Upload
emilie-boer
View
219
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Gemaakt op basis van verschillende wiskundesites
Uitgewerkt door Tom Van Daele
INHOUDSTAFEL
GelijkvormighedenGelijkvormigheden
CongruentieCongruentie
Transformaties van het vlakTransformaties van het vlak
Oppervlakte en Volume van ruimtefigurenOppervlakte en Volume van ruimtefiguren
Eigenschappen (en definities) van vlakke figurenEigenschappen (en definities) van vlakke figuren
Omtrek en oppervlakte van vlakke figuren Omtrek en oppervlakte van vlakke figuren
Hoekensom van veelhoekenHoekensom van veelhoeken
Buitenhoek van een driehoekBuitenhoek van een driehoek
Soorten hoekenSoorten hoeken
Merkwaardige lijnen en hoeken in een cirkelMerkwaardige lijnen en hoeken in een cirkel
Merkwaardige lijnen in een driehoekMerkwaardige lijnen in een driehoek
Maten herleidenMaten herleiden
schaalschaal
Meetkundige benamingenMeetkundige benamingen
Evenredige groothedenEvenredige grootheden
Ontbinden in factorenOntbinden in factoren
Merkwaardige productenMerkwaardige producten
VeeltermenVeeltermen
EentermenEentermen
Rekenregels bewerkingen machtenRekenregels bewerkingen machten
ProcentberekeningProcentberekening
Oplossen van vergelijkingenOplossen van vergelijkingen
Gemiddelde en mediaanGemiddelde en mediaan
Rekenregels bewerkingen decimale getallen (Q)Rekenregels bewerkingen decimale getallen (Q)
Rekenregels bewerkingen breuken (Q)Rekenregels bewerkingen breuken (Q)
Rekenregels bewerkingen in (Z)Rekenregels bewerkingen in (Z)
Ontbinden in priemfactorenOntbinden in priemfactoren
PriemgetallenPriemgetallen
Kenmerken van deelbaarheid (N)Kenmerken van deelbaarheid (N)
GetallenverzamelingenGetallenverzamelingen
• N = {0,1,2,3,...} : natuurlijke getallen• Z ={...−3,−2,−1,0,1,2,3,...} : gehele getallen• Q= alle getallen die als breuk kunnen geschreven worden : rationale getallen• R= alle getallen die een decimale schrijfwijze hebben : reële getallen
Opmerkingen• a) Elk rationaal getal is eveneens te schrijven als een repeterende decimale vorm en omgekeerd.
Vb.: 11/12 = 0,916666… niet-repeterend deel : 91 en periode : 6Cijfers nà de komma noemen we decimalen. Een decimaal getal is een rationaal getal met periode nul.
• b) Een niet-repeterende decimale vorm noemen we eenirrationaal getal. Vb.: = 3,141592653589793238462643383...π
• c) Met elk reëel getal komt juist één punt van de getallenas overeen en omgekeerd.
• d) Twee getallen zijn elkaars tegengestelde als hun som nul is.
• e) Twee getallen zijn elkaars omgekeerde als hun product één is.
• f) De absolute waarde van een getal is dat getal zonder tekens. Vb.: |-7| = 7 en |+7| = 7 en vandaar : |-13| = |+13| = 13
• g) Breuken zijn gelijknamig als ze een zelfde noemer hebben.
• h) Een echte breuk is een breuk waarbij de teller kleiner is dan de noemer. Een onechte breuk is een breuk waarbij de teller groter is dan of gelijk is aan de noemer.
• N = {0,1,2,3,...} : natuurlijke getallen• Z ={...−3,−2,−1,0,1,2,3,...} : gehele getallen• Q= alle getallen die als breuk kunnen geschreven worden : rationale getallen• R= alle getallen die een decimale schrijfwijze hebben : reële getallen
Opmerkingen• a) Elk rationaal getal is eveneens te schrijven als een repeterende decimale vorm en omgekeerd.
Vb.: 11/12 = 0,916666… niet-repeterend deel : 91 en periode : 6Cijfers nà de komma noemen we decimalen. Een decimaal getal is een rationaal getal met periode nul.
• b) Een niet-repeterende decimale vorm noemen we eenirrationaal getal. Vb.: = 3,141592653589793238462643383...π
• c) Met elk reëel getal komt juist één punt van de getallenas overeen en omgekeerd.
• d) Twee getallen zijn elkaars tegengestelde als hun som nul is.
• e) Twee getallen zijn elkaars omgekeerde als hun product één is.
• f) De absolute waarde van een getal is dat getal zonder tekens. Vb.: |-7| = 7 en |+7| = 7 en vandaar : |-13| = |+13| = 13
• g) Breuken zijn gelijknamig als ze een zelfde noemer hebben.
• h) Een echte breuk is een breuk waarbij de teller kleiner is dan de noemer. Een onechte breuk is een breuk waarbij de teller groter is dan of gelijk is aan de noemer.
Een getal is deelbaar door:
2 : als het laatste cijfer van het getal deelbaar is door 2 (of het laatste cijfer 0, 2, 4, 6 of 8 is).
3: als de som van de cijfers van het getal deelbaar is door 3.
4: als het getal gevormd door de 2 laatste cijfers deelbaar is door 4.
5: als het laatste cijfer van het getal deelbaar is door 5 (of het laatste cijfer 0 of 5 is).
8: als het getal gevormd door de 3 laatste cijfers deelbaar is door 8.
9: als de som van de cijfers van het getal deelbaar is door 9.
25: als het getal gevormd door de 2 laatste cijfers deelbaar is door 25 (of het getal eindigt op 00, 25, 50, 75).
125: als het getal gevormd door de 3 laatste cijfers deelbaar is door 125.
Een getal is deelbaar door:
2 : als het laatste cijfer van het getal deelbaar is door 2 (of het laatste cijfer 0, 2, 4, 6 of 8 is).
3: als de som van de cijfers van het getal deelbaar is door 3.
4: als het getal gevormd door de 2 laatste cijfers deelbaar is door 4.
5: als het laatste cijfer van het getal deelbaar is door 5 (of het laatste cijfer 0 of 5 is).
8: als het getal gevormd door de 3 laatste cijfers deelbaar is door 8.
9: als de som van de cijfers van het getal deelbaar is door 9.
25: als het getal gevormd door de 2 laatste cijfers deelbaar is door 25 (of het getal eindigt op 00, 25, 50, 75).
125: als het getal gevormd door de 3 laatste cijfers deelbaar is door 125.
Kleinste gemeenschappelijk veelvoud (N)
Een priemgetal is een natuurlijk getal dat juist twee delers heeft.Voorbeelden: 2, 3, 5, 7, 11, 13, 17, 19, 23, 29, 31, 37, 41, 43,47, …Een priemgetal is een natuurlijk getal dat juist twee delers heeft.Voorbeelden: 2, 3, 5, 7, 11, 13, 17, 19, 23, 29, 31, 37, 41, 43,47, …
Ontbinden in priemfactoren
Grootste gemeenschappelijke deler (N)
Werkwijze
•Bepaal het quotiënt van het gegeven getal en het kleinste priemgetal dat een deler is van het gegeven getal.
•Schrijf het priemgetal rechts van het gegeven getal en het quotiënt onder het getal.
•Bepaal op dezelfde wijze het kleinste priemgetal dat een deler is van het gevonden quotiënt.
•Herhaal dezelfde werkwijze tot het quotiënt 1 is.
•Noteer het getal als een product van de priemfactoren.
Werkwijze
•Bepaal het quotiënt van het gegeven getal en het kleinste priemgetal dat een deler is van het gegeven getal.
•Schrijf het priemgetal rechts van het gegeven getal en het quotiënt onder het getal.
•Bepaal op dezelfde wijze het kleinste priemgetal dat een deler is van het gevonden quotiënt.
•Herhaal dezelfde werkwijze tot het quotiënt 1 is.
•Noteer het getal als een product van de priemfactoren.
Vb: Ontbind 150 in priemfactoren 150 2 75 3 25 5 5 5 1 150 = 2 . 3 . 5²
Vb: Ontbind 150 in priemfactoren 150 2 75 3 25 5 5 5 1 150 = 2 . 3 . 5²
Werkwijze
•Ontbind elk getal in priemfactoren
•Maak het product van de gemeenschappelijke priemfactoren, elk met hun kleinste exponent.
•Dit product is de grootste gemeenschappelijke deler van de gegeven getallen.
Werkwijze
•Ontbind elk getal in priemfactoren
•Maak het product van de gemeenschappelijke priemfactoren, elk met hun kleinste exponent.
•Dit product is de grootste gemeenschappelijke deler van de gegeven getallen.
Vb: Bepaal de ggd van 360 en 84 360 2 84 2 180 2 42 2 90 2 21 3 45 3 7 7 15 3 1 5 5 84 = 2² . 3 . 7 1 360 = 2³ . 3² . 5
ggd (360, 84) = 2² . 3 = 4 . 3 = 12
Vb: Bepaal de ggd van 360 en 84 360 2 84 2 180 2 42 2 90 2 21 3 45 3 7 7 15 3 1 5 5 84 = 2² . 3 . 7 1 360 = 2³ . 3² . 5
ggd (360, 84) = 2² . 3 = 4 . 3 = 12
Werkwijze
• Ontbind elk getal in priemfactoren .
• Maak het product van alle verschillende priemfactoren, elk met hun grootste exponent.
• Dit product is het kleinste gemeenschappelijk veelvoud van de gegeven getallen.
Werkwijze
• Ontbind elk getal in priemfactoren .
• Maak het product van alle verschillende priemfactoren, elk met hun grootste exponent.
• Dit product is het kleinste gemeenschappelijk veelvoud van de gegeven getallen.
Vb: Bepaal kgv van 90 en 84 90 2 84 2 45 3 42 2 15 3 21 3 5 5 7 7 1 1 90 = 2 . 3² . 5 84 = 2² . 3 . 7 kgv (90,84) = 2² 3² 5 7 = 4 9 5 7 = 1 260
Vb: Bepaal kgv van 90 en 84 90 2 84 2 45 3 42 2 15 3 21 3 5 5 7 7 1 1 90 = 2 . 3² . 5 84 = 2² . 3 . 7 kgv (90,84) = 2² 3² 5 7 = 4 9 5 7 = 1 260
Volgorde van bewerkingen
Haakjesregel
Vermenigvuldigen van gehele getallen
Optellen van 2 gehele getallen
Machtsverheffing
Delen van gehele getallen
Vereenvoudigingregel
+ (+ ) wordt + - (+ ) wordt -+ (- ) wordt - - (- ) wordt +
+ (+ ) wordt + - (+ ) wordt -+ (- ) wordt - - (- ) wordt +
De twee termen hebben hetzelfde toestandsteken verschillend toestandsteken - teken behouden - teken van het getal met de grootste absolute waarde
- absolute waarden optellen - absolute waarden aftrekken (grootste absolute waarde – kleinste abs. waarde)
De twee termen hebben hetzelfde toestandsteken verschillend toestandsteken - teken behouden - teken van het getal met de grootste absolute waarde
- absolute waarden optellen - absolute waarden aftrekken (grootste absolute waarde – kleinste abs. waarde)
Vb:
6 + 3 = 9 (-6) + 3 = -3(-6) + (-3) = -9 6 + (-3) = 3
Vb:
6 + 3 = 9 (-6) + 3 = -3(-6) + (-3) = -9 6 + (-3) = 3
- teken bepalen a.d.h.v. de tekenregel: +) (+ = ++) ( - = -- ) (+ = -- ) ( - = +
- absolute waarden vermenigvuldigen Opmerking aantal negatieve factoren even oneven
product is positief product is negatief
- teken bepalen a.d.h.v. de tekenregel: +) (+ = ++) ( - = -- ) (+ = -- ) ( - = +
- absolute waarden vermenigvuldigen Opmerking aantal negatieve factoren even oneven
product is positief product is negatief
Vb: 6 3 = 18 (-6) 3 = -18(-6) (-3) = 18 6 (-3) .(-2) . (-5) = -180
Vb: 6 3 = 18 (-6) 3 = -18(-6) (-3) = 18 6 (-3) .(-2) . (-5) = -180
- teken bepalen a.d.h.v. de tekenregel: +) : (+ = ++) : (- = --) : (+ = --) : (- = +
- absolute waarden delen
- teken bepalen a.d.h.v. de tekenregel: +) : (+ = ++) : (- = --) : (+ = --) : (- = +
- absolute waarden delen
Vb: 6 : 3 = 2 (-6) : 3 = -2(-6) : (-3) = 2 6 : (-3) = -2
Vb: 6 : 3 = 2 (-6) : 3 = -2(-6) : (-3) = 2 6 : (-3) = -2
Grondtal negatief isEen macht wordt negatief en Exponent oneven is Een macht wordt positief: alle andere gevallen
Grondtal negatief isEen macht wordt negatief en Exponent oneven is Een macht wordt positief: alle andere gevallen
Vb: 24 = 16 23 = 8(-2)4 = 16 (-2)3 = -8
Vb: 24 = 16 23 = 8(-2)4 = 16 (-2)3 = -8
Grondtal Exponent Macht (resultaat)
+ EVEN +
+ ONEVEN +
+ EVEN +
- ONEVEN -
+ voor de haken: haken en plusteken weglaten (invoeren) en alle tekens van de termen behouden.+ voor de haken: haken en plusteken weglaten (invoeren) en alle tekens van de termen behouden.
Vb: + (a + b) = a + b+ (-a – b) = -a - b
Vb: + (a + b) = a + b+ (-a – b) = -a - b
- voor de haken: haken en minteken weglaten (invoeren) en elke term binnen de haakjes vervangen door zijn tegengestelde.- voor de haken: haken en minteken weglaten (invoeren) en elke term binnen de haakjes vervangen door zijn tegengestelde.
Vb: - (a + b) = -a - b- (-a – b) = a + b
Vb: - (a + b) = -a - b- (-a – b) = a + b
1. De bewerkingen binnen de Haken. 2. Machtsverheffingen 3. VierkantsWorteltrekkingen 4. Vermenigvuldigen en Delen van links naar rechts. 5. Optellen en Aftrekken van links naar rechts.
1. De bewerkingen binnen de Haken. 2. Machtsverheffingen 3. VierkantsWorteltrekkingen 4. Vermenigvuldigen en Delen van links naar rechts. 5. Optellen en Aftrekken van links naar rechts.
Breuken delen
Breuken vermenigvuldigen
Breuken optellen
1. Breuken vereenvoudigen (zowel in getallen als in tekens)
2. Breuken gelijknamig maken (kgv van de noemers) 3. Tellers optellen/aftrekken, noemer behouden 4. Resultaat vereenvoudigen
1. Breuken vereenvoudigen (zowel in getallen als in tekens)
2. Breuken gelijknamig maken (kgv van de noemers) 3. Tellers optellen/aftrekken, noemer behouden 4. Resultaat vereenvoudigen
Vb:
1 2 5 4 9 - + - = - + - = - 2 5 10 10 10
Vb:
1 2 5 4 9 - + - = - + - = - 2 5 10 10 10
1. Eerst voor het toestandsteken zorgen (zie tekenregel vermenigvuldiging gehele getallen) 2. teller x teller
------------------------------ en dadelijk vereenvoudigen, niet eerst vermenigvuldigen noemer x noemer
Opmerking Het is nutteloos om de breuken eerst gelijknamig te maken.
VEREENVOUDIGEN: enkel bij maal diagonaal (ook vertikaal)
1. Eerst voor het toestandsteken zorgen (zie tekenregel vermenigvuldiging gehele getallen) 2. teller x teller
------------------------------ en dadelijk vereenvoudigen, niet eerst vermenigvuldigen noemer x noemer
Opmerking Het is nutteloos om de breuken eerst gelijknamig te maken.
VEREENVOUDIGEN: enkel bij maal diagonaal (ook vertikaal)
Vb:1 x 2 2 1
- - = - = -8 x 3 24 12
Vb:1 x 2 2 1
- - = - = -8 x 3 24 12
1. Eerst voor het toestandsteken zorgen 2. Eerste breuk vermenigvuldigen met het omgekeerde van de tweede breuk Opmerking De omgekeerde breuk bekom je door teller en noemer te wisselen.
1. Eerst voor het toestandsteken zorgen 2. Eerste breuk vermenigvuldigen met het omgekeerde van de tweede breuk Opmerking De omgekeerde breuk bekom je door teller en noemer te wisselen.
Vb: 13 6 13 8 13 2 26 13 - : - = - . - = - . - = - = - 4 8 4 6 1 6 6 3
Vb: 13 6 13 8 13 2 26 13 - : - = - . - = - . - = - = - 4 8 4 6 1 6 6 3
Optellen/Aftrekken
Vermenigvuldigen
Delen
Machten
OPTELLEN
1. Komma’s onder elkaar 2. Optellen
OPTELLEN
1. Komma’s onder elkaar 2. Optellen
AFTREKKEN
1. Teken bepalen 2. Komma’s onder elkaar (getal met grootste absolute waarde bovenaan)
3. Aftrekken
AFTREKKEN
1. Teken bepalen 2. Komma’s onder elkaar (getal met grootste absolute waarde bovenaan)
3. Aftrekken
31,3 + 5,4 = 36,731,3 + 5,4 = 36,7 5,4 – 36,7 = - 31,35,4 – 36,7 = - 31,3
1. Werk d vermenigvuldiging uit zonder komma’s 2. Tel hoeveel cijfers er in totaal na de komma staan bij de factoren
3. Plaats de komma in het bekomen product.
1. Werk d vermenigvuldiging uit zonder komma’s 2. Tel hoeveel cijfers er in totaal na de komma staan bij de factoren
3. Plaats de komma in het bekomen product.
1. Deler schrijven zonder komma. 2. Deeltal evenveel rangen opschuiven als deler
3. Deling uitwerken.
1. Deler schrijven zonder komma. 2. Deeltal evenveel rangen opschuiven als deler
3. Deling uitwerken.
Vb:
21,7 : 0,07 =
2170 : 7 = 310 21,7 : 0,07 = 310
Vb:
21,7 : 0,07 =
2170 : 7 = 310 21,7 : 0,07 = 310
1. Bepaal het teken (zie rekenregels machtsverheffing in Z) 2. Rangen na de komma van het grondtal vermenigvuldigen met de exponent
1. Bepaal het teken (zie rekenregels machtsverheffing in Z) 2. Rangen na de komma van het grondtal vermenigvuldigen met de exponent
Vb: (0,3)³ =
2 (rangen na de komma) . 3 (exponent) = 6 rangen na de komma
3³ = 27 (0,3)³ = 0,000027
Vb: (0,3)³ =
2 (rangen na de komma) . 3 (exponent) = 6 rangen na de komma
3³ = 27 (0,3)³ = 0,000027
Rekenkundig gemiddelde SOM van alle getallenHet gemiddelde van enige getallen = --------------------------------- aantal getallenMediaan Mediaan van enige getallen: 1) rangschik de getallen van klein naar groot 2) aantal getallen is
even oneven
mediaan is het rekenkundig mediaan is het gemiddelde van de twee middelste getalmiddelste getallen
Rekenkundig gemiddelde SOM van alle getallenHet gemiddelde van enige getallen = --------------------------------- aantal getallenMediaan Mediaan van enige getallen: 1) rangschik de getallen van klein naar groot 2) aantal getallen is
even oneven
mediaan is het rekenkundig mediaan is het gemiddelde van de twee middelste getalmiddelste getallen
Onbekende termen overbrengen naar het ene lid (alles waar x bijstaat)(+ wordt – en omgekeerd)
Bekende termen naar het andere lid.(+ wordt – en omgekeerd) Beide leden uitwerken (=herleiden) Factor bij x overbrengen(wordt in andere lid gedeeld) 2de lid uitwerken en/of vereenvoudigen
Onbekende termen overbrengen naar het ene lid (alles waar x bijstaat)(+ wordt – en omgekeerd)
Bekende termen naar het andere lid.(+ wordt – en omgekeerd) Beide leden uitwerken (=herleiden) Factor bij x overbrengen(wordt in andere lid gedeeld) 2de lid uitwerken en/of vereenvoudigen
3x - 8 = 19 – 6x
3x + 6x = 19 + 8
9x = 27
27
x = --- of 27 : 9
9
x = 3
3x - 8 = 19 – 6x
3x + 6x = 19 + 8
9x = 27
27
x = --- of 27 : 9
9
x = 3
Product van gelijksoortige machten
Quotiënt van gelijksoortige machten
Macht tot een macht verheffen
Macht van een product
Macht van een quotiënt
Wetenschappelijke notatie
Om gelijksoortige machten te vermenigvuldigen: •Behoud je het grondtal en
•Tel je de exponenten op.
Om gelijksoortige machten te vermenigvuldigen: •Behoud je het grondtal en
•Tel je de exponenten op.
Vb:
26 . 24 = 210
(-3)5 . (-3)7 = (-3)12
Vb:
26 . 24 = 210
(-3)5 . (-3)7 = (-3)12
am . an = am+n
Vb:
a³: a = a²
(-5)6 ----- = (-5)1 = -5 (-5)5
Vb:
a³: a = a²
(-5)6 ----- = (-5)1 = -5 (-5)5
Om gelijksoortige machten te delen •Behoud je het grondtal en
•trek je de exponenten van elkaar af. (exponent deeltal - exponent deler)
Om gelijksoortige machten te delen •Behoud je het grondtal en
•trek je de exponenten van elkaar af. (exponent deeltal - exponent deler)
am : an = am-n
Vb:
(63)5 = 615
( (-7)5)9 = (-7)45
Vb:
(63)5 = 615
( (-7)5)9 = (-7)45
Om een macht tot een macht te verheffen •Behoud je het grondtal en
•Vermenigvuldig je de exponenten
Om een macht tot een macht te verheffen •Behoud je het grondtal en
•Vermenigvuldig je de exponenten
( am )n = am . n
Vb:
(4 . 100)3 = 43 . 1003
(-2 . 15)5 = (-2)5 . 155
Vb:
(4 . 100)3 = 43 . 1003
(-2 . 15)5 = (-2)5 . 155
Om een product tot een macht te verheffen •Verhef je elke factor tot die macht
Om een product tot een macht te verheffen •Verhef je elke factor tot die macht
( a . b . c )m = am . bm . cm
Vb:
(3:7)³ = 3³ : 7³
81 812
(----- )2 = ------ 7 72
Vb:
(3:7)³ = 3³ : 7³
81 812
(----- )2 = ------ 7 72
Om een quotiënt tot een macht te verheffen •Verhef je teller en noemer tot die macht
Om een quotiënt tot een macht te verheffen •Verhef je teller en noemer tot die macht
a am ( ----- )m = ----- b bm
Bij een wetenschappelijke notatie van getallen schrijf je het getal als een product van twee factoren: •De eerste factor is een decimaal getal met één beduidend cijfer (dit is een cijfer verschillend van nul) voor de komma,
•De tweede factor is een macht van tien.
Bij een wetenschappelijke notatie van getallen schrijf je het getal als een product van twee factoren: •De eerste factor is een decimaal getal met één beduidend cijfer (dit is een cijfer verschillend van nul) voor de komma,
•De tweede factor is een macht van tien.
Vb:
321 000 = 3,21 . 105
0,00 047= 4,7 . 10-4
Vb:
321 000 = 3,21 . 105
0,00 047= 4,7 . 10-4
Optellen en aftrekken
Vermenigvuldigen
Delen
Tot een macht verheffen
Om de som (verschil) van gelijksoortige eentermen te berekenen; •Bereken je de som (verschil) van de coëfficiënten en
•Behoud je het lettergedeelte.
Om de som (verschil) van gelijksoortige eentermen te berekenen; •Bereken je de som (verschil) van de coëfficiënten en
•Behoud je het lettergedeelte.
Vb:
5a + 3ab = niet op te lossen, hebben niet hetzelfde letterdeel (dus niet gelijksoortig)
5a + 6a= (5 + 6)a= 11a
18a2 – 11 a2 = (18 – 11) a2
= 7 a2
Vb:
5a + 3ab = niet op te lossen, hebben niet hetzelfde letterdeel (dus niet gelijksoortig)
5a + 6a= (5 + 6)a= 11a
18a2 – 11 a2 = (18 – 11) a2
= 7 a2
Om het product van eentermen te berekenen; •Vermenigvuldig je de coëfficiënten en
•Vermenigvuldig je de letterfactoren. (exponenten optellen)
Om het product van eentermen te berekenen; •Vermenigvuldig je de coëfficiënten en
•Vermenigvuldig je de letterfactoren. (exponenten optellen)
Vb:
3 . 6 c4 = 18 c4
(-4 c) . 3 c² = -12 c³ (-5 c3) . (-7 c8) = 35c11
Vb:
3 . 6 c4 = 18 c4
(-4 c) . 3 c² = -12 c³ (-5 c3) . (-7 c8) = 35c11
Om het quotiënt van eentermen te berekenen; Deel je de coëfficiënten en Deel je de letterfactoren (exponenten aftrekken).
Om het quotiënt van eentermen te berekenen; Deel je de coëfficiënten en Deel je de letterfactoren (exponenten aftrekken).
Vb:
27d8 : 3d2 = 9d6
(-35e10) : (-7e7) = 5e3
18d³e : (-6d) = 3d²e
Bij breuken opletten! Rekenregels toepassen!
Vb:
27d8 : 3d2 = 9d6
(-35e10) : (-7e7) = 5e3
18d³e : (-6d) = 3d²e
Bij breuken opletten! Rekenregels toepassen!
Om de macht van een eenterm te berekenen; •Verhef je de coëfficiënt tot die macht en
•Verhef je elke letterfactor tot die macht (exponenten vermenigvuldigen).
Om de macht van een eenterm te berekenen; •Verhef je de coëfficiënt tot die macht en
•Verhef je elke letterfactor tot die macht (exponenten vermenigvuldigen).
Vb:
(5h³)² = 25h6
(-3h4)3 = -27h12
Vb:
(5h³)² = 25h6
(-3h4)3 = -27h12
Veeltermen optellen/aftrekken
Veelterm . Veelterm
Veelterm . Eenterm
Veelterm : Eenterm
Om de som (verschil) van veeltermen te berekenen; •Werk je de haakjes weg (haakjesregel)
•Herleid je de bekomen veelterm.
Om de som (verschil) van veeltermen te berekenen; •Werk je de haakjes weg (haakjesregel)
•Herleid je de bekomen veelterm.
Vb:
(3b + 6) – (2b – 3) = 3b + 6 – 2b + 3
= b + 9
Vb:
(3b + 6) – (2b – 3) = 3b + 6 – 2b + 3
= b + 9
Om het product van twee veeltermen te berekenen; •Vermenigvuldig je elke term van de ene veelterm met elke term van de andere veelterm
(distributiviteit)
•Herleid je de bekomen veelterm.
Om het product van twee veeltermen te berekenen; •Vermenigvuldig je elke term van de ene veelterm met elke term van de andere veelterm
(distributiviteit)
•Herleid je de bekomen veelterm.
Vb:
(a+ b) . (c – d) = ac – ad +bc – bd
(2g – 6) . (3g + 1) = 6g² + 2g – 18g – 6
= 6g² - 16g – 6
Vb:
(a+ b) . (c – d) = ac – ad +bc – bd
(2g – 6) . (3g + 1) = 6g² + 2g – 18g – 6
= 6g² - 16g – 6
Om het product van een eenterm en een veelterm te berekenen; •Vermenigvuldig je de eenterm met elke term van de veelterm
(distributiviteit)
•Tel je de bekomen producten op.
Om het product van een eenterm en een veelterm te berekenen; •Vermenigvuldig je de eenterm met elke term van de veelterm
(distributiviteit)
•Tel je de bekomen producten op.
Vb:
a . (b – c) = ab - ac
3f . (5 – 4f) = 15f – 12f² (-2f2) . (-7f3 + 4f8) =14f5 – 8f10
Vb:
a . (b – c) = ab - ac
3f . (5 – 4f) = 15f – 12f² (-2f2) . (-7f3 + 4f8) =14f5 – 8f10
Om het quotiënt van veelterm en eenterm te berekenen; •Deel je de coëfficiënten
•Deel je de letterfactoren (exponenten aftrekken).
Om het quotiënt van veelterm en eenterm te berekenen; •Deel je de coëfficiënten
•Deel je de letterfactoren (exponenten aftrekken).
Vb:
(27d8 + 12d5) : 3d2 = 9d6+ 4d3
(-7e10 + 21e7) : (-7e7) = e3 – 3 (18d3e – 6d) : (-6d) = -3d²e + 1
Vb:
(27d8 + 12d5) : 3d2 = 9d6+ 4d3
(-7e10 + 21e7) : (-7e7) = e3 – 3 (18d3e – 6d) : (-6d) = -3d²e + 1
3 3 2 2 3(a b) a 3a b 3ab b
(a + b)(a – b) = a² - b² (a + b)(a – b) = a² - b²
(a + b)(a + b) = (a + b)²= a² + 2.a.b + b²
(a – b)(a - b) = (a – b)²= a² - 2.a.b + b²
(a + b)(a + b) = (a + b)²= a² + 2.a.b + b²
(a – b)(a - b) = (a – b)²= a² - 2.a.b + b²
2 2 2(3x 5)(3x 5) (3x) 5 9x 25
2 2 2 2(3x 5) (3x) 2.3x.5 5 9x 30x 25
Indien a en b een verschillend toestandsteken hebben is het dubbel product (middelste term) negatief.
Indien a en b een verschillend toestandsteken hebben is het dubbel product (middelste term) negatief.
TWEETERM DRIETERM 1) Gemeenschappelijke 1) Gemeenschappelijk factoren afzonderen factoren afzonderen a . b + a . c = a . (b+c) a . b + a . c -a . d = a . (b + c - d) Voorbeeld Voorbeeld 12x² - 8x = 2x . (6x – 4) 6x4 + 12x² - 8x= 2x . (3x3 + 6x – 4) 2) Verschil van twee kwadraten 2) Volkomen kwadraat ontbinden ontbinden in factoren in factoren a² – b² = (a + b) . (a – b) a² – 2 . a . b + b² = (a – b)² Voorbeeld Voorbeeld49z² - 25 = (7z + 5) . (7z – 5) 4y² - 24y + 9 = (2y – 3)²
TWEETERM DRIETERM 1) Gemeenschappelijke 1) Gemeenschappelijk factoren afzonderen factoren afzonderen a . b + a . c = a . (b+c) a . b + a . c -a . d = a . (b + c - d) Voorbeeld Voorbeeld 12x² - 8x = 2x . (6x – 4) 6x4 + 12x² - 8x= 2x . (3x3 + 6x – 4) 2) Verschil van twee kwadraten 2) Volkomen kwadraat ontbinden ontbinden in factoren in factoren a² – b² = (a + b) . (a – b) a² – 2 . a . b + b² = (a – b)² Voorbeeld Voorbeeld49z² - 25 = (7z + 5) . (7z – 5) 4y² - 24y + 9 = (2y – 3)²
Evenredigheden Definitie : Een evenredigheid is de gelijkheid van twee verhoudingen 3 6Voorbeeld : ----- = ----- is een evenredigheid 4 8
Evenredigheden Definitie : Een evenredigheid is de gelijkheid van twee verhoudingen 3 6Voorbeeld : ----- = ----- is een evenredigheid 4 8
Recht evenredige en omgekeerd evenredige grootheden (klik hier)
Hoofdeigenschap van de evenredigheden In een evenredigheid is het product van de middelste termen gelijk aan het product van de uiterste termen. a cMet symbolen : ----- = ----- a.d = b.c (a en d: de uiterste termen) b d (b en c : de middelste termen)
Hoofdeigenschap van de evenredigheden In een evenredigheid is het product van de middelste termen gelijk aan het product van de uiterste termen. a cMet symbolen : ----- = ----- a.d = b.c (a en d: de uiterste termen) b d (b en c : de middelste termen)
RECHT EVENREDIG OMGEKEERD EVENREDIG
Voorbeeld: X 4 6 8 10 16 20-----------------------------------------------Y 8 12 16 20 32 40
Voorbeeld: X 1 2 3 4 5 6 ----------------------------------------------Y 60 30 20 15 12 10
Het quotiënt is constantVoorbeeld:4 6 8 20 -- = -- = -- = --8 12 16 40
Het product is constantVoorbeeld: 1 . 60 = 2 . 30 = 3 . 20 = 4 . 15 = 5 . 12
Grafiek:
rechte door de oorsprong
Grafiek: hyperbool
Punt: A (hoofdletter)
Rechte: a (kleine letter) of AB (rechte door punten A en B)
Halfrechte:[AB (grenspunt A)
Lijnstuk: [AB] (grenspunten A en B)
Afstand: |AB| (afstand tussen de punten A en B)
Evenwijdigheid: a // b (de rechten a en b zijn evenwijdig)
Hoeken: Â (hoofdletter met een hoedje erop)
Hoekpunt: A (gewoon een hoofdletter)
Punt: A (hoofdletter)
Rechte: a (kleine letter) of AB (rechte door punten A en B)
Halfrechte:[AB (grenspunt A)
Lijnstuk: [AB] (grenspunten A en B)
Afstand: |AB| (afstand tussen de punten A en B)
Evenwijdigheid: a // b (de rechten a en b zijn evenwijdig)
Hoeken: Â (hoofdletter met een hoedje erop)
Hoekpunt: A (gewoon een hoofdletter)
Verkleinende schaal De tekening is kleiner dan de werkelijkheid (landkaart)
De tekening is 10 000 keer kleiner dan de werkelijkheid
Vergrotende schaal De tekening is groter dan de werkelijkheid (tekening van een luis)
De tekening is 50 keer groter dan de werkelijkheid
Afstand op tekening= -------------------------------- Afstand in werkelijkheid
Tekening 1
Werkelijkheid 10 000
Tekening 50
Werkelijkheid 1
Lengtematen (per 10)
Oppervlaktematen (per 100)
Volumematen (per 1000)
- Een middelloodlijn staat loodrecht op een zijde, in het midden van die zijde.
- Een zwaartelijn verbindt een
hoekpunt met het midden van de overstaande zijde.
- Een bissectrice of deellijn
verdeelt een hoek in twee gelijke delen.
- Een hoogtelijn gaat door een
hoekpunt en staat loodrecht op de overstaande zijde of het verlengde ervan.
- Een middelloodlijn staat loodrecht op een zijde, in het midden van die zijde.
- Een zwaartelijn verbindt een
hoekpunt met het midden van de overstaande zijde.
- Een bissectrice of deellijn
verdeelt een hoek in twee gelijke delen.
- Een hoogtelijn gaat door een
hoekpunt en staat loodrecht op de overstaande zijde of het verlengde ervan.
Straal (|MS| is de straal.)Een straal van een cirkel is de lengte van het lijnstuk bepaald door het middelpunt en een
punt van de cirkel. Koorde ([CD] is een koorde.)Een koorde van een cirkel is een lijnstuk bepaald door twee verschillende punten van de
cirkel. Middellijn (m is een middellijn.)Een middellijn van een cirkel is een rechte
door het middelpunt van de cirkel. Diameter (|AB| is de diameter.)De diameter is de lengte van een koorde
door het middelpunt.Opmerking: de diameter is het dubbele van
de straal. Middelpuntshoek (Ô is een middelpuntshoek.)Een middelpuntshoek van een cirkel is een hoek met als hoekpunt het middelpunt van de
cirkel. Omtrekshoek (Ŷ is een omtrekshoek.)Een omtrekshoek van een cirkel is een hoek met als hoekpunt een punt van de cirkel
en de benen snijden de cirkel.
Straal (|MS| is de straal.)Een straal van een cirkel is de lengte van het lijnstuk bepaald door het middelpunt en een
punt van de cirkel. Koorde ([CD] is een koorde.)Een koorde van een cirkel is een lijnstuk bepaald door twee verschillende punten van de
cirkel. Middellijn (m is een middellijn.)Een middellijn van een cirkel is een rechte
door het middelpunt van de cirkel. Diameter (|AB| is de diameter.)De diameter is de lengte van een koorde
door het middelpunt.Opmerking: de diameter is het dubbele van
de straal. Middelpuntshoek (Ô is een middelpuntshoek.)Een middelpuntshoek van een cirkel is een hoek met als hoekpunt het middelpunt van de
cirkel. Omtrekshoek (Ŷ is een omtrekshoek.)Een omtrekshoek van een cirkel is een hoek met als hoekpunt een punt van de cirkel
en de benen snijden de cirkel.
Hoek (per 1)
Hoeken (per2)
Hoeken bij evenwijdige rechten en snijlijn
Nulhoek: een nulhoek is een hoek van 0°.
Scherpe hoek: een scherpe hoek is een hoek die groter is dan 0° en kleiner dan 90°.
Rechte hoek: een rechte hoek is een hoek van 90°.
Stompe hoek: een stompe hoek is een hoek
die groter is dan 90° en kleiner dan 180°. Gestrekte hoek: een gestrekte hoek is een hoek van 180°. Concave hoek: een concave hoek is een hoek die
groter is dan 180°. Dit noem je ook een inspringende hoek.
Nulhoek: een nulhoek is een hoek van 0°.
Scherpe hoek: een scherpe hoek is een hoek die groter is dan 0° en kleiner dan 90°.
Rechte hoek: een rechte hoek is een hoek van 90°.
Stompe hoek: een stompe hoek is een hoek
die groter is dan 90° en kleiner dan 180°. Gestrekte hoek: een gestrekte hoek is een hoek van 180°. Concave hoek: een concave hoek is een hoek die
groter is dan 180°. Dit noem je ook een inspringende hoek.
Overstaande hoeken: overstaande hoeken zijn twee hoeken waarvan de benen in elkaars verlengde liggen.
Opmerking : overstaande hoeken zijn gelijk Aanliggende hoeken: aanliggende hoeken zijn twee hoeken met een gemeenschappelijk been (en een gemeenschappelijk hoekpunt). Het gemeenschappelijk been ligt tussen de twee andere benen. Nevenhoeken: nevenhoeken zijn aanliggende hoeken waarvan de som 180° is.
Complementaire hoeken: complementaire hoeken zijn twee hoeken waarvan de som 90° is.
Supplementaire hoeken: zijn twee hoeken waarvan de som 180° is.
Overstaande hoeken: overstaande hoeken zijn twee hoeken waarvan de benen in elkaars verlengde liggen.
Opmerking : overstaande hoeken zijn gelijk Aanliggende hoeken: aanliggende hoeken zijn twee hoeken met een gemeenschappelijk been (en een gemeenschappelijk hoekpunt). Het gemeenschappelijk been ligt tussen de twee andere benen. Nevenhoeken: nevenhoeken zijn aanliggende hoeken waarvan de som 180° is.
Complementaire hoeken: complementaire hoeken zijn twee hoeken waarvan de som 90° is.
Supplementaire hoeken: zijn twee hoeken waarvan de som 180° is.
Â4 en Ê4 zijn overeenkomstige hoeken (zijn gelijk) Â4 en Ê2 zijn verwisselende buitenhoeken (zijn gelijk) Â1 en Ê4 zijn verwisselende binnenhoeken (zijn gelijk) Â1 en Ê4 zijn binnenhoeken aan dezelfde kant van de snijlijn (zijn supplementair) Â4 en Ê1 zijn buitenhoeken aan dezelfde kant van de snijlijn (zijn supplementair)
!!Supplementaire hoeken zijn hoeken die samen 180° zijn!!
Â4 en Ê4 zijn overeenkomstige hoeken (zijn gelijk) Â4 en Ê2 zijn verwisselende buitenhoeken (zijn gelijk) Â1 en Ê4 zijn verwisselende binnenhoeken (zijn gelijk) Â1 en Ê4 zijn binnenhoeken aan dezelfde kant van de snijlijn (zijn supplementair) Â4 en Ê1 zijn buitenhoeken aan dezelfde kant van de snijlijn (zijn supplementair)
!!Supplementaire hoeken zijn hoeken die samen 180° zijn!!
Definitie
Een buitenhoek van een driehoek is een nevenhoek van een hoek van die driehoek. Eigenschap Een buitenhoek van een driehoek is gelijk aan de som van de niet-aanliggende hoeken van die driehoek.
Â1 is een buitenhoek van driehoek ABC
Â1 = Ê + Ô
Definitie
Een buitenhoek van een driehoek is een nevenhoek van een hoek van die driehoek. Eigenschap Een buitenhoek van een driehoek is gelijk aan de som van de niet-aanliggende hoeken van die driehoek.
Â1 is een buitenhoek van driehoek ABC
Â1 = Ê + Ô
De hoekensom van een driehoek = (3 - 2) .180°= 1 . 180°= 180°
De hoekensom van een vierhoek = (4 - 2) .180°
= 2 . 180°= 360°
De hoekensom van een tienhoek = (10 - 2) . 180°
= 8 . 180°= 1 440°
De hoekensom van een driehoek = (3 - 2) .180°= 1 . 180°= 180°
De hoekensom van een vierhoek = (4 - 2) .180°
= 2 . 180°= 360°
De hoekensom van een tienhoek = (10 - 2) . 180°
= 8 . 180°= 1 440°
De hoekensom van een n-hoek = (n - 2) . 180°
Driehoek
Trapezium
Parallellogram
Rechthoek
Ruit
Vierkant
Cirkel
O = som van de zijden
A = (b . h) 2
O = som van de zijden
A = (b . h) 2
O = som van de zijden
A = (b + B) . h = (kleine basis . Grote basis) . hoogte 2 2
O = som van de zijden
A = (b + B) . h = (kleine basis . Grote basis) . hoogte 2 2
O = som van de zijden = 2 . (basis + Schuine zijde)
A = b . h = basis . hoogte
O = som van de zijden = 2 . (basis + Schuine zijde)
A = b . h = basis . hoogte
O = som van de zijden = 2 . (l + b)
A = l . b = lengte . breedte
O = som van de zijden = 2 . (l + b)
A = l . b = lengte . breedte
O = som van de zijden = 4 . z
A = (d . D) = (kleine diagonaal . Grote diagonaal) 2 2
O = som van de zijden = 4 . z
A = (d . D) = (kleine diagonaal . Grote diagonaal) 2 2
O = som van de zijden = 4 . z
A = z . z = z² = zijde . zijde
O = som van de zijden = 4 . z
A = z . z = z² = zijde . zijde
O = 2 . r . ╥ = 2 . straal . Pi (3,14) of d . ╥ = diameter . Pi
A = r . R . ╥ = straal . straal . Pi
O = 2 . r . ╥ = 2 . straal . Pi (3,14) of d . ╥ = diameter . Pi
A = r . R . ╥ = straal . straal . Pi
Definities Trapezium: een vierhoek met minstens twee evenwijdige zijden. Parallellogram: een vierhoek waarvan de overstaande zijden evenwijdig zijn. Rechthoek: een vierhoek met vier gelijke hoeken. Ruit: een vierhoek met vier even lange zijden. Vierkant: een vierhoek met vier gelijke hoeken en vier even lange zijden.
Definities Trapezium: een vierhoek met minstens twee evenwijdige zijden. Parallellogram: een vierhoek waarvan de overstaande zijden evenwijdig zijn. Rechthoek: een vierhoek met vier gelijke hoeken. Ruit: een vierhoek met vier even lange zijden. Vierkant: een vierhoek met vier gelijke hoeken en vier even lange zijden.
Eigenschappen
•VIERHOEKEN (klik hier)
•DRIEHOEKEN (klik hier)
Kubus
Balk
Prisma
Piramide
Cilinder
Kegel
Bol
Algemeen
A = 6. oppervlakte grondvlak
I = z . z . z = z³ = zijde . zijde . zijde
A = 6. oppervlakte grondvlak
I = z . z . z = z³ = zijde . zijde . zijde
A = 2 . Oppervlakte grondvlak + 4 . Oppervlakte zijvlak
I = oppervlakte grondvlak . hoogte = l . b . h
A = 2 . Oppervlakte grondvlak + 4 . Oppervlakte zijvlak
I = oppervlakte grondvlak . hoogte = l . b . h
A = 2 . Oppervlakte grondvlak + omtrek . hoogte
I = oppervlakte grondvlak . Hoogte
Oppervlakte grondvlak bestaat in voorbeeld uit 5 kleine driehoeken : 5 . z . a 2
A = 2 . Oppervlakte grondvlak + omtrek . hoogte
I = oppervlakte grondvlak . Hoogte
Oppervlakte grondvlak bestaat in voorbeeld uit 5 kleine driehoeken : 5 . z . a 2
A = Oppervlakte grondvlak (Z . Z) + 4 . Oppervlakte driehoek (opstaand vlak)
I = Oppervlakte grondvlak . Hoogte
A = Oppervlakte grondvlak (Z . Z) + 4 . Oppervlakte driehoek (opstaand vlak)
I = Oppervlakte grondvlak . Hoogte
A = 2 . Oppervlakte grondvlak (cirkel) + Oppervlakte mantel2 . (r . r . Pi) + (2. r . Pi) . h
I = Oppervlakte grondvlak . Hoogte2.(r . r . PI) . h
A = 2 . Oppervlakte grondvlak (cirkel) + Oppervlakte mantel2 . (r . r . Pi) + (2. r . Pi) . h
I = Oppervlakte grondvlak . Hoogte2.(r . r . PI) . h
A = oppervlakte grondvlak + oppervlakte zijvlak= Pi . r² + Pi . r . a ( a² = h² + r² ) Pythagoras
oppervlakte grondvlak . Hoogte Pi . r² . h I = ---------------------------------------------------- = ----------------
3 3
A = oppervlakte grondvlak + oppervlakte zijvlak= Pi . r² + Pi . r . a ( a² = h² + r² ) Pythagoras
oppervlakte grondvlak . Hoogte Pi . r² . h I = ---------------------------------------------------- = ----------------
3 3
A = 6. oppervlakte grondvlak
I = z . z . z = z³ = zijde . zijde . zijde
A = 6. oppervlakte grondvlak
I = z . z . z = z³ = zijde . zijde . zijde
O = 2 . r . ╥ = 2 . straal . Pi (3,14) of d . ╥ = diameter . Pi
A = r . R . ╥ = straal . straal . Pi
O = 2 . r . ╥ = 2 . straal . Pi (3,14) of d . ╥ = diameter . Pi
A = r . R . ╥ = straal . straal . Pi
• De oppervlakte van een ruimtelichaam is gelijk aan de som van de oppervlakten van elk vlak afzonderlijk.
• Is het grondvlak gelijk aan het bovenvlak, dan is de inhoud van een ruimtelichaam gelijk aan de oppervlakte van het grondvlak . hoogte.
• is er slechts één hoogste punt, dan moet je delen door drie. opp(grondvlak) . Hoogte Dus -------------------------------
3 • De formules voor inhoud of volume blijven dezelfde voor een recht of een scheefgetrokken lichaam. In het laatste geval kies je als hoogte de (werkelijke) verticale hoogte.
• De oppervlakte van een ruimtelichaam is gelijk aan de som van de oppervlakten van elk vlak afzonderlijk.
• Is het grondvlak gelijk aan het bovenvlak, dan is de inhoud van een ruimtelichaam gelijk aan de oppervlakte van het grondvlak . hoogte.
• is er slechts één hoogste punt, dan moet je delen door drie. opp(grondvlak) . Hoogte Dus -------------------------------
3 • De formules voor inhoud of volume blijven dezelfde voor een recht of een scheefgetrokken lichaam. In het laatste geval kies je als hoogte de (werkelijke) verticale hoogte.
Spiegeling
Verschuiving
Draaiing
Puntspiegeling
De spiegeling sa is bepaald door:• de spiegelas: a
Eigenschappen: Elke spiegeling bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.
De spiegeling sa is bepaald door:• de spiegelas: a
Eigenschappen: Elke spiegeling bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.
De verschuiving tAB is bepaald door een georiënteerd lijnstuk • de richting: AB• de lengte: |AB|• de zin: van A naar B
Eigenschappen:Elke verschuiving bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand. Elke verschuiving beeldt een rechte af op een evenwijdige rechte.
De verschuiving tAB is bepaald door een georiënteerd lijnstuk • de richting: AB• de lengte: |AB|• de zin: van A naar B
Eigenschappen:Elke verschuiving bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand. Elke verschuiving beeldt een rechte af op een evenwijdige rechte.
De draaiing is bepaald door : • het centrum: O• de hoek:• de zin: positieve hoekgrootte tegenwijzerzin negatieve hoekgrootte in wijzerzin Eigenschappen:Elke draaiing bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.
De draaiing is bepaald door : • het centrum: O• de hoek:• de zin: positieve hoekgrootte tegenwijzerzin negatieve hoekgrootte in wijzerzin Eigenschappen:Elke draaiing bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.
De puntspiegeling sA is bepaald door: • het centrum: A Eigenschappen: Elke puntspiegeling bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.Elke puntspiegeling beeldt een rechte af op een evenwijdige rechte.
De puntspiegeling sA is bepaald door: • het centrum: A Eigenschappen: Elke puntspiegeling bewaart de hoekgrootte, de lengte, de evenwijdigheid en de loodrechte stand.Elke puntspiegeling beeldt een rechte af op een evenwijdige rechte.
Definitie : Figuren die elkaar volledig bedekken noem je congruente figuren. Notatie : ΔABC ΔA’B’C’ ΔABC is congruent met ΔA’B’C’
Definitie : Figuren die elkaar volledig bedekken noem je congruente figuren. Notatie : ΔABC ΔA’B’C’ ΔABC is congruent met ΔA’B’C’
ZZZ : twee driehoeken zijn congruent als al hun zijden twee aan twee gelijk zijn.
ZHZ : twee driehoeken zijn congruent als twee zijden
en de ingesloten hoek twee aan twee gelijk zijn. HZH : twee driehoeken zijn congruent als een zijde en
de twee aanliggende hoeken twee aan twee gelijk zijn. ZHH : twee driehoeken zijn congruent als een zijde, een
aanliggende hoek en de overstaande hoek twee aan twee gelijk zijn.
SZRZ90°: twee rechthoekige driehoeken zijn congruent als ze de
schuine zijde en een paar rechthoekszijden gelijk hebben.
ZZZ : twee driehoeken zijn congruent als al hun zijden twee aan twee gelijk zijn.
ZHZ : twee driehoeken zijn congruent als twee zijden
en de ingesloten hoek twee aan twee gelijk zijn. HZH : twee driehoeken zijn congruent als een zijde en
de twee aanliggende hoeken twee aan twee gelijk zijn. ZHH : twee driehoeken zijn congruent als een zijde, een
aanliggende hoek en de overstaande hoek twee aan twee gelijk zijn.
SZRZ90°: twee rechthoekige driehoeken zijn congruent als ze de
schuine zijde en een paar rechthoekszijden gelijk hebben.
Definitie: Als je een figuur vergroot of verkleint, bekom je een gelijkvormige figuur.
Notatie: ΔABC ~ ΔA’B’C’ ΔABC is gelijkvormig met ΔA’B’C’ Eigenschappen: Bij twee gelijkvormige figuren: - zijn de overeenkomstige hoeken gelijk- is de verhouding tussen de lengten van de overeenkomstige zijden constant
en gelijk aan de gelijkvormigheidsfactor r.
|AB| |AC| |BC|------ = ------ = ------|EG| |GF| |EF|
Definitie: Als je een figuur vergroot of verkleint, bekom je een gelijkvormige figuur.
Notatie: ΔABC ~ ΔA’B’C’ ΔABC is gelijkvormig met ΔA’B’C’ Eigenschappen: Bij twee gelijkvormige figuren: - zijn de overeenkomstige hoeken gelijk- is de verhouding tussen de lengten van de overeenkomstige zijden constant
en gelijk aan de gelijkvormigheidsfactor r.
|AB| |AC| |BC|------ = ------ = ------|EG| |GF| |EF|