73
FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’ opwaardering van het belang van (zijn) woorden. Tine Delafontaine Stamnummer: 20004351 Promotor: Prof. dr. Marco Formisano Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad van Master of Arts in de Taal- en Letterkunde, afstudeerrichting Latijn Academiejaar: 2016 - 2017

FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2)

Caius Sallustius Crispus’ opwaardering van het belang van (zijn) woorden.

Tine Delafontaine Stamnummer: 20004351 Promotor: Prof. dr. Marco Formisano Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad van Master of Arts in de Taal- en Letterkunde, afstudeerrichting Latijn Academiejaar: 2016 - 2017

Page 2: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Dankwoord

Bij dit werk past een woord van dank.Allereerst mijn dank aan mijn promotor, prof. dr. Formisano, die mij via één van zijn artikels op het on-derwerp voor deze masterproef bracht. Voorts wens ik hem te bedanken voor het valabele advies en detalrijke leestips waarvan hij mij tijdens het onderzoek voorzag. Verder bedank ik ook de vakgroepbibliothecaresse, bij wie ik vaak reeds voor negen uur met boeken aankwam. Daarnaast ook dank aan mijn huisgenoten, die wanneer zij mijn werktafel passeren, het onder-tussen gewoon zijn tussen boekenstapels door te laveren. En tenslotte ook dank aan de leescommissie, omdat zij deze masterproef wil doorlezen.

T. Delafontaine Masterproef p. 1

Page 3: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Inhoudsopgave

A. Inleiding p. 3

1. Probleemstelling. p. 42. Achtergrond. p. 53. C. Sallustius Crispus : leven & werk.

a) Leven p. 6b) Werk p. 7c) Stijl en voorbeelden p. 8

4. Historiografie. p. 95. Methodologische opmerkingen. p. 11

B. Onderzoek. p. 14

I. De goede oude tijd.1. Marius’ klacht. p. 142. Imitatio & exempla p. 193. Teloorgang van het imitatio-ideaal

a) De jeugd van heden p. 23b) Excurs : Verloedering van de zeden. p. 25c) De school van Catilina p. 27d) Even herhalen… p. 30e) Vaarwel, politiek. p. 30

II. Facta - dicta 1. Animus - Corpus

a) Een existentieel probleem. p. 32b) Virtus animi p. 35

2. Een bron van gloria. a) Facta. p. 40b) Dicta (verba) p. 41

3. Toepassing : Gloria, sed alia alii p. 48a) Gloria in andere woorden p. 49b) Synkrisis p. 51

III. Exempla en memoria 1. Valkuilen op weg naar roem : Mala Exempla. p. 54 2. Memoria

a) Herinneringscultuur p. 58b) Een woord met veel betekenissen. p. 59c) Memoria in de praktijk : historiografie p. 60d) De historiograaf, redder des vaderlands p. 65e) Het loon van de historiograaf p. 66

C. Conclusie p. 68

Bibliografie p. 70

Aantal woorden (hoofdtekst) : 23.476

T. Delafontaine Masterproef p. 2

Page 4: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

A. Inleiding.

Het is een probleem dat éénieder wel bekend in de oren zal klinken : na de aanschaf van eennieuw apparaat - een nieuwe broodbakoven, of een nieuwe reflexcamera, of wat dies meer zij-, opent de gelukkige eigenaar, vol enthousiasme om zijn aanwinst te gaan uitproberen, de ver-pakking van het bewuste product … om allereerst, bovenop de langverwachte aankoop, eenlijvig boekwerk aan te treffen, getiteld ‘handleiding’, dat zijn lezer bovendien in niet mis te ver-stane bewoordingen aanmaant het vóór de ‘eerste ingebruikname’, zoals dat dan zo plechtigheet, volledig door te nemen. Nu resten de inmiddels al net wat minder gelukkige nieuwbakkeneigenaar twee mogelijkheden : ofwel leest hij de handleiding volledig door, vanaf de ‘beschrij-ving van het product’ vóóraan tot de ‘recyclagerichtlijnen’ op het einde, om slechts daarna, ge-wapend met de aldus opgedane kennis, zijn aanwinst in gebruik te nemen, ofwél stort hij zichonmiddelijk op zijn aankoop, vol overtuiging dat voor wie de knopjes van het apparaat eventjesuitprobeert, de werking van het product wel zal blijken : al doende leert men.

Wat heeft een dergelijk voorbeeld nu te maken met een thesis over het werk van een antiekhistoriograaf ? Behoorlijk wat, zo blijkt, want, futiel als het mag lijken, wijst dit voorbeeld onsop een belangrijke dichotomie : deze tussen facere (i.c. de nieuwbakken eigenaar van het al-doende-leert-men-type) en dicere (i.c. de handleidinglezende eigenaar; eigenlijk eerder scripta).1

De tegenstelling wordt meermaals gethematiseerd in Latijnse teksten, dikwijls in krijgskundigecontext, waar men zich afvraagt wat belangrijkst is : actie of woorden (beraadslaging).2 Ook inandere contexten komt zij voor : Ovidius, bijvoorbeeld, gebruikt de tegenstelling wanneer hijMedea Jason, de leider der Argonauten, laat verwijten dat zij voor hem om het Gulden Vlies tebemachtigen, al het vuile werk opgeknapt heeft (de draak in slaap gesust, haar broer vermoord,Peleas uitgeschakeld, enz.), terwijl zíjn bijdrage uit niets meer dan woorden bestond; erg effec-tieve woorden, dat wel, want hun leugenachtige invloed zorgde ervoor dat Medea, ‘tuis puellacapta verbis’, al deze facta voor Jason bedreef.3 Interessant hierbij, is dat Jasons woorden alles-behalve positief voorgesteld worden : zij zijn onbetrouwbaar, en gevaarlijk overtuigend; ookworden zij nu niet bepaald als mannelijk voorgesteld : een échte man, zo luidt de implicatie,stelt zijn facta zélf.4

Een gelijkaardige implicatie treffen wij aan in de redevoering die Sallustius Marius in bellumJugurthinum, die verderop uitgebreid besproken zal worden, in de mond legt : de kersverseconsul (en homo novus) verwijt er zijn tegenstanders dat zij eigenlijk niets dóen - ze beroepenzich liever op de grootste daden van hun voorouders -, en hun tekortkomingen verdoezelenachter kunstig gekozen woorden; hijzelf heeft dergelijke kunstgrepen (‘artificia’) niet nodig -hij heeft immers niets te verbergen -, en kan trots zijn op zijn éigen fortia facta.5

1 Overigens is een handleiding eigenlijk al een speciaal geval binnen deze tegenstelling, omdat het om woorden gaat, dieuitleggen hoe iets gedaan moet worden : Formisano, Marco, ‘Late Latin encyclopaedism: towards a new paradigm of practicalknowledge’, in : König, Jason and Woolf, Greg , Encyclopaedism From Antiquity to the Renaissance, New York, 2013, p.205-206. Daar-naast dient opgemerkt te worden dat ook scripta-dicta een tegenstelling kunnen vormen (orale versus schriftelijke informatieover-dracht), cf. infra. Tenslotte zal de aandachtige lezer ook de link met didactiek niet ontgaan zijn (al doende leert men versus alblokkende leert men) : hiervoor ook cf. infra. 2 Formisano, Marco, ‘Fragile expertise and the authority of the past : the Roman art of war’, in : König, Jason and GregWoolf, Authority and Expertise In Ancient Scientific Culture, Cambridge, 2017, p.131-139.3 P. Ovidius Naso, Heroides XII, beschrijving van de merita : v. 107-116 en 127-132. Citaat : Her. XII, v.92.4 Her. XII, o.a. v. 103-104, 131-132, 205-206. Men bemerke ook de connectie met (gebrek aan) virtus (cf. infra). 5 C. Sallustius Crispus, Bellum Jugurthinum, Cap. LXXXV, passim (in de uitgave door Ramsey, J. et Rolfe, J. (ed.), LoebClassical Library n° 116, Cambridge & London, 2013). ‘Artificium’ : ‘Illis artificio opus est, ut turpia facta oratione tegant.’ (§23). Cf.infra.

T. Delafontaine Masterproef p. 3

Page 5: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

1. Probleemstelling

Precies rond deze dichotomie facta - dicta draait de probleemstelling van dit exposé, en danwel specifiek binnen het œuvre van de historiograaf C. Sallustius Crispus.

Dit is immers een schrijver (verba), wiens schrijfstof nota bene uit ándermans daden (facta) be-staat : zou hij deze tegenstelling problematiseren ? Tracht hij het belang van (zijn) verba op tewaarderen ? Zo ja, hoe doet hij dat en met welke bedoeling ? En hoe ziet hij de verhouding tus-sen zijn verba en de beschreven facta ?

Alvorens wij echter met de oplossing van deze probleemstelling een aanvang kunnen nemen,lijkt het toepasselijk eerst kort enige informatie omtrent de historiograaf in kwestie enerzijds,en de laatrepublikeinse achtergrond anderzijds, te schetsen.

T. Delafontaine Masterproef p. 4

Page 6: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

2. Achtergrond.

In de eerste eeuw v. Chr. verkeerde de Romeinse republiek in de problemen : haar grote terri-toriale expansie had haar een rijk opgeleverd waar haar instituties, in oorsprong bedoeld omeen dorp te leiden, hoe creatief geïnterpreteerd ook, niet meer voor geschikt waren, hetgeenresulteerde in politieke moeilijkheden, en mede aanleiding was voor diverse burgeroorlogen.6

Ook haar leger, nog steeds een burgerleger, voortgevloeid uit de tijden toen men in de winter-maanden korte campagnes hield, was nauwelijks aangepast aan de jarenlange campagnes diezij sinds de Punische oorlogen steeds vaker was gaan voeren; zij ging zich steeds meer hechtenaan haar generaals, die haar meermaals tégen de republiek gebruikten, en afgezwaaide soldatenvormden een probleem (en een potentiële dreiging) : i.p.v. terug te keren naar het platteland,vervoegden zij steeds meer het stadsproletariaat, in het clienteel van hun oud-generaal, of op-teerden voor een carrière als struikrover.7 Uit de pas veroverde gebieden werden slaven geïm-porteerd, nieuwe overtuigingen, nieuwe godsdiensten, die aangevoeld werden als eenbedreiging voor de traditionele waarden.8 Diverse sociaal-economische problemen, voortvloei-end uit de groeiende plattelandsvlucht, de uitbreiding van het Romeins burgerrecht, de expo-nentiële groei van de stad Rome, de groeiende slavenpopulatie, en de grote kloof arm-rijk,beide laatsten ook te koppelen aan de toestroom van oorlogsbuit, maakten eveneens deel uitvan het plaatje, aldus von Ungern. Het zal dan ook weinig verwonderen dat deze periode de‘crisis van de republiek’ wordt genoemd.9

Tegen deze achtergrond begon de samenleving te veranderen, aldus Moatti. Zij werd rationeler,begon alles te categoriseren en te verklaren, en steunde steeds meer op het schrift : een gegevenwoord was niet langer voldoende, maar werd vervangen door een verslag, gestaafd met be-wijsstukken; jurisdisdictie werd het voorwerp van studies i.p.v. toegelicht te worden tijdenseen consult, van de oudste wetten werd scrutineus nagegaan wat ze nu precies betekenden enwaarom; woordenboeken werden opgesteld; mondelinge tradities werden op papier gezet, nietzomaar geloofd, maar onderzocht, en door hen neer te schrijven hoopte men hen te vrijwarenvoor het nageslacht.10

Met deze nieuwe appreciatie van de ratio en het schrift, begon ook de attitude t.o.v. geestes-wetenschappen te wijzigen, aldus Moatti. Actie, legt zij uit, was altijd hoger geappreciëerd ge-weest dan woorden : men dient daden te stellen, ten dienste van het vaderland - hooguit eenredevoering in de Senaat te voeren; literatuur, geestelijke beslommeringen, nadenken, zijn beu-zelarijen voor de vrije tijd. Nu, legt zij uit, begint de elite zoetjesaan het belang van geestesac-tiviteiten hoger in te schatten, literatuur niet meer alleen te zien als verpozing, maar ook als

6 Von Ungern-Sternberg, Jürgen, Römische Studien: Geschichtsbewußtsein – Zeitalter Der Gracchen – Krise Der Republik, Bei-träge zur Altertumskunde 232, Leipzig, 2006, p. 372. 7 Na het einde van de tweede Punische oorlog, en vooral in de eerste eeuw v. Chr. begon men (Marius, Caesar, …) daaromveteranen na afzwaaien een stuk land te geven om zich op te vestigen; deze praktijk was echter niet wettelijk verankerd (dit ge-beurde pas onder Augustus) en berustte telkens op het initiatief van de betreffende generaal, zodat de soldaten nóg meer aan hemverknocht raakten. Schneider, H., ’Veterans’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi: http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e12202540); Campbell, J., ’Legio’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s NewPauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e700090); Galsterer, H., ’Coloniae’, in: Cancik, H.and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e303060); Ar-naud-Lindet, Marie-Pierre, Histoire Et Politique à Rome : Les Historiens Romains, IIIe Siècle Av. J.-C. - Ve Siècle Ap. J.-C., Rosny (Fr),2001, p. 152.8 Moatti, Claudia, La Raison De Rome: Naissance De L'esprit Critique à La Fin De La République (IIe-Ier Siècle Avant Jésus-Christ), Paris, 1997, p. 93-95. 9 Von Ungern-Sternberg, op. cit., p. 373. 10 Moatti, op. cit., resp. p. 167-168 (rationalisering van taal) en p. 117-118 (verklaringen), p. 204-208 (rekenschap, bewijs-stukken), p. 101-102 (jurisprudentie), p. 137-138 (woordenboeken), p. 102-110, ook p. 120 (verschriftelijking, op schrift stelling vantraditie); rationalisatie : passim (het werk heet dan ook ‘La raison de Rome’). König, Jason and Whitmarsh, Tim, Ordering KnowledgeIn the Roman Empire, Cambridge, 2007, p. 10. Of deze verandering nu kwam o.w.v. de crisis van de republiek, is niet zeker.

T. Delafontaine Masterproef p. 5

Page 7: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

iets potentieel nuttigs.11 Hoewel deze evolutie dus reeds een aanvang genomen had, kon zijnog niet op algehele goedkeuring in de samenleving rekenen, die facta nog steeds hoger in-schatte dan verba.12 Het is tegen deze achtergrond dat een schrijver als Sallustius ageert.

3. C. Sallustius Crispus : leven & werk.

a) Leven.

C. Sallustius Crispus werd tussen 87 en 85 v. Chr. geboren in het Sabijnse Amiternum.13 Overzijn familie is weinig bekend : zij moet tot de equites behoord hebben, en maakte allicht deeluit van de municipale elite, welgesteld genoeg om haar zoon te Rome te laten studeren.14 Of zijook contacten onderhield met het Romeinse establishment, is onduidelijk;15 wél vermeldt Symeeen Sallustius (niet Crispus) onder Cicero’s vrienden.16 Sallustius startte een politieke carrière: quaestor (in 55 of 54 v.Chr.), en vervolgens tribunus plebis in het politiek rumoerige jaar 52v.Chr., toen n.a.v. de moord op Clodius een aantal tribuni ophitsende contiones hielden, gerichttegen Milo.17 Of Sallustius tot hen behoorde, is niet geheel duidelijk; wel zal hij op die maniernuttige ervaring opgedaan hebben voor de contiones uit de coniuratione Catilinae, aldusCizek.18 Of het door deze kwestie kwam of niet, twee jaar later werd Sallustius uit de Senaatgezet : officieel om morele redenen, maar allicht om politieke; in 49 v.Chr. kwam hij echter terugals quaestor, met de steun van Caesar.19 Het is niet duidelijk, of hij tóen een aanhanger van Cae-sar geworden is, of dit reeds eerder was : de bronnen zijn hiervoor ontoereikend.20 Hoe danook, werd hij opnieuw praetor in 47 of 46 v.Chr. (alhoewel Mehl dit ontkent), waarbij hij diversemilitaire functies op zich nam, met wisselend succes.21 Nadat hij vervolgens tot proconsul be-noemd was (46 v.Chr.) in de pas opgerichte provincie Africa Nova, werd hem zware verrijkingverweten; het schijnt door de tussenkomst van Caesar te zijn, dat een repetundaeproces afge-wimpeld werd.22 Enige tijd later verliet Sallustius de politiek : het is niet geheel duidelijk of demoord op Caesar, dan wel verminderde politieke vooruitzichten na de corruptieaffaire daar-voor de reden waren; ook kan hij, aldus Arnaud-Lindet, het wijzer geacht hebben zich tijdensde inmiddels ontstane burgeroorlog op de achtergrond te houden.23 In de daaropvolgende pe-riode weet hij zich aan de historiografie, om uiteindelijk in 35 of 34 v.Chr. te overlijden.24

11 Moatti, op. cit., p. 159-161. Cf. opmerkingen bij M. Tullius Cicero als ‘vivere est cogitare’ (Tusc. V, 38, 112; vgl. Descartes’‘cogito ergo sum’) en bij C. Sallustius Crispus als ‘Nam contra reputando … invenias’ en ‘Sed dux atque imperator vitae mortalium animusest’(Jug. I, resp. §2 en §3). 12 Moatti, loc. cit. 13 Cizek, Eugen, Histoire Et Historiens à Rome Dans L'antiquité, Lyon, 1995, p. 109; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146; De Schryver,Reginald, Historiografie : Vijfentwintig Eeuwen Geschiedschrijving Van West-Europa, 3e uitg., Leuven, 1997, p. 51; Mehl, Andreas andMueller, Hans-Friedrich, Roman Historiography : an Introduction to Its Basic Aspects and Development, Malden (Mass.), 2014, p. 85;Syme, Ronald, Sallust, Berkeley, 1964, p. 13-14. Gezien de onzekerheid, scheelt de geboortedatum telkens iets per auteur. Knechtgeeft 82 v. Chr. : Knecht, Daniel, De Literatuur Van De Romeinen: Een Gids Voor Gebruikers, Gent, 1991, p. 67. 14 Cizek, op. cit., p. 109. 15 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146-147.16 Syme, op. cit., p. 9-12. 17 Mehl & Mueller, op. cit., p. 85; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146; Cizek, op. cit., p. 109; Syme, op. cit., p. 29-33. 18 Syme, op. cit.; Cizek, op. cit., p. 112. 19 Mehl & Mueller, loc. cit.; Arnaud-Lindet, loc. cit.; Cizek, loc. cit.20 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146-147.21 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146; Cizek, loc. cit.; Syme, op. cit., p. 32-37; De Schrijver, op. cit., p. 51. Mehl ontkent dit (zonderopgaaf van reden) : Mehl & Mueller, loc. cit.22 Mehl & Mueller, loc. cit.; Arnaud-Lindet, loc. cit.; Cizek, loc. cit.; Syme, op. cit., p. 38-39; De Schrijver, loc. cit.; Knecht,loc. cit.23 Mehl & Mueller, loc. cit.; Arnaud-Lindet, op. cit, p. 146-147; Cizek, loc. cit.24 Cizek, op. cit., p. 109; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 146; De Schrijver, op. cit., p. 51; Mehl & Mueller, op. cit., p. 85.

T. Delafontaine Masterproef p. 6

Page 8: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

b) Werk

Op naam van Sallustius staan drie geschiedkundige werken, waaronder twee monografieënen één werk in annalistische trand.25

Als eerste schreef hij de coniuratione Catilinae, gebruikelijk met deze titel aangeduid naar analo-gie met de aankondiging van het onderwerp in Cat. IV§3, aldus Arnaud-Lindet, alhoewel som-mige vorsers ‘Bellum Catilinae’ gebruiken.26 Het werk behandelt de samenzwering van Catilinain de jaren 63-62 v.Chr. (met een flashback naar 66 v.Chr.), die Sallustius ook zelf meegemaaktmoet hebben,27 en als illustratie van het moreel verval van de samenleving gebruikt wordt.28

In het begin van de vorige eeuw werd beweerd dat de ‘partizaan’ Sallustius dit werk schreefom Caesar vrij te pleiten van betrokkenheid aan de samenzwering, maar deze visie is inmiddelstotaal verlaten : de schrijver is immers niet onverdeeld positief over de man.29 Het werk werdvermoedelijk tussen 43 en 41 v.Chr. geschreven, in elk geval ná het overlijden van Caesar enCicero.30 Als bronnen kunnen op zijn minst de redevoeringen van Cicero en Sallustius’ eigenherinneringen genoemd worden.31

Tevens zou Sallustius, vóór hij aan zijn historiografische arbeid begon, een compendium vanRomeinse geschiedenis en (alhoewel dit onzeker is) een naslagwerk met archaïsmen hebbenlaten samenstellen.32

Ook Sallustius’ tweede werk, Bellum Jugurthinum, illustreert de moreel-politieke problemenvan de samenleving, en ditmaal met name de partijstrijd tussen optimates en populares en decorruptie, inconpetentie en superbia van de nobilitas.33 Hierbij dient opgemerkt te worden dat,alhoewel Sallustius de optimates bepaald geen warm hart toedraagt, hij hen ook positieve kwa-liteiten toedicht wanneer zij dit verdienen; omgekeerd worden ook de populares niet volledigpositief voorgesteld : beiden zijn immers ten prooi gevallen aan moreel verval.34 Ditmaal bestaatde casus uit de oorlog tegen Jugurtha (111-105 v.Chr.), waarbij Sallustius als bronnen ondermeer zijn eigen kennis, opgedaan tijdens zijn proconsulaat, en een vertaling van ‘Punischeboeken’ ter beschikking had.35 Het werk werd allicht in 40 v.Chr. geschreven.36

Zowel de coniuratione Catilinae als Bellum Jugurthinum zijn volledig bewaard, alhoewel voor hettweede werk een manuscripttraditie bestaat waarin een aantal hoofdstukken ontbreken (‘mu-tili’ vs. ‘integri’).37 De beide werken zijn monografieën, in de traditie van de historiografie (cf.infra).

25 Mehl & Mueller, op. cit., p. 88-89. N.B. ‘annalist’ (bepaald soort geschiedschrijver) wordt met <nn> gespeld, cf. Knechten De Schrijver.26 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 147. 27 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 149. Datering van de falshback : Mehl & Mueller, op. cit., p. 87. 28 Cizek, op. cit., p. 113. 29 Becker, C., ‘Sallust’, in : Vogt, Joseph, Temporini, Hildegard und Haase, Wolfgang (eds.), Aufstieg Und Niedergang DerRömischen Welt: Geschichte Und Kultur Roms Im Spiegel Der Neueren Forschung, Berlin, de Gruyter, Vol. I/3, 1973 (hierna : ANRW(Becker)), p. 723-724. Knecht, op. cit., p. 68. 30 De datering wijkt ietwat af per vorser : Syme (op. cit., p. 127-129) geeft 42-40 v.Chr., Cizek (op. cit., p. 112) 43-41 v.Chr.,Schmal 42 v.Chr. (Schmal, Stephan, Sallust, Studienbücher Antike, Bd. 8, Hildesheim, 2001, p. 31). Moatti (op. cit., p. 200) geeft, al-licht abusivelijk, 36 v.Chr. (sic!)31 De Schrijver, op. cit., p. 51. 32 Mehl & Mueller, op. cit., p. 86. 33 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 149; Cizek, op. cit., p. 113; Mehl & Mueller, op. cit., p. 89; Knecht, op. cit., p. 69-70. 34 Praet, loc. cit. Jug. IV§7. Het extreme anti-optimates-standpunt dat men in oudere vakliteratuur aantreft, dient dus afge-zwakt te worden, cf. ANRW (Becker), loc. cit.35 De Schrijver, op. cit., p. 51; Mehl & Mueller, op. cit., p. 88; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 153; Knecht, op. cit., p. 67. 36 Cizek, op. cit., p. 112. 37 Arnaut-Lindet, op. cit., p. 147.

T. Delafontaine Masterproef p. 7

Page 9: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Tenslotte schreef Sallustius minstens vijf boeken Historiae, de periode van 78 tot 67 v.Chr. be-handelend; het is onzeker of dit ook de beoogde einddatum was, evenals het onzeker is, in hoe-verre zijn werk bij overlijden afgewerkt was.38 Zij zijn geschreven in annalistische trand,39 i.t.t.de beide vorige werken, die monografieën waren, en vormen een continuatie van het werk vanSisenna, hetgeen op zijn zachtst gezegd wonderlijk is, aangezien deze laatste een partizaan vanSulla was (en Sallustius bepaald niet); volgens Mehl een zuiver practische keuze, om zo de ou-dere periodes te kunnen ‘overslaan’ en zich onmiddellijk op de contemporaine geschiedenis tekunnen richten.40

De Historiae zijn zeer fragmentair bewaard : vier redevoeringen en twee brieven werden over-geleverd in een retorische bloemlezing; daarnaast resten ons slechts enkele passages uit pa-limpsesten, en diverse testimonia bij grammatici.41

Daarnaast zijn er nog een aantal pseudo-Sallustiaanse werken : een invective, gericht tegen Ci-cero, die zeker onecht is, en twee epistulae gericht aan Caesar, aldus Arnaud-Lindet. Voor deepistulae werd de echtheid lange tijd bediscussieerd, maar sinds het onderzoek van Syme wor-den zij door de grote meerderheid van de vorsers als onecht beschouwd.42

c) Stijl en voorbeelden.

Van Sallustius wordt gezegd dat hij zich, misschien wel met provocatieve doelstellingen, eentotaal eigen stijl aangemeten heeft, die zich onderscheidt van zijn collegaschrijvers, zoals Ciceromet zijn stijlvolle periodenbouw, aldus Schmal.

Zijn stijl, gekenmerkt door o.a. brevitas, gravitas, en archaïsmen, kadert echter wél in de evo-luties van het moment : Sallustius’ voorbeeld Thucydides, waarvan de Romein met name debrevitas en eraan gekoppelde gravitas overnam, was dan wel geen modetrend, maar begondoor enkele specialisten als alternatief i.p.v. het pathetische, overdadige Grieks-hellenistischeproza aanzien te worden;43 vooral onder ‘Attici’ was hij populair.44 De tegenstelling binnen deLatijnse letteren tussen ‘Attici’, voorstanders van een sobere stijl, naar voorbeeld van de klassiekattische redenaars, en ‘Asiatici’, met volle stijl en talrijke stijlfiguren, was hier niet vreemd aan.45

Wel dient men in gedachten te houden, dat Sallustius brevitas niet tot in het oneindige drijft :wanneer dit voor zijn tekst passender lijkt, aarzelt hij niet haar terzijde te schuiven t.v.v. anderestijlfiguren, zoals bv. tautologieën.46

Anderzijds waren archaïsmen ook niet nieuw : sober, archaïsch taalgebruik (zoals de maiores!)werd geacht eerlijk en betrouwbaar over te komen,47 en in de annalistische traditie vaker ge-bruikt;48 daarnaast ‘past’ het natuurlijk ook bij het onderwerp (geschiedenis), aldus Schmal.

38 Cizek, op. cit., p. 114. Arnaud-Lindet, op. cit., p. 153; De Schrijver, op. cit., p. 51-52; Mehl & Mueller, op. cit., p. 89. 39 Knecht op. cit., p. 67. 40 Annales begonnen gebruikelijk AUC, of bij Aeneas , cf. infra. Mehl & Mueller, op. cit., p. 89; Arnaud-Lindet, loc. cit. 41 Cizek, op. cit., p. 114; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 153, Mehl & Mueller, op. cit., p. 89-90; Knecht,op.cit.,p. 70.42 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 154; Knecht, op. cit., p. 71.43 Schmal, op. cit., p. 128-139. Knecht, op. cit., p. 70-71.44 Syme, op. cit., p. 51-54, die eraan toevoegt dat hij wel vaak alleen als naam bekend was. 45 Opgemerkt dient, dat, vermits ‘aziatisch’ negatief klonk, eigenlijk niemand zich als aanhanger van de stijl verkondigde(hoe hij ook schreef) : Schmal, op. cit., p. 128.46 Schmal, op. cit., p. 133. 47 Syme, op. cit., p. 49. Hij merkt ook op (p. 55) dat Attici gewoonlijk geen archaïsmen gebruikten. 48 Schmal, op. cit., p. 129. N.B. Sallustius is natuurlijk een historiograaf.

T. Delafontaine Masterproef p. 8

Page 10: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Ook een woordontlening bij oudere auteurs (met name Cato Censor) kan in bepaalde gevalleneen verklaring vormen; sommige antieke bronnen stellen, dat Sallustius Cato ‘geplunderd’had.49 Daarnaast vindt men in oudere vakliteratuur soms de stelling, dat de ‘democraat’ Sal-lustius archaïsche woorden, die onder het plebs bewaard gebleven waren (cf. ‘submergedtheory’) zou overgenomen hebben, een stelling die tegenwoordig afgewezen wordt, vermits,nog afgezien de bedenkingen bij deze theory én bij een dergelijke extreme politieke oriëntering,duidelijk bewezen is dat Sallustius juist vulgaire elementen ‘opkuist’.50 Overigens dient opge-merkt te worden, dat Sallustius ook nieuwe woorden in zijn Latijn introduceert, waaronderGraecismen : leenwoorden, maar ook calques.51

Tenslotte is er de mogelijkheid, dat Sallustius’ stijl ook de inhoud van zijn werk reflecteert,aldus Schmal, waarbij archaïsmen dan de moraliserende doelstellingen van de auteur weer-spiegelen (‘vroeger was het beter’), of brevitas zijn verzet tegen luxuria, en woordspelletjes sa-menlevingskritiek inhouden.52 Bovendien is duidelijk dat hij zijn stijl aanpast aan degebeurtenissen die hij beschrijft (bv. een overval), aldus Schmal en Syme. Als laatste valt ookop te merken, dat de stijl doorheen het œuvre met de auteur mee-evolueert.53

Uit het bovenstaande zijn reeds de voornaamste (maar niet alle !) voorbeelden van Sallustiusnaar voren gekomen, alhoewel, aldus Schmal, imitatio soms heikel vast te stellen is, al warehet maar omdat sommige auteurs nu nog slechts namen zijn.54 Enerzijds is er Thucydides, deGriekse historiograaf met wie Quintilianus hem vergelijkt : bij hem vond Sallustius inspiratiewat betreft taalgebruik en causale ingesteldheid, alhoewel Sallustius’ verklaringen moralise-rend zijn, niet politiek-pragmatisch, zoals bij Thucydides, stelt Mehl; volgens Timpe heeft hijechter ook het moraliserende bij Thucydides gevonden.55 Ook is zijn stijl retorisch-dramatischerdan die van de Griek, en last hij in zijn redes, typisch Romeins, juridische argumentatie in.56

Van Cato Censor, die op dat moment weinig gelezen werd, maar wiens ‘sobere stijl’ wel konaansluiten bij het brevitasconcept,57 heeft Sallustius zeker menig archaïsche wending overge-nomen, maar ook de moraliserende toon en de conservatieve waarden; daarnaast wordt naarbeide auteurs ook intertextueel gerefereerd.58

4. Historiografie.

Sallustius verdiende zijn literaire lof binnen de geschiedschrijving, die, dient benadrukt te wor-den, als literair genre beschouwd werd.59

49 Bv. ‘claritudo’ uit Cato en Sisenna. Schmal, op. cit., p. 129-131 (met verwijzing naar Suetonius, gramm. 15). Syme, op.cit., p. 261-263.50 Schmal, op. cit., p. 130-131 (met verwijzing naar de betreffende vakliteratuur). Het gaat om een brief (Cat XLIV§5) dieook door Cicero (In Catilinam III, 3,12) aangehaald wordt, daar wél met vulgaire kenmerken. Schmal vermeldt ook nog dat Sallus-tius volgens Quintilianus zijn stijl erg verzorgde, maar wanneer dergelijk vulgair taalgebruik nagestreefd zou zijn, zou dit natuurlijkniet uitmaken. De voorstelling van Sallustius als partizaan van Caesar / ‘democraat’ is natuurlijk ook allang afgevoerd : cf. supra. 51 Calque : bv. het gebruik van een partitieve genitief bij een onzijdig adjectief : Schmal, op. cit., p. 129 en 136-137; Syme,op. cit., p. 264. 52 Schmal, op. cit., p. 138-139. 53 Schmal, op. cit., p. 137-138. Syme, op. cit., p. 256.54 Schmal, op. cit., p. 140-143.55 Mehl & Mueller, op. cit., p. 90; Timpe, D., ‘Memoria and historiography in Rome’, in : Marincola, John, Greek and RomanHistoriography, Oxford, 2011, p. 167. Quint.I.O. 10,1,101.56 Mehl & Mueller, op. cit., p. 90. Schmal, op. cit. 148-153. Praet, op. cit., p. 70. 57 Moatti, op. cit., p. 147-148; Syme, op. cit., p. 55-56. 58 Knecht, op. cit., p. 70-71. Schmal, op. cit., 145-146. Voor een uitgebreide bespreking van mogelijke andere literaire voor-beelden : Schmal, op. cit., p. 140-153. 59 Mehl & Mueller, op. cit., p. 65. Geschiedenis werd erg lang als onderdeel van de letteren gezien, getuige ook het feit datzij nog steeds tot deze faculteit behoort, en dat Th.Mommsen een Nobelprijs voor Literatuur won, nvdr. Bovendien bestaat er

T. Delafontaine Masterproef p. 9

Page 11: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Binnen de Romeinse geschiedschrijving onderscheidt men twee groepen : annalistische ge-schiedschrijving en historiografie.60

Annalisten beschrijven de gebeurtenissen van het verleden, jaar per jaar, hiermee, zo wil detraditie, in de voetsporen tredend van de Annales maximi die de pontifex maximus bijhield, enwaar jaar per jaar belangrijke feiten als de naam van de consuls, overwinningen, en noodweerbijgehouden werden - alhoewel eigenlijk ook de oudste annalisten beïnvloed werden doorGriekse voorbeelden.61 Zij boden ook geen verklaringen voor het gebeurde : door deze aanpaken door hun lamlendige literaire kwaliteiten, stonden zij in de late republiek (bv. Cicero) niethoog aangeschreven,62 temeer daar zij gewoonlijk ook vroeggeschiedenis (AUC of vanaf Ae-neas) bespraken, waarvan het waarheidsgehalte steeds meer in vraag gesteld werd.63

Historiografen begonnen, daarintegen, vanaf de tweede eeuw v.Chr., in navolging van Griekseauteurs, de steeds populairder wordende contemporaine geschiedenis (waarvoor, i.t.t. vroeg-geschiedenis, wél bronnen genoeg voorhanden zijn) te behandelen, die zij bespraken in mono-grafieën : deze werden tegen het einde van de republiek steeds populairder.64 Een historiograafzoekt naar verklaringen voor het gebeurde, die hij tracht te vinden in de psyche van het indi-vidu.65 Bovendien hecht hij veel belang aan stijl (i.t.t. de annalisten) :66 daarom maalt hij nietovermatig om de chronologie van de gebeurtenissen, en zal hij bv. het vertellen van een ge-beurtenis uitstellen indien dit de spanning kan verhogen.67 Zoals allicht al duidelijk was, be-horen Sallustius’ beide monografieën tot deze tweede groep; de auteur benadrukt overigensuitdrukkelijk dat hij hiervoor gekozen heeft.68

Tenslotte dient opgemerkt te worden, dat bovenstaande opdeling in de praktijk vaak minderzwart-wit is : op den duur begonnen de beide tendenzen in elkaar over te lopen.69 Dit valt bv.op te maken uit Sallustius’ Historiae, die, hoewel geschreven in annalistische trand, enkel han-delen over contemporaine geschiedenis, hetgeen dan weer een kenmerk van historiografiewas.70

Aansluitend dient ook kort iets over exemplariteit gezegd te worden :71 binnen de Romeinsesamenleving werd men geacht te leren door imitatie, aldus Timpe : zonen werden geacht hunvader te imiteren, bij uitbreiding ook hun voorvaderen, waarvan de roemrijke daden als exem-

binnnen de theoretische geschiedenis nog steeds een narrativistische stroming : Lorenz, Chris, De Constructie Van Het Verleden:Een Inleiding In De Theorie Van De Geschiedenis, Boom, 2002, p. 103-136. 60 Moatti, op. cit., p. 129. 61 Timpe, op. cit., p. 163-165; Cornell, T., ‘The formation of the historical tradition of early Rome’, in : Moxon, Ian S., andJohn David Smart, Past Perspectives: Studies In Greek and Roman Historical Writing, Cambridge, 1986, p. 68-71.62 Syme, op. cit., p. 46-49. Moatti, op. cit., p. 134; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 123. Men bemerke dat dit voornamelijk om eenvoorstelling gaat : allicht was de toestand niet zo rampzalig (wij kunnen het overigens, door gebrek aan bronnen, niet meer veri-fiëren) : Cornell, op. cit., p. 77 en 85-86.63 Feeney, Denis Cecil, Beginning Sallust’s Catiline, Prudentia 26.1, 1994, p. 143; Moatti, op. cit., p. 129; cf. ook Cornell, op.cit., p. 71 en 77.64 Mehl & Mueller, op. cit., p. 65; Timpe, op. cit., p. 163. 65 Moatti, op. cit., p. 176. 66 Moatti, op. cit., p. 129. 67 Syme, op. cit., p. 248-249. De Schrijver, op. cit., p. 52. 68 De Schrijver, op. cit., p. 51. Cat. IV§2 : ‘carptim’.69 Cizek, op. cit., p. 113; Mehl & Mueller, op. cit., p. 65. 70 Mehl & Mueller, op. cit., p. 86 en 89-90; Moatti, op. cit., p. 129 (in algemene termen). N.B. Annalisten belanden uiteindelijkwel bij contemporaine geschiedenis, maar beginnen hun exposé ab ovo. 71 Over exempla kan beduidend veel meer gezegd worden; het idee wordt hier dan ook enkel kort samengevat, zodat delezer al met het concept vertrouwd zou zijn (zo hij dit niet reeds is); verderop worden specifieke aspecten (imagines, imitatio, cir-culiare opvattingen t.o.v. geschiedenis, etc.) nader toegelicht, wanneer de analyse het onderwerp aanbrengt.

T. Delafontaine Masterproef p. 10

Page 12: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

pla herinnerd werden, en, parallel met de intergratie van de republiek, álle Romeinse maiores.72

Deze aanpak benadrukt duidelijk het actie-ideaal van de samenleving : al doende leert men;zelfs Quintilianus achtte dit nog de beste leermethode.73

Op te merken valt dat een dergelijke attitude uitgaat van een continuïteit in de geschiedenis,waarin de samenleving eigenlijk niet echt verandert : exempla van enkele eeuwen terug, a.h.w.tijdsloos, worden geacht nog perfect toepasbaar te zijn in de huidige context.74

Geschiedschrijving werd dan ook, aldus Roller, lange tijd gebruikt met didactisch-moralise-rende doelstelling; daarnaast is er ook een ‘historicistische’ tendens (door Lorenz ‘historisme’genoemd),75 die uitgaat van veranderingen doorheen de tijd en zoekt naar verklaringen voorhet gebeurde; beide lopen overigens in elkaar over.76 De exemplarische tendens verklaart bv.waarom Cicero geschiedenis o.a. als leermeesteres omschrijft, en uitdrukkelijk vermeldt datéén van haar belangrijke functies het overbrengen van exempla is (alhoewel deze laatste ookbinnen de retorische praktijk erg van pas kwamen).77

Het zal dan ook niet verwonderen dat er in de late republiek bediscussieerd werd of geschied-schrijving vooral bestond uit usus (overbrengen van exempla, zoals de annalisten deden), ofeigenlijk een ars was, die onderzoek moest uitvoeren (zoals bij historiografie);78 wij zullen ver-derop zien, hoe Sallustius met deze tegenstelling omgaat.

5. Methodologische opmerkingen.

Aansluitend dienen nog kort enkele methodologische opmerkingen gemaakt te worden. Voorde hiernavolgende studie zullen de beide monografieën van Sallustius gebruikt worden; deHistoriae zullen, gezien hun fragmentaire toestand en hun annalistische inslag, buiten beschou-wing gelaten worden.

Qua opbouw bevatten Sallustius’ monografieën, naast de verhaalde gebeurtenissen, ook pas-sages die iets verder van de verhaallijn afstaan (prologen, excursen) en redevoeringen.79

De redevoeringen bieden de complicatie, dat zij door personnages uitgesproken worden, nietdoor de auteur zelf, zodat het probleem zich stelt, wiens standpunten zij weergeven : van deauteur, het personnage, of de historische persoon (of een mix hiervan!), hetgeen ook de vraagnaar historiciteit oproept, m.a.w. in hoeverre het personnage de rede effectief (in die bewoor-dingen) uitgesproken heeft : uit een welbekend voorbeeld, de herwerking door Tacitus (tochSallustius’ aemulator) van een toevallig ook epigrafisch bewaarde redevoering van keizer Clau-dius, blijkt dat de inhoud grotendeels behouden bleef, hoewel aangepast aan Tacitus’ stijl.80

72 Timpe, op. cit., p. 153 -163; Walter, Uwe, Memoria Und Res Publica : Zur Geschichtskultur Im Republikanischen Rom, Frankfurtam Main, 2004, p. 42-63 en 109-111. 73 Quint. I.O. 2,5,15 : ‘nam in omnibus fere minus ualent praecepta quam experimenta’. 74 Timpe, op. cit., p. 156-157; Roller, Matthew, ‘The exemplary past in Roman historiography and culture’, in : Feldherr,Andrew (ed.), The Cambridge Companion to the Roman Historians, Cambridge, 2009, p. 215. 75 Roller, op. cit., p. 214-216. Lorenz, op. cit., p. 120. 76 Roller, loc. cit.77 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 121; Timpe, op. cit., p. 171 (in algemene termen). 78 Moatti, op. cit., p. 225; Arnaud-Lindet, op. cit., p. 125.79 Schmal, op. cit., p. 29-34, p. 58-62. 80 Wuillemier, P. et Clauss, M., La contribution de l’épigraphie à la connaissance de la civilisation romaine, dans : Vogt, Jo-seph, Temporini, Hildegard und Haase, Wolfgang, Aufstieg Und Niedergang Der Römischen Welt: Geschichte Und Kultur RomsIm Spiegel Der Neueren Forschung, Berlin, de Gruyter, 1972, Vol. II/1, p. 791. Iets gelijkaardigs blijkt uit Sallustius herwerkingvan een ook bij Cicero geattesteerde brief (maar dit is natuurlijk en brief, geen oratio) : cf. supra. Vermoedelijk kan een redevoeringook des te vrijer bewerkt worden, naarmate zij minder algemeen (of helemaal niet) bekend is, nvdr.

T. Delafontaine Masterproef p. 11

Page 13: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Marincola meldt dan ook dat historiografische redevoeringen een mix bieden van getrouweelementen, en door de auteur bedachte passages (die ‘passend’ zouden kúnnen zijn in de mondvan het personnage).81 Volgens Grethlein werden de redevoeringen in Sallustius’ werk volledigdoor hemzelf opgesteld,82 alhoewel hij bij algemeen bekende redes bepaalde basisgedachtes(bv. Cato was pró terechtstelling van de samenzweerders) moest bewaren. De redevoering geeftdus niet zijn persoonlijke opinie weer, maar kan wél aspecten van deze opinie (die de lezer danherkent uit andere passages van het werk, nvdr.) bevatten en verder uitdiepen : met dit gecom-pliceerde aspect dient terdege rekening gehouden te worden.83 Historiografische redevoeringenkunnen aansluitend, aldus Marincola, gebruikt worden om een analyse te geven van de situatie.Tevens kunnen zij de beweegredenen van het personage schetsen, maar ook zijn karakter il-lustreren.84 Bovendien verzorgen zij ook een esthetisch component : zij zorgen voor extra span-ning, of onderlijnen belangrijke momenten.85

Tenslotte zijn er nog de prologen, waarmee Sallustius zijn beide monografieën start; reeds langeen historiografische traditie.86 De prologen worden vanaf de dertigerjaren van de 20e eeuw,toen interesse in de moreel-filosofische standpunten van de auteur begon te groeien, vlijtig be-studeerd.87 Probleem is echter, in hoeverre zij een integraal bestanddeel vormen van het werk: gezien men traditioneel een proloog voorzag, werd vroeger gesuggereerd dat prologen vooraltraditionele inleidingen waren, min of meer los van de monografie zelf, soms zelfs ad hoc aande tekst gekoppeld, omdat een werk nu éénmaal een inleiding behoorde te hebben; een op-merking van Cicero in die richting (over zijn eigen werk !, nvdr.) had een dergelijke zienswijzebeïnvloed.88 In deze context heeft men getracht de literaire bronnen van Sallustius’ prologen,te identificeren (zgn. Quellenforschung), inclusief de bijpassende filosofische strekking; het feitdat nagenoeg iedere strekking naar voren is geschoven, kan reeds aanduiden dat deze niet echtte bepalen valt : allicht waren de gebruikte stellingen gemeenplaatsen, zonder specifiek terugte gaan op één bepaalde filosofische overtuiging.89

Voor twijfels m.b.t. verbondenheid van prologen en corpus, zorgde daarnaast een Quintilia-nuspassage, volgens dewelke Sallustius’ prologen niet goed bij de rest van het werk passen;volgens Earl is deze passage niet correct geïnterpreteerd, en wil Quintilianus hiermee eigenlijkzeggen dat de prologen stilistisch niet goed bij de rest van het werk passen; Paul spreekt dittegen : volgens hem bedoelt Quintilianus wel degelijk dat zij inhoudelijk niet aansluiten, maarkomt dit voort uit zijn enge interpretatie van de betekenis van ‘historia’ als zijnde ‘verhaaldefeiten’; hoe dan ook gaan beide auteurs er vanuit dat de prologen wel dégelijk nauw aansluiten

81 Marincola, John, A Companion to Greek and Roman Historiography, Malden (Ma.), 2007, p. 120-121. 82 Grethlein, J., Nam Quid Ea Memorem: The Dialectical Relation of Res Gestae and Memoria Rerum Gestaum in Sallust'sBellum Jugurthinum, The Classical Quarterly, New Series, Vol. 56, No. 1 (May, 2006), p. 140. 83 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 149 en 154; Grethlein, loc. cit. 84 Marincola, Companion, p. 119; Grethlein, loc. cit.85 Marincola, Companion, p. 120. 86 Zij terug schijnt te gaan op Hekataios van Milete : Schmal, op. cit. p. 110-112. 87 Voordien was het onderzoek vooral gericht geweest op historische elementen en het politiek gedachtengoed : Ducroux,Serge, ‘Échos et ruptures dans les premiers chapitres du Catilina de Salluste’, dans : Mélanges de l'Ecole française de Rome. Antiquité,tome 89, n°1. 1977, p. 99 - 103; ANRW (Becker), op. cit., p. 724-731. 88 Cicero geeft toe dat hij voor zijn de gloria’ een eerdere proloog gerecycleerd heeft (hetgeen er dus op wijst dat de proloogniet specifiek over het betreffende werk handelt, nvdr.) : Schmal, loc. cit.; Earl, Donald, The Political Thought of Sallust, Cambridge,1961, p. 3-7. 89 Paul spreekt van ‘amalgams of philosophical commonplaces current among the educated of Sallust’s day’. Gebruikelijk spreektmen over Griekse bronnen (waarbij dé ultieme bron dan natuurlijk, zegt Ducroux smalend, verloren is), maar ook oudere Latijnsewerken worden vermeld, of zelfs contemporaine compilaties (Vretska op basis van Pöschl) : Schmal, op. cit., p. 110-112 en 118-119;ANRW (Becker), loc. cit.; Earl, loc. cit.; Ducroux, art. cit., p. 99-103; Sallustius Crispus, Caius und Koestermann, Erich, Bellum Iu-gurthinum, Heidelberg, 1971, p. 23-26; Paul, Georges, A Historical Commentary On Sallust's Bellum Jugurthinum, Liverpool, 1984, p.9-11; Sallustius Crispus, Caius und Vretska, Karl, De Catilinae Coniuratione, 1. Halbband, Heidelberg, 1976, p. 27-29.

T. Delafontaine Masterproef p. 12

Page 14: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

bij de rest van het werk.90

De beide monografieprologen lijken bovendien sterk op elkaar, waarvoor Schmal twee oplos-singen aanwijst : óf het onderwerp lag de auteur nauw aan het hart, óf de prologen hebben eenstandaardkarakter; Earl herkent hierin net het originele gehalte van de prologen (dus ongeveerSchmals eerste optie, nvdr.).91

Daarnaast wijst Paul erop, dat het schrijven van een proloog dan wel traditie was, maar dat ergeen enkele andere filosofisch getinte proloog (zoals die van Sallustius) in historiografischewerken uit de klassieke periode te bespeuren valt, hetgeen ook Marincola opmerkt : volgensPaul is Sallustius dus juist wél origineel.92 Earl wijst er daarnaast ook op, dat het niet is omdateen bepaalde gedachte nogal cliché was, dat de auteur er daarom niet van overtuigd kon zijn.93

De prooemia hebben immers niet weinig met de rest van de monografie te maken : zij bevattenjuist de standpunten en het gedachtengoed van de auteur, waar hij dan in de rest van zijn werkaan refereert of een invulling aan geeft : zij zijn dus niet zomaar ‘opsmuk’.94 Alleen al de talrijkeintratextuele referenties geven dit aan.95

Concluderend besluit Schmal, dat de prooemia dus wel degelijk integraal deel kunnen uitma-ken van de monografie waartoe zij behoren, én tezelfdertijd ook stevig verankerd kunnen zijnin de literaire traditie : het één hoeft het ander allerminst uit te sluiten.96 Ook Earl benadrukthet belang van de prologen voor het gezamenlijke werk.97 Bovendien valt op te merken dat inde coniuratione Catilinae de proloog nagenoeg naadloos overloopt in het eigenlijke verhaal, opzichzelf reeds een indicatie van de structurele verwevenheid van de diverse componenten vande monografie.98

Dit gezegd zijnde, kunnen wij nu het onderzoek aanvangen. In wat volgt, zal eerst de facta-dicta-tegenstelling a.h.v. de redevoering van Marius geïntrodu-ceerd worden, om vervolgens hetzelfde te doen voor het imitatioconcept. Hiervan zal geïllus-treerd worden hoe, volgens Sallustius dit concept, en het respect voor (de waarden van) hetverleden dat het moet uitdragen, verloederd is. Vervolgens zal Sallustius’ theoretisch raamwerk bestudeerd worden a.h.v. een uitgebreide ana-lyse van de prologen, waarbij zal aangetoond worden, hoe Sallustius, via een herïnterpretatievan traditionele concepten zoals virtus en gloria, het belang van verba duchtig opwaardeert.Afsluitend zal een voorbeeld ter toepassing geannalyseerd worden. Tenslotte zal via de redevoering van het personnage Caesar de invloed van gestelde facta(exempla) op heden en toekomst, onder de loep genomen worden. Op die manier zal tenslottehet verband met het concept memoria aangetoond worden, en, hiermee verbonden, het belangvan de woorden van de historiograaf. Afgesloten zal dan worden met de conclusie.

90 Quintilianus, I.O., 3, 8, 9; Schmal, op. cit., p. 110-112; Earl, loc. cit.; Paul, op. cit., p. 9-11; Koestermann, op. cit., p. 23-26;over de verschillende betekenissen van ‘historia’ leze men met name het artikel van Rodriguez Mayorgas, Ana, ‘History and me-mory in Roman thinking of the past : historia and memoria in republican literature’, Quaderni di storia, 83 (gennaio-giugno 2016), p.51-76., cf. ook infra. 91 Schmal, loc. cit.; Earl, op. cit., p. 3-7. 92 Marincola, John, Authority and Tradition In Ancient Historiography, Cambridge, 2004, p. 138; Paul, op. cit., p. 9-11.93 Earl, loc. cit.94 De term ‘opsmuk’ komt van Becker. ANRW (Becker), loc. cit.; Earl, loc. cit.; Paul, loc. cit.95 Cf. infra. 96 Schmal, loc. cit.97 Earl, loc. cit.98 Ducroux, art. cit., p. 99-103; Feeney, op. cit., p. 145-146.

T. Delafontaine Masterproef p. 13

Page 15: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

B. Onderzoek.

I. De goede oude tijd.

1. Marius’ klacht.

In hoofdstuk lxxxv van zijn Bellum Jugurthinum legt Sallustius de pas tot consul verkozen Ma-rius een redevoering in de mond.99 Hoewel eigenlijk bedoeld om het volk warm te maken vooreen troepenlichting, gebruikt Marius deze toespraak tot de comitia om zich, niet voor het eerst,als felle tegenstander van de optimates te profileren; de troepenlichting komt uiteindelijk slechtshelemaal op het einde in een luttele vijf paragrafen aan bod.100

Marius, die zich profileert als toonbeeld van oud-Romeinse virtus, beklaagt zich over de superbiavan zijn tegenstanders, die volgens hem alleen maar geïnteresseerd zijn in de titel en de eerverbonden aan een honor, niet in de eigenlijke invulling van het politieke mandaat zelf,101 waar-van zij ook niet het flauwste benul hebben; pas wanneer zij reeds verkozen zíjn, beginnen zijnog snel Griekse krijgskundehandboeken en de rapporten (en bijbehorende commentarii) vanhun voorvaderen te lezen (‘… qui postquam consules facti sunt et acta maiorum et Graecorummilitaria praecepta legere coeperint’), terwijl deze laatste nota bene, zo bedenkt de aandachtigeRomeinse toehoorder/lezer, al die tijd al in hun ouderlijk huis gelegen moeten hebben, maarhen tot die tijd blijkbaar niet hadden kunnen boeien.102

Tegenover deze boekenwijsheid plaatst Marius zijn eigen rijke militaire ervaring : ‘Quae illi audire aut legere solent, eorum partem vidi, alia egomet gessi; quae illi litteris, ea egomilitando didici. Nunc vos existumate facta an dicta pluris sint’.103

Marius contrasteert, benadrukt door diverse antitheses, facere met dicere, waarbij hij actie(daden) superieur acht.104 Hij verwijt zijn tegenstanders ook hun luiheid en luxueuse, Helle-nistische, levensstijl :105 zíj geven feestjes, wíj kunnen werken.106 Dergelijk gedrag past een man,een goede Romein niet : deze behoort geïnteresseerd te zijn in oorlog en roem, en zwaar werkniet uit de weg te gaan; al dat verfijnd, Oosters gedoe is iets voor vrouwen :

99 Jug. LXXXV. Voor methodologische opmerkingen bij het gebruik van de redevoeringen : cf. supra.100 Met name in Jug. LXXXV §45-50. 101 Jug. LXXXV §1. Een gelijkaardige opmerking wordt door Sallustius zelf gegeven in de proloog op datzelfde werk (Jug. IV§8), zoals ook Grethlein, art. cit., p. 143 opmerkt. 102 Jug. LXXXV §12. (Pro)consules, (pro)praetores, etc. dienden rapporten (‘acta’) op te stellen, die op het einde van hun ambts-termijn de uitoefening van hun imperiummoesten rechtvaardigen (bij afloop van een imperium diende de Senaat kwijting te gevenvoor de onder dit imperium gestelde beleidshandelingen : Moatti, op. cit., p. 204-208). Hiertoe maakten zij ook ‘commentarii’, dag-boekachtige notities, tijdens de uitvoering van hun functie, met name wanneer zij op militaire campagne waren, met het doel dezeachteraf o.a. te gebruiken bij het opstellen van de rapporten (‘acta’); acta en commentarii werden gewoonlijk niét gepubliceerd,maar wél thuis bewaard, alwaar zij door het nageslacht (wanneer dit bv. een campagne naar dezelfde regio moest leiden) geraad-pleegd konden worden (de commentarii van Caesar werden overigens gedeeltelijk ná datum geschreven en kregen hun titel allichtom publicitaire redenen, nvdr.); ook Senaatsbesluiten heten ‘acta’, maar die zijn niet echt militair. Mehl & Mueller, op. cit. p. 65;Gizewski, Ch., ‘Acta’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi:http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e102790). Natuurlijk zou het ook kunnen gaan om de acta van alle Romeinse maiores,niet pre se die van de eigen gens, maar gezien in de redevoering geregeld verwezen wordt juist naar de eigen voorvaderen, lijktdit laatste plausibeler.103 Jug. LXXXV §13 - 14. ‘Wat zij veelal slechts horen of lezen, dat heb ik zelf gezien en deels eigenhandig uitgevoerd. Watboekenwijsheid is voor hen heb ík geleerd in het soldatenleven. En wat heeft nu meer waarde volgens u: woorden of daden?’(vert. Sallustius Crispus, Caius, en Hunink, Vincent , Rome In Verval : De Samenzwering Van Catilina, De Oorlog Tegen Jugurtha, Am-sterdam, 1999. ; alle volgende vertalingen zijn van deze auteur) Dat de vraag retorisch is, behoeft geen betoog.104 Formisano, Expertise, p. 134. 105 Jug. LXXXV §39, luiheid o.a. in §43; Formisano, loc. cit. Cf. ook het citaat hierboven : pas nadát zij verkozen zijn, beginnenzij te studeren. Inertie werd door Cato Censor, die Sallustius geregeld imiteert, als een typisch Griekse ondeugd beschouwd, inoppositie tot virtus (Moatti, op. cit., p. 93), hetgeen dus aansluit bij de Hellenistische levensstijl. 106 Jug. LXXXV §41.

T. Delafontaine Masterproef p. 14

Page 16: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

‘nam ex parente meo et ex aliis sanctis viris ita accepi: munditias mulieribus, laborem viris convenire,omnibusque bonis oportere plus gloriae quam divitiarum esse; arma, non supellectilem decoriesse’.107

Met deze opmerking refereert Marius aan het mos maiorum : niet hijzelf is tot de conclusie ge-komen dat een luxueuse levenswijze niets voor mannen is, maar dit is een wijsheid die over-gedragen is (vandaar : ‘accepi’) van de voorouders (‘ex parente meo et ex aliis sanctis viris’), enhieraan ook zijn gezag ontleent.108

Waar zijn tegenstanders dan wél goed in zijn, is het houden van elegant opgestelde redevoe-ringen, die met hun stilistische trucjes de ‘turpia facta’ van de betrokken redenaar moeten ver-hullen : ‘Non sunt conposita verba mea; parvi id facio. Ipsa se virtus satis ostendit. Illis artificio opus est, utturpia facta oratione tegant. Neque litteras Graecas didici; parum placebat eas discere, quippe quae advirtutem doctoribus nihil profuerant’.109

‘Non sunt conposita verba mea’ spot Marius, in een, in navolging van Cato Censor (gemaakt)‘boerse’ redevoering, die Sallustius daarom van een zeer eenvoudige periodenbouw en een uit-drukking met ‘facere’ voorzien heeft, maar die bulkt van de antitheses, alliteraties en wat diesmeer zij (en misschien verwijzingen naar Griekse auteurs bevat); híj heeft dergelijke trucjes nietnodig, híj heeft geen kwalijke praktijken te verhullen.110 Ook Griekse letteren (‘litteras Graecas’)zeggen Marius niets : zij hebben hun eigen leraren alvast geen virtus gebracht, en zijn dus nut-teloos.111 In de optiek van Marius zijn woorden dus leugenachtig; ook voor studiedoeleindenkeurt hij ze af : beter is, te leren door ervaring.112

Marius vertolkt hier de traditionele visie volgens dewelke actie hoger gevaloriseerd werd dangeestelijke activiteiten of zelfs redevoeringen :113 deze visie behoorde, aldus Earl, tot het Ro-meinse virtusideaal.114

Hierbij dient opgemerkt te worden dat redevoeringen wel degelijk tot de Romeinse politiekecultuur (getuige ook de rostra) behoorden - per slot van rekening spreekt Marius ook zelf eenredevoering uit.115 Haar (meer theoretische) studie, echter, werd als typisch Griekse aangele-genheid beschouwd, en oorspronkelijk ook in die taal onderwezen.116 Omdat zij leert te over-

107 Jug. LXXXV §40. ‘Want zo heb ik het geleerd van mijn vader en andere voorbeeldige mannen: luxe hoort bij vrouwen,werk bij mannen. Wie goed is moet meer roem dan rijkdom bezitten. Wapens strekken tot eer, huisraad niet.’ (V. Hunink) Cf. ookGrethlein, art. cit., p. 141. 108 Autoriteit van de maiores : Moatti, op. cit., p. 50-51. 109 Jug. LXXXV §31-32 : ‘Ik spreek hier niet volgens de regels der kunst, maar het kan mij niet schelen. Kwaliteit bewijst zich-zelf. Zíj hebben kunstgrepen nodig om hun wandaden in fraaie volzinnen te verhullen. Ik heb ook geen Grieks geleerd. Het leekmij niet zinvol het te leren, want de docenten zijn er zelf niet beter door geworden.’ (vert. Hunink), cf. ook §21-24 en §26-27. 110 Jug. LXXXV §31-32. Paul, op. cit., p. 168 en 212. Koestermann, op. cit., p. 306. Een ‘boerse’ manier van spreken genoot inde 1e eeuw v. Chr., aldus Moatti, enige populariteit (alhoewel Cicero er géén voorstander van was) : ze werd geacht het taalgebruikvan de maiores te weerspiegelen (waarmee Marius zich hier ook connecteert, nvdr.), en op die manier een aura van auroriteit enbetrouwbaarheid te verlenen : Moatti, op. cit., p. 50-51; Syme, op. cit., p. 49; cf. supra. 111 Jug. LXXXV §32. Volgens Koestermann (op. cit., p. 306) wil Marius hiermee zeggen, dat de Grieken uiteindelijk tóch doorde Romeinen veroverd werden : hun Griekse letteren hebben hen dus niet geholpen. 112 Formisano, Expertise, p. 134-135. 113 Zoals bij Cato Censor : Levene, D., Sallust's "Catiline" and Cato the Censor, The Classical Quarterly, Vol. 50, No. 1 (2000),p. 175. Ducroux, art. cit., p. 105 en 107. Moatti, op. cit., p. 159-160; Formisano, Expertise, p. 138. 114 Earl, op. cit., p.27.115 Earl, op. cit. 22-24. Voor de rostra : Roller vermeldt hoe het sprekersgestoelte (rostra) door C. Maenius, cos 338 versierdwerd met de boegen van de door hem overwonnen schepen - het woord ’rostra’ is een onz. mv., van ’rostrum’ (bek, scheepsboeg): Roller, op. cit., p. 227. De rostra is dus tegelijkertijd een plaats voor dicta én een nagedachtenis aan fortia facta, nvdr. 116 Moatti, op. cit., p. 194. Onder de gegoeden (bv. M. Tullius Cicero, C. Julius Caesar) was het in de late republiek bon tonom naar Griekse retorenscholen zoals die van Rhodos te trekken, om zich hierin (verder) te bekwamen, nvdr.

T. Delafontaine Masterproef p. 15

Page 17: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

tuigen, en op die manier ook het gezag van autoriteiten of de traditie kan ondergraven, werdzij als ‘slecht’ ervaren, aldus Moatti. De eerste Romeins-Latijnse retoriekschool werd dan ookreeds na een jaar op last van de censores gesloten, omdat zij zou indruisen tegen het mos mai-orum, alhoewel de sluiting allicht politiek gemotiveerd was : de stichter zou een aanhangergeweest zijn van …Marius.117 Omwille van haar gekunsteldheid vond men dat retoriek de au-toriteit en het verum van haar spreker ondergroef,118 vandaar dat Marius zijn ongekunsteldheiden betrouwbaarheid t.o.v. het artificiële, misleidende taalgebruik van zijn opponenten bena-drukt - én het feit dat zijn tegenstanders niets ánders doen dan praten.119

Daarnaast lijkt Marius ook meer in het algemeen Griekse culturele invloed te verwerpen, zoalsvanuit conservatieve hoek inderdaad gedaan werd, opnieuw omdat zij indruist tegen het mosmaiorum.120

Ook de inhoud van de toespraken van zijn opponenten, irriteert Marius : zij plegen daarin graaguit te wijden over de ‘fortia facta’ (§21) van hun voorvaderen, en zo dus eigenlijk te pronkenmet andermans pluimen, terwijl zij zélf niets gepresteerd hebben, op ‘turpia facta’ (§32) na : ‘Atque etiam, quom apud vos aut in senatu verba faciunt, pleraque oratione maiores suos extollunt :eorum fortia facta memorando clariores sese putant’.121

Marius, als homo novus zelf verstoken van illustere voorvaderen, lachen zij uit (§25), maar ík,stelt hij, kan mij tenminste op mijn éigen daden beroepen : ‘Huiusce rei (i.e. ‘maiorum gloria’, nvdr.) ego inopiam fateor, Quirites, verum, id quod multo praec-larius est, meamet facta mihi dicere licet’.122

Met het versterkte ‘meamet’, de verstreking ‘ multo praeclarius’ van het hernomen ‘clarior’,123

en de circulaire opbouw ‘meamet facta mihi’, profileert Marius zijn facta als persoonlijke ver-wezenlijkingen : deze nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid, is ook een stokpaardjevan Sallustius, zoals nog zal aangetoond worden.124

Daarnaast valt de term ‘fortia facta’ op (i.t.t. de ‘turpia facta’ van Marius’ tegenstanders) :125 Ma-rius schetst zijn daden nadrukkelijk (‘fortia facta’) als militaire (helden)daden (getuige ook zijnopsomming van krijgsbuit infra), inderdaad de traditionele bron van roem.126

Hij verwijt zijn tegenstanders vervolgens volledig te buigen op overgeërfde adel (hereditate re-licta), en op geen enkele manier te trachten in de voetsporen van hun voorvaderen te treden,door zélf facta te stellen :

‘Non possum fidei causa imagines neque triumphos aut consulatus maiorum meorum ostentare, at,si res postulet, hastas, vexillum, phaleras, alia militaria dona, praeterea cicatrices advorso corpore.

117 Moatti, op. cit., p. 193-194 en p. 325, noot 33. Of dit dan betekent dat Marius eigenlijk wél favorabel stond t.o.v. Griekseretoriek, en eigenlijk heel de tijd aan het huichelen is, dan wel dat Sallustius zijn personnage ietwat anders ingekleurd heeft danzijn historische tegenhanger, dan nog dat Marius’ visie in de loop der jaren (de retoriekschoolepisode situeert zich vele jaren laterdan deze speech) aangepast heeft, is niet geheel duidelijk - en doet voor deze probleemstelling ook niet al te zeer ter zake.118 Moatti, loc. cit. 119 Formisano, Expertise, p. 134-135; Koestermann, op. cit., p. 304.120 Moatti, op. cit., p. 93 en p. 194; Koestermann, op. cit., p. 306. 121 Jug. LXXXV §21 - men bemerke het versterkte ‘sese’. ‘Zelfs wanneer zij bij u of in de senaat het woord voeren, bestaanhun redevoeringen voornamelijk uit het prijzen van hun voorvaderen. Door hún dappere daden op te halen menen zij zelf meerglans te krijgen.’ (V. Hunink)122 Jug. LXXXV §24. ‘Wat familieroem betreft kan ik weinig aanvoeren, burgers van Rome, ik geef het toe. Maar wat veelschitterender is, ik kan van eigen daden spreken!’ (V. Hunink)123 De woorden clarior - praclarior maken deel uit van van een grotere cluster van vocabula in deze passage, allen rondlicht/vuur, zoals Grethlein opmerkt, en die te maken heeft met gloria (Grethlein, art. cit., p. 141) : zij zal verderop nog aan bodkomen. 124 Cf. supra; Koestermann, op. cit., p. 303, Cizek, op. cit., p. 117. 125 Jug. LXXXV §21, de term was ook reeds in §4 gevallen. 126 Mehl, op. cit., p. 65. TLL 6 /1, 126, 38 sq. Hoe Sallustius hier tegenover staat, zal verderop blijken.

T. Delafontaine Masterproef p. 16

Page 18: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Hae sunt meae imagines, haec nobilitas, non hereditate relicta, ut illa illis, sed quae ego meis plu-rumis laboribus et periculis quaesivi’.127

Marius, die als homo novus van de imaginestraditie (waarover zo meteen méér) verstoken is,en zich er niet toe wil verlagen namaakimagines in zijn atrium te plaatsen, zoals wel eens ge-beurde,128 toont daarom zijn eigen trofeeën : allerhande krijgsbuit en zelfs zijn eigen littekens,tastbare bewijzen van zijn heldendaden,129 hierbij sterk benadrukkend dat hij zijn adeldom zélf(benadrukt door de combinatie ‘ego meis’, in antithese met ‘illa [nobilitas] illis’) verwezenlijktheeft, niet geërfd.130

Virtus, besluit Marius, is niet overerfbaar : zij is een persoonlijke kwaliteit, evenals de roem diezij met zich meebrengt, resultaat van hard werken.131 Zelfs de term ‘nobilitas’ herdefinieert Ma-rius als een persoonlijke verdienste, voortvloeiend uit virtus, en niet overerfbaar,132 een alles-behalve traditionele interpretatie die in de late republiek onder homines novi opgeld maakte,aldus Earl. Sallustius verleent haar, zoals verderop zal blijken, een theoretische basis; het ideekon ook Cicero bekoren.133

Door actie, en met name militaire actie, als superieur te beschouwen, verwijst Marius (in aan-gepaste versie !) naar het virtusconcept, dat, aldus Earl, de nobilitas tijdens de klassieke repu-bliek cultiveerde als haar eigen ideaal (Schmals ‘Standesethik’), waarbij leden geacht werdengloria na te streven ten dienste van de republiek. Enkel in het bekleden van militaire of politiekefuncties (honores), of priesterfuncties, werd men geacht virtus ten toon te kunnen spreiden, enaldus gloria te verkrijgen; wie zich hiertoe niet geroepen voelde, kon op weinig appreciatie re-kenen.134 Deze enge definitie maakt dat in de praktijk, aldus Earl, eigenlijk alleen de nobilitas,die in de late republiek zo ongeveer het alleenrecht op honores bezat, virtus ten toon kon sprei-den en dus ook gloria (en memoria !, nvdr.) verwerven.135 Tegen deze politieke dominantiekwam tegen het einde van de klassieke en in de late republiek, aldus Timpe, protest, waarbijmen de leidende families haar l’état-c’est-moi-houding verweet,136 zoals ook Marius in zijn re-devoering doet (verwijt van ‘superbia’); ook Sallustius zal tegen de enge definitie van nobilitasén van virtus ageren.137

127 Jug. LXXXV §29-30. ‘Voor het vertrouwen in mij kan ik niet wijzen op voorouderportretten, niet op triomftochten of con-sulaten van voorvaderen. Maar desgewenst wel op lansen, een banier, paardentooi en andere decoraties, en voorts op littekens opmijn borst! Dát zijn mijn portretten, dát is mijn adeldom, niet een overgeërfde zoals bij hen, maar een die ik eigenhandig ten kostevan talloze inspanningen en gevaren heb bevochten! ’(V. Hunink); Formisano, Expertise, p. 134-135. 128 Moatti, op. cit., p. 131. Earl, op. cit., p. 19, op basis van Plinius Maior (N.H. xxxv, 2, §6-8). 129 Krijgsbuit en littekens worden effectief als monumenta opgesomd bij Roller en Timpe : cf. infra. Men bemerke ook datMarius specifieert dat de littekens zich ‘advorso corpore’ bevinden : dus terwijl hij de vijand aankeek, niét op de vlucht : Jug.LXXXVI §29. 130 Timpe, op. cit., p. 159-160, Roller, op. cit., p. 217-219. Formisano, Expertise, p. 135. 131 Formisano, Expertise, p. 135. Schmal, op. cit., p. 116-117. Syme, op. cit., p. 253. Mehl & Mueller, op. cit., p. 65. Uwe, op.cit., p. 101.132 Jug. LXXXVI §17 : ‘Quod si iure me despiciunt, faciant idem maioribus suis, quibus, uti mihi, ex virtute nobilitas coepit’. Formi-sano, Expertise, p. 134. Grethlein, art. cit., p. 143. Schmal, loc. cit. Earl, op. cit., p. 32-36.133 Cf. infra. Uitgebreide bespreking bij Earl, op. cit., p. 32-36. Verder Moatti, op. cit., p. 211 en 242; Uwe, op. cit., p. 101-102.134 Verwijt van segnitia, een probleem waar Sallustius zich als schrijver zelf ook tegen moest verdedigen (Earl, op. cit., p.21). Het verklaart bovendien de geregelde verwijzing naar honores en fortia facta als bron van gloria in de redevoering van Marius(priesterambten vermeldt Sallustius, altijd al spaarzaam op religieuze verwijzingen, niet, maar, vermits zij tot de politieke carrièregerekend werden, zijn zij misschien inbegrepen bij de honores, nvdr.). Schmal, op. cit., p. 116. Earl, op. cit., p. 19-27. Cf. infra. N.B. : De definitie van de term ‘nobilitas’ is problematisch : anders dan de patriciërs, die een stand zijn, wordt iedereen (in de laterepubliek) ‘nobilis’ die tot de Senaat toetreedt (zo is Marius zelf ook nobilis) : de nobilitas is dus een mix van patriciërs en plebejers;in de praktijk traden echter welhaast alleen ‘zonen van’ tot de Senaat toe (waaraan Earl hier refereert) : deze vage definitie zalallicht ook bijgedragen hebben tot de voorn. discussies (in de Keizertijd werd de nobilitas wel een overerfbare stand), nvdr. 135 Earl, op. cit., p. 25-27; Timpe, op. cit., p. 159-161; Mehl & Mueller, op. cit., p. 65.136 Timpe, loc. cit.137 Cf. infra.

T. Delafontaine Masterproef p. 17

Page 19: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Dit virtusconcept was in de volle republiek reeds standaard;138 het ideaal, zet Earl uitéén, wasook in bredere volkslagen verspreid. Het is tegelijkertijd extrovert en exclusief : extrovert, metzijn nadruk op actie, het stellen van facta, zoals wij reeds zagen, en exclusief, gezien haar dienst-betoon aan de republiek (hetgeen ook Marius benadrukt), en de nadruk op de aemulatio vande voorouders, die nog besproken zal worden.139 De volgorde van belang wordt weergevendoor Lucillius : ’Commoda praeterea patriai prima putare / deinde parentum, tertia iam postremaquenostra’ : eerst de res publica, dan de (goede naam van) de gens, dan pas de eigen eer.140 Het in-dividualisme van Marius, dat uit zijn redevoering blijkt, en aansluit bij de groeiende nadrukop het individu in de late republiek,141 gaat hier tegenin, maar evenzeer het gedrag (naar zijnzeggen) van zijn tegenstanders, die van het gedicht klaarblijkelijk slechts de eindwoorden ont-houden hebben.142

Samenvattend, beschouwt Marius (militaire) daden dus als belangrijker dan (huichelachtige)woorden : daden spreiden virtus ten toon, tot nut van de republiek, en zijn een bron van per-soonlijke gloria en nobilitas.

138 Het komt reeds in de eerste elogia Scipionum voor en is bij een archaïsche auteur als Plautus reeds volledig gedefinieerd: Earl, loc. cit.139 Earl, op. cit., p.26-27. Cf. infra.140 Geciteerd en besproken bij Earl, p. cit., p. 26-27 (Frr. 1207-1208 - 2eE v.Chr.). Op te merken valt, dat Lucillius een satire-dichter is : de volgorde kan dus eventueel spottend bedoeld zijn, nvdr. 141 Moatti, op. cit., p. 211. 142 Men vergelijke met de opmerkingen van Grethlein, art. cit., p. 136-137.

T. Delafontaine Masterproef p. 18

Page 20: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

2. Imitatio & exempla

In zijn rede verwijst Marius naar wat Roller ‘monuments’ noemt, een benaming die de vorsergebruikt, in bredere betekenis dan ons ‘monument’ of het Latijnse ‘monumentum’(dat ‘mate-riële of geschreven bron’ kan betekenen), voor eender welk teken dat een herinnering levendighoudt.143 Tot deze monuments behoren bv. ‘imagines’, maar ook de opsomming van ereambten,die men kon aantreffen in de Fasti, of op het kleine infoplaatje (titulus) onder de imago.144 Ookde door Marius vermelde ‘triumphos’ zijn, aldus Roller, monuments, maar zijn efemeer, zodatzij zélf moesten herinnerd worden m.b.v. minder efemere middelen (bv. gedenkplaat).145 Metname de ‘imagines’ komen in Marius’ redevoering meermaals aan bod (§25, §29, §38) : dezewassen dodenmaskers die, naar men vermoedt, voorbehouden waren voor curiele magistraten(hetgeen meteen verklaart waarom Marius, als homo novus, er geen bezit), werden in hetatrium ten toon gesteld, en, zoals ons bekend uit een tot in den treure aangehaalde Polybius-passage, op begrafenissen van andere familieleden door acteurs gedragen, begrafenissenwaarop de daden van deze voorouders in de laudatio funebris ook telkens opnieuw vermeldwerden.146

Dat de herinnering aan de (daden van de) maiores door deze traditie levendig gehouden werd,is duidelijk, maar de imagines hadden ook een belangrijke agonistische functie, waarover Sal-lustius ons bericht (de voorn. Polybiuspassage overigens ook) : ‘Nam saepe ego audivi Q. Maxumum, P. Scipionem, <alios> praeterea civitatis nostrae praeclaros virossolitos ita dicere, quom maiorum imagines intuerentur, vehementissume sibi animum ad virtutem ad-cendi. Scilicet non ceram illam neque figuram tantam vim in sese habere, sed memoria rerum gestarumeam flammam egregiis viris in pectore crescere neque prius sedari quam virtus eorum famam atque glo-riam adaequaverit’.147

De imagines (en eigenlijk alle monuments, nvdr.) worden geacht de jeugd (letterlijk) warm temaken om in de voetsporen van hun voorvaderen te treden, door hen te imiteren, liefst zelfs teaemuleren, en niet onder te doen voor de standaard gezet door het gedrag van de voorouders.148

Dit aemultatioconcept, opnieuw traditioneel, komt ook naar voren uit diverse Scipionesinscrip-ties : ‘Virtutes generis mieis moribus accumulavi, / progeniem genui, facta patris petiei’, of ‘Quoiei vitadefecit, non honos, honore’, waar alleen het vroege overlijden van de overledene, aldus de auteur,hem belette zijn maiores volledig te aemuleren.149 Grethlein merkt op hoe Sallustius in de pas-

143 Liv. Praef. §10. Roller, op. cit., p. 217-219. Definitie van ‘monuments’ volgens Roller (p. 217) : ‘ “monuments”, by which Imean any sign capable of summoning the deed to conscious recollection : scars, honorific names and titels, statues, toponyms, temples, ritualsand other performances, narrative historiography, and so on.’ vgl. Liv. Praef. §10 : ‘Hoc illud est praecipue in cognitione rerum salubre acfrugiferum. Omnis te exempli documenta in inlustri posita monumento intueri; inde tibi tuaeque rei publicae quod imitere capias, inde foeduminceptu foedum exitu quod uites.’ Hier gaat het overigens om echte monumenten, geplaatst ter ere van de helden. Voor de Latijnseterm : Moatti, op. cit., p. 115-116.144 Timpe, op. cit., p. 155; Grethlein, art. cit., p. 138. 145 Roller, op. cit., p. 217, 220 en 223. Timpe, op. cit., p. 155. 146 Moatti, op. cit., p. 123, Timpe, op. cit., p. 153-155, Grethlein, art. cit., p. 138; Uwe, op. cit., p. 89-108; Roller, op. cit., p.218. Men bemerke dat, aldus diverse vorsers, op die manier het verleden geen afgesloten hoofdstuk is, maar aanwezig blijft onderde levenden : over deze continuïteitsgedachte, cf. supra.147 Jug. IV § 5-6. ‘Ik heb dikwijls gehoord dat Quintus Maximus, Publius Scipio en andere nationale beroemdheden altijdzeiden dat hun hart in vuur en vlam raakte voor de deugd bij het zien van voorouderportretten. Natuurlijk was het niet het ma-teriaal of de vormgeving waar zoveel kracht van uitging: juist de herinnering aan de historische gebeurtenissen wakkerde bij dezevoortreffelijke mannen de innerlijke gloed aan! Dit vuur kon niet bedwongen worden voordat zij de roem en glorie van die mannenmet eigen daden hadden geëvenaard.’ (V. Hunink) In het vervolg van het hoofdstuk beklaagt hij zich er trouwens over dat dejeugd van heden niet meer warm loopt voor dit aemulatioconcept. Polybiuspassage (uitgebreid) : Timpe, op. cit., p. 153-155; Po-lybius- en Sallustiuspassage (kort) : Roller, op. cit., p. 217-218. 148 Uwe, op. cit., p. 108-112. Earl, op. cit., p. 24-25. Grethlein, art. cit., p. 141-143. 149 Resp. CIL I2, 15 en 11. De eerste inscriptie wordt ook vermeld bij Earl, op. cit., p. 26.

T. Delafontaine Masterproef p. 19

Page 21: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

sage speelt met een metafoor van vuur en licht (woorden als ‘praeclaros’, ‘adcendi’, ‘flammam’),waarop verderop nog teruggekomen zal worden.150

Maar bovenal wordt benadrukt dat imagines maar materiële objecten zijn; waar het eigenlijkom draait, is de memoria aan de daden van de voorouders waar zij voor staan.151 Dit blijkt des temeer uit de rare zinsconstructie : ‘scilicet’ staat gebruikelijk niet met een infinitiefzin, bemerktGrethlein, waardoor de constructie de indruk wekt de opinie van de voorvaderen zélf weer tegeven (als een soort indirecte rede, nvdr.).152 Men kan hierbij ook denken aan het feit dat ima-gines ook door acteurs gedragen werden (en dan dus echt spreken).153 Imagines hebben dustwee functies : herinneringen aan het verleden, zijn zij tevens inspiratiebron voor de daden vande toekomst; zo staan zij ook voor de continuïteit tussen heden en verleden.154

Hoe deze imitatio/aemulatio in zijn werk gaat, had Sallustius reeds duidelijk gemaakt in deconiuratione Catilinae, in de beschrijving van het gedrag van het populus Romanus tijdens degoede oude tijd van de vroege republiek : ‘[3] sed civitas incredibile memoratu est adepta libertate quantum brevi creverit: tanta cupido gloriaeincesserat. [4] iam primum iuventus, simul ac belli patiens erat, in castris per laborem usum militiaediscebat, magisque in decoris armis et militaribus equis quam in scortis atque conviviis lubidinem habe-bant. [5] igitur talibus viris non labor insolitus, non locus ullus asper aut arduos erat, non armatushostis formidulosus: virtus omnia domuerat. [6] sed gloriae maxumum certamen inter ipsos erat: se quis-que hostem ferire, murum ascendere, conspici, dum tale facinus faceret, properabat. eas divitias, eambonam famam magnamque nobilitatem putabant. laudis avidi, pecuniae liberales erant; gloriam ingentem,divitias honestas volebant. [7] memorare possum, quibus in locis maxumas hostium copias populus Ro-manus parva manu fuderit, quas urbis natura munitas pugnando ceperit, ni ea res longius nos ab inceptotraheret.’155

Sallustius omschrijft de (geïdealiseerde) vroege republiek als een bijna tijdsloos collectivum,met, in navolging van Cato, naamloze helden.156 Net als bij Marius, onderscheidt de exempla-rische oud-Romeinse jongeman zich op militair vlak, daarbij geholpen door zijn harde werk(‘laborem’ - §4; ‘non labor insolitus’ - §5), een aspect dat Sallustius vaak benadrukt,157 en zijn voor-treffelijke zeden (‘magisque in decoris armis et militaribus equis quam in scortis atque conviviis lubi-dinem habebant’), waardoor Sallustius ‘virtus’ ook definieert in termen van gedrag.158 Facta

150 Grethlein, art. cit., p. 141-143. 151 Grethlein, loc. cit. 152 Grethlein, art. cit. p. 143, noot 28. 153 Moatti, op. cit., p. 30-33. 154 Grethlein, art. cit., p. 136-137. Feldherr, A., Free Spirits: Sallust and the Citation of Catiline, American Journal of Philology,Volume 134, Number 1 (Whole Number 533), Spring 2013, p. 38. 155 Cat. VII §3-7. ‘Maar zodra de gemeenschap de vrijheid had verkregen, kende zij binnen korte tijd een ongelooflijke groei:zo sterk was het verlangen naar roem dat was opgekomen. Een belangrijke factor vormden de jongeren. Vanaf het moment dat zijbestand waren tegen krijgsdienst werden zij in kampen geplaatst, waar zij hard trainden en zo militaire vaardigheden leerden. Zijschepten meer genoegen in fraaie uitrustingen en oorlogspaarden dan in meisjes van plezier en drinkgelagen. Daardoor wistenzulke mannen wat hard aanpakken is en was voor hen geen terrein te ruw of onbegaanbaar en geen gewapende vijand een bronvan angst: hun moreel oversteeg alles. Onderling wedijverden zij het felst in roem: ieder wilde vijanden treffen, muren beklimmenen bij het doen van zo’n daad opgemerkt worden. Hierin bestond voor hen rijkdom, goede reputatie en grote adel! Zij waren be-gerig naar lofprijzingen en vrijgevig met geld, zij wilden grote roem en eerzame rijkdom. Ik kan de plaatsen opnoemen waar hetRomeinse volk met kleine troepen grote vijandelijke legers heeft verslagen, of de van nature versterkte steden die het door strijdheeft ingenomen, maar dat zou ons hier te ver voeren.’ (V. Hunink)156 Timpe, op. cit., p. 160; Levene, art. cit., p. 175-176; Cornell, op. cit., p. 83. Marincola merkt een gelijkaardige voorstellingvan de maiores op in de oratio van Cato in Cat. LII, §19-23 : Marincola, John, ’The Rhetoric of History: Allusion, Intertextuality,and Exemplarity in Historiographical Speeches’, in : Pausch, Dennis (ed.), Stimmen der Geschichte : Funktionen von Reden in derantiken Historiographie, Beiträge zur Altertumskunde, Bd. 284, Berlin, 2010, p. 282-283 (zonder verwijzing naar het hier besprokenhoofdstuk).157 Earl, op. cit., p. 12. Eveneens te connecteren aan persoonlijke verantwoordelijkheid (cf. supra bij Marius). 158 Earl, op. cit., p. 10; cf. ook de uitgebreide thereoretische uitéénzetting infra. Cat. VII §4. Men vergelijke de manier waaropCatilina in cap. XIV (vnl. § 2 en 6) zijn aanhangers, en met name de jeugd aan zich bindt, juist door hen deze laatste zaken te ver-

T. Delafontaine Masterproef p. 20

Page 22: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

worden ook hier (anachronistisch) als bron van echte nobilitas beschouwd (§6), waardoor Sal-lustius deze nieuwerwetse definitie kan toeschrijven aan de maiores en zo legitimeren; opnieuwvaart ook de republiek er wel bij (§3).159 De jonge Romein wordt hierbij voortgedreven doorzijn virtus (§5), en door zijn drang naar gloria (§3, §6).160 Belangrijk is de aemulatio, waarbij dejongelui in hun streven naar roem, elkaar trachten te overtreffen (‘gloriae maxumum certameninter ipsos erat’) door allerlei heldendaden (opvallend aangeduid met de gewoonlijk pejoratievefigura ethymologica ‘facinus facere’) te volbrengen (‘hostem ferire, murum ascendere’), onder hetoog van anderen (‘conspici’) : zo worden zij elkaar tot voorbeeld (exemplum), en verkrijgen hunfelbeheerde roem.161

Exempla zijn voorbeelden van (gewoonlijk) goed gedrag,162 doorheen de tijd in het collectiefgeheugen bewaard (hoewel de jongelui ze hier nog bij elkaar kunnen observeren), en de jeugdter lering voorgehouden : zij hebben dus een didactische component, aldus Roller. Het zijndeze exempla die men geacht wordt na te volgen (imitatio), indien mogelijk zelfs te overtreffen(aemulatio),163 zoals de geïdealiseerde oud-Romeinse jongelui hier doen (en zoals de opponen-ten tegen wie Marius in zijn contio uitvalt, hadden móeten doen, maar niet gedaan hebben).164

In de gehele Romeinse samenleving werd, aldus Timpe, het verleden (met zijn exempla, mosmaiorum en oud-Romeinse waarden, etc.) sterk ter lering voorgehouden, een concept dat al-lerminst tot de hogere klassen beperkt was; vertrekkend van het idee van een standvastige sa-menleving, achtte men deze exempla perfect toepasbaar op latere tijden, hetgeen hen een zekeretijdsloosheid verschafte.165 De werking van een exemplum bestaat volgens Roller uit vier fases: 1. een brave, Romeinse burger stelt een daad (i.c. ‘hostem ferire, murum ascendere’) in het open-baar 2. de toeschouwers (i.c. ‘conspici, dum tale facinus faceret’) beschouwen deze daad als ’voor-treffelijk’ (i.c. vrijlijk ‘eas divitias, eam bonam famam magnamque nobilitatem putabant’) 3. deherinnering aan de daad wordt (m.b.v. monumenta, cf. supra) levendig gehouden 4. de daadwordt anderen als model voorgehouden, hetzij moreel, hetzij pragmatisch : in dit laatste gevalzet zij ook aan tot imitatio en aemulatio (i.c. ‘gloriae maxumum certamen inter ipsos erat’), aldusRoller; aan deze beide functies van het exemplum voegt Timpe lucide nog een derde toe : deamusementswaarde.166 Opvallend in dit systeem is het circulaire element : exempla zetten aantot nieuwe exempla; en dít is ook de manier waarop, aldus Sallustius, de republiek groeit.167

schaffen : cf. infra.159 Sallustius projecteert hier dus zijn moderne interpretatie van nobilitas op het verleden (toen nobilitas nog niet eens be-stond) . De hele passage is overigens sterk geïdealiseerd. Ook het idee van res gestae ten bate van de republiek is anachronistisch: in de vroege republiek werden daden, aldus Timpe, vooral individualistisch geduid, binnen de gens. In de klassieke republiekwerden zij dan, in connectie met de groei van de staat, als collectief goed met collectieve doelstelling beschouwd : deze visie werdvervolgens teruggeprojecteerd in de tijd, en toegepast op de maiores uit eerdere periodes : Timpe, op. cit., p. 159-160. Men bemerkeoverigens hoe Sallustius van ‘populus romanus’ spreekt, zonder vermelding van stand. 160 Cf. infra (prologen).161 Cat. VII §6. Ramsey, John, Sallust’s Bellum Catilinae, Atlanta, 1984, p. 79. Men bemerke dat volgens het hier bestudeerdehoofdstuk VII het republikeinse bestel trouwens een voorwaarde voor het ontstaan van het hierboven beschreven aemulatioconceptis, omdat zij de noodzakelijke vrijheid (‘adepta libertate’- §3) verstrekt (§2-3) : een dergelijke opmerking zou geconnecteerd kunnenworden aan de politieke situatie t.t.v. redactie (2e triumviraat). 162 Sallustius gebruikt ook de term ’malum exemplum’ : cf. infra. 163 Roller, op. cit., p. 217-218; Moatti, op. cit., p. 30-33; Formisano, Expertise, p.149-150.164 Grethlein, art. cit., p. 142. 165 Timpe, op. cit., p. 156-157; cf. supra. Voor de duidelijkheid : de hierboven besproken imagines zijn natuurlijk aristocra-tisch, maar allesbehalve de enige manier om het verleden te herinneren. 166 Roller, op. cit., p. 216-217; Timpe, op. cit., p. 151. Overigens schijnt geen van beide heren ervan uit te gaan dat moreleexempla nagevolgd worden, enkel pragmatische - een ietwat rare stellingname, wat mij betreft. Moatti, loc. cit. Wat ‘3. de herin-nering levendig houden’ betreft : hier zou men kunnen vergelijken met de ‘memorare possum …’-zin in de passage, ware het nietdat Sallustius juist stelt dat hij deze verhalen niet in herinnering zal brengen (want dat zou hem te ver leiden) : cf. infra. . 167 Met name geëxpliciteerd in §3. Grethlein, art. cit., p. 136-137 en 145-147. Schmal, op. cit., p. 117. Timpe, op. cit., p. 156.

T. Delafontaine Masterproef p. 21

Page 23: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

In de bovenstaande passages werd uiting gegeven aan de traditionele houding,168 waarindaden, en met name oorlogsdaden, als superieur aan woorden beschouwd worden : zij spreidenvirtus ten toon en leveren roem op. Hierbij benadrukt Sallustius ook het morele aspect.169 Te-vens hebben wij gezien hoe deze facta (en het gedrag dat zij reflecteren) dan exempla worden,voorbeelden voor de jeugd (die dus leert uit ervaring i.p.v. boeken), die deze imiteert , tot meer-dere eer en glorie van henzelf (en trots van de voorouder in kwestie), én van de republiek, diehierdoor groeit. Er is echter een probleem met dit concept : het is in verval.

168 Marius’ houding was vanzelfsprekend niet geheel traditioneel (cf. supra), en de voorstelling van de maiores-bij-levenduidelijk geïdealiseerd. 169 Earl, op. cit., p. 10

T. Delafontaine Masterproef p. 22

Page 24: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

3. Teloorgang van het imitatio-ideaal

a) De jeugd van heden

Het imitatioconcept heeft echter een probleem : nagenoeg niemand imiteert het voortreffelijkegedrag van de voorouders nog.170

Dit is ook wat Marius zijn politieke tegenstanders verwijt : zij roemen zich wel voortdurendop hun voorouders, maar gedragen zich er niet naar : de imagines zetten hen niet aan tot imi-tatio.171 In feite heeft hijzelf, zo argumenteert Marius,veel méér gemeen met de maiores : so-berheid en eerlijkheid, noeste arbeid ten bate van de republiek,172 facta waarmee hij roemvergaard heeft, net als zij destijds : zouden de maiores niet míj als zoon verkiezen, slingert hijhen naar het hoofd.173 Deze laatste opmerking is overigens niet zomaar een goed gekozen zin-netje : wij treffen haar ook aan in één van de Scipionesinscripties, waarin de overledene steltdat ‘maiorum optenui laudem ut sibei me esse creatum laetentur’ :174 het gaat dus waarschijnlijk omeen soort gezegde, dat Marius hier op zijn kop zet. Een gelijkaardig idee was ook eerder in Bel-lum Jugurthinum opgedoken : op zijn sterfbed spoorde Micipisca zijn zoons aan hun (toen nogexemplarische) adoptiefbroer-neef Jugurtha na te volgen, ‘ne ego meliores liberos sumpsisse videarquam genuisse’.175

Overigens dient opgemerkt te worden, dat alhoewel Marius zichzelf voorstelt als een virtueuseopvolger van de maiores, Sallustius daar kanttekeningen bij plaatst : volgens hem was Marius’handelswijze net iets teveel door ambitio geïnspireerd, en net iets te weing ten bate van de re-publiek, hetgeen het vervolg van het verhaal ook illustreert.176

Ook in eigen naam beklaagt Sallustius zich er in bellum Jugurthinum, na zijn beschrijving vande positieve invloed die de imagines maiorum destijds op beroemdheden als Cunctator en ScipioAfricanus uitoefenden, over dat men tegenwoordig helemaal niet meer onder de indruk is vandeze imagines en de roemruchte daden waar zij voor staan; hooguit, stelt hij, wedijvert mennog met zijn voorouders in rijkdom en spilzucht : ‘At contra quis est omnium, his moribus, quindivitiis et sumptibus, non probitate neque industria cum maioribus suis contendat’?177 Zo perverteerthij spottend het imitatioconcept : men imiteert net wat niét geïmiteerd moest worden !178

Maar deze verloedering van het respect voor het verleden is niet zonder gevolg : in de zopasbesproken beschrijving van de vroege republiek in de coniuratione Catilinae, had Sallustius im-mers reeds duidelijk gemaakt dat de republiek juist door aemulatio groeide.179

170 Grethlein, art. cit., p. 137. 171 Grethlein, art. cit., p. 141. 172 Zo zegt hij zelf, maar Sallustius heeft daar zo zijn bedenkingen bij, cf. infra.173 Jug. LXXXV §16.174 CIL I2, 15. Earl, op. cit., p. 26.175 Jug. X §8. 176 Bv. Jug. LXXXVI §2-3 : opmerking over Marius’ lichting van capiti censi, ‘non more maiorum’ (§2) : dit zou, legt Sallustiusuit, misschien wel kunnen zijn omdat hij anders geen goede manschappen kon vinden, maar Marius zou deze stap ook gezet kun-nen hebben uit ambitio, omdat dergelijke lieden erg sterk aan hem verplicht zouden zijn (dus uit eigen belang, niet ten bate vande republiek, maar er zelfs tégen). Voor achtergrond dienaangaande : cf. supra. Zie ook Jug. LXXIII §3. Grethlein, art. cit., p. 142-144; Koestermann, op. cit., p. 314-315. 177 Jug. IV §7. ‘Is er nog iemand die met zijn voorvaderen wedijvert in onkreukbaarheid en arbeidzaamheid, in plaats vanin rijkdom en spilzucht?’ (vert. Hunink) Cf. ook supra. Zelfs de novi homines, stelt Sallustius, die vroeger volgens het mos maiorumhun nobilitas verwierven door virtus ten toon te spreiden (een verwijzing naar Cat. VII §6, én een anachronisme, cf. supra), trachtennu via verderfelijke methodes macht te verwerven : Jug. IV §7. 178 Een spelletje dat Ovidius in zijn Heroïdes overigens ook wel vermag te spelen, wanneer hij Phillys haar geliefde Dem-ophoon laat verwijten dat hij van alle heldendaden van zijn vader Theseus, net diens éne fout (Ariadne laten zitten) geïmiteerdheeft : ‘De tanta rerum turba factisque parentis / sedit in ingenio Cressa relicta tuo. / Quod solum excusat, solum miraris in illo / heredem pa-triae, perfide, fraudis agis.’ (v. 75-78). P. Ovidius Naso, Heroïdes II, v. 67-78. 179 Earl, op. cit., p. 9. Cat. VII §3 en 6. Cf. supra.

T. Delafontaine Masterproef p. 23

Page 25: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Nu de jeugd van heden de daden en waarden uit het verleden niét meer (correct) imiteert, kande republiek ook niet meer groeien; het resultaat laat zich raden : zij is in verval.180

Is er dan helemaal niemand meer die oude idealen nog cultiveert ? Jawel, in bellum Jugurthinum(waarvan het verhaal zich wel reeds een kleine eeuw voor Sallustius’ tijd afspeelt) wordt eenbeschrijving gegeven van het gedrag van een jongeman, dat wel een evenbeeld lijkt van datvan de oud-Romeinse jongelui uit de coniuratione Catilinae : ‘Qui ubi primum adolevit, pollens viribus, decora facie, sed multo maxume ingenio validus, non se luxuneque inertiae corrumpendum dedit, sed, uti mos gentis illius est, equitare, iaculari, cursu cum aequa-libus certare, et quom omnis gloria anteiret, omnibus tamen carus esse; ad hoc pleraque tempora in ve-nando agere, leonem atque alias feras primus aut in primis ferire; plurumum facere et minumum ipse dese loqui’.181

De jongeman oefent zich met militair geïnspireerde vrijetijdsbestedingen (equitare, iaculari,etc.), die zijn virtus etaleren (bv. leeuwenjacht, overigens ook een verwijzing naar zijn statusals prins),182 en meet zich hierin met zijn vrienden : net zoals in de vroege republiek, is er eengezonde wedijver om gloria te verwerven.183 Hij bewijst zich met zijn daden, eerder dan zichzelfde hemel in te prijzen (hetgeen Marius zijn tegenstanders verwijt) : allicht is dit de redenwaarom hij, hoewel glorieus, door iedereen graag gezien is (‘quom omnis gloria anteiret, omnibustamen carus esse’).184 Wanneer hij ouder is, zal hij zich ook daadwerkelijk bewijzen in de oorlog,waar hij in de voetsporen treedt van Scipio Minor.185

Zijn gedrag wordt dan ook, iets verder in het verhaal, tot voorbeeld gesteld voor zijn jongereadoptiefbroertjes : ‘Vos autem, Adherbal et Hiempsal, colite, observate talem hunc virum, imitaminivirtutem et enitimini ne ego meliores liberos sumpsisse videar quam genuisse’ : men bemerke de di-verse stadia uit het hierboven besproken exemplumdiscours van Roller : het aanschouwen vaneen dappere daad, deze als virtueus beoordelen, deze imiteren.186

De jongeman in kwestie, is overigens Jugurtha.187 “Jugurtha ?”, vraagt de gechoqueerde lezer,“maar dat was toch de schurk van het verhaal ?”Dat is hij ook : Sallustius legt ons uit dat dejongeman, nadat zijn adoptiefvader, de Numidische koning Micipsca, vrezend dat, gezien zijneigen hoge leeftijd en de jonge leeftijd van zijn kinderen, Jugurtha in zijn populariteit de ver-leiding van een coup niet zou kunnen weerstaan, hem met de auxiliae meegestuurd had naarhet Romeinse leger. Daar trad Jugurtha weliswaar eerst in de voetsporen van de exemplarischeScipio Minor, maar raakte ook bevriend met een aantal rijke, machtige, maar weinig eerbareRomeinen, die hem vervolgens opstookten, om juist dát te doen, wat Micipsca had trachten te

180 Grethlein, art. cit., p. 137. Ook Cicero koppelde de crisis van de republiek overigens aan het in verval raken van respectvoor het verleden : Grethlein, art. cit., p. 146, noot 42. 181 Jug. VI §1. ‘In de bloei van zijn jaren was Jugurtha een toonbeeld van kracht en schoonheid en gaf hij vooral blijk vangrote intelligentie. Hij liet zich niet bederven door luxe en luieren, maar wijdde zich volgens gebruik van zijn volk aan paardrijden,speerwerpen en hardloopwedstrijden met leeftijdgenoten. En hoewel hij in roem iedereen overtrof, was hij toch bij iedereen geliefd.Voorts bracht hij zijn tijd voornamelijk door met de jacht. Leeuwen en andere wilde dieren trof hij altijd als eerste of een der eersten.In actie komen deed hij vaak, over zijn prestaties spreken zelden.’ (V. Hunink)182 I.v.m. de leeuwenjacht : cf. infra. 183 Vgl. Cat. VII §6 : ‘sed gloriae maxumum certamen inter ipsos erat’. 184 Jug. VI §1.185 Jug. VII §3-6. Grethlein, art. cit., p. 144.186 Het citaat is afkomstig uit de sterfbedredevoering van koning Micipisca, Jugurtha’s oom en adoptiefvader : Jug. X §8.Voor Rollers analyse van het exemplumsysteem : cf. supra. Vertaling : ‘Wat jullie betreft, Adherbal en Hiempsal: geef om deze ge-weldige man, respecteer hem, volg zijn kwaliteiten na en doe zo jullie best dat mijn eigen kinderen niet de minderen lijken vanmijn adoptiefzoon.’ (V. Hunink)187 Cf. de aanspreking in X §7.

T. Delafontaine Masterproef p. 24

Page 26: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

voorkomen, met alle gevolgen van dien.188 Met andere woorden, dit recente voorbeeld van vir-tus, Jugurtha, in VI §1 nog voorgesteld als ‘noble sauvage’, om Rousseau’s term te gebruiken,wordt juist door contact met de Romeinse ‘cultuur’ gecorrumpeerd.189 Volgens Grethlein illus-treert Jugurtha op die manier het falen van het imitatiosysteem.190

b) Excurs : Verloedering van de zeden.

De samenleving is naar de verloedering gegaan, aldus Sallustius : dit thema, dat in zijn geheleœuvre voorkomt,191 zet hij vooral uitgebreid uitéén in de zgn. ‘archeologie’, de vroeggeschie-denis ingelast de coniuratione Catilinae.192 Om een lang verhaal kort te maken : Sallustius schetsthoe de zeden van de Romeinen eerst zeer goed was, maar hoe, na de overwinning op Car-thago,193 het verval begon in te zetten, eerst nog ‘paulatim’, dan ‘quasi pestilentia’: de Romeinenwisten immers niet, hoe ze met hun nieuwverworven rijkdom en vrije tijd (otium) om moestengaan.194 Conley merkt op, hoe Sallustius naast de val van Carthago, ook bijkomende tijdsaan-duidingen voor dit verval gebruikt.195 Mehl verklaart dit : de val van Carthago komt in Sallus-tius’ gehele œuvre voor als hoofdkantelmoment (oorzaak), maar daarnaast komt in beidemonografieën telkens nog een bijkomend kantelmoment voor (waarbij het verval accelereert,nvdr.) : een meer concrete aanleiding voor de problemen, chronologisch dichter bij de gebeur-tenissen aanleunend (resp. optreden van Sulla en optreden tegen de Gracchi).196 Volgens Mehlwijst dit erop dat Sallustius wel wist dat één kantelmoment niet erg realistisch was, maar hetsysteem gebruikt heeft om zijn uitéénzetting bevattelijker te maken. Daarnaast deden er in deRomeinse geschiedschrijving diverse ‘kantelmomenten’ de ronde : zo kon Sallustius deze in-tegereren.197

Hoe dan ook, vanaf Carthago’s nedergang viel de metus hostilis die de binnenlandse eendrachtbevorderd had, weg, en ging men volgens Earl i.p.v. in navolging van de maiores gloria na testreven, nu dominatio nastreven. De oorsprong hiervan ligt in het Romeinse virtusideaal, metzijn nadruk op militaire roem (roem, afkomstig uit fortia facta); in vredestijd kan die niet meer

188 Jug. VI §2-3, VII §1-2 en VIII §1. In VIII §2 waarschuwt P. Cornelius Scipio, wél en goed mens, Jugurtha overigens om deraadgevingen van zijn nieuwe vrienden niet op te volgen. Grethlein, art. cit., p. 144-145. 189 Overigens is Micipisca al een beduidend stuk minder smetteloos : hij vreest Jugurtha en wil hem uit de weg hebben,maar, aldus Sallustius, omdat een politieke moord teveel heisa zou veroorzaken, stuurt hij hem mee met de auxiliae, in der hoopdat het probleem zich zo vanzelf zou oplossen (Jug. VI §2-3, VII §1-2). En ook de redevoering waarin hij o.a. zijn zoons tot imitatiovan Jugurtha aanzet, wordt geëvalueerd als gelogen (‘regem ficta locuta’) (Hetgeen Jugurtha ook begreep : Jug. XI, §1.) De redevoeringging natuurlijk niet alleen over imitatio : zij ging er vnl. over dat de broers moeten samenwerken als Micipisca er niet meer is; ooklooft Micipisca bij de aanvang Jugurtha’s virtus en de gloria die zij veroorzaakt : uit de voorgaande hoofdstukken kon de lezerechter al opmaken dat Micipisca daar net iets minder blij mee was dan hij hier laat uitschijnen - cf. supra. 190 Grethlein, art. cit., p. 145. 191 Conley, D., The Stages of Rome's Decline in Sallust's Historical Theory, Hermes, 109. Bd., H. 3 (1981), p. 380-381. 192 De ‘archeologie’ loopt van Cat. VI tot Cat. XIII. Zij wordt van het eerste gedeelte van de proloog gescheiden door de ka-rakterschets van Catilina (Cat. V), die in feite, aldus Feeney en Ducroux, deel uitmaakt van de proloog, vermits zij er de conceptenvan illustreert. Eerst zijn er dus 4 hoofdstukken proloog (Cat. I-IV), dan volgt, na de aankondiging van het onderwerp (Cat. IV §3-5), de karakterschets (Cat. V), waarna Sallustius verklaart dat hij zijn personnage eerst in de geschiedenis en de crisis van de repu-bliek wil kaderen (Cat. V §9), en met zijn archeologie begint; daarna schakelt hij terug over op zijn onderwerp (Cat. XIV §1 : ‘Intanta tamque conrupta civitate Catilina …’), op die manier tekens het algemene met het bijzondere mengend : Feeney, art. cit., p. 145-146; Ducroux, art. cit., p. 102-103. Daarnaast wordt het verval ook geschetst in Jug. XLI - XLII.193 De stad wordt bij naam genoemd, daar waar Sallustius tot nu toe enkel de naam van Aeneas gemeld had : misschieneen verwijzing naar Dido-Aeneas, nvdr. In navolging van Cato, vermeldt Sallustius immers geen namen in zijn archeologie (opAeneas, Sulla, en de stad Carthago na, nvdr.) : Timpe, op. cit., p. 160. 194 Cat. X §2 en 6. Earl, op. cit., p. 12-13. 195 Conley, art. cit., p. 380-381. 196 Mehl & Mueller op. cit., p. 91-93. 197 Mehl & Mueller, loc. cit. Dergelijke kantelmomenten, inclusief moreel-psychologische verklaring, kwamen allicht ookvoor in de theorie van Posidonius, een toendertijd populaire Griekse geleerde : De Schrijver, op. cit., p. 52, Mehl & Muller, op. cit.,p. 93. Aangezien Sallustius echter ook veel Romeinse elementen in zijn theorie betrekt (bv. virtusconcept), is de invloed niet zeker: Earl, op. cit., p. 17.

T. Delafontaine Masterproef p. 25

Page 27: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

bereikt worden, en tracht men verkeerde ‘roem’ op verkeerde manieren te verwerven.198

Eerst verviel de oud-Romeinse virtus, verklaart Sallustius, tot ambitio : dit is weinig wonderlijk,aangezien zij dezelfde doelstellingen (gloria, honores, …) nastreeft als virtus, maar met de ver-keerde middelen (‘dolis atque fallaciis’) : zij is dus een ‘vitium propius virtutem’.199 Vervolgens,echter, ging men rijkdom nastreven : avaritia (‘gierigheid’), die helemaal niets meer met virtuste maken heeft, omdat zij materiële ‘roem’ nastreeft.200

Samen met avaritia komt ook luxuria voor, die Earl weliswaar als een volgende, nog rampza-liger fase, beschouwt, maar Conley (mét Büchner) als de siamese tweelingzus van avaritia be-stempelt : de twee worden in één adem door Sallustius vernoemd, en in Cat. XI worden slechtsambitio en avaritia als twee mogelijke verloederingen vermeld.201

Het concept van een aftakeling van de samenleving mag weinig verwonderen : hierbij dientbenadrukt te worden dat het huidige westerse vooruitgangsideaal (‘in de toekomst kan het al-leen maar beter gaan’), van recente datum is (een voortvloeisel van de Verlichting); voorheenbestond de overtuiging dat naarmate de tijd voortschreed, wij steeds verder verwijderd werdenvan de ideaaltoestand (‘in de toekomst kan het alleen maar slechter gaan’), een gedachtengoedaangetroffen in de joods-christelijke traditie (hof van Eden, zondeval, toren van Babel), maareveneens in de antieke traditie, met de gouden, zilveren, bronzen, helden- en ijzeren eeuw vanHesiodos, en de ‘eeuw van Saturnus’ in de Romeinse traditie;202 ‘innovatie’ en ‘nieuw’ haddenbijgevolg de bijklank ‘slecht’.203 Het idee van een verloedering van de samenleving werd fre-quent gebruikt in Romeinse geschiedschrijving.204 Het behoeft dus weinig verwondering datook Sallustius een ‘aftakelingsschema’, vertrekkend vanuit een ideale periode, en afdalend naarzijn eigen verloederde tijd (zelfs toen Sallustius zelf nog aan politiek deed - nog geen deceniumeerder - was alles nog véél beter), voorstelt.205

Sommige vorsers maken op basis daarvan gewag van Sallustius’ ‘pessimistisch levensvisie’,maar zoals o.a. Moatti en Schmal benadrukken, is dit allerminst het geval : Sallustius stelt vastdat er met de samenleving vanalles verkeerd is, dat wél, maar hij hoopt ook dat zij zich weerzal herpakken, en probeert hier, zoals verderop beargumenteerd zal worden, ook zijn bijdrageaan te leveren.206

Daarnaast kan ook opgemerkt worden dat, alhoewel Sallustius een morele nedergang schetst,hij telkens weer het belang van de individuele verantwoordelijkheid benadrukt : uiteindelijkkiest de mens zélf of hij zich al dan niet laat leiden door ambitio of avaritia; vandaar ook datSallustius bij zijn personnages geregeld hun (psychologisch getinte) motieven schetst.207

Anderzijds kunnen zijn klachten over het verval van de samenleving ook gekaderd worden

198 Earl, op. cit., p. 13. 199 Cat. XI §1-2. Earl, op. cit., p. 14. Conley, art. cit., p. 179-180. 200 Cat. XI §3. Earl, loc. cit. Conley, loc. cit. Sallustius gebruikt hier een tweedeling tussen échte geestelijke roem en verwer-pelijke materiële ‘roem’, die bij de bespreking van de prologen verder aan bod zal komen, cf. ook Earl, op. cit, p. 13. Cat. I §4 enJug. II §2 en 5. 201 Conley, art. cit., p. 380-381 (met bespreking van de discussie). Earl, loc. cit. Dat avaritia en luxuria samenhoren, lijkt inzekere zin logisch : wie veel geld uitgeeft, heeft veel geld nodig, cf. Catilina : ‘alieni adpetens, sui profusus’ (Cat. V §4). Bovendienpast een opdeling avaritia - luxuria minder goed in het theoretische raamwerk uit de prologen, nvdr. 202 Schmal, op. cit., p. 123-124. Hesiodos, Erga kai Hèmerai, v. 106-201 (N.B. de eeuw der helden is een temporele herople-ving). Heckel, H., ‘Period, Era’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006(http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e12215160). 203 König & Whitmarsh, op. cit., p. 9 (over wetenschapsliteratuur); Uwe, op. cit., p. 56 (specifiek over ‘novum exemplum’).Men vergelijke ook de pejoratieve connotatie van het woord ‘modern’ in bepaalde Vlaamse dialecten. 204 Mehl & Mueller, op. cit., p. 91. 205 Jug. IV §4. Schmal, op. cit., p. 123-124. Aftakelingsschema : cf. supra. 206 Optimistisch : o.a. Moatti, op. cit., p. 43: Schmal, op. cit., p. 118. Pessimistisch : o.a. Batstone, op. cit., p. 54-55. Cizek, op.cit., p. 117 is genuanceerder : volgens hem was Sallustius wel pessimistich, maar hoopte hij stiekem dat het nog goed zou komen. 207 Mehl & Mueller, op. cit., p. 93.

T. Delafontaine Masterproef p. 26

Page 28: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

binnen de zgn. ‘crisis van de republiek’, waarover reeds in de inleiding bericht werd.208 Aan-sluitend maakte men zich ook zorgen over de snel veranderende samenleving : zullen denieuwe Italische burgers de Romeinse tradities wel huldigen, zullen buitenlandse invloedenniet te veel gaan doorwegen ?209 Dit alles zorgde tegen het einde van de republiek voor eensoort ‘fin de siècle’-stemming, met voorspellingen van rampen, etc.; intellectuelen zoals Ciceroen Sallustius beschouwen dit soort voorspellingen weliswaar als flauwekul, maar bemerkennatuurlijk wél de onzekere tijden.210 Voor tijdgenoten is het vaak moeilijk deze crisis correct teduiden : een veel voorkomende verklaring is dan verwijzen naar moreel verval.211

c) De school van Catilina.

In een dergelijke context zijn de onderwerpen van Sallustius’ monografiën dan ook exempla-risch in de negatieve zin : m.b.v. Catilina’s samenzwering en de politieke flaters n.a.v. de oorlogmet Jugurtha, toont Sallustius ons welk gedrag we net niét moeten navolgen.212

Zo vertelt hij hoe Catilina, nadat hij zelf als aanhanger van Sulla in zijn jeugd allerhande ‘vaar-digheden’ opgedaan had (‘Huic ab adulescentia bella intestina, caedes, rapinae, discordia civilis gratafuere, ibique iuventutem suam exercuit’),213 besloot ook zelf een staatsgreep te plegen; opnieuw ishet lichtend voorbeeld van Sulla niet veraf (‘Hunc post dominationem L. Sullae lubido maxuma in-vaserat rei publicae capiundae…’).214

Deze heeft hierbij bepaald geen moeite aanhangers te vinden : ‘In tanta tamque corrupta civitateCatilina’, luiden de eerste woorden van cap. XIV dan ook : de alliteratie-assonantie [ta] onder-streept de graad van verderf, de alliteratie [c] toont Catilina welhaast als de climax van dezeverdorven samenleving.215 Om zijn ambitio te realiseren, probeert Catilina echter vooral de noggemakkelijk beïnvloedbare jeugd als aanhangers voor zich te winnen : (5) Sed maxume adulescentium familiaritates adpetebat; eorum animi molles etiam et fluxi dolis hauddifficulter capiebantur. (6) Nam ut quoiusque studium ex aetate flagrabat, aliis scorta praebere, aliiscanes atque equos mercari, postremo neque sumptui neque modestiae suae parcere, dum illos obnoxiosfidosque sibi faceret.216

Catilina bindt de jeugd aan zich ‘dolis’, overéénkomstig de omschrijving van ambitio één vande verkeerde middelen om gloria te verkrijgen.217 Hij speelt hierbij in op hun avaritia/luxuria :hij verschaft hen luxueuse en moreel laakbare vrijetijdsbestedingen.218 In scherp contrast met

208 von Ungern-Sternberg, Jürgen, Römische Studien: Geschichtsbewußtsein – Zeitalter Der Gracchen – Krise Der Republik, Beiträgezur Altertumskunde 232, Leipzig, 2006, p. 372-374 (over de crisis, niet over Sallustius).209 Moatti, op. cit., p. 93-95. 210 Moatti, op. cit., p. 47-54.211 Cizek, op. cit., p. 116-117.212 Timpe, op. cit., p. 167. Cizek, op. cit., p. 115-116. Feeney, art. cit., p. 143; Mehl & Mueller, op. cit., p. 87. 213 Cat. V §2. Catilina was legaat onder Sulla : von Ungern-Sternberg, loc. cit. en Sal. Hist. I §46. 214 Cat. V §6. Voor Sulla als exemplum van Catilina : cf. infra. Catilina had net als zijn patricische voorvaderen geprobeerdhet consulaat te bereiken, maar dit lukte niet (Arnaud-Lindet, op. cit., p. 118-119) : in zekere zin zou men ook kunnen zeggen dathij gefrustreerd lijkt in zijn imitatio-ideaal.215 De volledige zin (Cat. XIV, §1) luidt : ‘In tanta tamque corrupta civitate Catilina, id quod factu facillumum erat, omnium flagi-tiorum atque facinorum circum se tamquam stipatorum catervas habebat.’ (men bemerke tevens de alliteratie van [f], een homoiotleuton,en een figura ethymologica)216 Cat. XIV §5-6. ‘Het waren vooral jongeren met wie Catilina nauwe contacten aanknoopte. Doordat zij geestelijk nogkneedbaar en plooibaar waren, kon hij hen gemakkelijk in zijn vallen laten lopen. Want al naar gelang ieders leeftijd en passie le-verde hij aan de één meisjes van plezier en kocht hij voor de ander honden en paarden. Kort en goed: hij spaarde kosten nochmoeite om hen maar afhankelijk te maken en aan zich te binden.’(V. Hunink)217 Cf. supra. 218 Cat. XIV §5-6 (jeugd alleen). N.B. Catilina verschaft de jongelui benodigdheden voor de jacht (canes atque equos mercari),hetgeen in ieder geval ‘luxueus’ genoemd kan worden : elders had Sallustius de jacht ook al als een ‘slavenbezigheid’ afgewezen(Cat. IV, §1) : verderop volgt een uitgebreide bespreking van dit probleem. Reeds eerder in de passage kwamen nog meer van der-

T. Delafontaine Masterproef p. 27

Page 29: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

ethos en bezigheden van de vroeg-republikeinse jeugd, wiens vrijetijdsbestedingen gerichtwaren op het aanscherpen van hun militaire vaardigheden,219 gaat het hier om een ‘passe-temps’, gericht op lichamelijke genoegens, zoals Sallustius deze reeds eerder in scherpe be-woordingen veroordeeld had.220 Ook Cicero bemerkt overigens spottend dat een dergelijke‘opleiding’ hen niet erg veel militair voordeel zal opleveren.221

Bedoeling is de jongelui, nu verknocht aan deze luxuria, afhankelijk van Catilina te maken :‘dum illos obnoxios fidosque sibi faceret’.222

Opmerkelijk is Sallustius’ woordkeuze : ‘obnoxios’ houdt een connectie met ‘nexum’(‘schuldsla-vernij’) in, en alhoewel nexum reeds lang afgeschaft was, klagen Sallustius en, nota bene, Ca-tilina zelf, nieuwe vormen van ‘schuldslavernij’ aan.223 Vermits avaritia/luxuria het nastrevenvan materiële roem is, en Sallustius het materieel-lichamelijke connecteert met slavernij (‘corporisservitio magis utimur’), is deze ‘schuldslavernij’ het logische gevolg van de luxuria van Catilina’saanhangers.224

Ook het adjectief ‘fidus’ valt op : het verwijst naar de deugd ‘fides’, die kan slaan op trouw ondervrienden, maar, vermits men de gewoonte had geld te lenen bij diezelfde vrienden, ook op kre-dietwaardigheid (indien men de lening niet terugbetaalt, verliest men zijn fides);225 de verder-felijke praktijken van Catilina worden op die manier onder woorden gebracht m.b.v. eenoud-Romeinse deugd.226

Hiér gaat het natuurlijk om een onschuldig woordspelletje, maar Sallustius klaagt dergelijke‘creatieve herinterpretaties’ van woorden ook meermaals aan, o.a. via zijn personnage Cato,die klaagt, met intertextuele referentie aan Thucydides,227 dat corrupte lieden de betekenis vanwoorden verdraaien uit eigenbelang, om hun ambitio of avaritia te dienen (‘bona aliena largiri‘liberalitas’, malarum rerum audacia ‘fortitudo’ vocatur’),228 hiermee refererend aan de toendertijdbestaande problematiek rond de correcte definitie van juridisch-politieke termen, aldus Moatti: zo kon ‘populus’ als ‘[het volledige Romeinse] volk’, dan wel als ‘plebs’ begrepen worden, eenfenomeen dat sommige politici maar al te graag uitbuitten,229 en ondergingen sommige woor-den een ‘partisan interpretation’.230 Zo advoceert ook Catilina verderop in de coniuratione voor

gelijke vrijetijdsbestedingen voor : §2 en 4 (van alle vrienden).219 Cat. VII §4, (cf. supra) waaraan deze passage intratextueel refereert. 220 Cat. XIV §5-6. Eerdere veroordeling van dergelijk gedrag ook in Cat. II, §8-9, cf. ook infra. 221 Cicero, In Catilinam II, 10.23 : ‘Verum tamen quid sibi isti miseri volunt? … Quo autem pacto illi Appenninum atque illaspruinas ac nivis perferent? Nisi idcirco se facilius hiemem toleraturos putant, quod nudi in conviviis saltare didicerunt.’ Sallustius hechtoverigens geen geloof aan de implicatie : Cat. XIV, §7. 222 Cat. XIV, §6. 223 Catilina had in zijn verkiezingscampagne voorstellen van schuldendelging en landhervormingen geformuleerd (Ar-naut-Lindet, op. cit., p.119), alhoewel zijn voorstel allicht niet zo extreem was als Cicero graag wou laten uitschijnen : hij wouallicht alleen intrest en betalingsvoorwaarden versoepelen : von Ungern-Sternberg, loc. cit. Voor een verwijzing naar deze proble-matiek in de coniuratione Catilinae, bv. XX §13 : ‘at nobis est domi inopia, foris aes alienum’. ‘Nexum’ was allicht nooit een echteschuldslavernij (eerder een soort contract), maar werd wél als dusdanig geïnterpreteerd in de late republiek, juist om te kunnenvergelijken met schuldenproblemen : Cornell, op. cit., p. 84.224 Het citaat komt uit Cat. I, §2. Avaritia : Earl, op. cit., p. 14; Schmal, op. cit., p. 117, cf. supra. 225 Kredietwaardigheid : TLL, VI/1, 674, 25-46. 226 Earl, op. cit., p. 11. Volgens Earl mag fides beschouwd worden als één van de belangrijkste deugden in het conglomeraatdat samen de sallustiaanse Virtus vormt (cf. infra). Hij maakt overigens geen verwijzing naar deze passage. 227 ‘nos vera vocabula rerum amisimus’ (Cat. LII, §11), overigens benadrukt door een Alexandrijnse voetnoot (‘iam pridem’),aldus Marincola, Rhetoric, p. 285. Batstone, William, ‘Word at war : the prequel’, in ; Breed, B., Damon, C., Rossi, A. (eds.), Citizensof Discord: Rome and Its Civil Wars, Oxford, 2010, p. 46-47, 50 en 59. Thuc. III.82, 4-5. Cato spreekt eigenlijk over ‘verliezen’, maar devoorbeelden die hij vervolgens geeft, gaan allemaal over verdraaiingen, hetgeen ook is wat Thucydides aanklaagt : Feldherr, A.,‘Free Spirits: Sallust and the Citation of Catiline’, American Journal of Philology, Volume 134, Number 1 (Whole Number 533), Spring2013, p. 57. Gezien de context van een redevoering zou Cato’s dictum dus een hyperbool kunnen zijn, nvdr. Andere opmerkingendesbetreffende bij Sallustius : duidelijk in Cat. XXXVIII §3, later ook in Historiae, boek III, frag. 15 48M (de lijst is niet exhaustief). 228 Batstone, loc. cit.; Marincola, Authority, p. 16 (noot 71); Syme, op. cit., p. 255. 229 Moatti, op. cit., p. 36-38, p. 154 (verschuivende betekenis).230 Syme, op. cit., p. 255-256. Met name t.t.v. burgeroorlog, waar altijd iedereen voor ‘de goede kant’ strijdt, nvdr.

T. Delafontaine Masterproef p. 28

Page 30: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

vrijheid (en een hele stoet aan Romeinse waarden) te strijden (‘En, illa, illa quam saepe optastis :libertas …’) daar waar hij volgens Sallustius een ‘regnum’ nastreeft.231 Dergelijke politieke ‘woor-denkunst’, die de intersubjectiviteit van taal ondergraaft, ondermijnt de correcte interpretatievan de werkelijkheid :232 vandaar dat Sallustius als historiograaf zijn waarheidsgetrouwheidbenadrukt (‘quam verissume potero’), en zijn reces uit de politiek daarvoor als pluspunt omschrijft(‘quod mihi a spe, metu, partibus rei publicae animus liber erat).233 Maar laat ons terugkeren naarCatilina’s jeugdige aanhangers.

Zoals hij zichzelf destijds geoefend had in Sulla’s gezelschap (‘ibique iuventutem suam exer-cuit’),234 ‘schoolt’ Catilina nu zijn jeugdige aanhang (opvallend uitgedrukt met de werkwoords-vorm ‘edocebat’) :235 , een metafoor die ook reeds in Cicero’s Catilinarische voorgekomen was(‘scitote … seminarum catilinarum futurum’).236 Alhoewel hier over scholing gesproken wordt,kan men ook imitatio veronderstellen; de didactisch component is duidelijk : Catilina fungeertals (slechte) leermeester / exemplum voor de jongelui, net zoals Sulla zíjn exemplum geweestwas, waardoor de continuïteit van hun ‘school’ verzekerd wordt (cf. Cicero’s opmerking) - al-leen gaat het hier om een slechte school (dominatio), niet om een goede !237 Ook hier wordtdus, net als in bellum Jugurthinum, het imitatio-ideaal geperverteerd.238

Catilina laat zijn jeugdige aanhang steeds zwaardere misdaden uitvoeren, culminerend in desarcastische zin : ‘Si causa peccandi in praesens minus suppetebat, nihilo minus insontis sicuti sontis circumvenire, iu-gulare; scilicet, ne per otium torpescerent manus aut animus, gratuito potius malus atque crudeliserat’.239

Catilina laat zijn jeugdige volgelingen dus ook zonder reden (‘gratuito’) misdaden plegen,opdat zij hun nieuw verworven ‘vaardigheden’ niet zouden verleren, hiermee verwijzend naarde traditionele otium-negotium-tegenstelling, waarbij negotium (activiteit) als positief aanzienwerd t.o.v. otium (vrije tijd) : men moet zijn tijd niet verbeuzelen.240 Om te voorkomen dat zijhet door een gebrek aan training zouden verleren, laat Catilina de jongelui hun vaardighedeninoefenen, zowel de geestelijke (animus) als de lichamelijke (hier aangeduid met het pars prototo ‘manus’, allicht omdat dit lichaamsdeel instaat voor ‘iugulare’) : zo houden zij zich ‘nuttig’

231 Cat. V §6. Het woord ‘regnum’ heeft een erg pejoratieve connotatie : Cuff, David, The King of the Batavians : Remarkson Tab. Vindol. III, 628, Britannia, Vol. 42 (2011), p. 151. 232 Intersubjectiviteit van taal : de betekenis van woorden wordt bepaald door consensus binnen de taalgemeenschap, zodatafwijkingen hiertegen de correcte interpretatie van de werkelijkheid ondermijnen : Lorenz, op. cit., p. 42-45. 233 Cat. IV, resp. §3 en §2. Het mogelijk verwijt van partijdigheid, dat hij voor de geschiedschrijver voorziet (weliswaar in-gegeven door mogelijke superbia van lezer), zorgt er inderdaad ook voor dat men de woorden als onwaar beschouwd : ‘veluti fictapro falsis’ (Cat. III §2). Feldherr, Free Spirits, p. 56. Voor een bespreking van (mogelijke) partijdigheid bij Sallustius’ collegageschied-schrijvers, en opmerkingen van Sallustius dienaangaande, cf. infra. 234 Cat. V §2235 Cat. XVI §1.236 Als een argument voor een volledige eradicatie van diens aanhangers. Het citaat, dat afkomstig is uit M.Tullius Cicero,In Catilinam II, 10.23 luidt volledig : ‘Qui nisi exeunt, nisi pereunt, etiam si Catilina perierit, scitote hoc in re publica seminarium catilinarumfuturum’. 237 Volgens Schmal (op. cit., p. 36) beschouwt Sallustius Catilina als een product van Sulla. Sulla gold als een exemplumvan een tiran : Batstone, op. cit., p. 53. Overigens komt de jeugdige Sulla (dus voor hij autocraat werd) als personnage voor inbellum Jugurthinum : daar bezit hij ook verschillende goede eigenschappen : Cizek, op. cit., p. 113; Knecht, op. cit., p. 69.238 Grethlein, art. cit., p. 137 (over bellum Juguthinum). 239 Cat. XVI §3. ‘Als er op een bepaald moment geen reden voorhanden was om kwaad te doen, liet hij mensen die hemgeen strobreed in de weg legden evengoed belagen en vermoorden als wie dat wel deden. Hij wilde handen en hart natuurlijkniet laten verslappen door nietsdoen! Desnoods was hij dus ook zonder aanleiding slecht en hard.’ (V. Hunink)240 Moatti, op. cit., p. 159-160. Zo acht Sallustius zelf het bv. nodig zich te verdedigen tegen beschuldigingen alsdat hij zijntijd zou spenderen otio : bv. Jug. IV §3-4. Cf. infra.

T. Delafontaine Masterproef p. 29

Page 31: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

bezig.241

Het is duidelijk dat hier nogmaals de traditionele gedachtengang (vooroordelen m.b.t. otium-negotium) geperverteerd wordt, net zoals hoger ook al een gelijkaardig spelletje gespeeld werdmet het idee van scholing / imitatio en met de trem ‘fides’ : op die manier wordt de verloede-ring van een figuur als Catilina getoond, die oude tradities ‘herinterpreteert’, en de teloorgangvan het imitatio-ideaal geïllustreerd, en, zo ook van de republiek.242

d) Even herhalen…

Sallustius toont dus, zoals hierboven beargumenteerd werd, zowel in de coniuratione Catilinaeals in bellum Jugurthinum aan dat het imitatioconcept, en met haar het virtusideaal dat zij be-hoort te promoten, niet meer (naar behoren) functioneert; in de proloog op bellum Jugurthinumstelt hij dit ook expliciet. Deze teloorgang brengt het verval van de republiek (en van de herin-nering aan de betrokken maiores) met zich mee, zoals wij zagen. Vermits een historiograaf juistgeschiedenis, en dus de facta/exempla die men geacht wordt te imiteren, beschrijft,243 moetdeze teloorgang voor Sallustius niet zonder belang zijn : hij illustreert zijn lezer dan ook nietalleen het verval van de traditionele concepten, maar hij tracht bovendien ook, zoals in watvolgt, aangetoond zal worden, het virtusconcept te moderniseren en zo het imitatioconceptnieuw leven in te blazen. Tegelijkertijd zal hij, zoals we zullen zien, ook de waardering voorverba verhogen.

e) Vaarwel, politiek.

Het is omwille van de verloedering dat Sallustius zich, naar eigen zeggen, destijds terugge-trokken had uit de politiek : hij legt uit hoe hij zich als jongeman, o.i.v. zijn omgeving, ook totambitio heeft laten verleiden (‘inter tanta vitia inbecilla aetas ambitione conrupta tenebatur’),244 maarlater, tot inkeer gekomen, uit de politiek gestapt is (alhoewel de mogelijkheid dat hij op eenpolitiek zijspoor beland was na zijn repetundaezaak of na de dood van Caesar, ook wel van in-vloed geweest zou kunnen zijn).245 In de hedendaagse politiek worden mandaten immers nietmeer, stelt hij, aan deugdzamen toegekend (‘neque virtuti honos datur’), zodat daar geen eer meerte behalen valt.246 Men bemerke overigens opnieuw de nadruk op de jeugd, die hiervóór reedsbij de jeugdige Catilina-aanhangers en de jeugdige Jugurtha opviel :247 dit is immers de leeftijd,waarop men gevormd wordt.

Gezien de traditionele valorisatie van actie,248 kan Sallustius zich in zijn schrijverscarrière echteraan commentaar verwachten; dit commentaar voorziet hij in bellum Jugurthinum van een snij-dende refutatio : ‘Atque ego credo fore qui, quia decrevi procul a re publica aetatem agere, tanto tamque utili laborimeo nomen inertiae inponant, certe quibus maxuma industria videtur salutare plebem et conviviis gra-tiam quaerere. Qui si reputaverint et quibus ego temporibus magistratus adeptus sim, [et] quales viri

241 Cat. XVI §3.242 Cf., over bellum Jugurthinum, ook Grethlein, loc. cit. 243 Arnaud-Lindet, op. cit., p. 121.244 Cat. III §4. 245 Cizek, op. cit., p. 110. Syme, op. cit., p. 127-129. Cf. supra. 246 Jug. III §1. Het gehele hoofdstuk is overigens allesbehalve favorabel voor het tweede triumviraat, bv. §3 : ‘Frustra autemniti neque aliud se fatigando nisi odium quaerere, extremae dementiae est—nisi forte quem inhonesta et perniciosa lubido tenet potentiae pau-corum decus atque libertatem suam gratificari’. Syme, op. cit., p. 121-122 en 127-129. 247 Schmal, op. cit., p. 37.248 Moatti, op. cit., p. 159-160.

T. Delafontaine Masterproef p. 30

Page 32: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

idem adsequi nequiverint, et postea quae genera hominum in senatum pervenerint, profecto existumabuntme magis merito quam ignavia iudicium animi mei mutavisse maiusque commodum ex otio meoquam ex aliorum negotiis rei publicae venturum’.249

In deze passage haalt Sallustius een aantal typische vooroordelen tegen schrijven, overhoop.Hij verzet zich tegen de beschuldiging van nietsdoen (‘ignavia’, ‘inertia’), een typisch verwijt aanwie geen virtus nastreefde,250 door zijn geschiedschrijving als nuttig arbeid te bestempelen; denadruk op ‘labor’ komt volgens Marincola wel meer voor bij historiografen.251 Sallustius speeltverder met dit woord, door te spotten met de ‘industria’ van de hedendaagse politici, die hand-jesschudden en societyfeestjes ‘zwaar werk’ vinden : de kwaliteit van de senatoren is niet meerwat zij geweest is.252

Een tweede element dat Sallustius benadrukt, is het nut van zijn arbeid (‘utili’, ‘commodum’) :‘utilitas’ wijst erop dat de tekst praktisch toepasbaar is, en justificeert ontstaan en bestaan vande tekst; het wijst ook op de kwaliteit van de tekst.253 Op die manier verweert Sallustius zichtegen het verwijt, dat ‘thuiszitten’ niets nuttigs voor de republiek oplevert :254 in het vervolgvan deze uitéénzetting, zal immers aangetoond worden dat Sallustius betoogt dat zijn werkjuist érg nuttig is, ook voor de republiek.255

Tenslotte haalt Sallustius ook de tegenstelling otium - negotium boven : literatuur wordt ge-bruikelijk tot het minder hoog gevaloriseerde otium gerekend, de als passief beschouwde vrij-etijdsbesteding, vrij van burgerlijke taken :256 opnieuw keert Sallustius echter de rollen om,door te stellen dat zijn ‘vrijetijdsbesteding’ nuttiger is voor de republiek dan andermans ‘ar-beid’.257 Eerder in de tekst had hij zijn geschiedschrijving zelfs doodleuk tot ‘negotium’ gepro-moveerd.258

Samenvattend verzet Sallustius zich tegen het stigma van nutteloze vrijetijdsbesteding, klevendaan literatuur, door zijn schrijven als arbeid te bestempelen, nuttig voor de republiek: hij ver-vaagt daarbij de grens otium-negotium. Hetzelfde doet hij ook met de grens facta-dicta, zoalsnu zal blijken.

249 Jug. IV §3-4. ‘Ik geloof dat het niet zal ontbreken aan mensen die, gegeven mijn besluit mij verre te houden van de politiek,mijn belangrijke en nuttige arbeid zullen bestempelen als ‘lanterfanten’, zeker degenen voor wie paaien van het volk en invloedverwerven met dure diners het toppunt van ijver is. Maar zij moeten eens bedenken in welke tijden ik magistraatschappen hebverkregen, wat voor mannen die niet wisten te bereiken en welk soort lieden er later in de senaat is gekomen: dan zullen zij beslistzien dat ik veeleer om goede redenen mijn oordeel heb gewijzigd dan uit zwakte. Ja, zij zullen zien dat mijn staat van rust de Re-publiek meer baat dan andermans ‘dadendrang’!’ (vert. V. Hunink)250 Earl, op. cit., p. 21. Volgens Moatti werd inertia ook als on-Romeins en typisch Grieks beschouwd, een connotatie terug-gaand op Cato Censor en een bijkomend verwijt, want wat ‘Grieks’ was, had een negatieve implicatie : Moatti, op. cit., p. 93 en194. De opmerking ‘nomen inertiae inponant’ vormt overigens een referentie aan een passage in zijn eerdere werk, de coniurationeCatilinae, waar net over het (exprès) gebruik van woorden in een verkeerde betekenis geklaagd wordt (Cat. LII §11, cf. supra). 251 Alhoewel zij bij Sallustius slaat op zijn literaire scheppingsactiviteiten, bij zijn Griekse voorbeelden op opzoekingswerk: Marincola, Authority, p. 152-153. 252 Ik vertaal hier de tekst wat vrij (teneinde hem te laten aansluiten bij een hedendaags verwijt) : letterlijk staat er ‘het volkgroeten’. Marincola, loc. cit. 253 Formisano, Late Latin …, p. 208-209 (over laat-Latijnse technische tractaten, waar de term extra benadrukt wordt.)254 Mehl, op. cit., p. 65. Rodriguez, art. cit., p. 73. Grethlein, art. cit., p. 146. Volgens Syme (op. cit., p. 43) bedoelt Sallustiusmet de verwijzing naar nut echter dat mensen van zijn (politieke) ervaring kunnen profiteren.255 Waarbij ook de kwaliteit van het werk noodzakelijk is : cf. infra; Schmal, op. cit., p. 113-114. 256 Moatti, op. cit., p. 159-160; Formisano, Expertise, p. 133. Ducroux, art. cit., p. 111-112. 257 Ducroux, loc. cit.; Marincola, Authority …, p. 139. 258 Cf. infra. Jug. IV §1 : ’Ceterum ex aliis negotiis quae ingenio exercentur, in primis magno usui est memoria rerum gestarum’. OokCicero benadrukt, aldus Moatti, het nut voor de republiek van zijn schrijfsels, alhoewel hij daar minder ver in gaat dan Sallustius: Moatti, loc. cit.; Mehl, loc. cit.

T. Delafontaine Masterproef p. 31

Page 33: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

II. Facta - dicta

1. Animus - Corpus

“Problematiseert Sallustius de tegenstelling tussen (de beschreven) facta en (Sallustius’) dicta?”,vraagt dit exposé zich af. Hier komt Sallustius de nijvere student ter hulp, want niet alleen pro-blematiseert hij de tegenstelling facta-dicta effectief, maar ook nog eens zeer expliciet, en welreeds bij de aanvang van zijn allereerste werk - de coniuratione Catilinae -, in de vijfde paragraafvan zijn eerste hoofdstuk : ‘Sed diu magnum inter mortalis certamen fuit, vine corporis an virtute animi res militaris magisprocederet.’259

In deze paragraaf wordt verwezen naar de in de krijgskunde (cf. ‘res militaris’) veelvuldig be-discussieerde vraag, of militaire actie (facta), dan wel krijgsoverleg (dicta, verba) het nuttigstzijn : Sallustius wijst erop dat deze discussie al langetijd een twistpunt vormt (‘diu’); ook Ovi-dius zou het thema later hernemen in zijn iudicium armorum.260

Opvallend is echter, dat Sallustius hierbij niet over facta en dicta spreekt, maar over ‘vi corporisan virtute animi’, waarbij de dichotomie corpus - animus gekoppeld lijkt te worden aan de an-tithese facta - dicta, hetgeen ook uit het vervolg van het betoog blijkt (‘Nam et, prius quam inci-pias, consulto et, ubi consulueris, mature facto opus est’, met chiasmecorpus-animus-animus-corpus),261 maar vooral naar voren schijnt te komen uit een passageverderop in de coniuratione Catilinae, in de zgn. archeologie : ‘At populo Romano (…) ingeniumnemo sine corpore exercebat, optumus quisque facere quam dicere, sua ab aliis bene facta laudariquam ipse aliorum narrare malebat’,262 waar in chiasme en vervolgens parallelisme (ingenium -corpore - facere - dicere - facta - narrare) de twee antitheses duidelijk gelieerd worden, zoalsSchmal opmerkt.263

De combinatie van animus (goed, cf. infra) en corpus (slecht, cf. infra) met verba (traditioneelslecht, cf. supra) en facta (traditioneel goed, cf. supra) lijkt op het eerste zicht een oxymoron;men kan zich bovendien afvragen waarom Sallustius de twee paren combineert; daarnaastkomt de cluster’virtus animi’, aldus Ducroux, slechts bij Sallustius voor.264 Dergelijke eigenaar-digheden vragen om een verklaring; daarom lijkt het raadzaam de volledige passage waarinde zin voorkomt, te bestuderen : het gaat om de proloog op de coniuratione Catilinae.265

a) Een existentieel probleem.

‘(1) Omnis homines qui sese student praestare ceteris animalibus summa ope niti decet ne vitam silentiotranseant veluti pecora, quae natura prona atque ventri oboedientia finxit. (2) Sed nostra omnis vis in

259 Cat. I, §5. ‘Toch heeft het mensdom er lang en uitvoerig over getwist of militair succes meer afhangt van lichamelijkekracht dan van mentaal vermogen.’ (vert. V. Hunnink)260 Waarbij Ulixes, die voor ‘verba’ (of eerder, ‘ingenium’) staat, wint : Met. 13, 1-383. Bespreking bij Formisano, Expertise,p. 135-138. 261 Cat. I, §6. De link corpus ~ factum is letterlijk, en ook ‘incipere’ houdt een actie in. Zowel ‘consultare’ als ‘consulere’hebben als eerste betekenis ‘raadplegen’, maar kunnen beiden echter ook ‘overwegen’ betekenen, en dus zuiver geestelijk zijn;gezien de militaire context echter, lijkt een beraadslaging plausibler.262 Cat. VIII, §5. N.B. ‘Archeologie’ (Du. Archäologie) is een term die in de vakliteratuur m.b.t. antieke historiografie gebruiktwordt om vroeggeschiedenissen aan te duiden, i.e. beschrijvingen van periodes waarvoor eigenlijk geen bronnen beschikbaar zijn,zoals hier de vroege republiek. 263 Schmal, op. cit., p. 113.264 Ducroux, art. cit., p. 108. 265 Voor methodologische beschouwingen (incl. aangaande Quellenforshung) : cf. supra (inleiding).

T. Delafontaine Masterproef p. 32

Page 34: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

animo et corpore sita est; animi imperio, corporis servitio magis utimur; alterum nobis cum dis, alterumcum beluis commune est. (3) Quo mihi rectius videtur ingeni quam virium opibus gloriam quaerere, et,quoniam vita ipsa qua fruimur brevis est, memoriam nostri quam maxume longam efficere; (4) nam di-vitiarum et formae gloria fluxa atque fragilis est, virtus clara aeternaque habetur.’266

In zijn proloog op de coniuratione Catilinae behandelt Sallustius een existentiëel probleem : dezin van het leven; vertrekkende vanuit de tegenstelling corpus - animus, ons uit (neo)platoni-sche denkkaders welbekend, maar eigenlijk min of meer een filosofische platitude,267 wordt demens voorgesteld als balancerend tussen dier en god : met dieren deelt hij het lichamelijke (cor-pus) en het sterfelijke, benadrukt door de term ‘mortalis’.268 In de sterk gelijklopende, maar netiets explicietere,269 proloog van bellum Jugurthinum wordt het sterfelijke trouwens wél letterlijkvermeld: ‘omniaque orta occidunt et aucta senescunt’.270 De mens moet echter trachten boven hetdierlijke uit te stijgen : dieren slijten hun leven in stilte (‘silentio’), zij lopen voorovergebogen(‘prona’), daar waar de mens rechtop loopt en dus naar de hemel (en zijn bewoners) kijkt, eenfilosofisch cliché;271 zij spenderen tenslotte hun tijd ‘ventri oboedientia’, louter geïnteresseerd inlichamelijke geneugten : zo diep mag een mens niet zakken !272 Bij hem moet de geest de leidinghebben, zoals in bellum Jugurthinum gesteld wordt : ‘Sed dux atque imperator vitae mortalium ani-mus est’.273 Naast hun lichamelijk-sterfelijke status worden dieren ook geconnecteerd met sla-vernij (‘servitium’); goden, daarintegen beschikken over ‘imperium’ : zij worden geconnecteerdaan het geestelijke (animus), en het onsterfelijke.274

Gegeven dit probleem, moet de mens trachten iets van zijn leven te maken door zijn herinneringte laten voortleven (‘memoriam nostri quam maxume longam efficere’), een concept, veelvuldig ge-attesteerd in funeraire epigrafie, dat verderop in dit werk besproken zal worden.275 Aan dezeherinnering werd overigens reeds gerefereerd met de term ‘silentio’, die zowel kan verwijzennaar het gebrek aan spraak, als metapoëticaal gelezen kan worden : niemand spreekt ook overdieren.276 Deze herinnering kan de mens bekomen door gloria na te streven, die hij, gezien de

266 Cat. I §1-4. ‘Alle mensen die graag willen uitsteken boven andere levende wezens moeten terdege hun best doen omhun leven niet in stilte te doorlopen, zoals het vee, dat van nature laag bij de grond leeft en zijn maag gehoorzaamt. Heel onzekracht schuilt in geest en lichaam: de geest krijgt de leiding, het lichaam moet vooral dienen. Het een hebben wij gemeen met degoden, het ander met de beesten. Daarom kan men volgens mij beter met intellectuele dan fysieke middelen roem nastreven.Omdat wij slechts kort van het leven mogen genieten, moeten wij ook zorgen dat onze nagedachtenis zolang mogelijk duurt. Rijk-dom en schoonheid geven alleen onbestendige en vergankelijke roem, maar prestaties van de geest zijn luisterrijk en eeuwigdurend.(vert. V. Hunink)’267 en overigens zelfs niet per se Grieks, maar reeds vroeg ook in Romeinse denkkaders geattesteerd : Schmal, op. cit., p.110-112 en 118-119; Vretska, op. cit., p. 29, die evenwel als voorbeeld Cato Censor geeft, welliswaar een voorstander van de Ro-meinse waarden tégen buitenlandse invloeden, maar anderzijds ook niet onbekend met Griekse literatuur; een tweede voorbeeldware nuttig geweest. Earl, op. cit., p. 8 en 13.268 Earl, op. cit., p. 7. Moatti, op. cit., p. 43. Mensen aangeduid als ‘mortales’ : Cat. I §5, Jug. I, §3 en 5. 269 Earl wijst erop dat Sallustius in de proloog van bellum Jugurthinum vaak dezelfde themata als in zijn eerdere proloogop de coniuratione Catilinae herhaalt, en ze dan soms ook iets meer uitwerkt of verfijnt, hetgeen volgens hem een teken is datdeze themata de auteur na aan het hart liggen ; Earl, op. cit., p. 6. 270 Jug. II, §3. Moatti, loc. cit. Cf. de opmerking hierboven : Earl, op. cit., p. 6. 271 Earl, op. cit., p. 7. Zowel Vretska (op. cit., p. 32-33) als Ramsey (op. cit., p. 55) merken op dat dit een topos is, dat o.a. bijPlato en Cassius Dio aangetroffen wordt. 272 Sallustius klaagt geregeld aan dat sommige mensen juist ‘dediti ventri’ (en andere vleeslijke geneugten) leven, iets wathij telkens fel veroordeelt, als het verkwanselen van een mensenleven : bv. Cat. II §8, ook Jug. II §4.273 Jug. I §3, een gelijkaardige opmerking in Jug. II §3. Men bemerke overigens de militiare metafoor. Earl, op. cit. 7-8 enMoatti, op. cit., p. 42-43. N.B. Deze zin wekt de indruk dat de geest de leiding heeft over het leven van iedere mens. Verder in die-zelfde proloog beklaagt Sallustius zich er echter over dat sommige mensen zich in het leven laten leiden door hun lichaam, hetgeenhij scherp veroordeelt (bv. Jug. I § 4 en II § 4), cf. supra.274 Cat. I §4 - cf. infra; explicieter in bellum Jugurthinum : bv. I §5, II §2-3. Earl, op. cit., p. 7. Moatti, op. cit., p. 159-160 (nietspecifiek over Sallustius, maar algemeen over de connctie tussen geest en vrijheid). 275 Cat. I §3. Earl, op. cit., p.8. Men bemerke de analytische superlatief in ‘maxume longam’ (overigens tevens met archaïsme): volgens Syme (op. cit., p. 257) gebruikt Sallustius slechts uitzonderlijk de synthetische vorm. Het woord ‘memoria’ kent verschil-lende betekenissen, voor een uitgebreide bespreking : cf. infra.276 Feeney, art. cit., p. 143, noot 9. Verderop zal Sallustius betogen dat ‘stilte’ de straf is voor wie geen roem nastreeft : cf.

T. Delafontaine Masterproef p. 33

Page 35: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

bovenstaande analyse, het best kan bereiken door zijn animus aan te wenden.277 Sallustiusspreekt hier echter over ‘ingeni [opibus]’: het woord ‘ingenium’ heeft een erg breed betekenisvelden kan volgens TLL zowel algemeen op geesteskracht (en al dan niet één specifieke geestes-kracht) slaan, als specifiek op intellectuele vaardigheden (en al dan niet één specifieke intellec-tuele vaardigheid).278 Volgens Earl wordt het door Sallustius gebruikt om met name deindividuele geestelijke capaciteiten weer te geven, dus het gedeelte van de geest dat wij mensenzelf kunnen cultiveren, met betekenissen als ‘intellect’, ‘talent’, ‘hersenen’, e.d.m.279 Op te mer-ken valt, dat het dus om een conglomeraat van intellectuele capaciteiten gaat, en het woordnaargelang de context ofwel als het gehele conglomeraat, ofwel als een telkens ietwat anderevaardigheid moet worden ingevuld; in ieder geval is zij telkens persoonlijk en kneedbaar, aldusBatstone. Om die reden is ingenium ook niet altijd positief (het hangt er maar van af wat je cul-tiveert) : Catilina, bijvoorbeeld, beschikt dan wel over grote lichaams- en geesteskracht, maaris tevens ‘ingenio malo pravoque’ : zijn ingenium zal hem dus tot slechte acties aanzetten.280

Alhoewel de roemnastrevende mens dus kan kiezen voor de geestelijke of lichamelijke aanpak,is de geestelijke aanpak volgens Sallustius beter, en hij verklaart ook waarom : ‘Nam divitiarumet formae gloria fluxa atque fragilis est, virtus clara aeternaque habetur’.281 Er bestaan dus twee soortengloria : gloria, gegenereerd door materiële elementen (rijkdom, schoonheid), en gloria virtutis: de eerste, spottend door Sallustius ‘gloria’ genoemd,282 is, net zoals het lichaam zelf, vergan-kelijk en onbestendig (wie het ene moment beroemd is, wordt het volgende vergruisd), detweede is ‘clara aeternaque’.283 Zoals we reeds zagen, speelt deze tweespalt een rol in de morelenedergang van de Romeinse samenleving, zoals Sallustius die ziet : de mensen van zijn tijd,klaagt hij, streven materiële gloria na (avaritia), eerder dan geestelijke.284

Hier duikt voor het eerst het adjectief ‘aeterna’ op, dat de connectie met de hoger vermelde [on-sterfelijke] goden, geliëerd met animus,285 maakt, en tegelijk ook het doel van dit nastreven vangloria en memoria verduidelijkt : door het verkrijgen van (de goede soort van) gloria wordt demens in de memoria van de samenleving a.h.w. onsterfelijk, en trekt hij zich dus op in de rich-ting van het niveau van de goden, in bellum Jugurthinum expliciet gesteld met het zinnetje ‘ubipro mortalibus gloria aeterni fierent’ waarin, afgezien van de brevitas, en de antithese mortalibus- aeterni, vooral de centrale plaatsing van het woord ‘gloriā’ opvalt, hetgeen haar belang on-derstreept : gloria (en daaruitvoortvloeiende memoria) zorgt ervoor dat stervelingen onsterfe-lijk worden.286

infra. De metafoor komt, zoals we tevens nog zullen ontdekken, geregeld in het œuvre voor. 277 Earl, op. cit., p. 28. 278 TLL resp. VII/1,1523,61 tot VII/1,1524,14 en VII/1,1527,24 sq.279 Earl, op. cit., p. 10. 280 Batstone, Quantum Ingenio …, p. 303-305, die ook een aantal gevallen waar het in de betekenis van ‘retorische vaardig-heid’ voorkomt, meldt (niet in de hierboven besproken passage). Ducroux, art. cit., p. 108-110. Thomas, Jean-François, La repré-sentation de la gloire dans le De Catilinae coniuratione de Salluste, Vita Latina, N°175, 2006, p. 96, definieert als de persoonlijkecapaciteit waardoor de geest boven het lichamelijke uit kan stijgen, hetgeen, gezien de hierboven besproken passage, net iets teveelnaar een cirkelredenering neigt. Het citaat is afkomstig uit Cat. V §1. 281 Cat. I §4, zelfde vaststelling in Jug. II §2-3. Earl, op. cit., p. 7.282 Gloria, een typisch Romeins concept, slaat normaal niet op rijkdom, e.d.m. : Vretska, op. cit., p. 43-45. 283 Opnieuw komt éénzelfde opmerking voor in Jug. I §2-3.284 Schmal, op. cit., p. 117; cf. supra.285 Men bemerke het verschil animus - anima : met ‘animus’ wordt de geest bedoeld, het ensemble van geestelijke kwali-teiten van de mens, dat hij met de goden deelt; met ‘anima’ wordt dan weer de ziel bedoeld, die onsterfelijk is, en het lichaambezielt : Earl, op. cit., p. 10. Zo zijn ‘animalia’ bezielde wezens, hetgeen verklaart waarom zowel mensen als dieren met deze termaangeduid worden in Cat. I §1. (Wel dient men in gedachten te houden dat de lexicale verwantschap tussen animus en anima (enanimalia) kan leiden tot woordspelletjes. Dit is hier niet het geval, maar het zou altijd verderop nog kunnen gebeuren.) 286 Jug. I §5.

T. Delafontaine Masterproef p. 34

Page 36: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Alhoewel Sallustius in de eerste regels van zijn proloog dus uitgebreid gebruik maakt van eenaantal traditionele concepten (gloria, virtus, nastreven van memoria), vertoont zijn denkkaderop een aantal fundamentele punten belangrijke vernieuwingen.287 Het opvallendst is het indi-vidualisme : daar waar in het traditionele virtusideaal (met de nadruk op ‘ideaal’ !), het collec-tieve benadrukt werd,288 zijn de beginregels van de proloog uitgesproken individualistisch (cf.het incipit : ‘omnis homines’) : geconfronteerd met zijn persoonlijke sterfelijkheid, zoekt de mensnaar een oplossing, die hij vindt in het verstevigen van de memoria aan zijn persoon via hetverkrijgen van gloria.289 Dit individualisme werd ook reeds gedetecteerd bij Marius, en toenreeds gekoppeld aan de groeiende nadruk op het individu in de 1eE v.Chr.290

Wat echter vooral in het oog springt, is dat Sallustius hier ‘virtus’ en ‘gloria’ binnenbrengt inde animus-corpus-antithese : op die manier kan hij, zoals we zullen zien, het imago van verbaopkrikken.291

b) Virtus animi

Maar laat ons terugkeren naar de tekst : ‘Quo mihi rectius videtur ingeni quam virium opibus gloriam quaerere (…); nam divitiarum et formaegloria fluxa atque fragilis est, virtus clara aeternaque habetur. Sed diu magnum inter mortalis certamenfuit vine corporis an virtute animi res militaris magis procederet’.292

Sallustius beschouwt virtus hier als een geestelijke kwaliteit, niet als iets verbonden met het li-chaam,293 een deautomatisatie, aangezien virtus gewoonlijk geconnecteerd wordt met actie,daden,294 en daarnaast ook mannelijkheid (vir-tus).295 ‘Virtus’ is dus één van de ‘ingeni opes’ :een kwaliteit, verwekt door het ingenium, de individuele geestelijke capaciteit van de animus.296

Schematisch wordt dit : animus (geest) => ingenium (± verstand) => virtus.

De uitdrukking ‘virtus animi’ komt, op één verdere attestatie na, bij Sallustius enkel voor in zijnbeide prologen.297 Dankzij deze virtus verkijgt de mens gloria, doordat virtus de mens aanzettot het stellen van ‘ingeni egregia facinora’.298

Dus : animus => ingenium => virtus => egregia facinora => gloria => memoria.

287 Earl, op. cit., p. 28-30; voor gloria : ook p. 21. 288 Timpe, op. cit., p. 159-160. Earl, op. cit., p. 26-27. 289 Earl, p. 28-30. Mehl, op. cit., p. 65. Cizek, op. cit., p. 117. Ducroux, art. cit., p. 107. Verderop komt ook het collectieve (be-lang van de republiek) aan bod : wij zullen aldaar zien hoe Sallustius de twee tendenzen (individualisme en collectief belang)tracht te combineren. 290 Cf. supra. Moatti, p. 172-173 en 211-212. Timpe, op. cit., p. 161.291 Ducroux, art. cit., p. 107. 292 Cat. I, §3-5. Vert. cf. supra. 293 Dit kan overigens ook uit de proloog van bellum Jugurthinum afgeleid worden : ‘Sed dux atque imperator vitae mortaliumanimus est. Qui ubi ad gloriam virtutis via grassatur, abunde pollens potensque et clarus est neque fortuna eget (…)’ - Jug. I §3.294 Vanzelfsprekend hoort bij virtus ook een bepaald gedrag, maar de nadruk ligt op facta ; Earl, op. cit., p. 22-23. Connectiemet actie : Ducroux, op. cit., p. 107. ‘Deautomatisatie’ is afkomstig van Mukarovsky (Steiner, P., Mukarovsky’s structural aesthetics,in : Burbank, J. and Steiner, P. (eds.), Structure, Sign, and Function, selected essays by Jan Mukarovsky, London, 1978, p. xiv-xv).295 Earl, op. cit., p. 16. Volgens Ducroux speelt Sallustius ook een spelletje met ‘vis’, dat men ook in ‘virtus’ meende te her-kennen : eerder in de proloog had hij het immers ook al gehad over geesteskracht (‘nostra omnis vis in animo et corpore sita est’- §2) : het verschil ligt hierin, dat ‘virtus animi’ een persoonlijk gecultiveerde kwaliteit is, ‘vis animi’ niet : Ducroux, art. cit., p. 109.296 Earl, op. cit., p. 10. Ducroux, art. cit., p. 107. Schmal, evenwel, meent (m.i. weinig overtuigend) dat het ingenium een on-derdeel van de virtus is : Schmal, op. cit., p. 116. 297 In de prologen : Cat. I §5 en Cat. II, §3. Uitzonderingsgeval : Cat. LIII §1 : Earl doet dit af als een cliché, maar Ducrouxacht het wél belangrijk : hij ziet het als een benadrukken van het gebuik van intelligentie in moeilijke situaties. Cf. Earl, op. cit., p.9-10. Ducroux, art. cit., p. 108-109.298 Het citaat komt uit Jug. II §2. Earl, op. cit., p. 8.

T. Delafontaine Masterproef p. 35

Page 37: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Door virtus uitdrukkelijk te postuleren als geesteskwaliteit, slaat Sallustius een brug tussen hetterrein van de geest en dat van de actie : de geest wordt ‘dadenkampioen’.299

Vervolgens past Sallustius de opdeling lichamelijke - geestelijke krachten toe op de krijgskunde,zoals reeds aangehaald werd : ‘vine corporis an virtute animi res militaris magis procederet’?300

Voortbouwend op zijn redenering, kunnen we het antwoord eigenlijk al raden, maar Sallustiusis voorzichtig : hij stelt eerst, dat we de twee (actie en beraadslaging) moeten combineren : eerstberaadslagen, dan handelen; het één kan niet zonder het ander.301 Vervolgens legt hij echter uit,dat, alhoewel men in de oudste tijden, toen inhaligheid nog niet bestond, beide gelijkwaardiginoefende, men in minder favorabele tijden geleerd heeft, dat geesteskrachten tóch beter zijn : ‘Postea vero quam in Asia Cyrus, in Graecia Lacedaemonii et Athenienses coepere urbis atque nationessubigere, lubidinem dominandi causam belli habere, maxumam gloriam in maxumo imperio putare, tumdemum periculo atque negotiis conpertum est in bello plurumum ingenium posse. Quodsi regum atqueimperatorum animi virtus in pace ita ut in bello valeret, aequabilius atque constantius sese res huma-nae haberent…’302

Alhoewel de superioriteit van het ingenium in oorlogstijd aanvaard is, is dit nog niet zo in vre-destijd :303 beter zou men, aldus Sallustius, de animi virtus dan ook behouden : dan zou de sa-menleving stabieler zijn; het komt er dus op neer, dat volgens hem, zowel in vredes- alsoorlogstijd het geestelijke het belangrijkst is.304

Bovendien benadrukt Sallustius ‘ingenium’, een belangrijk verschilpunt, aldus Earl, tussen Sal-lustius’ virtusconcept en het traditionele. Niet dat de term niet bestond, natuurlijk - iemanddie halsoverkop chargeert, wordt nooit geapprecieerd -, maar zij had geen specifieke functiebinnen het virtusconcept, aldus Earl. Nu heeft zij die wél, en metéén een erg belangrijke : zijproduceert virtus, waardoor virtus tegelijkertijd tot een persoonlijke kwaliteit én verantwoor-delijkheid verwordt.305 Daarnaast wijst zij erop dat wij in de krijgskunde (en eigenlijk overal)onze hersenen moeten gebruiken : dit is de kwaliteit waarmee ook Ovidius Ulixes het iudiciumarmorum laat winnen,306 en verderop in de coniuratione zal Caesar zijn medesenatoren oproepen: “Considerate!”.307 Op een meer abstract vlak, kan zij geconnecteerd worden met de in de laterepubliek toegenomen rationalisatie,308 die overigens ook blijkt uit het feit dat Sallustius de re-

299 Natuurlijk is deugd/dapperheid sowieso wel iets dat zich in de geest bevindt (je kunt het niet vastpakken); het gaat ervooral om dat Sallustius dit benadrukt, als een individuele geestelijke kwaliteit, en dan ook gebruikt om de grens facta-dicta tedoorbreken. 300 Cat. I §5.301 Cat. I §6-7. Marincola, Authority …, p. 44. Volgens Vretska (op. cit., p. 49-50) kan dit concept ook teruggevonden wordenbij Georgias en Thucydides, maar evenzeer bij Ennius : de gedachte is dus niet per se Grieks (maar Ennius had natuurlijk ook ‘drieharten’, nvdr.). 302 Cat. II §2-3(aanvang). ‘Maar toen in Azië Cyrus, en in Griekenland de Spartanen en Atheners steden en stammen be-gonnen te onderwerpen en oorlogen gingen verklaren uit heerszucht en de overtuiging dat de grootte van het rijk de grootte vande roem bepaalde, tóen bleek metterdaad dat in de oorlog intellect het meest vermag.vert. V. Hunink)’ Men bemerke overigensdat Sallustius en passant ook kritiek geeft op de redenen waarom de Grieken en Perzen destijds oorlog begonnen te voeren : ‘lubidodominandi’ is natuurlijk geen reden voor een iustum bellum, en ‘maxumam gloriam in maxumo imperio putare’ doet verdacht veeldenken aan het verwijt dat Sallustius later in bellum Jugurthinum de nobiles maakt : ‘Proinde quasi praetura et consulatus atque aliaomnia huiusce modi per se ipsa clara et magnifica sint, ac non perinde habeantur ut eorum qui ea sustinent virtus est’, nl. dat zij de positieom de positie nastreven, niet de inhoud (je nuttig maken voor de republiek), en menen dat zij zo óók roem zullen verwerven (Jug.IV §8). Dat deze slechte gewoontes in oorsprong Oosters/Grieks blijken te zijn, lijkt ook wel niet toevallig : Griekse zaken haddeneen negatief stigma, aldus Moatti (op. cit., p. 194). 303 Cat. II §3-6. Earl, op. cit., p. 9. 304 Earl, op. cit., p. 9. 305 Earl, op. cit., p. 30-31. Cf. ook supra (contio van Marius). 306 Formisano, Expertise, p. 136-138. 307 Cat. LI §26. Cf. infra. 308 Moatti, op. cit., passim (het werk heet ‘La raison de Rome’).

T. Delafontaine Masterproef p. 36

Page 38: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

latie tussen verschillende termen (ingenium, virtus, gloria, …) tracht te definiëren.309

Dit betekent bv. dat Sallustius virtus, alhoewel hij het woord af en toe nog, aldus Schmal, ge-bruikt in de archaïsche betekenis van ‘moed’, meestal in de meer moderne betekenis van‘deugd’ gebruikt.310 Opmerkelijk is echter dat hij, in tegenstelling tot zijn tijdgenoten, die ookspreken van virtutes (resp. vitia), het woord altijd in het enkelvoud gebruikt : Sallustius defi-nieert ‘virtus’ dus als een abstracte term (‘Deugd’), die een conglomeraat aan deugden/capa-citeiten (probitas, industria, labor, etc.) overkoepelt.311

De connectie die Sallustius in zijn proloog maakt tussen animus (ingenium) en virtus, is nietzonder belang, om te beginnen omdat zij, als persoonlijk gecultiveerde, individuele capaciteit,goed past binnen Sallustius’ typisch historiografische gewoonte om op zoek te gaan naar drijf-veren binnen de psyche van het individu.312

Deze individualistische virtusinterpretatie blijkt niet traditioneel te zijn : volgens Schmal washet virtusideaal onderdeel van de ‘Standesethik’ van de nobilitas :313 dit sluit aan bij de houdingt.o.v. res gestae en geschiedschrijving in de klassieke republiek, aangezien volgens Timpe, daarwaar in de vroege republiek res gestae nog de persoonlijke verwezenlijkingen van de leidersvan de patricische clans waren geweest, waar zij (en hun gens) individuele roem uit putten, menin de klassieke republiek de daden van de maiores Romanorumwas gaan prijzen : daden werdenals lovenswaardig beschouwd wanneer zij van nut waren voor de gehele republiek (dus collec-tief belang).314 Het ging hier voornamelijk om facta gesteld door de leidende klasse, die zichprofileerde als gentes die de staat ’dragen’ : de geschiedenis van de republiek bestond zo uitde daden en verwikkelingen van de grote gentes, aldus Timpe.315 Earl verklaart waarom dit zois : binnen het aristocratische virtusideaal, zo stelt hij, werd virtus geacht geëtaleerd te wordenin dienst van de res publica, zoasl we reeds zagen, en aangezien de nobilitas zich het virtuelealleenrecht op honores aangemeten had, konden slechts zij daden, het herinneren waard, stel-len.316 Daarbij kan men ook bedenken, dat slechts wie curiel was, de eer van een imago te beurtviel, en dus ook van het etaleren van deze imagines en het prijzen van de roemruchte dadenvan de personen die zij verbeeldden tijdens resp. de pompa funebris en de laudatio funebris vanandere familieleden (hetgeen allicht zal bijgedragen hebben aan de herinnering van hun ge-stae).317

Virtus (en de gehele aemulatiocultuur rond de exempla maiorum) verwerd aldus tot collectief

309 In de late republiek was er een tendens tot systematisering, classificatie van kennis, aldus Moatti, op. cit., p. 230 - 243;König & Whitmarsh, op. cit., p. 9-10. Men vergelijke, over de late Oudheid, Formisano, Late Latin …, p. 197. 310 Earl, op. cit., p. 11-12; Schmal, op. cit., p. 116-117 : wat betreft de betekenis van ‘dapperheid’, die Earl niet vermeldt,waarschuwt Schmal ervoor dat sommige (zelfs recente) Duitse onderzoekers wel eens Romeinse dapperheid omschrijven in termenvan Pruisische. 311 Zoals wij reeds leerden kennen bij de beschrijving van de vroege republiek (cf. supra), en zoals bv. duidelijk wordt uitJug. LXXXV, §17 - 18 : ‘“Quod si iure me despiciunt, faciant idem maioribus suis, quibus, uti mihi, ex virtute nobilitas coepit. Invidenthonori meo; ergo invideant labori, innocentiae, periculis etiam meis, quoniam per haec illum cepi.’ Schmal, loc. cit.; Earl, loc. cit.De verfijndere definiëring van ‘virtus’ die Sallustius geeft, kan er ook mee te maken hebben dat de term in het courante taalgebruikreeds ietwat uitgehold was : in de redevoeringen van Cicero wordt de term vooral voor complimentjes gebruikt, weet Earl, endan meestal nog versterkt met een adjectief - erg veel moet hij dus niet meer ingehouden hebben -, uitgezonderd verwijzingennaar de ‘goeie ouwe tijd’ of pathetische redenen (Earl, op. cit., p. 36 - 38).312 Moatti, op. cit., p. 117, Schmal, op. cit., p. 119-122 en 126-127.313 Schmal, op. cit., p. 116. Dus samen met het amulatioconcept dat hoger reeds besproken werd. 314 Timpe, op. cit., p. 159-160. Voor het virtusideaal : cf. supra. De zopas beschreven gedachte, dat facta in de eerste plaatshet belang van de republiek moeten dienen, treffen wij inderdaad ook aan in de contio van Marius, wanneer hij stelt dat door zíjndaden de republiek erop vooruitgaat, daar waar die van zijn tegenstanders haar tot schade zijn (resp. §5, §43 en, in algemene ter-men, §48), en in de archeologiepassage Cat. VII (cf. supra.) 315 Timpe, loc. cit.316 Earl, op. cit., p. 25-26. 317 Cf. supra. Uwe, op. cit., 89-108 Grethlein, art. cit., p. 138-138.

T. Delafontaine Masterproef p. 37

Page 39: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

goed van de aristocratie, en omgekeerd verwerden maiores, van de voorvaderen van een spe-cifieke gens, tot de maiores van de Romeinen tout court (zoals bv. blijkt uit hun elogia die Au-gustus weldra op het Forum zou laten plaatsen); nobilitas werd, weet Earl, op den duur ookgeacht overgeërfd te worden.318 Tegen deze politieke dominantie, zo weet Timpe, kwam tegenhet einde van de volle en in de late republiek protest, waarbij men de leidende families ’avaritia’verweet (gierigheid, i.e. omdat zij alle honores zouden inpikken, nvdr.) : dit element zien wijuitgedrukt in het werk van Sallustius, o.a. in de redevoering van Marius.319

Timpe legt tenslotte uit, hoe in de late republiek, onder het groeiende individualisme, dadensteeds meer als individuele verwezenlijkingen werden beschouwd, gescheiden van de geschie-denis van de Romeinse staat, i.p.v. ermee verweven.320 Dit sluit ook aan bij de toegenomen na-druk op persoonlijke verantwoordelijkheid.321 Het is deze evolutie die wij aan het werk zien,wanneer Marius benadrukt dat facta persoonlijke verwezenlijkingen zijn (en behoren te zijn),en dat virtus noch nobilitas van maiores overgeërfd kan worden, maar een individuele ver-worvenheid is.322

Door virtus nu te beschouwen als product van het ingenium, d.w.z. de individuele geestelijkevermogens, bewerkstelligt Sallustius zowel een individualisering als een ‘democratisering’ vanhet concept;323 dat hij de potentia paucorum op die manier een knauw toedient, zal hem, zelfeen homo novus, allicht weinig gegriefd hebben.324 Immers, door nobilitas voor te stellen alsvoortvloeiende uit virtus, en virtus als een persoonlijke kwaliteit, wordt ook nobilitas een in-dividuele verdienste : natuurlijk is het wel de bedoeling dat men het voorbeeld van de voor-ouders volgt, maar men moet zich uiteindelijk zélf waarmaken, en zo zijn nobilitas verkrijgen,niet overerven.325 Earl legt uit dat dit idee, dat vooral de novi homines zal aangespoken hebben,ook voorkomt bij M. Tullius Cicero, alhoewel hij, minder extreem dan Sallustius, uitgaat vantwee mogelijke manieren om nobilitas te verkrijgen : ex virtute of door overerving.326

Daarnaast vertolkt deze interpretatie ook de typisch laat-republikeinse individualiserende ten-dens.327 In die context vertelt Moatti ook hoe vanaf de tweede, en met name in de eerste eeuwv. Chr., men steeds meer nadruk begon te leggen op de individuele verantwoordelijkheid vanpolitici (diverse wetten), die bv. bij het neerleggen van hun imperium, rekenschap moesten af-leggen (hetgeen oorspronkelijk verbolgen reacties van in hun eer gekrenkte nobiles uitlokte) :hier zien we dus opnieuw een nadruk op individuele verantwoordelijkheid.328 Deze individu-aliserende tendens blijkt overigens niet alleen uit de sallustiaanse interpretatie van ‘virtus’,maar ook uit de gehele proloog, zoals we reeds zagen.

318 Moatti, op. cit., p. 123 (over elogia maiorum op het Forum), Earl, op. cit., p 34-35. 319 Bv., voor de redevoering van Marius, ‘non heredita relicta’ (Jug. LXXXV §30) en Marius’ zijn opmerkingen over superbiain datzelfde hoofdstuk; cf. supra.320 Timpe, op. cit., p. 161. 321 Moatti, op. cit., p. 172-173 en 211-212. 322 Formisano, Expertise, p. 134-135; Ducroux, art. cit., p. 107; Earl, op. cit., p. 38-39. 323 waarbij ik met deze laatste term geen hedendaagse betekenis voor ogen heb, maar slechts wil aangeven dat ook (poli-tieke) nieuwkomers toegang krijgen tot het concept, i.e. virtus kunnen vertonen - en ervoor geloofd kunnen worden in de histo-riografie.324 Schmal, op. cit., p. 116. Earl, op. cit., p. 35-36 en 39. 325 Earl, op. cit. p. 32-34. Cf. het betoog van Marius supra : zijn stellingname krijgt hier een theoretische basis. 326 waarbij men ook laat uitschijnen dat virtus al van oudsher de basis voor nobilitas vormt, aldus Earl, maar Sallustiusverwijst ook geregeld naar de voorouders, zoals we reeds zagen. Earl, op. cit. p. 34-40. 327 Timpe, op. cit., p. 161. Cf. ook de bespreking supra. Moatti, op. cit., p. 117. Earl, op. cit., p. 38-39. 328 Zo werden ten tijde van de Catilinarische samenzwering alle senaatsvergaderingen ten bewijze schriftelijk vastgelegd.Moatti, op. cit., p. 204 - 208. Sallustius had overigens ervaring met één van de wetten waarnaar hier verwezen wordt, de lex Juliade reputandis : hij was op basis ervan beschuldigd van het financieel uitbuiten van zijn propraetoraat, maar werd uiteindelijk nietveroordeeld (allicht na voorspraak van Caesar) : Syme, op. cit., p. 38 - 39.

T. Delafontaine Masterproef p. 38

Page 40: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Tot nu toe kan de Sallustiaanse theorievorming als volgt samengevat worden : animus => ingenium => virtus => ingeni egregia facinora => gloria => memoria maxume longa => imitatio.329

Het belangrijkste aspect, echter, van de herdefinitie van virtus als geestescapaciteit, is dat haarhandelingsterrein op die manier gevoelig uitgebreid wordt : oorspronkelijk geconnecteerd aanfortia facta (zoals bij de maiores-to-be en de contio Marii), hooguit aan regeringsdaden (alhoe-wel Sallustius net dié voor zijn tijd roemloos acht), is zij nu niet meer gekoppeld aan een be-paald toepassingsgebied : wat telt, is dat de mens via zijn ingenium Deugd (virtus) ten toonspreidt, en zo gloria verwerft.330 Op die manier lijkt de bron van gloria veel breder : alle moge-lijke facta, allicht, en misschien ook verba ? Dit moet blijken uit het vervolg van de proloog.

329 De laatste stap werd vastgesteld in het hoofdstuk over imitatio supra. 330 Earl, op. cit., p. 27. Ducroux, art. cit., p. 111-112. Mehl & Mueller, op. cit., p. 65. Cf. supra. Er is dus eigenlijk ook geen ex-cuus meer om géén virtus na te streven, i.t.t. bij het oude, enggedefinieerde virtusideaal (Earl, op. cit., p. 13).

T. Delafontaine Masterproef p. 39

Page 41: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

2. Een bron van gloria.

a) Facta.

In antwoord op deze vraag, komt Sallustius met een erg breed antwoord : ‘Quae homines arant, navigant, aedificant, virtuti omnia parent’.331

Met deze stelling verbreedt Sallustius het toepassingsgebied van virtus aanzienlijk :332 zij is toe-pasbaar op allerlei fronten, door iedereen (‘homines’, niet ‘nobiles’, zelfs niet ‘Romani’).333

Stilistisch benadrukt door gradatio (telkens één syllabe méér) en homoioteleuton,334 wordende nieuwbakken toepassingsfronten van virtus niet aangeduid met hun resp. substantief (agri-cultura, etc.), maar m.b.v. perifrase : een relatiefzin, opvallend vooraan geplaatst; deze démar-che verlevendigt ook de tekst : je ziet de mensen a.h.w. druk bezig, een effect nog versterktdoor de asyndeta, die voor een snelle opéénvolging van actie zorgen.335

Vele vorsers hebben, temeer daar verderop ‘colere’ (i.t.t. ‘arare’ hier) negatief geapprecieerdwordt, zich afgevraagd wat de Quae homines-zin nu precies betekent.336 Volgens Ducroux is dewerkwoordskeuze stilistisch bepaald, Ramsey herkent willekeurige aanduidingen van private(en geen politieke) activiteiten (hiermee het probleem ‘arare’ niet oplossend, nvdr.), en volgensEarl illustreert de zin dat virtus op alle menselijke activiteiten toepasbaar is;337 m.i. lijkt zij in-derdaad de ganse leefwereld van de mens te omvatten (platteland, zee, stad). Dit zou ook het gebruik van ‘navigare’, mogelijkerwijze op handel slaand, een eerder misprezenactiviteit, kunnen verklaren.338

Desalniettemin kan niet in iedere menselijke activiteit virtus ten toon gespreid worden : ietsverderop heeft Sallustius het over zijn bezigheden nu hij uit de politiek gestapt is : ‘neque veroagrum colundo aut venando servilibus officiis intentum aetatem agere’.339

‘Servilibus officiis’ herinnert aan de proloog, waar slavernij geconnecteerd werd aan de dieren-wereld (eveneens onvrij) en het lichamelijke,340 en inderdaad is met name ‘agrum colundo’ ookeen fysieke bezigheid : aldus oneerbaar, vereist zij ook weinig inzet van het ingenium, de bronvan virtus.341

Uiterst opvallend, veroordeelt Sallustius ook de jacht (‘venando’), juist een erg elitaire en modi-

331 Cat. II §7. ‘Landbouw, zeevaart en bouwkunst hangen geheel af van mentaal vermogen.’ (vert. V. Hunink, nogal vrij ver-taald nvdr.)332 Mehl & Mueller, op. cit., p. 65 (over het gehele werk van Sallustius en Cicero, niet specifiek over deze zin); Earl, op. cit.,p. 16. 333 Cat. II §7. Cf. cf. de opmerking (over het gebruik van algemene termen als ‘homines’ in de ganse proloog), gemaakt doorEarl, op. cit., p. 31; Batstone, echter, meent in de ‘omnis homines’ van het incipit spot te herkennen : Batstone, op. cit., p. 57. 334 Ducroux, art. cit., p. 111. 335 Hun brevitas zou volgens Schmal trouwens ook op gravitas moeten wijzen, en archaïserend overkomen : Schmal, op.cit., p. 131-132 en 135.336 Het woord ‘colere’ komt voor in Cat. IV §1. Voor colere : TLL III, 1672, 79 sq. (met de passage uit Cat. Iv §1 op 1673, 16-17). ‘Arare’ betekent letterlijk ‘ploegen’, maar wordt hier als pars pro toto gebruikt in de betekenis is van ‘aan landbouw doen’ :TLL II, 627, 25-32 (incl. citaat van deze passage op 26-27). Bespreking van eerdere interpretaties van de quae homines-zin bij Du-croux, art.cit., p. 111.337 Ducroux, loc. cit. : volgens oudere interpretaties zou het bij ‘arare’ om activiteiten als grootgrondbezitter kunnen gaan,maar, zoals Ducroux benadrukt, is dit een betekenis die niet meer past bij ‘arare’ dan bij ‘colere’; de gehele cluster werd vroegerwel gezien als de activiteiten van de rijke Romein (sic !), een interpretatie tegenwoordig, aldus Ducroux, verlaten. Ramsey, op.cit., p. 61; Earl, op. cit., p. 16.338 Earl, op. cit., p. 27 (in algemene termen over het stigma klevend aan handel).339 Cat. IV §1.340 Cf. supra. 341 Syme, op. cit., p. 43-46, ziet een verwijzing naar luxueuse buitenhuizen. Ramsey, op. cit., p. 66 (corporele en luxe). Zieechter de opmerkingen van Ducroux supra. Trouwens kan ook in luxe het materiële herkend worden.

T. Delafontaine Masterproef p. 40

Page 42: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

euze vrijetijdsbesteding.342 In bellum Jugurthinum vormt leeuwenjacht nochthans een onderdeelvan het virtueuse gedrag van de jeugdige Jugurtha : ‘ad hoc pleraque tempora in venando agere,leonem atque alias feras primus aut in primis ferire’.343 Hoe kan dat ? Zou Sallustius tussen hetschrijven van zijn beide monografieën van standpunt veranderd zijn ? Want daar waar jachthier uitdrukkelijk afgewezen wordt, wordt zij bij de beschrijving van Jugurtha duidelijk wélals positief aanzien.344 Misschien ligt de verklaring ook juist hierin : de leeuwenjacht van Ju-gurtha illustreert duidelijk zijn virtus : door op leeuwen en andere grote wilde beesten (‘leonematque alias feras’) te gaan jagen, etaleert hij zijn dapperheid en mannelijkheid (vir-tus), en hijmeet zich hierin met zijn leeftijdsgenoten (‘primus aut in primis’), ook al een positief element(aemulatio).345 Dit staat in schril contrast met de (onder Hellenistische invloed geïntroduceerde,en dus niet ‘oud-Romeinse’) elitaire jachtpartijtjes zoals bijvoorbeeld Plinius Minor die beschrijftin zijn brieven, waar jacht vnl. uit een verpozing in de natuur (als locus amoenus), inclusiefuitgebreide picknick, neergevlijd in het lover, schijnt te bestaan.346 Op die manier bezien, kanSallustius’ afwijzen van de jacht, een veroordelen van de luxuria en ignavia van de notabelenvormen.347

b) Dicta (verba)

Door het stellen van allerhande facta kan dus roem bereikt worden, maar volgens Sallustiuskan dit ook via dicta; om dit aan te tonen, haalt hij zijn hele stilistische arsenaal boven :

‘(8) Sed multi mortales, dediti ventri atque somno, indocti incultique vitam sicuti peregrinantes trans-igere; quibus profecto contra naturam corpus voluptati, anima oneri fuit. Eorum ego vitam mortemqueiuxta aestumo, quoniam de utraque siletur. (9) Verum enim vero is demum mihi vivere atque frui animavidetur, qui aliquo negotio intentus praeclari facinoris aut artis bonae famam quaerit. (III,1)Sed in magnacopia rerum aliud alii natura iter ostendit. Pulchrum est bene facere rei publicae, etiam bene dicere haudabsurdum est; vel pace vel bello clarum fieri licet; et qui fecere et qui facta aliorum scripsere, multi lau-dantur. (2) Ac mihi quidem, tametsi haudquaquam par gloria sequitur scriptorem et auctorem rerum,tamen in primis arduom videtur res gestas scribere; primum quod facta dictis exaequanda sunt…’348

342 Die hij ook iets verderop, bij de beschrijving van Catilina’s aanhangers, in een negatief kader plaatst : Cat. XIV §6, cf.supra. Voor de voorliggende passage : Syme, loc. cit.. Galter, H. and Schneider, H., ‘Hunting’, in: Cancik, H. and Schneider, H.,(eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e520550).343 Jug. VI §1. 344 Cf. supra; Ducroux, art. cit., p. 111. 345 Jug. VI §1 : cf. supra. Leeuwenjacht was in de Oosterse cultuur (en bij uitbreiding de Hellenistische) ook een typisch ko-ninklijke activiteit (de jacht stelt de koning voor als dappere verdediger van het vaderland), zodat dit type jacht ook past bij Ju-gurtha’s positie als prins. Galter, H. and Schneider, H., op. cit. 346 C. Plinius Caecilius Secundus Minor, Epistulae, I, 6 (waar Plinius het verpozen in de natuur vooral ook gebruikt als in-spiratie voor zijn geschriften) en V, 6. Syme, loc. cit. Galter, H. and Schneider, H., loc. cit. 347 Beiden geliëerd aan het lichamelijke (en derhalve dus ook aan slavernij, cf. supra), cf. ook Jug. II §4 : ‘… qui dediti corporisgaudiis per luxum et ignaviam aetatem agunt …’ (daar waar de jeugdige Jugurtha ‘non se luxu neque inertiae corrumpendum dedit’ - Jug.VI §1), verstrekken zij ook geen virtus. Ook de ‘Griekse’ oorsprong (vaak ook al met luxe geconnecteerd) zal hier waarschijnlijkwel geen goed aan gedaan hebben. Syme, loc. cit. Galter, H. and Schneider, H., loc. cit. 348 Cat. II §8-9 en III §1-2. §9 werd reeds hoger kort aangeroerd : cf. supra. ‘Maar veel lieden geven zich over aan hun maagen aan slaap, en brengen hun leven door zonder zich ergens in te verdiepen of te bekwamen, alsof zij slechts op doorreis zijn. Dezemensen is op onnatuurlijke wijze het lichaam tot lust en de geest tot last. Hun leven is in mijn ogen evenveel waard als hun dood:over beide doet men er het zwijgen toe. Maar werkelijk léven en zijn gaven gebruiken, dat lijkt mij pas de man te doen die zich er-gens op concentreert en eer probeert in te leggen met een opzienbarende actie of een goede bezigheid. Maar in de veelheid derdingen is niet voor allen hetzelfde weggelegd. Het is fraai om het vaderland te dienen met daden, maar het is ook niet gering omdat met woorden te doen: in vredes- én oorlogstijd kan men zich laten gelden. Zowel mensen met daden op hun naam als mensendie andermans daden beschrijven oogsten in groten getale lof. Wat mijzelf betreft: wie geschiedenis beschrijft krijgt bij lange naniet zoveel roem als wie haar schrijft, maar desondanks acht ik geschiedschrijving een buitengewoon lastige opgave. Allereerstmoet men met woorden daden evenaren. (vert. V. Hunink)’

T. Delafontaine Masterproef p. 41

Page 43: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Sallustius vertrekt hier van een veroordeling van lichamelijke genoegens, waarbij hij opnieuwde nadruk legt op de sterfelijkheid van het lichaam (‘mortales’ - ‘mortem’),349 en de noodzaakvoor de mens om hier een oplossing voor te vinden, op straffe van vergetelheid (‘siletur’, metintratextuele referentie aan I §1 : ‘ne vitam silentio transeant veluti pecora’); deze oplossing, diebestaat uit het nastreven van roem, wordt, evenals Sallustius’ scherpe veroordeling van eenleven gewijd aan het materiële, als zijn persoonlijke opinie geponeerd (m.b.v. de variatio ‘ego… aestumo’ - ‘mihi … videtur’; ook het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘ego’ bena-drukt dit nogmaals).350 Tijdens deze gehele uitéénzetting slaat hij een zeer ernstige toon aan(gravitas), die met name tot uitdrukking komt in de tautologieën (‘indocti incultique’, ‘vivereatque frui anima’), het gebruik van het ‘zware’ ‘atque’, de intensivering van werkwoorden (‘de-diti’, ‘peregrinantes’, ‘transigere’), het gebruik van wat Schmal ‘starke Partikeln’ noemt (‘verumenim vero’), de litotes (‘haud absurdum’, ‘haudquaquam’), etc.351 Men bemerke ook de woord-keuze : ‘peregrinari’ wekt sterk de indruk dat lieden die hun leven wijden aan hun lichaam,maar wat doelloos rondzwerven (figuurlijk bedoeld, dan), een betekenis die ook voor het werk-woord ‘vagari’ geattesteerd is.352 Daarnaast valt het gebruik van ‘anima’ op, een woord dat so-wieso al weinig bij Sallustius voorkomt, en gewoonlijk in de betekenis van ‘ziel, levensadem’(zoals in §9), maar in §8 verschijnt als synoniem voor ‘animus’, iets waar, aldus Ducroux, geensluitende verklaring voor gegeven kan worden; een mogelijkheid zou er eventueel in kunnenbestaan, dat het woord als alternatief voor ‘animus’ gekozen werd o.w.v. haar verbondenheidmet het (in de passage sterk benadrukte) aspect ‘sterfelijkheid’.353 Het woord ‘roem’, dan weer,wordt via copia verborum diverse malen tot uiting gebracht (‘praeclari’, ‘famam’, ‘clarum’,‘laudantur’, ‘gloria’) : per slot van rekening moet zij ons helpen boven het sterfelijke uit te stij-gen, en aldus voort te leven in de herinnering.354 Dit dient te gebeuren, zoals we reeds zagen,door gloria te verwerven door het volbrengen van iets nuttigs, dat zowel uit een factum (‘praec-lari facinoris [famam]’) als uit een geestelijke bijdrage (‘artis bona famam’) kan bestaan.355

Vertrekkende vanuit deze cluster aan roemscheppende bijdrages (hernomen met ‘in magna copiarerum’), benadrukt Sallustius in caput III dat ook verba gloriam kunnen verschaffen : naar gelangonze talenten (‘aliud alii’), kunnen wij die immers nastreven met facta of verba.356 Beide wordendoor Sallustius in de zin ‘Pulchrum … laudantur’ als gelijkwaardige roemverschaffende midde-len voorgesteld,357 i.t.t. de gangbare overtuiging : deze stellingname wordt nog benadrukt doorde opvallende nevenschikking van de constructie, onderstreept door de polysyndeta (vel …vel …, et qui …, et qui …), en door het gebruik van antitheses en een dubbel chiasme, dat degedachtenstroom ondersteunt.358

Eerst (‘Pulchrum est bene facere rei publicae, etiam bene dicere haud absurdum est’) stelt Sallustius

349 Cf. ook Moatti, op. cit., p. 42-43, over de nadruk op sterfelijkheid in Sallustius’ proloog op ‘Bellum Jugurthinum’. 350 Zoals ook al als oplossing aangegeven in Cat. I §4. 351 De stijlfiguren worden als kenmerkend voor Sallustius’ gravitas aangemerkt bij Schmal, op. cit., p. 135. ‘Vitam transigere’wordt in Jug. II §4 ‘aetatem agere’, dus zonder intensivum. 352 CEL 141, r. 17 : ‘ne tibi paream a spe amara parpatum (sic !) vagari quasi fugitivom’. 353 Ducroux, op. cit., p. 110. De suggestie i.v.m. sterfelijkheid is de mijne. 354 ‘Fama’ kan ook ‘kwade roep’ betekenen (TLL VI/1, 207, 37-40), maar is hier overduidelijk positief (TLL VI/1, 211,35-36). Voor het ‘boven het sterfelijke uitstijgen’ : cf. supra.355 Cf. supra. 356 Waarmee hij dus eigenlijk de stelling uit II §9 verder uitwerkt. Cat. III §1. 357 Feldherr, A., Free Spirits: Sallust and the Citation of Catiline, American Journal of Philology, Volume 134, Number 1 (WholeNumber 533), Spring 2013, p. 55. 358 Op het dubbel chiasme (facere - dicere x pace - bello x fecere - scripsere x scriptorem - auctorem) wordt op het eindevan de bespreking van deze passage teruggekomen. Wat betreft de nevenschikking, spreekt Ducroux (die de chiasmeketen nietopmerkte) van een ‘enchaînement d’ idées’ : Ducroux, art. cit., p. 104.

T. Delafontaine Masterproef p. 42

Page 44: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

dat men zowel goed kan doen ten dienste van de res publica, als goed kan schrijven (‘facere’ -‘dicere’), waarbij dit laatste aspect iets meer benadrukt wordt door het gebruik van de litotes‘haud absurdum’.359 ‘Bene facere rei publicae’ vormt een intertextuele verwijzing naar Cato Censor(één van Sallustius’ voorbeelden), die de uitdrukking als enige gebruikt : volgens Levene con-necteert Sallustius zichzelf dan met ‘bene dicere’, Cato met ‘bene facere’, maar, stelt Levene verder,Cato stelde zowel facta als dicta, Sallustius enkel dicta;360 hij schijnt hierbij het feit, dat Sallustiusreeds een politieke carrière achter te rug had, te vergeten; allicht wil Sallustius veeleer bena-drukken dat zelfs een eerbiedwaardige maior als Cato Censor ook reeds geschriften op zijnnaam had staan.361 De interpretatie van het woord ‘dicere’, dan weer, heeft onder vorsers reedstot de nodige discussie geleid : in een eerste, ietwat oudere, visie wordt ‘dicere’ gelezen als ‘dicere[rei publicae]’, en dus een verwijzing naar de (politiek belangrijke) redekunst, een visie die o.a.Ducroux volgt; bij deze interpretatie moet dus een zeugma verondersteld worden.362 Hiertegenheeft men opgeworpen, dat deze lezing grammaticaal gezien eigenaardig is, en niet echt pastin de structuur van de zin, meldt Heldman. Een tweede interpretatie gaat dan weer uit van eenzuivere antithese tussen handelen en spreken (literatuur).363 Allicht is Sallustius hier een spel-letje met zijn lezer aan het spelen : deze zal, mede gezien de suggestie uitgaand van ‘bene facererei publicae’, en het belang van redevoeringen in politiek en iurisdictie, eerst geneigd zijn aaneen verwijzing naar retoriek te denken, maar moet, na het doorlezen van de volledige antithe-sesequentie, tot de conclusie komen dat hij zich vergist heeft : Sallustius bedoelt met ‘dicere’ infeite literatuur (i.c. historiografie), aldus Levene.364 Door dit spelleltje wordt de gelijkwaardig-heid facere - dicere nog eens extra in de verf gezet.365

Vervolgens varieert Sallustius op zijn eerste stelling, door te melden (‘vel pace vel bello clarumfieri licet’) dat men roem zowel in vredestijd (overéénkomend met ‘dicere’) als oorlogstijd (~’fa-cere’) kan verwerven (‘pace’ - ‘bello’),366 een standpunt dat op zich reeds interessant is, omdatvirtus (de bron van gloria) vaak met ‘fortia facta’ (dus militaire daden) geconnecteerd wordt;Sallustius herhaalt hier nogmaals dat dit niet noodzakelijk is.367 Daarnaast is het interessant omte bedenken, dat ‘vrede’ (dus ‘pax’) ook uitgedrukt kan worden met het woord ‘otium’ (de pe-riode traditioneel toebedeeld aan literatuur), een dubbele betekenis waarmee bv. ook Vergiliusspeelt.368

Tenslotte herformuleert Sallustius voor een derde maal zijn stelling (‘et qui fecere et qui facta ali-orum scripsere, multi laudantur’) met de door zowel anafoor als polyptoton benadrukte antithese

359 Ducroux, op. cit., p. 104-106. Men bemerke overigens ook het chiasme ‘pulchrum - bene facere - bene dicere - haud ab-surdum’, opgemerkt door Ducroux. 360 Levene, art. cit., p. 172. Het fragment komt uit M. Porcius Cato Censorius, Orationes, frag. 173. 361 Dit laatste is vanzelfsprekend slechts een suggestie : zoiets kan niet bewezen worden. Over de ‘herontdekking’ van degeschriften van Cato Censor, voorheen als te ouderwets beschouwd, door o.a. Sallustius : Moatti, op. cit., p. 147-148. 362 Ducroux, art. cit., p. 104; Heldmann, Konrad, Sallust, Cat. 3,1: Bene dicere rei publicae?, Hermes, 114.Bd., H. 1 (1st Qtr.,1986), p. 124-127. 363 Heldman, loc. cit. Het artikel van Heldman bespreekt de verscheidene lezingen van ‘bene dicere’, en verzet zich tegende visie van Mc. Gushin dat de passage een ‘locus desperatus’ zou zijn. Het grammaticale probleem ligt er, legt hij uit, in, dat eendat. van voordeel nauwelijks of niet bij ‘bene dicere’ geattesteerd is : p. 126. 364 In navolging van Leeman. Heldman, loc. cit. (met een bespreking van de lezing van Leeman); Levene, art. cit., p. 172 -173. Volgens Levene benadrukt Sallustius zo ook de gelijkenissen tussen retoriek en historiografie (per slot van rekening beidenliteratuurgenres).365 Feldherr, Free Spirits, p. 54 - 55 : volgens Feldherr maakt Sallustius daartoe in deze passage zijn categorieën opzettelijkvaag (‘blurring’). Batstone (Quantum Ingenio Possum: On Sallust's Use of Ingenium in Bellum Catilinae 53.6, The Classical Journal,Vol. 83, No. 4 (Apr. - May, 1988, p. 305) stelt simpelweg dát Sallustius ze gelijkstelt.366 Ook bij Ducroux, op. cit., p. 105. Vermits deze auteur ‘dicere’ interpreteert als redekunst, ziet hij hierin een omschrijvingvan de activiteiten van de politicus domi militiaeque. 367 Hetgeen ook reeds bleek uit de zin Cat. II §7 : cf. supra. 368 Bv. P. Vergilius Maro, Ecloga V, v. 60-61 : ‘Nec lupus insidias pecori nec retia cervis / ulla dolum meditantur: amat bonus otiaDaphnis’. (Daphnis wordt als herder-dichter gelieerd met Apollo, en, in dit gedicht, met Bacchus, nvdr.)

T. Delafontaine Masterproef p. 43

Page 45: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

‘zij die daden stelden’ (‘qui fecere ‘) - ‘zij die andermans daden beschreven’ (‘qui facta aliorumscripsere’),369 die het chiasme uit de voorgaande zinnen voortzet (facere - dicere x pace - bello xfecere - scripsere), en waarbij de laatste component nu verder gespecifieerd wordt tot een pe-rifrase voor ‘geschiedschrijver’ - en daarmee zijn we eindelijk aan Sallustius’ bezigheid geko-men.370 Door de vermelding van het werkwoord ‘laudantur’ geeft Sallustius hier nog eensnadrukkelijk aan dat men (m.b.v. virtus) zowel via facta als via dicta (i.c. scripta) gloria kanverwerven.371 Zeer opvallend is overigens dat Sallustius hier (en ook verderop, in zijn omschrij-ving ‘facta dictis exaequanda sunt’ m.b.t. geschiedschrijving) zonder veel omhalen ‘scribere’ aan‘dicere’ gelijkstelt,372 daar waar bv. Ovidius de twee werkwoorden juist als antithese tegen el-kaar uitspeelt (i.e. orale versus schriftelijke cultuur); dat Sallustius dit niét doet, kan gelden alseen indicatie van de verregaande verschriftelijking van de hogere klassen in de eerste eeuwv.Chr. zoals Moatti die beschrijft;373 volgens Corbier was de gelijkschakeling van ‘dicere’ en‘scribere’ tegen die tijd overigens al gemeengoed.374

Nu zijn redenering hem tot de geschiedschrijving gebracht heeft, kan Sallustius eindelijk overzijn eigen bezigheid praten : ‘Ac mihi quidem, tametsi haudquaquam par gloria sequitur scriptoremet auctorem rerum, tamen in primis arduom videtur res gestas scribere: (…)’,375 een zin waarin de an-titheseketen op het eerste zicht lijkt door te lopen in de woordgroep ‘scriptorem et auctoremrerum’, ware het niet dat het woord ‘auctor’ op verschillende manieren geïnterpreteerd kan wor-den.376 Enerzijds kan het een dader (bewerksteller) betekenen; in dat geval ontstaat, net als inde voorgaande zinnen, een antithese (schrijver - dader), die bovendien het dubbele chiasme,dat de gehele gedachtenstroom van de passage verbindt, afmaakt (facere - dicere x pace - bellox fecere - scripsere x scriptorem - auctorem);377 anderzijds, echter, kan het woord ‘auctor’ ook‘schrijver’ betekenen (net als ons ‘auteur’), zoals diverse vorsers opmerken.378 Het woord werdin die betekenis bovendien vooral gebruikt voor een zeer specifiek soort schrijver : een ge-schiedschrijver,379 waarvoor het zelfs de gebruikelijke benaming is.380 Op die manier verwordtde antithese tot een tautologie : i.p.v. ‘de beschrijver en de bewerkstelliger van feiten’ krijgen we nu‘de schrijver en geschiedschrijver van feiten’, waarbij de lezer ‘rerum’ bovendien maar al te gemak-kelijk zal gekoppeld hebben aan ‘res gestae’, een typische omschrijving voor een geschiedkundigwerk, die Sallustius overigens vlak daarna in de mond neemt (‘res gestas scribere’).381 De auteurspeelt hier dus opnieuw een spelletje met zijn lezer, waardoor hij het onderscheid facta - dicta

369 Overigens schakelt Sallustius hier over van ‘bene facere’ (uit de eerste stelling) op ‘facere’ (i.c. ‘fecere’ en ‘facta’) toutcourt, iets wat Ducroux (art. cit., p. 105) nogal verwondert. Gezien Sallustius in zijn werk echter veel mala facta beschrijft, is dit ei-genlijk zo raar niet; anderzijds, door het werkwoord ‘laudantur’ weet de lezer wel dat op zijn minst ‘fecere’ op goede dadenbehoort te slaan, nvdr.370 Levene, art. cit., p. 173. 371 Ducroux, loc. cit. 372 Levene, art. cit., p. 173. Een gelijkstelling die Ducroux als ‘volentairement faussé’ aanduidt : Ducroux, op. cit., p. 105(maar : zie Corbier infra) ‘Facta dictis exaequanda sunt’ : Cat. III §2. 373 Moatti, op. cit., p. 102 - 107. Voor P. Ovidius Naso : bv. de antithese in de epiloog van zijn Metamorphoses (Liber XV, v.871-879). Cf. ook infra. 374 Corbier, M., Donner à voir, donner à lire : Mémoire et communication dans la Rome ancienne, Paris, 2006, p. 87, met voorbeeldenuit Caesar en Cicero (m.i. niet overmatig overtuigend) en, uit de volgende eeuw, Quintilianus (zeer duidelijk). 375 Cat. III §2 (begin van de zin). 376 O.a. bij Levene, art. cit., p. 173. Cf. ook infra. 377 Mits een sprongetje over de woorden ‘ac mihi -> sequitur’ heen, weliswaar. 378 Feldherr, Free Spirits, p. 55, die tevens opmerkt dat het woord ook nog ‘autoriteit’ kan betekenen. 379 Ducroux, op. cit., p. 106. Levene, loc. cit., die overigens opmerkt dat sommige mss. ‘actorem’ lezen, hetgeen de verwar-ring omzeilt. De manuscriptale autoriteit, echter, legt hij uit, gaat wel degelijk uit naar ‘auctorem’, alhoewel er natuurlijk altijd af-wijkende meningen (Vretska) dienaangaande kunnen zijn.380 Het woord ‘auctor’ is de gebruikelijke term voor ‘geschiedschrijver’; ‘historicus’, een Grieks leenwoord, is in republi-keinse literatuur slechts 13 keer geattesteerd, weet Rodriguez (art. cit., p. 56, noot 13). 381 Res gestae : TLL VI/2, 1945.14-52. Geen van de door mij geconsulteerde auteurs die deze passage behandelen, makenoverigens een connectie rerum - res gestae.

T. Delafontaine Masterproef p. 44

Page 46: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

opzettelijk laat vervagen.382 Ook de roemverschaffende mogelijkheid van de geschiedschrijvingwordt in de verf gezet, alhoewel Sallustius wel stelt dat facta méér roem opleveren;383 in bellumJugurthinum, is hij, zoals we zullen zien, minder voorzichtig.

Uiteindelijk, echter, komt hij op de moeilijkheden der geschiedschrijving, waaronder ten eerstehet probleem‘quod facta dictis exaequanda sunt’ (het tweede geldt verwijten van partijdigheid) :in de eerste plaats een verwijzing naar moeilijkheden feiten correct onder woorden te brengen,een cliché onder geschiedschrijvers,384 kan de cluster ook naar een gewenste stilistische evena-ring van de gebeurtenissen verwijzen,385 en, volgens Feldherr, ook naar de moeite om uit ge-schiedschrijving net zoveel sociale status als uit daden te tanken.386 Tenslotte roept zij echterde antithesecluster facere-dicere(scribere), die we doorheen de vorige zinnen konden volgen,terug op : ‘facta’ blijken nu echter geen tegengestelde van ‘dicta’ meer te vormen, maar moetener, in de woorden van de auteur, juist aan gelijkgesteld worden,387 een waardig einde voor deantithesesequentie.

De zopas besproken passage wordt grotendeels hernomen in Bellum Jugurthinum, met een stort-vloed aan intertextuele verwijzingen naar de passage uit de coniuratione Catilinae :388

‘(4) Quo magis pravitas eorum admiranda est, qui dediti corporis gaudiis per luxum et ignaviam aetatemagunt, ceterum ingenium, quo neque melius neque amplius aliud in natura mortalium est, incultu atquesocordia torpescere sinunt, quom praesertim tam multae variaeque sint artes animi, quibus summa cla-ritudo paratur. (caput III, 1) Verum ex eis magistratus et imperia, postremo omnis cura rerum publica-rum minume mihi hac tempestate cupiunda videntur, quoniam neque virtuti honos datur, neque illiquibus per fraudem [ius] fuit [uti] tuti aut eo magis honesti sunt. (…) (caput IV, 1) Ceterum ex aliisnegotiis quae ingenio exercentur, in primis magno usui est memoria rerum gestarum. (…)’389

De strekking is grotendeels dezelfde : het nastreven van lichamelijke geneugten wordt afge-keurd, dat van roem, hier aangeduid met het aan Cato ontleende archaïsme ‘claritudo’, daarin-tegen aangeprezen.390

382 Feldherr, Free spirits, p. 55 en Ducroux, art. cit., p. 105 - 106. Feeney (art. cit., p. 140) stelt dat hij in zijn tekst de hele tijd‘facta dictis exaequanda’ probeert. 383 Men bemerke overigens de litotes ‘haudquaquam’, in navolging van de eerdere litotes ‘haud absurdum’. Het zou overigensom een nederigheidstopos kunnen gaan. 384 Cat. III §2. Marincola, Authority, p. 152. Grethlein, art. cit., p. 136. Sommige ms. lezen ‘exsequenda’, maar ‘exaequanda’lijkt wel degelijk correct, meldt Grethlein (loc. cit., noot 6). 385 D.w.z. dat vorm en inhoud moeten overéénstemmen. Marincola, loc. cit. Feldherr, Free spirits, p. 54-55. Een mooi vb. isCat. XLV §3-4, waar in de beschrijving van de hinderlaag op het Allobrogenconvooi, de snelheid van de actie door een snelheid inde beschrijving geëvenaard schijnt te worden, met name door de brevitas (de hele overval in één zin), en het gebruik van participia,die de snel veranderde gemoedstoestand van de overvallene (Volturcius) weergeven, nvdr. 386 Feldherr, loc. cit. 387 Cf. een korte opmerking bij Feeney, art. cit., p. 140. (zonder verwijzing naar de graduele antitheseopbouw). Men bemerkehet gerundivum : zij moeten eraan geëvenaard worden, blijkbaar doet niet iedereen dit (cf. Sallustius’ eerder opmerking dat dictatoch iets minder roem opleveren - zo dit niet louter cliché is, tenminste). 388 Men bemerke o.a. (telkens Cat. resp. Jug.) : dediti ventri atque somno - dediti corporis gaudiis; mortales - mortalium;indocti incultique - incultu atque socordia; vitam transigere - aetatem agunt; praeclari, clarum - claritudo; naturam - natura; negotio- negotiis. 389 Jug. II §4, III §1 en IV §1. ‘Daarom kunnen wij ons alleen maar verbazen over de laagheid van mensen die zich overgevenaan lichamelijke geneugten en leven in weelde en luiheid, terwijl zij hun geest, het beste en edelste van de menselijke natuur,daadloos laten verkommeren en afstompen. En dat terwijl er zoveel verschillende mogelijkheden zijn om de geest te gebruiken enzich te onderscheiden. (3) Daartoe behoren ook magistraatschappen en commando’s, kortom alle openbare functies. Welnu, dielijken mij dezer dagen allerminst begerenswaardig: ereambten worden niet langer verleend op grond van kwaliteit, en mensendie ze door bedrog verkrijgen lopen voortdurend gevaar en worden er niet respectabeler op. (4)Van alle intellectuele bezighedenis het vastleggen van historische gebeurtenissen wel een van de meest nuttige. (vert. V. Hunink)’390 ’Claritudo’ : Sallustius verkiest abstracta op ‘-tudo boven die op -tas : Knecht, op. cit., p. 71; ontlening aan Cato en ar-chaïsme : Koestermann, op. cit., p. 33, Schmal, op. cit., p. 130. Men bemerke dat ‘ceterum’ werd vóór Sallustius niet adversatiefwerd gebruikt; dit schijnt een ‘uitvinding’ van hem te zijn, aldus Koestermann, op. cit., p. 32. Inhoudelijk ook Schmal, op. cit., p.

T. Delafontaine Masterproef p. 45

Page 47: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Sallustius wijst hier enkel ‘artes animi’ als middel tot het verkrijgen van gloria aan (op zich lo-gisch, aangezien virtus, die gloria verschaft, geestelijk is), daar waar in de coniuratione Catilinaenog ‘praeclari facinoris aut artis bonae famam’nagestreefd werd : Sallustius benadrukt dus uit-drukkelijker het primaat van de geest.391

Zoals in de coniuratione Catilinae, worden de ‘artes animi’ vervolgens opnieuw uitgesplitst, hierin twee hoofdstukjes (capita III en IV) : ‘Verum ex eis magistratus et imperia …’ resp. ‘Ceterum exaliis negotiis quae ingenio exercentur, in primis magno usui est memoria rerum gestarum…’.392

Sallustius is hier veel explicieter dan in de coniuratione Catilinae :393 dáár schuift hij via een langeopbouw voorzichtig op naar de stelling dat woorden óók gloria kunnen opbrengen, en eigenlijkevenwaardig zouden moeten zijn aan daden; hiér worden honores en geschiedschrijving zon-der veel omhalen beiden tot ‘artes animi’ gebombardeerd : we zien dus hoe de vervaging tussenfacta en dicta, die we reeds konden constateren in de coniuratione-passage, een meer extremevorm krijgt.394

Door deze opvallende stellingname brengt Sallustius de geestesactiviteit (i.c. geschiedschrij-ving) vanuit het otium naar het actieve leven (vandaar ‘negotia’), terwijl hij tegelijkertijd ge-schiedschrijving als een valabel alternatief voor politiek voorstelt - het is gewoon één van de‘artes animi’, net als ‘magistratus et imperia’ -, én zelfs zelfzeker een ‘negotium’ noemt.395 Opval-lend is het gebruik van ‘negotia’, refererend aan de inmiddels reeds bekende, typisch Romeinseotium-negotium-tegenstelling, waarbij de ‘passieve’ privé-aangelegenheid otium niet echt po-sitief gewaardeerd werd, i.t.t. de publieke actie van het negotium.396 Door geschiedschrijvingals negotium te bestempelen, wijst Sallustius erop dat ook zíj een belangrijke en nuttige activiteitis, en vervaagt hij de grens tussen beide terreinen.397 Deze omschrijving als ‘negotium’ is opzijn zachtst gezegd opmerkelijk; zelfs M. Tullius Cicero, die diverse malen ter verdediging aan-voert dat geestesactiviteiten ook een bijdrage kunnen leveren aan de republiek, in overéén-komst met de groeiende trend het belang van de geest(esarbeid) te onderstrepen, durft niet testellen dat geschiedschrijving een negotium is, aldus Moatti.398 Allicht is het om deze stelling teonderbouwen, dat er door Sallustius ook nog eens uitdrukkelijk op gewezen wordt dat ge-schiedschrijving van groot nut (‘magno usui’) is; verderop zullen we leren wat dit nut preciesinhoudt.399

Samenvattend benadrukt Sallustius het belang van de menselijke geest : zo cultiveert haar in-genium (als het goed is) virtus, die, wanneer ten toon gespreid, gloria verschaft. Belangrijk inSallustius’ analyse is dat de aldus verworven gloria een persoonlijk verdienste is, net zoals in-

113 - 114. 391 In feite vormt dit geen wezenlijk verschil met de redenering van Sallustius in de Cat.-proloog, omdat voor hem virtushet product van het ingenium is, en dus altijd iets geestelijks heeft (of je het nu aanwendt om daden te stellen of woorden te schrij-ven) - cf. supra. De citaten komen uit de geciteerde passage (Jug. II §4) en Cat. II §9. 392 Telkens het incipit van de betreffende capita : resp. III §1 en IV §1. 393 Schmal, op. cit., p. 113 - 114. 394 Politiek en geschiedschrijving zijn immers beiden ‘artes animi’ en beiden ‘negotia’. Voor de vervaging van het onderscheidfacta - dicta : cf.supra. 395 In feite had hij dit reeds gedaan in de coniuratione Catilinae : ’Ex aliis negotiis’ (Jug. IV §1) bevat namelijk een intertextueleverwijzing naar Cat. II §9, ‘qui aliquo negotio intentus praeclari facinoris aut artis bonae famam quaerit’; aangezien Sallustius vervolgensin III §1 onder deze praeclara facinora en artes bonae ook de geschiedschrijving catalogeert, moet zij dus ook een negotium zijn -maar dit is natuurlijk niet zo expliciet als in Jug. IV §1. 396 Moatti, op. cit., p. 159-160. Cf. ook Grethlein, art. cit., p. 138; Formisano, Expertise, p. 133; Schmal, op. cit., p. 114; Ducroux,op. cit., p. 111-112. Marincola, Authority …, p.138 - 140.397 Mehl & Mueller, op. cit., p. 65. 398 Moatti, op. cit., p. 159-161. Eerlijkheidshalve dien ik erbij te vermelden dat Moatti een behoorlijk gedeelte van haar vast-stelling van een trend precies uit Sallustius afleidt, alhoewel ook Cicero voor haar een belangrijke bron vormt (in mindere mateook Varro), alhoewel zij haar conclusie redelijk stellig poneert als geldende voor de gehele elite. Zij vat de evolutie samen als‘Ecrire est un acte : l’époque le découvrait’ (p. 160).399 Jug. IV §1. Voor het benadrukken van ‘nut’, zie ook supra. Voor het nut van historiografie : cf. infra.

T. Delafontaine Masterproef p. 46

Page 48: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

genium en virtus een individuele capaciteit zijn; en aangezien virtus door het ingenium gec-reëerd wordt, kan zij in alle mogelijke activiteiten ten toon gespreid worden : zij is allerminstbeperkt tot daden. Dicta (en met name historiografie) moeten dus als gelijkwaardig aan factabeschouwd worden, een gelijkwaardigheid die Sallustius tracht te benadrukken door de tweesterk met elkaar te ‘verwarren’, ja zelfs, zijn historiografie een negotium te noemen. De stellingdat gloria zowel door verba als facta bereikt kan worden, brengt Sallustius ook in het verhaalzelf tot uiting.

T. Delafontaine Masterproef p. 47

Page 49: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

3. Toepassing : Gloria, sed alia alii

Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in hoofdstuk LIV van de coniuratione Catilinae, in de wan-delgangen ‘synkrisis’ genoemd, naar de Griekse term voor de comparatio waaruit de tekst be-staat.400 Het gaat om een vergelijking van de virtus van C. Julius Caesar en M. Porcius Cato(postuum ‘Uticensis’ geheten), n.a.v. het senaatsdebat omtrent de gevangengenomen aanhan-gers van Catilina,401 dat Sallustius in navolging van Thucydides als rededuel uitgewerkt had,402

en de tweespalt facta-dicta illustreert.403

Caesar had zich hierbij tegen terechtstelling als zijnde onwettelijk verzet; de toekomstige dic-tator vreesde een precedent te scheppen voor autocratisch gedrag;404 Cato Uticensis had ver-volgens wél voor terechtstelling gepleit, met argumenten te vergelijken met die voor een preemptive strike (‘capta urbe nihil fit reliqui victis’).405

Sallustius last de comparatio tussen het Senaatsdebat en de executie in, als excurs.406 Na eenkorte inleiding in cap. LIII (vroeger waren de Romeinen virtueus, nu zie je in onze gecorrum-peerde samenleving nauwelijks nog virtus, behoudens …),407 kondigt Sallustius de comparatioaan : ‘Sed memoria mea ingenti virtute, divorsis moribus fuere viri duo, M. Cato et C. Caesar; quosquoniam res obtulerat, silentio praeterire non fuit consilium, quin utriusque naturam et mores, quan-tum ingenio possum, aperirem’.408

In het oog springt ‘memoria mea’, waarmee Sallustius als ‘bron’ zijn herinnering aanduidt, aldusBatstone,409 maar die ook een veelvoorkomende tijdsaanduiding is in oraal taalgebruik, meldt

400 ANRW (Becker), op. cit., 731; Cichocka, H., ‘Progymnasma as a literary form’, SIFC, n°10 (1992), p. 998. 401 Voor de duidelijkheid : het gaat om aanhangers, gevangengenomen vóór de uiteindelijke veldslag. De hele behandelingvan het senaatsdebat, de synkrisis (als excurs), het besluit, en de terechtstelling, bevindt zich in Cat. L (vanaf §3) - LV. De synkrisiszelf vormt hoofdstuk LIV, reeds ingeleid door de laatste paragrafen van cap. LIII. Cato is pro terechtstelling (cap.LII), Caesar tegen(cap.LI). 402 Het gaat om de redes van Kleon en Diodotos in Thucydides 3, 37-48, aldus Schmal, op. cit., p. 39. De rest van het debatfungeert als ‘raamwerk’; ook naar de rede van M. Tullius Cicero (op dat moment consul), de Eerste Catilinarische, geeft Sallustiusslechts een korte verwijzing, volgens Syme omdat iedereen die toch al kende - en nog steeds kent -, en misschien ook wel omdatCicero zichzelf een beetje te graag in de schijnwerpers plaatste : nu is dat dan eens niét het geval (dit argument lijkt mij niet te be-wijzen) : Syme, op. cit., p. 105 - 110. Schmal weet desbetreffende, dat een ‘open einde’ (Sallustius toont geen voorkeur) traditie is bij literaire rededuels - het is dus nietgek dat Sallustius geen ‘oplossing’ biedt (daardoor zou hij overigens ook partijdig overkomen) : Schmal, p. cit., p. 41-42.403 Cf. Cat. I §5 : ‘vine corporis an virtute animi res militaris magis procederet’ (cf. supra). Feldherr, Copia memorandi, p. 98-99. 404 De ironie zal de lezer niet ontgaan zijn. Levene, op. cit., p. 189-190. Batstone, Synkrisis, p. 27. Syme, op. cit., p. 111-112,die opmerkt dat Caesar zo eigenlijk een aantal stokpaardjes van Cato Censor gebruikt. Voor het precedent : cf. infra. 405 De verwijzing naar een pre emptive strike geldt slechts ter vergelijking : er zijn gelijkenissen (de capta urbe-argumen-tatie), maar vanzelfsprekend ook verschillen, met name de burgeroorlogcontext, en het feit dat het om een terechtstelling gaat,niet om een aanval op andermans land; het woord was toendertijd overigens nog niet uitgevonden. Voor het concept : Kooijmans,P., Internationaal Publiekrecht In Vogelvlucht, Groningen, 1991, cap. 9.2.3. Schmal, op. cit., p. 40-41. Marincola, Rhetoric, p. 284-285.Levene, op. cit., p. 182-183. De volledige Sallustius-passage luidt (Cat. LII §4): ‘Nam cetera maleficia tum persequare, ubi facta sunt; hoc,nisi provideris, ne accidat, ubi evenit, frustra iudicia inplores: capta urbe nihil fit reliqui victis’, en bevat, aldus Levene (met Vretska), eenintertextuele referentie aan Lycurgos’ rede tegen Leocrates, §126. Er is ook, aldus opnieuw Levene, een connectie terug te vindenmet Cato Censor, bewaard bij P. Flavius Vegetius Renatus, Epitome de rei militaris, 1,13, dat geacht wordt een fragment van Cato’sde re militari (fr. 3) te bevatten. 406 Volgens de theorie van Nicolaus (5e E), toegelicht door Cichocka, is een synkrisis zowel een geheel (i.c. afgewerkt hoofd-stuk) als deel (i.c. van de gehele de coniuratione Catilinae), dus ‘semi-onafhankelijk’, en toepasbaar als excurs. Cichocka, art. cit.,p. 995-997; over de comparatio die ook een literair leven ging leiden : p. 998. 407 Cat. LIII §2-5. Een cliché; wél valt op dat de uitzonderingen net twee jongelui zijn: Syme, op. cit., p. 113-114.408 Cat. LIII §6. ‘In mijn dagen evenwel leefden er twee mannen, Marcus Cato en Gaius Julius Caesar, met zeer grote kwali-teiten maar ook danig verschillende karakters. Nu zij met het thema vanzelf ter sprake zijn gekomen, is het mijn voornemen nietin stilte aan hen voorbij te gaan. Ik wil hier beider karakter en optreden toelichten, voorzover mijn talent dat vermag. (vert. V. Hu-nink)’ Er is enige discussie hoe het woord ‘ingenio’ geïnterpreteerd moet worden : volgens Büchner verwijst Sallustius hiermeenaar zijn navorsingsactiviteiten, volgens Batstone, die erop wijst dat Sallustius in dit specifieke geval zijn ‘memoria’ als bron ge-bruikt, en dus juist niet navorst, naar zijn retorisch-stilistische kwaliteiten, waarbij men kan denken aan de moeilijkheden van degeschiedschrijver aangezien ‘facta dictis exaequanda sunt’ (Cat. III §2) : bepreking van de hele discussie in het artikel van Batstone,Quantum ingenio, …, passim. Men kan zich overigens afvragen of het woord niet gewoon ‘talent betekent. 409 Batstone, Quantum ingenio, …, p. 304; ook Feldherr spreekt van een persoonlijke mening (Copia memorandi, p. 111.)Het woord ‘memoria’ kan zowel ‘herinnering’ als ‘geschiedenis’ beduiden (de twee betekenissen zijn overigens verbonden, cf.

T. Delafontaine Masterproef p. 48

Page 50: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Rodriguez (uitdrukkingen als ‘nostra memoria’ - vgl. Ne. ‘in mijn tijd’, nvdr.);410 allicht speeltSallustius met de twee betekenissen.

a) Gloria in andere woorden

Verder valt ‘silentio praeterire non fuit consilium’ op, een reminiscentie aan de proloogzinnen‘ne vitam silentio transeant veluti pecora’ en (over wie leeft voor lichamelijke genoegens) ‘Eorumego vitam mortemque iuxta aestumo, quoniam de utraque siletur’.411

Sallustius koppelt, zoals hoger vermeld, stilte (silentium) aan dieren, die noch kunnen sprekennoch besproken worden; vergetelheid is de straf voor mensen die hun leven slijten overgeleverdaan lichamelijke genoegens (zoals in het tweede proloogcitaat).412

Cato Uticensis en Caesar, echter, ontsnappen aan deze doem der vergetelheid : zíj hebben tij-dens hun leven virtus (‘ingenti virtute’) betoond,413 en zo gloria verworven (cf. verderop : ‘mag-nitudo animi par, item gloria’); zo zijn zij blijven voortleven in de memoria van hun medeburgers(i.c. deze van Sallustius), aangezien hun handelingen ‘memoria digna videbantur’.414

Caesar streeft daarbij actief naar roem via militaire verwezenlijkingen : ‘sibi magnum imperium,exercitum, bellum novom exoptabat, ubi virtus enitescere posset’.415

Hierbij valt het werkwoord ‘enitescere’ op (Caesar is trouwens ook ‘clarus’):416 Sallustius gebruiktvaak metaforen van licht in connectie met roem, zoals ook Grethlein opmerkt : woorden als(prae)clarus en nitere (hier enitescere), vergelijkingen waarbij de roem van de voorvaderen alseen licht is (‘maiorum gloria posteris quasi lumen est’), een vlam doet ontbranden in de borst vande nazaten, etc.417 Wie niét beroemd is, leidt zijn leven ‘demissi in obscuro’.418 Dit heeft gedeel-telijk te maken met het vocabularium (‘clarus’ betekent zowel ‘helder’ als ‘beroemd’), maar wordtook geregeld door de auteur nagestreefd.419

Hierbij is het interessant te denken aan de overtuiging dat mensen die iets goeds (voor de staat)gedaan hebben, na hun dood sterren worden aan de hemel, een gedachte o.a. aangetroffen bijCicero (o.a. somnium Scipionis),420 en te connecteren met dualistische filosofisch-religieuseovertuigingen (waarbij de ziel voortleeft), hetgeen mooi aansluit bij het dualisme uit de proloog: zo wordt wie goed geleefd heeft, ook letterlijk een ‘ster’, een gedachte die uitzonderlijk ookepigrafisch geattesteerd is.421

In ons specifieke geval kan ‘enitescere’ ook verwijzen naar Caesars vergoddelijking : i.v.m. Cae-sar werd verteld dat men t.t.v. zijn lijkspelen een sterre aan de hemel had gezien, geïnterpre-

infra. ‘Memoria wordt niet in de betekenis van ‘boek over geschiedenis’ gebruikt : daarvoor gebruikt men ‘res gestae’ of ‘historia’,aldus Rodriguez, art. cit. p. 58-59 en p. 63. Voor een verdere bespreking van de term, zie het hoofdstuk dienaangaande infra. 410 Rodriguez, art. cit., p. 70-71 (in algemene termen, niet specifiek over deze passage)411 Proloogcitaten resp. uit Cat. I §1 en Cat. II §8. Cf. ook supra. 412 Cf. supra. 413 t.t.v. het schrijven waren zij beiden reeds gestorven, nvdr.414 Cat. IV §2.415 Cat. LIV §4. 416 In diezelfde synkrisis : Cat. LIV §2. 417 Grethlein, art. cit., p. 141. De vocabulariuminherente reden heb ik voor de volledigheid toegevoegd, opdat niet iederevermelding van ‘clarus’ als lichtsymboliek aanzien zou worden. Jug. LXXXV § 21-23 (waaruit citaat); Jug. IV § 5-6 (cf. supra, passagegeciteerd onder ‘imitatio’)418 Cat. LI §12 : ‘Qui demissi in obscuro vitam habent si quid iracundia deliquere, pauci sciunt; fama atque fortuna eorum pares sunt:qui magno imperio praediti in excelso aetatem agunt, eorum facta cuncti mortales novere’ (men bemerke ook ‘in excelso’). 419 Bv. Jug. LXXXV §23 : ‘maiorum gloria posteris quasi lumen est, neque bona neque mala eorum in occulto patitur.’ Grethlein, art.cit., p. 141 (diverse voorbeelden). 420 M. Tullius Cicero, De re publica, VI, §13 sq. 421 Epigrafisch : CIL IV 20727 (Flavisch, overledene afgebeeld met maansikkel op het hoofd). Sigel, D., ‘Eschatology’, in:Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e402340).

T. Delafontaine Masterproef p. 49

Page 51: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

teerd als symbool van zijn opname onder de goden, en overigens te connecteren aan de hier-boven beschreven filosofische overtuiging;422 dit sterrenthema treffen wij iconografisch aan,423

en in de literatuur.424

Sallustius gebruikt dus op zijn minst twee metaforenkoppels i.v.m. ‘roem’ : enerzijds die vanlicht - duisternis (als straf voor wie géén roem nastreeft), anderzijds de metafoor van spreken- stilte (met vergetelheid als straf voor wie geen roem nastreeft).425

De lichtmetafoor kan, zoals uitééngezet, geconnecteerd worden aan de bestreving om voort teblijven leven in de herinnering via gloria, en daarmee aan het transcendente (cf. ‘ubi pro morta-libus gloria aeterni fierent’), hetgeen, zoals reeds aangetoond werd, ook opgeroepen wordt doorde antithese corpus - animus.426

De taalmetafoor, ook geconnecteerd aan deze antithese, roept evenzeer een connectie met hettranscedente op : afgezien van het onderscheid met dieren, zorgt taal voor het nagestreefdevoortleven van (de gloria van) de persoon, door zijn roemrijke daden telkens weer over te le-veren aan het nageslacht, zoals Pindarus’ œuvre dat, aldus Horatius, door de eeuwen heenblijft gelezen worden : ‘ruit profundo Pindarus ore’.427 Men bemerke dat, alhoewel de taalmetafoorletterlijk naar oraliteit verwijst (spraak vs. stilte), Salustius deze in zijn tekst ‘uitrekt’ tot hetschriftelijke, net zoals hij elders ook dicere en scribere gelijkstelt.428 Op die manier leeft mendus voort in de herinnering (cf. ‘memoriam nostri quam maxume longam efficere’).429

Eénzelfde combinatie treffen wij ook aan in de epiloog van Ovidius’ Metamorphoses : ‘Iamque opus exegi, quod nec Iovis ira nec ignis / nec poterit ferrum nec edax abolere vetustas. / Cumvolet, illa dies, quae nil nisi corporis huius / ius habet, incerti spatium mihi finiat aevi: / parte tamenmeliore mei super alta perennis / astra ferar, nomenque erit indelebile nostrum, / quaque patet do-mitis Romana potentia terris, / ore legar populi, perque omnia saecula fama, / siquid habent verivatum praesagia, vivam’.430

Ook hier wordt naar sterren verwezen (‘super alta astra … ferar’, overigens met een intertex-tueel cadeautje van Vergilius), en ook de taalmetafoor wordt gebruikt (‘ore legar populi’), bei-

422 C. Suetonius Tranquillus, De vita Caesarum, Divus Julus, §88. Caesar werd vergoddelijkt in 42 v.Chr., maar over zijnvergoddelijking werd reeds beslist eind 44 v.Chr. (dus nog voor de totstandkoming van de coniuratione Catilinae) : Arnaud-Lindet,op. cit., p. 120. Gizewski, Ch. and Mlasowsky, A., ‘Damnatio memoriae’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly,Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e310400). 423 Bv. in de numismatiek, waar o.a. een met ster gekroonde divus Caesar als beeldenaar van munten van Octavianus op-treedt (RIC I,73, n° 141 = RIC2 I, 66, n° 340, cf. ook het hogervermelde Suetoniuscitaat), of waar zijn tempel, met ster op het fronton,afgebeeld wordt (afbeelding in Corbier, op. cit., p. 84). 424 P. Ovidius Naso, Metamorphoses XV, v. 746-750 (met name 749), P. Vergilus Maro, Ec. V : cf. infra (indien men uitgaatvan een vergelijking Daphnis ~ Caesar); omgekeerd ook, n.a.v. diens dood : Georgica I, v. 466-468 (zonsverduistering).425 Voor de duidelijkheid : bij spreken - stilte gaat het eigenlijk om het wel (mens, god) dan niet (dier) beschikken over taal,die echter ook de mogelijkheid om óver iemand te spreken inhoudt : Feeney, art. cit., p. 143 (noot 9). 426 Jug. I §5. Voor corpus- animus : cf. supra.427 Q. Horatius Flaccus, Carminarum liber quartus, Carmen II, v. 7-8. De mond waaruit Pindarus vloeit, is ‘profundus’, dusa.h.w. bodemloos, net als de monden van de oneinige reeks generaties die Pindarus lezen en nog zullen lezen, nvdr. 428 Tenzij men aan luidop lezen denkt. Vgl. Farrell,J., ‘The Ovidian corpus : poetic body and poetic text’, in : Hardie, Ph.,Alessandro Barchiesi, A.and Hinds, S. (eds.), Ovidian Transformations: Essays on the Metamorphoses and its Reception, Cambridge Phi-lological Society Suppl. 23, Cambridge, 1999, p. 128-133 (over de metafoor bij Ovidius). Gelijkstelling dicere-scribere : cf. supra. 429 Cat. I §3. Sallustius schakelt, zoals we hoger reeds zagen, dicere en scribere gelijk (cf. infra); eén en ander kan overigenste maken hebben met de groeiende verschriftelijking van de samenleving, waar men steeds meer het schriftelijke als betrouwbaarging beschouwen (zie Moatti, op. cit., p. 102-107).430 P. Ovidius Naso, Metamorphoses, liber XV, v.871-879. ‘Ik heb een werk voltooid dat nooit door ‚s hemels ongenade / ofvuur vernield kan worden, noch door strijd of vraatzucht van / de tijd. Nu mag het uur verschijnen, dat mij slechts mijn lichaam/ ontnemen zal en mij mijn onvoorspelbaar einde brengt, / dan nog stijg ik voor eeuwig met mijn betere deel tot boven / de hogesterren en mijn naam zal onverwoestbaar zijn. / En tot in verre landen, waar Romeinse macht zal heersen, / zal men mij lezen enik zal door alle eeuwen heen / - als dichterswoorden waarheid zingen - roemvol blijven leven. (Vert. D’Hane-Scheltema)’

T. Delafontaine Masterproef p. 50

Page 52: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

den om eeuwig (voort)leven uit te drukken (‘perennis’, ‘indelebile’, ‘per omnia saecula’,‘vivam’), waarmee de mens aan de ‘edax vetustas’ ontsnapt; niet toevallig treedt ook de ani-mus-corpus-tegenstelling op.431

b) Synkrisis

Laat ons dan nu een blik werpen op de eigenlijke synkrisis : hierin somt Sallustius eerst eenaantal gelijkenissen tussen beide mannen op, om vervolgens via zijn laatste gelijkenis - beideheren hebben evenveel gloria ‘sed alia alii’- op de verschillen te komen; in de aankondiging vande synkrisis had hij ons reeds toevertrouwd dat beide senatoren weliswaar ‘ingenti virtute’waren, maar ook ‘divorsis moribus’, dus de aandachtige lezer verwacht dit nu geïllustreerd tezien.432 De uitdrukking ‘alia alii’ lijkt overigens ook intratextueel geconnecteerd met de pro-loogpassage waar Sallustius uitéénzet dat er verschillende wegen zijn om gloria te verkrijgen(‘aliud alii natura iter ostendit’).433

De comparatio, dan : Caesar is beroemd o.w.v. zijn vrijgevigheid (sterk benadrukt : zowel in§2, §3 als §4), zijn vergevingsgezindheid (§2 en §3), is ijverig (§4), en streeft gloria na via militaireverwezenlijkingen, zoals we reeds zagen.434

Cato onderscheidt zich door zijn dignitas (§2) en severitas (§2 en §4), en vooral door zijn hoog-staande moraal : ‘Non divitiis cum divite neque factione cum factioso, sed cum strenuo virtute, cummodesto pudore, cum innocente, abstinentia certabat; esse quam videri bonus malebat’.435 Men bemerkeeveneens dat Caesar actief gloria nastreeft, Cato Uticensis krijgt ze, aldus Sallustius, eerder als‘surplus’ : ‘ita quo minus petebat gloriam, eo magis illum sequebatur’.436

Terugdenkend aan de opdeling in de proloog, lijkt Caesar dus gloria na te streven via facta;Cato, dan weer, schijnt de geestelijke weg gekozen te hebben (dicta) : de opdeling doet denkenaan de latere christelijke opdeling martyr-confessor.437

De synkrisis stelt echter een probleem : Sallustius vergelijkt karakteristiek per karakteristiek -of zo lijkt het toch, want alhoewel de opbouw het suggereert, blijken de ‘tegenstellingen’, opeen paar uitzonderingen na, geen echte antitheses, aldus Batstone. Hiermee speelt Sallustiusmet het verwachtingspatroon van zijn lezer, én met literaire conventies, want in een comparatioverwacht je natuurlijke heuse tegenstellingen te ontmoeten.438

Gevolg is evenwel dat men, aangezet door de antithesestructuur, dubbele bodems gaat ver-moeden : men bedenkt bv. dat, als ‘Caesar beneficiis ac munificentia magnus habebatur, integritatevitae Cato’ een ‘tegenstelling’ moet voorstellen, Caesars geschenken misschien niet zo belange-loos zijn, een idee verstrekt doordat Caesars goedgeefsheid verderop gecontrasteerd wordt met

431 De Vergiliusreferentie geldt Ec. V : ‘Daphnim ad astra feremus’ (Ec. V, v. 52). Zoals Farell uitéénzet, wordt hier ook eenwoordspel met ‘corpus’ gespeeld : dit kan ook ‘boekwerk’ betekenen (i.e. de verzamelde papyrusrollen die samen één boek vor-men), en wordt, net als het lichaam, als vergankelijk aanzien; het luidop (voor)gelezen werk, echter, blijft bestaan : Farell, loc. cit. 432 M.a.w. ‘The terms of equality give way to difference’ : Batstone, Synkrisis, p. 4. ‘Sed alia alii’ : Cat. LIV §1, beide andere citaten: Cat. LIII §6.433 Cat. III §1 (bespreking supra).434 Cat. LIV §4 (geciteerd supra). Op te merken valt, dat Caesar een aantal kenmerken deelt met Catilina (men vergelijkeCat. V). 435 Cat. LIV §6. ‘Hij wedijverde niet in rijkdom met rijken of in intriges met intriganten, maar met flinke mannen in moed,met gematigden in bescheidenheid en met degelijke mensen in rechtschapenheid. Hij wilde liever goed zijn dan lijken.’ (vert. Hu-nink)436 Cat. LIV §6 (vervolg). ‘Zo bereikte hij des te meer roem naarmate hij die minder nastreefde’ (vert. Hunink)437 Voor de duidelijkheid : voor Sallustius kunnen zowel facta als dicta als exemplum gelden. Baumeister, Th., ‘Martyrs’,in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e716480).438 Batstone, Synkrisis, p. 3-4. Antithese als veelvoorkomend bij Sallustius : Syme, op. cit., p. 265. Cf. ook supra.

T. Delafontaine Masterproef p. 51

Page 53: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Cato’s ‘Non divitiis cum divite neque factione cum factioso (…) certabat’,439 alhoewel de zin ook opeen wetsvoorstel van Uticensis tegen omkoping zou kunnen wijzen.440 En nog, hoe kan in dezin ‘Caesar dando, sublevando, ignoscundo, Cato nihil largiundo gloriam adeptus est’, ‘largiundo’ eenantithese vormen met bv. ‘ignoscundo’ ?441 Met ‘dando’, dat wel, maar i.t.t. ‘ignoscundo’ zou zij erwelhaast op moeten wijzen dat Cato Uticensis zelfs het wegschenken van vergiffenis verspillingvindt, wat Batstone al te gortig lijkt,442 maar bij nader toezien nog zo gek niet is : in zijn rede-voering had Uticensis zich weinig vergevingsgezind betoond, hierbij zijn voorvader in streng-heid overtreffend.443

Diverse vorsers hebben hiervoor naar verklaringen gezocht. Volgens Batstone problematiseertSallustius zo de tegenstelling facta-dicta, en de moeilijkheid om (zelfs zoveel jaar na datum) tebeslissen, welke van beide handelswijzen t.o.v. de samenzweerders de beste was. Daarnaastdetecteert Batstone, voorbordurend op Syme, een gefragmenteerde virtus, die de gefragmen-teerde samenleving zou moeten reflecteren.444 Aangezien Sallustius echter in zijn proloog dui-delijk gesteld had dat men hetzij via facta, hetzij via dicta, virtus kan bereiken (dus niet eencombinatie), lijkt dit laatste niet erg plausibel.445

Veeleer nuanceert de passage de virtus van de betrokken personen : Het gedrag van Caesar enCato lijkt op die manier, alhoewel virtueus, af en toe gevaarlijk dicht bij minder goede kwali-teiten (ambitio voor Caesar, avaritia bij Cato) te komen.446 Mét Feldherrs interpretatie van eenproloogpassage, zou de dubbelzinnigheid ook de invidia van de lezer kunnen reflecteren, diedergelijk ‘virtueus’ gedrag maar verdacht vindt.447

Bovendien wordt de onduidelijkheid volgens Batstone gedeeltelijk veroorzaakt doordat Caesarvoor actie staat, Cato voor geestesactiviteit : we lijken dus wel appels met peren te vergelijken;inderdaad komen de problemen ook pas naar boven, wanneer men probéért te vergelijken.448

Interessant tenslotte is de visie van Moatti en Schmal, in navolging van La Penna, dat Sallustiuszich met de synkrisis inschrijft in de polemiek die postuum rond de persoon van Cato ontstaanwas (met talrijke pamfletten, waaronder één geschreven door Caesar), door, i.t.t. deze partijdigegeschriften, een meer genuanceerd standpunt te bieden.449 Hij duidt dan ook geen ‘winnaar’aan, zoals het een goede, onpartijdige historiograaf past.450

Deze verklaring sluit ook aan bij een tweede inconsitentie, nl. deze tussen de voorstelling van

439 Cat. IV §6. Batstone, Synkrisis, p. 6-9. 440 Niet vermeld door Batstone. Frigo, T., ‘Porcius Cato (Uticensis), M.’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s NewPauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e1004920).441 Cat. LIV §3. 442 Batstone, Synkrisis, p. 21. 443 Cat. LII §8 : ‘Qui mihi atque animo meo nullius umquam delicti gratiam fecissem, haud facile alterius lubidini male facta condona-bam.’ Volgens Levene imiteert Cato Uticenis een sententia van Cato Censor, vermeld bij Plutarchus, Cato Maior 8.9, waarbij deCensor zei zichzelf niet te vergeven, anderen wél. Levene, art. cit., p. 184. 444 Batstone, Synkrisis, p. 3 en 8, p. 26-29. Gefragmenteerde samenleving : ook Levene, art. cit., p. 187-188. Volgens Syme isde implicatie dat men de krachten had moeten bundelen, i.p.v. een burgeroorlog te beginnen : Syme, op. cit., p. 120. 445 Cf. supra. Biesinger, B., Römische Dekadenzdiskurse: Untersuchungen Zur Römischen Geschichtsschreibung Und Ihren Kontexten(2. Jahrhundert V. Chr. Bis 2. Jahrhundert N. Chr.), Stuttgart, 2016., p. 134-135. 446 Batstone, Synkrisis, p. 28. Cf. ook de uitéénzetting over zedenverval supra. Syme, op. cit., p. 118-120 (die in Cato eenmogelijke neiging tot superbia ziet, maar dit hoort bij de avaritiacluster, nvdr.).447 Diezelfde invidia zou de lezer er overigens ook toe kunnen aanzetten om dit virtueus gedrag te aemuleren : volgensFeldherr kan invidia, gewoonlijk negatief, immers door verontwaardiging of schaamte op te wekken, ook een positief effect hebben.Voor de duidelijkheid : Feldherr bespreekt niet de synkrisis, maar een passage uit de proloog (Cat. III §2). Feldherr, Free Spirits, p.63-64. 448 Batstone, Synkrisis, p. 7.449 Schmal, op. cit., p. 42. (mét La Penna); Moatti, op. cit. p. 200 Ook Batstone meldt een mogelijke connectie met (anti-)Ca-togeschriften : Batstone, Synkrisis, p. 5. Men denke dienaangaande ook aan het probleem van de verdraaide betekenis van woorden(vera vocabula …), een probleem ook geconnecteerd aan politieke partijdigheid, zoals hoger besproken. 450 Cat. IV §2 : ’… quod mihi a spe, metu, partibus rei publicae animus liber erat’. Onpartijdigheid : Marincola, Authority, p. 165-166. Geen winnaar : Marincola, Rhetoric, p. 286; cf. ook Schmal, p. cit., p. 41-42.

T. Delafontaine Masterproef p. 52

Page 54: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Caesar en Cato in synkrisis en rededuel : daar waar in de orationes Cato voor actie (terecht-stelling) gepleit had - getuige ook het militaire jargon -, met pathetische, veeleer dan rationeleargumenten, en Caesar een bedachtzamer aanpak (‘considerate’), op juridische gronden, voor-gestaan had,451 zijn de rollen in de synkrisis omgekeerd : Cato is de ‘denker’, Caesar de manvan de daad.452

Misschien heeft dit te maken met het soort tekst waarin de representaties opduiken : de synkrisisvergelijkt de twee mannen vanop een afstand in de tijd, bemerkt Feldherr,453 getuige de ‘bron-vermelding’/’datering’ (‘mea memoria’), nádat beiden reeds overleden zijn (cf.‘fuere’),454 hungloria ontvangen hebben, en zijn gaan voortleven in de herinnering,455 niet in het minst in eenuitgebreide resem pamfletten.456

De orationes, echter, zijn levendiger : in plaats van afstand te houden, dompelen zij de lezerals het ware onder in de historische ‘realiteit’ : hier zijn Cato Uticensis en Caesar nog springle-vend, en hoort de lezer ze a.h.w. zelf spreken, ergens vanaf de achterste bankjes van de Se-naatsvergadering.457

Sallustius speelt dus met het verschil tussen de geschiedenis-zoals-zij-was (in de redevoeringen)en de geschiedenis-zoals-wij-haar-herinneren (in de synkrisis).458

Door de afstand tot de gebeurtenissen, kan de historiograaf het gedrag van de personnagesimmers in een breder perspectief plaatsen, aldus Feldherr.459 Hierbij brengt Sallustius nuancebij het partijdige beeld dat de pamfletten van de heren schetsen (vandaar ook het benadrukkenvan de schets als zijn persoonlijke herinnering),460 maar ook bij het vaak stereotiepe beeld dat‘helden’ na verloop van tijd vaak krijgen.461

In het bovenstaande hebben wij gezien, hoe men zowel via facta als dicta virtus ten toon kanspreiden en gloria verwerven. Evenwel werd er ook op gewezen, dat het moeilijk is om op hetrechte virtuspad te blijven; ambitio en avaritia loeren om de hoek. Tenslotte blijkt uit de passagedat het oordeel van de (toekomstige) medemens ons gloria bezorgt,462 en bepaalt hoe wij voort-leven in de memoria.

451 Levene, art. cit., p. 183. Batstone, Synkrisis, p. 27-28. Cf. ook infra.452 Batstone, loc. cit. (‘a man of action’ die met zijn rede actie ondermijnt). Natuurlijk is met name Caesar ook bekend alsschrijver, gelastte hij een belangrijke kalenderhervorming, en schreef zelfs een taalkundig werk (Moatti, op. cit., p. 167-168) : hijwas dus zowel man van de daad als van de geest, maar daar draait het niet om; het opvallende is eerder dat Sallustius de facta-dicta-tegenstelling omwisselt. De algemene teneur van de redevoeringen was bekend uit de Senaatsminuten (Syme, op. cit., p. 71-73), maar de precieze inhoud schijnt grotendeels het werk van Sallustius te zijn, alhoewel hij wel een aantal elementen uit Cicero’sCatilinarische schijnt overgenomen te hebben : Schmal, op. cit., p. 39-40. 453 Feldherr, Copia memorandi, p. 111. 454 Batstone, art. cit., p. 28; Syme, op. cit., p. 114-115. ‘Fuere’ : Cat. LIII §6 en Feldherr, loc. cit.. 455 Cat. LIII §6. 456 Cf. supra.457 Grethlein meldt ‘Sallust's narrative conveys the feeling of experiencing the events like a contemporary witness.’(‘The Unthucy-didean Voice of Sallust’, Transactions of the American Philological Association, vol. 136, no. 2 (Autumn, 2006), p. 323). Feldherr, Freespirits, p. 58-61 (n.a.v. een bespreking van Cat. XX). Grethlein, ‘Nam Quid Ea Memorem: The Dialectical Relation of Res Gestaeand Memoria Rerum Gestarum in Sallust's Bellum Jugurthinum’, CQ, vol. 56, no. 1 (May, 2006), p. 146 (in algemene termen, nietover deze passage). 458 Feldherr wijst erop dat de teksten gaan over de verhouding actie-memoria en hoe te herinneren (copia memorandi, p.111-112); Batstone over de moeilijkheid om een correct oordeel te vellen over actie (zowel op het moment zelf als naderhand) :Synkrisis, p. 27-28. Vanzelfsprekend geven de redevoeringen niet de échte historische werkelijkheid weer! Wat de synkrisis betreft: dat Sallustius hier diverse zaken impliceert, doet niet af aan het herinneringsaspect : vaak doen immers van één verhaal diversevarianten de ronde; Sallustius vermeldt elders in zijn œuvre ook geregeld verschillende meningen/varianten m.b.t. één feit (bv.in Cat. XLVIII §7-9). 459 d.w.z. het gedrag van de personnages kan kaderen binnen hun gehele levensloop. Feldherr, Copia memorandi, p. 112.. 460 Cf. de visie van Moatti, Schmal en La Penna supra. Persoonlijke opinie : Batstone, Ingenio, p. 304; Feldherr, Copia me-morandi, p. 111. 461 Stereotiep beeld : bv. Sulla als exemplum van een tiran : Batstone, op. cit., p. 53. 462 Feldherr, Copia memorandi, p. 111.

T. Delafontaine Masterproef p. 53

Page 55: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

III. Exempla en memoria

1. Valkuilen op weg naar roem : Mala Exempla.

Deze component, de manier waarop toekomstige generaties ons (onze facta, onze dicta) herin-neren, brengt ons dicht bij het terrein van de historiografie en de omgang met het verleden.463

Interessant in deze optiek is een passage over mala exempla.464 Sommige daden worden herin-nerd, die hun bewerkstelliger nu bepaald geen eer brengen : zo bv. de proscripties uit de dic-tatuur van L. Cornelius Sulla,465 of het gedrag van M. Licinius Crassus, die volgens Polybioszijn fortuin ‘door vuur en oorlog’ vergaarde.466 Dergelijke voorbeelden kent iedereen natuurlijkwel; Sallustius benoemt ze, aldus Schmal, als één van de eersten als ‘mala exempla’ : binnen zijnmoraliserende aanpak dienen zij als afschrikking, voorbeelden van hoe het niét moet,467 eengebruik dat Livius enkele decennia later in zijn (overigens duidelijk door Sallustius beïnvloede)proloog op ab urbe condita ook uitdrukkelijk vermeldt : ‘Omnis te exempli documenta in inlustriposita monumento intueri; inde tibi tuaeque rei publicae quod imitere capias, inde foedum inceptufoedum exitu quod uites’.468 Aansluitend kunnen mala exempla ook dienen ter lering, zodatmen zou begrijpen waarom iets verkeerd gegaan is (en niet dezelfde fouten zou maken), het-geen kadert in het zoeken naar verklaringen eigen aan de historiograaf die Sallustius is.469 An-derzijds zou Sallustius’ gebruik van de term ‘mala exempla’ ook aanzien kunnen worden als eensoort perversie van het imitatio-ideaal : goede voorbeelden produceert en imiteert deze tijd nau-welijks nog, slechte ten overvloede.470

De passage die handelt over mala exempla, situeert zich in de redevoering van het personnageCaesar, waarin hij zich heftig verzet tegen de terechtstelling (wel erg plastisch uitgedrukt als‘animam eripi’) van de Catilina-aanhangers, die op basis van de lex Porcia en ‘aliae leges’ verbo-den is, argumenteert hij.471 Hij verwijst hiermee naar de drie leges Porciae, de leges Valeriae ende lex Sempronia, die voor Romeinse burgers de mogelijkheid voorzagen om bij het conciliumplebis in beroep te gaan tegen een doodstraf.472 Verderop zal Caesar overigens nog uitgebreid

463 Batstone, op. cit., p. 57. Marincola, Rhetoric, p. 286. Feldherr, Copia memorandi, p. 98-99.464 Cat. LI §25-36. 465 Over Sulla als exemplum van een tiran : Batstone, op. cit., p. 53. Men bemerke overigens dat Sallustius Sulla, wanneerdie in Bellum Jugurthinum (nog in zijn ‘jonge jaren’) voorkomt, genuanceerd voorstelt (Praet, op. cit., p. 69); in de coniurationeCatilinae, dat zich afspeelt nadat Sulla reeds overleden was, wordt hij wel negatief voorgesteld (o.a. als ‘exemplum’ van Catilina): Syme, op. cit., p. 124-125 . Bv. in Val. Max. 9,2,1 : Eder, W., ’Cornelius Sulla Felix, L.’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.),Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e305350). 466 Plut. Crassus 2, een verwijzing naar resp. zijn opkopen van afgebrande woningen om er insulae op te bouwen, een lu-cratieve bezigheid, en zijn enthousiasme bij de uitvoering van de proscripties van Sulla : Elvers, K., Nadig, P.), Frigo, T., et al., ‘Li-cinius’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi :http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e704320).467 Schmal, op. cit., p. 124. 468 Marincola, op. cit., p. 140 en 248. Livius, Ab Urbe Condita, praefatio, § 10. Sallustiaans is bv. de nadruk op ‘auaritia luxu-riaque’ (§11) en ‘luxum atque libidinem’ (§ 12). 469 Moatti, op. cit., p. 129 en 176. Schmal, op. cit., p. 119-120 (over zoeken naar verklaringen in de psyche van het individu,niet specifiek over exempla).470 Cf. Jug. IV, §7 : ‘At contra quis est omnium, his moribus, quin divitiis et sumptibus, non probitate neque industria cum maioribussuis contendat?’ : hier imiteert men dus juist mala exempla. Cf. supra. 471 Cat. LI, §22 : ‘An quia lex Porcia vetat? At aliae leges item condemnatis civibus non animam eripi sed exsilium permitti iubent.’472 De leges Porciae en Valeriae boorzagen hierin aldus der neue Pauly; volgens Schmal, echter, voorzag de lex Semproniadaar juist in; van de leges Porciae is de exacte inhoud overigens niet geweten, wél dat zij uit de vroege tweede eeuw v.Chr. dateren,de leges Valeriae zijn vroeg-republikeins, de lex Sempronia dateert uit 123 v.Chr. : Levene, art. cit., p. 185. Schmal, op. cit., p. 40.Gizewski, C., ‘Coercitio’, in: Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi :http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e302830). Loeb Classical Library n° 116, op. cit., noten bij p. 113, n. 119 en 120. Overigenslaat Caesar tot tweemaal toe de naam ’lex Porcia’ vallen (ook in §40 : ’lex Porcia aliaeque leges’) - terwijl iedereen de wet toch wel

T. Delafontaine Masterproef p. 54

Page 56: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

op de ontstaansgeschiedenis van de leges Porciae ingaan.473

Caesar spot met de wetmatigheid van een terechtstelling door zijn medesenatoren sarcastischte vragen waarom ze de gevangenen ook niet nog geselen, met deze typische slavenbehande-ling de verwijzing naar servitium, die Sallustius reeds in de proloog geïntroduceerd had, op-nieuw oproepend.474 Vervolgens de (schijnbaar) retorische vraag wie een terechtstelling zouafkeuren, beantwoordend, waarschuwt hij :

‘Illis merito adcidet quicquid evenerit; ceterum vos, patres conscripti, quid in alios statuatis conside-rate. Omnia mala exempla ex rebus bonis orta sunt; sed ubi imperium ad ignaros eius aut minus bonospervenit, novom illud exemplum ab dignis et idoneis ad indignos et non idoneos transfertur’.475

Met een combinatie van antitheses en tautologieën (bv. ‘ab dignis et idoneis ad indignos et non ido-neos’), aangevuld met o.a. litotes (bv.‘non idoneos’) en archaïsme (bv.‘novom ’), onderstreept Cae-sar zijn standpunt.476 Volgens hem moeten we er terdege rekening mee houden dat factaexempla worden; dit vormt in het geval van de executie een probleem, want, alhoewel uit-gaande van goede intenties, houdt zij toch een wederrechterlijke actie in : een minder eerbaarmens zou dit nieuwe exemplum (pejoratief aangeduid als ‘novom illud exemplum’),477 als prece-dent kunnen aangrijpen om misdaden te stellen :478 daarom moeten wij goed nadenken (‘con-siderate’), vóór wij iets doen, aldus Caesar. Hierbij speelt hij in op de gevoeligheid van zijngehoor m.b.t. hun toekomstige gloria/memoria : hoe zullen de toekomstige generaties onszien?479

Zijn precedentsargument illustreert hij vervolgens m.b.v. twee exempla van machtsmisbruik:480

het Griekse voorbeeld van de Tirannie der Dertig - passend gezien het despotische imago vanhet Oosten -, en het exemplum van Sulla, handig, aangezien Caesar zo tegelijkertijd kan impli-

gekend zal hebben - : dit zou wel eens een steek onder water aan het adres van M. Porcius Cato Uticensis, voorstander van dedoodstraf kunnen zijn (alhoewel de man in de chronologie van de redes nog aan bod moest komen), die zich dus eigenlijk verzettegen de toepassing van een wet, door zijn eigen voorvader ingediend : de leges Porciae werden namelijk geconnecteerd met M.Porcius Cato Censorius, aldus Levene, art. cit., p. 185. 473 Cat. LI, §39-40. 474 Cat. LI, §21 : ‘Sed, per deos inmortalis, quam ob rem in sententiam non addidisti uti prius verberibus in eos animadvorteretur?’Foltering werd vrijwel uitsluitend gebruikt bij de quaestio van slaven, om ervoor te zorgen dat zij een waarheidsgetrouwe verkla-ring zouden afleggen : Schiemann, G., ‘Torture’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006(doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e413560). Feldherr merkt op dat ook Cato in zijn redevoering verwijst naar slavernij (in dit geval geconnecteerd met materiële genietingen,cf. de proloog) : Feldherr, Copia memorandi, p. 105. 475 Cat. LI, §26-27. ‘Wat deze mensen overkomt zal hun verdiende loon zijn. Maar u, geachte leden van de senaat, moet welgoed bedenken welke precedenten u schept. Kwalijke zaken zijn altijd terug te voeren op maatregelen die oorspronkelijk goedwaren. Zodra de macht in handen komt van onwetenden of minder goeden, wordt zo’n nieuwe maatregel ruimer toegepast: hijtreft dan behalve de schuldigen voor wie hij bedoeld is ook onschuldigen voor wie hij niet bedoeld is. (vert. V. Hunink)’476 Besproken als elementen van de stijl van Sallustius bij Schmal, op. cit., p. 130 en 135 en Syme, op. cit., p. 265. Men bemerkeook de variatio adcidet (met archaïsme) - evenerit. Cf. ook supra : verandering aanzien als slecht. 477 Bij exempla heeft ‘novum’ een implicatie van ‘slecht’, aldus Uwe, op. cit., p. 56, noot 69 (met overzicht van de verschil-lende connotaties van adjectieven bij ‘exemplum’).478 Marincola, Rhetoric, p. 282-284. 479 Marincola, Rhetoric, p. 280 en 284. 480 Cat. LI, §28-34 : Lacedaemonii devictis Atheniensibus triginta viros inposuere qui rem publicam eorum tractarent. (29) Ei primocoepere pessumum quemque et omnibus invisum indemnatum necare. Ea populus laetari et merito dicere fieri. (30) Post ubi paulatim licentiacrevit, iuxta bonos et malos lubidinose interficere, ceteros metu terrere; (31) ita civitas servitute oppressa stultae laetitiae gravispoenas dedit. (32) Nostra memoria victor Sulla quom Damasippum et alios eius modi, qui malo rei publicae creverant, iugulari iussit, quisnon factum eius laudabat? Homines scelestos et factiosos, qui seditionibus rem publicam exagitaverant, merito necatos aiebant. (33) Sedea res magnae initium cladis fuit; nam uti quisque domum aut villam, postremo vas aut vestimentum aliquoius concupiverat, dabat operam utis in proscriptorum numero esset. (34) Ita illi quibus Damasippi mors laetitiae fuerat paulo post ipsi trahebantur, neque prius finis iugulandifuit quam Sulla omnis suos divitiis explevit.Men bemerke overigens dat de beide voorbeelden eigenlijk niet volledig een illustratie vormen van de stelling die Caesar geponeerdhad : het gaat immers wél telkens om uit de hand gelopen staatsmacht, maar niét om het imiteren van een slecht voorbeeld, nvdr.

T. Delafontaine Masterproef p. 55

Page 57: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

ceren dat de Senaat, door de samenzweerders te laten executeren, zich net zo zou gedragen alsde ‘nieuwe Sulla’ - want zo wordt Catilina voorgesteld - die zij bekampen.481

Hij verklaart dat in beide gevallen het wederrechterlijk doden van burgers eerst als een goededaad beschouwd (cf. ‘dicere’, ‘aiebant’) werd, o.a. onderstreept door de herhaling van ‘merito’(‘Illis merito adcidet’, ‘merito dicere fieri’ en ‘merito necatos aiebant’),482 maar vervolgens uit-draaide op bloedbaden (‘iuxta bonos et malos lubidinose interficere’),483 waarbij het volk haar on-bedachtzaamheid met de vrijheid betaalde (‘civitas servitute oppressa stultae laetitiae gravis paenasdedit’), met deze laatste opmerking opnieuw naar slavernij (i.e. dictatuur) verwijzend.484 Menbemerke trouwens hoe orale informatiebronnen (de stem des volks) hier als weinig betrouw-baar voorgesteld worden.485

Dat Caesar (of is het Sallustius ?) hier voor autocratisch gedrag waarschuwt, is duidelijk (en,gezien Caesars latere carrière, ietwat ironisch); de connectie met Catilina is overigens nooitveraf, dankzij talrijke intratextuele referenties : zo liet Catilina zijn jeugdige aanhangers ‘insontissicuti sontis circumvenire, iugulare’, zoals we reeds zagen, hetgeen ook hier gebeurt; ook hetwerkwoord ‘iugulare’ (gebruikelijk de straf voor de zwaarste misdadigers) wordt, zowel in deCatilinapassage als hier (tot tweemaal toe) gebruikt.486 Daarnaast bevat het exemplum van Sullaeen beschrijving van proscripties met hun avaritia en luxuria met intratextuele verwijzingenaan Sallustius’ archeologie en Catilina’s eigen redevoering (klacht over luxe), naast een inter-textuele referentie aan Cato Censor.487

Na deze voorbeelden, sluit Caesar nogmaals af met de waarschuwing dat de terechtstellingvan de samenzweerders in later tijden een precedent aan kwaadwiligen (i.e. slechte ingenia)zou kunnen verschaffen : ‘Atque ego haec non in M. Tullio neque his temporibus vereor; sed in magna civitate multa et variaingenia sunt. Potest alio tempore, alio consule, quoi item exercitus in manu sit, falsum aliquid provero credi; ubi hoc exemplo per senatus decretum consul gladium eduxerit, quis illi finem statuet autquis moderabitur?’488

Feldherr merkt hierbij op dat Caesar zijn gehoor hier als verstandiger beschouwt dan de men-

481 Nieuwe Sulla : Schmal, op. cit., p. 36 en 56-57; Syme, op. cit. 123-124. Link : Marincola, Rhetoric, p. 285. 482 Men bemerke dat de werkwoorden ‘dicere’ en ‘aiebant’ er reeds op wijzen dat dit alleen maar de stem des volks was -die het achteraf bezien bij het verkeerde eind had - : wat zij vertellen, is een fama, geen rationele vaststelling. De citaten komen uitCat. LI, resp. §26 (stelling), §29 (Tirannie der Dertig) en §32 (Sulla). Eveneens de herhaling van ‘laetitia : ‘populus laetari’ (§29, Ti-rannie der Dertig), ‘stultae laetitiae’ (§31, tot inzicht gekomen) en ‘mors laetitiae fuerat’ (§34, Dominatio van Sulla).483 Cat. LI §30. 484 Cat. LI §31. Volgens Syme (op. cit., p. 123-124) werd het tweede triumviraat toendertijd vaak met de periode van Sullavergeleken. Idem Schmal, op. cit., p. 56-57. 485 Hetgeen overéénkomt met de toenmalige attitude, zoals beschreven door Moatti, op. cit., p. 120 en 106. 486 ’Iugulare’ : Cat. LI §32 en 34, en Cat. XVI, § 3. Ook onschuldigen : men vergelijke ‘iuxta bonos et malos lubidinose interficere’(Cat. LI §30) en ‘insontis sicuti sontis’ (Cat. XVI §3). 487 Men vergelijke §33 met Cato Censor (Orationes, fr. 174) : ‘Neque mihi aedificatio neque vasum neque vestimentum ullumest manupretiosum neque pretiosus servus neque ancilla’, cf. Levene, art. cit., p. 189, verder ook Sallustius’ archeologie (XI §6 - luxein het leger van Sulla : ‘… signa, tabulas pictas, vasa caelata mirari, ea privatim et publice rapere, …’), en cap. XX §12 (klacht van Ca-tilina over luxe : ‘quom tabulas, signa, toreumata emunt, nova diruunt, alia aedificant …’).488 Cat. LI §35-36. ‘Nu is het niet zo dat ik zulke gevolgen vrees bij Marcus Tullius Cicero of in onze dagen. Maar in eengrote burgerij zijn er allerlei soorten mensen en het is goed mogelijk dat men in een andere tijd, onder een andere consul, die dantevens beschikt over een leger, iets onwaars voor waar aanneemt. En als dán de consul op grond van dit precedent krachtens eensenaatsbesluit het zwaard trekt, wie kan hem dan een halt toeroepen of temperen? (vert. V. Hunink)’ Onder vorsers heerst denodige discussie in hoeverre in de omschrijving van §36 een verwijzing naar een welbepaalde historische gebeurtenis kan herkendworden (bv. uit het tweede triumviraat - Syme, op. cit., p. 121-123), een probleem dat Levene oplost door te stellen dat de tekst ex-près zó is opgesteld, zodat men er naar believen verscheidene verwijzingen in kan zien : Levene, art. cit., p. 189. Moatti, op. cit., p.36-38 (in algemene termen, zonder expliciete verwijzing naar deze passage). Volgens Schmal waarschuwt Caesar op die manierzijn eigen ‘opvolgers’ (de triumviri) : Schmal, op. cit., p. 57.

T. Delafontaine Masterproef p. 56

Page 58: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

sen die destijds Sulla toejuigden,489 alhoewel dit m.i. evenzeer een captatio benevolentiae zoukunnen gelden. Het mocht overigens niet baten : de senatoren zouden uiteindelijk tóch voorterechtstelling kiezen, en aldus, in Caesars optiek, weldegelijk een malum exemplum stellen.490

Voor de voorliggende vraagstelling is deze passage interessant, o.w.v. de analyse die Caesarmaakt van het imitatioconcept : onze facta worden exempla, die later geïmiteerd worden; wan-neer wij echter, al is het ‘voor de goede zaak’, iets au fond slechts doen, wordt dit óók een exem-plum, dat toekomstige misdaden kan legitimeren.491 Daarom moeten wij, aldus Caesar, zowelbij het stellen van toekomstige exempla (om gevaarlijke precedenten te voorkomen), als bij deimitatio ervan, goed nadenken (‘considerate’) voor we iets doen, en niet zomaar alles goedkeuren(de ‘stulta laetitia’ van de bevolking),492 een stellingname die het belang van ingenium in Sal-lustius’ proloog refelecteert.493 De nadruk op een genuanceerde omgang met exempla, treftmen, aldus Langlands, ook aan bij Cicero en, iets later, Valerius Maximus.494

Caesar (of Sallustius?) pleit hier dus voor een meer rationele omgang met traditie, zoals diedestijds effectief opgang maakte, en ook aansluit bij de causale instelling van historiografie,495

en het beschouwen van geschiedenis als ars eerder dan usus.496 Volgens Feldherr zet Caesarzich zo ook af tegen partijdige geschiedschrijving en historio-romantische tendenzen : een goedhistoriograaf - zou dit Sallustius zijn? - moet onpartijdig de waarheid verkondigen,497 en zichniet verlaten op roddels (bv. ‘merito necatos aiebant’).498 Aansluitend wijst Sallustius ook op depersoonlijke verantwoordelijkheid bij de interpretatie van exempla.499

Als belangrijk argument voert Caesar bovendien aan dat zijn medesenatoren aan hun toekom-stige gloria moeten denken, om op een positieve manier (en niet als een Sulla) in de memoriavoort te leven.500

Interessant is ook, dat Caesar in zijn argumentatie zowel verleden als toekomst betrekt,501 doorer eerst op te wijzen dat een executie een inbreuk zou zijn op het mos maiorum (en dus te radete gaan in het verleden),502 om daarna juist naar de toekomst te kijken, en zich af te vragen hoehet nageslacht over de terechtstelling zal oordelen of ermee om zal gaan : hij plaatst zichzelfa.h.w. in de positie van de toekomstige generatie - bv. de lezer -503 die neerkijkt op het (onder-tussen reeds gestelde) ‘exemplum’ - en wie zou dan niet willen dat het verdict positief zalzijn?504

489 Feldherr, Copia memorandi, p. 105. 490 Feldherr, Copia memorandi, p. 105-106. 491 Marincola, Rhetoric, p. 262-264. 492 Citaten uit resp. Cat. LI, §26 en 31. 493 Men bemerke dat Sallustius zijn personnage natuurlijk dingen kan laten zeggen waar hij het zélf niet mee eens is, maarSallustius legt in eigen persoon, met name in de proloog, veel nadruk op ingenium, cf. Batstone, op. cit., p. 57. 494 Langlands, R., ‘Roman Exempla and Situation Ethics: Valerius Maximus and Cicero de Officiis’, JRS, n° 101, 2011, p. 122(daar echter in het kader van ‘situation ethics’). 495 Moatti, op. cit., p. 176-185 en 192-193. Voor imitatio en exempla : cf. supra. Men bemerke dat orale tradities (wat de men-sen vertellen) hier eerder dommig en onkritisch voorgesteld worden. 496 Moatti, op. cit., p. 224 -225. 497 Feldherr, Copia memorandi, p. 100 en 105. Sallustius maakt in eigen persoon ook diverse verwijzingen naar (on)partij-digheid van geschiedschrijvers : cf. infra. Bovendien had hij in zijn porloog beloofd onpartijdig te zullen schrijven : Cat. IV §2-3.498 Cat. LI §32. Moatti, op. cit., p. 120 en 106. Cf. supra. 499 Onder de ‘multa et varia ingenia’ kunnen nl. ook mala ingenia zijn, die het potentieel van het exemplum als justificatievoor hun daden, maar al te graag benutten (maar natuurlijk moet er eerst zulk een potentiel inzitten). Nadruk op persoonlijkeverantwoordelijkheid bij Sallustius : Moatti, op. cit., p. 211. 500 Marincola, Rhetoric, p. 284.501 Levene, art. cit., p. 188. 502 Marincola, Rhetoric, p. 265. 503 Feldherr, Copia memorandi, p. 105. 504 Marincola, Rhetoric, p. 284. Dit wordt hier niet letterlijk gezegd, maar eerder had Caesar al een ‘hoge bomen vangen veelwind’-argument ingelast, dat de senatoren ertoe maande hun fama in gedachten te houden (Cat. LI §12-15) : ‘(…) qui magno imperiopraediti in excelso aetatem agunt, eorum facta cuncti mortales novere. (…) Equidem ego sic existumo, patres conscripti, omnis cruciatus

T. Delafontaine Masterproef p. 57

Page 59: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

2. Memoria

In de visie van Sallustius dienen wij, zoals wij reeds zagen, tijdens ons leven met inzet van onzevirtus (vrucht van het ingenium), gloria na te streven : dit gebeurt door het stellen van virtueusefeiten (hetzij facta, hetzij verba). De uiteindelijke doelstelling is ‘memoria (…) quam maxume lon-gam’ die een oplossing moet bieden voor het inherent menselijke vergankelijkheidsprobleem.505

a) Herinneringscultuur

Nu stelt zich hierbij echter een belangrijk probleem : wij kunnen immers nóg zoveel virtueusefeiten stellen als we willen, maar om ons gloria (en, als gevolg daarvan, memoria) te bezorgen,moeten zij bekend raken in de samenleving, zoals Roller reeds opmerkte.506 Wanneer het ver-haal van iemands virtueuse daad dus niet de ronde gaat doen, is alle moeite voor niets geweest: dan verkrijgt de brave burger zijn memoria niet! Dit is voor de Romein een zware straf : binnen de oud-Romeinse godsdienst waren de voor-stellingen van het hiernamaals namelijk niet uitermate rooskleurig : een schimmenbestaan, zichniets meer herinnerend, in een mistroostige omgeving.507

Men zoekt dus naar een (zekerder) manier om voort te blijven bestaan; dit verklaart het belangvan de herinnering in antieke eschatologische opvattingen : men wil voortleven in de herinne-ring der levenden.508 Zo werden bv. grafmonumenten langs de weg geplaatst - ‘si te forte meoducet via proxima busto’, zegt Propertius -,509 met de specifieke bedoeling dat passanten de fu-neraire inscriptie, en op zijn minst de naam van de overledene (dikwijls ook in een groter let-tertype aangebracht) lazen, en hem zo in herinnering brachten, aldus Corbier. Hiertoe zettemen zelfs ‘publiekstrekkers’ in, zoals zitbankjes, of - in een satire welliswaar - een zonnewijzer;sommige inscripties spreken de passant ook rechtstreeks aan, en manen hem de tekst te lezen.510

Ook het beschermen van het graf, met soms vervloekingen aan het adres van potentiële graf-schenners, en de frequente vermelding van de afmetingen van het graf, past in deze context,naast de brede verspreiding van het plaatsen van een grafmonument, en de hoge kosten eraanbesteed.511 Vandaar ook het belang van nageslacht, dat zowel de herinnering aan hun(voor)vader levendig kan houden, als zijn fysieke verschijning in herinnering kan brengen (cf.zoon als ‘effigies atque imago’ van de vader), zoals Uwe, mét Livius, vermeldt.512 Ook de pompafunebris, die de voorvaderen visualiseert, en de laudatio funebris, die hun daden herinnert, maakt

minores quam facinora illorum esse. sed plerique mortales postrema meminere et in hominibus inpiis sceleris eorum obliti de poena disserunt,si ea paulo severior fuit.’ Vanzelfsprekend is dit argument niet helemaal hetzelfde (het gaat om fama en geroddel, deels ook uit af-gunst), maar de bezorgdheid wat de toekomstige generatie wel niet zal zeggen, blijft dezelfde.505 Cf. supra. Citaat uit Cat. I §3.506 Roller, op. cit., p. 216. Cf. ook supra. 507 Graf, F., ‘Afterlife, concepts of’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Antiquity volumes, 2006 (doi :http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e522430). Daarnaast begon men in late republiek vooral de formalistische aspecten van de traditionele godsdienst te bevragen : Moatti, op.cit., p. 176-179. 508 Pikhaus, D., Latijnse epigrafie, Gent, p.m., 2002, p. 31. 509 T.t.z. buiten de stad; Caesar verkreeg als speciale gunst een graf binnen het pomoerium : Corbier, op. cit., p. 86. Het Por-pertiuscitaat komt uit Elegiae, II, 1, v. 75.510 Corbier, op. cit., p. 87. Zonnewijzer : Petronius Arbiter, Satiricon, 71, 11. Als typisch voorbeeld van een ‘pratende in-scriptie’ wordt vaak CIL I2 1211 (grafschrift voor Claudia) geciteerd. Corbier vermeldt dat er nochthans een vooroordeel bestonddat men door het lezen van een funeraire inscriptie zijn geheugen zou verliezen (opnieuw ‘memoria’ !, nvdr.). Het gaat om een Ci-cerocitaat met een dictum van Cato Censor, die echter juist stelt dat hij geen waarde hecht aan het vooroordeel : ‘nec, sepucra legens,vereor, quod aiunt, ne memoriam perdam’ (De senectute, 7, 21). 511 Pikhaus, op. cit., p. 28. 512 Uwe, op. cit., p. 38-41. De passage is deze uit T. Livius, Ab urbe condita, 5, 18, 1-5 (over P. Lucinius Calvus).

T. Delafontaine Masterproef p. 58

Page 60: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

hier onderdeel vanuit.513 In die zin kan ook het imiteren van exempla als een doen herlevenvan de (daden van de) voorvader beschouwd worden : zo merkt Grethlein op dat Sallustius,in Jug. IV§5 verwijzend naar P. Cornelius Scipio Africanus, in het midden laat of hij de vader(Maior) dan wel de zoon (Minor) voor ogen heeft : beiden waren navolgenswaard.514

Het belang van de gedachte, voort te leven in de herinnering, blijkt ook uit het optreden vaneen straf als damnatio memoriae, waarbij de overledene uit de herinnering van de levenden ge-bannen werd (o.a. rasuur op inscripties).515

Het is in deze context, dat de gedachte, te trachten voort te leven in de herinnering, zoals wijdie bij Sallustius aantreffen, kan gesitueerd worden; dit gebeurt, aldus Sallustius, doordat mengloria bereikt, en dus (als een exemplum) voortleeft in de herinnering van het nageslacht,516

een concept dat ook Cicero huldigt (‘posteritatis gloriae serviamus’).517

b) Een woord met veel betekenissen.

Maar wat is ‘memoria’ ? Het is eigenlijk in de eerste plaats een facultas, nl. de mogelijkheid omiets te herinneren (‘geheugen’), aldus Rodriguez, een pars animi (en dit laatste sluit dan weermooi aan bij de nadruk door Sallustius gelegd op ‘animus’, nvdr.), maar ten tweede ook hetherinneren zelf (‘herinnering’), een activiteit die ook in de retorische theorie de nodige aandachthad gekregen, als het stadium, dat net vóór het eigenlijke uitspreken van de rede valt.518 Bekendwas de loci et res-methode van Simonides van Ceos : het geheugen wordt voorgesteld als eenhuis met vele kamers (loci), zodat ieder aspect (res), gesymboliseerd door een imago dat hetvoorstelt dan wel moet oproepen, een plaatsje kan krijgen : de imagines, zoals Sallustius ze be-schrijft in Jug. IV §5-6, vervullen een soortgelijke functie : zij roepen de herinnering aan de gestavan de maiores op.519

Het geheugen werd ook vergeleken met een wastafeltje in de geest, waarop de herinneringendan geschreven werden, een idee dat men aantreft bij Plato, maar ook in Rome vaak gebruiktwerd : het onthouden resp. herinneren van informatie wordt dan vergeleken met schrijven enlezen, iets waar bv. Cicero wel eens een woordspelletje over maakt.520 En alhoewel Sallustiushet in de zin ‘Ceterum ex aliis negotiis quae ingenio exercentur, in primis magno usui est memoriarerum gestarum’, duidelijk over geschiedschrijving (de derde betekenis van ‘memoria’ is ‘ge-schiedenis’) heeft, en de verwijzing naar ‘ingenium’ past binnen de animus-corpus-context, iseen kleine vingerwijzing aan de ars memorandi ook niet ver weg : men benadrukte immersdat het geheugen, een activiteit van het ingenium, ook geoefend (cf. ‘exercentur’ - het ww. kan

513 Grethlein, art. cit. p. 138-139; Uwe, op. cit., 89-108. Cf. de bespreking supra. 514 Grethlein, art. cit., p. 136-137. Deze gedachte zorgt er ook voor dat geschiedenis gezien wordt als een soort continuum,waar alles comfortabel hetzelfde blijft, of juist als iets circulairs (‘de geschiedenis herhaalt zich’, Catilina als nieuwe Sulla, etc.),hetgeen in zekere zin voortvloeit uit het imitatio-ideaal, en ook geconnecteerd kan worden aan het gevoel dat helden een a-tem-poreel karakter hebben : Grethlein, loc. cit.; Timpe, op. cit., p. 156.; Feldherr, Free spirits, p. 58; Marincola, Rhetoric, p. 265; Formi-sano, Expertise, p. 149. Vanzelfsprekend is een imitatio geen zuivere kopie van het voorbeeld : Marincola, Rhetoric, p. 261. 515 Gizewski, Ch. and Mlasowsky, A., ‘Damnatio memoriae’, in : Cancik, H. and Schneider, H., (eds.), Brill’s New Pauly, Anti-quity volumes, 2006 (doi : http://dx.doi.org/10.1163/1574-9347_bnp_e310400), Uwe, op. cit., p. 28-29. 516 Eventueel kan zij ook aan het idee dat mensen die iets nuttigs gedaan hebben, een ster worden (cf. M. Tullius Cicero, Dere publica, VI, §13 (zgn. ’somnium Scipionis’)), gekoppeld worden. Sallustius gebruikt immers ook lichtmetaforen, zoals we reedszagen. 517 Cic. Sest. 68.143 : ‘(…) posteritatis gloriae serviamus; (…) cogitemus denique corpus virorum fortium magnorum hominum essemortale, animi vero motus et virtutis gloriam sempiternam; (…) existimemus eos qui hanc tantam rem publicam suis consiliis aut laboribusaut auxerint aut defenderint aut servarint esse immortalem gloriam consecutos’.518 TLL VIII, 665, 74 sq. Rodriguez, art. cit., p. 66-67. Praet, op. cit., 162-170. 519 Praet, op. cit., p. 162-165. Rodriguez, art. cit., p. 67. Recentelijk werd deze methode gevulgariseerd (en gevisualiseerd)als het ‘geheugenpaleis’ van Sherlock in de gelijknamige BBC-serie. Jug. IV §5-6. Voor de imagines, die Roller aanduidt als monu-ments (vgl. res) : cf. supra.520 Rodriguez, art. cit., p. 67-70.

T. Delafontaine Masterproef p. 59

Page 61: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

zowel ‘beoefenen’ als ‘oefenen’ betekenen) moest worden.521

Zoals zopas gebleken is, is de derde betekenis van ‘memoria’ dan ook ‘geschiedenis’, meestaluitgedrukt als ‘memoria rerum gestarum’; slechts uitzonderlijk en in zeer specifieke contextenwordt het nog sterk als Graecisme beschouwde ‘historia’ gebruikt, aldus Rodriguez. Memoriawordt hier beschouwd als datgene wat (mondeling of schriftelijk) overgeleverd wordt in deherinnering van de gemeenschap (of dit nu de hele republiek of alleen de gens betreft).522 Inzekere zin kan een geschiedkundig werk zo dus als een soort ‘externe harde schijf’ voor dezegemeenschapsherinnering gezien worden : dat zij dan schriftelijk is, net als het geheugen zelf,is mooi meegenomen, en sluit daarnaast ook aan bij de tendens, aldus Moatti en Corbier, omtradities aan het schrift toe te vertrouwen, om ze op die manier te beschermen tegen vergetel-heid.523

Dat Sallustius met deze betekenisverschillen speelt, konden we reeds eerder opmerken; zij blijktook uit het opduiken, slechts enkele regels na de zopas geciteerde passage waarin ‘memoriarerum gestarum‘ als perifrase voor geschiedschrijving fungeerde, van de zin ‘Scilicet non ceramillam neque figuram tantam vim in sese habere, sed memoria rerum gestarum eam flammam egregiisviris in pectore crescere neque prius sedari quam virtus eorum famam atque gloriam adaequaverit’waarin ‘memoria rerum gestarum’ er nog letterlijk op wijst dat de nazaten zich de daden hunnervoorvaderen herinneren, maar evenzeer al Sallustius’ historiografieproject voorafschaduwt.524

Tegenwoordig faalt het geheugen van de nazaten echter (of eigenlijk eerder, hun geneigdheidhun voorvaderen te imiteren), en zélfs dat van de homines novi, die zich ook al het mos mai-orum niet meer herinneren, verkondigt Sallustius. Dit gedrag is zowel nefast voor de (toekomstvan de) republiek, als voor het voortleven-in-de-herinnering van de maiores : volgens Grethleinwordt geïmpliceerd dat de geschiedschrijving het daarom moet overnemen,525 of op zijn minst,zou men kunnen zeggen, het slechte (of luie !) geheugen van de jeugd m.b.v. ‘moderne’ litera-tuur moet opfrissen.526

Eén van de functies van historiografie (en literatuur) is dus, om de herinnering aan (de dapperedaden uit) het verleden te bewaren527 - en bijgevolg ook aan haar actoren !

c) Memoria in de praktijk : historiografie

Dit brengt ons dan, uiteindelijk, op de historiografie : hierover last Sallustius in de coniurationeCatilinae een interessant stukje in :

‘(1) Sed profecto fortuna in omni re dominatur; ea res cunctas ex lubidine magis quam ex vero celebratobscuratque. (2) Atheniensium res gestae, sicuti ego aestumo, satis amplae magnificaeque fuere, verumaliquanto minores tamen quam fama feruntur. (3) Sed quia provenere ibi scriptorum magna ingenia,

521 Jug. IV §1. Praet, op. cit., p. 169. Exercentur : Lewis & Short, p. 683, kol. 3. 522 Timpe, op. cit., p. 159. Specifieke context : ‘historia’ als ‘geschiedenisboek’ : Rodriguez, art. cit., p. 67-74. 523 Rodriguez, art. cit., p. 74-75. Moatti, op. cit., p. 106. Corbier, op. cit., p. 86. 524 Jug. IV §6-8. Cf. supra. 525 Cf. ook de opmerking (in algemene termen) van Moatti zopas. Grethlein, art. cit., p. 146. 526 Ik bedoel m.b.v. historiografie (i.t.t. orale geschiedenis en i.t.t. de ‘ouderwetse’ annalistische traditie), die de gebeurte-nissen verklaart, en door een meer hedendaagse definiëring van virtus, gloria, etc. 527 Jug. IV §1. Rodriguez, art. cit., p.70-75, die ook meldt dat Cicero historia ziet als ‘vitae memoriae’. Roller (op. cit., p. 219)beschouwt historiografie als één van de ‘monuments’ die moet helpen de daden uit het verleden te herinneren. Grethlein, loc. cit.

T. Delafontaine Masterproef p. 60

Page 62: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

per terrarum orbem Atheniensium facta pro maxumis celebrantur. (4) Ita eorum qui [ea] fecere virtustanta habetur, quantum eam verbis potuere extollere praeclara ingenia. (5) At populo Romano numquamea copia fuit, quia prudentissumus quisque maxume negotiosus erat; ingenium nemo sine corpore exer-cebat; optumus quisque facere quam dicere, sua ab aliis benefacta laudari quam ipse aliorum narrare ma-lebat’.528

In een passage waarvan de gravitas blijkt uit brevitas (o.a. syncopes), archaïsmen, en geïnten-siveerde woorden (praeclara, negotiosus), en de talrijke superlatieven (zowel analytisch als pe-rifrastisch) de antithetische structuur nog versterken,529 stelt Sallustius eerst dat doortoevalsfactoren, (roemwaardige) feiten opgehemeld of in de vergetelheid kunnen raken, uit-gedrukt met de tegenstelling ‘celebrat obscuratque’, waarbij ‘obscurat’ de inmiddels bekende licht-duisternismetafoor oproept.530 Daarnaast gebruikt hij ook de antithese ‘ex lubidine’ - ‘ex vero’ :in de late republiek kloeg men, aldus Mehl, vaak dat geschiedschrijving zich (door partijdig-heid) niet meer aan het verum hield.531 Sallustius, echter, had bij de aanvang van zijn eerstelinguitdrukkelijk gesteld dat hij zo waarheidsgetrouw mogelijk zou schrijven (‘quam verissume po-tero’), en des te meer hiertoe in staat was aangezien hij politiek ongebonden was (‘quod mihi aspe, metu, partibus rei publicae animus liber erat).532 Verwijzingen naar het verum komen, aldusFeldherr, ook elders in het werk voor, zoals we reeds zagen.533 Tegelijkertijd, echter, verwijstSallustius met zijn opmerking naar de voorgaande zin, waar hij aangekondigd had bepaaldezaken niét te zullen beschrijven omdat die niet binnen de opzet van zijn monografie pasten :voor het wel of niet verkrijgen van memoria, zijn wij dus afhankelijk van de capriolen van deschrijver, een aspect dat ook in Caesars œuvre voorkomt.534

Ter illustratie vergelijkt Sallustius vervolgens de Atheners met de Romeinen : de gesta vanAtheners, zo stelt hij, hiermee een passage uit Thucydides imiterend en tegelijkertijd deze laat-ste bekritiserend,535 zijn iéts beroemder dan verdiend, omdat zij door topklasse schrijvers (‘scrip-torum magna ingenia’) geroemd zijn geworden (‘celebrantur’, cf. §1); bij de Romeinen echter,wordt schrijven/spreken als minderwaardig beschouwd t.o.v. facta (benadrukt door de anti-theses ‘facere quam dicere’ en ‘sua ab aliis benefacta laudari quam ipse aliorum narrare’) : de bestekrachten wijden zich dus aan facta.536

528 Cat. VIII (integraal). De passage situeert zich vlak na de beschrijving van het gedrag van de maiores (virtus, imitatio, etc.- cap. VII) die reeds eerder aan bod kwam. ‘Maar het is stellig zo dat de Fortuin in alles de hoofdrol speelt. Zij laat, meer geleiddoor willekeur dan door waarheid, de dingen goed uitkomen of juist onopgemerkt. De successen van Athene zijn naar mijn oordeelvrij groot en aanzienlijk, zij het wat minder dan hun reputatie wil doen geloven. Doordat daar echter grote schrijftalenten vandaankwamen, worden de daden van Athene over de hele wereld verheerlijkt als de allergrootste. De voortreffelijkheid van mensen dieiets verrichten wordt feitelijk zo hoog geschat als uitzonderlijke talenten haar in woorden hebben kunnen verheffen. Maar bij deRomeinen is dit nooit zover gekomen: de verstandigsten hadden het ook het drukst en niemand oefende zijn geest zonder zijn li-chaam. De allerbesten wilden liever dóen dan beschrijven, liever de eigen daden door anderen laten prijzen dan die van anderennavertellen.(vert. V. Hunink)’529 Schmal, op. cit., p. 129-135. Syme, op. cit., 263-265 en p. 49. (allen over stijlkenmerken bij Sallustius). Volgens Syme (op.cit., p. 267) wordt de analytische superlatief op -issimus door Sallustius niet vaak gebruikt, behalve voor lof of blaam : hier is heteerste dus het geval voor ‘prudentissumus’. 530 Cf. supra. 531 Mehl & Mueller, op. cit., p. 63-64. Rodriguez, art. cit., p.70 (met vermelding van diverse passages in Caesar). Feeney, art.cit., p. 142-143. Immers, partijdige auteurs zullen de helden van hun partij ophemelen, die van de tegenpartij minimaliseren ofverzwijgen (cf. ‘celebrat obscuratque’), nvdr. Lubido past overigens, net als fortuna, bij de corpuscomponent van de corpus-animus-tegenstelling, cf. supra.532 Cat. IV, resp. §3 en §2. Feldherr, Free Spirits, p. 56. 533 Nl. in de reeds besproken redevoering van Cato over exprès verdraaid woorden, en van Caesar (eveneens met verwijzingnaar lubido) volgens Feldherr slaand op partijdige geschiedschrijving en historio-romantische tendenzen : Feldherr, Copia me-morandi, p. 99-100. 534 Feeney, art. cit., p. 143. De zin betreft Cat. VII §7 (cf. ook infra). 535 Feeney, art. cit., p. 144 : het gaat om Thuc. 1.11.3 (bronnenkritiek : overenthousiaste schatting van het aantal Trojestrijders).Nu wordt, aldus Feeney, Thucydides’ werk zelf als zijnde niet helemaal in overéénstemming met de werkelijkheid voorgesteld.536 Alhoewel, mochten zij willen, zij ook aan het schrijven zouden kunnen slaan : het ontbreekt hen niet aan ingenium : ‘in-

T. Delafontaine Masterproef p. 61

Page 63: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Dit laatste is duidelijk kritiek aan het adres van Sallustius’ voorgangers (die dus niet tot de‘beste krachten’ behoren !), waarbij met name aan de annalisten gedacht kan worden : zij wer-den met hun weinig literaire jaar-na-jaar feitenopsomming, zonder verklaringen - i.t.t. de ver-klaringzoekende en minder aan een strikte chronologie gebonden historiograaf - nu nietbepaald als ‘praeclara ingenia’ aanzien, zoals o.a. ook blijkt uit opmerkingen van Cicero.537 Vol-gens Feeney spot Sallustius overigens met hun gewoonte hun geschriften te starten ab ovo,door in zijn proloog op de coniuratione Catilinae geregeld een namaak-incipit van een annalistischwerk in te lassen.538 Dat sommige annalisten onder de vroegste republikeinse helden opvallendveel leden van hun eigen gens, zelfs in weerwil van andere tradities, meenden te herkennen,maakte het oordeel van de tijdgenoten er nu ook niet bepaald beter op.539 Sallustius’ opmerkingkadert overigens in een lange historiografische traditie van polemiek met de voorgangers, be-doeld, aldus Marincola, om de eigen autoriteit te verstevigen, hetgeen Sallustius hier ookdoet.540

Hoe dan ook, volgens Sallustius heeft de Romeinse focus op facta tot gevolg, dat de eigen Ro-meinse dappere daden minder beroemd zijn, immers : ‘Ita eorum qui [ea] fecere virtus tanta habe-tur, quantum eam verbis potuere extollere praeclara ingenia’.541

Hieruit blijkt duidelijk het primordiaal belang van de historiograaf bij het nastreven van roem:hoe beter hij de virtus van zijn helden beschrijft, des te beroemder worden zij (‘tanta … quantum’);het zijn dus uiteindelijk de woorden (‘verbis’) van de schrijver die de daden van de helden (‘qui[ea] fecere’) beroemd maken, hier uitgedrukt met het plastische ‘extollere’, dat de historiograafhen welhaast letterlijk laat verheffen.542 En daarvoor hebben wij brillante schrijvers (‘praeclaraingenia’) nodig - zoals Sallustius, misschien ? - :543 het is dus onverstandig, luidt de implicatie,literatuur als minderwaardig te beschouwen.544

Wat Sallustius hier dus doet, is een typisch verwijt aan het adres van verba, nl. dat zij dingenmooier kunnen voorstellen dan zij zijn, een positieve draai geven: diezelfde woorden kunnenook aangewend worden om de dappere daden van de voorouders zo favorabel mogelijk voorte stellen (zoals de Grieken al begrepen hadden), en hen dus gloria en memoria te bezorgen :hoe groot deze echter is, hangt af van de brillantie van de auteur.545 Sallustius benadrukt danook dat geschiedschrijving (de roemrijke daden van) mensen in herinnering brengt (‘ubi demagna virtute atque gloria bonorum memores’) - zo zij het waard zijn, tenminste (‘ut quaeque me-

genium nemo sine corpore exercebat’(§5). Men bemerke dat Sallustius spreken en schrijven weer stilzwijgend gelijkstelt; ook de anti-these animus - corpus, hier als ingenium - corpus, valt op (cf. supra).537 Voort het verschil tussen de tendenzen, zie ook de inleiding. Arnaud-Lindet, op. cit., p. 123. Moatti, op. cit., p. 129 en134. Opgemerkt dient te worden dat Sallustius’ laatste, en slechts fragmentair bewaarde werk, de Historiae, door zijn chronologi-sche structuur natuurlijk ook gedeeltelijk bij deze traditie aansluit (temeer daar het het werk van Sisenna schijnt te continueren),maar sowieso was dit werk bij de redactie van deze tekst nog niet geschreven : Mehl & Mueller, op. cit., p. 69. 538 Feeney, art. cit., p. 141-142 en 145 : bv. Cat. II §1 : ‘Igitur intio reges …’.539 Mehl geeft als opvallende voorbeelden Valerius Antias en C. Licinius Macer, alhoewel Cornell stelt dat sommige mel-dingen misschien wél correct zouden kunnen zijn (Cornell, op. cit., p. 77). Daarnaast vermeldt Mehl ook dat bij Q. Claudius Quad-rigarius de casualties van verslagen vijanden dermate exorbitant waren, dat zij zelfs in de Oudheid al ongeloofwaardig geachtwerden. Dit betekent natuurlijk niet dat al deze werken complete brol waren : Macer, bv., was ook behoorlijk kritisch t.o.v. zijnbronnen : Mehl & Mueller, op. cit., p. 66-68. 540 Marincola, Rhetoric, p. 264. Men bemerke ook de ‘steken onder water’ aan het adres van annalisten / ‘collegageschied-schrijvers’ doorheen Sallustius’ œuvre, waarvan Feeney (loc. cit.) er een aantal opmerkt, en die ook in Cat. LI en Cat. LIV schijnenvoor te komen, cf. supra. 541 Cat. VIII §4. 542 Of juist niet, wanneer hij verkiest over hen te zwijgen (cf. ‘celebrat obscuratque’) : Feeney, art. cit., p. 142-143. Men bemerkeopnieuw de antithese facere - verba, nvdr. N.B. Het gaat hier wel degelijk over schrijvers : ‘praeclara ingenia’ herneemt ‘scriptorummagna ingenia’ uit de voorgaande zin.543 Men bemerke het gebruik van ‘praeclara’ : de schrijvers worden dus zelf ook beroemd. Feeney, art. cit., p. 142, noot 9. 544 Cf. de opkomst van de (valorisering van) de geesteswetenschappen : Moatti, op. cit., p. 160. 545 Het verwijt dat woorden zaken kunnen verfraaien of verbloemen of goed praten, komt bv. voor in Marius’ rede : cf.supra.

T. Delafontaine Masterproef p. 62

Page 64: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

moria digna videbantur’),546 en het zal natuurlijk ook geen toeval zijn, dat in de theoretische ge-deeltes van zijn beide prologen een grote rol is weggelegd voor gloria en de eraan verbondenmemoria.547 Men bemerke overigens, hoe Sallustius weliswaar het verum hoogacht (cf. ‘quamverissume potero’),548 maar er niets op tegen heeft diezelfde waarheid in een mooi kleedje te pre-senteren.549

Historiografie is dus primordiaal voor het verkrijgen van gloria, en bijgevolg voor het voortle-ven van de herinnering na de dood - en dat is toch waarvoor wij, volgens Sallustius, gloria die-nen na te streven.550 Het is een concept waar Cicero het volmondig mee eens zou zijn : hijgetroostte zich immers de nodige moeite - zonder resultaat overigens - iemand te vinden, diezijn glorieuse confrontatie met Catilina in passende termen zou beschrijven, hierbij o.a. hetvoortleven in de herinnering van het nageslacht (‘commemoratio posteritatis’) als een logischebestreving aangevend.551

In deze context krijgt ook Sallustius’ frequente gebruik van ‘memorare’ betekenis, opvallend ge-zien het werkwoord i.t.t. substantief (‘memoria’) en adjectief (‘memor’), als archaïsme geldt,ontleend aan Plautus, aldus Schmal.552 Gezien de connectie met ‘memor(ia)’, betekent het werk-woord niet louter ‘zeggen’, maar eigenlijk ‘in herinnering brengen’.553 Door zijn frequente ge-bruik van het werkwoord, benadrukt de auteur dus zijn belang als diegene die ervoorverantwoordelijk is (‘non indignum videtur … memorare’) dat feiten (en hiermee hun actoren)blijven voortbestaan in de herinnering (‘ubi de magna virtute atque gloria bonorum memores’) - im-mers, hij kan er ook voor kiezen feiten niét in herinnering te brengen (‘Memorare possum…’).554

De kracht van woorden, mensen te laten voortleven [in de herinnering], is een topos dat welmeer teruggevonden kan worden in de literatuur, ook in andere genres dan de historiografie :zo bezingt Horatius de Griekse dichter Pindaros, die ‘flebili sponsae iuvenemve raptum / plorat etviris animumque moresque / aureos educit in astra nigroque / invidet Orco’.555 Horatius schetst hierhet beeld van een plots gestorven (‘raptum’) jongeman, die gered wordt uit de onderwereld(‘nigroque invidet Orco’) doordat de dichter een gedicht over hem (i.c. zijn goede kwaliteiten)

546 Resp. Cat. III§2 en Cat. IV§2. In deze context vermeldt Marincola een anekdote over Callisthenes (4eE v.Chr., dus vóórSallustius) : deze zou Alexander de Grote erop attent gemaakt hebben, dat deze laatste slechts door zijn geschiedschrijving beroemdwerd; de anekdote is overgeleverd bij Arrianus (2eE, dus het is onzeker of het verhaal reeds t.t.v. Sallustius de ronde deed) : Ma-rincola, Authority, p. 59. 547 Cf. supra. 548 Cat. IV §3. Cf. supra. 549 In tegenstelling tot de attitude van zijn personnage Marius (cf. supra).550 Feeney, art. cit., p. 142-143, noot 9. Cf. supra voor het belang van gloria. 551 Cic. Fam. 5.12.1 (Cicero verklaart dat hij graag zou willen voortleven in de herinnering, én het werk ook graag nog bijleven zou willen lezen); in deze brief vroeg Cicero Lucceius een monografie over de Catilinarische samenzwering te schrijven :Batstone, op. cit., p. 54. Ook de poëet Archias werd aangesproken, en Cicero’s broer Quintus (die misschien wel iets geschrevenheeft, in ieder geval niet bewaard). Zijn eigen mémoires waren meer een politiek statement, en bleven onaf (ook niet bewaard).Uitgebreide bespreking bij Arnaud-Lindet, op. cit. p. 123-125. 552 Schmal, op. cit., p. 130. Voorkomen : 11 x in de coniuratione Catilinae, 9 x in bellum Jugurthinum, 2 x in Historiae; daar-naast ook nog het adjectief ‘memor’ en ‘memoria’; in Caesars œuvre, bv., komt het werkwoord ‘memorare’ geen enkele keer voor(telling a.h.v. Library of Latin Texts A). 553 TLL (VIII, 686, 40-43) citeert Isid. diff. 1, 152 : ‘memorat, non qui semel dicit, sed qui saepius idem memoriae conservandae causafacit’.554 Resp. Jug. LXXIX §1 (‘non indignum videtur egregium atque mirabile facinus duorum Carthaginiensium memorare’ - zoiets zou‘indignum’ kunnen zijn omdat het om Carthagers gaat, nvdr.), Cat. III §2 en Cat. VII §7, waarvan de volledige zin luidt : ‘Memorarepossum quibus in locis maxumas hostium copias populus Romanus parva manu fuderit, quas urbis natura munitas pugnando ceperit, ni eares longius nos ab incepto traheret’: natuurlijk heeft Sallustius’ beslissing hier te maken met het feit dat hij een monografie schrijft,niet met kwaadwilligheid van zijn kant, maar het gaat om het idee dat hij kan kiezen wie hij wel/niet beroemd maakt, zoals Feeneyook bemerkt. Feeney, art. cit., p. 142-145. Volgens het kritisch apparaat hebben sommige mss. overigens ‘possem’. 555 Q. Horatius Flaccus, Carminarum liber IV, c.2, v. 21-24. ‘Hij beweent de jongeman ontrukt aan zijn wenende verloofdeen verheft de geest van de man en zijn gouden zeden tot in de sterren en misgunt hem de zwarte Orcus.’ Historiografie werd inde Oudheid beschouwd als een literair genre : Mehl, op. cit., p. 65.

T. Delafontaine Masterproef p. 63

Page 65: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

schrijft, en hem zo tot in de sterren verheft (‘educit in astra’) : de jongeman wordt dus onsterfelijkdoordat hij voortleeft in (de memoria van de lezers van) het gedicht van Pindaros.556 Ook Ho-ratius gebruikt hier de hoger reeds behandelde ster/lichtmetafoor : onsterfelijkheid/licht(‘astra’, ook ‘aureos’) wordt gejuxtaposeerd aan sterfelijkheid/duisternis (‘nigro … Orco’).557

Een nog duidelijker voorbeeld kan aangetroffen worden in Vergilius’ vijfde ecloge, die, binneneen kaderverhaal, de dood en apotheose van Daphnis verhaalt : nadat de herder Mopsus eerstin een treurzang het verdriet om het heengaan van Daphnis bezongen heeft, schetst zijn collegaMenalcas als antwoord in beduidend vrolijker toonaarden een vergoddelijkte Daphnis :558 ‘Can-didus insuetum miratur limen Olympi / sub pedibus videt nubes et sidera Daphnis’.559 De reden vandeze onverwachtse vergoddelijking, blijkt niet in een goddelijke interventie te liggen, of zelfsmaar in een senatus consultum, maar wordt ons door Menalcas zelf, alvorens zijn zang te be-ginnen, gegeven : ‘(…) Daphnimque tuum tollemus ad astra; / Daphnim ad astra feremus: amavit nosquoque Daphnis’.560 Afgezien van de nadruk op de naam (m.b.v. de complexio), herhaalt dezepassage tot tweemaal toe de vergoddelijking van Daphnis, door hem telkens in andere bewoor-dingen tussen de sterren te plaatsen.561 Opvallend is echter, dat het werkwoord in de eerstepersoon staat (‘tollemus’ en ‘feremus’) : het is dus geen godheid, maar de auteur van de zangzélf (Menalcas, dus eigenlijk Vergilius) die Daphnis tussen de sterren plaatst, en ook dit plaatsengebeurt erg letterlijk - men bemerke vooral ‘tollemus’, alsof Menalcas Daphnis welhaast opheftom hem in het hemelgewelf te zetten - : hier zien wij dus opnieuw hoe onsterfelijkheid verkre-gen wordt door (voort te leven in de memoria van de lezers van) literatuur.562 Tegen het eindevan zijn zang brengt Menalcas het nogmaals anders onder woorden : ‘semper honos nomenquetuum laudesque manebunt’:563 men bemerke ook hier de nadruk gelegd op de herinnering vande naam (centraal in het vers), en op eeuwige gloria (hier als ‘semper … laudes’).564

Op dezelfde manier kan de historiograaf, door de virtueuse feiten (facta, verba) van zij die het(naar zijn mening) verdienen, te beschrijven,565 hen [in de herinnering] onsterfelijk maken (‘promortalibus gloria aeterni fierent’).566

556 Het gedicht van Horatius verwijst op poëtische wijze naar het œuvre van Pindaros : deze had ook treurdichten geschre-ven : Geerebaert, A., Horatius, Luik, 1960, p. 136-137. 557 Cf. de bespreking omtrent deze metaforen supra. 558 P. Vergilius Maro, Ecloga V. Het eigenlijke verhaal wordt verteld in v. 20-44 (treurzang door Mopsus) en v. 56-80 (jubel-zang door Menalcas). Overigens wordt het eigenlijke sterven van Daphnis niet uitééngezet (i.t.t. wat bij een epicedion gebruikelijkis), wel het verdriet van vrienden, natuur, en goden om zijn sterven (plus een beschrijving van de tumulus) : Du Quesnay, I.,Virgil’s Fifth Eclogue, Proceedings of the Vergil society, n°16, 1977, p. 23. Vrolijke toonaarden : de treurzang bevat harde occlusieven voor een grimmige sfeerschepping, de jubelzang ‘verba vocaliora’ voorpositieve uitspraken, cf. de theorie dienaangaande bij Quintilianus, I.O., VIII, 3, 16-17, uitééngezet bij Praet, op. cit. p. 145. 559 P. Vergilius Maro, Ec. V, v. 56-57. ‘De in hemelse glans stralende Daphnis bewondert de gewoongeraakte drempel derOlympos; onder zijn voeten ziet hij wolken en sterren.’ (eigen vert.)560 P. Vergilius Maro, Ec. V, v. 51-52. ‘Jouw Daphnis zullen wij (=zal ik) naar de sterren verheffen; Daphnis zullen wij (=zalik) naar de sterren dragen : Daphnis hield ook van ons (=mij).’ Zoals reeds vermeld, is ecloga V een kaderverhaal : het kaderbestaat uit het gesprek tussen de herders Mopsus en Menalcas; hierbinnen zingen zij beurtelings, in een vriendschappelijke zang-strijd, een monoloog (eerst Mopsus, dan Menalcas) : de beide monologen samen vormen het verhaal van Daphnis; tussen de tweemonologen in, echter, wordt als intermezzo even teruggekeerd naar het kaderverhaal : hieruit komen deze verzen, nvdr. 561 Dit zou kunnen slaan op de vergoddelijking van Caesar, maar hóeft zeker niet : volgens Leach bevat de tekst wel ver-wijzingen naar Caesar, maar worden Caesar en Daphnis wel degelijk van elkaar gescheiden : de lezer kan zelf uitmaken, wat hijin de tekst ziet (‘Only the reader bothers with the allusions’) : Leach, E., Vergils Eclogues : Landscapes of experience, Ithaca & London,1976,p. 188-189. 562 Ook in het gedicht van Horatius werd overigens gesproken over ‘educit in astra’, en Sallustius gebruikte zoëven ‘extollere’(beiden cf. supra). Men bemerke overigens opnieuw de verwijzing naar sterren (hier erg letterlijk), cf. ook supra. 563 P. Vergilius Maro, Ec. V, v. 78. 564 Voor belang van herinnering van de naam, cf. supra (o.a. het Propertiuscitaat); voor het aspect gloria, zie eveneens supra(bespreking van de prologen). 565 Cf. Cat. IV §2 : ‘Quaeque memoria digna videbantur, perscribere’. Ook Feeney bemerkt dat Sallustius sterk het belang van deauteur in het verschaffen van memoria benadrukt : Feeney, art. cit., p. 145.566 Jug. I §5.

T. Delafontaine Masterproef p. 64

Page 66: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

d) De historiograaf, redder des vaderlands.

Het najagen van gloria heeft echter in de optiek van Sallustius, een dubbel doel : enerzijds biedtzij de mogelijkheid om onsterfelijkheid [in de memoria van de levenden] te verwerven, zoalswij zagen : met deze au fond individualistische lokvogel tracht Sallustius zijn publiek ertoe teoverhalen zich terug op het pad van de virtus (nieuwe stijl) te begeven; anderzijds heeft Sal-lustius’ restauratie van de cluster gloria-virtus ook een collectief doel : aanzetten tot imitatio.567

Hij is namelijk van mening dat de republiek groeide door het ten toon spreiden van virtus enhet nastreven van gloria in imitatio/aemulatio van exempla, zoals Grethlein uitéénzet. VoorSallustius is geschiedenis dus een belangrijke bron voor het hedendaagse handelen, en is hethedendaagse handelen dan op haar beurt weer een belangrijke inspiratie voor de handelingenvan de toekomst, als in een soort continuüm of circulaire band; het was het verbreken van dezeband, die juist voor problemen zorgde.568

Daar waar Sallustius bij de aankondiging van zijn schrijfproject in de coniuratione Catilinaenaar het commemoratieve aspect (‘ut quaeque memoria digna videbantur’) verwijst (alhoewel hijverderop in zijn werk veelvuldig (het belang van memoria bij) imitatio aanstipt),569 keert hij bijbellum Jugurthinum de rollen om, en duidt (alhoewel hij in inleiding en vervolg van zijn werkveelvuldig verwijst naar voortleven in de herinnering) bij diezelfde schrijversaankondigingimitatio uitdrukkelijk als nut van geschiedschrijving, ten voordele van de republiek, aan :570

‘… magno usui est memoria rerum gestarum. … maiusque commodum ex otio meo quam ex alio-rum negotiis rei publicae venturum. Nam saepe ego audivi Q. Maxumum, P. Scipionem … solitos itadicere, quom maiorum imagines intuerentur, vehementissume sibi animum ad virtutem adcendi. Scilicetnon ceram illam neque figuram tantam vim in sese habere, sed memoria rerum gestarum eam flammamegregiis viris in pectore crescere …’.571

Sallustius onderstreept hier, zoals we reeds zagen, het practisch nut van geschiedschrijving voorde republiek,572 en hij verklaart ook waarom : het voegwoord ‘nam’ wijst erop dat geschied-schrijving nuttig is voor de republiek omdat zij tot imitatio aanzet : niet de imagines an sichzorgen daarvoor, maar ‘memoria rerum gestarum’.573

Door de verloederde band met het verleden nieuw leven in te blazen, is Sallustius dus eigenlijkeen goede burger : hij probeert de republiek van dienst te zijn,574 en een positieve invloed ophaar uit te oefenen : ‘Salluste voit dans l’écriture un moyen d’agir sur son temps’, aldus Moatti.575

Zijn historiografie moet geschiedenis brengen in een nieuw jasje, stijlvol geschreven, waar-heidsgetrouw, op moderne wijze geduid, en leren waarom de band met het verleden belangrijkis, om zo, samen met het sterk verbrede virtusconcept, dat de roemnastrevende mens meer

567 Earl, op. cit., p. 9; Thomas, art. cit., p. 100. 568 Grethlein : ‘the neglect of the old exempla explains the decline of politics’ (p. 139) : Grethlein, art. cit., p. 139-140 en 145-147;Timpe, op. cit., p. 156; Feldherr, Copia memorandi, p. 96 (verleden als bron van handelen). 569 Cat. IV§2. Cf. supra. 570 Dit betekent niet dat in het ene werk memoria meer benadrukt zou worden, en in het ander imitatio, integendeel : detwee lopen voortdurend in elkaar over (cf. ook supra, bv. de rede van Caesar). Het gaat hier enkel om het expliciet vermelden alsjustificatie voor schrijven. 571 Jug. IV §1, 4-5. Vert. cf. supra. 572 Feldherr, Copia memorandi, p. 96; Schmal, op. cit., p. 113; Earl, op. cit., p. 9. Cf. ook supra. 573 Jug. IV §1, 4-5. Grethlein, loc. cit. (zonder verwijzing naar ‘nam’).574 Moatti, op. cit., p. 160. Earl, op. cit., p. 9. Schmal, op. cit., p. 113. Grethlein, loc. cit. 575 Moatti, op. cit., p. 160.

T. Delafontaine Masterproef p. 65

Page 67: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

mogelijkheden biedt, zodat hij zich niet tot verkeerde zaken wendt, zijn lezers opnieuw tot vir-tus en imitatio aan te zetten.576

Interessant hierbij, is dat Sallustius eigenlijk twee tendenzen combineert : volgens Mehl warener twee intellectuele stromingen in de late republiek, die hij als gevolg beschouwt van de cri-sissituatie, alhoewel Moatti ze veeleer als louter evoluties ziet : de eerste bestond uit een zichterugtrekken in de persoonlijke leefwereld, met als kenmerk o.a. de groeiende individualise-ring; het geestelijke wordt ook een toevluchtsoord in tijden van crisis, getuige, vult Moatti aan,het groeiende benadrukken van haar belang.577

Een tweede reactie is reactionair : zij bestaat uit een zich terugplooien op tradities, iets watzowel Sallustius als Cicero doen, aldus Mehl, en vooral uit een poging deze te trachten te res-taureren (hetgeen in feite een herinterpretatie inhoudt).578

Sallustius, nu, combineert deze twee tendenzen : enerzijds tracht hij duidelijk de oud-Romeinsewaarden te herstellen (virtus, imitatio, …), maar anderzijds restaureert hij ze door er moderneelementen in te injecteren, die wij juist aantreffen in de eerste tendens : o.a. het individualisme(bv. persoonlijke verantwoordelijkheid, virtus als individuele kwaliteit, voorleven in de herin-nering), het primaat van de geest, en, eraan gekoppeld, de evenwaardigheid van facta en dicta(bv. de ‘brede’ definitie van virtus).579

Zo ook incorporeert Sallustius in zijn moderne, historiografische opvatting, waarbij geschied-schrijving een ars is en op zoektocht gaat naar verklaringen (cf. ratio), elementen van de tradi-tionele herinneringscultuur, gebaseerd op usus, maar opnieuw in een nieuw jasje.580

Door zo telkens traditionele concepten te ‘restaureren’, kan hij een bijdrage leveren aan de re-publiek : vandaar dat geschiedschrijving ook op die manier ‘nuttig’ is.581

e) Het loon van de historiograaf

Door het nastreven van gloria, verkrijgt, zoals wij zagen, de virtueuse Romein memoria, enwordt de republiek groot, maar hoe zit het met de historiograaf ? Net als zijn lezer, streeft ook hijzelf gloria na, hetgeen hij ook zegt.582 Dit is opvallend, aldusMarincola, want alhoewel in poëzie het nastreven van gloria door de auteur geregeld aange-haald wordt, is dit binnen historiografie niet de gewoonte. In Griekse historiografie treedt hetthema slechts in de hellenistische periode af en toe op; niet dat men geen gloria wil nastreven,maar men acht het niet passend dit als beweegreden voor geschiedschrijving te vermelden.583

In de Latijnse geschiedschrijving is Sallustius zelfs de allereerste om zijn persoonlijke gloria alsbeweegreden te vermelden (men bemerke opnieuw de individualistische inslag, nvdr.); slechtsLivius imiteert hem hierin.584 Maar deze beweegreden is ook logisch : Sallustius wil, nu hij uit-

576 Earl, op. cit., p. 9, ook p. 16. Grethlein, art. cit., p. 139-140 en 146-147. Men bemerke overigens hoe ook Vegetius diverseeeuwen later met zijn geschriften tot imitatio van de oude exempla en restauratie van de oude gewoontes wil aanzetten, en de Ro-meinse staat weer op de goede weg wil krijgen : Formisano, Expertise, p. 149-150. 577 Mehl & Mueller, op. cit., p. 64. Moatti, op. cit., p. 159-160 en p. 204-211.578 Mehl & Mueller, op. cit., p. 64-65. Moatti, op. cit., p. 50-51 en 95; Earl, op. cit., p. 25. 579 Evenwaardig achten van facta en dicta/scripta : o.a. Feeney, art. cit., p. 140. Voor dit en andere elementen, zie ook supra. 580 Moatti, op. cit., p. 224-225 (in algemene termen). Grethlein, art. cit., p. 146-147. 581 Grethlein, art. cit., p. 146. Moatti, op. cit., p. 160. Schmal, op. cit., p. 113; Earl, op. cit., p. 9. 582 Cat. III §1-2 en Jug. IV §1-4. Ducroux, art. cit., p. 105-106. Feeney, art. cit., p. 142, noot 9. 583 Marincola, Authority, p. 57-60. 584 Marincola, Authority, p. 60-62 (eventueel ook een niet-bewaarde implicatie in Pompeius Trogus), die erop wijst dat ookvoor het Latijnse taalgebied wel meer mensen hoopten zo gloria te verkrijgen, maar het niet behoorlijk achtten zoiets te zéggen.Livius imiteert in zijn proloog Sallustius : cf. supra.

T. Delafontaine Masterproef p. 66

Page 68: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

ééngezet heeft dat virtus ook ten toon gespreid kan worden in woorden, aldus gloria verwervenen voortleven in de herinnering.585

Literatuur kan immers niet alleen ánderen laten voortleven in de herinnering, maar ook de au-teur zélf, zoals o.a. Ovidius aangeeft : ‘… super alta perennis / astra ferar, nomenque erit indelebilenostrum, / (…) ore legar populi, perque omnia saecula fama, / siquid habent veri vatum praesagia,vivam’.586

Zo verkrijgt de historiograaf, nu hij aangetoond heeft hoe belangrijk hij is voor ons voortlevenin de herinnering en het voortbestaan van de staat, als loon zijn eigen gloria en memoria : im-mers, namen als Metellus en A.Manlius zijn voer voor specialisten, maar wie kent Sallustiusnu niet ?

585 Cf. supra. Marincola, loc. cit., met verwijzing naar C. Plinius Caecilius Secundus (Minor), Epistulae, liber V, ep. 8, 1,waarin ‘aliorumque famam cum sua extendere’ als beweegreden voor geschiedschrijving gegeven wordt (wel reeds 2 eeuwen later). 586 Metamorphoses, XV, v. 875 - 879. Cf. ook supra, incl. vert.

T. Delafontaine Masterproef p. 67

Page 69: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

C. Conclusie

In een politiek instabiele samenleving besloot een homo novus - Sallustius - de politiek te ver-laten. Of hij dit nu deed omdat, zoals hij beweert, hij gruwde van de moreel verwerpelijke prak-tijken in de hedendaagse politiek, of omdat een repetundaezaak en het verlies van zijn politiekbeschermheer een vruchtbaar vervolg van zijn carrière verhinderden, feit is, dat hij zich terug-trok, en schrijver werd. Op een dergelijke carrièreswitch riskeerde hij behoorlijk wat commen-taar te krijgen : dat hij zijn tijd verbeuzelde in otium, dat hij niets nuttigs deed voor de republiek,dat dergelijk gedrag weinig mannelijk was, dat hij beter daden zou stellen. Komt daar nog bijdat Sallustius als historiograaf nu ándermans daden beschreef, alhoewel hij in de contempo-raine geschiedenis (naar zijn mening) weinig lovenswaardige daden aantrof - dat komt ervanals nauwelijks nog iemand de oude voorbeelden navolgt. De auteur zal dan ook de tegenstel-ling facta-dicta problematiseren.

Sallustius tracht hierbij (zijn) schrijven/geesteswetenschappen op te waarderen, en aan te tonendat historiografie wel degelijk een ‘negotium’ is, dat bovendien nuttig is voor de republiek, enbaat kan brengen bij de huidige moreel-politieke crisis. Hij doet dit door de oude waarden enmet name het virtusideaal te restaureren; echter een restauratie is nooit helemaal getrouw : zijhoudt aanpassingen in. De aanpassingen van Sallustius zorgen ervoor dat animus een promi-nente plaats inneemt in zijn analyse, en mét haar ook verba en historiografie opvallend hogergewaardeerd worden.

Belangrijk hierbij is zijn herdefinitie van de term ‘virtus’, die hij plaatst binnen de corpus-ani-mustegenstelling. Volgens Sallustius vinden lovenswaardige feiten hun oorsprong in de geest: de individuele kwaliteiten van de geest (het ingenium), creëren virtus. Het is ook hier dat hetfout kan lopen, wanneer het ingenium slecht is, en i.p.v. virtus, ambitio creëert, of wanneer demens zich niet door de geest, maar door lichamelijke geneugten laat leiden; in ieder geval be-nadukt Sallustius dat virtus (of haar minderwaardige vervangers) individueel is, en dus hetgevolg van een persoonlijke keuze.587

Deze nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid, passend bij de tijdsgeest, is nieuw, evenalsde nadrukkelijke omschrijving van vir-tus als geesteskwaliteit. Door deze omschrijving, is vir-tus veel breder toepasbaar : zij kan zich als geesteskwaliteit (gedrag) immers op om het evenwelke manier manifesteren - hetzij facta, hetzij dicta -, zolang deze manier maar lovenswaardigis. Zij hoeft ook allesbehalve militair of politiek te zijn : ook hiermee breekt Sallustius de be-staande concepten, die virtus veelal met militaire facta, of met honores, connecteerden, open.Dit impliceert eveneens, dat virtus niet alleen in oorlogstijd, maar evenzeer in vredestijd ge-toond kan worden, in allerhande activiteiten, zélfs in otium. Dit voorkomt dat Romeinen, ge-frustreerd door het gebrek aan virtusetalerende mogelijkheden, hun ingenium voor slechtezaken aanwenden. De aldus gestelde feiten, toonbeelden van virtus, bezorgen de Romein inkwestie gloria.

Dit heeft een dubbel doel : enerzijds bezorgt gloria haar eigenaar memoria, waardoor hij eeuwigin de herinnering van de mensen voort kan leven, op een zelfs ietwat a-temporele. Het is dezebeloning die Sallustius zijn lezers voorhoudt wanneer zij lovenwaardige feiten stellen; slechtsde gloria virtutis is immers eeuwig, deze van het materiële (corporele) is vergankelijk.

587 Ook nobilitas, die volgens Sallustius uit virtus voortvloeit, is bijgevolg een individuele verworvenheid.

T. Delafontaine Masterproef p. 68

Page 70: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Anderzijds worden de lovenswaardige feiten exempla voor het nageslacht, zodat zij nieuwegeneraties kunnen inspireren tot het stellen van nieuwe, lovenswaardige feiten (imitatio). Sal-lustius koppelt het verval van dit imitatiosysteem en het respect voor het verleden immers aanheel wat problemen uit zijn tijd. Nu zijn verbrede virtusconcept, de mogelijkheid op gloria, endus memoria, echter vergroot, wil Sallustius zijn lezerspubliek met zijn kwalitatieve, inspire-rende geschriften, opnieuw tot imitatio aanzetten.

Nu komt echter de aap uit de mouw : want zowel om gloria, en dus ook memoria, te verkrijgen,als om imitatio op te wekken, moeten de lovenswaardige feiten geprovulgeerd worden, endaarvoor is de woordenkunst van de historiograaf vereist, die op die manier een sleutelpositiebinnen het gehele systeem verkrijgt, en daaruit ook zijn eigen gloria haalt. Zo wordt historio-grafie ook een nuttig negotium dat een positieve bijdrage levert aan de republiek.

Vandaar de sleutelpositie van memoria, die een verbintenis vormt tussen heden en toekomst :zij is de band met het verleden, doordat zij de (daden van de) vroegere generaties laat voortle-ven (herinneringsfunctie), maar beïnvloedt, via haar ontradende dan wel lovende exempla,evenzeer de toekomst (adhortatieve functie); daarom moet op een rationele wijze met haar om-gegaan worden. Wanneer zij immers op een weinig causale manier benaderd wordt, en vooralook weinig waarheidsgetrouw, partijdig of op basis van roddels voorgesteld wordt, dan welop een lamlendige manier beschreven, zal men haar verkeerd of helemaal niet imiteren.588

Deze verbintenis tussen heden en verleden bestaat bovendien uit scripta, aldus Sallustius : dewoorden van de historiograaf. Hij is het immers die het verleden met zijn woordenkunst vorm-geeft, hierdoor mensen laat voortleven, en, door de navolging van zijn voorbeelden, ook detoekomst, en zelfs de republiek beïnvloedt. Hierdoor worden zijn woorden niet weinig nuttig!

Doorheen zijn analyse heeft Sallustius immers getracht niet alleen dicta t.o.v. facta op te waar-deren, maar ook de grens tussen beide te vervagen : virtus is een geesteskwaliteit, maar kanaanzetten tot facta, facta hebben scripta nodig om gloria te verwerven, enz. Vooral door de her-definitie van virtus, die alle lovenswaardige feiten opwekt, als geesteskwaliteit, en het voort-durende benadrukken van het primaat van de geest (en het ingenium), wordt geestesactiviteitin de praktijk ook hoger gevaloriseerd. Als kers op de taart blijken nu bovendien de woordenvan de historiograaf primordiaal én voor de evolutie van de republiek én voor het voortlevenvan zijn subjecten (en hemzelf) in de memoria.

Tenslotte valt hierbij op hoe Sallustius’ werk een illustratie is van het samenkomen van oudeen nieuwe waarden, waarbij Sallustius er niet alleen in slaagt zijn nieuwerwetse schrijverscar-rière aanvaardbaar te maken, maar ook, met behulp van moderne concepten, oud-Romeinsewaarden restaureert, en zo, aangepast aan de vereisten van de moderne tijd, tracht te bewarenvoor het nageslacht.

588 Vandaar ook dat Sallustius ter lering diverse voorbeelden verstrekt van hoe imitatio verkeerd loopt (cf. supra). Men be-merke dat ook de interpretatie van deze voorbeelden een persoonlijke verantwoordelijkheid is (waarbij men ook exprès exemplaverkeerd kan interpreteren). Het benadrukken van het causale en literaire is typisch historiografisch.

T. Delafontaine Masterproef p. 69

Page 71: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Bibliografie

Arnaud-Lindet, Marie-Pierre, Histoire Et Politique à Rome : Les Historiens Romains, IIIe Siècle Av.J.-C. - Ve Siècle Ap. J.-C., Rosny (Fr), 2001.

Batstone, W., ‘Quantum Ingenio Possum: On Sallust's Use of Ingenium in Bellum Catilinae53.6’, The Classical Journal, Vol. 83, No. 4 (Apr. - May, 1988), p. 301 - 306.

Batstone, William, ‘Word at war : the prequel’, in ; Breed, B., Damon, C., Rossi, A. (eds.), Citizensof Discord: Rome and Its Civil Wars, Oxford, 2010, p. 45-71.

Batstone,W., ‘The Antithesis of Virtue: Sallust's "Synkrisis" and the Crisis of the Late Republic’,Classical Antiquity, Vol. 7, No. 1 (Apr., 1988), p. 1-29.

Becker, C., ‘Sallust’, in : Vogt, Joseph, Temporini, Hildegard und Haase, Wolfgang (eds.), AufstiegUnd Niedergang Der Römischen Welt: Geschichte Und Kultur Roms Im Spiegel Der Neueren For-schung, Berlin, de Gruyter, Vol. I/3, 1973, p. 720 - 754.

Cizek, Eugen, Histoire Et Historiens à Rome Dans L'antiquité, Lyon, 1995.

Conley, D., ‘The Stages of Rome's Decline in Sallust's Historical Theory’, Hermes, 109. Bd., H. 3(1981), p. 379-382.

Corbier, M., Donner à voir, donner à lire : Mémoire et communication dans la Rome ancienne, Paris,2006.

Cornell, T., ‘The formation of the historical tradition of early Rome’, in : Moxon, Ian S., andJohn David Smart, Past Perspectives: Studies In Greek and Roman Historical Writing, Cambridge,1986, p. 67-86.

De Schryver, Reginald, Historiografie : Vijfentwintig Eeuwen Geschiedschrijving Van West-europa,3e uitg., Leuven, 1997.

Ducroux, Serge, ‘Échos et ruptures dans les premiers chapitres du Catilina de Salluste’, dans :Mélanges de l'Ecole française de Rome. Antiquité, tome 89, n°1. 1977, p. 99-113.

Earl, Donald, The Political Thought of Sallust, Cambridge, 1961.

Feeney, Denis, ‘Beginning Sallust’s Catiline’, Prudentia 26.1, 1994, p.139-146.

Feldherr, A., ‘Free Spirits: Sallust and the Citation of Catiline’, American Journal of Philology, Vo-lume 134, Number 1 (Whole Number 533), Spring 2013, p. 49-66.

Feldherr, A., ‘Magna mini copia est memorandi. Modes of historiography in the speeches ofCaesar and Cato (Sallust, Bellum Catilinae, 51-4)’, in : Grethlein, Jonas and Krebs, Christopher,Time and Narrative In Ancient Historiography: The 'plupast' From Herodotus to Appian, Cambridge,2012, p. 95-112.

Feldherr, Andrew (ed.), The Cambridge Companion to the Roman Historians, Cambridge, 2009.

Formisano, Marco, ‘Fragile expertise and the authority of the past : the Roman art of war’, in :König, Jason and Greg Woolf, Authority and Expertise In Ancient Scientific Culture, Cambridge,2017., p. 211 - 247.

T. Delafontaine Masterproef p. 70

Page 72: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Formisano, Marco, ‘Late Latin encyclopaedism: towards a new paradigm of practical know-ledge’, in : König, Jason and Greg Woolf, Encyclopaedism From Antiquity to the Renaissance, NewYork, 2013, p.197-215.

Grethlein, J., ‘Nam Quid Ea Memorem: The Dialectical Relation of Res Gestae and MemoriaRerum Gestaum in Sallust's Bellum Jugurthinum’, The Classical Quarterly, New Series, Vol. 56,No. 1 (May, 2006), p. 135-148.

Grethlein, Jonas and Krebs, Christopher, Time and Narrative In Ancient Historiography: The 'plu-past' From Herodotus to Appian, Cambridge, 2012.

Heldmann, Konrad, ‘Sallust, Cat. 3,1: Bene dicere rei publicae?’, Hermes, 114.Bd., H. 1 (1st Qtr.,1986), p. 124-127.

König, Jason and Whitmarsh, Tim, Ordering Knowledge In the Roman Empire, Cambridge, 2007.

Knecht, Daniel, De Literatuur Van De Romeinen: Een Gids Voor Gebruikers, Gent, 1991.

Langlands, Rebecca, ‘Roman Exempla and Situation Ethics: Valerius Maximus and Cicero deOfficiis’, JRS, n° 101, 2011, p. 100–122.

Levene, D., ‘Sallust's "Catiline" and Cato the Censor’, The Classical Quarterly, Vol. 50, No. 1(2000), p. 170-191.

Lorenz, Chris, De Constructie Van Het Verleden: Een Inleiding In De Theorie Van De Geschiedenis,Boom, 2002.

Marincola, John, Authority and Tradition In Ancient Historiography, Cambridge, 2004.

Marincola, John, ’The Rhetoric of History: Allusion, Intertextuality, and Exemplarity in Histo-riographical Speeches’, in : Pausch, Dennis (ed.), Stimmen der Geschichte : Funktionen von Redenin der antiken Historiographie, Beiträge zur Altertumskunde, Bd. 284, Berlin, 2010, p. 259-290.

Mehl, Andreas and Mueller, Hans-Friedrich, Roman Historiography : an Introduction to Its BasicAspects and Development, Malden (Mass.), 2014.

Moatti, Claudia, La Raison De Rome: Naissance De L'esprit Critique à La Fin De La République (IIe-Ier Siècle Avant Jésus-Christ), Paris, 1997.

Paul, Georges, A Historical Commentary On Sallust's Bellum Jugurthinum, Liverpool, 1984.

Praet, Danny, Stijlvol Overtuigen: Geschiedenis En Systeem Van De Antieke Rhetorica, Didacticaclassica Gandensia, Gent, 2001.

Ramsey, John, Sallust’s Bellum Catilinae, Atlanta, 1984.

Rodriguez Mayorgas, Ana, ‘History and memory in Roman thinking of the past : historia andmemoria in republican literature’, Quaderni di storia, 83 (gennaio-giugno 2016), p. 51-76.

Roller, Matthew, ‘The exemplary past in Roman historiography and culture’, in : Feldherr, An-drew (ed.), The Cambridge Companion to the Roman Historians, Cambridge, 2009, p. 214-230.

T. Delafontaine Masterproef p. 71

Page 73: FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNTlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/947/RUG01-002375947... · 2017. 11. 29. · FACTA DICTIS EXAEQUANDA SUNT (Cat. III §2) Caius Sallustius Crispus’

Sallustius Crispus, Caius und Vretska, Karl, De Catilinae Coniuratione, 1. Halbband, Heidelberg,1976.

Sallustius Crispus, Caius und Koestermann, Erich, Bellum Iugurthinum, Heidelberg, 1971.

Sallustius Crispus, Caius (eds. Ramsey, J. et Rolfe, J.), Bellum Catilinae, Bellum Jugurthinum, LoebClassical Library n° 116, Cambridge & London, 2013.

Sallustius Crispus, Caius, en Hunink, Vincent , Rome In Verval : De Samenzwering Van Catilina,De Oorlog Tegen Jugurtha, Amsterdam, 1999.

Schmal, Stephan, Sallust, Studienbücher Antike, Bd. 8, Hildesheim, 2001.

Syme, Ronald, Sallust, Berkeley, 1964.

Timpe, D., ‘Memoria and historiography in Rome’, in : Marincola, John, Greek and Roman His-toriography, Oxford, 2011, p. 150-174.

Walter, Uwe, Memoria Und Res Publica : Zur Geschichtskultur Im Republikanischen Rom, Frankfurtam Main, 2004.

T. Delafontaine Masterproef p. 72