijstand.28 Al snel volgden de rest van de
staten en werd de probatie een nationaal erkende figuur. In 1925 werd een zogenaamde
probatiewet opgenomen in the Code of Federal Regulations waarbij de algemene principes van
de probatie vastgelegd werden. Toch speelde hier nog een gebrek aan uniformiteit omdat elke
staat ook zijn eigen wetgeving behield waardoor de federale regelen op verschillende wijze
toegepast werden afhankelijk van staat tot staat. 29
27 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 30-32. 28 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 12. 29 K. HAMAI, R. VILLÉ, R. HARRIS, M. HOUGH, U. ZVEKIC, Probation round the world. A comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 29-31.
Historiek en evolutie
10
21. De probatie heeft in de Verenigde Staten twee verschijningsvormen. Enerzijds is het een
onafhankelijke maatregel die uitgesproken wordt op hetzelfde moment waarop de rechter de
uitspraak over de veroordeling opschort, anderzijds gaat het om een aanvullende maatregel bij
de opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf. Over het algemeen hadden de
Amerikaanse hoven en rechtbanken een grote appreciatiemarge bij de toepassing van de
probatie. Kenmerkend voor de Amerikaanse probatie was dat de delinquent bepaalde
voorwaarden die opgelegd werden door de hoven en rechtbanken in acht moest nemen.30
HOOFDSTUK 2. Ontstaan en evolutie in België
22. Vooreerst is het van belang om de probatie in het straffenarsenaal te situeren om zo een
beter zicht te verkrijgen op de manier waarop zij ontstaan is in het Belgisch strafrecht. Zoals
hoger reeds werd weergegeven, is de probatie een manier voor de strafrechter om op een meer
individueel aangepaste wijze op te treden ten aanzien van de beklaagde. Hierin verhelpt zij aan
de starheid van de gewone bestraffingsmogelijkheden. De rechter had voor de invoering van de
Probatiewet namelijk enkel de keuze tussen de gevangenisstraf, een geldboete of de
voorwaardelijke veroordeling.31 Deze klassieke bestraffingsmogelijkheden willen vooral de norm
bevestigen en het aangedane leed en veroorzaakte kwaad als het ware ‘wreken’. Met de
afschrikkende kracht die uitgaat van deze straffen poogt men recidive te vermijden.32 Op het
Europese vasteland was de recidive namelijk een groot probleem. Korte gevangenisstraffen
bleken geen effectief middel om aan deze kwestie te verhelpen en waren zelfs schadelijk.33 Zo is
het niet mogelijk om op korte tijd op adequate wijze een penitentiaire behandeling te geven om
zo de sociale re-integratie van de delinquent te bekomen. De gevangenisstraf op zich brengt
eveneens enkele ongunstige gevolgen met zich mee in de persoonlijke levenssfeer van de
delinquent waardoor de reclassering bemoeilijkt wordt.34 Hierbij kan gedacht worden aan sociale
ontwrichting, verlies van werk en familiale en relatiestoornissen. Bovendien kan het contact met
andere, vaak uit een crimineel milieu afkomstige, veroordeelden zorgen voor morele
besmetting.35 Samenvattend kan gesteld worden dat een stigmatiserende bestraffing van de
30 M. BASLER-PIERSON, La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1980, 26-28. 31 E. PEETERS, “Het ontstaan van de probatie in België. Een poging tot historische reconstructie”, Panopticon 1982, (99) 99. 32 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 13. 33 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 15. 34 Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opproefstelling worden ingevoerd, Parl.St. Kamer 1956-1957, nr. 598/1, 3. 35 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 507-508.
Historiek en evolutie
11
delinquent in sommige gevallen de desocialisering meer in de hand werkt dan het gepleegde
misdrijf zelf. Vandaar zijn maatregelen zoals de probatie erg nuttig.36
23. Een straf is een bekrachtiging van een regel of een middel om de naleving van een norm
te waarborgen, maar dan met een punitief karakter. De bestraffing wordt opgelegd als gevolg
van maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag en moet bijgevolg stigmatiserend zijn en leed
toebrengen aan de beklaagde. Naast deze vorm van boetedoening voor het onaangepast
gedrag moet de straf er ook voor zorgen dat de gestrafte achteraf opnieuw gesocialiseerd kan
worden en zich zo terug op een correcte wijze in de samenleving kan bewegen. 37 Het
(im)materieel nadeel ondergaan door de gestrafte moet onderscheiden worden van het herstel
van de tot bestraffing aanleiding gevende gedraging. De rechterlijke macht staat in principe in
voor de bestraffing, de uitvoerende macht voor de resocialisering. Toch is het ook mogelijk om
reeds in de fase van de bestraffing de aanzet tot resocialisering te geven.38
Voor de straftoemeting houdt het Strafwetboek voornamelijk rekening met de objectieve
zwaarwichtigheid van het misdrijf. De strafmaat wordt enkel uitgedrukt in geldboetes en
gevangenisstraffen. Deze aanpak heeft echter een weinig persoonlijk karakter waardoor de
behoefte aan een meer geïndividualiseerde en gecontextualiseerde toepassing van de strafwet
zich opdrong.39 Deze wijde maatschappelijk kijk op criminaliteit wordt in de rechtsleer “het
rehabilitatief en restoratief model” genoemd. Deze visie en de alternatieven voor de straffen die
hieruit ontstaan, zijn op de toekomst en de lange termijn gericht. 40
24. De invoering van de Wet Lejeune van 31 mei 188841, opgegeven in 199842, was een
eerste stap in de richting van de individualisering van de straf. Deze wet handelde over de
36 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 527. 37 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 323. 38 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 1-2. 39 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 324 40 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 13-14. 41 Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in het strafstelsel, BS 3 juni 1888, 1605.
Historiek en evolutie
12
voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorwaardelijke veroordeling. Onder de opschorting van
uitvoering van veroordeling, zijnde de voorwaardelijke veroordeling zoals voorzien in het
toenmalige artikel 9 van die wet, wordt het uitstel van de uitvoering van de straf begrepen.43 De
veroordeling zelf was onvoorwaardelijk en bleef telkens wel bestaan maar de straf kon niet meer
uitgevoerd worden. De wettelijke gevolgen ervan waren definitief vervallen. Het was evenwel
vereist dat de beklaagde niet veroordeeld mocht zijn tot een correctionele of criminele straf om
van dit gunstregime te kunnen genieten. Bovendien mocht gedurende de proeftijd, die maximaal
vijf jaar kon bedragen, geen nieuw misdrijf gepleegd worden.44 Voor het eerst werd beroep
gedaan op het verantwoordelijkheidsgevoel van de dader en kreeg zijn persoon een centrale
plaats. Zo werd deels afstand genomen van de idee van de volledige tenuitvoerlegging van de
opgelegde straf.45
Met de wet van 14 november 1947 46 werden de toepassingsmogelijkheden van de
voorwaardelijke veroordeling vergroot.47 Indien de hoofdstraf niet langer was dan twee jaar, kon
de uitvoering van de opgelegde straf opgeschort worden. 48 Hierbij diende geen rekening
gehouden te worden met een eventuele uitgesproken vervangende gevangenisstraf. Het was
wel vereist dat de opgelegde straf minstens één maand bedroeg. Zo kon een veroordeling tot
een geldboete het uitstel niet in de weg staan, enkel gevangenisstraffen waren bepalend. Ook
was het sinds de invoering van deze wet mogelijk om enkel één van de opgelegde straffen, en
niet het geheel van de bestraffingen, uit te stellen. Dit leidde ook tot initiatieven van het
Openbaar Ministerie om de strafvervolging of –uitvoering te onderwerpen aan een proefstelsel. 42 Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998, 10017. 43 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 529; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 407; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 507. 44 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 4; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 325. 45 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 15-17. 46 Wet van 14 november 1947 tot wijziging van de wetgeving betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordelingen, BS 28 november 1947, 11036. 47 Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opproefstelling worden ingevoerd, Parl.St. Kamer 1956-1957, nr. 598/1, 2. 48 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 407.
Historiek en evolutie
13
Door de naleving van de opgelegde voorwaarden kon er tot seponering of niet-uitvoering van de
bestraffing besloten worden. 49 Wat betreft de gerechtelijke antecedenten, mocht er geen
veroordeling geweest zijn tot en criminele straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie
maanden om nog voor het uitstel in aanmerking te komen.50
Met deze wet was het nog niet mogelijk om voorwaarden en toezicht aan het uitstel te
verbinden.51 Bovendien had de rechter nog geen gelegenheid om voldoende informatie over de
persoon van de dader te verwerven. Toch bestond er al een zekere vorm van probatie, meer
bepaald de vrijheid onder toezicht 52 waarbij afgevaardigden ter kinderbescherming een
gelijkaardige functie als de huidige justitieassistenten vervulden53.54
25. Daarnaast werd ook inspiratie gehaald uit de figuur van de praetoriaanse probatie zoals
hieronder uitgelegd55. Deze figuur kwam reeds tegemoet aan de bovengenoemde gebreken van
de wet van 14 november 1947 56 . De meerdere wetsontwerpen die aan de Probatiewet
voorafgingen kwamen er bovendien onder meer door het grote succes van de praetoriaanse
probatie.
Afdeling 1. Praetoriaanse probatie
26. De praetoriaanse probatie heeft geen wettelijke basis en is in 1946 ontstaan uit de
praktijk.57 Het Openbaar Ministerie, meer specifiek de Procureur des Konings, is bevoegd om,
rekening houdend met het opportuniteitsbeginsel58, de strafvordering in te stellen en uit te
oefenen.59 Er kan bijgevolg beslist worden om niet te vervolgen. Dit wordt de ‘seponering’
49 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 325-326. 50 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 407. 51 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 407. 52 Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei 1912, 3457. 53 Infra 67, nr. 104 e.v. 54 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 5. 55 Infra 13, nr. 26 e.v. 56 Wet van 14 november 1947 tot wijziging van de wetgeving betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordelingen, BS 28 november 1947, 11036. 57 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 407. 58 Cass. 24 september 1951, Pas. 1952, I, 17. 59 Art. 1 V.T.Sv. en art. 28quater, lid 2 Sv.
Historiek en evolutie
14
genoemd. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen het technisch sepot en het
opportuniteitssepot. Respectievelijk is de vervolging praktisch onmogelijk of is het op grond van
het strafrechtelijk beleid zoals bepaald door de Minister van Justitie niet wenselijk om te
vervolgen. Samenvattend kan de praetoriaanse probatie als volgt omschreven worden: “een
regime van preventief toezicht op diegenen die, alhoewel zij een misdrijf gepleegd hebben,
slechts in beperkte mate als sociaal-gevaarlijk of –ontaard voorkomen”.60
Als middenweg tussen het vervolgen of niet vervolgen, bestaan er nog drie andere
mogelijkheden, namelijk de minnelijke schikking 61 , de bemiddeling in strafzaken 62 en het
voorwaardelijk sepot.63
27. Het voorwaardelijk sepot is een andere benaming voor de praetoriaanse probatie en is,
zoals eerder gezegd, als enige van de drie bovengenoemde categorieën niet wettelijk geregeld.
De praetoriaanse probatie bestaat erin om de seponeringsbeslissing afhankelijk te maken van
officieuze voorwaarden die nageleefd moeten worden. 64 Om toch enige transparantie te
behouden moet de Procureur des Konings sinds de invoering van de Wet Franchimont65 zijn
uiteindelijke seponeringsbeslissing wel motiveren. 66 Het Openbaar Ministerie zal op een
efficiënte wijze hulp proberen bieden aan de probant die wil reclasseren door een actieve
behandeling te starten. Zij zullen dit doen door middel van toezicht, leiding en preventieve
bijstand.67
28. De inhoud van de Probatiewet van 196468 was dus niet helemaal nieuw. Door deze wet
werd een bestaand systeem in het straffenarsenaal ingevoerd. Het was echter niet de bedoeling
60 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 960; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 6 en 74. 61 Art. 216bis Sv. 62 Art. 216ter Sv. 63 T. DECAIGNY, “Plea-bargaining in België: een koekoeksei?”, Jura.Falc. 2002-03, (457) 468-469. 64 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 408. 65 Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10027. 66 T. DECAIGNY, “Plea-bargaining in België: een koekoeksei?”, Jura.Falc. 2002-03, (457) 471. 67 R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 418. 68 Infra 15, nr. 30.
Historiek en evolutie
15
om de praetoriaanse probatie te vervangen.69 Het gebruik ervan bestaat namelijk nog steeds bij
de parketten.70 Beide systemen bestaan derhalve naast elkaar. Er dient wel opgemerkt te
worden dat de gunstmaatregelen zoals voorzien in de Probatiewet de voorkeur genieten omdat
er rechterlijke controle mogelijk is bij de toepassing van de Probatiewet.71
29. Er zijn enkele verschillen tussen de probatie ingesteld door de wet en die ingesteld door
het Openbaar Ministerie. De wettelijke probatie vloeit voort uit een rechterlijke beslissing. Er gaat
een tegensprekelijk debat aan vooraf, de beslissing wordt in beginsel in openbare terechtzitting
uitgesproken. Het is bovendien mogelijk om deze beslissing aan te vechten met rechtsmiddelen.
De praetoriaanse probatie vloeit daarentegen voort uit een beslissing van het Openbaar
Ministerie. Deze beslissing is volledig geheim en niet bindend. Er kan dus steeds op
teruggekomen worden zelfs al werden alle voorwaarden nageleefd. Het is niet mogelijk om met
rechtsmiddelen op te komen tegen de beslissing. Zij heeft geen invloed op de publieke vordering
en zal dus de verjaring ervan niet kunnen schorsen. Deze laatste vorm is bijgevolg veel soepeler
en persoonlijker.72
Afdeling 2. Totstandkoming Probatiewet
30. De Probatiewet van 29 juni 1964 staat vanzelfsprekend centraal in de schets van het
ontstaan van de figuur van de probatie. Door deze wet werden naast de drie klassieke
bestraffingsmogelijkheden73 ook de mogelijkheid tot gewone opschorting van de veroordeling,
het gewoon uitstel, de probatie-opschorting en het probatie-uitstel, ingevoerd. Er dient
opgemerkt te worden dat het gewoon uitstel van de tenuitvoerlegging van de bestraffing geen
werkelijke innovatie was. Dit was eigenlijk de voorwaardelijke veroordeling in een nieuw jasje.
De naam veranderde en de regeling werd versoepeld.74 Door deze wet wordt de voorwaardelijke
veroordeling uit de Wet Lejeune bovendien afgeschaft.75
69 Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opproefstelling worden ingevoerd, Parl.St. Kamer 1956-1957, nr. 598/1, 5. 70 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 552. 71 R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 419; P. HOET, Alternatieve bestraffing: Opproefstelling en begeleiding. Opschorting, uitstel en probatie-werkstraf, Gent, Larcier, 2006, 42. 72 R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 419-420. 73 Supra 10, nr. 22. 74 E. PEETERS, “Het ontstaan van de probatie in België. Een poging tot historische reconstructie”, Panopticon 1982, (99) 99. 75 Art. 20, §1 Probatiewet; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 7.
Historiek en evolutie
16
De rechter krijgt de mogelijkheid om maatregelen van reclassering op te leggen door de
veroordeelde op de proef te stellen. Deze mogelijkheid kan gecombineerd worden met
begeleidings- of politionele voorwaarden. Dit wordt dan de ‘probatie’ genoemd. Op dat moment
was het nog niet mogelijk om de probatie als zelfstandige maatregel uit te spreken. Het
oorspronkelijk doel van de wet, namelijk individualisering van de straftoemeting, werd hierdoor
niet volledig bereikt. Het nadeel dat een korte gevangenisstraf kan berokkenen en de beperkte
gevangeniscapaciteit waren de voornaamste beweegredenen die aan de grondslag lagen van
de invoering van de Probatiewet.76 Strafrechtelijke interferentie werkte met andere woorden
vaak contraproductief door de negatieve gevolgen die vrijheidsberoving kan hebben op de
betrokkene en zijn naaste omgeving.77
31. Aan de Probatiewet ging zeer veel voorbereiding en discussie vooraf daar de idee om de
probatie in te voeren in België reeds ontstaan was vóór de Tweede Wereldoorlog. Er waren drie
wetsontwerpen nodig voordat de wet het levenslicht kon zien. Het initiatief hiertoe werd
voornamelijk genomen als gevolg van het succes van de pretoriaanse probatie78.
Een eerste stap werd gezet door het wetsontwerp van 18 mei 194879 ingediend door de
toenmalige Minister van Justitie Paul STRUYE. In dit wetsontwerp werd het stelsel van de
probatie gekoppeld aan de reeds bestaande voorwaardelijke veroordeling waaronder het uitstel
van de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf begrepen wordt. Door de toepassing van
het stelsel van de probatie werden aan dat uitstel voorwaarden verbonden die nageleefd
moesten worden door de probant en waarbij een ‘probation-agent’ instond voor de naleving van
die voorwaarden. Hierdoor werd een tussenstap ingebouwd tussen de voorwaardelijke
uitvoering en de voorwaardelijke invrijheidstelling zoals voorzien in de Wet Lejeune80 uit 1888 en
later gewijzigd in 199881 en 200682. Door de ontbinding van de Wetgevende Kamers verviel dit
wetsvoorstel.
76 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 326-327. 77 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 10. 78 Supra 13, nr. 26 e.v. 79 Wetsontwerp waarbij het probation-regime in het strafstelsel wordt ingevoerd, Parl.St. Kamer 1947-48, nr. 469. 80 Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in het strafstelsel, BS 3 juni 1888, 1605. 81 Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998, 10017.
Historiek en evolutie
17
Léonce LAGAE, die in 1952 Minister van Justitie was, diende op 11 november 195283 een nieuw
wetsontwerp in dat, weliswaar geamendeerd, sterk geleek op het voorgaande wetsontwerp. Het
feit dat de probatievoorwaarden steeds gekoppeld werden aan een (voorwaardelijke)
veroordeling stuitte op veel bezwaar. Als gevolg hiervan werd op 20 november 195684 door
Albert LILAR, eveneens een Minister van Justitie, een laatste wetsontwerp ingediend waarin de
mogelijkheid voorzien werd om de uitspraak van de veroordeling op te schorten. In dit
wetsontwerp werd de loutere voorwaardelijke veroordeling eveneens behandeld. Deze
mogelijkheid was tot op dat moment enkel maar geregeld in de wet van 14 november 194785. De
voorwaardelijke veroordeling stond vanaf dan bekend als “uitstel van tenuitvoerlegging”. Het was
uiteindelijk dit wetsontwerp dat resulteerde in de Probatiewet van 29 juni 1964.86 Deze wet trad
in werking op 1 september 1964.87
32. Al deze wetsontwerpen hadden de gemeenschappelijke bedoeling om een
probatiestelsel in te voeren. Deze wens bestond dus al van vóór het wetsontwerp van 1948. De
spilfiguur hierbij was Paul CORNIL. Hij maakte op een studiereis naar de Verenigde Staten
kennis met de probatie en zette dit stelsel uiteen in een artikel “La mise en probation aux Etats-
Unis”88. Er waren in die periode verschillende initiatieven tot proefneming en onderzoek naar de
probatie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Procureurs-generaal door twee
omzendbrieven, verzonden in 1940 door toenmalig eerste minister Paul-Emile JANSON,
gemachtigd om de probatie toe te passen voor personen die tot een korte gevangenisstraf zijn
veroordeeld. Dit was eerder een noodzaak dan een vrije keuze daar er in die periode
manschappen en plaats te kort waren om de korte gevangenisstraffen naar behoren uit te
voeren. In 1946 werd een nieuwe omzendbrief uitgevaardigd door de Procureur-generaal van
82 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006, 30455. 83 Wetsontwerp waarbij het probation-regime in het strafstelsel wordt ingevoerd, Parl.St. Kamer 1952-53, nr. 11. 84 Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opdeproefstelling worden ingevoerd, Parl.St. Kamer 1956-1957, nr. 598. 85 Wet van 14 november 1947 tot wijziging van de wetgeving betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordelingen, BS 28 november 1947, 11036. 86 E. PEETERS, “Het ontstaan van de probatie in België. Een poging tot historische reconstructie”, Panopticon 1982, (99) 101-102. 87 Art. 1 Koninklijk Besluit van 29 augustus 1964 betreffende de inwerkingtreding van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 september 1964, 9397; R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 393. 88 P. CORNIL, “La mise en probation aux Etats-Unis”, RDPC 1928, (724) 724-726.
Historiek en evolutie
18
Gent die hiermee toelating gaf om in zijn rechtsgebied de probatie toe te passen op
delinquenten die aan bepaalde vereisten voldoen.89
Binnen de Belgische Vereniging voor Strafrecht wordt ten slotte een ontwerp tot wetsvoorstel
met betrekking tot de probatie uitgewerkt waarop een speciale commissie samengesteld werd
om zich te buigen over de problematiek van de probatie. In 1947 werd de tekst van het ontwerp
uiteindelijk goedgekeurd door de Vereniging voor Strafrecht en dit mondde uit in bovengenoemd
wetsontwerp van 18 mei 1948.90
33. Ondanks de lange voorbereidingstijd die het ontstaan van de Probatiewet voorafging,
werd deze wet ondertussen al enkele malen gewijzigd. De wet van 10 februari 199491 reikt twee
nieuwe mogelijkheden tot probatievoorwaarden aan, namelijk het volgen van een bepaalde
vorming en de dienstverlening. Ook werd de strafdrempel door deze wet verlaagd. Uiteindelijk
voerde de wet van 22 maart 199992 een tweede verlaging van de strafdrempel door. De probatie
kan op steeds zwaardere misdrijven toegepast worden. Daarnaast staat het strafrechtelijk
verleden steeds minder in de weg om van het gunstregime van de Probatiewet te kunnen
genieten.93 De Potpourri II-wet94 bracht zeer recent nog enkele wijzigingen aan.95
Afdeling 3. Totstandkoming van de Wet Autonome Probatie
34. Ondertussen wordt in de probatie als autonome straf voorzien door de wet van 10 april
2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek. Deze wet trad pas
kort geleden in werking op 1 mei 2016.96 Ook aan deze wet werden zeer recent nog wijzigingen
aangebracht door de Potpourri II-wet97. Verder wordt dieper ingegaan deze wet.98
89 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 520. 90 E. PEETERS, “Het ontstaan van de probatie in België. Een poging tot historische reconstructie”, Panopticon 1982, (99) 103-107. 91 Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, BS 27 april 1994, 11195. 92 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 93 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 7-8; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 327. 94 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 13130. 95 Infra 23, nr. 40 e.v. 96 Art. 6 Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van de artikelen 217, 223, 224 en 231 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 19 juni 2014, 46205; J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5
Historiek en evolutie
19
35. De idee om de probatie als autonome straf in te voeren, werd in de jaren ’70 reeds
geopperd door professor Roger MERLE.99 Deze idee kreeg een concrete gestalte 2003 in de
subcommissie ‘Straftoemeting’ binnen de ‘Commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe
rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting’100, in het kort de ‘Commissie Holsters’,
genoemd naar haar voorzitter Denis HOLSTERS. Toen was het de bedoeling om de probatie als
modaliteit bij de opschorting of het uitstel te vervangen door de autonome probatiestraf.
Bovendien zou zij enkel mogelijk zijn indien er een psychosociale problematiek bestaat in
hoofde van de beklaagde die aanleiding gaf tot het misdrijf en de rechter een
voorlichtingsrapport ter beschikking heeft. De concrete invulling zou door de rechtbank gebeuren
en niet door de probatiecommissie zoals in de huidige wetgeving het geval is. Het doel van de
autonome probatiestraf was volgens de Commissie Holsters tweeledig: ten eerste wordt
rehabilitatie nagestreefd en ten tweede wordt de verantwoordelijkheidszin ten aanzien van de
maatschappij en de slachtoffers gestimuleerd.101 De autonome probatiestraf was geïnspireerd
door de werkstraf waardoor er tussen beide figuren gelijkenissen zijn.102
Het was uiteindelijk wachten tot 8 januari 2014 103 op een wetsontwerp neergelegd door
toenmalig Minister van Justitie Annemie TURTELBOOM waaruit dan uiteindelijk de Wet
Autonome Probatie van 10 april 2014 ontstond. Hierin blijft de probatie als modaliteit bestaan
naast de probatie als autonome straf. 104 De inwerkingtreding van deze wet werd herhaaldelijk
februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 5. 97 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 13130. 98 Infra 23, nr. 40 e.v. 99 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 524. 100 Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende oprichting van een Commissie “starfuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting”, BS 13 juli 2000, 24563. 101 H. LAMON, N. STAESSENS, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting becommentarieerd” in I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK, F. PIETERS (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 34; M. ROZIE, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting” in I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK, F. PIETERS (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 24. 102 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 986. 103 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001. 104 E. GILBERT, “Het wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf”, Panopticon 2014, (162) 162; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289)
Historiek en evolutie
20
uitgesteld. Zij werd afhankelijk gemaakt van de inwerkingtreding van de wet van 8 mei
2014105.106 Uiteindelijk trad de Wet Autonome Probatie dan toch in werking op 1 mei 2016.107
36. De noodzaak aan alternatieve bestraffingsmogelijkheden kaderde binnen de ruimere
opvatting om de vrijheidsstraf enkel als ultimum remedium te behouden. Deze idee was niet
nieuw. Zo pleitte Koninklijk Commissaris voor de hervorming van het Strafwetboek Robert
LEGROS in 1985 al voor de afschaffing van de korte gevangenisstraffen.108 Ook stimuleerde de
Hoge Raad voor de Justitie in 2002109 reeds de alternatieve straffen en maatregelen. De
Commissie Holsters stelde dat binnen het strafrecht herstel en probleemoplossing betracht moet
worden. Deze visie van herstelrechtelijk denken wordt omschreven als “een nieuwe en
omvattende visie over strafrecht en strafprocesrecht, binnen de welke de noden van het
slachtoffer prioritair worden gesteld en de verantwoordelijkheid van de dader van strafbare feiten
op een positieve wijze wordt benadruk”. Een misdrijf wordt gezien als een conflict tussen
individuen dat door middel van participatie van de dader, het slachtoffer en de maatschappij
weggewerkt moet worden. Ook zou de vrijheidsstraf er enkel zijn ter bescherming van de
maatschappij. 110 Het is moeilijk om het herstelrechtelijk denken te bewerkstelligen als de
vrijheidsstraf de dominante straf blijft daar zij een nefaste werking kan hebben. Hiertoe moest
het straffenpallet uitgebreid worden waarbij in vier categorieën voorzien werd: de
schuldigverklaring, de patrimoniale straffen, de vrijheidsbeperkende straffen en de
289-290; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 141. 105 Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van de artikelen 217, 223, 224 en 231 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 19 juni 2014, 46205. 106 Art. 27 Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014, 46200. 107 Art. 6 Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van de artikelen 217, 223, 224 en 231 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 19 juni 2014, 46205; J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 5. 108 R. LEGROS, Voorontwerp van strafwetboek, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1985, 162. 109 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Advies over het wetsontwerp inzake de verscherping van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, 29 mei 2002, www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications /a0012n.pdf, 3. 110 H. LAMON, N. STAESSENS, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting becommentarieerd” in I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK, F. PIETERS (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 28-29.
Historiek en evolutie
21
vrijheidsontnemende straffen. De autonome probatiestraf bevindt zich in de categorie van de
vrijheidsbeperkende straffen.111
Merk op dat uit het bovenstaande geenszins mag afgeleid worden dat het steeds aangewezen
zou zijn om de vrijheidsstraf als ultimum remedium te beschouwen. De vrijheidsstraf is namelijk
zodanig verweven in alle regelen met betrekking tot de straftoemeting dat een wijziging
hieromtrent een verregaand cascade-effect zou bewerkstelligen. Er moet niet ver gezocht
worden naar een voorbeeld van een de mate van incorporatie van de vrijheidsstraf in ons
straftoemetingssysteem. Zo zal de mogelijke toepassing van de (probatie-)opschorting en het
(probatie-)uitstel steeds afhankelijk zijn van het gerechtelijk verleden van de betrokkene. Meer
bepaald zullen eerdere veroordelingen tot vrijheidsstraffen in rekening gebracht worden112.113
37. De bedoeling achter de invoering van de autonome probatiestraf was het nog meer
individualiseren van de straftoemeting en het verder verbreden van het straffenarsenaal. De
autonome probatiestraf creëert namelijk een alternatief naast de klassieke vrijheidsberovende
straf.114 Er werd ook verholpen aan de situatie waarin de drempels115 voor het opleggen van de
probatie als modaliteit overschreden zijn en er bijgevolg in principe geen probatievoorwaarden
meer mogelijk waren terwijl dit wel aangewezen kon zijn.116 Toch dient de klemtoon te worden
gelegd op het strafcomponent daar de sociale begeleiding eerder ondergeschikt is aan de
justitiële begeleiding. Op dit vlak verschilt de autonome probatiestraf van de probatie als
modaliteit waar de hulpverlening wel centraal staat.117
111 M. ROZIE, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting” in I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK, F. PIETERS (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 23; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 291; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 86. 112 Infra 46, nr. 70 e.v. 113 M. ROZIE, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting” in I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK, F. PIETERS (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 21 en 27-28 en 33; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 290; J. ROZIE, “Naar de vrijheidsstraf als ultimum remedium: een weg bezaaid met wolfijzers en schietgeweren”, NC 2015, (1) 3-4. 114 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 986. 115 Infra 46, nr. 70 e.v. 116 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 211; D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1083. 117 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 212.
Historiek en evolutie
22
Toch beoogt de autonome probatiestraf nog steeds de bewustwording, de responsabilisering en
de sociale re-integratie van de veroordeelde.118 Bovendien is het onderscheid tussen justitiële
begeleiding en sociale begeleiding, respectievelijk toepasselijk op de autonome probatiestraf en
de probatie als modaliteit, dat door de wetgever gemaakt wordt louter formeel. Inhoudelijk
gezien zijn beide vormen van begeleiding hetzelfde.119
38. De invoering van de Wet Autonome Probatie gebeurde niet zonder kritiek. Er werden
bovendien geen deskundigen of actoren uit het werkveld betrokken bij het opstellen van de
wet.120 De Hoge Raad voor de Justitie formuleerde in 2013 een ambtshalve advies waarin
gesteld werd dat er geen noodzaak zou zijn tot de invoering van een autonome probatiestraf
maar wel eerder aan het optimaliseren van de bestaande (probatie)wetgeving.121 Het naast
elkaar bestaan van de probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf zou bovendien tot
rechtsonzekerheid en incoherentie leiden. Ook de financiële implicaties werden in vraag gesteld.
Ten slotte werd de grote bevoegdheid van de probatiecommissie eveneens in vraag gesteld.122
Ook de Raad van State123 stelde zich in haar advies vragen bij het ontwerp van de autonome
probatiestraf. Voornamelijk met betrekking tot de coherentie tussen de probatie als modaliteit en
de autonome probatiestraf werden opmerkingen geformuleerd. Het is namelijk onlogisch dat
eenzelfde maatregel zowel bestaat als straf en als modaliteit van een straf124. De Minister van
Justitie oordeelde dat het toch opportuun was om ook de probatie als modaliteit te behouden. Zo
kreeg de rechter de mogelijkheid om op een zo aangepast mogelijke wijze op te treden ten
aanzien van elke individuele omstandigheid. Ook is het zo nog steeds mogelijk om de
schadelijke gevolgen van de openbare debatten te vermijden en eveneens niet nodeloos een
118 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 986; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 131. 119 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 151. 120 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 87. 121 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 111. 122 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, 6 december 2013, http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications/ a0090b.pdf, 1-12. 123 Adv.RvS nr. 53.967/1/V bij het wetsontwerp van 8 januari 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 30-41. 124 Infra 121, nr. 183.
Historiek en evolutie
23
echte straf op te leggen. Er werd ook gepleit om de autonome probatiestraf een sui generis-
karakter te geven125.
Er werd bij de stemming van de Wet Autonome Probatie echter bijna geen rekening gehouden
met deze opmerkingen. Daar deze wet nog maar zeer recent in werking getreden is, moet
afgewacht worden of deze aanvulling van het straffenarsenaal daadwerkelijk opportuun was.
Artikel 26 van de Wet Autonome Probatie voorziet in een evaluatie van de toepassing van de
wet en de invloed op de toepassing van de Probatiewet. Deze evaluatie zal plaatsvinden
achttien maanden na de inwerkingtreding. In principe zou dit dus op 1 november 2017 moeten
gebeuren.126
39. Volledigheidshalve wordt nog verwezen naar twee andere autonome straffen die
eveneens een aandeel hadden in de verdere modernisering van het strafrecht. Meer bepaald de
werkstraf, ingevoerd door de wet van 17 april 2002127, en het elektronisch toezicht, ingevoerd
door de wet van 7 februari 2014128. De werkstraf als autonome straf is al in werking sinds de
publicatie van die wet in het Belgisch Staatsblad. Het elektronisch toezicht als autonome straf
trad, samen met de autonome probatiestraf, in werking op 1 mei 2016. Een verdere uitwerking
van deze twee figuren zou te ver leiden binnen het bestek van deze masterproef. Zij verdienen
toch een korte vermelding daar zij, samen met de autonome probatiestraf, bijdragen aan een
verdere individualisatie van de straftoemeting en pogen een oplossing te bieden voor de
problematiek van het blijvend en voortdurend te kort aan gevangeniscapaciteit.129
125 Infra 97, nr. 147. 126 E. GILBERT, “Het wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf”, Panopticon 2014, (162) 163-164; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 986-987; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 142; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 87. 127 Wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken, BS 7 mei 2002, 19021. 128 Wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf, BS 28 februari 2014, 17402. 129 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 8.
Historiek en evolutie
24
Afdeling 4. Potpourri II-wet 40. De Potpourri II-wet130 bevat de meest recente wijzigingen met betrekking tot beide
vormen van probatie en is hiermee het voorlopig eindpunt van de veranderingen inzake de
probatie. Deze wet maakt deel uit van een reeks van vier wetsontwerpen binnen het Justitieplan
van de Minister van Justitie. Zij handelt voornamelijk over het strafrecht en de strafprocedure.131
Binnen de wet zijn er verschillende elementen die een weerslag hebben op de probatie.
Onderafdeling 1. Veralgemening van de correctionaliseerbaarheid 41. Sinds de inwerkingtreding van de Potpourri II-wet op 29 februari 2016 komen alle
misdaden in aanmerking voor correctionalisering. 132 De correctionele rechtbank wordt zo
bevoegd voor alle misdaden. De veralgemeende correctionalisering is van toepassing op “alle
zaken die nog niet in beraad zijn genomen inzake de regeling van de rechtspleging door de
kamer van inbeschuldigingstelling op de datum van de inwerkingtreding van dit artikel”.133 Deze
veralgemening van de correctionalisering wordt bewerkstelligd door toepassing van de
verzachtende omstandigheden met het oog op denaturatie van het misdrijf. In artikel 2 van de
Wet Verzachtende Omstandigheden 134 werd de limitatieve lijst met misdaden die niet
gecorrectionaliseerd konden worden, afgeschaft. 135 De correctionalisering gebeurt quasi-
automatisch. Enkel de verplichte motivering van de redenen die tot verzachtende
omstandigheden leiden136, staat een volledig automatisme in de weg.137
De beslissingsbevoegdheid over het effectief correctionaliseren ligt bij de onderzoeksgerechten,
het Openbaar Ministerie of de correctionele rechtbank138 zelf. Principieel is het echter nog
steeds het hof van assisen dat bevoegd is voor de berechting van misdaden. Bijgevolg zullen de
130 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 13130. 131 J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 2. 132 Art. 121 Potpourri II-wet. 133 Art. 143, lid 3 Potpourri II-wet. 134 Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867, 5505. 135 J. ROZIE, “Hof van assisen en correctionalisering na Potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever?”, NC 2016, (91) 91-92. 136 Cass. 21 maart 2007, AR P.07.0213.F, Le roi procureur du Neuf-Château/O.J., F., E., G., e.a., Arr.Cass. 2007, afl. 3, 666. 137 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 49-50. 138 Art. 9 Wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (II), BS 16 juni 2008, 30562.
Historiek en evolutie
25
misdaden die de facto niet gecorrectionaliseerd worden, toch voor het hof van assisen
behandeld worden.139 Omdat de correctionele rechtbanken zo voor meer misdaden bevoegd
zullen zijn, was er bovendien nood aan een hogere strafmaat. In artikel 9 en 11 van het
Strafwetboek wordt op heden voorzien in een strafmaat van dertig tot veertig jaar opsluiting of
hechtenis. 140
42. Noodzakelijkerwijs heeft deze verhoging van de strafmaat tot gevolg dat de limitatieve
lijst met uitgesloten misdrijven voor de gunst van de opschorting en de autonome probatiestraf
uitgebreid diende te worden. De lijst die onderverdeeld kan worden in vier categorieën van
misdrijven werd integraal overgenomen van de lijst voorzien voor de werkstraf.141 Opmerkelijk is
dat de probatie-opschorting en het probatie-uitstel, mits voldoening aan de
toepassingsvoorwaarden, wel mogelijk zijn voor die misdrijven.142
43. Daarnaast heeft deze hogere strafmaat tal van andere gevolgen binnen het strafrecht
wiens bespreking te ver zou leiden en bijgevolg ook niet behandeld worden in dit werkstuk. Het
doel van deze veranderingen was het nastreven van een coherente regeling voor alle
gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen.143
Onderafdeling 2. Wijzigingen aan de Probatiewet 44. Voorheen werden er geen misdrijven uitgesloten van het toepassingsgebied van de
(probatie-)opschorting. De wetgever achtte het nodig om toch misdrijven uit te sluiten van een
sanctionering door middel van de opschorting. Vroeger was hier geen nood aan daar het hof van
assisen niet bevoegd was de opschorting te verlenen. Niet-correctionaliseerbare misdaden
kwamen bijgevolg niet in aanmerking voor de opschorting. Door de veralgemening van de
139 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 49. 140 J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 3-4; J. ROZIE, “Hof van assisen en correctionalisering na Potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever?”, NC 2016, (91) 99; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 52. 141 Infra 101, nr. 152. 142 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 92-93. 143 J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 6.
Historiek en evolutie
26
correctionalisering drong zich deze verandering op, verwezenlijkt door de Potpourri II-wet144.
Feiten die strafbaar zijn met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar worden
uitgesloten 145 . 146 Op die wijze komen bepaalde misdrijven die vroeger wel in aanmerking
kwamen voor (probatie-)opschorting door hun opname in de ondertussen geschrapte
uitzonderingenlijst van artikel 2, derde lid van de Wet Verzachtende Omstandigheden, nu niet
meer in aanmerking hiervoor. Een voorbeeld hiervan is de poging tot moord147.148
45. Met betrekking tot het (probatie-)uitstel brengt de Potpourri II-wet twee fundamentele
veranderingen aan. Enerzijds wordt de regel over de gerechtelijke antecedenten 149
versoepeld.150 Anderzijds komen er vandaag de dag minder straffen in aanmerking voor het
uitstel151.152 De laatste wijziging vloeit voort uit de bedoeling om de combinatie van straffen en
gemeenschapsgerichte maatregelen zoals de (probatie-)opschorting en het (probatie-)uitstel
onmogelijk te maken. De versoepeling van de antecedentenregel, die een louter technische
verandering met zich meebrengt, wordt gezien als een gemiste kans. Het was namelijk veel
logischer geweest om de volledige antecedentenregel af te schaffen zodat er een zekere
eenheid gevormd zou worden met de autonome probatiestraf waar gerechtelijke antecedenten
irrelevant zijn153.154
144 Art. 36 Potpourri II-wet. 145 Art. 3, lid 1 Probatiewet. 146 Infra 53, nr. 80. 147 Art. 394 juncto 52 Sw. 148 J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 13; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 58 en 103. 149 Art. 8, §1, lid 1 Probatiewet; Art. 37 Potpourri II-wet; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 110. 150 Infra 47, nr. 72. 151 Art. 8, §1, lid 3 Probatiewet; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 114-115. 152 Infra 54, nr. 81. 153 Infra 103, nr. 154. 154 J. DECOKER, L. GYSELAERS, P. HOET, J. COPPENS, F. VROMAN, M. VANDERMEERSCH, T. DECAIGNY, T. BAUWENS, C. VAN DE HEYNING, B. DE SMET, G. SCHOORENS, B. MEGANCK, H. VAN BAVEL, E. BAEYENS, I. MENNES, J. MILLEN, “De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, (2) 13-14.
27
DEEL 2: De probatie als modaliteit
HOOFDSTUK 1. Toepassingsgebied
46. De Probatiewet bevat twee mechanismen. Enerzijds kan de uitspraak van de
veroordeling opgeschort worden en anderzijds is het mogelijk de tenuitvoerlegging van de
straf(fen) uit te stellen. 155 Beide methodes kunnen vergezeld worden door bijzondere
voorwaarden. In dat geval is er sprake van de probatie.156
De rechter beschikt over vier maatregelen teneinde deze individualisatie te kunnen
bewerkstelligen. Deze zijn de opschorting, het uitstel, de probatie-opschorting en het probatie-
uitstel.157 Voornoemde maatregelen proberen een effectieve bestraffing te vermijden en zijn dus
geen straffen op zich. Het is bijgevolg niet de bedoeling om een afschrikkende werking te
creëren of bijkomend leed toe te voegen.158 Sinds kort is de probatie evenwel mogelijk als
autonome straf.159 Bovendien vormen deze maatregelen géén recht van de beklaagde. Zij
worden als gunst of voordeel beschouwd en worden door de rechter op discretionaire wijze aan
de beklaagde toegekend.160 Er bestaat dan ook geen enkele verplichting voor de rechter om die
maatregelen toe te staan, ook al voldoet de beklaagde aan alle wettelijke
toepassingsvoorwaarden.161 Sinds 1994 is, in tegenstelling tot wat aanvankelijk het geval was,
wel een formele motivering162 vereist bij het toestaan of weigeren ervan.163
Vroeger werden deze maatregelen als inferieur gezien binnen het straffenarsenaal. Dit onder
meer omdat zij geen autonoom statuut hadden en gezien werden als gunstmaatregelen die
155 Art. 1, §1 Probatiewet. 156 Art. 1, §2 Probatiewet. 157 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 524. 158 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 202-203; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 11. 159 Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014, 46200. 160 Cass. 15 mei 2001, AR P.99.1478.N, S./H., Arr.Cass. 2001, afl. 5, 889; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 505. 161 Cass. 8 oktober 1980, AR 1334, Fourneau, Arr.Cass. 1980-81, 135; Cass. 29 oktober 2002, AR P.01.1103.N, B.J. e.a./D.M., Arr.Cass. 2002, afl. 10, 2304. 162 Art. 3, lid 4 Probatiewet. 163 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 17.
De probatie als modaliteit
28
verworven moesten worden.164 De toekomst zal moeten uitwijzen of deze minderwaardige
positie zal verdwijnen door het toekennen van een autonoom statuut aan de probatie.
47. De dag van vandaag is het geen uitzondering meer, maar is het eerder gebruikelijk om
de probatie toe te kennen. De gevangenisstraf is geëvolueerd naar een ultimum remedium voor
de gevallen waarin andere straffen en maatregelen tekortschieten.165 Daarenboven worden
korte gevangenisstraffen tegenwoordig in principe niet meer uitgevoerd door vrijheidsberoving
maar door een elektronische enkelband.166 In dit opzicht is een van de voornaamste initiële
motiveringen voor de invoering van deze maatregelen, namelijk het vermijden van de nadelige
gevolgen van de uitvoering van korte gevangenisstraffen, voorbijgestreefd.167
Het in stand houden van een ‘blanco’ strafregister is een van de belangrijkste beweegredenen
om te kiezen voor een alternatieve bestraffingsmethode. Zo wordt bij het toekennen van de
opschorting hiervan geen melding gemaakt op het uittreksel van het Centraal Strafregister168.169
De vonnissen en arresten waarbij de opschorting toegestaan is mogen evenmin bekendgemaakt
worden als bijkomende straf170.171
48. De toepassing van deze technieken is zowel mogelijk voor natuurlijke personen als voor
rechtspersonen. Rechtspersonen kunnen sinds de wet van 4 mei 1999172 eveneens bestraft
worden. De strafdrempels zoals bepaald in de Probatiewet voor natuurlijke personen worden in
artikel 18bis van diezelfde wet173 aangepast voor de toepassing op rechtspersonen.174 In wat
volgt worden deze vier maatregelen verder in detail toegelicht.
164 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 22. 165 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 537; J. ROZIE, “Naar de vrijheidsstraf als ultimum remedium: een weg bezaaid met wolfijzers en schietgeweren”, NC 2015, (1) 3. 166 http://justitie.belgium.be/nl/nieuws/persberichten/news_pers_2013-04-11 (consultatie 9 mei 2016). 167 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 337-338. 168 Infra 37, nr. 58. 169 Art. 595, 1° Sv. 170 Art. 37bis Sw. 171 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 370. 172 Wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, BS 22 juni 1999, 23411. 173 Ingevoerd door art. 21 van de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, BS 22 juni 1999, 23411.
De probatie als modaliteit
29
Afdeling 1. Opschorting 49. De opschorting is een van de meest voordelige maatregelen die aan een beklaagde
toegekend kan worden. Enkel de eenvoudige schuldverklaring is nog gunstiger.175 Door de
gewone opschorting wordt de uitspraak van de straf opgeschort gedurende een door de
strafrechter te bepalen termijn. Hij doet enkel uitspraak over de schuldvraag en niet over de
straf.176 Op het moment waarop deze termijn afgelopen is, verdwijnt de mogelijkheid om nog een
straf op te leggen. Dit betekent echter niet dat de veroordeling ook zou verdwijnen.177 De
beslissing tot opschorting heeft als gevolg dat de vervolging voorlopig beëindigd wordt,
behoudens het geval waarin zij wordt herroepen. 178 De rechter heeft op dat moment eigenlijk
zijn rechtsmacht volledig uitgeput. Hij heeft immers de zwaarwichtigheid van het misdrijf
onderzocht en het al dan niet opleggen van een straf overwogen. De herroeping is het enige
geval waarin de strafrechter opnieuw gevat kan worden en bijgevolg een nieuwe straf kan
opleggen. Dit mechanisme vormt een uitzondering op twee algemene rechtsbeginselen, meer
bepaald de verplichting voor de strafrechter om een straf op te leggen en het beginsel waardoor
de rechter in één vonnis of arrest uitspraak moet doen over de schuldvraag en de
straftoemeting179.180 De uitputting van de rechtsmacht van de rechter heeft daarnaast als gevolg
174 P. HOET, Alternatieve bestraffing: Opproefstelling en begeleiding. Opschorting, uitstel en probatie-werkstraf, Gent, Larcier, 2006, 5; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 11; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 329-330. 175 Cass. 25 april 2007, AR P.06.1597.F, C.A.G., J.R., L., F., Arr.Cass. 2007, afl. 4, 887; J. ROZIE, “De ene schuldigverklaring is de ander niet”, RABG, 2008, (816) 817-818; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 15. 176 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 525; C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 966; S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 63-64; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 506; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 179. 177 A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 203; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 329-330. 178 Art. 3 in fine Probatiewet; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 181. 179 Cass. 18 mei 1993, AR 6224, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent/Della riva, Arr.Cass. 1993, 509; R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium NV, 2014, 985.
De probatie als modaliteit
30
dat bij het aantekenen van hoger beroep, de appelrechters de zaak niet meer kunnen
terugverwijzen naar de eerste gerechten om zo een strafmaat te bepalen in het geval waarin zij
de opinie toegedaan zijn dat er geen opschorting meer mogelijk is.181 Indien de beslissing over
de opschorting later vernietigd wordt door het Hof van Cassatie, houdt dit niet noodzakelijk in
dat die vernietiging ook de schuldvraag omvat182.183
Indien de opschorting gelast wordt, zal de verdachte worden veroordeeld tot het betalen van de
kosten en desgevallend tot de teruggave. Ook kan de bijkomende straf van de
verbeurdverklaring uitgesproken worden, ondanks het feit dat geen veroordeling uitgesproken
wordt. Wel wordt er uitspraak over de burgerlijke vordering gedaan.184
50. De eenvoudige schuldverklaring houdt in dat de rechter de mogelijkheid heeft om een
straf uit te spreken die lager is dan de minimumstraf of om enkel te veroordelen bij eenvoudige
schuldverklaring. Deze mogelijkheden bestaan in de situatie waarin de strafvervolging onredelijk
lang heeft geduurd. Op grond van artikel 6 EVRM185 heeft eenieder namelijk het recht op een
berechtiging binnen een redelijke termijn. In het geval van een eenvoudige schuldverklaring is er
enkel een veroordeling tot de gerechtskosten. Eventueel is ook een bevel tot teruggave of
bijzondere verbeurdverklaring mogelijk.186 De (effectieve) bestraffing wordt door deze techniek
verhinderd omdat zij niet meer relevant zou zijn daar er reeds een lange periode verlopen is
sinds de feiten.187 De eenvoudige schuldigverklaring is onvoorwaardelijk, in tegenstelling tot de
opschorting of het uitstel. Op deze definitieve beslissing kan niet meer teruggekomen worden
180 P. HOET, Alternatieve bestraffing: Opproefstelling en begeleiding. Opschorting, uitstel en probatie-werkstraf, Gent, Larcier, 2006, 6; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 12. 181 Cass. 24 maart 1969, Pas. 1969, I., 651. 182 Cass. 27 februari 1985, AR 3986, Debacker/Spinoy, Pas. 1985, I., 787. 183 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 13. 184 Art. 6 Probatiewet; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 181. 185 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, http://www.echr.coe.int/Documents/Convention_NLD.pdf. 186 Art. 21ter V.T.Sv; Cass. 9 december 1997, AR P.96.0448.N, Faillissement Forever B.V.B.A./Vandamme, Arr.Cass. 1997, 1333; Cass. 25 april 2007, AR P.06.1597.F, C.A.G, J.R., L., F., Arr.Cass. 2007, afl. 4, 887. 187 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 330.
De probatie als modaliteit
31
eens zij in kracht van gewijsde is gegaan.188 De eenvoudige schuldigverklaring is zoals gezegd
de enige maatregel die gunstiger is dan de gewone opschorting.
Afdeling 2. Uitstel
51. Het uitstel is een maatregel die de tenuitvoerlegging van de straf, en niet een maatregel
waarbij het karakter van een straf ontbreekt189, tot voorwerp heeft. Zij is de derde meest
gunstige maatregel voor de beklaagde, onmiddellijk na de eenvoudige schuldverklaring en de
opschorting zoals hierboven uiteengezet.190 Toch is een effectieve straf die in de plaats van het
uitstel komt, niet steeds een strafverzwaring. De strafmaat van die effectieve straf moet dan wel
lager zijn bij het verdwijnen van het uitstel of bij vermindering van het uitstel zal in de praktijk een
hogere effectieve straf uitgevoerd worden. In de praktijk zal dit voor de veroordeelde wel als een
strafverzwaring aanvoelen zolang het uitstel niet herroepen wordt.191
Door de verlening van het uitstel wordt de tenuitvoerlegging van een deel of het geheel van de
straf(fen) tijdelijk uitgesteld. Na afloop van die proefperiode zal de mogelijkheid tot
tenuitvoerleggen van de straf definitief vervallen, mits er geen herroeping was. Net zoals bij de
opschorting blijft de veroordeling evenwel bestaan.192
Afdeling 3. Probatie-opschorting en probatie-uitstel
Onderafdeling 1. Probatie 52. De probatie is een modaliteit van de opschorting of het uitstel. Zij moet steeds aan één
van beiden verbonden worden. Meer specifiek gaat het om bijzondere voorwaarden die als doel
188 M. ROZIE, “Schuldigverklaring bij overschrijding van de redelijke termijn”, RW 1998-1999, (2) 4. 189 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 182. 190 Supra 29, nr. 49. 191 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 983; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 15-16. 192 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 64; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 408; P. HOET, Alternatieve bestraffing: Opproefstelling en begeleiding. Opschorting, uitstel en probatie-werkstraf, Gent, Larcier, 2006, 7; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 505-506; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 206; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 12-13; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 330; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 182-183.
De probatie als modaliteit
32
hebben recidive te vermijden en de nodige bijkomende hulp aan de veroordeelde te verschaffen
in zijn proces van re-integratie en resocialisatie. Het genot van deze modaliteit is afhankelijk van
het al dan niet naleven van de opgelegde voorwaarden door de probant.193 Sinds 1 mei 2016
bestaat de probatie echter ook als autonome straf194, naast de probatie als modaliteit.
Als er probatievoorwaarden gekoppeld worden aan de maatregel van de opschorting is er
sprake van ‘probatie-opschorting’. Worden deze voorwaarden aan het uitstel verbonden, spreekt
men van ‘probatie-uitstel’.195
Samenvattend kan de probatie omschreven worden als “een vorm van ambulante behandeling
van de delinquent in zijn gewone milieu, in de hoop dat deze behandeling, eerder dan het
ondergaan van een gevangenisstraf, zijn sociale re-integratie zou bevorderen”.196 De probatie
biedt een oplossing in gevallen waar van de gewone opschorting en het gewoon uitstel
onvoldoende dreigende werking uitgaat om de resocialisering te bewerkstelligen en recidive te
vermijden.197
53. Van de probatie op zich geeft de wetgever geen definitie. Wel worden er in artikel 1,
§2bis van de Probatiewet drie verplicht op te leggen voorwaarden vooropgesteld.198 Ten eerste
mogen gedurende de proeftijd geen strafbare feiten gepleegd worden. Ten tweede moet de
probant een vast adres hebben waarvan de eventuele wijziging onmiddellijk aan de
justitieassistent meegedeeld dient te worden. Ten derde moet steeds gevolg gegeven worden
aan de oproeping van de probatiecommissie en die van de justitieassistent die met de
begeleiding belast is.199
193 J. DAUTRICOURT, “De Techniek en de Aanwijzing van de Belgische Probatie”, RW 1965-66, (1377) 1378. 194 Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014, 46200. 195 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 65; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 409; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 506; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 9 en 18; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 131, 179 en 185. 196 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 507. 197 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 531. 198 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 75. 199 F. SCHUERMANS, “Verplicht op te leggen voorwaarden bij probatieopschorting”, T.Strafr. 2014, (322) 322; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 185.
De probatie als modaliteit
33
Naast deze drie voorwaarden dienen ook twee doelstellingen in acht genomen te worden. De
probatievoorwaarden worden opgelegd met het oog op het voorkomen van recidive en de
omkadering van de begeleiding.200 Voor het overige kunnen de voorwaarden vrij ingevuld
worden zonder verdere beperkingen. Dit is een noodzakelijkheid daar de probatievoorwaarden
flexibel moeten zijn in functie van de individualiteit van elke zaak. Op die manier kan er rekening
gehouden worden met de persoonlijkheid van de dader. Zo wordt een aangepast hulpmiddel
geboden zodat zich geen nieuwe feiten zouden voordoen en wordt op een passende manier aan
rechtsherstel en resocialisatie gedaan. 201
Onderafdeling 2. Bepaling van de voorwaarden 54. De invulling van de voorwaarden werd initieel aan de rechter overgelaten.202 Met de
wetswijziging van 1994203 werden twee georganiseerde probatievoorwaarden ingevoerd, meer
bepaald de dienstverlening en de opleiding.204 Doordat beide voorwaarden aan verschillende
wettelijke toepassingsvoorwaarden onderworpen waren, verkregen zij toch voor een deel het
karakter van een straf.205
Thans is de dienstverlening vervangen door de werkstraf als autonome, afzonderlijke straf.206 Zij
kan bijgevolg niet meer als probatievoorwaarde opgelegd worden.207
De opleiding 208 is op heden de enige wettelijk voorgeschreven, georganiseerde
probatievoorwaarde.209 In de wet wordt enkel bepaald dat de duur van ervan minstens twintig
uur en maximaal tweehonderdveertig uur kan bedragen. Zij moet bovendien gevolgd worden
200 Art. 1, §2bis in fine Probatiewet. 201 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 333-334. 202 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 65. 203 Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, BS 27 april 1994, 11195. 204 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 511. 205 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 75. 206 Wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en politiezaken, BS 7 mei 2002, 19021. 207 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 185. 208 Art. 1, §3 en art. 1bis Probatiewet. 209 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 185.
De probatie als modaliteit
34
binnen twaalf maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest.210 Voor het
overige wordt er geen definitie of omschrijving van de opleiding aangereikt. De verdere
uitwerking van de figuur ligt vervat in het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1994.211
De rechter selecteert een bepaalde opleiding uit het bestaande aanbod dat voornamelijk uit
leerprogramma’s bestaat die gericht zijn op attitudes en sensibilisering. Op die manier is de
duurtijd, aard en plaats reeds grotendeels vastgelegd.212 De uiteindelijke aard van de opleiding
wordt door de probatiecommissie bepaald. Zij moet aansluiten bij de lichamelijke en
verstandelijke geschiktheid van de probant. Ook de plaats waar zij gevolg moet worden, wordt
bepaald door de probatiecommissie. De opleiding moet gevolgd worden bij de openbare
diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en de gewesten of bij
verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel
doel.213
Er dient opgemerkt te worden dat de opleiding enkel mogelijk is in een situatie waarbij de
volledige gevangenisstraf of geldboete opgeschort of uitgesteld wordt. Hieronder wordt de reeds
ondergane voorhechtenis niet begrepen. Wordt de gevangenisstraf maar gedeeltelijk uitgesteld,
zal de rechter rekening moeten houden met de duur van de opgelegde gevangenisstraf bij de
bepaling van het aantal uren opleiding. 214
55. Enkel de rechter kan beslissen over het al dan niet opleggen van probatievoorwaarden.
Hij beschikt hierbij over een grote vrijheid om op creatieve wijze niet-georganiseerde
probatievoorwaarden te bepalen 215 of om de voorgeschreven probatiemaatregel van de
210 Art. 1, §3, lid 1 Probatiewet. 211 Koninklijk Besluit van 6 oktober 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de dienstverlening en de opleiding, BS 15 oktober 1994, 26153. 212 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 87. 213 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 85. 214 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 207-208; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 331-332. 215 Cass. 14 september 2005, AR P.05.0450.F, L.A., D. J., L./ R.C., R.T., E.M.-C., Arr.Cass. 2005, afl. 9, 1637; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 410; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 10 en 18.
De probatie als modaliteit
35
opleiding op te leggen. De mogelijkheid om niet-georganiseerde probatievoorwaarden op te
leggen, wordt niet uitgesloten door de toepassing van de opleiding.216
Bij het bepalen van de niet-georganiseerde probatievoorwaarden kan de rechter eveneens
rekening houden met de belangen van het slachtoffer door in probatievoorwaarden te voorzien
die het herstel van de aangerichte schade beogen. Door het opleggen van probatiemaatregelen
worden daders gedurende geruime tijd geconfronteerd met hun daden en hun slachtoffers. Het
slachtoffer verkrijgt op deze manier ook een betere garantie over de opvolging na de loutere
strafuitvoering dan het geval is bij een burgerrechtelijke veroordeling. Bovendien zullen de
slachtoffers zich vaak meer inschikkelijk opstellen ten opzichte van de dader. Dit kan van groot
belang zijn voor de reclassering van de probant. 217 Op deze manier kan de straf
geïndividualiseerd worden en wordt de delinquent actief bij zijn eigen sociale re-integratie
betrokken. Voorbeelden van probatievoorwaarden zijn het verbod alcoholische dranken te
gebruiken, het verbod op het uitoefenen van een bepaald beroep, de verplichting zich periodiek
te onderwerpen aan een medische controle en dergelijke meer.218
Er staan twee categorieën van voorwaarden ter beschikking van de rechter: de politionele
voorwaarden of controlemaatregelen en de begeleidings- of behandelingsvoorwaarden. Beide
groepen hebben een andere rol. Binnen de eerste categorie wordt een gebod of verbod om een
bepaalde handeling of gedraging te stellen, opgelegd. De uitvoering van deze voorwaarden zal
gecontroleerd worden door de justitieassistent. De tweede categorie staat in voor de
behandeling van het probleem dat aan de basis lag van het gedrag van de probant. De rol van
de justitieassistent zal hier logischerwijze groter zijn daar deze behandeling of begeleiding
uitgevoerd wordt door een gespecialiseerde instelling in samenwerking met de
justitieassistent.219
56. Bij het opleggen van de probatie moet vervolgens het werkbare, wettige en proportionele
karakter ervan steeds in acht genomen worden om zo de kans op succes van de probatie te
216 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 91. 217 F. VAN HENDE, “De alternatieven doen het wel!”, Orde Dag 2001, afl. 16, (83) 87. 218 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 511. 219 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 208; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 91.
De probatie als modaliteit
36
verhogen.220 Ook moet de probant bekwaam zijn om de voorwaarden na te kunnen leven.221 De
probatiecommissie beschikt in dit kader over de mogelijkheid om kwalitatief onvoldoende
probatievoorwaarden op te schorten of aan te passen.222 Zij kan de opgelegde voorwaarden
echter nooit verzwaren.223
Opdat probatievoorwaarden nuttig en werkbaar zouden zijn, moeten zij aan bepaalde
voorwaarden voldoen. Zij moeten ten eerste eenvoudig zijn en voldoende openheid hebben ten
opzichte van hun concrete uitvoering. Door geen onmogelijke, al te moeilijke of overvloedige
voorwaarden op te leggen, kan verwarring vermeden worden.
Bovendien moeten de voorwaarden voldoende nauwkeurig geformuleerd worden door de
rechter. Hij mag zijn bevoegdheid tot het bepalen en opleggen van de voorwaarden niet
delegeren. Enkel aanvullende precisering bij de uitvoering is toegelaten. Bijgevolg moet de
formulering van de voorwaarden voldoende bewegingsruimte bieden voor de praktische
uitvoering.
Vervolgens moeten de voorwaarden wettig en regelmatig zijn. 224 Hiermee wordt de
overeenstemming met het EVRM bedoeld. Meer bepaald voorziet artikel 8 van het EVRM in het
recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven. Op grond van deze bepaling is de niet
verantwoorde inmenging in deze grondrechten uitgesloten.225 Het loutere opleggen van het
probatie-uitstel of het herroepen daarvan is geen voldoende grond om te besluiten tot een
onevenredige inmenging in het privé-, familie-, en gezinsleven.226
Tot slot moeten de probatievoorwaarden evenredig, noodzakelijk en nuttig zijn in het licht van de
feiten of de aan de feiten ten grondslag liggende problemen. Niettegenstaande het gegeven dat
de probatie geen straf is, moet het proportionaliteitsbeginsel toch in acht genomen worden. Op
grond van dit beginsel dient de rechter de straf te bepalen in evenredigheid met de zwaarte van
220 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 93. 221 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 546. 222 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 335. 223 Art. 12, §1, lid 1 Probatiewet; P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 209. 224 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 93-94. 225 L. VERHAERT, “Het slachtoffer en de straftoemeting”, NC 2013, (53) 82. 226 Cass. 16 juni 2004, AR P.04.0428.F, V.S., Arr.Cass. 2004, afl. 6-8, 1085.
De probatie als modaliteit
37
het misdrijf dat bewezen geacht werd, alsook binnen de in de wet vastgestelde grenzen.227 De
probatiemaatregelen mogen met andere woorden niet onevenredig zwaar zijn.228 De rechter
moet er bij het bepalen van de voorwaarden ook over waken dat hij zijn bevoegdheid niet te
buiten gaat. Hij kan zich geen bevoegdheid toe-eigenen die normaalgesproken aan een
administratieve overheid toekomt. Dit sluit niet uit dat sommige maatregelen zowel als straf of
beveiligingsmaatregel als in de vorm van een probatievoorwaarde uitgesproken kunnen
worden.229
Voorwaarden die reeds verplicht na te leven zijn door de probant op basis van de wet of een
rechterlijke uitspraak zijn niet noodzakelijk nutteloos of overbodig. In dat geval moet er steeds
opgelet worden dat de voorwaarden geen grotere of zwaardere verplichting opleggen dan in de
wet of door de rechterlijke beslissing is voorzien. Een voorbeeld van dergelijke voorwaarde is de
verplichting om de burgerlijke partij te vergoeden in de mate en de wijze waarop een voldoening
door de probant mogelijk is.230
HOOFDSTUK 2. Doelstelling
57. Het opzet van de Probatiewet is tweevoudig. Enerzijds wordt de op proefstelling, al dan
niet gekoppeld aan probatiemaatregelen, van de veroordeelde beoogd. Anderzijds gaat het om
een strafvermindering tot onder het wettelijk bepaalde minimum.231
Afdeling 1. Op proefstelling 58. Zoals hoger reeds aangehaald232 is het één van de voornaamste doelstellingen van de
Probatiewet om een uitweg te bieden voor de onevenredig nadelige gevolgen van een
227 J. ROZIE, “Over de toetsingsbevoegdheid van de strafrechter bij onredelijke straffen” in J. ROZIE, A VAN OEVELEN, S. RUTTEN, Toetsing van sancties door de rechter, Antwerpen, Intersentia, 2011, 38. 228 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 209-211. 229 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 336. 230 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 95. 231 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 20. 232 Supra 10, nr. 22.
De probatie als modaliteit
38
vrijheidsberoving. Zowel de (probatie-)opschorting als het (probatie-)uitstel komen hieraan
tegemoet.233
59. De gewone opschorting belet de openbaarmaking van de veroordeling. Het betreffende
vonnis of arrest wordt wel ingeschreven op het Strafregister234 maar zal niet vermeld worden op
het uittreksel ervan. 235 Hierdoor wordt declassering vermeden. Het gewone uitstel heeft
daarentegen zwaardere gevolgen voor de veroordeelde. De declasserende uitwerking van de
strafoplegging speelt hier wel maar door het uitstel van de strafuitvoering worden de de-
socialiserende effecten ervan toch afgewend. Deze veroordeling wordt bovendien wél op het
uittreksel van het Strafregister vermeld.236 De rechter zal moeten oordelen of het louter dreigen
met een straf zal volstaan om te verhoeden voor recidive. Bovendien moet hij de afweging
maken tussen aan de ene kant de zwaarwichtigheid van de feiten, alsook de persoonlijkheid van
de dader en aan de andere kant de nadelige effecten op de reclassering en resocialisatie die
een strafrechtelijke interventie met zich meebrengt. Er moet kortom geoordeeld worden of een
bestraffing geen overdreven maatschappelijke reactie uitmaakt. Het uitstel biedt een verder
actiemiddel als blijkt dat het afschrikkend effect van de opschorting niet voldoende groot is.237
Als het uitsluitend op de proef stellen van de veroordeelde door toekenning van opschorting of
uitstel niet volstaat, kunnen probatiemaatregelen door hun ondersteunende werking een
toegevoegde waarde bieden. De probatie is in de eerste plaats een behandelingsmethode. Zij
veronderstelt dus een actieve sociale tussenkomst.238 De probatie verschilt van de penitentiaire
behandeling door het feit dat de veroordeelde niet van zijn vrijheid beroofd wordt. Voor het
overige staan beide behandelingsmethoden in voor de reclassering van de veroordeelde. De
doeltreffendheid van de probatie schuilt in het achter de hand houden van de mogelijkheid om
233 Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opproefstelling worden ingevoerd, Parl.St. Kamer 1956-1957, nr. 598/1, 3. 234 Art. 590, 2° Sv. 235 Art. 595, 1° Sv; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 181. 236 Art. 590, 1° Sv; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 512-513. 237 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 21-22; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 341. 238 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 77.
De probatie als modaliteit
39
toch tot vrijheidsberoving over te gaan. Er moet bijgevolg een reële dreiging met een straf zijn
opdat de probatie een effectieve werking zou hebben.239
Afdeling 2. Strafmatiging
60. De tweede doelstelling van de Probatiewet is het matigen van de op te leggen straf.
Vooral het gewoon uitstel is hiervoor een nuttige techniek. Vaak wordt de geldboete in
verkeerszaken geheel of gedeeltelijk met uitstel opgelegd. Aanvankelijk was er geen herroeping
mogelijk in geval van herhaling. In 2014 werd deze problematiek verholpen door de invoering
van de mogelijkheid voor de politierechters om een opschorting of uitstel opgelegd wegens een
verkeersovertreding te herroepen indien een nieuw verkeersmisdrijf begaan werd tijdens de
proeftijd240.241
HOOFDSTUK 3. Toepassingsvoorwaarden
61. Voordat een van de vier bovengenoemde (probatie)maatregelen opgelegd kan worden,
is het noodzakelijk dat aan de toepassingsvoorwaarden voldaan is. Deze voorwaarden
verschillen op sommige vlakken naargelang het om (probatie-)opschorting of (probatie-)uitstel
gaat. Het is niet mogelijk voor de rechter om tot het opleggen van probatievoorwaarden over te
gaan als niet voldaan is aan de voorwaarden. Dit kan zelfs niet in het geval waarin hij van
mening is dat de probatie meer opportuun zou zijn dan een effectieve bestraffing.242 Toch heeft
het niet-naleven van de toepassingsvoorwaarden niet noodzakelijk de nietigheid van de gehele
uitspraak als gevolg. Voor de gewone opschorting zal de uitspraak enkel vernietigd worden
239 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 204; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 339-342. 240 Art. 28 en 29 Wet 9 maart 2014 tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 30 april 2014, 35420. 241 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 23-24; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 342. 242 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 200.
De probatie als modaliteit
40
indien de grond voor die nietigheid betrekking heeft op de veroordeling zelf. 243 Indien de
onregelmatigheid enkel verband houdt met de wettelijke voorwaarden voor de toekenning van
de opschorting, zal er geen nietigverklaring van de gehele uitspraak zijn. De beslissing waarbij
de rechter het misdrijf bewezen acht, blijft zo buiten schot244.245 Ook voor het gewoon uitstel is
de nietigheid van de volledige veroordeling geen noodzakelijk gevolg van het niet-naleven van
één van de toepassingsvoorwaarden. Er zal enkel een vernietiging zijn van de beslissing over
de opgelegde bestraffing, hieronder ook de bijdrage tot het Slachtofferfonds begrepen246, indien
de onwettigheid betrekking heeft op het uitstel. Deze opvatting werd echter niet steeds gevolgd.
Vroeger was het Hof van Cassatie van oordeel dat het uitstel een bestanddeel van de hoofdstraf
was. Zodoende zou een onwettigheid die betrekking heeft op de beslissing in verband met het
uitstel, de nietigheid van de gehele veroordeling op de strafvordering met zich
meebrengen247.248In wat volgt worden de verschillende toepassingsvoorwaarden overlopen en
toegelicht.
Afdeling 1. Schuldigverklaring 62. Feiten die niet bewezen zijn, moeten niet worden bestraft. Bijgevolg kan er enkel
opschorting verleend worden als de schuld van de betrokkene vaststaat. Zo is het vereist dat hij
schuld- en strafbekwaam is. Een jeugdige leeftijd of een internering staat deze bekwaamheid
bijvoorbeeld in de weg. De rechter is in geval van opschorting verplicht om een uitspraak te
doen over de schuld en zal de tenlastelegging dus voor bewezen verklaard moeten achten.249
Enkel de uitspraak over de straftoemeting wordt opgeschort.250
243 Cass. 16 februari 2000, P.99.1553.F, J./S. Arr.Cass. 2000, afl. 3, 439; Cass. 16 januari 2002, P.01.0948.F, J./B., Arr.Cass. 2002, afl. 1, 156. 244 Cass. 22 november 2000, AR P.00.1256.F, S., Arr.Cass. 2000, afl. 9, 1826; Cass. 7 november 2001, AR P.01.0924.F, Procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel/E., Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1876. 245 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 25. 246 Cass. 15 februari 2005, AR P.04.1658.F, Le procureur général près la Cour de Cassation/V.H., J., R., X., Arr.Cass. 2005, afl. 2, 388. 247 Cass. 11 december 1991, H., RDPC 1992, 430; Cass. 20 juni 1995, AR P.95.149.N, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen/Cochet, Arr.Cass. 1995, 647. 248 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 44. 249 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 64; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 179. 250 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 967; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 28.
De probatie als modaliteit
41
Afdeling 2. Instemming 63. De instemming van de beklaagde is vereist alvorens de opschorting uitgesproken kan
worden. 251 Uit deze instemming kan geenszins afgeleid worden dat de beklaagde de ten laste
gelegde feiten bekent. Voor het gewoon uitstel is geen instemming vereist.252
Ook voor de probatie is de voorafgaandelijke instemming van de beklaagde een noodzakelijke
voorwaarde, nadat hij werd ingelicht en gehoord.253 Dit is logisch daar de probatie enkel
succesvol kan zijn indien de veroordeelde zelf het nut van deze maatregel inziet. Om de
voorwaarden uit te voeren hangt veel af van de bereidwilligheid van de veroordeelde. Er kan
hiertoe namelijk geen rechtstreekse dwang uitgeoefend worden. Het Hof van Cassatie
oordeelde dat de verbintenis van de probant om de bepaalde probatievoorwaarden na te leven,
vereist is voor het wettelijk opleggen van de probatie. De instemming moet eveneens de wil tot
verbetering omvatten en aantonen dat de beklaagde op een actieve wijze aan zijn reclassering
zal (mee)werken.254 De volledige veroordeling wordt vernietigd indien de veroordeelde zich niet
vooraf heeft verbonden om de probatievoorwaarden in acht te nemen.255
Merk op dat de instemming mogelijks niet steeds even vrijwillig gegeven wordt. De drang van de
betrokkene om een gevangenisstraf te vermijden, kan zodanig groot zijn dat er met om het even
wat ingestemd zou worden. De houding van de rechter is hierbij cruciaal. Er moet een
251 Art. 3, lid 1 Probatiewet; Cass. 7 november 2001, AR P.01.0924.F, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel/E., Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1876; S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 63-64; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 409; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 204; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 180. 252 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 969; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 25 en 44; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 183. 253 Art. 1, §2 juncto art. 3, lid 1 en art. 8, §2 Probatiewet; R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 537; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 10 en 18; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 81. 254 R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 394; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 26. 255 Cass. 29 november 1988, AR 2309, Arr.Cass. 1988-89, 377; Cass. 31 mei 1995, AR P.94.868.F, Philippot/Elsen en Vanslambroeck, Arr.Cass. 1995, 552; Cass. 22 november 2000, AR P.00.1256.F, S., Arr.Cass. 2000, afl. 9, 1826; Cass. 7 november 2001, AR P.01.0924.F, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel/E., Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1876.
De probatie als modaliteit
42
evenwichtig dialoog tussen de rechter en de beklaagde zijn om zo tot uitvoerbare
probatievoorwaarden te komen.256
64. Uit de vereiste van de instemming van de beklaagde volgt dat het toekennen van de
opschorting of probatie niet bij verstek van de beklaagde kan gebeuren. Niettemin is het
mogelijk dat deze instemming gegeven wordt door de vertegenwoordigende advocaat.257 Dit kan
in gevallen waarin de wet de persoonlijke verschijning van de beklaagde niet oplegt of er een
wettelijke machtiging is op grond waarvan de advocaat zijn cliënt kan vertegenwoordigen. Een
persoonlijke verschijning van de beklaagde is in principe niet vereist.258 Ondanks dat het hier
niet om een wettelijke verplichting gaat, kan het in de praktijk evenwel nuttig zijn om als
advocaat toch een geschreven document te hebben dat uitgaat van de cliënt om latere
betwisting over zijn instemming via vertegenwoordiging te vermijden.259
Daarenboven blijkt de mogelijkheid tot het geven van de instemming via de
vertegenwoordigende raadsman eveneens uit een interpretatieve lezing van artikel 6.3.c van het
EVRM, gebaseerd op rechtspraak van het EHRM. De vertegenwoordiging door een advocaat
ligt luidens dat artikel in het recht van verdediging vervat.
De tekst van deze bepaling klinkt als volgt: “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld,
heeft in het bijzonder volgende rechten: (c) zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te
hebben van een raadsman naar eigen keuze, …”. In het Belgische recht wordt een onderscheid
gemaakt tussen de term ‘bijstand’ en de term ‘vertegenwoordiging’. Indien er louter sprake is
van bijstand, is de persoonlijke aanwezigheid van de beklaagde nog steeds noodzakelijk terwijl
dit bij vertegenwoordiging niet het geval is. Het EHRM260 oordeelde echter dat het begrip
‘vertegenwoordiging’ zoals bedoeld in het Belgische recht eveneens onder de notie ‘bijstand’
256 Bijlage 1, (174) 179. 257 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 84-85. 258 Cass. 4 juni 2013, AR P.12.1137.N, F.A.R.B., Pas. 2013, afl. 6-8, 1233; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 26-27; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 343-344; C. VAN DEUREN, “Schitterend door afwezigheid. Over de mogelijkheden van de afwezige beklaagde om zich te laten vertegenwoordigen door zijn raadsman” in L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, F. DERUYCK, F. VAN VOLSEM, Na rijp beraad, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 455. 259 P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T.Strafr. 2000, (205) 210. 260 EHRM, 23 november 1993, nr. 14032/88, Poitrimol/France; EHRM 22 september 1994, nr. 14861/89, Lala/Nederland; EHRM 22 september 1994, nr. 16737/90, Pelladoah/Nederland.
De probatie als modaliteit
43
valt zoals gebruikt in het EVRM. De enge Belgische interpretatie moest bijgevolg verlaten
worden.261
Over de mogelijkheid om de instemming via de raadsman te geven bestaat geen
eensgezindheid. Zo verdedigen bepaalde auteurs de strekking dat de instemming met de drie
vaste en verplicht op te leggen voorwaarden uit artikel 1, §2bis van de Probatiewet
probleemloos door de raadsman bij vertegenwoordiging gegeven kan worden. Door de opname
van deze voorwaarden in de wet zijn zij ten allen tijde voorzienbaar voor de beklaagde. De
geïndividualiseerde voorwaarden moeten echter ontstaan in samenspraak met de rechter en de
beklaagde. Bij het volgen van deze gedachtegang is de persoonlijke aanwezigheid van de
beklaagde vanzelfsprekend aangewezen. Toch lijkt het aannemelijker om de eerste zienswijze
waarbij de instemming in elk geval door de raadsman gegeven kan worden, te laten prevaleren.
Het Hof van Cassatie bevestigde dit uitgangspunt262.263
65. De instemming is niet aan bijzondere pleegvormen onderworpen. Het akkoord van de
beklaagde moet ondubbelzinnig uit de procedurebundel blijken. 264 Het acteren van de
instemming van de beklaagde in het proces-verbaal van de rechtszitting of in het vonnis of
arrest op zich, volstaat.265 Het is evenwel vereist dat de instemming afzonderlijk gegeven wordt.
Zij kan daarom niet impliciet afgeleid worden uit een instemming gegeven voor bijvoorbeeld een
opschorting. Het is aangewezen om de probatievoorwaarden concreet in te vullen zodat een
akkoord met probatievoorwaarden in het algemeen vermeden wordt. Dit is van belang om een
akkoord gegeven in eerste aanleg mee te kunnen nemen in graad van beroep. Enkel indien
dezelfde probatievoorwaarden in aanmerking genomen wordt, is dit toegelaten266.267
261 P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T.Strafr. 2000, (205) 206-207. 262 Cass. 4 juni 2013, AR P.12.1137.N, F.A.R.B., Pas. 2013, afl. 6-8, 1233. 263 C. VAN DEUREN, “Schitterend door afwezigheid. Over de mogelijkheden van de afwezige beklaagde om zich te laten vertegenwoordigen door zijn raadsman” in L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, F. DERUYCK, F. VAN VOLSEM, Na rijp beraad, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 455. 264 Cass. 4 januari 1989, RDPC 1989, 426. 265 P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T.Strafr. 2000, (205) 209; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 27; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 344. 266 Cass. 9 november 1977, Pas. 1978, I, 288. 267 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 205.
De probatie als modaliteit
44
Ten slotte moet er geen herhaling of bekrachtiging van de instemming zijn in graad van beroep
eens de instemming gegeven werd. Het feit dat de rechter in eerste aanleg geen opschorting
toestond, doet geen afbreuk aan deze regel. Indien er door in graad van beroep andere
voorwaarden in overweging genomen worden, dient de instemming wel te worden herhaald.268
Afdeling 3. Informatie- en hoorplicht
66. De informatie-en hoorplicht is van primordiaal belang om op een dienstige wijze de
instemming van de beklaagde te bekomen. Zoals eerder aangehaald269 heeft de probatie enkel
kans op slagen als de delinquent zelf ook het nut van de betrokken maatregelen inziet. Het
behoeft geen betoog dat dit inzicht enkel bekomen kan worden door de beklaagde voldoende in
te lichten.270 Vóór de wetswijziging van 22 maart 1999271 was een dergelijk dialoog tussen de
rechter en de toekomstige probant geen evidentie. Hierdoor was de kans op mislukking van de
probatie veel groter dan nu het geval is omdat de probant niet altijd de bedoeling van de
maatregelen begreep. Het dialoog draagt bij aan het individualiseren en detailleren van de
informatieplicht.272
67. Artikel 1, §2 in fine van de Probatiewet voorziet sinds 1999273 in de verplichting voor de
onderzoeks- of vonnisgerechten om “de verdachte voor de sluiting van de debatten in te lichten
over de draagwijdte van de probatiemaatregel en hem te horen in zijn opmerkingen”. Met het
laatste onderdeel van deze bepaling wordt bedoeld dat de betrokkene moet kunnen reageren op
de verschafte informatie, verheldering moet kunnen vragen aan de rechter en eventueel
elementen moet kunnen aanvoeren waardoor de voorgestelde probatievoorwaarden meer
gemoduleerd worden of door andere voorwaarden vervangen worden. 274
268 Cass. 12 november 1996, AR P.95.0950.N, De Vlieger/Van Autryve, Arr.Cass. 1996, 1038; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 27 en 83. 269 Supra 41, nr. 63. 270 Art. 1, §2 in fine Probatiewet; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 83. 271 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 272 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 206. 273 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 274 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 10-11.
De probatie als modaliteit
45
Deze verplichting speelt zowel in het geval waarin de rechter ambtshalve de probatie voorstelt,
als in het geval waarin de beklaagde zelf hierom verzoekt. 275
68. Er moeten geen vormvoorschriften in acht genomen worden met betrekking tot de
informatie- en hoorplicht. Naar analogie met de werkstraf kan besloten worden dat een
vermelding op het zittingsblad van het vervullen van deze vereiste niet noodzakelijk is276.277 In
tegenstelling tot wat geldt voor het verlenen van de instemming, is de persoonlijke verschijning
van de betrokkene wel degelijk vereist voor de correcte naleving van de informatie- en
hoorplicht.278
69. Ten slotte dient er nog een opmerking gemaakt te worden met betrekking tot de
toepasselijkheid van de informatie- en hoorplicht voor het hof van assisen. Daar artikel 3, lid 1
van de Probatiewet bepaalt dat de hoven van assisen niet de mogelijkheid hebben om de
opschorting te gelasten, is de toepasselijkheid in het kader van de opschorting duidelijk. In het
kader van het verlenen van het uitstel kan daarentegen wel twijfel rijzen. In artikel 8 van de
Probatiewet wordt het hof van assisen namelijk niet in het bijzonder uitgesloten van de
vonnisgerechten die de gelegenheid hebben om het uitstel te verlenen. Uit een letterlijke lezing
van de wettekst zou dan ook kunnen afgeleid worden dat het uitstel wel degelijk tot de
prerogatieven van het hof van assisen behoort. De gezamenlijke lezing met artikel 1, §2 van de
Probatiewet, dat bepaalt dat “de verdachte voor de sluiting van de debatten” ingelicht moet
worden, leidt echter tot een andere conclusie. In de rechtspleging voor het hof van assisen is het
zo dat de straftoemeting nog niet aan bod komt vóór de sluiting van de debatten. De debatten
worden gesloten na de verklaringen van de getuigen, het horen van de burgerlijke partij of haar
raadsman en de procureur-generaal, en tot slot na de antwoorden en replieken van de
beschuldigde, zijn raadsman en wederom de procureur-generaal en de burgerlijke partij. De
beschuldigde en zijn raadsman zullen steeds het laatste woord hebben.279 Vanzelfsprekend is
het dan ook onmogelijk om op dat moment reeds informatie aan te reiken over de mogelijke
probatievoorwaarden.
275 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 11. 276 Cass. 8 september 2004, AR P.04.0581.F, Arr.Cass. 2004, afl. 9, 1332. 277 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 345. 278 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 12. 279 Art. 320 Sv; R. DECLERCQ, “Het hof van assisen” in R. DECLERCQ, Beginselen van de strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2014, 1112.
De probatie als modaliteit
46
Ook in verdere stadia van de procedure voor het hof van assisen lijkt er geen ruimte voor de
informatie- en hoorplicht. De beslissing over de schuldvraag wordt genomen door de twaalf
juryleden, ook wel gezworenen genoemd, aan de hand van ja of neen antwoorden op de
vragen.280 Ook in de latere fase waarin enkel gediscussieerd kan worden over de straftoemeting,
mag het hof van assisen geen standpunt innemen over de draagwijdte van de
probatiemaatregel.281
Afdeling 4. Strafrechtelijke antecedenten
Onderafdeling 1. Drempels 70. Enkel occasionele of primaire delinquenten komen in aanmerking voor één van de vier
gunstmaatregelen. Van hen wordt verwacht dat zij niet met ernstige aanpassingsproblemen te
kampen zullen hebben.282 Deze gelegenheidsdelinquenten kunnen omschreven worden als
“diegene die zijn misdrijf heeft begaan, onder de verleiding van een gunstige omstandigheid,
van een vluchtige bekoring, prikkeling of aanzetting en die - eenmaal tot bezinning gekomen –
oprecht zijn misdrijf betreurt, het vast voornemen heeft van niet te hervallen en van de
schandelijke gevolgen van het misdrijf, in heel de maat van het mogelijke, te herstellen; maar
die vooral, over de vereiste verstandelijke en zedelijke krachten beschikt om bij deze
voornemens stand te houden”. 283 Voor sommigen volstaat de gewone opschorting of het
gewoon uitstel maar anderen hebben nood aan bijstand en raad. Deze laatsten worden in hun
leefmilieu immers blootgesteld aan druk, prikkels en invloed die een aanhoudende bron van
delinquentie zijn waaraan zij op eigen kracht niet kunnen weerstaan.284
Voor de opschorting en het uitstel werden verschillende drempels met betrekking tot het
strafrechtelijk verleden gesteld. Omdat de probatie een modaliteit van beide maatregelen kan
zijn, moeten ten aanzien van de probatie dezelfde toepassingsvoorwaarden als voor de
opschorting en het uitstel in acht genomen worden. Voor de autonome probatiestraf vormen de
gerechtelijke antecedenten geen obstakel voor de toepasbaarheid.285
280 R. DECLERCQ, “Het hof van assisen” in R. DECLERCQ, Beginselen van de strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2014, 1113. 281 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 11-12. 282 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 28. 283 J. DAUTRICOURT, “De Techniek en de Aanwijzing van de Belgische Probatie”, RW 1965-66, (1377) 1379. 284 J. DAUTRICOURT, “De Techniek en de Aanwijzing van de Belgische Probatie”, RW 1965-66, (1377) 1379. 285 Infra 103, nr. 154.
De probatie als modaliteit
47
71. De (probatie-)opschorting kan enkel toegekend worden aan beklaagden die nog niet
veroordeeld werden tot “een criminele straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes
maanden of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig
artikel 99bis van het Strafwetboek”.286 Vóór 14 oktober 1995287 lag deze grens op amper één
maand. Vanaf die datum kwam een hoofdgevangenisstraf van twee maanden reeds in
aanmerking voor opschorting. Sinds 10 april 2000 288 geldt de huidige drempel van zes
maanden.
Voor rechtspersonen wordt die grens bepaald op “twaalfduizend euro in plaats van zes
maanden”289.290
72. Het probatie-uitstel is mogelijk voor beklaagden die tot op heden niet veroordeeld werden
tot “een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar of tot een
gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het
Strafwetboek”.291 Tot voor kort lag de drempel hier op twaalf maanden. Na de inwerkingtreding
van de Potpourri II-wet292 op 29 februari 2016 werd de grens door artikel 37 van die wet
verhoogd tot drie jaar. Rechtspersonen komen in aanmerking voor uitstel indien zij nog niet
veroordeeld werden tot een geldboete van 72.000 euro in plaats van drie jaar
gevangenisstraf293.294 Dit regime is gunstiger dan voorheen daar het probatie-uitstel nu ook
mogelijk is, zelfs met veroordelingen tot drie jaar gevangenisstraf. Dit is een beduidend
zwaardere veroordeling dan de eerder geldende duur van twaalf maanden. De algemene regel
286 Art. 3, lid 1 Probatiewet; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 204. 287 Art. 3 Wet van 10 februari 1994 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 27 april 1994, 11197. 288 Art. 6 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 289 Art. 18bis Probatiewet. 290 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 199; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 29. 291 Art. 8, §1, lid 1 Probatiewet. 292 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 12130. 293 Art. 18bis Probatiewet. 294 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 199.
De probatie als modaliteit
48
stelt dat een lichtere straf, maar geen zwaardere straf, retroactief opgelegd mag worden.295
Deze mildere bepaling met betrekking tot het probatie-uitstel kan zodoende retroactief toegepast
worden op feiten die gepleegd werden vóór de inwerkingtreding van de Potpourri II-wet.296
Voor het gewoon uitstel is de drempel nog steeds bepaald op twaalf maanden.297 Merk op dat
een duur van twaalf maanden verschilt van de duur van één jaar. Een periode van twaalf
maanden is vijf dagen korter dan een periode van één jaar. Twaalf maanden is 360 dagen (30298
maal 12) en één jaar is 365 dagen. Om die reden is het cruciaal voor rechters om zorgvuldig om
te springen met de opgelegde straffen. Door een straf van één jaar wordt de mogelijkheid van
het gewoon uitstel namelijk volledig ontnomen. Het Grondwettelijk Hof299 besloot dat hierin geen
schending van het gelijkheidsbeginsel gevonden kon worden.
Ook voor rechtspersonen werd een onderscheiden drempel voorzien, meer bepaald mogen zij
niet veroordeeld zijn tot een geldboeten van 24.000euro300.301
73. Bij de bepaling of de beklaagde onder deze drempels valt mag enkel de hoofdstraf in
acht genomen worden. Het moet steeds om een gevangenisstraf gaan waarbij het niet
noodzakelijk is dat de gevangenisstraf effectief opgelegd werd. Zelfs in het geval waarin de
uitvoering van de straf onmogelijk werd door verjaring, moet de veroordeling wel nog in
aanmerking genomen worden. Indien er reeds verschillende veroordelingen waren, worden zij
niet opgeteld. Elke veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf moet bijgevolg apart in rekening
gebracht worden. Het is bovendien irrelevant welke periode verlopen is sinds de eerste
veroordeling.302
295 Art. 7 EVRM; Art. 15 BUPO; Art. 2 Sw; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 34; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 22. 296 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 111. 297 Art. 8, §1, lid 2 Probatiewet. 298 Art. 25 in fine Sw. 299 Arbitragehof 14 januari 2008, nr. 2/98, RW 1998-99, 190. 300 Art. 18bis Probatiewet. 301 Cass. 9 december 2014, AR P14.0537.N, C.A.D., T.Strafr. 2015, 78;. B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 110-111. 302 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 29 en 45; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 347.
De probatie als modaliteit
49
74. Over het moment waarop het strafrechtelijk verleden beoordeeld moet worden, bestaat
geen eensgezindheid. Bij de letterlijke lezing van de wet is het tijdstip van de beslissing over de
nieuwe feiten doorslaggevend. De klassieke lezing bepaalt daarentegen dat het tijdstip van de
nieuwe feiten zelf bepalend is. In dit laatste geval is het moment waarop de beslissing over die
nieuwe feiten genomen wordt irrelevant. Het Hof van Cassatie303 sluit zich aan bij de klassieke
lezing terwijl het Grondwettelijk Hof304 eerder in de richting van de letterlijke lezing oordeelt.305
Dit probleem stelt zich enkel als de vervolging en de beoordeling van verscheidene feiten in een
andere chronologische volgorde gebeurt dan de volgorde waarin de feiten zich voordeden.
Voor beide strekkingen bestaan pro en contra argumenten. Zo betoogt het Grondwettelijk Hof
dat afbreuk kan gedaan worden aan de doelstelling van de wetgever om personen met een
zwaar gerechtelijk verleden niet te laten genieten van de gunst van het uitstel. Dit is het geval
indien de rechter veroordelingen voor andere feiten niet in rekening kan brengen door het
loutere feit dat deze veroordeling dagtekent van na de feiten die hij moet beoordelen. Het
vermoeden van onschuld zou daarentegen geschonden worden indien gepleegde feiten zonder
veroordeling waarbij de schuld een vaststaand karakter verkrijgt, kunnen meespelen in de
afweging voor het al dan niet toekennen van de gunstmaatregel. Artikel 8 van de Probatiewet
verlangt niet dat de eerder opgelegde straf effectief was. Deze vaststelling pleit dan weer in het
voordeel van de visie van het Hof van Cassatie.306 Door de bevoegdheidsverdeling tussen het
Hof van Cassatie, dat instaat voor de interpretatie van de wet, en het Grondwettelijk Hof, dat
instaat voor de grondwettigheid ervan, is het wel mogelijk dat beide arresten naast elkaar blijven
bestaan. Omdat het Grondwettelijk Hof enkel beoordeelt of wetten in overeenstemming zijn met
de Grondwet, bevestigt het arrest van 28 oktober 2010 enkel de conformiteit van artikel 8 van de
Probatiewet met de Grondwet. Dit sluit niet uit dat er naast de in het arrest vervatte interpretatie
nog andere grondwettelijk aanvaardbare interpretaties bestaan. Als de grondwettige interpretatie
slechts zijdelings in de motieven opgenomen wordt zoals hier het geval is, in plaats van in het
dispositief, worden andere interpretaties niet uitgesloten. 307 Beide strekkingen kunnen dus
toegepast worden in de praktijk, al lijkt het dat de interpretatie van het Hof van Cassatie meer
303 Cass. 13 oktober 2010, AR P.10.1208.F, NC 2011, afl. 1, 61; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 111. 304 GwH 28 oktober 2010, nr. 125/2010, A.GrwH 2010, afl. 4, 1937. 305 F. VAN VOLSEM, “Het tijdstip waarop aan de antecedentenvereisten voor opschorting of uitstel voldaan moet zijn”, NC 2011, (51) 52-53. 306 P. HOET, “Wanneer wordt men uitgesloten van de gunst van het uitstel van straf?”, RABG 2011, (611) 612 en 617. 307 K. VANDORMAEL, Het Grondwettelijke Hof: rechter of regelgever. Analyse van de draagwijdte van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, Gent, Larcier, 2015, 49.
De probatie als modaliteit
50
gevolgd zal worden.308 Mijns inziens lijkt het al te voorbarig om de gunstmaatregelen reeds te
blokkeren bij het plegen van nieuwe feiten. Het vermoeden van onschuld is zodanig
fundamenteel dat hier moeilijk aan voorbijgegaan kan worden. Bovendien kan bezwaarlijk een
voorspelling gemaakt worden met de betrekking tot de straf die voor de nieuwe feiten opgelegd
zal worden. In sommige gevallen zou deze straf zelfs nog onder de drempels kunnen blijven.
Zonder een definitieve veroordeling lijkt het mij prematuur om te oordelen over de mogelijke
toepassing van de gunstmaatregelen.
75. Artikel 9 van de Drugswet309 bepaalt sinds 2003310 dat bovengenoemde drempels uit
artikel 3 en 8 van de Probatiewet niet van toepassing zijn op bepaalde drugsmisdrijven louter
gepleegd met het oog op eigen gebruik. Ook de voorbereidende handelingen gesteld met het
oog op aanmaak, verkoop, levering of illegale verschaffing van de bedoelde stoffen, of met het
oog op de verbouw van planten waaruit deze stoffen kunnen worden onttrokken, vallen sinds
2014311 onder deze uitzonderingsbepaling. De ratio van deze bepaling is dat druggebruikers
eerder slachtoffers zijn dan daders. In dergelijke gevallen is een behandeling van de verslaafde
meer aangewezen dan een effectieve gevangenisstraf.312 Bovendien bepaalt het Enkelvoudig
Verdrag van New York inzake verdovende middelen313 dat deze personen een behandeling,
opvoeding, nabehandeling, revalidatie en wederaanpassing moeten krijgen.314
Bijgevolg vallen misdrijven gepleegd met het oog op winst niet onder deze regeling. In het geval
waarin de verzwarende omstandigheden uit art. 2bis, §2, b), §3 en §4 van de Drugswet van
toepassing zijn, vervalt de mogelijkheid van de rechter om buiten de drempels om toch
308 P. SCHOLLEN, “Het strafverleden als obstakel voor het bekomen van een uitstel van tenuitvoerlegging van een nieuwe straf: een kwestie van grondwettigheid of van interpretatie?”, Ad Rem 2011, afl. 3, (84) 85-86. 309 Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921, 1834. 310 Art. 14 Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, BS 2 juni 2003, 29917. 311 Art. 6 Wet van 7 februari 2014 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 10 maart 2014, 20376. 312 J. DANGREAU, A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, (482) 487. 313 Art. 36, §1, b) Enkelvoudig Verdrag van New York inzake verdovende middelen van 30 maart 1961, United Nations Treaty Series, vol. 520, 151. 314 W. MAHIEU, “Drugs: opschorting, uitstel en probatie” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE (eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2004, afl. 45, 22.
De probatie als modaliteit
51
toepassing de maken van de maatregelen. Hieronder vallen onder meer de misdrijven die een
ongeneeslijke ziekte tot gevolg hebben of gepleegd zijn op de persoon van een minderjarige.315
Dit verschil in behandeling werd niet als discriminerend aangemerkt door het toenmalige
Arbitragehof.316
Onderafdeling 2. Eigenschappen van de in aanmerking te nemen beslissing 76. De in aanmerking te nemen beslissing dient over enkele eigenschappen te beschikken.
Het is vanzelfsprekend dat die beslissing nog moet bestaan. Indien zij teniet gedaan werd door
uitwissing, herstel in eer en rechten of amnestie kan er geen rekening meer mee gehouden
worden. Er dient opgemerkt te worden dat de veroordeling wel blijft bestaan bij kwijtschelding
door genade.317
Het is voor betwisting vatbaar of de veroordeling reeds in kracht van gewijsde moet getreden
zijn op het moment van de feiten waarvoor de beklaagde wordt vervolgd.318
77. Op grond van artikel 99bis van het Strafwetboek worden veroordelingen uitgesproken
door strafgerechten van andere lidstaten in de Europese Unie onder dezelfde voorwaarden in
aanmerking genomen als de veroordelingen uitgesproken door Belgische strafgerechten. Deze
veroordelingen moeten bovendien gelijkwaardige rechtsgevolgen hebben als de Belgische. Dit
houdt niet in dat de behandeling volledig gelijk moet zijn. De strafrechter mag de buitenlandse
beslissing niet doorkruisen, intrekken of herzien. Merk op dat de retroactieve toepassing van
een zwaardere strafwet verboden is.319 Bijgevolg kan de Belgische rechter enkel buitenlandse
veroordelingen in rekening brengen in procedures voor feiten begaan na 24 mei 2014. Dit is de
315 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 968; F. VANDER LAENEN, F. DHONT, “Zalven en slaan. Een eerste analyse van de nieuwe drugwetgeving”, T.Strafr. 2003, 244-245; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 510-511; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 30-32 en 46; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 347. 316 Arbitragehof 21 december 2005, nr. 197/2005, BS 13 februari 2006, 7633. 317 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 33 en 47. 318 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 33-34 en 47-49. 319 Supra 47, nr. 72.
De probatie als modaliteit
52
datum van inwerkingtreding van de wet van 25 april 2014320 die bovengenoemde regel invoerde
in artikel 99bis van het Strafwetboek.321
78. Als sluitend bewijs van de eerdere rechterlijke beslissing wordt enkel rekening gehouden
met een officieel afschrift of uittreksel van die beslissing. 322 De door het Strafregister
meegedeelde gegevens zijn krachtens artikel 600 van het Wetboek van Strafvordering geen
voldoende bewijs van de rechterlijke beslissing waarop zij betrekking hebben.323 Deze opvatting
behoort eveneens tot de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie.324 Het Hof oordeelde
bovendien dat een onderzoek van de vereiste feitelijke gegevens noodzakelijk is voor het
onderzoek naar het gerechtelijk verleden van de beklaagde.325 In de praktijk zal de beoordeling
van het al dan niet voldoen aan de hierboven beschreven drempels met betrekking tot de
strafrechtelijke antecedenten toch vaak gebeuren op basis van het inlichtingenbulletin of een
uittreksel uit het Strafregister. 326
Afdeling 5. Objectieve zwaarwichtigheid van het misdrijf 79. De objectieve zwaarwichtigheid van de te beoordelen feiten is een tweede drempel die in
acht moet genomen worden voor de bepaling of toepassing kan gemaakt worden van de
(probatie-)opschorting en het (probatie-)uitstel.
80. De opschorting is enkel mogelijk voor feiten die “niet strafbaar zijn met een correctionele
gevangenisstraf van meer dan twintig jaar, en het niet van die aard schijnen te zijn dat het
gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele
320 Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 14 mei 2014, 39045. 321 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 36 en 50; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 349; C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 9-10 en 13. 322 Cass. 25 februari 1998, AR P.97.1439.F, Geerinckx, Arr.Cass. 1998, 245. 323 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 349. 324 Cass. 27 januari 1958, Pas. 1958, I., 567; Cass. 22 februari 1960, Pas. 1960, I., 724.; Cass. 9 juni 1964, Pas. 1964, I, 1083. 325 Cass. 19 oktober 2005, AR P.05.1041.F, Arr.Cass. 2005, afl. 10, 1978; Cass. 14 februari 2007, AR P.06.1473.F, Le procureur du Roi à Charleroi/C.D., A., G., Arr.Cass. 2007, afl. 2, 375. 326 F. VAN VOLSEM, “Het tijdstip waarop aan de antecedentenvereisten voor opschorting of uitstel voldaan moet zijn”, NC 2011, (51) 55.
De probatie als modaliteit
53
gevangenisstraf”. 327 De feiten moeten eveneens bewezen verklaard zijn. Voorheen lag de
drempel opmerkelijk hoger: in 1964 ging het om twee jaar correctionele gevangenisstraf. Deze
drempel werd vervolgens in 1994 verlaagd naar vijf jaar.328 Door de invoering van de Potpourri
II-wet nam deze evolutie een (voorlopig) einde en ligt de grens sinds kort op twintig jaar
correctionele gevangenisstraf. Deze laatste wijziging kadert binnen de veralgemening van de
correctionalisering.329 De ratio van deze verandering is dat het niet passend geacht wordt dat de
zwaarste misdaden nog voor opschorting in aanmerking zouden komen.330
Uit deze bepaling kan afgeleid worden dat de opschorting niet mogelijk is voor criminele straffen
en dus niet door het hof van assisen toegestaan kan worden.331 Meer specifiek is het hof van
assisen zelfs niet bevoegd om de opschorting toe te staan ook al zou zij slechts tot een
correctionele straf besluiten.332
Voor rechtspersonen mag het misdrijf niet van die aard zijn dat het gestraft moet worden met
een geldboete van 120.000 euro opdat zij in aanmerking kan komen voor de opschorting.333
Bij eventuele herroeping van de opschortingsmaatregel kan bovendien géén hogere straf dan
vijf jaar correctionele gevangenisstraf in concreto meer opgelegd worden.334
Als de door de rechter in overweging genomen hoofdstraf geen gevangenisstraf is maar
bijvoorbeeld een werkstraf of probatiestraf, ken er geen enkel bezwaar gemaakt worden met
betrekking tot de zwaarte van de straf om de opschorting toe te staan. Ook bij misdrijven die
enkel met een geldboete gesanctioneerd kunnen worden, kan de opschorting probleemloos
toegepast worden.335
327 Art. 3, lid 1 Probatiewet; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 204. 328 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 37. 329 Supra 25, nr. 42. 330 J. ROZIE, “Hof van assisen en correctionalisering na Potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever?”, NC 2016, (91) 107. 331 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 64; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 506; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 19. 332 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 37-38. 333 Art. 18bis Probatiewet. 334 Art. 13, §4, lid 1 Probatiewet; P. HOET, “De vordering tot herroeping van de probatie-opschorting of het probatie-uitstel wegens niet-nakoming van de probatie, NC 2013, 256. 335 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B.
De probatie als modaliteit
54
81. Het geheel of gedeeltelijk uitstel is mogelijk indien er niet veroordeeld wordt tot één of
meer hoofdvrijheidsstraffen van meer dan vijf jaar gevangenis. Bovendien is het uitstel nooit
mogelijk in geval van een straf van verbeurdverklaring, een werkstraf of een vervangende
straf.336 Ook deze grens lag oorspronkelijk niet op vijf jaar. Vóór de wetswijziging van 1994 lag
zij op drie jaar. Voor de correcte toepassing van deze drempel mogen de verschillende straffen
niet opgeteld worden. De beperking geldt voor elke gevangenisstraf afzonderlijk.
Ten slotte is het uitstel van criminele straffen van minder dan vijf jaar, in tegenstelling tot wat
geldt voor de opschorting, wel mogelijk337.338
Voor rechtspersonen wordt de drempel bepaald op “honderdtwintigduizend euro in plaats van
vijf jaar”339.340
Afdeling 6. Proeftermijn 82. De duur van de proeftermijn moet bepaald worden in de beslissing waarbij de
opschorting of het uitstel toegekend wordt. De strafrechter kan bij het stipuleren van deze
proeftijd onder meer rekening houden met de periode die hij nodig acht voor de reclassering van
de beklaagde. De proeftijd mag niet te lang zijn om een ontmoedigende werking te
voorkomen.341
Voor beide maatregelen bedraagt de minimumduur één jaar en de maximumduur vijf jaar, te
rekenen vanaf de datum van het vonnis of arrest.342 Voor geldstraffen en gevangenisstraffen van
VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 350. 336 Art. 8, lid 1 Probatiewet; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 207. 337 Cass. 10 februari 2010, AR P.09.1746.F, V.G., Le procureur général près la Cour d’appel de Mons/S.H., V.G., e.a., JT 2010, 239. 338 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 351. 339 Art. 18bis Probatiewet. 340 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 200; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 64. 341 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 202. 342 Art. 3, lid 4 en art. 8, lid 3 Probatiewet; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 408-409; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 512; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 204 en 207; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union,
De probatie als modaliteit
55
minder dan zes maanden mag de duur van het uitstel niet meer dan drie jaar bedragen. Deze
regeling gold aanvankelijk ook voor de werkstraf maar dit veranderde door invoering van de
Potpourri II-wet.343
De gehele opgelegde gevangenisstraf, en niet enkel het uitgestelde deel, dient in rekening
gebracht te worden om de maximale duur te bepalen.344
83. De duur van de proeftijd komt niet altijd overeen met de werkelijk tijd die nodig is voor de
uitvoering van de probatievoorwaarden. Zij kan te lang of te kort zijn. In het eerste geval heeft de
probatiecommissie de mogelijkheid om de probatie op te schorten. 345 Hierdoor wordt de
bevoegde justitieassistent van haar taak ontheven en wordt verdere belasting zo vermeden. Het
voorgaande wil niet zeggen dat de probant niet meer op proef gesteld zou zijn. De opschorting
of het uitstel kan nog steeds herroepen worden. De tweede situatie zal meer complex zijn en
doet zich vooral voor als de probant zijn probatievoorwaarden niet (volledig) heeft nageleefd.346
De proeftijd kan niet verlengd worden wegens gebrek aan wettelijke grondslag. De verlenging
zou nochtans nuttig zijn om zo toch nog de mogelijkheid te bieden aan de delinquent om de
(eventueel bijgewerkte) voorwaarden uit te voeren. Indien een vordering tot herroeping ingesteld
wordt wegens het niet-naleven van de voorwaarden347, is de rechter niet verplicht te herroepen.
Hij kan dan beslissen om andere voorwaarden op te leggen of bepaalde van de oorspronkelijk
opgelegde voorwaarden te schrappen.348 Op die manier kan mogelijks toch nog besloten
worden tot een op voldoende wijze naleving van de voorwaarden en een succesvolle re-
integratie.349
84. Opmerkelijk is dat de datum waarop een vonnis of arrest in kracht van gewijsde treedt
niet het moment is waarop de proeftermijn aanvangt. De regel dat het startpunt van de proeftijd
samenvalt met de datum van het vonnis of arrest, bestond al in de Wet Lejeune van 1888 die
Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 9-10 en 18; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 38 en 65; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 183. 343 Art. 8, lid 4 Probatiewet; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 512. 344 Cass. 5 maart 2002, AR P.00.1222.N, V./G., Arr.Cass. 2002, afl. 3, 687. 345 Art. 12 Probatiewet. 346 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 202. 347 Infra 81, nr. 124 e.v. 348 Infra 85, nr. 130. 349 P. HOET, “Verwijtbare niet-nakoming van probatie”, T.Strafr. 2013, (120) 123.
De probatie als modaliteit
56
onder meer over de voorwaardelijke veroordeling gaat. Dit was de voorloper van het huidige
uitstel van tenuitvoerlegging. In 1914 nuanceerde het Hof van Cassatie350 deze bepaling door te
stellen dat als op een ontvankelijke wijze hoger beroep aangetekend wordt tegen een
voorwaardelijke veroordeling, de proeftijd van start gaat op de datum van het arrest over het
aangetekende beroep. Deze regel wordt ook toegepast indien er enkel een bevestiging was van
de beslissing van de eerste rechter. Later oordeelde het Hof van Cassatie351 in diezelfde lijn
door te bepalen dat de rechters die in graad van beroep enkel de opgelegde straf bevestigen en
toch bepalen dat de proeftijd zal ingaan op de datum van hun arrest, de proeftijd niet verlengen
en bijgevolg de straf evenmin verzwaren. De proeftijd neemt wel een aanvang op de datum van
de beslissing van de eerste rechter in de gevallen waarin geen beroep aangetekend wordt of het
beroep onontvankelijk was. Deze zienswijze werd recent nog bevestigd door het Hof van
Cassatie.352 Het Hof bepaalde dat de proeftijd ingaat op de datum van een bestreden vonnis of
arrest indien het (cassatie)beroep wordt verworpen.353
In het geval waarin een uitspraak vernietigd wordt, moet een onderscheid gemaakt worden
tussen de situatie waarin de vernietiging in het bijzonder betrekking heeft op de straf met uitstel
en de situatie waarin dat niet het geval is. De eerste hypothese behoeft weinig uitleg. De straf
zal zonder uitstel blijven bestaan aangezien het uitstel op zich onwettig werd bevonden.354
Indien er een nieuwe beslissing zal genomen worden omtrent de straf die opnieuw een uitstel
bevat, zal de proeftermijn in dat geval vanzelfsprekend starten op de datum van die nieuwe
beslissing.
De tweede hypothese is minder eenvoudig. In het algemeen wordt aangenomen dat een
vernietigingsarrest enkel de toestand van voorheen herstelt binnen de perken van de
vernietiging. De proeftermijn blijft dus aanvang nemen op het moment van de oorspronkelijke
beslissing als de hervorming gedaan door de nieuwe beslissing geen betrekking heeft op de
straf. Dit is bijvoorbeeld het geval als enkel de burgerlijke vordering en niet de strafvordering,
geraakt wordt door de vernietiging. Heeft de vernietiging toch betrekking op de straftoemeting,
dan zal de feitenrechter in principe opnieuw moeten oordelen over de gehele bestraffing. De
350 Cass. 15 juni 1914, Pas. 1915-16, I, 2. 351 Cass. 18 oktober 1977, Pas. 1978, 209. 352 Cass. 8 juni 2010, AR P.10.0561.N, J.C.K.J., Pas. 2010, afl. 6-8, 1777. 353 J. VANDEUREN, “Aanvang van de proeftijd: behoefte aan duidelijkheid”, RW 2010-11, (1723) 1723-1723. 354 Cass. 14 juni 1989, AR 6135, Belgische Staat/Mawet, Arr.Cass. 1988-89, 1230; Cass. 11 oktober 1989, AR 6540, Belgische Staat/Sikier, Arr.Cass. 1989-90, 191.
De probatie als modaliteit
57
proeftijd zal in dat geval ingaan op het moment van de nieuwe beslissing in de veronderstelling
dat er opnieuw een straf met uitstel opgelegd wordt.
Deze laatste regeling kan niet altijd onverkort toegepast worden. Er moet namelijk steeds binnen
de perken van de vernietiging gebleven worden. Als voorbeeld in dit kader kan de situatie
aangehaald worden waarin de vernietiging enkel op de bijkomende straf slaat terwijl het uitstel
enkel voor de hoofdstraf toegekend werd. In geval van dergelijke gedeeltelijke vernietiging zal
de proeftermijn voor de hoofdstraf nog steeds beginnen op de datum van de oorspronkelijke
beslissing.355
Afdeling 7. Rechterlijke beslissing 85. Enkel beslissingen van de rechterlijke macht, meer specifiek van strafrechters, kunnen in
aanmerking genomen worden. Administratieve geldboetes en tuchtsancties kunnen niet
opgeschort of uitgesteld worden op grond van de Probatiewet. Ook niet indien het strafrechtelijk
karakter van deze sancties zou vaststaan.356
86. Artikel 5 van de Probatiewet regelt de behandeling van het verzoek tot opschorting. In de
regel worden deze verzoeken in openbare terechtzitting door de vonnisgerechten behandeld. In
sommige gevallen zou de openbaarheid van het debat toch de declassering van de beklaagde
in het gedrang kunnen brengen.357 Een oplossing voor dit probleem werd geboden door §2 van
datzelfde artikel. Op schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie of op schriftelijk verzoek
van de beklaagde kan er in de raadkamer kennis genomen worden van het verzoek tot
opschorting. Deze behandeling in de raadkamer is enkel mogelijk als de reclassering van de
beklaagde in gevaar zou gebracht worden door de openbaarheid van de debatten.358 De
rechterlijke beslissing die de opschorting toekent, wordt in beide gevallen in openbare
rechtszitting uitgesproken.359
355 J. VANDEUREN, “Aanvang van de proeftijd: behoefte aan duidelijkheid”, RW 2010-11, (1723) 1723-1724. 356 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 39. 357 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 526; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 180. 358 Art. 3, lid 2 Probatiewet; C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 972. 359 Art. 149 Gw; Art. 6, lid 1 Probatiewet; S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 64.
De probatie als modaliteit
58
De raadkamer is een onderzoeksgerecht en geen vonnisgerecht. Het gegeven dat de
opschorting, in tegenstelling tot het uitstel360, niet enkel voor de vonnisgerechten kan toegestaan
worden, vormt een uitzondering op het algemeen principe dat de onderzoeksgerechten geen
uitspraak doen over de grond van de zaak.361
87. In tegenstelling tot wat geldt voor de opschorting, kan het uitstel enkel door de
vonnisgerechten verleend worden.362 Hieronder worden ook de politierechtbank en het hof van
assisen begrepen363.364
88. Niet alle straffen komen in aanmerking voor uitstel. Tot voor kort werd echter wel
aangenomen dat, in de regel, alle straffen konden uitgesteld worden. Hieronder werden
gevangenisstraffen, werkstraffen, straffen van elektronisch toezicht, geldboeten maar ook
bijkomende straffen begrepen. Thans is het voor de werkstraf, sinds de invoering van de
Potpourri II-wet, niet meer mogelijk om uitstel te verlenen. Samengevat kunnen de werkstraf, de
verbeurdverklaring 365 en de autonome probatie op heden niet uitgesteld worden. Ook
vervangende straffen zijn niet vatbaar voor uitstel. Deze wijziging vormt een verstrenging van de
strafwet. Hierdoor is het niet mogelijk om deze regelen retroactief toe te passen366.367
Daartegenover staat dat tal van bijkomende veroordelingen het karakter van een straf
verkrijgen368 en zo wel uitstel mogelijk is. Indien deze maatregelen als veiligheidsmaatregel
opgelegd worden is evenwel geen uitstel mogelijk.
Voor beveiligings- of politiemaatregelen, herstelmaatregelen en civielrechtelijke gevolgen is het
uitstel niet mogelijk.369
360 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 65. 361 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 506. 362 Art. 8, §1 Probatiewet; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 183. 363 Supra 45, nr. 69. 364 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 353. 365 Art. 52 Wet van 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken, BS 8 april 2014, 29894. 366 Supra 47, nr. 72. 367 Naar analogie: Cass. 13 mei 2015, AR P.15.0217.F, N.G., T.Strafr. 2015, 250; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 115-116. 368 Art. 7 en 7bis Sw.
De probatie als modaliteit
59
Afdeling 8. Geheel of gedeeltelijk opschorten of uitstellen en samenloop 89. De opschorting wordt telkens uitgesproken voor het geheel van de misdrijven waarvoor
de beklaagde schuldig bevonden werd. Enkel in het geval van meerdaadse samenloop kan er
twijfel ontstaan. Bij eendaadse samenloop is daarentegen geen enkele discussie mogelijk.370
Er is sprake van samenloop als er zich meerdere misdrijven voordoen die elk afzonderlijk
strafbaar zijn. Eendaadse samenloop bestaat als eenzelfde feit verschillende strafbare feiten
uitmaakt en het dus om een samenloop van strafbaarstellingen gaat.371 Deze verscheidene
strafbare feiten zullen onder meer dan één strafbepaling vallen. De meerdaadse of materiële
samenloop wordt omschreven als de situatie waarin “een persoon schuldig bevonden wordt aan
verscheidene strafbare feiten die ieder het gevolg zijn van een feit en omtrent geen ervan een
definitieve veroordeling is uitgesproken”. 372 Het gaat hier met andere woorden om een
samenloop van misdrijven en niet van strafbaarstellingen, zoals bij eendaadse samenloop het
geval is.373
Theoretisch zou het mogelijk zijn om bij meerdaadse samenloop de opschorting toe te staan
voor een deel van de feiten terwijl een straf uitgesproken wordt voor het andere deel ervan.
Vanzelfsprekend is die hypothese uitgesloten als één misdrijf gezien wordt in toepassing van
artikel 65, lid 1 van het Strafwetboek. Aanwending van deze redenering in de praktijk zou
contradictorisch zijn en ervoor zorgen dat het beoogde doel van de opschorting mislopen wordt.
Kenmerkend voor de opschorting is meer bepaald het ontbreken van een uitspraak met
betrekking tot de straf. Als er deels wel en deels geen straf uitgesproken is, wordt aan dit
element voorbijgegaan.
Bij de opschorting wordt de straftoemeting, waarop de leerstukken van de herhaling en
samenloop betrekking hebben, opgeschort. Om die reden is artikel 65, lid 2 van het
Strafwetboek evenmin van toepassing op de opschorting. Daar dit artikel uitdrukkelijk bepaalt
dat rekening moet gehouden worden met “de reeds uitgesproken straffen”, moet een eerder
369 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 55; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 356-358. 370 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 13. 371 Art. 65 Sw. 372 H. FRANSEN, “Samenloop van misdrijven”, X., Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2001, S 10/2-5. 373 A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 192; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 168.
De probatie als modaliteit
60
uitgesproken opschorting niet in rekening gebracht worden.374 Een eerder opgelegde straf staat
wel in de weg van de toepassing van de opschorting op nieuwe feiten. De opschorting is met
anders gezegd steeds volledig ten aanzien van alle misdrijven die aan de rechter voorgelegd
worden.375
90. Het uitstel is, in tegenstelling tot de opschorting, mogelijk voor slechts een deel van de
bestraffing en moet dus niet noodzakelijk betrekking hebben op het geheel van de straffen.376
Soms voorziet de wet zelf in een gedeeltelijk uitstel zoals bijvoorbeeld artikel 41 van de
Wegverkeerswet377.
HOOFDSTUK 4. Persoon en levenssituatie van de beklaagde
91. Zoals eerder aangehaald 378 is het van belang dat de beklaagde het nut van de
opgelegde probatiemaatregelen inziet opdat zij succesvol zouden zijn. Ook het al dan niet
verhelpen van het probleem dat aan de grondslag van de delictuele situatie ligt, hangt af van de
aangepastheid van de maatregelen aan de persoon van de beklaagde en aan zijn economische,
sociale en familiale leefsituatie.
Het streven naar een meer individuele aanpak, een van de drijfveren achter de probatie, wordt
gerealiseerd door inzicht in het milieu en de persoonlijkheid van de beklaagde. De strafrechter
heeft verscheidene hulpmiddelen om zich te informeren en het nodige inzicht te verwerven
zodat hij geschikte maatregelen kan bepalen. In de eerste plaats wordt gestart met de informatie
over de gerechtelijke antecedenten van de beklaagde. Dit volstaat op zich niet om zich een
afdoende beeld van de beklaagde te vormen. Vervolgens biedt de Probatiewet de mogelijkheid
tot een maatschappelijke enquête379 of een beknopt voorlichtingsverslag380 waarover verder
374 Cass. 6 november 2007, AR P.07.1056.N, G.I.B.S./J.G., Pas. 2007, 1951; Cass. 25 november 2008, AR P.08.1108.N, G.L., Pas. 2008, 2666. 375 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 13-14; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 354. 376 S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 65; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 508; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 13 en 61; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 182. 377 Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 27 maart 1968, 3146. 378 Supra 41, nr. 63. 379 Art. 2, §2 Probatiewet. 380 Art. 2, §1 Probatiewet.
De probatie als modaliteit
61
meer.381 Het is ook mogelijk dat de beklaagde om bepaalde onderzoeksmaatregelen verzoekt of
dat de rechter deze maatregelen ambtshalve oplegt. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan een
gespecialiseerd psychologisch of psychiatrisch onderzoek. Deze hulpmiddelen zijn een
mogelijkheid, maar geen verplichting voor de strafrechter.382
Het is niet de bedoeling om met deze onderzoeksmaatregelen een onderzoek te voeren naar de
schuld van de beklaagde met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten. 383
Afdeling 1. Gelijkvormig verklaard afschrift 92. Artikel 17 van de Probatiewet voorziet in de behoefte aan informatie over de gerechtelijke
antecedenten van de beklaagde. Op grond van dit artikel wordt een gelijkvormig verklaard
afschrift van voorafgaande beslissingen van opschorting of uitstel aan het dossier toegevoegd.
Ook het verslag van de probatiecommissie over het gedrag van de op probatie gestelde persoon
wordt bij dit dossier gevoegd indien de beklaagde reeds eerder aan probatiemaatregelen
onderworpen werd. Zo de herroeping van de (probatie-)opschorting of het (probatie-)uitstel
gevorderd wordt, zullen de processtukken met betrekking tot de misdrijven die tot deze
maatregelen aanleiding gaven, automatisch aan het dossier van de nieuwe vervolging
toegevoegd worden. Als er geen sprake is van herroeping kunnen deze stukken nog steeds op
verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie, en dus niet als automatisme, aan het
dossier worden toegevoegd.384
Afdeling 2. Maatschappelijke enquête 93. Onder de maatschappelijke enquête wordt “een sociaal onderzoek waarbij de
justitieassistent, samen met de beklaagde, de feiten in een bredere psycho-sociale context
plaatst, om een geïndividualiseerde maatregel voor te stellen, die toekomst- en herstelgericht is”
381 Infra 61, nr. 93 en infra 64, nr. 97. 382 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 359. 383 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 358-360 384 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 359-360.
De probatie als modaliteit
62
begrepen. 385 Het Openbaar Ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeks- en
vonnisgerechten, behalve het hof van assisen, hebben de mogelijkheid om deze maatregel te
bevelen.386 Zij zal enkel bevolen worden in de gevallen waarin er reeds een mogelijkheid tot
probatie in het verschiet ligt.387
De maatschappelijke enquête is onder andere bedoeld om informatie te verschaffen over de
gezinssamenstelling. De ten laste gelegde feiten zullen eveneens in rekening gebracht worden,
net als de persoon van de verdachte. Het eindproduct zal veelal een voorstel tot een
geïndividualiseerde maatregel omvatten. In deze conclusie wordt rekening gehouden met de
belangen van de maatschappij, die van de burgerlijke partij en van de beklaagde en zijn familie.
Er worden ook nauwkeurig omschreven voorwaarden opgenomen die ontstaan uit een overleg
met de probant. Zonder zijn instemming is er namelijk geen kans op slagen.388
Het onderzoek dat de justitieassistent in dit kader zal uitvoeren, strekt zich uit tot de beklaagde,
zijn familie en het leefmilieu waarin zij zich bevinden. Dit onderzoek is niet louter gebaseerd op
de feiten zoals het geval is bij een politieonderzoek.389
94. De mogelijkheid om een maatschappelijke enquête uit te laten voeren, wordt voorzien in
artikel 2, §2 van de Probatiewet. Zoals eerder gezegd, is dit géén verplichting. Er heeft zelfs
nooit een algemene verplichting tot voorafgaandelijk sociaal onderzoek bestaan. Wel bestond er
vóór de wetswijziging van 2000390 een verplichting tot het uitvoeren van een maatschappelijke
enquête in de gevallen waarin de dienstverlening of de opleiding bevolen werd. Sindsdien is het
aan de onderzoeksrechter of het Openbaar Ministerie om te bepalen of zij al dan niet een
justitieassistent hiermee belasten. De tijdrovende en soms overbodige aard van de enquête
lagen aan de grondslag van de idee om de enquête facultatief te maken en te vervangen door
het initieel verplichte beknopt voorlichtingsrapport391.392 Toch is dit een nuttige manier voor de
385 Art. 3 Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000, 20541. 386 Art. 2, §2 Probatiewet; S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 65. 387 R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 854. 388 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 91001-1002; R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 853; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 361. 389 R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 853. 390 Art. 9 Wet van 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken, BS 1 april 2000, 10323. 391 Art. 5 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318.
De probatie als modaliteit
63
rechter om achtergrondinformatie over de dader te bekomen. Vele magistraten stonden echter
weigerachtig tegenover de maatschappelijke enquête omdat zij de ter hand gestelde informatie
vaak overbodig vonden voor het bepalen van de straf. Hieraan werd zoals gezegd,
tegemoetgekomen door de invoering van het beknopt voorlichtingsrapport dat een meer
beperkter en concreter oplossing biedt voor de behoefte van de rechter aan informatie.393
Bovendien blijkt uit de praktijk dat de maatschappelijke enquête een belangrijke uitwerking heeft
op de strafmaat. Bij een goede uitvoering ervan zou de strafmaat erg dalen. Zo draagt zij op
onrechtstreekse wijze ook bij aan de doelstellingen van de Probatiewet.394
Sommige auteurs, zoals Joseph-Yves DAUTRICOURT, stellen zelfs dat de probatie
wetenschappelijk onverantwoord is als zij zonder enquête en onderzoek naar de persoon van de
delinquent opgelegd wordt. De probatie wordt door deze auteur namelijk op een criminologische
wijze gedefinieerd als “een gerechtelijk gelaste en gehandhaafde ambulatoire behandeling van
de delinquent bedoeld als medisch verantwoorde, maatschappelijk gesteunde, actieve en
individuele reclassering”. Omdat er vier blijvende oorzaken zijn van delinquentie, meer bepaald
maatschappelijke gevallen, conflictgevallen, medische en karakteriële gevallen, is het
noodzakelijk om kennis te hebben van de achterliggende problemen en de persoon van de
delinquent. Meer bepaald zal voor deze vier categorieën de begeleiding en de rol van de
justitieassistent telkens anders zijn waardoor een maatschappelijke enquête geen overbodige
luxe uitmaakt. 395
95. Tot 1999 396 was de instemming van de beklaagde vereist opdat de beoogde
onderzoeksmaatregel uitgevoerd kon worden. In de parlementaire voorbereidingen werd het als
een hindernis beschouwd om de mogelijkheid tot opleggen van deze maatregel te laten
afhangen van de instemming van de betrokkene.397 Op heden kan de beklaagde enkel om een
maatschappelijke enquête verzoeken.
Wel moet aan de betrokkene de mogelijkheid geboden worden om zijn visie over de
opschorting, uitstel of probatiemaatregel naar voor te brengen. Van deze opmerkingen wordt
392 M. ROZIE, “De bijgeschaafde probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 8. 393 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 21. 394 F. VAN HENDE, “De alternatieven doen het wel!”, Orde Dag 2001, afl. 16, (83) 88. 395 J. DAUTRICOURT, “De Techniek en de Aanwijzing van de Belgische Probatie”, RW 1965-66, (1377) 1380-1386. 396 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 397 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 1233/1, 3.
De probatie als modaliteit
64
door de justitieassistent melding gemaakt in het verslag.398 Het doel hiervan bestaat erin te
vermijden dat de rechter het verslag in twijfel zou trekken. De betrokkene heeft namelijk de
mogelijkheid gehad om op te komen tegen sommige conclusies voordat het verslag definitief
werd. Ook kan de justitieassistent zo eventueel bijkomende elementen in zijn onderzoek
betrekken.399
96. Het verslag van de maatschappelijke enquête moet neergelegd worden binnen een door
de opdrachtgever bepaalde termijn. Deze termijn kan nooit korter zijn dan één maand en kan
verlengd worden met instemming van de opdrachtgever.400 De termijn begint te lopen vanaf de
kennisgeving aan het justitiehuis van de volledige opdracht, de identificatiegegevens en de
verblijfplaats van de betrokkene. Er bestaat geen sanctie voor de niet-naleving van de termijn.401
Afdeling 3. Beknopt voorlichtingsverslag 97. Het beknopt voorlichtingsverslag wordt gedefinieerd als “een verslag, waarbij de
justitieassistent slechts bevraagt en rapporteert in functie van de specifieke vraag van de
opdrachtgever, naar de haalbaarheid van een dienstverlening, een opleiding of een andere
specifieke maatregel”.402 Het verslag kan bevolen worden door de onderzoeksrechter403 of het
Openbaar Ministerie404. Respectievelijk zal dit bevel moeten gegeven worden vóór het afsluiten
van het gerechtelijk onderzoek of tijdens het opsporingsonderzoek en vóór het aanhangig
maken van de zaak bij het vonnisgerecht. In tegenstelling tot wat geldt voor de maatschappelijke
enquête kunnen de onderzoeks- en vonnisgerechten geen bevel tot uitvoering van deze
maatregel geven.405
398 Art. 7 Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000, 20541. 399 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 1233/4, 18. 400 Art. 10 Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000, 20541. 401 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 360-361. 402 Art. 2 Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000, 20541. 403 Art. 2, §1, lid 1 Probatiewet. 404 Art. 2, §1, lid 2 Probatiewet. 405 M. ROZIE, “De bijgeschaafde probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 9.
De probatie als modaliteit
65
98. In het beknopt voorlichtingsverslag wordt een antwoord geformuleerd op een gestelde
vraag met betrekking tot de haalbaarheid van een opleiding of een andere specifieke maatregel.
Het is ook mogelijk dat een advies geredigeerd wordt. Tot slot wordt ook van de opmerkingen
van de betrokkene melding gemaakt. Daar dit verslag minder omvangrijk is dan de
maatschappelijke enquête, zou het mogelijk moeten zijn om het verslag eerder ter beschikking
te kunnen stellen dan de enquête. Dit is meer bepaald binnen de termijn van één maand.406 Ook
hier gaat de termijn van start op het moment van de kennisgeving van dezelfde gegevens als
voor een maatschappelijke enquête. Er werd evenmin een sanctie bepaald voor overschrijding
van de termijn.
Voor het overige is het beknopt voorlichtingsverslag gelijkaardig aan de maatschappelijke
enquête. Zij beroepen zich beiden op dezelfde bronnen van inlichtingen en omvatten beiden de
identificatiegegevens. Beide instrumenten worden opgemaakt door justitieassistenten van het
justitiehuis van de verblijfplaats van de verdachte. 407 Ook hier is de instemming van de
betrokkene niet vereist maar zal de betrokkene wel zijn visie kunnen formuleren.408
Afdeling 4. Specialistisch onderzoek
99. Artikel 9bis van de Probatiewet voorziet in de verplichting om bij gespecialiseerde
diensten een met reden omkleed advies in te winnen voor de gevallen waarin bepaalde feiten
gepleegd zijn op de personen van minderjarigen of met hun deelneming.409 Meer bepaald gaat
het om feiten van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting410, bederf van jeugd en
prostitutie en openbare schennis van de goede zeden 411 . Deze verplichting rust op de
vonnisrechter voor het geval waarin hij een probatiemaatregel zal opleggen.412
406 Art. 9 Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000, 20541. 407 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 361-362. 408 M. ROZIE, “De bijgeschaafde probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 9. 409 Cass. 22 mei 2007, AR P.07.0212.N, M.J.M.D.G./F.D.D., C.D.V., F.T., Arr.Cass. 2007, afl. 5, 1086; C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 512. 410 Art. 372-377, 377quater Sw. 411 Art. 379-387 Sw. 412 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 362.
De probatie als modaliteit
66
HOOFDSTUK 5. Uitvoering
100. Uit de aard van de probatie volgt dat voor haar uitvoering meer inspanning moet
geleverd worden dan voor de uitvoering van de gewone opschorting of het gewoon uitstel. Bij
deze laatste twee maatregelen moet enkel nagegaan worden of er al dan niet recidive bestaat in
hoofde van de veroordeelde.
Omdat zijn vrijwilligheid aan de basis van de probatie ligt, is begeleiding noodzakelijk om hem
aan te sporen de opgelegde voorwaarden na te leven. De mogelijkheid tot herroeping dient als
stok achter de deur.
101. De justitieassistenten zijn verantwoordelijk voor de concrete uitvoering van de
probatievoorwaarden en de sociale begeleiding van de veroordeelde. De probatiecommissie
staat in voor het toezicht hierop. 413 De probatievoorwaarden moeten wel bepaald en
omschreven worden door de rechter die hiervoor exclusief bevoegd is.
102. De Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie, waarbinnen de justitieassistenten actief
zijn, en de probatiecommissies worden ingericht per gerechtelijke arrondissement. Het is ook
mogelijk dat er meerdere justitiehuizen bestaan per gerechtelijk arrondissement. Dit is het
gevolg van de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen waarbij verschillende
arrondissementen samengevoegd werden. In dat geval zal de opdrachtgevende overheid
telkens het bevoegde justitiehuis aanduiden.414 Bij elke rechtbank van eerste aanleg moet een
probatiecommissie ingesteld415 worden. Sinds 2014416 kan zij, indien dit vereist is door de
behoeften van de dienst, in verschillende kamers over een of meer afdelingen van de rechtbank
gesplitst kan worden. De probatiecommissie bestaat uit een voorzitter, werkend of eremagistraat
die aangewezen is door de eerste voorzitter van het hof van beroep van het ressort van de
betrokken rechtbank, een door de Minister van Justitie gekozen advocaat en een ambtenaar
aangewezen door de Minister van Justitie.417
413 Art. 9 Probatiewet. 414 Art. 135 Wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, BS 10 december 2013, 97957; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 152. 415 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 1004. 416 Art. 23 Wet van 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II), BS 19 mei 2014, 39863. 417 Art. 10 Probatiewet; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 151.
De probatie als modaliteit
67
103. Op het eerste zicht lijkt het dat de strafuitvoeringsrechtbank en de probatiecommissie in
elkaars vaarwater zouden kunnen komen. De strafuitvoeringsrechtbank werd in 2006 opgericht
door de Wet Strafuitvoering418. Zij staat als onafhankelijk en onpartijdig rechtscollege in voor de
beslissingen aangaande de externe rechtspositie van gedetineerden.419
In werkelijkheid zijn er nochtans weinig concurrerende bevoegdheden tussen de
strafuitvoeringsrechtbanken en de probatiecommissie. De enige situaties waarin problemen
kunnen rijzen zijn die waarin de strafrechter een deel van de gevangenisstraf met uitstel oplegt
of de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank420 wordt bevolen als bijkomende
straf.421
Afdeling 1. De justitieassistent
Onderafdeling 1. Definitie 104. De justitieassistent, vroeger ‘probatieassistent’ genaamd, is een actor binnen de Dienst
Justitiehuizen die zijn opgericht in de schoot van de FOD Justitie.422 In 1999 verkreeg de Dienst
Justitiehuizen een wettelijke grondslag door de invoering van een wet423 en een koninklijk
besluit424. Het Ministerieel Besluit van 23 juni 1999425 omschrijft de basisopdrachten van de
justitiehuizen. Haar takenpakket is vijfledig. Zij staat in voor het slachtofferonthaal, burgerlijke
opdrachten, bemiddeling in strafzaken, bepaalde strafrechtelijke opdrachten en
418 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006, 30455. 419 M. DE SWAEF, M. TRAEST, “Een jaar strafuitvoeringsrechtbanken: overzicht van cassatierechtspraak”, RW 2007-08, (1570) 1570. 420 Art. 34bis e.v. Sw. 421 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 161-162; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 362-363. 422 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 11 en 19. 423 Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 mart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 29 juni 1999, 24383. 424 Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999, 24386. 425 Ministerieel Besluit van 23 juni 1999 tot vaststelling van de basisinstructies voor justitiehuizen, BS 29 juni 1999, 24426.
De probatie als modaliteit
68
eerstelijnsonthaal van slachtoffers. Het toezicht op alternatieve strafuitvoering, waaronder de
probatie begrepen kan worden, valt onder het luik van de strafrechtelijke opdrachten. Door de
oprichting van de justitiehuizen poogde men om tot een meer coherent beleid en tot een
deugdelijke organisatie van de justitiële begeleiding en voorlichting te komen.426
Onderafdeling 2. Materiële bevoegdheid 105. De taak van de justitieassistent is drieledig: de uitvoering van de maatschappelijke
enquête en het beknopt voorlichtingsverslag 427 , de begeleiding van de probant 428 en het
controleren van de opgelegde probatievoorwaarden429.430 Zij zal steeds in opdracht van een
rechterlijke instantie werken.431
106. De justitieassistent staat in voor de concrete uitvoering van de probatievoorwaarden en
het toezicht erop.432 Zij is de intermediair tussen enerzijds de veroordeelde en anderzijds de
probatiecommissie en de rechter en vervult dus een begeleidende rol. Zij zal ook een
controlebevoegdheid hebben met betrekking tot de effectieve naleving van deze voorwaarden.
Het is noodzakelijk voor de goede uitvoering om een vertrouwensband met de probant op te
bouwen. Deze relatie is gebouwd op tolerantie, begrip en empathie. Er moet morele steun
geboden worden en inzicht bijgebracht worden over het nut van de probatievoorwaarden. Het zij
duidelijk dat de rol en bekwaamheid van de justitieassistent cruciaal is voor het slagen van de
probatie.433 De probatie is onderbouwd door de vorming, de persoonlijke en professionele
426 K. BEYENS, “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, (9) 14-15; W. VANDENBRUWAENE, “Justitie: strafrechtelijk beleid, jeugdsanctierecht en justitiehuizen” in J. VELAERS, J. VANPRAET, W. VANDENBRUWAENE, Y. PEETERS, De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2014, 310. 427 Art. 2 Probatiewet. 428 Art. 9 Probatiewet. 429 Art. 11 Probatiewet. 430 R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 851. 431 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 212; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 363-364. 432 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 11; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 150. 433 R. CHARLES, “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie – Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, (393) 416-417.
De probatie als modaliteit
69
ervaring, het kritische analysevermogen, de persoonlijke kwaliteiten en de visie die de
justitieassitent op het strafrecht heeft.434
Als er geen wederkerig engagement is tussen de probant en de justitieassistent kan de
behandeling niet als criminologisch gekwalificeerd worden. Bij dergelijke behandeling wordt
voornamelijk gedacht aan een behandeling waarbij de aangewende middelen gekozen zijn
rekening houdend met de persoonlijkheid van de delinquent en met zijn leefmilieu. Zij is gericht
op preventie van crimineel gedrag en recidive.435 Er moet met andere woorden sprake zijn van
een therapeutische houding. Samenwerking tussen de justitieassistent en de probant is
noodzakelijk. De tussenkomst van de justitieassistent is voornamelijk gericht op het samen met
de delinquent vinden van een oplossing voor zijn psychosociale problematiek.
Niettemin heeft deze relatie een zeker tegenstrijdig karakter daar de justitieassistent enerzijds
een hulpverlenende en vertrouwensfunctie vervult en anderzijds een controlefunctie met
daaraan gekoppeld een meldingsplicht. Het is belangrijk voor de justitieassistent om objectief te
blijven, niet te oordelen indien de voorwaarden niet nageleefd worden en de probant te blijven
motiveren.436 Op die manier vormt deze beperkte tegenstrijdigheid naar mijn mening geen
probleem.
107. De justitieassistent is gehouden tot een discretieplicht. Artikel 10 van het Koninklijk
Besluit houdende het Statuut van het Rijkspersoneel437 legt meer specifiek de discretieplicht
vast voor rijksambtenaren. 438 Over de gehoudenheid van de justitieassistent tot het
beroepsgeheim 439 bestaat geen eensgezindheid. Peter HOET oordeelt bijvoorbeeld dat de
relatie met de justitieassistent niet valt onder het beroepsgeheim.440 Johan PUT is daarentegen
van mening dat de justitieassistent als ‘noodzakelijke confident’, ook wel ‘noodzakelijke
vertrouwensfiguur’, wel gehouden is tot het beroepsgeheim. De ‘noodzakelijke confident’ wordt
434 R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 851; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 157. 435 www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/OnderzoekslijnCriminologischediagnostiekengedragsinterventies. pdf (consultatie 10 mei 2016). 436 P. LIEVENS, “Des relations dans le cadre de la probation”, RDPC 1983, (865) 865-868 en 872; R. MICHEL, “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, (851) 856-859; B. AERTS, “We kunnen onze taken dankzij grote flexibiliteit [Justitiehuizen]”, Juristenkrant 2009, nr. 200, (10) 11. 437 Koninklijk Besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, BS 8 oktober 1937, 6074. 438 J. PUT, “De kar of het paard? Justitieassistenten en beroepsgeheim”, NC 2012, (286) 288. 439 Art. 458 Sw. 440 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 153.
De probatie als modaliteit
70
door het Hof van Cassatie 441 beschreven als “een persoon die een noodzakelijke
vertrouwensfunctie uitoefenen of aan wie wettelijk of volgens vaste gebruiken geheimen worden
toevertrouwd”.442 Bovendien pleit ook artikel 601, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering in het
voordeel van de toepasselijkheid van het beroepsgeheim op justitieassistenten. Luidens dat
artikel zijn personen die in de uitoefening van hun ambt meewerken aan het verzamelen,
verwerken of toezenden van de in artikel 590 bedoelde gegevens, gebonden door het
beroepsgeheim.443
Het beroepsgeheim kan omschreven worden als “de geheimhoudingsplicht die van toepassing
is op allen die uit hoofde van hun staat of hun beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn
toevertrouwd”. De discretieplicht wordt in de rechtsleer omschreven als “de verplichting om bij
het uitoefenen van een ambt of functie geen vertrouwelijke gegevens vrij te geven aan andere
dan degene die gerechtigd zijn om er kennis van te nemen”.444 Het onderscheid tussen beide
plichten om informatie geheim te houden situeert zich op verschillende vlakken. Zo zal alle
informatie, onafhankelijk van het geheim karakter ervan, onder de discretieplicht vallen. Het
beroepsgeheim slaat enkel op de geheime informatie. De discretieplicht is louter ingesteld ter
bescherming van de desbetreffende opdracht of ambt waardoor zijn niet kan tegengeworpen
worden aan een hiërarchisch overste. Het beroepsgeheim vloeit voort uit een
vertrouwensrelatie. Daarnaast ontslaat de discretieplicht, in tegenstelling tot het beroepsgeheim,
de betrokkene niet van zijn plicht om mee te werken aan de bewijsvoering en zich bijgevolg te
onthouden van getuigenissen.445
108. De opdracht van de justitieassistent neemt een einde samen met het aflopen van de
proeftermijn. Na dit moment mag zij niet meer optreden. Er is geen verlenging van de termijn
door de rechter mogelijk.446
441 Cass. 20 februari 1905, Pas. 1905, I., 141. 442 J. PUT, “De kar of het paard? Justitieassistenten en beroepsgeheim”, NC 2012, (286) 289 e.v. 443 J. PUT, “De kar of het paard? Justitieassistenten en beroepsgeheim”, NC 2012, (286) 290. 444 J. PUT, “De kar of het paard? Justitieassistenten en beroepsgeheim”, NC 2012, (286) 286. 445 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, (1) 2. 446 Antwerpen 28 september 2011, NC 2013, 253, noot P. HOET; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 364-365.
De probatie als modaliteit
71
Onderafdeling 3. Territoriale bevoegdheid 109. Op territoriaal vlak zal steeds het justitiehuis van de verblijfplaats van de verdachte,
beklaagde of veroordeelde op het moment van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis
of arrest, bevoegd zijn.447 In het geval waarin de betrokkene geen verblijfplaats heeft binnen
België zal de bevoegdheid bij het justitiehuis van de plaats waar de veroordeling in eerste
aanleg uitgesproken werd, gelegd worden.448 Door deze bewoording uit de wettekst kunnen
onduidelijkheden ontstaan. In de eerste plaats is er in het geval van een probatie-opschorting
geen sprake van een veroordeling. Daarnaast is het niet onbetwistbaar wat de bevoegdheid
ratione loci zou zijn indien de betrokkene in eerste aanleg vrijgesproken wordt maar in graad
van beroep wel een veroordeling oploopt. Door een redenering naar analogie kan besloten
worden dat in het eerste geval de probatiecommissie van de plaats van de rechtbank van eerste
aanleg die de probatie-opschorting oplegde, bevoegd is. In het tweede geval zal de
bevoegdheid bepaald worden door de plaats van de zetel van de appelinstantie.449
De territoriale bevoegdheid staat evenwel niet in de weg van de uitvoering van de probatie
buiten het bevoegde gerechtelijk arrondissement.450
Afdeling 2. De probatiecommissie
Onderafdeling 1. Materiële bevoegdheid 110. Overeenkomstig artikel 12, §1 van de Probatiewet worden verschillende mogelijkheden
geboden aan de probatiecommissie om op te treden wanneer er zich moeilijkheden voordoen.
Zij kan “de bij rechterlijke beslissing gestelde voorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader
omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden. Zij kan die voorwaarden evenwel niet
verscherpen”.451 Indien de probatiecommissie gebruikt maakt van de prerogatieven die zij op
grond van eerder genoemd artikel heeft, is het noodzakelijk dat de veroordeelde gehoord wordt.
Er moet bijgevolg een tegensprekelijk debat georganiseerd worden.
Als blijkt dat deze voorzieningen geen soelaas meer kunnen bieden, zal de probatiecommissie
de zaak aan het Openbaar Ministerie meedelen. Zij is hiertoe niet verplicht en heeft dus een
447 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 154. 448 Art. 10, lid 9 Probatiewet. 449 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 14. 450 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 155. 451 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 549.
De probatie als modaliteit
72
appreciatiebevoegdheid hieromtrent. Het is mogelijk om de probant nog een kans te bieden en
veranderingen aan te brengen aan de probatie.452
Onderafdeling 2. Territoriale en temporele bevoegdheid 111. Ratione loci en ratione temporis gelden dezelfde bevoegdheidsregels als voor de
justitieassistenten.453 De probatiecommissie blijft, eens zij gevat is, voor de volledige duur van
de proeftijd bevoegd. Het feit dat veroordeelde zijn verblijfplaats wijzigt of er nieuwe
probatievoorwaarden opgelegd worden, verandert niets aan haar bevoegdheid. Hierdoor wordt
de continuïteit van de opvolging gewaarborgd.454
In uitzonderlijke gevallen is het evenwel mogelijk om het dossier toch over te dragen aan de
probatiecommissie van de nieuwe verblijfplaats van de betrokkene. Hiertoe moet een
gemotiveerde aanvraag ingediend worden door de verdachte of de veroordeelde. De
oorspronkelijk bevoegde probatiecommissie zal dan haar gemotiveerde beslissing nemen
binnen twee maanden na het verkrijgen van een eensluidend advies van de andere
probatiecommissie.455 Deze procedure is ook van toepassing op personen zonder verblijfplaats
binnen België. Hierbij zal de nieuwe bevoegde probatiecommissie logischerwijze niet die van de
nieuwe verblijfplaats van de betrokkene moeten zijn.456
Onderafdeling 3. Administratieve aard 112. De probatiecommissie is géén rechtscollege, wel een administratief college. Dit neemt
niet weg dat zij haar beslissingen neemt volgens een tegensprekelijke procedure. Bovendien
zijn die beslissingen vatbaar voor hoger beroep bij de rechtbank van eerste aanleg.457 Merk op
dat de redelijke termijn niet in acht dient genomen te worden voor gerechten waar een vordering
tot herroeping van het probatie-uitstel wegens niet-naleving van de voorwaarden aanhangig is.
452 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 212 en 215; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 364 en 366. 453 Supra 71, nr. 109. 454 Art. 10, lid 11 en 12 Probatiewet; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 365; M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 14. 455 Art. 10, lid 11 Probatiewet. 456 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 14-15. 457 Art. 12, §2, lid 1 Probatiewet.
De probatie als modaliteit
73
Het gerecht beslist in dat geval namelijk niet over de burgerlijke rechten en verplichtingen of de
gegrondheid van een ingestelde strafvordering458.459
Afdeling 3. De uitvoeringsprocedure
113. De procedure tot uitvoering van de probatiemaatregelen ligt vervat in artikel 11 van de
Probatiewet. Binnen de 24 uur na het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke beslissing
die de probatiemaatregelen oplegt, is de taak van de griffier tweevoudig.460 Ten eerste zal hij
een uitgifte van de rechterlijke beslissing aan de voorzitter van de bevoegde probatiecommissie
bezorgen. Ten tweede zal ook een afschrift van de rechterlijke beslissing aan de
arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen binnen de FOD justitie afgeleverd
worden. Hierop zal de Dienst Justitiehuizen een justitieassistent aanduiden die zal instaan voor
de controle van de naleving van de opgelegde voorwaarden.
Vervolgens zal de justitieassistent een maand na zijn aanwijzing verslag uitbrengen bij de
probatiecommissie over de naleving van de voorwaarden. Zij blijft verslag uitbrengen telkens zij
dit nuttig acht of op verzoek van de probatiecommissie en dit minstens om de zes maanden.
Indien de justitieassistent bepaalde maatregelen noodzakelijk acht, doet zij hierover een
voorstel. Door dit uitgebrachte verslag heeft de probatiecommissie de mogelijkheid om op een
nuttige wijze ambtshalve tussen te komen in de uitvoeringsprocedure. Het is echter niet mogelijk
dat de probatiecommissie gevat zou worden door de probant zelf of door het Openbaar
Ministerie.461
Afdeling 4. Uitvoering in andere lidstaten van de EU 114. Voor de uitvoering van vonnissen en probatiebeslissingen binnen de lidstaten van de
Europese Unie is de wet van 21 mei 2013462 van belang. Deze wet vormt de omzetting van een
kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie463 en zorgt voor de erkenning en uitvoering van
onder andere probatiebeslissingen op het grondgebied van andere lidstaten dan die lidstaat 458 Cass. 6 oktober 2004, AR P.04.0919.F, B.F., R., G., Arr.Cass. 2004, afl. 10, 1540. 459 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 549. 460 Art. 11 Probatiewet. 461 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 365. 462 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 463 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008).
De probatie als modaliteit
74
waar de beslissing genomen werd. Het doel van deze wetgeving is de bevordering van de re-
integratie en resocialisatie van de betrokkene door de familiale, culturele, taalkundige of andere
banden in stand te houden.464
115. Het toepassingsgebied van deze wet wordt beperkt tot limitatief opgesomde
probatievoorwaarden. Voorbeelden hiervan zijn de verplichting om contact met bepaalde
personen te vermijden en de verplichting houdende beperkingen van het recht om het
grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat te verlaten. 465 Indien een toegezonden
uitvoeringsbevel voorwaarden uit de limitatieve lijst bevat, zal er in de lidstaat van ontvangst
verplicht toezicht moeten gehouden worden op die maatregelen en voorwaarden.466 Ook omvat
de wet enkele gronden op basis waarvan de erkenning van een vonnis of probatiebeslissing
geweigerd kan worden.467 Deze weigering is niet verplicht. Zo heeft de Minister van Justitie de
keuze om het toezicht al dan niet te weigeren als de voorwaarden niet op de limitatieve lijst
staan. In dat geval bestaat de mogelijkheid wel degelijk om toch tot erkenning over te gaan.468
116. De wet voorziet in een dubbel stelsel voor de toezending van de probatiebeslissing. Het
onderscheid situeert zich in het voorafgaand akkoord van de tenuitvoerleggingsstaat.469 Het
kaderbesluit schaft de vereiste van het systematisch akkoord van de uitvoerende lidstaat af.470
Het stelsel zonder voorafgaand akkoord geldt voor toezendingen aan de lidstaat waar de
betrokkene zijn vaste en wettige verblijfplaats heeft. Gebeurt de toezending naar een andere
464 C. VAN DEUREN, “Wederzijdse erkenning van vonnissen en probatievoorwaarden binnen de Europese Unie”, RABG 2013, (972) 972. 465 Art. 4 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 466 C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 7. 467 Art. 11-13 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 468 J. VAN GAEVER, “Wordt Michelle Martin straks opgenomen in een Kroatisch klooster? Een toelichting bij het Kaderbesluit Probatie”, T.Strafr. 2014, (91) 94; C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 7. 469 Art. 5 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 470 Art. 5.2 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008); P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 176.
De probatie als modaliteit
75
lidstaat, zal het voorafgaandelijk akkoord van die lidstaat nodig zijn. De Minister van Justitie
neemt in België de beslissing over dit akkoord. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met
de contributie aan de reclassering en de maatschappelijke re-integratie en of er een bepaalde
band is met de staat waarin de straf of maatregel ten uitvoer gelegd zal worden. Bovendien kan
aan de Dienst Justitiehuizen de opdracht gegeven worden een beknopt voorlichtingsrapport of
een maatschappelijk onderzoek in dit kader op te stellen471.472
Het voorafgaand akkoord belet niet dat er later toch nog een weigering van de overdracht kan
zijn indien er zich een verplichte weigeringsgrond473 voordoet. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht
worden aan een medische of therapeutische behandeling vervat in de probatiebeslissing waarop
in België geen toezicht kan gehouden worden omwille van het Belgische rechts- of
gezondheidssysteem. Naast de verplichte weigeringsgronden bestaan er ook vier facultatieve
weigeringsgronden474.475
Binnen elke lidstaat zal een volgens haar nationaal recht bevoegde autoriteit aangeduid worden.
Deze autoriteit zal tevens het certificaat ondertekenen dat een noodzakelijke aanvulling van het
vonnis of de probatiebeslissing uitmaakt. Het certificaat verklaart dat de inhoud ervan correct
is.476
117. Door het definitief worden van de beslissing tot erkenning en de inlichting hierover van de
bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat, verliest de beslissingsstaat haar bevoegdheid tot
471 Art. 9, §3 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 472 C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 7-8. 473 Art. 12 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 474 Art. 13 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 475 C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 8. 476 Art. 3, 10° Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896; J. VAN GAEVER, “Wordt Michelle Martin straks opgenomen in een Kroatisch klooster? Een toelichting bij het Kaderbesluit Probatie”, T.Strafr. 2014, (91) 94-95.
De probatie als modaliteit
76
toezicht op de probatievoorwaarden en tot het nemen van vervolgbeslissingen.477 Het recht van
de tenuitvoerleggingsstaat zal toepasselijk zijn op de maatregel en in voorkomend geval op de
beslissingen die moeten genomen worden bij niet-naleving van de voorwaarden of bij het plegen
van een nieuw misdrijf.478 In België werd een uitzonderingsbepaling ingevoerd waardoor het
Openbaar Ministerie dat zich beriep op een facultatieve weigeringsgrond, in samenspraak met
de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, in België toezicht kan houden op de
probatievoorwaarden. Dit kan zonder dat zij verantwoordelijk zijn voor eventuele latere
beslissingen wegens niet-naleving van de voorwaarden of wegens het plegen van een nieuw
misdrijf479.480 Het Openbaar Ministerie van de wettige verblijfplaats van de betrokkene of waar hij
zich wenst te vestigen zal bevoegd zijn voor het toezicht. De duur van de straf of maatregel kan
gewijzigd worden in het geval van onverenigbaarheid met de interne rechtsregels. Hiervoor is
het bovendien vereist dat de veroordeling zwaarder is dan de maximale straf die op
vergelijkbare strafbare feiten in België gesteld is. Dit zal een reductie tot de Belgische maximale
duur tot gevolg hebben481.482
118. Indien de overdracht gebeurt naar een staat die bovengenoemd kaderbesluit niet naar
interne wetgeving heeft omgezet, zullen de bepalingen uit hoofdstuk V van de wet van 23 mei
1990483 van toepassing blijven. 484 De wet van 23 mei 1990 vormt een omzetting van de het
Verdrag betreffende het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of in vrijheid gestelde
477 Art. 7, lid 1 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008). 478 Art. 13, lid 1 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008). 479 Art. 21 juncto Art. 16, §5 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896; C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 9. 480 J. VAN GAEVER, “Wordt Michelle Martin straks opgenomen in een Kroatisch klooster? Een toelichting bij het Kaderbesluit Probatie”, T.Strafr. 2014, (91) 101. 481 Art. 17 Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013, 36896. 482 C. VANTHIENEN, R. VERCAEMST, F. VERBRUGGEN, “Europese stukjes in de Potpourri” in in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 8. 483 Art. 15-17 Wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, BS 20 juli 1990, 14304. 484 C. VAN DEUREN, “Wederzijdse erkenning van vonnissen en probatievoorwaarden binnen de Europese Unie”, RABG 2013, (972) 972.
De probatie als modaliteit
77
persoon van 1964485. Het kaderbesluit heft het laatstgenoemde verdrag enkel op tussen de
lidstaten van dat kaderbesluit. Hieruit volgt dat het verdrag van 1964 van kracht blijft in relatie
met niet-lidstaten.486
HOOFDSTUK 6. Herroeping
119. Zoals hoger reeds bepaald487, wordt er een stok achter de deur gehouden door de
mogelijkheid om de opschorting en het uitstel te herroepen. De maatregelen zijn namelijk steeds
voorwaardelijk maar dit voorwaardelijk karakter is wel beperkt in de tijd. Eens deze vooraf
bepaalde periode afgelopen is én alle voorwaarden nageleefd werden, verliezen de maatregelen
hun voorwaardelijk karakter en zijn zij op definitieve wijze verworven. De definitieve verwerving
van de opschorting houdt in dat de strafvordering definitief vervalt. In het geval waarin het uitstel
verleend werd, zal de straf geacht worden te zijn ondergaan.488
De herroeping staat in de weg van dat definitief verwerven en zal zo een aanmoedigende en
dreigende werking hebben ten opzichte van de probant om zijn probatie zo goed mogelijk te
doorlopen. Dit drukkingsmiddel kan in sommige gevallen een goede motivatie vormen daar de
maatregelen gefundeerd zijn op de vrijwilligheid van de betrokkene.489
120. De herroeping is ofwel automatisch en verplicht ofwel facultatief. Zij kan twee mogelijke
gevolgen teweeg brengen: de onmiddellijke en effectieve bestraffing of het opleggen van een
andere maatregel.490
485 Europees Verdrag van 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen, BS 31 oktober 1970, 11022. 486 Art. 23.1 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008). 487 Supra 66, nr. 100. 488 Cass. 15 juli 1997, AR P.97.0805.F, Arr.Cass. 1997, 750; C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 980; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 205 en 207; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 203. 489 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 211; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 370-371. 490 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 549; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 204; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B.
De probatie als modaliteit
78
De herroeping van rechtswege is enkel mogelijk voor het gewoon uitstel491 indien het nieuw
misdrijf bestraft wordt met “een criminele straf of een hoofgevangenisstraf van meer dan zes
maanden, of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig
artikel 99bis van het Strafwetboek”. 492 Deze herroeping is verplicht en automatisch. Er is
bijgevolg geen tussenkomst van de rechter nodig voor de vaststelling ervan. Daar de rechter
niet tussenkomt is het onmogelijk om een bijkomende straf op te leggen.493 De oorspronkelijk
opgelegde straf zal in dat geval effectief uitgevoerd worden. Zij wordt van rechtswege
uitvoerbaar door het in kracht van gewijsde treden van het vonnis uitgesproken voor de nieuwe
feiten.494
Indien er veroordeeld wordt tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van minimaal één maand
maar minder dan zes maanden, zal de herroeping van het uitstel niet verplicht maar facultatief
zijn. 495 Deze mogelijkheid werd ingevoerd door de wet van 22 maart 1999 496 als
tegemoetkoming aan de beperkte werking van de herroeping van rechtswege. De herroeping
van de (probatie-)opschorting en het probatie-uitstel is steeds facultatief.497 Het initiatief tot de
facultatieve herroeping ligt bij het Openbaar Ministerie dat over een appreciatiebevoegdheid
beschikt.498
In het geval van eerdere veroordelingen wegens verkeersmisdrijven dient geen rekening
gehouden te worden met de aard of de maat van de straf om de opgelegde maatregel te kunnen
VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 371. 491 C.J. VANHOUDT, W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 996; A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 408; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 184. 492 Art. 14, §1 Probatiewet; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 208. 493 Cass. 6 maart 1984, AR 8497, Arr.Cass. 1983-84, 852. 494 F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors. Deel II, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu-Uitgevers, 2012, 459. 495 Art. 14, §1bis Probatiewet. 496 Art. 9 Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318. 497 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 13; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 374. 498 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 213; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 208-209.
De probatie als modaliteit
79
herroepen indien zich een nieuwe verkeersmisdrijf voordoet tijdens de proeftijd. 499 Met
verkeersmisdrijven worden de overtredingen van de Wegverkeerswet 500 en haar
uitvoeringsbesluiten bedoeld.
121. Er kunnen verschillende oorzaken aan de basis van de herroeping liggen. Ten eerste kan
de (probatie-)opschorting en het (probatie-)uitstel herroepen worden wegens het plegen van een
nieuw misdrijf gedurende de proeftijd.501 De op proefstelling had namelijk als doel om recidive te
vermijden. Het niet-naleven van de probatievoorwaarden is een tweede grond waarop de
probatie-opschorting of het probatie-uitstel kan herroepen worden. 502 Het feit dat de op
proefstelling op een vruchtbare wijze volbracht werd en de veroordeelde niet in herhaling viel,
staat de herroeping niet in de weg. Beide opties worden in wat volgt nader toegelicht503.504
Recent werd ook een derde grond tot facultatieve herroeping ingevoerd. De herroeping van de
(probatie-)opschorting of het (probatie-)uitstel is mogelijk mits zij toegekend werd naar
aanleiding van een inbreuk op de Wegverkeerswet of haar bijhorende uitvoeringsbesluiten en de
betrokkene bovendien opnieuw een inbreuk op die wet pleegt gedurende de proeftermijn. Deze
laatste inbreuk moet eveneens tot een nieuwe veroordeling leiden.505
Volledigheidshalve dient ook vermeld te worden dat de herroeping niet noodzakelijk gekoppeld
is aan de probatie. Ook voor de gewone opschorting en het gewoon uitstel zal de herroeping
mogelijk zijn. In dat geval gaat het eerder om een sanctie voor het falen van de op
proefstelling.506 Bovendien mag de strafvordering in het geval van opschorting nog niet vervallen
zijn en moet er bij het uitstel nog een bestaande straf zijn die herroepen kan worden. Daarnaast
499 Art. 13, §1bis en art. 14, §1ter Probatiewet. 500 Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 27 maart 1968, 3146. 501 Art. 13, §1 en art. 14, §1 Probatiewet. 502 Art. 13, §3 en art. 14, §2 Probatiewet. 503 Infra 80, nr. 122 e.v. 504 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 11; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 371; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 181. 505 Art. 13, §1bis Probatiewet; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 181 en 184. 506 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 213.
De probatie als modaliteit
80
staan andere gronden van verval, zoals het overlijden van de veroordeelde en de genade,
eveneens in de weg van een herroeping.507
Afdeling 1. Nieuw misdrijf
122. Opdat een nieuw misdrijf tot herroeping aanleiding zou kunnen geven, moet aan
bepaalde voorwaarden voldaan zijn. Het is noodzakelijk dat de feiten waarvoor een nieuwe
veroordeling uitgesproken wordt, zich binnen de proeftijd voordeden. Nieuwe misdrijven
gepleegd buiten het Belgisch grondgebied of veroordelingen door een buitenlandse rechter
worden op grond van artikel 99bis van het Strafwetboek eveneens in aanmerking genomen om
de herroeping te vorderen.508
Enkel een veroordeling tot een gevangenisstraf geeft aanleiding tot herroeping. Een
veroordeling tot een werkstraf of een geldboete en de eenvoudige schuldigverklaring kunnen
nooit de herroeping teweeg brengen. De geldboetes opgelegd aan rechtspersonen
overeenkomstig artikel 41bis van het Strafwetboek vormen hierop een uitzondering.509 Het moet
minstens om een veroordeling van een maand hoofdgevangenisstraf die hoofdzakelijk effectief
opgelegd dient te worden. Enkel voor de facultatieve herroeping van de (probatie-)opschorting is
dit niet vereist.510 Ten slotte moet de veroordeling definitief en dus in kracht van gewijsde
gegaan zijn.511
123. Vanzelfsprekend kunnen rechtspersonen niet veroordeeld worden tot
gevangenisstraffen. Dit houdt echter niet in dat de regelen met betrekking tot de herroeping niet
op hen kunnen toegepast worden. Art. 41bis van het Strafwetboek voorziet namelijk in de
omzetting van gevangenisstraffen in geldboetes voor de misdrijven gepleegd door
rechtspersonen.512
507 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 204-205. 508 Art. 13, §1 Probatiewet; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 205. 509 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 206. 510 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 213. 511 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 372. 512 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B.
De probatie als modaliteit
81
Afdeling 2. Schending van de probatie(voorwaarden) 124. Een tweede grond tot herroeping van de probatiemaatregelen, is de niet-naleving van de
opgelegde voorwaarden.513 De probatiecommissie moet bovendien van mening zijn dat de niet-
naleving voldoende ernstig is om het Openbaar Ministerie ervan op de hoogte te brengen.
Het plegen van een nieuw misdrijf, ook al voldoet de bestraffing ervan niet aan bovengenoemde
drempels, is een voorbeeld van de niet-naleving van de probatievoorwaarden. Artikel 1, §2bis,
1° van de Probatiewet bepaalt namelijk dat het niet plegen van een strafbaar feit een van de
voorwaarden is om probatiemaatregelen te kunnen opleggen. Hierbij moet het vermoeden van
onschuld514 steeds in acht genomen worden. De schuld aan de nieuwe feiten moet vastgesteld
worden in een definitieve beslissing alvorens tot de niet-nakoming van de probatievoorwaarden
op deze grond besloten wordt.515
Het gebrek aan reactie op de oproepingen en berichten van de probatiecommissie en van de
justitieassistenten is een ander voorbeeld van het niet-naleven van de probatievoorwaarden.
Ook deze verplichting vindt haar grondslag in de Probatiewet, meer bepaald in artikel 1, §2bis,
3°.516
125. De niet-nakoming van de probatievoorwaarden moet vastgesteld worden door de
probatiecommissie.517 De procedure van artikel 12 van de Probatiewet518 is hierbij niet van
toepassing.519Het Openbaar Ministerie kan, zonder tussenkomst van de probatiecommissie,
weliswaar steeds besluiten tot de voorlopige opsluiting van de veroordeelde bij niet-naleving van
de voorwaarden.520 Het louter constateren dat de probatie is mislukt, volstaat niet om tot de
herroeping over te gaan. Zelfs met naleving van alle voorwaarden is het nog steeds mogelijk dat
de betrokkene niet volledig re-integreert. Het is namelijk niet de bedoeling om het mislukken van VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 371-372. 513 Art. 13, § 3 en art. 14, §2 Probatiewet. 514 Art. 6.2 EVRM. 515 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 209-210. 516 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 375. 517 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 211. 518 Supra 71, nr. 110. 519 Cass. 17 januari 2012, AR P.11.1996.N, A.M.B., Pas. 2012, afl. 1, 126. 520 Art. 15 Probatiewet; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 185.
De probatie als modaliteit
82
de probatie te sanctioneren door de herroeping.521 De probatievoorwaarden moeten wel degelijk
geheel of gedeeltelijk niet nagekomen zijn. Hierbij volstaat het dat één van de opgelegde
voorwaarden niet nageleefd werd.522 De herroeping is met andere woorden slechts een laatste
redmiddel dat gebruikt wordt voor het geval waarin geen andere voorwaarden in de plaats van
de niet-nageleefde voorwaarden gesteld kunnen worden.523
Zoals eerder aangehaald, staat het feit dat de veroordeelde niet meer recidiveerde en dus op
een succesvolle wijze zijn re-integratie bekomen heeft, niet in de weg van de herroeping. De
probatie heeft immers geen vrijblijvend karakter. Bovendien spelen niet enkel de belangen van
de probant zelf mee, ook de maatschappij is gebaat bij het vermijden van recidive. In sommige
gevallen worden ook de belangen van de slachtoffers in rekening gebracht.524
Het is vanzelfsprekend dat probatievoorwaarden die onmogelijk uitgevoerd kunnen worden en
om die reden niet nageleefd werden door de probant525, geen basis kunnen vormen voor de
herroeping.526
De vaststelling van het niet-naleven van de opgelegde voorwaarden leidt niet automatisch tot
een herroeping. De probatiecommissie en in voorkomend geval het Openbaar Ministerie,
behouden steeds de mogelijkheid om te seponeren.527
Afdeling 3. Procedure en termijnen
126. In het geval waarin de van rechtswege herroeping zich voordoet, hoeven er geen
procedurevoorschriften nageleefd te worden. Dit is logisch omdat de tussenkomst van de
rechter niet vereist is en de herroeping derhalve automatisch gebeurt.
Bij de facultatieve herroeping wordt de zaak wederom voor de rechter gebracht op initiatief van
het Openbaar Ministerie, dat weliswaar niet verplicht is om de herroeping te vorderen. De
521 Antwerpen 29 november 2007, RABG 2008, 447. 522 Cass. 6 oktober 2004, AR P.04.0919.F, B.F., R., G., Arr.Cass. 2004, afl. 10, 1540. 523 L. DELBROUCK, “Herroeping van een probatie-uitstel is geen sanctie, wel een ultimum remedium”, RABG 2008, (452) 453. 524 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 214-215. 525 Supra 37, nr. 58. 526 Antwerpen 12 januari 2011, T.Strafr. 2013, 119; P. HOET, “Verwijtbare niet-nakoming van probatie”, T.Strafr. 2013, (120) 120. 527 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 375-376.
De probatie als modaliteit
83
bevoegde rechtbank zal, afhankelijk van het geval, de rechtbank van eerste aanleg van de
verblijfplaats van de betrokkene of de politierechtbank van de plaats van het misdrijf zijn.528
Indien die rechtbank dezelfde zou zijn als deze die oordeelde over de (probatie-)opschorting of
het (probatie-)uitstel, zou aangevoerd kunnen worden dat de onpartijdigheid en
onafhankelijkheid van het gerecht in gedrang komt. Dit is immers een vereiste om te kunnen
spreken van een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6.1 van het EVRM. Het Hof van
Cassatie529 oordeelde dat er in dit geval niet tot een schending besloten kan worden.
Opdat de bevoegde gerechten met kennis van zaken zouden kunnen oordelen, worden de
processtukken betreffende de misdrijven die aanleiding hebben gegeven tot de maatregelen aan
het dossier van de nieuwe vervolging toegevoegd530.531
De procedure zoals omschreven in artikel 14, §2 van de Probatiewet zou moeten gelden voor
zowel het gewoon uitstel, als voor het probatie-uitstel. De tekst van de wet is echter niet
aangepast aan de herroeping van het gewoon uitstel. Bij het gewoon uitstel worden geen
probatievoorwaarden opgelegd waarbij een probatiecommissie bevoegd is voor de controle
ervan. Het is evident dat bij gebrek aan bevoegde probatiecommissie, het Openbaar Ministerie
niet door hen aangesproken kan worden om de probant te dagvaarden en zo de herroeping te
vorderen. In overeenstemming met de ratio legis van de wet zal het Openbaar Ministerie dan
ook op eigen initiatief, zonder tussenkomst van de probatiecommissie, oordelen over de
wenselijkheid van het dagvaarden van de betrokkene.532 Voor het overige moeten alle andere
voorschriften uit artikel 14, §2 van de Probatiewet wel in acht genomen worden voor de
herroeping van het gewoon uitstel. Vanzelfsprekend geldt de mogelijkheid tot opleggen van
nieuwe voorwaarden hier evenmin.
Ook in artikel 17 van de Probatiewet werd het gewoon uitstel over het hoofd gezien. Dit is een
loutere nalatigheid van de wetgever waardoor er wel van uitgegaan kan worden dat dit artikel
eveneens van toepassing is op het gewoon uitstel.533
528 Art. 13, §4 en art. 14, §2 Probatiewet. 529 Cass. 8 juni 2010, AR P.10.0561.N, J.C.K.J., Pas. 2010, afl. 6-8, 1777; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 212-213. 530 Art. 17, in fine Probatiewet. 531 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 377-378. 532 Omz. COL 13/2000 18 december 2000 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven van beroep, 2. 533 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 13.
De probatie als modaliteit
84
127. De vorderingen tot herroeping wegens nieuwe misdrijven zijn net zoals alle andere
vorderingen aan een bepaalde verjaringstermijn onderworpen. Deze termijn verschilt voor de
opschorting en het uitstel. Er moet bovendien een onderscheid gemaakt worden naargelang de
vordering tot herroeping ingesteld wordt naar aanleiding van een nieuw misdrijf of op grond van
het niet-naleven van de probatievoorwaarden.
In het geval waarin opschorting toegekend was maar er een nieuw misdrijf gepleegd werd, moet
de vordering ingesteld worden binnen de drie jaar na de dag waarop de veroordeling wegens
het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde gegaan is. Deze verjaringstermijn is vatbaar voor
stuiting en schorsing.534
Ligt de niet-naleving van de opgelegde voorwaarden echter aan de basis van de herroeping,
dan wordt de vordering ingesteld uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de bepaalde
duur van de proeftijd.535 Dit is een vervaltermijn.
Voor het uitstel zijn geen verjaringstermijnen in de wet opgenomen indien de herroeping
gevorderd wordt wegens het plegen van een nieuw misdrijf. Indien de probatievoorwaarden niet
nageleefd werden, moet de vordering tot herroeping uiterlijk binnen het jaar na het aflopen van
de proeftermijn ingesteld worden. Ook hier gaat het om een vervaltermijn. De vordering zal
verjaren één jaar na de dag waarop zij voor het bevoegde gerecht aanhangig gemaakt is.536
Deze verjaringstermijn is eveneens vatbaar voor stuiting en schorsing537.538 De bewoording van
de Franse tekst van de wet, voornamelijk de woorden “une année révolue” zaaiden hieromtrent
verwarring. Het was niet duidelijk of deze termijn voor stuiting en schorsing in aanmerking kwam
of dat het om een vervaltermijn ging. Nergens, ook niet in de memorie van toelichting of in de
parlementaire besprekingen, werd hierover iets bepaald. Als oplossing werd besloten om het
gemeen strafrecht toe te passen zoals toepasselijk op alle strafvorderingen. Bijgevolg is stuiting
en schorsing van deze verjaringstermijn mogelijk.539
534 Cass. 9 maart 1993, AR 6222, Verbeke, Arr.Cass. 1993, 272. 535 Art. 13, §6 Probatiewet. 536 Art. 14, §3 Probatiewet. 537 Cass. 9 mei 2007, AR P.07.0272.F, D.B.V., P., Arr.Cass. 2007, afl. 5, 986. 538 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 378-379. 539 Cass. 12 april 2005, AR P.05.0249.N, P.J.A.G., Arr.Cass. 2005, afl. 4, 856; A. VANDEPLAS, “De herroeping van het probatieuitstel”, RW 2005-06, 1379.
De probatie als modaliteit
85
128. Voor de vordering tot herroeping moet de redelijke termijn540 in acht genomen worden.541
Voor de beoordeling of de redelijke termijn in acht werd genomen, is het irrelevant hoe oud de
feiten zijn. Op deze grond kan de vordering tot herroeping dan ook niet afgewezen worden.542
129. Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat niets belet dat de herroeping reeds
plaatsvindt tijdens de proeftijd zelf. Hierdoor wordt de kans geboden om nieuwe of andere
voorwaarden te gelasten.
Uit het feit dat de herroeping ook mogelijk is tijdens de proeftijd, kan afgeleid worden dat de
probant niet zelf kan bepalen op welk moment gedurende die termijn hij zijn
probatievoorwaarden zal uitvoeren543.544
Afdeling 4. Gevolgen van de herroeping 130. De rechter die moet oordelen over de vordering tot herroeping heeft verschillende
mogelijkheden. Hij kan de maatregel al dan niet herroepen, de bestaande probatievoorwaarden
veranderen, nieuwe voorwaarden bijvoegen en bestaande voorwaarden weglaten als zij niet
meer noodzakelijk zijn.545
In de rechtsleer bestaat geen eensgezindheid over de vraag of de instemming van de
betrokkene opnieuw gegeven moet worden bij het opleggen van nieuwe voorwaarden. Peter
HOET546 is van mening dat de instemming wel degelijk vereist is. Armand VANDEPLAS547
oordeelt hier anders over. Naar mijn mening is het logisch om opnieuw de instemming met de
540 Art. 6.1 EVRM. 541 Cass. 6 oktober 2004, AR P.04.0919.F, B.F., R., G., Arr.Cass. 2004, afl. 10, 1540. 542 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 379. 543 Cass. 27 maart 2001, AR P.99.0949.N, R., Arr.Cass. 2001, afl. 3, 488. 544 P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 215; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 379. 545 Antwerpen 19 december 2001, RW 2002-03, 663; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 215-216. 546 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 380. 547 A. VANDEPLAS, “Over de herroeping van de probatieopschorting”, RW 2002-03, (664) 664.
De probatie als modaliteit
86
nieuwe voorwaarden te verkrijgen. Om de probatie succesvol te beëindigen, is een zeker
engagement van de probant vereist. Indien hij plots nieuwe voorwaarden zal krijgen waarmee hij
niet ingestemd heeft, zal het goede verloop van de probatie mogelijks in het gedrang kunnen
komen.
De opgelegde proeftermijn kan niet worden gewijzigd.548 Dientengevolge moet de rechter bij het
opleggen van nieuwe voorwaarden de duur van de proeftermijn zoals zij eerder bepaald werd, in
acht nemen. De uitvoering van deze voorwaarden moet mogelijk zijn gedurende deze periode.
Het enige geval waarin er toch nieuwe voorwaarden met een nieuwe proeftermijn opgelegd
kunnen worden, is het geval waarin de eerder toegekende probatie-opschorting herroepen wordt
en er een straf met uitstel opgelegd wordt.549
131. Indien de rechter de (probatie-)opschorting of het (probatie-)uitstel herroept, houdt dit
een verzwaring van de toestand van de betrokkene in.550 Dit is logisch daar er op die manier een
gunstmaatregel ingetrokken wordt en een straf in de plaats komt.
Bij de herroeping van het uitstel volstaat het dat de rechter het uitstel eenvoudig herroept. De
oorspronkelijk opgelegde straf, waarvan de uitvoering weliswaar uitgesteld werd, zal dan
effectief worden. Het aard of voorwerp van die straf kan echter niet gewijzigd worden door de
rechter. Wel mogen deze straffen onbeperkt samengevoegd worden met de straffen die
eventueel uitgesproken worden wegens een nieuw misdrijf.551 Uit het feit dat de mogelijkheid tot
opleggen van nieuwe voorwaarden bestaat, mag niet afgeleid worden dat de rechter maar zou
kunnen herroepen wanneer geen nieuwe voorwaarden mogelijk zijn.552
In de situatie waarbij de opschorting herroepen wordt, kan men niet terugvallen op een eerder
opgelegde straf. Er zal dus nog een straf moeten bepaald worden waarbij die straf mogelijks met
uitstel kan uitgevoerd worden, eventueel gekoppeld aan probatievoorwaarden. De straf zal nooit
548 Cass. 20 juni 2007, AR P.07.0759.F, L.G., E., C., R., Arr.Cass. 2007, afl. 6-7-8, 1392. 549 P. HOET, “De vordering tot herroeping van de probatie-opschorting of het probatie-uitstel wegens niet-nakoming van de probatie, NC 2013, 257; P. HOET, “Werkbare probatie en herroeping” in P. TRAEST, J. LECLERCQ, E. GOETHALS, L. HUYBRECHTS, J. ROZIE, R. VERSTRAETEN, F. DERUYCK, M. ROZIE, Amicus Curiae. Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 216; P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 379-380. 550 Cass. 8 februari 2005, AR P.05.0010.N, VLH, Arr.Cass. 2005, afl. 2, 331. 551 Cass. 11 september 2013, AR P.13.0706.F, A.C., Pas. 2013, afl. 9, 1629; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 184. 552 Cass. 4 juni 2013, AR P.12.1137.N, F.A.R.B., Pas. 2013, afl. 6-8, 1233.
De probatie als modaliteit
87
meer dan vijf jaar gevangenisstraf kunnen bedragen daar de opschorting in de eerste plaats
maar overwogen kan worden als het feit niet van die aard lijkt te zijn dat een hoofdstraf van
meer dan vijf jaar gevangenisstraf noodzakelijk is553.554
132. Artikel 16 van de Probatiewet bepaalt dat alle straffen die uitgesproken of uitvoerbaar
worden als gevolg van de herroeping, zonder beperking samengevoegd worden met de straffen
die uitgesproken worden voor een nieuw misdrijf. De reeds ondergane voorhechtenis in het
kader van een straf die door de herroeping effectief wordt, moet niet vermeld worden.555 Uit dit
artikel volgt ook dat geen toepassing gemaakt kan worden van de regelen met betrekking tot
samenloop.556
Deze regel kan onverhoopte gevolgen hebben voor de veroordeelde. Door de samenvoeging
van de straffen kan de drempel van een straftotaal van minstens drie jaar bereikt worden,
waardoor de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd worden.557
133. Logischerwijze zal een aanhouding zich opdringen bij het opleggen of effectief worden
van een straf. De rechter die de herroeping van het uitstel beveelt zal echter geen onmiddellijke
aanhouding kunnen bevelen. Er moet immers een onderscheid gemaakt worden tussen de
beslissing tot herroeping en de eerdere beslissing waarmee een straf opgelegd werd.558 Deze
mogelijkheid bestaat wel bij de beslissing tot herroeping van de opschorting.559
HOOFDSTUK 7. Accessoire veroordelingen
134. De maatregelen van de (probatie-)opschorting en het (probatie-)uitstel hebben enkel
betrekking op de straf. Er zijn nog veel andere veroordelingen mogelijk, naast de veroordeling
tot een straf. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten, de burgerlijke rechtsvordering, de 553 Art. 3, lid 1 en art. 13, §4 Probatiewet. 554 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 380. 555 Cass. 16 november 2004, AR P.04.0917.N, M.M.F. en L.J.L.M., Arr.Cass. 2004, afl. 11, 1841. 556 Art. 58-65 Sw. 557 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 381. 558 Cass. 14 maart 2001, AR P.01.0322.F, W., Arr.Cass. 2001, afl. 3, 420. 559 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 381.
De probatie als modaliteit
88
vordering tot teruggave en de verbeurdverklaring.560 Ook op grond van andere wetten dan de
Probatiewet is de strafrechter in sommige gevallen verplicht of heeft hij de mogelijkheid om
andere bijkomende veroordelingen uit te spreken.
Onder de kosten561 waartoe de beklaagde, in wiens hoofde de opschorting toegekend is,
veroordeeld wordt, worden ook de kosten van brief- en pakketport gerekend. Deze kosten
mogen weliswaar niet meer dan 10% van de gezamenlijke kosten bedragen. Bovendien moet
elke veroordeelde een vergoeding van 50 euro betalen voor elke criminele, correctionele of
politiezaak.562 Algemeen omvatten de gerechtskosten onder meer alle kosten veroorzaakt door
de strafrechtspleging in de fase van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en de
uitspraak, elke rechtspleging waarin het parket ambtshalve optreedt.563
De bijdrage van 25 euro564 die betaald dient te worden aan het “bijzonder Fonds tot hulp aan de
slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders”, kortweg
“Slachtofferfonds”, dat opgericht werd in 1985565 en sinds 2004566 die naam draagt, is enkel
verschuldigd voor veroordelingen tot een criminele of correctionele straf. Omdat enkel bij de
toekenning van het (probatie-)uitstel een straf bepaald wordt, kan die vergoeding dan ook enkel
in die gevallen verschuldigd zijn.567
135. Het is van belang om dit leerstuk van naderbij te bekijken omdat de accessoire
veroordelingen die tot doel hebben een bijkomende straf op te leggen, niet bij de beslissing
waarin de opschorting toegestaan wordt, kan worden uitgesproken. Doorslaggevend is het al
dan niet aanwezig zijn van het karakter van een straf.568
560 Art. 6, lid 2 en 3 Probatiewet. 561 Art. 162 Sv. 562 Art. 91 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, BS 30 december 1950, 9095. 563 Art. 2 Programmawet (II) van 27 december 2006, BS 28 december 2006, 75262. 564 Art. 29, lid 2 Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, BS 6 augustus 1985, 11305. 565Art. 28 Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, BS 6 augustus 1985, 11305. 566 Art. 459 Programmawet van 27 december 2004, BS 21 december 2004, 87006. 567 P. ARNOU, “Bijdrage ten behoeve van het slachtofferfonds” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE, Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2010, 95-98. 568 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 367.
De probatie als modaliteit
89
HOOFDSTUK 8. Verjaring
136. Artikel 18 van de Probatiewet handelt over de verjaring. Er moet een onderscheid
gemaakt worden tussen de regelen die gelden voor de (probatie-)opschorting en diegene die
gelden voor het (probatie-)uitstel.
Het ogenblik waarop de uitspraak waarbij het voordeel van de opschorting verleend werd, in
kracht van gewijsde gaat, is eveneens het ogenblik waarop de verjaring van de publieke
vordering geschorst wordt.569 Als er zich een grond tot herroeping van de opschorting voordoet,
voorziet de Probatiewet in artikel 13, §6 in een bijzondere verjaringstermijn zoals hierboven
reeds aangehaald. Op dat moment zal de publieke vordering teniet gaan.570
Voor het (probatie-)uitstel geldt een verschillende termijn naargelang het om een herroeping van
rechtswege wegens het plegen van een nieuw misdrijf gaat of de herroeping wegens het niet-
naleven van de opgelegde probatievoorwaarden. In het eerste geval zal de verjaring van de
straf ingaan op het moment van de verjaring van de straffen die voor het nieuw misdrijf
uitgesproken werden. In het andere geval verjaren de straffen op de datum van het arrest van
herroeping of op de dag waarop het vonnis van herroeping niet meer vatbaar is voor hoger
beroep.571
De wet bepaalt niets over de verjaring in de situatie van de facultatieve herroeping van het
uitstel wegens een nieuw misdrijf. Doet deze situatie zoals omschreven in artikel 14, §1bis van
de Probatiewet zich voor, zal de verjaring van de straf geschorst worden als zich een wettelijk
beletsel met oorsprong in de Probatiewet zich voordoet.572
HOOFDSTUK 9. Kritische reflectie
137. Na bovenstaande analyse van de werking van de probatie als modaliteit, blijkt dat binnen
deze regeling nog ruimte voor verbetering is. In het licht van haar doelstellingen kunnen enkele
punten van kritiek geformuleerd worden. Sommige elementen zijn echter reeds achterhaald door
het ontstaan van de autonome probatiestraf vandaar dat een uitgebreide inbreng van mijn
mening hier minder goed geplaatst zou zijn. Niettemin is het nuttig om de verschillende 569 Art. 18, §1, lid 1 Probatiewet; Cass. 9 maart 1993, AR 6222, Verbeke, Arr.Cass. 1993, 272. 570 Art. 18, §1, lid 2 Probatiewet. 571 Art. 18, §2 Probatiewet. 572 P. HOET, “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de bestraffing” in P. ERNST, P. HOET, D. MERTENS, B. PEETERS, B. PONET, V. SAGAERT, K. SALOMEZ, B. VANLERBERGHE, H. VERSCHUEREN, P. WAETERINCKX, CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 369-370.
De probatie als modaliteit
90
bemerkingen op de klassieke probatie van naderbij te bekijken. Op die manier wordt duidelijk in
welke mate de autonome probatiestraf, die weliswaar een andere finaliteit heeft, daaraan
tegemoet gekomen is.
Om de kritieken goed te begrijpen, is een recapitulatie van de drie doelstellingen van de probatie
als modaliteit essentieel. Ten eerste werd de integratie van de veroordeelde in de maatschappij
beoogd zonder dat het vervreemdend effect van een vrijheidsberovende straf hieraan afbreuk
doet. Vervolgens moest de straf geïndividualiseerd worden. Ten slotte werd er een concreet
alternatief voor de korte gevangenisstraf aangeboden.573
Afdeling 1. Bepaling van gepaste en werkbare voorwaarden 138. Op het vlak van het bepalen en invullen van de voorwaarden hebben de kritieken
betrekking op meerdere elementen.
Het opstellen van werkbare, haalbare en uitvoerbare voorwaarden is cruciaal voor het succesvol
doorlopen van de probatie.574 De voorwaarden moeten naar de geest van de wet ontstaan door
middel van onderhandelingen tussen de rechter en de delinquent om zo het individueel karakter
ervan te optimaliseren. In de praktijk zijn zij echter vaak vaag geformuleerd en bijgevolg
stereotiep.575 Vage probatievoorwaarden kunnen daarenboven het perverse gevolg hebben een
te grote mogelijkheid tot inmenging van de probatiecommissie en de justitieassistenten in alle
aspecten van het leven van de probant te creëren. Dit kan leiden tot een krenking van de
vertrouwensrelatie tussen de justitieassistent en de probant. 576 Bovendien zou dergelijke
inmenging de reeds zeer grote werklast die op de justitiehuizen en de probatiecommissies rust,
vergroten.
139. De maatschappelijke enquête577 en het beknopt voorlichtingsverslag578 dragen eveneens
bij tot de bepaling van goede voorwaarden. In de praktijk bestaat er echter geen samenhang in
de beslissingen om al dan niet een maatschappelijke enquête in te stellen. Zo wordt
bijvoorbeeld wel een enquête bevolen in een alledaagse zaak terwijl dit voor een meer ernstige
zaak dan niet zou gebeuren. Vaak is het zo dat maatschappelijke enquête gevraagd wordt in
573 K. TIMMERMAN, F. HUTSEBAUT, K. COENEGRACHTS, “Rubriek: Strafuitvoering en justitiële hulpverlening’”, Panopticon 1984, (70) 70. 574 Supra 36, nr. 56. 575 K. TIMMERMAN, F. HUTSEBAUT, K. COENEGRACHTS, “Rubriek: Strafuitvoering en justitiële hulpverlening’”, Panopticon 1984, (70) 70. 576 De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in problemen”, Panopticon 1982, (58) 62. 577 Supra 61, nr. 93. 578 Supra 64, nr. 97.
De probatie als modaliteit
91
een zaak met ongewone feiten aan de grondslag. Het is daarentegen het vermoeden dat een
mogelijke persoonlijke problematiek of een gebrek aan begeleiding of hulpverlening aan de
grondslag van de feiten ligt dat de aanzet zou moeten geven tot het vragen van een
maatschappelijke enquête.579 Door dit gebrek aan inzicht in de persoonlijke levenssituatie van
de betrokkene worden vaak goede kansen om een nuttige probatie op te leggen onbenut
gelaten. Daartegenover staat dat de justitieassistenten, die in vele gevallen reeds overbelast
zijn, nodeloos nog meer belast worden met onwerkbare probatievoorwaarden.580 Om aan dit
probleem te verhelpen zou het nuttig kunnen zijn om de maatschappelijke enquête in bepaalde
gevallen verplicht te stellen.581 Een algemene verplichting is echter niet aangewezen daar de
maatschappelijke enquête toch een interventie met een niet te onderschatten impact in het
privéleven met zich meebrengt. Zo zouden collega’s of familieleden van de delinquent die (nog)
niet op de hoogte waren van het misdrijf, toch kennis kunnen krijgen ervan. Dit is niet alleen
ongewenst maar kan ook schadelijk zijn.582
140. Een andere mogelijke oplossing om zeker goede en uitvoerbare voorwaarden te bepalen
bestaat erin om de voorwaarden te laten bepalen door de probatiecommissie na een verslag
van de justitieassistenten. Omdat de justitieassistent in principe niet gehouden is tot het
beroepsgeheim583 kan hij zo de tekortkomingen van de betrokkene aanwijzen. Deze zienswijze
kan onderbouwd worden door het gegeven dat de tenuitvoerlegging van de vonnissen en
arresten een taak van de uitvoerende macht is, zoals bijvoorbeeld de probatiecommissie als
administratief college. Bovendien heeft vooral de justitieassistent een persoonlijker contact met
de betrokkene waardoor er vanzelfsprekend een betere inschatting met betrekking tot de nuttige
voorwaarden gemaakt kan worden. Op die manier wordt ook tegemoetgekomen aan de vrees
dat de in het vonnis voorziene probatiebegeleiding dode letter zal blijven omdat de
probatiecommissie maar beperkte mogelijkheden heeft om de door de rechter bepaalde
voorwaarden aan te passen. Zij kan de voorwaarden immers niet verstrengen584.585
579 De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in problemen”, Panopticon 1982, (58) 59. 580 Bijlage 3, (183) 185; De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in problemen”, Panopticon 1982, (58) 59; R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 541. 581 K. TIMMERMAN, F. HUTSEBAUT, K. COENEGRACHTS, “Rubriek: Strafuitvoering en justitiële hulpverlening’”, Panopticon 1984, (70) 71. 582 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 542-543. 583 Supra 68, nr. 106. 584 Supra 71, nr. 110. 585 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 547-548.
De probatie als modaliteit
92
Meteen moet ook de keerzijde van deze zienswijze opgemerkt worden. Enerzijds kan betwist
worden of het bepalen van de voorwaarden wel tot de tenuitvoerlegging van het vonnis behoren.
Door de rechter aanwijzingen omtrent de voorwaarden te laten opnemen in zijn vonnis zoals bij
de autonome probatiestraf het geval is586, kan nog aannemelijk gemaakt worden dat het verder
invullen van de concrete voorwaarden tot de tenuitvoerlegging behoort. Anderzijds komt de
straftoemeting uitsluitend toe aan de rechterlijke macht waardoor het invullen van de
probatievoorwaarden door een administratieve instantie zoals de probatiecommissie een
flagrante schending van dit beginsel als onderdeel van de rechtsstaat inhoudt.587 Daarenboven
zou de vereiste instemming van de delinquent in het gedrang komen indien de concrete
voorwaarden pas in de fase voor de probatiecommissie bepaald zouden worden. Het geven van
de instemming in de fase voor de rechter, wordt tot op zekere hoogte uitgehold daar de
delinquent op dat moment eigenlijk niet weet met wat hij concreet instemt. Ondanks het reeds
formuleren van deze kritiek in de jaren ’70 werd hier toch aan voorbijgegaan bij de invoering van
de autonome probatiestraf.588
Mijns inziens zou hier enig soelaas kunnen geboden worden door bijvoorbeeld de
probatiecommissie de probatievoorwaarden te laten opstellen maar deze toch nog ter
bevestiging, verlenging of aanpassing voor te leggen aan de rechter. Deze mogelijkheid is
geïnspireerd op het Franse systeem waar de onderzoeksrechter de probatievoorwaarden oplegt
en de rechter de maatregel, na kennisname, kan bevestigen, verlengen of stopzetten.589
Er dient opgemerkt te worden dat de probatiecommissie in het kader van de autonome
probatiestraf op heden wel degelijk bevoegd is voor het bepalen van de probatievoorwaarden.
De rechter kan enkel nog de duurtijd van de straf bepalen en aanwijzingen geven omtrent de
voorwaarden.590
141. Hierbij aansluitend moet ook het belang van de betrokkenheid van de potentiële probant
aangestipt worden. Enerzijds zal de rechtbank zo beter zicht hebben op de nood aan
gespecialiseerde of georganiseerde hulp voor de delinquent. Anderzijds zal de delinquent zelf
de reële werking en consequenties van de voorwaarden en hulpmaatregelen beter kunnen
inschatten. Op die manier wordt verholpen aan het soms louter formele en fictieve karakter van
586 Infra 110, nr. 165. 587 Bijlage 1, (174) 176. 588 Infra 122, nr. 185. 589 K. TIMMERMAN, F. HUTSEBAUT, K. COENEGRACHTS, “Rubriek: Strafuitvoering en justitiële hulpverlening’”, Panopticon 1984, (70) 70-71. 590 Infra 110, nr. 165.
De probatie als modaliteit
93
de instemming van de delinquent met zijn probatievoorwaarden. Ook zal de betrokkenheid van
de delinquent in het beslissingsproces motiverend werken. De op gunstige wijze volbrenging
van de probatievoorwaarden zal hierdoor vanzelfsprekend in de hand gewerkt worden.591 Het
belang van een ernstige dialoog tussen de rechter en de potentiële probant mag dan ook niet
miskend worden.592
Afdeling 2. Tijdsverloop tussen vonnis en start van de maatregelen
142. Het tijdsverloop tussen het opleggen van de probatie en het effectief in werking treden
van de probatievoorwaarden kan op heden vaak één à drie maanden bedragen. Dit is
problematisch omdat gedurende deze periode een bepaalde categorie van delinquenten, de
zogenaamde ‘veelplegers’, steeds opnieuw misdrijven plegen. Zij komen dan opnieuw voor de
rechter voor nieuwe feiten gepleegd nog vóór hun begeleiding naar aanleiding van de vorige
feiten van start gaat. Deze problematiek ontstaat doordat het vonnis waarin de probatie
opgelegd werd eerst in kracht van gewijsde moet gaan voordat de justitiehuizen in actie zullen
treden. 593 De beste oplossing hiervoor zou een wetswijziging zijn waarbij de vereiste dat het
vonnis eerst in kracht van gewijsde moet gegaan zijn, geschrapt wordt. Een minder ingrijpende,
maar tegelijk ook minder standvastige methode zou zijn om door middel van vrijwillige
initiatieven de hulpverlening en begeleiding onmiddellijk na de zitting waarop het vonnis
uitgesproken werd, aan te laten vangen. 594 In de praktijk zou het mogelijk moeten gemaakt
worden om het vonnis met de probatievoorwaarden dadelijk samen met de veroordeelde door te
sturen naar de justitiehuizen zodat er geen tijdsverloop is tussen het moment waarop de
voorwaarden opgelegd worden en het moment waarop zij daadwerkelijk in werking treden. Een
goed initiatief hiervoor kan geïnspireerd worden op de Community Courts uit onder andere de
Verenigde Staten.595 Dit zijn rechtbanken die dicht bij de burger staan en waar alle diensten,
zoals bevolkingsdienst en de politiedienst, zich in één gebouw bevinden.596
143. Vele van deze knelpunten werden reeds decennia geleden geformuleerd.597 Het is dan
ook frappant dat sommige ervan nog steeds actueel zijn. Door de invoering van de autonome
591 De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in problemen”, Panopticon 1982, (58) 61. 592 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 545. 593 Bijlage 1, (174) 174-175. 594 De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in problemen”, Panopticon 1982, (58) 62. 595 www.nycourts.gov/courts/problem_solving/cc/home.shtml (consultatie 7 mei 2016). 596 Bijlage 1, (174) 174-175 en 177. 597 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 513-560.
De probatie als modaliteit
94
probatiestraf werd enerzijds, zij het op een ietwat onbeholpen manier, getracht om tegemoet te
komen aan deze kritieken. In deze opzet werd niet volledig geslaagd. Sommige pijnpunten
werden zelfs aangescherpt terwijl er evengoed nieuwe punten van kritiek boven kwamen. In wat
volgt 598 wordt eveneens een kritische toets met betrekking tot de autonome probatiestraf
toegevoegd. Uit deze toelichting blijkt dat de invoering van de autonome probatiestraf maar met
een matig enthousiasme onthaald werd. Velen zijn dan ook de mening toegedaan dat het meer
opportuun zou geweest zijn om de Probatiewet van 1964 aan te passen en te moderniseren in
plaats van aan de kritieken tegemoet proberen te komen door de creatie van een nieuwe wet,
zijnde de Wet Autonome Probatie van 2014.599
Afdeling 3. Gunstmaatregelen onderworpen aan de appreciatie van de rechter 144. De toekenning van de (probatie)maatregelen is steeds onderworpen aan de appreciatie
van de rechter. Een delinquent heeft geen recht op die toekenning van de (probatie-)opschorting
of het (probatie-)uitstel. Ook indien aan alle toepassingsvoorwaarden voldaan is, kan de rechter
nog steeds op discretionaire wijze besluiten om de gunst van deze maatregelen niet te
verlenen.600 Hierdoor wordt een zeker risico gecreëerd op een ongelijke toepassing die niet op
objectieve gronden berust. De vrees bestond dat de maatregelen enkel toegekend zouden
worden aan betrokkenen uit een bepaald sociaal milieu. Dit kon eventueel in een schending van
het gelijkheidsbeginsel resulteren. 601 Naar mijn mening is het verplicht toestaan van de
gunstmaatregelen in de gevallen waarin aan alle toepassingsvoorwaarden voldaan werd, een
minder goed idee. Niet elke persoon is bekwaam om een probatietraject tot een goed einde te
brengen. Indien dit gegeven reeds door de rechter kan vastgesteld worden lijkt het mij overbodig
om de justitieassistenten nodeloos te belasten met de begeleiding van een probant die, door zijn
ongeschiktheid voor de maatregelen, zijn probatie toch niet op een succesvolle wijze kan
doorlopen.
598 Infra 120, nr. 182 e.v. 599 Bijlage 1, (174) 176; Bijlage 2, (181) 181. 600 Supra 27, nr. 46. 601 R. VERHEYDEN, “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, (513) 527-528.
95
DEEL 3: De autonome probatiestraf
145. De wet van 10 april 2014 voert de autonome probatiestraf in in de artikelen 37octies en
volgende van het Strafwetboek. Een autonome probatiestraf impliceert “de verplichting
bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn, die door de rechter wordt
bepaald”. 602 Zij bestaat naast de probatie als modaliteit. Achttien maanden na haar
inwerkingtreding, de dato 1 mei 2016603, zal de autonome probatiestraf en haar bestaan naast
de probatie als modaliteit geëvalueerd worden door de Minister van Justitie.604 In wat volgt,
wordt toelichting gegeven bij de kenmerken, toepassingsvoorwaarden, werking en gevolgen van
de autonome probatiestraf.
HOOFDSTUK 1. Eigenschappen
Afdeling 1. Toepassingsgebied ratione personae
146. In tegenstelling tot de probatie uit de Probatiewet van 1964, is de probatie als autonome
straf niet toepasbaar op rechtspersonen. Artikel 7 van het Strafwetboek bepaalt de straffen voor
natuurlijke personen.605 De autonome probatiestraf is hierin opgenomen als mogelijke straf in
correctionele zaken en politiezaken.606 De Wet Autonome Probatie voorzag echter niet in een
wijziging van artikel 7bis van het Strafwetboek dat de straffen toepasselijk op misdrijven
gepleegd door rechtspersonen vaststelt. Aldus behoort de autonome probatiestraf niet tot de
mogelijkheden voor bestraffing van rechtspersonen.607
602 Art. 37octies, §1, lid 2 Sw; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 987; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 131-132; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 292; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 88. 603 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 96. 604 Art. 26 Wet Autonome Probatie; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 292. 605 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 101. 606 Art. 7, 4° Sw. 607 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 989; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 350;; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 143; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 93.
De autonome probatiestraf
96
Afdeling 2. Kenmerken van de straf 147. De autonome probatiestraf kan enkel als hoofdstraf opgelegd worden, nooit als
bijkomende straf. Hoofdstraffen kunnen autonoom en zelfstandig opgelegd en dus afzonderlijk
uitgesproken worden. Bijkomende straffen moeten daarentegen altijd gepaard gaan met een
hoofdstraf.608 Artikel 7 van het Strafwetboek bepaalt bovendien dat de autonome probatiestraf
niet gecumuleerd mag worden met de andere drie straffen zoals bepaald in voornoemde artikel:
de gevangenisstraf, de straf onder elektronisch toezicht en de werkstraf. De combinatie met
bijkomende straffen is daarentegen wel toegestaan.609
Uit de plaatsing van de autonome probatiestraf binnen dit artikel kan afgeleid worden dat deze
straf minder zwaar is dan bijvoorbeeld de gevangenisstraf of de werkstraf maar zwaarder dan de
geldboete. Het is namelijk zo dat de volgorde waarin de straffen in artikel 7 van het Strafwetboek
hun onderlinge zwaarte weerspiegelt.610 Met de onderlinge zwaarte van straffen wordt hun
relatieve gewicht in hun onderlinge relatie bedoeld.611 De bepaling van de zwaarte van de straf
is relevant voor de werking in de tijd, voor de samenloop en voor uitwerking van de
rechtsmiddelen.612 De rechtspraak van het EHRM brengt een nuance aan op deze redenering.
De zwaarte van straffen moet volgens het arrest van 18 juli 2013613 in concreto beoordeeld
worden en niet in abstracto. Het is mogelijk dat een werkstraf, zoals zij in de individuele
omstandigheden van een zaak toegepast wordt, toch lichter is dan een autonome
probatiestraf.614 Hierover bestaat echter geen eensgezindheid. Het Hof van Cassatie oordeelde
608 A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 155. 609 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1084; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 102; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 987 en 1003. 610 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001; Antwerpen 28 juni 2002, RABG 2003, 293; M. ROZIE, “De werkstraf als nieuwe hoofdstraf” in A. DE NAUW (ed.), Strafrecht van nu en straks, Brugge, die Keure, 2003, 163; A. MONSIEURS, “De zwaarte van de straf volgens het Hof van Cassatie, het Grondwettelijk Hof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens”, NC 2008, (225) 227; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 101. 611 L. DUPONT, “De relatieve zwaarte van de werkstraf”, T.Strafr. 2002, (203) 204. 612 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1084. 613 EHRM, 18 juli 2013, nr. 2312/08, 34179/08, Maktouf en Damjanovic/Bosnië en Herzegovina, RW 2014-15, 1277. 614 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 351; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 145.
De autonome probatiestraf
97
bijvoorbeeld dat de correctionele autonome probatiestraf als zwaarder ervaren moet worden dan
een gevangenisstraf van zeven dagen en beoordeelt dus aan de hand van de aard van de
straf.615 Het Grondwettelijk Hof stelt daarentegen dat het consensuele karakter van de autonome
probatiestraf er steeds voor zorgt dat zij een gunstigere straf is dan de gevangenisstraf en de
geldboete.616 Het Grondwettelijk Hof617 hanteert, in tegenstelling tot de objectieve beoordeling
aan de hand van de aard van de straf door het Hof van Cassatie, een subjectieve beoordeling in
concreto. Deze beoordeling gebeurt met in achtneming van de wil van de wetgever en de
aangevoelde zwaarte van de straf door de veroordeelde.618
De Raad van State 619 meent dat het aanbevelingswaardig was om aan de autonome
probatiestraf eerder een sui generis-karakter toe te schrijven. De opvolging berust namelijk niet
bij de strafuitvoeringsrechtbanken die normaal gesproken instaan voor de uitvoering van de
straffen, maar bij de probatiecommissie. Deze zienswijze werd niet gevolgd omwille van
pragmatische en budgettaire redenen waardoor tot op heden de strafuitvoeringsrechtbanken niet
bevoegd zijn voor de autonome probatiestraf. 620 Hieruit kan niet afgeleid worden dat de
autonome probatiestraf niet het karakter van een straf zou hebben.621
615 Cass. 11 oktober 2005, AR P.05.0988.N, Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven/S.J.P., Arr.Cass. 2005, afl. 10, 1892; Cass. 9 februari 2011, AR P.10.1344.F, K.H., Pas. 2011,, afl.2, 458; E. MAES, “Is een effectieve straf altijd zwaarder dan een straf met uitstel? De invloed van bestraffingsmodaliteiten op de relatieve zwaarte van straffen”, T.Strafr. 2015, (251) 252. 616 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 216; D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1085; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 989;; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 96-98. 617 Arbitragehof 23 februari 2005, nr. 45/2005, BS 8 april 2005, 14825; Arbitragehof 11 januari 2007, nr. 4/2007, BS 9 maart 2007, 12376. 618 E. MAES, “Is een effectieve straf altijd zwaarder dan een straf met uitstel? De invloed van bestraffingsmodaliteiten op de relatieve zwaarte van straffen”, T.Strafr. 2015, (251) 255-256. 619 Adv.RvS nr. 53.967/1/V bij het wetsontwerp van 8 januari 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 31. 620 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 7. 621 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1084.
De autonome probatiestraf
98
148. Het uitstel van de autonome probatiestraf is niet mogelijk.622 Mocht dit wel het geval zijn,
zou de autonome probatiestraf een replica van het probatie-uitstel zijn. De strafuitvoering wordt
in dat geval namelijk gewoon geheel of gedeeltelijk uitgesteld.
De strafuitvoering van bijkomende straffen bij de autonome probatiestraf kan wel geheel of
gedeeltelijk uitgesteld worden behoudens de gevallen waarin de wet iets anders bepaalt. 623
HOOFDSTUK 2. Toepassingsvoorwaarden
Afdeling 1. Instemming en informatie- en hoorplicht
149. De autonome probatiestraf is, net zoals de probatie als modaliteit van de opschorting en
het uitstel, een consensuele straf. De beklaagde moet zijn instemming te kennen geven, hetzij in
persoon, hetzij bij wege van zijn advocaat.624 Opdat de instemming op een nuttige en correcte
wijze gegeven kan worden, is het ook bij deze vorm van probatie noodzakelijk om de beklaagde
op een adequate wijze de informeren en hem te horen in zijn opmerkingen. 625 Dit moet
gebeuren vóór het sluiten van de debatten. Omdat het bij de autonome probatiestraf de
probatiecommissie is die instaat voor het bepalen van de concrete inhouden van deze staf626, is
de informatieplicht van de rechter hier beperkt. Zij kan enkel inlichtingen verstrekken over wat de
autonome probatiestraf in abstracto is, de duur ervan, wat zij als aanwijzingen gegeven heeft
aan de probatiecommissie voor de concrete invulling, de geldboeten en gevangenisstraf die
opgelegd zullen worden bij inbreuk en de aanwijzingen over het in rekening brengen van de
belangen van de slachtoffers.627
De instemming van de beklaagde is substantieel zodat een gebrek daaraan de nietigheid van de
veroordeling tot gevolg zal hebben. De ratio voor de verplichting tot het geven van een
622 Art. 8, §1, lid 3 Probatiewet zoals gewijzigd door art. 19 Wet Autonome Probatie en art. 58 Potpourri II-Wet; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1002; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 353. 623 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 102; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 149-150. 624 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 132; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94. 625 Art. 37octies, §3, lid 1 Sw. 626 Infra 110, nr. 165. 627 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 350-351 en 353; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 151-152.
De autonome probatiestraf
99
instemming is dezelfde zoals bij de probatie als modaliteit.628 Het welslagen van de probatie
hangt steeds af van de coöperatie van de betrokkene. De instemming moet blijken uit het vonnis
of arrest of uit gelijk welk ander stuk.629
Er dient opgemerkt te worden dat het geven van de instemming door de betrokkene steeds
ingegeven kan zijn door zijn wens om te ontsnappen aan een gevangenisstraf en de instemming
bijgevolg op een bevooroordeelde en louter formele wijze gegeven werd.630 Ook houdt de
gegeven instemming in geen geval een bekentenis van schuld in. Het is eerder een voorwaarde
die bijdraagt aan het al dan niet slagen van het systeem.631
Het consensualisme komt eveneens tot uiting in de executoriale fase waarbij de justitieassistent
een overeenkomst zal sluiten met de veroordeelde over de concrete invulling van de autonome
probatiestraf. Hierop wordt verder dieper in gegaan.632
150. Uit de formulering van artikel 37octies, §3 van het Strafwetboek kan afgeleid worden dat
de beklaagde aanwezig of vertegenwoordigd moet zijn op de terechtzitting. Meer specifiek is dit
noodzakelijk tijdens de debatten over de autonome probatiestraf. Hieruit mag niet
geconcludeerd worden dat de beklaagde enkel aanwezig of vertegenwoordigd zou moeten zijn
op het moment dat zijn instemming gegeven wordt. Aanwezigheid of vertegenwoordiging is
eveneens vereist op het moment waarop de rechter zijn intentie tot het opleggen van de
autonome probatiestraf doet blijken. Ook op het ogenblik waarop het Openbaar Ministerie de
vordering voor de autonome probatiestaf instelt of de beklaagde om de toepassing ervan
verzoekt en het moment waarop de rechter de noodzakelijke informatie aanreikt, is
aanwezigheid of vertegenwoordiging vereist. In de overige stadia van het proces vormt de
afwezigheid van de beklaagde of haar advocaat geen probleem.633
628 Supra 41, nr. 63. 629 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 989-990; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 144. 630 P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293. 631 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 990. 632 Infra 115, nr. 173. 633 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 353; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 151.
De autonome probatiestraf
100
Afdeling 2. Soorten feiten en misdrijven 151. Enkel feiten van die aard dat zij bestraft worden met een politiestraf of een correctionele
straf komen in aanmerking voor de autonome probatiestraf.634 Op feiten strafbaar met criminele
straffen kan de autonome probatiestraf niet toegepast worden. De beoordeling hiervan gebeurt
na aannemen van eventuele verzachtende omstandigheden en verschoningsgronden. De straf
in concreto en dus niet de straf in abstracto, zal met andere woorden doorslaggevend zijn. Voor
gecorrectionaliseerde misdaden 635 , zijnde wanbedrijven in concreto, is de autonome
probatiestraf wel mogelijk.636 Ook kan er geen bezwaar gemaakt worden tegen de toepassing
van de correctionele autonome probatiestraf voor het hof van assisen.
Voor bijzondere misdrijven behandeld in de artikelen 101 en volgende van het Strafwetboek is
de autonome probatiestraf eveneens mogelijk. 637
152. Sommige misdrijven zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de Wet Autonome
Probatie ook al zouden zij, wegens poging of andere redenen, strafbaar zijn met een
correctionele of politiestraf. Het gaat meer bepaald om gijzeling638, verkrachting639, bederf van
jeugd, prostitutie en openbare schennis van de goede zeden waarbij een minderjarige betrokken
was640, doodslag, moord en vergiftiging641 en roofmoord642. De wetgever was voor deze op
limitatieve wijze opgesomde feiten van mening dat een gevangenisstraf hier de regel moest
zijn.643 Ook voor feiten die strafbaar zouden zijn met een maximale straf van meer dan twintig
634 Art. 37octies, §1, lid 1 Sw; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 987 en 991; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 350; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 92. 635 Supra 24, nr. 41 e.v. 636 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 217; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 351; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 131. 637 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1085; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 991-992; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 144-146. 638 Art. 347bis Sw. 639 Art. 375-377 Sw. 640 Art. 379-387 Sw. 641 Art. 393-397 Sw. 642 Art. 475 Sw. 643 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 8; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 351-352.
De autonome probatiestraf
101
jaar opsluiting en die niet in wanbedrijven omgezet worden, mag de autonome probatiestraf niet
uitgesproken worden.644
Er kan aangenomen worden dat de rechtspraak645 met betrekking tot toepasselijkheid van de
werkstraf naar analogie toegepast kan worden op de autonome probatiestraf. Bijgevolg kan ook
voor poging tot bovengenoemde misdrijven of voor medeplichtigheid aan die misdrijven de
autonome probatiestraf niet toegepast worden. Het bestaan van strafverminderende
verschoningsgronden of verzachtende omstandigheden in hoofde van diegene die het misdrijf
beging, belet eveneens het opleggen van de autonome probatiestraf.646
Tijdens de parlementaire behandeling647 van het wetsontwerp voor de Wet Autonome Probatie
werd er op gewezen dat het juist nuttig zou zijn om de autonome probatiestraf mogelijk te maken
voor seksuele delinquenten. Door de specifieke problematiek die aan de grondslag van deze
soort misdrijven ligt, lijkt het dat therapie en begeleiding hier van grote waarde kan zijn.648
De keuze van de wetgever om bepaalde zedenfeiten uit te sluiten van het toepassingsgebied
staat in schril contrast met de probatie als modaliteit. In artikel 9bis van de Probatiewet wordt
meer bepaald voorzien in de verplichting om een met redenen omkleed advies in te winnen van
een dienst gespecialiseerd in begeleiding en behandeling van seksuele delinquenten.649 Op die
manier wordt de therapie en begeleiding juist nog meer toegespitst op het individu en zijn
onderliggende problematiek. Zo zou de kans op recidive en resocialisatie nog vergroot kunnen
worden.
153. Als de duur van de strafvordering met betrekking tot één van bovengenoemde
uitgesloten misdrijven de redelijke termijn, zoals gewaarborgd door artikel 6.1 van het EVRM en
644 Art. 37octies, §1, lid 4 Sw; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 991; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 146-147. 645 Cass. 15 november 2006, AR P.06.1221.F, K.G., A./H.F., Arr.Cass. 2006, afl. 11, 2308. 646 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 217. 647 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 4 maart 2014, nr. 3274/005, 11. 648 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086. 649 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 217.
De autonome probatiestraf
102
artikel 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering overschrijdt, zal de
autonome probatiestraf evenmin mogelijk zijn.650
Afdeling 3. Gerechtelijke antecedenten
154. In tegenstelling tot wat geldt voor de probatie als modaliteit651, vormen gerechtelijke
antecedenten geen belemmering voor het opleggen van de probatie als autonome straf.652 In
situaties waarbij het gerechtelijk verleden van een beklaagde soms in de weg staat van de
toepassing van andere (gunst)maatregelen, biedt de autonome probatiestraf nu een alternatief
voor de werkstraf die eveneens geen vereisten stelt met betrekking tot de gerechtelijke
antecedenten. Dit werkt de reclassering in de hand en vermindert de kans op recidive.653
Het voorgaande sluit niet uit dat de feitenrechter de antecedenten toch meeneemt in zijn
beoordeling en zo een andere en eventueel zwaardere straf zal verkiezen boven de autonome
probatiestraf.654
Afdeling 4. Duur
155. De duur van de autonome probatiestraf wordt bepaald in artikel 37octies, §2 van het
Strafwetboek. Zij mag niet minder dan zes maanden en niet meer dan twee jaar bedragen. Als
de duur minder dan twaalf maanden bedraagt, gaat het om een politiestraf. Deze straf is
mogelijk voor overtredingen of gecontraventionaliseerde wanbedrijven. Als de duur langer is dan
één jaar, zal het om een correctionele straf gaan die toegepast wordt op wanbedrijven en
gecorrectionaliseerde misdaden. 655 In sommige gevallen zou deze maximale duurtijd
650 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 147. 651 Supra 46, nr. 70 e.v. 652 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 93. 653 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 6; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 992; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 352; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 292; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 147. 654 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 992. 655 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 132.
De autonome probatiestraf
103
ontoereikend kunnen zijn om bepaalde voorwaarden, zoals een medische behandeling of
therapie, goed te volbrengen.656
In het geval waar een persoon in staat van wettelijke herhaling verkeert, zal een maximale duur
van twee jaar mogelijk zijn, in tegenstelling tot een duurtijd van vier jaar die verwacht zou
worden. Deze bovengrens van twee jaar werd door de Potpourri II-wet657 opgelegd.658 Onder
(wettelijke) herhaling wordt de situatie begrepen waarin een beklaagde die reeds een
onherroepelijke veroordeling tot een criminele straf heeft opgelopen, opnieuw een wanbedrijf
pleegt (en waarbij de wettekst uitdrukkelijk de voorwaarden en gevolgen vaststelt). Als gevolg
hiervan is in principe een veroordeling tot het dubbele van de maximumstraf toepasselijk op dat
wanbedrijf mogelijk.659 Dit is een toepassing van de algemene regelen met betrekking tot
wettelijke herhaling.660
Er dient opgemerkt te worden dat twee opeenvolgende veroordelingen tot een autonome
probatiestraf geen aanleiding geven tot de staat van wettelijke herhaling. Voor de toepassing
van de regelen van de wettelijke herhaling is namelijk een vrijheidsberovende straf vereist.661
156. Voor de bepaling van de duur door de rechter zal waarschijnlijk geen rekening moeten
gehouden worden met de periode die de beklaagde eventueel reeds in voorlopige hechtenis
heeft doorgebracht. De duur moet overeenkomen met de tijd die noodzakelijk is voor de
resocialisatie en noodzakelijkerwijze dus ook voor het oplossen van het probleem dat aan de
basis van de delictueel handelen van de beklaagde lag.662 Dit is niet logisch daar zij toch in de
eerste plaats een straf is en ook zo ervaren wordt door de betrokkene ondanks het feit dat zij
vertrekt vanuit een sociaal en herstellend oogpunt. Bijgevolg zou het voor de betrokkene
656 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 103; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 350; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 144. 657 Art. 14 Potpourri II-wet; Art. 56, lid 4 Sw. 658 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94. 659 Art. 56, lid 1 Sw; A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 186 en 188. 660 Art. 54-57bis Sw. 661 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1003; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 352-353; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 143-144 en 149. 662 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086.
De autonome probatiestraf
104
rechtvaardiger aanvoelen mocht de reeds ondergane periode in voorlopige hechtenis ook mee
in rekening gebracht worden.663
Het feit dat de betrokkene reeds een periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, staat
vanzelfsprekend niet in de weg van de mogelijkheid van de rechter om een autonome
probatiestraf als hoofdstraf op te leggen.664
157. De duur van de correctionele autonome probatiestraf kan worden verminderd tot minder
dan twaalf maanden indien er verzachtende omstandigheden665 zijn. Zij mag echter niet lager
zijn dan een politiestraf. 666 Bijgevolg kan de duur nooit minder dan zes maanden bedragen.667
Dit is, zoals hierboven gezegd, het wettelijke minimum voor een politiestraf. Door deze
formulering lijkt het dat de correctionele autonome probatiestraf eigenlijk een politiestraf is. Er
kan aangenomen worden dat dit niet de bedoeling van de wetgever was. De wetgever poogde
enkel te stellen dat de correctionele autonome probatiestraf tot onder haar minimum van één
jaar gereduceerd kan worden. Bovendien kan deze bepaling mogelijks haaks staan op het doel
dat men betracht door het respecteren van de opgelegde voorwaarden zijnde het vermijden van
recidive en het bewerkstelligen van sociale re-integratie. Indien de duurtijd te kort zou zijn, zou
de autonome probatiestraf gebeurlijk ineffectief zijn om zopas genoemde resultaat te bekomen.
Voor bijzondere misdrijven zal bovenstaande regeling enkel gelden indien artikel 85 van het
Strafwetboek uitdrukkelijk van toepassing verklaard werd, rekening houdend met artikel 100 van
het Strafwetboek.668
Voor de toepassing van verzwarende omstandigheden werd niets bepaald in de wet. De
autonome probatiestraf kan dan ook niet verzwaard worden door de mogelijke vaststelling van
verzwarende omstandigheden. De rechters moeten zich bijgevolg aan de minima en maxima uit
artikel 37octies, §2 van het Strafwetboek houden.669
663 P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293. 664 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 988. 665 Art. 79-85 Sw. 666 Art. 85, lid 1 Sw. 667 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94. 668 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1002-1003; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 352; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 147-148. 669 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1003.
De autonome probatiestraf
105
158. In het geval van meerdaadse samenloop van overtredingen en wanbedrijven kan er geen
onbeperkte samenvoeging zijn van de straffen. De duur van de autonome probatiestraf mag
nooit meer dan twee jaar bedragen.670 Bovendien worden de autonome probatiestraffen die van
politionele aard zijn als het ware opgeslorpt door die met een correctioneel karakter. Hierbij
mogen die straffen bij cumulatie het dubbel van het maximum van de zwaarste straf niet
overschrijden waarbij ook de maximale termijn van twee jaar gerespecteerd moet worden.671
Vanzelfsprekend is samenloop van en met niet-gecorrectionaliseerde misdaden steeds
uitgesloten voor de autonome probatiestraf wegens haar correctionele en politionele karakter.
Samenloop met gecorrectionaliseerde misdaden is wél mogelijk ook al werd hierin niet voorzien
in de tekst van de wet. Aannemelijk lijkt dat in dat geval ofwel artikel 60 van het Strafwetboek
ofwel artikel 82 van datzelfde wetboek toegepast kan worden. Respectievelijk zullen alle straffen
dan samen opgelegd worden zonder dat de totale duur twee jaar mag overschrijden of zal er
maar één straf uitgesproken worden. Dit zal dan de zwaarste straf zijn die niet meer dan twee
jaar kan bedragen.672
Opmerkelijk is dat de wetgever door middel van artikel 59 van het Strafwetboek de mogelijkheid
creëerde om geldboeten, autonome probatiestraffen, werkstraffen en straffen onder elektronisch
toezicht te combineren in het geval van meerdaadse samenloop. Artikel 7 van het Strafwetboek
legt echter een verbod op om deze straffen te combineren voor de bestraffing van eenzelfde
feit.673
De behandeling van de eendaadse samenloop werd door de wetgever over het hoofd gezien.
Hierdoor is het onduidelijk hoe men in de praktijk zal moeten handelen. Enerzijds zou artikel 65,
eerste lid van het Strafwetboek een oplossing kunnen bieden. In dat geval wordt vertrokken
vanuit de zwaarste straf die aan de hand van de wettelijke minima en maxima berekend zal
worden. Indien dit leidt tot een correctionele of een politiestraf, zal naargelang het geval een
autonome probatiestraf van twee jaar of twaalf maanden opgelegd kunnen worden. Anderzijds
moet vastgesteld worden dat de autonome probatiestraf geen modaliteit is. Hierdoor moeten de
desbetreffende regelen niet toegepast worden vóór de toepassing van de regelen met
670 Art. 58-60 Sw; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 994; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 352. 671 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 994; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94-95. 672 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086-1087. 673 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 148.
De autonome probatiestraf
106
betrekking tot samenloop. Indien deze laatste zienswijze gevolgd wordt, zal de rechter de
afweging moeten maken tussen de straffen die mogelijk zijn voor de verscheidene misdrijven die
omvat worden door het collectieve of voortgezette misdrijf.674
De laattijdige vaststelling van eenheid van opzet kan eveneens voor moeilijkheden zorgen.
Hierdoor ontstaat een complexe eendaadse samenloop waarop artikel 65, tweede lid van het
Strafwetboek van toepassing is. Eenzelfde misdadig opzet kan bij laattijdige vaststelling van
eenheid van opzet als het ware opgesplitst worden in misdrijven die reeds het voorwerp waren
van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en nieuwe aanhangige feiten. De rechter zal
in dat geval rekening houden met de reeds uitgesproken straffen en heeft bijgevolg de keuze om
zich te beperken tot de schuldvraag of om een straf op te leggen. Het totaal van de straffen mag
het maximum van de zwaarste straf in geen geval overschrijden. Net bij het bepalen van wat dat
maximum inhoudt, situeert zich de moeilijkheid. Er zijn namelijk geen omzettingsregelen
aangaande de onderlinge verhouding van de hoofdstraffen uitgewerkt.675
159. Artikel 37decies, §1, lid 1 van het Strafwetboek biedt de mogelijkheid aan de
probatiecommissie om de probatietermijn eenmalig te verlengen met maximaal één jaar.
Hiervoor is wel vereist dat de veroordeelde door een omstandigheid buiten zijn wil, in de
onmogelijkheid verkeerde om een voorwaarde niet te verwezenlijken binnen de oorspronkelijke
probatietermijn. De betrokkene in staat stellen om de voorwaarde alsnog na te leven, kan dan
ook het enige doel van deze verlenging zijn. Als voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan de
voorwaarde die voorziet om een cursus te volgen die tijdelijk niet georganiseerd wordt.676
Toepassing van deze bepaling kan tot gevolg hebben dat een autonome probatiestraf die initieel
een politiestraf was, uiteindelijk het karakter van een correctionele straf zal verkrijgen door het
oplopen van de duurtijd.677 Over de aanvaardbaarheid hiervan kan betwisting ontstaan. De straf
zal op die manier verzwaard worden door omstandigheden die buiten de wil van de
veroordeelde plaatsvonden.
674 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1086. 675 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 223. 676 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 15; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 993. 677 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 357; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 159.
De autonome probatiestraf
107
De mogelijke verlengingstermijn van maximaal één jaar lijkt behoorlijk star. De vertraging die
buiten de wil van de probant opgelopen wordt bij het uitvoeren van de voorwaarden kan namelijk
ook meer dan één jaar bedragen. Daarom zou het aangewezen zijn om een meer soepele
regeling te bepalen zodat de duur van de verlenging gelijk kan zijn aan de duur van de
vastgestelde vertraging.678
Indien de probatiecommissie daarentegen van oordeel is dat de autonome probatiestraf
uitgevoerd is, kan zij beslissen dat zij beëindigd is, zelfs indien de door de rechter bepaalde duur
nog niet verlopen is. 679 Deze situatie doet zich voor als alle opgelegde voorwaarden nageleefd
werden en er geen nuttige additionele voorwaarden zich opdringen teneinde de sociale re-
integratie te bewerkstelligen en recidive te vermijden.680
Afdeling 5. Vervangende straf 160. Artikel 37octies, §1, derde lid van het Strafwetboek legt de verplichting op aan de rechter
om een vervangende geldboete of gevangenisstraf te bepalen voor de gevallen waarin de
autonome probatiestraf niet wordt uitgevoerd.681 De rechter moet hierbij “binnen de perken van
de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem
werd gebracht” blijven. Hierdoor wordt een zekere dreiging gecreëerd die de veroordeelde moet
aansporen om zijn autonome probatiestraf correct uit te voeren.682
Artikel 40 van het Strafwetboek voorziet in de mogelijkheid om een vervangende
gevangenisstraf op te leggen in de gevallen waarin een eerder opgelegde geldboete niet betaald
wordt. In de hierboven omschreven situatie is dit artikel niet van toepassing omdat het hier niet
om een geldboete als hoofdstraf of bijkomende straf gaat. 683 Waar artikel 40 van het
Strafwetboek in een matiging voorziet door een maximale duur van de vervangende
gevangenisstraf op te leggen, ontbreekt dergelijk mechanisme voor de autonome probatiestaf.
Het evenwicht tussen de duur van de autonome probatiestraf en de zwaarte van de
vervangende geldboete of gevangenisstraf wordt met andere woorden niet verzekerd. De lege
678 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 993. 679 Art. 37decies, §1, lid 3 Sw. 680 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 993. 681 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 132. 682 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1004. 683 Naar analogie met de werkstraf: Cass. 19 mei 2004, AR P.03.1550.F, Procureur des Konings te Namen/W.J., Arr.Cass. 2004, afl. 5, 884.
De autonome probatiestraf
108
ferenda is het dus aangewezen om, naar Frans voorbeeld684, ook hier in een maximum te
voorzien.685 Bij de bepaling van de vervangende straf zal de rechter weliswaar beperkt zijn tot de
mogelijkheden die de wet hem biedt.686
De regelen betreffende het opdeciemen van strafrechtelijke geldboetes 687 zijn wel van
toepassing op de vervangende geldboete.688
De vervangende straf heeft drie eigenschappen. Zij is in de eerste plaats verplicht maar dit
houdt niet in dat het Openbaar Ministerie ook verplicht is om deze vervangende straf ten uitvoer
te leggen bij niet naleving van de autonome probatiestraf.689 Daarnaast moet zij van dezelfde
aard, meer bepaald politioneel of correctioneel, zijn als de opgelegde probatiestraf. Ten slotte
zal zij ook bepaald moeten zijn.690
161. Opmerkelijk is dat het opleggen van een vervangende straf tot incoherentie kan leiden.
De autonome probatiestraf kan maximaal twee jaar bedragen maar voor sommige misdrijven is
het bijvoorbeeld wettelijk verplicht om een minimale gevangenisstraf van drie jaar op te
leggen.691
HOOFDSTUK 3. Beslissing van de rechter
Afdeling 1. Informatie over de beklaagde
162. In tegenstelling tot wat voorzien is in de Probatiewet, is in de Wet Autonome Probatie
geen bepaling opgenomen die stelt dat de rechter een beknopt voorlichtingsverslag en een
684 Art. 19 Loi n° 2014-896 (FR) 15 augustus 2014 relative à l’individualisation des peines et renforçant l’efficacité des sanctions pénales, JO 17 augustus 2014, 13647, www.legifrance.gouv.fr. 685 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 34-35; Adv.RvS nr. 53.967/1/V bij het wetsontwerp van 8 januari 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 34-35; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 355-356; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 155-156. 686 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1004. 687 Wet van 5 maart 1952 betreffende de opdécimes op de strafrechtelijke geldboeten, BS 3 april 1952, 2606. 688 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1005. 689 Infra 118, nr. 180. 690 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1004-1005. 691 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 218.
De autonome probatiestraf
109
maatschappelijke enquête kan vragen.692 Zoals hoger693 reeds uitvoerig beschreven, is dit
nochtans een zeer nuttig instrument voor de rechter om de persoonlijkheid, het leefmilieu en het
probleemveld in kaart te brengen. Op die manier kan de straf op adequate wijze aan de
individuele omstandigheid aangepast worden. Als argument voor dit gebrek werd onder meer
gesteld dat het toch de probatiecommissie is die de concrete inhoud van de autonome
probatiestraf zal vaststellen. 694 Zij zal zich hiervoor baseren op het verslag van de
justitieassistent over de materiële, familiale en sociale situatie van de veroordeelde alsook over
zijn persoonlijkheid. Hierdoor zouden het beknopt voorlichtingsverslag en de maatschappelijke
enquête geen toegevoegde waarde meer bieden. Ook zou de zitting van de rechtbank zo niet
naar een andere dag verdaagd moeten worden in afwachting van het opstellen van deze
documenten.695
De rechter kan evenwel via het achterpoortje van de probatie-opschorting, het probatie-uitstel of
de werkstraf toch een maatschappelijke enquête of een beknopt voorlichtingsverslag bekomen
om dan ten slotte op basis van deze bevindingen toch een autonome probatiestraf op te leggen.
Dit is echter een praktijk contra legem en lijkt derhalve niet aan te bevelen.696
Afdeling 2. Motivering
163. Bij weigering door de rechter van de autonome probatiestraf gevorderd door het
Openbaar ministerie of gevraagd door de beklaagde zelf, moet de rechter zijn beslissing met
redenen omkleden.697 Indien de rechter in de loop van de behandeling van de zaak zelf de
autonome probatiestraf in beraad nam en dit aan de beklaagde bekendmaakte om later toch
voor een andere straf te kiezen, zal geen motivering vereist zijn.698
692 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 103; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94. 693 Supra 62, nr. 94. 694 Infra 110, nr. 165. 695 P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293. 696 D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1088; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 353; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 150-151. 697 Art. 37octies, §3, lid 2 Sw; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 103; A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 132. 698 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 152-153.
De autonome probatiestraf
110
164. Als de rechter wel beslist om de autonome probatiestraf op te leggen zal hij op grond van
artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering ook moeten motiveren waarom hij voor deze
straf kiest zoals hij ze in concreto wenst op te leggen. De rechter zal enerzijds de aard van de
straf en anderzijds de hoogte ervan moeten motiveren en dit afzonderlijk voor elke straf of
maatregel699.700 Voor de politierechtbank en voor de correctionele rechtbank in graad van
beroep geldt deze verplichting enkel in het geval waarin ook “het verval tot het recht tot besturen
van een voertuig, luchtschip en het geleiden van een rijdier wordt uitgesproken”701.702
Afdeling 3. Invulling van de autonome probatiestraf 165. De concrete invulling van de probatiestaf gebeurt, zoals eerder aangehaald703, door de
probatiecommissie en niet door de rechter. De rechter zal enkel de duur bepalen en
aanwijzingen geven omtrent de invulling van de autonome probatiestraf.704In de parlementaire
voorbereidingen werd bepaald dat deze aanwijzingen niet de concrete nadere regels voor de
uitvoering van de bedoelde straf kunnen betreffen. Een voorbeeld van een aanwijzing is om zich
te laten begeleiden voor een agressieprobleem of een verslaving.705 Het uitvoeren van een
bepaald werk is daarentegen uitgesloten als voorwaarde binnen de autonome probatiestraf daar
de werkstraf deze mogelijkheid reeds biedt.706
Hierbij kan door de rechter eveneens rekening houden worden met de belangen van de
slachtoffers en op dit vlak ook aanbevelingen doen aan de probatiecommissie. Het is niet vereist
699 Cass. 14 mei 1996, AR P.96.0390.N, De Maesschalck, Arr.Cass. 1996, 458. 700 D. DE WOLF, Handboek correctioneel procesrecht, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 143. 701 Art. 163, lid 2 en art. 195, lid 4 Sv. 702 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 354; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 153. 703 Supra 98, nr. 149 en supra 108, nr. 162. 704 Art. 37octies, §4 en art. 37novies, §3 Sw; P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 104; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 987; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 95. 705 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 11. 706 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 33; D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1089; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 996-997.
De autonome probatiestraf
111
dat de slachtoffers zich burgerlijke partij gesteld hebben of zich al benadeelde persoon hebben
opgegeven opdat rekening kan gehouden worden met hun belangen.707
De ratio hiervan bestaat erin dat de concrete maatregelen moeten kunnen evolueren en
bijgevolg niet definitief in een vonnis of arrest vastgelegd kunnen worden.708 Ook zouden niet
alle strafrechters over dezelfde kennis met betrekking tot mogelijke therapieën en opleidingen
beschikken al de probatiecommissies waardoor deze laatsten beter geplaatst zouden zijn om
invulling te geven aan de voorwaarden.709
166. Deze delegatie van de concrete invulling aan de probatiecommissie, dus de
straftoemeting, zou volgens de Hoge Raad van Justitie ongeoorloofd zijn.710 Er moet namelijk
een strikt onderscheid gemaakt worden tussen het opleggen van de straf en de uitvoering van
de straf. De bevoegdheid tot het opleggen van de straf behoort louter toe aan de strafrechter
maar bij de autonome probatiestraf zal de invulling dus gebeuren door de probatiecommissie,
die vanzelfsprekend geen strafrechter is maar een administratief college.711 Als tegenargument
hiervoor kan gezegd worden dat de probatiecommissie steeds gebonden is door de dwingende
aanbevelingen van de rechter en er daarom geen sprake kan zijn van een ongeoorloofde
delegatie van de straftoemeting.712 Het was voornamelijk op dit punt dat het oorspronkelijke
wetsontwerp gewijzigd werd. Initieel was er enkel een mogelijkheid en geen verplichting voor de
rechter om “aanwijzingen omtrent de invulling van de autonome probatiestraf te geven”.713
707 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 995; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 354-355; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 153-154. 708 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 8; D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1087. 709 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 995. 710 B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 96. 711 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, 6 december 2013, http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications/ a0090b.pdf, 2. 712 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 355; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 154-155. 713 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 214.
De autonome probatiestraf
112
Ook met betrekking tot de verenigbaarheid met het legaliteitsbeginsel bestaat onduidelijkheid.
Het legaliteitsbeginsel in het strafrecht wordt uitgedrukt door het adagium “nullum crimen, nulla
poena sine lege”. Er kan geen straf opgelegd worden zonder achterliggende wetsbepaling die
een bepaalde gedraging strafbaar stelt en de straf beschrijft.714 Het legaliteitsbeginsel heeft
vooral een rechtsbeschermende functie en veruitwendigt zich op verschillende vlakken. Zo moet
de strafwet restrictief geïnterpreteerd worden en zal de wetgever zo nauwkeurig, duidelijk en
precies mogelijk het misdrijf en de straf moeten omschrijven. De bewoording van de strafwet
moet elke persoon op het moment waarop hij zich strafbaar gedraagt, in staat stellen de
mogelijke straf in te schatten. Op die manier wordt willekeur op het vlak van straftoemeting en
strafuitvoering door de rechterlijke of uitvoerende macht vermeden. In het geval van de
autonome probatiestraf worden slechts bepaalde grenzen en aanwijzingen aangegeven door de
rechter. Omdat de concrete invulling later door de probatiecommissie bepaald wordt, lijkt het
moeilijk om op voorhand de precieze straf die het gevolg van een bepaalde gedraging is, in te
schatten. Het feit dat de beklaagde steeds zijn instemming moet geven met de opgelegde
probatiestraf en de gelijkenissen met het kader van de werkstraf werden als argumenten
aangehaald om de zogezegde onverenigbaarheid met het legaliteitsbeginsel te weerleggen. 715
Afdeling 4. Centraal Strafregister
167. Het Centraal Strafregister is “een systeem van geautomatiseerde verwerking gehouden
onder het gezag van de Minister van Justitie waarin, overeenkomstig de bepalingen van dit
hoofdstuk, gegevens betreffende beslissingen genomen in strafzaken of ter bescherming van de
maatschappij worden geregistreerd, bewaard en gewijzigd”. 716 De in artikel 593 van het
Wetboek van Strafvordering opgesomde personen hebben toegang tot het Centraal Strafregister
in het kader van hun bij wet bepaalde opdrachten. Artikel 594, 6° van het Wetboek van
Strafvordering sluit de administratieve overheden uit van de toegang tot het Centraal
714 A. DE NAUW, F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2015, 13. 715 Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 32-34; E. CLAES, Legaliteit en rechtsvinding in het strafrecht. Een grondslagentheoretische benadering, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2003, 15; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293. 716 Art. 589, lid 1 Sv.
De autonome probatiestraf
113
Strafregister. Enkel gerechtelijke instanties en de politie hebben met andere woorden
toegang.717
De veroordeling tot een autonome probatiestraf wordt niet vermeld op het uittreksel van het
Strafregister718 behalve in de gevallen waarin het uittreksel over activiteiten met minderjarigen
handelt en de veroordeling betrekking heeft op feiten ten aanzien van minderjarigen. Het is
eveneens vereist dat de betrokkenheid van minderjarigen een constitutief bestanddeel van het
misdrijf uitmaakt of het om een verzwarende omstandigheid gaat719
168. De informatie in het Centraal Strafregister wordt aangeleverd door veroordelingsbulletins.
Hierin worden straffen van een vonnis of arrest vermeld maar wordt geen melding gemaakt van
figuren zoals meerdaadse samenloop. Door dit gebrek aan nuance is het mogelijk dat er toch
onbedoelde vermeldingen op de uittreksels staan. Deze hypothese is denkbaar in situaties waar
bijvoorbeeld een autonome probatiestraf en een geldboete beiden als hoofdstraf opgelegd
worden. De veroordeling tot een geldboete als hoofdstraf wordt namelijk wel vermeld op het
uittreksel. Door onnauwkeurigheden zo toch ongewilde mededelingen op het uittreksel kunnen
voorkomen.720
HOOFDSTUK 4. Uitvoering
169. De justitieassistenten van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie zijn bevoegd voor
de uitvoering van de autonome probatiestraf. De probatiecommissie staat in voor het toezicht op
tenuitvoerlegging.721
Afdeling 1. Bevoegdheid ratione loci
170. De territoriale bevoegdheid van de justitieassistent wordt bepaald in artikel 37novies, §1
van het Strafwetboek. Meer bepaald zal het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats
van de veroordeelde hier doorslaggevend zijn. Voor de territoriale bevoegdheid van de
probatiecommissie moet volgens §2 van datzelfde artikel gekeken worden naar “de verblijfplaats
van de veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of
717 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 224; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1005. 718 Art. 595, lid 1, 1° Sv. 719 Art. 596, lid 2 Sv; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1006. 720 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 224. 721 Art. 37novies, §1 Sw.
De autonome probatiestraf
114
arrest”. Voor de gevallen waarin de veroordeelde geen verblijfplaats binnen België heeft, zal de
territoriale bevoegdheid zich bevinden op de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg
gebeurde.
Tussen de bevoegdheid ratione loci van de justitieassistent en van de probatiecommissie kan
mogelijks een discrepantie vastgesteld worden. De wettekst legt de bevoegdheid van de
justitieassistent vast op “het gerechtelijk arrondissement van zijn verblijfplaats”. Er wordt niet
gespecifieerd of dit de verblijfplaats is op het moment van het in kracht van gewijsde gaan van
het vonnis waarmee de autonome probatiestraf opgelegd wordt, zoals het geval is voor de
bevoegdheid van de probatiecommissie, of dit de verblijfplaats is zoals op het moment van de
aanduiding van de bevoegde justitieassistent.
De jongste veranderingen met betrekking tot de hervorming van de gerechtelijke
arrondissementen722 hebben geen invloed gehad op de bevoegdheid van de probatiecommissie.
Het is namelijk zo dat probatiecommissies bij een rechtbank van eerste aanleg, die door de
wijziging van de gerechtelijke arrondissementen opgaan in een nieuwe rechtbank, bevoegd
blijven voor de afdeling die de opvolger is van de rechtbank van eerste aanleg. Deze regeling
geldt tot het moment waarop de probatiecommissie hernieuwd wordt.723.724
Omdat de verblijfplaats van de veroordeelde op het moment van het in kracht van gewijsde gaan
van het vonnis of arrest bepalend is voor de territoriale bevoegdheid van de probatiecommissie,
zal de griffier moeten controleren dat deze verblijfplaats niet verandert in de tijd die verloopt
tussen de behandeling van de zaak en het in kracht van gewijsde gaan.725
171. Om de continuïteit van het probatietoezicht te bevorderen, zal er slechts in uitzonderlijke
gevallen en mits een gemotiveerde aanvraag van de veroordeelde een overdracht van het
dossier mogelijk zijn. Voor het overige gelden dezelfde voorwaarden als voor de overdracht van
het dossier zoals voorzien in de Probatiewet, zoals hierboven726 besproken727.728
722 Wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, BS 10 december 2013, 97957. 723 Art. 40 Wet van 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II), BS 19 mei 2014, 39836. 724 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 224. 725 M. ROZIE “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, (8) 14; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 356; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 156-157. 726 Supra 72, nr. 111. 727 Art. 37novies, §2, lid 2 Sw.
De autonome probatiestraf
115
Afdeling 2. De uitvoeringsprocedure 172. Artikel 37novies, derde lid van het Strafwetboek bepaalt dat de griffier binnen de 24 uur
na het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke beslissing die de autonome probatiestraf
oplegt, een uitgifte van die beslissing moet bezorgen aan de voorzitter van de bevoegde
probatiecommissie en de bevoegde arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van
de FOD Justitie. Hierop zal ogenblikkelijk een justitieassistent aangewezen worden die een
verslag zal opstellen op basis waarvan de probatiecommissie de concrete inhoud van de
autonome probatiestraf kan stipuleren. De justitieassistent zal dit verslag opstellen nadat zij de
veroordeelde gehoord heeft en zijn opmerkingen in rekening gebracht heeft. Binnen een maand
na haar aanwijzing zal de justitieassistent eveneens verslag moeten uitbrengen aan de
probatiecommissie over het naleven van de opgelegde voorwaarden. Vervolgens zal er om de
zes maanden en telkens de justitieassistent dit nuttig acht, verslag uitgebracht worden aan de
probatiecommissie. 729 Hierop kan de probatiecommissie de oorspronkelijk opgelegde
voorwaarden adapteren of de veroordeelde aansporen tot correcte uitvoering van de autonome
probatiestraf.730
173. Zoals eerder gezegd731, zal de probatiecommissie concrete invulling geven aan de
autonome probatiestraf. Dit gebeurt op basis van het verslag van de justitieassistent en rekening
houdend met de aanwijzingen van de rechter met betrekking tot die concrete invulling en met
betrekking tot de belangen van de slachtoffers.732 De justitieassistent zal ook steeds overleggen
met de veroordeelde welke voorwaarden hij nodig acht en waarbij hij zichzelf capabel acht voor
de naleving ervan.733
De veroordeelde zal de overeenkomst moeten ondertekenen waarin de concrete invulling
vastgelegd wordt en waarvan hij tevens een kopie zal ontvangen. Binnen de drie werkdagen zal
728 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 157-158. 729 Art. 37novies, §1, lid 3-4 Sw. 730 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 998-999; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 356; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 156; B. SPRIET, J. RAEYMAKERS, “Recente ontwikkelingen inzake hoofdstraffen en inzake opschorting en uitstel” in F. VERBRUGGEN (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 94. 731 Supra 98, nr. 149 en supra 110, nr. 165. 732 Art. 37novies, §3, lid 1 Sw. 733 P. HOET, Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie, werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 159-160; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 997.
De autonome probatiestraf
116
ook een kopie bezorgd worden aan de probatiecommissie.734 Tegen de beslissing van de
probatiecommissie is hoger beroep mogelijk ingesteld bij vordering door het Openbaar Ministerie
of bij verzoekschrift door de veroordeelde persoon. Het hoger beroep heeft in principe
schorsende werking en moet ingesteld worden bij de rechtbank van eerste aanleg waarbij de
probatiecommissie ingesteld werd. 735
De opgelegde voorwaarden kunnen erg verschillend zijn en hangen af van talrijke factoren,
waaronder de soort verslaving van de veroordeelde, de organisaties die instaan voor de
begeleiding, de uurregeling en de duur van opleidingen en dergelijke meer. Al deze
verschillende elementen worden mee in rekening gebracht om zo tot een globaal
begeleidingsplan in samenspraak met de justitieassitent en de probant te komen.736
Afdeling 3. Prerogatieven van de probatiecommissie 174. De probatiecommissie mag de autonome probatiestraf geheel of ten dele opschorten,
nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden. Dit kan hetzij ambtshalve, hetzij op
vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de veroordeelde zelf. 737 Indien de
probatiecommissie van mening is dat de straf is uitgevoerd, kan zij deze op definitieve wijze
beëindigen zelfs vóór het verstrijken van de door de rechter bepaalde termijn.738 Hierin schuilt
het verschil met de eerst genoemde bevoegdheid tot opschorting van de opgelegde
voorwaarden. De opschorting is namelijk steeds voorlopig waardoor de voorwaarden opnieuw
van kracht kunnen worden mocht dit nodig blijken.
Vanzelfsprekend moet de probatiecommissie bij het uitoefenen van bovenstaande
bevoegdheden ook de door de rechter gegeven aanwijzingen in acht blijven nemen. Hierbij is
het bovendien mogelijk om de voorwaarden te verstrengen wat niet mogelijk was bij de
toepassing van de Probatiewet. Het is echter niet volledig duidelijk of dit een bewuste keuze was
van de wetgever of eerder een vergetelheid ondanks het feit dat tijdens de parlementaire
voorbereidingen gepleit werd voor een aanpassing op dit vlak739.740
734 Art. 37novies, §3, lid 2 Sw. 735 Art. 37decies, §2 juncto art. 37novies, §3 Sw; D. DE WOLF, “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, (1082) 1089. 736 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 998. 737 Art. 37decies, §1, lid 1 Sw; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 999. 738 Art. 37decies, §1, lid 3 Sw; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 357; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293. 739 Parl. St. Kamer 8 januari 2014, Doc. 53 3274/001, 40.
De autonome probatiestraf
117
175. Als de probatiecommissie één van de bovengenoemde maatregelen741 nodig acht, zal de
voorzitter de betrokkene oproepen bij aangetekend schrijven of op een door de Koning te
bepalen elektronische wijze. Dit moet meer dan tien dagen voor de datum van de behandeling
van de zaak gebeuren. De betrokkene en eventueel zijn advocaat kunnen gedurende tien dagen
inzage verkrijgen in het dossier van de probatiecommissie.742
De betrokkene en in voorkomend geval zijn raadsman worden eveneens gehoord tijdens de
behandeling van de zaak voor de probatiecommissie en in beginsel in aanwezigheid van het
Openbaar Ministerie. Dit werd echter niet met zoveel woorden voorzien in de tekst van de wet.
Uiteindelijk zal de probatiecommissie haar beslissing nemen die zij met redenen moet omkleden
en waarvan de betrokkene en het Openbaar Ministerie binnen de drie dagen in kennis zullen
worden gesteld respectievelijk via aangetekende zending of op een door de Koning te bepalen
elektronische wijze en bij gewone brief.743
176. Tegen deze beslissing van de probatiecommissie kan, zoals voor de beslissing van de
probatiecommissie tot concrete invulling van de voorwaarden 744 , eveneens hoger beroep
ingesteld worden door de veroordeelde bij verzoekschrift of door het Openbaar Ministerie bij
vordering.745 De regelen die in acht moeten genomen worden voor het instellen van het beroep,
alsook het verloop van de procedure worden omschreven in artikel 37decies, §2, tweede en
derde lid van het Strafwetboek. Zij lopen volledig parallel met de regels die gelden voor het
hoger beroep tegen de beslissing van de probatiecommissie om de voorwaarden in het kader
van de probatie als modaliteit te wijzigen.746
Indien de rechtbank het beroep inwilligt, heeft zij de mogelijkheid om de beslissing van de
probatiecommissie te wijzigen. Er is enkel cassatieberoep mogelijk tegen deze beslissing van de
rechtbank.747 Er kan geen hoger beroep of verzet aangetekend worden.748
740 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 158-159. 741 Supra 116, nr. 174. 742 Art. 37decies, §1, lid 2 Sw; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 357-358. 743 Art. 37decies, §1, lid 4 Sw; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 159-160. 744 Supra 115, nr. 173. 745 Art. 37decies, §2, lid 1 Sw. 746 Art. 12, §2 Probatiewet. 747 Cass. 16 januari 2008, AR P.07.1249.F, C.D., Pas. 2008, afl. 1, 119. 748 Art. 37decies, §2, lid 4 en 5 Sw; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 357-358; M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 160-161.
De autonome probatiestraf
118
Afdeling 4. Niet naleven van de autonome probatiestraf 177. In het geval van niet-naleving van de autonome probatiestraf zal het mogelijk zijn om de
door de rechter bepaalde vervangende gevangenisstraf of geldboete749 ten uitvoer te leggen.750
178. Artikel 37undecies van het Strafwetboek beschrijft de procedure die gevolgd wordt als
de autonome probatiestraf niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd werd. In dat geval zal de
bevoegde justitieassistent dit feit onverwijld ter kennis brengen van de probatiecommissie. De
veroordeelde wordt meer dan tien dagen voor de behandeling van de zaak opgeroepen bij
aangetekende zending of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze. Bovendien
krijgt de veroordeelde en eventueel zijn raadsman gedurende vijf dagen inzage in het dossier.
Op de zitting, waarop het Openbaar Ministerie afwezig is, zal de probatiecommissie vervolgens
een met redenen omkleed verslag opstellen met betrekking tot de toepassing van de
vervangende straf. Het enige doel van dit verslag is om het Openbaar Ministerie op de hoogte te
stellen van de redenen waarom de autonome probatiestraf niet uitgevoerd werd en van de
omstandigheden waarin dit gebeurde. Ten slotte wordt dit verslag bij gewone brief ter kennis
gebracht van de veroordeelde, het Openbaar Ministerie en de justitieassistent.751
Het is logisch dat het Openbaar Ministerie niet aanwezig is op de zitting daar zij de ontvanger is
van het gemotiveerde verslag van de zitting en bovendien niet gebonden is door dit verslag. Het
is bijgevolg redelijkerwijze verantwoord dat het Openbaar Ministerie afwezig blijft op de
betreffende zitting. Er werd door het Grondwettelijk Hof752 hieromtrent dan ook geen schending
van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vastgesteld.753
179. Op basis van een aanbeveling van de Hoge Raad van Justitie mag ervan uitgegaan
worden dat op de probatiecommissie geen verplichting rust om bovengenoemd verslag op te
stellen. Zij kan eveneens besluiten om de veroordeelde nog een kans te bieden om de
begeleiding toch op succesvolle wijze te beëindigen.754 Dit is enkel mogelijk in de hypothese
waarin de oorspronkelijke probatietermijn nog niet verstreken is.755
749 Supra 107, nr. 160. 750 Art. 37undecies in fine Sw. 751 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1000; M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 358; P. MARY, “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, (289) 293-294. 752 GwH 30 maart 2011, nr. 46/2011, A.GrwH 2011, afl. 2, 813. 753 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 221-222. 754 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van
De autonome probatiestraf
119
180. Finaal rust de eigenlijke beslissingsbevoegdheid over het al dan niet uitvoeren van de
vervangende straf als gevolg van de niet-naleving van de autonome probatiestraf bij het
Openbaar Ministerie. De concrete omstandigheden kunnen meespelen bij het nemen van deze
beslissing maar het is niet volledig duidelijk of dit een verplichting is of niet.756 Bij deze uitvoering
kan het onderdeel dat door de veroordeelde werd uitgevoerd in rekening gebracht worden. In de
meeste gevallen zal het om een reeds uitgevoerde voorlopige hechtenis gaan.757 In welke mate
hiermee rekening moet gehouden worden is echter niet in de wet bepaald. Naar analogie met
wat geldt voor de werkstraf kan besloten worden dat de proportionaliteit ook hier geëerbiedigd
moet worden. Onverkorte toepassing van de regelen met betrekking tot de werkstraf op het
bepalen van de mate een autonome probatiestraf reeds werd uitgevoerd door een veroordeelde,
kan evenwel voor problemen zorgen. Het is voor een werkstraf veel eenvoudiger om die
vaststelling te doen omdat het aantal gepresteerde uren objectief vastgesteld kan worden. De
autonome probatiestraf vormt daarentegen een ondeelbaar geheel waardoor deze bepaling van
de duur en hoogte van de vervangende straf moeizamer zal verlopen. Zij zal namelijk
omgekeerd evenredig moeten zijn aan het reeds uitgevoerde deel van de autonome
probatiestraf.758
181. Het feit dat het hier niet de rechter is die beslist, maakt, eveneens naar analogie met de
werkstraf, geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6 van het
EVRM uit. Het is namelijk de rechter geweest die de strafmaat van de vervangende straf
bepaalde waardoor het Openbaar Ministier slechts over een beperkte beslissingsruimte
beschikt759.760
HOOFDSTUK 5. Kritische reflectie
182. De invoering van de autonome probatiestraf is theoretisch gezien erg lovenswaardig. Zij
vormt een bijkomende mogelijkheid in de toolbox van de strafrechter. Dit komt de verdere
strafvordering en tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, 6 december 2013, http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications/ a0090b.pdf, 12. 755 M. ROZIE, “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, (349) 358. 756 F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1000-1001. 757 Art. 30, lid 1 Sw. 758 T. DECAIGNY, “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, (211) 222; F. KUTY, “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, (986) 1002. 759 GwH 30 maart 2011, nr. 46/2011, A.GrwH 2011, afl. 2, 813. 760 M. ROZIE, “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in J. LEYSEN, Alternatieve geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 161-162.
De autonome probatiestraf
120
individualisatie van de straf alleen maar ten goede waardoor de straftoemeting als het ware
haute couture-werk wordt in plaats van prêt-à-porter.761 Hoe de autonome probatiestraf in de
praktijk zal uitpakken kan alleen maar afgewacht worden. Naast het feit dat rechters hun eigen
wijze van bestraffing en straftoemeting doorheen hun jaren van ervaring hebben ontwikkeld en
er zo enige traagheid zal zitten op de opkomst in de praktijk762, kwam de Wet Autonome
Probatie niet zonder enige kritiek tot stand.763
Afdeling 1. Samen bestaan van beide probatievormen 183. Een veel gemaakte bedenking heeft betrekking op het naast elkaar bestaan van de
probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf. Zoals eerder gezegd kan een uitbreiding
van het straffenarsenaal in beginsel alleen maar toegejuicht worden om zo tot een meer gepaste
en individuele straf te komen. Daartegenover staat de mogelijke creatie van meer
rechtsonzekerheid. Door de toevoeging van een bijkomende straf, waarvan de concrete invulling
op voorhand niet bekend is, wordt het steeds moeilijker voor de burger om in te schatten welke
consequenties zijn strafbare gedraging zal hebben. Naar mijn mening primeert het belang van
de uitgebreide mogelijkheid tot individualisatie van de straf hier. De niet te onderschatten
bedoeling van het strafrecht en de straffen is, naast het repressief optreden tegen laakbare
gedragingen, om gedragsverbeterend te werken. Mijns inziens zal deze doelstelling beter bereikt
worden met een straf die bepaald kan worden met inachtneming van de eigenheid van elke
situatie. Op die manier worden niet enkel de belangen van de delinquent gediend maar
evenzeer die van de maatschappij. Daarom lijkt de beperktere voorzienbaarheid van de straf mij
ondergeschikt aan het behouden van een leefbare en veilige samenleving.
Het naast elkaar bestaan van de probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf heeft,
zoals de Raad van State terecht opmerkte764, als gevolg dat eenzelfde voorwaarde afhankelijk
van de toepassing van de probatie als modaliteit dan wel de autonome probatiestraf, zowel
opgelegd kan worden als modaliteit of als straf. Deze situatie is echter niet uniek. Zo kan tot op
een zekere hoogte een vergelijking gemaakt worden met de strafrechtelijke geldboete en de
gemeentelijke administratieve sanctie765 in de vorm van een administratieve geldboete766. Beide
761 Bijlage 3, (183) 184. 762 Bijlage 3, (183) 187. 763 Supra 22, nr. 38. 764 Adv.RvS nr. 53.967/1/V bij het wetsontwerp van 8 januari 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 31. 765 Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, BS 1 juli 2013, 41293.
De autonome probatiestraf
121
figuren hebben voor de betrokkene concreet de betaling van een geldsom tot gevolg. Toch heeft
de strafrechtelijke geldboete het karakter van een straf en zal de gemeentelijke administratieve
sanctie in principe geen strafrechtelijk karakter hebben.767 Volledigheidshalve moet opgemerkt
worden dat het EHRM administratieve sancties wel als straffen aanmerkt wat betreft de naleving
van de vereisten voor een eerlijk proces uit artikel 6 van het EVRM.768 Deze vergelijking kan
enkel gemaakt worden voor zover eenzelfde feit zowel een strafrechtelijke geldboete als een
administratieve geldboete tot gevolg kan hebben. In principe kan geen administratieve sanctie
toegepast worden op eenzelfde inbreuk waarvoor reeds een straf wordt bepaald. 769 Voor
bepaalde, op limitatieve wijze opgesomde misdrijven waarvoor onder meer een strafrechtelijke
geldboete voorzien is, kan de administratieve sanctie echter toch ook toegepast worden.770 Een
voorbeeld hiervan is het misdrijf van de opzettelijke slagen en verwondingen.771
Hierbij aansluitend kan de vraag gesteld worden waarom er dan geopteerd werd de stelsels op
bepaalde vlakken die , naar mijn mening niet strikt noodzakelijk waren, te laten verschillen. Zo
verviel de mogelijkheid tot het vragen van een beknopt voorlichtingsverslag of een
maatschappelijke enquête. Bij de oplegging van de probatie als modaliteit kan dit wel nog
steeds.772Dit is nochtans een erg nuttig instrument om inzicht te verkrijgen in de persoonlijke
leefsituatie van de potentiële probant. Door het vragen van de relatief kleine inspanning aan de
justitieassistenten om een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête op te
stellen, kan het grote ongemak dat onwerkbare en onuitvoerbare probatievoorwaarden met zich
meebrengen, vermeden worden. 773 Het schrappen van de mogelijkheid van het beknopt
voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête staat dan ook haaks op de doelstelling van
het verder individualiseren van de bestraffen. Een inzicht in de persoonlijke levenssituatie van
de betrokkene is hiervoor immers cruciaal. Dit lijkt mij een betreurenswaardige verandering.
Ook de uitsluiting van seksuele delinquenten van het toepassingsgebied van de autonome
probatiestraf kan bezwaarlijk een verbetering genoemd worden. Het zijn net die personen die bij
766 Art. 4, §1, 1° Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, BS 1 juli 2013, 41293. 767 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 417-418. 768 EHRM 25 augustus 1987, nr. 9912/82, Lutz/Germany. 769 Art. 2, §1 Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, BS 1 juli 2013, 41293. 770 Art. 3 Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, BS 1 juli 2013, 41293. 771 Art. 398 Sw. 772 Supra 61, nr. 93 e.v. en supra 64, nr. 97 e.v. 773 Bijlage 3, (183) 185.
De autonome probatiestraf
122
een begeleiding en opvolging gebaat zouden zijn774.775 Daartegenover staat dat zij in de praktijk
wel vaak weigerachtig staan tegenover probatievoorwaarden. 776 Door de vereiste van de
instemming van de betrokkene, is het niet ondenkbaar dat in vele gevallen de autonome
probatie toch nog belemmerd zou worden voor seksuele delicten. Niettemin zou het geen
slechte zaak zijn om de mogelijkheid toch te voorzien.
184. De irrelevantie van de gerechtelijke antecedenten777 is een positief punt waarop het
stelsel van de autonome probatiestraf afwijkt van de probatie als modaliteit. Op die manier wordt
de rechter niet gedwongen om bijvoorbeeld een gevangenisstraf met alle ongunstige gevolgen
van dien, op te leggen waar probatievoorwaarden een nuttiger effect zouden hebben, omdat de
betrokkene misschien wel decennia geleden een veroordeling opgelopen heeft die boven de
toepasselijke drempels uit steeg. Merk op dat het steeds mogelijk is om herstel in eer en
rechten778 te vragen, waardoor een veroordeling niet meer vermeld wordt op het uittreksel van
het Strafregister en bijgevolg niet meer in rekening moeten gebracht worden voor de probatie als
modaliteit. 779 Om het herstel in eer en rechten te kunnen vragen moet aan bepaalde
voorwaarden voldaan worden en vrij omslachtige procedure doorlopen worden.780
Afdeling 2. Concrete invulling van de probatievoorwaarden
185. Het grootste nadeel van de autonome probatiestraf, dat weliswaar ook beperkte
voordelen kent, is mijns inziens de bevoegdheid van de probatiecommissie om de voorwaarden
concreet in te vullen781, om de duur van de autonome probatiestraf met één jaar te verlengen of
om de vroegtijdige beëindiging vast te stellen782. Zoals eerder aangehaald bestaat twijfel over de
geldigheid van deze bevoegdheidsdelegatie.783
Er kan geargumenteerd worden dat de bevoegdheid van de probatiecommissie, in samenspraak
met de justitieassistenten, om een concrete invulling te geven aan de probatievoorwaarden juist
een stap in de goede richting is naar de verdere individualisering van de straffen. De
probatiecommissie en de justitieassistenten zouden, door hun dichtere relatie en beter inzicht in
774 Supra 100, nr. 152. 775 Bijlage 1, (174) 177. 776 Bijlage 3, (183) 184. 777 Supra 102, nr. 154. 778 Art. 621 Sv. 779 Supra 50, nr. 76. 780 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 553-554. 781 Supra 110, nr. 165. 782 Supra 106, nr. 159. 783 Supra 111, nr. 166.
De autonome probatiestraf
123
de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, beter geplaatst zouden zijn om gepaste,
uitvoerbare en werkbare voorwaarden te bepalen. Ook zouden de concreet opgelegde
voorwaarden zo nog kunnen evolueren omdat zij niet definitief vastgelegd zijn in een vonnis of
arrest.784 Doch zorgt dit alles voor een vergroting van de reeds enorme werklast die op de
schouders van de justitieassistenten rust. Een te grote werklast zou de goede begeleiding en
opvolging van de probanten in het gedrang kunnen brengen wat schadelijk zou kunnen zijn voor
de goede re-integratie van de delinquent. Bovendien zou de instemming van de delinquent die
verplicht moet bekomen worden785 zo fictief en louter formeel kunnen worden. Op het moment
van het geven van de instemming liggen er immers nog geen concrete probatievoorwaarden
vast waardoor de delinquent eigenlijk de exacte draagwijdte van hetgeen waarmee hij instemt
nog niet kent. Deze bemerking werd reeds in de jaren ’70 opgeworpen.786
De splitsing van de bevoegdheid om enerzijds de duur van de autonome probatiestraf te
bepalen en anderzijds de concrete invulling te geven aan de probatievoorwaarden brengt ook
met zich mee dat de vastgelegde duur niet altijd aangepast zal zijn aan de opgelegde
voorwaarden. Bovendien is de maximale duurtijd van twee jaar niet steeds voldoende voor het
op afdoende wijze doorlopen en volbrengen van de voorwaarden zoals bijvoorbeeld een
ontwenningsbehandeling.787 Naar mijn mening staat deze beperkte maximale duur dan ook
lijnrecht tegenover de bedoeling van de autonome probatiestraf om de delinquent te verbeteren
en zo niet alleen zijn belangen maar ook die van de maatschappij te dienen. Ook begint deze
duurtijd reeds te lopen vanaf de datum van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis.
Pas daarna kan de probatiecommissie actie ondernemen met betrekking tot de concrete
invulling van de voorwaarden. Het lijk niet onrealistisch dat er zelfs een paar maanden kunnen
verstrijken tussen dat moment en het moment van ondertekening van de overeenkomst met
betrekking tot die voorwaarden. Gedurende deze periode blijft de duurtijd echter lopen wat
ervoor zorgt dat er uiteindelijk een nog beperktere periode overblijft voor de werkelijke uitvoering
van de probatievoorwaarden.
Daarnaast getuigt dit systeem ook van een zeker wantrouwen in de rechterlijke macht. Het zou
in de toekomst ook niet verrassend zijn dat strafrechters de toepassing van de autonome
784 Supra 110, nr. 165. 785 Supra 98, nr. 149. 786 Supra 91, nr. 140. 787 Supra 102, nr. 155.
De autonome probatiestraf
124
probatiestraf zullen schuwen waardoor de invoering van de autonome probatiestraf wel eens
een slag in het water zou kunnen zijn.788
788 Bijlage 2, (181) 182.
125
DEEL 4: Vergelijking tussen beide probatievormen
186. Nadat in de twee voorgaande delen zowel de probatie als modaliteit waarop de
Probatiewet van 1964 van toepassing is, als de autonome probatiestraf zoals ingevoerd bij de
Wet Autonome Probatie van 2014 op uitvoerige wijze beschreven werden, is het nuttig om beide
figuren te vergelijken. Zij vertrekken beiden uit dezelfde bedoeling, meer bepaald het
individualiseren van de straf en de reclassering van de betrokkene bewerkstelligen. Een veel
geuite kritiek is dan ook dat meer aangewezen was geweest om de oorspronkelijke Probatiewet
aan te passen en te moderniseren in plaats van een nieuwe wet te creëren. Beide figuren
vertonen op bepaalde vlakken gelijkenissen maar er zijn ook vele verschillen. In wat volgt
worden die gelijkenissen en verschillen nader toegelicht.
HOOFDSTUK 1. Concrete invulling
Afdeling 1. Kenmerken 187. Het eerste verschil situeert zich in de aard van de figuren. De probatie-opschorting en het
probatie-uitstel zijn modaliteiten bij een straf, terwijl de autonome probatiestraf een zelfstandige
hoofdstraf is. Het principe is bij beiden wel hetzelfde. Er moeten voorwaarden nageleefd worden
gedurende een bepaalde periode. Bij niet-naleving ervan of het plegen van een nieuw misdrijf
gedurende die periode, kan in het eerste geval de gunst van de probatie-opschorting of het
probatie-uitstel herroepen worden789 terwijl er in het tweede geval geen herroeping zal zijn maar
een vervangende straf zal uitgevoerd worden790. Bovendien is de probatie als modaliteit mogelijk
voor zowel natuurlijke als rechtspersonen. 791 De autonome probatiestraf kan enkel aan
natuurlijke personen opgelegd worden.792
Afdeling 2. Bepaling van de voorwaarden 188. De bevoegdheid voor het bepalen van die voorwaarden ligt voor de probatie als
modaliteit volledig bij de rechter.793 De probatiecommissie kan wel haar bevoegdheid uitoefenen
om de door de rechter bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk op te schorten, nader te
omschrijven of aan te passen. In het kader van deze bevoegdheid kunnen de
789 Supra 77, nr. 119 e.v. 790 Supra 107, nr. 160 en supra 118, nr. 177 e.v. 791 Supra 28, nr. 48. 792 Supra 95, nr. 146. 793 Supra 33, nr. 54 e.v.
Vergelijking tussen beide probatievormen
126
probatievoorwaarden nooit verscherpt worden.794 In beginsel zal de rechterlijke macht instaan
voor het vastleggen van de voorwaarden. Voor het bepalen van de voorwaarden heeft de
rechter een beperktere bevoegdheid. Hij zal hieromtrent enkel aanwijzingen geven maar de
concrete invulling van de voorwaarden gebeurt door de probatiecommissie. 795 De
probatiecommissie is een administratief college en behoort dus tot de uitvoerende macht.
Bij het bepalen van de voorwaarden moet voor beide probatievormen rekening gehouden
worden met de persoon en de levenssituatie van de betrokkene. Om een beter inzicht hierover
te verwerven is bij de probatie als modaliteit in de mogelijkheid voorzien om een beknopt
voorlichtingsverslag796 of een maatschappelijke enquête797 te vragen. Deze mogelijkheid werd
echter niet voorgeschreven in het kader van de autonome probatiestraf.798
Afdeling 3. Duur 189. De rechter bepaalt de duurtijd voor zowel de probatie als modaliteit, als voor de
autonome probatiestraf. In het eerste geval mag de duur niet minder bedragen dan één jaar en
niet meer dan vijf jaar.799 In het tweede geval ligt het minimum op zes maanden en het maximum
op twee jaar.800
Afdeling 4. Instemming en informatie- en hoorplicht
190. De instemming van de betrokkene is vereist voor zowel de probatie als modaliteit801, als
voor de autonome probatiestraf802. Hieraan gekoppeld heeft de rechter steeds een informatie-
en hoorplicht.803 De invulling van deze verplichting zal toch licht verschillen. Bij de probatie als
modaliteit is de rechter bevoegd voor het bepalen van de voorwaarden. Zijn informatieplicht zal
dan ook veel ruimer en concreter zijn dan bij de autonome probatiestraf. Omdat de
probatiecommissie in dat laatste geval instaat voor de concrete invulling van de voorwaarden,
zal de rechter enkel kunnen informeren over de probatiestraf in het algemeen. Over de concrete
voorwaarden kan op dat moment nog niets gezegd worden.
794 Supra 71, nr. 110. 795 Supra 110, nr. 165 e.v. 796 Supra 64, nr. 97 e.v. 797 Supra 61, nr. 93. 798 Supra 108, nr. 162. 799 Supra 54, nr. 82. 800 Supra 102, nr. 155. 801 Supra 41, nr. 63. 802 Supra 98, nr. 149. 803 Supra 44, nr. 66 e.v. en supra 98, nr. 149.
Vergelijking tussen beide probatievormen
127
HOOFDSTUK 2. Beletsels voor het opleggen van de modaliteit of straf
191. De gevallen waarin een probatie als modaliteit of een autonome probatiestraf opgelegd
kunnen worden, zijn beperkt op verschillende vlakken.
Afdeling 1. Objectieve zwaarwichtigheid van het misdrijf
192. De probatie-opschorting is enkel mogelijk voor feiten die niet strafbaar zijn met een
correctionele hoofdgevangenisstraf van meer dan twintig jaar en niet van die aard zijn dat zij
gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf.
Er wordt bijgevolg een onderscheid gemaakt tussen de straf in abstracto en de straf in
concreto.804 Het probatie-uitstel kan enkel opgelegd worden indien de vonnisgerechten niet
veroordelen tot één of meer hoofdgevangenisstraffen van meer dan vijf jaar. Bovendien zijn
enkele straffen uitgesloten van het toepassingsgebied van het probatie-uitstel. Meer bepaald is
het uitstel nooit mogelijk voor de verbeurdverklaring, de werkstraf, de straf onder elektronisch
toezicht, de autonome probatiestraf en voor een vervangende straf.805
De autonome probatiestraf is mogelijk voor misdrijven strafbaar met een politionele of een
correctionele straf. De straf in concreto zal van belang zijn. Gecorrectionaliseerde misdaden
komen bijgevolg ook in aanmerking. 806 Zo is een autonome probatiestraf mogelijk voor
gecorrectionaliseerde misdaden of wanbedrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van
veertig jaar. Het aantal misdrijven dat in aanmerking komt voor een autonome probatiestraf is zo
beduidend groter dan het aantal misdrijven die vatbaar zijn voor de probatie-opschorting of het
probatie-uitstel.
Het toepassingsgebied op vlak van de misdrijven wordt, wat de autonome probatiestraf betreft,
toch enigszins ingeperkt. Voor bepaalde, op limitatieve wijze opgesomde misdrijven is geen
autonome probatiestraf mogelijk. Het gaat onder meer om zedenmisdrijven.807 De probatie als
modaliteit kent deze beperking niet. In het kader van deze probatievorm is zelfs voorzien in een
verplichting voor het inwinnen van een met redenen omkleed advies van een dienst
gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten.808 Hieruit kan a
fortiori afgeleid worden dat seksuele misdrijven wel degelijk in aanmerking komen voor de
probatie-opschorting en het probatie-uitstel.
804 Supra 52, nr. 80. 805 Supra 54, nr. 81. 806 Supra 100, nr. 151. 807 Supra 100, nr. 152. 808 Supra 65, nr. 99.
Vergelijking tussen beide probatievormen
128
Afdeling 2. Gerechtelijke antecedenten 193. Het gerechtelijk verleden van de betrokkene kan een beletsel vormen voor de
mogelijkheid tot opleggen van de probatie-opschorting en het probatie-uitstel. De probatie-
opschorting mag meer bepaald enkel uitgesproken worden indien er geen eerdere veroordeling
geweest is tot een criminele straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden.809
Voor het probatie-uitstel geldt dat er geen veroordeling mocht geweest zijn tot een criminele
straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar.810 In beide gevallen mag er ook geen
veroordeling geweest zijn tot een gelijkwaardige straf, die op grond van artikel 99bis van het
Strafwetboek in aanmerking moet genomen worden. Voor de autonome probatiestraf wordt er
geen enkele drempel met betrekking tot de gerechtelijke antecedenten bepaald.811
HOOFDSTUK 3. Uitvoering
194. Op vlak van de uitvoering loopt de autonome probatiestraf gelijk met de probatie als
modaliteit. In beide gevallen zal de justitieassistent binnen de Dienst Justitiehuizen van de FOD
Justitie instaan voor de uitvoering. De probatiecommissie is belast met het toezicht op die
tenuitvoerlegging.
195. De gevolgen die het niet correct uitvoeren van de probatie met zich meebrengt, verschilt
enigszins voor de probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf. In het eerste geval is het
mogelijk om de gunst van de probatie-opschorting of het probatie-uitstel te herroepen bij het
plegen van een nieuw misdrijf gedurende de proefperiode 812 of het niet-naleven van de
probatievoorwaarden813. De rechter die zal oordelen over de vordering tot herroeping heeft de
mogelijkheid om de maatregel al dan niet herroepen, de bestaande probatievoorwaarden te
veranderen, nieuwe voorwaarden bij te voegen en bestaande voorwaarden weg te laten als zij
niet meer noodzakelijk zijn. De herroeping van de probatie-opschorting houdt in dat er een straf
bepaald zal moeten worden. In het geval waarin een probatie-uitstel herroepen wordt, zal de
oorspronkelijk opgelegde straf gewoon ten uitvoer gelegd worden.814
809 Supra 47, nr. 71. 810 Supra 47, nr. 72. 811 Supra 102, nr. 154. 812 Supra 80, nr. 122 e.v. 813 Supra 81, nr. 124 e.v. 814 Supra 85, nr. 130 e.v.
Vergelijking tussen beide probatievormen
129
Deze laatste situatie leunt het dichtst aan bij de gevolgen van de niet-naleving van de autonome
probatiestraf. In plaats van een herroeping zal de tenuitvoerlegging van de ab initio voorziene
vervangende gevangenisstraf of geldboete gevorderd worden.815
HOOFDSTUK 4. Tussenbesluit
196. De probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf vertonen, ondanks hun
verschillende aard, toch enkele gelijkenissen. Zo vertrekken zij uit dezelfde bedoeling, namelijk
het bewerkstelligen van de sociale re-integratie van de delinquent en het vermijden van recidive.
Deze doelstelling wordt betracht door het individualiseren van de maatregel of straf en door de
delinquent te onderwerpen aan probatievoorwaarden met daaraan gekoppeld toezicht.
Het grootste verschil tussen beide figuren bestaat uit de beperktere bevoegdheid van de rechter
op het vlak van de autonome probatiestraf. Het opleggen van deze straf bestaat voor de rechter
namelijk enkel uit het bepalen van een duur en het geven van aanwijzingen omtrent de op te
leggen voorwaarden die later concreet ingevuld worden door de probatiecommissie. Daarnaast
zijn de irrelevantie van de gerechtelijke antecedenten en de beperktere maximale duurtijd van
de autonome probatiestraf ook twee niet te onderschatten onderscheidingspunten met de
probatie als modaliteit.
815 Supra 118, nr. 177 e.v.
130
DEEL 5: Rechtsvergelijkend deel
197. Binnen dit rechtsvergelijkend deel wordt de figuur van de probatie afkomstig uit slechts
een beperkte selectie van lidstaten van de Europese Unie vergeleken met de Belgische
probatie. Een rechtsvergelijkend onderzoek buiten Europa zou te ver leiden binnen het bestek
van deze masterproef. Om deze vergelijking te maken, worden eerst de regelen uit de
desbetreffende buurlanden omschreven om uiteindelijk de Belgische regeling daarnaast te
plaatsen om zo de gelijkenissen en verschillen te signaleren.
198. In 2009 werd een project gelanceerd ter implementatie van de Probation Framework
Decision816. De Belgische FOD Justitie nam het initiatief hiertoe maar het project werd samen
gefinancierd met de Europese Commissie. Bovendien werd samengewerkt met andere landen
zoals Frankrijk, Duitsland, Hongarije en de Confederation of European Probation (CEP)817. Dit
project kaderde binnen de ruimere doelstelling om de gerechtelijke samenwerking op het vlak
van vrijheid, veiligheid en justitie te verbeteren. De hoeksteen bestaat uit de wederzijdse
erkenning van beslissingen van gerechtelijke instanties binnen de lidstaten. Het was de
bedoeling dat de Probation Framework Decision opgenomen werd in de nationale wetten tegen
6 december 2011. Door de implementatie van dit instrument werd gestreefd naar een erkenning
en toezicht door een lidstaat op een beslissing van een andere lidstaat.818 In het kader van dit
project werd in april 2010 eveneens een vragenlijst aan de lidstaten toegezonden. Op die manier
poogde men de nationale probatiemaatregelen en alternatieve sancties in kaart te brengen.819
199. Niet alle landen hebben de probatie en de alternatieve straffen op dezelfde wijze en in de
vorm van dezelfde figuren in hun nationale rechtsstelsels ingevoerd. Om van probatie te kunnen
spreken zouden vier elementen aanwezig moeten zijn: de betrokkene moet geschikt bevonden
worden, er is een voorwaardelijke opschorting van de straf, er moet persoonlijk toezicht zijn en
ten slotte moet er begeleiding of behandeling van de betrokkene zijn. Deze elementen worden
afgeleid uit de definitie van “probatie” gegeven door de Verenigde Naties: “probation is a method
816 Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november 2008), Pb.L. 337/102 (2008). 817 http://cep-probation.org/ (consultatie 2 mei 2016). 818 Supra 51, nr. 77. 819 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 1-2 en 5.
Rechtsvergelijkend deel
131
of dealing with specially selected offenders and … consists of the conditional suspension of
punishment while the offender is placed under personal supervision and is given individual
guidance of ‘treatment’”.820 In wat volgt worden de voorziene maatregelen uit drie lidstaten van
de Europese Unie, meer bepaald Nederland, Frankrijk en Engeland als deel van het Verenigd
Koninkrijk, toegelicht.
HOOFDSTUK 1. Verenigd Koninkrijk
200. Het Verenigd Koninkrijk bestaat uit vier gebieden: Engeland, Schotland, Wales en Noord-
Ierland. Daar de probatie ontstaan is in Engeland wordt in principe enkel dit gebied van het
Verenigd Koninkrijk toegelicht. De regelen toepasselijk in Engeland, zijn dezelfde als de regelen
geldend in Wales. Achtereenvolgens komen het community order, de suspended sentence of
imprisonment en de deferred sentence aan bod.
Afdeling 1. Community order 201. Het community order821 houdt in dat de rechter de mogelijkheid heeft om bij een
veroordeling voor een misdrijf één of meerdere community requirements, te vergelijken met de
Belgische probatievoorwaarden, op te leggen. Voorbeelden van dergelijke community
requirements zijn activity requirement, curfew requirement, mental health treatment requirement
en dergelijke meer. Als gevolg hiervan zal de straf in de gemeenschap uitgevoerd worden in
plaats van in de gevangenis.822 Deze alternatieve sanctie kan enkel opgelegd worden aan
personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf. Voor het overige zijn er geen vereisten met
betrekking tot de aard van het misdrijf of de gerechtelijke antecedenten opgenomen op het
strafblad. De instemming van de veroordeelde is enkel vereist voor volgende drie requirements:
mental health treatment, drug rehabilitation en alcohol treatment requirement. In artikel 177 van
de Criminal Justice Act 2003 wordt een opsomming gegeven van de overige mogelijke
requirements. Voor enkelen van deze lijst is het vereist om de geschiktheid en beschikbaarheid
te controleren alvorens deze requirements opgelegd kunnen worden.
Het community order kan gecumuleerd worden met een geldstraf maar niet met een
vrijheidsstraf of een voorwaardelijke straf. Het National Offender Management Service (NOMS)
is een uitvoerend agentschap van het Ministerie van Justitie. Binnen het National Offender
Management Service zijn er 35 probation trusts opgericht. Zij staan rechtstreeks in voor de
820 K. HAMAI, R. VILLÉ, R. HARRIS, M. HOUGH, U. ZVEKIC, Probation round the world. A comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 4. 821 Section 177 Criminal Justice Act 2003. 822 www.londoncrc.org.uk/what-we-do/community-order/ (consultatie op 2 mei 2016).
Rechtsvergelijkend deel
132
beoordeling, risico management en toezicht op de veroordeelden. Deze taak wordt volbracht
door offender managers die verbonden zijn aan de probation trust die op geografisch vlak
gekoppeld zijn aan het adres van de veroordeelde. Bij gebrek aan een adres binnen Engeland of
Wales zal de probation trust van de plaats waar de betrokkene voor het gerecht verschenen is,
bevoegd zijn. De offender managers dragen op operationeel vlak de verantwoordelijkheid voor
de veroordeelde en de straf. Doen er zich veranderingen voor omtrent de omstandigheden
waarin de veroordeelde zich bevindt, dan kan de offender manager aan de rechter vragen om
de bestaande requirements te wijzigen of te vervangen. Indien de doelstelling van het
community order, zijnde de bescherming van het publiek en het verminderen van het risico op
recidive, bereikt is, kan eveneens gevraagd worden om het community order vroegtijdig te
herroepen. Bij inbreuk heeft de rechter drie mogelijkheden. Ten eerste kan het community order
gewijzigd worden door bijkomende requirements toe te voegen. Ten tweede is het mogelijk om
het community order in te trekken en de betrokkene te veroordelen tot eender welke
gemeenschapsstraf die opgelegd kon worden ten tijde van de veroordeling. Als laatste kan de
rechter het community order herroepen en een vrijheidsberovende straf opleggen. Dit zal
gebeuren als er opzettelijke en aanhoudende inbreuken zijn.823
202. Het community order leunt het dichtste aan bij de Belgische autonome probatiestraf. In
beide gevallen zal de betrokkene voorwaarden moeten naleven gedurende een bepaalde
periode in plaats van een gevangenisstraf (of geldboete in België) uit te zitten. De gerechtelijke
antecedenten spelen zowel in België824 als in Engeland geen rol. In Engeland komen enkel
personen die gestraft worden met een gevangenisstraf in aanmerking voor het community order.
In België wordt het toepassingsgebied van de autonome probatiestraf bepaald afhankelijk van
de straf die op de gepleegd feiten staat. Enkel misdrijven strafbaar met een politionele of
correctionele straf komen in aanmerking.825 Dit is niet noodzakelijk een gevangenisstraf.
De autonome probatiestraf is een consensuele straf. De instemming van de betrokkene moet
anders gezegd steeds bekomen worden. 826 In het kader van het community order is de
instemming slechts voor drie requirements vereist. Bovendien voorziet de Criminal Justice Act
2003 in een opsomming van de mogelijke requirements terwijl de probatiecommissie in België
823 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 451-455. 824 Supra 102, nr. 154. 825 Supra 100, nr. 151. 826 Supra 98, nr. 149.
Rechtsvergelijkend deel
133
volledig vrij, weliswaar binnen de perken van de aanwijzingen gegeven door de rechter, de
probatievoorwaarden kan bepalen.827
De offender managers binnen de probation trusts kunnen vergeleken worden met de
justitieassistenten binnen de Dienst Justitiehuizen.828 De gevolgen van een inbreuk gedurende
de opgelegde periode zijn iets anders in Engeland dan in België. Een eerste verschil situeert
zich binnen de bevoegde instantie. In Engeland zal de rechter oordelen over de gevolgen van
de inbreuk. In België ligt de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bij het Openbaar Ministerie.
Waar de rechter in Engeland bovendien drie keuzemogelijkheden heeft, kan het Openbaar
Ministerie in België enkel beslissen om de vervangende straf, zijnde een gevangenisstraf of een
geldboete, al dan niet ten uitvoer te leggen.829
Afdeling 2. Suspended sentence of imprisonment 203. De suspended sentence of imprisonment830 is een alternatieve sanctie die neerkomt op
een opgeschorte gevangenisstraf. Deze straf kan opgelegd worden aan personen die
veroordeeld worden tot een korte vrijheidsstraf van minimaal 28 en maximaal 51 weken. Voor
het overige worden geen vereisten gesteld met betrekking tot de aard van het misdrijf of het
gerechtelijk verleden. Gedurende een periode vast te leggen door de rechter zal de betrokkene
zich moeten houden aan bepaalde community requirements. Bovendien zal hierop toezicht
uitgeoefend worden. Bij inbreuken op de community requirements of nieuwe misdrijven zal de
betrokkene opnieuw voor het gerecht gebracht worden. De rechter kan dan de oorspronkelijke
vrijheidsstraf alsnog uitvoeren. Daarnaast kan hij een kortere vrijheidsstraf dan eerst opgelegd
uitspreken of strengere community requirements stipuleren. Net zoals bij het community order is
de instemming van de betrokkene voor drie requirements vereist. Ook hier zullen de probation
trusts en daarbinnen de offender managers verantwoordelijk zijn voor de begeleiding en het
toezicht op de betrokkene831.832
204. Het Belgische probatie-uitstel vertoont grote gelijkenissen met de suspended sentence of
imprisonment. De strafuitvoering wordt in beide gevallen uitgesteld gedurende een periode
827 Supra 110, nr. 165. 828 Supra 115, nr. 172. 829 Supra 119, nr. 180. 830 Section 189 Criminal Justice Act 2003. 831 Supra 131, nr. 201. 832 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 455-457.
Rechtsvergelijkend deel
134
waarin voorwaarden nageleefd moeten worden. Het probatie-uitstel is, in tegenstelling tot de
suspended sentence of imprisonment, mogelijk voor langere vrijheidsstraffen. Meer bepaald
mag er geen veroordeling zijn tot een hoofdvrijheidsstraf van meer dan vijf jaar gevangenis.833 In
België worden dan weer wel drempels opgelegd met betrekking tot de gerechtelijke
antecedenten terwijl het gerechtelijk verleden in Engeland irrelevant is op dit vlak. Om in
aanmerking te komen voor het probatie-uitstel mag er geen eerdere veroordeling geweest zijn
tot een criminele straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar of een gelijkwaardige
straf die op grond van artikel 99bis van het Strafwetboek in aanmerking moet genomen
worden. 834 Ook zal in België steeds de instemming van de betrokkene moeten bekomen
worden835 terwijl dit in Engeland enkel voor drie specifieke requirements het geval is.
Net zoals bij het community order, heeft de Engelse rechter enkele mogelijkheden in het geval
waarin de voorwaarden geschonden worden. De Belgische rechter kan bij het plegen van een
nieuw misdrijf of het schenden van de voorwaarden het probatie-uitstel herroepen. Daarnaast
heeft hij de mogelijkheid om de bestaande probatievoorwaarden veranderen, nieuwe
voorwaarden bijvoegen en bestaande voorwaarden weglaten als zij niet meer noodzakelijk
zijn.836 Op vlak van de begeleiding en het toezicht geldt hetzelfde als voor het community
order837 en kan de vergelijking gemaakt worden met de justitieassistenten binnen de Dienst
Justitiehuizen in België.838
Afdeling 3. Deferred sentence
205. De deferred sentence839 of uitgestelde straf is een alternatieve sanctie waarbij de straf
uitgesteld kan worden om op die manier het gedrag van de betrokkene of gewijzigde
omstandigheden in rekening te brengen. De rechter zal een afgevaardigde van een probation
trust, of een andere persoon die daarmee instemt, aanduiden om toezicht te houden gedurende
die periode van uitstel. Bovendien kunnen ook requirements opgelegd worden die nageleefd
dienen te worden gedurende die periode. In dit geval is er geen lijst voorzien van requirements,
de rechter heeft hier bijgevolg meer vrijheid om op creatieve wijze requirements te bepalen. Er is
geen cumul mogelijk met andere orders zoals bijvoorbeeld hierboven840 omschreven. Wederom
staan de offender managers binnen de probation trusts in voor de controle en begeleiding van
833 Supra 54, nr. 81. 834 Supra 47, nr. 72. 835 Supra 41, nr. 63. 836 Supra 85, nr. 130. 837 Supra 132, nr. 202. 838 Supra 67, nr. 104 e.v. 839 Section 278 juncto schedule 23 Criminal Justice Act 2003. 840 Supra 133, nr. 203 en Supra 134, nr. 134.
Rechtsvergelijkend deel
135
de betrokkene. Inbreuken op de verbintenis die de betrokkene ten aanzien van het gerecht
aangegaan is, moeten door de offender manager aan het gerecht gemeld worden. Hij zal
eveneens actuele informatie moeten verschaffen aan de rechter om op basis daarvan de straf te
kunnen bepalen.841
206. De vergelijking tussen de deferred sentence en de probatie-opschorting kan beknopt
blijven. Op het eerste zicht lijken beide figuren op elkaar maar bij nader inzien hebben zij toch
een andere doelstelling. In het geval van een op succesvolle wijze volbrachte probatie-
opschorting zal er namelijk helemaal geen straf uitgesproken worden.842 Wordt de deferred
sentence op een bevredigende manier beëindigd, zal het goede gedrag en het naleven van de
eventuele voorwaarden een gunstige invloed hebben op de straftoemeting. Niettemin zal er nog
steeds een straf uitgesproken worden.
Het probatie-uitstel vertoont dan ook grotere gelijkenissen met de deferred sentence. Niettemin
verschilt zij toch op het vlak van de straftoemeting. In het geval van het probatie-uitstel zal de
mogelijke straf reeds op voorhand bepaald zijn843, in tegenstelling tot wat hier het geval is.
HOOFDSTUK 2. Frankrijk
207. De evolutie naar de individualisering van de straffen en het ontstaan van de probatie
gebeurde ongeveer gelijklopend in België en Frankrijk. De rechter verkreeg een grotere vrijheid
op het vlak van de straftoemeting en er werd meer aandacht besteed aan de persoon van de
dader. Het voorstel van de Franse senator René BÉRENGER van 26 mei 1884 dat voorzag in
een voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen voor first
offenders paste dan ook goed in het veranderende strafrechtelijk landschap. Het voorstel lag
aan de basis van de wet van 1891844.845 In België werd de Wet Lejeune846, de eerste stap in de
richting van de individualisering van de straf in ons land, op dit voorstel gebaseerd.847 De grote
gelijkenissen tussen het Belgische en het Franse probatie-stelsel kunnen onder meer verklaard
worden doordat het Belgische Strafwetboek van 1867 een grote invloed van de Franse Code
841 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 457-458. 842 Supra 29, nr. 49 en supra 32, nr. .52. 843 Supra 31, nr. 51-52. 844 Loi (FR) 26 maart 1891 sur l’attenuation et l’aggravation des peines, JO 27 maart 1891, 1433. 845 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 211. 846 Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in het strafstelsel, BS 3 juni 1888, 1605; Supra 11, nr. 24. 847 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 16-17.
Rechtsvergelijkend deel
136
Pénal van 1810 kende.848Dit Frans-Belgische systeem lag aan de basis van de verspreiding van
de probatie over continentaal Europa.849
Net zoals in België zijn de maatregelen van de (probatie-)opschorting en het (probatie-)uitstel
gunstmaatregelen. De veroordeelde zal hier met andere woorden nooit recht op hebben.850
Afdeling 1. (Probatie-)opschorting
208. De gewone opschorting of ajournement simple851 houdt in dat de uitspraak over de straf
opgeschort wordt. Er wordt wel uitspraak over de schuldvraag gedaan. Dit is mogelijk in de
gevallen waarin het reclasseren van de dader bereikt kan worden door de schade te herstellen
en de inbreuk te stoppen.852
209. De probatie-opschorting of ajournement avec mise à l’épreuve853 is een voorwaardelijke
straf die mogelijk is indien de verdachte aanwezig is op de terechtzitting. Krachtens de wet is
zijn instemming, in tegenstelling tot in België854, niet vereist maar in de praktijk zal dit wel
gebeuren. De uitspraak over de straf kan dan voor maximaal één jaar en onder voorwaarden
opgeschort worden nadat de betrokkene schuldig bevonden werd. Na het verstrijken van die
periode bepaald door de rechter zal de betrokkene weer voor het gerecht moeten verschijnen
met het oog op een uitspraak van een straf. Hij zal gedurende de proefperiode bepaalde
verplichtingen moeten vervullen onder toezicht van de strafuitvoeringsrechter. Deze rechter is
bevoegd voor het bepalen van de modaliteiten en het toezicht erop. Vaak zal hij de Service
Pénitentiaire d’Insertion et de Probation (SPIP) belasten met het toezicht op de naleving van de
opgelegde verplichtingen. Hij kan eveneens de bepaalde verplichtingen wijzigen of nieuwe
toevoegen. Eventuele inbreuken op deze verplichtingen zullen mee in beraad genomen worden
op de datum waarop de betrokkene opnieuw moet voorkomen voor de bepaling van de straf.855
Het feit dat de betrokkene na de periode bepaald door de rechter nogmaals moet voorkomen
848 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 395. 849 K. HAMAI, R. VILLÉ, R. HARRIS, M. HOUGH, U. ZVEKIC, Probation round the world. A comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 45. 850 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 181. 851 Art. 132-60 C.pén. 852 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 187. 853 Art. 132-63 C.pén. 854 Supra 41, nr. 63. 855 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 187; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 171-173.
Rechtsvergelijkend deel
137
voor de bepaling van de staf, verschilt van de regeling in België. In België wordt in het geheel
geen straf uitgesproken na het op succesvolle wijze volbrengen van de probatie-opschorting.856
Het ajournement avec mise à l’épreuve moet onderscheiden worden van het ajournement avec
injonction857 . In het eerste geval wordt de betrokkene onder het regime van de probatie
geplaatst terwijl in het tweede geval een precies bevel kan gegeven worden aan de
betrokkene.858
Afdeling 2. Gewoon uitstel 210. Frankrijk kent zowel het gewoon uitstel of sursis859 als het probatie-uitstel860.861 Onder het
uitstel wordt de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de strafuitvoering indien er zich geen
reden tot herroeping voordoet, begrepen. Er werd bijgevolg wel een veroordeling
uitgesproken.862
Onderafdeling 4. Drempels 211. Op het vlak van de drempels met betrekking tot de gerechtelijke antecedenten situeert
zich een verschil met de Belgische regeling. In België is het irrelevant welke periode er reeds
verlopen is tussen de oude veroordeling en de nieuwe feiten. In Frankrijk wordt voor het gewoon
uitstel gekeken naar de veroordelingen die zich voordeden in de vijf jaar vóór de nieuwe feiten.
Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds gemeenrechtelijke veroordelingen
en anderzijds politieke misdaden of wanbedrijven. Ook verschillen de in acht te nemen drempels
naargelang de straf waarop het uitstel betrekking heeft een gevangenisstraf of een andere straf
is. Het gewoon uitstel is mogelijk voor alle soorten misdrijven behalve overtredingen van de
eerste tot de vierde klasse.863
Is de straf die potentieel uitgesteld zal worden een gevangenisstraf, dan mag de natuurlijke
persoon geen veroordeling voor een misdaad of wanbedrijf tot een gevangenisstraf of opsluiting
binnen het gemeen recht opgelopen hebben in de afgelopen vijf jaar. Veroordelingen wegens
overtredingen of wegens politieke misdaden en wanbedrijven vormen met andere woorden geen 856 Supra 29, nr. 49 en Supra 32, nr. 52. 857 Art. 132-66 tot 132-70 C.pén. 858 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 174. 859 Art. 132-29-39 C.pén. 860 Art. 132-40-53 C.pén. 861 Infra 140, nr. 216 e.v. 862 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 181. 863 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 211.
Rechtsvergelijkend deel
138
beletsel voor het gewoon uitstel. Gaat het om het eventueel uitstellen van een andere
correctionele straf dan een gevangenisstraf, bijvoorbeeld een geldboete of een ontzetting uit
bepaalde rechten, dan mag er in de vijf jaar voorafgaand aan de nieuwe feiten geen
veroordeling tot die specifieke straf (met of zonder uitstel) geweest zijn. Contraventionele
straffen kunnen uitgesteld worden ongeacht de voorafgaande veroordelingen. Voor criminele
straffen is het uitstel niet mogelijk.864
Rechtspersonen mogen geen niet veroordeeld zijn tot een geldboete van minstens 600.000 euro
wegens een misdaad of wanbedrijf binnen het gemeenrecht om nog te kunnen genieten van het
gewoon uitstel. Voor overtredingen begaan door rechtspersonen ligt die drempel op een
veroordeling tot een geldboete van minstens 15.000 euro. Ook voor rechtspersonen wordt enkel
gekeken naar de veroordelingen van de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de nieuwe feiten.865
In België mag er geen veroordeling tot een criminele straf of hoofdgevangenisstraf van meer dan
drie jaar geweest zijn voor natuurlijke personen om in aanmerking te komen voor het gewoon
uitstel, ongeacht de duur die reeds verstreken is tussen de eerdere veroordeling en het nieuwe
feit. Voor rechtspersonen gaat het om een geldboete van maximaal 72.000 euro.866
212. De veroordeling wegens een nieuwe misdaad of wanbedrijf mag geen gevangenisstraf
van meer dan vijf jaar zijn om vatbaar te zijn voor gewoon uitstel. Het gewoon uitstel is
eveneens van toepassing op geldboetes, ontzetting uit bepaalde rechten en bijkomende straffen
zoals omschreven in artikel 131-10 van de Franse Code Pénal. In het geval van een nieuwe
veroordeling wegens een overtreding kan het gewoon uitstel toegepast worden op ontzetting uit
bepaalde rechten opgesomd in artikel 131-14 van de Franse Code Pénal, voor de bijkomende
straffen uit artikel 131-16, 1°, 2° en 4° van de Franse Code Pénal, de bijkomende straf van het
verbod op de uitgifte van cheques867 en voor geldboetes uitgesproken voor een overtreding van
de vijfde klasse.
Rechtspersonen komen eveneens in aanmerking voor het gewoon uitstel in criminele en
correctionele zaken voor de geldboete en voor de straffen opgesomd in artikel 131-39 van de
Franse Code Pénal (bijvoorbeeld een beroepsverbod, de uitsluiting van openbare
aanbestedingen, etc.). Voor nieuwe veroordelingen wegens een overtreding kan het gewoon
uitstel ook voor rechtspersonen uitgesproken worden in het geval waar de staf van het verbod
864 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 211. 865 Art. 132-30 C.pén; J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 183-184. 866 Supra 47, nr. 72. 867 Art. 131-17, al. 1 C.pén.
Rechtsvergelijkend deel
139
van uitgifte van cheques of voor het verbod een betaalkaart te gebruiken. Ook de geldboete voor
een overtreding van de vijfde klasse is vatbaar voor gewoon uitstel.868
Het Belgische gewoon uitstel kan niet toegepast worden op veroordelingen tot
hoofdvrijheidsstraffen van meer dan vijf jaar gevangenis.869
Onderafdeling 5. Gevolgen 213. Zoals reeds aangehaald, wordt de uitvoering van de straf geheel of gedeeltelijk
opgeschort. Zij wordt definitief als er zich geen redenen tot herroeping hebben voorgedaan. De
veroordeling blijft evenwel in al haar andere aspecten bestaan en zal dus in de toekomst
desgevallend in rekening kunnen gebracht worden voor de toepassing van de regelen met
betrekking tot de herhaling.870 Op dit vlak verschilt de Frankrijk niet van België.
214. Ook in Frankrijk zijn er verschillende gronden tot herroeping voorzien. Een veroordeling
wegens een misdaad of wanbedrijf kan gedurende vijf jaar herroepen worden. Voor een
veroordeling wegens een overtreding geldt een termijn van twee jaar. Het plegen van een nieuw
misdrijf met een nieuwe veroordeling tot gevolg, is een grond van herroeping. Afhankelijk van
welke straf uitgesteld werd bij de eerste beslissing, zal de nieuwe beslissing een veroordeling tot
een gevangenisstraf of opsluiting zonder uitstel of een andere straf dan de gevangenisstraf of de
opsluiting zonder uitstel moeten bevatten. De herroeping gebeurt in principe van rechtswege
maar de rechter kan door middel van een bijzondere en gemotiveerde beslissing echter afzien
van de herroeping. Het gevolg ervan bestaat erin dat de veroordeelde de opgelegde
oorspronkelijk straf toch zal moeten ondergaan, alsook de straf voor het nieuwe misdrijf
gepleegd gedurende de proefperiode. Desgevallend zal het verzwarende effect van de herhaling
hier spelen.871 De herroeping in België komt grotendeels overeen met de herroeping in Frankrijk.
In België is het weliswaar vereist dat een veroordeling wegens een nieuw misdrijf een
veroordeling tot een gevangenisstraf is872, terwijl in Frankrijk ook nieuwe veroordelingen tot
andere straffen dan de gevangenisstraf of de opsluiting als grondslag voor een herroeping
kunnen dienen.
215. Indien er na vijf jaar (voor veroordelingen wegens wanbedrijven en misdaden) of twee
jaar (voor veroordelingen wegens overtredingen) geen herroeping is geweest, vervalt de
868 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 184-185. 869 Supra 54, nr. 81. 870 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 185. 871 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 185-187. 872 Supra 80, nr. 122.
Rechtsvergelijkend deel
140
veroordeling. Dit houdt in dat de straf op definitieve wijze haar mogelijkheid tot uitvoering verliest
en de veroordeling doorgehaald wordt. Door het verdwijnen van de veroordeling is het mogelijk
voor de betrokkene om later opnieuw de gunst van het uitstel te genieten.873 Op dit vlak
contrasteert Frankrijk met België. In België blijft de veroordeling namelijk wel bestaan.874
Afdeling 3. Het probatie-uitstel
216. Om in Frankrijk in aanmerking te komen voor het probatie-uitstel of sursis avec mise à
l’épreuve of probation875 mag men in de beslissing waarin het probatie-uitstel toegekend wordt,
niet veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar voor een misdaad of
wanbedrijf van gemeen recht.876 Het probatie-uitstel kan met andere woorden niet toegepast
worden op criminele straffen, geldboetes, straffen uitgesproken in de plaats van gevangenisstraf
en overtredingen.877 Bovendien is het probatie-uitstel niet mogelijk voor personen die reeds
tweemaal veroordeeld werden tot een uitgestelde straf wegens gelijke of gelijkaardige
misdrijven. Er moet, in tegenstelling tot wat geldt in België878, geen instemming bekomen worden
van de veroordeelde. 879
217. In Frankrijk staat de strafuitvoeringsrechter in voor het opvolgen van het probatie-uitstel.
Daarnaast zal hij de uitvoeringsmodaliteiten bepalen. De vastgelegde verplichtingen kunnen
gedurende de proeftermijn gewijzigd worden. Het behoort eveneens tot zijn mogelijkheden om
de duurtijd te verlengen of zelfs vroeger te beëindigen. Het is gebruikelijk dat hij de uitvoering
van de probatiemaatregelen doorspeelt aan de Service Pénitentiaire d’Insertion et de Probation.
Dit zijn de administratieve diensten op het niveau van de departementen die belast zijn met de
controle en opvolging van veroordeelde personen.880 Zij kunnen vergeleken worden met de
Belgische probatiecommissies. 881 De territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter
873 J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 212; J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 187. 874 Supra 31, nr. 51. 875 Art. 132-40-53 C.pén. 876 Art. 132-41 C.pén; J. BORRICAND, A-M. SIMON, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 213; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 161. 877 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 188. 878 Supra 41, nr. 63. 879 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 162. 880 www.justice.gouv.fr/prison-et-reinsertion-10036/insertion-et-probation-un-accompagnement-personnalise-20858.html (consultatie 4 mei 2016). 881 Supra 71, nr. 110.
Rechtsvergelijkend deel
141
wordt bepaald aan de hand van de gewone verblijfplaats van de veroordeelde. Bij gebrek
daaraan zal de plaats van de veroordeling doorslaggevend zijn.882
218. Als gevolg van het probatie-uitstel wordt de tenuitvoerlegging van (een deel van) de straf
onmiddellijk opgeschort maar blijven de overige gevolgen van de veroordeling, zoals de
schadevergoeding, wel van kracht.883 Wat het onderdeel van de probatie betreft, zal de rechter
een duur bepalen die niet minder dan twaalf maanden en niet meer dan drie jaar mag bedragen
te rekenen vanaf het uitvoerbaar worden van de veroordeling.884 De opgelegde probatie-
voorwaarden kunnen bestaan uit maatregelen ter controle en hulp.885 In voorkomend geval
worden ook bepaalde verplichtingen opgelegd uit de limitatieve lijst van artikel 132-45 van de
Franse Code Pénal.886 Voorbeelden hiervan zijn de verplichting zich op een bepaald tijdstip aan
te melden bij een bepaalde autoriteit of het verbod om zich op bepaalde plaatsen te begeven.887
De Belgische figuur van het probatie-uitstel vertoont wederom grote gelijkenissen. Waar de
rechter in Frankrijk relatief beperkt is in zijn vrijheid tot het bepalen van de voorwaarden, kan de
rechter hier creatiever zijn daar er in België maar één voorwaarde, zijnde de opleiding, door de
wet omschreven wordt (Supra 33, nr. 54).888
219. Als het probatie-uitstel tot een goed einde gebracht wordt, mogelijks nog vóór het einde
van de bepaalde duur, kan de veroordeling doorgehaald worden en bijgevolg verdwijnen.889 De
gevolgen zijn dezelfde als voor het gewoon uitstel. Zodoende is ook hier een verschil met
België. In het geval waarin de uitvoering van de probatie niet naar behoren gebeurde kunnen
verschillende gevolgen optreden. Ten eerste kan de proefperiode van de probatie verlengd
worden en ten tweede kan het probatie-uitstel (geheel of gedeeltelijk) herroepen worden.890 De
herroeping door de strafuitvoeringsrechter is mogelijk wegens het niet-naleven van de
opgelegde voorwaarden of het plegen van een nieuw misdrijf gedurende de proeftijd.891 De
882 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 164. 883 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 161. 884 Art. 132-42 C.pén. 885 Art. 132-44 en 46 C.pén. 886 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 188-190. 887 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 162. 888 Supra 33, nr. 54. 889 Art. 132-52 C.pén. 890 J. LARGUIER, Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 190-191. 891 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 164.
Rechtsvergelijkend deel
142
rechter die de oorspronkelijke vrijheidsstraf uitsprak, kan herroepen in het geval waarin een
nieuw misdrijf gepleegd wordt gedurende de proefperiode én mits de strafuitvoeringsrechter een
opinie vormde over de mogelijkheid tot herroeping.892
Afdeling 4. Autonome probatiestraf
220. Sinds 1 oktober 2014893 bestaat de autonome probatiestraf in Frankrijk onder de naam ‘la
contrainte pénale’. Dit is net zoals in het Belgische strafrecht een hoofdstraf die enkel aan
natuurlijke personen opgelegd kan worden. 894 Enkel misdrijven strafbaar met een
gevangenisstraf van maximaal vijf jaar komen in aanmerking voor deze straf.895Het is een
correctionele straf. Hieruit kan afgeleid worden dat de autonome probatiestraf in Frankrijk niet
mogelijk is voor overtredingen en misdaden. 896 In België komen overtredingen wel in
aanmerking.897
Er wordt rekening gehouden met de persoonlijkheid van de veroordeelde alsook met zijn
familiale en sociale situatie. De gepleegde feiten mogen bovendien niet te ernstig zijn waardoor
een geïndividualiseerde sociaalpedagogische ondersteuning verantwoord is. Er is geen cumul
mogelijk met de gevangenisstraf.898
221. De autonome probatiestraf houdt in dat de veroordeelde zich gedurende een periode die
niet minder dan zes maanden en niet meer dan vijf jaar mag zijn, moet houden aan opgelegde
voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen maatregelen van controle en hulp zijn maar ook
limitatief opgesomde verplichtingen. De strafuitvoeringsrechter staat in voor het toezicht op de
naleving hiervan. De correctionele rechter zal de duur en de voorwaarden vastleggen. De
Service Pénitentiaire d’Insertion et de Probation zal de betrokkene evalueren en verslag
uitbrengen bij de strafuitvoeringsrechter. Op grond hiervan kan de strafuitvoeringsrechter de
opgelegde voorwaarden wijzigen, na het horen van de betrokkene en zijn advocaat. Hij dient
zich hierover uit te spreken binnen de vier maanden. In het geval van niet-naleving van de
892 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 164-165. 893 Loi n° 2014-896 (FR) 15 augustus 2014 relative à l’individualisation des peines et renforçant l’efficacité des sanctions pénales, JO 17 augustus 2014, 13647; L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 1. 894 Art. 131-4-1 C.pén; L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 1. 895 W. ROUMIER, “Présentation de la contrainte pénale”, Dr. pén. 2014, afl. 11, (1) 1. 896 L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 2. 897 Supra 100, nr. 151. 898 Art. 131-9 C.pén.; L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 1.
Rechtsvergelijkend deel
143
voorwaarden kan de strafuitvoeringsrechter de voorwaarden in herinnering brengen,
verstrengen of nieuwe voorwaarden toevoegen Als de betrokkene zijn verplichtingen nog steeds
niet naleeft, kan het gerecht die de oorspronkelijke beslissing nam, de in die beslissing bepaalde
gevangenisstraf opleggen. Deze gevangenisstraf bedraagt maximaal twee jaar. Zij mag
bovendien nooit hoger zijn dan de gevangenisstraf voorzien voor het gepleegde misdrijf. De
betrokkene kan in afwachting van de uitspraak hieromtrent voor ten hoogste vijftien dagen
voorlopig opgesloten worden. Pleegt de betrokkene een nieuw misdrijf gedurende zijn
proefperiode, dan kan de sanctie voor dit nieuw misdrijf samengeteld worden met de sanctie
zoals bepaald in de oorspronkelijke beslissing tot de autonome probatiestraf.899
Het is mogelijk om de autonome probatiestraf vervroegd te beëindigen als de betrokkene zijn
verplichtingen volledig nageleefd heeft voor minstens één jaar, zijn reclassering verworven lijkt
en een er geen opvolging meer noodzakelijk blijkt.900
222. De Franse autonome probatiestraf verschilt op enkele punten van de Belgische. Zo is de
mogelijke maximumduur in Frankrijk, vijf jaar, langer dan het maximum van twee jaar in
België. 901 In België is de autonome probatiestraf mogelijk voor misdrijven strafbaar met
politionele en correctionele straffen. Bijgevolg kan een misdrijf strafbaar met 40 jaar
gevangenisstraf door de veralgemening van de correctionalisering in België nog steeds in
aanmerking komen voor de autonome probatiestraf.902 In Frankrijk is de autonome probatiestraf
niet meer mogelijk voor misdrijven strafbaar met meer dan vijf jaar gevangenisstraf. Ook op het
vlak van wie bevoegd is voor het bepalen van de voorwaarden situeert zich een onderscheid. In
het kader van de Belgische autonome probatiestraf zal de strafrechter enkel aanwijzingen geven
omtrent de op te leggen voorwaarden maar gebeurt de concrete invulling door de
probatiecommissie, zijnde een administratief college dus de uitvoerende macht.903 In Frankrijk
worden de voorwaarden eerst bepaald door de correctionele strafrechter en kunnen zij later
gewijzigd worden door de strafuitvoeringsrechter. 904 Beide instanties die instaan voor het
bepalen van de voorwaarden zijn hier wel onderdeel van de rechterlijke macht. Tot slot is in
899 L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 5-6; W. ROUMIER, “Présentation de la contrainte pénale”, Dr. pén. 2014, afl. 11, (1) 1-2; www.service-public.fr/particuliers/vosdroits/F32312 (consultatie 4 mei 2016). 900 www.service-public.fr/particuliers/vosdroits/F32312 (consultatie 4 mei 2016). 901 Supra 102, nr. 102. 902 Supra 100, nr. 151. 903 Supra 110, nr. 165. 904 L. GRIFFON-YARZA, “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén. 2014, afl. 10, (1) 4.
Rechtsvergelijkend deel
144
Frankrijk enkel een gevangenisstraf mogelijk als vervangende straf die uitgevoerd wordt bij
gebrekkige uitvoering van de autonome probatiestraf. In België heeft de rechter de keuze tussen
een geldboete en een gevangenisstraf.905
HOOFDSTUK 3. Nederland
223. In Nederland bestaat geen figuur die precies hetzelfde omvat als wat wij onder de
probatie begrijpen. Om toch een goede vergelijking tussen de probatie zoals zij in België geldt
en de gelijkaardige figuren uit Nederland mogelijk te maken, is het belangrijk om eerst het
systeem van de straffen in Nederland kort te schetsen.
Vervolgens is het penitentiair recht, zijnde het recht dat de tenuitvoerlegging van de straffen en
maatregelen beheerst, van belang. De rechter heeft hier namelijk de mogelijkheid om een straf
voorwaardelijk op te leggen. Deze beslissing heeft als gevolg dat de tenuitvoerlegging van een
straf opgeschort wordt.
Afdeling 1. Dualistisch sanctiestelsel 224. Het Nederlandse sanctiestelsel is een dualistisch stelsel of een tweesporenstelsel
opgesplitst in straffen en maatregelen de door de rechter opgelegd kunnen worden.906 Straffen
kunnen enkel opgelegd worden naar aanleiding van een veroordeling. Maatregelen zijn in
beginsel ook mogelijk bij andere einduitspraken.907 Binnen de straffen wordt, net zoals in België,
een onderscheid gemaakt tussen hoofdstraffen en bijkomende straffen.908 In Nederland is het, in
tegenstelling tot in België909 , wel mogelijk om in bepaalde gevallen een bijkomende straf
afzonderlijk, niet gekoppeld aan een hoofdstraf, op te leggen. De vier hoofdstraffen zijn de
gevangenisstraf, de hechtenis, de taakstraf en de geldboete. De mogelijke bijkomende straffen
zijn de ontzetting van bepaalde rechten, de verbeurdverklaring en de openbaarmaking van de
rechterlijke uitspraak.910 In het kader van de vergelijking met de probatie is vooral de taakstraf
van belang.911
905 Supra 107, nr. 160. 906 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 668; T. KOOIJMANS, Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 10. 907 D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel, Arnhem, Gouda Quint BV, 1992, 10. 908 Art. 9.1 Sr. 909 Supra 96, nr. 147. 910 Art. 9.1, a en b Sr. 911 CH.J. ENSCHEDÉ, Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 187-188.
Rechtsvergelijkend deel
145
In de categorie van de maatregelen kan een onderverdeling gemaakt worden tussen de
vermogensrechtelijk en de niet-vermogensrechtelijke maatregelen. De onttrekking aan het
verkeer912, de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel913 en de schadevergoeding914
zijn de vermogensrechtelijke maatregelen. De niet-vermogensrechtelijke maatregelen zijn de
plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis915, de terbeschikkingstelling916 en de strafrechterlijke
opvang van verslaafden917. De probatie in België wordt erg vaak gebruikt voor drugsdelicten.
Bovendien wordt er voor dergelijke delicten zelfs een versoepeld regime voorzien. In dit kader is
de vergelijking met de strafrechtelijke opvang van verslaafden aangewezen.918 In wat volgt
worden zowel de taakstraf als de strafrechtelijke opvang van verslaafden van naderbij bekeken.
Afdeling 2. Taakstraf 225. De taakstraf is een alternatieve sanctie en kan in Nederland opgelegd worden voor
misdrijven die bestraft kunnen worden met een vrijheidsstraf of geldboete. Ook in het geval van
overtredingen waar normaal een vrijheidsstraf op staat, kan een taakstraf in de plaats opgelegd
worden. Onder een taakstraf wordt enerzijds een werkstraf begrepen, dit is het onbetaald
uitvoeren van arbeid919 , en anderzijds een leerstraf, hieronder wordt het volgen van een
leerproject begrepen. Een combinatie van beiden is ook mogelijk. 920 Het eerste component komt
overeen met de werkstraf zoals wij haar in België kennen.921 Het tweede onderdeel van de
leerstraf is in het kader van de vergelijking met de probatie van groter belang. Zij vertoont
immers grote gelijkenissen met de opleiding, de enige probatievoorwaarde die door de wet
voorzien is. De leerstraf een opmerkelijk langere duurtijd beslaan dan de opleiding. Meer
specifiek kan zij maximaal 480 uur bedragen922 terwijl de opleiding maar ten hoogste 240 uur923
kan zijn924.925 Bovendien is geen instemming van de betrokkene vereist voor het oplegging van
de taakstraf onder de vorm van een leerstraf in Nederland. In de praktijk wordt de instemming
912 Art. 36b-d Sr. 913 Art. 36e Sr. 914 Art. 36f Sr. 915 Art. 37 Sr. 916 Art. 37a e.v. Sr. 917 Art. 38m e.v. Sr. 918 CH.J. ENSCHEDÉ, Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 189. 919 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 329. 920 Art. 9.2 Sr. 921 Art. 37quinquies e.v. Sw. 922 Art. 22c Sr. 923 Art. 1bis, §1 Probatiewet. 924 Supra 33, nr. 54. 925 CH.J. ENSCHEDÉ, Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 188-189.
Rechtsvergelijkend deel
146
over het algemeen toch bekomen.926 In België heeft de probatie een consensueel karakter en is
wel instemming vereist krachtens de wet.927
Afdeling 3. Strafrechtelijke opvang van verslaafde
226. Een van de doelstellingen van de Nederlandse maatregel van de strafrechtelijke opvang
van verslaafden is om een oplossing te vinden voor de individuele (verslavings)problematiek.
Minstens moet het probleem beheersbaar gemaakt worden. Op die manier probeert men een
terugkeer in de samenleving vlot te laten verlopen en recidive te vermijden. Deze doelstelling
moeten gerealiseerd worden door het gedwongen afkicken van de verslaafde. 928 De
versoepelde regeling voor de drugsdelicten die in België geldt 929 , vertrekt uit diezelfde
doelstelling. Druggebruikers zijn eerder slachtoffers dan daders dus is een oplossing voor de
onderliggende (verslavings)problematiek meer aangewezen dan een vrijheidsberovende staf.930
227. De strafrechtelijke opvang voor verslaafden kan gedefinieerd worden als “de gedwongen
plaatsing van een bepaalde groep verslaafden in een speciale inrichting waar deze verslaafden
een specifiek programma krijgen aangeboden dat is gericht op het breken met verslaving en
criminaliteit en het bieden van een perspectief, namelijk re-integratie”.931Centraal staat de dwang
waarmee de opname gebeurt. Dit element staat haaks op het consensueel karakter van zowel
de probatie als modaliteit en de autonome probatiestraf in België. Er is namelijk steeds een
instemming vereist van de betrokkene met de opgelegde maatregelen. 932 De gedwongen
opname is in België weliswaar niet onmogelijk. Zij is voorzien voor geesteszieke personen. De
voorwaarden die hiertoe gesteld worden, zijn opgenomen in artikel 2 van de Wet Bescherming
Persoon Geesteszieke 933 . 934 In de Belgische rechtsspraak bestaat er discussie over de
kwalificatie van personen met een verslavingsproblematiek als geesteszieken. Een volledige
toelichting van dit leerstuk zou te ver leiden in het kader van deze masterproef. Samenvattend
kan gesteld worden dat er drie strekkingen zijn in de rechtspraak. Een eerste strekking stelt dat
926 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 330. 927 Supra 41, nr. 63 e.v. en Supra 98, nr. 149 e.v. 928 CH.J. ENSCHEDÉ, Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 190. 929 Art. 9 Drugswet. 930 Supra 50, nr. 75. 931 T. KOOIJMANS, Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 179. 932 Supra 41, nr. 63 e.v. en 98, nr. 149. 933 Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, BS 27 juli 1990, 14806. 934 F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2000, 37.
Rechtsvergelijkend deel
147
een verslavingsproblematiek nooit een geestesziekte kan zijn.935 Een tweede opvatting zegt
daarentegen dat dergelijke problematiek een geestesziekte is. 936 Ten slotte is de laatste
strekking de meest genuanceerde, een verslavingsproblematiek zou onder omstandigheden een
geestesziekte kunnen zijn937.938 Vervolgens heeft de gedwongen opname van een geesteszieke
in het Belgische recht een subsidiair karakter. Er mogen met andere woorden geen alternatieven
voor de opneming noch voor de dwang voorhanden zijn.939
Op het eerste zicht zou gedacht kunnen worden dat het gedwongen karakter van de
Nederlandse figuur van de strafrechtelijke opname van verslaafden in de weg staat van het
trekken van een parallel met de Belgische probatie in het kader van drugsproblematiek. De
voorwaardelijke variant940 van de strafrechtelijke opname van verslaafden vertoont echter toch
gelijkenissen met de probatie in het kader van drugsproblematiek. In dit geval zal de verdachte
een vrijwillige behandeling ondergaan om zo te verhelpen aan de onderliggende problematiek
en om nieuwe overlast en misdrijven te vermijden.941
Afdeling 4. Opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf 228. De rechter heeft in Nederland de mogelijkheid om een “voorwaardelijke veroordeling” uit
te spreken. Dit houdt, zoals de term wel doet vermoeden, niet in dat de straf voorwaardelijk
opgelegd wordt. Wel wordt een onvoorwaardelijke straf uitgesproken waarvan de
tenuitvoerlegging opgeschort wordt, nadat de rechter heeft vastgesteld dat een strafbaar feit
gepleegd werd.942 De rechter zal hierbij een proeftijd bepalen en de voorwaarden opleggen.943
Eén van die voorwaarden wordt steeds van rechtswege opgelegd en bestaat erin dat geen
935 Rb. Namen 16 september 1985, J.L. 1985, 642; Rb. Brussel 30 juni 1992, T.Vred. 1994, 100. 936 Wetsontwerp betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieken, Parl.St. Kamer 1974-75, nr. 279-8, 5; Rb. Brussel 31 juli 1991, R.V. 10779/92, onuitg. 937 Luik 9 januari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 195; Vred. Charleroi 27 maart 1996, JLMB 1997, 1007. 938 F. SWENNEN, “Kan alcoholisme een geestesziekte zijn die tot dwangopname leidt?”, RW 1998-99, (1386) 1387; F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2000, 58-62. 939 F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2000, 83. 940 Art. 38p Sr. 941 T. KOOIJMANS, Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 181-182. 942 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992, 691; T. KOOIJMANS, Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 290. 943 Art. 14b, 1 Sr; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 331.
Rechtsvergelijkend deel
148
strafbare feiten meer gepleegd mogen worden tot het einde van de proeftijd.944 Uit deze
algemene voorwaarde vloeit het dreigend effect van de voorwaardelijke veroordeling voort.
Daarnaast kunnen ook bijzondere voorwaarden opgelegd worden die vrij te bepalen zijn door de
rechter.945 In tegenstelling tot wat geldt in België reikt de Nederlandse wetgever een overzicht
aan van mogelijke bijzondere voorwaarden.946 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een
schadevergoeding, onthouding van het gebruik van alcohol en het bezoeken van herbergen
enzovoort.947 De proeftijd bij de voorwaardelijke veroordeling kan opmerkelijk langer zijn dan bij
de figuur van de probatie in België. In beginsel zal zij voor maximaal drie jaar opgelegd worden
maar in sommige gevallen kan een duurtijd tot tien jaar bepaald worden.948 Vergelijk met de
maximale duurtijd van twee jaar voor de autonome probatiestaf en maximaal vijf jaar voor de
probatie als modaliteit.949 Net zoals voor de taakstraf950 is het krachtens de Nederlandse wet niet
verplicht om de instemming van de betrokkene ter verkrijgen. Ook hier zal de instemming in de
praktijk echter wel gevraagd worden. Zoals hierboven reeds aangegeven is de instemming in
België wel een wettelijke vereiste voor het opleggen van het probatie-uitstel.951
De voorwaardelijke veroordeling kan niet toegepast worden op de taakstraf en de voorlopige
hechtenis. Zij is bovendien niet mogelijk voor gevangenisstraffen van meer dan twee jaar. Voor
veroordelingen tot een gevangenisstraf van minstens twee jaar en maximaal vier jaar is een
gedeeltelijke opschorting, van maximaal twee jaar, van de straf mogelijk.952 Voor het overige
worden geen beperkingen opgelegd met betrekking tot de strafbare feiten en de soorten
veroordeelden 953 . Dit in tegenstelling tot wat geldt in België. De opschorting van
tenuitvoerlegging kan door de rechter ongedaan gemaakt worden indien de opgelegde
voorwaarden niet nageleefd worden. 954 Dit ongedaan maken kan gezien worden als het
944 Art. 14c, 1 Sr; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 331. 945 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 332. 946 Art. 14c, lid 2 Sr; L. VERHAERT, “Het slachtoffer en de straftoemeting”, NC 2013, (53) 83. 947 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 65 en 68-69. 948 Art. 14b Sr; D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 331. 949 Supra 54, nr. 82. 950 Supra 145, nr. 225. 951 D. FLORE, S. BOSLY, A. HONHON, J. MAGGIO (eds.), Probation Measures and Alternative Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 331. 952 Art. 14a Sr. 953 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 45-46. 954 Art. 14a e.v. Sr; CH.J. ENSCHEDÉ, Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 192-193.
Rechtsvergelijkend deel
149
equivalent van de herroeping bij de probatie als modaliteit955 en de vervangende straf bij de
autonome probatie956.
229. Als deze voorziening in het Nederlandse strafrecht vergeleken wordt met de figuren uit
het Belgische strafrecht, kan besloten worden dat dit eigenlijk grosso modo overeenkomt met
wat in België onder het probatie-uitstel 957 begrepen wordt. Zij mag door de gebruikte
terminologie niet verward worden met de Belgische probatie-opschorting. In het geval van de
probatie-opschorting wordt geen straf uitgesproken.958
De figuren vertrekken vanuit dezelfde bedoeling, meer bepaald een gedragsbeïnvloeding van de
veroordeelde en het nastreven van een conflictoplossing. 959 Volgens een rapport van de
Commissie Vrijheidsbeperking 960 , ook wel de Commissie-Otte genaamd, stoelt de
voorwaardelijke straf op speciaal-preventieve overwegingen. Door de dreigende werking van de
mogelijkheid om de straf ten uitvoer te leggen en de begeleidende bijzondere voorwaarden,
tracht men nieuwe strafbare feiten te vermijden.961
Afdeling 5. Uitstel van vonniswijzing 230. Onder het uitstel van vonniswijzing moet de opschorting of de onderbreking door de
rechter van het onderzoek ter terechtzitting begrepen worden. De bedoeling van deze figuur is
tweevoudig en beoogt vooral om een beter zicht te krijgen op de persoon van de verdachte en
zijn kans op rehabilitatie.962 Enerzijds biedt zij rust aan de procespartijen en het rechterlijk
college. Dit kan in het belang van het onderzoek zijn om nieuwe informatie te vergaren door
bijvoorbeeld de oproeping van een getuige of de verdachte een psychiatrisch onderzoek te laten
ondergaan. Anderzijds kan de verdachte gedurende de periode van de opschorting of
onderbreking ertoe aangezet worden om een bepaalde prestatie, eventueel een ‘alternatieve
sanctie’, te volbrengen. Op die manier kan de straftoemeting op een gunstige wijze beïnvloed
955 Supra 77, nr. 119 e.v. 956 Supra 107, nr. 160 en Supra 118, nr. 177 e.v. 957 Supra 32, nr. 51-52. 958 Supra 29, nr. 49. 959 T. KOOIJMANS, Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 290. 960 COMMISSIE VRIJHEIDSBEPERKING, Vrijheidsbeperking door voorwaarden; de voorwaardelijke veroordeling en haar samenhang met de taakstraf, de voorlopige hechtenis en de voorwaardelijke invrijheidstelling, maart 2003. 961 J. DE HULLU, Recidive en straftoemeting, Deventer, Kluwer, 2003, 70-71. 962 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 697.
Rechtsvergelijkend deel
150
worden.963 Vooral deze laatste functie van het uitstel van vonniswijzing is in het kader van de
vergelijking met de probatie relevant. Het sanctiekarakter staat hier meer centraal. Het
eindvonnis word pas gewezen nadat men zicht heeft op de wijze waarop de prestatie door de
verdachte verricht werd. Gebeurde dit op een deugdelijke wijze dan kan de rechter zelfs
besluiten tot een voorwaardelijke veroordeling met een symbolische proeftijd. Er wordt bijgevolg
geen echte straf meer opgelegd. Er dient opgemerkt te worden dat de rechter hiertoe geenszins
verplicht is. Zelfs bij het volledig verrichten van de gewenste prestatie, zal de verdacht nog geen
zekerheid hebben over de uiteindelijk opgelegde straf. Ook indien de rechter aan de verdachte
een aanwijzing geeft omtrent de straftoemeting, zal hij hierdoor amper gebonden zijn. Het recht
op een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM moet steeds in acht genomen worden. Een te grote
discrepantie tussen de rechtmatige verwachting van de verdachte en de effectieve
straftoemeting moet bijgevolg vermeden worden.964
231. Het bovenstaande impliceert dat de rechter zich bij het verwachten van het volbrengen
van een prestatie of alternatieve sanctie door de verdachte, reeds een oordeel moet gevormd
hebben over de schuld van de verdachte. Hij moet meer bepaald overtuigd zijn van het feit dat
de verdacht strafbaar is aan het in casu ten laste gelegde feit. Hier situeert zich een gelijkenis
met de (probatie-)opschorting uit het Belgische strafrecht. Bij de (probatie-)opschorting zal de
rechter eveneens oordelen over de schuld van de verdachte zonder hierbij een straf op te
leggen. De (probatie-)opschorting krijgt een definitief karakter na het aflopen van de proeftijd.965
Bij de Nederlandse figuur van het uitstel van vonniswijzing heeft het oordeel van de rechter over
de schuld van de verdachte een essentieel voorlopig karakter. Het wettelijk stelsel vereist in
Nederland meer bepaald dat er geen splitsing kan zijn van de einduitspraak.966 Het definitieve
vonnis zal in Nederland met andere woorden pas geveld worden nadat de prestatie of de
alternatieve sanctie al dan niet op een bevredigende wijze verricht werd. In België wordt dit
vonnis vóór dit moment uitgesproken maar vervalt de strafvordering pas op definitieve wijze na
het succesvol doorlopen van de proeftijd.
Het uitstel van vonniswijzing is geen zelfstandige sanctie maar wel een voorbereiding op het
vaststellen van een sanctie. Er mogen geen wettelijke sancties gekoppeld worden als
‘voorwaarden’ aan die schorsing of onderbreking van het onderzoek. De schadevergoeding
963 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 211-212. 964 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 212. 965 Supra 29, nr. 49. 966 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 212.
Rechtsvergelijkend deel
151
vormt de enige uitzondering op deze regel.967 De (probatie-)opschorting heeft in België evenmin
het karakter van een straf. Zij is meer bepaald een modaliteit bij een straf.968 De autonome
probatie is daarentegen wel een hoofdstraf.969 Samenvattend kan gesteld worden dat het uitstel
van vonniswijzing enkele raakvlakken vertoont met de Belgische probatie maar toch geen
volwaardig equivalent ervoor is.
Afdeling 6. Reclassering
232. Tot slot mag de reclassering niet over het hoofd gezien worden. Dit is een grotendeels
private dienstverlening die voor het overgrote deel onafhankelijk en los van het gezag van het
gerechtelijk systeem kan opereren.970 Onder reclassering wordt “een vorm van maatschappelijk
werk die onder meer door individuele beïnvloeding de sociale aanpassing of heraanpassing
beoogt van personen die zich onmaatschappelijk hebben gedragen, inzonderheid van
strafrechtelijk meerderjarigen die zich aan enig strafbaar feit hebben schuldig gemaakt”
begrepen.971 In Nederland zijn er drie zelfstandige organisaties die hiervoor instaan, namelijk
“Reclassering Nederland”, “de Stichting Verslavingsreclassering GGZ” en “het Leger des Heils
Jeugdzorg & Reclassering”. Zij worden bijna volledig gefinancierd door het Ministerie van
Justitie.972 Op die manier kwam er een samenwerking tussen de ambtelijke strafrechtspleging en
de particuliere instellingen op het vlak van het verlenen van nazorg, voorlichtingsrapportage,
gevangenisbezoek en de voorbereiding van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.973
233. De functies uitgeoefend door de reclasseringsmedewerkers komen in zekere mate
overeen met de taken die de justitieassistenten binnen de Justitiehuizen in België vervullen.974
Zo hechten de rechters vaak belang aan de voorlichtingsrapportage opgesteld door de
reclasseringsmedewerkers. Bovendien krijgen zij in sommige arrondissementen de mogelijkheid
om op de zitting toelichting te geven bij het rapport. Er is zodoende een evolutie merkbaar naar
een getuigendeskundige rol van de voorlichtingsrapportage. Aan de hand van de deskundigheid
967 F.W. BLEICHRODT, Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 212-213. 968 Supra 46, nr. 46. 969 Supra 96, nr. 147. 970 A. VAN KALMTHOUT, P. TAK, Sanctions-systems in the member-states of the council of Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 761. 971 J.P.A.L. BORSTEN, I.A. DIEPENHORST, , H. VAN HAAREN, J. HK. HOORNWEG, W.H. OVERBEEK, J.G. VAN DER SPEK, E.J. SCHRAVEN, M.E. TJADEN, Reclassering in Nederland, Utrecht-Antwerpen, Uitgeverij Het Spectrum, 1963, 22. 972 B.A.M. VAN STOKKOM, J.C.J. BOUTELLIER, P.B.A. TER VEER, De markt van reclassering en straf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1994, 9-10. 973 C.J.C.F. FIJNAUT, Reclassering: Horizon 2000. Ontwikkelingen in het strafrecht en samenleving en de rol van reclassering, Arnhem, Gouda Quint BV, 1998, 21-22. 974 Supra 67, nr. 104 e.v.
Rechtsvergelijkend deel
152
van de reclassering zou een beeld moeten gevormd worden van de dader en zijn situatie.975
Zoals eerder gezegd vervullen het beknopt voorlichtingsverslag en de maatschappelijke enquête
een gelijkaardige rol in België.976 Voor het overige zijn de functies van de justitiehuizen en
bijvoorbeeld Reclassering Nederland relatief gelijklopend. Zo kunnen zij beiden toezicht houden
op de betrokken personen. Bij niet-naleving van de afspraken en voorwaarden zal het Openbaar
Ministerie (of een andere justitiële instantie ingelicht worden). 977 Tot slot worden dezelfde
doelstellingen beoogd door de takenpakketten van beide instanties. Zo poogt men een bijdrage
te leveren aan het sociaal functioneren van de betrokkene om zodoende zijn re-integratie in de
maatschappij te bevorderen. Op die manier wil men ook de recidive beteugelen.978
HOOFDSTUK 4. Tussenbesluit
234. Uit dit rechtsvergelijkend deel kan besloten worden dat zowel Engeland, Frankrijk als
Nederland figuren kennen van waaruit een parallel kan getrokken worden naar de Belgische
probatie. Deze gelijkenissen zijn op verschillende wijzen te verklaren. Zo werd de inspiratie voor
de Belgische regelgeving uit de Angelsaksische rechtsstelsels, waaronder Engeland, gehaald.
Frankrijk en België waren binnen continentaal Europa de koplopers op het vlak van probatie.
Een voorstel tot invoering van de probatie werd eerst in Frankrijk geformuleerd maar uiteindelijk
bewandelde België als eerste het wetgevend pad naar de grotere individualisering van de
straffen. Bovendien werd de wisselwerking tussen het Belgische en Franse recht alleen maar
versterkt door de grote invloed van de Franse Code Pénal van 1810 op het Belgische
Strafwetboek van 1867. Daar Frankrijk en België de rol van pioniers vervulden, is het logisch dat
deze regelen een invloed hadden op de verspreiding van de probatie over het Europese
vasteland. Bijgevolg ontsnapte ook Nederland niet aan deze beïnvloeding.
975 C.J.C.F. FIJNAUT, Reclassering: Horizon 2000. Ontwikkelingen in het strafrecht en samenleving en de rol van reclassering, Arnhem, Gouda Quint BV, 1998, 98 en 103-104. 976 Supra 61, nr. 93 e.v. en 64, nr. 97 e.v. 977 www.justitiehuizen.be/veroordeelde (consultatie 28 april 2016); www.reclassering.nl/wat-wij-doen/verdachten-en-veroordeelden/onder-toezicht (consultatie 28 april 2016); . 978 B.A.M. VAN STOKKOM, J.C.J. BOUTELLIER, P.B.A. TER VEER, De markt van reclassering en straf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1994, 28-29.
153
Besluit235. Deze masterproef ving aan met een uitvoerige beschrijving van het ontstaansproces van
de probatie binnen België. Het bleek dat de probatie geen puur Belgische creatie was. Zij is
meer bepaald geïnspireerd op Angelsaksische figuren. Het werd eveneens duidelijk dat de
implementatie van de probatie in het Belgische strafrecht een werk van lange adem was. De
basiswettekst waarin de klassieke probatie als modaliteit vervat ligt is de Probatiewet van 29 juni
1964. Deze wet omvatte twee modaliteiten bij een straf: de opschorting en het uitstel. Beiden
kunnen vergezeld gaan van door de rechter opgelegde voorwaarden die de delinquent moet
naleven gedurende een proeftermijn. In deze laatste situatie is de term ‘probatie’ toepasselijk.
Het doel van deze figuur was het individualiseren van de straf. Bovendien hoopte men een
gedragssturend effect te genereren en de nefaste gevolgen van een vrijheidsstraf te vermijden
om zo de sociale re-integratie te bevorderen en recidive te vermijden. Niet alleen de delinquent
zelf is gebaat bij de begeleiding die hij zo krijgt, maar ook de maatschappij zal hier vruchten van
plukken daar de delinquent zich met verbeterd gedrag terug in de samenleving kan begeven.
Dit is theoretisch gezien een verdienstelijk initiatief en bewees ook in de praktijk zeker zijn nut.
Toch was de Probatiewet op enkele punten vatbaar voor verbetering. Er werden geregeld
wijzigingen aangebracht, met als voorlopig eindpunt de Potpourri II-wet van 5 februari 2016.
236. De wetgever poogde ook tegemoet te komen aan de kritieken met betrekking tot de
Probatiewet, alsook aan de nieuwe noden van het strafrechtelijk landschap door de invoering
van de probatie als autonome straf door de Wet Autonome Probatie van 10 april 2014. Deze wet
trad pas zeer recent, op 1 mei 2016, in werking. Zij omvat de mogelijkheid om de autonome
probatiestraf op te leggen als hoofdstraf. Ook hier worden voorwaarden opgelegd die de
delinquent moet naleven gedurende een bepaalde proeftermijn. Het grootste verschil met de
probatie als modaliteit situeert zich in de bevoegdheid van de rechter. De rechter kan in de
gevallen waarin hij een autonome probatiestraf oplegt namelijk enkel de duur ervan bepalen en
aanwijzingen geven omtrent de voorwaarden. De concrete invulling van die voorwaarden
gebeurt door de probatiecommissie. Bijgevolg verliest de rechter een groot deel van zijn
bevoegdheid ten voordele van de probatiecommissie. Uit een bevraging van enkele personen uit
het juridische werkveld bleek dan ook dat deze nieuwe straf maar met een beperkt
enthousiasme onthaald werd door de zittende magistratuur. Bovendien blijven sommige
Besluit
154
kritieken op de probatie als modaliteit nog steeds actueel bij de autonome probatiestraf.
Daarnaast werden ook nieuwe bemerkingen geopperd.
In het kader van dit werkstuk kon de werkelijke impact van de autonome probatiestraf in de
praktijk niet onderzocht worden gezien de slechts zeer beperkte periode die verlopen is sinds de
inwerkingtreding. Logischerwijze zal het eventuele (gebrek aan) succes afgewacht moeten
worden. De toekomst zal uitwijzen of de gevreesde voorspellingen en kritieken terecht zullen
blijken. Is de invoering van de Wet Autonome Probatie een gemiste kans om de Probatiewet te
moderniseren en aan te passen in plaats van twee gelijkaardige en toch op vele vlakken
verschillende figuren naast elkaar te laten bestaan?
237. De probatie is geen puur Belgische figuur. Ook in andere (Europese) landen is zij
wijdverspreid, weliswaar onder andere benamingen en in andere vormen gegoten. Het principe
om een gunst te verlenen waardoor de delinquent op de proef gesteld wordt door middel van
voorwaarden en zo het goede gedrag aan te moedigen, is alom aanwezig. Omdat op vele
vlakken een wisselwerking bestaat tussen het Belgische rechtssysteem het Nederlandse en het
Franse rechtssysteem, werden de figuren uit die rechtsstelsels die het dichtst aanleunden bij de
Belgische probatie beknopt toegelicht. Vooral met Frankrijk is de gelijkenis onmiskenbaar daar
zowel het Franse als het Belgische Strafwetboek dezelfde oorsprong hebben. Omdat de
probatie oorspronkelijk ontstaan is in Engeland en de Verenigde Staten werd ook Engeland
opgenomen in het rechtsvergelijkend onderzoek om zo tot een coherent geheel te komen van
de, naar mijn mening, voornaamste Europese landen op vlak van de figuur van de probatie.
238. Samenvattend kan gesteld worden dat zowel de probatie als modaliteit en de autonome
probatiestraf op zich erg waardevolle en nuttige figuren zijn in het Belgische strafrecht. Zij laten
toe om op een humane en op maat gemaakte manier de delinquent bij te sturen, te begeleiden
en te behandelen waar nodig. Zo kan hij op die manier opnieuw de juiste weg binnen onze
samenleving bewandelen. Door het individuele karakter van de probatie is het ook mogelijk om
de maatregel of straf zo in te vullen dat zij in elk afzonderlijk geval juist zwaar genoeg is om
recidive tegen te gaan en gedragssturend te werken zonder dat zij zo zwaar is dat eventueel
een averechts effect bekomen wordt en de maatregel of straf zijn doel voorbijstreeft.
Ondanks de vele positieve elementen die aan de probatie toe te schrijven zijn, is een kritische
noot toch onvermijdelijk. Het valt af te wachten wat de toekomst zal brengen, of de oude en nog
Besluit
155
steeds niet verholpen bemerkingen, alsmede de nieuwe opmerkingen daadwerkelijk de
gevreesde gevolgen met zich mee zullen brengen. Het staat buiten kijf dat er op bepaalde
vlakken nog ruimte voor verbetering is. Hoe en door wie deze ruimte ingevuld zal worden, zal
afgewacht moeten worden. Zal de wetgever oor hebben naar de kritische stemmen die
weerklinken vanuit het werkveld of zal datzelfde werkveld als vangnet dienen en een uitkomst
moeten bieden voor de praktische problemen die ongetwijfeld zullen rijzen?
156
Bibliografie
Wetgeving Internationaal
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4
november 1950, http://www.echr.coe.int/Documents/Convention_NLD.pdf.
Enkelvoudig Verdrag van New York inzake verdovende middelen van 30 maart 1961, United
Nations Treaty Series, vol. 520, 151.
Europees Verdrag van 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijk
veroordeelde of in vrijheid gestelde personen, BS 31 oktober 1970, 11022.
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 19 december 1966, BS 6
juli 1983, 8815.
Kaderbesluit nr. 2008/947/JHA inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse
erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op
proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen van de Raad van de Europese Unie (27 november
2008), Pb.L. 337/102 (2008).
Wet (NL) van 3 maart 1881 houdende het Wetboek van Strafrecht, Stb. 5 maart 1881.
Loi (FR) 26 maart 1891 sur l’attenuation et l’aggravation des peines, JO 27 maart 1891, 1433.
Loi n° 2014-896 (FR) 15 augustus 2014 relative à l’individualisation des peines et renforçant
l’efficacité des sanctions pénales, JO 17 augustus 2014, 13647, www.legifrance.gouv.fr.
Nationaal
Wet van 17 februari 1994 houdende de gecoördineerde Grondwet, BS 17 februari 1994, 4054.
Wet van 17 november 1808 houdende het Wetboek van Strafvordering, BS 27 november 1808,
0.
Wet van 8 juni 1867 houdende het Strafwetboek, BS 9 juni 1867, 3133.
Bibliografie
157
Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867, 5505.
Wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, BS
25 april 1878, 1265.
Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in het strafstelsel,
BS 3 juni 1888, 1605.
Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei 1912, 3457.
Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en
verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen
die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en
psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921, 1834.
Wet van 14 november 1947 tot wijziging van de wetgeving betreffende de voorwaardelijke
invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordelingen, BS 28 november 1947, 11036.
Wet van 5 maart 1952 betreffende de opdécimes op de strafrechtelijke geldboeten, BS 3 april
1952, 2606.
Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964,
7812.
Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 27 maart 1968, 3146.
Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, BS 6 augustus 1985, 11305.
Wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de
overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in
vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, BS 20 juli 1990, 14304.
Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, BS 27
juli 1990, 14806.
Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in
strafzaken, BS 27 april 1994, 11195.
Bibliografie
158
Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de
wet van 9 april 1930 tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet
van 1 juli 1964, BS 2 april 1998, 10017.
Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het
opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10027.
Wet van 22 maart 1999 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het
uitstel en de probatie, BS 1 april 2000, 10318.
Wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
rechtspersonen, BS 22 juni 1999, 23411.
Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het
Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van
het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de
maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1
juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van
de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 mart 1998
betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot
bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers,
vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 29 juni 1999, 24383.
Wet van 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning in
strafzaken, BS 1 april 2000, 10323.
Wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken
en in politiezaken, BS 7 mei 2002, 19021.
Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen
van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica,
BS 2 juni 2003, 29917.
Programmawet van 27 december 2004, BS 21 december 2004, 87006.
Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een
vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006, 30455.
Bibliografie
159
Programmawet (II) van 27 december 2006, BS 28 december 2006, 75262.
Wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (II), BS 16 juni 2008, 30562.
Wet van 21 mei 2013 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op
vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en
de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, BS 13 juni 2013,
36896.
Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, BS 1 juli 2013,
41293.
Wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging
van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de
rechterlijke orde, BS 10 december 2013, 97957.
Wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf, BS 28
februari 2014, 17402.
Wet van 7 februari 2014 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het
verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen,
ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 10 maart 2014, 20376.
Wet van 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van
de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken, BS 8 april 2014, 29894.
Wet 9 maart 2014 tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer,
gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het
uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk
voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten
voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 30 april 2014, 35420.
Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot
wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de
opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014, 46200.
Bibliografie
160
Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 14 mei 2014,
39045.
Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van de artikelen 217, 223, 224 en 231 van het Gerechtelijk
Wetboek, BS 19 juni 2014, 46205.
Wet van 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II),
BS 19 mei 2014, 39863.
Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende
diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, 13130.
Koninklijk Besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, BS 8 oktober
1937, 6074.
Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten
in strafzaken, BS 30 december 1950, 9095.
Koninklijk Besluit van 29 augustus 1964 betreffende de inwerkingtreding van de wet van 29 juni
1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 1 september 1964, 9397.
Koninklijk Besluit van 6 oktober 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de
dienstverlening en de opleiding, BS 15 oktober 1994, 26153.
Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de Dienst Justitiehuizen van het
Ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999, 24386.
Koninklijk Besluit van 7 juni 2000 tot bepaling van de algemene principes inzake het gebruik van
de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport in strafzaken, BS 10 juni 2000,
20541.
Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende oprichting van een Commissie
“starfuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting”, BS 13
juli 2000, 24563.
Ministerieel Besluit van 23 juni 1999 tot vaststelling van de basisinstructies voor justitiehuizen,
BS 29 juni 1999, 24426.
Bibliografie
161
Voorbereidende documenten en pseudo-wetgeving Internationaal
COMMISSIE VRIJHEIDSBEPERKING, Vrijheidsbeperking door voorwaarden; de
voorwaardelijke veroordeling en haar samenhang met de taakstraf, de voorlopige hechtenis en
de voorwaardelijke invrijheidstelling, maart 2003.
Nationaal
Wetsontwerp waarbij het probation-regime in het strafstelsel wordt ingevoerd, Parl.St. Kamer
1947-48, nr. 469.
Wetsontwerp waarbij het probation-regime in het strafstelsel wordt ingevoerd, Parl.St. Kamer
1952-53, nr. 11.
Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het
uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de opdeproefstelling worden ingevoerd, Parl.St.
Kamer 1956-1957, nr. 598/1.
Wetsontwerp betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieken, Parl.St. Kamer
1974-75, nr. 279-8.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en
de probatie, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 1233/1.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en
de probatie, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 1233/4.
Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging
van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964
betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr.
3274/001.
Wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging
van het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964
betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, Parl.St. Kamer 4 maart 2014, nr.
3274/005.
Bibliografie
162
Adv.RvS nr. 53.967/1/V bij het wetsontwerp van 8 januari 2014 tot invoering van de probatie als
autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het
Gerechtelijk Wetboek en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de
probatie, Parl.St. Kamer 8 januari 2014, nr. 3274/001, 30-41.
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Advies over het wetsontwerp inzake de verscherping
van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de
verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en
inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, 29 mei 2002,
www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications /a0012n.pdf.
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE (HRJ), Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot
invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek, tot wijziging van het Wetboek
van strafvordering en tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het
uitstel en de probatie, 6 december 2013, http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/
press_publications/a0090b.pdf, 1-12.
Omz. COL 13/2000 18 december 2000 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven
van beroep, 1-4.
Rechtspraak Internationaal
Municipal Court of Boston (USA), 1830, Commonwealth v. Chase.
Supreme Court (USA) 4 december 1916, Killits Case.
EHRM 25 augustus 1987, nr. 9912/82, Lutz/Germany.
EHRM, 23 november 1993, nr. 14032/88, Poitrimol/France.
EHRM 22 september 1994, nr. 14861/89, Lala/Nederland.
EHRM 22 september 1994, nr. 16737/90, Pelladoah/Nederland.
EHRM, 18 juli 2013, nr. 2312/08, 34179/08, Maktouf en Damjanovic/Bosnië en Herzegovina,
RW 2014-15, 1277.
Bibliografie
163
Nationaal
Arbitragehof 23 februari 2005, nr. 45/2005, BS 8 april 2005, 14825.
Arbitragehof 21 december 2005, nr. 197/2005, BS 13 februari 2006, 7633.
Arbitragehof 11 januari 2007, nr. 4/2007, BS 9 maart 2007, 12376.
Arbitragehof 14 januari 2008, nr. 2/98, RW 1998-99, 190.
GwH 28 oktober 2010, nr. 125/2010, A.GrwH 2010, afl. 4, 1937.
GwH 30 maart 2011, nr. 46/2011, A.GrwH 2011, afl. 2, 813.
Cass. 20 februari 1905, Pas. 1905, I., 141.
Cass. 15 juni 1914, Pas. 1915-16, I, 2.
Cass. 24 september 1951, Pas. 1952, I, 17.
Cass. 27 januari 1958, Pas. 1958, I., 567
Cass. 22 februari 1960, Pas. 1960, I., 724.
Cass. 9 juni 1964, Pas. 1964, I, 1083.
Cass. 24 maart 1969, Pas. 1969, I., 651.
Cass. 18 oktober 1977, Pas. 1978, 209.
Cass. 9 november 1977, Pas. 1978, I, 288.
Cass. 8 oktober 1980, AR 1334, Fourneau, Arr.Cass. 1980-81, 135
Cass. 6 maart 1984, AR 8497, Arr.Cass. 1983-84, 852.
Cass. 27 februari 1985, AR 3986, Debacker/Spinoy, Pas. 1985, I., 787.
Cass. 29 november 1988, AR 2309, Arr.Cass. 1988-89, 377.
Cass. 4 januari 1989, RDPC 1989, 426.
Cass. 14 juni 1989, AR 6135, Belgische Staat/Mawet, Arr.Cass. 1988-89, 1230.
Bibliografie
164
Cass. 11 oktober 1989, AR 6540, Belgische Staat/Sikier, Arr.Cass. 1989-90, 191.
Cass. 3 januari 1990, AR 7571, Belgische Staat/Decourcelle, Arr.Cass. 1989-90, 570.
Cass. 11 december 1991, H., RDPC 1992, 430.
Cass. 9 maart 1993, AR 6222, Verbeke, Arr.Cass. 1993, 272.
Cass. 18 mei 1993, AR 6224, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent/Della riva,
Arr.Cass. 1993, 509.
Cass. 31 mei 1995, AR P.94.868.F, Philippot/Elsen en Vanslambroeck, Arr.Cass. 1995, 552.
Cass. 20 juni 1995, AR P.95.149.N, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te
Antwerpen/Cochet, Arr.Cass. 1995, 647.
Cass. 14 mei 1996, AR P.96.0390.N, De Maesschalck, Arr.Cass. 1996, 458.
Cass. 12 november 1996, AR P.95.0950.N, De Vlieger/Van Autryve, Arr.Cass. 1996, 1038.
Cass. 15 juli 1997, AR P.97.0805.F, Arr.Cass. 1997, 750.
Cass. 9 december 1997, AR P.96.0448.N, Faillissement Forever B.V.B.A./Vandamme, Arr.Cass.
1997, 1333.
Cass. 25 februari 1998, AR P.97.1439.F, Geerinckx, Arr.Cass. 1998, 245.
Cass. 16 februari 2000, P.99.1553.F, J./S. Arr.Cass. 2000, afl. 3, 439.
Cass. 22 november 2000, AR P.00.1256.F, S., Arr.Cass. 2000, afl. 9, 1826.
Cass. 14 maart 2001, AR P.01.0322.F, W., Arr.Cass. 2001, afl. 3, 420.
Cass. 27 maart 2001, AR P.99.0949.N, R., Arr.Cass. 2001, afl. 3, 488.
Cass. 15 mei 2001, AR P.99.1478.N, S./H., Arr.Cass. 2001, afl. 5, 889.
Cass. 7 november 2001, AR P.01.0924.F, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te
Brussel/E., Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1876.
Cass. 16 januari 2002, P.01.0948.F, J./B., Arr.Cass. 2002, afl. 1, 156.
Cass. 5 maart 2002, AR P.00.1222.N, V./G., Arr.Cass. 2002, afl. 3, 687.
Bibliografie
165
Cass. 29 oktober 2002, AR P.01.1103.N, B.J. e.a./D.M., Arr.Cass. 2002, afl. 10, 2304.
Cass. 19 mei 2004, AR P.03.1550.F, Procureur des Konings te Namen/W.J., Arr.Cass. 2004, afl.
5, 884.
Cass. 16 juni 2004, AR P.04.0428.F, V.S., Arr.Cass. 2004, afl. 6-8, 1085.
Cass. 8 september 2004, AR P.04.0581.F, Arr.Cass. 2004, afl. 9, 1332.
Cass. 6 oktober 2004, AR P.04.0919.F, B.F., R., G., Arr.Cass. 2004, afl. 10, 1540.
Cass. 16 november 2004, AR P.04.0917.N, M.M.F. en L.J.L.M., Arr.Cass. 2004, afl. 11, 1841.
Cass. 8 februari 2005, AR P.05.0010.N, VLH, Arr.Cass. 2005, afl. 2, 331.
Cass. 15 februari 2005, AR P.04.1658.F, Le procureur général près la Cour de Cassation/V.H.,
J., R., X., Arr.Cass. 2005, afl. 2, 388.
Cass. 12 april 2005, AR P.05.0249.N, P.J.A.G., Arr.Cass. 2005, afl. 4, 856
Cass. 14 september 2005, AR P.05.0450.F, L.A., D. J., L./ R.C., R.T., E.M.-C., Arr.Cass. 2005,
afl. 9, 1637.
Cass. 11 oktober 2005, AR P.05.0988.N, Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste
Aanleg te Leuven/S.J.P., Arr.Cass. 2005, afl. 10, 1892.
Cass. 19 oktober 2005, AR P.05.1041.F, Arr.Cass. 2005, afl. 10, 1978.
Cass. 15 november 2006, AR P.06.1221.F, K.G., A./H.F., Arr.Cass. 2006, afl. 11, 2308.
Cass. 14 februari 2007, AR P.06.1473.F, Le procureur du Roi à Charleroi/C.D., A., G., Arr.Cass.
2007, afl. 2, 375.
Cass. 21 maart 2007, AR P.07.0213.F, Le roi procureur du Neuf-Château/O.J., F., E., G., e.a.,
Arr.Cass. 2007, afl. 3, 666.
Cass. 25 april 2007, AR P.06.1597.F, C.A.G, J.R., L., F., Arr.Cass. 2007, afl. 4, 887.
Cass. 9 mei 2007, AR P.07.0272.F, D.B.V., P., Arr.Cass. 2007, afl. 5, 986.
Cass. 22 mei 2007, AR P.07.0212.N, M.J.M.D.G./F.D.D., C.D.V., F.T., Arr.Cass. 2007, afl. 5,
1086.
Bibliografie
166
Cass. 20 juni 2007, AR P.07.0759.F, L.G., E., C., R., Arr.Cass. 2007, afl. 6-7-8, 1392.
Cass. 6 november 2007, AR P.07.1056.N, G.I.B.S./J.G., Pas. 2007, 1951.
Cass. 16 januari 2008, AR P.07.1249.F, C.D., Pas. 2008, afl. 1, 119.
Cass. 25 november 2008, AR P.08.1108.N, G.L., Pas. 2008, 2666.
Cass. 10 februari 2010, AR P.09.1746.F, V.G., Le procureur général près la Cour d’appel de
Mons/S.H., V.G., e.a., JT 2010, 239.
Cass. 8 juni 2010, AR P.10.0561.N, J.C.K.J., Pas. 2010, afl. 6-8, 1777.
Cass. 13 oktober 2010, AR P.10.1208.F, NC 2011, afl. 1, 61.
Cass. 9 februari 2011, AR P.10.1344.F, K.H., Pas. 2011,, afl.2, 458.
Cass. 17 januari 2012, AR P.11.1996.N, A.M.B., Pas. 2012, afl. 1, 126.
Cass. 4 juni 2013, AR P.12.1137.N, F.A.R.B., Pas. 2013, afl. 6-8, 1233.
Cass. 11 september 2013, AR P.13.0706.F, A.C., Pas. 2013, afl. 9, 1629.
Cass. 9 december 2014, AR P14.0537.N, C.A.D., T.Strafr. 2015, 78.
Cass. 13 mei 2015, AR P.15.0217.F, N.G., T.Strafr. 2015, 250.
Antwerpen 19 december 2001, RW 2002-03, afl. 17, 663.
Antwerpen 28 juni 2002, RABG 2003, 293.
Antwerpen 29 november 2007, RABG 2008, 447.
Antwerpen 12 januari 2011, T.Strafr. 2013, 119.
Antwerpen 28 september 2011, NC 2013, 253, noot P. HOET.
Luik 9 januari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 195.
Rb. Brussel 31 juli 1991, R.V. 10779/92, onuitg.
Rb. Brussel 30 juni 1992, T.Vred. 1994, 100.
Rb. Namen 16 september 1985, J.L. 1985, 642.
Bibliografie
167
Vred. Charleroi 27 maart 1996, JLMB 1997, 1007.
Rechtsleer Boeken, verzamelwerken en reeksen
ARNOU, P., “Bijdrage ten behoeve van het slachtofferfonds” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P.,
VAN OVERBEKE, S., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht
van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2010, 95-106.
AERTSEN, I., BEYENS, K., DE VALCK, S., PIETERS, F., (eds.), De Commissie Holsters
buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie
van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 159 p.
BASLER-PIERSON, M., La probation en Belgique, Brussel, Etablissements Emile Bruylant,
1980, 366 p.
BLEICHRODT, F.W., Onder voorwaarde, Deventer, Gouda Quint BV, 1996, 331 p.
BORRICAND, J., SIMON, A-M, Droit pénal. Procédure Pénal, Parijs, Dalloz, 2002, 419 p.
BORSTEN, J.P.A.L., DIEPENHORST, I.A., VAN HAAREN, H., HOORNWEG, J. HK.,
OVERBEEK, W.H., VAN DER SPEK, J.G., SCHRAVEN, E.J., TJADEN, M.E., Reclassering in
Nederland, Utrecht-Antwerpen, Uitgeverij Het Spectrum, 1963, 128 p.
CARTER, R., WILKINS, L., Probation and Parole. Selected Readings, New York, John
Wiley&Sons, 1970, 693 p.
CLAES, E., Legaliteit en rechtsvinding in het strafrecht. Een grondslagentheoretische
benadering, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2003, 521 p.
DECLERCQ, R., Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium NV,
2014, 1892 p.
DE HULLU, J., Recidive en straftoemeting, Deventer, Kluwer, 2003, 84 p.
DE NAUW, A., Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2010, 236 p.
DE NAUW, A., DERUYCK, F., Overzicht van het Belgisch algemeen strafrecht, Brugge, die
Keure, 2015, 213 p.
Bibliografie
168
DE WOLF, D., Handboek correctioneel procesrecht, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013,
294 p.
ENSCHEDÉ, CH.J., Beginselen van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 236 p.
FIJNAUT, C.J.C.F., Reclassering: Horizon 2000. Ontwikkelingen in het strafrecht en
samenleving en de rol van reclassering, Arnhem, Gouda Quint BV, 1998, 273 p.
FLORE, D., BOSLY, S., HONHON, A., MAGGIO, J. (eds.), Probation Measures and Alternative
Sanctions in the European Union, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 621 p.
FRANSEN, H., “Samenloop van misdrijven”, X., Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,
strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2001, S 10/1-10.
HAMAI, K., VILLÉ, R., HARRIS, R., HOUGH, M., ZVEKIC, U., Probation round the world. A
comparative study, Londen-New York, Routledge, 1995, 233 p.
HOET, P., Alternatieve bestraffing: Opproefstelling en begeleiding. Opschorting, uitstel en
probatie-werkstraf, Gent, Larcier, 2006, 124 p.
HOET, P., “Werkbare probatie en herroeping” in TRAEST, P., LECLERCQ, J., GOETHALS, E.,
HUYBRECHTS, L., ROZIE, J., VERSTRAETEN, R., DERUYCK, F., ROZIE, M., Amicus Curiae.
Liber amicorum Marc De Swaef, Antwerpen, Intersentia, 2013, 197-218.
HOET, P., Gemeenschapsgerichte straffen en maatregelen. Opschorting, uitstel, probatie,
werkstraf en elektronisch toezicht, Gent, Larcier, 2014, 248 p.
HOET, P., “Vijftig jaar probatiewet. Verleden en toekomst van de individualisatie van de
bestraffing” in ERNST, P., HOET, P., MERTENS, D., PEETERS, B., PONET, B., SAGAERT, V.,
SALOMEZ, K., VANLERBERGHE, B., VERSCHUEREN, H., WAETERINCKX, P, CBR Jaarboek
2013-2014, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, 319-389.
KOOIJMANS, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de
strafrechtelijke maatregel, Deventer, Kluwer, 2002, 434 p.
LARGUIER, J., Droit pénal général, Parijs, Dalloz, 2003, 266 p.
LEGROS, R., Voorontwerp van strafwetboek, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1985, 231 p.
Bibliografie
169
MAHIEU, W., “Drugs: opschorting, uitstel en probatie” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN
OVERBEKE, S. (eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht
van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2004, afl. 45, 19-29.
ROZIE, J., “Over de toetsingsbevoegdheid van de strafrechter bij onredelijke straffen” in ROZIE,
J., VAN OEVELEN, A., RUTTEN, S., Toetsing van sancties door de rechter, Antwerpen,
Intersentia, 2011, 37-66.
ROZIE, M., “De werkstraf als nieuwe hoofdstraf” in DE NAUW, A. (ed.), Strafrecht van nu en
straks, Brugge, die Keure, 2003, 157-179.
ROZIE, M. “De probatie: vanaf 1 december 2015 ook stand-alone” in LEYSEN, J., Alternatieve
geschillenbeslechting, Brussel, Larcier, 2015, 141-162.
SNACKEN, S., De korte gevangenisstraf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1986, 342 p.
SWENNEN, F., Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia,
2000, 879 p.
VANDENBRUWAENE, W., “Justitie: strafrechtelijk beleid, jeugdsanctierecht en justitiehuizen” in
VELAERS, J., VANPRAET, J., VANDENBRUWAENE, W., PEETERS, Y., De zesde
staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen – Cambridge,
Intersentia, 2014, 295-313.
VAN DEN WYNGAERT, C., VANDROMME, S., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen.
Deel I: Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 665 p.
VAN DER LANDEN, D., Straf en maatregel, Arnhem, Gouda Quint BV, 1992, 524 p.
VAN DEUREN, C., “Schitterend door afwezigheid. Over de mogelijkheden van de afwezige
beklaagde om zich te laten vertegenwoordigen door zijn raadsman” in HUYBRECHTS, L.,
ROZIE, J., DERUYCK, F., VAN VOLSEM, F., Na rijp beraad, Antwerpen-Cambridge, Intersentia,
2014, 445-460.
VANDORMAEL, K., Het Grondwettelijke Hof: rechter of regelgever. Analyse van de draagwijdte
van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, Gent, Larcier, 2015, 117 p.
VANHOUDT, C.J., CALEWAERT, W., Belgisch Strafrecht, Antwerpen, Story 1976, 1114 p.
Bibliografie
170
VAN KALMTHOUT, A., TAK, P., Sanctions-systems in the member-states of the council of
Europe Part II, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992, 880 p.
VAN STOKKOM, B.A.M. BOUTELLIER, J.C.J. TER VEER, P.B.A., De markt van reclassering en
straf, Arnhem, Gouda Quint BV, 1994, 104 p.
VERBRUGGEN, F., VERSTRAETEN, R., Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors. Deel II,
Antwerpen-Apeldoorn, Maklu-Uitgevers, 2012, 590 p.
VERBRUGGEN, F. (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 194 p.
Bijdragen in tijdschriften
AERTS, B., “We kunnen onze taken dankzij grote flexibiliteit [Justitiehuizen]”, Juristenkrant
2009, nr. 200, 10-11.
ALLEMEERSCH, B., “Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van
het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, 1-19.
BEYENS, K., “De alternatieven doen het nog steeds niet”, Orde Dag 2001, afl. 16, 9-28.
CHARLES, R., “Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie –
Overzicht – Toepassingsmodaliteiten”, RW 1964-65, 393-426.
CORNIL, P., “La mise en probation aux Etats-Unis”, RDPC 1928, 724-726.
DANGREAU, J., SERLIPPENS, A., “Drugwetgeving”, NJW 2007, 482-489.
DAUTRICOURT, J., “De Techniek en de Aanwijzing van de Belgische Probatie”, RW 1965-66,
1377-1394.
DECAIGNY, T., “Plea-bargaining in België: een koekoeksei?”, Jura.Falc. 2002-03, 457-476.
DECAIGNY, T., “Nieuwe correctionele hoofdstraffen: de straf onder elektronisch toezicht en de
autonome probatiestraf”, T.Strafr. 2014, 211-225.
DECOKER, J., GYSELAERS, L., HOET, P., COPPENS, J., VROMAN, F., VANDERMEERSCH,
M., DECAIGNY, T., BAUWENS, T., VAN DE HEYNING, C., DE SMET, B., SCHOORENS, G.,
MEGANCK, B., VAN BAVEL, H., BAEYENS, E., MENNES, I., MILLEN, J., “De wet van 5
Bibliografie
171
februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse
bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen”, T.Strafr. 2016, 2-158.
DELBROUCK, L., “Herroeping van een probatie-uitstel is geen sanctie, wel een ultimum
remedium”, RABG 2008, 452-453.
De probatieassistenten en –inspecteurs van het Vlaamse landsgedeelte, “De probatie in
problemen”, Panopticon 1982, 58-64.
DE SWAEF, M., TRAEST, M, “Een jaar strafuitvoeringsrechtbanken: overzicht van
cassatierechtspraak”, RW 2007-08, 1570-1584.
DE WOLF, D., “Twee nieuwerwetse sancties in het Strafwetboek: de invoering van de probatie
en het elektronisch toezicht als autonome straffen”, RW 2014-15, 1082-1101.
DUPONT, L., “De relatieve zwaarte van de werkstraf”, T.Strafr. 2002, 203-205.
GILBERT, E., “Het wetsontwerp tot invoering van de probatie als autonome straf”, Panopticon
2014, 162-165.
GRIFFON-YARZA, L., “La contrainte pénale: premiers éléments d’analyse pratique”, Dr. Pén.
2014, afl. 10, 1-9.
HOET, P., “Wanneer wordt men uitgesloten van de gunst van het uitstel van straf?”, RABG
2011, 611-619.
HOET, P., “De vordering tot herroeping van de probatie-opschorting of het probatie-uitstel
wegens niet-nakoming van de probatie, NC 2013, 254-257.
HOET, P., “Verwijtbare niet-nakoming van probatie”, T.Strafr. 2013, 120.
KUTY, F. “La peine de probation autonome”, RDPC 2014, 986-1008.
LIEVENS, P., “Des relations dans le cadre de la probation”, RDPC 1983, 865-880.
MAES, E., “Is een effectieve straf altijd zwaarder dan een straf met uitstel? De invloed van
bestraffingsmodaliteiten op de relatieve zwaarte van straffen”, T.Strafr. 2015, 251-261.
MARY, P., “La peine de probation autonome ou la diversification à tout prix”, JT 2015, 289-294.
MICHEL, R., “La pratique des assistants de probation”, RDPC 1983, 851-864.
Bibliografie
172
MONSIEURS, A., “De zwaarte van de straf volgens het Hof van Cassatie, het Grondwettelijk Hof
en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens”, NC 2008, 225-244.
PEETERS, E., “Het ontstaan van de probatie in België. Een poging tot historische reconstructie”,
Panopticon 1982, 99-122.
PUT, J., “De kar of het paard? Justitieassistenten en beroepsgeheim”, NC 2012, 286-296.
ROZIE, J., “De ene schuldigverklaring is de ander niet”, RABG, 2008, 816-821.
ROZIE, J., “Naar de vrijheidsstraf als ultimum remedium: een weg bezaaid met wolfijzers en
schietgeweren”, NC 2015, 1-14.
ROZIE, J., “Hof van assisen en correctionalisering na Potpourri II: kunst- en vliegwerk of
dankbare ingreep van de wetgever?”, NC 2016, 91-114.
ROZIE, M., “Schuldigverklaring bij overschrijding van de redelijke termijn”, RW 1998-1999, 2-6.
ROZIE, M., “De bijgeschaafde Probatiewet”, T.Strafr. 2001, 8-15.
ROZIE, M., “De probatie kan voortaan ook op eigen vleugels vliegen”, NC 2014, 349-358.
ROUMIER, W., “Présentation de la contrainte pénale”, Dr. pén. 2014, afl. 11, 1-3.
SCHOLLEN, P., “Het strafverleden als obstakel voor het bekomen van een uitstel van
tenuitvoerlegging van een nieuwe straf: een kwestie van grondwettigheid of van interpretatie?”,
Ad Rem 2011, afl. 3, 84-86.
SCHUERMANS, F., “Verplicht op te leggen voorwaarden bij probatieopschorting”, T.Strafr.
2014, 322.
SWENNEN, F., “Kan alcoholisme een geestesziekte zijn die tot dwangopname leidt?”, RW
1998-99, 1386-1388.
TIMMERMAN, K., HUTSEBAUT, F., COENEGRACHTS, K., “Rubriek: Strafuitvoering en
justitiële hulpverlening’”, Panopticon 1984, 70-75.
TRAEST, P., “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T.Strafr. 2000, 205-210.
VANDER LAENEN, F., DHONT, F., “Zalven en slaan. Een eerste analyse van de nieuwe
drugwetgeving”, T.Strafr. 2003, 227-245.
Bibliografie
173
VANDEPLAS, A., “Over de herroeping van de probatieopschorting”, RW 2002-03, 664.
VANDEPLAS, A., “De herroeping van het probatieuitstel”, RW 2005-06, 1379.
VAN DEUREN, C., “Wederzijdse erkenning van vonnissen en probatievoorwaarden binnen de
Europese Unie”, RABG 2013, 972-973.
VANDEUREN, J., “Aanvang van de proeftijd: behoefte aan duidelijkheid”, RW 2010-11, 1723-
1725.
VAN GAEVER, J., “Wordt Michelle Martin straks opgenomen in een Kroatisch klooster? Een
toelichting bij het Kaderbesluit Probatie”, T.Strafr. 2014, 91-105.
VAN HENDE, F., “De alternatieven doen het wel!”, Orde Dag 2001, afl. 16, 83-89.
VAN VOLSEM, F., “Het tijdstip waarop aan de antecedentenvereisten voor opschorting of uitstel
voldaan moet zijn”, NC 2011, 51-55.
VERHAERT, L., “Het slachtoffer en de straftoemeting”, NC 2013, 53-93.
VERHEYDEN, R. “De probatie tussen toekomst en verleden”, RW 1975-76, 513-560.
Online bronnen
www.justitiehuizen.be/veroordeelde (consultatie 28 april 2016).
www.reclassering.nl/wat-wij-doen/verdachten-en-veroordeelden/onder-toezicht (consultatie 28
april 2016).
http://cep-probation.org/ (consultatie 2 mei 2016).
www.londoncrc.org.uk/what-we-do/community-order/ (consultatie op 2 mei 2016).
www.justice.gouv.fr/prison-et-reinsertion-10036/insertion-et-probation-un-accompagnement-
personnalise-20858.html (consultatie 4 mei 2016).
www.service-public.fr/particuliers/vosdroits/F32312 (consultatie 4 mei 2016).
www.nycourts.gov/courts/problem_solving/cc/home.shtml (consultatie 7 mei 2016).
Bibliografie
174
http://justitie.belgium.be/nl/nieuws/persberichten/news_pers_2013-04-11 (consultatie 9 mei
2016).
www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/OnderzoekslijnCriminologischediagnostiekengedragsinterv
enties.pdf (consultatie 10 mei 2016).
175
Bijlagen
BIJLAGE 1: Interview met dhr. Jorn DANGREAU (rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Gent) van 19 april 2016
Wat vindt u van de invoering van de autonome probatie?
J.D.: “Theoretisch gezien is de autonome probatie een goed systeem en kan je er niets tegen
hebben. Personen krijgen zo de kans om een aantal voorwaarden na te leven gecontroleerd
door een justitieassistent. Zij worden ook begeleid om bepaalde problemen aan te pakken en zo
een gevangenisstraf te vermijden.
Maar als strafrechter krijg je ook ‘veelplegers’ voor je. In het geval van veelplegers wordt elke
daad die gesteld wordt voor de rechtbank gebracht. Meestal is een veelpleger iemand die
bijvoorbeeld dagelijks in de winkel een fles Whiskey steelt, ook iemand met een onderliggende
problematiek. Het frustrerende als strafrechter is dat deze personen bijvoorbeeld op moment X
voor de rechtbank worden gebracht en dat er dan vastgesteld wordt dat er inderdaad een groot
probleem aan de orde is. De beste aanpak hiervoor is het verlenen van een probatiestructuur.
Je maakt een vonnis en in het beste geval is dit vonnis klaar en kan het onmiddellijk
uitgesproken worden. De veroordeelde zal op dat moment nog steeds zijn probleem hebben en
vaak ook instabiele huisvesting. Het vonnis en het dossier verdwijnt in de griffie omdat het
vonnis in kracht van gewijsde moet zijn alvorens het overgemaakt kan worden aan het
justitiehuis. Dit houdt in dat je de facto minstens één maand na de uitspraak kwijt bent.
Strafrecht zou eigenlijk moeten aanzetten tot gedragsverandering. Iemand pleegt herhaaldelijk
feiten en wordt hiervoor veroordeeld. Bij het toekennen van de probatie gaat de betrokkene
akkoord met bepaalde voorwaarden maar gaat dan weel onbegeleid uit de zittingszaal. Daarna
duurt het minstens één maand, vaak drie maanden voordat de probatie opgestart wordt.
Hierdoor zal de betrokkene in die periode opnieuw voor de rechtbank verschijnen voor nieuwe
feiten die gepleegd worden nog vóór zijn oproeping door het justitiehuis. De probatie is
theoretisch gezien dus fantastisch maar in de praktijk werd de fout gemaakt dat de justitiehuizen
een administratieve eenheid zijn met enorm veel procedures waardoor de probatie voor een
bepaalde doelgroep een nutteloos gegeven blijft. Het systeem moet beter afgestemd zijn op de
doelgroep. Voor personen die werken, bijgevolg veel te verliezen hebben en bijvoorbeeld
partnergeweld plegen zullen de probatiemaatregelen perfect werken. Maar voor een persoon die
in de marginaliteit leeft en vaak ook psychische, huisvestings-, tewerkstellings- en/of
Bijlagen
176
verslavingsproblemen heeft, werkt de probatie erg moeilijk. Evident zal voor de autonome
probatie gebotst worden op hetzelfde probleem.
Het justitiehuis treedt mandaatgericht op. Dit wil zeggen dat zij een vonnis dat in kracht van
gewijsde is, moeten hebben alvorens zij kunnen geld krijgen en dus kunnen werken.
Empirisch is het een feit dat als iemand akkoord gaat met probatievoorwaarden, die persoon in
95% van de gevallen geen beroep zal aantekenen. Vaak worden de voorwaarden ook op
instigatie van het Openbaar Ministerie opgelegd, ook van deze kant moet geen beroep verwacht
worden. Waarom moet er dus zo’n log gegeven aan gebreid worden alvorens de probatie
opgestart kan worden.
Ik werk nu een systeem uit samen met de justitiehuizen waarbij de betrokkene onmiddellijk na
de zitting doorverwezen wordt naar het justitiehuis en het vonnis ook onmiddellijk doorgestuurd
wordt. Maar met het mandaatgericht werken is dit een beetje dode letter gebleven. De
probatiemaatregelen zijn zodanige rigide dat dit systeem zijn merites heeft gehad in het verleden
maar eigenlijk niet meer van deze tijd is.”
De autonome probatiestraf is met andere woorden dus geen verbetering?
J.D.: “De autonome probatiestraf gaat nog veel verder en is dus nog veel desastreuzer. In een
klassiek verhaal van probatie zullen de strafrechters, eventueel voorgelicht met een beknopt
voorlichtingsrapport van het justitiehuis, ook op de zitting overgaan tot probleemdetectie. De
strafrechter zal duidelijk afspreken met de betrokkene of hij akkoord gaat met de concreet
opgesomde voorwaarden. Het moet ook duidelijk gemaakt worden dat er een gevangenisstraf,
dit kan tot vijf jaar oplopen, opgelegd kan worden als de voorwaarden niet nageleefd worden.
Bij de autonome probatie kan de rechter geen voorwaarden meer opleggen, de
probatiecommissie staat hiervoor in. Maar voor we op het moment zijn van de bepaling van de
voorwaarden door de probatiecommissie moet de strafrechter wel een vervangende
gevangenisstraf opleggen. De instemming met de autonome probatiestraf moet wel bekomen
worden maar eigenlijk zijn de voorwaarden op dat moment nog niet concreet bepaald. Het
bekomen van die instemming houdt dus enkel in dat de rechter het akkoord van de betrokkene
kan verkrijgen met het feit dat de voorwaarden door de justitieassistent samen met de
betrokkene de voorwaarden zal bepalen. Er moet ook zeer voorzichtig omgesprongen worden
met de instemming die de betrokkene heeft. Er moet voldoende uitleg gegeven worden want
vaak zullen personen met gelijk wat instemmen om toch maar een gevangenisstraf te vermijden.
In principe zal de betrokkene dus akkoord moeten gaan met voorwaarden die hij nog niet kent,
Bijlagen
177
anders zal hij blootgesteld worden aan een gevangenisstraf. De strafrechter moet een abstract
gegeven formuleren aan personen maar daar wel een gevangenisstraf aan koppelen. Dit is
waanzin. De persoon moet akkoord gaan met iets dat hij niet kent op straffe van gevangenis.
Dit getuigt bovendien van weinig vertrouwen in de rechter. Het enige dat de strafrechter nog kan
doen is de duurtijd bepalen (tussen één jaar en twee jaar voor een correctionele straf, dit is een
belachelijke termijn). De bepaling van de duur wordt ook losgeweekt van de inhoud van de
voorwaarden. De strafrecht legt een straf op die eigenlijk louter uit een termijn bestaat. Maar de
probatiecommissie kan, als administratief college, deze termijn dan uiteindelijk nog aanpassen.
Dit komt er op neer dat een duurtijd bepaald door de rechter op basis van een afweging van alle
elementen van het dossier, toch nog door een beslissing en van de probatiecommissie
veranderd kan worden. De mogelijkheid om te bestraffen komt echter enkel toe aan de
rechterlijke macht en niet aan de probatiecommissie. Dit is gedoemd om compleet vernietigd te
worden, dit is een aanfluiting van de rechtsstaat. Wat zit de strafrechter dan nog te doen? Het
enige dat hij nog kan bepalen is de termijn en zelfs dat kan achteraf nog gewijzigd worden door
de probatiecommissie. Daarnaast zal het Openbaar Ministerie de beslissingsbevoegdheid
hebben over de uitvoering van de vervangende gevangenisstraf waar zij ook nog eens de door
de rechter bepaalde duur van de gevangenisstraf kunnen wijzigen indien de betrokkene reeds
een deel van zijn voorwaarden heeft nageleefd.
Uiteindelijk zal zich bij de autonome probatiestraf bovendien nog eens hetzelfde probleem
stellen als bij de probatie als modaliteit. Het dossier verdwijnt na het vonnis van de rechter terug
in de kast.
Dit is eigenlijk jammer omdat dit weer fortuinen zal kosten aan de maatschappij om dit in zijn
werk te stellen terwijl er met kleine ingrepen ervoor gezorgd kon worden dat de klassieke
probatie gemoderniseerd werd. Het is ook absurd dat beide systemen naast elkaar bestaan. Het
is een gemiste kans om op een deftige manier een systeem te creëren dat ten dienste kan zijn
van de maatschappij door ten dienste te zijn van de personen zelf die in dat systeem verzeild
geraken.
Had u specifieke voorstellen of ideeën van hoe de autonome probatie dan wel moest zijn?
J.D.: “Mijn enige vrees was het probleem dat iemand die reeds veroordeeld was tot meer dan
één jaar gevangenisstraf niet meer in aanmerking kwam voor de klassieke probatiestraf maar hij
mag dan wel autonome probatiestraf hebben. De autonome probatiestraf wordt in de
rangschikking van de straffen als laagste, lichtste straf gezien maar de zwaarste crimineel komt
Bijlagen
178
ervoor in aanmerking. Als beroepsgroep zijn wij al jaren vragende partij dat de probatiewet
aangepast zou worden en flexibeler zou zijn. Wij zij namelijk niet ongevoelig voor de
onderliggende problematieken. Er moet eerder gekeken worden naar de problematiek die een
persoon drijft tot een bepaald gedrag dan naar het strafverleden. Dit kan dan eventueel
gekoppeld worden aan een verplichte verslaggeving van een psychiater zodat er een duidelijk
zicht is op de problemen en eventueel een duidelijke oplossing komt voor het probleem.
Hiermee zou je veel verder geraken dan personen die reeds één jaar gevangenisstraf gehad
hebben uit te sluiten van het verhaal. Dit is nu aangepast, voor probatie-uitstel mag je nu reeds
een veroordeling tot drie jaar gehad hebben. Dit zal er waarschijnlijk toe leiden dat een rechter
eerder geneigd zal zijn om de klassieke probatie op te leggen dan de autonome probatiestraf.
Hierdoor denk ik dat de autonome probatiestraf een doodgeboren kind zal zijn en slechts
minimaal zal toegepast worden. Het absurde is dat de autonome probatiestraf dan waarschijnlijk
meer zal toegepast worden voor iemand die reeds een veroordeling van meer dan drie jaar
gevangenisstraf gehad heeft. Dit is dan een uitweg.
Ook de exclusies, de seksuele misdrijven, die voorzien zijn voor de autonome probatiestraf zijn
niet doordacht. Het is juist op dit vlak dat geïnvesteerd moet worden. Dit is blind, in de Dutroux-
nasleep, overgenomen van de werkstraf. Als er dan eens een nieuwe vorm van bestraffing
ingevoerd wordt mag er toch beter over nagedacht worden. Er is nergens een objectieve reden
te vinden waarom deze misdrijven uitgesloten zijn. Het is een pure copy-paste van de werkstraf.
Het is erg frustrerend om zoveel mensen ten onder te zien gaan door het systeem. Hoe kunnen
wij nu op zo’n middeleeuwse manier met strafrecht, mensen en straffen omgaan? Dit is
onmenselijk, onze maatschappij is al zo complex. De tegenstelling tussen arm en rijk begint hier
ook op te komen. Het is dan juist die arme groep die in dat systeem verdwalen en zich niet
bewust zijn van de consequenties. Deze personen moeten eigenlijk ab initio, vanaf de zitting bij
de hand genomen worden. Persoonlijk ben ik een voorstander van de community courts zoals in
de Verenigde Staten. De rechtbank is in hetzelfde gebouw als waar de administratieve diensten
en hulpverlening zitten. Dit is naar mijn mening een moderne manier van strafrecht en van
mensen benaderen. Onze capaciteit zou dan beter ingezet worden op de grote criminelen en de
witte boordcriminelen dan op de kleine garnalen.”
Door het ontstaan van de autonome probatiestraf wordt er nog meer rechtsonzekerheid
gecreëerd omdat de strafrechter nu een nieuwe bestraffingsmogelijkheid heeft. Dit draagt
Bijlagen
179
bij aan de individualisatie van de straf maar aan de andere kant komt de voorzienbaarheid
van de straf nog meer in het gedrang. Wat vindt u hier van?
J.D.: “Hoe meer bestraffing die je hebt, hoe meer instrumenten de advocaat heeft om de
verdediging van zijn cliënt te gaan voeren. Dit vind ik op zich wel positief. Het moeten natuurlijk
wel naast elkaar bestaande systemen zijn. Als rechter heb je je informatieplicht maar het
onderscheid tussen de klassieke probatie en de autonome probatie is moeilijk uit te leggen. Op
den duur zullen de betrokkenen niet meer weten waaraan zij beginnen. Bovendien is de
autonome probatiestraf eigenlijk geen individuele straf (dit was wel de bedoeling). De
betrokkene heeft eigenlijk geen al te grote onderhandelingspositie meer omdat er toch steeds de
dreiging van de gevangenisstraf is. Eens je in het systeem geraakt, kan je de zaak toch nog
laten voorbrengen voor de rechtbank indien je niet akkoord bent met de voorwaarden. Er is een
beroepsmogelijkheid bij de voorzitter van de rechtbank.
Het is dramatisch als je als strafrechter niet meer de mogelijkheid hebt om voorwaarden op te
leggen terwijl je ziet dat iemand zo ten onder aan het gaan is door zijn problematiek. Binnen de
drugbehandelingskamer zie ik wekelijks personen die de draad kwijt zijn en waarvoor de
klassieke probatie niet werkt. Ik ben voorstander van een wetgevend initiatief waarbij de
voorwaarde dat een vonnis in kracht van gewijsde gegaan is alvorens de justitiehuizen in actie
treden, geschrapt wordt.
Ik heb onlangs nog een zaak uitgesproken van een persoon die al zeven maanden in
voorhechtenis zat, dit is uitzonderlijk. Het grote probleem was dat deze persoon geen adres had.
Ik heb probatiemaatregelen gemaakt wetende dat dit waarschijnlijk zou foutlopen omdat die
persoon geen adres had. Aan dit probleem zou verholpen kunnen worden door de mogelijkheid
te creëren om personen rechtstreeks naar het justitiehuis te sturen en hun gsm-nummer daar
achter te laten. Op die manier kan het justitiehuis hen toch contacteren zonder dat zij een adres
hebben. Zij kunnen zo helpen om een huisvesting te zoeken. Twee weken na die uitspraak lees
ik dat er een gewelddadige overval gepleegd is. Die persoon zit weer in de gevangenis. Dit is
voor een bepaalde doelgroep een groot probleem.
Voor personen die een hoge nood hebben aan ondersteuning werkt de probatie niet. Personen
die iets te verliezen hebben, een bedrijf hebben en/of werken, zal de probatie wel succesvol zijn.
Het enige positieve punt aan de Wet Autonome Probatie is dat er geen rekening moet gehouden
worden met het gerechtelijk strafverleden. Dit maakt het ook absurd in het licht van het geheel
Bijlagen
180
van de bestraffingen. Het was beter geweest om de oude probatiewet te hervormen en te
moderniseren
Ik heb ook de indruk dat er een noord-zuid tegenstelling is. Daar is ook de kiem gezaaid van
deze wet. Het zuiden van het land maakt bijna geen gebruik van beknopte voorlichtingsrapport
en maatschappelijke enquêtes. De rechter zal daar minder geïnformeerd voorwaarden opleggen
die onuitvoerbaar zijn. Hierdoor wordt een justitiehuis geconfronteerd met een vonnis met
onuitvoerbare maatregelen. Hieruit is de idee gegroeid dat de maatregelen eigenlijk
hulpverleningswerk zijn, die na grondige screening moeten gebeuren. Daarom werd besloten
om de jusititieassistent de voorwaarden te laten invullen. Zo weten ze zeker dat het goede
voorwaarden zijn. Dit kon ook ondervangen worden om de rechters te verplichten om in
bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als iemand al meer dan één jaar gevangenisstraf zou hebben
gehad in het verleden, advies in te winnen bij het justitiehuis. Zo zou de justitieassisten in
gesprek met de betrokkene een verslag kunnen opmaken waarin hij de voorwaarden
suggereert. Dit gebeurt nu ook. De rechter gaat op zitting een eerlijk gesprek aan met de
betrokkene en toetst af of alles wel klopt. De overeenkomst over de voorwaarden komt dan
eigenlijk op de zitting tot stand.”
Is er dan geen gevaar dat de betrokkene met gelijk welke voorwaarden zal akkoord gaan
omdat die dreiging van de gevangenisstraf steeds als stok achter de deur blijft?
J.D.: “Als je als rechter daar een heel eerlijk debat van maakt lukt dit wel. Je ziet al zeer veel
aan de mimiek van de personen. Je moet geen voorwaarden opleggen waarvan je al kan
inschatten dat ze eigenlijk niet akkoord gaan. Dan is het al gedoemd om te mislukken. De
houding van de rechter en de tijd die ervoor uitgetrokken wordt is zeer belangrijk. De rechter
heeft ook zijn informatieplicht. Er moet duidelijk gemaakt worden dat de betrokkene zal
overgebracht worden naar de gevangenis als de voorwaarde niet of zeer moeilijk vervuld kan
worden. Deze informatieplicht wordt ons nu ontnomen.
Als de voorwaarden mis lopen is dit ook nog een drama in het klassieke verhaal. Dit is een
heikel punt naast de instroom naar het justitiehuis. Bij foutlopen van de probatie duurt het te lang
tegen dat de voorwaarden kunnen herroepen worden. Ik ben wel voorstander van een
mengvorm van hetgeen nu voorgesteld was. De probatiecommissie zou zelfstandig moeten
kunnen zeggen dat de voorwaarden niet nageleefd worden en dit dan overmaken aan hetzij de
rechtbank hetzij het Openbaar Ministerie (zoals bij de werkstraf en de autonome probatie) om
dan de bestraffing die effectief wordt door het schenden van de voorwaarden, te laten uitvoeren.
Bijlagen
181
Omdat het klassieke systeem een straf met uitstel betreft, moet dit terug naar de rechtbank.
Deze cirkel duurt soms jaren. Het moet allemaal veel sneller gaan.
Vanuit die frustraties zijn wij in Gent begonnen met de drugbehandelingskamer waarbij het
systeem nog radicaler is in die zin dat de hulpverlening aanwezig is op de zitting. Er wordt op
zitting nog geen straf bepaald, onmiddellijk wordt de betrokkene met de hulpverlening
meegestuurd om een plan te ontwikkelen. Dit vind ik een goed systeem.”
Ik zag dat u ook voorzitter was van de probatiecommissie. Hoe gaat het daar in de praktijk
allemaal in zijn werk?
J.D.: “In de praktijk wordt de justitieassistent belast met de opvolging van de cliënt en nodigt
hem uit en bespreekt de voorwaarden met hem. Hij verwijst de cliënt door en leidt hem toe naar
de juiste hulpverlening. Als er problemen zijn kunnen de cliënten de justitieassistenen opbellen.
Als zij vinden dat zij tot een onwerkbare situatie gekomen zijn of dat de cliënt aangemaand moet
worden om zich te gedragen, zal de cliënt moeten verschijnen voor de probatiecommissie. De
probatiecommissie bestaat ofwel uit een emeritus of een jonge rechter met een advocaat en
iemand van de administratie. De zaak wordt opgeroepen waarop de justitieassistent de
problemen zal uitleggen. De probatiecommissie zal de cliënt waarschuwen en als hij zich dan
niet gedraagt zal er een voorstel tot herroeping gedaan worden. Als het helemaal foutloopt zal
het dossier aan het einde van de rit meegedeeld worden aan het Openbaar Ministerie. Zij zullen
de zaak opnieuw dagvaarden voor de rechtbank. Meestal zal de cliënt op het moment dat hij
voor de rechtbank komt goed proberen naleven waardoor de rechter in sommige gevallen niet
zal herroepen en dan wordt het dossier terug overgemaakt aan de justitieassistent.”
Bijlagen
182
BIJLAGE 2: Interview met dhr. Hans DE WAELE (rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Gent) van 19 april 2016
Wat is uw visie op de invoering van de autonome probatiestraf?
H.D.: “Het is een gemiste kans in die zin dat er volgens mij beter een algemene aanpassing was
van de wet van 1964. We hebben enerzijds de basiswet van 1964 en anderzijds hebben we een
nieuw stuk in het strafwetboek met een nieuwe straf, de autonome probatie. Wat die autonome
probatie betreft, zijn de toepassingsvoorwaarden compleet anders. Dit begrijp dit ook niet.”
Verwacht u dat de autonome probatiestraf veel zal toegepast worden in de praktijk?
H.D.: “We zullen dit moeten afwachten. Vroeger was het zo dat wij geen probatie konden geven
aan personen die in het verleden reeds tot minimaal één jaar gevangenisstraf veroordeeld
waren. Deze drempels zijn nu ook opgetrokken in de Potpourri II-wet. Artikel 8 van de
Probatiewet is aangepast in die zin dat het nu mogelijk is om probatievoorwaarden op te leggen
voor personen die reeds een veroordeling tot drie jaar gekregen hebben. De autonome
probatiestraf zal bijgevolg in de praktijk wellicht enkel toegepast worden voor personen die in het
verleden reeds een straf hebben gekregen van meer dan drie jaar. Maar eigenlijk is de
autonome probatiestraf een lichtere straf. Dan stelt zich weer de vraag hoe dit zich verhoudt?”
Door het ontstaan van de autonome probatiestraf wordt er nog meer rechtsonzekerheid
gecreëerd omdat de strafrechter nu een nieuwe bestraffingsmogelijkheid heeft. Dit draagt
bij aan de individualisatie van de straf maar aan de andere kant komt de voorzienbaarheid
van de straf nog meer in het gedrang. Wat vindt u hier van?
H.D.: “Dit hadden ze eigenlijk kunnen verhelpen door de oude probatiewet aan te passen.”
Wat vindt u van het feit dat de instemming van de beklaagde nog steeds moet bekomen
worden maar de probatievoorwaarden eigenlijk niet door de rechter maar door de
probatiecommissie bepaald worden?
H.D.: “Wat nu gebeurt is eigenlijk het maken van een afspraak op zitting. Op het moment
waarop de probatievoorwaarden afgesproken worden, worden alle voorwaarden effectief één
voor één overlopen. Dit wordt bekeken in het ligt van de problematiek die aan de oorsprong ligt
van de feiten. Op het moment waarop je een straf oplegt aan mensen probeer je daar als
strafrechter verschillende overwegingen in rekening te brengen. Een van die overwegingen is de
toekomst. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de samenleving beschermd wordt maar ook dat de
Bijlagen
183
betrokkene ‘verbeterd’ kan worden, dat zijn gedrag gecorrigeerd kan worden. Hoe doe je dit op
het moment dat je die voorwaarden niet meer kan opleggen? Met de autonome probatie kan de
rechter enkel aanwijzingen geven over de voorwaarden, maar de voorwaarden worden
uiteindelijk wel in een latere fase door de probatiecommissie bepaald Dit geeft ons als
strafrechter een hachelijk gevoel.
Voor het overige met betrekking tot de autonome probatie zit ik op dezelfde lijn als dhr. Jorn
DANGREAU. Ik verwacht dat het grotendeels een slag in het water zal zijn. Het was
interessanter geweest moest de oude probatiewet aangepast geweest zijn. Bijvoorbeeld
personen die in de jaren ’60 of ’70 een gevangenisstraf hebben gekregen van minimum één jaar
komen op vandaag niet meer in aanmerking voor gewoon uitstel. Dit kan een drama zijn,
waarom passen ze dan dit niet aan?
De probatiestructuur is op zich een goede maatregel. Dit werkt ook goed. Waarom passen ze
dan die goed werkende machine niet aan in plaats van een nieuwe machine te creëren die
eigenlijk ook voorbij gaat aan het doel dat wij altijd gehad hebben.”
Bijlagen
184
BIJLAGE 3: Interview met dhr. Jean-Luc COTTYN (Advocaat-generaal gedetacheerd bij het College van Procureurs-generaal; Gewezen voorzitter Hoge Raad voor de Justitie) en dhr. Bert Salembier (rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brugge) van 22 april 2016
Wat zijn uw verwachtingen van de autonome probatiestraf in de praktijk?
B.S.: “Ik zal eerst overlopen wat ik er vandaag mee doe. Ik koppel vaak de probatie aan een
gevangenisstraf of een werkstraf gekoppeld aan een gevangenisstraf maar dit mag straks niet
meer. Dit in uitzonderlijke gevallen waarin iemand een kemel schiet die een brug te ver is voor
de opschorting maar waar toch geprobeerd wordt om het blanco strafregister te vrijwaren maar
de betrokkene zal dit dan zelf in handen hebben. Op dat moment worden een aantal zeer
strenge voorwaarden opgelegd met betrekking tot drug- en drankgebruik, zinvolle dagbesteding,
… gekoppeld aan een zware werkstraf die effectief zal worden indien de voorwaarden niet
nageleefd worden. Deze laatste mogelijkheid is nu uitgesloten, de autonome probatiestraf kan
niet gecumuleerd worden met een werkstraf. Op heden is de probatie altijd toepasbaar tenzij er
reeds een eerdere gevangenisstraf van meer dan 12 maanden opgelegd werd.”
J-L.C.: “De drempel ligt dus op 12 maanden, niet op één jaar. Dit is een verschil: één jaar is
langer dan 12 maanden.”
B.S.: “Als ik iemand 12 maanden geef, weet ik dat die persoon nog steeds gunsten kan krijgen.
Als ik één jaar, zelfs met uitstel geef, betekent dit in de praktijk dat ik alle gunsten afneem voor
de toekomst. Maar dit zal veranderen met de nieuwe Minister van Justitie. De probatie-
opschorting heb ik nog maar zeer zelden uitgesproken, dit is de grootst denkbare cadeau van de
correctionele rechtbank.”
J-L.C.: “Het dossier moet natuurlijk steeds op zijn geheel gezien worden. Je kan nooit oordelen
als je de feiten niet kent. Dit is een gulden regel”
B.S.: “Opschorting gekoppeld aan probatievoorwaarden heb ik eigenlijk enkel nog maar gedaan
in drugszaken. In dat geval vond ik dit af en toe zinvol. Ik liet de betrokkene vaak terugkomen in
drugszaken. Als zij elke keer opnieuw een negatieve drugstest hebben, kan aan het einde van
de rit wel eens gedacht worden aan een probatie-opschorting. Dit ook omdat artikel 20 van de
Drugswet de verruimde mogelijkheid voorziet om toch nog uitstel mogelijk te maken ook al was
er reeds een veroordeling van meer dan 12 maanden.”
J-L.C.: “Dit is hetgeen de Drugkamer deed met de heer Jorn DANGREAU en mevrouw Annemie
SERLIPPENS. Zij volgen continu op. Bijvoorbeeld met 5 à 10 jaar geleden was het niet
Bijlagen
185
denkbeeldig om effectief zoiets te geven. Nu zal het parket en de rechtbank steeds het dossier
van zeer nabij blijven opvolgen. Het feit dat de persoon blijft opgevolgd worden is natuurlijk het
kenmerk van de probatie. Dit heeft zijn voordelen. We zien dikwijls dat personen die veroordeeld
worden voor zedendelicten dat zij dit niet graag hebben. In het geval van de autonome
probatiestraf vallen zedendelicten zelfs buiten het toepassingsgebied. Zij hebben liever dat zij 5
of 10 jaar straf uitzitten. Na die periode heb je geen vat meer op de betrokkene terwijl je bij de
probatievoorwaarden wel nog controle had.”
Er zijn veel voorstanders om de autonome probatiestraf toch nog mogelijk te maken voor
seksuele delicten.
B.S.: “Hoe meer tools je in handen hebt als rechter, hoe beter. Als kamervoorzitter moet je je
handen vrij hebben binnen een dossier. Op den duur ken je wel het klappen van de zweep en
vind ik het vervelend dat er tools uit handen genomen worden die hun nut bewezen hebben.
In Brugge hebben wij een soort standaardlijst met voorwaarden van waaruit ik steeds vertrekt.
Dit is organisch zo gegroeid in samenwerking met de justitiehuizen. Deze voorwaarden worden
dan aangepast naargelang de individuele situatie.”
J-L.C.: “Het is geen prêt-à-porter werk meer maar eerder haute-couture”.
B.S.: “Het is natuurlijk relevant om te weten hoe een persoon desgevallend in het verleden zijn
voorwaarden heeft volbracht om zo in te schatten of nieuwe probatievoorwaarden succesvol
zouden zijn. Het is gebruikelijk om een verslag te vragen aan de probatiecommissie. De
justitieassistenten volgen het naleven van de voorwaarden steeds op. Als de inbreuken op de
voorwaarden ernstig genoeg waren, worden zij voorgelegd aan de probatiecommissie. Op het
moment dat niet herroepen wordt, gaat alles verder zijn gang. Indien er wel herroepen wordt,
komt de betrokkene terug voor de strafrechter. Dit gebeurt meestal op vordering van het
Openbaar Ministerie die de intrekking van de gunst vordert. Dit is opnieuw een soort van
waarschuwende maatregelen. De strafrechter is in bepaalde gevallen niet verplicht om op deze
vordering in te gaan. Op dat moment kan de strafrechter nog beslissen om de betrokkene op te
volgen maar er zijn nog steeds dwingende termijnen die lopen die niet steeds in het voordeel
zijn van gedegen opvolging. Daar kan soms creatief mee omgesprongen worden. Bijvoorbeeld
als de dagvaarding tot herroeping te laat is (dit moet binnen het jaar gebeuren) en de
betrokkene beseft dit niet kan je hem toch nog een tijdje in de gaten houden.”
Bijlagen
186
B.S.: “Aan de ene kant heb je het repressief karakter van een straf maar aan de andere kant
moet de betrokkene terug in de maatschappij kunnen komen. De maatschappij heeft er ook
belang bij dat er rehabilitatie is, ook hier kan probatie zinvol zijn.
De vonnissen zullen vaak op verstek zijn, dit is soms de manier van leven van die mensen. Zij
zullen dan een zware veroordeling krijgen en da tekenen zij verzet aan. Zo weten zij wat er
boven hun hoofd hangt, hoe de rechter denkt en op die manier krijg je vaak wel goodwill om een
goed dialoog aan te gaan.
De capaciteit van de justitieassistenten en de justitiehuizen zijn, zoals alle middelen van justitie,
beperkt. Eenmaal per jaar zitten wij samen met de justitieassistenten. Zij geven dan hun visie op
hoe de strafrechters de voorwaarden omschrijven, hoe vaak en hoe gemakkelijk
probatievoorwaarden en/of een werkstraf opleggen en wat hun ervaringen daarmee zijn. Op
basis daarvan heeft ons informeel bereikt dat het niet de bedoeling kan zijn om maar blind al die
betrokkenen door te sturen. Vaak zijn ze niet gemotiveerd of medisch niet geschikt om een
voorwaarde op te volgen. Om al die redenen is het gebruikelijk om, op het moment op de zitting
waarop het debat blijkt te gaan in de richting van probatievoorwaarden en/of een werkstraf, die
voorwaarden niet blind op te leggen. Op de inleidingszitting vraagt de rechter dan vaak aan de
justitieassistent om het levensdomein van de betrokkene in kaart te brengen. Dit omvat de
vrijetijdsbesteding, de dagbesteding, de relationele omstandigheden, tewerkstelling, eventuele
psychische problematiek, … In dat geval wordt een beknopt voorlichtingsrapport gevraagd. Het
heeft geen zin om een justitieassistent voor jaren ver te belasten als je op voorhand al weet dat
het toch verkeerd zal aflopen.”
J-L.C.: “Het is zelden dat het Openbaar Ministerie de probatie zal vorderen. Meestal wordt er
zwaar doorgevorderd en kan er uiteindelijk wel een gunstig advies omtrent de probatie gegeven
worden. Op eigen initiatief de probatie voorstellen, gebeurt zelden.”
B.S.: “De probatie groeit op een zitting. Ik vind het dan ook niet slecht dat het Openbaar
Ministerie de rol van de geriefde maatschappij op zich neemt door een zware straf te vorderen.
Dit is nuttig om indruk te maken.”
J-L.C.: “Er komen al zeer zware delicten in aanmerking voor probatie.”
B.S.: “Je merkt op een zitting dat dit zo groeit. Op den duur ken je ook wel de procureur en de
procureur kent de strafrechter. Natuurlijk zijn wij onafhankelijk en onpartijdig van elkaar maar
door elkaar wekelijks te zien, kan je beter inschatten in welke richting gedacht wordt. Op het
einde van de rit vraag ik altijd de mening van het Openbaar Ministerie. Het is niet zelden zo dat
wij dan op dezelfde golflengte zitten.”
Bijlagen
187
J-L.C.: “Je kan gaan tot een straf van vijf jaar om nog voor probatie-uitstel in aanmerking te
komen. Dit is al veel. Bij de autonome probatiestraf is er zelfs geen drempel meer met
betrekking tot het gerechtelijke verleden.”
B.S.: “Bij de huidige rechters zal er waarschijnlijk toch wel nog een reflex blijven om voor feiten
waar meer dan vijf jaar gevangenisstraf gegeven wordt en men aanvoelt dat de betrokkene zo
lang mogelijk uit de maatschappij moet gehaald worden en de maatschappij zo goed mogelijk
beschermd moet worden, de autonome probatiestraf niet op te leggen ondanks de irrelevantie
van het gerechtelijk verleden.”
J-L.C.: “ Een misdrijf waar de rechter effectief vijf jaar uitspreekt zijn al zware misdrijven.”
B.S.: “Dat klopt, ik geeft dit vrij frequent in mensenhandel en mensensmokkel omdat daar echt
met levens gespeeld wordt. Ik geef daar maximum 10 jaar maar dit is uitzonderlijk.”
J-L.C.: “Het nadeel is dat als de rechter 10 jaar geeft dat de betrokkene niet effectief 10 jaar in
de gevangenis zal zitten. Dit is altijd ons probleem als Openbaar Ministerie en de rechtbank.
Strik gezien mogen we ons daar niet door laten leiden maar het speelt wel mee. De drempel
voor de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank is 3 jaar. Vaak zie je dan ook een
veroordeling van 37 maanden, dit is net boven die drempel. Op die manier is de Minister van
Justitie niet meer bevoegd met alle automatismen van dien. Je moet een
strafuitvoeringsrechtbank passeren voordat je terug vrij kan komen.”
B.S.: “Ik denk dat er vandaag bij vele praktizerende mensen een soort tolerantie bestaat, en fout
in het systeem, waarbij er zich veel kleine straffen opbouwen. De betrokkenen voelen op die
manier niet veel van wat ze mispeuterd hebben of de bestraffing die uitgesproken wordt. Een
belangrijke horde daarin is eens er een straf van een jaar wordt uitgesproken. Daarna is geen
uitstel meer mogelijk. Als er dan nog eens een veroordeling gebeurt zal er een soort domino
effect zijn, alles wat vroeger mispeuterd werd valt nu in één keer. Deze mensen verdwijnen niet
zelden voor 4 of 5 jaar in de cel. De idee van straffeloosheid die leeft in België klopt dus niet
helemaal maar het is wel zo dat er wat vertraging op zit.”
J-L.C.: “Er zijn zoveel mogelijkheden voorzien zoals de probatie en de werkstraf omdat men er
vaak van overtuigd is dat de gevangenisstraf niet de ideale straf is. Je mag niet vergeten dat er
na 7 jaar effectieve gevangenisstraf geen verbetering meer mogelijk is. Alles wat je langer doet
dan 7 jaar zullen geen verbeteringen meer met zich meebrengen als je dan nog niet tot inzicht
gekomen bent. In sommige gevallen is het gewoon een kwestie van de personen zo lang
mogelijk binnen de gevangenismuren te houden om de maatschappij te beschermen. Dit is
moeilijk want alle straffen zijn gemaakt om de persoon in kwestie terug te rehabiliteren in de
maatschappij.”
Bijlagen
188
B.S.: “In sommige strafdossiers heb je geen antwoord. Je hebt niets in je arsenaal zitten dat
passend is.”
J-L.C.: “Je moet ervoor zorgen dat de maatschappij ermee gediend is en dat de persoon in
kwestie de straf aanvaard en wil inzien.”
Dit is dan ook het probleem met de probatie, als de betrokkene niet wil meewerken loopt
het hoe dan ook mis.
J-L.C.: “Als je iemand hebt die zijn voeten veegt aan de probatie zal het inderdaad niet gaan.
Dan wordt er herroepen omdat de voorwaarden niet nageleefd worden. De autonome
probatiestraf is in dat opzicht geen verbetering want uiteindelijk zal de betrokkene toch in de
gevangenis moeten. Dit is dan toch een omweg om uiteindelijk tot een gevangenisstraf te
komen. De probatie is goed voor mensen die meegaand zijn en willen meewerken. Het is
cruciaal dat personen opgevolgd worden, ook na de vrijlating uit de gevangenis maar je kan niet
iemand continue dagdagelijks volgen.”
B.S.: “Er worden erg veel kansen geboden, wij hebben een zeer tolerant gerecht. Maar eens je
al die kansen verspeeld hebt, krijg je meteen ook een zeer zware straf. Ik vraag me af of het
ontradend effect van de drempel van één jaar gevangenisstraf nu misschien zal verdwijnen. Er
kan nu, door het verdwijnen van de drempels met betrekking tot het gerechtelijk verleden, geen
gunst meer afgenomen worden. Strafrechters zullen dus misschien geneigd zijn om sneller
harder te slaan.”
Door het ontstaan van de autonome probatiestraf wordt er nog meer rechtsonzekerheid
gecreëerd omdat de strafrechter nu een nieuwe bestraffingsmogelijkheid heeft. Dit draagt
bij aan de individualisatie van de straf maar aan de andere kant komt de voorzienbaarheid
van de straf nog meer in het gedrang. Wat vindt u hier van?
B.S.: “Ik kan me voorstellen dat dit een perceptie is maar als strafrechter vind ik het goed dat er
ons zo veel mogelijk tools aangereikt worden. De rechter is namelijk niet enkel de bouche de la
loi. Het is niet zo dat de feiten aangereikt worden en daar altijd een gepaste straf aan gekoppeld
is. Straftoemeting is mensenwerk.”
Wat is uw mening over het feit dat de autonome probatiestraf naast de probatie als
modaliteit blijft bestaan. Hadden ze niet beter de oude wet aangepast en
gemoderniseerd?
Bijlagen
189
B.S.: “Het lijkt mij wel verdedigbaar om te stellen dat beide opties hun eigen finaliteit hebben.
Hoe ruimer de toolbox die we krijgen, hoe gepaster de straf zal zijn aan het einde van de rit. We
moeten natuurlijk afwachten hoe het in de praktijk zal uitdraaien. De wetgever kan niet
voorspellen hoe de evolutie op het werkveld zal zijn.
Je zal ook merken dat er een bepaalde traagheid op de toepassing van de autonome
probatiestraf zal zitten. Rechters hebben hun gebruikelijke manier van omgaan met bepaalde
dossiers en het is niet altijd gemakkelijk om daarvan af te wijken. Ik ben a priori niet tegen de
autonome probatiestraf maar ik denk dat je tussen de regels door ziet dat het waarschijnlijk niet
vaak zal toegepast worden.”
Verwacht u dat de autonome probatiestraf een oplossing zal bieden aan de overbevolking
van de gevangenissen terwijl de werkstraf daar niet echt aan verholpen heeft?
B.S.: “Als je spreekt over de overbevolking van de gevangenis is de grote olifant in de kamer
eigenlijk de voorlopige hechtenis. Bovendien is ongeveer de helft van de personen in de
gevangenis van allochtone afkomst.”
J-L.C.: “We zitten nu met een gevangenispopulatie van ongeveer 11.000 personen in de
gevangenis. Dit is te veel want we hebben maar een capaciteit voor 9.000 à 10.000 personen.
We huurden capaciteit in Nederland maar dit is nu niet meer nodig want nu hebben we
voldoende capaciteit in België.”
B.S.: “Je mag niet verwachten dat de autonome probatie zal verhelpen aan dit probleem. Het
effect van de autonome probatie zal marginaal zijn.”
J-L.C.: “We willen steeds mensen uit de gevangenis trekken. Het kost veel geld. In ons
gevangeniswezen wordt er betaald voor de gevangenen, er moet eten en drinken gegeven
worden. In sommige andere landen is dit niet zo.”
B.S.: “De werkstraf vind ik soms wel zinvol. Bij sociale fraude zou je een voorwaarde op kunnen
leggen dat personen die altijd thuis zitten en verschillende uitkeringen cumuleren, een deftige
job moeten zoeken. Zij zullen dan eerder een werkstraf willen doen om zo hun sociale schuld als
het ware af te kopen van de samenleving om daarna en ‘s avonds gewoon weer thuis te gaan
zitten. Een werkstraf voor werkende mensen zal zwaarder aanvoelen omdat zij dit werkelijk in
hun vrije tijd naast de reguliere job moeten doen.”
Zal de autonome probatiestraf niet zorgen voor nog meer overbelasting van de reeds
overbelaste justitieassistenten?
Bijlagen
190
B.S.: “Dit sluit aan bij het opmaken van werkzame en mogelijke voorwaarden zodat de
justitieassistenten niet gebombardeerd worden met onuitvoerbare voorwaarden en dus
gedemotiveerde mensen. Je vraagt hiertoe wel de kleine inspanning van het beknopt
voorlichtingsrapport want op die manier kan het justitiehuis zeggen wat ze al dan niet zien zitten.
Als er dan een persoon doorverwezen wordt naar hen, kunnen ze moeilijk nog klagen. Het is
een samenwerking met het justitiehuis.”
Op dat vlak is de autonome probatiestraf dan een verbetering omdat de
probatiecommissie en de justitieassistenten zelf de concrete invulling van de
voorwaarden in handen hebben?
B.S.: “Maar dan gebeurt er wel zeer veel buiten het toezicht van de rechter om.”
J-L.C.: “Leg ook nooit geen voorwaarden op die je niet kan controleren. Er kunnen geen
wereldvreemde voorwaarden opgelegd worden zoals bijvoorbeeld een absoluut caféverbod. Dit
kan niet gecontroleerd worden tenzij er zich een probleem voordoet waardoor je bijvoorbeeld
een proces-verbaal hebt.”
B.S.: “Als je bijvoorbeeld naar de communie van een neefje gaat of ’s middags een koffie drinkt,
valt dit strikt genomen ook onder cafébezoek. Er mogen geen wereldvreemde voorwaarden
opgelegd worden en er moet vertrouwen zijn in de justitieassistenten.”
J-L.C.: “Justitieassistenten zijn goed opgeleid, dat zijn over het algemeen maatschappelijk
assistenten die soms bovendien criminoloog of socioloog zijn. Het zijn zeer gemotiveerde
mensen. Er moet een goede samenwerking en samenhorigheid zijn met de justitieassitent en de
betrokkene.”