64
VOORJAAR 2016 UITGEVERIJ LUITINGH-SIJTHOFF WWW.LSAMSTERDAM.NL # 22 NIEUW WERK VAN Christopher Golden H Terry Goodkind H Pierre Grimbert H David Hair Bernhard Hennen H An Janssens H Ann Leckie H Juliet Marillier H George R.R. Martin H Anthony Ryan H Andrzej Sapkowski H Richard Schwartz H Brian Staveley Hét tijdschrift voor de fantasy- en sciencefictionlezer van nu ALEX MARSHALLS Een Kroon voor Koud Zilver TIP KORTING OP DE BESTE SERIES VAN HET AFGELOPEN JAAR Adrian Stone is terug! Een exclusieve leesproef van het eerste deel van de Magycker-trilogie van Nederlands grootste fantasy-auteur MAAR LIEFST TWEE BOEKEN

Eclips voorjaar 2016

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Met aandacht voor de nieuwe Adrian Stone! De Warcraft-boeken, nieuw supertalent Alex Marshall, een kort verhaal van An Janssens, en nog veel meer.

Citation preview

VOORJAAR 2016UITGEVERIJ LUITINGH-SIJTHOFF

WWW.LSAMSTERDAM.NL

#22

NIEUW WERK VAN Christopher Golden H Terry Goodkind H Pierre Grimbert H David Hair

Bernhard Hennen H An Janssens H Ann Leckie H Juliet Marillier H George R.R. Martin H Anthony

Ryan H Andrzej Sapkowski H Richard Schwartz H Brian Staveley

Hét tijdschrift voor de fantasy- en sciencefictionlezer van nu

ALEX MARSHALLSEen Kroon voor Koud Zilver

TIP

KORTING OP DE BESTE SERIES VAN HET AFGELOPEN

JAAR

Adrian Stone is terug!Een exclusieve leesproef van het eerste deel van de

Magycker-trilogie van Nederlands grootste fantasy-auteur

MAAR LIEFST TWEE

BOEKEN

02 03

Doe mee aan onze prijsvraag en maak kans op een van de tien prijzenpakketten met o.a. het nieuwste seizoen van Game of Thrones

op dvd, het laatste boek én een van de unieke extra’s.

Ga voor 1 juni 2016 naar lsamsterdam.nl/game-of-thrones/ en doe mee!Over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd

NUIN DE WINKEL

H E T N I E U W S T E S E I Z O E N

Win het ultieme Game of Thrones-prijzenpakket!

02 03

Doe mee aan onze prijsvraag en maak kans op een van de tien prijzenpakketten met o.a. het nieuwste seizoen van Game of Thrones

op dvd, het laatste boek én een van de unieke extra’s.

Ga voor 1 juni 2016 naar lsamsterdam.nl/game-of-thrones/ en doe mee!Over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd

NUIN DE WINKEL

H E T N I E U W S T E S E I Z O E N

Win het ultieme Game of Thrones-prijzenpakket!

04 05

Filmmagazine

www.schokkendnieuws.nl

Schokkend Nieuws verschijnt zes keer per jaar in Nederland en

België. Wie zich nu abonneert betaalt slechts 25 euro per jaar en

vindt Schokkend Nieuws voortaan iedere twee maanden op de

deurmat. It’s an offer you can’t refuse. Bezoek de website voor je

aanmelding, de laatste bioscooprecensies, nieuws, prijsvragen

en een archief met meer dan 2.200 filmbesprekingen.

SCHOKKEND

NIEUWS

Al meer dan twintig jaar griezelig goed

op de hoogte van horror, sciencefiction

en cultfilms. Op papier en online: het

leukste filmblad van de Lage Landen.

04 05

Inhoudsopgave

15

08

48

32

38

06. RUIS Het laatste nieuws als eerste

8. INGEZOOMD Adrian Stone

10. PREVIEWDe Klauw

15. EEN KROON VOOR KOUD ZILVER

18. PREVIEWEen Kroon voor Koud Zilver

26. INGEZOOMDHet beste debuut van 2015!

28. KORTINGDe verslavendste series van het moment

30. INGEZOOMDDe koningin van het sprookje

32. PREVIEWDe nieuwe Marillier

36. DE BRUG DER GETIJDENJouw nieuwe favoriete epische fantasy

38. ART Derk Venneman

42. INGEZOOMDAlwyn Hamilton

44. PREVIEWRebel in de woestijn

48. KORT De Borstenboom

58. VERWACHTDe kalender t/m augustus

06 0706 07

€10,- €10,-

DE MERCEDES KILLER IS TERUG

€10,10,10- €10,10,10-

DE MERCEDES KILLER IS TERUGKILLER IS TERUG

‘King in topvorm.’★★★★ NU.NL

‘King schrijft op vertrouwd hoog niveau.’ ★★★★★ VRIJ NEDERLAND DETECTIVE EN THRILLERGIDS

‘Bloedspannend.’★★★★ ALGEMEEN DAGBLAD

NIEUWVERSCHIJNT

7 JUNI

06 0706 07

A New HopeHoewel ik in mijn vorige redactienoot (én in Ruis) nog zinspeelde op de komst van

een nieuwe George R.R. Martin – de hints waren wel duidelijk, toch? – moet ik mijn

woorden nu weer inslikken. Zoals velen van jullie waarschijnlijk weten, was Martins

nieuwjaarstoespraak niet heel erg hoopvol voor de vele wachtenden onder ons. Het

nieuwste deel van Het Lied van IJs en Vuur zal, naar alle waarschijnlijkheid – er is tenslotte

altijd nog hoop – dit jaar niet meer verschijnen.

Daar zijn wij natuurlijk net zo treurig over als jullie, maar het geeft ons ook de moge-

lijkheid én tijd om te focussen op al die andere grote, toffe titels die we hier op kantoor

liefhebben. Zo publiceren we deze maand het eerste deel van Adrian Stones gloednieuwe

serie Magycker, getiteld De Klauw. Stones eerste uitstapje naar een andere wereld én an-

dere cast! Smullen dus. (Kom voor een gesigneerd exemplaar naar Elfia in Haarzuilens.)

Daarna volgt het waanzinnige debuut van Alex Marshall, Een Kroon voor Koud Zilver, die

we brengen in een prachtige luxe gebonden editie; een poging om de lezer (weer) te

overtuigen van de schoonheid van het gedrukte boek. Hoewel we dat niet zouden dur-

ven als het niet ook inhoudelijk ijzersterk was. Een must read voor fans van het genre

die aan vernieuwing toe zijn, maar ook voor alle amateurschrijvers onder jullie. Van

Marshalls taalgebruik kun je veel leren, zeker met de Nederlandse editie. Lees meer

over het boek verderop in dit blad.

Voor wie toe is aan iets milders, kan ik Marilliers Meidoorn en Grim van harte aanbevelen.

Niemand die zo goed sprookjes kan vertellen als zij. (Hoewel Naomi Noviks Ontworteld

aardig in de buurt komt.)

Heel veel leesplezier toegewenst en wellicht tot op Elfia!

Maarten Basjes

Hoofdredacteur

@MaartenBasjes

[Colofon]Eclips is een uitgave van

Uitgeverij Luitingh-Sijthoff B.V.

Postbus 289

1000 AG Amsterdam

Redactie Maarten Basjes

Eindredactie Floor Appelman

en Yvonne Verschuur

Publiciteit Saskia van Leeuwen,

[email protected]

Vormgeving

DPS Design & Prepress Studio,

Amsterdam

Productiebegeleiding

Marte Kersten, Lideke Kruizinga

en Paul Wilders

Copyright © 2016

Uitgeverij Luitingh-Sijthoff B.V.

www.lsamsterdam.nl

Alle rechten voorbehouden.

Omslagillustratie © 2016

Legendary Pictures & Universal Pictures

voor Christie Goldens Warcraft

Deze editie van Eclips, voorjaar 2016, is

gratis verkrijgbaar in de boekhandel in

Nederland en België.

In verband met de vroegtijdige

bekendmaking van de in deze Eclips

opgenomen titels wordt voor de

vermelde verkoopprijzen, omvangen en

verschijningsmaanden een voorbehoud

gemaakt. Leesproeven en korte verhalen

in dit blad worden in een vroeg stadium

geplaatst en vormen geen exacte weergave

van het uiteindelijke verhaal of product.

Adverteren in Eclips magazine?

Neem contact met ons op via:

[email protected]

Redactienoot

08 09

De Kinderen van JiNa het grote succes van Het Geheim van Ji, de vierdelige- reeks van Fransman Pierre Grimbert, is er nu eindelijk het vervolg! In juli verschijnt Het Vergeten Testament, het eerste deel van Grimberts vijfdelige reeks De Kinderen van Ji. Waar het verhaal – je raadt het al – verdergaat met de kinderen van de erfgena-men. Ook dit keer weer met

Voor wie het slechte nieuws over het volgende deel van Het Lied van IJs en Vuur maar slecht kan verwerken is er toch troost! We stipten het in de vorige Ruis al even aan: Mar-tins kinderboek De IJsdraak wordt opnieuw uitgebracht. Dit keer met illustraties van de Spaanse Luis Royo. Het verhaal blijft uiteraard hetzelfde, maar dankzij Royo’s stijl ademt het verhaal ineens een totaal andere sfeer. Noem het ge-rust een duister sprookje; de lieflijke tekeningen van de vorige editie zijn in ieder geval vervangen door prachtige platen die kinderen heel spannend zullen vinden.

Ruis Het laatste nieuws als eerste!

prachtig artwork van het Pools-Nederlandse illustra-tietalent Dominik Broniek.De tijd dat de erfgenamen moesten vechten voor hun leven lijkt ver weg, maar het gevaar duikt toch weer op, en op Bowbaq na, verdwij-nen alle erfgenamen ineens spoorloos. Niemand weet wie ze heeft ontvoerd of waar ze worden vastgehouden. En als vervolgens ook nog hun

kinderen worden belaagd door moordzuchtige sekten lijkt er voor deze nieuwe generatie erfgenamen niets anders op te zitten dan zelf op onderzoek uit te gaan. De antwoorden op al die vragen zijn helaas maar op één plek te vinden: het eiland van Ji. Ondertussen zint de door de tovenaar Saat geschapen de-mon Duyster op wraak...

Het Zwaard van de RadchTwee jaar geleden won Ann Leckie zo’n beetje elke fan-tasy- en sf-prijs die je maar kunt bedenken met haar debuut Het Recht van de Radch, bij ons in mei 2015 versche-nen. Deze zomer verschijnt het langverwachte vervolg op dat boek, Het Zwaard van de Radch, en keren we eindelijk terug naar de wereld van de soldaat Breq.Breq, die ooit een oorlogs-schip was, een wapen dat werelden veroverde en dui-zenden gedachten kon aan-sturen. Maar nu heeft ze nog slechts een lichaam en dient ze de keizer. Met een nieuw schip en een lastige crew trekt Breq eropuit naar de enige plek in het universum waarmee ze akkoord wilde gaan: naar Station Athoek. Om de familie te bescher-men van een luitenant die ze ooit in koelen bloede heeft vermoord.

Zomerijs

08 09

De Demon van FelswyckIn augustus verschijnt er bij ons een bijzonder boek. Het debuut van een nieuwe Ne-derlandse auteur. En niet zo-maar iemand! Een professi-onal uit het boekenvak, een oud-uitgever die diep van-binnen eigenlijk schrijver wilde worden. (En wie wil dat niet?) Een man met een naam die bij velen van jullie waarschijnlijk wel een bel-letje zal doen rinkelen. Het gaat om niemand minder

Jürgen Snoerenauteur van De Demon van Felswyck

Favoriete fantasy-

of sciencefictionfilm?

Going Postal van Terry Pratchett. Steengoede verfilming van een van zijn allerbeste romans. Diepgang en humor gaan dus prima samen, zo blijkt.

Favoriete fantasy-

of sciencefiction-tv-serie?

De eerste Battlestar Galactica (1978). Ik was jong en bevattelijk en die serie heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Mijn meest dierbare wens is heel lang geweest om Starbuck te mogen zijn.

Favoriete fantasy-

of sciencefictionboek of strip?

De Sandman-strips van Neil Gaiman. Toen ik dat voor het eerst las, ging er letterlijk een wereld voor me open. De rijkdom van de verhaallijnen, de ver-menging van genres en thema’s, de personages, de dialogen... perfect.

Favoriete fantasy-

of sciencefictionheld?

Ged uit de Aardzee-boeken van Ursula LeGuin. Naast Sandman beïnvloeden de Aardzee-boeken me waar-schijnlijk het meest. De kalme, feilbare mense-lijkheid van Ged is een voorbeeld van een moder-ne fantasy-held.

dan Jürgen Snoeren, oud-uit-gever van de Boekerij, de uitgeverij waar grootheden als Robin Hobb en Raymond E. Feist hun eerste stap-pen in Nederland zetten. In Invocatie, het eerste deel van het tweeluik De Demon van Felswyck, introduceert Snoeren de epische wereld van kruimeldief Feri. We volgen haar op haar roof-tochten door de stad, totdat ze, onbewust, een demon loslaat op de wereld. Als er

vervolgens ook nog een bur-geroorlog uitbreekt, is het aan Feri om de demon uit te schakelen. Maar dat is mak-kelijker gezegd dan gedaan. Met name als die demon de leiders van het land tegen el-kaar uitspeelt.Lees meer over dit boek in de volgende Eclips, en kom in augustus naar Castlefest voor een meet & greet met de auteur en een gesigneerd exemplaar.

010 01110 | eclips

Bijna vier jaar geleden verscheen zijn

laatste boek, het afsluitende deel van

het Rune-tweeluik, De Eerste God. Maar

er is goed nieuws! Want deze maand

verschijnt het eerste deel van Stones

gloednieuwe Magycker-trilogie, De

Klauw. En niet zomaar een nieuwe tri-

logie, want voor het eerst laat Stone

de hem zo bekende werelden Carolia

en Kadish achter zich.

Dit is je zesde boek! Hoe voelt dat? Wat heb je geleerd?Het voelt fantastisch,

omdat dit boek in

meerdere opzichten

een overwinning op

mezelf is. Ten eerste

omdat het mijn eerste boek is na een lan-

ge pauze, ten tweede omdat het verhaal

in een geheel nieuwe wereld gesitueerd

is. Dat laatste is per definitie een uitda-

ging.

Of ik wat geleerd heb moeten anderen

maar beoordelen. Ik denk dat mijn schrijf-

stijl ongewijzigd is gebleven en dus toe-

gankelijk. Ik ben geen man van ellenlange

beschrijvingen of diepgravende bespiege-

lingen. Als ik schrijf voltrekt het verhaal

zich voor mijn geestesoog en ik poog die

‘film’ op mijn lezers over te brengen. Waar

ik mogelijk gegroeid ben, is in het vermo-

gen om een sterke spanningsboog te cre-

eren. Lezers van het manuscript van Ma-

gycker vertelden me dat het moeilijk was

om het boek weg te leggen als je eenmaal

de eerste paar hoofdstukken had gelezen.

Adrian StoneDe terugkeer van de grootstefantasy-auteurvan Nederland

Adrian StoneGeboren 07-06-1958

te Maastricht

Beroep schrijver

Portret © Jelle Mollema

010 011

Een compleet nieuwe wereld dus. Dat is voor het eerst.Ja, het was tijd voor iets nieuws. Het

heeft daarbij even geduurd voordat de

inspiratie echt kwam, zoiets is moeilijk

af te dwingen. Bovendien is de Pelar-

go-archipel, de eilandengroep waar mijn

nieuwe serie zich afspeelt, als wereld on-

vergelijkbaar met de twee continenten

in mijn eerdere boeken. Omdat ik nogal

organisch schrijf – ik kijk zoals gezegd

naar een ‘film’ en vergeet wel eens dat ik

feitelijk zelf het script ervoor produceer

– duurt het even voordat je zo’n nieuwe

wereld intern consistent hebt gekregen.

Alles moet kloppen, anders is het geheel

niet geloofwaardig.

Wat zijn de grootste verschillen tussen deze wereld en die van de Duivel- en Rune-boeken?In mijn vorige boeken lag het accent op

de rol van godsdiensten en was de magie

‘god-gegeven’. Vooral in Rune heb ik ook

laten merken wat ik vind van het dogma-

tische en soms intolerante karakter van

godsdiensten, een actueel thema.

In Magycker gaat het onderliggend over

een ander hedendaags probleem, de

kloof tussen arm en rijk. Magie staat

hier los van religie en is niet alleen ge-

commercialiseerd, maar ook gemonopo-

liseerd. Hierdoor zijn de Magyckers van

het tovenaarseiland Aimerey waanzinnig

rijk geworden. Ook komen in deze serie

draken voor, alhoewel niet altijd in de

vorm die de meeste lezers gewend zijn.

Per saldo bevat Magycker meer originele

elementen dan mijn vorige boeken. Wat

beide series echter bindt, is het gegeven

dat magie macht geeft, en dat macht hoe

dan ook corrumpeert.

Een van de personages in het boek heeft autisme. Dat is vrij uniek, maar het zal ook niet makkelijk zijn geweest?Dat klopt. Ik ken autisme uit mijn direc-

te omgeving, dus ik ben bekend met de

bijbehorende gedragspatronen. Daarbij

moet je wel bedenken dat autisme veel

gradaties en verschijningsvormen kent.

Generaliseren is dus even gevaarlijk als

onvermijdelijk. In het algemeen zijn au-

tisten sociaal niet zo

sterk en vaak hebben

ze een uitzonderlijk

vermogen om zich op

zaken te concentreren

die hun belangstelling

hebben. Soms houden

ze ook meer van dieren

dan van mensen, sim-

pelweg omdat dieren

geen dubbele bodem

hebben.

Ik heb er bij het schrij-

ven van Magycker voor

gekozen om niet in het

hoofd van de twaalfja-

rige autist te kruipen

die het magiemonopo-

lie doorbreekt. Hij is de

enige hoofdpersoon van

wie ik alleen gedragin-

gen beschrijf en geen

gedachten. Dat is een bewuste keuze

geweest. Los daarvan zit er een duide-

lijke logica achter het feit dat het juist

een autist is die het machtige en arro-

gante Aimerey op haar grondvesten doet

schudden.

Wat heb je hierna nog in petto voor je fans?De Klauw is het eerste deel van de Ma-

gycker-trilogie. En net zoals in het eerste

deel van de Duivel-trilogie laat het einde

de lezers hopelijk verlangen naar méér.

Natuurlijk zonder dat de verhaallijn

abrupt wordt afgebroken. In het tweede

deel, waaraan ik al ben begonnen, zal de

focus iets verschuiven.

Maar daarover later

meer. Belangrijker is

dat de lezer zich ook

in deel twee weer zal

kunnen verliezen in

de avonturen van de

hoofdpersonen.

Ingezoomd

REEDS VERSCHENEN | € 17,99352 blz. | PaperbackAUTEUR Adrian StoneSERIE Magycker 1

Op de volgende pagina’s

vind je een voorproefje

van De Klauw.

012 013

Orvil en Drovan staarden ontzet naar buiten. Marit volgde hun blik en begreep waarom.

De draken waren letterlijk ontketend. Minstens tien van hen hadden de staven die de kettingen op hun plaats hielden uit de grond gerukt, waardoor ze zich vrij konden bewegen. Ondanks het feit dat ze blind waren, liepen de beesten alle-maal één kant op: in de richting van de slachterij. Dat was des te angstwekkender omdat ze niet waren gemuilkorfd. Met een daverende klap vlogen tegels en stukken steen de ruimte in. Marit kromp verschrikt ineen. Door een gat in de muur kwam een deel van een geschubde staart naar binnen. Geschreeuw van de slachters werd overstemd door gebrul van de draak. ‘Ga ze helpen,’ riep Orvil tegen Drovan. ‘Dat beest moet dood, nu meteen!’ De Wapenbroeder knikte en maakte aan-stalten om weg te rennen. ‘Wacht,’ riep Orvil. Hij maakte een beheerste indruk, on-danks alle hectiek om hem heen. ‘Geef me je dolk.’ Drovan overhandigde hem het wapen. ‘Dank,’ zei de Louteraar. ‘Ik zie je daarna bij het schip, we moeten hier weg.’ Drovan verliet de ruimte en Orvil liep terug naar Auric. Marit zag dat haar broer weer bij zinnen leek te zijn gekomen. Hij staarde gefixeerd naar de dolk in Orvils hand. ‘Jammer,’ zei de Louteraar. ‘Maar de draken vangen jouw mentale pijn blijkbaar op. Daar moet een einde aan komen.’ Er klonk oprechte spijt in zijn stem toen hij het wapen naar Aurics keel bracht. De paniek die haar overviel gaf Marit ongekende kracht. Ze kwam overeind en probeerde Orvil te bereiken. De ketting tussen haar enkelboeien belette haar om grote passen te maken en in haar haast struikelde ze bijna. De punt van de dolk was nog maar een handbreedte van Aurics hals verwijderd... De doodskreet van de jonge draak ging door merg en been. De gehavende muur die hen van de slachterij scheidde kreeg weer een opdonder.

Wat volgde was pure chaos. Stenen vlogen de ruimte in en kalk kwam van het plafond. De twee kooien vielen op de grond. Orvil greep naar zijn hoofd. Een tegelscherf had een bloe-derige snee veroorzaakt. Het gaf Marit net de extra tijd die ze nodig had om hem te bereiken. Ze wierp zich met haar vol-le gewicht op hem. Beiden sloegen tegen de vloer, die vol lag met steengruis. Marit negeerde de pijn van de schaafwonden, greep in blinde woede een stuk steen en sloeg ermee op het hoofd van de Louteraar, die ineenzeeg. Ze kroop overeind en keek om zich heen. De valk zat beklemd in zijn kooi, gelukkig. Rolly was ont-snapt en zat piepend in een hoek. Door het gat in de muur zag ze de laatste stuiptrekkingen van de stervende draak. Drovan stond met zijn rug naar haar toe, zijn langzwaard onder het bloed. Marit wankelde naar Auric. ‘We moeten hier weg,’ hijgde ze. Met de rug van een hand wreef ze de tranen uit haar ogen, waarna ze de verschillende klemmen opende die haar broer vasthielden. Orvil lag nog steeds op de grond, zag ze uit haar ooghoeken. Hij kreunde zachtjes. Auric hield zich al die tijd doodstil. Even vreesde ze dat Or-vils werk hem verdoofd had. Toen ze echter de laatste klem losmaakte, kwam hij tot leven. Hij stond langzaam op en keek nog enigszins beduusd de kamer rond. Ze wilde hem om-armen, maar Auric ontweek haar en rende naar de hoek waar Rolly zich bevond. Hij greep de roekil bij het nekvel, kuste het dier op de snuit en stopte het weg onder zijn hemd, waar hij het met een hand tegen zijn borst drukte. Marit stond onvast op haar benen. Alles deed pijn. Haar hoofd, haar ledematen, maar ook Aurics reactie, hoe voor-spelbaar ook. Orvil kreunde weer en hij probeerde overeind te komen. ‘Kom.’ Marit greep Aurics hand en trok hem mee de kamer uit. Weg hier, nu ze de kans hadden. Stofdeeltjes hingen als een grijze mist in de gang en be-

Preview

DE KLAUWdoor Adrian Stone

012 013

door een openstaande deur het gebouw binnen te dringen, waardoor het steenwerk rond de houten lijsten verbrokkelde. Marit leidde Auric naar de hoek van het gebouw. Ze liep zo snel als de ruimte tussen haar enkelboeien toeliet. Even overwoog ze terug het gebouw in te gaan, naar Eamon. Had hij ook kans gezien om in deze chaos te ontsnappen? Moest ze hem zien te vinden? Tot haar verbazing voelde ze zich wel degelijk geroepen om naar hem op zoek te gaan. Ze ging de hoek om en Eamon verdween net zo snel uit haar gedachten als hij daar gekomen was. Want op amper tien passen van haar af stond een van de grootste draken die Marit ooit had gezien. Ze verstijfde. Het beest moest stokoud zijn. De schubben hadden lang geleden hun glans verloren. Ze waren verkleurd tot een dof grijsbruin. De klauwen waren afgesleten en bot. En de kleine ogen van het dier waren niet alleen beschadigd door de toort-sen die de slachters erlangs hadden gehaald maar tevens be-dekt met een melkwit vlies. De draak stond zó dichtbij dat Marit de zware ademhaling kon horen. Het was alsof ze naast een blaasbalg in een smidse stond. Ze kneep hard in Aurics hand en probeerde de verlam-mende angst de baas te worden. Heel voorzichtig zette ze een stap naar achter. Auric volgde haar echter niet. Haar broer tuurde langs de draak, naar een gevaarte ver-derop dat groter was dan het dier. Het was Orvils luchtschip, zag Marit. Twee mannen stonden op het achterbalkon van het vaartuig en haalden een anker op. Een van hen tikte de ander op de schouder en wees in de richting van de hoofdingang van de slachterij, die zich aan deze kant van het gebouw bevond. Daar kwam net op dat moment een man naar buiten, geheel in het wit gekleed. Het was Gart, ze herkende hem meteen. Hij liep naar het schip. De draak draaide zijn grote kop naar haar toe en benam haar niet alleen de adem, maar ook het uitzicht op Gart. Marit slikte en bleef doodstil staan.

perkten het zicht tot een paar passen. Marit strompelde moei-zaam in de richting van een lichtvlek in de verte, die een weg naar buiten markeerde. Auric paste zich aan haar tempo aan. Het lawaai achter hen stierf weg, maar van buiten het ge-bouw kwamen geluiden die Marits maag deden omdraaien. Het geschraap van drakenklauwen op een harde ondergrond, gevolgd door een laag gegrom. Marit zette door, in weerwil van haar angst. Buiten wacht-te hun gevaar, maar alles liever dan een zekere dood in de han-den van Orvil en zijn Wapenbroeder. Al hoestend bereikten ze een openstaande deur. Daarachter: zonlicht en frisse lucht. Maar ook een tafereel dat iedere beschrijving tartte. Marit had draken nooit anders gezien dan als de trekdie-ren die dagelijks langs de herberg sjokten: nukkig en gemuil-korfd, in toom gehouden door hun temmers. Nu stond ze oog in oog met getergde vleeseters. De draken die ze zag mochten dan oud en blind zijn, nu ze vrij waren gingen ze verwoestend tekeer met hun geschubde lijven en enorme kaken. De kreet die ze had gehoord was afkomstig geweest van een van de slachters. Marit wendde haar ogen af, want de man lag aan stukken gereten op de grond, terwijl de draak die hem had gedood een bloedstollende brul liet horen. Toen Marit weer durfde te kijken zag ze hoe de kaken van het dier zich rond het lijk sloten. Ze hoorde botten versplin-teren en moest bijna kokhalzen toen ze zag hoe de draak een been van het lijk scheurde en dat begon weg te kauwen. Dat was des te schokkender omdat draken er nooit om bekend hadden gestaan mensen te eten, ook niet voordat ze door Ai-merey waren ‘bewerkt’. Deze beesten waren duidelijk buiten zinnen. Ze greep Auric weer bij de hand en trok hem mee, de an-dere kant op, weg van het monster. De overige draken binnen haar gezichtsveld bevonden zich gelukkig op grotere afstand. Eén sloeg met zijn stompe staart tegen de muur van het ge-bouw, zodat grote barsten ontstonden. Een ander probeerde

014 015

Auric wreef met een hand over zijn hoofd en leek het onge-loof in haar stem helemaal niet te horen. ‘Wat moeten we nu, Marit?’ Toen ze niet meteen reageerde, trok hij aan haar mouw. ‘Kan die ons meenemen?’ Hij wees naar het luchtschip. De draak stond er nog steeds. Het beest had Gart laten val-len en richtte zijn woede nu op de twee bemanningsleden. Een ervan was van het schip gevallen en lag gewond op de grond. De ander wilde zich terugtrekken in de kajuit, maar de draak was sneller. De balustrade van het balkon versplinterde in een wolk van rondvliegend hout en het luchtschip begon aan de achterzijde naar beneden te hellen, waarbij een van de twee drijvers de grond schampte. De man viel en gleed dwars door de kapotte balustrade van het balkon af. Hij kwam naast zijn gewonde maat terecht. Beiden vielen in een oogwenk ten prooi aan de klauwen en tanden van de draak. Marit schudde ontmoedigd haar hoofd. Het was zinloos, zag hij dat zelf dan niet? ‘Dat is te gevaarlijk.’ ‘Maar ik wil hier weg,’ zei Auric op opstandige toon. Voor-dat ze kon reageren, begon hij in de richting van het schip te lopen. Marit herpakte zich met de grootste moeite. Rillingen trokken door haar lijf, alsof ze hoge koorts had. Ze voelde zich krachteloos, machteloos. Maar ze moest Auric volgen, hoe krankzinnig zijn plan ook was. Marit strompelde achter haar broer aan. Was het wel een plan? Luchtschepen fascineerden hem mateloos. Verder dan dat ging het waarschijnlijk niet. Auric bereikte het gehavende vaartuig, dat zich nu toch weer van de grond begon te verheffen. Hij liep met een boog om de draak heen, greep de touwladder en klom naar het be-schadigde balkon. ‘Kom snel,’ riep hij naar Marit. Ze probeerde harder te lopen, struikelde en viel. Het luchtschip begon op te stijgen. Marit krabbelde op. Ze passeerde de draak en keek weg van het gruwelijke tafe-reel. Het beest leek haar niet op te merken. ‘Kom nou,’ riep Auric met overslaande stem. Hij was zicht-baar overstuur. Marit kon nog net het uiteinde van de touwladder grijpen en trok zich met haar laatste krachten omhoog. Auric boog voorover en reikte haar een hand. Uiteindelijk kreeg hij Marits pols te pakken en wist hij haar met een rood gezicht van inspanning op het balkon te trekken. Het schip was nu al een manslengte boven de grond en steeg gestaag, ofschoon het nog steeds licht naar één kant helde. ‘Stop!’ klonk een bevelende stem vanaf de grond.

Het beest snoof en kwam een stap naderbij. En nog een stap. Marits hart leek een slag over te slaan. Het beest was wel-iswaar blind, maar draken stonden bekend om hun uitsteken-de reukzin. Vluchten was zinloos... althans voor haar. ‘Rennen!’ riep ze naar Auric. Hij was niet geboeid, hij had nog een kans. De draak was nu nog maar een paar armlengtes van haar verwijderd. Marit kromp ineen en kneep haar ogen dicht. De adem van de draak walmde over haar heen. Ze rook rot-tend vlees en een vreemde, vuursteenachtige geur. Een paar eindeloze tellen verstreken. Maar er gebeurde niets. Ze keek voorzichtig op en zag hoe de draak stil was blijven staan, een blind oog strak gericht op Auric. Haar broer stond nog steeds naast haar, met een onge-woon serieuze uitdrukking op zijn gezicht. Hij leek volstrekt in zichzelf gekeerd. Toen gebeurde het ongelooflijke. De draak draaide zich om, snoof luidruchtig en liep toen met een voor zijn omvang verrassende snelheid in de richting van Gart. De Magycker was bijna aangekomen bij het luchtschip, waar de bemanningsleden een touwladder neerlieten. Het schip zweefde al een paar voet boven de grond. Gart wilde net de touwladder grijpen toen hij omkeek. Zijn gezicht veranderde in een masker van angst. De draak bereikte het schip en sloeg Gart met één machti-ge klauw tegen de grond. De Magycker schreeuwde het uit. De twee mannen op het scheepsbalkon trokken hun zwaarden en begonnen van bovenaf op de rug van het beest in te hakken. Het leek de draak nauwelijks te deren. De grote kop ging omlaag en verhief zich weer, met de wild spartelende Magycker tussen de kaken. Marit hoorde een misselijkmakende ‘krak’ en Garts schreeuw stierf weg. Naast haar klonk een verbaasde zucht. Auric bevoelde met zijn vrije hand zijn keel. ‘Ik kan weer praten,’ zei hij met kra-kende stem. Hij schraapte zijn keel. ‘Stomme Magycker.’ ‘Hoe voel je je?’ vroeg Marit bezorgd. ‘Leeg,’ zei hij. Nu hij weer kon praten, hoorde ze ook de ver-moeidheid in zijn stem. ‘Een beetje duizelig. En ik heb koppijn.’ De bobbel onder Aurics hemd begon te bewegen, in reactie op zijn stem. ‘Rustig maar, Rolly. Je bent nu veilig.’ ‘Veilig?’ zei Marit. Ze wankelde en zocht steun tegen de muur. Ze wist niet of ze moest huilen of lachen. Ergens ach-ter hen stortte een deel van een gebouw met luid gedonder in elkaar. Overal was lawaai. Van woedende draken, van gillende mensen, van brekende ruiten. Het was alsof de wereld verging. ‘Veilig?’

Preview

014 015

Terwijl Marit zich krampachtig vasthield aan het stuk van de balustrade dat nog intact was, zag ze hoe twee mannen het gebouw uit kwamen. Het waren Orvil en Drovan. Orvils dure mantel was besmeurd en gerafeld en hij had een doek om zijn hoofd gebonden. Het pantser van de Wapenbroeder zag rood van het drakenbloed. ‘Wacht!’ riep Orvil luidkeels. ‘Als de stuurman dat hoort, zijn we verloren,’ hijgde Ma-rit. Achter haar was de deur die toegang gaf tot het binnenste van het schip. Ze liet de balustrade los en pakte de klink van de deur voordat ze haar evenwicht kon verliezen. Marit stapte naar binnen, gevolgd door Auric. Tijd om zich te vergapen aan het interieur had ze niet. Het enige wat telde was de reactie van de man aan het an-dere einde van de kajuit, de man in het wit bij het stuurpa-neel. Het was geen Magycker, gelukkig. Aan het roer stond een lange, kalende man, gekleed in hetzelfde gewatteerde te-nue als de twee die buiten de dood hadden gevonden. Hij stond met zijn rug naar hen toe. ‘We zijn beschadigd, verdomme,’ zei hij. ‘Ik hoop niet dat de integriteit van de be-spreuking is aangetast.’ Hij denkt dat wij bemanningsleden zijn, realiseerde Marit zich. ‘Ik probeer eerst nog wat hoogte te winnen,’ vervolgde de stuurman. ‘Dan blijven we daar hangen en wachten we op een signaal.’ Marit schonk Auric een waarschuwende blik en bracht een vinger naar haar lippen. Het schip steeg langzaam en enigszins schokkerig verder. Ze lieten het dak van de slachterij nu onder zich en waren bui-ten het bereik van de draken. Marit kon amper helder denken. De zenuwen gierden door haar keel. Als ze de stuurman probeerde te verwonden, zou het schip neerstorten. En als ze niets deed, zou hij hen straks aan Orvil uitleveren. Een onmogelijk dilemma. ‘Hoe is het daarbuiten? Wat is de schade precies?’ De man draaide zijn hoofd om. Hij had een hoekig gezicht met harde trekken. Zijn vragende frons veranderde in een uitdrukking van verbijstering. ‘Hoe komen jullie...?’ Marit hief haar geboeide handen op, met geopende pal-men naar voren. ‘We zijn ongewapend,’ zei ze. ‘We zijn het schip op gevlucht om aan de draken te ontkomen.’ Dat was nog niet eens onwaar. De ogen van de stuurman vernauwden zich tot spleetjes. ‘Jullie zijn toch die gevange...’ Hij maakte zijn zin niet af en trok de dolk die aan de riem rond zijn middel hing. Met zijn andere hand drukte hij een hendel naar beneden. Het schip minderde vaart en bleef zweven, waarbij het nog steeds enigs-zins scheef bleef hangen.

De man verliet zijn plaats bij het stuurpaneel en kwam op Marit en Auric af. ‘Naar het balkon,’ beval hij. ‘En blijf daar tot ik weer geland ben. Dan mag je aan Orvil uitleggen wat je hier deed.’ Marit greep Auric bij de arm en liep voetje voor voetje ach-teruit. Haar broer had Rolly onder zijn hemd vandaan gehaald en hield de roekil tegen zijn borst gedrukt. Hij leek eerder oog te hebben voor de pracht en praal van de kajuit en het uitzicht door de ramen dan voor de naderende stuurman. Marit botste met haar rug tegen de deur. De klink prikte in haar zij. ‘Wegwezen,’ snauwde de man, met zijn dolk naar het bal-kon wijzend. ‘Voor ik me bedenk en er bloedvlekken op het tapijt komen.’ Zijn ogen flitsten van Marit naar Auric en ze zag de minachting op zijn gezicht. De iele jongen met zijn vuile kleren, verwarde haardos en zijn troeteldier in de armen vormde bepaald geen imponerende tegenstander. Marit nam een beslissing, ontstaan uit wanhoop. Een-maal buiten wachtte een zekere dood. Ze liet zich languit op de vloer vallen en duwde uit alle macht tegen zijn benen. De stuurman verloor zijn evenwicht en belandde vloekend naast haar op de vloer. De dolk viel uit zijn handen en stui-terde weg. Marit reikte naar het wapen, maar de man duw-de haar opzij en was haar voor. Ze was geen partij voor hem, uitgeput als ze was. Hij kroop schrijlings op haar en hief de dolk omhoog. Ze probeerde onder hem weg te rollen, maar dat lukte niet. Marit greep vertwijfeld naar de pols van de hand die de dolk omklemde. De stuurman gaf haar met zijn andere hand een stomp in het gezicht en haar grip verslapte. ‘Stomme teef,’ zei hij hijgend, terwijl ze het wapen langzaam op zich af zag komen. Ze hoorde zijn stem door een waas van pijn. En niet alleen zíjn stem. Op zangerige toon gesproken syllabes leken door de kajuit te kronkelen. ‘Nee!’ gilde Marit. ‘Dood hem niet, Auric.’ De stuurman keek verschrikt achter zich, waarschijnlijk bang dat de jongen een wapen had bemachtigd en hem in de nek ging springen. Auric was daar inderdaad, maar met lege handen. Hij had de roekil op de grond gezet en zong iets wat alleen maar een spreuk kon zijn. De man wilde met zijn dolk in Aurics richting zwaaien, maar de jongen deed een stap opzij en legde een vin-ger in de nek van de stuurman. Hij stopte met het zingen van de spreuk en sloot zijn ogen in concentratie. Tijdens Aurics gezang was de verbeten grijns op het ge-zicht van de stuurman veranderd in een uitdrukking van puur ongeloof. Een man die zo vaak in de nabijheid van Magyckers verkeerde moest een spreuk herkennen als hij die hoorde. Hij wilde iets zeggen, maar de woorden bestierven hem op de lip-

016 017016 017

pen. De dolk glipte uit zijn vingers en hij greep met beide han-den naar zijn hals. Marit keek in verbijstering toe hoe het gezicht van de man verkleurde en zijn ogen begonnen uit te puilen. ‘Laat hem leven, Auric,’ bracht ze uit. ‘Alsjeblieft.’ De stuurman was langzaam aan het stikken. ‘Auric!’ riep ze. Haar broer leek uit een trance te ontwaken. Een diepe zucht trok door zijn lichaam en hij wankelde even. Zijn trek-ken verzachtten en op datzelfde moment leek de stuurman weer lucht te krijgen. Marit kroop overeind. ‘Is dit die spreuk van Gart?’ vroeg ze ademloos. Auric knikte vermoeid. Hij liep naar een met kussens ge-vulde stoel en liet zich erin vallen. ‘Ik ben heus niet zo dom als jij wel eens denkt,’ zei hij op beschuldigende toon. ‘Dat ben je zeker niet, Auric. En dit was ronduit briljant van je.’ Een dunne glimlach trok over zijn bleke gezicht. De stuurman was weer enigszins bij zinnen gekomen. Hij greep naar de dolk die naast hem lag. Auric fronste zijn wenk-brauwen en de man maakte een geluid alsof hij moest kok-halzen. Hij staakte zijn poging en staarde Auric aan alsof hij een spook zag. Hij opende zijn mond, maar wist niet verder te komen dan een verstikt gerochel. Marit was intussen opgestaan en schopte het wapen bij hem weg. Voor het eerst sinds hun vlucht uit Oftenooi ervoer ze iets van bevrijding, zelfs trots. Ze schuifelde voorzichtig naar een raam en keek naar buiten. Onder hen was de chaos alleen maar toegenomen. Een deel van de slachterij was ingestort en ook de omliggende ge-bouwen waren beschadigd. Wat was er met Eamon gebeurd? Leefde hij nog? Zou hij kunnen ontsnappen? Ze hoopte het. Enkele draken liepen nog vrij rond, maar de agressie waar-mee ze daarstraks hadden huisgehouden leek bekoeld. Tussen de puinhopen lag een aantal lijken en Marit zag dat ook twee van de draken waren gedood. Orvil stond een eind verderop. Hij werd beschermd door Drovan en een stel gewapende slach-ters. De Louteraar tuurde naar boven, naar het schip. Hij kon haar niet zien, besefte ze. Het donkere glas maakte het onmo-gelijk om van buiten naar binnen te kijken. Terwijl Marit daar zo stond begon ze de pijn van haar won-den en kneuzingen weer te voelen. Ze liep naar Auric en liet zich naast hem in een van de stoelen ploffen. De stuurman was intussen overeind gekomen. Hij bevoelde met een be-nauwd gezicht zijn hals, precies zoals ze Eamon en Auric had zien doen. Van zijn eerdere bravoure was niets meer over. ‘We willen hier weg,’ zei Marit tegen hem. ‘En als je wilt blijven leven, help je ons daarmee. Je hoeft alleen maar te

doen wat je altijd al doet: dit schip besturen.’ ‘En ons te wijzen waar het brood ligt,’ voegde Auric eraan toe. Marit hoorde aan zijn stem hoe vermoeid hij was. Geluk-kig niet te moe om aan eten te denken. De man leek zich op haar voorstel te bezinnen. Hij staar-de Auric een tijdlang peinzend aan en stond zichtbaar in tweestrijd. Uiteindelijk knikte hij gelaten. Waarschijnlijk ging hij ervan uit dat ze toch niet ver zouden komen met een beschadigd schip, vermoedde Marit. En dat leek ook haar een angstwekkend logische gedachte. De stuurman liep naar voren en al snel voelde Marit dat ze verder stegen. Het schip bleef echter ietwat scheef hangen en trilde lichtjes toen ze aan vaart wonnen. Even later zette de man het stuurwiel vast, pakte een stuk papier en schrijfbeno-digdheden en schreef iets op. Hij hield het papier omhoog. WAARHEEN? Marit wees naar het zuiden. Ze had geen idee waar ze heen moesten, maar Semaris wilde ze zo snel mogelijk achter zich laten. Intussen kwam Auric aangelopen met een bord vol desem-brood en een pot met roomboter. Hij glunderde. Marit had zich niet gerealiseerd hoeveel honger ze had. Toen ze rechtop ging zitten om een stuk brood te pakken, voel-de ze ineens iets prikken in haar achterzak. Met moeite wist ze het voorwerp te pakken. Marit hapte naar adem. De blauwe edelsteen glinsterde met een geheel eigen licht. Haar gedachten flitsten terug naar die verhitte discussie met Eamon, destijds in de grot bij Falmir. Ze had dit kleinood toen in haar zak gestoken en had er daarna weinig aandacht meer aan geschonken. Maar nu kon Eamons kavellasteen een uitweg bieden. Want kieskeurig kon ze niet meer zijn.

Preview

016 017016 017

A L L E S L I E P O P R O L L E T J E S ,

T O T A A N H E T

BLOEDBA D

‘Deze gespierde wraakroman leest als een Tarantino-film: een vermakelijke mix van avontuur en komedie, afgewisseld met

duistere momenten, scherpzinnige dialogen en explosieve scènes.’ BOOKLIST

‘Fans van diepzinnige verhaallijnen, ijzersterke heldinnen en fantasy-verhalen die je van begin tot eind bezighouden,

zullen dit boek verslinden.’ RT BOOK REVIEWS

‘Een eersteklas fantasy-avontuur... een schitterende verhaallijn, grimmige humor en een tandenknarsende intrige.’

PUBLISHERS WEEKLY

‘Boordevol verbeelding en vindingrijkheid... Fantastisch!’ JOHN GWYNNE, AUTEUR

‘Fans van Steven Erikson, Mark Lawrence of Joe Abercrombie zullen genieten van Een Kroon voor Koud Zilver.’

DJANGO WEXLER, AUTEUR

018 019

Twintig jaar geleden trok de gevrees-

de generaal Kobalt Zosia met haar Vijf

Trawanten en een huurlingenleger ten

strijde en bracht ze het grootste impe-

rium op de Ster ten val. Toen er geen ti-

tels meer te winnen waren en geen we-

relden meer te veroveren, zette ze haar

eigen dood in scène en verdween haar

legende in de geschiedenisboeken.

Nu is het vreedzame bestaan dat ze

voor zichzelf had opgebouwd ech-

ter wreed verstoord door een aanval

op haar dorp. Zosia zint op wraak en

trekt opnieuw ten strijde. Maar als ze

gerechtigheid wil, zal ze eerst de con-

frontatie aan moeten gaan met wrok

koesterende vijanden, oude bondgeno-

ten wier loyaliteit twijfelachtig is en

een vreemd leger, dat optrekt onder

een wel heel vertrouwde banier.

Marshalls verhaal over een vrouwelijke

heldin van middelbare leeftijd deed inter-

nationaal een hoop stof opwaaien. Niet

in de laatste plaats vanwege zijn frisse

kijk op het genre, en zijn speelse omgang

met bestaande (ongeschreven) regels. ‘Ik

werk op een vrij lineaire manier, dus de

Een Kroon voor Koud Zilver

Alex Marshall

Coverstory

eerste dingen die ik bedacht, werden ook

de eerste scènes van het boek: de klas-

sieke fantasy-opzet van een bloeddorsti-

ge horde die zich op een vredig gehucht

stort, maar waarbij dan een oudere

vrouw de enige overlevende is in plaats

van de jonge held.’

Zijn wereld zit vol grofgebekte non-

nen, huurlingen die zich laten steken

door insecten om high te worden, vrou-

wen met grotere snorren en spierballen

dan hun mannelijke tegenspelers, homo-

seksuele koningskoppels, demonische

huisdieren en echo’s van verloren cultu-

ren. Marshall verwerkt alles op uiterst

geloofwaardige wijze in zijn klassieke

fantasy-debuut. ‘Het boek kwam niet zo

tot stand omdat ik per se meer diversiteit

in fantasy wilde zien, maar omdat dit de

personages en de wereld waren waar-

over ik wilde schrijven. Diversiteit was

het resultaat, maar de drijvende kracht

was simpelweg het beschrijven van de le-

vens, de worstelingen, en de samenlevin-

gen van interessante personages. Ik kom

bijna in de verleiding om te zeggen dat

dat niet moeilijk was, om die diversiteit

toe te voegen aan mijn verhaal, maar dat

Alex Marshall is een pseudoniem voor

een veelgeprezen auteur die eerder ver-

schillende romans in verschillende gen-

res heeft gepubliceerd .

• LEES EERST DE PREVIEW • LEES EERST DE PREVIEW

• LE

ES EE

RST D

E P

REVIEW

018 019

is niet helemaal

waar. Natuurlijk

kostte het enorm

veel moeite om

deze personages

en hun culturen te

verzinnen, maar

ik denk dat schrij-

ven, en specifiek

het bedenken van

werelden, altijd

moeilijk is. De di-

versiteit van het

verhaal zorgde

daarbij niet voor

een extra barrière.

Ik denk dat ik

vooral interes-

sante personages

probeer te cre-

eren, en ze dan

ook interessante

problemen voorschotel. Ik doe mijn best

om de personages de plot te laten bepa-

len, zowel door klassieke stijlfiguren te

vermijden, alsook ze te gebruiken. Dat

gezegd hebbende, ik ben hier wel om

nieuwe verhalen te vertellen, niet om

oude verhalen te herkau-

wen. Daarom is mijn hoofd-

persoon ook net even iets

anders dan je zou verwach-

ten. Zosia, de oude krijger-

koningin met haar duivels-

hond. Zij is de spil van het

hele boek, een personage

dat behoorlijk in tweestrijd

is. Het schrijven van haar

scènes was zowel intens als

verlichtend.’

De Ster, de wereld die

Marshall bedacht als toneel

voor zijn verhaal is een we-

reld die heel vertrouwd lijkt

en toch ver weg voelt. Van

oosterse sferen tot middel-

eeuwse Europese steden.

Marshalls liet zich op aller-

lei vlakken inspireren. Veel

plaatsnamen komen van

bekende heavy metal-bands, en de we-

reld zelf heeft, zoals de naam al sugge-

reert, de vorm van een pentagram, een

vijfpuntige ster. Een wereld met vele ver-

schillende culturen en onheilspellende

regio’s gevuld met kwaadaardige legers

en mensetende beesten. ‘Als ik mag kie-

zen, dan zou ik gaan wonen in de Im-

maculate Archipel. Het heeft die naam

niet voor niets: rustige stranden, warme

blauwe zeeën, en een heerlijke keuken.

Bovendien, als ik in een van de meer ont-

wikkelde streken van het continent zou

wonen, dan zou ik het waarschijnlijk ook

iets langer dan twee weken onthouden,

wat ook wel een voordeel is.’

Een Kroon voor Koud Zilver is het eerste

deel van een geplande trilogie. ‘Elk deel

leg ik er een schepje bovenop – er zijn

geen makkelijke uitwegen in deze serie,

en de beslissingen die de personages ne-

men in het eerste boek beïnvloeden niet

alleen hun eigen levens, maar ook het lot

van hun wereld. Klassieke fantasy heeft

natuurlijk een lange traditie waarbij de

complete wereld altijd in gevaar is, maar

ik denk dat zelfs veteranen onder de le-

zers van hun stoel zullen vallen bij het

lezen van het einde van deze trilogie.’

Een Kroon voor Koud Zilver ligt nu in de winkel!

Een Kroon voor Koud ZilverREEDS VERSCHENEN | € 29,99686 blz. | GebondenAUTEUR Alex Marshall

020 021

De cavalerie van heer Hjortt, bestaande uit tweehon-derd lansen, verspreidde zich door het kleine dorp. Ze

namen hun posities in tussen de huizen die voor de helft in vakwerk waren uitgevoerd. Slechts een zeer welwillende be-schouwer zou de slecht geëffende weggetjes met ‘straten’ heb-ben aangeduid. De strijdrossen gingen langzamer lopen en bleven vervolgens redelijk eendrachtig staan. De ruiters zaten kaarsrecht in het zadel, net zo recht als de lansen die ze schrap zetten tegen hun stijgbeugels. Het was een ongewoon warme namiddag in de herfst en na de lange aanloop tegen de steile helling van de vallei op, droop zowel paard als ruiter van het zweet. Toch zette niemand zijn koperen helm af. In het felle, alpiene zonlicht dat schitterde op hun wapens, harnassen en het ijzerbeslag, en met hun verschoten rode mantels die de on-vermijdelijke vlekken bedekten, leek het alsof de cavalerie zó uit een legende was gestapt, of van een van de wandkleden in het huis van de burgemeester kwam aan galopperen. Tenminste, zo moest het er voor de dorpelingen die door hun luiken gluurden hebben uitgezien. Maar in de ogen van de

kolonel, heer Hjortt, zagen ze eruit als een troep huurmoorde-naars op paarden, die voor het grootste deel van de tijd nauwe-lijks het benul hadden om te doen wat hun werd opgedragen. Als de ridder vechthonden had kunnen leren om slag te leveren zou hij daar de voorkeur aan hebben gegeven, gezien de mate van vertrouwen die hij in dit stel had. Niet veel dus, met andere woorden, bar weinig. Hij gaf ook niet om honden, maar een hond was te vertrou-wen, al was het maar om zijn ballen te laten likken. Het gehucht lag verspreid over het laatste grasveld voor twee kale, steile bergpieken, die pal tegen elkaar aan stonden. Het was aan alle kanten ingesloten door een donker woud, alsof de wildernis een val had opgezet voor de onvoorzichtige reiziger. Een typisch bergdorp dus, hier in het gebergte van Kutumban. Er stond alleen een lage, versterkte stenen muur omheen om de wolven buiten te houden, en af en toe een lawinetje, dat door de omringende hellingen op de nederzetting werd losgelaten zodra de sneeuw begon te smelten. Heer Hjortt had zijn troepen regelrecht door de openstaan-de poort in de muur geleid en reed via het hoofdpad naar het grootste huis van het dorp... wat niet veel zei ten gunste van het gebouw in kwestie. Er stond een heg van ontbladerde ro-zenstruiken omheen en het was krap anderhalve verdieping hoog. De raamloze voorgevel van rood baksteen was onderbro-ken door een raster van zwart vakwerk, en het bemoste rieten dak stak omhoog als een heksenhoed. Precies in het midden, als een mond, zaten grote dubbele deuren. Ze waren zo hoog en breed dat twee ruiters naast elkaar naar binnen konden rijden zonder hun helm af te zetten. Toen hij bij de opening in de heg aan de voorkant van het huis kwam, zag heer Hjortt dat een van deze eikenhouten deuren op een kier stond, maar net toen hij dat detail in de gaten kreeg ging de deur dicht. Heer Hjortt glimlachte even en hield zijn paard in toen hij bij de rozenstruiken aankwam. Hij riep met zijn diepste bari-tonstem: ‘Ik ben heer Efrain Hjortt van Azgaroth, Vijftiende Kolonel van het Carmijnse Imperium. Ik wil de vrouw van de

Preview

EEN

KROON VOOR KOUD ZILVERAlles liep op rolletjes, tot aan het bloedbad.

020 021

burgemeester spreken. Ik heb uw burgemeester onderweg ont-moet. Terwijl hij uitrust in mijn kamp...’ Iemand achter hem grinnikte hierom, maar toen heer Hjortt zich in zijn zadel omdraaide kon hij de schuldige niet lokalise-ren. Het kon zelfs een van de twee dienaren van de Keten zijn geweest, zijn persoonlijke lijfwachten, die hun paarden voor de doornhaag hadden laten stoppen. Hij wierp de lijfwachten en de ruiters die bij hen in de buurt stonden een vernietigende blik toe, dezelfde blik waar zijn vader altijd zo buitengewoon gul mee was. Er viel niets te lachen, dat had toch duidelijk moeten blijken uit de manier waarop heer Hjortt die boeren-pummel van een burgemeester van deze stronthoop uit de weg had geruimd. ‘Ahum.’ Heer Hjortt draaide zich weer om naar het gebouw en probeerde het opnieuw. ‘Uw burgemeester bevindt zich in mijn kamp en ik kom met zeer belangrijk nieuws. Ik wil on-middellijk de vrouw van de burgemeester spreken.’ Iemand? Niemand. Het hele dorp keek stilletjes en bevreesd vanuit hun schuilplaats naar hem, dat kon hij voelen in zijn pijnlijke dijbenen. Maar niemand trotseerde het daglicht om hem onder ogen te komen of om hem verder te helpen. Boeren – wat een zielig zooitje. ‘Nog een keer!’ riep heer Hjortt, die zijn paard aanspoorde en de tuin van de burgemeester in reed, naar de dubbele deu-ren toe. ‘De familie van uw burgemeester dient mij, kolonel van het Carmijnse Imperium en ridder van Azgaroth, te ont-vangen, of...’ De twee deuren sloegen met een klap open en een golf logge, harige beesten baande zich een weg naar buiten, het zonlicht in. Voordat de man uit Azgaroth kon uitwijken of zijn zwaard kon trekken, hadden ze hem al omsingeld. Hij hoorde een gedempt gelui van klokken – duidelijk het signaal dat de ver-rassingsaanval was ingezet – en het hongerige gegrom van de troep, en... De kudde dromde om hem heen, snuffelend aan zijn paard met hun brede, slijmerige neuzen, maar nu de dieren aan de beperkte ruimte van het gebouw waren ontsnapt bleek dat ze helemaal niet op meer opwinding uit waren. ‘Het spijt me heel erg, heer,’ klonk ergens bij hem in de buurt een stem met het accent van het bergvolk. Er kwam een kleine, bleke hand boven het vee uit, midden tussen de golven-

de runderen, als een wanhopige drenkeling die probeert een stuk drijfhout te pakken te krijgen. De hand greep een zwarte vacht vast en een lichtvoetige blonde jongen van tussen de tien en de twaalf jaar oud sprong met een grote boog tevoorschijn en landde op de brede rug van een bergkoe. Hij keerde het beest naar heer Hjortt om en deed dat even moeiteloos als de man uit Azgaroth zijn strijdros onder controle had. Ondanks dit staaltje van vaardigheid en behendigheid bleef de ridder onbewogen. ‘De burgemeestersvrouw,’ zei heer Hjortt. ‘Ik moet haar spreken. Nu. Is ze thuis?’ ‘Ik denk het wel,’ zei de jongen met een blik over zijn schou-der, ongetwijfeld om naar de stand van de zon te kijken in de luwte van de bergen die zich boven het dorp verhieven. ‘Nog-maals, het spijt me van mijn koeien. Ze zijn erg onrustig, heer. Ik moest ze vroeg naar beneden halen, omdat er een paar dalen verderop een gehoornde wolf is gezien. En eh, ik had de schuurdeur niet goed op slot gedaan.’ ‘Je bespioneerde ons, hè?’ zei heer Hjortt. De jongen grijns-de. ‘Ik zal het voor deze keer door de vingers zien, als je naar binnen gaat om je meesteres te halen.’ ‘De vrouw van de burgemeester is waarschijnlijk in haar huis, mijnheer, maar daar mag ik niet meer komen vanwege mijn onbehoorlijke gedrag,’ zei de jongen zichtbaar trots. ‘Is dit niet haar huis?’ Hjortt keek bedachtzaam naar het ge-bouw. ‘Nee, heer. Dit is de schuur.’ Een van zijn trouweloze soldaten grinnikte opnieuw, maar heer Hjortt gunde diegene geen voldoening door zich een twee-de keer om te draaien. Als het werk van vandaag erop zat zou hij de schuldige gaan zoeken, en die zou dan wel merken wat ervan kwam als je de commandant uitlachte. Omdat hij nog geen twintig was beschouwde de cavalerie de nieuwe kolonel kennelijk als een groentje, net als de rest van het Vijftiende Re-giment, maar hij zou ze spoedig laten zien dat een jongeling niet per definitie een groentje was. Nu hun flinke veehoeder in contact was getreden met de in-dringers, deden de dapperste inwoners hun vrolijk geschilder-de deuren open en kwamen stilletjes op hun veranda’s staan. Ze hadden duidelijk een diep ontzag voor de soldaten van het Imperium. Heer Hjortt gromde tevreden – het was zo stil ge-weest in het gehucht dat hij zich al had afgevraagd of de dorpe-

022 023

Preview

lingen misschien getipt waren over hun komst en op een holle-tje de bergen in waren gevlucht. ‘Waar is het huis van de burgemeester dan?’ Hij keek de jon-gen met een felle blik aan en liet de teugels in zijn handschoe-nen kraken. ‘Ziet u dat pad?’ zei de jongen, en hij wees naar het oosten. Toen hij langs de vinger van de knaap keek zag hij een weggetje naast een langgerekt huis en een kleine poort in de muur rond het dorp. Daar liep een onduidelijk pad omhoog, over de met gras begroeide voet van de steilste bergpiek in de vallei. ‘Mijn kijkglas, Portolés,’ zei heer Hjortt, en zijn lijfwacht kwam met haar paard naast hem staan. Heer Hjortt wist dat als hij dit onbetaalbare voorwerp in zijn eigen zadeltas mee-droeg, een van zijn schurkachtige soldaten waarschijnlijk wel een manier zou vinden om het te stelen, maar bij zijn potige krijgsnon zouden ze dat geen van allen durven flikken. Ze over-handigde het hem en heer Hjortt haalde het zware koperen ha-viksoog uit zijn hoes. Dit was het enige geschenk dat zijn vader hem ooit had gegeven dat niet een of ander wapen was, en hij greep elk excuus aan om het te gebruiken. Toen hij het spoor door zijn instrument uitvergroot had gevonden, volgde hij het door het veld omhoog en zag dat het in het omringende woud verder liep. Tussen het groen van de dennen en sparren liep een spoor van geelkleurende espen en toen hij door zijn kijkglas nog verder omhoogkeek, zag hij dat deze gouden ader helemaal doorliep tot boven op de berg. ‘Ziet u het?’ vroeg de veehoeder. ‘Daarboven wonen ze. Het is niet ver.’

Heer Hjortt bereikte een valse top en bleef tegen een boom staan leunen. De dunne stam boog mee onder

zijn gewicht en de koperkleurige bladeren ritselden. De witte bast gaf af op zijn mantel. Het zigzaggende pad dat in de steeds steiler wordende berghelling was uitgehouwen, was te verra-derlijk geworden voor de paarden, dus heer Hjortt en zijn twee

lijfwachten, broeder Iqbal en zuster Portolés, waren te voet verdergegaan over het blootliggende, steil oplopende graniet. De mogelijkheid dat het een val kon zijn liet hem niet los, maar tijdens de klim waren ze niets vijandelijkers tegengekomen dan een kolibrie. Nu zijn ogen gewend waren aan het vreemde diffuse licht van dit laatste beboste gedeelte zag hij iets meer dan honderd meter boven hen een bescheiden, gepleisterd huis op de rand van het volgende rotsplateau liggen. Broeder Iqbal lachte en zuster Portolés vloekte, maar in haar uitbarsting zat meer humor dan in zijn lach. Ze liepen verder tussen de bomen en begonnen toen aan de laatste etappe. ‘Bij alle... duivels van Emeritus...’ pufte Iqbal, ‘waarom... woont een burgemeester... zo ver... van zijn dorp?’ De graan-zak die hij over zijn schouder droeg en die nu voor een ander doel werd gebruikt, vertraagde zijn slakkengang nog meer. ‘Daar kan ik wel drie redenen voor geven,’ zei Portolés. Ze zette de kop van haar zware houten strijdhamer op de grond en leunde op de lange steel. ‘Kijk eens achter je.’ Heer Hjortt bleef ook staan om even te pauzeren – zelfs met zijn betrekkelijk lichte rijharnas aan was het een verdomd rot-tige klim. Toen hij zich omdraaide floot hij waarderend. Ze wa-ren snel gestegen. Onder hen lag het schilderachtige plaatsje, ingenesteld aan de voet van de bergen. Achter de dunne streep van de muur strekte de weelderige vallei zich uit tot in de ver-te. Een kronkelende beek scheidde de oostelijke bergketen van de westelijke. Heer Hjortt was echt geen bloeddorstige bruut met maar één doel voor ogen – hij had wel degelijk oog voor de allure van een woonstee hoog boven je vazallen, omringd door de schoonheid van de schepping. Als deze onfortuinlijke missie voorbij was kon hij misschien de burgemeesterswoning ombouwen tot een jachthuis, zodat hij daar ’s zomers kon ver-pozen met sport en ontspanning in de schone berglucht. ‘Dit is het beste uitkijkpunt van de hele vallei,’ zei Portolés. ‘Het biedt het dorpshoofd ruim de tijd om te beslissen hoe hij zijn gasten wil verwelkomen.’ ‘Zou ze de ketel al voor ons op het vuur hebben gezet?’ zei

022 023

Iqbal hoopvol. ‘Een kop jachtthee zou er bij mij wel in gaan.’ ‘Wat deze missie betreft, kolonel...’ Portolés keek naar heer Hjortt maar ze ontweek zijn blik. Vanaf het moment dat hij haar had ingelicht over datgene wat hun hier te doen stond had ze haar onbehagen slecht weten te verhullen met valse bra-voure. De ridder kon zich al voorstellen wat er ging komen. ‘Ik vraag me af of het bevel...’ ‘En ik vraag me af of de gezagsdragers van de kerk mij twee anathema’s hebben meegegeven om bij iedere stap die ik zet hun mitsen en maren te laten horen en voortdurend over-al vraagtekens bij te zetten, in plaats van mijn opperbevel te respecteren als kolonel van het Imperium,’ zei heer Hjortt. De wangen van de grote vrouw kregen een kleur die deed denken aan een bloeduitstorting. ‘Azgaroth is al bijna een eeuw een trotse en trouwe dienaar van de koningen en koninginnen van Samoth, terwijl jullie pausen bij elke feestdag opnieuw in op-stand schijnen te komen. Dus vertel me nog eens wat het nut is van jullie adviezen.’ Portolés mompelde een verontschuldiging en Iqbal rommel-de nerveus met de vochtige zak die hij droeg. ‘Denken jullie dat ik plezier beleef aan wat we moeten doen? Denken jullie dat ik mijn soldaten deze taak zou laten uitvoe-ren als ik de keus had? Waarom zou ik zo’n bevel geven als het vermeden kon worden? Waarom...’ Heer Hjortt kwam net op stoom toen hij een felle pijnscheut door zijn schedel voel-de gaan. Zo hevig en onaangenaam als het was, het ging na een paar tellen weer over. Het zette hem zenuwachtig aan het denken. Bezorgde een van die twee heksen hem die hoofdpijn met hun duivelse trucjes? Waarschijnlijk niet, nu hij erover nadacht: hij had gedurende de hele rit naar boven al last van hoofdpijn gehad en toen had hij hun het plan nog niet verteld. ‘Vooruit maar weer,’ zei hij. Hij besloot dat het beter was om de kwestie op zijn beloop te laten zonder zijn gezag te laten gelden. Ook al hadden zijn lijfwachten bezwaren, deze missie was er een praktisch voorbeeld van dat je onaangename maar noodzakelijke dingen beter snel achter je kon laten, in plaats van te talmen en alle nare details uitgebreid te analyseren. ‘La-ten we het vlot afhandelen. De weg is slecht, dus ik wil vóór het donker weer in de vallei zijn.’ Na een haarspeldbocht in het steile pad bereikten ze via een ruw uitgehakte trap het volgende plateau, met het huis van de

burgemeester. Het was op dezelfde manier gebouwd als de hui-zen in het dorp, maar het had een veranda die over de rand van een niet al te steil klif hing. Dat ziet er aardig uit, dacht heer Hjortt, afgezien dan van het hek, dat gemaakt was van botten. Boven op elke naar buiten gebogen elandsrib stond de schedel van een of ander beest: vleeruilen, marmotten en bergvossen. En boven de deur van het huis hing een enorme schedel die van een gehoornde wolf moest zijn. Toen de veehoeder opmerkte dat er eentje in het gebied was gesignaleerd, had heer Hjortt aangenomen dat het hoofd van die jongen vol zat met datge-ne wat zijn koeien produceerden, maar misschien slopen er in dit verlaten gebergte nog wel een paar rond. Wat opwindend om een jachtpartij op zulk zeldzaam wild te organiseren! Toen kraakte de deur onder de schedel en verscheen er iemand in de opening. ‘Aangenaam, vrienden. Jullie komen van ver,’ begroette de vrouw hen. Ze zag er krachtig uit, maar ze was niet zo groot als Portolés. Haar gelaatstrekken waren hard als de weg naar haar huis. Ze moest ooit behoorlijk sterk zijn geweest, op een boerse manier, toen haar lange, zilveren haren nog blond of zwart of rood waren geweest, naar achteren gebonden in vlechten op de manier die Hjortt zo mooi vond... Maar nu was ze gewoon een bejaarde vrouw als alle andere, minstens vijftig winters oud. Te oordelen naar de wirwar van botfetisjen die aan de takken van de enige boom hingen die binnen het hek stond – een hoge esp met een zwarte bast en bladeren zo grijswit als haar lokken –, kon ze wel eens een tovenares zijn. Iqbal groette haar terug. ‘Aangenaam, moeder, zeer aange-naam. Mag ik u voorstellen, heer Hjortt van Azgaroth, Vijftien-de Kolonel van het Carmijnse Imperium.’ Het anathema keek even naar zijn commandant, maar toen heer Hjortt geen aan-stalten maakte deze vrouw die mogelijk een heks was tegemoet te treden, mompelde Iqbal: ‘Het is maar een oud vogeltje, heer, niets om u zorgen over te maken.’ ‘Een oud vogeltje of een piepkuiken, ik steek niet blindelings mijn hand in het nest van een vleeruil,’ zei Portolés, die langs heer Hjortt en Iqbal liep om de oude vrouw in het Carmijns aan te spreken. ‘Vrouw, uit naam van de Pontifex van het Westen en de Koningin van de Rest, beveel ik u in het licht te komen staan.’ ‘Koningin van de Rest?’ Gehoor gevend aan Portolés’ verzoek

024 025

Preview

kwam de vrouw de krakende trap van haar veranda af en liep naar het hek. Voor een burgemeestersvrouw maakte ze een be-scheiden indruk in haar geruite dirndl, alsof ze maar een ge-woon dorpsmeisje was. ‘En de Pontifex van het Westen, hè? De laatste marskramer die ons dorp aandeed bracht het nieuws dat de oorlog van paus Shanatu niet zo voorspoedig verliep. Maar ik neem aan dat er veel veranderd is. Is de vorstin van de Rest, ge-zegend wie het ook zij, nog altijd koningin Indsorith? En houdt dat in dat er een nieuw vredesverdrag is overeengekomen?’ ‘Dit vogeltje vangt nogal wat op in haar boom,’ bromde heer Hjortt, en hij vroeg: ‘Bent u inderdaad de vrouw van de burgemeester?’ ‘Ik ben burgemeester Vivi, de echtgenote van Leib,’ zei ze. ‘En ik vraag u opnieuw, met alle respect, tot wie moet ik in het vervolg mijn gebeden richten wanneer ik...’ ‘De rechtvaardige regering van koningin Indsorith, geze-gend zij haar naam, duurt voort,’ zei heer Hjortt. ‘Paus Sha-natu, gezegend zij zíjn naam, heeft van hogerhand vernomen dat zijn tijd als Herder van Samoth tot een einde is gekomen, en daarmee is de oorlog voorbij. Zijn nicht Jirella, gezegend zij háár naam, heeft haar rechtmatige plaats op de Kansel van Onyx ingenomen en draagt de titels Paus Y’Homa iii, Midder-nachtmoeder, Herderin der Verdoolden.’ ‘Ik begrijp het,’ zei de burgemeestersvrouw. ‘En naast het aanvaarden van de abdicatie van een opstandige paus en de installatie van zijn bloedverwante op diezelfde verheven post, heeft onze geliefde Indsorith, lang moge haar glorie duren, ook haar nobele titels ingeleverd? Dus “Koningin van Samoth, Hart van de Ster, het Juweel van Diadeem, Vorstin van het Carmijn-se Rijk” wordt eh, “Koningin van de Rest”?’ De fijne lijntjes op het gezicht van de vrouw werden dieper toen ze glimlachte. Portolés glimlachte sluw terug. ‘Maakt u uit het eigenaardige gevoel voor humor van mijn ondergeschikte niet op dat er een beleidswijziging heeft plaats-gevonden; de eretitels van de koningin zijn onveranderd geble-ven,’ zei heer Hjortt, terwijl hij nadacht over de disciplinaire

maatregelen die hij tegen Portolés zou nemen. Als dat lelijke heksengebroed meende dat ze dergelijke geintjes kon uithalen bij haar bevelhebber omdat er geen hogergeplaatste geestelij-ke bij was als getuige van haar schandelijke praatjes, had ze het mis. Hij wenste bijna dat ze zou weigeren zijn bevel uit te voeren, zodat hij een excuus had om zich van haar te ontdoen. In het Hoogazgarothisch sprak hij: ‘Portolés, ga terug naar het dorp en geef het bevel. In de tijd die je nodig hebt om beneden te komen heb ik hier mijn zegje afdoende gezegd.’ Portolés verstijfde en keek heer Hjortt met een bedroefd ge-zicht aan om te laten merken dat ze had gehoopt dat hij van ge-dachten zou veranderen. Maar dat zat er niet in. De krijgsnon antwoordde in het Azgarothisch: ‘Ik... eh... ga eerst nog even binnen kijken. Om me ervan te vergewissen dat het veilig is, kolonel Hjortt.’ ‘Ga uw gang, zuster Portolés, tot uw dienst,’ sprak de oude-re vrouw, eveneens in die oude, in ere gehouden taal van heer Hjortts voorouders. Dat hadden ze niet verwacht, maar er was op de Ster veel veranderd sinds de tijd dat dit grootmoedertje in de bloei van haar leven was; misschien had zij meer van de we-reld gezien dan alleen deze afgelegen berg. Nu ze dichterbij was gekomen, zag hij dat haar wangen eerder vol littekens zaten dan dat ze gerimpeld waren. Ze had een tamelijk rafelig litteken op haar kin. Voor het eerst sinds hun komst ging er een zorgelijke trek over het verweerde landschap van haar gelaat. Mooi zo. ‘In de keuken ligt een oude hond te slapen en ik heb liever dat u die in dromenland laat. Verder ben ik alleen. Maar beste kolonel, Leib moet deze morgen bij het kruispunt zijn geweest...’ Heer Hjortt negeerde de burgemeestersvrouw en volgde Portolés door de poort, over het pad van platte, kleurrijke ste-nen dat door de tuin liep. Ze waren zonder enige artisticiteit neergelegd; het eerste wat hij ging doen was de meestermet-selaar inhuren die de badkamers op het landgoed van zijn fa-milie in Parmant had aangelegd, of anders haar leerling, als die verwaande kunstenares niet bereid was driehonderd mijl de wildernis in te trekken om een tuinpad opnieuw te betege-

024 025

len. Een mozaïek van miniatuurdieren zou leuk zijn, of mis-schien indigokleurige kiezelstenen, om het op een beek te laten lijken. Maar onderweg naar boven waren ze een watertje over-gestoken, dus waarom zou hij er niet iemand op uitsturen om de bron ervan te zoeken en de stroom hierheen te verleggen, zodat er een echt riviertje door de tuin liep? Het moest niet zo moeilijk zijn om het daar verderop tussen de bomen vandaan te laten komen en het vervolgens over de rots naast de veranda te geleiden, zodat er een watervalletje ontstond dat... ‘Leeg,’ zei Portolés toen ze weer naar buiten kwam. Heer Hjortt was even de draad kwijt – het was ook zo’n steile klim geweest, en daarvoor een lange rit. Portolés ging zwijgend ach-ter de oude vrouw staan die op het pad stond tussen heer Hjortt en haar huis. De vrouw zag er nu tamelijk nerveus uit. ‘Leib, mijn man, kolonel Hjortt. Bent u hem op het kruis-punt tegengekomen?’ Haar stem klonk zwakker nu, niet veel luider dan de trillende espen. Dat moest wel een mooi gehoor zijn, die ruisende gouden bladeren vlak naast je raam als je na een inspannende jacht in je bed lag. ‘Nieuw plan,’ zei heer Hjortt, die geen moeite meer deed om in het formele Azgarothisch te spreken omdat zij het toch ver-stond. ‘Nou ja, het blijft voor het grootste deel hetzelfde, maar in plaats van vóór het donker naar beneden te rijden slaan we hier voor de nacht ons bivak op.’ Hij glimlachte naar de oude vrouw. ‘Maakt u zich geen zorgen, mevrouw, maakt u zich geen zorgen, ik breng mijn soldaten niet onder in uw dorp, dat verzeker ik u. Als ze klaar zijn slaan ze hun kamp op buiten het dorp. We vertrekken bij het eerste...’ Toen kwam de gedachte aan slapen in een echt bed bij hem op ‘... rond het middaguur. Morgen om twaalf uur. Portolés, breng verslag aan me uit als het achter de rug is.’ ‘Wat u ook van plan bent, heer, laten we eerst met elkaar praten voordat u een besluit neemt,’ zei de oude vrouw, die scheen te ontwaken uit de angstige ban die door hun aanwe-zigheid over haar was gekomen. Ze nam een onbuigzame hou-ding aan die hij helemaal niet prettig vond. ‘Uw officier kan vast wel een paar minuutjes blijven voordat ze uw bevel gaat overbrengen, zeker als we u hier vannacht te gast hebben. La-ten we met elkaar praten, u en ik, en wat uw bevel ook moge zijn en hoe dringend het ook is, ik zal ervoor zorgen dat het de moeite waard is om te luisteren.’

Heer Hjortts maag draaide om toen hij over de schouder van de vrouw heen de zielige hondenblik van Portolés zag. Iqbal had in ieder geval het fatsoen om de vrouw met een uitgestre-ken gezicht aan te blijven kijken. ‘Of het kan of niet, zuster Portolés zal niet wachten,’ zei heer Hjortt kortaf. ‘Wij gaan praten, u en ik, en zonder omwegen, vergis u niet, maar ik zie geen reden om mijn ondergeschikte op te houden.’ De oude vrouw keek met een frons achterom, langs Portolés naar de open deur van haar huis, en haalde haar schouders op. Alsof zij enige invloed had op hoe dit ging aflopen. Met een plotselinge, onechte en geslepen glimlach zei ze tegen heer Hjortt: ‘Zoals u wilt, edele heer. Ik dacht alleen dat u de zus-ter misschien nodig had tijdens het gesprek, want dat kon wel eens een tijdje gaan duren.’ Bij de genade van de Gevallen Moeder! Wist ieder ander beter dan heer Hjortt zelf hoe hij een gesprek moest leiden? Dit duld-de hij niet. ‘Goede vrouw,’ zei hij, ‘het schijnt dat we nog veel meer te bespreken hebben dan ik aanvankelijk vermoedde. Maar zuster Portolés heeft dringende zaken af te handelen en daarom moet ze gaan voordat wij beginnen aan het lange gesprek dat u zo graag wilt voeren. Maar weest u niet bang, aan de tegenpresta-tie voor het leveren van voorraden die uw man bij het kruispunt aan ons heeft voorgelegd, zal worden voldaan. Dat is ontegen-zeglijk redelijk. Nu moet je gaan, Portolés.’ Portolés salueerde spottend achter de rug van de oude vrouw en beende toen de tuin uit. Zo humeurig had hij haar nog niet eerder gezien. Iqbal fluisterde iets tegen haar toen hij bij de poort opzijging om haar door te laten, maar hij trok zich niet op tijd terug toen ze naar hem uithaalde. De krijgsnon gaf hem een mep tegen zijn misvormde oor, dat als het buitenste blad van een overrijpe kool uit zijn bleke tonsuur stak. Haar razernij maakte haar gezicht zo mogelijk nog onaantrekkelijker. Iqbal sloeg met zijn zware jutezak naar haar terug en hoewel Portolés de klap ontweek, sproeiden er rode druppeltjes uit de donke-re bodem van de zak toen die langs haar gezicht zoefde. Als de zuster het bloed op haar gezicht al opmerkte scheen het haar niet te deren. Ze zwaaide de zware hamer over haar schouder en begon met slepende voeten af te dalen over het verraderlijke pad.

026 027

H E T S L O T VA N

Vaelin Al Sorna’s verhaal!

N U I N D E W I N K E L !

‘Een episch einde voor een van de beste klassieke fantasy-trilogieën die ik heb gelezen van een debutant.’

Fantasy Book Critic

€24,99

‘Mijn man,’ fluisterde de oude vrouw, en toen heer Hjortt naar haar omkeek zag hij dat ze met grote ogen naar de drui-pende zak van Iqbal staarde. ‘Het is beter als we naar binnen gaan om te praten,’ zei heer Hjortt met een knipoog naar Iqbal, terwijl hij de vrouw aan-spoorde in de richting van haar deur. ‘Kom, kom, ik heb een absoluut briljant idee hoe u en uw mensen kunnen helpen met de inspanningen voor de oorlog, en dat bespreek ik graag bij een kopje thee.’ ‘U zei dat de oorlog voorbij was,’ zei de vrouw als verdoofd, terwijl ze maar naar de zak bleef staren. ‘Dat is ook zo, dat is ook zo,’ zei heer Hjortt. ‘Maar we moeten ons inspanningen getroosten om ervoor te zorgen dat hij niet weer oplaait, hè? Nou, wat hebt u in huis om de dorst te lessen van dienaren van het Imperium als ze thuiskomen van het front?’ Ze bleef even stokstijf staan maar kon nergens naartoe, dus ging ze heer Hjortt en broeder Iqbal voor naar binnen. Het was stil in de tuin, afgezien van de bomen en het klikkende geluid van de botfetisjen als de wind met zijn hand over de stoppelige wang van de berg streek. Het geschreeuw begon pas nadat zus-ter Portolés was teruggekeerd in het dorp, en ze hadden daarbe-neden zoveel te doen dat ze de weergalm vanuit het huis van de burgemeester niet hoorden.

Terwijl de koperen ketel aan de kook werd gebracht, stond heer Hjortt erop rondgeleid worden door het huis. Niet

slecht. Vanbinnen hoefde er niet veel aan gedaan te worden, het moest alleen opnieuw worden ingericht (die haveloze oude wandtapijten moesten weg en snel ook) en de muur tussen de keuken en de woonkamer moest eruit om de begane grond meer op een hal te laten lijken. Tot zijn verbazing hadden de burgemeester en zijn vrouw een indrukwekkende bibliotheek, bestaande uit niet minder dan vijftig dikke boeken op een mooi gedraaide, grenenhouten plank, dus ze hadden niet alleen maar kanten kleedjes en snuisterijtjes. De schoorsteenmantel

stond vol met toebaqpijpen en keramiek met paardenhaar. Hij zou een mooie pijp voor tante Lupitera en een vaas voor zijn va-der uitzoeken. De rest kon bij het oud vuil. Nadat broeder Iqbal de kruiden of wortels of wat het ook was dat had staan trekken, veilig had bevonden voor consumptie, nam die vetzak van een heksenzoon zijn thee mee naar de ve-randa die op het dal uitkeek, terwijl heer Hjortt en de burge-meestersvrouw aan haar keukentafel gingen zitten. Onder het zware walnoten tafelblad lag een slanke hond te slapen. Hij zag er net zo oud uit als de vrouw en had meer weg van een coyote of een baardjakhals dan van een hond. Door de geopende luiken hoorde hij de espen zachtjes met elkaar kletsen. Hun ondoor-grondelijke gefluister was even ontspannend als sterke vingers die de pijnlijke spieren in heer Hjortts door het zadel geteister-de billen kneedden. ‘Ik wil graag dat u klare taal met mij spreekt, heer. Al dat dra-len begint me te irriteren.’ Nu de thee was ingeschonken en ze weer in haar huiselijke element was, kwam ze ter zake. Zelfs de bloederige zak die naast het bord met scones lag dat ze op de tafel had gezet, bracht haar niet van haar stuk. Ze was een harde. ‘O ja?’ zei heer Hjortt. Hij keek misprijzend naar zijn thee en zette het aardewerken kopje terug op het schoteltje. Het rook bitter en het stond hem niet aan wat ze in die pot had gedaan. Laat maar zitten. Dan maar geen thee. ‘Is dat... mijn man, daar in die zak?’ ‘Nee, het is niet uw man,’ zei heer Hjortt, kwaad dat ze die conclusie trok en hem het gras voor de voeten wegmaaide. Het beste wat hij kon doen om zijn controle over de situatie terug te krijgen was abrupt op te staan, de zak te grijpen en hem vlak voor haar neus boven de tafel om te keren. De inhoud viel er-uit en stuiterde, nog mooier dan hij had verwacht, zó in haar schoot. ‘Het is alleen zijn hoofd.’

026 027

H E T S L O T VA N

Vaelin Al Sorna’s verhaal!

N U I N D E W I N K E L !

‘Een episch einde voor een van de beste klassieke fantasy-trilogieën die ik heb gelezen van een debutant.’

Fantasy Book Critic

€24,99

028 029

Na meer dan een decennium voor de

klas als docent literatuur, filosofie, ge-

schiedenis én religie, begon Brian Sta-

veley met het schrijven van epische

fantasy. Zijn eerste boek, Het Bloed van

de Keizer, won vorig jaar de David Gem-

mell Morningstar Award en de Reddit

Stabby voor beste debuut. In januari

verscheen deel twee, Het Vuur van de Kei-

zer. Reden genoeg om de auteur uit te

horen.

Je hebt de David Gemmell Morningstar Award gewonnen voor beste debuut. Hoe voelt dat? Het voelt

geweldig! Veel schrij-

vers die op de shortlist

stonden van de Legend

Award – en in het bij-

zonder Joe Abercrombie

– zijn literaire helden

van mij, schrijvers die

echt de fundamentele

basis van mijn ideeën

vorm hebben gegeven.

Zij lieten mij zien wat

je allemaal kunt berei-

ken met het genre. Voor

de shortlist van de Mor-

ningstar geldt hetzelf-

de. Die stond bomvol

met auteurs die ik echt

ben gaan bewonderen.

Vooral Kameron Hurley

en Sebastien De Castell.

Om Het Bloed van de Kei-

zer in dat gezelschap te zien, was al span-

nend genoeg. En ik moet zeggen dat het

beeldje ook erg tof is: een zwaardvechter

in zijn blote bast met twee zwaarden in

de hand. Die bewaakt nu mijn whisky-

collectie.

In je boeken komen grote thema’s voorbij. Wat is de essentie van deel twee? Het is

grappig dat je dat vraagt. Elke keer dacht

ik dat ik schreef over een centraal the-

ma, om er vervolgens achter te komen,

als het boek af was, dat ik over iets heel

anders had geschreven. In boek twee was

het idee om te schrij-

ven over falen, en de

gevolgen daarvan.

Maar toen ik mijn eer-

ste versie nog eens na-

las, kwam ik erachter

dat ik 650 pagina’s (732

in het Nederlands) had

geschreven over op-

offering. Elk persona-

ge in het boek wordt

gedwongen om com-

promissen te sluiten,

keiharde en pijnlijke

compromissen. Maar

daardoor leren ze ook

meer over zichzelf,

over hun vrienden, en

hun familie. Hoewel

zelfkennis behoorlijk

overschat is.

Het beste debuut van 2015!Brian Staveley over Bloed en Vuur

Ingezoomd

Het Vuur van de KeizerREEDS VERSCHENEN | € 22,99 732 blz. | PaperbackAUTEUR Brian Staveley

De drie hoofdrolspelers hebben een zware jeugd achter de rug dankzij de harde oplei-ding van hun vader. Zou jij het anders heb-ben aangepakt als vader, gezien de omstan-digheden? Goede vraag! Toen ik een stuk

jonger was, een jaar of twintig, stelde ik

me altijd voor dat ik mijn kinderen van

jongs af zou trainen in alles wat je maar

kunt bedenken. Ik dacht dat het wel tof

zou zijn om kleine ninja’s/artiesten/wis-

kundegenieën op te voeden. Wat natuur-

lijk idioot is. Ik ben een groot deel van

mijn volwassen leven docent geweest,

een baan waarbij ik in contact kwam met

duizenden kinderen, en daar kwam ik

erachter dat ik maar drie dingen wil van

mijn zoon: dat hij hard werkt, dat hij aar-

dig is, en dat hij nieuwsgierig blijft. Als

er dan ook nog eens geen eeuwenoud ras

van onsterfelijke wezens bezig is met een

plan om hem te vermoorden, dan kan ik

redelijk laks zijn met de opvoeding.

In boek twee is er meer aandacht voor de zus. Waarom die verschuiving?Adara is een verhaal apart. In eerste in-

stantie was het mijn bedoeling om haar

net zoveel aandacht te geven als de twee

broers in boek één. Maar het probleem

028 029

was dat het boek daardoor te dik werd.

Agenten en uitgeverijen staan niet echt

te springen om aan de slag te gaan met

het boek van een debutant van meer dan

200.000 woorden. Dus toen heb ik Ada-

ra compleet weggelaten uit het eerste

boek, met het plan me volledig op haar

te richten in boek twee. Eenmaal ver-

kocht, besefte ik echter dat dat niet ging

werken. Ze moest echt in boek één zitten

– hoe klein haar aandeel ook zou zijn –

om de lezer voor te bereiden op wat zou

komen. Ik had nog steeds te maken met

restricties voor de maximale lengte, dus

ik heb zo veel mogelijk in die vijf hoofd-

stukken gestopt. Om maar aan te geven

dat ik vanaf dag een al bezig was met

Adara. Ik ben ontzettend blij dat ze nu de

aandacht krijgt die ze verdient.

Wat kunnen de lezers nog meer verwachten?Zoals ik hierboven al aangaf, is Het Vuur

van de Keizer een boek over opoffering.

De personages krijgen het steeds moei-

lijker, niet makkelijker. En ik ben ervan

overtuigd dat velen van jullie een aantal

personages zullen haten tegen het einde

van dit boek, tegen de verwachtingen in.

Er is ook veel meer van de wereld te zien

in dit boek. Het Bloed van de Keizer speelde

zich maar op drie locaties af. In Vuur gaan

de personages veel verder. O, en er is een

nieuw perspectiefpersonage om naar uit

te kijken.

Brian Staveleys debuut, Het Bloed van de Keizer,

is t/m 1 mei 2016 van € 22,99 voor € 17,99 te

koop. Kijk op de volgende bladzijde voor de ac-

tievoorwaarden.

Brian StaveleyGeboren op 03-09-1976

te Exeter, New Hampshire

Beroep schrijver

Portret © Laura Swoyer

030 031

Raak verslaafd aan de beste4 toptitels 3 maanden lang

VAN € 22,95 VOOR €17,95

Van 5 februari t/m 1 mei[ N L K O R T I N G S C O D E 9 0 2 1 7 9 2 0 ]

[ B E K O R T I N G S C O D E 9 8 2 6 0 9 2 7 1 5 0 0 1 ]

VAN € 16,99 VOOR €12,99

Van 7 maart t/m 1 juni[ N L K O R T I N G S C O D E 9 0 2 1 8 1 1 8 ]

[ B E K O R T I N G S C O D E 9 8 2 6 1 1 1 3 7 4 0 0 4 ]

Neem de

kortingscodes

mee naar jouw

boekhandel!

OP=OP

I S B N 9 7 8 - 9 0 - 2 4 5 - 6 5 8 2 - 5

Als de Keizer van Annoer wordt vermoord, moeten zijn drie kinderen alles op alles zetten om het complot rond zijn dood te ontrafelen.

Maar de drie zijn mijlenver van elkaar verwijderd opgegroeid, en hebben ieder zo hun eigen kijk op

hoe het rijk gered moet worden.

I S B N 9 7 8 - 9 0 - 2 4 5 - 6 9 3 9 - 7

Op weg naar Engeland belandt Tobias op magische wijze op de Denari-eilanden. Daar leert

hij niet alleen over zijn eigen verleden, maar wordt hij door de leider van de eilanden ook nog

eens voorbereid op een eeuwoude magische strijd waarvan hij niks af weet.

030 031

boeken van het afgelopen jaarextra scherp geprijsd

VAN €24,99 VOOR €19,99

Van 1 april t/m 1 juli[ N L K O R T I N G S C O D E 9 0 2 1 8 1 2 5 ]

[ B E K O R T I N G S C O D E 9 8 2 6 1 1 1 3 8 5 0 0 0 ]

VAN € 19,99 VOOR €14,99

Van 1 mei t/m 1 augustus[ N L K O R T I N G S C O D E 9 0 2 1 8 1 3 2 ]

[ B E K O R T I N G S C O D E 9 8 2 6 1 1 1 3 9 5 0 0 9 ]

Ontmoet de auteur op Elfia!

I S B N 9 7 8 - 9 0 - 2 4 5 - 6 7 1 0 - 2

Het eerste deel in de Godenoorlogen-reeks van de Duitse fantasy-ster Richard Schwartz, en het langverwachte vervolg op de boeken van

Het Geheim van Askir. De reis van Leandra en haar metgezellen gaat verder. Kunnen zij Havald redden?

I S B N 9 7 8 - 9 0 - 2 4 5 - 6 7 1 9 - 5

Breq was een ruimteschip met een artificiële intelligentie die duizenden ingelijfden met elkaar verbond onder het bewind van de Radch, het rijk

dat het heelal aan het veroveren is. Maar nu heeft ze nog maar één kwetsbaar lichaam over.

032 03332 | eclips

Dromerspoel is Juliet Marilliers nieuw-

ste fantasy-roman voor volwassenen,

en het begin van de sprookjesachtige

serie Meidoorn & Grim. Een serie waar-

in Marillier terugkeert naar het door

haar zo geliefde Ierland van vroeger.

Wij vroegen de auteur naar de nieuwe

serie en waarom die zo speciaal voor

haar is.

Kun je de sfeer van Dromerspoel beschrijven in een woord of in een kleur?Drie kleuren voor mijn drie vertellers: een

boos rood voor Meidoorn, een sterk ei-

kenbruin voor Grim, en voor de geleerde

prins Oran een mistig blauwgrijs. Sleu-

telwoord: mysterieus.

Meidoorn en Grim zijn allebei personages die je niet vaak als hoofdpersoon ziet in fantasy-boe-ken. Waarom heb je hen dan toch de helden van je nieuwe serie gemaakt?Ik wilde dit keer wat oudere personages

dan in mijn vorige boeken. Personages

die emotioneel beschadigd zijn, en ik

wilde hen zowel heftige persoonlijke

problemen meegeven, alsook externe

uitdagingen laten trotseren. Meidoorn

en Grim moeten in elk boek een ander

mysterie oplossen, maar hun persoonlij-

ke verhaal is met de hele serie verweven.

Ik vond deze personages, net als overi-

gens de derde verteller, Oran, erg fascine-

rend om te ontwikkelen. Oran is ook aty-

Juliet Marillier

De koningin van het sprookje is terug!door Nienke Horstman

032 033

pisch – een man met

een sterk ontwikkel-

de vrouwelijke kant,

geboren om te rege-

ren in een door man-

nen gedomineerde

maatschappij.

Ik hou van het in-

nerlijke conflict bij

Meidoorn – ze is

een heler, en dus ge-

traind om mensen te

helpen en om mee-

levend te zijn, maar

haar verleden maakt

haar bitter, boos en

ongeduldig. Grim

is wat raadselachti-

ger – duidelijk een

man met veel talent,

maar met weinig

zelfvertrouwen. Ik

heb veel gelezen over ptss (posttrauma-

tisch stresssyndroom) en ik denk dat dat

mijn aanpak bij beide personages zeer

heeft beïnvloed.

Speelt het verhaal zich af in het-zelfde universum als de Zeven Wa-teren-boeken?Ja. Het vindt plaats in Ierland, een stukje

later, met de meeste actie in een gebied

ten noorden van waar Zeven Wateren zich

afspeelt. Personages uit beide series zou-

den elkaar kunnen ontmoeten, maar dat

heb ik nog niet beschreven.

Wat heeft je geïnspi-reerd?Hoewel het verhaal niet

gebaseerd is op een

sprookje, weerspiegelt de

scène waarin Meidoorn

en Grim voor het eerst

aankomen in Wintersdiep

wel een bekend sprookje.

Ik zal niet zeggen welk,

want dat zou een spoiler

kunnen zijn. Het origi-

nele idee kwam van dat

traditionele verhaal. De

andere inspiratie was

mijn liefde voor detecti-

veseries waarin terugke-

rende hoofdpersonages in

elk boek een misdaad of

een mysterie op moeten

lossen – Sherlock Holmes,

Agatha Christies Hercule

Poirot of Miss Marple, en meer recent de

boeken van Kerry Greenwood, een serie

over Melbourne in 1920.

Omdat ik zo van het lezen van dit soort

boeken houd, wilde ik eens proberen hoe

het was zelf zoiets te schrijven. En het

was geweldig. Daarom was ik ook zo ver-

rukt dat een van mijn lezers Meidoorn en

Grim de Holmes en Watson van het mid-

deleeuwse Ierland noemde.

Wat is het grootste verschil met je vorige boeken?Ik had nog nooit een mysterie geschre-

ven, en ook nog nooit een serie met

steeds twee dezelfde hoofdpersonages.

Wat ook anders is, is de structuur en de

vertelstem in Dromerspoel. Het heeft drie

vertellers, Meidoorn, Grim en Oran, die

om de beurt een hoofdstuk krijgen. Elk

van die personages heeft een unieke

stem; Grim vertelt als enige in de tegen-

woordige tijd. De meeste lezers hebben

die uitdaging met open armen ontvan-

gen en vonden de manier waarop de

stemmen elkaar aanvulden geweldig. In

het volgende boek doe ik iets wat erop

lijkt, hoewel de derde stem nu vrouwe-

lijk is.

Kun je al een tipje van de sluier oplichten?In het tweede boek moeten Meidoorn en

Grim de mysterieuze vrouwe Geileis hel-

pen, de eigenaresse van een eenzame to-

ren. Er is daar een monster ingetrokken

en zijn angstaanjagende aanwezigheid

heeft een vloek gelegd op haar landerijen

en mensen. Maar het is gevaarlijk voor

Meidoorn om ver van haar thuisbasis te

reizen – en als zij en Grim naar het noor-

den trekken, betreden ze een rijk van be-

driegerij waar zelfs goede vrienden zich

tegen je kunnen keren.

Weet je al hoeveel boeken je over het tweetal zal schrijven?Ik heb een contract voor drie boeken. Ik

hoop heel erg dat mijn uitgever me toe

zal staan het verder uit te breiden. Zeven

lijkt me een gepast aantal.

Ingezoomd

VERSCHIJNT 20 mei | € 19,99448 blz. | PaperbackAUTEUR Juliet MarillierSERIE Meidoorn & Grim 1

Jullie

t

034 035

Ik viste een roestige spijker onder mijn brits vandaan en kerfde een nieuw streepje in de muur. Morgen zou het midzomer zijn, al kon je regen niet van zonneschijn onderscheiden in dit hol. Ik was hier al een jaar. Een heel jaar van vuil, mishandeling en meedogenloos neergeduwd worden zodra ik maar een cen-timeter opkrabbelde. Morgen zou ik, eindelijk, de kans krijgen om mijn stem te laten horen. Morgen zou ik mijn verhaal ver-tellen. In de duisternis van de cel tegenover de mijne begon Grim te brabbelen. Een tel later ging de deur van de bewakerspost verderop krakend open. Hoe Grim wist dat de bewakers eraan kwamen nog voordat we hen hoorden, was voor mij een raad-sel, maar hij wist het altijd. Het gebrabbel was een soort be-schermend schild. ’s Nachts, wanneer het gebouw aan ons, de gevangenen, toebehoorde, was hij beter te verstaan. Gerinkel van metaal, naderende voetstappen. Grote, zware stappen. Beuker. Gewoonlijk trokken we ons in de schaduwen terug als hij eraan kwam, in de hoop aan zijn aandacht te ont-snappen. Vandaag stond ik hem bij de tralies op te wachten. Mijn verblijf op deze plek had me murw gemaakt. De persoon die ze de vorige zomer hadden opgesloten, was verdwenen, en ze kwam niet meer terug. Maar morgen zou ik voor die vrouw spreken, voor de vrouw die ik was geweest. Morgen zou ik de waarheid vertellen, en als de raadsleden enig gevoel voor recht-vaardigheid bezaten, zouden ze ervoor zorgen dat het recht zou zegevieren. Die gedachte hield me op de been, zelfs toen Beu-ker zijn stukje opvoerde en met zijn knuppel tegen de tralies van onze cellen sloeg, genietend van de manier waarop we in-eenkrompen bij het geluid. Ondertussen riep hij zijn stomme bijnamen voor ons, namen die waren blijven kleven als mest onder een schoenzool, zodat iedereen, behalve Grim en ik, ze ook voor elkaar gebruikte. Hij tuurde naar binnen om zich ervan te vergewissen dat we er allemaal bang en verslagen ge-noeg uitzagen naar zijn zin. ‘Druiloor!’ Hij ramde met de knuppel tegen Grims tralies. ‘Hou op met dat achterlijke gezever!’ Achter in zijn cel was Grim een donkere bult tegen de muur, het hoofd gebogen over opgetrokken knieën, de handen over de oren, nog steeds brabbelend. Het grappige was dat Grim hem met zijn blote handen zou kunnen doden zonder dat het hem één druppel zweet zou kosten als Beuker de celdeur ook maar

op een kiertje zou openen. Ik had hem ’s nachts gezien, zich-zelf optrekkend aan de tralies, of op zijn handen staand, om zijn kracht te behouden, alsof hij de volgende ochtend reuzen moest vermoorden. De bewaker draaide zich naar mij toe. ‘Slet!’ Klúnk! Had ik de kracht maar om doodstil te blijven staan toen de knuppel de tralies vlak bij mijn hoofd raakte, maar de driehon-derdvijftig en nog wat dagen hadden hun tol geëist, en ik kon niet voorkomen dat ik ineenkromp. Beuker liep niet zoals ge-woonlijk door naar de volgende celdeur. Hij bleef aan de andere kant van mijn tralies staan en keek me met tot spleetjes samen-geknepen ogen aan. Het varken. ‘Ik moet je iets vertellen, Slet.’ Hij had zijn stem gedempt tot vertrouwelijk gemompel; ik kreeg er de koude rillingen van. Beuker hield ervan om spelletjes te spelen. Hij pestte de mannen altijd met kletspraat over berichten van thuis, of met tips over mogelijkheden om te ontsnappen. Hij was een leuge-naar. Dat waren ze allemaal. ‘Iets waar je niet blij mee zult zijn,’ zei hij. ‘Als ik er niet blij mee zal zijn, waarom zou ik het dan willen horen?’ ‘O, dit wil je vast wel horen.’ Hij bracht zijn gezicht tot vlak bij de tralies, zo dichtbij dat ik zijn stinkende adem kon ruiken. Niet dat het veel verschil maakte; het stonk hier overal naar on-gewassen lichamen, overstromende emmers met pis en poep, en pure wanhoop. ‘Het gaat over morgen.’ ‘Als je hier bent om me te vertellen dat de midzomerhoorzit-ting morgen plaatsvindt, doe dan geen moeite. Ik wacht al op deze dag sinds ze me in deze gore zwijnenstal gooiden.’ ‘Nou,’ zei Beuker op een toon die me nog minder beviel dan de vorige. ‘Daar gaat het nu juist om.’ Wat, zo begreep ik, precies het tegenovergestelde beteken-de. ‘Wat bedoel je?’ ‘Heb ik je interesse gewekt?’ ‘Wat bedoel je met “daar gaat het nu juist om”?’ ‘Wat geef je me als ik het je vertel?’ ‘Dit,’ zei ik, en ik spuugde in zijn gezicht. Hij had erom ge-vraagd. ‘Getver!’ Hij veegde met zijn mouw over zijn wang. ‘Vuile rothoer!’ Vuil, dat klopte; dat andere niet. Ik had mezelf hierbinnen

Juliet MarillierDromerspoel

Preview

034 035

nooit vrijwillig gegeven, en ik had er nog nooit voor betaald ge-kregen. De bewakers hadden het er die eerste dagen flink van genomen, toen ik nog fris was; toen ik er nog uitzag en nog rook als een vrouw. Nu vielen ze me niet meer lastig. Ze wa-ren geen van allen zo wanhopig dat ze zich wilden vergrijpen aan het stinkende, magere, met luizen overdekte schepsel dat ik was geworden. Wat betekende dat ik Beuker niets te bieden had in ruil voor welke informatie dan ook. ‘Dat is de laatste keer dat je naar me hebt gespuugd, Slet!’ siste Beuker. ‘Dat klopt, want morgen ben ik hier weg.’ Hij glimlachte, maar zijn ogen bleven kil. ‘Hm-mm.’ De ma-nier waarop hij het zei, suggereerde dat ik het mis had. Maar dat was niet zo. Ik had gehoord dat mijn naam op de lijst stond. In de wet stond dat een hoofdman gevangenen niet langer dan een jaar mocht vasthouden zonder hun zaak te laten voorko-men. En nu alle hoofdmannen van Laigin hier waren, zou zelfs die schoft van een Mathuin, die de titel van hoofdman niet ver-diende, zich aan de regels moeten houden. ‘Je bent hier morgen inderdaad weg,’ zei Beuker. ‘Maar niet zoals jij denkt.’ O, hij genoot hiervan, wat het ook was. Mijn mond werd droog. In de cel tegenover de mijne was Grim stil geworden. Ik zag hem niet meer; Beukers grote gestalte stond in de weg. Ik dwong mezelf rustig te blijven. Ik zou hem niet de voldoening geven me te horen smeken. ‘Je hebt Mathuin blijkbaar behoorlijk tegen je in het harnas gejaagd,’ zei hij. ‘Wat heb je gedaan om hem zo kwaad te ma-ken?’ Omdat hij waarschijnlijk besefte dat hij toch geen ant-woord zou krijgen, ging Beuker meteen door. ‘Ik heb toevallig een gesprek opgevangen. Iemand wil je uit de weg hebben, nog vóór de hoorzitting begint.’ ‘Uit de weg?’ ‘Iemand wil er zeker van zijn dat je zaak nooit voorkomt. Je wordt morgenochtend vroeg uit de weg geruimd. Snel, stil en voorgoed. Je naam wordt van de lijst geschrapt. Heeft geen zin om de hoofdmannen hiermee lastig te vallen.’ Hij staarde me door de tralies aan om te kijken of ik zou gaan huilen, zou in-storten of zou gaan schreeuwen van woede. ‘Waarom vertel je me dit?’ Een leugen. Een truc. Hij zat er vol mee. Ik probeerde mijn hart te dwingen tot rust te komen,

maar het sprong alle kanten op, als een dier in een val. ‘Had je het liever pas geweten als ik je hier morgenochtend vroeg naar buiten sleur en iemand je een onaangename ver-rassing bezorgt? Een mes in je hart, een paar duimen tegen je keel?’ ‘Je liegt.’ ‘Zeg je gebedjes maar, Slet.’ Hij begon langs de andere cellen te lopen met zijn knuppel. ‘Sukkel!’ Klúnk! ‘Wurger!’ Klúnk! ‘Kikkerdril!’ Klúnk! Aan de andere kant van de gang stond Grim nu vóór in zijn cel, met zijn grote handen om de tralies geklemd. ‘Waar kijk je naar?’ snauwde ik, en ik draaide me om voor-dat mijn gezicht iets kon verraden. De driehonderdvijftig en nog wat streepjes staarden me spottend aan vanaf de muur. Ze vertegenwoordigden uiteindelijk dus toch niet het aftellen naar vrijheid en gerechtigheid, maar naar een snel en geweld-dadig einde. Want diep in mijn hart wist ik dat het waar moest zijn. Beuker had niet zoveel verbeeldingskracht om zoiets voor de lol te verzinnen. ‘Lady?’ ‘Hou je mond, Grim! Ik wil die vervloekte stem van je nooit meer horen!’ Ik liet me op de van insecten vergeven stromatras neerzakken. Zelfs deze vlooien zouden langer leven dan ik. Ik wilde dat ik dat grappig kon vinden. Maar in plaats daarvan bouwde de angst zich steeds meer op, alsof de zwerm kruipen-de insecten in me zat, zich vermenigvuldigde en zich tot in elk hoekje van mijn lichaam verspreidde tot ik op knappen stond. Hoe kon dit? Ik had het hier maar om één reden volgehouden. Ik had al die pokkedagen en die verdomde, door ongedierte ge-teisterde nachten doorstaan, ik had het waanzinnige gebrabbel van Grim aangehoord, ik had genoeg gezien en gehoord om de rest van mijn leven nachtmerries te hebben. En ik was blijven leven. Ik had me aan één ding vastgeklampt: de wetenschap dat ooit de dag zou aanbreken waarop ik zou worden gehoord. Midzomer. De hoorzitting. Verdomme! Ik had het allemaal voor die dag gedaan, voor die ene dag! Dat konden ze me niet afnemen! De kruipende dingen binnen in me barstten allemaal tege-lijk naar buiten. Vanaf een afstand, alsof ik uit mijn lichaam was getreden, keek ik toe terwijl ik voorwerpen door de cel smeet, hoorde ik hoe ik raasde en tierde, voelde ik hoe ik met

036 037

mijn hoofd tegen de muur sloeg, met mijn schouder tegen de tralies ramde, aan mijn haren trok en mijn mond uitrekte tot een groot, lelijk gat van haat. Ik voelde de tranen, het snot en het bloed over mijn gezicht lopen, voelde het vuil, de schaamte en de nutteloosheid van dat alles, en begreep, uiteindelijk, wat zovelen hier ertoe dreef om zichzelf te snijden en te verminken en er uiteindelijk een eind aan te maken. ‘Beuker, smerige leu-genaar die je bent!’ schreeuwde ik. ‘Je lult uit je nek! Het is niet waar, dat kan niet! Kom terug en zeg het nog een keer, toe dan, als je durft! Schurftige hond! Vuile schoft!’ Het werkte aanstekelijk, dit soort dingen. Al snel stond ie-dereen in zijn cel mee te brullen. De ene helft schreeuwde te-gen Beuker en de andere bewakers om de oneerlijkheid van hun bestaan kenbaar te maken, de rest schold mij de huid vol omdat ik ze had gestoord, hoewel er hier weinig te storen viel. Gebonk en gekletter maakten duidelijk dat ik niet de enige was die met dingen smeet. Al die tijd stond Grim achter zijn tralies stil en zwijgend naar me te kijken. ‘Wat sta je naar me te staren, halve zool?’ Ik veegde met een mouw over mijn gezicht. ‘Heb je me niet gehoord? Bemoei je met je eigen zaken!’ Hij trok zich terug tot achter in zijn cel, niet omdat ik hem uitschold, maar omdat de deur aan het eind van de gang weer werd opengesmeten en er bewakers doorheen kwamen ren-nen. Dat gebeurde altijd wanneer we luidruchtig werden: dan gooiden ze emmers met koud water naar binnen om ons stil te krijgen. Als dat niet werkte, sleurden ze iemand zijn cel uit om een voorbeeld te stellen, en deze keer zou ik diegene zijn. Niet dat een pak slaag enig verschil zou maken. Niet als Beuker de waarheid had verteld. Ik kreeg een emmer vol drek over me heen. Er klonk wat ge-vloek van de anderen, maar iedereen hield op met schreeuwen om erger te voorkomen. De bewakers verdwenen met hun lege emmers en daar stond ik, druipend, stinkend, bont en blauw en bloedend door mijn eigen schuld, terwijl de zoemende in-secten van mijn woede nog steeds in me rondzwermden. Het was een puinhoop in mijn cel, en met die vervloekte Grim op slechts een paar passen afstand was er geen plek om me te ver-schuilen. Geen plek om me als een balletje op te krullen, de dekens over mijn hoofd te trekken en te huilen. Geen plek om

uiting te geven aan het gruwelijke besef dat ik de volgende och-tend dood zou gaan, en dat Mathuin in leven zou bleven en zou doorgaan met wat hij altijd deed, vrij om de families van ande-re mensen aan te doen wat hij de mijne had aangedaan. Ik zou doodgaan zonder mijn dierbaren te hebben gewroken. Ik kroop over de grond en zocht tussen de voorwerpen die ik door de cel had gesmeten tot mijn vingers zich om de roestige spijker sloten. De streepjes op de muur bespotten me, bestem-pelden me tot een leugenaar. Ik haatte het verhaal dat ze verte-genwoordigden. Ik walgde van de mislukkeling die ze van mij maakten. Zwak. Meelijwekkend. Een verbreker van beloften. Een verliezer. Met de spijker in mijn vuist geklemd kraste ik ertussen, eromheen, eroverheen, zodat de keurige groepjes van vijf ‒ vier verticale streepjes, met elkaar verbonden door één horizontale ‒ een chaos van gekrabbel werden. Wat had het voor zin om hoop te houden als iemand die altijd weer van je weggriste? Wat had het vertellen van de waarheid voor zin als niemand wilde luisteren? Wat had het voor zin om door te gaan als het niemand iets kon schelen of je bleef leven of doodging.

De tijd verstreek. Als ik ook maar een schilfertje geloof had gehad in goden van welke godsdienst dan ook, zou ik tot hen hebben gebeden om de woorden van Beuker tot leugens te ma-ken, of, als dat niet kon, te vragen of ze iemand anders de kans wilden geven om te doen waar ik door mijn dood niet toe in staat zou zijn. Plotseling gerammel aan de deur aan het eind van de gang. Als ik het eerder koud had gehad, dan was ik nu als bevroren. Ze waren hier, kwamen me nu al halen. ‘Maak de anderen wakker. Dat hebben ze gezegd.’ ‘Nee, Grim. Laat ze slapen.’ De deur ging zacht krakend open, alsof iemand probeerde zo min mogelijk lawaai te maken. Het licht dat naar binnen kwam, was geen daglicht, maar het schijnsel van een lantaarn. Het was dus nog steeds nacht. Ze beroofden me niet alleen van midzomerdag en de hoorzitting, maar ook van de halve nacht ervoor. Typisch iets voor dit pishok en de gore schoften die hier werkten en voor mensen moesten doorgaan. Beuker stond bij de tralies. Ik stond met de deken om me heen bij mijn bed en probeerde adem te halen. ‘Je hebt bezoek.’

Preview

036 037

WWW.BOEKERIJ.NL

VERTAALD DOOR MATSIER, MET ILLUSTR ATIES VAN PEAKE…

ALICE IN WONDERLAND MOOIER DAN OOIT!

Adv. 210x140-Alice in [email protected] 1 25-02-16 14:43

038 039

Wie epische fantasy zegt,

zegt George R.R. Martin, of

misschien wel Tad Williams

(een van de inspiratiebron-

nen van George), Robert

Jordan of Terry Goodkind.

Maar dat is allemaal zo vori-

ge eeuw... Er is een nieuwe

koning opgestaan en zijn

naam is: David Hair. En wij

gaan jou ervan overtuigen

dat je zijn acht delen tellen-

de epische meesterwerk, De

Brug der Getijden, moet lezen!

1 Een brug te ver...Een iconische fan-

tasy-serie heeft een iconisch

beeld nodig, en De Brug der Ge-

tijden heeft me er eentje: een

enorme brug, 300 mijl lang,

die elke twaalf jaar verrijst

uit een oceaan die anders niet

overgestoken kan worden, en

die daarmee een opening van

twee jaar creëert voor oost en

west om elkaar te ontmoeten.

Om handel te drijven… én om

oorlog te voeren.

2 Waar oost en west el-kaar ontmoeten

De essentie van deze serie

draait eigenlijk om de bot-

sing tussen de oosterse en

westerse culturen, en Hairs

scènes zitten dan ook bom-

vol authenticiteit en inzicht

in die culturen. Hoe dat kan?

Hij heeft zelf aan beide kan-

ten gewoond. En beter nog,

omdat hij evenveel aandacht

besteedt aan oost als aan

west, vat je al snel sympathie

op voor personages aan beide

kanten... en kom je erachter

dat het conflict tussen beide

continenten eigenlijk de ech-

te vijand is.

3 Magie zit in je bloedIn de wereld van De

Brug kunnen alleen zij die

magiërsbloed bezitten ge-

bruikmaken van de gnosis,

een magie sterker dan welk

zwaard ook; de puurheid van

je bloed bepaalt je kracht.

Maar deze magiërs zijn geen

engeltjes, al geloven ze zelf

van wel. Begiftigd met bo-

vennatuurlijke krachten ge-

dragen ze zich precies zoals

je zou verwachten van een

elitegroep krijgers met ma-

gie: zonder moreel besef.

4 En de magie is specta-culair

Hadden we al gezegd dat dit

geen typisch fantasy-verhaal

is? Waar magie vaak een of

andere vage kracht is, en de

gebruiker kan doen en laten

wat hij wil als het nodig is

voor de plot. Nee, hier zijn

complexe en strenge regels

die het gebruik van magie

verklaren, en die ook bepa-

len wat voor soort persoon

de magiër is. Als magiërs

het een-op-een uitvechten,

dan ontstaat er een dodelijke

strijd waarin talent, kracht,

ervaring en sluwheid de win-

naar bepalen.

redenen waarom

David Hair de nieuwe koning van de epische fantasy

is

038 039

NU IN DE WINKEL

16 AUG. 2016

10 OKT. 2017

28 FEB.2017

5 Sterke vrouwelijke hoofdrollen

Maar liefst drie memorabele

vrouwelijke hoofdrolspelers! Zo

heb je de huurmoordenares met

een geweten Elena Anborn, de

Rondiaanse magiër die verliefd

wordt op het oosten en haar le-

ven in de waagschaal legt voor

haar geadopteerde natie. Cera

Nesti, de jonge mensenvrouw

die Elena moet beschermen en

haar angsten en fouten moet

overwinnen om ons eraan te

herinneren dat intelligentie

en moed net zo belangrijk zijn

als magiërsbloed in de strijd

voor vrijheid. En er is Ramita

Ankesharan, afkomstig uit de

allerlaagste klasse, een markt-

meisje dat werd uitgehuwe-

lijkt, en vervolgens uitgroeit

van een nobody tot een van de

machtigste mensen.

6 En er zijn natuurlijk ook nog mannen!

Zo heb je de alledaagse, maar

dappere Alaron, een mislukte

magiër die op het grootste

geheim van het westelijke

continent stuit. En Kazim,

een misleide geestelijke krij-

ger uit het oosten die ineens

gaat twijfelen aan de Shihad,

de goddelijke oorlog. En na-

tuurlijk Ramon, de charman-

te en scherpe legermagiër en

deeltijdcrimineel in wiens

handen het lot ligt van een

compleet leger.

7 Grote manen en vliegen-de schepen

Als het idee van zeilschepen

die door de lucht schieten

je aanspreekt – en wie heeft

dat nou niet sinds J.M. Barrie

ons Peter Pan gaf en we ons

voor het eerst iets konden

voorstellen bij prachtige zeil-

schepen die langs de maan

vliegen – dan kom je zeker

aan je trekken in deze serie.

Een gigantische maan maakt

het onmogelijk om de zeeën

te bevaren, maar de magiërs

zijn heer en meester over het

luchtruim. Niet alleen met

hun windschepen en vliegen-

de beesten, maar ook met

hun eigen talent om van ge-

daante te veranderen.

8 Groot, met een klein hartje

Dit is echte epische fantasy.

In omvang, schaal, in de

diepgang van de wereld, en

dankzij gebeurtenissen die

vorm geven aan die wereld.

Maar nooit worden de perso-

nages wier beslissingen het

verhaal voortstuwen uit het

oog verloren. Het boek zit

vol menselijke momenten vol

humor, loyaliteit én ook ver-

raad. Spectaculaire en inten-

se actiescènes die je normaal

gesproken alleen in films zult

tegenkomen, gaan zij aan zij

met liefdevolle momenten

van menselijke tederheid.

9 Voor de fans van...Als je de boeken hebt

gelezen van George R.R. Mar-

tin, Steven Erikson, R. Scott

Bakker, Kate Elliott, Brandon

Sanderson en Brent Weeks,

dan zul je genoeg vinden in

deze reeks om je mee te ver-

maken. Dat hebben wij ook

gedaan.

10 Niet meer, niet minderSommige fantasy-se-

ries gaan eindeloos door, ter-

wijl het verhaal al verteld is.

De actie wordt steeds minder,

de plot gaat achteruit... Hair

en zijn uitgever besloten dat

dat met deze serie anders

moest, en dus zouden het

maximaal vier delen worden.

Niet meer! Oké, wij hebben

elk boek gesplitst dus zijn het

er dan acht. Maar ook echt

niet meer dan acht! Bereid je

in ieder geval maar voor op

een aantal stevige climaxen

(ja, het zijn er meerdere) in

het achtste en laatste boek.

040 041

Derk Venneman begon zijn carrière in

de gamewereld als conceptartist. In-

middels is hij freelancer, en maakt hij

niet alleen vele van onze prachtige

fantasy-omslagen, maar werkt hij ook

mee aan de grootste games van het

moment voor tablet en mobiel. Wij

vroegen de illustrator naar zijn werk.

Je hebt een hoop cursussen en opleidingen gedaan. Heb je daar veel geleerd?In mijn schooltijd wilde ik 3D-animator

worden. Omdat ik de introfilmpjes van

games altijd erg indrukwekkend vond,

leek het me geweldig om daaraan mee

te werken. Tijdens mijn opleiding Mul-

timedia op het Grafisch Lyceum kwam

ik erachter (mede door de Franse strip-

wereld), dat mijn passie toch meer bij

de 2D-art lag. Internet begon ook net

een beetje op te bloeien en online had

je de eerste forums waar tekenaars hun

werk konden laten zien. Dit was enorm

inspirerend en ik ben toen als een beze-

tene gaan oefenen, zowel met potlood

en papier als digitaal. Je zou dus kunnen

zeggen dat ik alles zelf geleerd heb, hoe-

wel ik de laatste jaren veel gebruikmaak-

te van de lessen die de online concept-

art-scholen aanboden.

Wat zou je iemand meegeven die nu illustra-tor wil worden?Er zijn helaas niet al te veel shortcuts.

Om goed te worden, zul je veel moeten

oefenen. De beste tekenaars zijn vaak

ook diegenen die het hardste werken.

Iets met 1% inspiratie en 99% transpira-

tie. Het is wel handig om te weten wat

je moet oefenen, daarom kan ik iedereen

onlineworkshops aanraden. Er zijn er

tegenwoordig meer dan genoeg. Het is

altijd leerzaam om mee te kijken hoe een

professional het aanpakt. Verder is het

ook een goed idee om andere tekenaars

op te zoeken in je buurt en samen pro-

beren te groeien. Dat kan enorm motive-

rend werken.

Jij tekent nu digitaal. Was dat altijd al zo?Toen ik geïnteresseerd raakte in tekenen

had ik al een Wacom (tekentablet, red.)

omdat ik met 3D-software bezig was. Dus

ik was al vrij snel in het digitale schilde-

ren gedoken. Toch ben ik daarnaast ook

altijd veel blijven schetsen op papier. Er

is een chemie met potlood en papier die

ik mis met digitaal tekenen. Vaak heeft

een potloodtekening toch iets meer le-

Derk VennemanVan gamedesign naar

boekdesign

Art De illustratoren achter de mooiste fantasy-platen

040 041

ven of spontaniteit dan digitaal werk,

ook al gebruik ik tegenwoordig een Cin-

tiq (tekenscherm, red.) voor mijn digitale

werk. Toch gebruik ik Photoshop 99% van

de tijd met professioneel werk omdat het

gewoon sneller en flexibeler is. En ik kan

elke streep ongedaan maken!

Heeft het voor nieuwe generaties nog nut om te leren tekenen met potlood of kwast?Ik denk dat traditioneel schetsen in een

schetsboek altijd een basis blijft voor de

meeste tekenaars, ook al werken ze digi-

taal. Ik begin mijn digitale werk meestal

met een lijntekening waar eigenlijk het

design van de illustratie bepaald wordt.

Deze skill bouw je natuurlijk op door veel

te schetsen. Ik kan iedereen aanraden

elk jaar zo veel mogelijk schetsboeken

te vullen. Traditioneel schilderen heb ik

nooit veel gedaan. Het werd altijd een

enorme rotzooi. Ook al zullen anderen

zeggen dat traditioneel schilderen abso-

luut van waarde kan zijn voor digitaal.

Ook bijvoorbeeld ZBrush (programma

om 3D-modellen te maken en beschil-

deren, red.) of boetseren met klei kan je

tekenkunsten helpen, omdat het je helpt

om 3D-vormen beter te begrijpen.

Jij hebt uiteindelijk je sporen verdiend in de game-industrie? Hoe kwam je daar terecht?Na mijn studie Multimedia ben ik gaan

werken bij Guerrilla Games in Amster-

dam. Ik wilde liever 2D-art doen, maar ik

was blij dat ik als 3D-artist aan de slag

kon zodat ik mee kon kijken hoe een

studio als Guerrilla spelletjes maakt. Na

ongeveer twee jaar ben ik mijn freelance-

carrière begonnen met verschillende

illustraties voor kaartspellen en games.

Ook heb ik een tijdje in Helsinki, Finland

meegewerkt aan de productie van een

film. Tegenwoordig werk ik al ruim vijf

jaar samen met het Phoenix Age-team

van Kabam aan spelletjes voor smart-

phones en tablets. Het is grappig dat ik

nu werk met tekenaars die bij Blizzard

Cinematics (makers van World of Warcraft,

red.) vandaan komen, en door wie ik in

eerste instantie zo geïnspireerd raakte.

Er is wel een duidelijke liefde voor fantasy en sf in je werk te zien. Waar komt die liefde vandaan?Ik denk dat, ook voor veel andere arties-

ten, fantasy en sf veel terugkerende on-

derwerpen zijn omdat ze veel creatieve

vrijheid bieden. Ik denk dat het wereld-

creërende aspect hiervan mij het meeste

interesseert. The sky is the limit. Het zijn

ook populaire thema’s in games. Het is

voor gamers altijd leuk om weg te kun-

nen dromen in een wereld die anders

is dan het dagelijks leven. Gek genoeg

moet ik zeggen dat als ik zelf games

speel ik me juist weer aangetrokken voel

tot realistische simulatiegames.

042 043

042 043

Hoe ga je normaal gesproken te werk? Hoe komt een illustratie tot stand?Als ik een omschrijving voor een illus-

tratie opgestuurd krijg, doe ik eerst een

paar losse schetsjes om te peilen hoe

comfortabel ik ben met het onderwerp.

Dan maak ik een moodboard met wat re-

ferentiemateriaal en maak ik soms eerst

een paar studies. Dan begin ik met een

compositieschets, meestal een lijnte-

kening maar soms ook alleen maar wat

vlakken en kleuren. Vaak doe ik er een

paar en stuur ik die op naar mijn art-

director. Dan begint het werkproces. Ik

begin meestal met silhouetten en dan

werk ik de vormen langzaam uit. Dan is

het aanpassen en tweaken tot het er alle-

maal goed genoeg uitziet en ik door kan

naar de volgende.

Hoe ben je begonnen met illustraties voor boeken?Net nadat ik terug was uit Finland werd

ik uitgenodigd door een Nederlands Pho-

toshopmagazine voor een interview. Dit

interview werd opgemerkt door iemand

bij Luitingh-Sijthoff (productiebegeleider

Paul Wilders, red.) en zo ben ik begonnen

met mijn eerste boekillustratie. Dit was

een boekomslag voor De Erfgenaam van het

Zwaard van Cinda Williams Chima.

Is er werk waar je bijzonder trots op bent? En waarom?Ik moet zeggen dat ik over het algemeen

niet zo vaak terugkijk naar werk dat ik

heb gemaakt. Ik denk graag dat ik mijn

stijl nog steeds aan het ontwikkelen ben,

dus ik kijk liever vooruit dan achteruit.

Maar als ik werk zou moeten kiezen waar

ik een soort van trots op ben, is dat de

watervalstad (2008, zie pagina 39), om-

dat dit een van mijn eerste werken was

dat er iets professioneler uitzag en waar-

door ik meer freelance werk heb kunnen

scoren. Het is altijd leuk om een sprong

vooruit te kunnen maken en zo voelde

dit werk voor mij.

Is er nog iets wat je zou willen bereiken als illustrator?Ik denk dat het voor veel tekenaars een

droom is om fulltime aan een eigen pro-

ject te werken. Mijn ultieme droompro-

ject is dan ook om een graphic novel te

schrijven en te tekenen. Aan concepten

voor verhalen geen gebrek, alleen tijd

is als freelancer helaas nogal schaars.

Ik hoop ooit een periode vrij te kunnen

nemen van illustratiewerk om hieraan

te besteden. Als een lezer geïnteresseerd

is om dit voor mij te financieren kunnen

ze mij gerust mailen! Ook interesseert

animatie mij nog steeds heel erg. Voor

mijn werk maak ik wel eens storyboard

animatics met Photoshop en dan begint

het ook wel eens te kriebelen om een

persoonlijk animatieproject te beginnen.

Verder heb ik nog een paar ideeën voor

virtual reality en dan is er ook altijd nog

zelf spelletjes maken.

044 045

Voeg het Wilde Westen, Duizend-en-

een-nacht en een stoere hoofdpersoon

samen en je hebt een spannend, ma-

gisch verhaal over een meisje dat haar

saaie woestijndorp wil ontvluchten.

Alwyn Hamilton, auteur van Rebel in de

woestijn, vertelt over haar debuut, haar

inspiratie en haar boekenverzameling.

Hoe voelt het om debuterend auteur te zijn?Het voelt alsof je met een nieuwe baan

begint. De eerste keer

dat je iets doet is vre-

selijk eng en je bent er

honderd procent van

overtuigd dat je het

fout doet, of je nu je

redacteur mailt of je

belastingaangifte doet.

Maar dan krijg je steeds

meer vertrouwen als je

doorgaat en het onder

de knie krijgt. Dit laat-

ste jaar heb ik me ook

vaak gerealiseerd hoe-

veel mensen er nodig

zijn om een boek te ma-

ken van een debuterend

auteur, dus, naast alles

leren voel ik me voor

een groot deel dankbaar

dat zoveel mensen ach-

ter me staan.

Rebel in de woestijn verschijnt al in 12 lan-den. Wat vind je daarvan?

Het is geweldig! Mijn ouders werken in

de reissector, dus ik heb veel landen be-

zocht toen ik klein was. Maar Rebel in de

woestijn komt op boekenplanken te staan

in landen waar ik nog nooit geweest ben!

Aangezien ik internationaal ben opge-

groeid, betekent het natuurlijk dat heel

veel van mijn vrienden uit andere landen

het ook kunnen gaan lezen.

Waar gaat Rebel in de woestijn over?

Rebel in de woestijn is

het verhaal over Ama-

ni, een zestienjarige

scherpschutter die er-

van droomt om haar

saaie woestijndorp te

verlaten. Ze vermomt

zich als jongen om

aan een ondergrondse

schietwedstrijd deel te

nemen. Daar verstren-

gelt haar lot zich met

dat van een mysterieu-

ze vreemdeling, die ook

zo zijn eigen geheimen

heeft. Samen slaan ze

op de vlucht door de

woestijn en worden ze

achternagezeten door

het leger van de sultan en vervolgens ko-

men ze terecht in een explosieve opstand.

Wat was je inspiratie voor dit verhaal?Mijn eerste idee voor Rebel in de woestijn

was om een verhaal te schrijven over een

scherpschietend meisje dat ik de Blauw-

ogige Bandiet wilde noemen. Zij bleek

bij een verhaal uit het Wilde Westen te

horen. Alleen wilde ik niet over het Wilde

Westen schrijven. Ik heb heel lang nage-

dacht over een goede twist, een combina-

tie met iets compleet anders, en toen had

ik het: Duizend-en-een-nacht. Deze twee

genres hebben veel overlap, van de set-

ting in de woestijn tot de rol van religie

en verhalen over bandieten... Toen moest

ik alleen nog de djinns, de magische paar-

den en een gemene sultan toevoegen aan

mijn treinroven en schietpartijen.

Heeft je studie Kunstgeschiedenis invloed gehad op het boek? Mijn focus lag vooral

op schilderijen uit de late 18e eeuw en het

begin van de 19e eeuw in Frankrijk, ten

tijde van de Franse Revolutie. Dat neigt

allemaal erg naar het oriëntalisme, dus

beide periodes (of thema’s) komen zeker

voor in Rebel in de woestijn.

Wat is je favoriete personage in het ver-haal? Ik hou van Amani, mijn hoofdper-

soon, omdat zij de drijvende kracht was

Rebel in de woestijn: een wervelend debuut

Een interview met Alwyn Hamilton

Ingezoomd

REEDS VERSCHENEN | € 14,99352 blz. | PaperbackAUTEUR Alwyn HamiltonSERIE Rebel in de woestijn 1

044 045

die ervoor zorgde dat dit verhaal über-

haupt werd geschreven. Maar... als ik

een favoriet mocht kiezen, zou dat waar-

schijnlijk Shazad zijn. Zij is de dochter

van de generaal die ongeveer op de helft

van het boek aan bod komt. Zij heeft ge-

woon heel veel zelfvertrouwen en ze is

fantastisch om te beschrijven.

Ben je al bezig met boek 2 in de serie?Jazeker! De eerste kladversie van het ver-

volg is klaar en op dit moment ben ik het

aan het redigeren.

Je verzamelt veel boeken... Ik heb geen

enkel idee hoeveel het er zijn. Genoeg

voor dubbele rijen in een boekenkast... of

twee. Ik ben erg gesteld op het exemplaar

van Heist Society van Ally Carter, want die

is gesigneerd en het was een van de eer-

ste YA-boeken die ik las toen ik naar het

genre terugkeerde na mijn studie. De ge-

bonden editie van Het nachtcircus (van Erin

Morgenstern, red.) is waarschijnlijk het

meest prachtige fysieke boek dat ik heb.

Heb je nog doelen in je schrijfcarrière?Heel veel verschillende kleine doelen voor

dit boek. Maar voor mijn gehele carrière

denk ik dat het mijn doel is om gewoon

boeken te blijven schrijven, en dat deze

boeken een weg vinden naar jullie boe-

kenplanken voor de rest van mijn leven.

Alwyn HamiltonGeboren in Toronto, Canada

Beroep schrijfster

Portret © Hazel Gardner

046 047

vervullen. Zijn brede grijns oogde wanhopig in het olielamp- licht, en dat was geen wonder. Het was al jaren geleden dat iemand in deze streken een levend oorsprongwezen had ge-zien, laat staan een djinn. Trouwens, hij had kunnen we-ten dat woestijnbewoners djinnbloed als niets anders zagen dan puur vuur – en dat niemand in Doodorp zichzelf als een brave burger beschouwde. Iedereen in het Eindgewest ging vaak genoeg naar het gebedshuis om wat beide zaken betreft beter te weten. Ik probeerde mijn ogen naar voren gericht te houden, als-of ik het allemaal al eens eerder had gezien. Als ik voorbij de gebouwen klom, zou ik over het zand en de struiken helemaal naar huis, naar Stofoord kunnen kij-ken, hoewel ik dan alleen maar donkere huizen zou zien. Stofoord stond met de zon op en ging ermee naar bed. Fat-soenlijk gedrag hoorde niet bij de duistere uren. Als het mogelijk was om van verveling te sterven, zou het zand in Stofoord bezaaid zijn met lijken. Doodorp was echter springlevend. Niemand besteedde veel aandacht aan me toen ik de schuur binnenglipte. Er had zich al een grote menigte ver-zameld in de schietkuil. Aan de balken hingen rijen enor-me olielampen, die de gezichten van de kijkers in een vet-tige gloed hulden. Schriele jochies waren flessen aan het neerzetten en ontweken de klappen van een grote man, die schreeuwde dat ze op moesten schieten. Wezen, zo te zien. Waarschijnlijk kinderen wier vaders in de enorme wapen-fabriek aan de rand van Stofoord hadden gewerkt tot ze aan flarden waren geblazen door kapotte machines. Of tot de dag dat ze dronken naar hun werk waren gegaan en brand-wonden hadden opgelopen die fataal bleken te zijn. Bus-kruit was nou niet bepaald veilig spul om mee te werken. Ik had het zo druk met staren dat ik bijna tegen een reus van een kerel botste, die bij de deur stond. ‘Vooraan of ach-teraan?’ wilde hij weten. Zijn handen rustten onverschillig op een kromzwaard op zijn linker- en een pistool op zijn rechterheup. ‘Wat?’ Ik dacht er nog net op tijd aan om met een lagere stem te praten. Ik had de hele week geoefend met het na-doen van mijn vriend Tamid, maar ik klonk nog steeds meer als een jongen dan als een man. De ingehuurde spierbundel bij de deur leek het niet erg te vinden.

Er werd gezegd dat de enigen die na het vallen van de avond thuishoorden in Doodorp de mensen waren die niets goeds in de zin hadden. Ik had niets kwaads in de zin. Maar ja, ik had nou ook bepaald niets goeds in de zin. Ik liet me van het zadel van Blauw glijden en bond haar vast aan een paal achter een kroeg die de Droge Mond heette. Het kind dat tegen het hek zat, nam me argwanend op. Of misschien waren zijn twee zwarte ogen dat gewoon. Ik trok de brede rand van mijn hoed wat verder naar beneden. Die hoed had ik gestolen van mijn oom, samen met het paard. Nou ja, eigenlijk meer geleend. Alles wat ik bezat, was vol-gens de wet sowieso van mijn oom, tot en met de kleren die ik droeg. De deuren van de kroeg zwaaiden open en lekten licht, lawaai en een dikke dronkaard, die zijn arm om een mooi meisje had geslagen. Voor ik het besefte, schoot mijn hand naar mijn sjiema om te controleren of die nog vastzat. Ik was tot aan mijn ogen omwikkeld en zelfs nu, uren na zons-ondergang, zweette ik onder al die lagen als een zondaar bij het gebed. Ik vermoedde dat ik eerder een verdwaalde noma-de leek dan een echte scherpschutter, maar zolang ik er niet als een meisje uitzag, deed dat er niet veel toe. Vanavond zou ik hier in elk geval lévend wegkomen. Des te beter als ik dan ook nog wat munten op zak had. Het was niet moeilijk om de schietkuil aan de andere kant van Doodorp te ontwaren. Die bevond zich in het luidruch-tigste gebouw van het plaatsje en dat wilde wat zeggen. Een grote onttakelde schuur aan het eind van de stoffige straat, waar fel licht brandde en het krioelde van de mensen, en die aanleunde tegen een half ingestort gebedshuis met een dichtgetimmerde deur. Het zou best kunnen dat die schuur ooit van een eerlijke paardenhandelaar was geweest, maar dat was dan zo te zien jaren geleden. Hoe dichter ik bij de schuur kwam, hoe meer mensen ik zag. Als gieren bij een vers karkas. Een man met een bloederige neus werd door twee ande-ren tegen een muur gedrukt, terwijl een derde hem steeds weer in zijn gezicht beukte. Een meisje riep iets uit het raam waarvan een ijzervreter zou gaan blozen. Een groep fabrieks-arbeiders met hun werkplunje nog aan dromde samen rond een nomade op een rammelkar, die schreeuwde dat hij djin-nbloed verkocht waarmee brave burgers hun wensen konden

Preview

Alwyn Hamilton Rebel in de woestijn: een wervelend debuut

046 047

‘Het kost drie foeza om achteraan te staan en vijf om voor-aan te staan. Het wedden begint om tien uur.’ ‘Wat kost het om in het midden te staan?’ Hè, verdómme. Dat had ik niet willen zeggen. Tante Farrah ranselde me nu al een jaar tevergeefs af om me mijn brutale mond te laten houden. Ik vermoedde dat het meer pijn zou doen als deze man dat probeerde. Maar hij fronste alleen maar, alsof hij dacht dat ik ze niet allemaal op een rijtje had. ‘Vooraan of achteraan. Er is geen midden, knul.’ ‘Ik ben hier niet om te kijken,’ zei ik, voordat de moed me echt in de schoenen kon zinken. ‘Ik ben hier om te schieten.’ ‘Wat sta je hier dan mijn tijd te verdoen? Je moet Hasan hebben.’ Hij duwde me naar een zwaargebouwde man met een wijde rode broek en een donker baardje dat tegen zijn kin geplakt leek. Hij stond achter een lage tafel met stapels munten, die trilden door zijn trommelende vingers. Ik haalde diep adem door mijn sjiema en probeerde niet te laten merken dat mijn maag het liefst via mijn mond wilde ontsnappen. ‘Wat kost het om mee te doen?’ Door het litteken op zijn lip leek Hasan te grijnzen. ‘Vijf-tig foeza.’ Vijftig? Dat was bijna alles wat ik had. Alles wat ik had gespaard om te ontsnappen naar Izman, de hoofdstad van Miraji. Om hier ver vandaan te komen. Hasan moet mijn aarzeling gezien hebben, ook al was mijn gezicht vanaf mijn neus bedekt. Zijn aandacht dwaal-de al langs me heen, alsof hij dacht dat ik weg zou lopen. Dat was de druppel. Rinkelend liet ik de loezi en halve loezi die ik de afgelopen drie jaar stukje bij beetje bij elkaar had geschraapt op tafel vallen. Tante Farrah zei altijd dat ik het blijkbaar niet erg vond om mezelf dom voor te doen als ik daarmee kon bewijzen dat iemand anders het mis had. Dus misschien had tante Farrah wel gelijk. Hasan wierp een sceptische blik op de munten, maar toen hij die met de snelheid van een professionele geldwolf tel-de, kon hij niet ontkennen dat het bedrag klopte. Heel even temperde de voldoening mijn zenuwen. Hij schoof een stukje hout naar me toe dat als een hanger aan een lus van touw bungelde. Daar was met zwarte verf het cijfer 27 op geschilderd. ‘Heb je wel genoeg geoefend, ze-venentwintig?’ vroeg Hasan, terwijl ik het touw over mijn

hoofd trok. Het bordje stootte tegen de lappen die ik om mijn borsten had gebonden om ze plat te drukken. ‘Een beetje.’ Ik hield een slag om de arm. We hadden in Stofoord aan bijna alles gebrek, in heel het Eindgewest fei-telijk. Eten. Water. Kleren. Er waren maar twee dingen die we in overvloed hadden: zand en wapens. Hasan snoof. ‘Dan zou je toch op zijn minst moeten we-ten dat je geen trillende handen mag hebben.’ Ik drukte mijn handen tegen mijn lichaam en liep de kuil in. Als ik mijn pistool niet stil kon houden, zou het er niet toe doen dat ik had leren richten voordat ik leerde lezen. Ik ging in het zand naast een man staan die zo te zien voorna-melijk botten onder zijn groezelige werkplunje had zitten. Aan mijn andere kant verscheen een man met 28 rond zijn dikke nek. Overal om ons heen liepen de tribunes vol. De gokbazen schreeuwden dat er gewed kon worden. Als ik een gokje waagde, zou ik wedden dat ik geen enkele kans had. Nie-mand met gezond verstand zou geld zetten op een of ander mager jochie dat niet eens het lef had zijn sjiema omlaag te trekken en zijn gezicht te laten zijn. Misschien zou ik een gestoorde zuiplap een fortuin op kunnen leveren door te be-wijzen dat de verstandige lui het mis hadden. ‘Goedenavond, heren!’ Hasan maande de menigte met luide stem tot stilte. Tientallen kinderen renden om ons heen om de pistolen uit te delen. Een meisje met klitterig haar en op blote voeten gaf me het mijne. Dat voelde me-teen goed in mijn hand. Snel klikte ik het magazijn open; daar zat een keurig rijtje van zes kogels in. ‘Iedereen kent de regels. Dus daar kun je je maar beter aan houden, want God bewaar me... anders sla ik die bedrieglijke smoelen van jullie eigenhandig tot moes.’ Er klonk gelach op de tribune en er werden een paar kreten geslaakt. Flessen gingen van hand tot hand en mannen wezen naar ons op een manier die ik kende van de paardenhandel van mijn oom. ‘Oké, je hebt zes kogels, zes flessen. Als je na afloop flessen over hebt, lig je eruit. De eerste tien mogen naar voren komen.’ We bleven roerloos staan, terwijl de nummers één tot en met tien met hun tenen op een geverfde witte lijn in de modder gingen staan. De afstand tussen hen en de flessen schatte ik op ongeveer drieënhalve meter. Een kind kon de was doen.

048 049

Preview

Toch kregen twee mannen het voor elkaar om met hun al-lereerste kogels mis te schieten. Uiteindelijk raakte slechts de helft van de mannen alle flessen. Een van hen was twee keer zo groot als welke andere deelnemer ook. Hij droeg iets wat ooit misschien een leger- uniform was geweest, hoewel dat te versleten was om met zekerheid vast te stellen dat het ooit glimmend legergoud was geweest. Misschien was het gewoon wel smerig van het woestijnstof. Zijn nummer 1 was met dikke verf op het stuk-je hout geschilderd dat midden op zijn borst hing. Hij werd het hardst toegejuicht. ‘Dahmad! Dahmad! Kampioen!’ werd er geroepen toen hij zich omdraaide en een van de kinderen vastpakte die heen en weer schoten om het gebroken glas op te halen. Dahmad zei iets zachts wat ik niet kon verstaan en duwde de jongen toen weg. Even later kwam hij terug met een fles bruine drank. Dahmad zette die aan zijn mond en leunde tegen de spijlen die de kuil scheidde van de tribune. Hij zou niet lang kampioen blijven als hij zo doorging. De volgende ronde verliep nog deerniswekkender. Slechts een van de schutters raakte alle flessen. Toen de verliezers wegsjokten, kon ik het gezicht van de winnaar goed zien. Hij kwam niet uit de buurt, daar was geen twijfel over mo-gelijk. Dat verbaasde me; iedereen hier kwam uit de buurt. Tenzij je ze niet allemaal op een rijtje had, ging je nooit uit vrije wil naar het Eindgewest. Hij was jong, misschien iets ouder dan ik, en net zo ge-kleed als wij; hij had een groene sjiema nonchalant om zijn nek en zijn woestijnkleren waren zo wijd dat het moeilijk te zien was of hij echt zo breed was als hij leek. Zijn haar was net zo zwart als dat van elke Mirajische jongen; zelfs zijn huid was donker genoeg om door te kunnen gaan voor een van ons. Maar dat was hij niet. Hij had vreemde gepro- nonceerde gelaatstrekken, die ik nog nooit gezien had: hoge, hoekige jukbeenderen, een vierkante kaak en wenkbrauwen als duistere schuine strepen boven de geheimzinnigste ogen die ik ooit had gezien. Hij zag er bovendien lang niet slecht uit. Enkele mannen die hij had verslagen, spuugden op de grond naast zijn voeten. Een mondhoek van de jonge vreem-deling ging omhoog, alsof hij zijn lach probeerde in te hou-den. Toen wierp hij opeens zijn blik op mij, alsof hij gevoeld had dat ik naar hem keek. Snel draaide ik me om. We waren nog met zijn elven over en we woekerden met

de ruimte op de streep vanwege die extra persoon, ook al was ik half zo groot als alle anderen. ‘Opzij, zevenentwintig!’ Er werd een elleboog in mijn zij geramd. Een vinnige opmerking lag al op het puntje van mijn tong. Maar die doofde toen ik zag dat het Fazim Al’Mo-tem was. Ik onderdrukte de neiging om te vloeken. Fazim had me elk scheldwoord geleerd dat ik kende, in de tijd dat hij acht was en ik zes. Toen we een keer vloekend betrapt werden, werd mijn mond schoon geschrobd met zand en gaf hij mij de schuld van alles. Stofoord was een gat. Ik kende Fazim mijn hele leven al, haatte hem sinds ik een beetje verstand had gekregen. Tegenwoordig was hij vaak in het huis van mijn oom, waar ik ook gedoemd was te wonen, en probeer-de hij zijn handen onder de kleren van mijn nicht Shira te stoppen. Af en toe, als Shira niet keek, probeerde hij dat ook bij mij. Wat deed hij hier, verdomme? Nou ja, gezien dat pistool in zijn hand kon ik dat wel raden. Klootzak. Het was één ding om als meisje herkend te worden, maar het was heel iets anders als Fazim me zou herkennen. Ik was meer dan genoeg in de problemen gekomen sinds ik betrapt was op vloeken, maar ik was maar één keer bijna doodgesla-gen. Dat was vlak nadat mijn moeder was gestorven, toen ik geprobeerd had een van de paarden van mijn oom te lenen. Ik was halverwege naar Juniper-Stad toen ze me te pakken kregen en ik heb een maand geen paard kunnen rijden toen tante Farrah en haar zweep klaar met me waren. Als tante Farrah erachter kwam dat ik in Doodorp gokte met gestolen geld, zou ze me zo hard afranselen dat die vorige keer daarbij in het niet viel. Het zou verstandig zijn om ervandoor te gaan. Alleen zou ik dan wel vijftig foeza armer zijn. En geld was schaarser dan hersens.

048 049

NU IN DE WINKEL

LEES DE BOEKEN BIJ DE GROOTSTE FILM VAN HET JAAR!

HET VERHAAL VOORAF HET VERHAAL VAN DE BIOSCOOPFILM

2 JUNI IN DE BIOSCOOP

050 051

Wachtzaal huwelijkskandidaten stond in roze letters op het houten bord geschreven. Ik staarde er al minstens een uur naar. De uitgemergelde ouwe vent aan mijn linkerkant ergerde me on-dertussen steeds meer. Hij tikte onophoudelijk met zijn han-den op de harde bank en zuchtte om de tien seconden. Mijn jonge meester, die aan mijn andere kant zat, leek uiterlijk kalm, maar ik wist dat hij het wachten evenmin verdroeg. Ik keek opzij naar de grote gouden deuren, behangen met een overdaad aan valse bloemen die niemand voor de gek hiel-den (die kleur fuchsia had ik echt nog nooit in de natuur ge-zien en ik betwijfelde of zelfs de bladeren van het schelletje-belletje zo fluorescerend oranje konden zijn). Ze konden maar beter snel opengaan, voordat mijn meester zou gaan tieren. Drie dienstmeisjes dartelden de wachtzaal in, die eigen-lijk niet meer was dan een grote gang. Ze droegen de donke-re, ruimvallende gewaden van de nederigheid. Twee van hen veegden de vloer tussen de tegenover elkaar geplaatste ban-ken, zodat de weg naar de gouden deuren onberispelijk zou zijn wanneer we die eindelijk betraden. Het derde meisje liep achteraan met een emmer vol vuiligheid. De opgedirkte dikkerd op de bank tegenover mij – hij droeg een roze satijnen maatpak omzoomd met dieprode kant – trok zijn neus op toen het drietal voorbijliep. Hoewel de banken propvol zaten met edellieden en hun bedienden, met boe-ren en kooplui, leek ik de enige te zijn die echt naar de drie dienstmeisjes keek. Vooral degene met de emmer trok mijn aandacht. Er was iets in haar manier van lopen; een elegantie die ik nooit eerder bij een dienares had gezien. Ze zette haar voeten zo zacht neer dat ze leek te zweven en haar rug was de hele tijd kaarsrecht. Ze voelde vast dat ik naar haar staarde, want onverwachts richtte ze haar blik op mij. Er ging een schok door me heen toen ik recht in haar lichtpaarse ogen keek en ik kon pas weer ademen nadat ze haar blik verlegen had afgewend. Zulke ogen konden een man doen vergeten wie hij was! Iets deed haar opschrikken – ik zag niet wat – en plots vloog haar emmer door de lucht. Het stof dwarrelde in dikke wolken over de wachtenden. ‘Idiote griet!’ Mijn meester sprong overeind. ‘Moet ik zo voor de prinses verschijnen? Ik zal je persoonlijk afranselen!’ Overal klonken stemmen die hem bijvielen. Mijn meester liep naar voren, maar ik spurtte al op het meisje af en wierp mijn lichaam beschermend voor het hare. ‘Het is slechts stof, dat is zo verholpen.’ Ik haalde snel een

Kort De beste verhalen van onze topauteurs

De Borstenboomdoor An Janssens

050 051

doek uit een van mijn zakken. Het meisje kwam vanachter mijn rug tevoorschijn. ‘O, edele heren, vergeeft u mij!’ Ze praatte even verfijnd als ze eruitzag, als een glazen fee die te mooi en broos was voor dit mannengezelschap. Niemand leek echter te zien wat voor uitzonderlijk wezen zich onder ons bevond. Alleen de roze dikkerd tegenover mij riep de mannen op te kalmeren: ‘Maakt u zich toch niet zo druk.’ Hij was buiten adem door zo snel overeind te springen, of het waren de zenuwen. ‘Spoedig zullen die gouden deuren opengaan’ – lange ademteug – ‘wilt u dat de prinses deze chaos aanschouwt?’ Het meisje glimlachte. ‘Ik heb al genoeg gezien,’ klonk haar lieflijke stem. Alsof dat een geheim wachtwoord was lie-pen de twee borstelende dienstmeisjes tegelijkertijd op haar af. De een maakte haar haarnetje los terwijl de ander haar uit haar zwarte jurk hielp. Alle mannen werd op slag stil toen ze beseften wie dit meis-je was: voor ons stond de Platte Prinses. Haar golvende lokken waren zo lichtblond en glanzend dat ik voor het eerst geloofde wat de verhalen zeiden: dat zeventig feeën zeventig dagen en nachten gouddraad hadden gesponnen die ze lok per lok met slakkenslijm aan haar hoofd hadden geplakt. Haar glanzende jurk was net zo lichtpaars als haar irissen en gemaakt van een stof die ik nog nooit had gezien, zelfs niet in de burcht van mijn meester. Hij omsloot haar lichaam alsof hij eraan vast-kleefde en leek zo zacht dat ik slechts met moeite de verleiding kon weerstaan om eraan te voelen. De mannen om me heen keken echter niet naar haar jurk of haren. Ze staarden slechts naar één ding: de puntige topjes van de prinses, niet groter dan mijn kleine teen, daar waar ronde borsten hadden moeten zitten. Het mooiste meisje dat ooit door mannenogen was aanschouwd stond voor hen en zij keken alleen maar naar haar platte borst; het was het meest absurde wat ik ooit had meegemaakt en mijn bloed begon te koken van ergernis! ‘Iedere inwoner van Slijkrijk kent de proef waaraan ik de mannen die naar mijn hand dingen onderwerp,’ begon de prinses. ‘Een test die u persoonlijk moet afleggen om uw moed te bewijzen, uw intelligentie en vindingrijkheid. Maar een goede koning heeft meer nodig dan dat en daarom heeft u reeds de eerste, geheime test afgelegd. Erover spreken bete-kent uw tong en uw vrijheid verliezen. Morgen zullen nieu-we kandidaten deze gang vullen en zij mogen er evenmin van op de hoogte zijn als u dat was.’ Ik voelde een siddering door de aanwezigen gaan. ‘Sierewiet van Kierewiet, mijn dierbare overleden vader, heeft me door zijn gebreken geleerd wat on-ontbeerlijk is voor een goede koning: geduld, kalmte en diep medeleven, zelfs voor de laagste van zijn onderdanen. U’ – ze

wees de roze dikkerd aan die had geprobeerd om de mannen te kalmeren – ‘u en u’ – haar slanke vinger ging naar enkele mannen die me niet eerder waren opgevallen – ‘en u.’ Ten slot-te wees ze met een grote glimlach naar mij. Mijn hart maakte een buiteling. ‘Volg mij.’ De mannen die niet waren aangeduid, waaronder mijn mees-ter, bleven verbouwereerd achter toen de uitverkorenen achter de prinses aan naar binnen liepen. Mijn jonge meester had niet de moed om me tegen te houden nu de soldaten langs de deur-posten hem streng aankeken, maar ik wist dat hij me zou laten vierendelen als ik me ooit weer in zijn burcht vertoonde. Het kon me niet schelen, op dat moment kon ik alleen maar denken aan de Platte Prinses en ik wilde dat ze de mijne zou zijn.

De kamer waarin we terechtkwamen had grote rechthoekige vensters die het ochtendlicht op het gezicht van de prinses wierpen zodra ze zich op de troon in het midden zette. Ze leek zo mogelijk nog mooier dan voorheen. De uitverkorenen bleven op een rij voor de troon staan. Ik stak fel af tegen de drie andere kandidaten, want die waren goedgekleed en roken alsof ze net door een rozenveld waren gerend. Hun stuurse blikken deden trouwens vermoeden dat de doornen nog steeds in hun voetzolen staken. Ik ging snel met een hand door mijn blonde haar en een wolk stof dwarrelde om me heen. De roze vetzak keek me aan alsof ik een stuk verrot afval was waar onwelriekend sap uit stroomde. Hij haalde een kanten zakdoek tevoorschijn en wis-te het zweet van zijn papperige gezicht. Toen de man naast de troon – hij was in oranje satijn ge-kleed en zo mager dat hij een op stijfsel gezette pier leek – om de eerste kandidaat riep, spurtte het roze ventje naar voren, sneller dan je van zo’n kleine dikkerd zou verwachten. Vlak voor de troon wierp hij zijn vlezige armpjes in de lucht en puf-te hij: ‘Uwe Koninklijke Hoogheid de prinses!’

‘Plijn Deboul smeekt u, zeg wat u van hem verlangt.’ Terwijl de dikkerd de voorgeschreven woorden uitpufte, depte hij zijn bezwete gezicht weer met zijn zakdoek. ‘Bestaat er een gift groot genoeg om uw hand te verdienen?’ We kenden het antwoord allemaal. De prinses wuifde zichzelf ondertussen langzaam koelte toe en loerde over de gekartelde rand van haar immense waai-er naar de vetbol. Haar zwarte wimpers, zo lang en krullend dat ze haar wenkbrauwen bijna raakten, hypnotiseerden me elke keer als ze loom knipperde. ‘Plijn Deboul.’ De Platte Prinses liet haar waaier een stukje zakken, maar niet zo ver dat hij haar puntige topjes niet meer verhulde. ‘Ik zei het reeds: wil je het koninkrijk veroveren, dan zal je moeten bewijzen dat je dapper en slim bent. Maar

052 053

de proef die ik je ga opleggen heeft nog een ander doel: mijn liefde winnen door me hetgeen te schenken waarnaar ik het meest verlang. Verlos me van de honende blikken, maak dat ik niet langer minderwaardig ben. Schenk me een paar bor-sten om jaloers op te zijn, en ik zal diezelfde dag met je trou-wen.’ Plijn Deboul boog zo diep als zijn buik toeliet. ‘Ik zal u niet teleurstellen.’ Terwijl de dikkerd wegliep riep de man naast de troon om de volgende kandidaat. Ik had het gevoel dat ik zweefde toen ik naar voren trad. ‘Bram Prampram smeekt u, zeg wat u van hem verlangt.’ Mijn stem trilde. Wat als ze me onmiddellijk afwees? Hoewel de geruchten zeiden dat elke kandidaat werd aanvaard, was ik maar een bediende. Bovendien was ik minder lang dan de gemiddelde man; ik was minstens twee handbreedten kleiner dan de prinses. ‘Bestaat er een gift groot genoeg om uw hand te verdienen?’ De Platte Prinses wuifde zichzelf weer langzaam koelte toe. ‘Je hoorde wat ik zei, Bram. Maak me compleet. Maak een echte vrouw van mij, en ik ben voor altijd de jouwe.’ ‘Maar dat is een onmogelijke opdracht! U bezit al alles wat een vrouw nodig heeft!’ Ik had niet over de woorden nage-dacht, ze schoten vanuit mijn hart recht mijn mond in. ‘Nooit zal ik iemand aanschouwen die mooier is dan u nu bent.’ Even zag ik de prinses blozen, voordat ze haar wangen achter de waaier verborg. ‘Uw woorden zweven als glanzende zeepbellen naar me toe, maar ze zouden barsten zodra ik ze aanraakte. Uw lof is voor het koninkrijk bestemd, en het is het rijk dat u wilt.’ Haar gebrek aan zelfvertrouwen schokte me. Het rijk kon me gestolen worden, ik wilde haar! Wist ze niet dat ze me het hoofd op hol bracht met haar verlegen glimlach en met de goedheid die bleek uit alles wat ze deed? ‘Ga, Bram. Als je deze onmogelijke opdracht vervult, dan weet ik dat jij de ware bent.’ Toen ze haar waaier liet zakken zag ik een lach die meer warmte bevatte dan honderd gloeiwormen in een luchtdichte pot. ‘Tot gauw, mijn prinses.’ Ik liep al naar buiten, want nie-mand mocht me te snel af zijn.

Hoewel ik niet had verwacht zelf naar de hand van de Platte Prinses te dingen, had ik al snel een plan. De vijfde nicht van de achteroom van mijn groottante woonde niet ver van het pa-leis. Mijn moeder had me verteld dat Opoe elke uithoek van Slijkrijk had bereisd en dat ze van elke diersoort minstens één schepsel had ontmoet. Als iemand wist hoe ik de prinses bor-sten kon bezorgen, dan was het die duizend jaar oude vrouw. Haar huisje moest ergens tussen het paleis en het Webben-

woud liggen. De weg naar dat mystieke woud, waar weinig stervelingen ooit een voet zetten, bestond uit één lang, kronkelend pad. Aan de grote poorten van het paleis nam dat pad de vorm aan van een betegelde straat omzoomd met een dubbele rij aan el-kaar klevende huizen. Het was er razend druk. Mensen met armen vol boeken of perkamenten liepen rakelings langs me heen. Ruiters lieten hun paarden recht op me af galopperen, er blijkbaar onwrikbaar van overtuigd dat ik op tijd opzij zou springen. Ook enkele koetsen walsten bijna over me heen; in een ervan herkende ik de dikkerd, Plijn Deboul. Hij keek me recht aan maar leek me niet te herkennen. Snuivend schoof hij een rood satijnen gordijntje voor het raam. Naarmate de dag verstreek verdween de drukte en veran-derden de statige blauwe, gele en groene woningen in stoffige hutten. In plaats van ronde torentjes sierde een enkele giet-ijzeren of stenen schoorsteen de rieten daken. Niet één keer stopte ik, tot een verroest bordje nummer 8459 aangaf; de 1 bungelde er ondersteboven achteraan. ‘Opoe!’ Ik probeerde opgewekt te klinken, maar eigenlijk kreeg ik de kriebels van die plek. De bomen in de verwilder-de tuintjes van de buurhutten wierpen lange schaduwen die naar me leken te grijpen. Terwijl ik snel over het smalle pad naar de voordeur liep – de opgeschoten planten die het omzoomden zaten gevangen in duizenden spinnenwebben – kraakte er iets onder mijn voeten. De zon was ondertussen bijna onder, waardoor ik niet kon zien of ik op grind liep of op een bed van in de zon geroos-terde krekels. De rieten deur stond op een kier en met kloppend hart duw-de ik hem open. ‘Bent u thuis, Opoe? Ik ben het, Bram Pram-pram, de achterneef van...’ ‘Een Pramprammer!’ Opoe zat naakt in de ronde open haard die het centrum van haar voor de rest lege hutje vorm-de. Alleen haar grijze haardot stak boven het vuur uit, haar verlepte lichaam zat midden in de oranjegele vlammen. ‘Dat is eeuwen geleden! Ik dacht dat jullie allemaal waren opgege-ten door griffioenen of anders door een lijsterheks. Kom erbij, jongen, het is bar koud vandaag.’ ‘Dank u, maar ik vind het best warm.’ Een zweetdruppel viel van mijn kin. De haard had zowel aan de voor- als achter-kant een groot gat dat warmte de hut in spuwde. ‘Breng je nieuwtjes? Hoe is het met Theo Houtepoot? Heeft hij nog altijd meer vrouwen dan benen?’ Opoes bulderende lach overstemde het geknetter van het vuur. ‘Ja hoor,’ antwoordde ik snel. ‘Zeker nadat hij ook zijn tweede been verloor bij het gokken.’ Opoe tuimelde achterover van het lachen en rolde de haard uit. ‘Schitterend!’ Ze wreef tranen uit haar ogen terwijl ze met

Kort

052 053

gekromde rug op me afliep. ‘En Beth Pissebed, hoe is het met haar? En met Noël en zijn smoelenclub?’ Ik moest me tot het uiterste bedwingen om niet achteruit te deinzen toen het grijze mensje vlak voor me kwam staan. Haar lichaam leek één grote, verrimpelde huidplooi en het rookte nog na. ‘Iedereen maakt het goed. Zeg eens, weet u toevallig waar ik een stel dikke borsten kan vinden?’ Opoes mond trok samen zodat hij op een stekelbesje leek. ‘Niet erg subtiel, die jeugd van tegenwoordig. Je bent uit op de Platte Prinses, nietwaar? Je bent de enige niet!’ Ik zoog mijn adem naar binnen. ‘U heeft het geheim toch niet aan anderen verklapt?’ ‘Geheim.’ Opoe mompelde en leek dwars door me heen te staren. ‘Het is geen geheim... al weten tegenwoordig niet veel mensen over het bestaan van de borstenboom.’ Ik glimlachte zo breed dat mijn kaakspieren dreigden te verrekken. ‘Een borstenboom? Waar?’ ‘Het enige overgebleven exemplaar groeit diep in het Web-benwoud. Dieper dan jij wilt gaan, geloof me.’ ‘Voor de prinses doe ik alles!’ Opoes ogen vernauwden. Ze ontblootte haar gele, afge-stompte tanden in iets wat tussen een grijns en een grauw lag. ‘Ik vertel waar je de boom kan vinden als jij belooft dat ik in het paleis mag wonen zolang jij koning bent. Ik heb ge-hoord dat ze daar haarden hebben zo groot als kamers; ik zou de rest van mijn leven niet meer uit het vuur komen!’ ‘Beloofd!’ Haar greep was verrassend stevig toen ze mijn hand schud-de. ‘Theelichtje zal de weg wijzen.’ Opoe klakte met haar tong en een theefee vloog uit het vuur tevoorschijn. De vlam die op haar hoofd brandde was groter dan zijzelf – dat was natuur-lijk niet zo verwonderlijk, want ze was zo klein dat ik de vor-men van haar kinderlijke lichaam pas zag toen ze vlak voor mijn ogen zweefde. Haar losse jurkje had exact dezelfde kleur als haar huid, een weerspiegeling van de oranjegele vlam-mengloed. ‘Je hebt ons gehoord, Theelichtje. Breng deze knaap naar waar hij moet zijn en zorg ervoor dat hij zijn belofte niet ver-geet.’ Een theefee als gids. Ik wist niet wat ik daarvan moest den-ken, want die wezens stonden niet bekend om hun grote in-tellect. Het enige wat theefeeën echt goed konden was uren-lang stilzitten. Daarom werden ze wel eens onder een theepot gezet om hem warm te houden, waaraan ze hun naam had-den verdiend. De oranje vleugeltjes van Theelichtje begonnen sneller te klapperen en algauw was ze de hut uit. Ik stak mijn hand op terwijl ik haar achterna holde. ‘Tot gauw, Opoe!’

We liepen de hele nacht door. Of beter gezegd: ik liep en Thee-lichtje vloog. Gedurende de vele uren vertelde ik de theefee over het goede hart van de prinses, over haar bescheidenheid en hoe ze had gebloosd om het compliment dat ik haar had gegeven. De ochtend gloorde al toen we de bosrand bereikten. Vlak voor de eerste boom werd het pad – dat nu weinig meer was dan een karrenspoor – versperd door een bolvormige koets. Ik herkende de gesloten rode gordijntjes onmiddellijk; dit was het rijtuig van Plijn Deboul! Wist die dikkerd ook van het be-staan van de borstenboom? De koets bleek leeg maar er waren nog steeds twee witte trekpaarden voorgespannen, vastgemaakt aan de dichtstbij-zijnde stam. Wat onvoorzichtig om al die kostbaarheden zo-maar achter te laten! Typisch iets voor een man als Plijn De-boul om eerst zijn spullen onbeheerd achter te laten en dan roddels te verspreiden over criminele boeren die de koets on-der zijn gat vandaan hadden gestolen. ‘Misschien is dit een goede plek voor een kort dutje,’ zei ik met een grijns, want ik schroomde er niet voor om de crimi-nele boer te spelen als de binnenbekleding van de koets even zacht was als die satijnen gordijntjes eruitzagen. ‘Bossen moet je overdag doorlopen, anders kom je er zon-der benen uit gekropen.’ De eerste keer dat ik Theelichtjes basstem had gehoord was ik me halfdood geschrokken, maar ondertussen was ik aan haar diepe rijmpjes gewend. ‘Volg mij op de voet, jonge Bram, of verlies een voet, dat komt ervan.’ Ik voelde er weinig voor om me door een theefee te laten commanderen, maar het alternatief was evenmin aanlokke-lijk. Theo Houtepoot mocht wel zeggen dat hij geen benen nodig had om de vrouwtjes te plezieren, maar ik voelde me te jong om uit te zoeken of zijn bewering waarheid bevatte. De Platte Prinses zou trouwens niet onder de indruk zijn als ik in het paleis arriveerde met armen vol borsten terwijl Opoe mijn houten karretje voortduwde. Dus volgde ik Theelichtje het Webbenwoud in. Het leek in niets op enig ander bos waar ik ooit was geweest. De bo-men hadden lange, dunne stammen waarvan de donkerpaar-se bast was omwikkeld met een wit kleed van afbladderende schors. Tot op manshoogte hadden ze geen takken, maar vlak boven mijn pluizige haar strekten hun kruinen zich uit. Daar vergroeiden de paarse takken met die van de buurbomen zodat je de ene niet van de andere kon onderscheiden. Ze vormden zo’n dicht web dat de stralen van de zon er nauwelijks door-heen drongen, daar moest het Webbenwoud zijn naam aan te danken hebben. ‘Zet je pas niet hier, anders ontmoet je de voetenpier!’ Thee-lichtje wees naar een hoopje felgele, zo te zien versgevallen

054 055

bladeren; de takken boven mijn hoofd waren vreemd genoeg volledig kaal. Ik vroeg me vluchtig af wat de theefee deed wanneer ze geen rijmpje kon verzinnen, liet ze de waarschuwing dan maar achterwege of schudde ze sowieso de hele tijd onzin uit haar oranjegele mouwen? Maar mijn gedachten vervlogen snel, want ik moest me concentreren op de in schaduwen ge-hulde bosgrond. De gele bladeren die de aanwezigheid van de voetenpier verraden lagen overal, soms in hoopjes bij elkaar en soms verspreid. Bovendien wees Theelichtje op meer geva-ren. ‘Buk snel voor die tak, want zo’n boom onthoofd je met gemak,’ klonk het en meteen daarna zei ze: ‘Jonge Brammen moeten sneller gaan, want we moeten het woud verlaten eer de zon is ondergegaan.’ Ik vroeg me af wat er na zonsondergang in het Webben-woud gebeurde. Vreesde Theelichtje dat ik in het donker de nesten van de voetenpier niet zou kunnen ontwijken of loer-den er grotere gevaren in het duister? ‘Bram, je trapt op een zwam!’ klonk de zware basstem ter-wijl ik een spierwit paddenstoeltje onder mijn voet zag ver-dwijnen. ‘Wat nu? Je bent zo goed als dood, sodeju!’ Aan zo’n gids had je nog eens iets. De grond beefde, kwam omhoog en barstte open. Ik viel op mijn achterwerk terwijl er voor mijn ogen iets uit de bodem groeide. Het wezen was net zo parelwit als de paddenstoel was geweest, maar het was zo hoog als twee Brammen en zo breed als vier Opoes. Het had geen armen of benen, geen mond of ogen, alleen een kokervormig lichaam begroeid met hier en daar een paddenstoel. Zijn gladde huid schitterde in het schaarse zonlicht. Het wezen moest diep bukken om niet verstrikt te raken in het web van boomkruinen, waardoor de top van zijn cilinder-lichaam vlak boven me hing. Ik staarde naar de paddenstoel die platgedrukt op zijn kale hoofd van mijn onhandigheid ge-tuigde. ‘Vaarwel, Bram. Je was een dappere man, al was je niet erg groot.’ Theelichtje schoot ervandoor. ‘Treur niet, de prinses vindt wel een andere echtgenoot.’ De Platte Prinses met een ander? Geen sprake van. Nie-mand zou haar beroven van de man die als geen ander van haar hield, en zeker geen overmaatse peniskoker! Helaas ont-dekte ik nog tijdens die dappere gedachte dat mijn bewering dat het ding geen mond had onjuist was geweest. Voordat ik achteruit kon kruipen werd de platte paddenstoel het topje van de cilinder ingezogen en kwam er een gaatje voor in de plaats. Uit die opening spoot een witte brei die me van top tot teen bedekte. Het spul kleefde mijn kont en mijn voeten aan de bosgrond vast, mijn armen aan mijn lichaam en mijn hoofd in mijn nek. Ondertussen ontsloot het gaatje tot een

holte die een volwassen man in één hap kon opslokken. Het wezen boog over me heen en mijn hoofd verdween er volledig in. Ik raakte lichtelijk in paniek terwijl de witte wan-den me omsloten. De opening werd kleiner en het beest slikte me in. Met mijn hoofd naar beneden gleed ik door een duiste-re, blubberige gelei. Zure verteringssappen beten al door mijn schoenen heen – gelukkig begon dat ding bij mijn voeten – toen een idee aan mijn brein ontsproot. Die beschimmelde penis zou mij niet oppeuzelen, ik was net degene die hém ging verslinden! Door mijn lange reis was ik immers behoorlijk uitgehongerd. Ik opende mijn mond en nam een grote hap van de blubber die me omringde. Ik weet niet of hij proefde zoals alle rauwe lullen – de reden voor mijn onwetendheid op dat gebied lijkt me duidelijk – maar de smaak was niet zo afgrijselijk als ik had gevreesd. Hij deed me nog het meest denken aan overrij-pe lychees; niet mijn favoriete snack, maar wanneer mijn le-ven ervan afhangt wil ik er best een paar kilo van verorberen. De ene hap na de andere slikte ik door en ik voelde hoe het wezen begon te kronkelen. Mijn lichaam werd alle kanten op gewrongen terwijl ik stevig bleef dooreten. In een mum van tijd was mijn maag aangenaam gevuld en beet ik door de bui-tenste schil van het kokerwezen heen. Al snel had ik een gat gemaakt dat groot genoeg was om door te ontsnappen. De verteringssappen van het wezen had-den het kleverige spul rond mijn benen ondertussen wegge-brand en ik trappelde mijn weg naar buiten. Nat en slijmerig gleed ik op de bosgrond. Het wezen maakte niet het minste geluid, maar ik verbeel-de me dat de paddenstoelen op zijn huid me gekweld aanke-ken toen het kronkelend weer in de grond verdween. Wat heb je daarop te zeggen, Theelichtje? Zo goed als dood? Dat dacht ik niet! Maar mijn gids was ik kwijt, mijn schoenen waren zo goed als verdwenen (net als de onderste helft van mijn broek-spijpen, waardoor ik nu zo’n onnozele driekwartsbroek droeg) en het zonlicht begon af te nemen. Zou ik dan toch met lege handen terugkeren? Ik spitste mijn oren. Een lied ruiste door de takken van de bomen. Het gezang was valser dan een schoonmoeder maar ik verstond er duidelijke woorden in: ‘Konten groeien aan de kontenstruik, tetten groeien aan de tettenboom. Ik knijp d’rin, ik lik d’raan. O, wat hou ik van mijn tettenboom!’ Wie beminde daar de plant die mij de hand van mijn gelief-de zou schenken? Ik sprong over gele bladeren en witte pad-denstoelen en holde door het woud, geleid door dat onwellui-dende lied. ‘Lieve Bram! Je bent oké, al hang je vol sap!’ Ik sloeg naar Theelichtje als naar een vervelende vlieg. Waar kwam dat ontrouwe wezen ineens vandaan?

Kort

054 055

Ze ontweek mijn hand met gemak. ‘Ik verliet je niet echt, dat was voor de grap!’ ‘Heel grappig,’ bromde ik. ‘Ik kom haast niet bij van het la-chen. Bewaar je moppen in het vervolg maar voor een ander, lafhartige mug!’ ‘Ooooh!’ Theelichtje kwam vlak voor mijn ogen vliegen, zodat ik kon zien hoe ze haar armpjes voor haar kinderborst kruiste. ‘Een mug, zoiets zeg je toch niet. Ik wilde je nog wel een goede raad geven: ga naar de bron van dat onzuivere lied!’ Ik sloeg weer naar haar, maar ze was razendsnel en bleef voor mijn ogen zweven. ‘Dat had ik zelf al bedacht. Ik hoef geen gids die er bij het eerste probleem vandoor gaat!’ Theelichtje hief haar kin omhoog. ‘Ik wilde hulp halen, ik had wel fatsoen! Wat kan een fee zo klein als ik anders doen?’ Haar diepe stem paste niet bij haar gemekker. ‘Je had die witte worst in brand kunnen steken met de vlam op je kop.’ Ik wees naar de wilde haardos op mijn eigen hoofd. ‘Vergeef deze nutteloze handen.’ Theelichtje liet haar hoofdje hangen en keek naar haar lege handpalmen. Ze balde ze tot vuisten. ‘De volgende keer zullen je vijanden branden!’ ‘Het is al goed. Wees stil.’ Het gezang was nu heel dichtbij. Ik remde af toen ik felrood licht tussen de bomen voor me zag schijnen – de zon ging al onder, mijn gevecht met die worst had langer geduurd dan ik had gedacht. Met bonzend hart liep ik tussen de laatste stammen door, een open plek op. De ondergaande zon wierp zijn rode licht vol op de borsten-boom, de enige grote plant in een cirkel met een doorsnede van wel tien meter. Hij was een stuk hoger, maar voor de rest leek hij veel op de andere bomen in het woud; zijn paarse stam was onderaan net zo takloos en zijn kale kruin was net zo breed, waardoor de borstenboom op een enorme paddenstoel leek. Ik probeerde niet aan die gelijkenis te denken terwijl ik eropaf liep. Het zachte gras kietelde mijn voeten, maar ik liet me niet afleiden en concentreerde me op de borsten die aan lange, ge-spleten steeltjes aan de onderste takken bungelden, telkens twee aan twee. Het leken wel enorme kersen, maar dan zacht-roze, bruin of geel. Sommige waren dik en rond, andere klein en stevig; weer andere waren lang en plat, alsof ze waren uit-gezogen door een borstenbij. De vruchten zaten telkens bij de tepel aan het steeltje vast; ik hoopte maar dat je ze kon pluk-ken zonder die tepel kwijt te raken. Een akelig kereltje omklemde een van de dikkere takken met beide handen en bungelde naar beneden alsof hij een ste-vige borst was. ‘Ik heb een clubje opgericht voor venten met een lelijk gezicht,’ zong hij zo vals als je je maar kan voorstel-len. ‘Je mag erbij... Je mag erbij!’ Zelf mocht hij er duidelijk ook bij. Zijn neus was zo lang en

krom dat hij het puntje van zijn vooruitstekende kin raakte; het wezen leek constant een vinger op zijn dikke lippen te leg-gen. Zijn groene oogjes stonden zo dicht bij elkaar dat mijn pink er maar net tussen zou passen en zijn dikke, vlezige oren stonden eerder op zijn achterhoofd dan langs zijn gezicht. Theelichtje landde op mijn schouder en fluisterde in mijn oor: ‘De boomgnoom.’ Zou hij echt zo heten of had ze haar her-sens gepijnigd om een woord te vinden dat op zichzelf rijmde? ‘Boomgnoom,’ zei ik met luide stem. Ik was een paar pas-sen voor het kereltje gestopt en had mijn vuisten in mijn zij gezet om er stoer uit te zien. ‘Ik wil borsten!’ Het wezen gniffelde. ‘Ben jij er weer zo een? Tegenwoordig smeken meer venten dan grieten om een stevig stel tetten!’ Ik kruiste mijn armen verontwaardigd voor mijn borst, die glad en stevig was zoals het hoorde. ‘Ze zijn niet voor mij, maar voor de Platte Prinses!’ ‘De Platte Prinses, jaja.’ Het wezentje zong de woorden op een vals deuntje. ‘Je bent niet de eerste die dat zegt. Waarom zou ik jou wel tetten laten plukken terwijl ik het alle ande-re venten heb geweigerd?’ De gnoom liet zijn puntige tanden zien. Die verrekte Opoe! Ze had het geheim van de borstenboom dus toch aan anderen verklapt! Of hadden die hun informatie elders vergaard? ‘Zeg me wat ik moet doen om een paar borsten te verdie-nen,’ riep ik vol overtuiging. ‘Voor de Platte Prinses doe ik al-les.’ Het mannetje kneep zijn groene ogen tot spleetjes. ‘Ik wil van jou niet meer en niet minder dan van elk ander die mijn prachtige tetten wil. Je moet mijn gedachten raden!’ De gnoom schommelde van voor naar achter. Zouden zijn armen op die manier niet worden uitgerekt? Waarschijnlijk wel, want ze waren zo lang dat ze op de grond zouden slepen als hij zijn boom ooit uit kwam. ‘Je gedachten raden?’ ‘Versta je geen Slijkrijks? Waar denk ik aan, op dit eigen-ste moment? Zeg het me en je hebt de tetten voor het kiezen. Klein of groot, stevig of net zacht. Een paar of een trio? Pluk de tetten die je wilt, maar raad eerst mijn gedachten!’ De gnoom liet de tak met één hand los en kneep in de dichtstbijzijnde borst. (Die hing alleen, aan een enkel steeltje, en was niet mijn favoriet.) Met een vinger op mijn lippen pijnigde ik mijn hersens. Hoe kon ik de gedachten van dit wezen raden? Ongetwijfeld waren ze schunnig, maar daar schoot ik niet veel mee op. Al snel knipte ik in mijn vingers, gevonden! ‘Je denk aan hoe heerlijk het zou zijn om in het paleis te wonen!’ riep ik. ‘Waar je op elk moment van de dag omringd zou zijn door prachtige vrouwen... en hun borsten. Je vraagt je af hoe het

056 057

eruitziet, een volle boezem die omhoog en omlaag wipt bij het lopen; hoe het klinkt wanneer vrouwen gillen als je in hun tepels knijpt. En je hebt geluk, gnoom, want als ik koning ben, mag je bij mij in het paleis komen wonen en kan je dat allemaal ontdekken.’ De oogjes van de boomgnoom sperden zich open. ‘Op en neer wippen?’ Ik knikte. ‘En gillen wanneer je d’rin knijpt?’ Ik grijnsde. ‘Hoe wist je dat ik daaraan dacht? Je bent de ware koning van Slijkrijk!’ Mijn glimlach werd nog breder. ‘Maar er is één probleem. Wie zal de tettenboom bewaken als ik weg ben?’ Dit keer haalde ik mijn schouders op. ‘Wanneer je door echte, warmbloedige borsten wordt bedolven, kan die boom je geen barst meer schelen.’ ‘Dat zie je verkeerd, lelijke smoel.’ De gnoom trok zijn lan-ge neus op. ‘Ik bescherm haar nu al honderden jaren. Ik ga haar niet overleveren aan de tettenvreters!’ ‘Blijf dan voorlopig hier. Wanneer ik koning ben zal ik ie-mand sturen om je plaats in te nemen, zodat je naar me toe kunt komen.’ Het wezen kneep zijn oogjes weer halfdicht. ‘En ik moet je op je woord geloven? Niks daarvan! Ik kom nu met je mee zodat je me niet kan bedotten. Die theeteef kan mijn boom beschermen.’ ‘Ik?’ klonk Theelichtjes diepe stem vanaf mijn schouder. ‘Maar ik moet ervoor zorgen dat Bram Opoe op zijn terugweg oppikt.’ ‘Dat doe ik wel!’ De boomgnoom zwierde van achter naar voor, liet zijn tak los en plofte voor mijn voeten neer. Zijn han-den sleepten inderdaad over de grond. ‘Kies een paar tetten, lelijke smoel, en snel. We vertrekken meteen naar het paleis. En jij, theeteef, wees vooral ’s nachts op je hoede, want dan komen die vreselijke tettenvreters tevoorschijn!’ Ik keek naar de snel verdwijnende zonnestralen om me heen. ‘Kunnen we dan niet beter hier wachten tot het ochtend wordt?’ ‘Slecht idee. Had ik nog niet verteld dat ik een paar uur ge-leden bezoek had van een roze papzak?’ De gnoom had weer een lied ingezet. ‘Het duurde een paar uur, maar uiteindelijk raadde een van de wijfies aan zijn zijde waaraan ik dacht. Ze had lekkere joekels.’ De gnoom hield zijn handen, tot bollen gevormd, op de plaats waar een vrouwelijke boomgnoom bor-sten zou hebben. ‘Die kanten vetlap plukte mijn lievelingstet-ten, de dikste van het stel, melkwit en zo stevig dat je er nau-welijks in kan knijpen.’

‘Plijn Deboul!’ riep ik uit. ‘Ik laat me liever nog eens inslik-ken door zo’n witte worst dan dat ik mijn prinses tot een leven met die verwaande kwast verdoem!’ ‘Hij mag geen koning worden,’ viel de gnoom me bij, ‘want die bol op pootjes zou me vast niet toelaten in zijn paleis. Maar we hebben geluk. Die zweterige gehaktbal zeult drie grietjes mee die hem ongetwijfeld zullen afremmen in het woud!’ Dat wel, maar zodra Plijn Deboul uit het bos was, zou zijn koets hem in een mum van tijd naar het paleis brengen. Theelichtje sprong van mijn schouder en vloog naar de tak waaraan de gnoom had gebungeld. ‘Haast je Bram, vol kracht en moed! Ik bewaak deze boom zolang het moet.’ Ik sprong naar voren, stak mijn handen in de lucht en greep een bescheiden paar borsten beet; de roze tepeltjes lie-ten met een zachte plop hun steeltje los. Dit stel zou in ieder geval beter bij de slanke prinses passen dan de joekels die Plijn Deboul blijkbaar had uitgekozen. Ik klemde de borstjes onder een arm en stak mijn hand in de lucht terwijl ik me omdraaide. ‘Tot gauw, Theelichtje!’ Ze zou doodstil blijven zitten totdat ik iemand stuurde om haar af te lossen, daar twijfelde ik niet aan. Toch was ik niet hele-maal gerust in de manier waarop de dansende vlam op haar hoofd de paarse takken van de borstenboom kietelde.

Zodra we het dichte woud in liepen was het aardedonker om ons heen. Gelukkig bleek de boomgnoom te kunnen zien in het duister. Hij waarschuwde me voor pieren in alle soorten en maten. Veel tijd voor voorzichtigheid was er echter niet; ik liep liever het risico een verkeerde pas te zetten dan dat ik Plijn Deboul als eerste in het paleis liet aankomen. Na een tijdje hoorde ik een vrouw gillen. Meteen daarna galmde een bekende stem door het woud. ‘Je krijgt ze niet! Scheer je weg, jij ranzig ding!’ Plijn Deboul klonk nog even bekakt als ik me herinnerde. Verderop scheen gelig licht. Naarmate ik dichterbij kwam zag ik dat er niet één, maar tientallen lichtbronnen waren. ‘Tettenvreters,’ gromde de boomgnoom. ‘En veel ook. We kun-nen ze maar beter ontwijken, want ik heb mijn mitrailleur bij die theeteef achtergelaten.’ De borstenvreters waren nauwelijks groter dan een stevige vuist. Het waren zwevende, lichtgevende ballen bedekt met gele bladeren. In tegenstelling tot de wittezwammenworst hadden ze een duidelijke mond; waar de gele bladeren uiteen-weken kwamen lange, puntige tanden tevoorschijn. ‘Blijf van mijn boezem, zij is de sleutel tot mijn macht!’ Plijn Deboul hield de borsten – die bijna net zo dik waren als zijn buik – bij de tepels vast en zwierde ze van links naar rechts. De lichtgevende ballen hapten ernaar, maar de lange zwaarden van de vier in staal gehulde ridders die Plijn Deboul

Kort

056 057

omringden hielden ze op afstand. Wanneer een zwaard een van de wezentjes raakte, doofde zijn kern van licht en dwar-relden zijn gele bladeren op de grond. Mooie ridders waren dat! Ze hadden alleen maar oog voor Plijn Debouls borsten en lieten de drie opgetutte jonkvrouwen die even verderop op de bosgrond zaten aan hun lot over. De juffrouwtjes grienden en jankten terwijl de borstenvreters om hen heen cirkelden en naar hen uithaalden. Ik kon niet zien of hun borsten al waren opgepeuzeld, maar er droop in ieder geval bloed over de armen die ze beschermend om zich heen sloegen. Wat bezielde Plijn Deboul om edelvrouwen met zich mee te nemen op deze missie? Al was een van hen natuurlijk wel degene die de gedachten van de boomgnoom had gera-den... ‘Daar is er weer een!’ jammerde Plijn Deboul. ‘Hou ze van me weg!’ De borstenvreters waren te talrijk. De eerste ridder ging te-gen de grond, terwijl de wezens in de kieren van zijn harnas verdwenen. ‘Deze kant op.’ De boomgnoom trok aan het haar op mijn scheenbeen. Mijn missie was zo goed als geslaagd, maar ik kon die jonk-vrouwen niet zomaar aan hun lot overlaten. De boomgnoom slaakte een hoge kreet toen ik op de meisjes afsnelde. ‘Jonge gek!’ hoorde ik hem roepen, maar hij kwam me niettemin achterna. Ik knelde mijn borsten onder een arm en sloeg met mijn vrije vuist naar de borstenvreters. Tot mijn ontzetting merk-te ik dat die wezentjes veel sneller waren dan ik. Een van die bladerballen dook naar beneden en sloeg zijn tanden in mijn blote voet. Ik uitte een scherpe brul die door sommigen met een gil zou kunnen worden verward. Ik had bereikt wat ik wilde: de gele monstertjes lieten de jonkvrouwen met rust. De keerzijde was dat ze zich allemaal op mij hadden gestort. Ik voelde hun scherpe tanden in mijn zij en in mijn kuiten, dit zou ik niet lang volhouden. Zonder te twijfelen greep ik mijn borsten bij de tepels beet. ‘Pak de borst!’ Ik zwierde mijn armen rond en kegelde de bescheiden boezem zo ver mogelijk weg. Als een zwerm wespen schoten de vreters achter de borsten aan. Ook enkele bladerballen die Plijn Deboul hadden belaagd konden de verleiding niet weerstaan om achter de vluchtende boezem aan te gaan, maar gelukkig bleven er nog genoeg over om de ridders bezig te houden. Ik trok twee jonkvrouwen omhoog en de boomgnoom zette zijn handen tegen het achterwerk van de derde. Met zijn lan-ge armen duwde hij haar moeiteloos rechtop. ‘Verbijt de pijn, juffrouwen,’ riep ik, ‘en ren voor jullie le-ven!’

De zon verscheen alweer aan de horizon toen we het Webben-woud eindelijk verlieten. Het licht was echter nog schaars en ik liep bijna tegen een van de paarden die voor het rijtuig van Plijn Deboul waren gespannen. ‘Allemaal de koets in!’ riep ik terwijl ik de geschrokken beesten losmaakte. Ik liet de paarden als dolle beesten galopperen. Die drie jonkvrouwen in mijn koets hadden al veel te veel bloed verlo-ren, elke seconde telde voor hen. Pas toen ik aan nummer 8459 aankwam – de 1 bungelde er ondersteboven achteraan – liet ik de beesten stoppen. Een vrouw die elke uithoek van Slijkrijk had bereisd en van elke diersoort minstens één schepsel had ontmoet, wist vast en zeker hoe je half opgevreten borsten moest genezen. ‘Opoe!’ riep ik terwijl ik de rieten deur opengooide. Het vuur in de haard was gedoofd en Opoe stond over een jute zak gebogen, even naakt als voorheen. Ze keek op toen ik binnenstormde. ‘Ah, Bram. Dat duurde lang! Ik was gisteren-avond al klaar met inpakken.’ Ik vroeg me vluchtig af wat ze had ingepakt want haar huisje was nu even leeg als voorheen, maar richtte mijn aan-dacht snel op dringendere zaken. ‘Deze juffrouwen hebben hulp nodig!’ De boomgnoom hielp de meisjes naar binnen. ‘Ach, slachtoffers van borstenvreters.’ Opoe griste een gro-te glazen pot uit haar jute zak, gevuld met paarse zalf. ‘Daar weet ik wel raad mee!’ De boomgnoom en ik wachtten buiten terwijl Opoe de on-fortuinlijke jonkvrouwen behandelde. Pas na vele uren bracht ze de ingezwachtelde meisjes naar buiten. Hun borst was net zo plat als de mijne. ‘Dimidium Pectusculum had nog het meeste borst.’ Opoes verrimpelde hand klopte zachtjes op die van de jonkvrouw met het zwarte haar. ‘Maar ik heb ook die volledig moeten af-zetten. Vervloekte borstenvreters!’ Ik wendde respectvol mijn blik af. ‘Ze krijgen wel nieuwe borsten. Nietwaar, boomgnoom?’ ‘Nieuwe tetten? Alleen als ze alle drie kunnen raden wat...’ De mond van de gnoom viel open toen hij in de richting van het Webbenwoud keek. De rookpluim die zich boven het bos verhief zei genoeg. Theelichtje kwam over de weg op ons afgestoven alsof ze uit een katapult was gelanceerd. ‘Het was een ongeluk, het was niet gepland! Die lieve boom en al zijn mooie borsten in brand!’ Plijn Deboul kwam achter Theelichtje aan, gedragen door twee ridders. In zijn armen hield hij de grote, zo te zien onbe-schadigde borsten.

058 059

‘Mijn boom.’ De gnoom staarde met open mond in de rich-ting van het woud. Ik duwde iedereen de koets in, sprong zelf op de bok en liet de paarden galopperen alsof de duivel achter ons aanzat. ‘Je bent boos, ik heb het verpest,’ bromde Theelichtjes diepe stem. ‘En ik deed zo hard mijn best!’ ‘Ik ben niet boos,’ suste ik de kleine theefee. ‘Die boom zal nooit meer iemand naar dat mensenverslindende woud lok-ken, het is beter zo.’ Toen onze koets onder de paleisboog door reed, sprong ik van de bok en riep: ‘Allemaal meekomen!’ Met enige moeite manoeuvreerde ik de gewonde jonkvrouwen, de boomgnoom en Opoe de koets uit richting het met kasseien geplaveide bin-nenplein. De Platte Prinses stond me op te wachten voor de open-staande paleisdeuren. ‘Bram Prampram!’ Verbeeldde ik het me of trilde haar stem van opwinding? ‘Ik breng je geen borsten, mijn lief!’ riep ik terwijl ik op de mooiste aller vrouwen afliep. ‘Mijn missie is mislukt!’ Ik liep de drie treden op die mij van mijn geliefde scheid-den, mijn bonte gezelschap nog steeds voor me uitduwend. De Platte Prinses keek met grote ogen naar de drie borstloze jonkvrouwen, het verlepte oude vrouwtje en de oerlelijke gnoom. Dit keer had ze geen waaier om haar verbazing te ver-hullen. ‘Maar er is geen borstenboom meer,’ ging ik verder. ‘Dunne vrouwen met uitpuilende boezems horen vanaf nu tot het ver-leden. Iedereen zal zijn zoals jij, perfect in proportie. Alleen zullen de andere vrouwen jouw schitterende ogen en haren niet hebben, je gave huid of je stralende glimlach. Ik heb dus toch de mooiste vrouw van de wereld van je gemaakt!’ ‘Ik weet het niet,’ mompelde de boomgnoom naast me. ‘Er ontbreekt toch iets.’ Ik legde hem met een schop tegen zijn schenen het zwijgen op. ‘O, Bram!’ De prinses sloeg een trillende hand voor haar mond. Was dat een goed of een slecht teken? Ik wilde mijn overredingstoespraak voortzetten, maar er weerklonk een bekakte stem over het binnenplein. ‘Ik heb borsten!’ Plijn Deboul liet zich van een mollige grij-ze pony zakken. ‘Dikke borsten waar iedere vrouw jaloers op zal zijn!’ Zijn ridders sprongen van hun grote, zwaargebouw-de hengsten. Hadden ze die onder het gat van een nietsver-moedende boer vandaan gestolen? De Platte Prinses knipperde snel met haar ogen waardoor haar verrukkelijk lange wimpers op en neer dansten terwijl ze naar Plijn Deboul keek. ‘Dat is niet meer nodig,’ zei ik snel. ‘De prinses heeft beseft

dat ze al perfect is. Vanaf nu wordt er niet meer met de natuur geknoeid!’ Mijn geliefde staarde naar haar nopjes en ik zag de twijfel in haar paarse ogen. ‘Doe niet zo onnozel!’ riep Plijn Deboul. ‘Ze is oerlelijk. Geen man ter wereld wil een vrouw zonder borsten!’ De drie jonkvrouwen barstten in tranen uit en ik hoorde Opoe ‘arrogante zak’ brommen terwijl ze hen zachtjes op de rug klopte. ‘Je hebt het mis, domme Plijn,’ baste Theelichtje. ‘Ik heb niet veel borst maar iedereen valt voor mijn schoonheid in zwijm!’ Ik hield wijselijk mijn mond. ‘Door jouw schuld hebben we geen borsten meer,’ snikte de zwartharige jonkvrouw. ‘We zijn nu de lelijkste schepsels ter wereld!’ ‘Natuurlijk niet.’ De Platte Prinses nam haar hand vast. ‘Jullie zijn nog net zo begeerlijk als ieder ander. Je hebt gelijk, Bram. Je hebt mijn ogen geopend en mij van mijn ijdelheid gered. Ik vroeg je om me compleet te maken en dat heb je ge-daan; niet vanbuiten maar vanbinnen.’ ‘Ja maar,’ hoorde ik Plijn Deboul achter me mekkeren ter-wijl ik mijn lange geliefde vastgreep om haar nooit meer los te laten. ‘Dat is niet eerlijk!’ Eerlijk of niet, de Platte Prinses was vanaf dat moment en voor de rest van mijn leven de mijne. Zij werd de mooiste ko-ningin die Slijkrijk ooit had gekend en ik de gelukkigste ko-ning. Opoe woonde in het vuur dat dag en nacht in de grote hal brandde, de boomgnoom zat achter alle edelvrouwen aan (behalve achter de drie borstloze jonkvrouwen die de hofda-mes van de prinses werden) en Theelichtje zette al mijn vijan-den in brand... en soms ook per ongeluk mijn vrienden.

Kort

058 059

CHRISTOPHER GOLDEN

€19,99 – 27 APRIL IN DE WINKEL

‘GOLDEN IS DE REAL DEAL . ’ STEPHEN KING

‘EEN UNIEKE MIX VAN TERMINATOR EN SAVING PRIVATE RYAN . ’ SCOTT SIGLER

‘EEN BEKLEMMEND VERHAAL OVER EEN MOGELIJKE TOEKOMST. GOLDENS TINNEN SOLDATEN IS EEN GRUWELIJK MONSTER, MIJN ZENUWEN WERDEN GEFRITUURD EN MIJN HERSENEN

SNAKTEN NAAR MEER.’ PIERCE BROWN

060 061

De aanstaande

blauwe maan,

de tweede volle

maan binnen

een maand,

zorgt voor

onrust onder de inwoners van

Babylon, Ohio. Kate en haar

collega’s doen er alles aan om

de vrede te bewaren, maar dat

wordt moeilijk als er een nieu-

we magische drug opduikt die

de gebruikers aanzet tot ver-

krachting en geweld. En hoe

dichter bij de volle maan, hoe

krachtiger de drug wordt...

De oorlog om

Nangog duurt

al zeven jaar

en de strategie

van de Hemel-

slangen om de

mensen te onderwerpen lijkt

te mislukken. De elfen van Al-

fenmark staan aan de rand van

de afgrond. Nandalee zwoer

nooit meer haar zwaard te

trekken, maar het lijkt erop dat

ze het lot van de drie werelden

in haar handen heeft, en het

zwaard oppakken is de enige

kans om ze nog te redden.

Al eeuwenlang

hebben de

Magyckers een

monopolie op

magie in de

wereld. Wie

goed betaalt, kan elke spreuk

kopen. Maar de spreuken zijn

maar tijdelijk, en voordat

een Magycker zijn spreuk

kan herhalen wordt zijn ge-

heugen gewist. Dus als in

het dorpje van Marit en haar

autistische broertje Auric

iemand een spreuk van de

Magycker lijkt te herhalen,

breekt alle hel los.

Amani groeit

op in een

verlaten woes-

tijnstad, die

ze van plan

is te ont-

vluchten. Aangezien Amani

schiet als een echte cowgirl,

beproeft zij haar geluk in

een schietwedstrijd, om zo

te ontsnappen. Ze wint van

de mysterieuze Jin en besluit

samen met hem te vluchten.

Wat volgt is een race door de

woestijn, waarin ze worden

achtervolgd door djinns,

demonen en bandieten.

Geralt en zijn

metgezel-

len hebben

Ciri nog niet

gevonden.

Voortdurend

wordt hun reis gestoord. Zo

wil de Koningin van Rivia

Geralt inzetten in haar strijd

tegen Nilfgaard, en wordt hij

beroofd van zijn wolvenme-

daillon. Ciri is ondertussen

door Vysogota opgenomen,

en richt zich nu op de mythi-

sche Zwaluwentoren. Maar

ze vindt niet meer dan een

ruïne...

Meg heeft zo-

veel doorstaan

in de paar

maanden dat

ze in het Stads-

park woont dat

het haar soms duizelt – letter-

lijk. Simon is vastbesloten een

oplossing voor dit probleem te

vinden. Ondertussen worden

Monty en zijn politiecollega’s

bedreigd door de aanhangers

van Mensen Altijd Eerst. Alle

ogen, van mensen en Ande-

ren, zijn gericht op Monty,

Simon en Meg – altijd Meg...

Twintig jaar

geleden trok

Zosia ten strij-

de en bracht

ze het grootste

koninkrijk ter

wereld ten val. Toen ze alles

had gewonnen, trok ze zich

terug. Als haar dorp vervol-

gens wordt afgeslacht, trekt

ze weer ten strijde. Maar als

ze gerechtigheid wil, moet ze

de confrontatie aangaan met

oude bondgenoten en een

vreemd leger dat marcheert

onder een heel vertrouwde

banier.

In het oosten

regeert Daene-

rys met haar

drie draken

over een stad

van stof en

bloed. Wanneer het vijande-

lijke leger optrekt, is er één

jongeman die met een speciale

reden op zoek gaat naar de

drakenkoningin. Is hij de ver-

losser? Op de Muur wacht Jon

Sneeuw de grootste uitdaging

van zijn loopbaan als hij zowel

binnen als buiten de Muur vij-

anden het hoofd moet bieden.

Blauwe maanBreaking Bad met magie

REEDS VERSCHENEN | € 17,99416 blz. | paperback AUTEUR Jaye Wells SERIE Kate Prospero 2UITGEVERIJ De Fontein

De ZwaluwentorenDe populairste sage van het moment

REEDS VERSCHENEN | € 19,99484 blz. | PaperbackAUTEUR Andrzej SapkowskiSERIE The Witcher 4

De Gebroken WereldDe elfenmeester is terug met een nieuw deel

REEDS VERSCHENEN | € 22,99408 blz. | PaperbackAUTEUR Bernhard HennenSERIE Drakenelfen 8

Een Kroon voor Koud ZilverGame of Thrones meets Taran-tino

REEDS VERSCHENEN | € 29,99686 blz. | GebondenAUTEUR Alex Marshall

Een Dans met Draken – Oude Vetes, Nieuwe StrijdBereid je voor op het 6e seizoen

REEDS VERSCHENEN | € 12,50736 blz. | Paperback AUTEUR George R.R. Martin SERIE Game of Thrones 6

De KlauwAdrian Stone is terug met een weergaloos avontuur

REEDS VERSCHENEN | € 17,99352 blz. | PaperbackAUTEUR Adrian StoneSERIE Magycker 1

Rebel in de woestijnDuizend-en-een-nacht in het Wilde Westen

REEDS VERSCHENEN | € 14,99288 blz. | PaperbackAUTEUR Alwyn HamiltonSERIE Rebel in de woestijn 1

Verwacht

Zilveren zichtDerde boek over Meg Corbyn

REEDS VERSCHENEN | € 17,99496 blz. | PaperbackAUTEUR Anne Bishop SERIE De Anderen 3 UITGEVERIJ De Fontein

058 059

In de wereld

van Draenor

krijgt de Frost-

wolf Clan te

maken met

steeds hardere

winters en uitdunnende kud-

des. Wanneer Gul’dan arriveert

in Frostfire Ridge met de

belofte van een nieuw jaagge-

bied, moet Durotan, de clan-

leider, een onmogelijk besluit

nemen. Kan hij het gebied, de

trots en de tradities van zijn

mensen achterlaten en zijn

volk het onbekende in sturen?

Robotsoldaten

vechten in

oorlogsgebie-

den, op afstand

bestuurd door

soldaten. Dan-

ny is zo’n tinnen soldaat, die

vanuit een bunker zijn robot

door de straten van Syrië leidt.

Tijdens zijn shift zorgt een

aanslag voor een wereldwijde

stroomstoring. Voor de solda-

ten begint een race tegen de

klok. Maar Danny’s robot blijft

actief, en zijn geest zit gevan-

gen in de machine.

Het rijk van

Azeroth staat

op de rand van

oorlog terwijl

haar bescha-

ving een ras

van afschrikwekkende in-

dringers tegemoetziet: Orc-

strijders die hun stervende

wereld ontvluchten om een

nieuw thuis te koloniseren.

Terwijl de poort die de twee

werelden verbindt opengaat,

treden legers van beide kan-

ten elkaar tegemoet voor een

strijd die hen beiden com-

pleet kan uitroeien.

In ruil voor

hulp bij haar

ontsnapping

aan een lange

en onterechte

opsluiting,

belooft de genezer Meidoorn

geen wraak te nemen op

de man die haar achter de

tralies deed belanden. Ach-

tervolgd door haar celmaat

trekt ze richting het noorden.

Daar, aan de rand van een

mysterieus bos, moet ze de

komende zeven jaar iedereen

helpen die om hulp vraagt.

Geen uitzonderingen.

Bekend gewor-

den door het

tv-programma

American Hero

speelt een

nieuwe gene-

ratie superhelden inmiddels

een cruciale rol in vele inter-

nationale gebeurtenissen.

Zo vechten de helden tegen

de genocide in de Nigerdel-

ta, bieden ze hulp bij een

zombie-uitbraak in het door

orkanen geteisterde New Or-

leans en onderzoeken ze een

nucleaire explosie in Texas.

WarcraftDe grootste fantasy-wereld op aarde komt tot leven

VERSCHIJNT 26 mei | € 14,99272 blz. | Paperback AUTEUR Christie Golden

DromerspoelEen nieuw sprookjesachtig avontuur

VERSCHIJNT 20 mei | € 19,99448 blz. | PaperbackAUTEUR Juliet MarillierSERIE Meidoorn & Grim 1

Warcraft: DurotanHet verhaal dat voorafgaat aan de film

VERSCHIJNT 26 april | € 15,99272 blz. | PaperbackAUTEUR Christie Golden

Game OverNieuw universum van deauteur van Game of Thrones

VERSCHIJNT 26 mei | € 19,99432 blz. | Paperback REDACTIE George R.R. Martin SERIE Wild Cards 2

Tinnen soldatenEen unieke mix van Termina-tor en Saving Private Ryan

VERSCHIJNT 27 april | € 19,99384 blz. | PaperbackAUTEUR Christopher Golden

– voor zich te willen winnen,

net als al die andere aristo-

cratische neanderthalers die

ze al de deur gewezen heeft.

Maar al snel blijkt dat Declans

aanwezigheid niet helemaal

toevallig samenvalt met de

monsterlijke invasie...

Het tweede boek volgt in

september dit jaar.

Op de GrensMagie, monsters, spanning en romantiek

10 MEI | € 17,99 | 368 blz.Paperback AUTEUR Ilona Andrews SERIE De Grens 1UITGEVERIJ De Fontein

Rose woont met haar broertjes

George en Jack in de Grens, en

reist elke dag naar onze wereld

om te werken – zwart betaald,

natuurlijk, want als Grenzer

heeft ze wel magie maar geen

papieren.

Dan worden Rose en de andere

Grenzers geconfronteerd met

naar magie hongerende mon-

sters die vanuit het magische

Zonderling komen, en boven-

dien vindt Rose de belachelijk

arrogante edele heer Declan

Camarine voor haar huis. Hij

beweert haar – en haar magie

11.22.63Wat als je de geschiedenis kunt herschrijven?

REEDS VERSCHENEN | € 12,50880 blz. | PaperbackAUTEUR Stephen King

Jake Epping

ontdekt een

poort in de

tijd en reist

naar 1958.

Daar komt hij

erachter dat er minder vlieg-

tuigen in de lucht waren,

het eten lekkerder smaakte,

het leven er langzamer en

vriendelijker aan toe ging...

maar ook dat het verleden

weerbarstig is. Het laat zich

niet graag veranderen. Lukt

het hem de aanslag op John

F. Kennedy te voorkomen? En

tegen welke prijs?

060 0PB

Het Vergeten TestamentFrankrijks grootste fantasy-talent is terug!

VERSCHIJNT 7 juli | € 16,99 272 blz. | Paperback AUTEUR Pierre Grimbert SERIE De Kinderen van Ji 1

InvocatieNieuw Nederlands fantasy- talent

VERSCHIJNT 17 augustus | € 19,99 | 544 blz. | PaperbackAUTEUR Jürgen SnoerenSERIE De Demon van Felswyck 1

De IJsdraak (Geïllustreerd)Een prachtig sprookje uit de wereld van Game of Thrones

VERSCHIJNT 20 juli | € 16,99128 blz. | GebondenAUTEUR George R.R. Martin

Het Zwaard van de RadchVervolg op Het Recht van de Radch

VERSCHIJNT 13 juli | € 19,99384 blz. | PaperbackAUTEUR Ann LeckieSERIE Radch 2

De Bloedrode RivierDe nieuwe koning van de epische fantasy

VERSCHIJNT 16 augustus | € 19,99 | 448 blz. | PaperbackAUTEUR David HairSERIE De Brug der Getijden 6

Feri is een

kruimeldief uit

de straten van

Felswyck die

na een misluk-

te inbraak per

ongeluk een demon in haar

wereld loslaat. Kort daarna

wordt Feri opgepakt door

de stamheer van de stad en

wordt ze gedwongen Kephris

op te sporen. Hij is de enige

die de demon nog kan beteu-

gelen. Maar dan breekt de

burgeroorlog uit en lijkt alle

hoop verloren hem ooit te

vinden.

In de wereld

van Het Lied van

IJs en Vuur is de

ijsdraak een

legendarisch

wezen dat

ieder mens angst aanjaagt.

Maar Adara is niet bang.

Nog voordat ze vijf jaar oud

is, vliegt Adara al mee op de

rug van de draak. Als twee

jaar later ineens vuurdraken

over de boerderij van Adara

vliegen, wordt alles anders.

Alleen Adara en de ijsdraak

kunnen de wereld redden.

De Scytale

van Corineus

is in handen

van Ramita

en Alaron en

ze kunnen

eindelijk beginnen aan het

ontcijferen. Het Rondiaanse

koninkrijk is echter niet het

enige dat het tweetal achter-

volgt. Ook de dodelijke ziel-

drinker-clans zitten achter

hen aan. En die worden ge-

leid door hun meest meedo-

genloze vijanden: de inquisi-

teur Malevorn Andevarion en

de ziener Huriya Makani.

De tijd dat de

erfgenamen

moesten vech-

ten voor hun

leven lijkt ver

weg, maar het

gevaar duikt toch weer op,

en op Bowbaq na verdwij-

nen alle erfgenamen ineens

spoorloos. En als dan ook

nog hun kinderen worden

belaagd lijkt er niets anders

op te zitten dan zelf op on-

derzoek uit te gaan. De ant-

woorden zijn helaas maar op

één plek te vinden: het eiland

van Ji.

Breq was

ooit een oor-

logsschip.

Een wapen

dat werelden

veroverde en

duizenden gedachten kon

aansturen. Maar nu heeft ze

nog slechts één lichaam en

dient ze de keizer. Met een

nieuw schip en een lastige

crew trekt Breq eropuit naar

Station Athoek, om de fami-

lie te beschermen van een

luitenant die ze ooit kende

– een luitenant die ze in koe-

len bloede heeft vermoord.

Verwacht

Diep onder de grond van Mars

werken Darrow en zijn volk

keihard om de oppervlakte leef-

baar te maken voor toekomsti-

ge generaties. Maar Darrow en

zijn mede-Roden zijn verraden.

De mensheid heeft de opper-

vlakte al generaties geleden be-

reikt. Darrow is niets meer dan

een slaaf voor de decadente

heersende klasse op Mars. Uit

op gerechtigheid offert Darrow

alles op om het legendarische

Instituut te infiltreren, een plek

waar de nieuwe generatie van

menselijke opperheren strijdt

om de macht. Daar wordt Dar-

row gedwongen te vechten

voor zijn eigen leven en de toe-

komst van de beschaafde we-

reld, tegen de beste en meest

genadeloze krijgers. Bereid je

voor op een weergaloos avon-

tuur! Dit is sciencefiction zoals

je die nog nooit gelezen hebt.

RoodDe nieuwe sen-satie uit Amerika

VERSCHIJNT 17 JUNI | € 16,99 (intro-ductieprijs) | 432 blz.Gebonden AUTEUR Pierce BrownSERIE De Mars Trilogie 1

Richard ligt op

een lijkbaar en

Kahlan moet

vechten voor

zijn leven ter-

wijl Richard

in de onderwereld zijn eigen

strijd levert. Dit is de laatste

slag in een oorlog van drie

millennia oud, een oorlog

waarin het Zwaard van de

Waarheid werd gesmeed,

een oorlog die het einde kan

betekenen van niet alleen

hun levens, maar van hun

complete wereld.

OorlogshartHet allerlaatste boek met Richard & Kahlan

VERSCHIJNT 6 juni | € 19,99432 blz. | GebondenAUTEUR Terry GoodkindSERIE Richard & Kahlan 4

062 063

Win! In the Heart of the Sea – Geïnspireerd op de mythe van Moby-Dick. Waan je aan boord van het schip en

beleef de spanning die de bemanning in de winter van 1820 heeft moeten doorstaan met dit visuele spektakel.

Maak kans op 3x de Blu-ray van In the Heart

of the Sea. Stuur voor 1 juni een mailtje naar

[email protected] en wie weet krijg jij de fi lm

thuisgestuurd.

Eclips vergeeft 3x The Flash seizoen 1 op Blu-ray. Winnen? Laat

ons voor 1 juni via [email protected]

weten welke superkrachten jij wilt bezitten.

3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x Blu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-ray

3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x 3x Blu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-rayBlu-ray

Blu-rayBlu-rayBlu-ray

Win! The Flash seizoen 1 – De spin-off van de DC Comics serie Arrow, waarin forensisch wetenschapper Barry

Allen als razendsnelle actieheld samen met zijn nieuwe vrienden uit S.T.A.R lab het opneemt tegen het kwaad in Central City.

Eclipse-Flash-Sea.indd 1 01/03/16 15:14

064 0PB

MAAK JE SERIE COMPLEET!Het allerlaatste verhaal van Richard & KahlanHet allerlaatste verhaal van Richard & Kahlan

8 JUNI IN

DE WINKEL

€19,99

Dit is de laatste slag in een oorlog van drie millennia oud, een oorlog waarin het Zwaard van

de Waarheid werd gesmeed...