100

Effe dimmen - 1998

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Een rebel in Den Haag ‘In Effe dimmen! doet Marijnissen op vlotte wijze verslag van zijn ervaringen als nieuweling in Den Haag, zijn verwondering en verbazing maar ook zijn verontwaardiging over merkwaardige en vaak onaardige mores. En natuurlijk neemt hij fel-kritisch stelling in een groot aantal politieke en maatschappelijke kwesties.’

Citation preview

Page 1: Effe dimmen - 1998
Page 2: Effe dimmen - 1998

2

Page 3: Effe dimmen - 1998

3

INHOUD

VOORWOORD 5

SUCCES EN TWIJFEL 6

LEVE DE KONINGIN?! 9

DE PAPIERLAWINE EN HET VERGADERMONSTER 11

ZE NOEMEN HET ‘PAARS’ 14

VERSLAAFD AAN EUFEMISMEN 16

VAN VRIJHEID NAAR ONVRIJHEID 18

DE VAL VAN ROBIN L. 20

EEN ONVEILIGE HAVEN 23

OVER KLEERKASTEN EN SCHADELOOSSTELLINGEN 24

WIE IS ER HIER ZIEK? 27

BESTE ELS 28

1 APRIL EN ANDERE GRAPPEN 30

DE CARRINGTON-DOCTRINE 32

DE GEBOORTE VAN DE SORRY-DEMOCRATIE 34

EFFE DIMMEN! 38

MIJNHEER OF MEVROUW DE VOORZITTER? 40

NEDERLAND IN TWEEËN 43

OP TOURNEE! 47

DE ARME STAAT 49

DE VIERKANTE CIRKEL VAN RICK VAN DER PLOEG 51

DE VVD EN DE NIEUWE APARTHEID 56

Page 4: Effe dimmen - 1998

4

INHOUD

WOLVEN 61

DE TIJD VAN JE LEVEN… 63

DE TOORNREDE 64

ERICA, AAN JOU DE KEUS! 68

VAN VARKENS EN VEREN 69

LEVE DE REPUBLIEK!? 71

VAN HERMAN BODE EN ANDERE STRIJDBARE MANNEN 74

ER WAART EEN SPOOK DOOR EUROPA 76

HET NIEUWE MODEWOORD: ‘EMPLOYABILITY’* 79

EEN DEBAT MET ALLEEN VERLIEZERS 83

HET GOUDEN KALF 86

HET GELIJK VAN DE BROERTJES DE BOER 90

HET TABOE VAN BELASTING OP KAPITAAL 92

GROENER EN LINKSER 94

VAN LINKS NAAR RECHTS 98

Page 5: Effe dimmen - 1998

5

VOORWOORD

Lege archiefkasten, dat was het laatste beeld dat Den Haag Vandaag in haar reportage

over de eerste dag van de SP-fractie liet zien. Op die dag – 17 mei 1994 – werden Remi

Poppe en ik geïnstalleerd als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. En

inderdaad, onze archiefkasten waren helemaal leeg. Wij waren nieuw en hadden dus

geen historie om op te slaan.

‘Ik voel me hier soms als een Nigeriaan op de noordpool,’ kon iedereen mijn

fractiegenoot in die dagen horen zeggen. Alles was vreemd: veel van de onderwerpen, de

mensen, de mores, de regels, de omgeving. Nu, bijna vier jaar later, ligt dat allemaal

anders. Inmiddels zijn we redelijk ingeburgerd zonder ingekapseld te zijn. We hebben,

afgaand op het oordeel van vriend en vijand, ons bestaansrecht als kamerfractie

ruimschoots bewezen. We beschikken over een goed ingespeeld team van zo’n tien

medewerkers, we hebben veel contact met de wereld buiten de Tweede Kamer, en onze

vijftien archiefkasten puilen inmiddels uit van de dossiers van zaken waar we aandacht

aan hebben besteed.

Dit boek poogt een indruk te geven van wat je allemaal meemaakt als je als nieuweling

in de Kamer komt. De verwondering en niet zelden de verbijstering: over de

merkwaardige gang van zaken, over de kloof tussen de Haagse wereld en de

werkelijkheid, over de dubbele gevoelens waaraan je soms ten prooi valt. Maar dat niet

alleen.

Het grootste deel van het boekje beslaat een bewerkte selectie van de vele columns,

toespraken en artikelen die ik de afgelopen jaren heb geproduceerd. Ze geven in

vogelvlucht weer waar de SP politiek staat en welke zaken de laatste jaren onze

bijzondere aandacht hebben gehad. Het kan dus ook worden beschouwd als een

verantwoording achteraf over onze eerste vier jaar in de Kamer.

Net als bij het schrijven van Tegenstemmen, heb ik ook bij het schrijven van Effe

dimmen! kunnen rekenen op de onmisbare steun van Karel Glastra van Loon en de

medewerkers van de kamerfractie in Den Haag. Als er onbedoeld toch Haagse kromtaal

in mijn teksten is geslopen, dan ben ik daar echter als enige voor verantwoordelijk. Mijn

moeder zei altijd: ‘Waar je mee omgaat, daar word je mee besmet.’ En hoezeer ik ook

hoop dat ze dit keer ongelijk heeft gekregen – helemaal zeker daarvan ben ik niet. Bij

voorbaat dus mijn welgemeende excuses.

Oss, 18 januari 1998

Page 6: Effe dimmen - 1998

6

SUCCES EN TWIJFEL

De verkiezingsavond in de Meervaart, op 3 mei 1994, werd toch nog spannend. Hadden

we in de peiling steeds op twee of drie zetels gestaan, op de avond van de verkiezingen

schommelden we tussen de één en twee. Uiteindelijk, bij binnenkomst van de stemmen

uit Nijmegen en Rotterdam, werden het er – gelukkig – toch nog twee: Remi Poppe en ik

zouden de eerste twee SP-parlementariërs worden uit de geschiedenis. Een doel waar

jarenlang naar was gestreefd, een plek in de Tweede Kamer veroveren, was eindelijk

bereikt. En dus werd het een fantastisch feest daar in Amsterdam. Veel gelukkige

gezichten. Veel mensen van wie ik wist hoeveel ze voor de SP hadden gedaan, waren

apetrots. Eindelijk… eindelijk kon de partij ook op het hoogste niveau laten zien waartoe

ze in staat is. Het stemmetje in mijn achterhoofd werd door het feestgedruis definitief

overstemd.

Al maanden had ik mij voorbereid op een toekomst in Den Haag. Ik had, vanaf de

publieke tribune, een aantal plenaire vergaderingen bijgewoond, en krantenartikelen en

tv-uitzendingen over Haags nieuws had ik met nog grotere belangstelling dan voorheen

gevolgd. En juist daardoor was er op een gegeven moment een stem in mijn hoofd

gekomen die zich hardop afvroeg: moet jij hier nu de komende vier jaar tussen gaan

zitten? Is dit nu werkelijk wat je wilt, waar je jarenlang naar toe gewerkt hebt? Want

laten we eerlijk zijn: veel van wat het Haagse dagelijkse leven te bieden heeft, zal geen

verstandig mens ambieren. Uren-, ja soms zelfs dagenlange vergaderingen, waarin je

negentig procent van de tijd niets anders kunt doen dan luisteren. En dan de Haagse

politieke mores! De mannetjesmakerij, de ijdelheid, de drang om te scoren in de media.

Zou ik nou ook zo worden als ik daar ging zitten?

Vanaf het allereerste begin wist ik dat er veel van Remi en mij werd verwacht. Niet alleen

door mensen binnen de partij, maar ook daarbuiten. Toch heb ik die verwachting, die

misschien wel iets te hoog gespannen was, nooit als een belasting ervaren. Integendeel.

Men heeft ons altijd gesteund, al moet ik er wel eerlijk bij zeggen: sinds 3 mei ’94 is het

met de SP op alle terreinen crescendo gegaan, en zoals iedereen weet zijn voetballers uit

een winnend team ook altijd stukken beter dan die uit een team dat veel verliest.

De bekendheid van de SP nam vanaf het moment dat we in de Kamer zaten enorm toe,

net als de populariteit. Het aantal afdelingen steeg fors, en ook het ledental liep snel op.

Al sinds jaren is de SP de snelst groeiende partij van het land en dat hopen we nog wel

even te blijven. Maar zoals bij een winnend elftal de eerste de beste misstap onmiddellijk

breed wordt uitgemeten, zo moesten ook wij natuurlijk oppassen dat we, nu we zoveel

ogen op ons gericht wisten, niet de ene fout op de andere zouden stapelen. In het

complexe politieke spel dat in Den Haag vaak wordt gespeeld, kunnen onervaren

nieuwkomers gemakkelijk kopje ondergaan – zoals de destijds eveneens nieuw

aangetreden ouderenpartijen inmiddels aan den lijve hebben ondervonden.

Page 7: Effe dimmen - 1998

7

Vooral het eerste jaar in de Kamer is een buitengewoon moeilijke periode geweest. We

moesten ons in een recordtijd alle onderwerpen eigen maken, het reglement van orde uit

het hoofd leren, en proberen er zo snel mogelijk achter te komen hoe de procedures en

de bijzondere gewoontes van de Kamer in elkaar zaten. Daar kwam nog bij dat wij al

snel merkten dat er de nodige vooroordelen over onze partij bestonden, met name bij

diegenen – politici en journalisten – die nooit eerder met ons te maken hadden gehad.

Een voorbeeld. Op de dag van de installatie van de Kamer werd ook de voorzitter

gekozen. Dat gaat er niet bepaald democratisch aan toe. In de achterkamertjes was

allang uitgemaakt dat de PvdA, hoewel de grootste partij, toch zou instemmen met de

herverkiezing van Deetman. Deetman werd met bijna algemene stemmen gekozen, er

waren twee blanco stemmen. Dat laatste bracht een gerenommeerd parlementair

journalist ertoe om in De Gelderlander te schrijven: ‘De SP stemde niet voor Deetman.

Zij zijn immers altijd tegen.’ Ik bedacht dat het goed zou zijn wanneer wij de volgende

dag een persconferentie zouden houden om daar een toelichting te geven op onze

strategie en tactiek in de komende periode. We hadden namelijk helemaal niet blanco

gestemd. We hadden vóór gestemd.

Tijdens de persbijeenkomst heb ik uitgelegd dat onze verkiezingsslogan ‘Stem tegen,

Stem SP’ vooral moest worden opgevat als een compromisloos ‘nee’ tegen het

neoliberalisme en alles wat daaruit voortvloeit. Verder zouden wij alle daden en

gedragingen van de kant van het kabinet en van de Kamer beoordelen op hun eigen

waarde, en afhankelijk van die beoordeling onze stem bepalen.

‘We zijn hier niet gekomen om overal tegen te zijn,’ zei ik. ‘We zijn optimisten voor de

toekomst, maar realisten in het heden.’

Een ander punt dat in het begin nogal wat aandacht moest krijgen, was de omgang met

andere kamerleden. In de Kamer spreek ik zelden of nooit over ‘collega’s’. Dat heeft een

reden. Op de werkvloer zijn je collega’s inderdaad je collega’s. Je moet samenwerken

voor het beste resultaat en samen heb je een positie ten opzichte van de baas. Hoewel

dat kamerwerk ook je werk is, zijn je mede-kamerleden niet je collega’s (behalve die uit

de eigen fractie). Immers, van samenwerking is meestal geen sprake. Alle fracties

hebben hun eigen (niet zelden dubbele) agenda en de andere kamerleden zijn veelal ook

je politieke tegenstanders. ‘Collega’ is dus een verwarrende term. Maar dat hoeft

geenszins te betekenen dat je niet normaal met andere kamerleden kunt omgaan.

Integendeel, met de overgrote meerderheid heb ik een goede verstandhouding. Remi en

ik lopen in Den Haag bepaald niet als twee zombies rond. Enige voorzichtigheid en

distantie is echter wel aan te bevelen. Voordat je het weet ben je een onderdeel van de

wandelgangen- en achterkamertjespolitiek die in Den Haag (en trouwens ook in menig

gemeente- of provinciehuis) zo welig tiert.

Het tweede jaar in de Kamer ging alles al stukken beter en sneller. We raakten meer

ingespeeld. Ons team van medewerkers was nu op volle sterkte en leverde perfecte

arbeid. Dat deden ook de medewerkers van het partijkantoor in Rotterdam en de vele

duizenden actieve leden in het land. Zij voorzagen ons steeds van waardevolle

informatie, ideeën en voorstellen. Langzamerhand konden we wat offensiever gaan

opereren. In het derde en het laatste jaar hebben we steeds meer zaken zelf op de

politieke agenda gezet. Door vragen te stellen (elk jaar staan Remi en ik in de top-drie

van vragenstellers), door brieven van het kabinet te vragen, door het indienen van

moties en wijzigingsvoorstellen, door het aanvragen van debatten, enzovoorts.

Page 8: Effe dimmen - 1998

8

Kenmerkend voor ons optreden is dus steeds het daadkrachtige karakter geweest. Niet

afwachten, maar aanpakken. Niet smoezelen en regelen in de wandelgangen, maar de

publieke confrontatie zoeken en vervolgens kijken hoe ver je komt, dat is het

uitgangspunt. Onze stelling is: verandering begint met oppositie, stevige oppositie. Op

die manier hebben we veel zaken kunnen bereiken: partijpolitieke benoemingen zijn niet

langer vanzelfsprekend; het kunstgebit is terug in het ziekenfondspakket; voorrang van

werknemers boven niet-werknemers op wachtlijsten voor medische hulp is door ons met

succes aan de kaak gesteld; er kwamen onderzoeken naar het asbestschandaal van de

Cannerberg, naar het ctsv en Linschoten, en naar de milieuvervuiler tcr; er gaat iets

gedaan worden aan het leed van asbestslachtoffers en hun nabestaanden; de

genderkliniek in Utrecht wordt gesloten; de armoede en de groeiende tweedeling in de

maatschappij kwamen permanent op de politieke agenda; de marktwerking in de

thuiszorg is stopgezet; de wvg is verbeterd; de Securitel-affaire kwam aan het licht, en

zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Ik wil al deze punten niet exclusief claimen voor

de SP, maar het is onomstreden dat de SP er wel een belangrijke rol in heeft gespeeld.

Daarmee hebben we aangetoond dat ook een kleine fractie in de Kamer een belangrijke

rol kan spelen.

Op 31 december 1996 was ik in Amersfoort. Ik trad op in een één uur durend

radioprogramma van de EO. Men stelde mij voor als ‘de stijger van 1996′, en verwees

naar alle zaken die de SP het afgelopen jaar op de politieke agenda had gezet en de

resultaten die daarmee waren geboekt. Eerder die week was bekend geworden dat

mede-kamerleden mij, na Frits Bolkestein, hadden verkozen tot kamerlid van het jaar.

Ook een groep parlementaire journalisten zette mij op de tweede plaats, maar dan als

politicus van het jaar, ná Wim Kok. Al die lof overviel me nogal. Ik stelde mezelf de

vraag: wat moet je ervan denken wanneer kamerleden – wier politieke tegenstander je

bent en blijft – je verkiezen tot het beste kamerlid, op één na? Ik ben wantrouwend

genoeg – ook ten opzichte van mezelf – om me dan af te vragen: doe ik het wel goed?

Heb ik me niet al te veel aangepast aan het Haagse wereldje dat ik eigenlijk zo verfoei?

En daar komt nog iets bij: het pionieren van de SP in de Kamer was vanaf dat moment

definitief voorbij. We hadden ons kennelijk zo in de kijker gespeeld, dat we nu zeker

geen domme dingen meer moesten doen. Hoe steeds aan alle verwachtingen te voldoen?

Met een hoofd vol twijfels reed ik die avond terug naar Oss.

Page 9: Effe dimmen - 1998

9

LEVE DE KONINGIN?!

Op de eerste dag na de verkiezingen van mei 1994 werd ik verwacht op paleis

Noordeinde. De Rijksvoorlichtingsdienst had een telegram gestuurd en ook nog gebeld.

Het zou dus wel belangrijk zijn.

De koningin consulteert, voordat zij een informateur aanwijst, altijd eerst de

fractievoorzitters van de nieuw gekozen Tweede Kamer. Het leek mij een aardige

gedachte om de majesteit, behalve mijn mening over het nieuw te vormen kabinet, ook

nog iets te geven ter introductie van de SP. Het werden twee boekjes: één over

fractiegenoot Remi Poppe en zijn daden als milieuspeurder, en een boekje van mijzelf,

een bundeling columns met de titel Samenleven kan je niet alleen. (Een titel die het cda

later inspireerde haar verkiezingsprogramma 1998 Samenleven doe je niet alleen te

noemen.) Daarnaast had ik ook drie rookworsten bij me. Op ludieke wijze wilde ik

daarmee mijn mening over de ‘eenheidsworst’ van de vier grote partijen kracht bijzetten.

Mari-Anne, mijn vrouw, had de worsten gekocht bij de hema (daar hebben ze immers

nog steeds de beste rookworsten, zoals ik uit eigen ervaring als worstenmaker bij

Zwanenberg in Oss kon getuigen) en ze had er een mooi cellofaantje omheen gedaan

met een rode strik.

Op het Lange Voorhout kon ik mijn auto nog net kwijt. Ik stapte uit en vroeg de weg

naar het paleis Noordeinde. De man aan wie ik dit vroeg, wist onmiddellijk wat er aan de

hand was. ‘Ah, u bent mijnheer Marijnissen van de SP en u moet nu naar de koningin, is

het niet?’ Hij wees me de weg. Het was de eerste keer dat ik in een vreemde stad op

straat werd herkend door iemand die ik zelf niet kende.

Daar loop je dan, in je goeie pak, met twee boeken en drie worsten in je hand. Je meldt

je bij het hek en steekt moederziel alleen het plein voor het paleis over. Je hoort de

mensen voor het paleis tegen elkaar zeggen: ‘En wie is dat dan?’ ‘Weet ik veel!’

Voor ik uiteindelijk bij de koningin kom, moet ik in drie verschillende vertrekken wachten.

Voor het eerst in mijn leven zie ik een lakei in levenden lijve. Gerrit Schutte van het gpv

is er ook. Hij is vóór mij aan de beurt. We praten niet met elkaar, we kennen elkaar

immers nog niet. Ik hoor hem en de lakeien en wachters denken: wat moet dat met die

worsten? Maar niemand vraagt iets.

Dan sta ik voor het eerst oog in oog met de koningin. Ik krijg thee. Ze loopt een aantal

zaken met me door die ze ongetwijfeld ook met de andere fractievoorzitters bespreekt.

Daarna hebben we het over werk, werkgelegenheid en de belevingswereld van jongeren.

Het gesprek loopt uit, en iemand komt melden dat de volgende al een poosje wacht.

Voor ik wegga, moet ik de koningin nog melden dat ze de worsten, vóórdat ze ze

consumeert, eerst nog even twintig minuten moet laten wellen in heet water. Dat stond

immers op de originele verpakking.

Page 10: Effe dimmen - 1998

10

De politieke macht van het staatshoofd is groter dan menigeen denkt. Met name ten tijde

van de formatie kan ze door het aanwijzen van informateur en formateur het proces in

belangrijke mate sturen. Nadat in 1994 een eerste poging tot het vormen van een

kabinet was stukgelopen op de vastberadenheid van Bolkestein, werd PvdA-leider Kok

aangezocht als informateur met als opdracht een proeve (een concept-

regeringsprogramma op hoofdlijnen) te schrijven. En dat was opmerkelijk, want

algemeen werd aangenomen dat iemand van VVD-huize die opdracht zou krijgen – de

VVD was immers de partij die de onderhandelingen had laten stuklopen. Bovendien,

senaatsvoorzitter Tjeenk Willink die door de koningin was gevraagd te adviseren over

hoe het na de breuk verder moest, had ‘een vooraanstaand persoon uit de kring van de

VVD’ aanbevolen.

De koningin besliste anders. Wat niemand toen nog kon bevroeden, was dat de PvdA’er

Kok een proeve zou schrijven die zonder meer van een VVD’er afkomstig had kunnen

zijn. Het was alsof de aanstaande premier gedurende zijn eenzame opsluiting in de

gebouwen van de Eerste Kamer zijn schrijvende hand had uitgeleend aan Frits

Bolkestein. De metamorfose van de PvdA onder leiding van Wim Kok van een linkse partij

naar een rechtse bondgenoot van de neoliberalen werd in die warme dagen van de zomer

van 1994 voltooid.

Eenheidsworst dus.

Page 11: Effe dimmen - 1998

11

DE PAPIERLAWINE EN HET VERGADERMONSTER

Een van de vragen die mijn collega Remi Poppe en mij aan de vooravond van ons

kamerlidmaatschap het meest bezighielden was deze: hoe overleven we de papierlawine

en alle vergaderingen? Vaker heb ik de Kamer vergeleken met een ‘geestelijk’ strafkamp

met als terreurmiddelen de telefoon, het papier en de vergaderingen. Het neemt je

allemaal zo in beslag dat de vrijheid van denken welhaast nul is. Dagelijks belandt er op

onze bureaus een stapel papier van zo’n halve meter dikte. Veel nota’s, veel rapporten,

veel brieven, veel kranten. Dat is natuurlijk niet allemaal te lezen, maar je moet er wel

naar kijken en zorgen dat het op de juiste plaats komt. In de meeste gevallen is die

juiste plaats het bureau van iemand anders, en wel van een van die Binnenhofbewoners

die hun werk verrichten in grote anonimiteit, maar zonder wie geen parlementariër ook

maar een dag zou kunnen functioneren. De medewerkers van de SP-fractie opereren als

waren zij zelf kamerlid. Zij lezen alles, en dat niet alleen: zij onderhouden bovendien de

contacten met de echte wereld. Vaak nemen ze daartoe zelf het initiatief, vaak ook

nemen mensen contact op met hen.

Misschien wel de belangrijkste beslissing die wij als fractie ooit hebben genomen, is de

instelling van de SP-Alarmlijn. Dit gratis 06-nummer, dat in september 1994 in gebruik

werd genomen, biedt iedereen die dat wil de gelegenheid om rechtstreeks contact op te

nemen met de SP-fractie in de Tweede Kamer. Zo kunnen mensen ons de problemen

voorleggen waarin zij als gevolg van politieke besluiten of maatschappelijke

omstandigheden zijn beland. Of ze kunnen zaken doorgeven waarvan zij denken dat wij

die moeten weten. Inmiddels is de lijn al meer dan tienduizendmaal gebeld. Heel veel

zaken hebben we met behulp van de informatie die zo verkregen werd, in de Kamer aan

de orde kunnen stellen.

Zonder de Alarmlijn, en zonder de medewerkers die al die telefoontjes aannemen,

bespreken en van een vervolg voorzien, zou de SP nooit de rol hebben kunnen spelen die

de partij nu in de Tweede Kamer speelt. Als politici klagen over de kloof tussen burger en

politiek, zouden ze eens moeten kijken hoe bereikbaar ze eigenlijk zijn. En hoezeer hun

het zicht op de werkelijke wereld is ontnomen door de papierlawine die dagelijks over

hen wordt uitgestort.

Het tweede grote gevaar dat elke politicus bedreigt, is dat hij met huid en haar wordt

verzwolgen door het vergadermonster. Dit tijd-, energie- en mensenverslindende wezen

heeft het nergens zo goed als in de gebouwen rond het Binnenhof. Tientallen

vergaderingen vinden er dagelijks plaats. Voor een tweemansfractie is dat natuurlijk

onmogelijk allemaal bij te houden. Dus streven we ernaar om in ieder geval bij alle

belangrijke vergaderingen aanwezig te zijn – waarbij we nog regelmatig onze tanden

stukbijten op de vraag wat belangrijk is en wat niet.

Page 12: Effe dimmen - 1998

12

Het treurige is dat zelfs de belangrijke vergaderingen vaak langdradig en saai zijn, terwijl

de uitkomst meestal vooraf al vaststaat. Zeker als het om belangrijke onderwerpen gaat,

hebben de coalitiepartijen vaak al lang en breed onderling overlegd wat ieders inzet zal

zijn en wat de uitkomst moet worden van het debat. Wordt een kwestie écht belangrijk

gevonden, dan schroomt men niet om ook nog de betreffende bewindspersoon bij het

vooroverleg uit te nodigen. En verder is er natuurlijk altijd nog het Torentjes-overleg, in

de hoogtijjaren van het cda vervloekt als een christen-democratische uitwas, maar onder

Paars fris en vrolijk voortgezet. Elke woensdagmiddag om klokslag 12.00 uur mogen de

voorzitters van de regeringsfracties even ‘op schoot bij de premier’. Inmiddels is het ook

een toeristische attractie geworden.

Door al die voorkokerij worden debatten natuurlijk al snel schijnvertoningen, rituelen.

Wie getuige wil zijn van een zinnig en diepgravend debat over de vele fundamentele

veranderingen die onze samenleving momenteel doormaakt, moet niet in Den Haag zijn.

Daar gaat het, treurig genoeg, vaker om het spel dan om de knikkers.

Bij de Algemene Beschouwingen in 1996 heb ik mijn ongenoegen uitgesproken over de

gang van zaken bij die ‘toogdagen van de politiek’. Als er één gelegenheid is waarbij de

ideologieën elkaar zouden moeten bevragen, is het wel op deze dagen meteen na de

troonrede en de presentatie van de miljoenennota. Maar ook dan gebeurt het niet. De

twee dagen, waarin de Algemene Beschouwingen van de fractievoorzitters worden

gehouden en afgehandeld moeten zijn, zijn meer en meer een rituele vertoning

geworden. Noch letterlijk, noch figuurlijk worden de mensen er iets wijzer van. De

woordvoerders van de fracties – bij de Algemene Beschouwingen zijn dat de

fractievoorzitters – schieten van onderwerp naar onderwerp, raken alles even aan, maar

veranderen niets. ‘Vrijblijvende Bespiegelingen’ zou een betere benaming zijn voor wat

een van de belangrijkste politieke gebeurtenissen van het jaar zou horen te zijn. Vroeger

puilde de publieke tribune tijdens deze dagen uit. Je moest reserveren, anders had je

geen plaats. Tegenwoordig kun je er een kanon afschieten zonder iemand te raken.

Bij de Algemene Beschouwingen zou het naar mijn idee moeten gaan over de analyse

van de werkelijkheid, de visie van partijen op mens, economie en samenleving, en in het

bijzonder over de doelen die wij nastreven op middellange en lange termijn. Dát zijn

namelijk de zaken waaraan de politiek zijn bestaansrecht ontleent. Sommigen verwensen

de ideologieën, anderen wensen de terugkeer ervan; maar feit is dat de ideologieën nooit

zijn weggeweest en dat politiek per definitie alles met ideologie heeft te maken. Ware dat

niet zo, dan konden wij alles overlaten aan de ambtenaren.

In de tweede termijn van de beschouwingen in 1996 heb ik een motie ingediend waarin

werd voorgesteld de Algemene Beschouwingen in het vervolg een bepaald motto mee te

geven. Ik heb het voorbeeld genoemd van de groeiende tweedeling in de samenleving. Je

zou ook kunnen denken aan ‘de rol van de overheid in relatie tot de markt en de rest van

de samenleving’, of ‘de tegenstelling tussen economie en ecologie’. De motie werd

verworpen.

Echt debat is in de Kamer moeilijk van de grond te krijgen, en dat zal voorlopig ook nog

wel zo blijven. De meerderheid (die de basis in de Kamer vormt voor het kabinet) heeft

geen behoefte aan echt debat. Dat is maar lastig en draagt allerlei risico’s in zich voor de

coalitie. Je kunt het ook ‘de arrogantie van de macht’ noemen.

Page 13: Effe dimmen - 1998

13

Aan de vooravond van de Algemene Beschouwingen van 1997 zei PvdA-fractievoorzitter

Wallage in een interview met de Volkskrant dat hij zich zorgen maakte over de zwakke

positie van het parlement ten opzichte van de regering. Een zéér opmerkelijke uitspraak!

Want zijn het niet juist de paarse fracties, inclusief zijn eigen PvdA geweest die steeds

maar weer het regeerakkoord als onverbiddelijk dictaat hebben gepresenteerd? Heeft

Wallage met zijn fractie niet gewoon meegeregeerd, in plaats van zich te hebben

ingespannen voor een kritische controle van het kabinet? Hoeveel debatten zijn er niet

op een oneigenlijke wijze gevoerd, juist omdat het coalitiebelang niet geschonden mocht

worden? Geen wonder dat het kamerlid Wallage naar eigen zeggen op straat regelmatig

wordt aangesproken als ‘minister Wallage’. Mij overkomt dat nou nooit!

Het verhaal van Wallage is slechts een schaamlap voor zijn ware bedoeling: het enige

concrete voorstel dat hij in het interview deed, was om het aantal kamerleden terug te

brengen van honderdvijftig naar honderd. Maar waarom zouden die honderd automatisch

betere kamerleden zijn dan de honderdvijftig die we nu hebben? Omdat ze dan meer

generalisten zouden zijn? Flauwekul. Kwantiteit en kwaliteit hebben in deze niets, maar

dan ook niets met elkaar te maken. Het enige effect dat op voorhand reeds vaststaat is

dat het de kleinere fracties in de Kamer – de fracties die niet zelden juist het zout in de

pap zijn – moeilijker wordt gemaakt goed te functioneren.

Als we spreken over de bedreigingen van de democratie, zouden we het moeten hebben

over de Europese integratie, de introductie op steeds meer terreinen in de samenleving

van de werking van de markt (die zich niets gelegen laat liggen aan democratische

regels), en over de teloorgang van de politieke partijen als exponenten van een bepaalde

ideologische opvatting en als belangrijke schakel tussen burger en bestuur.

Maar juist over al die zaken is het in de Kamer moeizaam debatteren. Ook met de heer

Wallage.

Page 14: Effe dimmen - 1998

14

ZE NOEMEN HET ‘PAARS’

‘Daar zitten we dan. Met een regering die volgens de minister-president “geen naam”

mag hebben. Niet “Paars”, zoals Van Mierlo had gewild. Niet “progressief”, zoals de

kiezers van D66 en PvdA hadden gehoopt, nee, het is een regering zonder naam, die

aantreedt “omdat er nu eenmaal een parlementaire meerderheid voor is”, zoals de

minister-president zegt. “Een gewone regering, zonder al te veel pretenties.” Begrijpelijk

dat er geen gejuich te horen is, niet hier en niet buiten dit gebouw; misschien een beetje

in de Amsterdamse grachtengordel.’

Dat zei ik in het begin van mijn bijdrage aan het debat over het regeerakkoord van het

zojuist aangetreden kabinet-Kok. Bij het voorlezen van die regeringsverklaring was er in

de Kamer één keer geapplaudisseerd: dat was toen de nieuwe premier de naam van zijn

voorganger noemde. Wellicht, bedacht ik mij, zou ‘Lubbers-4′ nog wel de beste

benaming zijn voor de nieuwe regeringsploeg. Immers, wat Kok en zijn ploeg wilden, was

een vrijwel ongewijzigde voortzetting van het door drie kabinetten-Lubbers gevoerde

beleid.

Het was niet de oppositie in de Kamer, maar de premier zelf die naar aanleiding van het

concept-regeerakkoord zei: ‘Het zal me niet verbazen als de hel losbarst.’ En inderdaad,

dat had niemand hoeven verbazen. De teneur van de plannen van het paarse kabinet

was deze: in het algemeen ‘minder overheid en meer markt’; verdere afbraak van de

sociale zekerheid en de sociale wetten; vergroting van de inkomensverschillen; afbraak

van kwantiteit en kwaliteit van voorzieningen; werknemers moeten zich schikken naar de

wensen van de baas; en dit alles onder verwijzing naar de Europese integratie en de

globalisering.

Ik besloot destijds mijn bijdrage aan het debat met de volgende woorden: ‘Ze noemen

het “Paars” – dat zal wel komen door al de blauwe en paarse plekken die dit kabinet de

mensen bezorgt. De letters zijn inktzwart, net als de gevolgen voor de burgers. De

inhoud is vooral grijs, vaag en zonder bezieling. Velen ergeren zich nu al groen en geel.

En dus is het maar goed dat er nog rood bestaat.’

Page 15: Effe dimmen - 1998

15

Waren die harde woorden gerechtvaardigd, nog voordat het kabinet daadwerkelijk aan

de slag was gegaan? Ik denk van wel. Want de politiek belangrijkste periode van de

laatste vier jaar lag toen al achter ons: dat was de periode van de formatie, tussen 3 mei

(de dag van de verkiezingen) en 31 augustus (de dag dat het nieuwe kabinet zich

presenteerde aan de Tweede Kamer). Juist in die belangrijke periode staat de

volksvertegenwoordiging machteloos aan de kant. Pas als alles achter de rug is – zowel

het vaststellen van het regeerakkoord als het vinden van ministers en staatssecretarissen

– mag de Kamer iets zeggen. Uit democratisch oogpunt is dit natuurlijk belabberd. Vier

jaar lang hebben het regeerakkoord en de daarbij behorende afspraken over de

inkomsten en uitgaven van het Rijk alle discussies in de Kamer overschaduwd. Wat er

ook besproken werd, welke meerderheid zich in de Kamer ook aftekende, het had

allemaal niets om het lijf, omdat het (uitzonderingen daargelaten) toch niet tot een

wijziging van het beleid zou leiden. De tranen van Karin Adelmund (tijdens een debat

over de wao) waren niet veel anders dan een uiting van de vertwijfeling over de positie

waarin ze na haar fnv-tijd is komen te verkeren. Hoe vaak heb ik leden van de

coalitiefracties in de wandelgangen niet horen verzuchten: ‘Het regeerakkoord ontneemt

ons de mogelijkheid om onze eigen ideeën te volgen,’ of woorden van gelijke strekking.

Veel, heel veel energie en doorzettingsvermogen zijn nodig om zaken in het

regeringsbeleid die duidelijk fout zitten alsnog rechtgezet te krijgen.

Een voorbeeld uit de paarse praktijk. Dit kabinet wilde per se dat de tandzorg voor

volwassen ziekenfondspatiënten uit het pakket zou verdwijnen – dat was afgesproken in

het regeerakkoord. Iedereen kon op zijn vingers natellen dat dit besluit niet zonder

gevolgen kon blijven voor de kwaliteit van de tandzorg in ons land. Velen (een derde van

de mensen met een laag inkomen, zo bleek) verzekerden zich om financiële redenen niet

bij. Gevolg: mensen komen voor hoge kosten te staan wanneer er iets niet in orde is met

het gebit, en dan kiest men al gauw voor het trekken van een kies of tand, in plaats van

voor een veel duurdere behandeling. Maar ook veel mensen met een kunstgebit kwamen

door de maatregel in de problemen. Men zag af van een nieuw gebit, terwijl dat op

medische gronden wel nodig was – de mensen konden het geld gewoon niet missen.

In totaal heb ik in de Kamer meer dan vijftienmaal het woord gevraagd over deze

wantoestand. Keer op keer was het antwoord: we moeten nog evalueren, we moeten het

rapport afwachten, het is te vroeg voor een definitief oordeel, en vooral: tijdens de

formatie hebben we hier nu eenmaal afspraken over gemaakt. Uiteindelijk is het alleen

voor wat betreft de volledige protheses toch nog goed gekomen.

Op eenzelfde manier verliep de strijd tegen de marktwerking in de thuiszorg, en tegen

regelingen waarbij werknemers die op de wachtlijst staan voor specialistische hulp

voorrang krijgen op mensen die geen werk hebben. Na heel veel gesoebat is de

meerderheid van de kamer ten langen leste om. Deze voorbeelden zijn echter de

uitzonderingen die de regel bevestigen. En de regel luidt: Wat in het regeerakkoord staat

is wet. De meeste zaken die tijdens de formatie – de periode dus waarin de Kamer

buitenspel staat – zijn afgesproken, zijn inderdaad ook wet geworden. Alle wetten die

betrekking hebben op de sociale zekerheid zijn de afgelopen vier jaar wel aan de beurt

geweest – en ze zijn allemaal verslechterd. En dat dat zou gebeuren stond al vast op het

moment dat het kabinet-Kok met zijn regeringsverklaring kwam.

Page 16: Effe dimmen - 1998

16

VERSLAAFD AAN EUFEMISMEN

Uit de daden van het eerste paarse kabinet vallen de neoliberale doelstellingen van

regering en coalitiepartijen duidelijk af te leiden. Maar uit hun woorden is vaak veel

moeilijker wijs te worden. Dat heeft alles te maken met de grootste vloek van politiek

Den Haag: de verslaving aan eufemismen. Van Dale omschrijft de betekenis van het

woord eufemisme als volgt: ‘Het gebruik van een verzachtend, verbloemend, verhullend

woord of aantal woorden.’ Zo wordt vergroting van de inkomensverschillen in het

regeerakkoord omschreven als: ‘Het inbouwen van prikkels tot betere prestaties en

grotere doelmatigheid ten behoeve van een betere concurrentiepositie.’

Vaak klagen mensen over de onduidelijkheid van politici. ‘Ik kan die man gewoon niet

volgen,’ of: ‘Ik dacht dat ik het begreep maar vraag me niet wat zij nu precies gezegd

heeft,’ zeggen zij dan. De haast spreekwoordelijk onduidelijke manier van praten van

politici wordt zeker niet alleen veroorzaakt door de ingewikkeldheid van de materie –

meestal is er iets anders in het spel: eufemisme-verslaving.

De meeste mensen denken dat politici overal een mening over hebben en dat ze door de

kiezers zijn ingehuurd om die mening uit te spreken op de plaats die daarvoor bestemd

is: de gemeenteraad, de provinciale staten of het parlement. Dat is een misvatting: veel

politici hebben vooral vaak de neiging om met zoveel mogelijk woorden zo min mogelijk

te zeggen. Bovendien doen ze er alles aan om hun boodschap zo verhuld en verbloemd

mogelijk te brengen. De meeste politieke partijen bevinden zich momenteel in het grijze

midden. Dat heeft voor de betreffende politici tal van voordelen: je hoeft nooit aan te

vallen, en bijgevolg hoef je je ook nooit te verdedigen. Alleen bij verkiezingen kan er dan

een probleem ontstaan, want hoe onderscheid je je van de andere partijen? Het logische

antwoord op die vraag zou zijn: door je te profileren, door standpunten in te nemen en

door je mening te geven. Maar dat is nu net iets wat die partijen eigenlijk niet willen.

Want stel je voor dat iemand je na de verkiezingen houdt aan je uitspraken! Je moet dus

van alles suggereren, en tegelijkertijd zo min mogelijk zeggen – dat is de kunst. En dus

neemt de eufemisme-verslaving onder politici welhaast epidemische vormen aan.

Het gebruik van eufemismen biedt nog een belangrijk voordeel: je kunt onplezierige

zaken acceptabel laten klinken. Dat kan al door een minimale wijziging in je woordkeus.

Zo had de VVD het vroeger altijd over een ministelsel in de sociale zekerheid. Maar dat

klonk zo zuinig, zo minimaal – daarom spreekt men nu liever over een ‘basis’-stelsel.

Problemen moet je immers aanpakken aan de basis! Ander voorbeeld: volgens de

neoliberale leer moeten we allemaal langer en harder gaan werken, en vooral klaar staan

als de baas ons roept. Dat is niet leuk. Daarom spreken neoliberale politici over

flexibilisering. En wie wil er nu niet flexibel zijn?

Page 17: Effe dimmen - 1998

17

Het gebruik van eufemismen is overigens geen uitvinding van Paars. In ons land spreken

we allang niet meer van ‘kapitaal’ en ‘arbeid’. Nee, wij hebben het over de ‘sociale

partners’, alsof kapitaal en arbeid op voet van gelijkheid zouden opereren. De sociale

partners zijn de werkgevers en de werknemers – maar geven werkgevers eigenlijk wel

werk? Het is in ieder geval bepaald niet hun eerste prioriteit. Die is namelijk nog steeds

gewoon winstmaximalisatie. Het in dienst nemen van mensen is hooguit een middel om

te produceren en winst te maken. ‘Arbeiders’ heten natuurlijk ook allang geen arbeiders

meer. Eerst werden het werknemers en tegenwoordig zijn het al medewerkers die soms

‘je’ en ‘jij’ mogen zeggen tegen de baas. O nee, ‘baas’ kan ook niet meer, hij is de coach

geworden die opereert als ‘de eerste onder gelijken’. Een schoonmaakster is een

interieurverzorgster geworden, en iemand aan een machine, een operator die niet langer

werkt op een fabriek, maar op een ‘plant’. Werken in ploegendienst wordt: ‘vrij zijn als

anderen moeten werken’. En als de mensen massaal op de keien worden gezet, heet dat

‘reorganiseren’.

Zo komen we als vanzelf weer terug in politiek Den Haag, waar men ook alles weet van

‘reorganiseren’, ‘herstructureren’, ‘herijken’ of gewoon: ‘moderniseren’. Veel politici kun

je heden ten dage horen spreken over ‘het moderniseren van de sociale zekerheid’.

Inmiddels weet ik dat ‘moderniseren’ in dit geval gelijkstaat aan verslechteren. Die

verslechteringen zijn in belangrijke mate het gevolg van een ‘terugtredende overheid’. In

normaal Nederlands betekent dit dat de overheid tegen de burgers zegt: zoek het zelf

maar uit!

En wat te denken van de politici die bepleiten dat de langdurig werklozen ‘een duwtje in

de rug moeten krijgen’? Dat klinkt erg behulpzaam, maar pas op: minister Melkert

bedoelt er iets heel anders mee. Hij gebruikte deze woorden toen hij het kabinetsvoorstel

verdedigde dat langdurig werklozen (sorry: inactieven) dwong te gaan werken voor

zeventig procent van het wettelijk minimumloon.

Overigens vindt zelfs minister Melkert dat er paal en perk gesteld moet worden aan de

eufemisme-verslaving. Het VVD-kamerlid Van Hoof sprak in een debat over ‘flexibilisering

en zekerheid’ (jawel!) plotseling niet meer over werkgevers en werknemers, maar over

‘werkaanbieders’ en ‘werkondernemers’. Dat werd zelfs Melkert te veel. Hij verzuchtte:

‘Voorzitter, “werkaanbieder” en “werkondernemer”, neem mij niet kwalijk! Ik begin bijna

te reageren zoals de heer Marijnissen doet op dit soort stuitende eufemismen. Waar

heeft de heer Van Hoof het over?’

Wie met een eufemisme bedeeld wordt, kan maar beter op zijn hoede zijn. ‘Ouden van

dagen’ werden eerst ‘bejaarden’, vervolgens ‘ouderen’ en heten tegenwoordig ‘senioren’,

maar tot een verbetering van hun positie in de samenleving heeft dat niet geleid –

integendeel zelfs. Gehandicapten zijn ‘mensen met een vlekje’ geworden, armen zijn

‘minima’, de mensen die uitgebuit worden zijn ‘de mensen aan de onderkant’, en zij allen

tezamen zijn ‘de zwakken in de samenleving’. Met die uitdrukking ‘zwakken in de

samenleving’ wordt op subtiele wijze gesuggereerd dat de fout bij de mensen zelf zit, er

wordt gedaan alsof het hun eigen schuld is dat ze werkloos zijn of arbeidsongeschikt.

‘Blaming the victim’ noemen ze dat in Amerika. Aan de mensen die het steeds hebben

over ‘de zwakken in de samenleving’ vraag ik dan ook steevast of ze weleens een

bouwvakker een hand hebben gegeven.

De hamvraag is nu: is het gebruik van eufemismen ernstig? Ik vind van wel. Sterker

nog: het komt heel erg dicht in de buurt van bedrog. Immers het gaat hier meestal om

halve waarheden, en dat is een eufemisme voor hele leugens!

Page 18: Effe dimmen - 1998

18

VAN VRIJHEID NAAR ONVRIJHEID

Mevrouw Vermeent woont nu vijf jaar in een verpleeghuis. Ze zit in een rolstoel omdat ze

reuma heeft. Bij het eten, het wassen en het naar het toilet gaan moet ze worden

geholpen. Geestelijk is ze echter nog kwiek. Ze leest de kranten, volgt het journaal en

beurt af en toe haar buurvrouw wat op als die het te kwaad heeft. De verpleegsters

noemen haar het zonnetje van de afdeling. Voor iedereen heeft ze altijd een aardig

woord. Maar toch… Bij tijd en wijle voelt mevrouw Vermeent zich eenzaam. Ze mist haar

man, die een paar jaar terug is overleden, ze mist haar kinderen en vooral de

kleinkinderen. Gelukkig komen ze elke zondagmiddag langs. Het is dan een gezellige

boel. De kleinkinderen vermaken zich met tekenen of rennen op de gang. De kinderen

keuvelen wat, en oma is gelukkig. Maar de middag is kort. Om vijf uur vertrekt iedereen

weer en dan wacht een lange week tot de volgende zondag. Ze is dan even heel somber.

Sinds 1993 bestaat er een nieuwe regeling met betrekking tot euthanasie (letterlijk:

goede dood). In december van dat jaar werd door middel van een wijziging van de Wet

op de Lijkbezorging een meldingsprocedure vastgesteld waarmee de gegroeide praktijk

rond euthanasie en hulp bij zelfdoding beter werd geregeld. Onder bepaalde voorwaarden

mogen mensen met hulp van een arts uit hun ondraaglijk lijden worden verlost. Deze

wetswijziging is erdoor gekomen om mensen in staat te stellen voor een menswaardige

dood te kiezen wanneer het leven geen enkel uitzicht meer biedt en gedomineerd wordt

door pijn zonder dat er kans is op genezing. Een goede zaak. Immers, waarom het lijden

eindeloos rekken wanneer er geen perspectief meer is op een menswaardig bestaan?

In juni 1994 sprak de Hoge Raad de psychiater Chabot vrij. Hij had hulp verleend aan

een vrouw in grote psychische nood. Het hoogste rechtscollege had de nieuwe regeling

geïnterpreteerd en vastgesteld dat de arts niets wezenlijks te verwijten was. Naar

aanleiding van dit geval maar ook in het kader van de onderhandelingen over een paars

kabinet, zijn destijds in de Tweede Kamer stemmen opgegaan de wet verder vrij te

maken zodat euthanasie makkelijker kan worden toegepast.

Mij leek dat toen – en ook nu nog – niet verstandig, ongewenst en zelfs gevaarlijk. Hoe

‘gewoner’ euthanasie wordt, hoe meer het als een te overwegen optie aan met name

ouderen en langdurig zieken zou kunnen worden opgedrongen. Misschien niet bewust,

maar als het resultaat van schuivende normen.

Het ouderendeel van onze bevolking groeit snel: in getal en in percentage. De laatste

vijftien jaar is er ook op de ouderen bezuinigd. De hoogte van de aow loopt ver achter bij

de ontwikkeling van het gemiddelde welvaartspeil. Bejaardenhuizen werden gesloten. En

ook alle andere verslechteringen, zoals in de gezondheidszorg, de thuiszorg, het

openbaar vervoer en de huurverhogingen, hebben bijgedragen aan een vermindering van

het leefgenot van de generatie die Nederland na de oorlog heeft opgebouwd. Ouderen

(en gehandicapten) krijgen het steeds moeilijker hun bestaan prettig in te richten. De

gemeenschap, de overheid, trekt steeds vaker haar handen terug en laat niet zelden

mensen aan hun lot over. De samenleving individualiseert steeds verder en ‘rechten’

bestaan niet meer. Zelfs het recht op een fatsoenlijke oude dag lijkt verleden tijd.

Moeten we dat goedmaken met een recht op euthanasie?

Page 19: Effe dimmen - 1998

19

We zijn dan geheel op de verkeerde weg. Het leven is geen consumptieartikel. Hier is

uiterste voorzichtigheid geboden.

Er bestaat namelijk een gerede kans dat wanneer euthanasie steeds vaker voorkomt,

ouderen die denken de gemeenschap of hun directe omgeving onevenredig veel last te

bezorgen daarom voor euthanasie kiezen. Vrijheid slaat dan om in onvrijheid. Er zou een

sfeer kunnen ontstaan waarin ouderen en gehandicapten zich te veel gaan voelen, waarin

mevrouw Vermeent ertussenuit zou willen om haar kinderen te verlossen van hun

wekelijkse kinderplicht. Een soort onvrijwillige vrijwilligheid dus.

Page 20: Effe dimmen - 1998

20

DE VAL VAN ROBIN L.

Robin Linschoten, wie kent hem niet? Op de laatste avond voor de zomervakantie van de

Kamer in 1996 trok hij zijn conclusies. Hij eiste van de fracties van PvdA en D66 het

volledige vertrouwen. ‘Ik wil niet dat er nog een millimeter van wantrouwen blijft

bestaan.’ Hij kon het eisen, maar het totale vertrouwen kreeg hij niet. Ook niet toen de

drie coalitiepartijen voor spoedberaad in het Torentje bijeen waren. Daarop kon Robin

Linschoten, het grote talent van de VVD, niets anders doen dan zijn biezen pakken – en

dat deed hij ook. De volgende morgen diende hij zijn ontslag in bij de koningin.

De affaire-Linschoten begon in de maand december van 1995. De Tweede Kamer

behandelde de wulbz, de Wet uitbetaling loon bij ziekte. Beter gezegd: de Kamer

debatteerde over de afschaffing van de Ziektewet. Bazen, zo vond het kabinet, moesten

voortaan zelf opdraaien voor de kosten van het ziek zijn van hun personeel. Natuurlijk

zouden ze zichzelf tegen dat risico kunnen verzekeren, maar dan moesten ze een premie

betalen die gerelateerd is aan het ziekteverzuim. Inmiddels bestond er al een wet die

maakte dat bazen verantwoordelijk waren voor de eerste weken dat een werknemer ziek

is – deze wet zou die periode uitbreiden naar 52 weken. Van veel kanten was er verzet

tegen de nieuwe wet. Het belangrijkste bezwaar: werkgevers zouden nog meer de

neiging krijgen sollicitanten te gaan selecteren op gezondheid en leeftijd. Mensen waar

iets mee was zouden zo nooit meer aan de slag komen.

In het debat over de wet heb ik zelf steeds de principiële stelling betrokken dat

onderwerpen als ziekte en gezondheid niet thuishoren in de relatie werkgever-

werknemer. Zij zijn immers geen gelijke partijen, en de werknemer zal dus altijd het

onderspit delven. Bazen zullen maximale druk op hun personeelsleden uitoefenen om

snel weer aan het werk te gaan. Er waren in december ’96 al vele voorbeelden bekend

van bedrijven die daar erg ver in gingen. Een bedrijf als daf gaf zijn werknemers

bijvoorbeeld een premie als een werknemer zich een heel jaar lang niet ziek had gemeld.

Gevolg: veel mensen werkten ziek door!

Ten tijde van het debat in de Kamer gingen er geruchten dat het ctsv (College Toezicht

Sociale Verzekeringen) inmiddels beschikte over een evaluatie van de oude wet. Uit die

evaluatie zou blijken dat het ziekteverzuim als gevolg van de privatisering in de eerste

weken al dramatisch was gedaald en dat er dus geen enkele reden meer bestond om die

termijn op te rekken tot 52 weken. Bovendien zou door het onderzoek bevestigd worden

dat er steeds meer risico-selectie was onder sollicitanten. De Kamer was natuurlijk

razendbenieuwd naar de precieze conclusies uit die evaluatie, maar omdat het bestuur er

nog niet formeel naar had gekeken, toonde Linschoten, toen hem de resultaten door het

ctsv werden aangeboden, geen belangstelling. Dat was merkwaardig. Was dat alleen

maar een puur formele opstelling of zat daar meer achter?

Page 21: Effe dimmen - 1998

21

Niet lang daarna kwam het ctsv zelf ook danig in opspraak. De organisatie rammelde

vreselijk en het bestuur was niet competent. Mevrouw Van Leeuwen (VVD) en de heren

Van Otterloo (PvdA) en Van Rooyen (cda), die samen dat bestuur vormden, waren op die

plaats terechtgekomen in het kader van de tot dan toe vanzelfsprekende partijpolitieke

benoemingen. Niet hun kwaliteit gaf de doorslag, maar het feit dat zij op zoek waren

naar een baantje en dat de staatssecretaris drie baantjes had te vergeven. Daar kwam

nog bij dat men zichzelf vorstelijke salarissen toebedeelde: de voorzitter, Dian van

Leeuwen, 300.000 gulden per jaar, de twee anderen 250.000.

Centrale vraag in de hele affaire was: bestaat er een relatie tussen de wijze van

benoemen van deze bestuurders en het feit dat de resultaten van de evaluatie niet tijdig

– te weten vóór de behandeling van de nieuwe wet – formeel ter beschikking waren

gesteld aan de Kamer? Echt opgehelderd is de gang van zaken nooit. Ook niet door de

parlementaire enquêtecommissie onder leiding van de PvdA’er Van Zijl, die de Kamer

naar aanleiding van alle commotie instelde. Toch waren de conclusies van het rapport

vernietigend voor het bestuur van het ctsv en ook voor de verantwoordelijke

staatssecretaris. De wijze van benoemen, maar ook het functioneren van het bestuur en

het toezicht daarop, werd flink bekritiseerd. In een debat van de Kamer met de

commissie-Van Zijl werden de conclusies van het rapport door vrijwel de gehele Tweede

Kamer overgenomen. De dag erna volgde de confrontatie met de staatssecretaris zelf.

Het was duidelijk dat de VVD het voortbestaan van het paarse kabinet niet verbond aan

het lot van de staatssecretaris. Daardoor voelden PvdA en D66 zich vrij in hun oordeel

over Linschoten en dat oordeel was niet mals. Paars wilde Linschoten kwijt, hij was te

veel beschadigd, was een risico geworden voor de coalitie, en zijn gezag was te zeer

ondermijnd om nog met overtuiging de verdere bezuinigingen die Paars in petto had in

het kader van de sociale zekerheid in de Kamer te kunnen verdedigen. Exit Linschoten.

Algemeen wordt aangenomen dat er niet echt invloed op Linschoten is uitgeoefend om af

te treden. Het niet-geven van steun op het cruciale moment was voor hem voldoende om

te kunnen vaststellen dat zijn tijd was gekomen. De man is voor die stap later meer dan

eens geprezen. En niet geheel ten onrechte, zoals wij verderop zullen zien.

In de ctsv-affaire was de SP-fractie ongetwijfeld de best geïnformeerde fractie van de

Kamer. Deels was dat te danken aan uitvoerig eigen onderzoek, maar zeker zo belangrijk

was de bereidheid van mensen die rechtstreeks bij de zaak betrokken waren om ons

vroegtijdig te informeren over wat er precies achter de schermen allemaal speelde.

Dat leidde er onder meer toe dat ik reeds in een vroeg stadium tot de conclusie was

gekomen dat Linschoten had gelogen. In een interview door Jeroen Pauw voor Veronica

heb ik dat toen ook onomwonden gezegd. In het kamerdebat dat de week erop volgde,

kwam Linschoten terug op die uitspraak en wilde dat ik mijn woorden terugnam.

Vanzelfsprekend heb ik dat geweigerd, hoewel het erop leek dat de hele Kamer

Linschoten steunde. Zelfs Paul Rosenmöller van GroenLinks wilde niet meer dat mijn

naam onder een motie zou staan waarin werd verzocht om een nader onderzoek. Zeggen

dat een bewindspersoon liegt als hij de waarheid niet spreekt, dat is kennelijk ‘not done’.

Dat onderzoek kwam er uiteindelijk toch, en daaruit bleek dat er inderdaad een groot

verschil bestond tussen wat Linschoten had gezegd en geschreven, en wat er werkelijk

was gebeurd. Jeltje van Nieuwenhoven van de PvdA sprak in dit verband over ‘schuren

langs de waarheid’ – een kolderieker eufemisme heb ik in de Kamer sindsdien niet meer

vernomen.

Page 22: Effe dimmen - 1998

22

De hele affaire heeft trouwens nog een staartje gekregen. Op een gegeven moment werd

ik gebeld door een rechercheur van de rijksrecherche. Dat gesprek ging ongeveer als

volgt:

‘Spreek ik met Marijnissen, het SP-kamerlid?’

‘Daar spreekt u mee.’

‘Ik zou u graag een keer spreken over het uitgelekte ctsv-rapport over de Ziektewet in

december ’95.’

‘Word ik ergens van verdacht?’ wilde ik weten.

‘Nee, gewoon, even praten.’

‘Daar heb ik totaal geen behoefte aan.’

‘Maar de minister van Justitie heeft gezegd dat ik u mocht ondervragen!’

‘Wat? Heeft de minister dat gezegd? Wat heeft die met mij te maken? De Kamer

controleert het kabinet, maar het kabinet heeft niets te maken met hoe ik aan mijn

informatie kom.’

Het duurde even voor het tot me doordrong, maar hoorde ik het nu goed? Waarom

vraagt een rechercheur eerst aan de minister van Justitie toestemming om een kamerlid

te mogen ondervragen?

Ik ben onmiddellijk in de pen geklommen en heb de minister gevraagd wat dit te

betekenen had. Sinds wanneer stemt de minister in met een onderzoek van de

rijksrecherche naar kamerleden die slechts hun werk zo goed mogelijk en in alle

onafhankelijkheid willen doen?

Maar dan is er nog iets. Waarom wordt – wanneer de rijksrecherche een onderzoek doet

en daarbij politici in beeld komen – eerst de minister van Justitie om zijn of haar mening

gevraagd? Waaraan hebben kamerleden – en ook ministers zoals later zou blijken – deze

‘beschermde’ positie te danken? Ik heb in totaal drie keer vragen moeten stellen om wat

meer zicht te krijgen op wat hier nu speelde.

Met betrekking tot het eerste zegt de minister: Het ging om een oriënterend onderzoek.

Kamerleden konden zelf beslissen of ze mee zouden doen of niet, en of ze wel of niet

informatie zouden verstrekken. Over het tweede zegt ze: ‘In het geval het voornemen

bestaat een kamerlid te horen, wordt de minister van Justitie persoonlijk daaromtrent

door het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Dit gebeurt gemiddeld hooguit een keer per

jaar. Het is op zich denkbaar dat de minister van Justitie zijn visie aan het Openbaar

Ministerie daaromtrent kenbaar maakt. Ik heb dat nimmer gedaan. Het is mij niet bekend

of dat ook geldt voor mijn voorgangers.’

Sommige kamerleden hebben de rijksrecherche wel te woord gestaan. Waarom weet ik

niet. Lekken van stukken en informatie is in Den Haag aan de orde van de dag. Het leuke

in deze zaak is echter dat nooit duidelijk geworden is óf er ook echt gelekt is, óf er één of

meerdere kamerleden waren die vroegtijdig de beschikking hadden over de

evaluatierapporten van het ctsv.

Page 23: Effe dimmen - 1998

23

EEN ONVEILIGE HAVEN

Op de morgen van 11 juli 1995 viel Srebrenica. Dutchbat was niet in staat de enclave te

verdedigen doordat de gevraagde luchtsteun uitbleef. De Nederlanders kwamen met de

schrik vrij, maar met de bevolking liep het slechter af: binnen enkele dagen werden er

duizenden mensen vermoord.

Minister Voorhoeve liet in de herfst van 1995 weten dat Dutchbat nooit de bedoeling had

Srebrenica écht te verdedigen en dat save niet als ‘veilig’ mocht worden opgevat.

‘Maar wist de bevolking dat ook?’ vroeg ik hem. ‘En wat betekent save haven dan? En als

u niet van plan was die mensen te verdedigen, en u wist dat de Serven vastbesloten

waren Srebrenica in te nemen, had u die mensen dan niet moeten evacueren?’

‘Dat wilden de Bosnische autoriteiten niet,’ aldus Voorhoeve.

‘En waren de betrokkenen, de bewoners van de enclave, het daarmee eens?’

Inmiddels weten we dat het cynisme rond Srebrenica niet beperkt is gebleven tot deze

twee punten. Het lijkt vast te staan dat al in een eerder stadium door de top van de VN

was besloten de save havens op te geven. Ze zouden een belemmering vormen voor een

politiek akkoord tussen de strijdende partijen. De mensen waar het om ging – de

inwoners van Srebrenica én de Nederlandse soldaten – werden echter dom gehouden en

geofferd op het hakblok van het VN-cynisme.

Het trauma van Srebrenica zal ons blijven achtervolgen omdat ons geweten geen rust

mag en zal hebben voordat de onderste steen boven komt. Pretenties zijn niet

waargemaakt, mensen zijn bedrogen, en duizenden zijn vermoord. We hebben recht op

de waarheid, en daarom had de Kamer moeten besluiten tot een diepgaand,

onafhankelijk onderzoek naar de precieze gang van zaken. Het riod, het Rijksinstituut

voor Oorlogsdocumentatie, doet nu een historisch-wetenschappelijk onderzoek, maar dat

is echt iets anders dan een nationaal of internationaal onderzoek dat tot doel heeft de

verantwoordelijken ter verantwoording te roepen.

Srebrenica en het hele drama van het voormalig Joegoslavië laat ons allen weer eens

zien tot wat voor waanzin racisme en nationalistische sentimenten kunnen leiden. ‘De

eerste dode in elke oorlog is het gezond verstand,’ schreef Den Doolaard al eens.

Maar dat niet alleen. Daar waar politici falen, krijgen de generaals het voor het zeggen.

En de politiek hééft gefaald op de Balkan. Dat geldt voor de nationale politiek, maar

zeker ook voor de internationale politiek. In plaats van vroegtijdig olie op de golven te

gooien, heeft men de olie op het vuur gegooid. In plaats van aan te dringen op kalmte

heeft men de nationalistische aspiraties eerder aangemoedigd, terwijl men toch wist dat

Joegoslavië altijd een politieke en etnische vulkaan is geweest.

Vluchtelingen vervolgens een ‘veilige haven’ aanbieden, terwijl men hen niet wil

verdedigen; de betrokken burgers daar niet van op de hoogte stellen; soldaten er

neerzetten die op het moment suprême geen (lucht)steun krijgen – dat alles getuigt van

een zeer ongevoelige en bedenkelijke mentaliteit. Een mentaliteit die niet ongestraft had

mogen blijven.

Page 24: Effe dimmen - 1998

24

OVER KLEERKASTEN EN SCHADELOOSSTELLINGEN

‘Goedemorgen allemaal, mijnheer de voorzitter en geachte leden van het Presidium. Het

dagblad Trouw kopt vandaag met “Binnenhof een vesting” en toen ik dat las dacht ik: ja,

dat is niet zoveel nieuws natuurlijk, want ik heb altijd al gedacht dat het vrij

dichtgemetseld was hier.’

Remi Poppe staat achter de microfoon en hij heeft er zin in vandaag. In de Kamer wordt

gedebatteerd over de Raming – zeg maar de interne begroting van de Tweede Kamer

zelf. Achter de regeringstafel zitten dit keer dan ook geen ministers of

staatssecretarissen, maar de leden van het Presidium. Dat Presidium bestaat uit de

voorzitter samen met nog wat andere leden. Omdat heel Den Haag al weken in rep en

roer is vanwege het aanstaande bezoek van de Amerikaanse president Bill Clinton en zijn

vrouw, maakt Remi van de gelegenheid gebruik om zijn ergernis te ventileren over de

extreme veiligheidsmaatregelen die niet alleen op straat maar ook in het kamergebouw

worden getroffen.

‘Vanwege het aanstaande bezoek,’ zegt Remi, ‘worden de putdeksels rondom het gebouw

dichtgelast en de deuren wellicht ook nog; er zullen allerlei mensen hier rondlopen met

pistolen en dat soort zaken, en wel in onze werkruimte. Dat vind ik toch een rare zaak.’

Ondertussen is PvdA-kamerlid Rehwinkel naar de interruptiemicrofoon gelopen. ‘De heer

Poppe ontdekt mannen met wapens in zijn werkruimte,’ onderbreekt hij Remi’s verhaal.

‘Mag ik vragen of het wel goed met hem gaat?’

‘Dit gebouw is onze werkruimte,’ stelt Remi vast.

‘Dat beschouwt u allemaal als werkruimte? Bent u dan niet op de hoogte gesteld van wat

er allemaal gaat gebeuren?’

Dan barst Remi pas echt los: ‘Als ik die kleerkasten met die zonnebrillen en die dopjes in

hun oor zie lopen,’ zegt hij, ‘en ik zie hier en daar wat opbollen, dan veronderstel ik,

zoals ik ook in Trouw lees, dat ze een soort doorvoervergunning voor vuurwapens

hebben. Ze mogen hier eigenlijk niet met vuurwapens rondlopen, maar op basis van een

doorvoervergunning zou het wel mogen. Mijn vraag is, of wij dat normaal moeten vinden.

Kan dat zomaar? Ik vind dat namelijk gek. Wij hebben onze eigen mensen die voor

veiligheid kunnen zorgen. Als de desbetreffende personen daar geen vertrouwen in

hebben, dan blijven ze maar thuis. Ik heb overigens begrepen dat ook het cda er

problemen mee heeft. De heer Mateman wil wel gefouilleerd worden, als ze maar van zijn

pijp afblijven, zo heb ik begrepen. Dat vind ik helemaal terecht.’

Page 25: Effe dimmen - 1998

25

Het debat over de Raming is een jaarlijks terugkerend fenomeen, en Remi heeft zich er

de afgelopen jaren met zijn bijdragen niet altijd populairder op gemaakt bij onze

medeparlementariërs. Want behalve dat hij vragen stelt over de vanzelfsprekendheid

waarmee wordt geaccepteerd dat buitenlandse veiligheidsagenten gewapend door de

gangen van het parlement wandelen, stelt hij ook keer op keer kritische vragen over de

gelden die het parlement zichzelf toebedeelt. Het salaris dat kamerleden ontvangen, in

jargon de schadeloosstelling geheten, is de afgelopen jaren fors gestegen. Onder Paars

werd het nogmaals verhoogd van 120000 naar 149000 gulden. Weliswaar werd

tegelijkertijd de onkostenvergoeding met netto evenveel geld verlaagd, maar daarmee

behielden de parlementariërs dus wel een flink veel betere wachtgeldregeling op het

moment dat zij niet meer herkozen worden. Voor de SP is dat onaanvaardbaar. Immers,

in tijden waarin het kabinet van iedereen vraagt om met minder genoegen te nemen, is

het toch al te gek dat politici hun eigen salarissen fors verhogen. En dat terwijl

kamerleden met hun inkomen al tot de best verdienende vijf procent van de bevolking

behoren! Vandaar dat Remi namens de SP heeft voorgesteld om de kamersalarissen te

halveren en de hoogte ervan vervolgens te koppelen aan de ontwikkeling van het

minimumloon: als dat omhooggaat, mag het kamersalaris evenveel omhoog. Gaat het

minimumloon omlaag, dan het kamersalaris ook.

Dit toch zeer rechtvaardige voorstel kreeg echter geen enkele steun in de Kamer.

Evenmin als het SP-voorstel om iets te doen aan de al maar stijgende kosten van de

wachtgeldregeling voor ex-politici. In mei 1996 dienden wij een motie in waarin het

Presidium werd verzocht ‘de regering uit te nodigen om over te gaan tot invoering van

een sollicitatieplicht en de plicht tot aanvaarding van gangbare arbeid voor ex-

kamerleden’. Hoewel dergelijke plichten inmiddels aan iedere gewone werkloze zijn

opgelegd, vond een meerderheid van de Kamer toch niet dat dit in de toekomst ook voor

henzelf zou moeten gelden.

En er zijn meer extraatjes die de Kamer zichzelf graag wil toeschuiven, waar de SP grote

moeite mee heeft. In hetzelfde debat waarin Remi de kleerkasten ter sprake bracht,

verzette hij zich ook tegen een voorstel om de financiële ondersteuning van de

kamerfracties te verhogen met zo’n 7 miljoen gulden.

‘Schaamteloos,’ noemde hij dat voorstel. ‘Een rechtvaardiging voor deze aanslag op de

algemene middelen ontbreekt in mijn ogen volledig.’

Een door de Kamer ingestelde commissie had bij rondvraag vastgesteld dat een

meerderheid van de kamerleden en fractiemedewerkers de werkdruk te hoog vond. Maar

Remi was daar, namens de hele SP-fractie, niet van onder de indruk.

‘In het bedrijfsleven,’ zo hield hij de Kamer en het Presidium voor, ‘is de werkdruk

werkelijk aanzienlijk toegenomen. Daar moet de productie fors omhoog met steeds

minder mensen. Maar wie bij zijn baas aankomt met de eis van een loonsverhoging van

vijfendertig procent, kan rekenen op ontslag. Het gaat in dit geval natuurlijk niet om een

persoonlijke loonsverhoging, dat weet ik, maar het gaat wel om een subsidieverhoging

voor de fracties. Er zijn heel wat organisaties met overheidssubsidie die ook werk

verrichten in het algemeen belang. Maar ik wil de partijen hier in de Kamer weleens

horen als deze organisaties komen aankloppen voor een subsidieverhoging van

vijfendertig procent.’

Page 26: Effe dimmen - 1998

26

Aan het eind van het Ramingsdebat in mei 1997 vroeg Remi zich nogmaals hardop af

waarom er nu zo nodig een verhoging van de fractiesubsidie moest komen. ‘Voor de

grote fracties,’ stelde hij vast, ‘is jaarlijks tussen de 3 en 5 miljoen gulden subsidie

beschikbaar. Komen zij daaraan werkelijk te kort? Ik vraag de woordvoerders van de

andere fracties uit te leggen waar de knelpunten zitten. Als niemand hierop terugkomt, is

er kennelijk geen probleem en kunnen wij dit voorstel afstemmen.’

Maar een probleem was het natuurlijk wel. Leonie Sipkes van GroenLinks reageerde

onmiddellijk op Remi’s uitdagende woorden. ‘Voorzitter!’ zei ze. ‘De heer Poppe blijft

volhouden dat het om subsidie gaat. Het is echter geld waarmee banen worden

geschapen. Ook voor de medewerkers kan dit verlichting van de werkdruk betekenen.

Los van hetgeen kamerleden persoonlijk uit hun schadeloosstelling en

onkostenvergoeding in het fractiebudget willen storten, komt er extra geld beschikbaar

voor de bevordering van werkgelegenheid.’

cda’er Mateman werd zelfs een beetje vals. Tot drie keer toe bracht hij de interne

boekhouding van de SP ter sprake. Zou het niet zo kunnen zijn dat de SP van het geld

dat Remi en ik in de partijkas storten misschien wel buitenparlementaire acties

organiseerde, zo vroeg de brave Mateman zich af. ‘Ik ben heel geïnteresseerd in de

financiële verantwoording van de bij de SP binnenkomende middelen, bestemd voor

parlementair en buitenparlementair werk. Dat is een interessant onderwerp.’

‘Dat wordt allemaal keurig nagekeken,’ antwoordde Remi Poppe, ‘en daarover zijn geen

klachten, dus het schijnt in orde te zijn.’ Een speciaal bureau van de Kamer én een

accountant controleren immers jaarlijks alle inkomsten en uitgaven.

Het allerboost maakte zich echter VVD-kamerlid Remkes. Getergd riep hij aan het slot

van zijn bijdrage uit: ‘Ik voel er helemaal niks voor om op de uitdaging van collega Poppe

in te gaan. Ik vond zijn betoog getuigen van een schaamteloze demagogie. En daarmee

zou ik het willen afdoen.’

Page 27: Effe dimmen - 1998

27

WIE IS ER HIER ZIEK?

Bsa kende ik wel, maar bse? Nooit van gehoord. Nu is dat wel anders. Net als iedereen in

Nederland, werd ik er in de zomermaanden van 1996 mee doodgegooid. Geen Journaal,

geen actualiteitenrubriek, geen krant, of men opende ermee. Alle media doken erop: net

als staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid en minister Van Aartsen van

Landbouw.

‘Vierenzestigduizend kalveren moeten worden afgemaakt,’ verordonneerden ze destijds

kordaat op een persconferentie. De Europese Commissie en het buitenland reageerden

verbaasd en verklaarden Nederland voor gek. ‘Een importverbod op Brits rundvlees:

okay, maar waarom moeten al die kalveren hier worden afgemaakt?’ vroegen ook

wetenschappers zich af. ‘De regering wil geen enkel risico nemen,’ luidde het antwoord

van Terpstra en Van Aartsen.

‘Maar er is geen risico. Die jonge beesten hebben geen bse. De straat oversteken, dát is

pas risico!’ zeiden de deskundigen.

64000 kalveren achter elkaar. Dat is een afstand van Amsterdam naar Eindhoven.

Allemaal afgemaakt om niks. Kosten voor de gemeenschap: 50 miljoen gulden, en 150

miljoen schade voor de fokkers. Puur en alleen om het volk gerust te stellen. Maar uit

onderzoek bleek dat het volk zich niet gek heeft laten maken en zich helemaal geen

zorgen maakte!

Dus wat was dán de reden? De dadendrang van een kabinet. Zoveel beesten over de

kling jagen, alleen om psychologische redenen, is natuurlijk waanzin. Een kabinet moet

onnodige angst – zo die er al is – bestrijden en niet honoreren, want dat is slecht: slecht

voor de volksgezondheid, voor de geestelijke volksgezondheid wel te verstaan.

De dadendrang van het kabinet rond de bse valt des te meer op als we die vergelijken

met de aanpak van de varkenspest in 1997. Bijna 1 miljoen varkens zijn in dat jaar in de

destructor verdwenen. Totale kosten voor de burger: meer dan drie miljard gulden!

Iedereen was het er al zeer lange tijd over eens dat de enorme schaalvergroting en

steeds verdergaande specialisatie binnen de bio-industrie een verhoogd risico met zich

meebracht op een catastrofe als die nu plaatsvond. Maar de overheid wachtte en wachtte

en wachtte. Ze wachtte ook, en doet dat nog steeds, met het preventief inenten van

varkens tegen de pest. Onbegrijpelijk, in Oost-Europa gebeurt het al op grote schaal.

Zieke koeien en kalveren, zieke varkens en biggen, maar wie praat er over een zieke

overheid?

Page 28: Effe dimmen - 1998

28

BESTE ELS

Ik heb er niet de hele parlementaire geschiedenis op na kunnen zoeken, maar

vermoedelijk beleefde de Tweede Kamer op 2 oktober 1996 een primeur: voor het eerst

in de geschiedenis mocht een kamerlid een verklaring afleggen zonder dat andere leden

hem mochten interrumperen. Een dergelijke behandeling is normaal gesproken alleen

weggelegd voor bewindslieden en dan nog slechts in bepaalde gevallen. Maar dit keer

viel, om nooit opgehelderde redenen, Frits Bolkestein dit voorrecht ten deel. Waarover

ging Bolkesteins ‘verklaring’? Over de brieven die hij, als commissaris van het

farmaceutisch bedrijf Merck Sharp & Dohme (msd), had geschreven aan minister Borst

van Volksgezondheid – beroemd geworden als de ‘Beste Els-briefjes’.

Toen ik Bolkestein, gedurende zijn betoog, over een bepaald detail om enige

verduidelijking wilde vragen, werd ik onmiddellijk door de voorzitter afgehamerd. ‘Mogen

wij dan geen opheldering vragen?’ vroeg ik nog. Maar nee, dat mocht niet. ‘De heer

Bolkestein heeft nu het recht om zijn verklaring af te leggen,’ aldus de voorzitter.

De ‘Beste Els-affaire’ is destijds uitvoerig door de media behandeld. Kort zal ik hier toch

nog even weergeven waar het in essentie om ging. VVD-leider Frits Bolkestein had zich

een aantal keren ‘in de hoedanigheid van commissaris van msd’ tot de minister gewend

om op te komen voor de belangen van dat bedrijf. Toen dat, via Netwerk, naar buiten

kwam was in politiek Den Haag groot rumoer uitgebroken. En terecht. Hoewel nergens is

vastgelegd hoe een kamerlid zijn parlementaire werk precies gescheiden dient te houden

van zijn nevenfuncties, gold volgens velen toch een ongeschreven regel dat je je als

kamerlid niet mag inzetten voor de belangen van een bedrijf waarvan je geld ontvangt.

Met andere woorden: als Bolkestein, in zijn hoedanigheid van VVD-kamerlid, had

gevonden dat er iets mis was met bepaalde wettelijke maatregelen waarvan het bedrijf in

kwestie schade ondervond, dan had hij die zaak door een mede-kamerlid moeten laten

aankaarten, om op die manier iedere schijn van persoonlijke belangenverstrengeling te

vermijden.

Dat had Bolkestein niet gedaan, en in afwezigheid van de hoofdrolspeler (Bolkestein zelf

was op het moment van de Netwerk-uitzending in het buitenland) hadden zowel PvdA-

fractievoorzitter Wallage als zijn D66-collega Wolffensperger zijn handelwijze zwaar

veroordeeld. De laatste had Bolkesteins optreden zelfs ‘ontoelaatbaar’ genoemd. In het

debat over de kwestie, dat dus werd geopend met een lange en ononderbroken

uiteenzetting van de VVD-leider, bleef er van die ferme taal maar weinig over – zoals

overigens wel vaker het geval is in politiek Den Haag. Toen puntje bij paaltje kwam

bleken de grote fracties slechts bereid een motie aan te nemen waarin het Presidium, het

‘dagelijks bestuur’ van de Tweede Kamer, werd gevraagd om uit te zoeken hoe een en

ander in de toekomst beter geregeld zou kunnen worden. Een motie van Paul

Rosenmöller en mij waarin simpelweg werd vastgelegd dat ‘een kamerlid dat tevens een

commissariaat heeft, geacht wordt niet als belangenbehartiger van dat bedrijf bij de

overheid op te treden’, (precies dus wat zowel Wallage als Wolffensperger eerder in de

media hadden geroepen) kreeg slechts de steun van SP, GroenLinks en Hendriks. Een

wat bredere motie van mijn hand, waarin ik voorstelde om behalve nevenfuncties ook

andere financiële belangen, zoals handel in aandelen, te registreren en openbaar te

maken (in sommige andere Europese landen is dat gebruikelijk), kon zelfs niet rekenen

op de steun van GroenLinks.

Page 29: Effe dimmen - 1998

29

Natuurlijk sneed Bolkesteins verweer dat hij de minister telkens uitdrukkelijk had gezegd

dat hij even een andere pet op had, namelijk die van commissaris van msd, absoluut

geen hout. De VVD heeft de afgelopen paar jaar regelmatig flink met minister Borst

overhoop gelegen (onder meer over de prijzenwet voor geneesmiddelen, waar Bolkestein

– lees: msd – ook grote bezwaren tegen had) en voor het welslagen van haar beleid was

Borst afhankelijk van een coöperatieve houding van de VVD. Ruzie maken met

Bolkestein, ook met commissaris Bolkestein, kon voor Borst dus nadelige politieke

gevolgen hebben.

Dat was natuurlijk ook precies de reden waarom msd Bolkestein had gevraagd om eens

wat druk uit te oefenen. Toen ik, nadat ik daar nadrukkelijk om gevraagd had, inzage

kreeg in de correspondentie tussen msd en het ministerie, werd mij namelijk pas echt

duidelijk hoe dit soort lobby-activiteiten werken. Er bleek een waar bombardement van

brieven, faxen en briefjes te zijn geweest over verschillende kwesties waarin zaken niet

werden geregeld naar de zin van msd. Toen al die moeite tevergeefs leek te zijn, toen

pas werd commissaris Bolkestein gevraagd om ook nog even een briefje te schrijven.

Kennelijk verwachtte men dat hij meer gewicht in de schaal zou leggen dan de andere

lobbyisten van het bedrijf. Dat Bolkestein glashard bleef volhouden dat hij naar eer en

geweten had gehandeld, zegt dus meer over het geweten van de man, dan over de

juistheid van zijn handelen.

Is het dieper liggende probleem, namelijk dat omtrent dit soort zaken in het Nederlandse

parlement geen goede en duidelijke regels bestonden, inmiddels opgelost? Welnee! Toen

het Presidium na zes maanden delibereren eindelijk met een voorstel kwam, bleek dat

even weinig om het lijf te hebben als de bestaande, ongeschreven regels.

Wat stelde het Presidium namelijk voor? Zegge en schrijve twee, zeer algemeen gestelde

regels. Eén die zegt dat ‘kamerleden hun gedrag moeten baseren op overwegingen van

algemeen belang’, en een andere die zegt dat ‘kamerleden zich te allen tijde moeten

gedragen op een wijze die het vertrouwen van het publiek in de integriteit van het

parlement handhaaft en versterkt’. Ook het debat dat volgde op de brief van het

Presidium heeft niets concreets opgeleverd. Alle moties werden verworpen. Het is

tekenend voor de moraal van Paars dat de coalitiepartijen (en trouwens ook het cda) met

deze boterzachte regels akkoord zijn gegaan. Hoe hard men in de media ook van de

toren blaast, hoezeer er ook geroepen wordt over de noodzaak de politiek zuiver te

houden, werkelijk iets aan het probleem doen wil men kennelijk niet. Het wachten is dus

simpelweg op een nieuwe ‘Beste Els’-affaire. Dan kunnen er weer nieuwe

krokodillentranen worden vergoten.

Page 30: Effe dimmen - 1998

30

1 APRIL EN ANDERE GRAPPEN

Het zal voor de vaste kijkers naar Den Haag Vandaag misschien moeilijk te geloven zijn,

maar kamerleden zijn soms net gewone mensen. Met hele gewone-mensenzorgjes. Het

allerduidelijkst wordt dit tijdens de al eerder aangehaalde debatten over de Raming – de

eigen begroting van de Tweede Kamer. Tijdens die debatten kunnen buitenstaanders een

kijkje krijgen in de keuken van het parlement. Soms zelfs letterlijk.

Zo bracht GroenLinks-kamerlid Leonie Sipkes eens de bedrijfseconomische situatie van

het restaurant van de Tweede Kamer ter sprake. ‘Waardoor is het restaurant nog steeds

verliesgevend?’ vroeg Sipkes zich af. ‘Het plastic is vervangen door gewoon serviesgoed.

De soepkommen zijn ook vervangen, en wel door bouillonkopjes met een mooi randje.

Wie daarop zat te wachten weet ik niet. Ik stel mij al voor dat je uit deze kleine kopjes

straks erwtensoep of een andere maaltijdsoep moet eten!’

En er waren nog andere zorgen. ‘In de omgeving, in een vrij grote cirkel rond het

Kamergebouw,’ aldus Sipkes, ‘doet zich een vreemd verschijnsel voor. Tussen vijf en zes

uur ‘s middags zitten alle brievenbussen vol. Is het niet mogelijk om de ptt te vragen of

wij hier in de hal een brievenbus kunnen krijgen?’

Helaas, tot op de dag van vandaag is die brievenbus er niet gekomen, maar de

maaltijdsoep wordt wel opgediend in grotere kommen.

PvdA-kamerlid Rehwinkel had in mei 1997 weer hele andere zorgen aan zijn hoofd.

Eerder dat jaar was er niet vergaderd met carnaval, maar, zo bleek, dat was geen

principiële keuze geweest. In de woorden van Rehwinkel: ‘Het Presidium zegt niet

expliciet te hebben gestreefd naar het vergadervrij houden van carnaval, maar zulks

slechts te hebben laten ontstaan als gevolg van de meest wenselijk geachte indeling van

de recessen.’ Of het Presidium niet alsnog een principieel standpunt over deze

belangwekkende problematiek kon innemen.

VVD-woordvoerder Remkes wilde op zijn beurt graag weten hoe het zat met de

technologische vernieuwing in de Kamer. ‘Rondvraag bij een aantal collega’s,’ aldus

Remkes, ‘leerde dat nog niet allen over een volwaardige laserprinter beschikken, terwijl

de basisvoorzieningen naar onze opvatting zeer belangrijk zijn. Wij kunnen ons ook geen

achterstandspositie veroorloven vanwege het beeld dat de samenleving van de Kamer

heeft.’

Ook Oedayraj Singh Varma had vragen. ‘Wanneer,’ zo zei de GroenLinkse

parlementariër, ‘worden alle plastic bekertjes in dit gebouw uitgebannen? Er kunnen toch

overal bekers of glazen bij de automaten worden neergezet? Wij vinden de mensen

belangrijk en wij vinden het aanbieden van koffie en thee in plastic bekertjes not done.’

Page 31: Effe dimmen - 1998

31

En zo kabbelen de debatten over de Raming voort van de ene kleine besogne naar de

andere merkwaardige ergernis of wens. Waarom, vraagt de een, is er geen catering op

zaterdag? En kan er, wil de ander weten, niet voor gezorgd worden dat 1 mei een vrije

dag is? Moet er geen apart tv-kanaal komen waarop alle debatten live te volgen zijn? En

waarom toch ontbreekt de nieuwbouw van de Tweede Kamer in Madurodam? ‘Ik merk

op,’ zei de heer Jeekel van D66, ‘dat er voor Madurodam een toetsingscommissie is die

aanvragen, suggesties en ideeën van derden beoordeelt. Mijn fractie stelt het Presidium

voor met spoed in contact te treden met die commissie. De nieuwbouw van de Tweede

Kamer moet naar Madurodam, wellicht zelfs met financiële hulp van de

Rijksgebouwendienst.’

Op zulke momenten ben ik altijd blij dat Remi Poppe er ook nog is. ‘Bedoelt de heer

Jeekel,’ reageerde hij alert, ‘dat met het paarse beleid, de terugtredende overheid en

meer marktwerking de zaak zo geminimaliseerd is dat wij thuishoren in Madurodam?’

De heer Jeekel: ‘Dat wij braaf in heel kleine doosjes moeten? Dat bedoel ik niet!’

En natuurlijk stellen ook wij, bedoeld of onbedoeld, weleens alledaagse dingen aan de

orde. Op 28 maart 1997 stelde Remi namens de SP-fractie de volgende vragen aan

minister Jorritsma van Verkeer:

1. Gaat het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor een half miljoen gulden een

skybox huren in het Feijenoord-stadion? (Zie de Volkskrant van 28 maart 1997.)

2. Is het juist dat de kosten worden betaald uit het budget van de afdeling Voorlichting?

3. Is het voorlichtingsbudget niet bestemd voor het informeren van de bevolking over de

activiteiten van het ministerie, in plaats van het amuseren van een select gezelschap

binnen- en buitenlandse bobo’s en topambtenaren?

Nooit te beroerd om een alternatief aan te dragen voor een in onze ogen faliekant

verkeerd plan, deden we die dag ook nog een persbericht de deur uit waarin we de

minister adviseerden om in plaats van een skybox een aantal staanplaatsen af te huren

bij de roemruchte amateurvereniging IJsselmeervogels.

Zo ver kwam het echter niet. Daags na het verschijnen van het persbericht kopte het

Algemeen Dagblad: ‘SP trapt in 1-aprilgrap van ministerie.’

Page 32: Effe dimmen - 1998

32

DE CARRINGTON-DOCTRINE

Wanneer moet een bewindspersoon aftreden? Formeel heeft een bewindspersoon het

vertrouwen van de Staten-Generaal totdat het tegendeel is gebleken. Dat heet de

vertrouwensregel. Maar wanneer is de Kamer bereid zijn vertrouwen in een

bewindspersoon op te zeggen? Complicerende factor hierbij is het gegeven dat de

meerderheid van de Kamer (de coalitiefracties) willen dat het kabinet blijft zitten waar

het zit, namelijk in het zogenaamde vak K. Het opzeggen van het vertrouwen in één van

de bewindspersonen leidt vrijwel automatisch tot schade voor de partij waar de persoon

lid van is en daarom kan het naar huis sturen van een minister of staatssecretaris leiden

tot spanningen in het kabinet en de coalitie. Wanneer niet een van de partijen die

deelnemen in de regering echt behoefte heeft aan vervroegde verkiezingen, zal men

uiteindelijk altijd proberen de onderlinge verhoudingen zo goed mogelijk te houden.

Het was Frits Bolkestein die – toen nog in de oude zaal – voor het eerst verwees naar de

Carrington-doctrine. ‘Doctrine’ is een groot woord, maar bedoeld wordt de stelregel dat

het goed is dat bewindspersonen niet koste wat het kost maar op hun zetel willen blijven

zitten. Wat was het geval? Lord Carrington trad af omdat hij als minister van

Buitenlandse Zaken niet op de hoogte was van de plannen van de Argentijnse regering

om de Falklandeilanden te overvallen. De inlichtingendienst had duidelijk gefaald. De

Engelsen, die nog steeds de scepter zwaaiden op de eilandengroep voor de Argentijnse

kust, werden dus volledig verrast door de aanval. Carrington trok zijn conclusies en trad

af.

Bolkestein bepleitte dat wij in ons land ook een dergelijk soort opvatting als stelregel

zouden moeten hanteren. Een juiste gedachte, lijkt me. Ministers zijn altijd

verantwoordelijk: zowel wanneer ze iets niet weten, en daardoor verkeerd handelen,

maar ook wanneer ze iets wel weten en niet goed handelen op basis van die kennis.

De eerste minister die op grond van deze theorie eigenlijk had moeten aftreden is Joris

Voorhoeve (VVD), minister van Defensie. Hoewel hij de zogenaamde save haven

Srebrenica had ge-erfd van zijn voorganger Ter Beek, is er zoveel fout gegaan dat

aftreden op zijn plaats zou zijn geweest. Srebrenica is gevallen en duizenden

moslimmannen zijn daarna omgebr

acht door de Servische veroveraars. Nog steeds is niet duidelijk welke rol daar door de

verschillende partijen is gespeeld. Met name de VN-leiding valt veel te verwijten. Ten

eerste dat ze ooit het concept van de save haven heeft omarmd, terwijl vooraf al

vaststond dat ze niet bereid was de wijkplaatsen echt te verdedigen. Ten tweede dat ze

de moslims maar ook de Nederlandse militairen van Dutchbat in de waan heeft gelaten

dat ze dat wel zou doen – een vorm van cynisme van de bovenste plank.

Voorhoeve heeft zelf later weleens toegegeven in die dagen rond de val van Srebrenica

te hebben gedacht aan aftreden. De Tweede Kamer heeft er echter nooit op

aangedrongen en dat had weer alles te maken met de rol die de Kamer zelf in de hele

geschiedenis had gespeeld. Het was de Tweede Kamer die destijds van minister Ter Beek

eiste dat Nederland de enclave Srebrenica voor zijn rekening zou nemen. En dat terwijl

geen ander land daar aan wilde omdat de plaats veel te geïsoleerd lag. Diezelfde Kamer

kon Voorhoeve dus moeilijk naar huis sturen – Carrington-doctrine of niet.

Page 33: Effe dimmen - 1998

33

In chronologische volgorde was de tweede bewindspersoon van Paars die eigenlijk had

moeten aftreden minister Sorgdrager van Justitie. In de affaire-Van Randwijck – een

gouden handdruk voor een falende bestuurder – ging ze helemaal in de fout. In de

Kamer heb ik er toen het volgende over gezegd:

Meneer Van Krantwijk werkte tientallen jaren bij daf in Eindhoven. Hij moest hard werken

en verdiende niet veel, maar was toch redelijk tevreden met zijn werk en zijn salaris. Op

een dag kreeg hij te horen dat hij kon vertrekken. In verband met een reorganisatie.

Zonder enige vorm van financiële genoegdoening werd hij op straat gezet. Geen gouden

handdruk, helemaal geen handdruk zelfs – een vuistslag, dat was wat hij kreeg.

Meneer Van Krantwijk doet nu elke morgen om halfzes een krantenwijkje, om zo nog iets

leuks te kunnen doen op zijn oude dag. Het verhaal van meneer Van Krantwijk staat voor

hoe het alle gewone mensen in dit land vergaat.

Hoe anders vergaat het meneer Van Randwijck! Al lange tijd functioneert de man slecht.

De minister spreekt over ‘schadelijke defecten in het justitieel bestuur in het ressort

Amsterdam’, en stelt zelfs vast dat de situatie na een functioneringsgesprek in april ’94

verder is verslechterd. En wat doet de minister? Ze geeft de man geen ontslag, ze geeft

hem geen ander werk, ze zet hem niet op non-actief. Nee, ze komt met hem een

regeling overeen waar iedere Nederlander meteen blind voor zou tekenen. Doorbetaling

van het loon tot de pensioengerechtigde leeftijd, plus nog eens een gouden handdruk van

500000 gulden, een voorziening waardoor de pensioenaanspraken op peil blijven en een

vergoeding voor de kosten in verband met juridische bijstand.

Als de heer Van Randwijck goed had gefunctioneerd, dan had hij alleen zijn salaris

gehad. Anders dan een beloning voor slecht gedrag kan ik het niet zien.

Waarom is deze minister niet gewoon naar de ambtenarenrechter gestapt? Waarom is de

landsadvocaat niet ingeschakeld?

De bestuurders van dit land vervreemden zich steeds verder van de burgers. Niet alleen

vanwege de slechte maatregelen die genomen worden en die mensen rechtstreeks

duperen, maar ook omdat steeds weer het beeld bevestigd wordt dat de mensen met de

bretels elkaar de hand boven het hoofd houden, ten koste van de mensen met een

buikriem – die moet immers steeds verder worden aangehaald. In die zin staat deze zaak

rond graaf Van Randwijck niet op zichzelf. Ook falende burgemeesters, wethouders en

gedeputeerden hebben goede wachtregelingen. Dat geldt zelfs voor kamerleden.

De motie van wantrouwen die ik indiende kreeg de steun van vrijwel de gehele oppositie.

De coalitiepartijen gaven de minister onomwonden het vertrouwen, nadat ze daar

expliciet om had gevraagd.

Page 34: Effe dimmen - 1998

34

DE GEBOORTE VAN DE SORRY-DEMOCRATIE

Minister Sorgdrager verkeerde regelmatig in politieke problemen. Echt ernstig werd het

voor haar (en haar partijgenoot minister Wijers van Economische Zaken) toen in het

voorjaar van 1997 de zogenaamde ‘Securitel-affaire’ losbrak.

Via-via waren wij bij de SP-fractie al een poosje op de hoogte van het feit dat er binnen

het kabinet grote paniek was over de gevolgen van het – op grote schaal – niet

aanmelden van wetten en regels bij de Europese Commissie. Dat aanmelden dient te

geschieden om te voorkomen dat landen door middel van wetgeving zichzelf (dat wil

zeggen: hun eigen industrie) een oneigenlijk concurrentievoordeel geven. Uit een

geheime inventarisatie door minister Wijers was gebleken dat die aanmeldingen vaak

niet hadden plaatsgevonden. Binnen het kabinet vreesde men dat dit weleens tot grote

verwarring, rechtsonzekerheid en maatschappelijke problemen kon leiden. Immers, als

rechters wetten die niet waren aangemeld bij de rechtspraak zouden willen negeren, zou

dat tot een grote chaos kunnen leiden.

Toen wij werk van de zaak wilden gaan maken, bleek dat het tv-programma Nova

beschikte over de bewuste rapportage van Wijers aan het kabinet. Het was van belang

dat dat eerst wereldkundig gemaakt zou worden, zodat iedereen zou weten wat er

precies speelde. Toen dat eenmaal was gebeurd, was de Haagse wereld te klein. Waarom

was de Kamer niet eerder geïnformeerd? Waarom zijn de problemen een halfjaar voor de

Kamer verzwegen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat men een richtlijn uit 1984(!) zo

lang negeerde? Waarom heeft het kabinet niet eerder uitspraken van het Europese Hof

over deze zaak op zijn juist waarde geschat? Nam de Nederlandse regering de Europese

integratie waar ze zo’n voorstander van zei te zijn, soms zelf niet al te serieus? Op al die

vragen diende het kabinet, en met name de verantwoordelijke ministers Wijers en

Sorgdrager, antwoord te geven.

Aanvankelijk had het kabinet gehoopt de zaak geheim te kunnen houden, en stiekem

alles toch aan te melden bij Brussel. Omdat die truc niet lukte en het ook niet mogelijk

bleek om de problemen op te lossen door middel van een protocol bij het Verdrag van

Amsterdam, moest er politiek puin geruimd worden. Want op de achtergrond speelde

natuurlijk ook nog de vraag: wie gaat straks de schadeclaims betalen? Het mag duidelijk

zijn dat het hele kabinet geschutterd heeft in deze affaire. Opmerkelijk is echter de rol

van de minister van Justitie. Want is het niet curieus – zoals blijkt uit het stuk van het

kabinet – dat deze minister eerst heeft ingestemd met een plan dat tot doel had zaken

met betrekking tot de rechtszekerheid geheim te houden?

Aftreden – dat kon naar mijn idee de enig juiste beslissing zijn van de twee

bewindslieden. Het gebeurde niet. Minister Wijers had een ingeving en zei: ‘Het kan niet

anders dan dat het kabinet de hand in eigen boezem steekt en de verantwoordelijkheid,

met alle voorgaande kabinetten overigens, neemt. (Ik dacht: ze gaan hun aftreden

aankondigen!) Het kabinet spreekt zijn excuses uit naar de Nederlandse bevolking en het

parlement vanwege het feit dat de aanpak van de uitvoering van deze Europese

regelgeving zo slecht is georganiseerd.’

Page 35: Effe dimmen - 1998

35

Daarmee was de politieke kou met één zin uit de lucht en hadden de ministers hun vege

lijf gered. De moties van afkeuring die ik in tweede termijn indiende aan het adres van

beide ministers werden door de Kamer verworpen. De ‘Sorry-Democratie’ was geboren.

Er was een nieuw artikel toegevoegd aan ‘het paarse staatsrecht’.

De eersten die daar vervolgens ook een beroep op deden waren de staatssecretarissen

Schmitz en Patijn, van respectievelijk Justitie en Buitenlandse Zaken. Het terugsturen

van asielzoekers naar Iran is in ons land altijd buitengewoon omstreden geweest. En

terecht. Mensen die hier een veilig heenkomen zoeken omdat ze in Iran worden vervolgd,

moeten niet worden teruggestuurd naar het land dat bijvoorbeeld ook de doodstraf heeft

uitgesproken over Salman Rushdie omdat hij een hun niet-welgevallig boek heeft

geschreven. Toch besloten het kabinet en de paarse partijen dat dat terugsturen door

kon gaan, onder voorwaarde dat de teruggestuurden wel ‘gemonitord’ zouden worden:

de Nederlandse ambassade moest hen na aankomst in Teheran blijven volgen, zodat –

wanneer mocht blijken dat ze niet veilig waren – het beleid onmiddellijk kon worden

aangepast. Staatssecretaris Schmitz zei de Kamer dit toe. Haar collega Patijn werd

verantwoordelijk voor de uitvoering. In een debat over deze zaak in juni 1997 werd er

nog eens expliciet over gesproken, er werd zelfs een motie over aangenomen. Iedereen

wist dus waaraan de bewindslieden zich te houden hadden. In november bleek echter dat

er in het geheel geen sprake was geweest van een deugdelijke monitoring. En dus stond

wederom de Kamer op zijn achterste benen.

Waarom is niet uitgevoerd wat we hebben afgesproken? En waarom weten we dat nu

pas?

In het verleden zijn ministers en staatssecretarissen voor minder naar huis gestuurd of

zelf gegaan. Om maar eens een voorbeeld te noemen: vanwege de paspoort-affaire

moesten zowel staatssecretaris Van der Linden (cda) als minister Van Eekelen (VVD) het

veld ruimen. Naar mijn idee mocht het ook in deze zaak niet bij een excuus van de kant

van de bewindslieden blijven, en kon slechts aftreden het vertrouwen tussen Kamer en

kabinet herstellen. Vanzelfsprekend heb ik dat standpunt ook in de Kamer vertolkt. De

motie van afkeuring die de gezamenlijke oppositie indiende werd door de paarse fracties

verworpen.

De politiek commentator van de Volkskrant, Arnold Koper, stelde een paar dagen later in

de krant de vraag: ‘Moet die kop er altijd af?’ Hij suggereerde dat ik altijd, overal en

onmiddellijk klaarsta om het hoofd te eisen van een bewindspersoon die in de fout is

gegaan. Zo schreef hij: ‘Het is natuurlijk Marijnissens goede, oppositionele recht om elke

anderhalve dag met de bijl te zwaaien, maar ook oppositiepartijen behoren het

wegsturen van bewindslieden serieus te beargumenteren.’ In een reactie in de Volkskrant

schreef ik hem terug dat één telefoontje naar de voortreffelijke documentatiedienst van

die krant hem onder meer het volgende had kunnen leren:

Page 36: Effe dimmen - 1998

36

Ten eerste. De SP staat niet altijd vooraan als het om het eisen van politieke hoofden

gaat. Zo hebben wij de motie van afkeuring aan het adres van Sorgdrager in verband

met de ontsnapte gedetineerde Kröger niet gesteund omdat wij er onvoldoende grond

voor zagen. Ook hebben wij ons gedistantieerd van de massale kritiek op Van Mierlo in

verband met het achterwege laten van een arrestatiebevel tegen Bouterse toen die in

Brazilië verbleef. We vonden toen dat menige oppositiepartij spijkers op laag water

zocht.

Ten tweede. In het geval van de staatssecretarissen Schmitz en Patijn was er alle reden

om ernstige kritiek te uiten en aan te dringen op hun aftreden. Zij hadden de Tweede

Kamer niet juist geïnformeerd. Niet in zomaar een zaak, maar in een zaak van leven en

dood. Het ging immers om het in de gaten houden van het lot van teruggestuurde

Iraniërs. De Kamer moet kunnen uitgaan van de juistheid van gegevens die door

bewindspersonen worden verstrekt. Of er bewust is gelogen of dat ambtenaren

bewindslieden voor het lapje hebben gehouden is dan niet relevant. Het is ondoenlijk

voor de Kamer zich te moeten bezighouden met de achtergronden van het niet-weten

van bewindslieden en daarenboven, de veiligste bewindspersoon zou dan degene zijn die

helemaal niet meer door zijn of haar ambtenaren wordt ingelicht.

De inkt van de krant was nog nauwelijks droog, toen alweer het volgende lid van het

kabinet excuses kwam aanbieden aan de Kamer. Toen de minister van Landbouw, Van

Aartsen (VVD) in december 1997 bekendmaakte hoe hij de problemen in de

varkenssector wilde aanpakken, brak er groot politiek rumoer uit. Namens het kabinet

kwam hij met een voorstel om het aantal varkens binnen een aantal jaren terug te

brengen met 25 procent. Nadat PvdA en VVD aanvankelijk akkoord gingen met dit plan,

hadden zij later toch grote bezwaren en stelden voor om boeren in de gelegenheid te

stellen door middel van een aanpassing van het voer meer varkens te houden dan onder

het 25-procentregime mogelijk zou zijn. De minister stelde daarop zijn plannen

overeenkomstig de wensen van PvdA en VVD bij.

Dit tot grote woede van D66. De fractie zette hoog in en nam zich voor niet te wijken,

althans daar moest het op lijken. Minister Borst, inmiddels ook politiek leider van D66,

riep de fractie voor de tv zelfs op in het kamerdebat toch vooral de poot stijf te houden.

Eigenlijk riep ze de fractie dus op tot rebellie tegen het kabinet en de coalitie. En dat was

opmerkelijk, want als lid van het kabinet had Borst zelf ingestemd met de gewijzigde

plannen van Van Aartsen.

Staatsrechtelijk was dat iets nieuws. Het kabinet wordt geacht met één stem te spreken

en een enkele minister kan zich daar niet aan onttrekken anders dan door af te treden.

Minister Borst werd daarom door de sgp’er Van der Vlies naar de Kamer geroepen om

verantwoording af te leggen over haar rare zet. Ook hier bleek het paarse recept te

werken: ‘Sorry,’ zei Borst, ‘ik had dit niet mogen zeggen.’ En daarmee was de kous af.

Velen hebben bij het aantreden van Paars gedacht: nu zal alles anders worden, nu zullen

bewindspersonen bij aantoonbaar falen – zoals het niet-juist informeren van de Kamer

(al of niet door eigen gebrekkige kennis) of het niet-halen van gestelde doelen – wél

aftreden. Niet als doel in zichzelf, maar vanwege het vertrouwen van mensen in de

overheid en de zuiverheid van de relatie tussen Kamer en kabinet.

Page 37: Effe dimmen - 1998

37

Deze mensen moeten erg teleurgesteld zijn. Hadden Bolkestein en Wallage bij het

aantreden van het kabinet-Kok niet beiden expliciet gezegd dat falende bewindspersonen

hun biezen konden pakken? In plaats van deze ferme opstelling kregen we te maken met

een soort ‘Sorry-Democratie’. In het normale intermenselijke verkeer is het aanbieden en

aanvaarden van excuses de normaalste zaak van de wereld. Maar dat normale

intermenselijke verkeer is niet te vergelijken met het verkeer tussen Kamer en kabinet.

De Kamer, de volksvertegenwoordiging, is immers controleur van de regering en dient er

op te kunnen vertrouwen dat de informatie van het kabinet aan de Kamer correct is.

Mede op grond van het bovenstaande kan ik zonder meer vaststellen dat van het

beloofde en met de mond beleden dualisme weinig tot niets is terechtgekomen. Het lijkt

erop of voor deze paarse coalitie, net als voor die onder cda-premier Lubbers, opnieuw

maar één kamer echt belangrijk is – en dat is niet de Eerste Kamer, noch de Tweede

Kamer, maar de Achterkamer.

Page 38: Effe dimmen - 1998

38

EFFE DIMMEN!

‘Mij zijn ruimhartig negenhonderd seconden gegund om te reageren op honderd dagen

formeren.’ Met deze dertien woorden begon ik mijn bijdrage aan het debat over het

regeerakkoord en de regeringsverklaring op 31 augustus 1994. Het valt niet mee om als

woordvoerder van een kleine fractie je werk goed te doen. De tweemansfractie van de SP

beschikt jaarlijks in totaal over zo’n anderhalf uur spreektijd om alle begrotingen van de

dertien ministeries in de Kamer van commentaar te voorzien. Toch zitten er voor kleine

fracties evenveel aspecten aan een zaak en zijn er evenveel nuances als voor

woordvoerders van grote fracties. Nu is het natuurlijk niet meer dan logisch dat aan

partijen met een relatief kleine achterban minder spreektijd wordt toebedeeld dan aan

partijen die veel kiezers achter zich hebben gekregen. Tenslotte is tijd een

schaarsteproduct geworden – ook in de Kamer. Maar wat veel minder voor de hand ligt,

is dat de woordvoerders van de verschillende partijen ook een verschillende behandeling

ten deel valt.

Zo weet ik uit welingelichte bron dat de fractievoorzitters van de grote partijen zich niet

lang na het aantreden van het kabinet-Kok hebben beklaagd bij kamervoorzitter

Deetman over de vele interrupties van de kant van de kleine fracties. De beschuldigende

vinger ging daarbij met name in de richting van Paul Rosenmöller (fractievoorzitter van

GroenLinks) en mij. Even heeft de voorzitter toen zelfs overwogen een interruptieregime

in te voeren en precies te gaan bijhouden hoe vaak iemand een andere spreker

onderbrak. Gelukkig zegevierde uiteindelijk het gezond verstand en is het nooit zo ver

gekomen. Maar inmiddels ben ik er wel van overtuigd dat de irritatiegrens van de

voorzitter bij mij lager ligt dan bij de meeste andere kamerleden. Waar andere

fractievoorzitters met alle egards worden behandeld en alle ruimte krijgen die ze vragen,

word ik vaak in de rede gevallen en gemaand tot kort-zijn.

Het absolute dieptepunt bereikte deze merkwaardige vorm van oppositie-pesten tijdens

een incident in de herfst van 1997, dat mij uiteindelijk de titel zou verschaffen voor dit

boek. Onder voorzitterschap van VVD’er Weisglas (die Bukman verving), werd door de

Kamer gedebatteerd over het zogenoemde ‘tentasiel’. Dat debat liep ontzettend uit, maar

daar had ik part noch deel aan. Na drie uur luisteren wilde ik één vraag stellen aan

staatssecretaris Schmitz, verantwoordelijk voor het asielbeleid. Voor ik zelfs maar een

woord had kunnen uitbrengen, werd ik door de voorzitter vermanend toegesproken. Of ik

het kort wilde houden. Toen ik hem erop wees dat dit mijn eerste interruptie was, nota

bene na drie uur te hebben gezwegen, onderbrak hij mij opnieuw. Kennelijk mocht ik mij

zelfs niet verweren. Dat vond ik toch al te gek, en ik vroeg hem dan ook beleefd doch

dringend om ‘effe te dimmen’, zodat ik mijn vraag kon stellen.

Nou, dat was wat! Tot tweemaal vroeg de voorzitter mij om die woorden terug te nemen.

‘Mijnheer Marijnissen, als degene die op dit moment in deze functie zit wordt het niet

gewaardeerd wanneer u zegt “effe dimmen” tegen de voorzitter. Dus ik zou u willen

vragen dat terug te nemen.’

‘Dat ben ik absoluut niet van plan,’ was het enige zinnige antwoord dat ik kon bedenken.

‘Waarvan akte! Een korte interruptie.’

Ik mocht alsnog mijn vraag stellen.

Page 39: Effe dimmen - 1998

39

Uit de heftige reacties op dit incidentje, dat ook in Den Haag Vandaag breed werd

uitgemeten, werd mij nog eens duidelijk hoe groot vaak de kloof is tussen de bewoners

van het parlementsgebouw en de rest van de wereld. ‘Effe dimmen’ mag, volgens

sommigen, in de Kamer niet gezegd worden – en zeker niet tegen de voorzitter. Het zou

getuigen van onvoldoende respect. Ik vind dat onzin. Zolang er niet gevloekt en

gescholden wordt, kan het bepaald geen kwaad als er ook in de Kamer wat meer

gewone-mensentaal wordt gesproken. Dat zou in ieder geval de duidelijkheid zeer ten

goede komen. Bovendien, je kunt ook zeggen dat dit incident nog weer eens aantoonde

hoe gering nu juist het respect van sommige kamerleden is voor de kleinere,

oppositionele fracties. Het is ongetwijfeld geen toeval dat onder paarse politici diverse

plannetjes leven om – via de invoering van een districtenstelsel – het aantal

vertegenwoordigers van kleinere partijen in de Kamer terug te dringen. Wie zelf muisgrijs

is, krijgt een hekel aan felle kleuren.

Een ander voorbeeld van de bijzondere fijngevoeligheid van bepaalde kamerleden kwam

naar voren in een debat dat plaatsvond vlak voor het kerstreces van 1997. De Kamer

voelde toen minister Borst aan de tand over haar opmerking dat de D66-fractie toch

vooral haar poot stijf moest houden in het aankomende debat over de sanering van de

varkenshouderij. In het vorige hoofdstuk schreef ik daar reeds over.

In mijn bijdrage verwees ik naar de wijze waarop de gewezen D66-leider Van Mierlo

destijds op een persconferentie kond had gedaan van de geboorte van de nieuwe

politieke leider/lijsttrekker voor zijn partij. Hij zei: ‘Het is een meisje, en we noemen haar

Els.’ Daarop voortbordurend vroeg ik mij af wie dat meisje nu eens vertelde hoe het

staatsrechtelijk precies zat met de verantwoordelijkheden van ministers en kamerleden:

moet D66 dat doen of doet de minister-president het? Dat had ik beter niet kunnen

zeggen. De immer politiek-correcte fractievoorzitter van de PvdA, Wallage, liep

onmiddellijk naar de interruptiemicrofoon om mij te wijzen op het ‘seksistische karakter

van mijn woorden’. Daar ik mij van geen kwaad bewust was, vroeg ik hem een aantal

malen wat hem bezielde. Maar helaas, de toelichting moet ik nog altijd krijgen.

Een volksvertegenwoordiging waar de mores en codes zo zeer afwijken van wat in de

rest van het land gebruikelijk is, zou zich ernstig zorgen moeten maken.

Page 40: Effe dimmen - 1998

40

MIJNHEER OF MEVROUW DE VOORZITTER?

Het klinkt misschien gek, maar het democratisch gekozen parlement van de Staat der

Nederlanden kent geen democratische procedures voor het kiezen van zijn eigen

voorzitters. Wie er voorzitters worden van de Eerste en Tweede Kamer wordt in

achterkamertjes en wandelgangen ‘afgekaart’ door de vier grote partijen, waarbij dan

meestal ook nog het vice-voorzitterschap van de Raad van State in het spel wordt

meegenomen. Dat is natuurlijk vreemd als je bedenkt dat bij de eerste de beste

sportvereniging dit soort zaken meestal keurig geregeld zijn in een helder reglement dat

ruimte biedt aan open en eerlijke verkiezingen.

In het najaar van 1996 werd bekend dat de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer,

de cda’er Wim Deetman, benoemd zou worden tot burgemeester van Den Haag.

Uiteraard was er over die benoeming zelf al heel wat gespeculeerd in de wandelgangen,

want burgemeestersbenoemingen, en zeker die van de grote steden, zijn bij uitstek het

terrein waarop de grote politieke partijen het schimmenspel van de partijpolitieke

benoemingen wensen te spelen. Omdat voor Deetman bovendien een vervanger moest

worden gevonden om de voorzittershamer over te nemen, leek mij dat een uitgelezen

moment om het verschijnsel van partijpolitieke benoemingen in het algemeen, en de

ondoorzichtige gang van zaken rond het voorzitterschap van de Kamer in het bijzonder,

ter sprake te brengen.

Op 14 november 1996 vond het debat plaats dat ik hierover had aangevraagd, waarbij,

toevalligerwijs, mevrouw Scheltema-de Nie (D66) optrad als plaatsvervangend voorzitter.

‘Mevrouw de voorzitter,’ zo begon ik dan ook mijn bijdrage, ‘het is bekend dat de fractie

van de SP weinig op heeft met partijpolitieke benoemingen. Voor de goede orde zet ik

eerst uiteen wat ik daar precies mee bedoel. Partijpolitieke benoemingen zijn

benoemingen waarbij de politieke kleur van degene die wordt voorgesteld van invloed is

op zijn of haar kansen. Ook zien we dat partijpolitieke mensen, al dan niet bij het einde

van hun carrière, aan een baantje worden geholpen, terwijl hun kwaliteiten daartoe niet

direct aanleiding geven.’

Wat is er nu precies tegen dergelijke partijpolitieke benoemingen? De PvdA-senator Van

den Berg zei ooit: ‘Wij moeten in de politiek fatsoenlijk met elkaar omgaan. Mensen die

zich voor de gemeenschap hebben ingezet [hij doelde op politici] hebben er recht op dat

de politiek deze mensen ook helpt wanneer zij hun carrière willen verleggen of

beëindigen.’

Het mag duidelijk zijn dat ik daar geheel anders over denk. Allereerst kleven er

praktische nadelen aan deze handelwijze. Immers, de vijver waarin kan worden gevist

voor het vinden van iemand die een vacature kan vervullen, wordt zo onnodig en

kunstmatig klein. Daardoor wordt vaak niet de meest geschikte persoon benoemd, wat

weer nadelen heeft voor diegenen die onder die persoon moeten functioneren. Maar er

kleven ook principiële bezwaren aan. Politici mogen zichzelf geen privileges geven – zij

zitten niet in de politiek voor zichzelf, maar voor degenen die hen gekozen hebben.

Page 41: Effe dimmen - 1998

41

Voorstanders brengen vaak als argument naar voren dat rekening houden met iemands

partijpolitieke achtergrond juist goed is om een spreiding van macht te garanderen. Dat

is echter een kul-argument: de beste garantie voor spreiding van macht wordt gegeven

door open en democratische procedures. De huidige praktijk leidt er slechts toe dat leden

van de ‘nieuwe aristocratie’ elkaar aan belangrijke posities helpen. En dat, ook niet

onbelangrijk, tegelijkertijd het vertrouwen van de burger in de politiek en het bestuur

grote schade oploopt.

Desondanks is het verschijnsel inmiddels wijdverbreid. We zien het bij de benoeming van

kroonleden van de ser, bij de benoemingen van burgemeesters en commissarissen van

de koningin; we zagen het ook bij de benoeming van de bestuursleden van het ctsv, de

Sociale Verzekeringsbank en bij de Algemene Rekenkamer. En ten slotte dus ook bij de

verkiezing van een nieuwe voorzitter van de Tweede Kamer. Formeel wordt hij natuurlijk

in het openbaar door de meerderheid gekozen, maar met een democratische gang van

zaken heeft het niets van doen.

Aan de hand van de gang van zaken rond de opvolging van Deetman laat zich de huidige

praktijk prachtig illustreren. In de wandelgangen van de Kamer werd al snel gefluisterd

dat er een afspraak op het hoogste niveau was gemaakt tussen PvdA, cda en VVD over

de bezetting van de posten van respectievelijk het vice-presidentschap van de Raad van

State en het voorzitterschap van de Eerste en Tweede Kamer. Regel is dat de voorzitter

van de Tweede Kamer wordt geleverd door de grootste fractie. Maar omdat de PvdA al

het voorzitterschap van de Eerste Kamer had (in de persoon van Tjeenk Willink) en

omdat Deetman (cda) naar ieders tevredenheid functioneerde, was de PvdA, die bij de

verkiezingen van ’94 als grootste uit de bus kwam, bereid om van dat ‘voorrecht’ af te

zien. Wel gold als voorwaarde voor een nieuwe cda-voorzitter dat deze slechts tot de

volgende verkiezingen zou mogen blijven zitten. Daarna zou het hele spel opnieuw

beginnen.

Uiteraard onttrok zich deze koehandel geheel en al aan de controle van de media en de

mensen in het land. Sterker nog, in dit geval tastten zelfs de honderdvijftig kamerleden,

die formeel de voorzitter kiezen, vrijwel volledig in het duister. Pogingen van mijn kant

om hier tijdens het genoemde debat meer inzicht in te krijgen faalden jammerlijk, omdat

de fractievoorzitters van cda, VVD en PvdA allen op de Nederlandse Antillen vertoefden –

en hun eigen fractieleden bleken niet te beschikken over zelfs maar de meest

elementaire kennis van wat er nu precies was afgesproken!

Wat wel duidelijk werd in het debat, was dat er alom een voorkeur bestond voor een

vrouw als opvolger van Deetman. Immers, de Tweede Kamer telt een groot aantal

vrouwen (op dat moment negenenveertig), en ook in het kabinet en op andere

belangrijke posities zijn vrouwen steeds beter vertegenwoordigd, maar met het

voorzitterschap wilde het nog altijd niet lukken. Ter voorbereiding van het debat ging ik

na hoeveel vrouwen het ooit schopten tot voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer,

premier, vice-president van de Raad van State, of informateur. Het antwoord luidde: niet

een.

Page 42: Effe dimmen - 1998

42

Geen wonder dat aan de vooravond van het debat van alle kanten was geopperd dat het

toch hoog tijd werd om nu eens een vrouw te kiezen. Het toeval wilde dat het cda, de

partij die volgens de uitkomst van het koehandeltje de voorzitter mocht leveren, ook nog

enkele meer dan capabele vrouwen in de aanbieding had, zo stelde bijvoorbeeld VVD’er

Weisglas vast. Als het cda nou gewoon een vrouw zou kandideren, dan zouden alle grote

partijen daar netjes voor stemmen en dan was iedereen blij. Of niet soms?

Nee, niet dus.

Allereerst horen afspraken over welke partij nu eigenlijk de voorzitter moet leveren

helemaal niet gemaakt te worden. Het zou in alle opzichten logischer zijn als elk kamerlid

dat zich daartoe geroepen voelt zich kandidaat kan stellen. Vervolgens kunnen de

kamerleden dan heel goed in vrije verkiezingen hun voorkeur bepalen. Desnoods kan nog

een tweede ronde worden gehouden om de definitieve keuze te bepalen. De bezwaren

die tegen deze voorstellen door andere partijen worden ingebracht, maken pijnlijk

duidelijk hoe weinig volwassen de Nederlandse democratie soms is. Volgens velen is het

het beste als de voorzitter uit een grote fractie komt, omdat deze fracties het makkelijkst

iemand kunnen missen. Als dat al zo is, dan moeten de kamerleden toch in staat geacht

worden om ook daadwerkelijk voor iemand van een grote fractie te kiezen – daarover

hoeft helemaal niets te worden vastgelegd.

Een ander argument, dat tijdens het debat naar voren werd gebracht door cda-kamerlid

Doelman-Pel (in de wandelgangen destijds nadrukkelijk genoemd als mogelijke

kandidaat), luidt als volgt: als er meerdere kandidaten zijn raken diegenen die

uiteindelijk niet gekozen worden daardoor beschadigd. Dit is wel het allermerkwaardigste

argument tegen fatsoenlijke democratische besluitvorming! Iemand die onvoldoende

stemmen haalt om voorzitter te worden, heeft natuurlijk niets verloren. Zij of hij heeft

gewoon minder steun gekregen dan een ander. Daar is niets bedroevends of

beschadigends aan. Volwassen, serieuze mensen horen normaal met dat soort zaken om

te kunnen gaan. Wanneer we de filosofie van mevrouw Doelman-Pel zouden volgen,

zouden we ook geen voetbaltoernooien meer kunnen organiseren, omdat daar ook altijd

maar één de winnaar kan zijn.

Maar hoe ging het nu verder met de voorzitterswissel in de herfst van 1996? Zoals

bekend werd er achter de gesloten deuren van de cda-fractie besloten dat niet een

vrouw, maar Piet Bukman de kandidaat moest zijn. En dus werd hij de nieuwe voorzitter.

Toch valt er aan het slot van dit alles nog iets positiefs te melden. De meerderheid van

de Kamer steunde uiteindelijk een motie van mij die het Presidium opdroeg met ideeën

te komen om de verkiezing van de voorzitter beter (democratischer) te laten verlopen.

Het voorstel dat daarop volgde behelst twee dingen. In de eerste vergadering van de

Kamer na de verkiezingen wordt openbaar door de plenaire vergadering vastgesteld aan

welke eisen de nieuwe voorzitter moet voldoen. Tijdens de tweede vergadering kunnen

kamerleden zich kandidaat (laten) stellen. Pas daarna wordt er gestemd.

Na de verkiezingen van mei 1998 kunnen we dan vaststellen of het er allemaal echt

opener en democratischer aan toegaat.

Page 43: Effe dimmen - 1998

43

NEDERLAND IN TWEEËN

Toen een journalist Mahatma Gandhi bij een bezoek aan Engeland vroeg: ‘Mijnheer

Gandhi, wat vindt u van de westerse beschaving?’ dacht Gandhi even na en zei: ‘Dat lijkt

me een goed idee.’

Het belangrijkste verwijt dat ik de paarse regering maak is het loslaten van een aantal

morele uitgangspunten die hun waarde in de afgelopen decennia hebben bewezen,

waarden die horen bij een beschaafde samenleving. Ik heb het dan over het recht op een

menswaardig bestaan voor iedereen; ik heb het over de fundamentele gelijkwaardigheid

van elk individu en de solidariteit die onontbeerlijk is omdat we nu eenmaal niet allemaal

gelijk zijn. Ons kan immers allemaal iets overkomen waardoor we op de ander zijn

aangewezen.

Aan het begin en aan het slot van de troonrede van 1994 (het jaar vóórdat we

herdachten dat het vijftig jaar geleden was dat Nederland werd bevrijd) sprak de

koningin over de Tweede Wereldoorlog. ‘Herdenken is herinneren,’ zei ze. En herinneren

is nodig nu we zien dat racistische groeperingen weer van zich doen spreken in een

groeiend aantal Europese landen.

Maar behalve de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog herinneren veel mensen

zich ook nog de ontberingen van de periode ná de oorlog, de periode van de

wederopbouw, de periode waarin op iedereen een beroep werd gedaan de lonen laag te

houden ten behoeve van de verwerkelijking van het ideaal van een herrezen, welvarend

en sociaal Nederland. De tragiek voor de mensen die daar toen ‘ja’ tegen hebben gezegd,

is dat zij nu geconfronteerd worden met keiharde bezuinigingen op alle fronten. Juist op

het moment dat zij hun levensavond hebben bereikt en zijn aangewezen op onze

solidariteit, ondersteuning en bescherming, voelen zij zich massaal afgedankt en in de

kou gezet. Ze voelen zich bedrogen en misbruikt. En zij niet alleen.

Veel mensen zijn het meer dan zat: de verslechteringen, de offers en de mooie praatjes

eromheen. Het cynisme onder de mensen over de politiek in het algemeen neemt toe.

Zie de opmerkingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het cbs daarover.

Mensen begrijpen niet dat het met de economie steeds beter gaat en dat de winsten van

het bedrijfsleven omhoogschieten, terwijl zij tegelijkertijd moeten toezien hoe allerlei

voorzieningen worden afgebroken en de sociale zekerheid wordt ontmanteld. Ze

begrijpen niet waarom zij de lonen moeten matigen, terwijl de stijging van de huren niet

gematigd wordt en het openbaar vervoer voor velen onbetaalbaar is geworden.

Al in 1931 zei de Britse economisch historicus Tawney: ‘Bepalend voor een samenleving

is niet zozeer wat zij bezit, als wel wat zij is en hoe zij haar rijkdom gebruikt. Zij is

beschaafd in zoverre zij haar materiële hulpbronnen aanwendt om de waardigheid en de

ontwikkeling te bevorderen van de mensen die de samenleving vormen.’

Page 44: Effe dimmen - 1998

44

Een groeiende kloof tussen arm en rijk; toenemende sociaal-economische

gezondheidsverschillen; verschil in toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en cultuur;

steeds meer tegenstellingen tussen mensen met werk en mensen die zijn aangewezen op

sociale zekerheid, en tussen mensen met en zonder toekomstperspectief – dat is wat het

paarse bewind Nederland te bieden heeft. Sociale tweedeling doemt op steeds meer

terreinen op en maakt velen bang en onzeker. Voor wie niet wil dat Nederland steeds

meer in tweeën splijt en wil voorkomen dat ons land meer en meer op Amerika gaat

lijken, is het daarom de hoogste tijd om het zwijgen te verbreken.

Nederland is een van de rijkste landen ter wereld. Het nationaal vermogen bedraagt

maar liefst 3 biljoen (drieduizend miljard) gulden. De economie groeit als nooit tevoren.

Ook voor 1998 wordt een groei van meer dan 3 procent verwacht. Maar niet iedereen

deelt in gelijke mate in deze economische groei. Aan de ene kant zien we stuitende

rijkdom, terwijl aan de andere kant de armoede verergert, de sociale zekerheid wordt

ontmanteld, en de collectieve voorzieningen kwantitatief en kwalitatief verslechteren.

Het aantal miljonairs ligt inmiddels ver boven de 100000. Samen bezitten ze 200 miljard

gulden, twee keer zoveel als er jaarlijks aan sociale zekerheid wordt uitgekeerd. De

rijkste 1 procent van de Nederlandse bevolking bezit een kwart van het totale

privévermogen, 5 procent bezit 50 procent van het vermogen. Directeuren van grote

ondernemingen en topmanagers laten zich vorstelijke salarissen uitbetalen. Wanneer de

1500 topmanagers van dit land morgen besluiten hun opties van de hand te doen,

kunnen ze in één klap zo’n 4 miljard gulden opstrijken.

Daartegenover moeten de werknemers nu al jarenlang genoegen nemen met

loonmatiging. De koopkracht van modaal is de afgelopen tien jaar slechts met 2,5

procent gestegen. En mensen met een uitkering zijn in koopkracht zo’n 25 procent

achtergebleven bij de lonen. Een miljoen huishoudens in ons land leeft op of onder de

armoedegrens; 430000 huishoudens zitten al vier jaar of langer in de ellende. De

inkomensongelijkheid is de afgelopen twintig jaar volgens het cbs toegenomen met zo’n

8 procent, volgens de Sociale Nota van minister Melkert zelf zelfs met zo’n 10 procent.

Het kabinet-Kok heeft niets structureels gedaan om die kloof kleiner te maken. Je vraagt

je zelfs af of de wil daartoe eigenlijk wel bestaat als je minister Melkert in een interview

in 1997 in HP/de Tijd ziet zeggen: ‘Ik ben geen voorstander van nivellering van de

jaloezie; ook mensen met hogere inkomens mogen erop vooruitgaan, alleen minder dan

de mensen die het goed kunnen gebruiken.’ Waar dit zoal toe leidt, zien we aan de

voorgenomen verlaging van de vermogensbelasting. Die levert in 1998 de miljonairs een

voordeel van 200 gulden per maand op. Het bureau cmg heeft becijferd dat de hoge

inkomens er in de jaren 1995 en 1996 zeven-, respectievelijk tienmaal meer op vooruit

zijn gegaan – in guldens wel te verstaan – dan de mensen met lage inkomens.

Ook op andere terreinen zien we een toenemende tweedeling. Neem de gezondheid en

de gezondheidszorg. We kennen de groeiende sociaal-economische

gezondheidsverschillen. Volgens het rivm leven mensen met een lage sociaal-

economische status drieënhalf jaar korter en twaalf jaar minder lang gezond dan mensen

met een hoge status.

Het kabinet draagt daar medeverantwoordelijkheid voor. Op de eerste plaats door bij te

dragen aan grotere sociaal-economische verschillen, en op de tweede plaats door

ingrijpende maatregelen die de toegankelijkheid van voorzieningen bemoeilijken en de

kwaliteit van de zorg verminderen.

Page 45: Effe dimmen - 1998

45

Zo is de tandzorg voor volwassenen uit het ziekenfonds verwijderd, zijn er eigen

bijdragen geïntroduceerd in de thuiszorg en voor het ziekenfonds, en is men gaan

werken met meer concurrentie en marktwerking in de zorg en het verzekeringswezen.

Voor mensen met een laag inkomen wordt daardoor de toegang tot de zorg bemoeilijkt.

Er staan inmiddels 79000 patiënten langer dan één maand op wachtlijsten voor

specialistische hulp. Van de mensen met een minimuminkomen ging in 1995 43 procent

niet naar de tandarts. Waar een tekort aan middelen en een toename aan marktwerking

elkaar raken ontstaat vanzelf tweedeling. De mensen met genoeg geld hebben geen

problemen. Zij kunnen snelle en passende hulp kopen.

Kijken we naar het onderwijs. Volgens onderzoeker Jungbluth van het Instituut voor

Toegepaste Sociale Wetenschappen in Nijmegen (1996) ‘is onderwijs, zelfs op het niveau

van de basisschool, nog steeds een sociaal privilege’. Het standenonderwijs is weer

terug. We kennen elitescholen, scholen voor arbeiderskinderen, en overwegend ‘zwarte’

scholen voor allochtone kinderen. Sponsoring door bedrijven en steeds hogere

ouderbijdragen dreigen een normale zaak te worden. Voor elitescholen is het niet

moeilijk sponsors te vinden, en het betalen van hoge bijdragen is doorgaans voor de

ouders van de leerlingen van deze scholen ook geen probleem.

Kinderen uit wijken waar een opeenhoping te vinden is van maatschappelijke problemen

lopen een extra achterstand op door het vaak mindere onderwijs dat ze genieten.

Volgens onderzoeker Jungbluth doet het best-presterende kind op de mindere school het

net zo goed als het ‘minste’ kind op de betere school. Een beter bewijs voor hoe de

sociaal-economische segregatie tot stand komt – reeds op jeugdige leeftijd – is niet te

vinden.

De woonlasten in combinatie met een laag inkomen worden algemeen gezien als een van

de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van armoede. Deze woonlasten stegen de

afgelopen vijf jaar met 25 procent. Mensen met een minimuminkomen betalen soms 40

procent van hun inkomen aan deze lasten. Steeds meer huurders raken in de problemen

door de jaarlijks terugkerende huurverhoging. Mensen met een laag inkomen komen nog

slechts in aanmerking voor de goedkopere en dus meestal slechtere woningen. Juist in

die wijken doet zich een concentratie van problemen voor: armoede, criminaliteit,

drugsoverlast, een gebrekkige sociale samenhang, verloedering. Ook in ons land zie je

inmiddels gettovorming. Tegenover de problemen van de huurders staan de ruime

voorzieningen voor mensen met een eigen huis. De kosten van de overheid in verband

met de fiscale aftrek van hypotheekrente zijn tussen 1990 en 1996 gestegen van 16,2

miljard gulden naar 22,7 miljard. Deze fiscale aftrek kost de schatkist jaarlijks 3 miljard

gulden extra. Voor huursubsidie wordt slechts 2,5 miljard gulden uitgetrokken. 43

procent van de arme mensen die recht hebben op huursubsidie krijgen – door allerlei

omstandigheden – dit geld niet.

Page 46: Effe dimmen - 1998

46

Laat ik hier niet ingaan op de toenemende sociale verschillen als we het hebben over de

toegang tot cultuur, recreatie en sport, en me verder beperken tot een laatste kwestie:

de toenemende tweedeling in het recht. Nog slechts de helft van de bevolking komt in

aanmerking voor gefinancierde rechtshulp. Dat was ooit meer dan 80 procent. Veel

mensen zien nu om financiële redenen af van een beroep op de rechter omdat ze zich

geen dure advocaat kunnen veroorloven. ‘Miljoenen mensen,’ aldus de deken van de

Orde van Advocaten, mr. Huydecoper, ‘moeten zich onrecht laten welgevallen. Het

grondwettelijke recht van toegang tot de rechter komt in het gedrang. De rijke mensen

hebben dat probleem niet. Zij kunnen de advocaat uitkiezen die ze maar willen en deze

“spektakeladvocaten” halen met plezier voor hen het onderste uit de kan.’

Wie niet ziende blind en horende doof is, weet dat we op een verkeerd spoor zitten. In de

zomer van 1997 was ik weer twee weken in de Verenigde Staten. Net als in 1993 heb ik

veel gesprekken gevoerd met mensen uit het onderwijs, de zorg, de vakbeweging en

anderen. Het neoliberale denken en handelen heeft daar nog steeds vaste grond onder

de voeten. Daarom is het bestuderen van de ontwikkelingen in de VS zo nuttig voor

iemand die een blik in de toekomst wil. Immers, ook op het Europese continent zien we

dat het neoliberalisme de leidende gedachte is geworden. De gevolgen zijn – of men dat

nu wil toegeven of niet – een Amerikaanse dynamiek, onvermijdelijk gekoppeld aan

Amerikaanse toestanden: grote verschillen tussen arm en rijk, op alle terreinen van het

sociale leven; een groeiende onveiligheid en criminaliteit, vereenzaming, vervreemding,

en een overheid die zijn schouders ophaalt en zich slechts laat leiden door de

macrocijfers en de belangen van de maatschappelijk geslaagden. Wie naar het beleid van

Paars kijkt en dat vergelijkt met de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, ziet in de

richting van het beleid meer overeenkomsten dan verschillen.

De situatie is ernstig, maar niet hopeloos. Europa, Nederland is niet de Verenigde Staten.

Onze cultuur en de waarden die die heeft voortgebracht wringen met de ‘waarde-

loosheid’ van de Amerikaanse variant van het kapitalisme. Ik merk om mij heen steeds

meer weerzin, en steeds meer bereidheid van mensen om zich in te zetten ten behoeve

van een tegenbeweging. Of die beweging iets zal uithalen? We zullen zien. Maar hoe dan

ook geldt meer dan ooit dat wie niet waagt, ditmaal zeker niet wint, maar zeker verliest!

Page 47: Effe dimmen - 1998

47

OP TOURNEE!

Paradiso, Amsterdam. Hier hebben de Rolling Stones een paar jaar geleden hun

legendarische concert gegeven. Terwijl tienduizend mensen op het Museumplein naar

een videowall stonden te kijken, konden een paar honderd bevoorrechten in deze oude

kerk live getuige zijn van het enige akoestische optreden van de Stones ooit in

Nederland. Vandaag, 22 december 1997, staat hier de toer ‘Nederland in tweeën?!’ op

het programma. Het is de afsluiting van een drie maanden durende veldtocht, waarbij

overal in het land actie is gevoerd tegen de groeiende tweedeling. In alle provincies zijn

tiendaagse campagnes geweest die werden afgesloten met een theatervoorstelling. Van

het Maastheater in Rotterdam, via Vlissingen en Nijmegen, Lelystad en Heerlen, tot de

apotheose hier, vanavond in het hoofdstedelijke Paradiso.

‘Arm Nederland’, zo heette het vierde hoofdstuk van mijn boek Tegenstemmen, dat in

1996 verscheen. Het hoofdstuk laat zien dat er weer armoede bestaat in ons land. Het

beschrijft de vele gezichten die de armoede kent. Armoede betekent dat je vanwege een

tekort aan geld en andere middelen niet kunt wat we allemaal normaal vinden, dat je

niet normaal kunt functioneren. Maar behalve dat we weer geconfronteerd worden met

armoede, moeten we ook vaststellen dat de kloof tussen arm en rijk weer groter wordt.

Samengevat komt het eigenlijk op het volgende neer: verarming en verrijking zijn de

twee zijden van één en dezelfde medaille. Armoede is niet het resultaat van individuele

tegenslag, maar is een aanslag van een samenleving die niet in staat is iedereen een

menswaardig bestaan te garanderen.

Van alle onderwerpen die in Tegenstemmen aan bod kwamen, kreeg ik verreweg de

meeste reacties op het onderwerp ‘Arm Nederland’ – verontwaardigde reacties vooral. ‘Is

het zó erg?’ En: ‘Wat een schande dat een rijk land als Nederland niet in staat is de

groeiende tweedeling te stoppen.’ Of: ‘Ik dacht dat het alleen een kwestie van inkomen

was, maar ik zie nu dat er veel meer aan vastzit.’

Die vele reacties inspireerden mij tot een initiatief dat ik aan de SP en aan vele bekende

Nederlanders heb voorgelegd: een tour door heel Nederland waarbij we iedereen die het

maar horen wil confronteren met de harde feiten rond de tweedeling. Dan kan iedereen

zelf zijn of haar conclusies trekken: doen we er wat aan, of laten we het zo?

Het eerste idee om meer werk te maken van het probleem van de groeiende tweedeling

kwam bij me op toen ik begin 1997 van uitgeverij L.J. Veen een groot bedrag kreeg

overgemaakt op mijn girorekening – de verkoop van Tegenstemmen verliep uitzonderlijk

goed. ‘Vooral als je het vergelijkt met andere politieke boeken,’ aldus de uitgever. Vooraf

had ik al bedacht dat het geld dat het boek zou opleveren zou moeten worden

geïnvesteerd in de strijd tegen datgene wat in het boek wordt aangeklaagd: het

neoliberalisme en de gevolgen daarvan voor mens en samenleving. Ik besloot Roel

Visser, fotograaf, te vragen een reportage te maken over de verschillende aspecten van

de groeiende tweedeling. Roel legde destijds net de laatste hand aan een langlopende

serie bij Het Parool waarin hij het leven in de jaren negentig liet zien. Eerder had hij ook

al een fotoboek uitgegeven over ‘Zorg in Nederland’. In 1995 kreeg hij de Zilveren

Camera in de categorie ‘dagelijks leven’. Roel is gezegend met een bijzonder oog: zijn

foto’s zijn nooit cliché. Hij leek mij derhalve de aangewezen man om zoiets ongrijpbaars

als de tweedeling in beelden te vangen.

Page 48: Effe dimmen - 1998

48

Een halfjaar nadat ik voor het eerst met Roel Visser in een café over het idee van

gedachten had gewisseld, rolde het resultaat van zijn inspanningen van de drukpers: het

fotoboek Nederland in tweeën?!, uitgegeven bij Ketch-up Press, de eigen uitgeverij van

de SP, brengt haarscherp in beeld wat zich in Nederland aan het voltrekken is. Het was

de perfecte opmaat voor de verdere campagne. Want alleen een fotoboek was natuurlijk

niet genoeg.

Duizenden en duizenden mensen hebben in de drie maanden die de campagne duurde op

enigerlei wijze meegedaan. Met het uitdelen van de miljoen kranten die waren gedrukt of

met het verzamelen van handtekeningen onder een verklaring tegen de tweedeling.

Kunstenaars boden hun schilderijen aan die samen met de foto’s van Roel Visser tentoon

werden gesteld bij de theateravonden en in buurthuizen en bibliotheken. Sommige

burgemeesters zegden spontaan hun steun toe als de toer hun stad aandeed. Er waren

mensen die standjes in de stadscentra bemanden en actie voerden bij instanties die de

tweedeling bevorderen in plaats van bestrijden. En dan waren er natuurlijk de

theatervoorstellingen. Daar werd ruimte gegeven aan mensen die konden vertellen over

hun eigen ervaringen met de armoede en de tweedeling.

Er waren mensen die vertelden over de campagne, anderen die de zaak belichtten vanuit

de belangenbehartiging of de wetenschap, en last but not least bleken heel veel artiesten

bereid belangeloos medewerking te verlenen aan het initiatief. Cabaretiers als Jeroen van

Merwijk, Dolf Jansen, Hans Sibbel, Eric van Muiswinkel, Marcel Verreck, Marc

Scheepmaker, Raoul Heertje, Carrie en Vincent Bijlo. Musici als Harry Sacksioni, Gé

Reinders, Fred Piek, Cor Mutsers, Walter Kuipers, Gerard van Maasakkers, Bertus van der

Horst, Hans Dulfer, Jan Rot, Deep River Quartet, Harry Hardhold, Rick de Leeuw, en de

Amazing Stroopwafels. Bekende en minder bekende Nederlanders als de dichter Simon

Vinkenoog, de journaliste Stella Braam, de oud-vakbondsman Herman Bode, de

ziekenfondsdirecteur Fred van den Heuvel, de budgetdeskundige Christine Groenewegen,

mensen als dichter/schrijver Ton van Reen, Frans Moor, tekenaar Len Munnik, oud-

advocaat-generaal Jan Leyten, Angela Groothuizen, econoom Arjo Klamer, pastor Rogier

‘t Hoen – zij en nog een heleboel andere mensen traden één of meer keren op onder de

deskundige leiding van de presentatoren van de avonden: Hans Böhm, Antoinette

Hertsenberg, Babette Niemel en Cees Grimbergen.

Wie ooit nog beweert dat Nederlanders zich nergens meer druk om maken, behalve om

hun eigen bankrekening, die heeft dus nooit een van de theateravonden van de

‘Nederland in tweeën?!’-toer bezocht. Komen er op politieke avonden normaal gesproken

maar weinig mensen, bij deze manifestaties moest men van tevoren reserveren wilde

men verzekerd zijn van een plaatsje. Behalve overdracht van feiten, vond er meer

plaats. Er sprong een vonk over. De mensen die de theaters bezochten gingen anders

naar buiten dan dat ze naar binnen waren gekomen. En dat dat in Paradiso mede kwam

door het feestelijke karakter van de laatste avond niet verwonderlijk.

Je staat tenslotte niet elke dag op een plek waar Mick Jagger heeft gezongen.

Page 49: Effe dimmen - 1998

49

DE ARME STAAT

In steeds meer Engelse steden rijden tegenwoordig gesponsorde en dus van reclame

voorziene politieauto’s rond. Ook andere zaken, zoals observatieposten op de hoek van

de straat, worden aan de andere kant van Het Kanaal tegenwoordig betaald door het

bedrijfsleven. Affiches met reclame laten nu aan de voorbijganger zien wie de weldoener

is geweest die het mogelijk maakte dat de politie ook op die straathoek permanent

aanwezig is met camera’s. Nog een stukje verder vliegen, in de Verenigde Staten, zijn

hele gevangenissen inmiddels in handen van aan de beurs genoteerde bedrijven. De

inmates verrichten er tegen een minimale vergoeding werkzaamheden als de telefonische

verkoop van bijvoorbeeld vliegtickets! Zo worden maar liefst drie vliegen in één klap

geslagen: de overheid hoeft niet meer op te draaien voor de kosten van de detentie, het

commerciële gevangenisbedrijf maakt winst voor zijn aandeelhouders, en de

vliegmaatschappijen kunnen voor een prikkie het werk laten doen dat ooit werd verricht

door lastige werknemers die zulke idiote dingen verlangden als een fatsoenlijk salaris en

een beetje rechtszekerheid.

In Amerika (onder Reagan) en in het Verenigd Koninkrijk (onder Thatcher) is het

neoliberalisme zo’n beetje uitgevonden. En het eerste gebod van het neoliberalisme luidt:

‘De overheid zal wijken voor de markt.’ Een opvatting die noodzakelijkerwijs leidt tot een

bizarre praktijk. Taken die traditioneel tot het domein van de overheid behoorden,

worden steeds vaker overgelaten aan het particulier initiatief of worden afhankelijk

gemaakt van bedrijven die zichzelf graag in verband gebracht zien met de onkreukbare

overheid. Ook in ons land zien we steeds vaker hoe het bedrijfsleven de overheid ‘te hulp

schiet’. Universiteiten worden financieel (en dus ook inhoudelijk) steeds afhankelijker van

opdrachten van de grote bedrijven; culturele evenementen lijken ondenkbaar geworden

zonder sponsorgeld; bedrijven staan in de rij om scholen en ziekenhuizen te ‘helpen’;

musea kunnen niet meer zonder ‘de vrijgevigheid’ van superrijke mensen; en in Tilburg

is er nu zelfs een initiatief waarbij welgestelden optreden als sponsor van de arme

medemens.

De brutaliteit van de commercie kent geen grenzen. Immers: hoe gekker, hoe beter; hoe

brutaler, hoe meer publiciteit. Je ziet het ook aan de moderne ‘creativiteit’ van reclame-

uitingen: brutaal en vaak gespeend van elk gevoel voor goede smaak. En het ergste is:

je kunt die uitingen alleen nog ontlopen als je de gordijnen dichtdoet, radio, tv, krant en

tijdschrift het huis uit gooit, en nooit, nooit meer de straat op gaat. Want een fatsoenlijk

bushokje kan het armlastige vervoersbedrijf allang niet meer betalen, en dus zit er niets

anders op dan op de bus te wachten onder het toeziend oog van Pamela Anderson, of

willekeurig welke andere wandelende reclamezuil voor plastische chirurgie en

damesondergoed. En natuurlijk kan het Journaal niet meer gemaakt worden zonder de

inkomsten uit het ster-blok tussen nieuws en weer. Voetbalwedstrijden schijnen alleen

nog mogelijk te zijn dankzij de genereuze bemoeienis van fbto, Eurocard-Mastercard en

ptt-Telecom. En als u zich echt helemaal groen en geel begint te ergeren aan al die

reclames, dan beginnen de reclamemakers gewoon een campagne om reclame te maken

voor reclame.

Page 50: Effe dimmen - 1998

50

Wie maakte dit alles mogelijk? Wie heeft Nederland de afgelopen jaren zo ingericht dat

niets meer van de grond lijkt te kunnen komen zonder de luid en duidelijk vermelde

steun van sponsors? Zijn zij niet de wáre schuldigen? Zij die de overheid veroordeelden

tot de bedelstaf? Zij die het geld niet wilden halen waar het zat? Zij die de neoliberale,

normloze ideologie tot de leidende gedachte promoveerden? Zij die in augustus 1994 een

paars regeerakkoord sloten?

Page 51: Effe dimmen - 1998

51

DE VIERKANTE CIRKEL VAN RICK VAN DER PLOEG

Rick van der Ploeg, hoogleraar staathuishoudkunde aan de Universiteit van Amsterdam,

is een man met ambitie. In 1994 trad hij toe tot de PvdA-fractie in de Tweede Kamer en

werd meteen gebombardeerd tot financieel specialist – een van de belangrijkste

portefeuilles die er in de grote fracties te verdelen vallen. Later nam hij ook zitting in het

bestuur van de Tweede-Kamerfractie. Aan de vooravond van het verkiezingscongres van

zijn partij – een kleine vier jaar later – zorgde hij, samen met zijn fractiegenoten en

geestverwanten Adri Duyvestein en Rob Oudkerk, voor enige opwinding door openlijk

kritiek uit te oefenen op fractievoorzitter Wallage. Hoewel het drietal met geen woord

repte over wie Wallage in een volgende kabinetsperiode zou moeten vervangen, lag het

antwoord op die vraag voor de hand: één van de drie heren zelf natuurlijk.

Van der Ploeg is bij uitstek een representant van het nieuwe denken in de PvdA. In 1997

verscheen bij uitgeverij Prometheus van zijn hand het boek Een schaap in wolfskleren.

Doel van het boek: uitleggen hoe de roep om meer marktwerking en concurrentie (ook in

nutsfuncties als elektriciteitsvoorziening en openbaar vervoer) valt te verenigen met een

sociaal beleid. In een interview met Hervormd Nederland naar aanleiding van zijn boek

zei Van der Ploeg destijds dat het wemelt van de mythen en misverstanden over de

economie. En inderdaad, in zijn boek ontmaskert hij een aantal van die mythen. Maar hij

brengt tegelijkertijd een aantal nieuwe mythen in omloop. In de Tweede Kamer, maar

vooral ook daarbuiten, heb ik mij de afgelopen jaren grote moeite getroost om de nieuwe

mythen van Van der Ploeg kritisch tegen het licht te houden. Een kleine weerslag

daarvan vindt u hieronder.

Het eerste hoofdstuk van het boek kreeg als titel mee: ‘Waarom ik geen VVD’er ben.’

Blijkbaar voelde Van der Ploeg zelf ook wel aan dat hij, als vrijemarktjongen, iets had uit

te leggen. Hij schrijft: ‘Door de overdreven rechtse ideeën van de VVD dreigt er een

tweedeling te ontstaan en wordt de solidariteit tussen jong en oud, gezond en ziek, en

rijk en arm aangetast.’ Zelden ben ik het zo met hem eens geweest. Ik zou het alleen

nog iets sterker willen formuleren: die tweedeling bestaat al en is met name tot stand

gekomen onder het vorige en het paarse kabinet, beide met deelname van Ricks PvdA.

Eerder in dit boek heb ik al de vele terreinen opgesomd waarop de tweedeling van

Nederland momenteel gestalte krijgt. Het opmerkelijke is dat Rick van der Ploeg door

middel van zijn stemgedrag in de Kamer er (zelden of) nooit blijk van heeft gegeven dat

hem dat werkelijk zorgen baart. In zijn boek suggereert hij bijvoorbeeld meer oog te

hebben dan de VVD voor risicoselectie die onvermijdelijk verbonden is met

(gedeeltelijke) privatisering van de Ziektewet, de wao en de ziekenfondsen.

Desalniettemin heeft hij die privatisering in de Kamer van harte ondersteund. Natuurlijk

zijn er tal van goede redenen om geen lid te worden van de VVD, maar ik moet wel

vaststellen dat Van der Ploeg de verschillen tussen zijn ideeën en die van de VVD

kunstmatig groter maakt dan ze in werkelijkheid zijn – een trekje waar meer PvdA’ers

last van hebben, vooral in verkiezingstijd. De werkelijke reden waarom Van der Ploeg

geen VVD’er is, ligt vermoedelijk in het feit dat je tegenwoordig met allerlei VVD-ideeën

net zo goed bij de PvdA terecht kunt.

Page 52: Effe dimmen - 1998

52

In zijn boek stelt Van der Ploeg vast dat marktwerking de doelmatigheid bevordert, maar

vaak niet rechtvaardig uitpakt. ‘Linkse politieke partijen zullen voor rechtvaardigheid

kiezen, terwijl rechtse partijen doelmatigheid zullen prefereren,’ schrijft hij. Als dat zo is

dan stel ik vast dat de PvdA dus een rechtse partij is geworden, want de gehele fractie,

inclusief Van der Ploeg, heeft de afgelopen vier jaar doelmatigheid boven

rechtvaardigheid verkozen. Tijdens de Algemene Beschouwingen in 1995 citeerde

Bolkestein triomfantelijk uit een artikel van Van der Ploeg: ‘De voordelen van de

moderne markteconomie zijn verbijsterend.’ Van der Ploeg heeft – net als de liberale

leider Bolkestein – zijn bewondering voor de vrije markt, waar de wet van vraag en

aanbod de boventoon voeren, inderdaad nooit onder stoelen of banken gestoken.

Bolkestein heb ik tijdens een debat eens de vraag voorgelegd: ‘Als u nu zo overtuigd

bent van de voordelen van de markt, als u nu zo zeker weet dat het door de markt

allemaal beter en efficiënter kan, waarom niet voorgesteld dat ook politie, brandweer en

het gevangeniswezen worden geprivatiseerd?’ Dan kunnen de verschillende

politiediensten met elkaar concurreren, en zul je eens zien hoe het oplossingspercentage

omhoog vliegt. ‘Kerntaken van de overheid mogen niet worden geprivatiseerd,’ was zijn

afgemeten reactie. Maar hoezo kerntaken van de overheid niet? Als de overheid nu de

doelen formuleert en de markt kan het goed en efficiënt uitvoeren, wat is dan het

probleem? Waarom kan op terreinen van politie, brandweer en gevangeniswezen niet,

wat naar het inzicht van de liberalen in de gezondheidszorg, in het onderwijs en in het

openbaar vervoer allemaal wel kan?

Maar zijn die door Van der Ploeg en Bolkestein zo broederlijk geroemde vrije markten

eigenlijk wel zo vrij? Singapore geldt, zelfs nu Zuidoost-Azië een diepe crisis doormaakt,

als één van de voorbeeldeconomieën waarvan het enorme succes wordt toegeschreven

aan de vrije markt. In Economen hebben geen idee schrijft Paul Ormerod echter terecht:

‘Het was de overheid [van Singapore], en niet de vrije markt, die vond dat een beleid

inzake het gebruik van informatietechnologie de belangrijkste zorg was van een goed

modern bestuur. Er zijn enorme investeringen gedaan, zowel in een openbare

infrastructuur als via een telecommunicatiemaatschappij in overheidsbezit, om te zorgen

dat Singapore letterlijk wereldleider is in het gebruik van informatietechnologie. Het was

dus de overheid, en niet de vrije markt, die in de context van economische planning

besloot dat de vaardigheden van de werknemers voortdurend verbeterd moesten

worden. En het was de overheid die een van de klassieke economische problemen

oploste die altijd gepaard gaan met snelle economische ontwikkelingen, namelijk

verkeersopstoppingen, door zonder pardon in de vrije vervoersmarkt in te grijpen om de

verkeersstroom op gang te houden en te zorgen voor een relatief schoon milieu.’ We

hebben het nu niet over de democratie en de vakbondsvrijheid, waarmee het zoals

bekend in Singapore en alle andere zogenoemde ‘Tijger’-landen bedroevend gesteld is,

maar puur over de ten onrechte geclaimde overweldigende successen van ‘de markt’.

Inmiddels worden onder het mom van de vrije markt wel de nutsbedrijven geprivatiseerd

en uitverkocht. Na de spoorwegen, het streekvervoer en de ptt zullen nu ook de

elektriciteitsbedrijven en de waterzuiveraars eraan moeten geloven. De eerste

slachtoffers van die nieuwe koers zijn natuurlijk de arbeiders, die betalen met een verlies

aan werkgelegenheid en ingrijpende verslechteringen van de arbeidsvoorwaarden. Maar

de privatisering van nutsbedrijven gaat ook ten koste van de consument, want de klant

die geen winst oplevert is geen koning, zoals houders van een NS-jaarkaart voor

gezinsleden inmiddels al hebben ondervonden. ‘Een trouwe klant is nog geen goede

klant,’ aldus NS-directeur Den Besten (co-auteur van het VVD-verkiezingsprogramma

1998).

Page 53: Effe dimmen - 1998

53

Een ander voorbeeld van het marktdenken van Paars (en van Rick van der Ploeg) is de

nieuwe Winkeltijdenwet. Die wet is er vooral gekomen dankzij een lobby van Shell en

Ahold. De lobbyisten geven dit zelf ook ruiterlijk toe. De door minister Wijers

vervaardigde wet is op een paar beperkingen na door de Tweede Kamer aangenomen,

mét instemming van Rick van der Ploeg. Dat maar liefst 92 procent van de detailhandel

tegen was kon Rick niet overtuigen. De winkeliers moeten nu langer openblijven om te

kunnen overleven, maar als ze langer openblijven dan hebben ze geen leven. Het

concurrentievoordeel van de grote wordt alleen maar groter.

Het belangrijkste argument van Van der Ploeg om vóór te zijn, was dat door meer

concurrentie een betere prijs-kwaliteitsverhouding zou ontstaan. Hij vergeet echter te

melden dat het hier niet gaat om een vrije markt van gelijkwaardige concurrenten. Het

resultaat van de verruiming is dat de kleintjes nog gemakkelijker weggeconcurreerd

kunnen worden door de grote. Dat Ahold en Shell kort na de inwerkingtreding van de

nieuwe wet aankondigden om supermarkten bij pompstations te gaan openen, laat

precies zien wie de uiteindelijke winnaars zullen zijn.

De verruiming van de winkeltijden bevordert ook de flexibilisering van de werktijden en

dat dient zowel de emancipatie als de werkgelegenheid, althans volgens Rick van der

Ploeg. Maar er heeft nog niemand aangetoond dat de werkgelegenheid groter wordt. Het

personeel wordt meer en meer gedegradeerd tot een soort oproepkrachten. Wat is dat

voor emancipatie als je op de rottigste werktijden mag opdraven tegen de slechtst

denkbare arbeidsvoorwaarden? Want in tegenstelling tot wat Van der Ploeg beweert

zorgen vakbonden en werkgevers niet voor goede arbeidsvoorwaarden. De meeste

meisjes en jongens die in de avonduren en op zaterdag werken hebben rechteloze

contractjes die geen recht geven op extra beloning voor deze onaangename tijden.

Maar terug naar het dilemma van Rick van der Ploeg: rechtvaardigheid of de

doelmatigheid van de markt? Men zou om te beginnen ‘doelmatigheid’ moeten definiëren.

Want wat is er doelmatig aan om de tandartsenhulp voor volwassenen uit het

ziekenfondspakket te halen, zoals de PvdA wilde? Als het doel is dat iedereen een goed

gebit heeft dan is deze maatregel zeker niet doelmatig. Met deze maatregel werd een

jaarlijkse besparing van 450 miljoen op de collectieve lasten beoogd, maar wanneer

iedereen zich zou bijverzekeren zou dat bijna 1 miljard kosten. Het verschil tussen de

besparing van 450 miljoen op de collectieve lasten en de 1 miljard kosten voor de

burgers gaat gewoon het putje in, via een vergroting van de bureaucratie en de winsten

van de verzekeringsmaatschappijen. Hoezo doelmatigheid?

Maar Van der Ploeg schaart zichzelf onder de linkse politici die rechtvaardigheid laten

prevaleren boven doelmatigheid. Maar hoe rechtvaardig is de tandzorgmaatregel dan?

Inmiddels is vastgesteld dat meer dan een kwart van de mensen met een laag inkomen

zich niet heeft bijverzekerd. Binnenkort kunnen we weer, net zoals voor de oorlog, aan

de kwaliteit van iemands gebit zien hoe dik zijn portemonnee is.

Page 54: Effe dimmen - 1998

54

Een ander voorbeeld is de eigen bijdrage van 200 gulden per jaar voor de

hoofdverzekerde in het ziekenfonds. Het kabinet onder leiding van een partijgenoot van

Van der Ploeg wil op deze manier het beroep op de zorg terugdringen. Het zou mensen

ervan moeten weerhouden gebruik te maken van de vaak dure voorzieningen. Alsof

mensen voor hun plezier naar de specialist gaan. En alsof mensen het voorschrijfgedrag

van hun huisarts kunnen en willen beïnvloeden vanwege de eigen bijdrage die ze moeten

betalen. De doelmatigheid is bij deze maatregel helemaal ver te zoeken. De

bureaucratische rompslomp kost bijna net zoveel als de maatregel opbrengt, een

opbrengst (minder ‘volume’ in het jargon) die uit het oogpunt van rechtvaardigheid

eigenlijk dus ongewenst is.

Beide onzinnige maatregelen zijn door de Tweede Kamer aangenomen, mét

medewerking van Rick van der Ploeg én van zijn gehele PvdA-fractie. Hoe de

‘rechtvaardige’ keuze van Van der Ploeg uitpakt in de gezondheidszorg maakt duidelijk

waarom de SP zich tegen zijn ‘marktsocialisme’ verzet.

Van der Ploeg wijst erop dat door gebrek aan concurrentie met name in de nutssector het

gevaar bestaat van te hoge prijzen. Maar dan wil ik er toch op wijzen dat tot voor kort

bijvoorbeeld in de elektriciteitssector zowel de planning als de prijzen door de overheid

werden gecontroleerd. En toch had Nederland vergeleken met andere landen lage prijzen

en dat in combinatie met een grote leveringszekerheid. Dat is geen vaststelling van

mijzelf, maar van de aer (Algemene Energieraad). Die planning wordt nu ondermijnd

door het decentraal (elektriciteits)vermogen dat buiten de centrale planning tot stand

komt. Daardoor is er een overcapaciteit ontstaan en die kóst geld. De planning kunnen

we helemaal in de prullenbak gooien als de elektriciteitsmarkt ook internationaal

geliberaliseerd wordt, zoals het paarse kabinet nastreeft. Stel dat Frankrijk, wat niet

denkbeeldig is, tegen dumpprijzen zijn atoomstroom aan Nederlandse grootverbruikers

gaat leveren, dan is dat een klap voor de Nederlandse productiebedrijven die ze alleen

maar kunnen opvangen door de rekening bij de kleinverbruikers neer te leggen.

De liberalisering van de energievoorziening is om nog meer redenen onverstandig. Er

zullen aanzienlijke extra kosten ontstaan, niet alleen door de reorganisatie, maar ook

doordat bijvoorbeeld boekhoudingen die nu centraal plaatsvinden dan zullen worden

gespreid over meerdere aanbieders waardoor de administratiekosten stijgen. Extra

kosten zullen er ook zijn in de infrastructuur en in het toezicht, dat veel ingewikkelder

wordt. De enigen die werkelijk baat hebben bij de liberalisering zijn de grootverbruikers –

bedrijven die de ene aanbieder tegen de andere zullen kunnen uitspelen en zo de toch al

lage tarieven voor het bedrijfsleven (4 cent per kilowatt/uur voor een grootverbruiker

tegen 20 cent voor een gewoon huishouden) nog verder kunnen drukken.

Page 55: Effe dimmen - 1998

55

Dan iets over wat Van der Ploeg noemt ‘de mythen over de arbeidsmarkt’. Van der Ploeg

is een van die mensen die maar blijven wijzen op het geweldige succes van de jarenlang

volgehouden loonmatiging. Mede dankzij die loonmatiging was 1997 alweer het vierde

achtereenvolgende jaar dat de winstcijfers van de bedrijven de pan uit rezen. Terecht

merkt hij op dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven ligt in de hoge

arbeidsproductiviteit. De arbeidskosten per eenheid product zijn hier zelfs lager dan in

veel lage-lonenlanden. En terwijl de winsten al hoog waren sluist de paarse overheid nog

eens zo’n 5 miljard extra per jaar naar de ondernemers. Op de dag dat de PvdA

bijeenkwam voor haar verkiezingscongres (waar Van der Ploeg en de zijnen overigens

geen enkele steun kregen voor hun aanval op Wallage), maakte het nos Journaal bekend

dat een groot aantal Nederlandse bedrijven zó verschrikkelijk veel geld in kas had, dat

men amper nog wist wat ermee aan te vangen. Omdat afdracht van de rijkdom aan de

mensen die dat geld voor de bedrijven bij elkaar verdiend hebben (de arbeiders dus)

absoluut uit den boze is (volgens economen als Rick van der Ploeg), zullen nu grote

hoeveelheden van de eigen aandelen worden teruggekocht. Zo komt het geld tenminste

terecht bij diegenen die daar (alweer volgens economen als Van der Ploeg) wel recht op

hebben, namelijk de aandeelhouders.

Over het fenomeen van de armoede wordt intussen wel veel gesproken, maar tot

daadwerkelijke actie heeft het niet geleid.

Wanneer krijgen de paarden de haver die ze verdienen? ‘We verdienen genoeg,’ zeggen

veel mensen. ‘Maar we krijgen zo weinig.’ Een flinke verhoging van in ieder geval het

wettelijk minimumloon is uitstekend te verdedigen, wanneer men weet dat het de

afgelopen tien jaar zo’n 20 procent is achtergebleven. Mits de koppeling in stand

gehouden wordt, zullen dan ook de mensen met een uitkering er fors op vooruitgaan.

Omdat de belasting op de lonen hoger is dan op de winsten zal ook de overheid zo extra

inkomsten krijgen. Het zal een bestedingsimpuls losmaken waarvan met name het

midden- en kleinbedrijf profiteert. En dat zal op zichzelf weer werkgelegenheid

genereren. Het enige probleem met zo’n maatregel is natuurlijk dat de ideologen van de

vrije markt, of ze nu lid zijn van de PvdA of de VVD, er faliekant tegen zijn.

Het gedachtegoed van Rick van der Ploeg verlangt kritische bestudering. Al zeggen ze in

Amerika over economen en hun pretenties: If you’re so smart, why aren’t you rich then?

Rick van der Ploeg is wel een vooraanstaand en erg loyaal lid van de PvdA-fractie in de

Tweede Kamer. Hij heeft het eerste kabinet-Kok gesteund bij al zijn daden. Daarom is

zijn idee van het ‘marktsocialisme’ ook zo merkwaardig. Het is net zoiets als een

‘vierkante cirkel’. Je kunt het wel zeggen, maar niet tekenen.

Page 56: Effe dimmen - 1998

56

DE VVD EN DE NIEUWE APARTHEID

Net als vlak voor de Tweede-Kamerverkiezingen in 1994, kwam Frits Bolkestein ook aan

de vooravond van de Provinciale-Statenverkiezingen in 1995 met een aantal prikkelende

uitspraken over migranten op de proppen. Deze keer pleitte hij voor een gedwongen

nationaal spreidingsbeleid in verband met de dreiging van het ontstaan van een

onderklasse, met name in de vier grote steden. In het kamerdebat dat volgde en in de

publieke discussies die van Bolkesteins uitspraken het gevolg waren, heb ik daar een

aantal kritische opmerkingen over gemaakt.

Allereerst vond ik, en velen met mij, de timing van Bolkestein zeer verdacht. Immers,

waarom deze zaak ter sprake brengen vlak voor twee verkiezingen, en vrijwel niet

daartussen, bijvoorbeeld bij de onderhandelingen over het paarse regeerakkoord? Welke

andere reden kan dit hebben dan een electorale? Verdacht is ook het feit dat de

‘voorstellen’ van de VVD over dit vraagstuk nooit echte voorstellen zijn, laat staan blijk

geven van een samenhangende visie.

Mijn derde bezwaar tegen de VVD-opstelling is dat deze partij haar waarschuwing voor

het ontstaan van een onderklasse niet paart aan een beleid dat dit schrikbeeld

daadwerkelijk wegneemt. Zoals ik het destijds in de Kamer verwoordde: ‘Als de vos de

passie preekt, boer pas op je kippen. Als je de VVD hoort waarschuwen voor het ontstaan

van een onderklasse, mensen let dan op je rechten! De neoliberale koers van dit kabinet

– inderdaad, de verdienste van diezelfde VVD – betekent concreet niets anders dan dat

men het ontstaan respectievelijk uitbreiden van een onderklasse juist stimuleert. Op alle

fronten wordt door dit paarse kabinet een beleid gevoerd dat de tegenstellingen in de

samenleving doet toenemen. En omdat dit beleid op de eerste plaats VVD-beleid is – iets

waarvoor de aanhang de partij tussentijds beloonde bij de Provinciale-Statenverkiezingen

– verliest deze partij naar mijn idee het morele recht te waarschuwen voor het ontstaan

van een onderklasse.’

Zoals zo vaak leidden de uitspraken van Bolkestein ook deze keer tot niets anders dan

veel publiciteit maar weinig gevolgen voor het beleid. Weer eens werd iets aangeraakt

zonder er echt iets mee te willen, laat staan te doen. En dat is eigenlijk typerend voor de

wijze waarop ook de overheid steeds met het minderhedenvraagstuk is omgegaan. ‘We

doen toch iets! We praten er toch over!’

In de jaren zestig kwamen veel Turkse en Marokkaanse ‘gastarbeiders’ naar ons land.

Omdat het ‘gasten’ waren werd er niet gewerkt aan hun integratie in de Nederlandse

samenleving. Zonde van de moeite als ze toch teruggaan, was de gedachte. De grote

bedrijven (Thomassen & Drijver, Ossfloor, Bergoss en Zwanenberg en Hartog) in Oss,

mijn woonplaats, hebben ook veel Turken en Spanjaarden laten overkomen. Vooral de

positie van de Turken was in die tijd erbarmelijk. Op de fabrieken werden ze vaak

misbruikt. Bazen lieten hun bij voorkeur het smerige en gevaarlijke werk doen, dan

kregen ze minder commentaar en hoefden ze minder te doen aan de veiligheid van de

arbeiders. Vaak ook werden de buitenlandse arbeiders gebruikt als een middel om de

productie op te jagen. De meeste durfden geen ‘nee’ te zeggen wanneer door de bazen

werd verlangd dat er sneller geproduceerd zou worden.

Page 57: Effe dimmen - 1998

57

Maar daar bleef het niet bij. De meeste Turken waren ondergebracht in pensions, vaak

onder slechte omstandigheden. Zes man op één kamer, nooit rust (in verband met de

ploegendiensten), veel verveling, slecht eten, minimale sanitaire voorzieningen, en een

hoge huur. Ik ben daar in die tijd vaak geweest, want alleen daar konden we rustig

praten. Nou ja praten… met handen en voeten dan. Samen met de bewoners en een paar

andere mensen van de SP hebben we toch nog een hoop kunnen bereiken aan

verbeteringen.

In het begin van de jaren tachtig – ten tijde van de massaontslagen en de grote

technologische sprong voorwaarts – kwamen veel van deze mensen op straat te staan.

Ze moesten kiezen: hier blijven of teruggaan. De overgrote meerderheid besloot te

blijven, en zo kwam de familiehereniging op gang. Dat was de tijd waarin de overheid

een actief integratiebeleid had moeten starten. Het gebeurde niet. Pas de laatste jaren is

er sprake van enige verandering van beleid. Tegenwoordig kennen we bijvoorbeeld de

inburgeringscontracten, maar die gelden dan weer alleen voor ‘nieuwkomers’.

Voor allochtonen die al langer in Nederland verblijven schiet het aanbod van Nederlandse

taalcursussen nog steeds tekort. Uit een onderzoek van begin jaren negentig bleek dat

70 tot 80 procent van de Turkse en Marokkaanse gezinshoofden moeite heeft met het

voeren van een gesprek in het Nederlands of met het lezen van een Nederlandse krant.

Maar zelfs in 1997 kon nog worden vastgesteld dat er wachtlijsten waren voor het leren

van de Nederlandse taal. De stiefmoederlijke wijze waarop de basis- en

volwasseneneducatie in ons land is behandeld heeft er ook toe geleid dat er bijna niet

meer wordt geworven onder Nederlandse analfabeten. Volgens de Stichting

Belangenbehartiging Alfabetisering is er toch geen ruimte.

Inmiddels is de stelling ‘het leren van de Nederlandse taal is een voorwaarde voor een

succesvolle integratie’ onomstreden. Daarom zijn de wantoestanden rond de

kwantitatieve en kwalitatieve tekorten van het taalonderwijs een bewijs van het gebrek

aan bereidheid bij de overheid om daadwerkelijk iets te doen om het vastgelopen

integratieproces weer vlot te trekken.

De groeiende sociale tweedeling slaat met name hard toe bij allochtonen. Hun situatie is

bovengemiddeld slecht en perspectiefloos. Op de arbeidsmarkt zijn ze vaak kansloos.

Mensen van buitenlandse afkomst zijn zwaar oververtegenwoordigd in de statistieken

over armoede. Ze zitten meestal op de kwalitatief mindere scholen, wonen vaak in

‘achterstandswijken’, vallen vaker ten prooi aan criminaliteit, plegen zelf ook vaker

criminele handelingen, en zijn bijgevolg ook oververtegenwoordigd als je kijkt naar wie

onze gevangenissen en huizen van bewaring bevolken.

Een goede opleiding zou de kansen voor hen kunnen vergroten, maar de helft van de

Turkse en Marokkaanse jongeren haalt na het basisonderwijs geen diploma. Leerlingen

uit minderheidsgroepen breken relatief vaker een vervolgopleiding af. Minder dan 20

procent van de Turkse en Marokkaanse leerlingen slaagt erin een diploma te halen boven

vbo/mavo-niveau. In de concentratiewijken van de grote steden stapelen zich de sociale

problemen op. De rapportage Minderheden-1995 waarschuwde al voor het ontstaan van

armoedegetto’s, voornamelijk bevolkt door bewoners uit etnische groepen. Uit cbs-cijfers

blijkt dat de inkomensverschillen tussen arme en rijke wijken binnen gemeenten groter

worden. otb-studies laten zien dat de segregatie in een stad als Den Haag tussen 1990

en 1995 is toegenomen. Deze scheiding in witte en zwarte wijken is buitengewoon

nadelig voor het hoogstnoodzakelijke integratieproces.

Page 58: Effe dimmen - 1998

58

In ons land voltrekt zich al vele jaren achtereen een proces van segregatie langs etnische

lijnen. Migranten zijn goeddeels afwezig in de ene wijk en geconcentreerd in de andere

wijk. Het zijn de wijken die gekenmerkt worden door een opeenstapeling van problemen

waaraan de bewoners steeds moeilijker kunnen ontsnappen. Willen we de groei van de

getto’s tegengaan, dan moeten we de zaken niet langer op hun beloop laten, maar iets

ondernemen: actief de segregatie verminderen en de integratie bevorderen.

Racisme in ons land is een serieus probleem, maar in tegenstelling tot de indruk die door

veel politici gewekt wordt, zijn gewone mensen niet allemaal latente racisten. Met

uitzondering van enkele incidenten hebben de autochtone Nederlanders altijd

bijgedragen aan de integratie van de nieuwkomers. Zeker, in het begin wat afhoudend en

onwennig, maar angst voor het vreemde is geen van ons allen vreemd. En omdat de tijd

al het vreemde bekend maakt en ontdoet van zijn beangstigende kanten, worden de

nieuwe buren vaak al snel échte buren. Integratie is een heel concreet proces: de man

die zijn buren helpt bij de verbouwing en wegwijs maakt in het woud van regels en

voorschriften, de vrouw die uitlegt waar je huursubsidie vraagt en wanneer je de

minicontainer voor de deur moet zetten, en het kind dat op het speelplein vertelt wat de

regels van het knikkeren zijn en wat Het Klokhuis op tv is. Dankzij dit soort praktische

hulp – en hun eigen inzet en volharding – hebben een heleboel migranten gaandeweg

een plaats in de samenleving weten te verwerven voor zichzelf en voor hun kinderen. En

omdat in die contacten natuurlijk ook de inzichten, gewoonten en gebruiken van de

nieuwkomers aan de orde komen, hebben Nederlanders ook geleerd respect en

waardering op te brengen voor ‘vreemde’ culturen.

Politici kunnen geen mensen inpassen in de samenleving – en dat is maar goed ook.

Mensen hebben hun eigen verantwoordelijkheid daarvoor. Wat de politiek wél kan en

moet doen, is zorgen voor de beste voorwaarden om het integratieproces een kans van

slagen te geven. Dat kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat allochtonen én

autochtonen vertrouwen houden in dat proces. Dat kun je bereiken door niet van te

weinig mensen te veel te vragen, maar door de integratieproblematiek eerlijk over de

samenleving te verdelen. Immers: de integratie stokt als er te veel migranten bij elkaar

gehuisvest worden en er te weinig Nederlanders overblijven die een bijdrage aan de

integratie kunnen leveren. Migranten worden dan minder aangespoord de Nederlandse

taal machtig te worden en zich met de Nederlandse buren in te laten; de Nederlandse

bewoners voelen dat het karakter van de buurt verandert zonder dat zij daar blijkbaar

invloed op kunnen uitoefenen. De ergernis over en weer neemt toe en steeds meer

Nederlandse bewoners verliezen de moed en vertrekken gefrustreerd naar andere wijken,

waar zij soms pleitbezorgers worden van het op slot doen en houden van de wijk voor

migranten. We zien dat dit kwantitatieve probleem zich steeds sterker manifesteert in

een aantal wijken van met name de grote steden.

In Utrecht vormen allochtonen 20 procent van de totale bevolking, in Amsterdam,

Rotterdam en Den Haag zelfs 30 procent. Dat is ruim vier keer zoveel als het landelijk

gemiddelde. Vergelijkbare concentratieprocessen zien we ook in de overige grote steden

van het westen en de industriesteden in Twente en Brabant. Bínnen al deze steden is de

allochtone bevolking al evenmin gelijkelijk gehuisvest over de verschillende wijken. Van

de stedelijke bevolking woont de meerderheid, 60 procent, in wijken met minder dan 20

procent allochtonen, een groot aantal zelfs in wijken met veel minder dan 20 procent. De

minderheid, 40 procent, woont in wijken waar meer en soms veel meer dan 20 procent

allochtone bewoners gehuisvest zijn. Wijken waar de allochtonen zelfs in de meerderheid

zijn, zijn allang geen bijzonderheid meer.

Page 59: Effe dimmen - 1998

59

Het bestaan van de etnische segregatie op het punt van huisvesting is een van de

belangrijkste oorzaken van het ontstaan van het fenomeen van ‘witte’ en ‘zwarte’

scholen. Die segregatie in het onderwijs is meestal nog sterker dan op basis van de

bevolkingssamenstelling van de buurt verwacht mag worden. Oorzaak is de zogenoemde

‘witte vlucht’. Reeds in 1994 kende ons land 250 ‘zwarte scholen’, scholen met meer dan

75 procent allochtone kinderen. In de vier grote steden is bijna een op de drie

basisscholen ‘zwart’. ‘Zwarte scholen’ zijn niet alleen slecht voor de integratie maar

evenzeer voor de leerprestaties van de kinderen – en daarmee voor hun kansen op werk

en een fatsoenlijke toekomst. Ondanks het feit dat de overheid extra geld voor deze

scholen ter beschikking stelt, blijkt uit een onderzoek van het Instituut voor Toegepaste

Sociale Wetenschappen dat de leerresultaten nog steeds achterblijven.

De huidige werkloosheid onder etnische minderheden is schrikbarend hoog (22 procent),

ruim drie keer zo hoog als onder de rest van de bevolking. Hun aandeel in de langdurige

werkloosheid bedraagt 57 procent. Onder allochtone jongeren is de werkloosheid nog

groter: 38 procent – ruim een kwart van de totale werkloosheid onder minderheden.

Het antwoord van de regering op deze feiten is volstrekt onvoldoende. Met niet veel meer

dan een aantal ‘gesubsidieerde banen’ en weinig verplichtende

‘inspanningsverplichtingen’ van werkgevers (zoals afgesproken in het nieuwe

minderhedenakkoord ‘Met minderheden meer mogelijkheden’) wil men de massale

werkloosheid onder allochtonen aanpakken. Voor zover de Wet Bevordering Evenredige

Arbeidsdeelname Allochtonen (wbeaa) werd uitgevoerd, is het vooral een administratieve

aangelegenheid gebleken. De wbeaa wordt nu de wet-samen, maar deze wijziging betreft

alleen de vorm van de administratie en niet het verhogen van de effectiviteit. Een

verplichting voor bedrijven om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de

problemen is onvermijdelijk. Te denken valt aan het in dienst of in opleiding nemen van

mensen uit minderheidsgroepen met bovengemiddelde werkloosheidscijfers.

Passende antwoorden op de toenemende segregatie in de huisvesting en bijgevolg in het

onderwijs heeft het kabinet evenmin.

De politiek wijst tot op heden elk ingrijpen om te komen tot een evenwichtiger verdeling

van allochtonen over de verschillende wijken af. Het hoofdargument is dat het maken

van onderscheid ongeoorloofd is en stigmatiserend zou werken. Discriminatie – het

maken van ongeoorloofd onderscheid – moet te allen tijde en met alle middelen worden

bestreden. Maar wanneer het maken van onderscheid wordt ingegeven door de wens

achtergestelde groepen te emanciperen, dan is dat naar mijn mening alleszins

gerechtvaardigd. Mits aan de hand van duidelijke criteria, in het openbaar vastgesteld en

publiekelijk gecontroleerd. Als het actief tegengaan van segregatie langs etnische lijnen

het integratie- en het emancipatieproces beter kan laten werken is dat een middel dat

niet op voorhand mag worden afgewezen. Zeker niet wanneer niets doen feitelijk leidt tot

een nieuwe vorm van apartheid.

Page 60: Effe dimmen - 1998

60

Mensen worden in ons land op tal van wijzen verdeeld over stad en regio. Heel duidelijk

geldt dat voor asielzoekers en woonwagenbewoners. Het geldt in bepaalde mate ook voor

jongeren, bejaarden, gehandicapten, grote gezinnen, alleenstaanden. We vinden het heel

normaal om geen bejaardengetto’s te bouwen of eindeloze rijen flats voor studenten.

Verschillende onderzoeken wijzen uit dat een grote meerderheid van allochtonen

voorkeur geeft aan het wonen in een gemengde wijk. Idealiter moet elke wijk een

afspiegeling zijn van de samenstelling van de bevolking van de stad of regio; naar

inkomen, leeftijd, maatschappelijke status, en ook naar etnische afkomst. Daarvoor dient

beleid ontwikkeld te worden.

Evenrediger huisvesten van migranten in de verschillende wijken en het tegengaan van

gettovorming kan alleen als andere wijken worden opengemaakt. In de afgelopen jaren

hebben overheidsmaatregelen de concentratie van migranten alleen maar bevorderd en

de kansen op spreiding alleen maar verkleind. Het verminderen van de

woningbouwsubsidies heeft de bereikbaarheid van woningen verminderd, de ongekend

sterke huurstijgingen hebben daar nog een schep bovenop gedaan, en het beperken van

het recht op huursubsidie heeft de nieuwbouw vrijwel compleet op slot gedaan voor

weinig verdienende migranten. Zonder ingrijpen ontstaat er een onomkeerbaar proces

van gettovorming waarin de integratiekansen tot vrijwel nul worden teruggebracht.

Dat leren de ervaringen in bestaande buitenlandse getto’s. Een aantal malen heb ik in de

Verenigde Staten – het grootste neoliberale laboratorium dat er is – getto’s van latino’s

en Afro-Amerikanen bezocht. Het eerste dat opvalt is de overvloed aan problemen en het

gebrek aan hoop. Want hoewel de rassenwetten tot het verleden behoren, zijn segregatie

en discriminatie nog aan de orde van de dag. In 1997 was ik tijdens mijn reis door de VS

onder andere in Birmingham (Alabama) en sprak daar langdurig met kolonel Stone

Johnson, voorzitter van de plaatselijke afdeling van de National Alliance against Racism

and Political Repression (eens opgericht door Angela Davis, zelf afkomstig uit

Birmingham). Birmingham is vaak internationaal nieuws geweest, door de acties van de

Ku-Klux-Klan, het racisme van de politie, en de gemene politiek van gouverneur Wallace.

Het was ook in deze stad dat Martin Luther King (met de kolonel aan zijn zijde) in de

jaren zestig actie voerde. Hoogtepunt was de grote anti-racismecampagne die gestart

werd na de aanslag op de Baptist Church aan 16th Street. Vier jonge meisjes kwamen

daarbij om het leven. De kolonel laat me de hele stad zien. ‘Jullie zien het wel: hoewel

racisme en discriminatie bij de wet verboden zijn, zijn er nog steeds “zwarte” wijken, en

het is in die wijken dat de werkloosheid, de armoede en het geweld elkaar de hand

schudden.’

Washington D.C., de stad die we allemaal kennen van het Witte Huis en Capitol Hill, is

tegelijkertijd de armste stad van het land. Washington is een stad waar de segregatie het

verst is doorgevoerd, en waar je door middel van het oversteken van één straat van de

hemel in de hel terecht kunt komen. In 1993 was ik daar. Iedereen die dit ooit met eigen

ogen heeft gezien, en gesproken heeft met de mensen die er wonen, weet dat dit een

spookbeeld is waarvan we koste wat het kost moeten voorkomen dat het ook hier

werkelijkheid wordt.

Page 61: Effe dimmen - 1998

61

WOLVEN

In de late zomer van 1997 werd journalistiek Nederland opgeschrikt door ernstige

bedreigingen aan het adres van twee onderzoeksjournalisten, Stella Braam en Mehmet

Õlger. Het tweetal had een onderzoek gedaan naar een vorm van rechts-extremisme

waarover nog heel weinig bekend is. Na het ‘autochtone’ rechts-extremisme wordt

Nederland namelijk ook geconfronteerd met de ‘allochtone’ variant. Allochtoon rechts-

extremisme groeit (zoals Braam en Õlger aantonen in hun boek Grijze Wolven, een

zoektocht naar Turks extreem-rechts) en zal nog meer gaan bloeien als de politiek niet

de bereidheid heeft de voedingsbodem voor zowel de allochtone als autochtone versies

van het rechts-extremisme weg te nemen.

In het begin van de jaren tachtig ben ik zelf tegen de harde vuist van de Grijze Wolven

aangelopen. Bij een buurtonderzoek naar woonlasten werd ik achtervolgd door drie

‘wolven’ die mij sommeerden de straat te verlaten. Toen ik weigerde werd ik in elkaar

geslagen. Twee van de drie zijn later door de rechter veroordeeld en kregen zes weken

waarvan drie voorwaardelijk. Aanleiding was het feit dat ik in de gemeenteraad vragen

had gesteld over het feit dat progressieve Turkse leraren geen kans kregen in het

onderwijs, dit in tegenstelling tot mensen die duidelijk sympathieën koesterden voor de

Grijze Wolven. Bovendien had ik aan de verantwoordelijke wethouder opheldering

gevraagd over het feit dat er tijdens de koranlessen in de moskee lijfstraffen op kinderen

werden toegepast.

Braam en Õlger laten in hun boek zien hoe de invloed en de aanhang van de Grijze

Wolven binnen de Turkse gemeenschap stap voor stap toeneemt. De nationalistische

boodschap slaat met name aan bij de groep uiterst ontevreden, miskende en

teleurgestelde Turkse jongeren die geen perspectief meer zien. De rechts-extremistische

Grijze Wolven (met hun verheerlijking van de Turkse Õbermensch) spelen geraffineerd in

op dit groeiende ongenoegen. Zij profiteren van het falende integratiebeleid. Zij wijzen

op ‘de Nederlandse arrogantie en slechtheid’, en benadrukken de vermeende

‘superioriteit van Turken’. De stap naar de Grijze Wolven is de meest extreme vorm voor

hier wonende mensen van Turkse afkomst om de Nederlandse samenleving letterlijk en

figuurlijk de rug toe te keren. Die aandrang om ‘nee’ te zeggen tegen ‘Nederland’ neemt

toe. Dat is onder meer te lezen in het jaarverslag van de bvd. Dat meldt dat ‘de

teleurstelling over de sociaal-economische malaise en uitzichtloosheid waarin grote

groepen allochtonen zich bevinden een belangrijke oorzaak vormen voor een groeiende

afkeer van de Nederlandse samenleving’.

Het Jaaroverzicht Integratiebeleid Minderheden 1998 zegt dat ‘er indicaties zijn dat in

sommige minderheidsgroepen bewegingen gaande zijn die afwijken van het

integratiedoel’. ‘Wanneer men de kansen om zich de nodige vaardigheden eigen te

maken niet krijgt of neemt, kan een alternatief – terugvallen in traditionele of zelf-

gecreëerde monoculturen – aanlokkelijk zijn. Sommige jongerengroepen kiezen al voor

dergelijke alternatieven,’ aldus deze rapportage. In datzelfde Jaaroverzicht noemt de

minister van Binnenlandse Zaken als een van de belangrijkste punten in het

minderhedenbeleid voor de komende jaren ‘het tegengaan van tendensen die afbreuk

doen aan het integratieproces’.

Page 62: Effe dimmen - 1998

62

Maar wie de integratie serieus wil bevorderen móét de sociale en etnische segregatie

stoppen. Als we de uitzichtloosheid niet kunnen vervangen door toekomstperspectief,

dan doen we veel mensen onrecht en zijn we gezamenlijk verantwoordelijk voor de

voedingsbodem waarop autochtoon én allochtoon rechts-extremisme kunnen en zullen

gedijen. Alle parameters staan al jaren in de min en er is geen reden om aan te nemen

dat dat met het huidige beleid snel anders zal worden.

In de vorige eeuw was de kinderarbeid een groot maatschappelijk probleem. In 1874

leidde dat tot het Kinderwetje van Van Houten en later ook tot het instellen van een

parlementaire enquête. De gebrekkige integratie en de toenemende segregatie zijn nú

een groot maatschappelijk probleem. Remi Poppe heeft in de Kamer dan ook voorgesteld

om te komen tot een parlementaire enquête waarin alle aspecten van het

minderhedenvraagstuk grondig onderzocht zouden kunnen worden. Waarom zouden de

kamerleden die zich met regelmaat bezorgd tonen over het minderhedenvraagstuk dat

voorstel niet steunen? Het is immers het middel bij uitstek om een einde te maken aan

het cynisme waarmee tot nu toe de problemen gebagatelliseerd zijn. Juist zo’n enquête

maakt het mogelijk integrale alternatieven te formuleren om zo eindelijk een einde te

maken aan de periode van pappen en nathouden ten koste van honderdduizenden

mensen. Hoewel het idee van verschillende kanten steun kreeg, vonden de andere

partijen in de Kamer het niet nodig om op ons voorstel in te gaan.

Page 63: Effe dimmen - 1998

63

DE TIJD VAN JE LEVEN…

Defensie heeft jaarlijks maar liefst zesduizend nieuwe jonge mensen nodig. Maar de

werving van deze jongeren loopt niet zo goed. De meeste zijn wel wijzer.

Zong vroeger Tom Manders nog dat we allemaal bij de Marine moesten komen,

tegenwoordig gaat alles veel professioneler. Nu worden marketing- en reclamebureaus

ingehuurd om jonge mensen te bestoken met de propaganda van Defensie. Er kwamen

spotjes op tv. Daarin werd de jongeren voorgespiegeld dat ze ‘de tijd van hun leven’

zouden hebben in het leger. Niets over doden en gewonden, niets over risico’s en

angsten. De SP stapte naar de reclamecodecommissie en sprak van bedrieglijke spotjes

die een totaal verkeerde voorstelling van zaken gaven. Zoals u hebt gezien: de spotjes

zijn gebleven – maar zeggen dat je bij het leger ‘de tijd van je leven hebt’, dat durven ze

niet meer.

Maar het structurele tekort aan nieuwkomers bleef en de adviseurs van Voorhoeve

kwamen weer met iets nieuws. Een heuse soap. De serie, die geproduceerd wordt door

Endemol en uitgezonden door Veronica, heet Combat en gaat over het leven van vier

rekruten die er alles voor overhebben ‘de rode baret’ te halen. Dat is net zoiets als de

zwarte band bij judo, maar dan voor militairen. Heb je zo’n rode baret, dan ben je

lichamelijk en geestelijk ‘klaar’ om zonder eigen opvatting of mening uit te voeren wat

politiek Den Haag bedenkt. En als je vragen stelt of bezwaren maakt, dan zal steevast de

reactie zijn: Je hebt toch getekend?

De denktank van Defensie had nu de smaak te pakken. We moeten ons meer richten op

de kansloze jongeren die vroegtijdig hun schoolopleiding opgeven, moet men gedacht

hebben. Want Defensie wil nu ook jongeren van zestien al laten tekenen bij het leger. In

het eerste jaar krijgen ze dan een scholingsprogramma en kunnen ze vast een beetje

wennen aan ‘de sfeer’. Ze komen in de termen van Defensie ‘in de leukste brugklas’ en

krijgen training in weerbaarheid, mogen op excursie naar een kazerne en kunnen stage

lopen bij de Koninklijke Landmacht. Als ze zeventien zijn kunnen ze worden getraind om

als ze achttien zijn daadwerkelijk te kunnen gaan vechten.

Maar met zestien het leger in? Deze kinderen mogen niet eens stemmen en als ze

werken krijgen ze nog jeugdloon!

Page 64: Effe dimmen - 1998

64

DE TOORNREDE

Veel mensen kijken elk jaar weer reikhalzend uit naar de derde dinsdag in september,

Prinsjesdag. Die ene dag in het jaar dat we met z’n allen kunnen kijken of de gouden

koets nog strak in de lak zit en kunnen vaststellen of de polsgewrichten van prins Claus

en Hare Majesteit nog naar behoren functioneren. Een modern sprookje dat ons heel

even doet terugdenken aan de tijd van weleer toen alles beter heette te zijn dan nu.

Dampende paarden en in wassen beelden veranderde militairen. Het sprookje dat

monarchie heet, geeft éénmaal per jaar een openbare voorstelling; inclusief rijtoer en

bordesscène.

Hoogtepunt is het voorlezen van de troonrede door de koningin. Veel mensen denken dat

zij die zelf schrijft, maar dat is niet het geval. De troonrede verschijnt onder

verantwoordelijkheid van het kabinet, en de minister-president schrijft hem.

Op de derde dinsdag van september is iedereen op het Binnenhof een beetje

opgewonden. De mooiste pakken en jurken zijn uit de kast gehaald. Vandaag is de grote

dag. Want Prinsjesdag is ook een dag van ‘zien en gezien worden’. De vrouwelijke

bewindslieden schrijven elk jaar een prijsvraag uit voor de fine fleur van de Nederlandse

‘Hoed Couture’. Het gaat erom wie het meest opvallende hoofddeksel weet te maken.

Mooi is niet belangrijk, belangrijk is de foto op de voorpagina van De Telegraaf van

woensdagochtend.

In september 1997 besloten Remi Poppe en ik om demonstratief weg te blijven bij de

troonrede. We wilden een daad stellen. Laten merken dat we het fundamenteel oneens

zijn met wat Paars ervan gebakken heeft. Nu zijn Remi en ik al geen fervente

aanhangers van het koningschap, maar dat heeft ons er nooit van weerhouden gewoon

bij de opening van het parlementaire jaar aanwezig te zijn. Immers, hoe je er verder ook

over mag denken, de koningin is nu eenmaal het staatshoofd en zij opent dus het nieuwe

parlementaire jaar. Om die reden vroegen we de voorzitter van de Eerste Kamer, die op

Prinsjesdag ook optreedt als de voorzitter van de Verenigde Vergadering der Staten-

Generaal, de aanwezigen te melden dat wij niet afwezig waren uit principiële

overwegingen, maar om politieke redenen.

Het nieuws dat wij uit protest zouden wegblijven bracht nogal wat tongen in beweging.

In ieder geval veel meer dan wij verwachtten. De avond voorafgaand aan Prinsjesdag zei

PvdA-kamerlid Rick van der Ploeg bij Nova: ‘Het is ontoelaatbaar wat de SP hier doet!’

Maar verdere toelichting bleef uit. De redactie van Nova wilde aanvankelijk in de studio

een discussie tussen Van der Ploeg en mij over het beleid van Paars. Maar Van der Ploeg

wilde dat niet. (PvdA’ers die weigeren te discussiëren – dat is trouwens meer regel dan

uitzondering. Zo weigerde PvdA-voorzitter Adelmund begin 1998 nog met mij in discussie

te gaan in het programma Buitenhof.) Nu zat Van der Ploeg samen met de cda’er De

Jong in de studio, en mocht ik op band iets zeggen over de groeiende tweedeling in ons

land en de rol van het paarse kabinet daarbij.

Page 65: Effe dimmen - 1998

65

Omdat we niet alleen weg wilden blijven, maar ook wilden laten weten wat onze

motieven waren, besloten we tot het houden van een alternatieve troonrede, de

Toornrede. We vroegen mevrouw Hennie Sneevliet (72) uit Rotterdam of zij die rede voor

haar rekening wilde nemen. En dat wilde ze. Onder een prachtige najaarszon en aan de

voet van het standbeeld van Johan de Witt vlak bij de Hofvijver sprak zij ten overstaan

van honderden mensen haar rede uit. Ik druk hem hier met plezier nog eens integraal af:

Leden van de Staten-Generaal, beste mensen,

Je kunt natuurlijk zeggen dat het goed gaat met het Koninkrijk der Nederlanden. De

bedrijfswinsten zijn bijvoorbeeld hoger dan ooit. We hebben nu al meer dan 100000

miljonairs. Met aandelen kopen en verkopen op de beurs wordt tegenwoordig door

sommigen net zoveel verdiend als met werken door ons allemaal samen. De mensen die

vier jaar terug al veel verdienden, krijgen nu nog meer. Heel goed gaat het met onze vijf

procent veelverdieners – onder wie ook de leden van de Staten-Generaal. Het gaat ook

uitstekend met een heleboel andere mensen in dit land. En het Poldermodel, waarop de

regering zo trots is, zorgt voor een begroting zoals we die sinds jaren niet gezien hebben.

Met een minimaal financieringstekort en een maximale lastenverlichting. De regering

wilde een lastenverlichting van negen miljard, en het werden er zestien. Hoera!

Ik krijg zere oren van het gejubel van het paarse kabinet. Wekenlang word ik al wakker

gemaakt en in bed gestopt met goed-nieuwsberichten. De ene minister laat het ene

cadeautje uitlekken, de andere minister komt met het volgende presentje. Allemaal

hebben ze iets leuks voor ons in het koffertje van Zalm mogen stoppen. Ik denk dat ze

hopen dat wij straks dan onze stem voor hen in de stembus stoppen.

Door al dat lekken is de hele troonrede al naar buiten gedruppeld. Als de koningin direct

de troonrede voorleest zal dat de mosterd na een al opgediende paarse feestmaaltijd

zijn. Daarna zullen de leden van het kabinet (na hun wave van vorig jaar) nu hun

hoedjes en armpjes in de lucht gooien. En dan misschien eenstemmig zingen: Na ons de

zondvloed.

Als ze dat doen, zit daar iets in. Want die zondvloed komt eraan. Bij alle voordelen van

het Poldermodel voor sommigen van ons, zie ik dat voor veel anderen van ons het water

in onze wonderpolder de rand van de dijken heeft bereikt. Als je niet kan baden in

weelde, moet je er steeds meer voor oppassen niet te verdrinken in onzekerheid en zelfs

armoede.

Waarom wordt er toch zo hard geroepen dat het goed gaat met ons, als er 995000

huishoudens zijn die officieel arm zijn en van wie bijna de helft al vier jaar lang in de

ellende zit?

Waarom jubelen onze ministers over het Poldermodel als er 1,7 miljoen mensen aan de

kant moeten blijven staan omdat ze geen baan kunnen vinden?

Waarom is er zoveel applaus voor het werkgelegenheidsbeleid als er voor elke vacature

in ons land volgens de vakbond zeventien mensen zónder werk zijn?

Waarom klappen we voor een begroting waarin 36 miljoen gulden uitgetrokken wordt

voor de dagbesteding van zwaar verstandelijk gehandicapten, terwijl volgens de

deskundigen ten minste 190 miljoen nodig is?

Page 66: Effe dimmen - 1998

66

En waarom zo’n warm onthaal voor een regering die zo kil omgaat met de

nabestaanden? En die daarmee laat zien dat wie door omstandigheden zwak is, bij Paars

achteraan op het lijstje staat? De nieuwe wet is letterlijk een sterfhuisconstructie voor de

oude Weduwen- en Wezenwet.

Waarom zouden we hoera roepen voor een begroting die wel extra geld uittrekt voor de

zorg, maar daarmee absoluut niet de eerder geslagen gaten dicht?

Waarom zouden we juichen als er tienduizend huishoudens op de wachtlijst voor de

thuiszorg staan? En als er 127000 patiënten op de wachtlijsten staan van de

ziekenhuizen? En van wie er 79000 langer dan een maand moeten wachten op medische

hulp?

En waarom moeten we ‘hiep hiep hoera!’ roepen als oude mensen in verzorgings- en

verpleeghuizen nog maar één of twee keer per week onder de douche kunnen, vanwege

het grote tekort aan personeel?

Leden van de Staten-Generaal, beste mensen,

Ikzelf ben alweer wat ouder, met een heel verleden. Ik ken de armoede van vroeger en

ga hier niet zitten klagen over mijzelf. Dat wil niet zeggen dat het goed met je gaat als je

aow en een klein pensioentje hebt. Dat geldt voor mij en zoveel andere ouderen. Zoals

mijn moeder die haar laatste dagen doorbrengt in een verpleeghuis en daar ook merkt

wat de bezuinigingen op de zorg in praktijk betekenen.

Maar ik vind het nog erger dat door de onbarmhartige maatregelen van dit kabinet het

ook niet goed gaat met de toekomst. Met de kinderen van de toekomst. Met de jeugd

van de toekomst. En met de nabestaanden van de toekomst. Die komen allemaal te

wonen in een Nederland waarin steeds meer het recht van de sterkste geldt en de

solidariteit een stiefkindje is.

Dat doet de meeste pijn bij ons, de ouderen van dit land, die onder vaak minimale

omstandigheden maximaal gepresteerd hebben om ons land op te bouwen tot een

samenleving waar we zorgen voor elkaar. De afbraak daarvan doet de meeste pijn.

Zo dadelijk zal de minister van Financiën zijn koffertje laten zien, nog trotser dan vorig

jaar. Kijk eens wat ik heb voor jullie, zal hij lachen. Honderd miljard aan nieuwe plannen.

Maar laten we wel begrijpen dat dat geld bijna helemaal verdeeld wordt onder de asfalt-

en betonlobby. Dat is geld voor de aanleg voor prestigeprojecten als de Betuwelijn en de

hogesnelheidslijn, voor de uitbreiding van Schiphol en ons snelwegennet. Voor andere

dingen loopt de kraan niet zo hard. Voor natuurontwikkeling is er maar een miljard en

voor het milieu maar vijf miljard – en dan gaat het nog over het opruimen van vervuiling

uit het verleden. Voor armoedebestrijding heeft de regering een miljard over. En dan is

het nog de vraag of die centen ook wel echt bij de mensen komen en niet ergens bij de

lagere overheid in potjes blijven zitten, zoals we gezien hebben met de bijzondere

bijstand of het geld voor gehandicaptenvoorzieningen.

Als je dat allemaal weet, dan denk je dat al dat hoera-geroep van Paars is als het

sprookje van de nieuwe kleren van de keizer. We roepen: ‘O wat een mooie kleren!’

maar eigenlijk staat de keizer in zijn blootje en zou hij zich moeten schamen.

Page 67: Effe dimmen - 1998

67

Ik denk er dan ook aan hoe dingen veranderen. Aan het verschil tussen de Kok van Toen,

die partij koos voor ons, en de Kok van Poen, die nu de anderen de hand boven het

hoofd houdt. Ik denk: stop toch met dat hoezee-geroep als je ziet dat de tweedeling

toeneemt tussen de mensen met veel geld en zoveel anderen met weinig geld.

Volgens mij moeten we de beschaving van ons land niet aflezen aan de beursberichten,

de hoogte van de beursindexen, de winsten van de grote bedrijven of het aantal

miljonairs. En ook niet aan het aantal nieuw gebouwde villa’s en snelwegkilometers.

Beschaving meet je af aan de wijze waarop we zorgen voor de mensen met wie het door

allerlei omstandigheden minder gaat en aan de manier waarop we als samenleving voor

elkaar zorgen. Voor de weerlozen, de niet-georganiseerden, de gehandicapten, de

werkers, de ouderen, de nabestaanden, de kinderen.

Als we die meetlat hanteren, dan is er geen reden om te juichen maar veel eerder om te

treuren. Want we laten de miljoenennota wel betalen door al die groepen die ik noemde.

En waarom? Om een onbeperkte aftrek van hypotheekrente te laten voortbestaan. Om

de vermogensbelasting te verlagen en de kapitaalsbelasting af te schaffen. Om door

verlenging van de tweede schijf in de inkomstenbelasting mensen die het toch al goed

ging nog wat extra’s toe te stoppen. Om topmanagers in staat te blijven stellen zichzelf

krankzinnige beloningen toe te kennen. Om bedrijven toe te blijven staan met de winst

aan de haal te gaan in plaats van het afdragen van een redelijk deel aan de samenleving

die die winst mogelijk gemaakt heeft.

Leden van de Staten-Generaal, beste mensen,

Als ik zo dadelijk samen met u de politici in hun zwarte pakken en paarse hoeden de

Ridderzaal zie binnengaan, krijg ik het gevoel te kijken naar een feest voor de nieuwe

roofridders. Die het geld halen bij de armen en geven aan de rijken. En onderwijl de

mooiste praatjes verkopen over hoe goed het met ons allemaal gaat. Een voormalig

kamerlid en gewezen partijgenoot van Wim Kok schreef vorige week in de krant dat

temidden van het feestgedruis hanengekraai hoorbaar zou zijn. Ik denk dat ook. En als

we echt goed luisteren, dan moeten we dat allemaal horen – en bedenken wat dat

betekent.

Ik dank u voor uw aandacht.

Page 68: Effe dimmen - 1998

68

ERICA, AAN JOU DE KEUS!

Erica Terpstra is ongetwijfeld een van de bekendste politici van het land. Oud-zwemster,

prominent VVD-lid, in 1994 gekozen met een record aantal voorkeurstemmen, nu

staatssecretaris voor Welzijn en Sport. ‘Moeder van alle Ouderen en Gehandicapten’ en

‘Beschermvrouwe van de Thuiszorg’ werd ze vaak genoemd. Tot voor kort kon Erica

nergens komen of de mensen stonden op de banken. Overal werd ze ontvangen met

toejuichingen. Het vertrouwen in haar goede bedoelingen kende geen grenzen.

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard, zegt het spreekwoord. Erica Terpstra heeft

dat aan den lijve ondervonden. Want er is in de loop van de regeerperiode van het

paarse kabinet iets gebroken. Het vertrouwen is omgeslagen in wantrouwen. Iedereen

valt het nu plotseling op hoe groot het gat is tussen haar imago en de keiharde

werkelijkheid van Paars. De problemen bij de thuiszorg en de zorg voor gehandicapten

stapelen zich op. De magie van haar enthousiasme werkt plotseling niet meer. Dat

ondervond Erica bijvoorbeeld toen ze eind 1996 tegenover boze ouders van verstandelijk

gehandicapten stond.

‘Ik neem de kritiek serieus,’ zei ze, ‘zoals u van mij gewend bent.’ En dat laatste had ze

niet moeten zeggen. Het kwam haar op een fluitconcert te staan.

Erica Terpstra is nu de kop van Jut – zíj heeft het gedaan. Maar dat is niet helemaal

terecht. Toen PvdA, VVD en D66 in de zomer van 1994 hun handtekening zetten onder

het regeerakkoord, kozen zij voor een recordbezuiniging van 18 miljard. De problemen

waar Erica Terpstra mee te maken heeft gekregen zijn daar een rechtstreeks gevolg van.

Erica Terpstra heeft dus moeten kiezen: óf loyaal zijn aan de mensen waar ze altijd voor

stond en meer geld eisen van het kabinet, en als ze dat niet zou krijgen opstappen, óf

loyaal blijven aan Paars, maar dan toegeven dat ‘de moeder’ eigenlijk een stiefmoeder is.

Ze heeft uiteindelijk gekozen loyaal te blijven aan Paars. Alleen dat toegeven van die

stiefmoeder – daar is het nooit van gekomen.

Page 69: Effe dimmen - 1998

69

VAN VARKENS EN VEREN

Er was tumult op de publieke tribune. De varkensboeren wilden zich niet als makke

varkens naar de slachtbank laten leiden. Zij gaven luidruchtig blijk van hun frustratie, en

de vergadering moest worden geschorst. Dat was vervelend, want het was de laatste

avond voor het reces, en schorsing leidt tot oponthoud. Sommige kamerleden konden

hun frustratie dáárover weer niet onderdrukken.

Maar hoe je ook over de varkens- en mestproblematiek mag denken, één ding staat voor

mij als een paal boven water: voor de individuele boer die het aangaat is het,

onparlementair gezegd, zwaar klote. Die mensen hebben, mede op aandrang van politiek

Den Haag, enorme bedragen in hun bedrijf geïnvesteerd en hebben dus ook grote

schulden. De drastische beleidswijzigingen die het onderwerp vormen van het debat,

zullen dan ook grote sociale gevolgen hebben. En juist daarover werd tijdens het debat

veel te weinig gesproken. Enig begrip voor de woede op het balkon was dus wel op zijn

plaats.

Maar hoe moet dat nu verder met het debat? Er wordt geschreeuwd en gescholden. Op

een bepaald moment staat er een politieagent in uniform achter het spreekgestoelte in ‘s

lands vergaderzaal. Het doet me onmiddellijk denken aan Tejero die in 1981 in de

Spaanse Cortes alle parlementariërs onder de banken kreeg. Het is nooit opgehelderd

wiens idee dat was, dat van die politieagent (in het geval van Tejero was dat wel

duidelijk). Maar het meest is me van die decemberavond bijgebleven hoe sommige

kamerleden cynisch en met blikken vol minachting naar boven keken. Ik wist niet dat dat

kon: neerbuigend omhoogkijken, maar in de Kamer blijkt het onmogelijke wel vaker

mogelijk te zijn.

Betrokkenheid en bevlogenheid zijn een schaars goed geworden in de politiek. Voor de

Jonge Socialisten, de jongerenorganisatie van de PvdA, schreef ik daarover eens in de

rubriek ‘Het recept van…’ het volgende stukje:

Het moet zo ongeveer 1968 zijn geweest. Die avond was ik naar een lezing geweest over

de uitbuiting van de Derde Wereld door de multinationals. En in Oss, de stad waar ik

woon, zijn er daar nogal wat van. Toen ik naar huis fietste, dacht ik: ik moet iets doen.

Ik pakte een pot verf en een kwast en ging naar Organon, onderdeel van akzo. Op het

voetpad van het station naar het bedrijf kalkte ik met grote letters: organon buit de

derde wereld uit! Toen ik de volgende morgen naar school ging zag ik dat

gemeentewerkers de tegels al aan het omdraaien waren.

Het was natuurlijk een actie van niks, maar toch. Het was mijn eerste politieke daad. Ik

besloot me later aan te sluiten bij het Vredesburo, een initiatief van een uitgetreden

pater. Met een paar mensen voerden we actie, gaven we voorlichting, organiseerden we

popconcerten. Je kan het niet bedenken of we deden het. Maar toch sluimerde er onder

de oppervlakte een meningsverschil over de vraag: doen we wel genoeg? Doen we niet

te veel aan symptoombestrijding, moeten we niet meer kijken naar de structuren achter

het onrecht? Het was de tijd van Herbert Marcuse en wat hij noemde ‘de repressieve

tolerantie’ (de machthebbers die aan hun criticasters alle ruimte geven om ze zo ‘in te

kapselen’).

Page 70: Effe dimmen - 1998

70

Uiteindelijk kwam het tot een splitsing. Het ene deel ging door op de oude voet en de

rest wilde meer politieke actie. Het zal duidelijk zijn: ik behoorde bij ‘de rest’. Na allerlei

omzwervingen kwam ik bij de SP terecht, een actieve club die de daad bij het woord

voegde. Het klikte meteen, want vanaf mijn jonge jaren heb ik een hekel gehad aan

diegenen die het onrecht zien maar er alleen over praten en er niets tegen doen. Elan en

betrokkenheid zijn de kern waar het in de politiek om draait, want wat het hart niet heeft

kan het verstand niet brengen. Maar met elan alleen kom je niet ver. Het is als met een

auto: de motor geeft de energie, maar het stuurwiel heb je nodig om richting te geven

aan die energie. Het hart en het verstand: de twee benen nodig om te kunnen lopen.

Aan rationaliteit is over het algemeen in de Nederlandse politiek geen gebrek, maar aan

betrokkenheid des te meer. En die betrokkenheid is nodig om de wil voor het zoeken

naar alternatieven steeds maar weer te voeden. Alleen diegenen die de

onrechtvaardigheid van de status-quo niet accepteren hebben de energie en de wil te

werken aan verandering. En, zoals bekend, verandering begint met oppositie.

In de tegenstelling tussen ‘wat is’ en ‘wat kan zijn, wat zou moeten zijn’ ligt de bron voor

vooruitgang. Socialisten – ook als ze jong zijn – moeten dat steeds beseffen. ‘Ons soort

mensen’ is er niet om alleen te besturen, wij houden niet van pappen en nat houden, wij

leunen niet zelfgenoegzaam achterover.

En waarom? Omdat er geen enkele aanleiding voor bestaat! PvdA-partijleider Kok liet

eind 1995 in zijn Den Uyl-lezing (waarover later meer) weten dat de PvdA nu haar

ideologische veren heeft afgeworpen. Naar zijn zeggen zou dat bevrijdend hebben

gewerkt. Dat neem ik aan en ik kan er me zelfs iets bij voorstellen. Immers, je idealen

en je doelen maken je onrustig. Telkens weer tarten ze je en sporen ze je aan tot actie.

Het hebben van idealen en doelen is dé reden van bestaan van socialisten. Zij willen de

sterren van de hemel plukken. De richting staat vast en de doelen zijn hoog.

En dan vraagt iemand van de Jonge Socialisten je een stukje te schrijven over mijn

recept. Dat is moeilijk. Want denkend aan de JS, komt in me op: Wat is de toekomst van

een kuiken als het later geen veren mag hebben?

Page 71: Effe dimmen - 1998

71

LEVE DE REPUBLIEK!?

In het voorjaar van 1997 ontstond er even opwinding over onze monarchie. Aanleiding

was het bekend worden van het bestaan van een geheim ‘Republikeins Genootschap’:

een verzameling oude, prominente mannen, die, toen hun samenzweerderige ambities

bekend werden, niet wisten hoe snel ze weer uit elkaar moesten fladderen. Nu hou ik niet

zo van samenzweerderige clubjes, en al helemaal niet van zo’n gezelschap van

gearriveerde heren, maar ze hebben gelijk als ze zeggen dat een serieus debat over het

bestaansrecht van de monarchie in ons land niet goed mogelijk lijkt. Het behoort tot een

van de laatste taboes die ons land nog rijk is. En dat is toch raar. Want is het uit

democratisch oogpunt nog wel van deze tijd dat ons staatshoofd wordt aangewezen op

basis van erfopvolging? Wat zouden we ervan vinden wanneer het oudste kind van Wim

Kok automatisch de nieuwe premier zou zijn van dit land? Het koningschap is een

overblijfsel uit een lang vervlogen tijd, gebaseerd op een mythe. Een mythe die alleen in

stand kan blijven zolang het koningschap omringd is met geheimzinnigheid. De

wederwaardigheden van het Britse koningshuis leren ons dat wanneer de mythe van de

neutraliteit, de onfeilbaarheid en de onkreukbaarheid verloren is gegaan, ook de

populariteit van de koning(in) snel verdwijnt. De noodzakelijke geheimzinnigheid rond de

koning(in) is er oorzaak van dat wij bijvoorbeeld niet weten hoe ver de invloed van de

koning(in) strekt.

Gevolg? Veel mist, veel geheimen en geheimpjes, en veel vragen zonder antwoorden.

Wat wordt er precies besproken tijdens de wekelijkse ontmoetingen tussen de koningin

en de premier? Welke inhoud geeft de koningin aan het gegeven dat ze lid is van de

regering en voorzitter van de Raad van State? Wat doet de koningin precies met haar

recht op informatie, en wat doen bewindslieden met haar adviezen? Waarom week

koningin Beatrix tijdens de laatste formatie van augustus 1994 af van de aanbevelingen

van de informateur? Waarom moest ambassadeur Röell zijn post in Zuid-Afrika opgeven?

Vroeg de koningin aan de minister van Buitenlandse Zaken, Hans van Mierlo, een

ambassade te openen in Amman (Jordanië) omdat ze een goede relatie heeft met koning

Hoessien? Voorkwam ze dat staatssecretaris Nuis subsidie gaf voor het toneelstuk Emily?

Het behoort allemaal tot ‘het geheim van paleis Noordeinde’. Openheid en democratie

gaan hand in hand; geheimzinnigheid en de monarchie eveneens.

Page 72: Effe dimmen - 1998

72

Een heel enkele keer komt er via anonieme zegslieden uit de kringen van het Koninklijk

Huis iets naar buiten over hoe het achter de schermen toegaat. Zo lichtte de Volkskrant

in september 1997 een klein tipje van de sluier omtrent de koninklijke jacht. Zoals

bekend wordt er jaarlijks op de kroondomeinen door leden van de koninklijke familie en

bevriende relaties gejaagd. Met name de drijfjacht op wilde zwijnen heeft de laatste

jaren veel kritiek gekregen, omdat deze dieren buiten het jachtseizoen flink worden

bijgevoerd. Op die manier wordt de populatie kunstmatig opgevoerd, zodat er in de

herfst weer meer te jagen valt. Al jaren leeft er bij een grote meerderheid van de

Nederlandse bevolking grote weerstand tegen dit soort praktijken. De plezierjacht zou,

als de meerderheid van de bevolking zijn zin kreeg, allang in zijn geheel zijn verboden –

iets waarnaar de SP in de Kamer dan ook heeft gestreefd. Rond de behandeling van de

nieuwe jachtwet (officieel de Flora- en faunawet geheten) laaide de discussie over de

koninklijke jachtpartijen ook weer hoog op. Zo hoog, dat het hoofd van de

Rijksvoorlichtingsdienst, Eef Brouwers, zelfs kwam verklaren dat de plezierjacht in de

kroondomeinen zou worden afgeschaft. Dat had hij dus beter niet kunnen zeggen, want

daags daarna werd hij door de majesteit op het matje geroepen. Bij die gelegenheid zou

de vorstin haar voorlichter hebben duidelijk gemaakt dat het natuurlijk nooit zo kon zijn

dat de koninklijke familie zwichtte voor de druk van het volk, en dat er dus van een

verbod op de plezierjacht geen sprake kon zijn. Brouwers redde zich vervolgens uit dit

netelig parket door met een nieuwe verklaring te komen: er werd op de kroondomeinen,

zo luidde de lezing ditmaal, helemaal geen plezierjacht beoefend. Er zou uitsluitend en

alleen worden gejaagd om de wildstand op peil te houden.

Maar daarmee waren de bemoeienissen van de koningin nog niet ten einde. De volgende

twee die zich moesten melden waren de ministers Zalm (het ministerie van Financiën is

formeel verantwoordelijk voor de kroondomeinen) en Van Aartsen (verantwoordelijk voor

de Flora- en faunawet). Ook aan hen zou zijn medegedeeld dat er van een verbod op de

koninklijke jagerij geen sprake kon zijn, omdat de familie nu eenmaal sociale

verplichtingen zou hebben tegenover andere Europese vorstenhuizen. Hoe dit alles ook

zijn moge – feit is dat in de nieuwe wet een bepaling is opgenomen (artikel 65b) waarin

de minister van Landbouw de mogelijkheid krijgt om, wanneer bepaalde jachtmethodes

worden verboden, het koningshuis daarvan uit te zonderen. Van Aartsen heeft over die

regel bovendien laten weten dat hij in voorkomende gevallen geen actieve

openbaarmaking zal bedrijven. Met andere woorden: pas als kamerleden daarom vragen

zullen zij (vertrouwelijk!) de betreffende stukken mogen zien. Gewone burgers moeten

maar een beroep doen op de Wet Openbaarheid Bestuur! Zoals gezegd:

geheimzinnigheid hoort kennelijk net zo bij de monarchie als de jacht.

‘Als ik geen koningin was, zou ik republikein zijn,’ zei Juliana eens. Daarmee te kennen

gevend dat het koningschap geen sinecure is. De koning(in) mag immers geen eigen

mening naar buiten brengen – de tragiek van elke ‘moderne’ monarch. Het is dus altijd

gissen naar de eigen, persoonlijke opvattingen van de leden van het koningshuis, zelfs

naar die van het staatshoofd. Wat vindt Beatrix er nu zelf van? We komen er niet achter.

Alles wat gebeurt, alles wat wordt gezegd, valt onder de ministeriële

verantwoordelijkheid. Met andere woorden: omdat de koning(in) niet ter verantwoording

kan worden geroepen door de volksvertegenwoordiging, moet het kabinet die taak

overnemen, hetgeen weer betekent dat het staatshoofd niets zelfstandig kan zeggen of

doen.

Page 73: Effe dimmen - 1998

73

De indruk bestaat dat de jaarlijkse kersttoespraak van de koningin op de radio nog het

nadrukkelijkst haar eigen stempel draagt. Al moet ook die toespraak voor hij de ether

ingaat nog worden voorgelegd aan de minister-president. Je weet dus nooit tot welke

wijzigingen deze gang langs de censor heeft geleid.

Meestal zijn de kerstboodschappen van de koningin een bewijs van grote betrokkenheid

bij wat er in de samenleving speelt. De ene keer gaat het over de eenzaamheid en de

dood, de andere keer – zoals in 1997 – gaat het over de groeiende tegenstellingen in de

samenleving, ‘de verrijking’ versus ‘de verarming’, en het consumentisme dat diepgang

in de weg staat. Ik behoor niet tot diegenen die deze toespraak als obligate prietpraat

terzijde schuiven. Ik vind dat de koningin over het algemeen zinnige dingen te berde

brengt, al moet ook ik toegeven dat het wat merkwaardig is wanneer uitgerekend

iemand uit de rijkste familie van het land spreekt over de verrijking en de verarming die

zo typerend zijn voor de jaren negentig.

Het is niet verwonderlijk dat het aantal koninkrijken steeds kleiner wordt: nu nog slechts

12 van de 190 landen die bij de VN zijn aangesloten. Er kleeft namelijk nog een groot

bezwaar aan de monarchie, en wel ‘de benoeming voor het leven’. De bevolking moet

maar afwachten of het staatshoofd bevalt en indien dat niet het geval is kunnen alleen de

Verenigde Kamers der Staten-Generaal besluiten dat er iemand anders op de troon moet

komen. Op de drempel van de eenentwintigste eeuw is zo iets een anachronisme, iets als

een paard-en-wagen op de snelweg.

Het koningshuis kost de gemeenschap jaarlijks zo’n 90 miljoen gulden. Dat is veel geld,

maar ook een president zal natuurlijk wat eisen. Daarom zijn de kosten voor mij niet het

hoofdargument om iedereen uit te nodigen eens na te denken over de toekomst van de

monarchie. Ook het functioneren van Beatrix – gegeven de bestaande omstandigheden –

geeft geen aanleiding te pleiten voor een gekozen staatshoofd. Integendeel. Beatrix doet

het goed en vertegenwoordigt ons land op waardige wijze, binnenslands en zeker ook in

het buitenland. Wanneer wij morgen een republiek zouden worden en ‘de lijst Oranje’ zou

onder aanvoering van Beatrix meedoen aan de verkiezing van een president, dan zou die

ongetwijfeld hoge ogen gooien.

Hoe onhandig het Republikeins Genootschap ook heeft gehandeld, het is voor het eerst

dat personen met een dergelijke maatschappelijke positie (onder anderen Elsevier-

topman prof. dr. Vinken, oud-minister van Economische Zaken Nelissen en voormalig

gouverneur van Limburg Cremers) zich kritisch over de monarchie hebben durven

uitlaten, al was het niet echt in het openbaar. De discussie over het koningschap moet

door dat onhandige optreden niet opnieuw tot taboe worden verklaard. Het lijkt mij een

goede zaak om met het oog op de naderende troonswisseling eens een fundamentele

discussie te hebben over de toekomst en de plaats van de monarchie in de Lage Landen

bij de Zee. Of om met mijn collega Remi Poppe te spreken: ‘Leve de koningin! Hoezo?

Hoezo? Hoezo?’

Page 74: Effe dimmen - 1998

74

VAN HERMAN BODE EN ANDERE STRIJDBARE

MANNEN

Herman Bode houdt een vlammend betoog, en zijn gehoor is een en al aandacht.

‘De vakbeweging moet durven nadenken over de fundamentele fouten van het systeem,’

zegt de oud-vakbondsleider. ‘Belangenbehartiging staat natuurlijk nummer één, maar

een vakbeweging die niet nadenkt over hoe het anders, beter en eerlijker kan is op de

verkeerde weg.’ Bode spreekt voor zo’n honderd SP-leden in een zaaltje van de

Jaarbeurs in Utrecht. Herman is een kei. Al jaren met pensioen, maar nog altijd in de

weer voor de goede zaak. De laatste tijd heb ik hem vaak ontmoet. Als voorzitter van de

jury reikte hij de Rooie Reus Prijs 1997 uit aan Annie Verdoold, de vrouw die samen met

de andere bewoners van Spangen probeert haar wijk weer leefbaar te maken. Hij sprak

een aantal malen op avonden in het kader van de ‘Nederland in tweeën?!’-toer. En nu

staat hij weer hier om arbeiders die actief zijn op de werkvloer toe te spreken.

De aanwezigen zijn lid van de groep ‘Solidair’. Ze hebben allemaal drie dingen gemeen:

ze werken in de industrie of op de bouw, ze zijn actief – al of niet in het kader van een

vakbond -, en ze zijn lid van de SP. ‘Solidair’ timmert al een poosje aan de weg met

bijvoorbeeld het organiseren van mensen in de Sociale Werkvoorziening en de mensen

die werken in het kader van de banenpools en de Melkert-banen. De leden verspreiden

kranten aan fabriekspoorten en discussiëren onderling over de relatie tussen werk en

politiek. Op deze bijeenkomst stellen ze een vijf-puntenplan vast dat de buitenwacht in

één oogopslag moet duidelijk maken waar ‘Solidair’ voor staat. Ze stellen dat

loonmatiging in een tijd waarin de winsten tot in de hemel groeien diefstal is; dat er een

halt moet worden toegeroepen aan de toenemende flexibilisering; dat de

ondernemingsraden veel meer zeggenschap moeten krijgen; dat er een nieuw en beter

sociaal zekerheidsstelsel moet komen; en dat de vakbeweging zich strijdbaarder moet

opstellen.

Herman Bode is niet de enige gastspreker. Er zijn ook twee havenarbeiders uit Liverpool

aanwezig. Tony Russell en Herbi Hollerhead zijn op uitnodiging van de SP een paar dagen

in ons land om steun te vragen voor hun strijd.

‘Het conflict begon met de weigering van een bedrijf om twintig jonge havenwerkers hun

overuren uit te betalen,’ zo vertellen zij. ‘Onze collega’s vochten voor hun status van

volwaardige arbeiders met alle daarbij behorende rechten, en wensten zich niet eenzijdig

te laten “flexibiliseren”. Toen zij op staande voet werden ontslagen, stelden zij een

picketline op bij de ingang van de haven. De volgende ochtend weigerden wij, de oudere

havenarbeiders, hun vaders, die picketline te doorbreken. Maar een van de anti-

vakbondswetten uit het Thatcher-tijdperk bepaalt dat je collega’s in staking niet mag

ondersteunen. Dus werden alle vijfhonderd arbeiders ter plekke op staande voet

ontslagen. Wij vroegen de vakbond ons te ondersteunen, maar die weigerde dat, omdat

het om een “onofficieel” conflict zou gaan.

Page 75: Effe dimmen - 1998

75

Alles bleek een vooropgezet plan te zijn, want binnen twee weken kwam Drake

International met een heel nieuw personeelsbestand aanzetten. Drake International is

een uitzendbureau dat speciaal is opgericht voor het breken van stakingen. Hun

personeel bestaat dan ook bijna volledig uit ex-militairen en voormalige politieagenten.

Al zevenentwintig maanden werken deze onderkruipers in de haven, ondersteund en

beschermd door de politie. Elke ochtend organiseren wij picketlines. En omdat de

vakbonden en sociale diensten het conflict niet erkennen, zijn we voor ons inkomen

volledig aangewezen op steun uit individuele solidariteit. Voor morele steun leggen we

contact met havenwerkers uit de hele wereld. We weten dat het moeilijk is om hun te

vragen voor ons in actie te komen, want de meeste havenwerkers zitten zelf in een

moeilijke situatie. Toch hebben al heel wat havenwerkers besmette schepen geboycot die

uit Liverpool afkomstig waren of daar naar toe gingen. De enige manier om ons bedrijf

hard te treffen is door hun schepen te boycotten, dan voelen ze het direct in hun

portemonnee. Daar is internationale steun voor nodig. We kunnen niet overwinnen

zonder continue boycots.’

Het verhaal van de mannen maakt grote indruk op de aanwezigen. Spontaan wordt er

geld opgehaald. In het mandje liggen meer grote briefjes dan kleine. Tony en Herbi

geven de mensen een kijkje in hun eigen toekomst. Het conflict in Liverpool draait om de

wens van de werkgevers om goed opgeleide havenwerkers in te ruilen voor goedkope

oproepkrachten. In zowel de Rotterdamse als de Amsterdamse haven zijn de

havenwerkers al zover geflexibiliseerd, dat het nog maar een kleine stap is naar totale

vervanging door uitzendwerkers en oproepkrachten. Maar niet alleen daar, overal wordt

er heden ten dage gesproken over flexibiliteit, mobiliteit en employability. En waar

werkgevers en politici dit soort moeilijke woorden in de mond nemen, daar kunnen

gewone mensen maar beter flink op hun hoede zijn… Vandaar dat op initiatief van de SP

en samen met OR-leden van de havenbedrijven in Rotterdam en Amsterdam inmiddels

een nationaal solidariteitscomité is opgericht om de Liverpool Dockers de morele en

financiële steun te geven die ze verdienen.

De trend om te komen tot nog meer flexibilisering, zowel wat betreft arbeidstijden als

arbeidscontracten, lijkt een internationaal fenomeen. Dat hoeft ook niet te verbazen,

want de concurrentie is immers ook internationaal, en moordend bovendien. Die

concurrentie wordt uitgevochten over de ruggen van het personeel. Zij moeten harder en

sneller gaan werken, zij moeten inleveren op hun arbeidsvoorwaarden, zij moeten

opdraven als de baas het wil, zij moeten accepteren dat hun loon wordt bevroren en

soms zelfs wordt verlaagd, en ga zo maar door. Het is de paradox van de vooruitgang.

Hoe hoger de jaarlijkse economische groei, hoe hoger de rendementen van de bedrijven,

hoe minder we in staat lijken die vooruitgang ook ten goede te laten komen aan een

beter arbeidsklimaat voor iedereen, hoe minder we in staat lijken het werk eerlijker te

verdelen.

Page 76: Effe dimmen - 1998

76

ER WAART EEN SPOOK DOOR EUROPA

Velen zijn bezweken voor zijn onweerstaanbare lokroepen. Het zijn vooral

regeringsleiders en invloedrijke politici die door het spook betoverd zijn en nu onder zijn

invloed staan. Gewone mensen moeten er meestal niets van hebben. Zij zijn te nuchter

om zich te laten verleiden tot onvoorwaardelijke steun aan het geheimzinnige,

ongrijpbare idee van één, gelijkgeschakeld Europa. De federalisten – zoals de leden van

het genootschap zich noemen – zijn pas tevreden wanneer Europa op zoveel mogelijk

terreinen onder het gezag van het spook is gebracht: economisch door middel van de

Interne Markt en monetair door middel van de Economische en Monetaire Unie (emu).

Maar ook op punten als het buitenlands- en veiligheidsbeleid, en Justitie en Binnenlandse

Zaken werkt men inmiddels aan de uitbreiding van de macht van ‘Europa’. De

machtshonger van het federale spook is voorlopig nog niet gestild.

De federalisten willen van Nederland een provincie binnen Europa maken, dat is althans

hun inzet. Zoals een betrouwbaar lid van een geheim genootschap betaamt, spreken zij

zich zelden in het openbaar uit over hun doelen en motieven. Ook zij zien in dat de

burgers hen niet volgen in hun streven naar een ‘Verenigde Staten van Europa’. Uit

opinieonderzoek blijkt dat het met de steun voor nog verdergaande integratie en

gelijkschakeling in het kader van de Europese Unie maar magertjes gesteld is: slechts 11

procent van de Nederlanders heeft sympathie voor dat streven. Slechts een minderheid

is voor invoering van de euro.

Velen zijn ontevreden over de geringe zeggenschap die ze hebben over de hele

ontwikkeling. Daarom is een ruime meerderheid van de Nederlanders vóór een

referendum over de toekomst van Europa. Nergens in Europa zijn er ooit mensen de

straat op gegaan om een verdere integratie van de Europese landen te ondersteunen,

laat staan te eisen. De enige demonstraties die er zijn, zijn demonstraties tégen de

Europese Unie in het algemeen en tegen de gevolgen van de pogingen van nationale

overheden geforceerd te willen voldoen aan de toelatingseisen voor de emu in het

bijzonder.

De brede weerzin tegen de emu heeft niets uit te staan met – wat je weleens hoort bij de

voorstanders – onderhuids levend nationalisme. De bezwaren richten zich met name

tegen de gevolgen voor het overheidsbeleid: grote bezuinigingen op de collectieve

voorzieningen en afbraak van d

e sociale zekerheid. Ook in ons land kunnen we daarover meepraten. Hoeveel invloed

heeft het in 1998 willen voldoen aan de emu-criteria niet gehad op de opstellers van het

paarse regeerakkoord. De bijzonder strenge afspraken over de uitgaven zijn

verantwoordelijk voor de enorme problemen in de thuiszorg, de wachtlijsten voor

duizenden en duizenden geestelijk gehandicapten, wachtlijsten voor hartoperaties, het

weer de kop opsteken van armoede, en de afschaffing van de verantwoordelijkheid van

de rijksoverheid voor de sociale volkshuisvesting, en ga zo maar door. Zo goed als de

tegenstand in ons land tegen dit beleid groeiende is, is dat ook in Duitsland en Frankrijk

het geval. De mensen komen daartegen in opstand, zeker als ze zien dat er jaarlijks

sprake is van een forse economische groei terwijl de tegenstellingen steeds groter

worden en de tweedeling steeds scherper.

Page 77: Effe dimmen - 1998

77

Waar de PvdA vroeger zei: ‘Europa zal socialistisch zijn of niet zijn,’ zegt de VVD nu:

‘Europa zal liberaal zijn of niet zijn.’ Waar je ook mag staan in het politieke krachtenveld:

het Europa dat zich nu ontwikkelt is vooral een neoliberaal Europa. De criteria voor

toetreding tot de emu zijn dan ook alleen van economische en monetaire aard. Er

bestaan geen criteria op punten als milieu, werkgelegenheid, sociale zekerheid of

collectieve voorzieningen.

Maar er zit nog een element in het groeiende verzet tegen de emu. En dat is de twijfel

over de juistheid van het idee dat erachter schuilgaat, het idee dat de welvaart en het

welbevinden van burgers gediend is bij het ontmantelen van de nationale staten, bij het

inleveren van nationale soevereiniteit ten behoeve van een supra-nationaal orgaan waar

niemand zicht op heeft. Hier raakt de weerzin tegen de emu aan de manier waarop

menig toonaangevend politicus in Europa de toekomst van ons continent ziet.

Wat de federalisten ook mogen beweren, het zijn nog steeds de nationale staten die

inhoud geven aan de democratie. Zij hebben haar verworven en koesteren haar. Hoe

meer bevoegdheden van de nationale staten worden overgedragen aan de vierde

bestuurslaag ‘Europa’ of worden overgelaten aan de ministerraden zonder vetorecht, hoe

meer ook de democratie met haar openheid, doorzichtigheid en publieke controle op de

tocht komt te staan. Het is een misvatting te denken dat het Europees Parlement ooit in

staat zal zijn de rol te vervullen die nu door de nationale parlementen wordt vervuld. De

mensen zullen de Europese Commissie nooit willen en kunnen zien als hun Europese

regering. Met de vergroting van de geografische afstand tussen bestuur en burger zal

ook de psychologische afstand toenemen en daarmee de democratische controle

afnemen. En het is goed eraan te herinneren dat niet alleen de democratie, maar ook de

rechtszekerheid en de sociale zekerheid op nationaal niveau bevochten en ontwikkeld

zijn. Op alle drie die terreinen heeft ‘Europa’ nog weinig tot niets laten zien.

Geen weldenkend mens, dus ook geen socialist, heeft iets tegen samenwerking.

Integendeel. Overal waar samenwerking kan strekken tot wederzijds voordeel is dat

prima. Maar dat is iets anders dan te denken dat de nationale staten met hun specifieke

identiteit zichzelf nu reeds overleefd hebben en bijgevolg genegeerd kunnen worden.

Neem het streven naar een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. Is er

iemand die de illusie koestert dat bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland zich zal laten leiden

door een gemeenschappelijke buitenlandse politiek als die strijdig is met het eigen

nationale belang? In geval van een belangenconflict is er altijd een aandrift om het

nationale belang te laten voorgaan op het ‘Europese’ belang. Een andere inzet is door de

nationale overheid ook niet uit te leggen aan de bevolking. Wat als een Europees

drugsbeleid ons dwingt de coffeeshops te sluiten: gaan we dat dan doen? Het aanhalen

van de Europese dwangbuis kan ertoe leiden dat de Europese integratie zelf de bron

wordt van conflicten in Europa.

Page 78: Effe dimmen - 1998

78

Federalisten zijn ook aanhanger van de gedachte ‘Big is beautiful’. Nu kunnen smaken

verschillen, maar één ding staat voor mij vast: Er bestaat niet zoiets als een Europese

identiteit. We kennen vele verschillende talen en culturen binnen Europa. En ook de

rechtspraak is overal anders. Noch objectief, noch subjectief is er sprake van een

bijzondere onderlinge verbondenheid van de burgers van dit continent. Natuurlijk, er zijn

zeker dingen die ons verbinden, al was het maar het gegeven van twee wereldoorlogen

in één eeuw op Europese bodem. Maar dat lijkt me onvoldoende om daarop het streven

naar één Europa te baseren. En nu weet ik wel dat juist die twee wereldoorlogen voedsel

hebben gegeven en dat nog doen aan de Europese gedachte, maar was het allemaal

maar zo eenduidig. Want de keuze is niet: ‘Hitler’ of ‘Europa’. Het is kortzichtig om tegen

degene die zich verzet tegen een verdere Europese integratie in het huidige tijdsgewricht

te zeggen dat hij een nationalist is en dus ook wel rekening wil houden met het risico van

een nieuwe oorlog op Europese bodem.

Het is precies andersom. De ambities van het Europese spook zijn te hoog en daarom

gevaarlijk. Te hoge ambities kunnen snel leiden tot frustratie, irritatie en uiteindelijk tot

conflicten. Daarom wordt het tijd dat we het spook ontmaskeren. Iedereen zal dan in één

keer duidelijk worden wat er eigenlijk aan de hand is. Onder het witte laken houden zich

namelijk de georganiseerde groot-industriëlen van Europa schuil. Zij – Philips, Renault,

Fiat, Daimler- Benz, Nestlé, Unilever, Bayer, Shell, BP, en andere multinationals –

hebben zich verenigd in de European Round Table. De agenda van de Europese

federalisten wordt bepaald door dit gezelschap. Zíj wilden één Interne markt van 370

miljoen consumenten, en die kregen ze; zíj willen één Europese munt – de euro, en die

krijgen ze; zíj willen één Europese regering, en daar zijn we naar op weg.

Veel politici mogen dan betoverd zijn door het spook, laten wij nuchter blijven. Spoken

bestaan niet.

Page 79: Effe dimmen - 1998

79

HET NIEUWE MODEWOORD: ‘EMPLOYABILITY’*

Op één en dezelfde dag, 8 oktober 1997 (nota bene mijn verjaardag), kwamen minister-

president Kok en elektronica-gigant Philips in het nieuws met hun verhaal over ‘de

employability van de moderne werknemer’. Dat vormde de start van een offensief om de

geesten rijp te maken voor een nog flexibeler arbeidsmarkt en het walhalla van de 24-

uurseconomie. Tot dan toe was het een stille revolutie, vanaf dat moment werd het een

openlijke strijd met als inzet de uitholling van het gevoel van eigenwaarde van de

hedendaagse werknemer.

Volgens minister-president Kok behoort de baan-voor-het-leven (alsof die ooit bestaan

heeft) tot het verleden. ‘De werknemer zal zijn of haar eigen verantwoordelijkheid

moeten nemen om de eigen duurzame inzetbaarheid veilig te stellen. Wie daar niet aan

denkt mist de boot,’ aldus Kok op een conferentie georganiseerd door minister Wijers van

Economische Zaken over ‘employability’. Op datzelfde moment kwam naar buiten dat

Philips af wil van de vaste contracten met zijn werknemers. Bovendien wil men weer

prestatiebeloning invoeren en eist men van de ‘nieuwe’ werknemer dat hij als een joker

overal inzetbaar is, in elke functie en op elke fabriek. Maar niet alleen Philips, ook akzo,

Heineken, aegon, kpn en abn-Amro zijn met dit soort plannen bezig.

Employability is de nieuwe loot aan de stam van de eufemismen uitgevonden door het

bedrijfsleven om de werknemers en hun vakbonden af te houden van het stellen van

looneisen. Zo in de trant van: ‘Ga eerst maar eens werken aan je employability.’ Philips

vindt dat elke werknemer zich de manager van zijn eigen ‘Employability BV’ moet voelen.

En om druk op de ketel te zetten hoeft de werknemer niet meer te rekenen op een vast

arbeidscontract. Bij Philips denkt men nu over een ‘paraplu-contract’, een contract waarin

men overeenkomt ‘periodiek de arbeidsrelatie te herijken’. De werkgever kan de

werknemer bij zo’n ‘herijking’ dan gewoon ontslaan. De ontslagbescherming wordt zo de

facto volledig om zeep geholpen. De werknemer die te weinig aan zijn employability –

zijn bruikbaarheid voor de baas – werkt kan ander werk gaan zoeken. Of hij wordt

gedwongen ergens anders te gaan werken (mobiliteit noemen ze dat); of hij krijgt

minder salaris, demotie dus; of beide.

Wordt dit nu het toekomstperspectief voor de Nederlandse werknemer? De laatste jaren

hebben we in ons land een ontwikkeling gezien in de richting van een steeds flexibeler

arbeidsmarkt. Het zogeheten ‘flexwerk’ – contracten voor bepaalde tijd,

oproepcontracten, min-max-contracten, nul-urencontracten, uitzendwerk – is sterk in

opmars. Op het punt van uitzendwerk staat Nederland binnen Europa al jaren eenzaam

aan de top. En de groei gaat verder. Uitzendorganisatie Randstad had in 1997 een

omzetstijging van 18 procent. De totale omzet kwam daarmee op 7 miljard gulden.

Page 80: Effe dimmen - 1998

80

Bedrijven bouwen hoe langer hoe meer hun personeelsbestand op volgens het

‘schillenmodel’. Een kleine kern van mensen in vaste dienst, daaromheen een schil met

flexwerkers die nog onder een cao vallen, daaromheen een schil losse arbeiders voor de

langere duur en daaromheen weer een schil met arbeiders die alleen worden

aangetrokken als er pieken zijn. Hoe verder van de kern, hoe lager de lonen en hoe

slechter de arbeidsvoorwaarden. Dertig procent van de productiemensen bij bedrijven als

Océ, daf, Stork, Rank Xerox bestaat uit flexwerkers. In vijf belangrijke sectoren van de

economie, waaronder de horeca, glastuinbouw en dienstverlening, heeft nog slechts 27

procent van de werknemers een vast contract.

Uit een onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 1996

blijkt dat 16 procent van de werknemers in ons land een flexibele baan heeft. Volgens

Delsen en De Jong (esb, 23 april 1997) bestaat 60 procent van de recente en zo

bejubelde banengroei uit flexibele banen. Uit cijfers van het cbs over 1996 blijkt dat

225000 mensen werkten als uitzendkracht, 35000 meer dan in 1995. Drie procent van

het werk in ons land is uitzendwerk. Ter vergelijking: in Duitsland is dit slechts 0,5

procent en in de VS 1,6 procent. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

concludeerde niet voor niets dat Nederland kampioen uitzendwerk is. Nederland-Flexland

dus.

Om die flexibilisering verder te bevorderen heeft het kabinet-Kok ervoor gezorgd dat

wettelijke belemmeringen werden weggenomen. Zo zijn de arbeidstijden verlengd met de

invoering van de nieuwe Arbeidstijdenwet en kwam er een nieuwe Winkeltijdenwet. En,

als het aan het kabinet ligt kan iedereen binnenkort een uitzendbureau beginnen, want

de nu nog voorgeschreven vergunning gaat verdwijnen, evenals de maximumduur van

zes maanden van een uitzendcontract. Het fenomeen flexwerk zal dus nog verder

toenemen. De trend van de laatste jaren zal zich doorzetten. In het derde kwartaal van

’97 was het aantal gewerkte uren via uitzendbureaus ten opzichte van dezelfde periode in

’96 weer met 13,6 procent gestegen.

Op korte termijn biedt al dat flexwerken de werkgevers natuurlijk een groot aantal

voordelen. Maar volgens de econoom Alfred Kleinknecht, hoogleraar aan de TU in Delft,

zien de werkgevers de negatieve kanten van deze flexibilisering op lange termijn over

het hoofd. Werkgevers investeren niet in hun flexwerkers, doen nauwelijks aan scholing,

en informeren ze vaak slecht over wat ze precies moeten doen. Het is niet voor niks dat

er relatief zoveel uitzendkrachten betrokken zijn bij bedrijfsongevallen. Het is niet

verwonderlijk dat de meeste flexwerkers noch affiniteit met het werk noch loyaliteit ten

opzichte van de baas hebben, ze zich vaak maar half inzetten, en ze meestal bezig zijn

met het zoeken naar een andere, vaste baan.

De collectieve arbeidsovereenkomsten worden steeds meer omzeild omdat de relatie

werkgever-werknemer steeds verder wordt geïndividualiseerd. Niet alleen voor wat

betreft het arbeidscontract, maar ook voor wat betreft andere zaken als werktijden,

scholing én beloning. Net als Shell en andere bedrijven denkt ook Philips aan de

invoering van ‘een substantieel deel variabel salaris ten koste van het vaste salaris’. Het

variabele deel dient dan resultaat-afhankelijk te zijn. Prestatieloon dus. Maar dat is om

meerdere redenen slecht voor de werknemer. Immers, bij ziekte, werkloosheid en

arbeidsongeschiktheid wordt de uitkering alleen berekend over het vaste

loonbestanddeel. Prestatiebeloning maakt van de werkplaats een arena waar voormalige

collega’s elkaars concurrenten zijn, zet de deur open voor vriendjespolitiek, maar bovenal

jaagt het de mensen nog verder op.

Page 81: Effe dimmen - 1998

81

Per jaar worden er nu al 250000 mensen ziek vanwege stress. Er zitten op dit moment al

zo’n honderdduizend mensen in de wao vanwege de gevolgen van chronische

overbelasting op het werk, en per jaar komen er nog eens tienduizend bij. Op het gebied

van de werkdruk is ons land volgens nia/tno niet alleen topscorer, ook de stijging van de

werkdruk is nu al meer dan gemiddeld. Onderzoek van het fnv in 1997 heeft uitgewezen

dat in ons land 60 procent van de mensen op de werkvloer te kampen heeft met stress.

Prestatieloon zal alleen maar leiden tot nog grotere werkdruk en nog meer stress. En dit

in een land dat nu al de hoogste arbeidsproductiviteit heeft van heel Europa, een land

waar degenen die werk hebben zich uit de naad moeten werken, terwijl zo’n 1,5 miljoen

mensen met een uitkering noodgedwongen thuis zitten.

In het najaar van 1997 sprak plotseling iedereen over het succes van het poldermodel.

Flexibilisering en loonmatiging zijn belangrijke pijlers onder dat succes. Beide hebben

eraan bijgedragen dat de Nederlandse bedrijven overwinsten hebben kunnen boeken.

Daarvan zijn de bedrijven zelfgenoegzaam en lui geworden. Zij investeren naar

internationale maatstaven nauwelijks in R&D, onderzoek en innovatie. Bij de eerste de

beste recessie zullen we geconfronteerd worden met de gevolgen van de wet van de

Remmende Voorsprong. De eenzijdige fixatie op de bijdrage die werknemers kunnen

leveren in de vorm van flexibilisering en loonmatiging is kortzichtig, en onderstreept nog

eens het gebrek aan visie op de lange termijn en inzicht in de samenhang der dingen.

De noodzaak van de nu ingezette nieuwe fase van de flexibiliseringsrevolutie wordt

beargumenteerd met een verwijzing naar de globalisering van de economie. De

wereldwijde concurrentie dwingt ondernemers tot deze stappen, zo beweert men. Maar

dat betekent dat globalisering dus eigenlijk niets anders is dan het tegen elkaar uitspelen

van de werkende bevolking hier tegen die in bijvoorbeeld Zuidoost-Azië en omgekeerd.

Globalisering is verworden tot een schaamlap waarachter de werknemers gedwongen

worden steeds harder te werken en waar verworven rechten en zekerheden worden

afgenomen. Geen nieuwe vergezichten, geen wenkend perspectief, alleen verslechtering

en achteruitgang als het gaat om de positie van werknemers in relatie tot de

globalisering.

Terwijl het ook anders kan. In mijn boek Tegenstemmen stelde ik een solidariteitsheffing

voor. Een heffing bij de grens (van Nederland of Europa) op producten afkomstig uit

landen met een Bruto Binnenlands Product ongeveer zo hoog als ons land (resp. Europa)

maar met een sociale en ecologische wetgeving die minder is. Zo’n heffing zou de landen

van de Derde Wereld niet treffen, maar wel de landen die over de rug van hun burgers

een concurrentievoordeel willen behalen.

‘Alles voor de baas, de baas vóór alles,’ dat lijkt het adagium voor de toekomst te zijn.

Mensen worden gereduceerd tot slechts instrumenten voor het halen van bedrijfsdoelen.

‘Bedrijven verwachten van een mens niet alleen prestaties, maar ook een persoonlijke en

emotionele binding met het bedrijf,’ zoals fnv-voorzitter De Waal het omschrijft. Voor een

gevoel van eigenwaarde is steeds minder plaats en aan de mens als sociaal wezen wordt

steeds minder recht gedaan. De waarde van iemand wordt identiek met zijn economische

waarde, zijn waarde voor de baas. Het bedrijf als ‘nieuwe hoeksteen van de

samenleving’.

Page 82: Effe dimmen - 1998

82

Tijdens mijn studiereis door de VS in de zomer van 1997 heb ik me onder andere

beziggehouden met de staking bij ups. United Parcel Service is een koeriersbedrijf en

heeft driehonderdduizend arbeiders in dienst. Zowel in Chicago als in New York heb ik bij

de picketline gesproken met stakers en kaderleden van de Teamsters, de vakbond die de

staking organiseerde.

‘ups is een oud bedrijf, maar wel een met “moderne” technieken,’ vertelde Andy Banks

van de Teamsters mij. ‘In de Verenigde Staten – maar ook steeds meer in Europa – zijn

ze de kampioen van de deeltijdcontracten, flexibiliteit, belastingontduiking en anti-

vakbondshouding. De staking richt zich vooral tegen het deeltijdwerk. Zestig procent van

het personeel wordt alleen opgeroepen als er werk is en werkt dus parttime. Dat

betekent dat zij ook het uurloon krijgen van een parttimer en dat is 16 dollar. De laatste

jaren neemt ups alleen nog parttimers aan. Maar van het loon dat de mensen verdienen

kunnen ze niet leven. Wij eisen dat ups mensen niet langer aanneemt in een

deeltijdcontract maar in fulltime contracten. Wij willen niet langer dat de aandeelhouders

zich verrijken over onze rug. Over het afgelopen jaar heeft ups namelijk 1 miljard dollar

winst gemaakt.’

Na drie weken staken wonnen de Teamsters: ups verplichtte zich tienduizend fulltime

banen te scheppen en de uurlonen gingen met acht gulden omhoog voor de parttimers

en zes gulden voor de fulltimers. In de VS wordt de overwinning van de ups-arbeiders

algemeen gezien als een keerpunt in de hedendaagse geschiedenis. De overkoepelende

afl-cio, die de staking vanaf het begin steunde, heeft al laten weten dat deze staking –

een van de grootste uit de Amerikaanse geschiedenis – het begin markeert van een

volgende offensieve periode van de vakbeweging. Onder leiding van de nieuwe voorzitter

John Sweeney, die voor de verandering nu eens geen banden heeft met de maffia,

ontwikkelt de vakbondsfederatie zich steeds meer tot een strijdbaar antwoord van de

werkende klasse op de neoliberale trend die de VS al sinds het begin van de jaren tachtig

in zijn greep houdt. ‘Solidariteit en strijd beginnen weer te leven in het land waar die

begrippen al lang begraven leken te zijn,’ aldus Andy Banks.

Moge Amerika nu eens in dít opzicht een voorbeeld voor ons zijn.

* Een deel van dit hoofdstuk schreef ik samen met Wim van Dorst, actieleider en

voorzitter van de FNV-kadergroep bij Philips-Oss; het verscheen op de Forum-pagina van

de Volkskrant van 14 oktober 1997.

Page 83: Effe dimmen - 1998

83

EEN DEBAT MET ALLEEN VERLIEZERS

Op 3 september 1997 sprak de Tweede Kamer over het lot van de familie Gümüs, de

kleermaker uit de Amsterdamse Pijp. In de vakantieperiode van de Kamer was er grote

consternatie ontstaan in de hoofdstad, maar ook daarbuiten. Velen kwamen in de benen

om te pleiten voor een verblijfsvergunning voor deze familie. En terecht. Mijnheer Gümüs

had – hoewel illegaal hier in het land – jarenlang allerlei wit werk verricht. Hij betaalde

gewoon belasting en premies. Hij kreeg zelfs een sofinummer. Tegenwoordig kan dat niet

meer, maar voor 1992 kon dat nog wel. Het beleid van de toenmalige overheid was

buitengewoon tweeslachtig. Al was je hier als illegaal werkzaam, het was aan niets te

merken, en de mensen werden min of meer gedoogd. Dat leidde tot allerlei ongewenste

situaties: grove uitbuiting bijvoorbeeld in de tuinbouw en de confectie, maar ook een op

willekeur gebaseerd uitzettingsbeleid. De Raad van State vond dat daar maar eens een

eind aan gemaakt moest worden.

Daarom stelde staatssecretaris Schmitz een circulaire op waarin de criteria stonden

waarmee een ‘witte illegaal’ toch in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning.

Op grond van de criteria in de circulaire kon de familie Gümüs echter niet in ons land

blijven. Mijnheer Gümüs kon niet bewijzen zes jaar onafgebroken wit te hebben gewerkt.

En dat was bitter voor de familie en onaanvaardbaar voor de mensen die zich het lot van

de familie aantrokken.

In de Tweede Kamer zei ik er destijds het volgende over:

De problematiek rondom de ‘witte’ illegalen is omgeven met vele dilemma’s. De eerste is

de tegenstelling tussen enerzijds de wens in z’n algemeenheid illegaliteit te willen

terugdringen en anderzijds de wens om recht te doen aan ieders recht het beste voor

zichzelf en zijn gezin na te streven. Deze tegenstelling heeft geleid tot een beleid om

illegalen onder bepaalde voorwaarden toch toe te laten als legaal verblijvende mensen in

ons land.

Dit beleid kent echter als vanzelf ook weer allerlei vervelende tegenstellingen. Ik geef

een voorbeeld: wil een illegaal in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, dan

moet hij wit hebben gewerkt. Maar bijna inherent aan het illegale werk is nu juist het feit

dat het werk meestal zwart gebeurt. En wat te denken van de mensen die in de

veronderstelling hebben verkeerd dat zij wit werkten, bijvoorbeeld omdat ze de

beschikking hadden over een ziekenfondskaart, terwijl zij er naderhand achter kwamen

dat hun baas hen had voorgelogen? (…)

De SP-fractie staat op het standpunt dat, wanneer de familie Gümüs op grond van de wet

wordt uitgewezen, de wet niet deugt.

Ik pleitte dus niet voor een uitzonderingspositie voor de familie Gümüs, maar voor een

generaal pardon voor een groep ‘witte’ illegalen waaronder ook de familie.

Het gaat om een groep illegalen die reeds voor 1992 naar Nederland is gekomen, niet

ten laste van de overheid is gekomen, premies heeft afgedragen en belasting heeft

betaald. (…) Gelet op het feit dat er na 1992 geen sofinummers meer worden afgegeven

aan mensen zonder verblijfsvergunning betreft het een duidelijk afgebakende groep

mensen.

Page 84: Effe dimmen - 1998

84

De schatting was dat het maximaal om enkele honderden, misschien duizend mensen

zou gaan.

Het cda en de VVD waren tegen elke vorm van verruiming van de regeling. Het hek zou

van de dam zijn. Zij omschreven hun standpunt als ‘principieel’. Maar dat was een

vergissing. Men verwarde hier ‘rigide en hardvochtig’ met ‘principieel’, want zou een

overheid haar regels niet mogen aanpassen als daar goede humanitaire redenen voor

zijn?

De fracties van PvdA en D66 stonden op het standpunt dat er een regeling moest komen

die geheel was toegesneden op de familie Gümüs. Hun motie zei: ‘Toelating moet

mogelijk zijn bij gebleken inburgering in de samenleving, hetgeen onder meer kan volgen

uit het verzorgen van een of meer kinderen die in Nederland jarenlang naar school gaan.’

Hoewel wij later deze motie – nadat de onze was verworpen – toch zouden steunen, was

er veel op aan te merken. De criteria waren erg zacht. In de Kamer zei ik erover:

Is het illegale gezin waarvoor een buurtcomité zich inzet, wel ‘ingeburgerd’, maar de

illegale man die in ploegendienst werkt en daardoor weinig sociale contacten kan

onderhouden, niet? Ook het criterium van ‘het hebben van kinderen in Nederland’ vinden

wij niet terecht. Hoe zit het dan immers met de ouders die vanuit hun

verantwoordelijkheidsbesef, gelet op hun onzekere illegale verblijf, hun kinderen bewust

niet naar Nederland hebben laten komen?

gpv en rpf speelden uiteindelijk een cruciale rol bij de stemmingen. Hun standpunt was

nogal bijzonder. Zij vonden dat de familie Gümüs ‘speelbal van de politiek’ was geworden

en dat er daardoor ‘grote rechtsonzekerheid voor de familie Gümüs was ontstaan’.

Daarom vroegen zij de staatssecretaris ‘haar beslissing te heroverwegen’. De motie

kreeg al snel de naam ‘de Gümüs-moet-blijven-motie’. De motie was met name

opmerkelijk omdat juist de kleine, christelijke fracties bekendstaan om hun

staatsrechtelijke zuiverheid. Deze motie was daar echter niet bepaald een toonbeeld van.

Het lijkt mij niet zuiver wanneer de Kamer zich gaat bezighouden met individuele

gevallen, omdat dat onvermijdelijk willekeur in de hand zal werken.

Op de avond van de 3de september – na afloop van het debat – was de situatie als volgt.

De meest vérgaande motie was ingediend door de SP-fractie. Geef alle families als die

van mijnheer Gümüs – mensen dus die beschikken over een sofinummer, onafgebroken

in Nederland hebben verbleven en in hun eigen levensonderhoud hebben voorzien – een

verblijfsvergunning, dat was kort en bondig de strekking. gpv en rpf wilden een

uitzondering maken voor Gümüs alléén. PvdA en D66 zaten daartussenin. De moties van

de SP en die van gpv en rpf zouden weinig kans maken aangenomen te worden. De

motie van PvdA en D66 was het meest kansrijk maar dan zouden wel gpv en rpf vóór

moeten stemmen.

De ontknoping van het debat bij de stemmingen de volgende dag was buitengewoon

onbevredigend. De SP-motie kreeg, zoals verwacht, te weinig steun. Mijn teleurstelling

daarover viel echter in het niet bij de verbijstering over het feit dat noch door de PvdA

noch door D66 – die het bij monde van de heer Dittrich toch zo had opgenomen voor de

familie Gümüs – is gepoogd om de motie van gpv en rpf ineen te schuiven met hun

motie, zoveel verschil zat er immers niet tussen.

Page 85: Effe dimmen - 1998

85

Het is heel gebruikelijk – bij een zaak die je werkelijk aan het hart gaat – dat je na een

debat in onderling overleg probeert er alsnog uit te komen, wanneer je vreest dat er

anders helemaal niets gebeurt. Voor aanvang van de stemmingen – de dag na het debat

– had men dan een derde termijn kunnen aanvragen en de nieuwe, gezamenlijke motie

kunnen indienen. Die zou vast en zeker een meerderheid gekregen hebben. Gezien het

grote belang dat door iedereen aan deze kwestie werd toegekend, was het niet meer dan

logisch dat ook nu voor zo’n soort uitweg gekozen zou zijn. Men heeft er een hele nacht

en ochtend de tijd voor gehad om iets te proberen, maar koos ervoor om niets te

ondernemen. Ik weet het zeker, want ik heb er navraag naar gedaan. Op de tweede dag

was er geen nieuwe motie en daarmee was het pleit voor de familie Gümüs en voor al die

andere families in dezelfde situatie, in feite al voor de stemming beslecht. Want wat

verwacht werd gebeurde: geen der moties haalde een meerderheid en de familie Gümüs

kon vertrekken.

Kwam het deze partijen misschien wel goed uit dat de zaken liepen zoals ze gelopen zijn?

Fracties in de Tweede Kamer die hun ‘menselijk gezicht’ konden laten zien, en een

kabinet dat niet geconfronteerd werd met gezichtsverlies. Ed van Thijn, voormalig

burgemeester van Amsterdam, hoefde nu zijn lidmaatschap van de PvdA niet op te

zeggen (zoals hij eerder gedreigd had) – de fractie had immers zijn best gedaan. En

premier Kok kon ook tevreden zijn, want hij kon zijn beleid gewoon voortzetten.

Natuurlijk, dit is slechts een veronderstelling. En als het waar is, getuigt het van wel

buitengewoon veel cynisme, maar toch…

Page 86: Effe dimmen - 1998

86

HET GOUDEN KALF

In alle nieuwsoverzichten over het jaar 1997 was hij weer te zien: de man die de

personificatie genoemd mag worden van het gegeven dat zelfs op de effectenbeurzen de

vette jaren niet eindeloos kunnen aanhouden. Shohei Nozawa van het Japanse

effectenhuis Yamaichi stond de pers te woord. In tranen. Nou ja… daar leek het op.

Steeds maar weer buigend nam hij tijdens een persconferentie alle schuld van het

bankroet van zijn bedrijf op zich. Kom daar in ons land maar ‘ns om!

Nozawa en zijn bedrijf hadden in twee maanden het eigen vermogen zien slinken van

431 miljard yen tot 167 miljard yen (2,5 miljard gulden). Het failliet van Yamaichi was

een gevolg van een te grote last door probleemschulden. Toen eind ja-ren tachtig de

aandelenkoersen met meer dan de helft kelderden kreeg het bedrijf te maken met een

verlies van 200 miljard yen.

Sowieso was 1997 geen best jaar voor het Verre Oosten. Op alle beurzen kelderden de

koersen. Zuid-Korea en Indonesië kwamen in grote problemen en hadden steun van het

imf en de Wereldbank nodig om weer een beetje aan geloofwaardigheid te winnen. Ook

een land als Thailand dat jaren een booming economy kende kreeg te maken met een

forse terugslag als gevolg van een oververhitting van de economie. Buiten een enkele

speculant die een poosje op de blaren moet zitten omdat hij zich verrekend heeft, wordt

ook daar de tol nu betaald door de gewone man. Hij wordt ontslagen, hij vindt geen

nieuw werk, hij vervalt in armoede, en kan zijn huis verkopen. Want net als in de jaren

twintig geldt ook nu weer: als de beurs kraakt, stort het leven van gewone mensen in.

In Nederland en de rest van het Westen hebben de meeste beursklanten heel andere

associaties bij het jaar 1997 dan hun collega’s in het Verre Oosten. Hier tekenden de

beurzen voor het ene record na het andere. In de zomer schoot de Amsterdamse beurs

na een spectaculaire stijging voor het eerst in haar geschiedenis door de 1000 punten.

Begin 1991 noteerde de graadmeter van de Amsterdamse beurs, de aex-index, nog een

koers van 250. Over de laatste dertien jaar is de koers vertienvoudigd. Maar 1997 slaat

werkelijk alles. ‘Het kan niet op!’ zoals een woordvoerder van de beurs het omschreef.

Page 87: Effe dimmen - 1998

87

De basis onder deze enorme koersstijging is deels gelegen in de combinatie van een lage

rente en een explosieve stijging van de winsten van bedrijven. Maar ook het

psychologisch element speelt sterk mee. De gang van zaken op de beurs schijnt namelijk

erg te appelleren aan de hebzucht van mensen. ‘Wat, heb jij geen aandelen? Heb jij een

spaarrekening? Jongen, je bent een dief van je eigen portemonnee!’ Dergelijke

opmerkingen krijgen zij die niet mee willen of kunnen doen aan de beursgekte steeds

vaker te horen. Toen ik een hypotheek afsloot voor mijn huis zei de makelaar: ‘Neem

nou een extra hoge hypotheek, dan kun je daar geld mee maken en kun je je schuld

makkelijker aflossen. Iedereen doet dat tegenwoordig!’ En inderdaad, als ik de cijfers zie,

dan lijkt ook de hele middenklasse zich te hebben overgegeven aan de charmes van het

grote geld. En de door mijn makelaar gedane suggestie lijkt door iedereen te zijn

overgenomen. Dat is een van de redenen waarom de totale hypothecaire schuld steeds

sneller stijgt en inmiddels zo’n 500 miljard bedraagt. Meer en meer mensen vallen in

zwijm voor deze vorm van het piramidespel: de beurs is populair. Zelfs zo populair dat

we dag na dag in het tien-uurjournaal van de nos op de hoogte worden gehouden over

de stand van de aex-index en de koers van de dollar. Het aantal uren op radio en tv

waarin aandacht wordt besteed aan dit internationale gokspel neemt met de week toe.

Veel mensen beschouwen het handelen in aandelen als een respectabele manier om snel

rijk te worden. In sommige kringen geeft het zelfs aanzien, zeker als je ook nog bereid

bent om met je nieuw verworven rijkdom te koop te lopen. Maar zouden die mensen nu

echt zo naïef zijn? Zouden ze werkelijk denken dat geld kan jongen, dat de beurs een

soort bio-industrie voor geld is? Nu betalen in de bio-industrie van vlees de varkens,

koeien en kippen de tol door middel van een ellendig bestaan. In de bio-industrie van het

grote geld zijn er natuurlijk ook die betalen – hier zijn het echter geen varkens maar

mensen. Dat betalen gebeurt door degenen die in dit land de haver eigenlijk verdienen,

maar die niet krijgen.

Remi Poppe heeft op zijn kantoor in de Tweede Kamer een tegeltje hangen met als

opschrift: ‘Arbeid is de bron van alle rijkdom.’ En zo is het maar net. Alle handel op de

beurs is voor een deel speculatie, windhandel zo u wilt. Voor het andere deel is het

gewoon gelegaliseerde diefstal. De werkende bevolking zorgt voor de rijkdom, maar is er

geen eigenaar van. Hoe lager de lonen en hoe groter de uitbuiting, hoe groter het

verschil tussen kosten en opbrengst. De kapitaalverschaffers, de knakenpoetsers van

Beursplein 5, zijn er goed mee. Voor de arbeiders van dit land geldt al vijftien jaar

loonmatiging, terwijl ondertussen de winsten van de bedrijven omhoogschieten.

Inmiddels behoren de jeugdlonen in dit land tot de laagste van Europa. Het wettelijk

minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen lopen zo’n 20 procent achter bij de

ontwikkeling van de gemiddelde lonen. Dit vormt, samen met de flexibilisering en het

systematisch opdrijven van de arbeidsproductiviteit ‘Het Geheim van het Poldermodel’.

Het is gewoon nog steeds het oude liedje: de lusten voor het kapitaal, de lasten voor de

werkende bevolking.

Page 88: Effe dimmen - 1998

88

Over 1997 is er méér verdiend met speculeren op de beurs dan door alle werkende

mensen met keihard werken tezamen. En bij die werkende mensen zijn dan ook nog de

managers van de bedrijven, de leden van de raden van bestuur opgeteld. En die weten

inmiddels ook wat verrijking is. Zij vinden hun salaris van soms boven de 2 miljoen

gulden per jaar niet genoeg en eisen meer. En wat eisen zij? Natuurlijk: opties, veel

opties. Kunnen ze ook spelen, en nog bijna onbelast door de fiscus ook! In het afgelopen

voorjaar werd bekend dat vierduizend managers een half miljoen gulden winst konden

opstrijken, per persoon wel te verstaan.

Het kabinet en de Tweede Kamer hebben in 1997 besloten de piramidespelen te

verbieden. Velen werden door het spel financieel geruïneerd. Ook veel deelnemers aan

dit spel dachten dat geld oneindig kon jongen en dat je met niks doen rijk kon worden.

De meesten werden al snel door schade en schande wijs. Toch is het goed dat de

overheid heeft ingegrepen, al was het maar om sommigen van deze arme zielen tegen

zichzelf te beschermen. Maar waarom dit spel wél verbieden, en het dobbelen met als

inzet de welvaart en het welzijn van miljoenen mensen niet?

Er is nog een andere overeenstemming met het piramidespel, namelijk de vorm: een

smalle top en een brede basis. Want zoals het oude spreekwoord al zegt: Grote stelen en

kleine stelen, maar groten stelen het meest. (Jacob Cats – de eerste Nederlandse

copywriter – bedacht deze tekst ooit voor een uithangbord van een winkel met een ruim

gesorteerde collectie Goudse pijpen.) Natuurlijk zijn de hobbyisten die meedoen aan de

clickfondsen slechts kleine mensen die proberen om ook een graantje mee te pikken. De

werkelijk groten, de machtigen op de beurs, de effectenkantoren, de mensen dicht bij

het vuur, zij allen warmen zich het best bij het kampvuur van de misplaatste

zelfgenoegzaamheid.

Hoe je er ook tegenaan kijkt, de beurs is weinig anders dan het gouden kalf van de

kapitalistische religie – het is een vorm van geïnstitutionaliseerd parasitisme. Beursplein

5 is een broedplaats voor de hebzucht. En ben je er eenmaal mee besmet, dan bestaat er

geen genoeg meer. Buiten dat het systeem pervers is omdat het de werkers besteelt en

de speculanten verrijkt, lijken speculanten zich ook nog eens niet aan de regels te willen

houden. In 1997 kwamen daarover steeds meer schandalen naar buiten. Op 24 oktober

deed de fiod een spectaculaire inval op de vloer van de effectenbeurs. Het bleek een

beerput: er wordt op grote schaal fiscale fraude gepleegd, zwart geld wordt er

witgewassen, en er wordt gehandeld met voorkennis. ‘Beursgate’ was geboren. De ons-

kent-ons-sfeer maakte dat er van een zelfreinigend vermogen geen sprake was. De

verleidingen van het makkelijk verdiende geld waren te groot.

Over honderd jaar zal men zich in geschiedenisboeken verbijsterd afvragen: waarom

hebben de mensen dit toen allemaal zo lang geduld? Hoe kon het dat bij de een het geld

met bakken binnenkwam zonder dat hij er iets voor hoefde te doen, terwijl de ander –

vaak buiten zijn schuld – zo arm was dat hij niet eens zijn dochter naar een goede school

kon sturen omdat hij het schoolgeld niet kon betalen? Uit historisch onderzoek zal blijken

dat slechts 6 procent van de mensen met een bijstandsuitkering het vakantiegeld echt

voor vakantie kon gebruiken. De ggd in Breda stelde vast dat 10 procent van de kinderen

geen lid was van een sportclub omdat de ouders het niet konden betalen. Volgens

jeugdartsen liepen bij 6 procent van de basisschoolkinderen hun gezondheid en

ontwikkeling zelfs schade op door geldgebrek van de ouders. In de groep van kinderen

uit gezinnen die drie jaar of langer van een uitkering moesten leven was dat zelfs 35

procent.

Page 89: Effe dimmen - 1998

89

In die tijd, zo zullen de historici melden, was ook de overheid straatarm, ze leed aan een

budgettaire anorexia. Daarom waren er wachtlijsten voor hartoperaties en voor mensen

die een nieuwe heup nodig hadden. In de klassen op de basisscholen zaten soms meer

dan vijfendertig kinderen, het openbaar vervoer was belabberd, en voor het behoud en

de verbetering van natuur en milieu was ook al geen geld. Tegelijkertijd werden jaar in

jaar uit prachtige groeicijfers gerealiseerd en jubelde de regering over het succes van het

poldermodel. En wat het allergekste is: ze noemden zichzelf in 1997 nog beschaafd ook!

Page 90: Effe dimmen - 1998

90

HET GELIJK VAN DE BROERTJES DE BOER

Nederland is allang geen sociale welvaartsstaat meer. Paars gelooft in ‘de eigen

verantwoordelijkheid’, mensen moeten zichzelf maar verzekeren. De burger die zijn

maatschappelijke verantwoordelijkheid kende is vervangen door ‘de calculerende burger’.

Ieder-voor-zich is het algemene motto geworden. 1997 werd niet voor niets omschreven

als het Jaar van het Grote Graaien. Belasting betalen werd synoniem verklaard met ‘niet

goed bij je hoofd zijn’. Minister Zalm zei ooit: ‘Domme, rijke Nederlanders wonen hier en

betalen belasting; minder domme, rijke Nederlanders gaan naar België; slimme, rijke

Nederlanders blijven hier en betalen geen belasting.’

De broertjes De Boer, inmiddels beiden multimiljonair, werden door de schoonvader van

Ronald aangespoord te pleiten voor een milder belastingklimaat voor Nederlandse

profvoetballers. Hun collega’s die afkomstig zijn uit andere landen genieten een fiscaal

voordeel omdat 35 procent van hun loon onbelast blijft. Die regeling is er omdat de clubs

zo nodig voetballers uit het buitenland willen halen. Maar begrepen we dan niet dat als

Nederlandse stervoetballers niet óók voor zo’n voordeeltje in aanmerking kwamen, ze

dan misschien naar het buitenland zouden vertrekken, vroegen de broertjes zich

publiekelijk af. En prompt was Nederland te klein.

Maar waren die publieke woede en afkeuring wel terecht?

Natuurlijk zal ik de eerste zijn om de heren De Boer eraan te herinneren hoeveel de

supporters wel niet moeten ophoesten om een jaarkaart voor de Arena te kunnen

bemachtigen. En hoeveel maanden diezelfde supporters vaak moeten werken om

hetzelfde te verdienen als hun sterren in één enkele Championsleage-wedstrijd. Maar

tegelijkertijd zit er aan de verontwaar-

diging over de voorstellen van de broertjes De Boer iets hypocriets. Hoeveel

Nederlanders wonen er inmiddels niet net over de grens in België? Zitten onze beste

tennissers niet in Monaco? En echt niet vanwege het mooie weer of het uitzicht. Zei

Richard Krajicek niet ooit: ‘Van kunst heb ik geen verstand. Ik investeer liever in de

Banque de Krajicek’? En als wij dat allemaal normaal vinden, zelfs een bewijs van gezond

verstand, moeten we dan niet erkennen dat Frank en Ronald de Boer groot gelijk hebben

– tenminste: als je hun redenatie afzet tegen de manier waarop in de hele samenleving

tegen zelfverrijking wordt aangekeken?

Page 91: Effe dimmen - 1998

91

Naar schatting van de Nederlandsche Bank is er de afgelopen twintig jaar zo’n 35 miljard

gulden in het buitenland ‘in veiligheid’ gebracht. Samen met rente en koerswinst gaat het

nu om zo’n zeventig miljard. Dat staat gelijk aan 10 procent van wat we in ons land per

jaar met z’n allen verdienen. De Fransman Michel Albert schrijft in zijn boek Kapitalisme

contra kapitalisme het succes van het neoliberalisme onder andere toe aan de

populariteit van de fast buck, de snel en makkelijk geboekte winst. Steeds minder zijn

ambitieuze mensen bereid te investeren in onderzoek, productontwikkeling, marketing en

het runnen van een bedrijf. Waarom zou je ook wanneer er een veel snellere weg is naar

succes en financieel gewin. Ook in dit opzicht gaan we steeds meer op de Verenigde

Staten lijken. Niet alleen in de buitenlandse politiek volgen wij het gidsland aan de

andere kant van de Atlantische Oceaan; ook in politiek, economisch, financieel en

cultureel opzicht doen we dat. Niet zozeer omdat het een keuze is, het is meer de

dynamiek van het kapitalistisch systeem die maakt dat bepaalde krachten worden

versterkt en andere steeds verder verzwakt. Dat geldt voor mensen, en dat geldt voor

waarden.

In de kleedkamer van Ajax schijnt tegenwoordig meer gesproken te worden over

aandelenkoersen dan over voetbal, want natuurlijk doen ook de veel verdienende jonge

Ajacieden tegenwoordig in aandelen. Wie alles in de maatschappij wil inrichten volgens

de wetten van de markt, moet niet verontwaardigd zijn als de burgers zich gaan

gedragen als marktkooplui. Wie politiek bedrijven terugbrengt tot het kille doorrekenen

van cijfers, moet niet gek opkijken van calculerende burgers.

Als premier Kok de moraal van de De Boertjes echt zo verwerpelijk vindt, dan wordt het

hoog tijd dat hij eens goed kijkt naar de moraal van Paars.

Page 92: Effe dimmen - 1998

92

HET TABOE VAN BELASTING OP KAPITAAL

Als twee trotse pauwen stonden ze daar voor een grote videowall: de minister van

Financiën en zijn staatssecretaris, Gerrit Zalm (VVD) en Willem Vermeend (PvdA). Ze

presenteerden ‘de bouwstenen voor het belastingstelsel van de eenentwintigste eeuw’.

Dat moest wel heel modern zijn dan. Maar eerlijk gezegd: het viel nogal tegen.

Belastingen behoren twee doelen tegelijk te dienen: allereerst horen ze de overheid de

financiële middelen te verschaffen om te doen wat nodig is voor de samenleving; en ten

tweede dienen ze om het besteedbaar inkomen eerlijker te verdelen. Welnu, de nieuwe

plannen voorzien niet in meer inkomsten voor de overheid zodat men niet in staat is de

tekorten in de zorg en het onderwijs echt weg te nemen. Nu de criteria van de emu en

het Stabiliteitspact zo streng zijn met betrekking tot het financieringstekort en de

staatsschuld blijft er voor de overheid alleen het verhogen van de inkomsten over als

middel om het structurele tekort aan middelen op te heffen. De plannen van Zalm en

Vermeend stellen echter een belasting-verlaging over de hele breedte voor in plaats van

dat zij de inkomsten afstemmen op de behoeften van de samenleving.

Ook voor wat betreft de herverdeling van inkomens door middel van de belastingen zijn

hun plannen een gemiste kans. Flip de Kam zei over de plannen in de NRC: ‘Voor

miljonairs die zuchten onder het juk van de Nederlandse fiscus breken over enkele jaren

gouden tijden aan.’

Als overheid moet je het geld halen waar het zit. En waar zit het geld? Bij de hoge

inkomens, bij de vermogenden, bij de winsten van het bedrijfsleven en bij diegenen die

verdienen op de beurs. Als het aan de twee mannen van Financiën ligt wordt echter de

inkomstenbelasting voor de derde schijf (de hoogste inkomens) verder verlaagd. Onder

‘Oort’ ging deze al van 72 naar 60 procent, onder de nieuwe plannen naar om en nabij de

50 procent.

De vermogensbelasting wordt ook al niet verhoogd, maar zelfs helemaal afgeschaft. In

plaats daarvan komt er een belasting op de aanwas van het vermogen. Daarbij wordt

uitgegaan van een jaarlijkse winst van 4 procent tegen een tarief van 25 procent.

Effectief betekent dat 1 procent belasting op de winst op het vermogen. De reële winst

wordt dus buiten beschouwing gelaten. De spelers op de beurs zullen er niet wakker van

liggen. Ook de vennootschapsbelasting, de belasting op winsten, wordt niet verhoogd.

Zoals bekend, de meeste bedrijven betalen (vanwege alle mogelijkheden voor ontheffing

en door middel van allerlei constructies) reeds nu niet wat ze op grond van hun

winstcijfers eigenlijk zouden moeten betalen.

Zalm en Vermeend hebben een hekel aan Robin Hood, de mythische held die stal van de

rijken ten behoeve van de armen. Ze willen de belasting niet gebruiken voor een

nivelleringsproject. Integendeel. Ze verlagen de lasten op arbeid (dat is goed), maar

compenseren dat door de btw te verhogen. Deze verschuiving zal juist denivellerend

werken. Immers, btw betaalt iedereen – met een hoog en een laag inkomen – in gelijke

mate. In het verleden is de belasting op kapitaal voortdurend verminderd. Het was beter

geweest het gat dat ontstaat door de verlaging van de belasting op arbeid te dichten met

een hogere belasting op kapitaal.

Page 93: Effe dimmen - 1998

93

Bij de behandeling van de Najaarsnota 1997 heb ik de minister dat nog eens

voorgehouden. Ik heb hem gewezen op de mogelijkheid belasting te heffen op financiële

transacties. (De Amerikaanse Nobelprijswinnaar Tobin heeft in de jaren zeventig ook al

eens een pleidooi in die richting gehouden.) Omdat die transacties zo gigantisch in

omvang zijn, zou dat – ook als de belasting maar 0,1 procent zou bedragen! – zo’n groot

bedrag opleveren voor de overheden dat de collectieve armoede waarmee alle westerse

overheden nu worden geconfronteerd in één klap zou zijn opgelost. Alleen al op de

valutamarkten praatten we in 1994 over transacties ter waarde van 1200 miljard der

dag! Jaarlijks zou dat dus bij een taks van 0,1 procent al zo’n 450 miljard opleveren.

De reactie van de minister: ‘Als je die belasting wilt invoeren dan zul je het op mondiale

schaal moeten doen.’ Daarop vroeg ik: ‘Wat let u? U kunt het om te beginnen in EU-

verband voorstellen. Ik weet dat er ook in het kader van de G7 (de zeven rijkste landen

ter wereld die periodiek met elkaar overleggen) reeds over gesproken is. Alleen de VS

hebben verdere discussie geblokkeerd.’

‘Maar ik heb ook inhoudelijke bezwaren,’ reageerde Zalm. ‘Het is een soort boete op

flexibiliteit. Het idee leidt tot verstarring van financiële verhoudingen en van financiële

posities. Het is überhaupt markteconomisch altijd fout om op markttransacties een boete

te leggen. Zeker als het om financiële markten gaat, lijkt mij dat een weinig

aanbevelingswaardige zaak. Als je het naar de arbeidsmarkt zou verplaatsen, is het een

straf op bijvoorbeeld solliciteren.’

‘Deze minister,’ antwoordde ik, ‘heeft zich ooit diepgaand met Marx beziggehouden. Als

hij zegt dat ik een premie zet op inflexibiliteit en hij komt vervolgens met de vergelijking

met de arbeidsmarkt, dan moet ik hem er als Marx-kenner op wijzen dat hij toch moet

weten dat waarden geproduceerd worden door arbeid. Waarden worden niet

geproduceerd door flitskapitaal. Dat is het fundamentele verschil natuurlijk.’

Een transactie-taks is een ideaal middel om drie vliegen in één klap te slaan. We halen

het geld waar het zit, we zetten een rem op het speculeren, en we zorgen ervoor dat de

overheid meer financiële middelen heeft voor goede collectieve voorzieningen en een

modern en rechtvaardig stelsel van sociale zekerheid. En diezelfde overheid kan dan – in

tegenstelling tot nu – eindelijk eens de rijken armer en de armen rijker maken.

Page 94: Effe dimmen - 1998

94

GROENER EN LINKSER

Tom Pitstra is de naam. Senator voor GroenLinks. Afkomstig uit Groningen, waarvan we

dankzij Vonhoff weten dat er ‘niets boven gaat’. Voor het GroenLinkse Eerste-Kamerlid

lijkt er soms niets boven de SP te gaan als het gaat om het hanteren van de botte bijl.

Ikzelf mag me erop verheugen door Pitstra gezien te worden als een ‘wolf in

schaapskleren’. De rest van mijn partij komt er al niet veel beter af als het GroenLinkse

Orakel uit het Noorden spreekt. SP? Dat zijn de platte populisten met rare standpunten

over van alles en nog wat. We doen niks aan het milieu, koeioneren migranten, willen ze

laten ‘oprotten of aanpassen’. We zitten op een aantal punten gevaarlijk dicht bij

Bolkestein.

Noem mij uw vrienden en ik zeg wie ge bent! Pitstra lijkt bezig met een ware kruistocht

tegen de SP. Toch moet ook hij af en toe wel moedeloos worden. Want hij ziet ook wat ik

zie: dat de groeiende SP ook voor steeds meer GroenLinks-stemmers een interessant

alternatief wordt. Zeker voor degenen die zich vroeger het meeste thuisvoelden bij de

psp en de cpn, voordat die partijen opgingen in de fusieclub GroenLinks. In een

verhouding van 1:2:4 stromen momenteel voormalige stemmers op D66, GroenLinks en

de PvdA naar de SP, als we kijken naar onze ledenaanwas.

We kennen Tom Pitstra en we wisten dat we ook richting kamerverkiezingen het een en

ander van hem mochten verwachten. Toch besloten we al snel in de voorbereiding op de

verkiezingscampagne van ’98 dat er weinig reden was om terug te gaan katten op

GroenLinks. Onder het motto: beter GroenLinks dan Paarsrechts besloten wij onze pijlen

te richten op Paars en het neoliberalisme, en niet op een partij die in de dagelijkse

Kamer-praktijk vaak hetzelfde stemgedrag vertoont als wij.

We besloten ook dat het het beste zou zijn dat beide oppositiepartijen voor hun eigen

kansen zouden gaan op 6 mei 1998. Daarom ging onze Partijraad niet in op het –

overigens buitengewoon vriendelijke – verzoek van GroenLinks-voorzitter Ab Harrewijn

om te komen tot een lijstverbinding bij de kamerverkiezingen.

We wisten natuurlijk wel dat er nogal wat mensen bij ons zouden aankloppen met de

vraag wat nu eigenlijk de verschillen waren tussen de twee partijen die vier jaar lang

Paars bekritiseerden in de Kamer. Om die mensen een goed antwoord te kunnen geven,

deed Nico Schouten van ons Wetenschappelijk Bureau een minutieus vergelijkend

onderzoek naar overeenkomsten en verschillen in stemgedrag en -motivatie in de

afgelopen vier jaren. Ik kan de resultaten daarvan niet kwijt in dit bestek, maar laat ik

een paar van de in het oog springende zaken noemen.

Sommige GroenLinksers beweren dat de SP op het gebied van het milieu te weinig doet.

Als bewijs noemen zij bijvoorbeeld het verzet van de SP tegen de door GroenLinks fel

bepleite eco-taks. De SP ziet inderdaad niets in zo’n zogenaamd groene belasting. Maar

dat betekent natuurlijk niet dat het milieu voor de SP niet belangrijk is. De SP heeft al

jarenlang een milieu-alarmlijn, in 1994 opgegaan in de algemene SP-Alarmlijn. Ontelbare

milieuschandalen zijn door de SP boven water gehaald. Voordat Remi Poppe kamerlid

werd, was hij jarenlang fulltime milieudetective in dienst van de SP. Grote

milieuschandalen als die rond afvalverwerker Zegwaard, havenvervuiler Booy Clean, en

asbestverspreider Eternit kwamen mede dankzij zijn inspanningen aan het licht.

Page 95: Effe dimmen - 1998

95

Ook in de Kamer heeft Remi herhaaldelijk het gesjoemel met milieu-eisen van

bijvoorbeeld het bedrijf Tanker Cleaner Rotterdam (tcr) aan de orde gesteld. Het was op

Remi’s initiatief dat er naar het tcr-schandaal een parlementair onderzoek werd

ingesteld. Ook het onderzoek naar het asbestschandaal in de Cannerberg (oud-navo

commandocentrum in Zuid-Limburg) is er gekomen op initiatief van de SP.

Het grote verschil tussen GroenLinks en de SP op het gebied van het milieu is dat de SP

vindt dat de vervuiling aan de bron moet worden aangepakt, dus bij de productie en bij

het productieproces. Dat moet door regelgeving en scherpe controle. GroenLinks

vertrouwt meer op de werking van de markt – zoals die partij in wel meer opzichten

besmet is door het neoliberale gedachtegoed van Paars (maar daarover later meer).

GroenLinks hoopt dat door extra heffingen de consumptie zal verminderen, de afvalberg

zal afnemen en zodoende ook de belasting van het milieu. De SP stelt daartegenover dat

de consument geen afval produceert, maar slechts overhoudt – en dus niet als eerste

verantwoordelijk kan worden gehouden. Wij hebben er bij het debat in de Tweede Kamer

over de eco-taks (die het energieverbruik extra belast) op gewezen dat veel mensen met

een laag inkomen in slecht onderhouden en onvoldoende geïsoleerde huizen wonen.

Daardoor hebben ze weinig mogelijkheden om energie te besparen. Vandaar dat wij

ervoor pleitten om gebruik te maken van de ‘Wet Toestellen’ om de productie van

energiezuinige apparaten af te dwingen. Overigens, uit onderzoek is inmiddels al

gebleken dat de invoering van de eco-taks geen enkele invloed heeft gehad op het

gasverbruik.

Een ander punt waarop sommige GroenLinksers de SP nog weleens willen bekritiseren is

het minderhedenbeleid. Elders in dit boek ben ik uitvoerig ingegaan op wat er volgens

mij mis is met de manier waarop samenleving en overheid tot nu toe met minderheden

zijn omgesprongen. Maar het kan hier geen kwaad om op te merken dat de SP, in

tegenstelling tot GroenLinks, nooit veel heil heeft verwacht van het doodknuffelen van

allochtonen. De SP pleit er al jaren voor dat buitenlanders die besluiten dat hun toekomst

hier ligt, de Nederlandse taal moeten leren. Dat is in bepaalde kringen lang vloeken in de

kerk geweest, maar van politieke correctheid hebben wij in de SP nooit gehouden. Het

mag daarbij opmerkelijk heten dat de kritiek op het SP-standpunt ten aanzien van

allochtonen zelden of nooit van die allochtonen zelf kwam, maar vrijwel altijd van

hoogopgeleide, goed-verdienende witte Nederlanders die de problemen van allochtonen

niet van dichtbij leken te kennen.

Het verschil tussen GroenLinks en de SP komt er voornamelijk op neer dat GroenLinks

zich te veel beperkt tot moraliseren en pleiten voor voorkeursbehandelingen. De SP vindt

het belangrijk steeds in de wijken contacten te leggen om met de mensen actie te voeren

voor concrete verbeteringen; voor allochtonen én autochtonen.

Page 96: Effe dimmen - 1998

96

Misschien wel het belangrijkste verschil tussen de twee partijen is de hierboven al even

genoemde flirt van GroenLinks met het neoliberale gedachtegoed. Zoals NRC-columnist

Mark Kranenburg ooit schreef: ‘GroenLinks kleurt al aardig Paars.’ Zo heeft GroenLinks

de afgelopen jaren een aantal malen voor liberalisering en privatisering gestemd, waar

de SP steeds tegen was. De verruiming van de winkeltijden bijvoorbeeld, werd door

GroenLinks omarmd als een middel om tegemoet te komen aan de individualisering van

de samenleving. Remi wees er in de Kamer nog op dat de ruimere openingstijden ook

met zich meebrachten dat er meer energie verstookt zou worden, bij een gelijkblijvende

verkoop – maar dit keer vermocht het milieu-argument geen indruk te maken op de

GroenLinks-fractie. Hoewel het midden- en kleinbedrijf enorme schade ondervinden van

zowel de ruimere openingstijden als van de liberalisering van het vestigingsbeleid, vindt

GroenLinks het belangrijker dat mensen in de hoedanigheid van ‘consument’ er baat bij

hebben.

Andere voorbeelden van paarse invloeden in het GroenLinkse gedachtegoed zijn de

experimenten met marktwerking in het gemeentelijk openbaar vervoer en de

privatisering van de Rijks Bedrijfsveiligheids- en Gezondheidsdienst. GroenLinks stemde

ervoor, de SP ertegen.

Bij sociale zaken en werkgelegenheid kwam onder meer een verschil naar voren bij de

invoering van de ‘Melkertbanen’. GroenLinks was ervoor. Ik heb er in de Kamer keer op

keer op gehamerd dat het hier gaat om werk dat maatschappelijk nuttig is en veelal

eerder was wegbezuinigd. De mensen die deze banen krijgen behoren fatsoenlijk te

worden betaald. GroenLinks vindt dit eigenlijk ook wel, maar legt zich erbij neer als er

gezwaaid wordt met het argument dat er geen geld is. Wat de SP betreft worden alle

Melkertbanen opgeheven en omgezet in normaal werk met normaal loon.

Toen ik bij de behandeling van de begroting Sociale Zaken in 1994 als eerste voorstelde

het wettelijk minimumloon te verhogen, leverde mij dat de hoon van vrijwel de hele

Kamer op en in ieder geval niet de steun van GroenLinks. Pas later – toen er ook steeds

meer geluiden van buiten de Kamer kwamen ter ondersteuning van mijn pleidooi –

pleitte ook GroenLinks voor een algemene verhoging van het sociaal minimum, al kreeg

een motie van mij in juni 1997 die uitsprak dat het minimumloon en de uitkeringen met

5 procent moesten worden verhoogd nog steeds niet de steun van Rosenmöller en de

zijnen.

Dat bij het samenvoegen van psp, cpn, ppr en evp een groot aantal van de oude idealen

van deze partijen verloren zijn gegaan, is ook goed te zien aan het stemgedrag van

GroenLinks op het gebied van Defensie. Waar de SP net als vroeger de psp voor

opheffing van de navo pleit en voor een halvering van het defensiebudget, daar stemt

GroenLinks in 1997 vóór de defensiebegroting, zij het met de aantekening dat men het

niet eens is met de uitgaven die verband houden met kernwapens.

De SP staat ook sceptischer tegenover de Europese Unie en de Europese integratie, en

wijst de emu en de euro onder de huidige omstandigheden zonder meer van de hand.

GroenLinks bekritiseert voornamelijk de eenzijdig economische oriëntatie.

Page 97: Effe dimmen - 1998

97

Tot slot is er dan nog het misschien wel allergrootste verschil tussen de twee partijen –

namelijk hun manier van werken. Een GroenLinkser liet zich nog niet zo lang geleden in

Het Parool laatdunkend uit over wat hij noemde ‘het activistische optreden en het

folderen van de SP’ dat hij ‘iets ouderwets’ vond hebben. Bij de SP zien wij dat bepaald

niet als iets ouderwets, maar juist als een belangrijke taak van een politieke partij die

meer wil zijn dan een kiesvereniging. De SP heeft, mede dankzij dat ‘activistische

optreden’ een veel grotere achterban – inmiddels meer dan 23.000 leden, om en nabij

het dubbele van GroenLinks. Dankzij die leden, van wie een zeer groot deel ook voor de

partij actief is, weten we niet alleen precies wat er speelt in de samenleving, maar

kunnen we bovendien op ieder gewenst moment en rond ieder gewenst maatschappelijk

thema acties organiseren.

Ik denk niet dat senator Pitstra hiermee tevreden is. Ik denk dat hij nooit tevreden zal

zijn. Ik denk eigenlijk dat Pitstra er de pest in heeft dat wij linkser zijn dan zijn

GroenLinks, dat hij op congressen niet of nauwelijks in de door hem gewenste richting

kan doen verschuiven. Ik denk dat Tom Pitstra daarom moeilijke tijden tegemoet gaat.

Vandaar mijn advies aan hem: Tom, denk er nog eens over na. De Eerste Kamer wordt

toch niet voor niets een ‘Kamer van Overdenking’ genoemd? Denk er bijvoorbeeld eens

over na hoe vreemd het is dat jouw Eerste-Kamerfractie haar vierde zetel cadeau kreeg

van… de SP – die een verzoek daartoe van GroenLinks-voorzitter Ab Harrewijn graag

honoreerde en haar Statenleden een stem op GroenLinks liet uitbrengen (na eerst

natuurlijk de eigen senaatszetel van Jan de Wit veilig gesteld te hebben). Het kan toch

echt verkeren, senator Pitstra!

Page 98: Effe dimmen - 1998

98

VAN LINKS NAAR RECHTS

Begin december 1995 maakte Wim Kok, in zijn inmiddels vaak geciteerde Den Uyl-lezing,

wereldkundig dat hij het een bevrijding vond dat de PvdA haar ‘socialistische’ veren had

afgeschud. Dat hoefde niemand te verbazen. Immers, de oud-vakbondsman heeft zich

nooit willen profileren als een visionair politicus. Het pragmatisme (de ideologie van het

haalbare binnen de gegeven omstandigheden) heeft bij hem altijd centraal gestaan.

‘Geen Grote Doelen’: dat is de gemeenschappelijke noemer voor de Tweede-

Kamerfractie, het partijbestuur en het PvdA-smaldeel in het kabinet, inclusief de premier.

Een coalitie met de marktfundamentalisten van de VVD zou anders ook ondenkbaar zijn

geweest.

Terecht merkte Kok destijds in zijn lezing op ‘dat de grote aantrekkingskracht van het

liberale gedachtegoed thans duidelijk waarneembaar is’. En dat geldt niet in het minst

voor de PvdA zelf. Zijn suggestie dat het in de nabije toekomst in de vaderlandse politiek

met name zou gaan tussen de sociaal-democratie en het liberalisme, was dan ook niet

meer dan een half geslaagde poging om te verhullen dat de PvdA in de politieke praktijk

allang gecapituleerd heeft voor de liberale opmars. Het paarse kabinetsbeleid bewijst dat

de door Kok opgevoerde tegenstelling in feite niet meer bestaat.

Eind 1997 kozen de werkgevers van ons land, verenigd in het vno/ncw, Wim Kok voor

het derde achtereenvolgende jaar tot de voor hen favoriete minister. Dat moet te denken

geven. Immers, kreeg Joop den Uyl destijds niet juist een dreigbrief van de bazen van de

hier gevestigde multinationals? Uit een onderzoek van Netwerk bleek dat 50 procent van

de PvdA-kiezers niet tevreden was over het sociale gezicht van de PvdA, twee van de drie

PvdA’ers vinden de partij nu minder sociaal dan onder Den Uyl.

In 1995 startte de SP een campagne ‘Wim Kok v.l.n.r. (van links naar rechts). Met een

serie prachtige postzegels van tekenaar Joost Veerkamp werd de metamorfose van Wim

Kok – van radicale nvv-voorman tot rood-wit-blauwe premier – fantastisch geïllustreerd.

Naarmate de verkiezingen van mei 1998 dichterbij komen zien we hoe de niet meer

bestaande ideologische tegenstellingen tussen VVD en PvdA weer uit de mottenballen

worden gehaald. Als SP hebben we steeds – binnen en buiten de Kamer – onderstreept

dat de vier grote partijen allang niet meer echt van elkaar verschillen (op enkele kleine

onderdelen na), en dat geldt zeker voor de ‘antipoden’ Kok en Bolkestein. De afgelopen

jaren heb ik op vele manieren geprobeerd uitdrukking te geven aan mijn ergernis over de

manier waarop Bolkestein in feite het beleid van het kabinet-Kok dicteert. ‘Bolkestein is

de Greet Hofmans van Paars’; ‘Kok, de buikspreekpop van Bolkestein’; ‘Bolkestein die

tegen Wim zegt: “Hou je d’r buiten Kok!”‘; ‘Acht jaar staat Wim Kok nu aan het roer van

staat, eerst als tweede kapitein onder Lubbers en nu als eerste kapitein onder de reder

Bolkestein,’ en ga zo maar door. Al deze uitdrukkingen heb ik ooit gebruikt. Ze hadden

allemaal tot doel duidelijk te maken hoezeer de twee politieke leiders die de kiezers zo

graag willen doen geloven dat ze elkaars tegenpolen zijn, op elkaar zijn gaan lijken.

Page 99: Effe dimmen - 1998

99

Het socialisme is ontstaan uit onvrede met de maatschappelijke ongelijkheid die het

kapitalisme nationaal en internationaal onvermijdelijk oplevert. Het miskennen van dit

gegeven staat gelijk aan het gedogen van die ongelijkheid. Voor socialisten is dat een

onverdraaglijke gedachte. Het wenkend perspectief van een samenleving die de

menselijke waardigheid van élk individu respecteert, de gelijkwaardigheid van alle

mensen garandeert en de solidariteit organiseert, was en blijft de moeite waard. De

mens, en niet de economie, behoort zowel uitgangspunt als doel te zijn voor het politieke

handelen. Die opvatting verdraagt zich niet met de neoliberale wens de wolven de totale

vrijheid te geven, want dat kan alleen maar leiden tot de dood voor de lammeren. De

overheid heeft tot taak de voorwaarden te creëren waarbij iedereen met een maximale

kans op succes zijn of haar geluk kan najagen, zodat de eigen verantwoordelijkheid voor

dat geluk ook kan worden genomen.

Dat Kok, en met hem de hele PvdA-top, de socialistische veren heeft afgeschud, is heel

slecht nieuws voor al diegenen die in de neoliberale ratrace niet tot de winnaars behoren.

Want de spanning tussen werkelijkheid en de gewenste werkelijkheid is motor van de

vooruitgang. De politiek kan niet zonder idealen, en niet zonder een samenhangende

visie op mens en maatschappij. Zolang we zelf geen dromers worden, is het goed, ja

zelfs noodzakelijk, om dromen te hebben.

Page 100: Effe dimmen - 1998

100

EFFE DIMMEN

Een rebel in Den Haag

‘In Effe dimmen! doet Marijnissen op vlotte wijze verslag van zijn ervaringen als

nieuweling in Den Haag, zijn verwondering en verbazing maar ook zijn verontwaardiging

over merkwaardige en vaak onaardige mores. En naturlijk neemt hij fel-kritisch stelling

in een groot aantal politieke en maatschappelijke kwesties.’