Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Flora- en faunaonderzoek ruïne “de Nijenbeek” in Voorst
Onderzoek naar beschermde planten, zoogdieren en vogels
rapportnummer 1315
Stichting STARING ADVIES | 1
Flora- en faunaonderzoek ruïne “de
Nijenbeek” in Voorst
Onderzoek naar beschermde planten, zoogdieren en vogels
Stichting STARING ADVIES | 2
Colofon
Zelhem : september 2013
Rapportnummer : 1306
Projectnummer : 1975
Opdrachtgever : mevrouw A.J.H. barones van Lynden,
per adres: Rentmeesterskantoor Witte B.V.
Contactpersoon : Dhr. P. Witte
Opdrachtnemer : Stichting Staring Advies
Dr. Grashuisstraat 8
7021 CL Zelhem
T 0314 641910
F 0314 641909
www.staringadvies.nl
Auteur(s): ing. R. Boerboom / S. Wamelink
Stichting STARING ADVIES | 3
Inhoudsopgave
1 Inleiding 4
2 Beschrijving onderzoeksgebied 5
3 Het onderzoek 7 3.1 Methode 7 3.2 Resultaten 10
4 Toetsing aan de Flora- en faunawet 14 4.1 Flora 14 4.2 Broedvogels 14 4.3 Vleermuizen 15 4.4 Grondgebonden zoogdieren 17 4.5 Overige soortgroepen 18
5 Conclusie 19
Bijlage 1 Verspreidingskaart vleermuizen 21
Bijlage 2 Impressie plangebied 22
Bijlage 3 Wettelijk kader 23
Stichting STARING ADVIES | 4
1 Inleiding
Voor de ruïne De Nijenbeek is een plan voor behoud opgesteld. Om verder verval van het
monumentale bouwwerk te voorkomen is een consoliderende restauratie noodzakelijk. Voor de
geplande werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkeling verlangt de huidige wetgeving een
gedegen onderzoek naar flora en fauna in verband met de zorgplicht die de Flora- en faunawet
een plannenmaker oplegt. De ruïne en de directe omgeving zijn mogelijk leefgebied van
beschermde diersoorten en/of groeiplaats voor beschermde plantensoorten. De geplande
werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op beschermde soorten. Gericht
onderzoek zal moeten uitwijzen of en welke beschermde soorten in het plangebied voorkomen.
Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de plannen voor de locatie in overeenstemming
gebracht kunnen worden met hetgeen bepaald is in de Flora- en faunawet en de EU
Habitatrichtlijn.
Dit rapport is opgesteld conform het voorschrift zoals opgenomen in het aanvraagformulier
“Aanvraag ontheffing, ingevolge artikel 75, vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet
(Ontheffing voor ruimtelijke ingrepen)”.
Stichting STARING ADVIES | 5
2 Beschrijving onderzoeksgebied
Gegevens plangebied
Locatie: Nijenbeekseweg
Plaats: Voorst
Gemeente: Voorst
Provincie: Gelderland
Beschrijving van het plangebied
De ruïne van kasteel De Nijenbeek ligt in het buitengebied van de gemeente Voorst, ten oosten
van de woonkern Gietelo (zie figuur 1). De Nijenbeek is gelegen op het Landgoed de Poll. De
omgeving van de ruïne wordt gekenmerkt door fraai uiterwaardenlandschap met een
afwisseling van waterpartijen, bossen, houtwallen, heggen, lanen en open graslanden (zie
figuur 2). De Nijenbeek ligt op circa 250 meter afstand van de IJssel. Ten westen van het
plangebied ligt het Appense Bos. Ten noordwesten van het plangebied ligt de recreatieplas
Bussloo.
Naast de ruïne staan enkele forse (solitaire) bomen (o.a. rode beuk, zomereik, Canadese
populier en Italiaanse populier). Aan de voet van het gebouw is verder nog een
struweelbeplanting te vinden met voornamelijk eenstijlige meidoorn, gewone vlier en
verschillende wilgensoorten. Direct naast de ruïne liggen enkele waterpartijen met langs de
oevers voornamelijk wilgen. Aan de westzijde van de ruïne staat een kleine woning met
daarnaast een fruitboomgaard (zie figuur 2 en bijlage 3).
Geplande werkzaamheden
De ruïne van kasteel De Nijenbeek is gedurende de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd
en sindsdien verder in verval geraakt. Om het bouwwerk voor de toekomst te behouden zijn
herstelwerkzaamheden noodzakelijk. De constructie van de ruïne zal intern verstevigd worden,
waardoor de stabiliteit van het gebouw gewaarborgd is. Aan de buitenzijde van het gebouw
zullen restauratie werkzaamheden worden uitgevoerd, echter het aanzicht van de ruïne zal niet
veranderen.
Stichting STARING ADVIES | 6
Figuur 2. Luchtfoto onderzoeksgebied (rood).
Figuur 1. Ligging van het plangebied (rood).
Stichting STARING ADVIES | 7
3 Het onderzoek
3.1 Methode
Voor de soortgroepen hogere planten, broedvogels, vleermuizen, grondgebonden
zoogdieren en overige soortgroepen wordt in deze paragraaf de onderzoeksmethoden
beschreven. Hiervoor hebben de landelijk erkende protocollen als basis gediend.
Hogere planten
De buitenmuren van de ruïne zijn potentieel geschikt als groeiplaats voor een aantal strikt
beschermde muurplanten zoals gele helmbloem, klein glaskruid, steenbreekvaren en
tongvaren. Daarnaast zijn er vanuit de omgeving van de ruïne waarnemingen bekend van strikt
beschermde plantensoorten, zoals gulden sleutelbloem en veldsalie. Deze soorten komen
mogelijk ook voor binnen de invloedsfeer van geplande werkzaamheden. Verder zijn er in de
directe omgeving nog enkele strikt beschermde plantensoorten te verwachten, zoals lange
ereprijs, steenanjer en wilde marjolein.
Onderzoeksinspanning:
Middels 2 onderzoeksronden in het voorjaar (april – mei) en 1 in de zomer (juli) is het
plangebied en de directe omgeving op plantensoorten onderzocht (zie tabel 1).
Tabel 1. Veldonderzoek hogere planten.
Broedvogels
De ruïne is potentieel geschikt voor een aantal vogelsoorten waarvan de nesten en vaste rust-
en verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn. Dit zijn de soorten gierzwaluw, kerkuil, ooievaar en
steenuil. Een deel van deze soorten, waaronder de steenuil, is in het recente verleden (2012) n
de directe omgeving van de ruïne waargenomen (bron: SSA-rapport 1244, Vleermuis- en
uilenonderzoek 4 locaties in Voorst, Onderzoek naar verblijfplaatsen van steenuil, kerkuil en
vleermuizen, augustus 2012).
Onderzoeksinspanning:
Om te bepalen of de ruïne in gebruik is als broedlocatie door bovenstaande jaarrond
beschermde soorten zijn twee dagbezoeken uitgevoerd gedurende het broedseizoen (zie tabel
2). Tijdens dit onderzoek zijn alle mogelijke nestgelegenheden geïnspecteerd en is gelet op
territoriaal gedrag (alarmeren, baltsgedrag, prooioverdracht, voedseltransport, etc.) van
eventueel aanwezige vogels. Tijdens de overige veldbezoeken is ook gelet op aanwezigheid
van broedvogels. Tijdens het vleermuisonderzoek in de avonduren is eveneens extra gelet op
activiteit van steenuil en/of kerkuil.
Onderzoeker Bezoekronde Datum Tijd Weersomstandigheden
S. Wamelink 1 8-5-2013 09.30 uur Geheel bew olkt, droog, 12 °C, w ind 3 Bf
S. Wamelink 2 1-7-2013 09.00 uur Geheel bew olkt, droog, 16 °C, w ind 2 Bf
Stichting STARING ADVIES | 8
Tabel 2. Veldonderzoek broedvogels.
Vleermuizen
Uit oude tellingen van de Vleermuiswerkgroep Gelderland (tot 1992) is bekend dat de ruïne als
winterverblijfplaats gebruikt wordt door de baardvleermuis, franjestaart, gewone
grootoorvleermuis en watervleermuis. Ook de meervleermuis is in de omgeving van de IJssel
aangetroffen (bron: Zoogdiervereniging VZZ). Voor zover bekend overwinteren
meervleermuizen in Nederland in mergelgroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude
steenfabrieken en kelders. De soort overwintert mogelijk dus ook in de ruïne. Daarnaast is in
2008 door Ecogroen Advies een verblijfplaats van de laatvlieger aangetroffen in het gebouw.
Mogelijk wordt het gebouw als winterverblijfplaats en als zomerverblijfplaats gebruikt door
bovenstaande en andere gebouwbewonende vleermuissoorten, zoals de gewone
dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.
Winterverblijfplaatsen
Het vleermuisprotocol adviseert om bij het vermoeden van winterverblijfplaatsen van de te
verwachte soorten gericht vleermuisonderzoek uit te voeren middels 1 visuele controle in de
periode 1 december – 1 maart.
Onderzoeksinspanning:
Het winterverblijvenonderzoek heeft plaatsgevonden in de winterperiode waarbij met twee
personen intensief is gezocht naar overwinterende vleermuizen. Hierbij zijn de twee kelders
onder de ruïne intensief geïnspecteerd. Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van
spiegeltjes, endoscopen en ladders om holle ruimten en spleten beter te kunnen beoordelen en
om eventueel aanwezige vleermuizen te determineren. Om verstoring van overwinterende
vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen is de locatie éénmalig bezocht (zie tabel 3).
Tabel 3. Veldonderzoek vleermuizen (winter).
Zomerverblijfplaatsen
Voor het te verwachte gebiedsgebruik en mogelijke aanwezigheid van zomerverblijfplaatsen
van de eventueel voorkomende soorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger en bruine /
gewone grootoorvleermuis adviseert het vleermuisprotocol om 2 bezoeken in de periode 1 april
t/m 15 mei en 3 bezoeken in de periode 15 mei t/m 15 juli uit te voeren.
Onderzoeksinspanning:
Voor het in kaart brengen van vleermuizen is zowel visueel als auditief geïnventariseerd. Met
behulp van een heterodyne batdetector met opname- en vertragingsfunctie (type: Petterson
D240x) is de echolocatie, die vleermuizen uitzenden, hoorbaar gemaakt. Wanneer op basis van
frequentie, klank en ritme niet met 100% zekerheid de soort bepaald kon worden, is een
opname gemaakt op een extern opname apparatuur (type: Zoom H2). Door middel van het
computerprogramma Batsound is een nadere analyse uitgevoerd. Door de vleermuizen ook
Onderzoeker(s) Bezoekronde Datum Tijd Weersomstandigheden
S. Wamelink 1 8-5-2013 09.30 uur Geheel bew olkt, droog, 12 °C, w ind 3 Bf
R. Boerboom 2 30-5-2013 14.30 uur licht bew olkt, droog, 18 °C, w ind 1 Bf
Onderzoeker(s) Bezoekronde Datum Tijd Weersomstandigheden
B. Voerman & K. Weiland 1 25-2-2013 14.00 uur Geheel bew olkt, droog, 1 °C, w ind 3 Bf
Stichting STARING ADVIES | 9
zoveel mogelijk visueel waar te nemen is de determinatie geverifieerd en is het gedrag (en
daarmee vaak de functie van het gebied) vastgesteld. Dit onderzoek is specifiek gericht op het
in kaart brengen van verblijfplaatsen, soortsamenstelling en gebiedsgebruik.
Voor dit onderzoek zijn een vijftal bezoeken aan de planlocatie gebracht (zie tabel 4). De
bezoeken in april en mei zijn uitgevoerd vanaf circa 1 uur na zonsondergang. De
avondbezoeken in juni en juli zijn uitgevoerd vanaf een half uur voor zonsondergang. Het
ochtendbezoek is uitgevoerd vanaf 2 uur voor zonsopkomst. De twee bezoeken uitgevoerd in
april en mei, waren specifiek bedoeld voor het in kaart brengen van baltsende
grootoorvleermuizen.
Tabel 4. Veldonderzoek vleermuizen (voorjaar - zomer).
Grondgebonden zoogdieren
In en rondom de ruïne kunnen een aantal strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten
verwacht worden. Het gebouw is geschikt als rust- en verblijfplaats voor de boommarter en
steenmarter. Het is bekend dat boommarters ook dikwijls gebouwen gebruiken als rust- en
verblijfplaats. De boommarter is tweemaal aangetroffen in een beverrattenval, nabij de ruïne
(mond. meded. dhr. Aalpoel, toezichthouder flora en fauna Landgoed de Poll). Daarnaast kan
het gebied rondom de ruïne tot het leefgebied van de strikt beschermde bever, das en
waterspitsmuis behoren. Gezien de geringe oppervlakte van het plangebied wordt van de
bever, das en waterspitsmuis (en overige strikt beschermde zoogdiersoorten) geen essentieel
leefgebied verwacht binnen het plangebied.
Onderzoeksinspanning:
In combinatie met het veldonderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen van broedvogels is de
ruïne grondig geïnspecteerd op sporen die duiden op een verblijfplaats van boommarter of
steenmarter (zie tabel 5). Ook bij de overige bezoekronden is specifiek gelet op sporen van
zoogdieren.
Tabel 5. Veldonderzoek overige zoogdieren.
Overige soortgroepen
Gezien de relatief lage verwachtingskans op strikt beschermde soorten uit overige soortgroepen
(amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelde dieren) is geen gericht onderzoek uitgevoerd
naar het voorkomen van deze soorten. Tijdens het gericht veldonderzoek naar hogere planten,
broedvogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren is het plangebied en de directe
omgeving beoordeeld op geschiktheid als leefgebied voor deze overige soortgroepen.
Onderzoeker(s) Bezoekronde Datum Tijd Weersomstandigheden
S. Wamelink 1 8-5-2013 09.30 uur Geheel bew olkt, droog, 12 °C, w ind 3 Bf
R. Boerboom 2 30-5-2013 14.30 uur licht bew olkt, droog, 18 °C, w ind 1 Bf
Onderzoeker Bezoekronde Datum Tijd Weersomstandigheden
B. Voerman & K. Weiland 1 20-4-2013 21.45 uur Onbew olkt, droog, 11 °C, w ind 2 Bf
B. Voerman & K. Weiland 2 10-5-2013 22.15 uur Bew olkt, droog, 15 °C, w ind 3 Bf
B. Voerman & K. Weiland 3 21-6-2013 21.30 uur Bew olkt, droog, 19 °C, w ind 2 Bf
B. Voerman & K. Weiland 4 28-6-2013 04.00 uur Bew olkt, droog, 15 °C, w ind 1 Bf
B. Voerman & K. Weiland 5 11-7-2013 21.30 uur Bew olkt, droog, 19 °C, w ind 1-2 Bf
Stichting STARING ADVIES | 10
3.2 Resultaten
Hogere planten
Tijdens het veldonderzoek is 1 licht beschermde plantensoort aangetroffen naast de ruïne: de
grote kaardenbol (Flora- en faunawet, tabel 1). Mogelijk komen in de directe omgeving van het
plangebied nog enkele licht beschermde plantensoorten voor, zoals aardaker, brede
wespenorchis, gewone vogelmelk en zwanenbloem. Er zijn geen bijzondere of zeldzame
muurvegetaties aanwezig op de ruïne. Er zijn geen strikt beschermde plantensoorten (Flora- en
faunawet, tabel 2/3) aangetroffen op of nabij de ruïne. De vegetatie rondom het gebouw wordt
gekenmerkt door zeer algemene tot relatief algemene soorten van voedselrijke, vochtige
omstandigheden. Hier worden ook geen strikt beschermde plantensoorten verwacht, door het
ontbreken van geschikte groeiplaatsen. Er groeien onder andere grote brandnetel, grote klit,
gewoon speenkruid, poelruit, akkerdistel, hondsdraf, gewone smeerwortel, riet, witte dovenetel,
pinksterbloem, gewone vlier en eenstijlige meidoorn.
Broedvogels
Op en rond de ruïne zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen tijdens het veldonderzoek: fitis,
fuut, knobbelzwaan, grasmus, kuifeend, ringmus, huismus, merel, kauw, holenduif, nijlgans,
braamsluiper, bosrietzanger, houtduif, wilde eend, krakeend, meerkoet, scholekster, blauwe
reiger, grauwe gans, koolmees, vink en zwartkop. Het gebouw wordt als broedlocatie gebruikt
door de kauw. Mogelijk gebruikt ook de holenduif het gebouw als broedlocatie. Het gebouw is
geschikt als broedlocatie voor deze soort. Daarnaast kunnen enkele algemene soorten als
houtduif, merel en Turkse tortel broeden in of aan het gebouw. Deze soorten zijn weinig kritisch
wat betreft hun broedlocatie en broeden vaker in of aan gebouwen.
De vegetatie direct rondom het gebouw is geschikt als broedgelegenheid voor diverse soorten
van bos en struweel. Tijdens het veldonderzoek zijn hier onder andere de houtduif, vink,
koolmees, zwartkop, bosrietzanger en merel aangetroffen. De aangetroffen kauw broedt
eveneens in enkele holten in een populier aan de noordoostzijde van het gebouw. In deze
boom broedt ook een nijlgans en vermoedelijk ook enkele spreeuwen. Ook in de rode beuk, aan
de oostkant van het gebouw, is een broedlocatie van de kauw vastgesteld.
Tijdens het onderzoek naar winterverblijfplaatsen van vleermuizen is een vaste rust- en
verblijfplaats van de kerkuil vastgesteld in het gebouw. Ook bij de andere onderzoeken zijn
sporen van de kerkuil aangetroffen bij de ruïne. Het gebouw wordt vermoedelijk gebruikt als
roestplaats door een solitair exemplaar. Er zijn geen aanwijzingen voor een broedgeval
aangetroffen. Deze bevindt zich vermoedelijk in een nestkast in een schuur, behorende bij één
van de boerderijen op het landgoed.
Stichting STARING ADVIES | 11
Vleermuizen
Gedurende de verschillende onderzoeken zijn de volgende vleermuissoorten aangetroffen:
Gewone dwergvleermuis - Pipistrellus pipistrellus
Laatvlieger - Eptesicus serotinus
Watervleermuis - Myotis daubentonii
Franjestaart - Myotis nattereri
Bruine of gewone grootoorvleermuis - Plecotus auritus
Rosse vleermuis - Nyctalus noctula
Hieronder worden de resultaten per soort behandeld. In bijlage 1 is een verspreidingskaart
weergegeven met daarop de waargenomen vleermuizen en gebiedsfuncties.
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
Tijdens alle voorjaarsbezoeken zijn enkele dieren in de nabijheid van het plangebied
aangetroffen. Tijdens de twee bezoeken in het vroege voorjaar betrof het slechts een klein
aantal, tot circa 4 dieren. Tijdens het bezoek op 11 juli werd de grootste concentratie
waargenomen. Dit betrof een geschat aantal van 25 dieren. Een groot deel van de vleermuizen
is echter in de directe omgeving aanwezig en heeft geen specifieke binding met de ruïne.
Boven het wateroppervlak en rondom de hoge populieren en andere bomen wordt lange tijd
gefoerageerd. Van enkele dieren is specifiek vastgesteld dat deze vanuit westelijke richting het
gebied binnen kwamen. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid niet voor alle dieren gelden. Tijdens
het ochtendbezoek is specifiek gepost voor het in kaart brengen van zwermende dieren. Een
tweetal dieren is zwermend en invliegend aangetroffen in het nabijgelegen boerenhuisje.
Eveneens zijn 3 dieren zwermend en invliegend aangetroffen in de achterliggende woning. Dit
betreft vermoedelijk alle solitaire mannetjes. Enkele dieren (>5 ex) vliegen tijdens de
ochtendschemering richting het westen. Deze dieren zijn echter niet gevolgd tot aan de
verblijfplaats.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT ER IN DE RUÏNE GEEN VERBLIJFPLAATSEN VAN DE GEWONE
DWERGVLEERMUIS AANWEZIG ZIJN. EEN SPECIFIEKE EN ESSENTIËLE VLIEGROUTE OF FOERAGEERGEBIED IS
EVENEENS NIET BINNEN HET PLANGEBIED AANWEZIG.
Laatvlieger (Eptesicus setorinus)
Van deze soort zijn tot een vijftal dieren in het gebied aangetroffen. De dieren zijn net als de
gewone dwergvleermuizen afkomstig vanuit een westelijk gelegen verblijfplaats. Deze
verblijfplaats is niet vastgesteld.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT ER IN DE RUÏNE GEEN VERBLIJFPLAATSEN VAN DE LAATVLIEGER AANWEZIG
ZIJN. EEN SPECIFIEKE EN ESSENTIËLE VLIEGROUTE OF FOERAGEERGEBIED IS EVENEENS NIET BINNEN HET
PLANGEBIED AANWEZIG.
Watervleermuis (Myotis daubentonii)
Tijdens de detectorinventarisaties zijn vrij lage aantallen boven het water aanwezig. Een exacte
telling is niet uitgevoerd maar het aantal tijdens een avondbezoek wordt geschat op 5-8 langs
vliegende en foeragerende dieren. In het voorjaar zijn de kelders tweemaal specifiek
gecontroleerd op eventuele kraamverblijven. Deze zijn niet aanwezig in het gebouw. Wel is
tijdens het bezoek op 21 juni een tweetal loshangende dieren aangetroffen in de eerste kelder,
zie foto 1. Er is dus sprake van een watervleermuiskwartier.
Stichting STARING ADVIES | 12
Tijdens het winteronderzoek is vastgesteld dat een vrij groot aantal dieren gebruik maakt van de
kelders om te overwinteren. In totaal zijn 31 overwinterende watervleermuizen vastgesteld
tussen de diverse kieren in beide kelders. De meeste dieren waren weggekropen tussen
spleten en kieren. Enkele dieren hingen vrij aan het plafond.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT DE RUÏNE ALS WINTERVERBLIJFPLAATS VAN GROOT BELANG IS VOOR DE
WATERVLEERMUIS.
Foto 1. Overwinterende watervleermuis. Foto 2. Overwinterende franjestaart.
Franjestaart (Myotis nattereri)
Deze soort is alleen aangetroffen tijdens de wintertelling. Van deze soort zijn een viertal dieren
overwinterend aangetroffen tussen de kieren in het plafond van de eerste kelder, zie foto 2.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT DE RUÏNE ALS WINTERVERBLIJFPLAATS VAN BELANG IS VOOR DE
FRANJESTAART.
Bruine of gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
Tijdens twee bezoeken zijn tot een drietal dieren van deze soort aangetroffen. Tijdens het
bezoek op 20 april zijn twee dieren enige tijd baltsend vastgesteld aan de oostzijde van de
ruïne. Tijdens het bezoek op 21 juni is eveneens korte tijd een foeragerend dier gezien en
gehoord tussen het gebouw en de aanwezige bomen. Een verblijfplaats is echter niet
aangetroffen. Deze soort kan verblijfplaatsen zowel in bomen als gebouwen hebben.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT DE RUÏNE VAN BELANG IS VOOR DE BRUINE OF GEWONE
GROOTOORVLEERMUIS SOORT AL BALTSLOCATIE EN MOGELIJK ALS VERBLIJFPLAATS.
Rosse vleermuis (Nycalus noctula)
Deze soort is tijdens meerdere bezoeken overvliegend en in de directe omgeving
foeragerend aangetroffen. Een specifieke binding met de planlocatie is echter niet
vastgesteld. Er is geen verblijfplaats van deze soort binnen het plangebied aanwezig.
ER KAN WORDEN GESTELD DAT ER IN DE DIRECTE OMGEVING VAN DE RUÏNE GEEN VERBLIJFPLAATSEN
VAN DE ROSSE VLEERMUIS AANWEZIG ZIJN. EEN FOERAGEERGEBIED IS EVENEENS NIET BINNEN HET
PLANGEBIED AANWEZIG.
Stichting STARING ADVIES | 13
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens het onderzoek naar winterverblijfplaatsen van vleermuizen is een vaste rust- en
verblijfplaats van de matig beschermde steenmarter (Flora- en faunawet, tabel 2) vastgesteld in
het gebouw. De soort benut ook geregeld het naastgelegen woonhuis als verblijfplaats (mond.
meded. dhr. Aalpoel, toezichthouder flora en fauna Landgoed de Poll). Tijdens de laatste
bezoeken is recent gebruik niet meer vastgesteld. Het is niet bekend of de steenmarter de ruïne
ook als voortplantingslocatie gebruikt.
Rondom het gebouw zijn verder muizensporen gevonden, onder andere van de licht
beschermde rosse woelmuis (Flora- en faunawet, tabel 1). In en rond het gebouw kunnen
verder enkele algemene, licht beschermde muizen- en spitsmuizensoorten voorkomen. In de
omgeving van het plangebied is verder geschikt leefgebied voor algemene, licht beschermde
soorten als bunzing, egel, haas, hermelijn, konijn, vos en wezel (Flora- en faunawet, tabel 1)
aanwezig.
Overige soorten
Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Bij de ruïne zelf worden geen strikt
beschermde soorten van overige soortgroepen verwacht. De waterpartijen rondom de ruïne zijn
geschikt voortplantingswater voor enkele licht beschermde amfibieën als bastaardkikker, bruine
kikker, gewone pad en kleine watersalamander (Flora- en faunawet, tabel 1). Mogelijk komt ook
de matig beschermde vissoort kleine modderkruiper (Flora- en faunawet, tabel 2) voor in deze
wateren. Tijdens het onderzoek naar winterverblijfplaatsen van vleermuizen zijn een aantal
overwinterende kleine vossen (dagvlinder) en grote aantallen roesjes (nachtvlinder uit de familie
van de spinneruilen) aangetroffen in het gebouw.
Stichting STARING ADVIES | 14
4 Toetsing aan de Flora- en faunawet
De effecten op de flora en fauna en de wettelijke consequenties zijn ingeschat aan de hand van
de geplande werkzaamheden.
Sinds 1 maart 2005 is een nieuwe AMvB van kracht waarin de vrijstellingen worden geregeld
met betrekking tot artikel 75 van de Flora- en faunawet. Deze AMvB bestaat uit 3 tabellen
waarbij tabel 1 soorten de lichtste bescherming en tabel 3 de zwaarste bescherming genieten
(zie bijlage 1). Voor tabel 1 soorten betekent dit dat voor ruimtelijke ontwikkelingen als de op
deze locatie geplande werkzaamheden, geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet
hoeft te worden aangevraagd. Voor tabel 2 en 3 soorten dient overtreding van de Flora- en
faunawet voorkomen te worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Als dit niet
mogelijk is dient een ontheffing aangevraagd te worden, in combinatie met het nemen van
compenserende maatregelen.
4.1 Flora
Er is 1 licht beschermde plantensoort aangetroffen in het plangebied: grote kaardenbol (Flora-
en faunawet, tabel 1). De soort groeit aan de voet van het te renoveren gebouw. Verder worden
er in de directe omgeving nog enkele licht beschermde plantensoorten als aardaker, brede
wespenorchis, gewone vogelmelk en zwanenbloem verwacht. Voor licht beschermde soorten
geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch de vrijstellingsregeling.
Strenger beschermde plantensoorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) zijn niet aangetroffen en
worden ook niet verwacht door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen in het plangebied. Er
bevinden zich geen bijzondere en/of beschermde muurvegetaties aan het gebouw, waar bij de
uitvoer van werkzaamheden rekening gehouden moet worden. Het aanvragen van een
ontheffing en/of het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen is niet
noodzakelijk voor deze soortgroep.
4.2 Broedvogels
Alle vogels in Nederland zijn streng beschermd (zie bijlage 1). Werkzaamheden of gebruik van
ruimte waarbij vogels gedood of verontrust, of waardoor hun nesten worden verstoord, zijn
verboden. Het gaat hierbij met name om de broedgevallen van vogels. Voor vogels geldt dat
deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn
zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen
aanzienlijk minder. Er zijn echter een aantal soorten waarvan de nesten en vaste rust- en
verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn. Bij het voorkomen van nesten of vaste rust- en
verblijfplaatsen van dergelijke soorten dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen
te worden door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen. Het gaat dan om
het behoud van de functionaliteit van de voortplanting- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van
de soort. Het betreft de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol
Stichting STARING ADVIES | 15
kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld migratieroutes, nestgelegenheden, schuilplaatsen en
foerageergebied.
In en rondom het gebouw broeden een aantal vogelsoorten. Tijdens het veldonderzoek is
vastgesteld dat de kauw in het gebouw broedt. Daarnaast kunnen andere, relatief algemene
soorten als holenduif, houtduif, merel en Turkse tortel broeden in of aan het gebouw. In holle
bomen naast het gebouw broeden de soorten kauw, nijlgans en spreeuw.
Mitigerende maatregelen
Door de werkzaamheden aan het gebouw buiten het broedseizoen van aangetroffen en te
verwachte soorten uit te voeren (zie tabel 6), wordt voorkomen dat broedvogels verstoord
worden of dat nesten beschadigd of vernietigd worden. Wanneer het niet mogelijk is om buiten
het broedseizoen te werken dient ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart te worden
met de werkzaamheden en dient voorkomen te worden dat vogels met nestbouw beginnen
in/aan het gebouw.
Kerkuil
De nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van de kerkuil zijn jaarrond beschermd. In het
gebouw bevindt zich een roestplaats van een solitaire kerkuil. De roestplaatsen van deze soort
worden in de Flora- en faunawet beschouwd als vaste rustplaats en is daarmee jaarrond
beschermd. Het betreft vermoedelijk een rustplaats van een solitair mannetje, dat met name
buiten het broedseizoen gebruikt wordt. Een broedlocatie is niet vastgesteld in de ruïne. Door
de geplande renovatiewerkzaamheden kan de rustplaats tijdelijk verstoord worden. Na
afronding van de werkzaamheden blijft de ruïne geschikt als rustplaats voor de kerkuil.
Mitigerende maatregelen
Wanneer de renovatiewerkzaamheden niet gedurende het broedseizoen (eind maart tot begin
mei) en de winterperiode (november t/m februari) plaatsvinden, wordt verstoring voor een groot
deel voorkomen. Dit zijn de meest kwetsbare perioden voor de kerkuil. Uit recent
natuuronderzoek op Landgoed de Poll (SSA rapport 1244) blijkt dat er diverse toegankelijke en
geschikte opstallen aanwezig zijn, waar de kerkuil tijdelijk naar uit kan wijken.
4.3 Vleermuizen
Vleermuizen zijn beschermd via de Flora- en faunawet en de EU-Habitatrichtlijn (zie bijlage 1).
Alle vleermuissoorten zijn in de Flora- en faunawet opgenomen in tabel 3: streng beschermd.
Van streng beschermde soorten zijn de vaste rust- en verblijfplaatsen beschermd. Dit betekend
holenduif
houtduif
kauw
merel
nijlgans
spreeuw
Turkse tortel
jul aug sept okt nov decjunaprjan feb mrt mei
Tabel 6. Het broedseizoen van de te verwachte soorten (rood).
Stichting STARING ADVIES | 16
dat tijdens en na de werkzaamheden de functie van elk type verblijfplaats (winterverblijfplaats,
zomerverblijfplaats, kraamverblijfplaats, paarverblijfplaats) behouden moet blijven, zodat een
gelijk aantal dieren er gebruik van kan maken. De meeste vleermuissoorten gebruiken
gedurende het jaar meerdere typen verblijfplaatsen. Dit zijn zomerverblijfplaatsen,
winterverblijfplaatsen, kraamverblijfplaatsen en paarverblijfplaatsen. Ze kunnen regelmatig van
verblijfplaats wisselen binnen de verschillende perioden. Met name de effecten van ruimtelijke
ontwikkelingen op kraamverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen vereisen aandacht, aangezien
die snel gevolgen kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding. Voor bijvoorbeeld
verblijfplaatsen van een solitair mannetje is dat minder snel het geval. Ook essentiële
vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen zijn strikt beschermd.
Er zijn 6 soorten vleermuizen aangetroffen in en rondom het plangebied:
Gewone dwergvleermuis ( Pipistrellus pipistrellus)
Laatvlieger (Eptesicus serotinus)
Watervleermuis (Myotis daubentonii)
Franjestaart (Myotis nattereri)
Bruine of gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
Verblijfplaatsen
De ruïne en enkele woningen in de directe omgeving worden als verblijfplaats gebruikt door een
aantal vleermuissoorten. De vaste verblijfplaatsen van alle vleermuissoorten zijn jaarrond
beschermd in de Flora- en faunawet.
Winterverblijfplaatsen
De ruïne is in gebruik als winterverblijfplaats door de franjestaart en watervleermuis.
Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Winterverblijfplaatsen zijn bijzonder
gevoelig voor verstoring door menselijke activiteit. Door de geplande renovatiewerkzaamheden
kan een verstoring van overwinterende vleermuizen plaatsvinden, waardoor slachtoffers vallen
en de locatie permanent verlaten wordt. Daarnaast kan door het dichtmaken van allerlei
spleten, kieren, gaten en voegen het gebouw permanent ongeschikt raken als
winterverblijfplaats.
Zomerverblijfplaatsen
De ruïne is in gebruik als baltslocatie en mogelijk zomerverblijfplaats door de bruine
grootoorvleermuis. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Door de geplande
renovatiewerkzaamheden kan een verstoring van de baltslocatie en eventueel
zomerverblijfplaats van de bruine grootoorvleermuis plaatsvinden, waardoor slachtoffers vallen
en de locatie permanent verlaten wordt. Daarnaast kan door het dichtmaken van allerlei
spleten, kieren, gaten en voegen het gebouw permanent ongeschikt raken als baltslocatie en
mogelijk zomerverblijfplaats.
Mitigerende maatregelen
Er zijn winterverblijfplaatsen van franjestaart en watervleermuis en een baltslocatie en mogelijki
een zomerverblijfplaats van de bruine grootoorvleermuis aangetroffen. Mogelijk gaan deze
verblijfplaatsen verloren door de geplande renovatiewerkzaamheden. Om overtreding van de
Stichting STARING ADVIES | 17
Flora- en faunawet, door beschadiging, verstoring of vernietiging van deze verblijfplaatsen, te
voorkomen dienen de volgende mitigerende maatregelen getroffen te worden:
Voorafgaand (maximaal twee weken) aan de renovatie, zal moeten worden onderzocht
of vleermuizen de bebouwing op dat betreffende moment gebruiken.
Indien de bebouwing in gebruik is door vleermuizen, moet de renovatie worden
uitgesteld of moeten maatregelen worden getroffen om de verblijfplaats zo
onaantrekkelijk mogelijk te maken voor de aanwezige vleermuizen om ze te stimuleren
een andere locatie te zoeken. Dit kan bijvoorbeeld door het creëren van (tijdelijke)
open verbindingen in de vorm van gaten en kieren, waardoor de beschutte, donkere
ruimte deels verstoord wordt. Dit dient minimaal 5 dagen voorafgaand aan de
werkzaamheden uitgevoerd te worden, op voor vleermuizen geschikte
weersomstandigheden (zie volgend punt).
Het moment van renovatie moet afgestemd worden op voor vleermuizen geschikte
weersomstandigheden (droog, weinig wind en temperaturen in de voornacht boven
8°C, overdag boven 10°C).
In de directe omgeving van de aangetroffen verblijfplaatsen zijn enkele panden
aanwezig, die potentieel geschikt zijn als zomerverblijfplaats voor gebouwbewonende
vleermuissoorten. Diverse woningen, boerderijen en schuren beschikken over
vensterluiken, hoekpannen, gevelbetimmeringen en potentieel geschikte
invliegmogelijkheden bij het dakbeschot en in buitenmuren. Van de bruine
grootoorvleermuis is bekend dat ze regelmatig van verblijfplaats wisselt.
Om verstoring en/of vernietiging van de winterverblijfplaatsen van de franjestaart en
watervleermuis te voorkomen zal renovatie van de ruïne buiten de kwetsbare
winterperiode (november-februari) moeten plaatsvinden.
4.4 Grondgebonden zoogdieren
Steenmarter
Er bevindt zich een vaste rust- en verblijfplaats van de matig beschermde steenmarter (Flora-
en faunawet, tabel 2) in het plangebied. De soort gebruikt de ruïne als rustplaats. De vaste rust-
en verblijfplaatsen van tabel 2 soorten zijn jaarrond beschermd. Door de geplande
renovatiewerkzaamheden kan de rustplaats tijdelijk verstoord worden. Na afronding van de
werkzaamheden blijft de ruïne geschikt als rustplaats voor de steenmarter.
Mitigerende maatregelen
Wanneer de renovatiewerkzaamheden buiten de kwetsbare voortplantingsperiode (zie tabel 7)
plaatsvindt, wordt verstoring voor een groot deel voorkomen. Steenmarters beschikken over
een netwerk aan verblijfplaatsen binnen hun territorium. Tijdens de werkzaamheden kan de
steenmarter uitwijken naar andere verblijfplaatsen in de omgeving.
steenmarter
jul aug sept okt nov decjan feb mrt apr mei jun
Tabel 7. Meest kwetsbare periode steenmarter (rood).
Stichting STARING ADVIES | 18
4.5 Overige soortgroepen
Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Bij de ruïne zelf worden geen strikt
beschermde soorten van overige soortgroepen verwacht. Het aanvragen van een ontheffing of
het nemen van mitigerende en/of compenserende maatregelen is niet noodzakelijk voor overige
soortgroepen.
Stichting STARING ADVIES | 19
5 Conclusie
Broedvogels
Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Start de werkzaamheden buiten het
broedseizoen (tussen 15 maart en 15 juli).
Kerkuil
De ruïne biedt een vaste verblijfplaats (roestplaats) aan de kerkuil.
Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen moeten er vooraf, tijdens en na
de werkzaamheden mitigerende maatregelen getroffen worden.
Vleermuizen
In de te renoveren ruïne bevinden zich winterblijfplaatsen van de franjestaart en watervleermuis
en een baltslocatie en mogelijk zomerverblijfplaats van de bruine grootoorvleermuis.
Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen moeten er vooraf, tijdens en na
de werkzaamheden mitigerende maatregelen getroffen worden.
Steenmarter
In de ruïne bevindt zich een vaste rust- en verblijfplaats (rustplaats) van de steenmarter.
Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen moeten er vooraf, tijdens en na
de werkzaamheden mitigerende maatregelen getroffen worden.
Stichting STARING ADVIES | 20
Bijlagen
Stichting STARING ADVIES | 21
Bijlage 1 Verspreidingskaart
vleermuizen
Stichting STARING ADVIES | 22
Bijlage 2 Impressie plangebied
Stichting STARING ADVIES | 23
Bijlage 3 Wettelijk kader
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Deze wet beschermt planten en dieren
tegen negatieve invloeden en bevat hiervoor diverse concrete verbodsbepalingen:
beschermde inheemse dieren mogen niet verstoord, gevangen of gedood worden;
beschermde inheemse plantensoorten mogen niet vernield, beschadigd of ontworteld
worden;
nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten mogen niet
verstoord of vernield worden.
De Flora- en faunawet kent drie verschillende beschermingsregimes. Hiertoe zijn de
beschermde planten en dieren onderverdeeld in drie categorieën, elke categorie kent een eigen
beoordelingstoets voor ontheffingverlening (zie tabel 1).
Tabel 1. Beoordelingstoets voor ontheffing.
Tabel 1 maakt melding van een gedragscode. In een gedragscode is opgenomen hoe
werkzaamheden worden uitgevoerd zodanig dat schade aan beschermde soorten wordt
voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Wanneer bij uitvoering van de werkzaamheden
gehandeld wordt volgens de gedragscode, en dit ook aangetoond kan worden, geldt een
vrijstelling of lichtere toetsing (zie tabel 1). De gedragscode moet wel door de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurd zijn, alvorens deze een wettelijke status
heeft.
Flora- en faunawet, tabel 1: Algemene vrijstelling
Veel soorten die in de Flora- en faunawet zijn opgenomen, komen in Nederland algemeen voor.
Voor verstoring van deze soorten bij uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig
onderhoud, beheer of gebruik, of bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, geldt een algemene
vrijstelling en is dus geen ontheffing nodig.
Flora- en faunawet, tabel 2: “Lichte” toets
Wanneer soorten uit de tweede categorie negatief beïnvloed worden en niet gehandeld wordt
volgens een gedragscode, geldt bij de ontheffingsaanvraag de “lichte” toets. Hierbij moet
aangetoond worden dat de werkzaamheden er niet toe mogen leiden dat het voortbestaan van
de soorten in gevaar wordt gebracht. Werken volgens de Gedragscode Flora- en faunawet voor
de bouw- en ontwikkelsector geeft vrijstelling voor deze categorie van beschermde soorten. Er
hoeft hiervoor geen ontheffing aangevraagd te worden. Er mag echter geen afbreuk gedaan
worden aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De populatie in het gebied mag
geen gevaar lopen om uit te sterven. Hiervoor moeten maatregelen getroffen worden, die
opgenomen worden in een ecologisch werkprotocol.
Beschermde flora en fauna Zonder gedragscode Met gedragscode
Algemene soorten (tabel 1 ff-wet) Algemene vrijstelling Algemene vrijstelling
Overige soorten (tabel 2 ff-wet) "Lichte" toets Vrijstelling
Streng beschermde soorten (tabel 3 ff-wet) "Uitgebreide" toets "Uitgebreide" toets
Stichting STARING ADVIES | 24
Flora- en faunawet, tabel 3: “Uitgebreide” toets
Wanneer soorten uit tabel 3 voorkomen in een gebied dienen er maatregelen getroffen te
worden om behoud van de lokale populatie, bescherming van individuen en de functionaliteit
van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen te garanderen. Hiervoor dienen
mitigerende en mogelijk compenserende maatregelen getroffen te worden. Om zeker te zijn of
de maatregelen voldoende zijn, dienen ze vooraf beoordeeld te worden door Dienst
Regelingen. Met dit besluit kan aangetoond worden dat de initiatiefnemer zich houdt aan de
Flora- en faunawet. Het besluit heeft de initiatiefnemer bijvoorbeeld nodig als iemand bezwaar
maakt tegen het project of vraagt om handhaving van de Flora- en faunawet.
Indien vaste verblijfplaatsen worden beschadigd of weggehaald of behoud van de lokale
populatie dan wel bescherming van de aanwezige individuen niet kan voldoende worden
gegarandeerd, dienen compenserende maatregelen te worden uitgevoerd én dient een
ontheffing te worden aangevraagd bij Dienst Regelingen. Voor deze soorten geldt echter dat
alleen ontheffing wordt verleend op grond van een wettelijk belang genoemd in de
Habitatrichtlijn of Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.
Dat zijn voor Bijlage IV-soorten Habitatrichtlijn:
bescherming van flora en fauna;
volksgezondheid en openbare veiligheid;
dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of
economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.
en voor Bijlage 1: AMvB-soorten:
bescherming van flora en fauna;
volksgezondheid en openbare veiligheid;
dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of
economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Vogels
Alle vogels in Nederland zijn streng beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij
vogels gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- en verblijfplaatsen worden
verstoord, zijn verboden. Voor vogels geldt dat er alleen ontheffing wordt verleend op grond van
een wettelijk belang zoals vermeld in de Vogelrichtlijn. Dat zijn:
bescherming van flora en fauna;
veiligheid van het luchtverkeer;
volksgezondheid en openbare veiligheid.
Overtreding van de Flora- en faunawet dient voorkomen te worden door het nemen van
mitigerende maatregelen. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de
voortplanting- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten. Het betreft hier de functies
van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten,
bijvoorbeeld migratieroutes en foerageergebied. Om zeker te zijn of de maatregelen voldoende
zijn, dienen ze vooraf beoordeeld te worden door Dienst Regelingen. Met dit besluit kan
aangetoond worden dat de initiatiefnemer zich houdt aan de Flora- en faunawet. Het besluit
Stichting STARING ADVIES | 25
heeft de initiatiefnemer bijvoorbeeld nodig als iemand bezwaar maakt tegen het project of
vraagt om handhaving van de Flora- en faunawet.
Bescherming van vogelnesten
Tijdens werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels.
De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er
een broedgeval is. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn
jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert
elk jaar terug naar hetzelfde nest. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of
zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen
alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet.
Voor deze soorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen. En
ook niet als maatregelen getroffen worden die voorkomen dat deze soorten zich op de
bouwplaats vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mogen nesten
verplaatst of verwijderd worden, maar daar zijn uitzonderingen op.
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en
faunawet het gehele seizoen:
1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in
gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats.
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin
zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor
de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar.
3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats
broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke)
voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar.
4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in
staat zijn een nest te bouwen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
Er zijn ook vogelnesten die worden aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het
broedseizoen niet beschermd.
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor
hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit
beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit bovenstaande categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet
jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als
zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Zorgplicht (art 2 Flora- en faunawet)
Naast bovenstaande verplichtingen voor beschermde soorten geldt bovendien voor alle
soorten, plant en dier, de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle
planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een
fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in
het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen.
stichting staring advies
Dr. Grashuisstraat 8
7021 CL Zelhem
T 0314 641910
F 0314 641909
www.staringadvies.nl