Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Transect-rapport 338
Simonshaven, Dorpsweg 22
Gemeente Bernisse (Zuid-Holland) Archeologisch inventariserend veldonderzoek
(IVO; verkennende en karterende fase)
2
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of
op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.
Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de
adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
Auteur H.G. Pape MA
Versie Definitief
Projectcode 13060007
Datum 20-11-2013
Opdrachtgever Dhr. P.J. van den Bergh
Dorpsweg 22
3212 LC Simonshaven
Procesbegeleiding DLV
Lage Biezenweg 5a
4131 LV Vianen
Uitvoerder Transect
Australiëlaan 5-a
3526 AB Utrecht
Onderzoeksmelding 58.697
Bevoegde overheid Gemeente Bernisse
Mevr. L. Niehe/dhr. P. Sikma
Adviseur bevoegde overheid Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)
Dhr. J.M. Moree
Beheer documentatie Transect, Utrecht
Autorisatie
Naam Datum Paraaf Drs. T. Nales (Senior KNA Prospector)
20-11-2013
3
Samenvatting
In opdracht van de heer P.J. van den Bergh heeft Transect in september 2013 een archeologisch
verkennend en karterend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in een plangebied aan
de Dorpsweg 22 in Simonshaven (gemeente Bernisse). De aanleiding voor het onderzoek is de
aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwbouw van een ligboxenstal met
tanklokaal op het erf. Bij de voorgenomen nieuwbouw zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de
bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden
verstoord.
In het plangebied heeft reeds een bureauonderzoek plaatsgevonden (Moree, 2013). Op grond van dit
onderzoek bestond vooralsnog een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting op de
aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daarom is een aanvullend onderzoek
voorgesteld om meer inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de mate van intactheid ervan in het
plangebied. Op basis hiervan is een inschatting te maken van de archeologische potentie van dat deel
van het plangebied.
Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:
1. In de ondergrond van het plangebied bevinden zich getijdeafzettingen, die geïnterpreteerd
zijn als Afzettingen van Calais. Daarop bevindt zich een veenpakket, waarvan de top
verdwenen is dan wel is geërodeerd. Deze erosie heeft vermoedelijk plaatsgevonden in de
12e eeuw, toen de Ringpolder Biert overstroomde. Daarna zijn dekafzettingen van Duinkerke
III in het plangebied afgezet. De top van het bodemprofiel bestaat uit een omgewerkt en
opgebracht pakket grond, waarin onder meer baksteen, industrieel wit aardewerk en mortel
aanwezig zijn. Dit zijn vermoedelijk stortlagen, die relatief recent zijn aangebracht ten
behoeve van het boerenerf waar het plangebied deel van uitmaakt.
2. In de top van de Afzettingen van Calais zijn geen sporen van rijping of bodemvorming
waargenomen, die zouden kunnen wijzen op een lokaal drogere situatie. Er zijn in dat niveau
evenmin archeologische indicatoren aangetroffen, die zouden kunnen wijzen op de
aanwezigheid van een archeologische vindplaats uit de periode Laat-Neolithicum – Vroege
Bronstijd.
3. De top van het veen is in het plangebied verstoord geraakt, hetzij als gevolg van erosie, hetzij
als gevolg van graafwerkzaamheden. Archeologische resten uit de periode Midden-IJzertijd
tot en met de Late Middeleeuwen zullen naar verwachting hier niet meer aanwezig zijn. Er
zijn eveneens geen “vuile” lagen aangetroffen, die hierop zouden kunnen wijzen.
Concluderend geldt voor de periode Laat-Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen een lage
verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Er is geen sprake van een relevant en
intact archeologisch niveau in de ondergrond van het plangebied.
Advies
In het plangebied bestaat het voornemen een ligboxenstal te realiseren. Voor zowel dit bouwvlak als
voor de locatie van de mogelijk toekomstige silo is op grond van het archeologisch onderzoek geen
aanleiding te veronderstellen dat zich daar archeologische resten in de bodem bevinden. Op grond van
de lage verwachting van het plangebied zijn in het kader van de nieuwbouw geen aanvullende
Australiëlaan 5-a
3526 AB Utrecht
T: 030-7620705
F: 030-7620706
4
maatregelen noodzakelijk. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch
archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te
melden bij de bevoegde overheid (gemeente Bernisse).
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het
advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Bernisse) een selectiebesluit nemen over de
daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
5
Inhoud
Samenvatting .......................................................................................................................................................... 3
1. Aanleiding ..................................................................................................................................................... 6
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek .................................................................................... 7
3. Afbakening van het plangebied .................................................................................................................... 8
4. Consequenties toekomstig gebruik .............................................................................................................. 9
5. Beleidskader ............................................................................................................................................... 10
6. Achtergrondinformatie .............................................................................................................................. 11
7. Werkwijze ................................................................................................................................................... 13
8. Resultaten veldonderzoek .......................................................................................................................... 14
9. Conclusie en Advies .................................................................................................................................... 17
10. Beantwoording onderzoeksvragen ............................................................................................................ 18
11. Geraadpleegde bronnen ............................................................................................................................ 19
Bijlage 1: Nieuwe situatie ...................................................................................................................................... 20
Bijlage 2: Boorpuntenkaart ................................................................................................................................... 21
Bijlage 3: Boorstaten ............................................................................................................................................. 22
Bijlage 4: Foto’s boringen ...................................................................................................................................... 26
Bijlage 5: Boorprofiel ............................................................................................................................................. 28
Bijlage 6: Afkortingen uit de boorstaten ............................................................................................................... 29
Bijlage 7: Mailwisseling gemeente Bernisse inzake andere ligging plangebied .................................................... 30
Bijlage 8: Programma van Eisen (Moree, 2013) .................................................................................................... 32
6
1. Aanleiding
In opdracht van de heer P.J. van den Bergh heeft Transect in september 2013 een archeologisch
verkennend en karterend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in een plangebied aan
de Dorpsweg 22 in Simonshaven (gemeente Bernisse). De aanleiding voor het onderzoek is de
aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwbouw van een ligboxenstal met
tanklokaal op het erf. Bij de voorgenomen nieuwbouw zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de
bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden
verstoord.
In het plangebied heeft reeds een bureauonderzoek plaatsgevonden (Moree, 2013)1. Op grond van dit
onderzoek bestond vooralsnog een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting op de
aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daarom is een aanvullend onderzoek
voorgesteld om meer inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de mate van intactheid ervan in het
plangebied. Op basis hiervan is een inschatting te maken van de archeologische potentie van dat deel
van het plangebied. Onderhavig rapport beschrijft de resultaten van dit onderzoek.
Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse
Archeologie (KNA), versie 3.2.
1 In het Programma van Eisen van Moree (2013; zie Bijlage 8) is het plangebied abusievelijk op een verkeerde locatie gesitueerd, verder naar het noorden (Dorpsweg 2, in het buurtschap Biert). In overleg met BOOR en DLV is het PvE volledig bruikbaar geacht voor onderhavig onderzoek (zie Bijlage 7). Daar waar nodig zijn in deze rapportage aanvullingen op het PvE gegeven.
7
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek
Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase, is het
aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting, die door Moree (2013) is opgesteld. Tijdens
het onderzoek worden de bodemopbouw, bodemintactheid en eventuele variaties in het bodemreliëf
in kaart gebracht. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke
eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en
in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Ook zullen eventueel aanwezige
archeologische waarden in het gebied in kaart worden gebracht. Het onderzoek moet waar mogelijk
antwoord geven op de volgende vragen:
Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?
Wat is de oorspronkelijke bodemopbouw en in hoeverre is deze nog intact gebleven?
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische
indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?
Wat is de aard en diepteligging van de betreffende archeologische waarden?
Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de
voorgenomen graafwerkzaamheden?
Het resultaat van het Inventariserend Veldonderzoek is dit rapport, met een conclusie omtrent de
mogelijke aan- of afwezigheid van archeologische waarden in het plangebied en het risico dat deze
worden verstoord als gevolg van de voorgenomen bodemingrepen. Op basis van het rapport kan de
bevoegde overheid een beslissing nemen in het kader van de planprocedure. Het rapport bevat waar
mogelijk gegevens over de aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en
(relatieve) kwaliteit van archeologische waarden.
8
3. Afbakening van het plangebied
Gemeente Bernisse
Plaats Simonshaven
Toponiem Dorpsweg 22
Kaartblad 37D
Centrumcoördinaat 78.700 / 427.165
Het plangebied betreft een deel van het erf van de heer P.J. van den Bergh aan de Dorpsweg 22 te
Simonshaven (zie figuur 1). Het plangebied bevindt zich nabij de kruising van de Dorpsweg met de
Biertsedijk. De begrenzingen van het plangebied, dat circa 2.250 m2 meet, zijn in detail weergegeven in
Bijlage 2.
Figuur 1: Het plangebied Dorpsstraat 22 op de topografische kaart (rood).
9
4. Consequenties toekomstig gebruik
Kader Omgevingsvergunning
Planvorming Nieuwbouw ligboxenstal met tanklokaal en silo
Bodemverstorende werkzaamheden Graafwerkzaamheden
In het plangebied zal een ligboxenstal worden gebouwd met ertegen aan een tanklokaal. De
afmetingen van de stal bedragen ongeveer 21 m bij 54,5 m; het tanklokaal meet circa 11,9 m bij 5,2 m
(zie Bijlage 1). Voor de bouwput zal tot circa 60 cm –Mv worden ontgraven. De nieuwbouw zal op
heipalen worden gefundeerd. Aangenomen wordt dat door het plaatsen van heipalen de bodem tot
grote diepte zal worden geroerd (Moree, 2013). Er bestaan plannen om in de toekomst een mestsilo
ten noorden van de ligboxenstal te plaatsen. Hiervan zijn nog geen bouwtekeningen beschikbaar, noch
nadere informatie over de ontgravingsdiepte. Aangenomen wordt echter dat ook hierbij de
vrijstellingscriteria uit het archeologisch beleid (zie Hoofdstuk 5) zullen worden overschreden. Deze
zone is dan ook toegevoegd aan het plangebied.
10
5. Beleidskader
Kader Omgevingsvergunning
Beleidskader Archeologiebeleid gemeente Bernisse
Onderzoeksgrens 100 m2 en 40 cm –Mv
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed
ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar
het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de
Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat
een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de
Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestaat sindsdien een verplichting om bij de voorbereiding van
bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. Vanuit deze wet zijn gemeenten
namelijk verplicht bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening te houden met
archeologie.
De Archeologische Waardenkaart (AWK) Bernisse bestaat uit twee kaarten: de Archeologische
Kenmerkenkaart en de hierop gebaseerde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (BOOR, 2008).
Volgens de Archeologische Waarden- en Beleidskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een
redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De archeologische waarden zijn te verwachten
vanaf een diepte van 40 cm –Mv. Grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan
van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan 40 cm –Mv dienen te worden getoetst op de
noodzaak van archeologisch onderzoek (Moree, 2013).
11
6. Achtergrondinformatie
In het plangebied heeft reeds een bureauonderzoek plaatsgevonden (Moree, 2013). Op grond van dit
onderzoek bestond vooralsnog een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting op de
aanwezigheid van archeologische resten (nederzettingsterreinen) in het plangebied.
Voor de algemene beschrijving van de landschapsgenese van de regio Rotterdam wordt verwezen naar
het bureauonderzoek (Moree, 2013), welke is opgenomen als Bijlage 7 van dit rapport. Volgens de
geologische kaart (kaartblad 37 west) is het plangebied gelegen in een zone met Afzettingen van
Duinkerke IIIb2 op oudere Afzettingen van Duinkerke, op Hollandveen op Afzettingen van Calais
3,
waarbij het Hollandveen ook vertand voorkomt in de Afzettingen van Duinkerke IIIb (profieltype
A1.3b). Volgens Moree (2013) is deze opbouw te relateren aan een omvangrijk Duinkerke I-
geulensysteem dat op het voormalige eiland Putten (nu Voorne-Putten) aanwezig is en wat
waarschijnlijk in de 12e eeuw door een overstromingsdek is afgedekt (Afzettingen van Duinkerke III).
De huidige Bernisse is hiervan een restant en vormde tot diens verzanding de scheiding tussen de
eilanden Voorne en Putten. Rond 1200 werd de polder Bernisse gecreëerd en kwam er een einde aan
de natuurlijke sedimentatie. Het plangebied ligt specifiek binnen de Ringpolder Biert.
Op de Archeologische Kenmerkenkaart van de gemeente Bernisse is aan de hierboven beschreven
bodemopbouw een middelgrote tot grote kans gekoppeld op de aanwezigheid van archeologische
resten uit de prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen. Voor het gehele onderzoeksgebied geldt
volgens Moree (2013):
Een kleine kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit het Neolithicum en Vroege
Bronstijd in de top van de Afzettingen van Calais;
Een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Midden-IJzertijd op het
Hollandveen;
Een redelijk grote kans op de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late IJzertijd in
de top van het Hollandveen, of in de top van/op de Afzettingen van Duinkerke I;
Een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse Tijd in de top
van/op de Afzettingen van Duinkerke I;
Een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen A
en Late Middeleeuwen B in het traject top Afzettingen van Duinkerke I tot maaiveld.
De door Moree (2013) opgestelde archeologische verwachting wordt ondersteund door de bekende
archeologische informatie in het onderzoeksgebied; voor specifieke vindplaatsen wordt verwezen naar
het bureauonderzoek. De verwachte complextypen zijn nederzettingsterreinen en sporen van
(agrarisch) landgebruik, waarbij specifiek voor de Late IJzertijd en Romeinse Tijd ook constructies zoals
dammen en duikers aanwezig kunnen zijn.
De nederzettingsterreinen uit het Neolithicum, Vroege Bronstijd, Midden- en Late IJzertijd, Romeinse
Tijd en Late Middeleeuwen A kenmerken zich volgens Moree (2013) door het voorkomen van een
veelal donker gekleurde, humeuze, vondstrijke ‘vuile’ laag. In het niveau kunnen vuursteen (alleen
Neolithicum en Vroege Bronstijd), aardewerk, verbrand en onverbrand bot, natuursteen, bewerkt
hout, as, houtskool, fosfaat en mest (niet Neolithicum en Vroege Bronstijd) en dergelijke voorkomen.
Vanaf de Late IJzertijd kunnen ook glas en metaal worden aangetroffen. In en onder een dergelijke
vondstlaag kunnen zich resten van constructiehout bevinden. Het vondstmateriaal van
2 Tegenwoordig Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren (De Mulder e.a., 2003) 3 Tegenwoordig Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer (De Mulder e.a., 2003)
12
nederzettingsterreinen uit de Late Middeleeuwen B is grotendeels vergelijkbaar met dat van de er aan
voorafgaande perioden, maar komt in grotere dichtheden voor. Daarnaast kunnen ook
bouwmaterialen als baksteen worden aangetroffen.
Historische informatie
Als aanvulling op het bureauonderzoek (Moree, 2013) is gekeken of er in de Nieuwe Tijd bebouwing
heeft gestaan in het plangebied. Op het kadastrale minuutplan van 1811-1832 is het plangebied
onbebouwd en in gebruik als weiland (Biert, Zuid-Holland, sectie A, blad 01, perceel 160). Er is wel al
bebouwing op het erf aanwezig, langs/op de dijk. Op de Topografische Militaire Kaart (TMK) van 1890
is een gebouw op het erf te zien, in het noorden van het plangebied (figuur 2). Mogelijk gaat het om
een oude schuur.
Figuur 2: Het plangebied (rood) en de ligboxenstal (blauw) op de TMK van 1890.
13
7. Werkwijze
Methode Verkennend en karterend booronderzoek
Boorafstand 10 m
Aantal boringen 7
Techniek Edelmanboor 7 cm en gutsboor 3 cm
Boordiepte Maximaal 500 cm –Mv
Dataverwerking Conform NEN5104 (zie Bijlage 6)
Het onderhavig veldonderzoek bestond uit een verkennend en karterend booronderzoek. Het
uitvoeren van een veldkartering was niet mogelijk aangezien het plangebied hoofdzakelijk begroeid
was met gras. Hierdoor was het niet mogelijk archeologische indicatoren aan het maaiveld te vinden.
De verkennende boringen zijn gebruikt zowel om de bodemopbouw en de mate van intactheid van de
bodem te bepalen als de aanwezigheid van een archeologische vindplaats vast te stellen. Conform het
PvE (Moree, 2013) waren twee karterende boringen gereserveerd om in overleg met de bevoegde
overheid te zetten, indien zich kansrijke locaties voordeden tijdens de verkennende fase.
In totaal zijn in het plangebied 7 boringen gezet tot een diepte van maximaal 400 cm –Mv. De
boringen zijn verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een gutsboor
met een diameter van 3 cm. Alle monsters zijn door middel van verbrokkeling en versnijding doorzocht
op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen en houtskool).
De eerste zes boringen zijn conform de in het PvE (Moree, 2013) beschreven boorstrategie en
methodiek gezet in één raai over de lengteas van de nieuwe ligboxenstal, met een tussenafstand van
circa 10 m (boring 1 tot en met 6). Tevens is een zevende boring gezet op de locatie waar mogelijk in
de toekomst nog een nieuwe silo aangebouwd zou kunnen worden (boring 7). De locaties van de
boorpunten zijn opgenomen in Bijlage 2. De coördinaten en hoogteligging ten opzichte van NAP van
de punten zijn respectievelijk bepaald met behulp van een meetlint en een dGPS. In Bijlage 3 zijn de
boorstaten opgenomen, in Bijlage 4 enkele foto’s van boringen en in Bijlage 5 het profiel op basis van
de boorstaten van boringen 1 t/m 6.
14
8. Resultaten veldonderzoek
Veldwaarnemingen
Het plangebied betreft een vlak grasland, waarbinnen weinig sprake is van reliëf. Wel valt op dat het
plangebied zelf ten opzichte van het terrein ten zuidwesten ervan hoger gelegen is. Dit heeft
vermoedelijk te maken met ophoging; de eigenaar van het terrein bevestigt dit. Het reliëf loopt daarbij
af in de richting van de sloot, die ten westen van het plangebied ligt. In het uiterste noorden van het
plangebied is sprake van enige wildgroei en de opslag van willekeurige apparaten, hooi en kuilvoer.
Ook is een betonnen plaat aanwezig, waarop mest is gestort. Een impressie van het plangebied is
weergegeven in figuur 3.
Bodemopbouw en lithologie
Van de boringen 1 t/m 6 is een lithologisch profiel gemaakt, dat is terug te vinden in Bijlage 5. Aan de
hand van dit profiel zullen de resultaten van het veldonderzoek ten aanzien van bodemopbouw en
lithologie worden besproken:
Onder in de boringen is bruingrijze tot blauwgrijze klei aanwezig vanaf een diepte van circa
259 cm tot 300 cm –Mv (3,83 m tot 4,20 m –NAP, boring 6 en 2). De klei is sterk siltig, slap
qua consistentie en in sommige gevallen zwak humeus. De klei kenmerkt zich uitsluitend door
de aanwezigheid van riet. Vermoedelijk behoren de aangetroffen klei tot de Afzettingen van
Calais. Er zijn geen sporen van rijping in de klei aanwezig. Wel is vanaf een diepte van 310-315
cm –Mv sprake van enige laminatie in de afzettingen, in de vorm van zandlaagjes. Deze
Figuur 3: Sfeerimpressie van het plangebied.
15
afwisseling is veroorzaakt door variaties in stroomsterke, vermoedelijk onder invloed van
getijdewerking.
De klei wordt afgedekt door een pakket veen, dat geologisch gezien tot het Hollandveen
behoort. Het veen is aan de basis sterk kleiig en riethoudend (circa 10 cm), maar daarboven
mineraalarm, roodbruin van kleur en bevat naast rietresten ook hout (elzenhout). De sterk
kleiige basis reflecteert de geleidelijke afname van de mariene invloed in het gebied,
vermoedelijk vanaf circa 5.000 jaar geleden (het moment van het sluiten van de kustlijn). De
top van het veen bevindt zich op een diepte tussen 95 en 154 cm –Mv (2,26 m en 2,89 m –
NAP, boring 7 en 5). Getuige de scherpe overgang ervan met het erboven gelegen pakket lijkt
de oorspronkelijke top van het veen te zijn geërodeerd. Een dergelijke scherpe c.q. erosieve
overgang is namelijk in alle boringen aanwezig. Ook is geen sprake van een veraarding van de
top van het veen.
Bovenop het veen bevindt zich een pakket grijze sterk siltige klei, waarvan de dikte in het
plangebied varieert tussen circa 30 en 50 cm. Dit zijn vermoedelijk dekafzettingen, die
geologisch gezien behoren tot de Afzettingen van Duinkerke III. Het pakket kenmerkt zich
door de aanwezigheid van veenbrokken aan de basis. De dekafzettingen bevinden zich in de
meeste boringen erosief op het veen, met uitzondering van boring 4, 5 en 7. Daar zijn geen
intacte dekafzettingen aangetroffen en zijn bodemverstoringen aanwezig die reiken tot in de
top van het veen. Boring 4 is daarbij zelfs op een diepte van 80 cm –Mv herhaaldelijk gestaakt
in puin. Mogelijk gaat het hier om resten van het 19e-eeuwse gebouw dat op de TMK van
1890 staat weergegeven (zie figuur 2).
De top van het bodemprofiel in boringen 1, 2, 3 en 6 bestaat uit een modern omgewerkt
pakket zandige humeuze klei, dat vermoedelijk ter ophoging in het plangebied is aangebracht.
Deze ophoging houdt vermoedelijk verband met het huidige boerenerf, waar het plangebied
deel van uitmaakt. In de klei zijn baksteenresten, industrieel wit aardewerk en mortel
aanwezig, die op een moderne datering van het pakket wijzen. In boring 1 bevindt zich op een
diepte van 40 tot 75 cm –Mv zelfs zwartgrijze zandige klei, die sterk doet denken aan
slootbagger (vermoedelijk ook gebruikt ter ophoging van het plangebied).
Archeologische indicatoren
Het doorzoeken en versnijden van de archeologisch relevante sedimenten heeft geen archeologische
indiactoren opgeleverd, die zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het
plangebied.
Interpretatie
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is gebleken dat in de ondergrond van het
plangebied slappe en niet-gerijpte getijdeafzettingen aanwezig zijn, die geologisch gezien tot de
Afzettingen van Calais kunnen worden gerekend. Op het moment dat hier sprake van zou zijn van
enige rijping, bodemvorming en de aanwezigheid van oevers zou hier een verwachting kunnen
bestaan op de aanwezigheid van vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum dan wel de Vroege Bronstijd.
Gezien de karakterisering van het sediment is dit echter niet het geval. Tevens is tijdens het onderzoek
vastgesteld dat de top van het veen is geërodeerd: er is sprake van een zeer scherp contactvlak tussen
het veen en de erboven gelegen dekafzettingen. Ook reikt in een paar gevallen de moderne verstoring
tot in het veen. Als gevolg van de erosie en verstoring zijn met het veen ook eventuele oudere
dekafzettingen, behorende tot de Afzettingen van Duinkerke I verdwenen. Daarmee zullen eventueel
aanwezige resten uit de Midden-IJzertijd (in de top van het veen), de Late IJzertijd (in de top van het
veen of in de top van Duinkerke I-afzettingen) en de Romeinse Tijd tot en met de Vroege
Middeleeuwen (top Duinkerke I-afzettingen tot aan het maaiveld) zijn verdwenen. De dekzafzettingen,
als onderdeel van de Afzettingen van Duinkerke III, behoren namelijk tot de overstromingsafzettingen
16
die zijn afgezet in de 12e eeuw. De top van de Duinkerke III-afzettingen zijn echter verrommeld en er
zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Archeologisch betekent dit dat de verwachting op
de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat-Neolithicum tot en met de Late
Middeleeuwen laag is.
17
9. Conclusie en Advies
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:
1. In de ondergrond van het plangebied bevinden zich getijdeafzettingen, die geïnterpreteerd
zijn als Afzettingen van Calais. Daarop bevindt zich een veenpakket, waarvan de top
verdwenen is dan wel is geërodeerd. Deze erosie heeft vermoedelijk plaatsgevonden in de
12e eeuw, toen de Ringpolder Biert overstroomde. Daarna zijn dekafzettingen van Duinkerke
III in het plangebied afgezet. De top van het bodemprofiel bestaat uit een omgewerkt en
opgebracht pakket grond, waarin onder meer baksteen, industrieel wit aardewerk en mortel
aanwezig zijn. Dit zijn vermoedelijk stortlagen, die relatief recent zijn aangebracht ten
behoeve van het boerenerf waar het plangebied deel van uitmaakt.
2. In de top van de Afzettingen van Calais zijn geen sporen van rijping of bodemvorming
waargenomen, die zouden kunnen wijzen op een lokaal drogere situatie. Er zijn in dat niveau
evenmin archeologische indicatoren aangetroffen, die zouden kunnen wijzen op de
aanwezigheid van een archeologische vindplaats uit de periode Laat-Neolithicum – Vroege
Bronstijd.
3. De top van het veen is in het plangebied verstoord geraakt, hetzij als gevolg van erosie, hetzij
als gevolg van graafwerkzaamheden. Archeologische resten uit de periode Midden-IJzertijd
tot en met de Late Middeleeuwen zullen naar verwachting hier niet meer aanwezig zijn. Er
zijn eveneens geen “vuile” lagen aangetroffen, die hierop zouden kunnen wijzen.
Concluderend geldt voor de periode Laat-Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen een lage
verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Er is geen sprake van een relevant en
intact archeologisch niveau in de ondergrond van het plangebied.
Advies
In het plangebied bestaat het voornemen een ligboxenstal te realiseren. Voor zowel dit bouwvlak als
voor de locatie van de mogelijk toekomstige silo is op grond van het archeologisch onderzoek geen
aanleiding te veronderstellen dat zich daar archeologische resten in de bodem bevinden. Op grond van
de lage verwachting van het plangebied zijn in het kader van de nieuwbouw geen aanvullende
maatregelen noodzakelijk. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch
archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te
melden bij de bevoegde overheid (gemeente Bernisse).
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het
advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Bernisse) een selectiebesluit nemen over de
daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
18
10. Beantwoording onderzoeksvragen
Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?
Het plangebied ligt in een voormalig kwelderlandschap, waarbinnen sprake is van een afwisseling van
kleiafzetting en veenvorming. Tot het Laat-Neolithicum lag het plangebied vermoedelijk in een natte
kweldervlakte, in de loop van het Laat-Neolithicum tot in de Midden-IJzertijd in een veenmoeras en
vanaf de Late IJzertijd vermoedelijk in een kwelder. Vanaf de Late Middeleeuwen is het plangebied
overstroomd, waarbij het oude landschap is geërodeerd.
Wat is de oorspronkelijke bodemopbouw en in hoeverre is deze nog intact gebleven?
In de ondergrond zijn dekafzettingen aanwezig, die zijn afgedekt door veen en wederom
dekafzettingen. De dekafzettingen bestaat uit een variatie van zandige klei, waarbinnen een
gelaagdheid aanwezig is die kenmerkend is voor opslibbing. Het veen bevindt zich rond 0,95 tot 1,54 m
–Mv. De top van het veen is als gevolg van erosie aangetast, de top van de dekafzettingen is als gevolg
van omwerking van de grond gedeeltelijk verstoord geraakt. Tenslotte is grond in het plangebied
opgebracht.
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische
indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?
Er zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen aangetroffen, dat er binnen het plangebied
vindplaatsen aanwezig zijn uit de periode Laat-Neolithicum – Late Middeleeuwen.
Wat is de aard en diepteligging van de betreffende archeologische waarden?
Niet van toepassing.
Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?
Niet van toepassing.
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen
graafwerkzaamheden?
Niet van toepassing.
19
11. Geraadpleegde bronnen
Literatuur, kaarten en databestanden:
BOOR, 2008. Archeologische Waardenkaart Bernisse. Delen 1 (kenmerkenkaart) en 2 (waarden-
en beleidskaart). Rotterdam
Moree, J.M., 2013. Programma van Eisen voor een verkennend en karterend inventariserend
veldonderzoek door middel van grondboringen in het plangebied ‘Biert Dorpsweg’ in de
gemeente Bernisse. BOOR. Rotterdam.
Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond
van Nederland. Houten.
Rijks Geologische Dienst, 1975. Geologische kaart van Nederland. Rotterdam. 37 West.
Haarlem.
20
Bijlage 1: Nieuwe situatie
21
Bijlage 2: Boorpuntenkaart
22
Bijlage 3: Boorstaten
23
24
25
26
Bijlage 4: Foto’s boringen
Figuur 4: Overzicht boring 2.
Figuur 5: Detail boring 2
27
Figuur 6: Overzicht boring 3.
Figuur 7: Detail boring 3.
28
Bijlage 5: Boorprofiel
29
Bijlage 6: Afkortingen uit de boorstaten
Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam Toevoeging [Org, Gr] Gradiënt toevoeging G = grind g = grindig 1 = zwak Z = zand z = zandig 2 = matig L = leem s = siltig 3 = sterk K = klei k = kleiig 4 = uiterst V = veen h = humeus m = mineraalarm
Karakteristieken en plantenresten VAM (amorfiteit) Plantenresten (plr) Consist(entie) M50 (mediaan) Alleen voor zand 1 = Zwak amorf ri = riet ST = stevig 75-105 uiterst fijn 2 = Matig amorf ho = hout MST = matig stevig 105-150 zeer fijn 3 = Sterk amorf ze = zegge MSL = matig slap 150-210 matig fijn wo – wortels SL = slap 210-300 matig grof plr = ongedef. ZSL = zeer slap 300-420 grof 420-600 zeer grof
Nieuwvormingen en grondwater Ca (kalkgehalte, CaCO3) Fe (roestvlekken) Oxidatie/reductie [o/r] GW (grondwater) 1 = afwezig 1 = afwezig o = oxidatie GW = grondwater 2 = matig kalkhoudend 2 = ijzerhoudend or = oxidatie/reductie GHG = gem. hoogste
grondwaterstand 3 = kalkhoudend 3 = sterk ijzerhoudend r = reductie GLG = gem. laagste
grondwaterstand
Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989)
Monstername (M) Lithogenese (lith.)
BHA X (boring) – XXX {diepte in cm) KOM = komafzetting BHB BED = beddingafzetting BHBC OEV = oeverafzetting BHC DEZ = dekzand … CRE = crevasseafzetting BEE = beekafzetting
Bijzonderheden Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’ Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand) Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen bijm = bijmenging (+ text.)
30
Bijlage 7: Mailwisseling gemeente Bernisse inzake andere ligging plangebied
---
Beste Jurrien en Harry,
De voorgestelde werkwijze in onderstaande mail van Jurrien Moree lijkt me goed en zal zo min mogelijk extra
tijd vergen wat kosten met zich meebrengt. Er moet goed opgelet worden in het verslag van het
bureauonderzoek dat wel de juiste lokatie wordt aangegeven, zoals Jurrien ook aangeeft.
Met vriendelijke groet,
Lisa Niehe
drs. L. (Lisa) Niehe
Beleidsmedewerker Monumenten & Archeologie Gemeente Bernisse Gemeenlandsedijk Noord 26
3216 AG Abbenbroek
0181-667200
Aanwezig: maandag en dinsdag
---
-----Oorspronkelijk bericht-----
Van: Moree J.M. (Jurrien) [mailto:[email protected]]
Verzonden: maandag 29 juli 2013 13:35
Aan: Lisa Niehe
CC: 'Harry Pape'
Onderwerp: PvE2013024 Bernisse Biert Dorpsweg 22 - andere ligging plangebied
Beste Lisa en Harry,
Bij terugkomst vandaag op het werk nam ik kennis van onderstaande mail gedateerd 9 juli 2013 (met bijlagen)
van Transect over het plangebied Bernisse Biert Dorpsweg 22. Uit de bijlagen werd duidelijk dat het plangebied
zich niet bij het 'dorp' Biert bevindt (zoals aangegeven was op een op 24 juni 2013 door Transect opgestuurde
tekening), maar ongeveer 800 meter naar het zuiden, nabij de kruising Dorpsweg/Biertsedijk-Molendijk.
Gedurende mijn vakantie is op donderdag 11 juli is het door mij opgestelde Programma van Eisen door collega
Astrid Schoonhoven gemaild naar de gemeente Bernisse (een papieren versie is later op de dag op 11 juli
verzonden). In dit PvE staat het plangebied nog steeds op de locatie bij Biert geprojecteerd. Uit de diverse aan
Astrid gestuurde mails in de periode 9-11 juli 2013 werd haar niet duidelijk - door de volgorde van de mails en
de niet scherpe formulering van het daarin gestelde - dat de locatie van het plangebied in Biert de verkeerde
was. Dus: er is een PvE opgesteld voor een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek in het
plangebied met een verkeerde ligging van het plangebied.
31
Hoe om te gaan met deze situatie? Ik ga er van uit dat het onderzoek nog niet is verricht, van Transect heeft
het BOOR geen opmerking gekregen ten aanzien van de verkeerde ligging van het plangebied in het PvE. Mijn
voorstel:
-Het advies om in het plangebied een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek uit te voeren
blijft staan.
-Het huidige Programma van Eisen te benutten bij het onderzoek. De omvang en vorm van het plangebied zijn
niet gewijzigd en de geologische, archeologische, historische en historisch-geografische informatie van de
nieuwe locatie van het plangebied komt sterk overeen met de die van de oude plek in Biert. De aanpak van het
onderzoek zou in een eventueel gewijzigd PvE identiek zijn aan die in het nu opgestelde PvE.
-In het verslag van het onderzoek dienen de gegevens uit het bureauonderzoek wel te worden aangepast aan
de nieuwe situatie.
Met vriendelijke groet,
Jurrien Moree
---
-----Oorspronkelijk bericht-----
Van: Harry Pape [mailto:[email protected]]
Verzonden: dinsdag 9 juli 2013 8:19
Aan: [email protected]
CC: Moree J.M. (Jurrien); [email protected]; André Kerkhoven
Onderwerp: Definitieve situatie Dorpsweg 22, Simonshaven
Geachte mevrouw Niehe,
Bijgesloten treft u de juiste situatie aan voor het project Simonshaven. Het gaat inderdaad om Dorpsweg 22.
Bijgevoegde bouwtekeningen zijn de meest recente versies. Qua diepteverstoring verandert er niets t.o.v. de
eerder toegezonden situatie, namelijk circa 64 cm -Mv (P).
Mijn excuus voor de verwarring. Ik hoop dat u en BOOR op basis van deze tekeningen alsnog snel een beslissing
kunnen nemen over het archeologisch onderzoek en vervolgens een PvE kunnen opstellen voor de boringen.
Graag verneem ik uw reactie. Alvast bedankt!
Met vriendelijke groet,
Harry Pape
adviseur / projectleider
Werkdagen: ma t/m do
Bezoek onze website op www.transect.nl
Australiëlaan 5a
3526 AB Utrecht
T +31(0)30 7620705
M +31(0)6 81027319
F +31(0)30 7620706
32
Bijlage 8: Programma van Eisen (Moree, 2013)
Programma van Eisen voor een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek door
middel van grondboringen in het plangebied ‘Biert Dorpsweg’ in de gemeente Bernisse.
OPSTELLERS PvE Datum Paraaf
Instelling Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam
(BOOR), afdeling Beheer en Beleid
Opsteller PvE Naam J.M. Moree
Adres Ceintuurbaan 213b
3051 KC Rotterdam
Telefoon 010-4898517
E-mail [email protected]
Autorisatie PvE
(senior archeoloog)
Naam A. Carmiggelt
Adres Ceintuurbaan 213b
3051 KC Rotterdam
Telefoon 010-4898501
E-mail [email protected]
BOOR-PvE nummer 2013024 versie 4 juli 2013
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS PLANGEBIED ‘BIERT DORPSWEG’
Onderzoeksgebied ‘Biert Dorpsweg’
Plangebied ‘Biert Dorpsweg’
Plaats Biert
Gemeenten Bernisse
Provincie Zuid-Holland
Kaartbladnummer (topogr. kaart 1:25.000) 37D Zuid
RD-coördinaten plangebied 79.865/428.331 79.033/428.309
79.976/428.313 79.022/428.286
Ligging en oppervlakte plangebied (zie
bijlagen 1 en 3)
Het plangebied betreft het areaal waar een ligboxenstal
met tanklokaal zal worden gebouwd. Het is gelegen bij
Biert in het westen van het voormalige eiland Putten;
het bevindt zich in de ringpolder Biert. De oppervlakte
van de geplande opstallen - en daarmee van het
plangebied - bedraagt in totaal ongeveer 1200 m2.
Huidig grondgebruik plangebied Het plangebied is momenteel in gebruik als
weidegrond.
Onderzoeksmeldingsnummer
(artikel 46 Monumentenwet)
Nog niet bekend. De opdrachtnemer draagt zorg voor
het aanvragen van het onderzoeksmeldingsnummer
voor dit onderzoek.
Opdrachtgever nieuwbouw Naam de heer P.J. van den Bergh
Adres Dorpsweg 22
3212 LC Simonshaven
Telefoon 0181-452128/0610406804
E-mail [email protected]
Opdrachtgever opstellen PvE Naam Gemeente Bernisse - mevrouw L. Niehe
Adres Gemeenlandsedijk 26
3216 AG Abbenbroek
Telefoon 0181-667200
E-mail [email protected]
Uitvoerder Instelling Transect archeologie, erfgoed en ruimte
Bevoegd gezag Naam Gemeente Bernisse - mevrouw L. Niehe
(zie boven)
1. INLEIDING
In het plangebied Bernisse ‘Biert Dorpsweg’ zal in opdracht van de heer P.J. van den Bergh uit Biert
een ligboxenstal met tanklokaal worden gebouwd. De fundering wordt op palen uitgevoerd; ten
behoeve van de fundering wordt tot een diepte van 64 cm beneden peil (= ongeveer maaiveld)
ontgraven.
Bij de voorgenomen bouw kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast.
Het beknopte bureauonderzoek wijst namelijk uit dat het gebied een redelijk hoge tot hoge
archeologische verwachting kent, waarbij vaststaat dat de ontwikkeling van het gebied gepaard zal
gaan met grondroerende werkzaamheden. Plaats, aard, omvang en diepte van die werkzaamheden
worden hieronder beschreven (zie Geplande werkzaamheden). De combinatie van archeologische
verwachting en voorgenomen werkzaamheden maakt het uitvoeren van een inventariserend
veldonderzoek noodzakelijk.
Op verzoek van de gemeente Bernisse heeft het BOOR (afdeling Beheer en Beleid) een Programma
van Eisen voor de uitvoering van een verkennend en karterend veldonderzoek opgesteld. Dit PvE-
Boren wordt hieronder gepresenteerd; het wordt voorafgegaan door een overzicht van de resultaten
van een bescheiden bureauonderzoek.
Met nadruk wordt er op gewezen dat het bureauonderzoek en het verkennend en karterend
inventariserend veldonderzoek de eerste stappen zijn in het inventariseren van archeologische
waarden in een plangebied. Indien nodig wordt de inventarisatie afgerond met een waarderend
inventariserend veldonderzoek. Het resultaat van het inventariserend veldonderzoek is een rapport
met een waardestelling van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen en een inhoudelijk
(selectie-) advies, aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (een selectiebesluit) ten aanzien van
de vindplaatsen kan worden genomen. Het archeologisch onderzoek is gericht op zowel een
onbelemmerde inrichting van het gebied, als op een zorgvuldig beheer van het archeologisch erfgoed.
2. RESULTATEN BUREAUONDERZOEK
2.1 Inleiding
Het uitvoeren van een bureauonderzoek is de eerste stap in de inventarisatie van archeologische
waarden in het plangebied. Het doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie over
bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Aan de hand hiervan wordt de
archeologische verwachting van het plangebied opgemaakt en wordt een beslissing genomen over
het al dan niet uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek en over de wijze waarop dit moet
worden uitgevoerd. De archeologische verwachting wordt door middel van het inventariserend
veldonderzoek getoetst.
2.2 Plangebied en onderzoeksgebied bureauonderzoek
2.2.1 Plangebied
Het plangebied is gelegen bij het dorp Biert in het westen van Putten (Bijlage 1). Het bevindt zich in de
polder Biert in de overgangszone van de bebouwing aan de Dorpsweg naar het open poldergebied.
De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 1200 m2. Het plangebied staat afgebeeld op kaartblad 37D
Zuid van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); de RD-centrumcoördinaten zijn
ongeveer 79.004/428.309.
2.2.2 Onderzoeksgebied bureauonderzoek
Het onderzoeksgebied voor het bureauonderzoek is het plangebied. Daar waar voor het
bureauonderzoek gegevens van buiten het plangebied worden gebruikt, wordt dat in de tekst
aangegeven.
2.3 Grondgebruik en verstoringen bodem plangebied
Het plangebied bestaat uit open weidegebied. Het bureauonderzoek heeft geen aanwijzingen
opgeleverd voor diepgaande verstoringen van de bodem.
2.4 Geplande werkzaamheden
In het plangebied Bernisse ‘Biert Dorpsweg’ zal een ligboxenstal worden gebouwd. De afmetingen van
de stal bedragen ongeveer 21 m bij 54,5 m; het er tegenaan te plaatsen tanklokaal meet circa 11,9 m
bij 5,2 m. De nieuwbouw zal op heipalen worden gefundeerd. Aangenomen wordt dat door het
plaatsen van heipalen de bodem tot forse diepte zal worden geroerd.
2.5 Aandachtspunten
Voor het onderzoeksgebied zijn de bestaande relevante gegevens geïnventariseerd, waarbij onder
meer is gekeken naar archeologische, geologische en historisch-geografische aspecten. De volgende
punten zijn van belang.
2.5.1 Beleidsinstrumenten
2.5.1.1 AWK Bernisse
De Archeologische Waardenkaart (AWK) Bernisse - op 10 juni 2008 vastgesteld door het college van
Burgemeester en Wethouders van Bernisse - bestaat uit twee kaarten: de Archeologische
Kenmerkenkaart en de hierop gebaseerde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (BOOR 2008).
Volgens de Archeologische Waarden- en Beleidskaart is het plangebied ‘Biert Dorpsweg’ gelegen in
een gebied met een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De archeologische waarden
zijn te verwachten vanaf een diepte van 40 cm onder het maaiveld. Grondwerkzaamheden (inclusief
heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan 40 cm beneden
het maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
2.5.1.2 Bestemmingsplan Buitengebied
Conform het bestemmingsplan Bernisse Buitengebied geldt voor de locatie een bouwregeling en een
omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die
dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte beslaan van meer
dan 100 vierkante meter (Waarde - Archeologie D).
2.5.1.3 Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland
Volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) Zuid-Holland, opgenomen in kaart 1b
(Archeologie waarden) van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland
2007), bevinden zich binnen het plangebied geen terreinen van hoge archeologische waarde, geen
terreinen van zeer hoge archeologische waarde en geen terreinen van zeer hoge archeologische
waarde (tevens wettelijk beschermd).
2.5.2 Historische gegevens Biert
(voornaamste bron: http://www.streekarchiefvpr.nl/pages/nl/lokale-geschiedenis/geschiedenis-per-
plaats/biert.php)
Het plangebied ‘Biert Dorpsweg’ is gelegen in de polder Biert. De eerste vermelding van Biert dateert
van 1 juli 1304, in een charter waarin Simonshaven ter bedijking wordt uitgegeven. Er wordt in deze
akte gesproken over een gebied tussen Vriesland en Biervliet dat door Nikolaas III van Putten mag
worden ingepolderd. Net als de polders Geervliet, Spijkenisse, Vriesland en Putten ging het bij de
polder Biert om een ringpolder die als een soort eiland in verder onbedijkt land was gesitueerd. Door
het indijken van de gebieden tussen de ringpolders ontstond er ten oosten van de Bernisse kort na
1300 een aaneengesloten bedijkt gebied: de Ring van Putten. In het oosten van de polder Biert
bevond zich de nederzetting Biert.
Het gorsland langs de oever van de dichtslibbende Bernisse werd in 1459 bedijkt als de polder Oud-
Stompaard, en niet veel later volgde de polder Nieuw-Stompaard. Deze gebieden vielen onder het
rechtsgebied van Biert en werden dus door schout en schepenen bestuurd. De polders hadden een
apart polderbestuur.
Door de gunstige ligging langs de drukke handelsroute de Bernisse moet Biert vrij snel een flinke
welvaart hebben gekend. Een ordonnantie uit 1375 van heer Zweder van Abcoude bepaalde dat de
parochiekerk jaarlijks 32 Hollandse ponden aan de kapittelkerk van Geervliet moest betalen. Dat was
voor die tijd een enorm bedrag. In het aanzienlijke Biert stonden destijds maar liefst twee kerken. De
ene parochie was gewijd aan de maagd Maria, de andere aan de heilige Nicolaas, die als patroon
beschermde tegen watersnood en dieven. In het mistige verleden van Biert is één van de kerken op
een onbekend tijdstip gesloopt of afgebrand.
Met het dichtslibben van de Bernisse verloor Biert een belangrijk deel van haar bestaansrecht. De
handel verdween en maakte plaats voor landbouw en veeteelt. In 1622 telde het dorp 83 inwoners en
een belastingboek uit 1632 maakt melding van 17 huizen. In 1732 waren dit er nog maar 12. Het
aantal inwoners was in 1795 eveneens gedaald tot 65. De minimale omvang van Biert maakte het
onmogelijk om volledig zelfstandig te blijven, zodat steeds meer functies werden gedeeld met
Simonshaven. Zo werden de ambten van schout en secretaris van beide plaatsen samengevoegd en
predikte de dominee wekelijks afwisselend in Biert of Simonshaven. Dit proces van onderlinge
samenwerking ving waarschijnlijk al aan in de 15e eeuw en was in de loop van de 17
e eeuw goeddeels
afgerond. Alleen de diaconie en kerkvoogdij wisten nog lange tijd hun zelfstandigheid te bewaren, wat
vooral lukte dankzij het aanzienlijke grondbezit, dat via verpachting te gelde werd gemaakt.
In 1884 brandde de kerk van Biert af. Het laatste restant van een roemrijk verleden viel ten prooi aan
de vlammen. Tot herbouw is het nooit gekomen, want Biert was te klein en de kerkvoogdij te
minvermogend om een nieuwe kerk te laten bouwen. Er zijn enkele afbeeldingen van het gebouw
bekend, maar op basis hiervan valt niet te bepalen hoe de kerk er precies uit heeft gezien. In enkele
teksten wordt de kerk omschreven als een gebouw met een tamelijk hoge, vierkante toren met een
stompe spits waarop een windwijzer staat. De kerktoren was voorzien van een klok, maar niet van een
uurwerk.
De Brielse belastinggaarder Jan Kluit maakt in zijn dagboeken een opmerking van een curieus
verschijnsel in de polder van Biert. Hij schrijft over een schip dat in vroeger tijden in de Bernisse was
gezonken en waarvan de mast nog lange tijd boven het landschap uit stak. Kluit voert een 58-jarige
vrouw uit Simonshaven ten tonele die dat verhaal bevestigde, aangezien ze de mast in haar jeugd zelf
had gezien. Hij ging vervolgens zelf op onderzoek uit en trof bewoners aan die hem meer over het
opmerkelijke feit konden vertellen. Feiten waren echter veranderd in mythen en niemand kon hem de
ware geschiedenis van het schip vertellen. De een meende dat het schip ooit was gestrand en
niemand de moeite had genomen het vlot te trekken, een ander wist dat het schip ten tijde van de
inpoldering van de Stompaarden is gebruikt om een diepe put te dempen. Een derde probeerde Kluit
ervan te overtuigen dat het een schip was dat in 1572 door de vluchtende Spanjaarden was
achtergelaten.
Na de Franse Tijd functioneerde Biert nog tot 1855 als een zelfstandige gemeente. Toen is de plaats
samen met Simonshaven bestuurlijk samengevoegd onder Geervliet. Sinds 1980 maakt Biert
onderdeel uit van de gemeente Bernisse.
Op het kadastraal minuutplan van Biert (1811-1832) is aan de westzijde van de Agter weg ter hoogte
van het plangebied open polderland zonder bebouwing afgebeeld, http://watwaswaar.nl/#NE-Om-5-1-1v-
1-2LkO-1hwG---1AN). De Agter weg liep ongeveer parallel met de Dorpsweg (Den Biertschen dijk) en
bevond zich aan de achterzijde van de huizen aan die weg. Tegenwoordig is de loop van de Agter
weg nog steeds herkenbaar als een lange smalle strook grond achter bijvoorbeeld de panden
Dorpsweg 6 en 8.
De Grote Historische Atlas van Nederland, schaal 1:50.000, I West-Nederland 1839-1859 (Wolters-
Noordhoff Atlasproducties 1990), de Grote Historische topografische Atlas ± 1905 Zuid-Holland,
schaal 1:25.000 (Uitgeverij Nieuwland 2005) en de Grote Provincie Atlas van Zuid-Holland, schaal
1:25.000, uit 1990 (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties/Topografische Dienst 1990) laten een
overeenkomstig beeld zien: op de locatie van het plangebied net achter de huizen aan de Dorpsweg is
geen bebouwing in het polderland aanwezig. Pas met de geplande bouw van de ligboxenstal komt
daar verandering in.
Het cartografisch en historisch onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de mogelijke
aanwezigheid in het onderzoeksgebied van archeologische waarden.
2.5.3 Geologische gegevens
2.5.3.1 Geologische gegevens Regio Rotterdam (naar Hijma e.a. 2009, 15-17)
De regio Rotterdam is gesitueerd in het West-Nederlandse Bekken, een actief depocentre van het
Noordzeebekken. Vanaf 60.000 jaar geleden waren zowel de Rijn als de Maas actief in het gebied. De
afzettingen van de Rijn en Maas behoren tot de Formatie van Kreftenheye. De overgang van het
laatste glaciaal (Weichselien) naar het huidige interglaciaal (Holoceen) resulteerde in een verandering
van het riviertype van ‘vol’ vlechtend gedurende het Laatste Glaciale Maximum (LGM) - circa 25.000
jaar geleden - naar meanderend in het midden Holoceen. Ten noorden en zuiden van het LGM dal
van de Rijn en de Maas vormden zich eolische zanddekken (dekzanden, Laagpakket van Wierden).
Tussen 14.500 en 9.000 jaar geleden ontwikkelden zich stroomgordels die de bodem van het rivierdal
verlaagden. Bij vergrote waterafvoer werden dunne lagen siltige klei als leem afgezet in de
komgebieden (Laag van Wijchen). Op het moment dat de verlaging van de floodplain tot een eind
kwam in het vroege Holoceen en de rivieren volop gingen meanderen, nam de sedimentatie van de
Laag van Wijchen toe. De stroomgordels uit de periode Jongere Dryas - vroeg Holoceen worden
gekenmerkt door diep ingesneden geulen. Aan de noordoost zijde van de stroomgordels ontstonden
tot 15 meter hoge rivierduinen (Laagpakket van Delwijnen), die gevormd werden door zand dat uit de
rivierbeddingen werd geblazen gedurende perioden van lage waterafvoer (debiet). Een gevolg van
vooral het stijgen van de zeespiegel door het afsmelten van de ijskappen na het LGM was het
onderlopen van het Noordzeegebied; de kustzone met strandwallen en dergelijke verschoof geleidelijk
in de richting van de huidige Nederlandse kust. De stijgende zeespiegel had ook gevolgen op land
door de daaruit resulterende stijgende grondwaterstand. Hierdoor ontstonden hier vanaf het Boreaal
moerassen waarin zich veen vormde (Basisveen).
Zo’n 9.000 jaar geleden, op de overgang van het Boreaal naar het Atlanticum, kwam het gebied direct
binnen de mariene invloedssfeer te liggen. Door de Holocene transgressie veranderde het Rijn-Maas
riviersysteem in een complex estuarien systeem met frequente stroomgordelverleggingen en
verschillende grote zeegaten. De hiermee geassocieerde getijdenafzettingen worden tot het
Laagpakket van Wormer gerekend. Vóór 7.000 jaar geleden mondde de Rijn in de regio Rotterdam
uit, maar tussen 7.000 en 2.000 jaar geleden deed de rivier dat in de Leidse regio. De Maas mondde
gedurende het gehele Holoceen uit in de Rotterdamse regio.
Na de forse landwaartse verschuiving van de zone met fluviatiele sedimentatie in het laat Boreaal -
midden-Atlanticum verminderde de snelheid van de relatieve zeespiegelstijging; sindsdien bleef het
zeeniveau mondiaal gezien ongeveer constant. In de periode na het Atlanticum was het voornamelijk
de verdergaande isostatische bodemdaling die bijdroeg aan de relatieve zeespiegelstijging in
Nederland. Uiteindelijk veranderde na het Midden-Atlanticum het evenwicht tussen het creëren van
bergingsruimte voor het sediment en het aanbod van sediment ten gunste van de laatste en kwam
een eind aan de landwaartse verschuiving van de kustafzettingsmilieus. Dit geschiedde diachroon
langs de kust als een gevolg van variaties in sediment aanbod. In de volgende millennia sloten de
zeegaten één voor één: in Zuid-Holland onderbraken alleen het Rijn-estuarium bij Leiden en het
Maas-estuarium bij Rotterdam het strandwallensysteem in het kustgebied. Gedurende het Subboreaal
ontwikkelde zich een uitgestrekt veenpakket (Hollandveen Laagpakket, Nieuwkoop Formatie) tussen
de riviertakken, lokaal als oligotrofe hoogveenkussens. De mariene ingressies in het Subatlanticum -
met vorming van de Laagpakket van Walcheren - gaan vanaf de Late Middeleeuwen samen met
menselijke activiteiten als ontginning en indijking van stukken land en het winnen van veen.
2.5.3.2 Geologische gegevens plangebied
In 2003 is de nieuwe lithostratigrafische indeling van Nederland ingevoerd (Westerhoff, Wong en De
Mulder 2003). In dit Programma van Eisen wordt echter - vooruitlopend op het ontwikkelen van een
regionale lithostratigrafische indeling van de holocene afzettingen in het Maasmondgebied - uitgegaan
van de oude lithostratigrafische indeling zoals die door de toenmalige Rijksgeologische Dienst in 1975
is opgesteld (Zagwijn en Van Staalduinen 1975). Voor de volledigheid wordt wel de van toepassing
zijnde term van de nieuwe indeling vermeld.
Afgaande op de Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, Kaartblad Rotterdam
West (37 W) (Van Staalduinen 1979) en op door het BOOR in het onderzoeksgebied en in de nabije
omgeving verzamelde aardkundige informatie is de globale opbouw van de bovenste delen van de
bodem in het gebied als volgt.
De diepere delen van de ondergrond van het plangebied bestaan uit klastische sedimenten die tot de
Formatie van Kreftenheye worden gerekend. De top van deze formatie ligt in de omgeving van het
plangebied op ongeveer 18,5 m - NAP. De formatie bestaat uit geulafzettingen (grindhoudend grof
zand tot matig fijn zand) die worden afgedekt door een laag siltige klei - ‘leem’ - die gevormd is in een
komgebied (Laag van Wijchen). Op de Formatie van Kreftenheye rust een dik pakket klastische
sedimenten, behorend tot de Afzettingen van Calais (thans Laagpakket van Wormer). De Afzettingen
van Calais zijn overwegend zandig; alleen de top bestaat uit dekafzettingen (klei, zandige klei en
zand). Op bijkaart 4 van de geologische kaart ‘Bovenkant zandige Afzettingen van Calais (het
Hellevoeterzand niet meegerekend)’ is te zien dat in het plangebied de top van de Afzettingen van
Calais een vrij hoge ligging heeft, namelijk tot 4 tot 5 m - NAP; even ten noorden van het plangebied
kan de top tot 3 m - NAP reiken. Op grond van deze informatie dient rekening te worden gehouden
met een plaatselijk hoge ligging van de Afzettingen van Calais in het plangebied en dus met de
mogelijke aanwezigheid van geulafzettingen behorend tot die lithostratigrafische eenheid. In het
zuiden van Putten zijn bij Hekelingen en Simonshaven op oeversedimenten langs geulafzettingen
archeologische resten uit het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd getraceerd.
Op de Afzettingen van Calais rust een pakket veen (Hollandveen, Hollandveen Laagpakket).
Het Hollandveen wordt afgedekt door een pakket klastische sedimenten, behorend tot de Afzettingen
van Duinkerke I (thans Laagpakket van Walcheren). Binnen de Afzettingen van Duinkerke I kunnen
dek- en geul-/oeversedimenten worden onderscheiden. Op Putten is een omvangrijk Duinkerke I-
geulsysteem aanwezig. Aan dit systeem zijn archeologische waarden uit de Midden-IJzertijd, Late
IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege en Late Middeleeuwen gerelateerd. Ongeveer ter hoogte van de -
met het graven van het Hartelkanaal verdwenen - noordelijke arealen van de polder Nieuw
Markenburg tussen Geervliet en Spijkenisse mondde dit systeem eertijds in de Maas uit. Ter plaatse
van de geul- en oeverafzettingen is de veenondergrond aangetast door erosie.
De top van de natuurlijke sequentie bestaat uit een overstromingsdek dat in de Late Middeleeuwen -
waarschijnlijk in de 12e eeuw - is gevormd (Afzettingen van Duinkerke III, thans Laagpakket van
Walcheren). Tussen de Afzettingen van Duinkerke I en Afzettingen van Duinkerke III komt lokaal een
laag veen voor die na de Romeinse tijd is gevormd (post-Romeins veen). Met de vorming van de
polder Bernisse rond 1200 kwam een eind aan de natuurlijke sedimentatie in het onderzoeksgebied.
2.5.4 Archeologische gegevens
2.5.4.1 Bekende archeologische waarden in het plangebied
In het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend. Er is niet eerder archeologisch
onderzoek verricht.
2.5.4.2 Bekende archeologische waarden in de omgeving van het plangebied: Putten en het
zuidoosten van Voorne
In de zeer nabije omgeving van het plangebied zijn archeologische vindplaatsen bekend uit de
Midden-IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A en B. Op grotere afstand van het plangebied
bevinden zich tevens sites uit het Neolithicum/Vroege Bronstijd, Vroege IJzertijd en Late IJzertijd.
Van een aantal vindplaatsen is informatie over de stratigrafische positie van de archeologica
voorhanden. De gegevens zijn afkomstig uit BOORIS (=archeologisch informatiesysteem BOOR); zie
bijlage 2 voor de ligging van de in deze paragraaf behandelde vindplaatsen.
Mesolithicum
Bewoningssporen uit het Mesolithicum zijn op Voorne-Putten (nog) niet bekend. Dat er in deze tijden
wel menselijke aanwezigheid moet zijn geweest, weten we uit enkele honderden vondsten van been
en gewei die zijn aangetroffen op de Rotterdamse Maasvlakte (Van Trierum, Döbken en Guiran 1988,
17). Het gaat om jacht- en viswerktuigen die door jagers-verzamelaars werden gebruikt. Deze
vondsten zijn buiten hun oorspronkelijke context aangetroffen in opgespoten grond die waarschijnlijk
van een niveau van rond 20 m - NAP afkomstig is uit het Europoortgebied.
Neolithicum - Bronstijd
De oudste bekende bewoningssporen op Voorne-Putten dateren uit het Laat Neolithicum en de
Vroege Bronstijd. Ze zijn ten zuiden van het plangebied aangetroffen tussen Simonshaven en
Hekelingen in de polder Simonshaven (Simonshaven I: BOOR-vindplaats 18-09; Simonshaven II:
Archis-waarnemingsnummer 23258, BOOR-vindplaats 17-37) en de polder Hekelingen (Hekelingen I:
Archis-waarnemingsnummers 14776, BOOR-vindplaats 18-02; Hekelingen II: Archis-
vondstmeldingsnummer 408881, BOOR-vindplaatscode 18-13; Hekelingen III: Archis-
waarnemingsnummer 23257, BOOR-vindplaatsen 18-95 tot en met 18-104; Hekelingen IV: geen
Archisnummer, BOOR-vindplaats 18-131). Het gaat om nederzettingsterreinen uit de Vlaardingen-,
Klokbeker- en Wikkeldraadperiode, gelegen op de noordelijke oeverwal van een
zoetwatergetijdengeul die door een veenlandschap slingerde (Louwe Kooijmans 1985; Louwe
Kooijmans en Van de Velde 1980; Modderman 1953; Van Trierum 1986; Van Trierum, Döbken en
Guiran 1988, 21).
De in het Neolithicum ingezette veengroei zette zich in de Bronstijd voort: er ontwikkelde zich een
uitgestrekt aaneengesloten veengebied. Plaatselijk werd de veengroei op Putten onderbroken door de
vorming van de Afzettingen van Duinkerke 0. Er zijn geen gegevens die wijzen op menselijke
aanwezigheid in het gebied in de periode tussen de Wikkeldraadperiode in de Vroege Bronstijd en de
Vroege IJzertijd.
Vroege IJzertijd
Het veengebied op Putten is in de Vroege IJzertijd bewoond geraakt. De veenbodem waarop de
ijzertijdboeren zich vestigden, is gevormd in een moerassig en voedselrijk zoet milieu, waar riet
overheerste (Kooistra 1984; Brinkkemper 1993). Vestiging in het veenlandschap was alleen mogelijk
nadat het gebied voldoende was ontwaterd. Uit de Vroege IJzertijd zijn echter geen diep landinwaarts
reikende geulen bekend die voor een forse ontwatering zorgden. Ook de kleidekken ontbreken die bij
een dergelijk geulsysteem zou zijn te verwachten. Eerder zal een situatie hebben gegolden waarin
geulvorming beperkt bleef tot een klein gebied; daarbuiten vond wellicht drainage plaats doordat de
nieuwe geulen de veenprielen en de andere laagtes aansneden die van nature aanwezig waren in het
veenlandschap. Deze gedachte komt voort uit de ligging van Archis-waarnemingsnummers 23261,
23262, 23263 en 23264 (BOOR-vindplaatsen 17-30, 17-35, 17-50 en 17-57), die gesitueerd zijn nabij
geulen die actief waren in de Midden-IJzertijd. Waarschijnlijk waren het ooit veenprielen die al
functioneerden in de Vroege IJzertijd, maar die in de Midden-IJzertijd een versterkte activiteit
vertoonden.
In de Vroege IJzertijd werden in de droogvallende veengebieden op Putten rond de kleine stroompjes
de enigszins hoger gelegen delen in het landschap uitgekozen als vestigingsplaats voor de
boerderijen. Dergelijke veenbultjes waren goed herkenbaar bij de Archis-waarnemingnummers 23259,
23261 en 23264 (BOOR-vindplaatsen 10-69, 17-30 en 17-57) in het noorden van
Spijkenisse/Rotterdam. In de loop van de 6e eeuw voor Chr. stagneert de ontwatering van het
veengebied op Putten. De bewoning breekt af en de nederzettingsterreinen raken overgroeid met
veen.
Midden-IJzertijd
In de Midden-IJzertijd raakt het veengebied op Putten opnieuw bewoond. De woonplaatsen dateren
ongeveer vanaf 400 voor Chr. De bewoning was mogelijk doordat de veengroei op een aantal
plaatsen voor het einde van de 5e eeuw voor Chr. door hernieuwde ontwatering tot stilstand was
gekomen. Het systeem dat voor de natuurlijke ontwatering zorgde is een Duinkerke I-geulensysteem
op Putten waarvan het mondingsgebied tussen Geervliet en Spijkenisse lag. De monding van het
systeem in de (oer)Maas is verloren gegaan door erosie in de Middeleeuwen en door recent menselijk
ingrijpen (graven Scheepvaart- en Voedingskanaal). Gelet op de verspreiding van de vindplaatsen
reikte het Duinkerke I-systeem in elk geval tot ongeveer Archis-waarnemingsnummers 21799 en
23273 (BOOR-vindplaats 17-18) aan de Rietbroekseweg bij Biert (even ten oosten van het
plangebied) en Archis-waarneminsnummer 21821 (BOOR-vindplaats 17-14) aan de Slikweg ten
westen van de bebouwde kom van Spijkenisse. Het bestaat uit een fijn vertakt stelsel van geulen en
zijgeultjes. Vrijwel zonder uitzondering waren de nederzettingen in de Midden-IJzertijd direct aan of in
de onmiddellijke nabijheid van het geulenstelsel gesitueerd. Naast de hierboven genoemde locaties
zijn dit bijvoorbeeld Archis-waarnemingsnummers 23267, 21799/23273, 23721, 23262, 23279, 23280,
23281, 23722, 23723, 23724, 23725, 23283 en 23284 (BOOR-vindplaatsen 10-46, 17-18, 17-34, 17-
35, 17-51, 17-55, 17-56, 17-74, 17-75, 17-76, 17-77, 18-92 en 18-93). De onderstreepte vindplaatsen
bevinden zich op korte afstand - ten oosten - van het plangebied. Meestal werden hogere elementen
in het veenlandschap in de omgeving van een geul benut als vestigingsplaats.
Aan het eind van de Midden-IJzertijd breekt de bewoning af op Putten. De oorzaak hiervan is een
toegenomen activiteit van het Duinkerke I-geulsysteem rond 200 voor Chr. Vanuit de aanvankelijk
rustige kreken gingen erosie en sedimentatie het landschap domineren, waardoor de bewoning niet
langer stand kon houden. Vooral dicht bij het Maasestuarium en de grotere geulen sneden de kreken
zich diep in de ondergrond in en eroderen de flankerende stukken veen. In deze arealen zijn de
nederzettingsterreinen sterk aangetast door erosie, bijvoorbeeld Archis-waarnemingsnummers 23716
en 23717 (BOOR-vindplaatsen 10-142 en 10-143). De dieper in het veenlandschap gelegen
vindplaatsen zijn gevrijwaard van erosie. Uiteindelijk zijn alle nederzettingsterreinen uit de Midden-
IJzertijd afgedekt door een klastisch dek behorend tot de Afzettingen van Duinkerke I.
Late IJzertijd
Het oorspronkelijke veenlandschap op Putten maakte in de Late IJzertijd in toenemende mate plaats
voor een zoetwatergetijdengebied met een hoge dynamiek, met geulen en kreken waarlangs slikken,
gorzen, hoger opgeslibde platen en oeverwallen lagen. In vergelijking met de Midden-IJzertijd is het
verspreidingsgebied van de nederzettingen in de Late IJzertijd toegenomen. Het strekt zich nu verder
uit naar het zuidwesten, namelijk tot in het gebied van Abbenbroek, Oudenhoorn en Zuidland in de
gemeente Bernisse op Voorne. Vindplaatsen uit de Late IJzertijd bevinden zich hier op een
veenondergrond (bijvoorbeeld Archis-waarnemingsnummers 23290 [BOOR-vindplaats 17-22] in de
Monnikenhoek bij Abbenbroek, Archis-waarnemingsnummer 23288 [BOOR-vindplaats 16-15] aan de
Dwarsweg in Oudenhoorn en Archis-waarnemingsnummer 23291 [BOOR-vindplaats 17-27] aan de
Dwarsweg in Zuidland). Deze arealen zijn kennelijk pas laat binnen het bereik van het Duinkerke I-
geulenstelsel gekomen. Waarschijnlijk gebeurde dat in de periode waarin noordoostelijk - bij Geervliet
en Spijkenisse - hevige erosie en sedimentatie plaatsvond, waarbij tegelijkertijd het geulensysteem
zich in zuidwestelijke richting kon uitbreiden. Nadat de landschappelijke situatie zich in het kerngebied
van het Duinkerke I-systeem op Putten had gestabiliseerd, vestigde de mens zich er in de Late
IJzertijd. De nederzettingen zijn op een enkele uitzondering na gelegen op de hogere zandige
elementen in het landschap. Goede voorbeelden zijn Archis-waarnemingsnummer 21794 (BOOR-
vindplaats 17-41) in de Polder Geervliet en BOOR-vindplaats 10-164 (geen Archis-code) bij de
Jeugdgevangenis in Spijkenisse op hoog opgeslibde oevers van Duinkerke I-restgeulen.
Behalve nederzettingsterreinen is ook een dam met duiker aangetroffen. Het gaat om de vindplaats
Rotterdam-Hartelkanaal (Archis-waarnemingsnummer 23315, BOOR-vindplaats 10-67).
Romeinse tijd
De verspreiding van de nederzettingen uit de Romeinse tijd is goed vergelijkbaar met die uit de Late
IJzertijd. Ook in de locatiekeuze is geen wezenlijk verschil te bemerken. Het merendeel van de
vindplaatsen ligt op de hogere en zandigere delen van het Duinkerke I-gebied op Putten. Voorbeelden
hiervan zijn Archis-waarnemingsnummers 21801, 21798/23318, 23347 en 23348 (BOOR-vindplaatsen
10-23, 10-111, 17-24 en 17-25 - de laatste twee vindplaatsen bij Biert, zeer nabij het plangebied). Een
kleiner aantal sites ligt in het veengebied langs de flanken van het Duinkerke I-gebied, met plaatselijk
een flinterdun kleidekje: Archis-waarnemingsnummers 21800/23349, 23353 en 21822/23823 (BOOR-
vindplaatsen 17-26, 17-39 en 17-79). Gelet op de datering is deze zone relatief laat bewoond geraakt.
In het gebied in het zuidwesten - op Voorne - liggen de nederzettingen dicht bij het deel van het
Duinkerke I-geulenstelsel dat - zoals boven al is gesteld - in aanleg waarschijnlijk uit de Late IJzertijd
dateert. Voor de nederzettingsterreinen Archis-waarnemingsnummers 22058/23339 en
22059/22060/23340 (BOOR-vindplaatsen 16-48 en 16-50) bij Oudenhoorn bestaat geen twijfel over
de landschappelijke situatie. Zij liggen op een hoger deel van het veengebied en nabij een Duinkerke
I-geul. De op slechts enkele tientallen meters van elkaar gelegen Archis-vondstmeldingsnummers
401138 en 409904 (BOOR-vindplaatsen 17-129 en 17-130) uit de woonwijk Kreken van Nibbeland bij
Zuidland tonen de dynamiek waarmee de mens in de Romeinse tijd reageert op de landschappelijke
veranderingen in het gebied waar hij leeft. Archis-vondstmeldingsnumer 409904 (BOOR-vindplaats
17-130) betreft nederzettingssporen uit de (zeer waarschijnlijk ook Late IJzertijd en) Romeinse tijd op
veen (Hollandveen) aan een Duinkerke I-geul; bij Archis-vondstmeldingsnummer 401138 (BOOR-
vindplaats 17-129) gaat het om nederzettingsresten en graven (en daar aan gerelateerde sporen) uit
de Romeinse tijd op twee verschillende niveaus in klastische oeverafzettingen van dezelfde geul. De
menselijke aanwezigheid in het gebied werd alleen maar tijdelijk onderbroken gedurende de duur van
de sedimentatie van de Afzettingen van Duinkerke I, die hier dus zeer goed in tijd zijn te plaatsen.
Men keerde al snel terug naar de plek waar men oorspronkelijk vertoefde.
Behalve nederzettingsterreinen zijn ook andersoortige complextypen aangetroffen. Het gaat om
dammen met duikers in Zuidland (Ramhilseweg: Archis-waarnemingsnummer 23355, BOOR-
vindplaats 17-43 en Kreken van Nibbeland: Archis-vondstmeldingsnummer 401138, BOOR-vindplaats
17-129 ) en Spijkenisse (Hartel-West: Archis-waarnemingsnummer 23808, BOOR-vindplaats 10-136),
om begraafplaatsen in Zuidland (Kreken van Nibbeland: Archis-vondstmeldingummer 401138, BOOR-
vindplaats 17-129) en Spijkenisse (Hartel-West: Archis-waarnemingsnummers 23807/23287, BOOR-
vindplaats 10-117 en Jeugdgevangenis: Archis-waarnemingsnummer geen, BOOR-vindplaats 10-164)
en verkavelingssloten in Spijkenisse (Archis-waarnemingsnummer geen, BOOR-vindplaats 17-81).
Langs de busbaan tussen Spijkenisse en Geervliet is een deel van een nederzettingsterrein met een
villa-achtig gebouw onderzocht (Archis-waarnemingsnummer geen, BOOR-vindplaats 10-171).
Einde Romeinse tijd
De nederzettingen uit de Romeinse tijd houden in het Maasmondgebied aan het eind van de 3e eeuw
na Chr. op te bestaan. Of het hele gebied in deze periode totaal ontvolkt raakte, is niet zeker. Duidelijk
is wel dat het land vernatte waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Op Voorne-
Putten is in de 3e eeuw op veel plaatsen veenvorming in volle gang, soms voorafgegaan door klei-
afzettingen. Naast de landschappelijke veranderingen zal de politieke situatie in het Romeinse rijk een
rol hebben gespeeld bij het beëindigen van de bezetting. In 406 na Chr., wanneer de Rijngrens wordt
opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.
Vroege Middeleeuwen
De veengroei zet zich voort tot in het begin van de Vroege Middeleeuwen (post-Romeins veen).
Plaatselijk is ook klastisch materiaal afgezet, de Afzettingen van Duinkerke II. Historische bronnen
wijzen erop dat het gebied aan het eind van de 7e eeuw is bewoond. Ook enkele archeologische
gegevens duiden op bewoning in en ontginning van de kleigebieden in het noordelijke deel van Putten
in die periode (Hoek 1979). Het gaat om een nederzettingsterrein ter plaatse van de latere Welplaat,
de Kleine Polder en de polder Nieuw Markenburg. Bij de vorming van de ringpolders Geervliet en
Spijkenisse in de 12e eeuw (zie onder) werd de nederzetting vrijwel geheel buitengedijkt. Hoek brengt
de vondsten in verband met het in 772 (of 776) vermelde Masamuda of Masamuthon. Het oudste
aangetroffen aardewerk dateert uit de 6e of 7
e eeuw en bevat alle hierna volgende perioden tot de 12
e
eeuw. Tevens werden een te Dorestad geslagen munt uit het tweede kwart van de 7e eeuw en twee
sceatta’s uit omstreeks 700 gevonden. Even ten zuiden van deze locatie, in de polder Oud
Markenburg, zijn bij Spijkenisse Hartel West in de jaren tachtig van de vorige eeuw vier huisplaatsen
uit de 9e (na 875) en/of 10
e en/of 11
e eeuw opgegraven (Archis-waarnemingsnummers 23807 en
23287, BOOR-vindplaats 10-117; Van Trierum e.a. 1988, 63-65, Bult 2009). De sporen zijn
aangetroffen op een pakket klei dat tot de Afzettingen van Duinkerke II wordt gerekend.
Nog verder naar het zuiden - in de polder Simonshaven, even ten noordoosten van het plangebied - is
in 1982/1983 een omgrachte ophoging uit de 11e-12
e eeuw gedocumenteerd (Archis-
waarnemingsnummer 23347, BOOR-vindplaats 17-24; Van Trierum e.a. 1988, 67-68). Aan de teen
van de ophoging zijn sporen van een houten palissade aangetroffen. De ophoging bestond uit veen-
en kleikluiten en was opgeworpen op een dun kleidekje dat rustte op post-Romeins veen. De flanken
van de ophoging werden afgedekt door een overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke III); de top
was opgenomen in de bouwvoor.
Late Middeleeuwen
In de 12e eeuw werd het Maasmondgebied geteisterd door overstromingen. In het gebied van
Spijkenisse en Geervliet op Putten richtte het water vooral in de winter van 1163-1164 schade aan. Al
snel na de overstromingen ontstonden de ringpolders Biert (waarin het plangebied is gesitueerd) en
Geervliet. De ringpolder Geervliet moet al in het derde kwart van de 12e eeuw hebben bestaan. In
1176 schenkt Frederik Barbarossa namelijk de tol van Geervliet aan graaf Floris III (Bult 2009, 8). Wat
later, omstreeks 1200, volgden de ringpolder Vriesland en die van Spijkenisse. In het oosten bevond
zich de polder Putten, met het dorp Putten en kasteel Puttenstein van de heren van Putten. Rond
1200 lagen de ringpolders als een soort eilanden in het landschap met waterlopen ertussen. De
Bernisse was een van die waterlopen. Het was een belangrijke noord-zuid verbinding waarlangs
handelsplaatsjes als Geervliet en Heenvliet konden ontstaan. Geervliet wordt - zoals reeds gezegd - al
vermeld in 1176 en is lange tijd een bestuurlijk centrum geweest, hetgeen mede tot uiting kwam in het
aldaar gelegen en in 1246 voor het eerst vermelde kasteel waar de heren van Putten resideerden. Na
de verwoesting in 1304 door de Vlamingen van het kasteel kasteel Puttenstein vestigden de heren
van Putten zich (definitief) op hun Geervlietse hof.
Al vroeg in de 13e eeuw werd vervolgens de polder Hekelingen tussen de polders Vriesland en Putten
aangelegd. Later in de 13e eeuw ontstond de polder Braband door een dijk te leggen tussen de
polders Spijkenisse en Hekelingen (via de polder Klein Hekelingen) en een tussen de polders
Vriesland en Spijkenisse. Rond het jaar 1300 werden de polders Spijkenisse en Geervliet met twee
dijken met elkaar verbonden, waardoor de polder Kapershoek ontstond. Op 29 januari 1305 gaf heer
Nicolaas van Putten toestemming aan zijn broer Simon van Markenburg om de kreek ‘het Oostenrijk’
tussen de polder Geervliet en Biert af te dammen. Ook mocht hij een dijk aanleggen tussen de polders
Biert en Vriesland. In de zo ontstane polder Simonshaven werd de nederzetting Simonshaven de
haven van Simon van Markenburg. Onder andere in de polder Simonshaven zijn op luchtfoto’s resten
van een oud verkavelingssysteem te zien. Dit houdt dat het gebied al voor de inpoldering een intensief
gebruik kende.
Door het indijken van de gebieden tussen de oorspronkelijke ringpolders was er ten oosten van de
Bernisse een aaneengesloten bedijkt gebied ontstaan: de Ring van Putten. Naast de al genoemde
dorpen Putten, Geervliet en Simonshaven vormden Spijkenisse, Hekelingen en Biert de woonkernen
in de Ring van Putten.
Vooral in de 14e eeuw werden door indijking nog verschillende polders aan de Ring van Putten
toegevoegd. In het jaar 1431 ontstond zo bijvoorbeeld de polder Oud Schuddebeurs/Klein
Schuddebeurs. Daarnaast gingen er af en toe ook ingepolderde gebieden verloren. Rond 1300 ging
het oostelijke deel van de polder Putten als gevolg van overstromingen ten onder en in 1532
verdronken de resterende delen van die polder. Het westelijke deel is stap voor stap teruggewonnen
met de aanleg van de polders Oude Uitslag van Putten, Nieuwe Uitslag van Putten en de
Wolvenpolder in respectievelijk 1558, 1565 en 1619.
Zoals hiervoor al is gezegd ontwikkelden zich de nederzettingen Geervliet en het ten westen van de
Bernisse gelegen Heenvliet tot handelsplaatsen (Don 1992, 28-31 en 56-57). De Bernisse was een
drukbevaren scheepvaartroute tussen de Maas en het zuiden. In respectievelijk 1381 en 1469 kregen
ze stadsrechten en consolideerden daarmee het gezag in de streek. Aan het eind van de
Middeleeuwen zette het verval van de handelsplaatsen aan de Bernisse in. Het als gevolg van de St.
Elisabethvloed ontstane Spui tussen Putten en de Hoeksche Waard ging een aantrekkelijk alternatief
vormen voor de vaart over de Bernisse, die bovendien in steeds toenemende mate verlandde. De
verlanding, die door de inpoldering van de aanwassen zo mogelijk nog definitiever werd gemaakt,
betekende de genadeslag voor Geervliet en Heenvliet: stuk voor stuk werden de oude havenplaatsen
landnederzettingen.
2.5.5 Bouwhistorische gegevens
Het (beknopte) bouwhistorisch onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de mogelijke
aanwezigheid van ondergrondse bouwhistorische waarden in het plangebied.
2.6 Archeologische verwachting
Op grond van de verworven informatie over de historische situatie, de bodemopbouw ter plaatse, de
bekende archeologische waarden in (de omgeving van) het onderzoeksgebied en de gegevens
verkregen uit het luchtfoto-onderzoek kan de archeologische verwachting voor de bovenste 5 meter
van de bodem in ‘Biert Dorpsweg’ worden aangegeven. Van het bodemtraject dieper dan 5 meter
beneden het maaiveld is geen of slechts in zeer beperkte mate informatie beschikbaar. Om deze
reden kan hiervoor geen archeologische verwachting worden opgesteld. Benadrukt wordt dat bij de
mogelijke inrichting van het plangebied de bodemverstorende activiteiten - hierbij moet vooral worden
gedacht aan het slaan van heipalen - wel tot dit bodemtraject reiken en eventueel aanwezige
archeologische waarden kunnen aantasten.
Voor het gehele onderzoeksgebied geldt dat er een kleine kans is op de aanwezigheid van
archeologische sporen uit het Neolithicum en Vroege Bronstijd in de top de Afzettingen van Calais
(Laagpakket van Wormer), een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de
Midden-IJzertijd op het Hollandveen (Hollandveen Laagpakket), een redelijk grote kans op de
aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late IJzertijd in de top van het Hollandveen of in de
top van en op de Afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren), een grote kans op de
aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse tijd in de top van en op de Afzettingen van
Duinkerke I en een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Late
Middeleeuwen A en Late Middeleeuwen B in het traject top Afzettingen van Duinkerke I - maaiveld.
Het is lastig een exacte diepte aan te geven waarop de archeologische waarden kunnen worden
verwacht. Afgaand op de resultaten van vindplaats 17-25 (Archis-waarnemingsnummer 23348, Van
Heeringen en Theunissen 2002, 271-272 en BOORIS) kunnen archeologische waarden uit de
Romeinse tijd worden verwacht tussen 0,31 en 1,01 m beneden het maaiveld (1,34-2,17 m - NAP).
Hoog liggende archeologische waarden kunnen (deels) zijn aangetast door grondroerende activiteiten
(vooral ploegen). De nederzettingssporen van vindplaats 17-56 (Archis-waarnemingsnummer 23281,
Asmussen en Moree, 42-43) even ten oosten van het plangebied) uit de Midden-IJzertijd lagen op een
diepte tussen 1,1 en 1,8 m beneden het gemiddelde maaiveld (2,0-2,7 m - NAP). Er vanuit gaande dat
eventuele archeologische waarden uit de Middeleeuwen in de regel minder diep liggen dan die uit de
Midden-IJzertijd en Romeinse tijd kan worden gesteld dat archeologische resten uit de periode
Midden-IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen zich in de bovenste 1,1 tot 1,8 m van de bodem
bevinden. Indien archeologische waarden uit het Neolithicum/Vroege Bronstijd aanwezig zijn, dan zijn
die op 2 m beneden het maaiveld of dieper te verwachten.
Voor alle genoemde perioden gaat het om nederzettingsterreinen en om sporen van inrichting en
agrarische gebruik van het gebied. Voor de Late IJzertijd en Romeinse tijd geldt dat ook constructies
als dammen met duikers in het gebied aanwezig kunnen zijn. Uit de Romeinse tijd kunnen tevens
grafvelden worden verwacht. De nederzettingsterreinen uit het Neolithicum, Vroege Bronstijd, Midden-
en Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A kenmerken zich door het voorkomen van een
veelal donker gekleurde, humeuze, vondstrijke ‘vuile’ laag. In het niveau kunnen vuursteen (alleen
Neolithicum en Vroege Bronstijd), aardewerk, verbrand en onverbrand bot, natuursteen, bewerkt hout,
as, houtskool, fosfaat en mest (niet Neolithicum en Vroege Bronstijd) en dergelijke voorkomen. Vanaf
de Late IJzertijd kunnen ook glas en metaal worden aangetroffen. In en onder zo’n vondstlaag kunnen
zich resten van constructiehout bevinden. Het vondstmateriaal van nederzettingsterreinen uit de Late
Middeleeuwen B is grotendeels vergelijkbaar met dat van de er aan voorafgaande perioden, maar
komt in grotere dichtheden voor. Aan het vondstenlijstje kunnen bouwmaterialen als baksteen worden
toegevoegd.
2.7 Aantasting archeologische waarden
De realisering van de nieuwbouw in het binnen plangebied ‘Biert Dorpsweg’ zal gepaard gaan met
grondroerende activiteiten. Hierbij kunnen de eventueel aanwezige archeologische waarden worden
aangetast. Dit geldt voor het gehele plangebied en voor archeologische waarden uit alle
bovengenoemde perioden: het Neolithicum, Vroege Bronstijd, Midden-IJzertijd, Late IJzertijd,
Romeinse tijd en Late Middeleeuwen.
2.8 Advies
Op grond van gemeentelijk beleid, de archeologische verwachting van het gebied, alsmede de
bodemverstorende aard van de werkzaamheden die in het kader van de toekomstige ontwikkeling van
het plangebied zullen worden uitgevoerd, is een verkennend en karterend inventariserend
veldonderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van archeologische waarden uit het Neolithicum,
Vroege Bronstijd, Midden-IJzertijd, Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen.
3. PROGRAMMA VAN EISEN VOOR HET VERKENNEND EN KARTEREND
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK
3.1 Inleiding
Dit PvE heeft betrekking op de verkennende en de karterende fasen van het inventariserend
veldonderzoek in plangebied ‘Biert Dorpsweg’ in Biert in de gemeente Bernisse. De twee fasen
worden in één keer uitgevoerd om de doorlooptijd van de archeologische bemoeienis met de
geplande ontwikkelingen in het plangebied te verkorten.
In het algemeen heeft de verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek tot doel de mate
van gaafheid van de bodem in een gebied vast te stellen en inzicht te krijgen in morfologische
eenheden van de begraven oude landschappen, voor zover deze van invloed kunnen zijn op de
locatiekeuze in het verleden. Het doel is kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones te
selecteren voor de karterende fase van het inventariserend veldonderzoek. Vooruitlopend op een
eventueel waarderend inventariserend veldonderzoek worden gedurende de verkennende en
karterende fasen van het inventariserend veldonderzoek alvast zo veel mogelijk gegevens verzameld
om de aard, diepteligging, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de
eventuele archeologische resten te kunnen vaststellen. Hierdoor kan een inschatting worden gemaakt
of en zo ja in welke mate bij de toekomstige bodemingrepen in het plangebied archeologische
waarden zullen worden aangetast.
3.2 Onderzoeksgebied inventariserend onderzoek
Het onderzoeksgebied ‘Biert Dorpsweg’ betreft het gehele areaal van plangebied ‘Biert Dorpsweg’
waar de nieuwe ligboxenstal zal worden gebouwd. Het gaat om een rechthoekig stuk grond van circa
21 m x 54,5 m (bestemt voor de ligboxenstal) met daar tegenaan een kleiner rechthoekig stuk grond
van 11,9 m x 5,2 m (bestemd voor het tanklokaal). De oppervlakte bedraagt in totaal ongeveer 1208,6
m2.
3.3 Verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek in het onderzoeksgebied
Het verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek wordt verricht door het zetten van
grondboringen. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de KNA versie 3.2.
Er zijn volgens het bureauonderzoek vier stratigrafische niveaus met archeologische potentie:
1. Top Afzettingen van Calais (Laagpakket van Wormer).
Te verwachten archeologische waarden: Laat Neolithicum en eventueel Vroege Bronstijd.
2. Top Hollandveen (Hollandveen Laagpakket).
Te verwachten archeologische waarden: Midden-IJzertijd en Late IJzertijd.
3. Top/op Afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren).
Te verwachten archeologische waarden: Late IJzertijd en Romeinse tijd.
4. Traject top Afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren) - maaiveld.
Te verwachten archeologische waarden: Late Middeleeuwen.
3.4 Doel boren
Verkennend inventariserend veldonderzoek
1. De mate van gaafheid van de vier stratigrafische niveaus met archeologische potentie
in beeld brengen: top Afzettingen van Calais (Laagpakket van Wormer), top van het Hollandveen
(Hollandveen Laagpakket), top Afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren) en het
traject top Afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren) - maaiveld.
2. Eventueel archeologische waarden traceren.
Karterend inventariserend veldonderzoek
1. De archeologische waarden die bij de verkennende fase zijn getraceerd (verder) in kaart
brengen. Indien mogelijk dient een eerste indruk te worden geven van de datering, aard en
kwaliteit van deze waarden.
2. Verdere archeologische waarden traceren en in kaart brengen. Indien mogelijk dient een eerste
indruk te worden geven van de datering, aard en kwaliteit van deze waarden.
3.5 Boorstrategie en methoden
Het booronderzoek wordt uitgevoerd door in het te bebouwen areaal in een raai op de centrale
lengteas van de geplande ligboxenstal handmatig zes verkennende boringen te zetten, met een
onderlinge afstand van de boorlocaties van 10 meter. De ligging van de boorpunten ligt dus min of
meer vast en is weergegeven op bijlage 3. Voorts worden twee boringen op voorhand ‘gereserveerd’
om in overleg met het bevoegd gezag te benutten voor het karterend boren in kansrijke zones en of in
gebieden waar in de verkennende boringen archeologische waarden zijn aangetroffen om deze (nog)
scherper in kaart brengen.
De volgende aspecten zijn van belang bij het boren.
- De locatie van de boorpunten op de boorpuntenkaart is indicatief. Er kan eventueel met
boorpunten worden geschoven als de situatie in het veld hiertoe aanleiding geeft (bebouwing,
verharding).
- De boringen worden gezet door de Afzettingen van Duinkerke III en door het Hollandveen tot
in de top van de Afzettingen van Calais met een maximale diepte van 5 meter - maaiveld.
- Mocht na visuele inspectie met behulp van oog en gutsmes in het veld nog twijfel bestaan over de
wel of niet aanwezigheid van archeologische indicatoren in een bepaald bodemtraject dan wordt
het betreffende stuk boorkern bemonsterd en gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 4 mm.
- De x-/y-coördinaat van de boorpunten dienen te worden bepaald. Dit kan handmatig (met
bijvoorbeeld een meetlint) geschieden, waarbij de meetfout maximaal 1 meter bedraagt.
- De z-coördinaat van het boorpunt dient te worden bepaald. Hiervoor wordt gebruik
gemaakt van een meettoestel (waterpas, total station, GPS en dergelijke), waarbij de meetfout
maximaal 3 cm bedraagt. Bij het vaststellen van de z-coördinaat mag geen gebruik worden
gemaakt van het AHN.
- Voor het boren dient gebruik gemaakt te worden van een gutsboor met een
binnendiameter van minimaal 2,5 cm. Voor de bovenste - geroerde - bodemtrajecten kan
eventueel worden gebruik gemaakt van een edelmanboor.
- De boorkernen dienen volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB) of
een direct daarvan afgeleide methode te worden beschreven. Hierbij wordt extra benadrukt dat:
- De begrenzing van de lagen tot op de cm nauwkeurig dient te worden vastgesteld. De
boorkern mag dus niet in trajecten van bijvoorbeeld 10 cm worden beschreven.
- De aard van de grenzen dient te worden vastgesteld. Bijvoorbeeld diffuus, geleidelijk,
scherp/abrupt, erosief.
3.6 Samenstelling onderzoeksteam
Bij het verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek dient zowel het veldwerk, de
uitwerking als de rapportage te worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel waarbij de
aantoonbare aanwezigheid van kennis en ervaring met het werken in holoceen West-Nederland een
vereiste is.
3.7 Verslaglegging onderzoek
De resultaten van het verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek dienen door de
opdrachtnemer in de vorm van een conceptrapport aan de opdrachtgever te worden gepresenteerd.
De opdrachtgever biedt het concept ter goedkeuring aan het bevoegd gezag aan. Vervolgens
verstrekt de opdrachtnemer het goedgekeurde rapport aan de opdrachtgever. Tevens wordt het
rapport gestuurd naar het bevoegd gezag, het BOOR, de Koninklijke Bibliotheek en de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed.
Ten behoeve van een vlot verloop van de beoordeling van de rapportage dient het conceptrapport
vergezeld te gaan van cad- (.dxf/.dwg) of gis-bestanden (.shp/.mif) met de ligging van het plangebied,
het onderzoeksgebied en de boorlocaties.
Het rapport moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals die in de KNA versie 3.2 voor inventariserend
veldonderzoek zijn opgesteld. In het rapport komen de volgende - gebruikelijke - aspecten aan de
orde:
- Het doel van het onderzoek
- De onderzoeksmethoden
- De resultaten van het onderzoek
- Conclusies en aanbevelingen
Daarnaast worden aan de rapportage de volgende specifieke eisen benadrukt/ gesteld:
- In de boorkernbeschrijvingen dienen tevens de meest relevante interpretaties (met name de
onderscheiden stratigrafische eenheden) te worden opgenomen.
- De in het veld onderscheiden stratigrafische eenheden dienen (zorgvuldig) te worden beschreven.
- Voor de onderscheiden stratigrafische eenheden wordt naast de nieuwe terminologie ook de
conventionele benaming gebruikt: Afzettingen van Duinkerke (0, I, II en III), Hollandveen en
Afzettingen van Calais (I, II, III en IV), Hellevoeterzand en dergelijke.
- Met behulp van de boorstaten wordt een profiel getekend.
- Om de interpretaties binnen de profielen controleerbaar te maken, worden bij het tekenen de
boorstaten in het profiel weergegeven en wordt de (litho)stratigrafische informatie van de
boorkernbeschrijvingen goed herkenbaar bij de boorstaten geplaatst.
- In het profiel wordt de oxidatie-reductiegrens aangegeven.
In het rapport worden de volgende kaarten opgenomen:
- Een kaart met de boorpunten, waarop per boorpunt is aangegeven of er archeologische
indicatoren zijn aangetroffen. Tevens dienen de aard van de indicatoren en het stratigrafische
niveau waarop zij zijn gevonden te worden aangegeven.
3.8 Overleg
Indien de opdrachtnemer af wil wijken van de in dit PvE beschreven aanpak, dient vooraf overleg
gepleegd te worden tussen de opdrachtnemer, opdrachtgever en het bevoegd gezag.
3.9 Tijdpad
Direct na het veldwerk dient overleg plaats te vinden tussen de opdrachtgever, opdrachtnemer en het
bevoegd gezag over de verdere aanpak van de planlocatie.
Het definitieve rapport zal uiterlijk drie maanden na afronding van het veldwerk worden verstuurd.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Digitale bronnen
ARCHIS: Centraal gegevensbestand van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en
Monumenten (http://archis2.archis.nl).
BOORIS: Informatie Systeem van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken
Rotterdam.
Provincie Zuid-Holland: Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Rijnmond
(http://chs.pzh.nl; 2002, herziening 2007).
Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg, 2006: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
(http://www.streekarchiefvpr.nl op juli 2013).
Kaarten/ Atlassen/ Luchtfoto’s
Staalduinen, C.J. van, 1979: Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, blad
Rotterdam West (37 W), Haarlem.
Uitgeverij 12 Provinciën, 2005: Luchtfoto-Atlas Zuid-Holland. Loodrechtluchtfoto’s provincie Zuid-
Holland, schaal 1:14.000, Landsmeer.
Uitgeverij Nieuwland, 2005: Grote Historische topografische Atlas ± 1905 Zuid-Holland, schaal
1:25.000, Tilburg.
Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland, schaal 1:50.000, I
West-Nederland 1839-1859, Groningen.
Wolters-Noordhoff Atlasprodukties/Topografische Dienst, 1990: Grote Provincie Atlas van Zuid-
Holland, schaal 1:25.000, Groningen/Emmen.
Geraadpleegde literatuur
Asmussen, P.S.G. en J.M. Moree, 1990: De gevolgen van polderpeilverlaging voor de
conserveringstoestand van archeologische vindplaatsen op Voorne-Putten, Rotterdam
(BOORrapporten 5).
Baan, J. de, 1981: Rond het begin van Spijkenisse, Spijkenisse.
Baan, J. de, 1983: Met droge voeten door Putten, Spijkenisse.
BOOR, 2008: Archeologische Waardenkaart Bernisse, Rotterdam (vastgesteld op 10 juni 2008).
Brinkkemper, O., 1993: Wetland farming in the area of the south of the Meuse Estuary during the Iron
Age and the Roman Period: an environmental and palaeo-economic reconstruction, Analecta
Praehistorica Leidensia 24 (Proefschrift, universiteit Leiden), Leiden.
Bult, E., 2009: Spijkenisse Hartel-West. Het aardewerk van de middeleeuwse nederzetting op
vindplaats 10-117, Rotterdam (BOORrapporten 479).
Carmiggelt, A. en P.W.J.M. Schulten, 2002: Veldhandleiding archeologie, Zoetermeer (Archeologie
Leidraad 1, CvAK).
Centraal College van Deskundigen Archeologie, 2010: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Landbodems versie 3.2, Gouda.
Döbken, A.B., A.J. Guiran en M.C. van Trierum, 1992: Archeologisch onderzoek in het
Maasmondgebied: archeologische kroniek 1987-1990, in: A.B. Döbken (red.): BOORbalans 2
Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam, 271-313.
Döbken, A.B., A.J. Guiran en M.C. van Trierum, 1992: Archeologisch onderzoek in het
Maasmondgebied: archeologische kroniek 1987-1990, in: A.B. Döbken (red.): BOORbalans 2
Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam, 271-313.
Don, P., 1992: Voorne-Putten. De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, Uitgeverij Waanders Zwolle.
Gouw, J.L. van der, 1967: De ring van Putten. Onderzoekingen over en hoogheemraadschap in het
Deltagebied, Den Haag.
Heeringen, R.M. van en E.M. Theunissen (red.), 2002: Desiccation of the Archaeological Landscape
at Voorne-Putten, the Netherlands (Nederlandse Archeologische Rapporten 25).
Hijma, M.P., K.M. Cohen, G. Hoffmann, A.J.F. van der Spek en E. Stouthamer, 2009: From river valley
to estuary: the evolution of the Rhine mouth in the early to middle Holocene (western Netherlands,
Rhine-Meuse delta), Netherlands Journal of Geosciences - Geologie en Mijnbouw 88-1, 13-53.
Hoek, C., 1979: De heren van Voorne en hun heerlijkheid, in: De Motte, Van Westvoorne tot St.
Adolfsland. Historische verkenningen op Goeree-Overflakkee, Sommelsdijk.
Klok, J., 2001: Caartboeck van Voorne 1695 aangevuld met De Caarte van het Westenryck genaamd
Zuydlandt en Caerten van de Ringh van Putten, Oostvoorne.
Kooistra, L.I., 1984: Simonshaven, een vegetatiereconstructie vanaf het begin van de IJzertijd tot en
met de Vroege Middeleeuwen. Een palynologisch onderzoek, Leiden (intern rapport Instituut voor
Prehistorie, Rijksuniversiteit Leiden).
Louwe Kooijmans, L.P., 1985: Sporen in het land. De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam,
97-102.
Louwe Kooijmans, L.P., 1986: Het loze vissertje of Boerke Naas?, in: M.C. van Trierum en H.E.
Henkes (red.): Rotterdam Papers V: a contribution to prehistoric, roman and medieval archaeology,
Rotterdam, 7-25.
Louwe Kooijmans, L.P. en P. van de Velde, 1980: De opgraving Hekelingen III, gemeente Spijkenisse,
voorjaar en zomer 1980. Interim rapport over de verkenningen en opgravingen van de steentijd-
nederzettingen in de deelplannen Akkers-13 en -14 en Vriesland-1 en -2.
Modderman, P.J.R., 1953: Een neolithische woonplaats in de polder Vriesland onder Hekelingen
(eiland Putten)(Zuid-Holland), Berichten ROB 4, 1-26.
Moree, J.M., A. Carmiggelt, T.A. Goossens, A.J. Guiran, F.J.C. Peters en M.C. van Trierum, 2002:
Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied: archeologische kroniek 1991-2000, in: A.
Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.): BOORbalans 5 Bijdragen aan de
bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam, 87-213.
Moree, J.M., A.V. Schoonhoven en M.C. van Trierum, 2010: Archeologisch onderzoek van het BOOR
in het Maasmondgebied: archeologische kroniek 2001-2006, in: A. Carmiggelt, M.C. van Trierum en
D.A. Wesselingh (red.): BOORbalans 6 Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het
Maasmondgebied, Rotterdam, 77-240.
Provincie Zuid-Holland 2007: Handreiking betreffende opstelling van en advisering over ruimtelijke
plannen op grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland.
Trierum, M.C. van, 1986: Putten: Landschap en bewoning van Prehistorie tot en met Middeleeuwen,
Westerheem 35, 50-54.
Trierum, M.C. van, 1992: Nederzettingen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd op Voorne-Putten,
IJsselmonde en in een deel van de Hoekse Waard, in: A.B. Döbken (red.): BOORbalans 2 Bijdragen
aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam, 271-313.
Trierum, M.C. van, 2008: Het verhaal over de archeologie van Spijkenisse. 5000 jaar wonen en
werken, Spijkenisse.
Trierum, M.C. van, A.B. Döbken en A.J. Guiran, 1988: Archeologisch onderzoek in het
Maasmondgebied: archeologische kroniek 1976-1986, in: M.C. van Trierum, A.B. Döbken en A.J.
Guiran (red.): BOORbalans 1 Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied,
17-104.
Vos, P.C., F.D. Zeiler en J.M. Moree, 2002: Delta 2003, 5000 jaar terugblik, Utrecht (TNO rapport
NITG 02-096-B).
Westerhoff, W.E., T.E. Wong en E.F.J. de Mulder, 2003: Opbouw van de ondergrond, in: Mulder,
E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong (red.): De ondergrond van
Nederland, Groningen/Houten, 247-352.
Zagwijn, W.H. en C.J. van Staalduinen (red.), 1975: Toelichting bij de geologische overzichtskaarten
van Nederland, Haarlem.
Welvlie
tBiertsedijk
Konijnendijk
Rietbroekweg
Achterw
eg
Kerkweg Dorpsw
eg
Hogeweg
Vierambachtenboezem78.200
78.200
78.700
78.700
79.200
79.200
79.700
79.700
427.50
0
427.50
0
428.00
0
428.00
0
428.50
0
428.50
0
429.00
0
429.00
0´
´ Kaart: Gemeente Rotterdam1:10.000Schaal
0 250m
Bijlage 1. PvE2013024 Bernisse Biert Dorpsweg. Ligging plangebied / onderzoeksgebied.
!
!
!
!!
!
!
!! !
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! !
!
!
!
! !!!
!!
!
! !
!
!
!
!
!!!!!!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
17-79
17-43
17-39
17-26
17-07
10-45
10-23
17-13117-13017-129
10-164
10-136
10-117
10-111
18-9318-92
18-3018-2918-28
17-7717-7617-75
17-74
17-57
17-5517-5117-50
17-41
17-35
17-30
17-14
10-69
10-4610-3810-171
10-143
10-142
18-9918-9818-97
18-96
18-13
18-02
17-37
18-0918-9118-89
18-86
18-85
18-8418-77
18-11818-108
74.000
74.000
75.000
75.000
76.000
76.000
77.000
77.000
78.000
78.000
79.000
79.000
80.000
80.000
81.000
81.000
82.000
82.000
83.000
83.000
84.000
84.000
85.000
85.000
86.000
86.000
425.
000
425.
000
426.
000
426.
000
427.
000
427.
000
428.
000
428.
000
429.
000
429.
000
430.
000
430.
000
431.
000
431.
000
432.
000
432.
000
Bijlage 2. PvE2013024 Bernisse Biert Dorpsweg. In de tekst van paragraaf 2.4.3.2 genoemde vindplaatsen uit het Neolithicum (zwart), IJzertijd (groen), Romeinse tijd (blauw) en Middeleeuwen (rood) op Putten en het oostelijk deel van Voorne. Plangebied ‘Biert Dorpsweg’ is met een zwart blokje aangegeven.
1:50.000Schaal
0 500m´
!
17-2417-25
17-56
!
!
!
!
!
!
78.950
78.950
79.000
79.000
79.050
79.050
79.100
79.100
428.20
0
428.20
0
428.25
0
428.25
0
428.30
0
428.30
0
428.35
0
428.35
0
428.40
0
428.40
0
Bijlage 3. PvE2013024 Bernisse Biert Dorpsweg. Boorpuntenkaart verkennend inventariserend veldonderzoek.
Kaart: Gemeente Rotterdam1:1.000Schaal
0 20m´
! boorpuntplangebied