Upload
phungnhi
View
213
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Artikel: Gemagnetiseerde geesten. Mesmerisme in Nederland, 1790-1830 Auteur: Timo Kos Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 22.1, 67-80. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skript-ht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected]
7. Robert Darnton,
Mesmerism and the
end of the Enlighten
ment in France (Cam
bridge /Vlass. 1968).
limo Kos
Gemagnetiseerde geesten Mesmerisme in Nederland, 1790-1830
Eind mei 1999 promoveerde Joost Vijselaar cum laude op zijn
onderzoek naar de receptie van het 'dierlijk magnetisme' in
Nederland. De ontdekker van het 'dierlijk magnetisme', de
Weense arts RA. Mesmer (1734-1815), genoot eind achttien
de en begin negentiende eeuw een enorme populariteit.
Mesmer 'magnetiseerde' zijn patiënten en joeg hen daarmee
letterlijk 'de stuipen op het lijf. Dat zijn behandelingsmetho
de ook in Nederland serieus genomen werd is maar bij weinig
historici bekend.
De bekendste studie over het dierlijk magnetisme is ongetwijfeld
Robert Darntons Mesmerism and the end of the Enlightenment in France.' Dat Mesmers theorie, die gemakkelijk verbonden kon wor
den met mystieke en spiritistische denkbeelden, grote invloed gehad
heeft op de esoterische beweging die aan het eind van de achttiende
eeuw opbloeide was al langer bekend. Darnton toont echter op over
tuigende wijze aan dat het mesmerisme in het pre-revolutionaire
Frankrijk naast een esoterische ook een subversieve politieke lading
bezat en door politieke agitatoren gebruikt werd in de strijd tegen
het wetenschappelijk absolutisme. Hoewel Vijselaar de conclusie
van Darnton niet tegenspreekt wijst hij erop dat het dierlijk magne
tisme in de eerste plaats een medische theorie was die een specifie
ke behandeling van 'zenuwziekten' rechtvaardigde.
Deze medische theorie, en haar invloed op de Europese weten
schap en cultuur rond 1800, staat centraal in Vijselaars proefschrift
Franz Anton Mesmer
m
Magnetische geest. Het dierlijk magnetisme, 1770-183(} 'Hij stelt zich
zelf hierin de volgende vraag: kan de magnetische behandeling van
Mesmer en zijn volgelingen gezien worden als een soort psychothe
rapie avant la lettre zoals in de geschiedschrijving van het magnetis
me vaak verondersteld wordt?
Deze veronderstelling is nog altijd gemeengoed in de geschied
schrijving over de psychiatrie en is voornamelijk gebaseerd op de
ontdekking in 1784 van de 'magnetische slaap' (hypnose) door een
volgeling van Mesmer, de markies van Puységur (17 51-1825). Zij
stamt nog uit het einde van de negentiende eeuw, een periode waar
in de hypnose beschouwd werd als de 'koninklijke weg' naar het
onbewuste. In zijn onderzoek besteedt Vijselaar veel aandacht aan
deze ontdekking en de invloed die zij had op de receptie van het
dierlijk magnetisme.
Zenuwen, Zenuwziekten en Elektriciteit Het onderzoek naar elektriciteit stond in de tweede helft van de
achttiende eeuw in het middelpunt van de belangstelling. Vooral de
invloed van elektriciteit op het menselijk lichaam sprak daarbij tot
de verbeelding. De uitvinding van de eerste condensator, de Leidse
fles, door Pieter van Musschenbroek (1692-1761) had het mogelijk
gemaakt om elektriciteit, van nature een vluchtige substantie, op te
slaan. Hierdoor konden elektrische ontladingen beter gedoseerd
worden en werd het mogelijk elektrische proeven met mensen te
doen. Deze experimenten toonden aan dat de mens, en met name
zijn zenuwgestel, zeer gevoelig was voor elektriciteit. In medische
kringen kwamen er denkbeelden in omloop waarin er een verband
gelegd werd tussen het zogenaamde 'zenuwfluïdum' en elektriciteit.
De mens werd daarbij opgevat als een 'elektrische machine' en het
lag voor de hand om een poging te wagen 'zenuwlijders' met behulp
�-TVijselaars dissertatie
(650 p., fl 85,-) ver
sctiijnt dit voorjaar bij
de l-listorisclie Uitge
verij.
van elektrotherapie te behandelen./\
In navolging van Newton werden in de achttiende-eeuwse fysica fenomenen zoals elektriciteit, licht, warmte, zwaartekracht en mag
netisme verklaard door ze te beschouwen als verschillende verschij
ningsvormen van een onzichtbare en onweegbare, imponderabele,
'ether'. In Wenen had een aantal artsen, naar analogie van de expe
rimenten met elektriciteit, proeven gedaan met magneten bij de
behandeling van zenuwzieken. /\ Ook Anton Mesmer deed proeven
met magneten en hij 'ontdekte' daarbij dat hij ook zonder magneten
invloed op zijn patiënten uit kon oefenen. Hij was in staat om, net
als een magneet, op afstand 'elektrisch/magnetisch fluïdum' op een
ander mens over te dragen. Deze overdracht ging gepaard met hefti
ge stuipen en krampen bij de patiënt die vergelijkbaar waren met de
reacties die de Leidse fles bij de mens teweegbracht. Mesmer noem
de zijn ontdekking 'dierlijk magnetisme', waarbij hij met het begrip
'dierlijk' 'organisch' bedoelde. Hij dacht hiermee één van de geheimen van de natuur te hebben ontsluierd: het dierlijk magnetisme
was volgens hem net zo'n fundamentele natuurkracht als de zwaar
tekracht. De hele natuur, inclusief de mens, zou door dit subtiele
fluïdum worden doorstroomd.
Mesmer meende tevens dat zijn ontdekking een effectieve remedie
tegen zenuwaandoeningen binnen handbereik bracht. Sommige
materialen, zoals magnetische metalen, konden sterk geladen wor
den: zij bezaten dan een overschot aan (magnetisch) 'fluïdum'. In de
levende natuur werkte dit volgens Mesmer net zo. Sommigen men
sen, zoals Mesmer zelf, waren van nature sterk geladen en bezaten
dus een overschot aan dierlijk-magnetisch 'fluïdum'. Zenuwziektes
zouden daarentegen veroorzaakt worden door een tekort aan
zenuwfluïdum. Door de overdracht van dierlijk magnetisme kon dit
tekort bij de zenuwpatiënten aangevuld worden en werd de patiënt
3TZo ontwierp liilaffn "oor Ae- elektrïsëhe
nus van Marum (1750- ontlading zelf,
1837) zijn beroemde 4. Er bestond al lange
'ongemeen groote e- tijd een sterk vermoe
lektriceermachine 'o.a. den van een grote
om de invloed van e- affiniteit tussen elektri
lektriciteit op de hart- citeit en magnetisme,
slag te meten. Hierbij Zie bijvoorbeeld het
ging hij er overigens werk van Jan Hendrik
vanuit dat de waarge- van Swinden (1746-
nomen verhoging van 1823). De ware aard
de hartslag het gevolg van deze 'affiniteit',
was van de natuurlijke het elektromagnetis
angst van de mens me, werd pas in 1820
voor elektriciteit en ontdekt door de Deen
niet veroorzaakt werd Oerstedt
__ _Il
van zijn kwaal genezen. Bij zijn behandelingen experimenteerde
Mesmer met allerlei materialen en technieken die hem bij deze over
dracht konden helpen. Zo deed hij aan handoplegging en streek hij
met vlakke hand vlak over het lichaam (met name de buikstreek)
van de patiënt om blokkades van het fluïdum te doorbreken. Ook
gebruikte hij een geladen 'staf en 'magnetiseerde' hij onder andere
water, hout, stenen en (huis-)dieren.
Het resulteerde in een arsenaal aan attributen die bij een magneti
sche behandeling ingezet konden worden. Zo gebruikte Mesmer een
met water gevulde tobbe (een zogenaamd magnetisch baquet) dat als
reservoir voor magnetisch fluïdum dienst deed en waaruit de
zenuwlijders via daarmee verbonden ijzeren staven of touwen hun
tekorten aan konden vullen. Ook gebruikte hij een magnetisch har
monium, een muziekinstrument met glazen schijven van verschil
lende afmetingen dat veel leek op de 'elektriceermachines' die des
tijds gebruikt werden om elektriciteit mee op te wekken. Hoewel
deze hulpmiddelen goed van pas konden komen bij een behandeling
kwam Mesmer tot de conclusie dat de overdracht van het magne
tisch fluïdum toch voornamelijk afhing van de wilskracht van de
magnetiseur.
In 1778 trok Mesmer naar Parijs in de hoop zijn ontdekking van
het dierlijk magnetisme te gelde te maken. Het verwende Parijse
publiek, dat wel gewend was aan publieke demonstraties van
natuurkundige ontdekkingen, reageerde razend enthousiast op zijn
behandeling. Zijn clientèle bestond voornamelijk uit rijke aristocra
tische dames die, overeenkomstig het gangbare idee dat zenuwziek
ten het gevolg waren van een teveel aan beschaving, aan allerlei
zenuwaandoeningen leden. Mesmer, die overigens nooit met zijn
patiënten sprak, wist met zijn 'magnetische persoonlijkheid' zijn
patiënten zo te intimideren dat zij in een 'magnetische crisis' terecht
-==qr, Een spotprent öpîfèf
mesmerisme uit 1784.
De wetenschap kijkt
sceptisch toe, terwijl
Mesmer het dierlijk
magnetisme manipu
leert. Onder de tafel
het baquet (de tobbe)
en ervoor het harmo
nium (de stellage met
de verschillende gla
zen schijven).
kwamen. Deze crisis doorbrak volgens hem de blokkades in de
zenuwbanen waardoor het magnetisch fluïdum weer vrij kon stro
men en het tekort aan fluïdum weer aangevuld kon worden.
Mesmer probeerde in Parijs tevens wetenschappelijke erkenning te
krijgen voor zijn ontdekking. Hij had zijn theorie al eerder voorge
legd aan de Berlijnse academie van wetenschappen. Deze had zijn
theorie echter verworpen omdat zij het bestaan van een subtiel,
allesdoordringend, dierlijk fluïdum nog niet 'wetenschappelijk'
bewezen achtte. Ook in Frankrijk haalde Mesmer bakzeil. Hij wei
gerde namelijk zijn methode prijs te geven en wees de leden van de
Académie Royale des Sciences slechts op de wonderbaarlijke resulta
ten die hij met zijn behandelingen bereikt had. Het gevolg was dat
het wetenschappelijk establishment zijn theorie verwierp en men de
stuipen en krampen die het gevolg waren van zijn magnetische ses
sies aan de oververhitte verbeelding van zijn patiënten toeschreef.
Hypnose Mesmer weigerde leerlingen te onderwijzen uit angst dat een ander
er met zijn ontdekking vandoor zou gaan. Toch waren er al snel
velen die hem imiteerden. Bij één van zijn volgelingen, de markies
van Puységur, hadden sommige patiënten geen last van stuipen en
krampen, maar raakten zij bij een magnetische behandeling in een
slaaptoestand die wij tegenwoordig hypnose (of somnambulisme)
zouden noemen. Het is deze ontdekking die het dierlijk magnetisme
een volledig nieuwe wending gaf In somnambule toestand bleken
patiënten over 'hogere', bovenzintuigelijke, vermogens te kunnen
beschikken (clairvoyance). Zij waren dan in staat om letterlijk in het
eigen lichaam te kijken (introspectie). Zij konden dan hun eigen
ingewanden zien en daardoor zelf de diagnose stellen. Bovendien
werden zij ongevoelig voor pijn. Sommigen konden zelfs ziekten bij
Krampen en stuipen door een oververhitte verbeelding.
Il
anderen diagnoseren.
Deze ontdekking van Puységur gaf het magnetisme een tweede
leven. De 'magnetische slaap' was een buitengewoon intrigerend en
bovendien overtuigend verschijnsel. Vooral de bijbehorende onge
voeligheid voor pijn, kon niet zomaar aan de verbeelding van de
patiënt worden toegeschreven. Bovendien leken de bevindingen van
Puységur bevestigd te worden door andere wetenschappelijke ont
dekkingen. In 1786 werd de 'dierlijke elektriciteit' ontdekt door de
Itahaan Luigi Galvani (1737-1798). In zijn laboratorium raakte
Galvani per ongeluk met een een elektrisch geladen staaf de zenu
wen van een geprepareerde kikker aan, waarop deze spontaan zijn
spieren samentrok. Deze ontdekking, die met een eenvoudige proef
opstelling nagedaan kon worden, veroorzaakte een ware sensatie
onder Europese geleerden. Andere ontdekkingen volgden, zoals die
van de 'zenuwdampkring' door Alexander von Humboldt (1769-
1859). De Duitse geleerde ontdekte dat het niet nodig was om de
zenuw van een geprepareerd dier met een 'galvanische staaf aan te
raken, maar dat het, om een reactie op te wekken, al voldoende was
om de zenuw heel dicht te naderen. Dit laatste suggereerde een ver
band tussen dierlijke elektriciteit en dierlijk magnetisme/'
Romantiek of empirie Het dierlijk magnetisme werd in Nederland voor het eerst geïntro
duceerd aan het eind van de jaren tachtig van de achttiende eeuw.
Het beleefde een korte bloeiperiode in Rotterdam waar de jonge
pensionaris van de stad Gijsbert Karel van Hogendorp een overtuigd
aanhanger werd. Hij bezocht meerdere seances waarvan hij een
minutieus dagboek bijhield. Het magnetisme werd echter, in navol
ging van de verschillende Europese wetenschappelijke academies, al
snel door de meeste Nederlandse wetenschappers verworpen en
5. Humboldt- deed hond-weghaaldeen de
later overigens ook vrouw alleen nog maar
proeven met het dier- met de geleider ver
/ijk magnetisme: hij bonden was. Hiermee
verbond een 'zenuw- bewees hij dat het
zieke' vrouw via een dierlijk magnetisme
geleider met een niet bestond en hij
'magnetisch geladen' schreef de 'magneti
hond die zich achter sche crisis' dan ook
een scherm bevond, toe aan de verbeel
De vrouw reageerde ding van de vrouw,
zoals verwacht werd
en raakte in een crisis.
Deze crisis hield ech-
ter aan toen Hum-
boldt heimelijk de
�Een afbeelding van hé
laboratorium van Gal
vani. In het midden
een electhceermachi
ne en links dansende
kikkerbillen.
rond 1795 doofde de interesse voor dit fenomeen. Ook Van
Hogendorp, die zelfs geprobeerd had zijn vrouw tijdens een beval
ling te magnetiseren om haar voor de pijn te verdoven, distantieer
de zich er openlijk van hoewel hij privé nog lange tijd een aanhan
ger was.
Rond 1810 ontstond er een nieuwe 'magnetische' hausse en sloeg
de afwijzende houding van wetenschappers om in serieuze belang
stelling. Vooral Amsterdam en Groningen werden brandhaarden van
magnetische praktijken. De oorzaak voor deze omslag, ontdekte
Vijselaar, is te vinden in de veranderde houding ten opzichte van het
magnetisme in Duitsland. Daar was, mede door de ontdekkingen op
neurologisch gebied, de algemeen afwijzende houding van weten
schappers omgeslagen in wijdverbreide acceptatie. De Duitse weten
schappers verbonden het magnetisme van de Nieuwe School met de
natuurfilosofie van Schelling. De theorie van een allesdoordringend
magnetisch fluïdum paste uitstekend bij de romantische stroming in
de natuurwetenschap die gretig gebruik maakte van termen als pola
riteit, ether, irritabiliteit versus sensibiliteit en intuïtie ( ook een
vorm van bovenzintuigelijke waarneming).
In Amsterdam bestond een kleine groep van kantiaans georiën
teerde geleerden en schrijvers, waar ook Johannes Kinker toe
behoorde, die in het eerste decennium van de negentiende eeuw
sterk door Schellings natuurfilosofie beinvloed werd. In het kielzog
van de natuurfilosofie kwam ook het magnetisme naar Amsterdam
waar het door verschillende medici beoefend werd. Deze medici
waren vrijwel allemaal lid van het geneeskundige genootschap Arti
Salutiferae en één van de meest interessante leden van dit gezelschap was Jacob Eliza Doornik (1777-1837).
De in Leiden geboren en getogen Doornik vestigde zijn artsen
praktijk rond 1800 in Amsterdam waar hij zich, naast de genees-
kunde, vooral toelegde op het schrijven van wijsgerige verhandelin
gen. Tussen 1804 en 1810 schreef hij over Franz Joseph Galls
schedelleer (frenologie)" en ontwikkelde hij een evolutietheorie
waarin hij de mens liet afstammen van de orang-oetang (1808).
Tussen 1810 en 1816 werd hij, net als een aantal collega's, gegrepen
door het dierlijk magnetisme. Hij deed eigenhandig proeven met
patiënten en bezocht daarnaast seances van anderen die zich met het
dierlijk magnetisme bezig hielden zoals Pieter Gabriel van Ghert en
C.J. Nieuwenhuys. Ook de uit Utrecht afkomstige Lutherse predi
kant en latere hoogleraar wijsbegeerte in Leiden, Jacobus
Nieuwenhuis, stond in contact met de Amsterdamse magnetiseurs
en heeft een tijdje een eigen magnetische praktijk gehad.
In Groningen kreeg het dierlijk magnetisme eveneens voet aan de
grond. De brandhaard was hier de universiteit waar een groep
wetenschappers rond Gerbrand Bakker zich er intensief mee bezig
ging houden. Bakker was aanvankelijk nogal sceptisch over het dier
lijk magnetisme. In het jaar 1800 had hij, in navolging van de Leidse
hoogleraar Voltelen, het magnetisme nog verworpen als volksver
lakkerij. In I8I3 werd hij echter door twee van zijn Groningse col
lega's, Wolthers en Hendricksz, overtuigd van het bestaan van het
magnetisme waarna hij één van de meest actieve magnetiseurs van
Nederland werd. Zo deed hij bijvoorbeeld uitgebreide experimenten
om de effectiviteit van de verschillende behandelingen te meten
waarbij hij op een gegeven moment zelfs bomen en heesters magne
tiseerde om groepsbehandelingen mogelijk te maken.
Hoewel de Groningse hoogleraren aanvankelijk door het werk de
Duitse arts C.W. Hufeland beïnvloed werden, richtten zij zich vol
gens Vijselaar in de praktijk het meest op het Franse magnetisme dat
in de jaren na de Franse revolutie een scherp empirische koers had
ingeslagen. De nieuwe Franse wetenschap zag bewust af van specu-
--6. Zie over dëATVeder- öé- ffënologie m Ne
landse receptie van der/and', Nederlands
Ga/Is 'herssensched- Tijdschrift voor Ge
el/eer': Teun van Hei- neeskunde 140 (1996)
ningen, 'De receptie 2560-2564.
van de hersenschedel-
/eer van Franz Joseph
Gal/ in Holland kort na
1800', Gewina 20
(1997) 113-128; J.
Steendijk-Kuypers,
'Het succes van een
dwaling. De hersen
schedel/eer van Franz
Joseph Gal/ (1758-
1828) en de echo van
latieve theorievorming en richtte zich op observatie en vaststelling
van 'positieve' feiten. In de nieuwe Franse geneeskunde ging men er
van uit dat elke ziekte het gevolg was van een defect aan een speci
fiek orgaan en niet meer het gevolg van een verstoring van de ver
houding van de lichaamssappen (zoals bloed en gal). In het genees
kundig onderwijs besteede men veel aandacht aan de anatomie en
de fysiologie van de mens. De Franse geneeskunde rond 1800 wordt
daarom ook wel de 'anatomisch-klinische school' genoemd.
Onder druk van de officiële wetenschap en in een poging om in
Frankrijk, net als in Duitsland, wetenschappelijke erkenning voor
het dierlijk magnetisme te krijgen, kozen de Franse magnetiseurs in
de jaren na 1800 voor een strict empirische benadering van het mag
netisme. In navolging van deze Franse wetenschappers besteedden
de Groningse magnetiseurs bij hun onderzoek veel aandacht aan de
'klinische' aspecten van het magnetisme en dan vooral aan de thera
peutische resultaten van de magnetische behandelingen. Hierdoor
stond de patiënt in Groningen in het middelpunt van de belangstel
ling terwijl het magnetisme in Amsterdam veel meer een intellectu
ele en filosofische inslag had.
Mens en natuur
Dat zowel Doornik als Bakker zulke overtuigde aanhangers van het
dierlijk magnetisme geweest zijn is een opmerkelijke uitkomst van
Vijselaar's onderzoek. Doorniks denken was diepgaand beïnvloed
door de wetenschapsfilosofie van Kant, zoals hij deze in zijn
Metaphysische Anjangsgründe der Naturwissenschaft verwoord had.
Het was Kants dynamische wetenschapsfilosofie die Doornik op het
spoor van een evolutietheorie gezet had. Volgens Doornik kon een
'natuurlijke geschiedenis' van de mens niet gebaseerd worden op de
volksgeschiedenissen en scheppingsmythes van de verschillende
-- -- �
Zelfs bomen en heesters werden gemagnetiseerd.
volkeren uit de oudheid zoals de Hebreeën, de Egyptenaren, de
Grieken of de Romeinen. De 'natuurlijke geschiedenis' van de mens,
dat wil zeggen de geschiedenis van de primitieve, onbeschaafde,
mens, kon alleen door middel van de Rede ontcijferd worden en zij
moest overeenstemmen met de 'feiten der natuur'. Met deze feiten
doelde Doornik op de recente ontdekkingen in de geologie en de
paleontologie die er op wezen dat de aarde vele miljoenen jaren oud
was en ooit bewoond werd door fabelachtige dieren als de mammoet
en de dynosaurièrs.
Bakker, die tussen 1806 en 1810 lector in de vergelijkende anato
mie voor Teylers genootschap in Haarlem geweest was, had in 1810
een werk geschreven dat specifiek gericht was tegen Doorniks werk
over de evolutie van de mens. Doorniks theorie dat de mens van de
mensapen afstamde strookte natuurlijk niet met het Mozaïsche
Scheppingsverhaal en Bakker probeerde in zijn werk de weten
schappelijke onjuistheid en morele verwerpelijkheid van Doorniks
beweringen aan te tonen. Bakker behoorde daarmee tot de critici van
Kant die beweerden dat diens dynamische filosofie de fundamenten
van het geloof ondermijnden doordat hij het belang van de openba
ring voor de wetenschap ter discussie stelde.
De constateringen van Vijselaar leidden tot een merkwaardige
paradox. De meest vooraanstaande Groningse 'empirische' magneti
seur, Gerbrand Bakker, was een fel tegenstander geweest van de
Amsterdamse 'natuurfilosofische' magnetiseur, Jacob Doornik. Toch
waren zij beiden in staat het dierlijk magnetisme met hun weten
schapsfilosofische denkbeelden te verzoenen. Het dierlijk magnetis
me legde dus een opmerkelijke flexibiliteit aan de dag als het ging
om aanpassing aan verschillende denkstromingen in de Nederlandse
wetenschap.
Vijselaar wijst in dit verband op de functie die het magnetisme kon
Spotprent: 'Le �
merisme Confondu'.
7. Zie lvërover Vijse
laars interpretatie van
Kinkers gediclit '/-let
Al/even, ofde Wereld
zie/'(1812) dat volgens
hem een antwoord is
op Bilderdijks gedicht
'De Geestenwareld'
(1811).
vervullen in het lichaam-geest debat dat ook in Nederland speelde.
Bakker en de zijnen gebruikten het dierlijk magnetisme om de onaf
hankelijkheid en de dominantie van de geest ten opzichte van de
materie en het lichaam te bewijzen. De bovenzintuigelijke vermo
gens van somnambulen vormden voor Bakker een wetenschappelijk
bewijs voor de immateriële aard van de ziel. Voor Doornik en de
andere natuurfilosofische magnetiseurs bewees het magnetisme juist
de 'hogere' samenhang tussen de Mens en de Natuur. Het dierlijk
magnetisme vormde voor hen de dynamische verbinding tussen
mens, natuur en kosmos en het bevestigde hun deistische en soms
pantheïstische opvattingen over de werkelijkheid.'
Intellectuele hype Vijselaar geeft een stellig antwoord op de vraag of het magnetisme
een vroege vorm van psychotherapie was. Het antwoord luidt over
duidelijk nee. Het magnetisme had niets van doen met het onderbe
woiste of de psyche. Het was een theorie die gericht was op genezing
van lichamelijke aandoeningen. Het magnetisme was ook geen irre
guliere genezingspraktijk die slechts teruggreep op verouderde
'magische' ideeën zoals genezing door handoplegging, contact met
geesten etc. Het magnetisme ontwikkelde zich niet naast en tegen
over de reguliere wetenschap, zoals vaak beweerd wordt, maar
kwam er uit voort en was er mee vergroeid.
In de loop van de negentiende eeuw kreeg het magnetisme wel een
hoger esoterisch gehalte. Gelijktijdig verminderde de belangstelling
voor het magnetisme onder de intelligentsia. Tot die tijd had slechts
de geletterde elite aandacht aan het dierlijk magnetisme geschon
ken. Het werd beoefend door wetenschappers, schrijvers, dichters
en dominees en vond haar grootste aanhang onder de gegoede bur
gerij. Hoewel de patiënten niet altijd van hoge komaf waren, de
meeste 'talentvolle' somnambulen waren zelfs van lage komaf, had
het dierlijk magnetisme het aanzien van een 'intellectuele hype'.
Hoewel de belangstelling van de elite voor het magnetisme ver
minderde bleven er nog wel magnetiseurs in Nederland actief. Dit
waren vaak figuren van lager allooi die al reizend door het land op
markten kermisachtige shows opvoerden. Het magnetisme kwam
steeds meer in het irreguliere kanaal terecht waar het zich tot op de
dag van vandaag als deel van de paranormale geneeskunde heeft
kunnen handhaven. Ergens in deze ontwikkeling is men in
Nederland 'vergeten' dat het dierlijk magnetisme in de eerste twee
decennia van de negentiende eeuw korte tijd in geleerde kringen
zeer serieus genomen is. Volgens Vijselaar viel het feit dat in
Nederland vooraanstaande lieden als Van Hogendorp en tal van
gerenomeerde medici het dierlijk magnetisme daadwerkelijk beoe
fend hebben steeds moeilijker te rijmen met het zich ontwikkelende
zelfbeeld van de 'nuchtere natie'.
Vergeten periode De grootste verdienste van Vijselaar is dat hij zijn toch wat specia
listische onderwerp in een zeer brede cultuur- en wetenschapshisto
rische context geplaatst heeft. Daarmee sluit zijn onderzoek aan bij
andere ( cultuur-)historische studies die de laatste j aren in
Nederland over de vroege negentiende eeuw verschenen zijn." De
historische belangstelling voor deze periode heeft lange tijd zeer te
wensen overgelaten. Hoewel daar nu verandering in lijkt te komen
bestaat er op wetenschapshistorisch gebied nog steeds een beeld van
de vroege negentiende eeuw als een 'terecht vergeten periode van
tweederangsfiguren'. '1 Vijselaar wijt de geringe belangstelling voor
deze periode aan het nog immer hardnekkige beeld van de vroege
negentiende eeuw als een tijdsgewricht dat doortrokken is van het
s-:-zie b.v. Joris Van zelacürië in deNed�
Eijnaten, 1- logere sfe- landse historiografie
ren; de ideeënwereld en benadrukte daarbij
van Willem Bilderdijk de rol van het vlerk
(1756-1831) (Hilver- van Huizinga in de
sunr) 1998) en A. J. A. beeldvorming over de
M. Hanou, Sluiers van ze periode. Zie zijn ar
/sis. Johannes Kinker tikel 'Biologie en Bi/
als voorvechter van de dung: Jan van der
Verlichting in de vrij- Hoeven (1802 -1868)',
metselarij en andere Gewina 21 (1998).
Nederlandse genoot-
schappen, 1790-1845
(Deventer1988).
9. Bert Theunissen
wees al eerder op de-
'grauwe odium van de vermeende jansaliegeest' en gekenmerkt
wordt door wetenschappelijke stagnatie'. Zijn dissertatie is echter
een krachtig pleidooi voor een herwaardering van deze interessante
periode in de Nederlandse wetenschaps- en cultuurgeschiedenis en
levert alvast een waardevolle bijdrage aan de geschiedschrijving van
deze periode.
Vijselaars onderzoek is, zoals hij zelf ook aangeeft, sterk beïnvloed
door het werk van Engelse en Amerikaanse wetenschapshistorici die
van oudsher een grote belangstelling voor de vroege negentiende
eeuw aan de dag gelegd hebben. Hierdoor zijn vrijwel alle recente
ontwikkelingen op dit vakgebied in Vijselaars werk terug te vinden.
Door zijn comparatieve aanpak is het mogelijk de Nederlandse
receptie van het dierlijk magnetisme te vergelijken met de receptie
van het magnetisme in Frankrijk, Duitsland en Engeland. Hierdoor
worden de verschillen tussen de nationale tradities op het gebied van wetenschap en cultuur op een bijzonder heldere manier in kaart
gebracht. Daarnaast besteed Vijselaar veel aandacht aan de sociale
factoren die een rol speelden bij de receptie van deze theorie en wijst
hij op de invloed van deze theorie op de Nederlandse letterkunde.
Dit alles levert een kleurrijk beeld op van de vroege negentiende
eeuw in Nederland, een periode met een hoop potentie voor toe
komst onderzoek.
Hieruit blijkt dat Puységurs ontdekking in belangrijke mate bij
droeg aan het succes van van het dierlijk magnetisme, zowel in de
periode vlak vóór als na de Franse Revolutie. De rol die de hypnose
in de magnetische behandelingen ging spelen was zelfs zo groot dat
Vijselaar in dit verband spreekt van een 'Nieuwe School' van
Puységur die het traditionele mesmerisme vrijwel geheel overvleu
gelde.
Met dank aan Joost Vijselaar voor inzage in zijn manuscript en fiet
besclnii<baar steiien van de iiiustraties bij dit artil<ei. Vijseiaars disser
tatie (650 p., Fi 85,-) verschijnt dit voorjaar bij de Historisctne
Uitgeverij.