48
VERHANGING OP DE GROTE MARKT + TERUG IN DE TIJD MET JAN VAN KOLK + DOAS: GEZICHT VAN ZWOLLE + STAD VAN DE LETTEREN HET C POORTJE + DIESERPOORTENBOLWERK + VERHANGING OP DE GROTE MA + TERUG IN DE TIJD MET JAN VAN DER KOLK + DOAS: GEZICHT VAN ZWOL #0 Decorat € 8,95

Décor zwolle flipbook

  • Upload
    bomans

  • View
    226

  • Download
    0

Embed Size (px)

DESCRIPTION

 

Citation preview

VERHANGING OP DE GROTE MARKT + TERUG IN DE TIJD MET JAN VAN DER KOLK + DOAS: GEZICHT VAN ZWOLLE + STAD VAN DE LETTEREN + HET CELE POORTJE + DIESERPOORTENBOLWERK + VERHANGING OP DE GROTE MARKT + TERUG IN DE TIJD MET JAN VAN DER KOLK + DOAS: GEZICHT VAN ZWOLLE + STAD VAN DE LETTEREN + HET CELE POORTJE + DIESERPOORTENBOLWERK

#0

Decorat € 8,

95

2

inhoud

COLOFON

Cover: Gerard Rouw

Double exposure, de kunst van het nemen van twee foto’s op hetzelfde negatief. De specialiteit van kunstenaar Gerard Rouw. Op de cover van het nulnummer van Décor Zwolle de Korte Ademhalingssteeg, waar Wetterman in 1837, handen geboeid, naar zijn einde op het schavot gevoerd werd.

Redactie:

Marloes GeerdinkWillem van Tuijl

Met als begeleidend docent:Johan Bouwmeester

Onze dank gaat uit naar: Marc FloorRemco TakkenDank voor de zeer bruikbare feedback. Jul-lie professionaliteit inspireert ons.

Dank aan iedereen die heeft meegewerkt aan de interviews.

In het bijzonder dank aan Ger Bomans voor de onmisbare steun in de vormgeving.

Moord en brand: de laatste ter dood veroordeling in Overijssel

Schets: Boekhandelaren van een andere eeuw

De oude ambachtsschool: als een feniks uit de as

Stilte in het ‘Devotenkwartier’: Cele-poortje

Coverview: De Korte Ademhalingssteeg

Zwolse herinneringen in perspectief

Verstoppertje: Dieserpoortenbolwerk

4

12

16

20

24

26

36

DéCOR ZWOLLE

3

35

3

1925

15

DéCOR ZWOLLE

De stad van de letterVan heinde en verre, op weg naar de Broerenkerk. De nieuwe vestiging van Boekhandel Waanders is een trekpleister. Maar ook deze boekhandel begon klein, net als vele concurrenten in de Zwolse geschiedenis. Een schets van de Zwolse boekenmarkt in de zeventiende en achttiende eeuw.

DéCOR ZWOLLE

4

Langzaam trekt de inkt in het vergeelde papier. Het schemerige licht van de bureaulamp weerkaatst op de muur, spookachtig, de scha-duwen van de tijd komen tot leven. De man zit voorovergebogen, de vulpen draaiend door zijn smalle vingers. Naast hem een stapel boeken. Dat is zijn vak. Boeken. En het drukken van smoutwerk, zoals loterijkaartjes en kraambrieven. Genoeg voor vandaag. Met een vingervlugge beweging legt hij de grootboekrekeningen weg. Hup. Dan klingelt de bel boven de ingang.

Assuerus Ovink was een van zijn vaste klanten. Een kerkmees-ter en ambachtelijk man, want hij verdiende zijn guldens met de verkoop van leer. Leerlooier, dat was hij. Hij bezocht de boeken-zaak van Martinus Tijl meer dan een paar keer. Op Assuerus’ re-kening uit 1781 blijkt dat hij zich interesseerde voor geschiedenis. Hij schafte er verschillende boeken over aan, van vaderlandsche geschiedenis tot de historie van alle godsdiensten. Ook kocht hij regelmatig poëziebundels.

Martinus Tijl, die Ovink’s rekening nauwkeurig bijhield, was een boekverkoper van het eerste uur. Hij opende zijn pandje aan de Melkmarkt in 1776. Er is nu niets meer van over, al is er nog altijd de Tijlspassage, vernoemd naar het eens zo bloeiende familie-bedrijf: een grauwe doorgang tussen de Melkmarkt en de Voor-straat. Donker; niemand blijft er langer hangen dan nodig. Dat de passage ook nog een naam heeft, valt velen niet meer op.

“Vandaag de derde druk, monsieur?” Assuerus’ ogen twinkelen wanneer hij het boek aanneemt. Een liefhebber van de historie, dat weet Martinus. Hij kent zijn klanten. Zo nu en dan bewaart hij er een-tje voor hem, als hij denkt dat het bij zijn collectie past. Van de zon buiten is hier weinig te merken. De muren betimmerd met hout, dat zit er al zo lang als hij zich kan herinneren. “Ik neem hem.”

Vier gulden. In zijn sierlijke hanepoten. De rekening van Assuerus is al een jaar oud. Een aantal gulden armer, die beste man. Het eerste boek van dit jaar kocht hij op 2 januari 1781. De rekening is wat ver-frommeld, maar dat geeft niet. Martinus weet het precies. 44

DéCOR ZWOLLE

5

Hij hield nauwkeurig zijn administratie bij. Martinus Tijl. Ook zijn concurrenten in de binnenstad, op dat moment zo’n tien tot vijftien boekverkopers, hadden veelal vaste klanten. Kopen op rekening was eerder regel dan uitzondering. Aan het einde van een boekjaar dienden de klanten die rekening te betalen. De boekverkopers van de achttiende en negentiende eeuw handel-den veel met andere boekverkopers in Nederland en zelfs daar-buiten.

De klantenkring was alles behalve groot. Daar was het niet de periode voor - slechts een deel van de Zwollenaren kon rond 1800 lezen en schrijven. Hoewel de geletterdheid toenam, was het kopen van een boek nog altijd alleen voorbehouden aan een zekere elite. Het was duur. Een paar gulden? Daar kon een heel gezin van eten.

Boek met een functieDe streep licht geeft de houten vloer een andere dimensie. Doods, dat was het, en in minieme pluizebolletjes veert de stof op. Licht, dat doet alles leven. Dirk stapt naar binnen, zich nietig voelend naast torende boekenkasten van donker hout. De stilte overwel-digt hem. Zelfs de boeken, misschien al wel jaren op dezelfde plek, geven een geur van stof af, van verdwijning, van eindeloze stilte. Een stilleven. Hij wil geen boek dat naar stof ruikt, want dan krijgt hij heimwee. Naar pap en mam? Niet aan denken. Niet aan denken.“Zoek je iets?” Nee, nee. Wegrennen, de deur zoekt hij. “Ja.” Hij houdt het lijstje omhoog. Ze ziet er streng uit. Wanneer hij naar haar toe sloft, het lijstje met schoolboeken in zijn vuist, maakt de vloer het geluid van een blije verlossing.

De tijd waarin Martinus Tijl zijn boekwinkel opende, rond 1780, was een periode waarin meer ambachten hun eigen onderne-ming op poten zetten. De ‘betere tijden’. Leerlooiers, schoenma-kers, bakkers, sigarenmagazijnen.Maar ook de boekbinderijen – een toelegging dat indertijd niet los gezien kon worden van de boekhandel, verschenen meer en meer in de binnenstad. Daarbij bedienden de boekverkopers een toch enigszins duidelijke klantenkring, vaak verbonden aan een religieuze stroming. Katholieke scholen lieten de schoolkinderen hun boeken kopen bij een katholieke boekverkoper in de stad; de christelijke scholen bij een christelijke boekverkoper, enzo-voorts. Ook tegenwoordig zien we dit nog terug, al is dit vooral traditiegetrouw intact gebleven.

Schuin tegenover het pand van Tijl aan de Melkmarkt, dat toen allang was overgegaan op volgende generaties, lag de boekhan-del van Tjeenk Willink. Een smal pand, met slechts ‘boekhandel’ in statige hoofdletters boven de ingang.

6

DéCOR ZWOLLE

Tjeenk bracht een frisse wind in het Zwolse boekaanbod, onder andere door een wijdverspreid netwerk buiten Zwolle. Zijn deu-ren openden een ruime eeuw na die van Martinus. Hij zag wat veel andere boekverkopers in zijn stad niet zagen: er was een grotere vraag naar nieuwverschenen boeken, meer dan naar ou-dere literatuur. Iets meer omzet behaalde hij nog met school-boeken, en literatuur voor een specifiek beroep of hobby. Het boek met een functie.

Vel tegen velDat boekverkopers van de achttiende en negentiende eeuw zich niet alleen toelegden op het verkopen van boeken, heeft meerdere redenen. Het boek kon niet door ieder gezin gekocht worden, daarom moesten boekverkopers ook uitgever zijn. Dat kon niet anders. Door de ruilhandel, dat in de zestiende eeuw al begon, verkochten boekverkopers hun eigen boeken tegen die van een ander. Zo hadden ze verschillende soorten uitgaven van een boek. Om extra winst te maken, legden veel van hen zich ook toe op de verkoop van nevenproducten, zoals schrijfwaren en ander drukwerk. 44

7

Door zijn wijdverspreide handelsnetwerk kon hij Zwolse boekhandelaren van de nieuwste boeken voorzien

Foto’s pagina links en rechts:De voormalige winkelpanden van Martinus Tijl, Jan Waanders en Tjeenk Willink.Bron: Gemeentearchief Zwolle

DéCOR ZWOLLE

DéCOR ZWOLLE

8

Vooral Martinus Tijl was erg veelzijdig. Behalve het verkopen van boeken en schrijfartikelen, gaf hij zelf boeken uit. Ook bezigde hij zich met ander drukwerk, het zogenaamde smoutwerk (naast de druk van de Zwolsche Courant drukte hij ook visitekaartjes, loterij-briefjes en kraamkaartjes). Daarnaast repareerde hij boeken, ver-bond hij ze, hield hij veilingen en onderhield hij een winkelbiblio-theek. Een klant van de winkel van Tijl kon voor enkele stuivers een boek of tijdschrift lezen of lenen. Het is niet bekend of deze ook meegenomen mochten worden, of dat ze het in de winkel zelf lazen. Eén van Tijl’s klanten was de toenmalig burgemeester, de heer Van Sonsbeeck.

Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werden boek-binderij, boekverkoop, uitgeven en drukwerk als afzonderlijke beroepen gezien.

De één in nood, de ander meer broodVoeten schuifelen. Papier ritselt, omdat er gebladerd wordt in boe-ken, potentiele verzamelstukken. Mensen fluisteren. In een kerk schreeuw je niet, al is het allang geen kerk meer. Het is een beleve-nis, precies zoals Wim Waanders het voor ogen had. Behalve boeken is er nog veel meer te koop. Keukengerei, muziek, telefoonhoesjes. De geur van pas gebakken taartjes dringt mijn neusgaten binnen. Ondanks de vele klanten is het geluid vredig, alsof het gedempt wordt, misschien door de moderne aanpassingen, en misschien door de kerkelijke funderingen, zoals de oude bogen aan het pla-fond en de in stand gebleven orgel, met gouden ornamenten. Ik blijf er slechts seconden naar kijken, voor ik me laat verdwalen tussen de kaften en snuisterijen.

De boekwinkel van vandaag is niet in één woord te vatten. Im-mense kasten met literatuur uit alle windstreken. De moderne le-zer is niet snel tevreden. Het wroet en wriemelt tussen een groot aanbod aan boeken. Dat moet ook wel. Mede door de komst van internet en een groot aantal aanbieders, gaat het nu vooral om belevenis. Wim Waanders, de eigenaar van de prachtige boekhandel en ge-lijknamige uitgeverij, gaf eerder toe dat hij maar slecht stil kan zit-ten. De verhuizing van zijn boekhandel naar deze prachtige kerk noemt hij ‘de laatste snik van een oude man’. Hij wilde al langer vernieuwen, want ook hij beseft dat het niet alleen meer gaat om het assortiment, maar om het totaalplaatje.

Ook de wortels van Wim’s familiebedrijf liggen in een verder verle-den. Zijn voorvader, Jan Marten Willem Waanders, kocht op advies van zijn oom een boekenzaakje over in de Roggenstraat. De eige-naar tot dan toe was J.W. Robijns junior, die net als zijn opvolger vooral roomskatholieke literatuur verkocht. 44De man had niet een al te beste naam in de stad. Hij was al eens in

DéCOR ZWOLLE

9

opspraak geweest wegens onterechte beschuldi-gingen op het moment dat de boekverkoper in fi-nanciële problemen raakte en zijn winkeltje moest verkopen. In de Zwolsche Courant, gedrukt door Tijl, werd iedereen die nog iets te vorderen had bij Robijns, opgeroepen om zich te melden. Nadat Waanders zijn boekwinkel had overgekocht, ver-dween van Robijns elk spoor.

Het gaat hem voor de wind. Weer een boel winst. Hij wijst naar de hoek als een juffrouw wat oude boeken komt brengen. Tweedehands verkoop, dat doet hij ook.

Jan heeft een nieuw winkelpand op het oog. Veel groter dan deze, met grote etalageramen en genoeg ruimte voor zijn steeds grotere assortiment. Hij werd verliefd op de puien, ook al was het bewolkt en lag het pand er wat sobertjes bij. Het is vooral de lig-ging. Aan de Grote Markt. Het levert vast nóg meer klanten op. Hij schrikt op uit zijn overpeinzingen, als iemand met een knal een doos in de hoek laat vallen.

Het zaakje van Jan Waanders werd meer dan eens bezocht door een Zwolse pastoor en aartspriester, want, zo schreef Jan’s zoon later: ‘Aartspriester Van Kessel was ervan doorgedrongen dat een katho-lieke boekhandel alleen kan bestaan, wanneer de geestelijkheid die steunt.’ Deze heer Van Kessel kocht voor twaalf stuivers twee pijpen rood lak en een boek best-hollands schrijfpapier. Door de jaren heen is de zaak van Waanders zich steeds meer gaan richten op ver-schillende genres, in plaats van enkel religieuze literatuur.

Het toen zo bloeiende bedrijfje van Martinus Port

ret v

an Ja

n W

aand

ers,

eige

naar

van

een

roo

msk

atho

liek

boek

win

keltj

e in

de R

ogge

nstr

aat.

Bron

: Han

Bro

uwer

s, Le

zen

en sc

hrijv

en in

de

prov

incie

(fo

to: G

emee

ntea

rchi

ef Z

wol

le)

DéCOR ZWOLLE

10

Tijl ging nog een aantal keer over van vader op zoon, maar moest uiteindelijk zijn deuren sluiten. Boeken leverden hem het meeste op. Zijn nevenactiviteiten waren slechts tien procent van zijn totale omzet. Daarbij had Martinus meer dan bijvoorbeeld Jan te maken met ‘passanten’, wellicht doordat hij veel wisselende genres aanbood. Jan daarente-gen specialiseerde zich vooral in roomskatholieke lectuur, wat klanten bij hem deed terugkeren. Ze wisten wat ze kon-den verwachten. Tjeenk Willink werd een gevestigde naam. Door zijn han-delsnetwerk kon hij Zwolse boekverkopers van de nieuw-ste en beste boeken voorzien. Logisch dus, dat veel van hen zaken deden met Tjeenk. Hij werd een van de belangrijkste handelaren van de stad.

Op elke hoekDe negentieneeuwse Zwollenaar die op zoek was naar een boek, had dan ook heel wat keuze. Naast Waanders, Wil-link en Tijl waren er tal van andere boekverkopers actief. Een voorbeeld hiervan was Frederik Walterbos in de Diezer-straat, die naast boeken en een groot aanbod aan schrijf-waren ook kunst verkocht. Of Dirk van Stegeren, in de Sas-senstraat, die ook veel buiten Zwolle handelde en zo zijn eigen assortiment uitbreidde. Want, zoals al duidelijk werd; boekverkopers moesten onderling handelen om voldoende te kunnen aanbieden. Zelf moesten ze dus ook uitgaven produceren. Dirk deed dat ook. Hij gaf onder andere het bekende Zwolsche Schrijf-Almanak uit.

De kinderen renden voor haar uit. Heerlijk, om ze zo blij te zien. Iedereen wil nog de laatste inkopen doen, vermoed ze. Overal is het druk. “Hier blijven, Arend!” Ze wachten netjes voor de deur. De schatjes. “Ga maar.”Binnen is het kleurrijk. Omdat Sinterklaas weer begint. Overal staan uitgestalde verfdoosjes, mooie kerkboeken en gezels-schapsspellen. “WAUW”, roept Arend. Ze tikt op zijn vinger. “Niet aankomen.” Sinds de eigenaresse haar man verloren heeft, ziet ze er moe uit. Naast haar staan twee van haar zoontjes, allebei met goudblond haar, schitterend onder het felle licht boven de toonbank.

In de Korte Kamperstraat zat de boekhandel van Herman-nus Meijer en zijn vrouw Elisabeth Susanna. Ze hadden vijf kinderen toen Hermannus plotseling overleed in hun woonhuis, nabij hun eigen boekhandel. Ze zette hun on-derneming voort onder de naam ‘Wed. H. Meyer’, en bleef boekhandelares tot ze zelf overleed. Ook zij handelde met Tjeenk om haar assortiment aan te vullen.

Met een klap slaat hij de almanak dicht. “Kom eens hier jon-gen.” Hij geeft wat klopjes op zijn knie. In de hoek staat zijn

zoon, met hoge sokken en een wit overhemdje. Hij komt wat dichterbij en gaat bij vader op schoot zitten, wangetjes roze. “Kijk.” Vader pakt een mapje. “Als je groot bent, mag jij deze winkel hebben.” Het jongetje schiet overeind. “Hebben?” Va-der grijnst. “Ja. Hebben.” Hij badert door het mapje, waar hij jaren geleden, in sierlijk schrift, zijn naam op krabbelde. Tjeenk Willink. Een familienaam. De jongen laat zijn stompige vingertjes over het papier glijden. Ja, denkt vader. Ja. Heb-ben.

VandaagTjeenk Willink’s bedrijf ging over op zijn zoon, die in het begin van de twintigste eeuw besloot de biezen te pakken en zich in Haarlem te vestigen. Daar werd het een uitgever. Ook veel andere boekhandels uit die tijd bestaan niet meer.

Terugdenkend aan de rekening van Assuerus Ovink, lijkt de boekenhandel erg veranderd. Maar is dat zo? In prachtige uitgaven worden boeken door familiebedrijven geprodu-ceerd en verspreid. Handel wordt gedreven. Boekhandels staan vol met nieuwverschenen literatuur, maar ook nog altijd veel oudere werken en encyclopedieën, reisgidsen en fotoboeken…

De charme van het papieren boek. Glanzend papier, of juist ruw en gerafeld. En wie weet, over een aantal jaren, kunnen we het papieren boek zelfs nostalgisch noemen.

g Marloes Geerdink

DéCOR ZWOLLE

11

‘ Een paar gulden armer, die beste man.

12

DéCOR ZWOLLEDéCOR ZWOLLE

HET RATTENGIF VAN REVIUS

13

DéCOR ZWOLLEDéCOR ZWOLLE

Het gordijn is niet helemaal gesloten. Maria zal het nooit toegeven, maar ze is bang in het donker. Het licht van de maan en sterren is meestal voldoende om haar de rust te geven die ze nodig heeft om in slaap te komen. Gisteren nog heeft ze maar een kwartier hoeven kijken naar de ijsbloemen op het dichte raam, voordat ze in slaap viel. Het kleine broertje en zusje die in hetzelfde kleine kamertje liggen, sla-pen diep, maar Maria ligt wakker. Buiten is het bewolkt en de ruimte tussen de gordijnen is deze nacht beangstigend donker. Maria staart naar de kier. Ze durft bijna niet te knipperen. Is het haar verbeelding? Of ziet ze licht. Het beweegt, het sterkt aan en het zwakt weer af. Schaduwen dansen op de muren.

“Brand!” Ondanks de paniek in de stem herkent Maria buurman Wet-terman. Ze snelt naar beneden, haar slaapjurk optillend om er niet over te struikelen. Pa en ma zijn haar al voor. Pa neemt niet eens de moeite om zijn schoenen aan te trekken. Wel slaat hij nog snel een sjaal om zijn nek. De buitendeur klapt tegen de muur aan.Verstikkende zwarte rook, alleen zichtbaar bij het licht van de vlam-men, zoekt een weg naar buiten door de luiken en kieren van het huis van Wetterman. De eigenaar van het huis is nergens te bekennen. In de huiskamer een sinister schouwspel. Vlammen likken de onderkant van een lijkenkist. De buurman duikt naar binnen, de stof van een sjaal tegen zijn mond gedrukt. De buurman van drie huizen verder volgt hem. Hun blikken schieten heen en weer, op zoek naar Wetterman en zijn dochters. Maar die zijn niet in het huis. “De kist!”, schreeuwt de vader van Maria. Samen slepen de buren de kist naar de buitendeur. Net op tijd, de kist heeft nog geen vlam gevat. De vrouw in de kist is ongeschonden door de hitte, die ze niet meer kan voelen.

Albert Wetterman weet het met zekerheid. Zijn leven is voorbij. De ge-dachte is op een vreemde manier kalmerend, maar af en toe borrelt de paniek omhoog. “Ik heb de brand niet gesticht!”, schreeuwt hij als een dolleman. Hij wordt gehoord, maar niemand luistert. Hij wordt aan beide armen, zachtaardig, maar vastberaden, meegetrokken. Door de Korte Ademhalingsteeg. Linksaf naar zijn einde.

Drie weken eerder. Heino. Janna wiegt haar pasgeboren kind in haar armen en zingt een zelf verzonnen slaapliedje. Er zit geen kracht in haar stem, de schaduw onder haar ogen weerspiegelt uitputting van de bevalling. “Johannes, Johannes, kleine jongen”, zingt ze. “We gaan terug naar huis.” 44

“Ik wil haar niet in huis hebben.” Gerritdina lijkt ondanks haar ziekelijke uitstraling even haar oude geestdrift teruggevonden te hebben. Albert kijkt gepijnigd naar zijn vrouw. Minder vrouw dan eerst. De tubercu-lose heeft haar tol geëist. “Maar waarom dan toch?”, probeert hij nog. Maar hij weet dat het geen zin heeft. Ook weet hij dat de macht van de beslissing bij hem ligt. Hij wacht het antwoord van zijn vrouw niet af. “Ze neemt weer intrek in de kleine kamer. Ze zal voor je zorgen, als haar kleine zoon slaapt. Dat is wat er gaat gebeuren.” De olielamp weerspiegelt in het plotse vocht van Gerritdina’s ogen. Ze zegt niets meer, ze kan niet meer. Ze weet wat hij gedaan heeft en het vreet aan haar als geestelijke tuberculose.

Het theelepeltje van haar moeder moet nodig gepoetst worden, ziet Gerritdina. Het kan haar niet schelen. Als de medicatie het hoesten maar vermindert. Ze neemt de zoete poeder in haar mond, waar het onder haar tong smelt. Ze slikt. Gerritdina sluit haar ogen en draait het vochtige doekje op haar voorhoofd om. De koelte verspreidt zich via haar voorhoofd door het lichaam, maar verdwijnt na minder dan een minuut helemaal. Een hoestbui doet haar rechtop zitten. De hitte vult haar lichaam. Het zware dekbed landt met een doffe plof op de grond. Dit gaat niet goed. Een scheurende pijn in haar middenrif. Gerritdina slaat dubbel van de kramp. Er komt niet meer dan een kreun, maar dan vullen haar gepijnigde longen zich met zuurstof. De dunne muren kunnen de uitingen van pijn niet langer tegenhouden. Zelfs de buren kijken op van het avondeten. Albert is niet in de kamer als zijn vrouw haar laatste zucht slaakt. Na elf jaar huwelijk ligt Gerritdina alleen op haar sterfbed.

“En de hulp in de huishouding, Janna, die van de diaconie, ze kwam terug met een zoon”, zegt de lange man in de stoffige jas. Het oude dametje, ze kan haar rug niet meer rechten, knikt. “Burgemeester, u begrijpt natuurlijk dat Wetterman dit kind verwekt heeft. Dat weet iedereen.” Gilles Schouten, burgemeester van Wijhe onderdrukt een zucht. Hij heeft de roddels natuurlijk gehoord. Een dorpje als Herxen is nu eenmaal niet zo groot. Wie anders kon de vader zijn? “En het ge-kreun. Oh het gekreun en gegil van Gerritdina. De arme vrouw”, kakelt het vrouwtje, haar ogen wijd opengesperd. “Maar de vrouw had tuber-culose”, weerlegt Schouten. “Het was een lawaai als ik nooit eerder heb gehoord”, vervolgt de vrouw alsof de burgemeester niet gespro-ken had. “Ik durf het bijna niet te zeggen, maar zou er sprake zijn van”, haar stem wordt zacht en samenzweerderig, “moord?” De mond van Schouten vormt het woord met haar mee, maar zijn stem klinkt niet. Onzinnige roddels denkt hij. Hoewel. Je kan nooit te voorzichtig zijn. “Ik dank u voor uw tijd.” Hij knikt naar het oudere echtpaar. Dokter Tjaden uit Wijhe, een vriend van de familie. Mol uit Olst wil hem wel assisteren, denkt Schouten. De laatste lijkenschouw is lang geleden.

“Schande”, zegt Wetterman. Hij schudt zijn hoofd verwoed. “Mijn vrouw, aan allerlei proeven overgeven. Nooit.” Burgemeester Schou-ten buigt zijn hoofd en bereidt zich voor op de discussie die gaat vol-gen.

Albert houdt zijn beide dochters bij de schouder. Achter de bosjes zien zij niets dan de reflectie van het vuur in hun vaders ogen. Wetterman ziet de buurman naar binnen snellen, zijn sjaal voor zijn mond. Gevolgd door de gebogen gestalte van wat de overbuurman moet zijn. Het vuur in zijn ogen is slechts een reflectie. Zowel het huis als de bekentenis knispert na. “Ik heb het gedaan. Mijn eigen vrouw.” Het rattengif was bij apotheker Revius in de Diezer-straat aangeschaft. De poedersuiker stond het linker keukenkastje. “We brengen de kinderen naar de familie.” De stem van Gilles Schou-ten is sober, innerlijke strijd verhullend. “Komt u mee.” de substituut officier van justitie van de Deventer rechtbank spreekt zacht, maar zijn stem is dwingend. Maar Albert is nog niet klaar. “Janna,” een snik in zijn stem. “Het kind is van mij. Van mij.”

Gerritdina ligt op de tafel in het Pestengasthuis te Zwolle. Dokter Isaac Deen schudt zijn hoofd. Niet omdat hij er niet uitkomt. Vanaf het be-gin is het hem duidelijk dat Gerritdina Lankhorst niet aan natuurlijke oorzaken overleden is. De vraag is hoe lang het nog had geduurd, met de tuberculose. Het uitgemergelde lichaam vertelt echter een verhaal van een versnelde ondergang. Rattenkruid. Wetterman had niet gelo-gen. De zinloosheid van de moord steekt Isaac Deen. Aan de dood is hij gewend, maar de gedachte aan de voorbedachte rade waarmee de vrouw Lankhorst om het leven is gebracht blijft malen in zijn hoofd. Zorgvuldig tekent hij het rapport op.

De stadstimmerman heeft goed werk geleverd. Dat het schavot met vakmanschap is gebouwd, ontgaat zelfs Albert Wetterman niet. Zijn oog wordt getrokken door de ijzeren stang die tussen twee houten palen. Het werktuig van zijn einde. Daarna komt de hoofdwacht, achter het schavot in focus. De ‘koppen’ kijken op hem neer. Thomas berendsz lijkt al in 1614, toen hij de hoofdwacht ontwierp, vernedering voor ogen te hebben gehad. De drie luikjes boven de koppen gaan open. De ma-gistraten kijken toe hoe Wetterman de trap op gestuwd wordt. Pas als het gerucht stopt, realiseert Albert zich dat de hele Grote Markt volge-stroomd is. Doodstil. Hij knijpt zijn ogen samen. Natuurlijk, zaterdag-middag. Marktdag. Midden in de zomer. Zijn dood een spektakel. Wie wil dit nu missen? Zelfs kinderen kijken hem brutaal aan, maar ook zij produceren geen geluid. Het touw om zijn hals schuurt en kriebelt. “De brand”, prevelt hij. “De brand.” Zijn raspende stem rijkt ondanks de stilte niet ver. “Ik heb niets met de brand te maken.” Het luikje onder zijn voeten verdwijnt. De zwaartekracht doet zijn werk.

14

DéCOR ZWOLLE

Albert Wetterman was de laatste ter dood veroordeelde in de ge-meente Overijssel. De gemeente had een Franse Guillotine op zicht, maar de smeerboel ten gevolge van onthoofding was niet het doel dat de gemeente voor ogen had. Het beproefde schavot had de tand des tijds doorstaan en zou zijn werk een laatste keer tot uitvoering bren-gen. Het Franse valmes is nooit gebruikt.

g Willem van Tuijl

Op heden den zevenden july achttienhonderd zeven en dertig uit zijne gevangenis gebragt was naar een schavot ten dien einde op de Groote Markt te Zwol opgerigt en is aldaar door den Scherprechter met eene strop om den hals aan de galg opgehangen zoo dat er de dood op volgde. Welke executie des middags ten twaalf Uren is verrigt en onder een toevloed van aanschouwers in de beste orde is verlopen. - Griffier Van de Graaff

15

DéCOR ZWOLLE

16

Poortje van Cele

Hand in hand lopen ze langs de rode poort; een ouder stel met wandelschoenen en een dagrugzak. Hij kijkt op het kaartje in zijn hand, lichtelijk verward. Zo te zien is het een wandelroute. Toeristen? De straten in dit deel van de Zwolse binnenstad zijn ver-laten. Hier zijn geen winkelketen, of straatmuzikanten. Langs de zandstenen muur sluipt een kat geruisloos ach-ter het koppel aan.

De tralies voor het venstertje naast de zware, rode poort roepen een onverklaarbare melancholie in me op. Terwijl het stel de poort passeert, misschien zonder te beseffen dat ze door de straten van het beroemde onderwijsver-leden van Zwolle wandelen, laat ik mijn vingers langs de oude bakstenen glijden. Paradoxaal genoeg oogt het stukje muur zowel vervallen als goed onderhouden. De bakstenen rondom het venster en de poort zijn wat in-gezakt, maar er is nauwelijks onkruid of viezigheid te ontdekken.

Op het kleine binnenplaatsje, achter de rode poort, schijnt de zon op een paar wilde struiken. Intiem, zo af-gescheiden van de straat. Joan Cele wandelde hier, al is het dan eeuwen geleden. Hij deed op dit binnenplaatsje de deur van het slot, zat er te piekeren met de zon op zijn kruin. De stilte van deze plek voert je terug naar een heel andere eeuw. Het borrelt, zwijgt. Het leeft. In de veertiende eeuw nam Zwolle een belangrijke po-sitie in wat betreft het onderwijs, vooral met dank aan Cele. Na zijn eigen studiejaren werd Cele door het Zwolse bestuur aangesteld als rector van de Latijnse school. Om-dat het onderwijs daarvoor altijd onder het bewind van de geestelijken viel, was dit een bijzondere aanstelling. Het stadsbestuur wilde op dat moment al jaren meer in-vloed in het onderwijs.

Dankzij de nieuwe positie van Cele verwierf de Latijnse school in Zwolle al snel bekendheid buiten de stad. Hij vernieuwde het onderwijssysteem drastisch. Zo zette hij de basis voor het moderne gymnasium, en deelde hij het onderwijs in naar niveaus. 44

DéCOR ZWOLLE

17

DéCOR ZWOLLE

Naast het binnenplaatsje, direct grenzend aan de zand-stenen muur met de poort, staat het vroegere huis van Cele. De invloed van de Moderne Devotie, de stroming die Cele aanhing, hangt in de lucht. Hier gebeurde het. Binnen is er niets van terug te zien. Het voormalige woonhuis is nu een lompe ruimte met bakstenen muren, tegenwoordig een plek voor Beeldende Kunst. De na-weeën van de Moderne Devotie zijn sowieso merkbaar in deze wijk. Het Fraterhuis, dat te zien is vanaf het bin-nenplaatsje, behoorde ook tot Moderne Devoten, ofwel de Broeders van het Gemene Leven. Het historische pand werd gebruikt om de vele studenten van Cele te herber-gen.

De studenten kwamen uit alle windstreken. Zijn onder-wijs was mateloos populair. Wie op zijn school les had gehad, kwam vrijwel altijd op een interessante positie terecht. Er was eens een student die moordplannen be-raamde op Cele omdat hij niet de positie kreeg waar hij op had gehoopt. Cele was echter zo vriendelijk, dat de jongen uiteindelijk, met tranen in zijn ogen, afzag van zijn snode plannen.

De Latijnse school waar Cele zo’n invloedrijke rol in speel-de, bestaat helaas niet meer. Het werd in 1445 afgebro-ken omdat het de massale toestroom van studenten niet meer aankon. Cele leefde op dat moment zelf niet meer. Hij overleed in 1417.

Rondom het binnenplaatsje hebben nog jarenlang ver-schillende vrouwen gewoond, voornamelijk zusters. Hier bestaat nog een erg oude foto van, waarop een oudere vrouw in de opening van de poort staat afgebeeld. De poort en het muurtje is na al die eeuwen nog niets veran-derd. Hoewel het hele ‘Devotenkwartier’ de historie doet opleven, is het Cele-poortje een van de weinig tastbaar overgebleven monumenten. Wanneer ik het binnenplaatsje verlaat door de Poort van Cele, sluipt de kat weer voorbij. Slechts eventjes rent hij me achterna, tot hij in de schaduwen opgaat. Verdwe-nen, in de geheimen van de stad.

g Marloes Geerdink

DéCOR ZWOLLE

18

DéCOR ZWOLLE

19

20

DéCOR ZWOLLE

Dieserpoortenbolwerk

“Wie niet weg is, is gezien.” Hij rent zo hard dat het hem duizelt. De straatstenen veranderen in een waas. Even kijkt hij op om zijn doel scherp te stellen. Bijna struikelt hij over zijn eigen voeten. De norse man, aan zijn kleren te zien een koopman, kan nog maar net ontweken worden. Links, rechts en weer op de route. Ja. Het Dieserpoortenbol-werk. Daar zal ze hem niet zoeken. Over de brug, rechts het hoekje om. Cornelis komt tot stilstand. Hij strekt zijn nek tot het uiterste. Ach-ter hem geen Machteld. Maar hij hoort haar wel, haar stem tegelijk zangerig en zeurderig, afbuigend bij het einde van elk woord. “Corne-lis! Ik weet waar je zit.” Speelse paniek stuwt hem tussen de lange be-nen van de stadswacht door het hoekje om. “Hé! Wat moet dat daar?” De stadswacht grijpt net mis. De ernst is geveinsd, zijn mondhoeken vertonen een minuscule opwaartse kromming in de hoeken. Hij blijft staan terwijl Cornelis naast het kanon verdwijnt, de nis in. Hij kruipt onder de loop. Hier zal ze hem niet zoeken. Hier durft ze vast niet te komen.

Machteld knijpt haar ogen samen. Elke beweging trekt haar blik. Zo stil mogelijk spiekt ze om de hoek van het bolwerk, zich met haar rechter-arm vasthoudend aan de hoek van de muur. De stadswacht knipoogt. Ze is in de buurt. De stadswacht gedraagt zich vreemd. Hij beweegt, bijna onopvallend zijn hand. Heen en weer. Steeds weer achter hem. Even fronst Machteld, maar dan sluipt ze verder, langs de wacht. In de globale richting van het gebaar. Een kanon met een kuif, een vreemd gezicht. De kuif beweegt. “Hebbes!”

Geen kooplieden, geen stadswacht. Martine schiet als een haas tus-sen de sandalen, hakken, gympen en laarzen door. Haar zongebruinde gezichtje glinsterend van het zweet van de inspanning. Thomas zit achter haar aan. “Blijven jullie een beetje in de buurt?”, roept haar moeder achter ze aan. Haar broertje is groot voor zijn leeftijd en hij zit op voetbal. Zij is snel en wendbaar. Hij is sneller. Een meter, een halve meter, twintig centimeter. De arm van Thomas overbrugt de af-stand. “Tikkie!” Martine schatert bij de gedachte aan de denkbeeldige rookwolkjes die van haar ‘remmende’ schoenen komen. “Miep, miep”, zegt ze, roadrunner nabootsend, balancerend op de stoeprand. Een auto maakt een luie bocht om het bolwerk heen. Ze draait zich om, met de bedoeling om Thomas terug te tikken. Ze mist net, en hij schiet de weg over, langs de lege nis met het eenzame geplette blikje fris. De trap van de stadsmuur op, maar daar is een hek. In het nauw gedreven kijkt hij over de rand. Te hoog. Martine stapt met haar armen gespreid de trap op. 44

21

DéCOR ZWOLLE

De muren om de trap zijn verweerd. Het bolwerk staat er nog, maar heeft de uitstraling van een ruïne. Het contrast tussen de oude muur en de moderne lantaarnpaal, de moderne vuilnisbak en het lege blikje fris plaatst tijd in een relatieve context. Het bolwerk kijkt niet meer uit over het importwaar in de ruimen van de kleine koopvaardij, wel markeert het stuk resterende muur het einde van het centrum. Het bolwerk maakt niet langer deel uit van het vijfhoekige verdedigings-werk, een ravelijn. Slechts aan de buitenkant grenst nog aan water, waar het bolwerk vroeger op een eiland stond. Ontbrekende stukken hebben de kroonvorm van de vestingmuur gebroken.

In 1606 werd de basis gelegd voor het verdedigingswerk voor de Die-serpoort. De vijand die naderde via de Nieuwe Wetering, nu het Al-melose Kanaal, werd hier geweerd. Kooplieden werden na controle toegelaten tot de binnenstad.

g Willem van Tuijl

22

DéCOR ZWOLLE

DéCOR ZWOLLE

23

DéCOR ZWOLLE

24

DéCOR ZWOLLE

25

DéCOR ZWOLLE

Foto: Gerard Rouw

26

DéCOR ZWOLLE

Gezicht van ZwolleDe oude ambachtsschool: van ruïne tot culturele broedplaats

Foto: A. Meulenbelt De oude ambachtsschool ca. 1950

27

DéCOR ZWOLLE

Gezicht van Zwolle Mimosastraat 1. Een herkenningspunt langs het spoor. De oude ambachtsschool is een rijksmonument en een van de vele gezichten van Zwolle. Dat is echter niet altijd het geval geweest.

DéCOR ZWOLLE

28

Zonlicht weerkaatst via een horloge. Recht in het oog van Bert. De actie is gericht. Een papieren vliegtuigje mist op een centimeter na het open raam. Een mild briesje doet de opdrachten op de bureaus af en toe opwaaien. De laatste les van de dag duurt het langst. Vooral als het mooi weer is. Af en toe dendert een trein voorbij. Zelfs dat is interessanter dan de les. De docent staat op, het stukje as van zijn brandende sigaret ach-terlatend in de asbak. “De eerste de beste die weer het raam uitkijkt, of vliegtuigjes gooit, mag zich melden bij de directeur.” Als geroepen staat Jeffrey op. Hij steekt zijn hoofd door het raam naar buiten. Het glas geeft even weerstand, maar breekt dan in gevaarlijk scherpe stukken uiteen. Het komt Jeffrey duur te staan. Hij moet de ruit vergoeden. Als dat niet lukt, mag hij niet deelne-men aan het examen.

De geur van broodDe oude ambachtsschool, DOAS in de volksmond, is al oud als Jeffrey zijn hoofd door het raam steekt. Op zijn eerste schooldag, vier jaar eer-der, krijgt iedereen vulkoek met een vlaggetje voorgeschoteld. Het is 1975 en het is feest. De school heeft aan de Blaloweg grond gekocht voor een nieuw gebouw. Uiteindelijk duurt het nog tien jaar voordat de school haar deuren sluit. Het gebouw kijkt nog steeds uit over het spoor. Jarenlang met de zwarte blik van 1229 ingegooide ruiten. Nu reflecterend met nieuw glas in de oorspronkelijke kozijnen. Een rijks-monument en een culturele broedplaats. DOAS leeft.

De schilderijen aan de muur reiken tot aan het hoge plafond. Dichter bij de deur ruikt het minder naar verf. Buiten het atelier, in de gang naar links, wordt er gewerkt aan oude meubels. Objecten met een ver-haal dat verloren is gegaan in de kringloop of op de straathoek waar ze ooit zijn neergezet. Vroeger stonk het hier. De walmen van tech-niek. Metaalverspaning, slijpsel en de penetrante lucht van het lassen. Met een beetje geluk de geur van brood, als er lesgegeven werd in de bakkerij, waar Jeffrey zich regelmatig bevond tijdens de studierichting Consumptieve Technieken die hij volgde.

Foto

: W.J.

Voe

rman

ca.

193

5Fo

to: W

.J. V

oerm

an c

a. 1

935

Foto

: A. M

eule

nbel

t

DéCOR ZWOLLE

29

Het kraaktIn de herfst van ’97 stinkt het pas echt. Een onmenselijke walm. De krakers ruimen op. De vorige bewoners, junks en zwervers, hebben het pand in chaos achtergelaten. Met tegenzin beweegt de schoonmaakploeg zich van lokaal naar donker lokaal. De oude school doet denken aan een spelonkensysteem, elke kamer ge-vuld met nieuwe, afgrijselijke ontdekkingen. Matrassen gevuld met beschimmelde ontlasting; naalden, glasscherven, vernield meubilair. Gelukkig heeft een van de krakers handschoenen bij zich. Slechts drie maanden leegstand. Van de tijdens de eerste kraak gepleegde wederopbouw is niets meer te merken. Nu het pand opnieuw gekraakt is, kunnen de herstelwerkzaamheden begin-nen. Het eerste doel: huisvrede stichten. Benodigdheden worden naar binnen gedragen. Stoelen, banken, tafels.

Gekletter, geknetter en gehamer. Het hele gebouw vulde zich vroeger met de geluiden van ambacht. Nu resoneren de gan-gen met het lichte gegons van pratende mensen. Het galmt een beetje, zoals dat alleen gebeurt in oude schoolgebouwen. De re-gen stroomt langs de ramen, maar is onhoorbaar. De deuren zijn geopend voor bezoek. De meeste bezoekers komen om te kijken naar kunst in allerlei vormen. Anderen kijken geconcentreerd naar het plafond in de hal. De ventilatiebuizen verschuilen zich niet. De industriële uitstraling weerspiegelt iets van de kunst die hier gemaakt wordt. De benedenverdieping en een deel van de boven-verdieping zijn onderverdeeld in ateliers. Ateliers vol met schil-derijen, of driedimensionale kunstvoorwerpen. In het geval van Wybo Terpstra vol met Europese houtsoorten voor de unieke, am-bachtelijke meubels die hij maakt. In het geval van Susan Duenk is de ruimte gevuld met velerlei verschillende stoffen die uitnodigen tot aanraken, stoelen met de roestige veren ontbloot en gereed-schappen die van tijd tot tijd ratelende geluiden voortbrengen. DOAS is een culturele broedplaats met verschillende disciplines. De diversiteit wordt gewaarborgd door de organisatie. Een atelier kan pas gehuurd worden nadat je, aan de hand van een mail, uit-genodigd wordt voor een gesprek.

Een functie in de wijkHet macaber ogende gebouw is gekraakt en voor zover moge-lijk in oude staat hersteld. Alles behalve een gemakkelijke taak, gezien het gebouw jarenlang gebruikt is voor allerlei zaken die het daglicht niet konden verdragen. De kraak en de sociaal cultu-rele invulling van het gebouw zijn een klein succesverhaal in de wording, maar de eigenaar, Schots, dreigt met uitzetting. Schots vindt gehoor. Zonder al te veel tegen te spartelen vertrekken de bezetters. Het pand staat opnieuw leeg en dat is te merken. Rui-ten worden weer ingegooid en alle menselijkheid vervliegt lang-zaam via de gapende gaten. 44

Foto: W.J. Voerman ca. 1935

Niet alleen moeten de krakers een tijdelijk onderkomen zien te re-gelen, veelal bij vrienden of familie in huis, maar het gebouw gaat langzaam ten onder aan het wangebruik. Projectontwikkelaar Schots heeft in overleg met de gemeente een plan opgesteld, dat volgens John Berends, wethouder monumentenzorg, spijkerharde afspraken bevat, maar ondertussen gebeurt er niets.

Zwarte rook kolkt uit de ramen naar buiten. De brand wordt snel ge-blust, maar de bewoners van Assendorp/De Pierik maken zich zorgen. ’s Nachts weerklinken schoten door de wijk. De oude ambachtsschool is een trekpleister voor het verkeerde volk. Zwervers en junks nemen hun intrek in het gebouw en zorgen voor overlast. ‘Het kan zo niet lan-ger,’ is de gezamenlijke conclusie van de buurtbewoners. De controle-rende functie van het beheerscollectief, het organiserende wezen van de krakers, wordt gemist.

Maar Schots onderneemt geen actie, de toestand in de school ver-slechtert per dag en elke zondagavond overleggen de oud-bezetters over de toekomst van de oude ambachtsschool. Steun van de buurt-bewoners is overweldigend, een stapel brieven en handtekeningen vindt zijn weg naar de lokale politiek. Een advocaat wordt aan de hand genomen. Een plan wordt beraamd.

KattenkwaadEen flinke slok. Wie durft de grootste te nemen? Licht beneveld lopen ze terug naar de les. Strorum in de hand. Zou de docent het doorheb-ben? De opdracht was om de strorum uit het magazijn mee te nemen, om in de bakkerij te gebruiken in een nieuw recept. Het magazijn was de perfecte plek om even stiekem wat van de voorraad op te drinken. Hadden ze het snel genoeg gedaan, zodat Bakker - ja, de docent van de bakkerij heet Bakker - het oponthoud niet zou merken?

Handvaardigheid is een gevaarlijk vak. De brugklasser, wie zijn naam weet mag het zeggen, probeert onder de arm van een ouderejaars door te duiken. Mislukt. De grote jongen, voor zijn leeftijd al gespierd door het sjouwen van pakken meel van wel vijftig kilo, pakt hem beet bij zijn schouders. Een andere, iets kleinere jongen had de bezemsteel al gepakt. Goed mikken… Raak. De bezemsteel glipt bij de uk zijn mouw naar binnen, langs zijn rug. Bij zijn rechteroksel blijft de stok even steken, maar dan lukt het om hem volledig door te rijgen. “Naar de bankschroef!”, zegt de oudere jongen grinnikend. “Staat die al open?”, zegt de kleine. Een en al grijns met ontblote tanden. “Hebben die kip!” De bankschroef grijpt de stok en laat niet meer los. De brug-klasser kan nergens heen. “Wat moet dat daar?” Een zware hand, een soort tweede bankschroef, klemt zich om de nek van de grote jongen. In verhouding tot de werkplaatshouder is hij maar klein.

De lange pauzes, meer dan een uur, worden tot het uiterste benut. De jongens van de bakkerij, waaronder Jeffrey, verkopen de resterende broodjes op het schoolplein aan klasgenoten, de mooiste verkoopt de bakker in de stad. Zelf eten de bakkersleerlingen ze zich rond met gebak. Waaghalzen lopen langs het spoor, stuivers op zak om op het spoor te leggen. En dan maar wachten totdat er een trein langskomt. Gevaarlijk is het wel, maar het resultaat, een langwerpige ovale stuiver waar je niet meer mee kan betalen, is het helemaal waard.Niet alleen leerlingen halen kattenkwaad uit. De blik in de ogen van de docent scheikunde zegt genoeg. Hij staat op het punt om dat gegeven te demonstreren. Zijn bureau is het decor van een scheikundig schouw-spel. Potjes met poeder, reageerbuisjes met, voor de leerlingen on-bekende, vloeistoffen en een nog lege erlenmeyer. “Goed opletten”, zegt de docent, terwijl hij geconcentreerd wat poeder afweegt op een minuscule weegschaal. De poeder gaat in de erlenmeyer, reageerbuis-jes worden geleegd. Het mengsel begint te borrelen. “Net een heksen-ketel”, zegt Bert. En dan betrekt zijn gezicht. De geur is bijna tastbaar, zo heftig dat iedereen stijl achterover slaat. Dan begint de docent te lachen. “Zo maak je een stinkbom.” Hij knijpt zijn neus dicht terwijl hij met zijn aktetas het lokaal verlaat. Hij kijkt nog even grinnikend om. “Jullie zijn uit!” De leerlingen, Bert niet uitgezonderd, lachen nu ook. Het is een half uur voor het einde van de les.

“Ja en nee”, reageert Susan Duenk, atelierhouder, op de vraag of ze het gebouw mooi vindt. “Pas toen ik een groep studenten rond-leidde door het gebouw realiseerde ik me dat het eigenlijk een heel mooi gebouw is. Maar het heeft ook wat hards. Weinig openheid.” Het gebouw is ontworpen door twee architecten, en dat is te zien. “Het middenstuk heeft veel meer versiering. Dat vind ik mooi. Vooral het contrast tussen de strakke lijnen en de creativiteit.” Jeffrey Horsting vond het gebouw al aftands toen hij er vroeger op school zat. “Een oud gebouw. Het deed een beetje denken aan een gevangenis.”

ColditzEen entree met hoge hekken, een vaste plek om de fiets neer te zetten, hoge muren: de technische school is een imponerend gebouw voor Jeffrey, die van een zeer vrije school komt. Hier hoeft hij zijn schoenen niet uit te doen, hier is niet het volledige vloeroppervlak bedekt met zacht tapijt. Het gebouw doet Jeffrey en zijn klasgenoten denken aan een strafkamp. Het helpt niet mee dat de brugklassers uitsluitend les krijgen in houten barakken. Al snel krijgt de school een naam. ‘Colditz’, naar de serie uit 1970 over het gelijknamige kasteel, waar Geallieer-den een einde proberen te maken aan hun krijgsgevangenschap. Het wordt geroepen met een knipoog. Jeffrey heeft de tijd van zijn leven, maar na vijf jaar komt er een einde aan het uiterst prettige ‘gevangen-schap’. 44

30

DéCOR ZWOLLE

31

DéCOR ZWOLLE

Foto: Joep Lauret - Ravage door leegstand

Kader: Het nieuwe bouwenMooi of lelijk, het maakt niet uit. De oude ambachtsschool is uniek. Het geeft een beeld van de tijdsgeest en de manier van werken met materia-len. Het nieuwe bouwen. Functionalisme. Het architectonische antwoord op de verwachte toename in bevolking, woningbouw, stedenbouw en industrialisatie na de Eerste Wereldoorlog. De schoonheid was ondergeschikt aan de dagelijkse functie van het gebouw. Een ander woord voor deze stijl is de Nieuwe Zakelijkheid, of het Nieuwe Bouwen. Deze stijl is kenmerkend voor de periode 1920-1950.

Baart en KrookDoor het gebruik van beton, glas, staal en baksteen werd het mogelijk voor architecten Baart en Krook om de hoogte in te bouwen. Het gebruik van deze materialen werd in deze tijd pas voor het eerst op grote schaal ingezet. De hoogbouw zat in de groei. Baart en Krook dachten vanuit het materiaal en het gebruik van het gebouw: Vorm volgt uit functie. De functie als ambachtsschool werd weerspiegeld in het uiterlijk van het gebouw. Een industriële uitstraling, met strakke lijnen. Toch verschilden Baart en Krook van aanpak. Dat is terug te zien in het tussenstuk, het contrast tussen strakke lijnen en creativiteit. De gele kleur van het gebouw is ook te danken aan de tijdsgeest. Destijds modern en gedurfd. Nu vooral refererend aan het verleden. Het oude Sophia ziekenhuis in Zwolle is een ander voorbeeld van het Nieuwe Bouwen.

2

Het is ontzettend vroeg, maar adrenaline verjaagt alle gedachten aan slaap. De uitrusting is compleet. Plakband, spandoeken, sloten. Geen licht in het huisje naast het grote pand. De conciërge slaapt nog. Er zit een muur tussen de beste man en de jongens, maar toch sluipen ze uiterst voorzichtig naar het hek. Zo zacht mogelijk openen ze de hangsloten en sluiten deze met kettingen om het hek. De bezetting is voltooid. Nu de spandoeken nog. De sloten zeggen het al, maar het kan altijd nog duidelijker: ‘Bezet’, ‘Geen examens’. De jongens hebben de spandoeken zo hoog mogelijk gehangen.

‘Wie bint er nog’. De de op de ruiten gespoten leus is ondertussen een leugen, maar daar gaat wat aan gedaan worden. De zon is nog niet al haar warmte kwijt, ook al zijn de dagen kort. Joep Lauret en zijn medekrakers maken gebruik van het daglicht. Niets stiekem. De buurt-bewoners mogen best weten dat ze weer terug zijn. Sterker nog, de buurt staat achter hen. Ze zijn blij met de terugkomst van de krakers. Het besluit is gemaakt in Eureka, eveneens een gekraakt schoolpand. Elke zondag kwamen ze bijeen om de plannen te bespreken, vaak tot diep in de nacht.

Een gedeeltelijke wissel van de wacht. Een paar krakers van de oude garde en een flink aantal nieuwe. Joep heeft zich kortgeleden, bij het jaarfestijn aangesloten bij de groepering. Hij was gaan kijken uit nieuwsgierigheid naar de verdere plannen van het collectief en de in-menging van de ruimschoots aanwezige politiek. Eenmaal met de voet over de drempel is hij blijven hangen.

Hij kijkt langs het gebouw. “Hij staat er nog!”, roept een van de jon-gens. Hij wijst naar de zeecontainer, een kleine twintig meter verder-op. “Het paard van Troje.” Als een ganzenvlucht, leider voorop, lopen ze op de container af. De eerste die bij de container is grabbelt in zijn broekzak.

32

DéCOR ZWOLLE

333

DéCOR ZWOLLE

Foto: Joep Lauret - De krakers doen er alles aan om het gebouw toonbaar te maken

Kraken: de regelsHet bestaan van leegstand, terwijl er ook woningnood heerst, is een doorn in het oog van krakers. Het kraken en bezetten van een leegstaand pand is een voor de hand liggende oplossing. Kraken is echter sinds 2010 illegaal. Wie toch kraakt riskeert een celstraf van maximaal een jaar. Op initiatief van het CDA, de VVD en de Christen-Unie werd de anti-kraakwet ingevoerd. Volgens deze partijen heeft het hedendaagse kraken nog maar weinig met woningnood te ma-ken. De gemeentelijke politiek heeft er een andere kijk op, maar handhaafd de anti-kraakwet. In 1996/97, ten tijde van de bezetting van de oude Ambachtsschool werd kraken gedoogd, mits er aan een aantal regels werd voldaan. De mildere positie van de politiek ten opzichte van kraken was een restant van de woningnood in de jaren ’60.Behoud van een historisch pand, dat was het hoofddoel van de kra-kers bij het bezetten van de oude ambachtsschool. Een belangrijke wens van het krakerscollectief was een sociale functie van het ge-bouw in de wijk. De eigenaar van het pand, Schots, toonde echter aan plannen te hebben met het pand. De reden dat het bezet van de eerste kraak opgeheven werd. De plannen van Schots neigden in de richting van de huisvesting van kantoren. Ook werden de mo-gelijkheden voor een machinemuseum op de begane grond beke-ken. Waarom betekenden deze toekomstplannen voor het gebouw een bedreiging voor krakers?Leegstand en huisvrede Als een pand langer dan een jaar leeg stond, mochten krakers hun intrede doen. Mits ze niet betrapt werden of het pand opzettelijk beschadigden. De eerste stap was natuurlijk binnenkomen. Daarna moest er huisvrede gesticht worden. Benodigdheden: tafel, bed en stoel. Zo vestigde je huisvrede, met als resultaat dat niemand het pand mocht betreden zonder jouw toestemming. De politie mocht alleen binnenkomen met een speciale machtiging, die na een jaar leegstand van een pand niet meer geregeld kon worden. Dat bete-kende niet dat verblijf gewaarborgd was. De eigenaar van het pand kon tijdens een civiele procedure toekomstplannen voor een pand aantonen. Deze plannen betekenden dan een einde aan leegstand en daarmee de mogelijkheid tot het hardhandig beëindigen van de kraak. In het geval van De Oude Ambachtsschool koos eigenaar Schots voor een subtielere aanpak. De uitzetting verliep vredig.

DéCOR ZWOLLE

34

De sleutel glijdt gemakkelijk in het slot. De deuren piepen en kraken als ze open gaan. Het licht van de laaghangende zon dringt de container binnen. Joep ziet een gehele huisraad, inclusief alle benodigdheden om huisvrede te stichten. De spullen resteren van de eerste kraak.

De bank staat. De stamtafel, gemaakt van beuken pallets, is in ere her-steld en belangrijker nog, de kachel doet het. Ook de ramen zijn onder handen genomen. In lijn met het telefoontje naar de politie staat er: ‘Hallo! Wie bint er weer’. Een open brief naar de buurtbewoners.

AsbestDe kachel heeft goed zijn werk gedaan. En ook nog eens een van de legendarische feesten van DOAS overleefd. De kelders zijn nog warm, maar ondertussen donker en uitgestorven. “The horror, the horror. Flinke lading bier over de vloer gegaan zo te ruiken”, zegt Sjoerd. De stilte is bijna drukkend en accentueert het piepen in de oren van de ex-feestgangers die nu dienst doen als bezemploeg. “Shit.” Iemand stoot zijn teen op weg naar de lichtknop. Even knippert het licht. Een zee van wit. Ogen als spleetjes. “Dat valt niet mee.” Sjoerd schopt wat glas-scherven in een hoekje. “Wat is die troep naast de kachel eigenlijk?” “Geen idee, dat lag er al.” Pieter haalt zijn schouders op. “Isolatiemate-riaal.” Sjoerd buigt zich voorover en kijkt nog eens goed. “Is dat geen asbest?” “Oeps.”

Na de herkraak komt een zekere rust. Hoewel, ook veel chaos en drukte. Er is zelfs een indoor skatepark in twee, met elkaar verbonden, lokalen. Kleine stribbelingen tussen kunstenaars en skaters, krakers en kunstenaars, buurtbewoners en het collectief - de rook van de kachels en de herrie van de feesten vallen toch tegen en onderlinge spannin-gen - het hoort er allemaal bij. Woningstichting SWZ koopt het gebouw, dat er ondertussen weer gezond uitziet, mede door het glaswerk dat grotendeels gesponsord is door buurtbewoners en oud-leerlingen. De SWZ behoudt de ateliers en verhuurt studio’s op de bovenverdiepin-gen. Tijdens de grote verbouwing verhuizen de kunstenaars tijdelijk naar de Blaloweg en verschuift de macht van het krakerscollectief naar de kunstenaarsvereniging. Ook de kunstenaars splitsen zich, een deel vestigt zich in R10, eveneens een oud schoolgebouw. Dat van de verdubbelde huur, daar zijn de oud-krakers het niet hele-maal mee ens, maar het is niet anders. Het gebouw staat er nog. De sociale functie in de wijk is intact, het doel van de krakers is behaald. Er wordt met trots teruggekeken op het succes. Het ei van de culturele broedplaats is uitgekomen. De oude Ambachtsschool bruist en is een onmisbaar stukje geschiedenis van Zwolle, rechtstreeks verbonden met het heden door de ambachten die nog dagelijks tot uitvoering ko-men in de kleurrijke ateliers.

“Hier, vangen!” Jeffrey kijkt om en kan nog maar net zijn hand uitste-ken. In een reflex sluit zijn hand zich om een schroef. Hij maakt een sissend geluid. “Shit!” Hij laat het gloeiendhete schroefje vallen. Een kleine donkere kring vormt zich op de vloer. Gelach omringt hem.

g Willem van Tuijl Foto: Joep Lauret - Gezelligheid aan de stamtafel

DéCOR ZWOLLE

35 Foto: W.J. Voerman

36

DéCOR ZWOLLE

37

DéCOR ZWOLLE

Herinnering india-perspectief

Terug in de tijd metJan van der Kolk

Zwolse ouderen zitten vol verhalen en herinnerin-gen uit hun stad. Décor Zwolle zet in elke editie een oudere centraal. Dit keer is het Jan. Nu in de tach-tig, maar ook hij wandelde eens jong en verliefd langs het Zwarte Water, zwalkte door de oude am-bachtsschool en fotografeerde zijn stad. De stad waar hij zo trots op was.

TERUG IN DE TIJDZijn herinnering in dia-perspectief

DéCOR ZWOLLE

38Ee

n ho

bbyf

otog

raaf

liet

kin

dere

n ui

t de

buur

t pos

eren

op

zijn

bro

mfie

ts.

Van

links

naa

r rec

hts:

Jan,

Wim

, Hen

k (p

rivé-

colle

ctie

)

“Elke keer vroegen we: ‘Komt Henk ook?’ En dan kwam hij, altijd tij-dens de weekenden. Dan kwamen de grote verhalen.” Hij lacht bij de herinnering. Doordeweeks was zijn jongste broer in Den Haag om te studeren.

Op de schoorsteenmantel staat een foto met zijn twee broers, Wim en Henk. Op een bromfiets poseren de broertjes in de Meidoornstraat, voor de lens van een hobbyfotograaf. Jan was de jongste, en een na-komeling. Toen hij geboren werd, in 1932, was zijn oudste broer Wim twaalf, en Henk, zijn jongste broer, acht.

“Als klein jongetje was ik gek op draaiorgels. Prachtig vond ik het. Ik was een jaar of vier toen ik van huis wegliep, met het draaiorgel mee. Die reed altijd door de wijk. Moeder is de hele buurt afgelopen. ‘Jan-tje ook gezien? Jantje ook gezien?’ ging het dan. ‘Als hij maar niet in de Kolk is gevallen, dat overleeft hij niet.’ Ze leende een fiets van de buren, met zo’n bak voorop, weet je wel. Zo waren die fietsen toen. Een paar straten verderop werd ik gevonden. Bij het draaiorgel. Die hebben daar nog een tijdje ruzie staan maken. ‘Je ziet toch dat er een kind meeloopt.’ Maar de organist haalde zijn schouders op. Wat kon hij er nou aan doen, zei hij. Nou, Jan in de bak op de fiets en naar huis. Daar was het toen feest hoor. Jantje was er weer.”

Portretfoto’s van de beide broers en zijn ouders staan in oude lijstjes op de kast, naast een foto van Jan’s vroegere voetbalteam en diverse, veel modernere, kinderfoto’s van neefjes en nichtjes. “Mijn broers zijn wel getrouwd, ik niet. Kijk die, op de bovenste plank, is er eentje van mijn moeder toen ze al wat ouder was. In het bejaardentehuis.” De plak staat er vol mee. Jan lijkt vooral erg trots op de foto van zijn oudste broer. Hij heeft zelfs het negatief er nog van. Eigenwijs als hij is weigerde hij die achter te laten bij de fotowinkel, zoals daar werd voorgesteld. “Ik wilde die gewoon bewaren. Als ik die foto dan weer wilde bijbestellen, had ik in ieder geval zelf het negatief nog.”

Vooral de foto van zijn voetbalteam maakt nieuwsgierig – het is een zeer heldere foto voor die tijd. Jan was gek op voetbal. Desondanks heeft hij het niet lang gespeeld. Hij begon rond 1945 bij de Zwolse ver-eniging ZAC, waar hij niet meer dan drie speelde. “In de jaren na de oorlog was er geen voetbalschoen meer te krijgen. Ook kleding was lastig. Toch kreeg moeder een lap stof te pakken, via via. Die jongen had tijdens de oorlog in de ondergrondse gezeten en kreeg daar de tyfus. Hij is er aan overleden toen. Via zijn moeder heeft mijn moeder toen zijn voetbaloutfit overgenomen.” Dat lijkt cru, maar in die tijd

mocht je allang blij zijn met een fatsoenlijk voetbaltenue. “Ik moest uiteindelijk stoppen met voetballen omdat ik een hamer op mijn kop kreeg. Heel jammer was dat. Heel jammer.”

In tegenstelling tot Jan’s jongste broer Henk woonde zijn oudste, Wim, wel in Zwolle. Jan was de enige zoon in zijn gezin die een ambacht uitoefende. Henk zat bij de belasting, Wim werkte op het kadaster. “Mensen die op een kantoor werkten noemden we pennenlikkers”, lacht Jan. “Dat was toen hé.”

Zijn ouders en broers zijn al overleden. “Ja. Ik ben nog alleen over”, zegt hij met een opgewekte toon, al kan ik me de eenzaamheid voor-stellen. Tenslotte is Jan nooit getrouwd en heeft hij geen kinderen. Zijn huidige woning, aan de Begoniastraat, is een rijtjeswoning, en daar heeft hij het prima voor elkaar. Met een stoellift kan hij makkelijk naar de eerste verdieping komen. “De werkster is net weg”, zegt Jan. “Een Aziatisch vrouwtje.” Ach, Jan houdt zich wel bezig. De stoellift begint te brommen. 44

Thuis was het goed

DéCOR ZWOLLE

39

Jan met zijn voetbalteam, vijftiger jaren.(privé-collectie)

Vlak na de oorlog waren veel ijzerwerken en elektriciteitskabels kapot. “Ik kwam op de Oude Ambachtsschool terecht, in de Hortensiastraat. Dan mocht je blij zijn hoor, als je na de oorlog op die school kon ko-men. De ambachten waren in trek.” De wederopbouw, na de oorlog, zorgde voor een flinke toename in de ambachtelijke beroepen. Het aanbod was groot. Er waren meer sollici-tanten dan banen. Op de Oude Ambachtsschool konden de leerlingen kiezen voor een specifiek beroep, en Jan besloot zich te richten op het cementmaken. Daar koos hij zelf voor; tijdens de oorlog was er veel vernield, en het repareren en herstellen trok Jan aan. Hij is goed in priegelwerk.

In zijn beste pak – dasje om, gepoetste schoenen- stond hij als jonge vent voor de ijzercentrale. Na vele sollicitaties zonder reactie besloot hij, op aandringen van zijn vader, het heft in eigen handen te nemen. ‘Nu heb je zoveel dingen aangeschreven, het is nog niet de moeite waard voor een postzegel’, had vader gezegd. ‘Trek je beste pak aan, en hup. Ga erheen. Ga naar de zeven alleetjes toe.’

“Bij de portier begon ik mijn verhaal te doen”, vertelt Jan. “Ik was nog best een jonge vent, en vrij naief kan ik wel zeggen. Kwam ik daar, opgedoft bij het loket. Ik zei: ‘Ik heb hier gesolliciteerd, en ik kom een keer een antwoord ophaal’n. Dat is al zo lang geleed’n.’ De portier ver-telde me, natuurlijk, dat ik niet bij hem moest zijn, en belde voor me naar zo’n hoge pief daar. Een halfuurtje moest ik wachten.

Hoewel de ‘hoge pief’ zijn initiatief waardeerde, leverde het Jan geen baan op. De pief had hem een advies gegeven. ‘Je moet wel werk gaan zoeken. Wat je ook doet, je zult de ervaring op een gegeven ogenblik nodig hebben. Dan weet je er wat van.’ Na nog wat andere bezoekjes in pak werd Jan aangenomen bij Van Buuren & Cuypers, vlakbij de Wal-straat in de binnenstad. Later werd dit Cuypers. “Ik ben daar niet zo gek lang geweest. Maar ik heb toch de ervaring op kunnen doen, en die man, die van de ijzercentrale, had daar zijn zin in gekregen. Zonder dat ik erom gevraagd had kreeg ik een brief. Zomaar, op een dag. Van de ijzercentrale.”

De keuze was voor Jan niet moeilijk. Niet alleen vanwege de baan, want hij heeft altijd graag bij de ijzercentrale willen werken, maar ook vanwege het loon. Op de eerstvolgende werkdag bij Van Buuren & Cuypers nam hij ontslag. De eerste vraag die zij stelden was: ‘Wat verdien je daar?’” Jan lacht. “Ik zei: ‘Meer als hier.’ En daarna: ‘Als je het zo graag wil wee’n: het jeugdloon. Zeventien gulden per week.’

Ik verdiende bij hen vijf gulden per week. Ze lieten me dus gaan, want zoveel wilden ze niet betalen.”

Het werk dat Jan verrichte was niet al te zwaar. Hij werkte voorna-melijk met een loep. Priegelwerk, naar zijn eigen zeggen een talent van hem. Omdat Jan nooit getrouwd was, bood zijn baan een prima daginvulling, en hij genoot er ook van. Behalve het detailwerk dat hij in de ijzercentrale verrichte, deed hij ook als hobby veel reparaties, zoals een Franse klok die hij in de hoek van de woonkamer heeft staan. Het is een ding van groen marmer, met zeer minieme, gouden details. “Er was eens een stuk marmer afgebroken, en je ziet bijna niet dat dat toen weer gemaakt is”, laat Jan zien. Met zijn vinger veegt hij zachtjes over de slecht zichtbare barst. Als je niet weet waar het zit, is het zelfs onzichtbaar. Jan knikt. “Het is heel mooi afgewerkt.”

Na veertig jaar dienst bij de ijzercentrale ging Jan op zijn 57e met de vut. “Dat vond ik wel erg, toen ben ik uitgearrangeerd.” Het valt even stil, tot de Franse klok, op het dressoir, begint te pingelen. In stilte kijkt hij voor zich uit. Diep in gedachten. 44

In zijn beste pak

DéCOR ZWOLLE

40

“ Ik dofte me op en ging erheen.

Heft in eigen handen nemen”

DéCOR ZWOLLE

41

Jan

voor

een

Zw

ols c

afé

(priv

é-co

llect

ie)

DéCOR ZWOLLE

42Ja

n, d

e dag

na d

e dan

savo

nd. O

p de

acht

ergr

ond

het

Zwar

te W

ater

. (pr

ivé-

colle

ctie

)

Op het dressoir staat een zwart-wit foto van een mooie, jonge vrouw. Haren netjes in de krul. “Wie is dat?” Jan begint ongemakkelijk te la-chen. “Nou, dat zal ik je eens vertellen.”

Hij geeft me een klein, bruinleren fotoboekje. Er zitten alleen foto-tjes in van haar; als peuter, als kind, familiekiekjes. Vrouwen in witte jurken, net over de knie. Zo was de mode na de oorlog. De laatste foto in het mapje is dezelfde als op het dressoir: een portretfoto. “Ali, heet ze. Ik heb een tijdje verkering met haar gehad.” Jan kijkt met glinsterende ogen voor zich uit – met zijn gedachten in 1945, vlak na de oorlog. Beelden uit zijn persoonlijke geschiedenis vliegen over zijn netvlies, beelden die alleen hij kent. Ongetwijfeld van de mooie Ali, met haar heldere ogen en slanke gezicht, gekleed in een nauwslui-tende jurk en muiltjes.

“Ik had net lang in het ziekenhuis gelegen vanwege een blindedarm-ontsteking. Tegenwoordig rassen ze dat er gewoon uit, maar toen was dat niet zo makkelijk. Je gaat ook niet geheel onder narcose. Dat was toen nog allemaal niet zo goed geregeld als nu. Na een flink aantal dagen mocht ik het ziekenhuis uit.” Het valt een moment stil, en Jan grijnst als hij verder gaat. “Mijn kameraden vonden dat ik er prima bij zat. ‘Nou Jan, je gaat gewoon mee naar het dansen.’ En dus ging ik mee.” De dansavond was in de buitensoïciteit, daar waar hij haar voor het eerst ontmoette. “De hele avond heb ik met haar gedanst.” Ik stel me een verliefd stelletje voor, dat elkaar net kent, maar dat el-kaar alleen maar wil aankijken en aanraken. “Er werd muziek als dat van Glenn Miller gedraaid, bijvoorbeeld In the Mood. Ik heb die plaat nog steeds.”

Na de dansavond bracht Jan haar naar huis, “zoals het een echte gen-tlemen betaamt.” Jan gniffelt. In de donkere nacht liepen ze zij aan zij langs het Zwarte Water. Misschien hand in hand, misschien los van elkaar, ongemakkelijk in de schemering. Ali woonde een eind van het centrum vandaan, direct aan het Zwarte Water, in een grote woning waar meerdere gezinnen huishielden. Het lag temidden van de na-tuur. Ze moesten nog een flink stuk lopen. Jan was dat alweer verge-ten. “Ja, ik moest inderdaad nog een heel stuk lopen. Geen idee hoe ik dat doorgekomen ben. En dan flink de pas erin hé, stel je voor dat ik kerkvolk tegenkwam.”

Langzaam staat hij op. Om zich te verplaatsen heeft hij zijn rollator nodig, of de steun van een meubel. Uit de houten kast pakt een stuk karton, ter grootte van een A4. Ook daar is een zwart-wit foto op ge-plakt. Een veel grotere dit keer. Hij is het, ruim zestig jaar geleden. Een

flinke blonde kuif, wuifend in de bries. Zijn mondhoeken staan lachend omhoog, en hij draagt een net pak met een das en glanzende zwarte schoenen. Netjes. “Ik was daar een sigaar aan het opsteken. Ali heeft ook veel gerookt. Ze vond het jammer toen ik stopte.” De foto is geschoten voor haar huis. De dag na de dansavond. “Jáá”, roept Jan. “Het moest bij deze jongen snel gaan.” Gezien alle foto’s in huis en zijn dromerige blik is Ali nog steeds niet helemaal uit zijn systeem.

Thuis werd er niet veel over gepraat. Het was moeder wel opgevallen dat Jan de vorige avond laat thuis was gekomen. ‘Laat thuis hé?’ Jan kon dat alleen maar beamen. En vader: ‘Leuk meisje?’ Die bleek haar vader dan weer te kennen. Zo ging dat.

Uiteindelijk zijn Jan en Ali niet lang samen geweest. “Haar moeder vond mij niet geschikt voor haar. Ik verdiende te weinig hé. Dat was toen. Het was het geloof, of de pingping.”

Na vele jaren zijn Jan en Ali weer in contact gekomen. “Haar zuster had de rouwadvertentie van mijn vader in de krant gezien. Ze belde me op, en vertelde dat ze nog heel wat foto’s had liggen. Of ik die een keer wilde komen bekijken. Nou, dat wilde ik wel. En toen ik er was ging ineens de deurbel; stond Ali daar. Dat was gepland natuurlijk.”De foto’s heeft hij die middag niet meer gezien. 44

De hele avond dansen

DéCOR ZWOLLE

43

Ali en haar zuster voor hun woning aan het Zwarte Water. (privé-collectie)

Jan,

de d

ag n

a de d

ansa

vond

. Op

de ac

hter

gron

d he

t Zw

arte

Wat

er. (

priv

é-co

llect

ie)

Op de eerste verdieping van zijn huis is een klein rommelkamertje. Het staat vol met oude spullen die hij niet meer gebruikt. Jan gaat voor. “Kijk”, zegt hij, terwijl hij het plastic tasje van het nog onzichtbare ob-ject afhaalt. Er komt een zware, zwarte projector tevoorschijn. Bijna antiek. “Hiermee ontwikkelde ik mijn foto’s.”

Jan was lang een enthousiast fotograaf. In zijn vrije uren ging hij vaak met een camera op pad. “Mijn eerste camera kocht ik ook in Zwolle, bij Voerman. Die zat in de Wezenlanden. Dat was één van de eerste camera’s. Je kocht daar een serie lampjes voor, zo heette dat, en als je erdoor heen keek zag je een soort van draadjes. Als je een foto wilde maken, dan PATS, zag je een bliksem. Ach, wat was het merk ook al-weer? Kinax, dat was het.”

Achter het tv-kastje heeft Jan nog een boel van zijn camera’s liggen. Een voor een komen ze tevoorschijn. Een van de camera’s lijkt ech-ter sprekend op een moderne spiegelreflex van bijvoorbeeld Nikon, alleen weegt het ding een paar kilo meer. Ook de focus is heel anders. “Ik denk niet dat ik er nog iemand blij mee maak”, peinst Jan, maar zo’n camera van na de oorlog kan een historische waarde hebben. En er zit haast geen krasje op.

Behalve de oude projector heeft Jan in zijn slaapkamer een immense verzameling aan dia’s liggen. Echt oude dia’s, ofwel negatieven, in een raampje. Jan zet de dimmer van de lamp wat hoger en bekijkt er een paar in het licht, dat fel weerkaatst op de muur naast hem. “Het zijn er een boel van de vakantie”, zegt Jan. Hij heeft ook veel foto’s gemaakt van Zwolle, vooral van de oude panden.

Jaren terug heeft hij een diaserie samengesteld dat hij ‘het failliet van Zwolle’ noemde. Het oude Zwolle is in zijn ogen langzaamaan aan het verdwijnen; de serie dia’s lieten zien om welke plekken het ging. Jan ziet de veranderingen in vele straten, niet eens per se alleen in de historische panden. “De Assendorperstraat bijvoorbeeld is nu ge-asfalteerd, maar in mijn jeugd waren daar kinderkopjes. Spiegelglad hoor, in de winter. Tijdens de strenge winter van 1943 werd dat ook niet schoongemaakt. Alleen het hoognodige.”

Dat Jan enthousiast is over historisch Zwolle wordt al duidelijk uit de vele boeken die hij op de eettafel heeft liggen. Hij heeft veel herinne-ringen van hoe de stad was tijdens zijn jongere jaren, en betreurt de aanpassingen die continu worden gedaan. “Ik ken de stad niet beter, van vroeger uit, dan dat er 42 duizend inwoners waren. Je kon mak-kelijk de stad in, maar nu lukt mij dat niet meer. Het is geheel ingesteld

op voetgangers. Nou, heb je mij al zien lopen?” Ik besef dat dit waar is. De binnenstad is niet goed bereikbaar voor mensen die slecht te been zijn. Jan zucht. “Ik koop mijn kleren weleens in Dalfsen, omdat ik niet meer naar de stad kan.”

Kleren kopen in de binnenstad gaat voor hem weliswaar moeilijk, hij heeft er duidelijk ook niet veel te zoeken. Hij vindt de mode maar niks. “Het is een straat vol spijkerbroeken. En dat is het. De mooiste zaken die er gezeten hebben waren bijvoorbeeld Hendriks en Van Gapen. Al-lemaal weg.”

Vandaag heeft Jan een blauwgeblokt overhemd aan, met een grijze pantalon. Zijn leunstoel is, net als veel andere meubelen in zijn woon-kamer, van bruin leer. Voor een man alleen heeft hij nog best veel ruimte. Aan de muren hangen vele platen van oud Zwolle. Naast een prachtige prent van de Sassenpoort heeft hij twee of drie oude plat-tegronden van de binnenstad in zijn bezit, en een ansichtkaart van de Grote Markt. Die hangt in het trapgat.

“We zien elkaar wel weer toch?” vraagt hij. “Dan kunnen we de dia’s bekijken. Ik zal de projector even goed schoonmaken en het lampje vervangen.” De zon schijnt nog wanneer Jan weer alleen achterblijft in zijn bruinleren stoel, naast zijn oude foto’s en paperassen.

g Marloes Geerdink

Een verzameling herinneringen

DéCOR ZWOLLE

44

DéCOR ZWOLLE

De

antie

ke p

roje

ctor

, in

Jan

’s ro

mm

elka

mer

tje

(priv

é-co

llect

ie)

45

46

Foto

: W.J.

Voe

rman

ca.

193

5

47