Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
GEO-LOGICAL reeks 43
S.J. Kluiving (2009)
GEO-LOGICAL reeks 43
ISSN 1872-2350
Plan van Aanpak behoud geologisch monument Groeve
Boudewijn en ontwikkeling educatief centrum
(gemeente Woensdrecht)
2
Colofon:
Rapport nummer: GEO-LOGICAL-reeks 43
Titel: Plan van Aanpak behoud geologisch monument Groeve
Boudewijn en ontwikkeling educatief centrum (gemeente
Woensdrecht) Datum: 8 mei, 2009
Auteur: S.J. Kluiving
Tekstredactie: N. de Kraker-Riemens
Eindredactie: S.J. Kluiving
Versie: Concept (2e versie)
ISSN: 1872-2350
Opdrachtgever: Dienst Landelijk Gebied (DLG)
Contactpersoon opdrachtgever: P.T.M. Buster
Uitvoerder: GEO-LOGICAL aardwetenschappelijk onderzoek & advies,
Delft. Contactpersoon: S.J. Kluiving
Gemeente: Woensdrecht
Plaats: Ossendrecht
Toponiem: Groeve Boudewijn
Coördinaten: 82700/379425 (cc)
Beheer documentatie: GEO-LOGICAL, Molslaan 121, 2611 RK Delft
Afbeelding voorkant: Situatie Geologisch Monument steilrand Groeve Boudewijn,
in 2004
GEO-LOGICAL doet onderzoek op het raakvlak tussen landschap en cultuurhistorie
'Landscape includes everything, natural and human, that makes an area distinctive: geology, landform, soil, plants, wildlife, and patterns of human land use. It can be viewed in different ways, depending on the different natural and cultural values of the observer.'
GEO-LOGICAL Aardwetenschappelijk onderzoek & advies
Molslaan 121 2611 RK Delft
Postadres: Postbus 1039
2600 BA Delft T: 015 - 2624490
M: 06 - 53927697
E: [email protected] www.geo-logical.nl
KvK Haaglanden nr. 27266258
3
Inhoud
1. Inleiding 4
2. Overzicht van de geschiedenis van beleidsbeslissingen 6
3. Onderzoek en analyse 7
3.1 Geologie 7
3.1.1 Regionaal overzicht 7
3.1.2 Groeve Boudewijn 12
3.2 Conservatie 18
3.2.1 Geodiversiteit 18
3.2.2 Studie naar behoud van de steilrand in
Groeve Boudewijn 20
3.2.3 Bestaande geologische monumenten in Nederland 21
3.3 Cultuurhistorie rond de Brabantse Wal 27
3.3.1 Het Hoge 27
3.3.2 Het Lage 28
3.3.3 Economische ontwikkeling 30
4. Plan van aanpak 32
4.1 Processtappen, eindproduct geologisch monument 33
4.1.1 Aanleg geologisch monument 33
4.1.2 Onderhoud geologisch monument 34
4.1.3 Vormgeving aardkundig monument 35
4.2 Processtappen, eindproduct educatief centrum 36
4.2.1 Locatie educatief centrum 37
4.2.1 Inhoudelijke thematiek van educatief centrum 40
5. Conclusies 43
Referenties 45
Bijlage 1: Topografische kaart locatie steilrand 48
Bijlage 2: Foto rapportage situatie steilrand 2004-2009 50
Bijlage 3: Fragmenten uit English Nature publicaties 54
4
1. Inleiding
De Dienst Landelijk Gebied te Tilburg, heeft aan GEO-LOGICAL aardwetenschappelijk onderzoek en
advies, de opdracht verleend tot het schrijven van een plan van aanpak, t.a.v. het behoud van het
geologisch monument in de voormalige groeve Boudwijn, gemeente Woensdrecht. De doelstelling
van het project bestaat uit het inventariseren en concreet in kaart brengen van de mogelijkheden tot
een duurzaam behoud van het geologisch monument in samenhang met de mogelijke aanleg van een
educatief centrum in het gebied van de voormalige groeve. Door middel van onderzoek van
verschillende bronnen en communicatie met direct betrokkenen wordt een plan van aanpak geschreven
voor het behoud van een duurzaam geologisch monument in combinatie met de aanleg en
(inhoudelijke) invulling van het nieuw te vormen educatief centrum in de voormalige groeve. In het
PvA zal ook de regionale en mogelijk supra-regionale functie van het educatieve centrum worden
toegelicht.
Door middel van fotomateriaal is aan te geven dat de conditie van de steilrand in vijf jaar tijd achteruit
is gegaan (bijlage 2). Op 11 februari 2009 is waargenomen dat sporen van motorcrossfietsen of
mountainbikes kriskras over de steilrand lopen, en tot in de ontsloten bodemprofielen snijden. Naast
de vraag hoe een geologisch monument in de groeve Boudewijn er uit kan komen te zien, dient hierbij
ook de vraag opgeworpen te worden of je de steilwand echt fysiek moet conserveren, of dat men juist
moet voorkomen dat men ongeautoriseerd aan de steilwand kan komen.
Het terrein is momenteel in gebruik als groenvoorziening en heeft een gedeeltelijke toekomstige
bestemming als woongebied voor de woningcoöperatie Vestia. Anno 2009 is de grond waarop het
aardkundig monument is gelegen alsmede het achterliggende bosperceel in eigendom van DLG. Het
groeveterrein zelf is in eigendom van de woningcoöperatie Vestia.
Het onderzoek voor het schrijven van het Plan van Aanpak (PvA) zal bestaan uit het opzoeken,
analyseren en uitwerken van buitenlandse bronnen en binnenlandse referenties en het meten van de
toepasbaarheid van bronnen en referenties voor het plangebied o.a. door middel van communicatie met
experts, bestuurders en leden van verschillende belangengroepen.
Overleg over de inhoudelijke kant van het PvA is gevoerd met Dr. K. Kasse (kwartair geoloog) van de
Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarnaast is contact gezocht worden met belangengroeperingen als
de Stichting Vrienden van de Brabantse Wal, de Benegora milieuvereniging, alsmede aardkundige
organisaties. Eveneens heeft overleg over het PvA plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van de
gemeente en van de woningcoöperatie Vestia. De bedoeling van deze communicatiefase is dat het Plan
van Aanpak voldoende publiek en politiek draagvlak krijgt.
Ten eerste zal in paragraaf 2 worden samengevat wat in eerdere rapporten en beleidsnota‟s in de
afgelopen zes jaar is geschreven t.a.v. de groeve Boudewijn. Hieruit komt het belang van het behoud
5
van het aardkundig monument als hoogwaardig recreatief attractiepunt naar voren en tevens de wens
om te komen tot een centraal informatiepunt waar het „verhaal‟ van het landschap van de Brabantse
Wal en het aangrenzende Grenspark in beeld wordt gebracht, waarbij natuur en cultuur centraal staan.
Vervolgens wordt bij paragraaf 3.1 de geologische onderbouwing geleverd die bij de steilrand hoort
in zijn totale ontsluiting, dus inclusief de klei- en zandlagen van het Laagpakket van Tegelen. Daarbij
is ook de geschiedenis van de ontwikkeling van het natuurlijke landschap in de wijdere omgeving
weergegeven zoals dat uit de afzettingen in de steilrand valt af te lezen.
In 3.2 wordt ingegaan op de conservatie van geologische monumenten in de vorm van oude, in
onbruik geraakte groevewanden. Ten eerste wordt de praktijk in Groot-Brittannië besproken waarbij
de geodiversiteit van bepaalde regio‟s wordt uitgelicht ten aanzien van de publieke functie van
geologische monumenten. Ten tweede wordt een aantal bestaande geologische monumenten in
Nederland toegelicht.
In 3.3 wordt een toelichting gegeven op de cultuurhistorie rond de Brabantse Wal om aan te geven dat
de geologie in West-Brabant letterlijk en figuurlijk de basis vormt van de cultuurhistorische
geschiedenis. Hierbij wordt aangegeven hoe oude handelsroutes, vestingwerken, verdronken histories
en zelfs de scheidslijn tussen protestants en katholiek Nederland bepaald worden door de geologische
waarden die o.a. in de groeve Boudewijn zichtbaar zijn.
In paragraaf 4. worden meerdere scenario‟s in het Plan van Aanpak beschreven, waarbij processtappen
in het eindproduct van het geologisch monument worden besproken, , alsmede een tweetal concept
inrichtingsschetsen voor het aardkundig monument. Daarnaast worden alternatieve scenario‟s voor de
locatie en aanleg van een educatief centrum gepresenteerd. Aanvullend worden hoofdlijnen van de
inhoudelijke thematiek van het educatief centrum gepresenteerd. In de conclusies en aanbevelingen
volgt advies m.b.t. het duurzame behoud van de steilrand en advies m.b.t. de aanleg en de inhoudelijke
invulling van het op te richten educatieve centrum. In de bijlage zijn relevante onderzoeksgegevens
opgenomen zoals foto‟s en beschrijvingen van English Nature.
6
2. Overzicht van de geschiedenis van beleidsbeslissingen
In dit onderdeel is een overzicht opgenomen van de geschiedenis van beleidsbeslissingen met
betrekking tot de Groeve Boudewijn in de periode 2000-2008.
In de Structuurvisie Plus van de gemeente Woensdrecht in 2000 is aangeduid dat er voor het gehele
gebied van de voormalige groeve één integrale herontwikkelingsopgave ligt. In het jaarverslag van de
Gebiedscommissie Brabantse Delta over het jaar 2002 wordt gesteld dat de ontwikkelingen rondom de
groeve Boudewijn een vlucht hebben genomen. Verschillende partijen zien in de groeve een
waardevol cultuurhistorisch monument voor de omgeving en willen deze dan ook behouden. De
partijen die hierbij betrokken zijn, zijn o.a. de gemeente Woensdrecht, Natuurmonumenten en
Benegora. Daarnaast is de provincie in 2002 een haalbaarheidsonderzoek gestart naar de conservering
van de steilwand. Gezien het sterk educatieve karakter van de groeve heeft Benegora door een drietal
studenten een aantal lakprofielen laten maken van de steilwand. In 2003 wordt hier vervolg aan
gegeven door het opstellen van een inrichtingsplan door een andere groep studenten (Jaarverslag
Gebiedscommissie Brabantse Delta, 2002).
In het jaarverslag van de Gebiedscommissie Brabantse Delta over het jaar 2003 staat dat de
ontwikkelingen rondom de groeve Boudewijn verder zijn uitgewerkt. Ook Delta NV is in 2003
aangehaakt, door het infiltratieproject bij de waterwinning. Gezien het sterk educatieve karakter van de
groeve heeft Benegora door een aantal studenten van de IAH Larenstein een inrichtingsplan laten
opstellen voor de groeve. De gemeente Woensdrecht is in 2003 gestart met “de derde man” waarbij
belangstellenden gevraagd werd hun visie over de groeve kenbaar te maken (Jaarverslag
Gebiedscommissie Brabantse Delta, 2003).
Op de website van de Provincie Noord-Brabant (brabant.nl > nieuws) uit 2003 wordt vermeld dat de
ontstaansgeschiedenis in de groeve af te lezen is. Er wordt gesteld dat op de Brabantse Wal vele
groeven in productie zijn geweest, eerst voor de winning van leem voor de baksteenfabricage maar
later ook voor de winning van kalkzand. De groeve Boudewijn was de laatste groeve op de Brabantse
Wal die tot voor kort nog in productie was. Daarom zijn in deze groeve nog de steile ontgravingstaluds
aanwezig. Bij geologen is deze groeve reeds vele jaren zeer bekend vanwege de bijzondere
stratigrafische situatie. De gemeente Woensdrecht en de Provincie realiseren zich dat dit in aardkundig
opzicht een zeer waardevolle plek is die, indien mogelijk, behouden zou moeten blijven. De provincie
Noord-Brabant heeft daarom aan het onderzoeksinstituut GeoDelft opdracht gegeven voor een
haalbaarheidsstudie van een aardkundig monument in de groeve Boudewijn. Onderzocht gaat worden
of het relatief steile ontgravingstalud duurzaam geconserveerd kan worden waarbij de geologische
gelaagdheid goed waarneembaar kan blijven voor het publiek. Indien dit mogelijk blijkt, zal dit
7
bepalend gaan worden voor de toekomstige plannen voor de groeve en omgeving (provincie Noord-
Brabant, 2003).
Uit de reactie inspraak nota van de Provincie Noord-Brabant waarbij de detailbegrenzing van de
aardkundig waardevolle gebieden uit het streekplan werden behandeld, is het volgende relevante
gegeven opgenomen. Op een vraag van Benegora of de groeve Boudewijn niet als aardkundig
waardevol gebied zou moeten worden opgenomen, staat vermeld: „Groeve Boudewijn voegen wij niet
toe aan het AW-gebied omdat het oorspronkelijke reliëf juist verloren is gegaan. Dit betekent echter
nog steeds dat wij de ontwikkeling van een aardkundig monument ter plaatste van de groevewand
kansrijk achten‟ (Provincie Noord-Brabant, 2004).
Vanuit het Ruimtelijk Ontwikkelingskader dat voor de groeve Boudewijn is opgesteld, wordt gesteld
(Taken Landschapsplanning, 2004): De aanwezigheid van een door de ontgronding achtergebleven
wand, waarin een deel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied is af te lezen, is te combineren met
de wens om in deze regio een informatiepunt te realiseren waar de Brabantse Wal centraal in staat. Uit
tot nu toe gepubliceerde beleidstukken vanuit presentatie over structuurvisie plus kunnen vanuit de
doelstelling herontwikkeling de volgende relevante onderdelen worden vastgesteld:
1. Realisatie van een hoogwaardig recreatief attractiepunt -de geologische wand die de opbouw
van de aardlagen zichtbaar maakt, biedt een mogelijkheid om het “verhaal” van de Brabantse
Wal te vertellen, en de realisatie van een centraal informatiepunt over de omgeving (Brabantse
Wal/Landschapspark/Grenspark) en de toeristische mogelijkheden waarbij natuur en cultuur
centraal staan;
2. Mogelijkheden bieden voor dag-en verblijfsrecreatie passend in de omgeving en aansluitend
op het thema De Brabantse Wal/het aardkundig monument;
In 2007 presenteerde de woningcoöperatie Vestia een plan t.a.v. de herontwikkeling van de groeve
Boudewijn. Het programma omvat onder meer naast natuurontwikkeling en het geologisch monument,
de bouw van een hotel/congrescentrum met ca. 100 tot 120 kamers (ter plaatse van het landhuis
Dennenheuvel) en woningbouw in de voormalige groeve.
Tot slot valt de groeve Boudewijn binnen het Natura2000 gebied volgens de Kaart Natura 2000 van
het gebied de Brabantse Wal. Het terrein van de groeve heeft code VR (blauw) op de kaart van het
ontwerpbesluit. Voor het Natura2000 project van de Brabantse Waal is het de bedoeling dat in
september 2009 een concept beheerplan wordt aangeboden aan de Gedeputeerde Staten, waarna in het
najaar van 2009 een ontwerp beheerplan tot stand komt dat de inspraak kan ingaan (de Leeuw &
Buskens 2008).
8
3.Onderzoek en analyse
3.1 Geologie van de Brabantse Wal
Hieronder volgt eerst een regionaal overzicht van de geologische geschiedenis van de Brabantse Wal,
waarbij de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt samengevat en in een regionaal kader
geplaatst. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de verticale opeenvolging van lagen in de
groeve Boudewijn wordt de lezer verwezen naar paragraaf 3.1.2.
3.1.1 Regionaal overzicht
Het gebied van de Brabantse Wal was in eerste instantie zo‟n twee miljoen jaar geleden een flauwe
helling die langzaam afliep naar de zee en waarover zich gedurende de ijstijden vlechtende rivieren
zand en grind afzetten. De Schelde sneed zich van 1 miljoen jaar tot 400.000 jaar geleden in de oude
sedimenten, waardoor een lager gebied ontstond ten westen van de lijn Bergen op Zoom- Antwerpen.
Het water stroomde onderlangs de helling die daardoor steiler werd. Ook aan het eind van de laatste
IJstijd sneed de Schelde zich weer in en werd de wal weer steiler. Het is niet waarschijnlijk dat de zee
de wal heeft afgekalfd. In combinatie met een stijgende aardkorst is zo het „basislandschap‟ van de
Brabantse Wal gevormd (o.a. Koomen et al., 2007).
Figuur 1: De Brabantse Wal (Bron afbeelding: Benegora, 2006)
9
Figuur 2 Geologisch profiel over De Brabantse Wal. De wal steekt tot bijna 20 meter boven de kustvlakte uit.
(Bron: De Gans, 2006)
Door de geschiedenis heen komen plaatselijk in bouwlanden en akkergronden op de Brabantse Wal
kleiige sedimenten van ongeveer 1,8 miljoen jaar aan de oppervlakte. De kleilagen stammen uit
warmere periodes, toen de zeespiegel steeg en vanuit kreken en getijdegeulen klei en zand werd
afgezet.
Bovenop deze oude sedimenten hebben vlechtende rivieren tijdens de ijstijden tientallen meters dikke
pakketten zand en grind afgezet, net als op andere plaatsen in Zuid-Nederland. In de Roerdalslenk en
op de Peelhorst, ten oosten van de Brabantse Wal, zijn die rivierafzettingen bewaard gebleven in de
ondergrond. Door erosie gedurende vele honderdduizenden jaren zijn deze pakketten zand en grind op
de Brabantse Wal grotendeels verdwenen. In de groeve Boudewijn is een dun grindsnoer te zien aan
de basis van het bovenste pakket zandafzettingen (tegenwoordig anno 2009 niet ontsloten).
Het grindsnoer markeert een erosievlak, en dit vlak vertegenwoordigt de scheidslijn tussen geologisch
Oud & Nieuw in Brabant. Dit grindsnoer is een „polygenetische‟ discontinuïteit welke het verhaal
vertelt van de erosie van een opheffingsgebied. Het grindsnoer vertelt het verhaal van een keur aan
geologische processen, als sedimentatie, opheffing en erosoie die de geschiedenis van de
landschapsvorming in West-Brabant en de wijdere omgeving verklaren over een tijdvak van 1,5
miljoen jaar.
10
Onder het erosievlak ligt „geologisch Oud‟: de formatie van Tegelen die onder het huidige oppervlak
in noordelijke richting helt waar rond Kladde en Steenbergen de Brabantse Wal ophoudt te bestaan.
Onder het grindsnoer ligt de Tegelen rivierklei en onder de klei komt zeezand voor, voornamelijk
witte zanden met ingeschakelde kleilenzen, die getuigen van een afzetting in zee dicht bij de
toenmalige kust, die toen oostelijk van de Brabantse Wal gelegen was.
Boven het erosievlak ligt „geologisch Jong‟: De afzettingen boven het erosievlak vertegenwoordigen
het jongste complete scenario van landschapsvorming in Zuid-Nederland (jonger dan 20.000 jaar) wat
betreft de dynamiek van wind- en sneeuwsmeltwaterprocessen, afgewisseld met stabiele perioden met
bodemvorming. De windprocessen die optraden tijdens de laatste IJstijd zijn verantwoordelijk voor
afzetting van dekzanden op de Brabantse Wal; op deze dekzanden zijn later door de mens esdekken
aangelegd, die als bouwland worden gebruikt.
Op sommige plaatsen op de Brabantse Wal ligt het esdek direct op de Formatie van Tegelen en
ontbreken de dekzanden totaal (Figuur 5). Dit is een kenmerkend beeld voor een erosielandschap met
de convexiteit van de Brabantse Wal op de overgang van hoog naar laag. Het is een erosielandschap
op de lange tijdschaal en op de geëxponeerde rand van de Wal bleef geen tot weinig dekzand liggen
maar waaide, aangevuld vanuit het dal van de toenmalige Schelde, verder oostwaarts tot op de Wal
waar het een circa vier kilometer brede zuid-noord rivierduingordel vormde die zich uitstrekt van ten
noorden van Bergen op Zoom tot Putte en naar het zuiden op Belgisch grondgebied. Het reliëf van de
dekzanden en met name de rivierduinzanden bepaalt in essentie het uiterlijk van het natuurlijk
landschap van de Brabantse Wal inclusief het Grenspark tot in België. Het zand van de rivierduinen is
droog en onvruchtbaar, vandaar dat heide en bos de typerende begroeiing voor dit landschap zijn.
Er is ook een beeldend verhaal over de geschiedenis van het landschap van Zuid-Nederland te
vertellen bij de missende tijd, samengevat in het dunne grindsnoer! De processen van afzetting,
opheffing en insnijding hebben geleid tot o.a. de hoge aanwezigheid van de Tegelen klei en de positie
en het hoge reliëf van de Brabantse Wal in deze omgeving. Het tijdshiaat is ook zichtbaar naar het
zuidoosten op Vlaams grondgebied, waar de oudere Kempische (tertiaire) klei door diezelfde erosie is
uitgeprepareerd als een (micro-)cuesta. Deze ontstond door een kleilaag die meer weerstand bood aan
erosie, en leidde tot een scherp geprononceerd cuestafront in Vlaanderen o.a. van Waasmunster over
Temse tot Rupelmonde. Een cuesta ontstaat geomorfologisch doordat de gesteentelagen parallel aan de
bedding anders eroderen dan degene die er loodrecht op staan (Figuur 3) .
Het oudste complete scenario op de Brabantse Wal bevindt zich dus onder het erosievlak, de Formatie
van Tegelen is een afzetting die naar het westen te vervolgen is naar en onder het landoppervlak in
Zeeuws-Vlaanderen. Een mooi voorbeeld aan de grens met West-Brabant is dat van de Meester van
der Heijden groeve in Nieuw Namen. Daar liggen strandzanden uit het Plioceen aan de oppervlakte die
verhalen van de warme periode van 1,8 - 5,3 miljoen jaar geleden die bestond voor het begin van het
11
Kwartair, het ijstijdvak (Figuur 4). De bijzondere geologische positie van de regio van de Brabantse
Wal wordt daarnaast nog regionaal geïllustreerd door het ondiepe voorkomen van de zeer harde
ondoorlatende Boomse Klei die pal ten westen van de Brabantse Wal op 10 tot 20 meter onder de
oppervlakte voorkomt en in het zuiden bij Antwerpen dagzoomt aan het oppervlak. De Boomse Klei is
vaak rijk in de mineralen glauconiet en pyriet, en vaak komen septaria (kalkknollen) voor. De kleilaag
is gevormd in een zee tijdens het begin en midden van het geologisch tijdperk Rupelien (33,9 - 28,4
miljoen jaar geleden, Vroeg-Oligoceen) en is genoemd naar de plaats Boom in Antwerpen.
Figuur 3: Schematische dwarsdoorsnede van drie cuesta's, met in donkere tinten de competentere
(moeilijker erodeerbare) en in lichtere kleuren de recessievere ("zachtere") gesteentelagen. Het figuur
schematiseert de regionale verhoudingen van de Brabantse Wal met de resistente Tegelen klei in rood-bruin
en de oudere Tertiaire kleien in Vlaanderen in bruin, zoals de Boomse Klei.
Noord Brabantse Wal Vlaamse micro-cuesta Zuid
cuesta front
12
Figuur 4: De Meester van der Heijden groeve, geologisch monument in Nieuw Namen (Zeeland), op zo’n 15
km ten zuidwesten van de Brabantse Wal. Hier ligt het oudste stukje strand van Zeeland. De groeve wordt
tegenwoordig goed onderhouden (Bron foto: Les Images/Paul Paris, www.geosites.nl)
3.1.2 Groeve Boudewijn
De groeve Boudewijn gaf oorspronkelijk (tot in de jaren negentig van de vorige eeuw) een uitstekend
overzicht van de opbouw van de aardlagen en de geologie in het westelijk deel van de provincie
Noord-Brabant. Veel onderzoeksgroepen van universiteiten hebben de groeve bezocht in de decennia
van de vorige eeuw toen de groeve Boudewijn nog in gebruik was voor zandwining t.b.v. de
kalkzandsteenfabricage.
In deze groeve komen aan de basis witte zanden met ingeschakelde kleilagen voor, die behoren tot de
Formatie van Waalre, Laagpakket van Tegelen ( ca. 1.5-2.0 miljoen jaar oud). De zanden en kleilagen
zijn afgezet in een estuarien getijdengebied tijdens een warme periode met een hoge zeespiegelstand.
De kustlijn in die tijd lag enkele tientallen kilometers ten oosten van de groeve Boudewijn. De huidige
hoge ligging van de formatie (circa 18 m + NAP) is een gevolg van latere opheffing van Babant en
België (en daling van West-Nederland, zie ook 3.1.1). Kenmerkend voor deze eenheid is de frequente
afwisseling van zand en klei die een gevolg is van getijdenwerking; de eb- en vloedstroom zetten zand
af, tijdens de getijdenkentering werd klei afgezet.
13
In het zand komen getijde- of estuariene geulen voor die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de
huidige Zeeuwse estuaria, zoals het Haringvliet (figuur 6). De geulen verlanden van zand naar klei
(kleilaag in de groeve die Formatie van Tegelen afsluit) en in de klei komen organische lagen voor.
Analyse van stuifmeel uit de klei geeft een overgang van getijdenafzettingen, van zout/brakke naar
zoete vegetatie aan en dat impliceert een kustnabije positie in de toenmalige zee.
De top van het Laagpakket van Tegelen bestaat uit een dikke, donkergrijze kleilaag, waarin plaatselijk
een venige laag voorkomt, die gevormd is tijdens de definitieve verlanding van het getijdenmilieu.
Zuidelijk van de lijn Ossendrecht-Kalmthout komt de kleilaag in het algemeen niet voor, maar ook
noordelijk van deze lijn is de klei niet overal continu aanwezig. De kleilaag, die vroeger in het gebied
werd ontgonnen ten behoeve van de baksteenfabricage, belemmert de vertikale grondwaterstroming.
De vennen in het gebied buiten de groeve (zoals Grote en Kleine Meer) zijn een gevolg van
waterstagnatie op deze slecht doorlatende kleilaag (naar Kasse 2003).
Figuur 5: Esdek op Fm van Tegelen/Waalre net ten zuiden van de groeve Boudewijn. Zandige
getijdegeulfacies (met kleibrokken) zit stratigrafisch onder de Tegelen klei. Het zand laat grootschalige,
trogvormige scheve gelaagdheid zien die kenmerkend voor getijdegeulen is. Ongeveer 13 m +NAP is de
hoogte van de sectie. (foto nr. 148 collectie K.Kasse, 2001)
Op de klei ligt een grindlaagje (erosie residu), die het Vroeg-Pleistocene Laagpakket van Tegelen
scheidt van de Laat-Pleistocene Formatie van Boxtel, met een tijdshiaat van 1,5 miljoen jaar (!). Het
grind is tot enkele centimeters groot en bestaat vooral uit kwarts en vuursteen ( >90 %). Kenmerkend
14
is met name de perfecte afronding van het grind in de vorm van eieren en damschijfjes. Dit type grind
is karakteristiek voor Tertiaire (ouder dan 2,5 miljoen jaar) kustnabije zandige afzettingen die ten
zuiden van Brabant aan de oppervlakte komen in Vlaanderen. Deze Tertiaire kustafzettingen werden
in het Vroeg- en Midden Pleistoceen in België geërodeerd en naar het noorden getransporteerd en
afgezet, door voorlopers van de Schelde en haar zijrivieren. In het opgeheven gebied van de Brabantse
Wal is deze „Schelde‟laag later weer grotendeels geërodeerd door kleine beekjes en door de wind
tijdens glaciale (koude) periodes. Met name de fijne fractie (het zand) werd afgevoerd en het
spaarzaam aanwezige grind werd geconcentreerd als een residu aan de top van de kleilaag van het
Laagpakket van Tegelen.
Het bovenste deel van de steilwand (circa 8 meter) vanaf het grindlaagje bestaat uit vrij uniforme
grijze en gele zanden. Dit zijn windafzettingen van de Formatie van Boxtel van het Laagpakket van
Delwijnen uit het eind van de laatste IJstijd (Weichselien) en van het Laagpakket van Kootwijk uit de
huidige warme tijd (Holoceen). Aan de basis van de windafzettingen van de Formatie van Boxtel
bevindt zich plaatselijk een bodem of venige laag (Laag van Usselo) uit de iets warmere Allerød
periode (ruim 11.000 jaar voor heden). Deze Laag of Bodem van Usselo is een veel voorkomende
eenheid in de ondergrond van Nederland en wijst op een korte warme periode van landschappelijke
stabiliteit en afwezigheid van verstuiving (Figuur 6).
Figuur 6 Tijdstabel van het Laatglaciaal en Laat Pleniglaciaal van de laatste IJstijd (Weichselien), de
tijdsperiode waarin de dekzanden van de Formatie van Boxtel zijn afgezet en de laag/bodem van Usselo is
gevormd in het Allerød
Op de Laag van Usselo ligt een dik pakket duinzand („Jong Dekzand II‟) uit de zeer koude Jonge
Dryas periode (ongeveer 11.000-10.000 jaar geleden). Door het kouder en droger wordende klimaat in
die periode werd de vegetatie opengebroken waardoor de verstuiving van zand toenam. Deze Jonge
15
Dryas zanden vormen een circa vier kilometer brede duingordel boven op de Brabantse Wal. Het zand
accumuleerde in grote paraboolvormen, waaruit we af kunnen leiden dat het zand ingevangen werd in
een vegetatiegordel aan de oostzijde van het duincomplex, en de overheersende windrichting in die tijd
uit het westzuidwesten was. De westzuidwestelijke aanvoerrichting van het zand maakt duidelijk dat
het zand afkomstig is uit het toenmalige Scheldedal, dat ten westen van de steilrand lag in de
ondergrond van het huidige poldergebied. In feite zijn de duinen op de Brabantse Wal dus rivierduinen
van het Laagpakket van Delwijnen, die in het allerlaatste stadium van de laatste ijstijd werden
gevormd (Figuur 7).
Figuur 7: Groeve Boudewijn: Scheefgelaagde afzettingen van een rivierduin, met zand afkomstig van de
Schelde uit de Jonge Dryas, Laagpakket van Delwijnen. Bovenop de windafzettingen een zeer grillige
Holocene podzol t.g.v. preferente waterstroming langs de sedimentaire laagvlakken (Foto nr 2652, collectie
Kees Kasse, VU Amsterdam).
In deze Jonge Dryas rivierduinen hebben zich gedurende het Holoceen (de laatste 10.000 jaar) bodems
ontwikkeld. Op de hogere duinkoppen ontstond een humus-ijzer podzol, terwijl in de lagere
duinkommen veenvorming optrad (van 9050 jaar geleden). Op de plek van het monument zijn twee
Holocene bodems boven elkaar te zien, afgewisseld door stuifzandfasen.
De oudste stuifzandfase is na 5000 jaar voor heden gedateerd, de jongste stuifzandfase is na 1000 jaar
voor heden gedateerd (pers. comm K. Kasse, VU-Amsterdam). In het jongere deel van het Holoceen
(vanaf 1000 jaar voor heden) en met name vanaf de Middeleeuwen zijn de Jonge Dryas rivierduinen
16
opnieuw verstoven, waarschijnlijk t.g.v. menselijke activiteit (boskap, overbeweiding, plaggen
steken). De hoge rivierduinkoppen werden afgevlakt en het veen werd bedekt door een dik pakket jong
stuifzand van het Laagpakket van Kootwijk (van de Formatie van Boxtel) (Figuur 8).
Figuur 8: Groeve Boudewijn: Stuifzand (Laagpakket van Kootwijk) op getrunceerde podzol op Jong Dekzand II
uit de Jonge Dryas. Het Jong Dekzand zijn eigenlijk rivierduinen van de Schelde opgewaaid uit het lage
polderdeel toen de Schelde van zuid naar noord stroomde onderlangs de voet van de Brabantse Wal) (Foto
nr 1262, collectie Kees Kasse, VU Amsterdam)
De rivierduin- en stuifzandgordel op de Brabantse Wal valt grotendeels samen met de uitgestrekte
naaldbossen en heidevelden die ten oosten van Bergen op Zoom, Hoogerheide en Ossendrecht
voorkomen. De grote dikte van de zandafzetting en de vrij grove korrelgrootte maakten dit zandgebied
weinig geschikt voor akkerbouw vanwege een geringe vruchtbaarheid en vochtvasthoudend vermogen.
Tot circa 1900 bestond dit gebied vooral uit heidevelden en stuifzanden, die later werden aangeplant
met naaldbomen (uit: Kasse 2003).
17
Huidige situatie
In vergelijking met de oorspronkelijk zichtbare geologische gelaagdheid van de steilrand is
tegenwoordig alleen het gedeelte van de dekzanden en stuifzanden die boven het grindlaagje gelegen
zijn, ontsloten. Het alleronderste deel van het dekzand, de Laag van Usselo, het grindsnoer met het
verhaal van 1,5 miljoen jaar landschapsgeschiedenis, en de Tegelen kleien en zanden liggen
tegenwoordig onder de bodem van de voormalige groeve begraven.
18
3.2 Conservatie
3.2.1 Geodiversiteit
Als we West-Brabant in een internationaal perspectief vergelijken, neemt deze regio een bijzondere
positie in. West-Brabant is uniek in de internationale regio om de diversiteit in het landschap en zijn
speciale betekenis van de geologie. Dit schept een geodiversiteit („Geodiversity‟) die gedefinieerd kan
worden als de basis van het karakter van West-Brabant (cf. Stace & Larwood, 2006). Geodiversiteit in
West-Brabant omvat de nabijheid van ruim twee miljoen jaar oude afzettingen aan het oppervlak,
naast zeer jonge recente afzettingen uit het Holoceen. De afzettingen weerspiegelen een
afzettingsgeschiedenis van verschillende geologische processen als afzetting in zee tot verlanding in
een kustnabije zone, tot door de wind aangevoerde rivierduinzanden en stuifzanden. Daarnaast heeft
een langdurige periode van rivierprocessen, met name erosie, en tektonische opheffing een grote rol
gespeeld.
Deze processen en afzettingen met hun verscheidene fossielen en mineralen resulteren in verschillende
landvormen, landschappen en bodems. Deze geodiversiteit is een waardevolle omgevingskwaliteit
maar wordt minder vaak als zodanig beschermd en gewaardeerd. Sedimenten worden verbonden met
bodems, habitats en landschappen, en landvormen met geologische processen die zich vandaag de dag
nog afspelen. In de voormalige groeve Boudewijn is deze geodiversiteit in zijn geheel zichtbaar
geweest toen de groeve nog actief was enkele jaren geleden. Tegenwoordig herrinnert alleen het
bovenste deel van de sedimentopeenvolging aan de windprocessen en verschillende perioden van
bodemvorming die sinds de laatste IJstijd tot heden hebben plaatsgevonden. Het onderste deel van de
eens zichtbare groevewand is weer opgevuld.
In het algemeen, als graafactiviteiten in een groeve beeindigd worden, staat de niet-meer-in-gebruik
zijnde groeve, inclusief de bijbehorende geodiversiteit in het aanzicht van een nieuwe opgave.
Bedreigingen als opvulling met grond en/of afval, groevewand instabiliteiten door misbruik of door
ongeautoriseerde recreatie, en mogelijke overspoeling, tasten de profielen aan die inzicht bieden in de
landschappelijke geschiedenis. Voorzichtige en behoedzame restauratie van oude groeven kan grote
voordelen opleveren voor de natuur of voor de recreatie, bijvoorbeeld het herstellen en recreëren van
habitats en het aantrekken van nieuwe soorten, maar kan resulteren in een verlies aan geologische
ontsluitingen.
19
Figuur 9 Uit: Prosser, C., Murphy, M. and Larwood, J.G. (2006) Geological Conservation: a Guide to Good
Practice.
Gebouwen die gesitueerd zijn in in onbruik geraakte groeven worden soms te dicht bij de
ontsluitingswand geplaatst en beperken daardoor de toegang tot geologische ontsluitingen.
Gezondheid en veiligheidsmaatregelen zullen actieve erosie voorkomen en kunnen leiden tot het
bekleden van de wand met stenen lagen, of netten die de ontsluiting bedekken. Waar dergelijke
stabilisatiemaatregelen actieve erosie kunnen voorkomen, kunnen vegetatie en mossen die zich op de
stenen koloniseren het zicht op de geologische ontsluiting met context wegnemen. Een zorgvuldig
afgestemde ontwikkeling kan daarentegen een adequate ondersteuning bieden voor het onderhouden
van ontsluitingen, inclusief de ontgraving van alternatieve secties (Figuur 9). Het is van belang dat in
plannen voor de voormalige groeve de geodiversiteit benadrukt wordt, een proces dat al enige jaren
heeft plaatsgevonden in de regio (zie 2.).
Bij een professionele aanpak hoort het geven en organiseren van trainingsessies, cursussen en
regionaal onderwijs zoals in het op te richten Educatief Centrum en bij het Geologisch Monument bij
de steilrand. De uitstraling van een EC moet ook het uitbreiden en verdiepen bewerkstelligen van een
vrijwilligersbasis, a.h.w. een vrijwillige geologische beweging. Conservatie van het aardkundig
monument dient hand in hand te gaan met bestuur, onderwijs en communicatie. Het aardkundig
monument dient in de lokale besluitvorming te zijn geregeld, en de fondsen om het conserveringsplan
uit te voeren, dienen te worden veiliggesteld. De Engelse organisatie 'English Nature' heeft een
gidsboek geschreven over de voorbereiding en het totstandkomen van conserveringsplannen (Burek &
Potter 2004, 2005: „Guidance on the preparation of LGAP‟s).
„LGAP‟ staat voor 'Local Geodiversity Action Plan', en al deze plannen delen een gemeenschappelijke
filosofie en benadering ten opzichte van het behoud en de verhoging van de geodiversiteit. Anderzijds
beslaan de plannen ook een 'range' van besluitvormingsprotocollen en kunnen verschillende
benaderingen hebben al naar gelang de prioriteiten van de partnerorganisaties. „LGAP‟ heeft in
Engeland gezorgd voor een nieuwe impuls voor het behoud van geodiversiteit, en heeft bewezen een
20
succesvolle route te zijn om meer middelen te verzamelen afkomstig van een variatie aan bronnen en
sponsoren (Burek & Potter 2004, 2005; English Nature, 2004; Stace & Larwood, 2006).
De betekenis van geologie en landvormen is gelegen in hoe geologie bodems en oppervlakte habitats
en soorten vastlegt, en hoe menselijke activiteit deze elementen heeft samengevoegd en zo het
karakteristieke landschap heeft doen ontstaan. In veel delen van Nederland hebben de sporen van
menselijke activiteit vaak de bovenhand, maar juist bij de Brabantse Wal is de geologie heel bepalend
voor het landschap. Prioriteiten voor de mogelijkheden om deze geodiversiteit in West-Brabant te
behouden zijn:
• Integratie van kenmerken van geodiversiteit bewerkstelligen door een landschappelijke
benadering. Door een meer geïntegreerde aanpak met biologie („biodiversity‟) en hydrologie
(zoals kwelwater van het Hoge naar het Lage) komt de diversiteit van de geologie meer tot
zijn recht.
• Het behouden van geodiversiteit in beschermde gebieden (Natura2000, Grenspark)
• Maken van de juiste beleidsafwegingen die gebaseerd zijn op verantwoorde kennisgegevens.
• Het vaststellen van duidelijke prestatie indicatoren
• Het bereiken van publieke ondersteuning en publieksparticipatie.
3.2.2 Studie naar behoud van de steilrand in Groeve Boudewijn
Onderzoek van GeoDelft in 2004 heeft uitgewezen dat behoud van de voormalige groevewand
technisch mogelijk is. De optie „natuurlijk talud‟ is de goedkoopste, waarbij aangemerkt is dat de
veilige hellingshoek (slechts) ca. 30 graden is. Het is de verwachting dat na een berekening met lokale
meetwaarden deze hellingshoek nog vergroot kan worden (GeoDellft, 2004, p. 24). Andere opties,
zoals injecteren met waterglas blijken zeer kostbaar te zijn (wegens kostprijs materiaal), en bovendien
is de zichtbaarheid van geologische gelaagdheid met die conservering niet optimaal. De optie
GeoCement biedt de goedkoopste mogelijkheid bij injecteren en preserveren van de wand: bij de
injectie van een ongetrapt talud met een hellingshoek op 90 graden bedragen die kosten maximaal
€ 429.000 en minimaal € 88.000 voor de injectie van een (smal) pad diagonaal over het natuurlijke
talud (GeoDelft, 2004). Alle genoemde prijzen zijn van het prijsniveau uit 2004. Variatie van de
hellingshoek van de geïnjecteerde wand en het opdelen van het talud in twee secties, alsmede het
aanleggen van een pad, geven meerdere oplossingen die tussen de minimale en maximale prijs
uitkomen. Maar ook bij deze techniek is de zichtbaarheid van geologische lagen niet optimaal
(GeoDelft, 2004).
Bij het afwegen en inschatten van de kosten voor de optie natuurlijk talud worden als voordelen
opgevoerd: a) een relatief eenvoudige constructie, en een natuurlijke aanblik van het monument. Als
nadelen worden genoemd dat het talud flauw is waardoor het niet zo spectaculair overkomt, en b) dat
21
er relatief veel onderhoud in de vorm van afscheppen van de wand nodig is waardoor de wand
langzaam achteruit „wandelt‟. Verder wordt nog aangegeven dat een drainageconstructie niet per se
nodig is, maar wellicht wel beter voor de stabiliteit van het talud boven de kleilaag van Tegelen (bij
één wand ontsluiting). Er wordt een vervolgstudie voorgesteld die uitgaat van lokale parameters om
een steilere hellingshoek te kunnen berekenen waaronder het natuurlijk talud kan worden afgegraven.
Voor het aanvullend grondonderzoek wordt een bedrag van € 10.000 tot € 30.000 ingeschat,
afhankelijk van hoeveel proeven er nodig zijn (prijsniveau 2004). Het bijkomende voordeel van de
aanleg van een natuurlijk talud is dat t.o.v. niets doen de overstorte lagen die het huidige profiel ten
dele bedekken, verdwijnen.
Aanlegkosten worden berekend op basis van de kosten van grondverzet, uitgaande van de huur van
een graafmachine van € 600 per dag, ingeschatte kosten € 6.000 tot € 12.000.
Onderhoudskosten worden geschat op het opnieuw afgraven van de wand elke 3-4 jaar met enkele
dagen werk voor een aannemer, waarbij de afgraafkosten op enkele duizenden euro‟s ingeschat
worden (GeoDelft, 2004).
3.2.3 Bestaande geologische monumenten in Nederland
In Nederland bestaat inmiddels een groeiend aantal aardkundige monumenten, variërend van
landvormen tot geologische ontsluitingen (Verbers, 2005). Van deze laatste categorie worden
hieronder een aantal geologische monumenten kort besproken met als doel om als referentie te dienen
hoe een geologisch monument in de groeve Boudewijn er straks uit kan komen te zien.
Kwintelooien
In de voormalige groeve is na de ontzanding een deel van het terrein beplant met bos. Een enkele
wand is met opzet niet bebost, ligt in het midden van het terrein en wordt als geologisch monument in
stand gehouden. Hier zijn als de begroeiing niet in de weg zit door het landijs opgestuwde en
scheefgestelde rivierafzettingen te zien. In deze wanden vindt als gevolg van afkalving door regen en
recreatie „moderne‟erosievormen plaats, met steilwanden, geulen en zandwaaiers als moderne
analogen voor geologische processen (Figuur 10).
22
Figuur 10 Het aardkundig monument in het centrale deel van de voormalige groeve Kwintelooien (bron:
http://www.geosites.nl, foto; Paul Paris, Les Images)
Plantage Willem III
Het aardkundig monument Plantage Willem III is een smeltwaterdal op de Utrechtse Heuvelrug uit de
voorlaatste IJstijd, het Saalien. De sedimentaire structuren van het smeltwaterdal zijn „onbedoeld‟, bij
toeval weergegeven in de pilaren van een onlangs aangelegd ecoduct. Bij de constructie van het
ecoduct werd in voorgeboorde gaten een beton/cementmengsel gegoten om als pilaar/ondersteuning te
dienen van het ecoduct. Als het cement/betonmengsel zich verhardt, kleven de omliggende
sedimenten vast aan de buitenkant. Als het ecoduct uiteindelijk uitgegraven/uitgespoten wordt, blijven
de pilaren staan met daaraan „vastgeplakt‟ de doorboorde afzettingen met daarin de originele sediment
structuur, hier van fluvioglaciale afzettingen, behouden. Het effect van de met smeltwaterafzettingen
bedekte palen, in twee rijen met elk tien palen, doet spectaculair aan en laat zich enigszins vergelijken
met lakprofielen (Figuur 11).
23
Figuur 11 Met smeltwaterafzettingen bedekte palen van het ecoduct in het aardkundig monument Plantage
Willem III. (bron foto’s: R. van Balen (boven), Sedimentologische Kring KNGMG (onder)
24
Nieuw Namen
In de Meester van der Heijden groeve in Nieuw Namen ten zuidwesten van de Brabantse Wal is een
geologisch monument permanent ontsloten.. Hier komen lagen voor die in de geologische tijd gezien
onder de onderste afzettingen van de groeve Boudewijn voorkomen. Daar liggen strandzanden uit het
Plioceen ontsloten die verhalen van de warme periode van 1,8 - 5,3 miljoen jaar geleden die bestond
voor het begin van het Kwartair, het ijstijdvak (Figuur 12).
Figuur 12 De Meester van der Heijden groeve in Nieuw Namen (Bron foto: Les Images/Paul Paris,
www.geosites.nl)
Donderen
In de provincie Drenthe is men bezig met het proces om een geologisch monument op te richten nabij
de plaats Donderen, gemeente Vries. In deze plaats aan de rand van een akker is een vier meter hoge
steilwand te zien met afzettingen uit de laatste drie ijstijden: dekzand (Weichselien) op
keileem/keizand(Saalien) op fijn mica zand (Elsterien; Verbers, 2005). De laatste jaren raakt de
steilrand in verval. Op dit moment zijn de terreineigenaar, de gemeente en de Provincie Drenthe in een
proces om beheersafspraken te maken en om deze locatie als een volwaardig aardkundig monument te
benoemen. Het aardkundig monument staat bekend als: „Drie ijstijden op elkaar in Donderen‟ (pers.
comm. G. Koopman, 2009) (Figuur 13).
25
Figuur 13: Drie ijstijden op elkaar in Donderen. Dekzand op keileem op Peelo-zand (Bron foto: Verbers, 2005;
foto: G. Koopman).
Zuid-Limburg
In Zuid-Limburg bestaan meerdere groeven die als aardkundig monument aangemerkt zijn, zoals
bijvoorbeeld de Heimansgroeve (figuur 14). Deze zullen hier niet als voorbeeld weergegeven worden,
aangezien de aard van de ontsloten geologische gelaagdheid uit vast gesteente bestaat, waardoor een
andere vorm van conservering ten opzichte van „zachte‟ sedimenten geboden is. Een ander voorbeeld
is de noordelijke dalwand van de Geul tussen Schin op Geul en Valkenburg, waarin in het verleden
reeds kalksteenwining plaatsvond. Door het afzetten van hakhout en het vellen van bomen bij de
groeverand is de zichtbaarheid van de groeve hersteld. Ook zijn stort en puin afgegraven en
verwijderd, en is een informatiepaneel geplaatst. De realisatie van het monument, is door een groot
aantal organisaties bekostigd: Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg
26
(IKL), provincie Limburg, NITG-TNO, ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en
eigenaren. Het toekosmtige periodieke onderhoud aan de groevewand, om de ontsluiting goed
zichtbaar te krijgen, is uitgevoerd door het IKL en de grondeigenaar, in dit geval Natuurmonumenten
(Baas & Jacobs, 2001).
Figuur 14: Heimansgroeve Zuid-Limburg ontsluit Carboon gesteente die zo'n 330 miljoen jaar geleden zijn
ontstaan (Bron foto: www.geosites.nl, foto Bas Kuiper)
Gelderland
In de provincie Gelderland is een jarenlange discussie gaande rondom de voormalige groeve de
Goudsberg in de gemeente Ede. De groeve is voor een groot deel in eigendom van het Geldersch
Landschap, die daar op de korte en lange termijn natuurontwikkelingsplannen heeft. In de
beleidsnota‟s van de afgelopen decennia is steeds de aardkundige waarde van ontsluitingen in de
groeve de Goudsberg benadrukt (pers. comm. W. van Plateringen, Gemeente Ede, 2009). In de groeve,
die tegenwoordig afgedekt is, zijn stuwingsstructuren van de ijskap te zien waarbij oude
rivierafzettingen in schubben en dekbladen op elkaar gestapeld zijn.
27
3.3 Cultuurhistorie rond de Brabante Wal
De cultuurhistorische geschiedenis rond de Brabantse Wal is onlosmakelijk verbonden met het
natuurlijke landschap, zoals met de reliëfverschillen, de zeespiegelstijging, de indeling in twee
landschappen, de verschillende bodemtypen en de natuurlijke grondstoffen. Vanwege die relatie en op
basis van de voorgenomen plannen t.a.v. het geologisch monument en met name de inhoudelijke
invulling van het op te richten educatief centrum, is het relevant om de cultuurhistorische kenmerken
van het gebied dat met de Brabantse Wal wordt aangeduid, hier weer te geven. Onderstaande tekst is
bewerkt uit de Belvedere-publicatie „de West-Brabantse Delta: een Verdonken Landschap vormgeven‟
(Kluiving et al., 2006).
In het gebied van de Brabantse Wal zijn twee deellandschappen te onderscheiden, te weten het Hoge
en het Lage (fig. 15). Deze indeling in twee landschappen is met name ingegeven om grotere
verbanden te leggen die structurerend zijn voor het historisch gegroeide landschap. De noordgrens van
het Hoge loopt ruwweg vanaf Terheijden even ten zuiden van de Mark en de Dintel tot aan Oud-
Gastel. Vandaar zuidwaarts tot aan de grens met Roosendaal. Vervolgens westwaarts langs de
zuidelijke gemeentegrens van Steenbergen tot aan De Kladde bij Halsteren. Vandaar gaat het
zuidwaarts naar het Zoommeer en dan verder naar Ossendrecht en Zandvliet. Binnen deze twee
landschappen, maar voornamelijk in het Lage, komen verdronken oorden, als dorpen, kastelen,
kloosters, moerdijken, steden, rivieren en kapellen voor (figuur 15). De ruimtelijke structuur en
landschappelijke kenmerken van de twee landschappen alsmede de economische ontwikkelingen in
het verleden laten zich verder als volgt omschrijven en karakteriseren.
3.3.1 Het Hoge
De hoger gelegen zandgronden van westelijk Noord-Brabant vormen een licht golvend landschap, tot
twee miljoen jaar oud, dat zwak afhelt in noordelijke richting. Van bij Klutsdorp zuidwaarts langs
Bergen op Zoom tot Zandvliet vormt een steile en markante helling de oostelijke overgang naar de
lage poldergronden en onbedijkte gorzen van de Zuidwestelijke Delta. Een groot reliëfverschil over
een korte afstand leidt hier tot een sterke landschappelijke gradiënt (= verloop) in grondsoorten,
vegetatie en hydrologie.
Langs de noordrand vertonen de hogere zandgronden op verschillende plaatsen door hoog-laag
verschillen duidelijk de kenmerken van de overgang naar het relatief jonge zeekleigebied van het
Lage. De landschappelijke gradiënt in het landschap is soms nauwelijks merkbaar, maar wel degelijk
aanwezig, gezien het verschil in bijvoorbeeld bodems, grondgebruik en huidige infrastructuur.
De afwatering is gericht op het noorden en wordt verzorgd door een groot aantal gekanaliseerde
beekjes en kunstmatige waterlopen. Wie goed zoekt, vindt nog stukjes meanderende beek.
28
Opvallend zijn de grote gesloten boscomplexen met enkele vennen en restanten van heidevelden,
aangevuld met veel kleine bospercelen. Over het algemeen overheerst de akkerbouw, maar
nadrukkelijk vermengd met weilanden en boomkwekerijen. Langs de noordrand van het gebied is het
aandeel weiland groter. De verkaveling wordt gekenmerkt door een onregelmatige groepering van
grote blokken in een los verband. Bij deze cultuurhistorische kenmerken valt een directe relatie te
leggen met het zand van de onderliggende rivierduinafzettingen.
Naast enkele grotere (stedelijke) kernen vindt men in dit gebied zowel kerndorpen, straatdorpen als
verspreid liggende boerderijen. De oorspronkelijke lintbebouwing langs traag kronkelende wegen op
het zand is op de meeste plaatsen nog goed herkenbaar, maar vaak gevat in uitgestrekte complexen
nieuwbouwwoningen zonder regiospecifieke structuur of vormgeving. Met name in de oude bebouwde
kommen heeft het lokale wegennet het eertijds zo kenmerkende bochtige karakter bewaard. Verder
wordt het gebied doorsneden door enkele spoor- en autosnelwegen.
3.3.2 Het Lage
Aan de zuid- en oostkant van het Lage duiken de Brabantse zandgronden weg onder het veen en de
getijdenafzettingen van de Zuidwestelijke Delta. Op verschillende plaatsen steken de hogere koppen
van het golvende zandlandschap door de veen- en kleilagen heen. Op die plaatsen heeft zich de
eeuwen door de bewoning gehandhaafd en konden zich kerndorpen en stedelijke nederzettingen
ontwikkelen.
In dit vlakke gebied bepalen de dijken de meest markante hoogteverschillen. Afgezien van enkele rest-
kreken wordt de afwatering gedomineerd door rechtlijnige polder- en kavelsloten. Enkele kreken,
rivieren en kanalen zijn bevaarbaar voor grotere schepen. Verder wordt het gebied doorsneden door
enkele spoor- en autosnelwegen.
Het nederzettingspatroon bestaat uit een afwisseling van grote kerndorpen, enkele gehuchten en
verspreid liggende boerderijen langs de dijken en polderwegen. In het gebied bevinden zich enkele
verdedigingswerken, met als bekroning de vesting Willemstad. In het gebied, dat tijdens de
Tachtigjarige Oorlog of zelfs al veel eerder langere tijd onder water heeft gestaan, zijn veel
verdedigingswerken opgeworpen. Zij vormden een onderdeel van verschillende verdedigingslinies
(ook met militaire inundaties gekoppeld aan de strategie), die Bergen op Zoom, Steenbergen,
Willemstad, Zevenbergen, Breda en andere bolwerken en versterkte steden met elkaar verbonden.
Bij het winnen van nieuw land werd rekening gehouden met de ligging van deze verdedigingslinies en
bolwerken.Op veel plaatsen wordt de bedijkingsgeschiedenis van het gebied inzichtelijk door het
verloop van de natte en droge infrastructuur, zoals T-splitsingen van dijken. Op andere plaatsen zijn
sporen van nog oudere fossiele getijdegeulsystemen en kustlijnen in het Lage terug te vinden.
29
Figuur 15 Westelijk Noord-Brabant (West-Brabant) met de ligging van het Lage en het Hoge alsmede de
vermeende ligging van verdronken oorden, als dorpen, kastelen, kloosters, moerdijken, steden, rivieren en
kapellen (bron: Kluiving et al., 2006).
De verkaveling is grootschalig en veelal rechthoekig. Poldersloten en ontsluitingswegen begrenzen de
kavels. Akkerbouw overheerst. In de omgeving van Moerdijk bevinden zich niet alleen een
omvangrijk industriegebied en een indrukwekkende infrastructuur van wegen en spoorlijnen, maar
treft men ook nog opmerkelijke restanten van een middeleeuws cultuurlandschap aan. Langs noord- en
westrand van het gebied is op meerdere plaatsen ruimte gelaten voor de natuur en ruimte gemaakt voor
natuurontwikkeling. Een deel van de waterlopen in het Lage heeft (nog) een natuurlijke oorsprong en
dientengevolge een kronkelend beloop.
30
3.3.3 Economische ontwikkeling
De oude afzettingen van het Hoge bevatten kleilagen die van oudsher op grote schaal zijn gebruikt
door de pottenbakkerijen in Bergen op Zoom en de steenbakkerijen in onder andere Halsteren,
Ossendrecht en Woensdrecht. Op het Hoge kwamen tot na de Middeleeuwen uitgestrekte veen-
gebieden voor. In het Lage waren die zelfs alles overheersend. In de Middeleeuwen is het veen in
ontginning genomen, eerst om er op te boeren en later om er turf te steken voor de stedelijke
afzetmarkten, aanvankelijk die van Vlaanderen en Antwerpen en later ook van Holland (moernering).
In het veen van het Hoge ging de turfwinning verder tot 1743.
In het Lage werd de veenexploitatie beïnvloed doordat de zee vanuit het westen via getijdenkreken
geleidelijk aan steeds dieper het gebied binnendrong. Het verzilte veen werd op grote schaal vergraven
en ook gebruikt als grondstof voor de productie van zout (selnering; sel = sal = zout). Grote delen van
het veengebied verdronken, met inbegrip van boerderijen, kastelen en dorpen. Veel bewoners over-
leefden evenmin. De resten van het veen verziltten wederom en werden evenals de verdronken oorden
afgedekt met een kleipakket waarvan de dikte van plaats tot plaats verschilt.
Als de kleigronden hoog waren opgeslibd, werden ze bedijkt en in gebruik genomen als akkerland.
Oude kreken werden daarbij vaak afgedamd en bleven als kronkelende waterlopen in het landschap
achter. Vroeger waren die kreken van belang voor de waterberging, nu vooral als natuurgebied.
Tegenwoordig worden deze en andere gebieden (weer) aangewezen voor waterberging i.v.m. de
verwachte klimaatsverandering en zeespiegelstijging. Niet alle bedijkingen bleken tijdens storm
bestand tegen het geweld van het water. Als een dijkbreuk niet snel kon worden gedicht, verdronk het
land opnieuw, samen met de boerderijen en de dorpen. Als de herdijking lang op zich liet wachten,
verdwenen de verdronken dorpen onder een dik pakket zeeklei. In sommige gevallen kenden de
oorden ook nog een bewoningsfase na de overstromingen.
Vanouds maakt het internationale handelsverkeer gebruik van de kustwateren van westelijk Noord-
Brabant, maar het is de bewoners niet gelukt daar veel voordeel uit te trekken. Tegenwoordig ligt het
gebied in de verbindingsas tussen Antwerpen en Rotterdam met de corridorfunctie die het gebied heeft
in de Westeuropese context van uitwisseling van goederen. Thans gaat het grote waterverkeer over het
Schelde-Rijnkanaal, het wegverkeer over de autowegen Antwerpen - Rotterdam en gaan allerlei
gassen en vloeistoffen door de pijpleidingstraat Antwerpen - Moerdijk - Rotterdam. Binnenkort komt
de HSL in gebruik met misschien een stopplaats in Breda, en wordt de A4 doorgetrokken tussen
Steenbergen en Bergen op Zoom.
Het gebied voorzag vroeger de steden in een ruime omgeving van hoogwaardige grondstoffen als klei,
turf, zout en graan. Een typisch product van de kleipolders was tot in de negentiende eeuw de meekrap
(voor kleurstofwinning). Namen als “Stoof” herinneren er nog aan. Daarna schakelde men over op
31
suikerbieten. Voor de verwerking daarvan werden vele suikerfabrieken gebouwd, waarvan er nu nog
twee in werking zijn.
De goederenuitwisseling verliep via een aantal havenstadjes aan vaarbare waterwegen. Gegraven
water als trekvaarten (met trekpaden) en turfvaarten sluiten in het Lage aan op rivieren en/of
getijdengeulen. Bij vaarbare waterwegen trof men ook de verzorgende functies aan. Het was
eeuwenlang niet alleen een rijk maar ook een omstreden gebied. Vestigingwerken, schansen en heuse
linies tonen de tegengestelde belangen van verschillende invloedssferen.
32
4. Plan van aanpak
Volgens het geschetste beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in en om de
voormalige groeve Boudewijn wordt gesteld dat de gemeente bij de beoordeling van een
herontwikkelingsplan op de volgende punten zal letten dat: a) herontwikkeling het totale plangebied
zal omvatten, b) realisatie en beheer van alle onderdelen gewaarborgd zijn, c) evenwicht moet bestaan
tussen belangen op het gebied van water, natuur, verstedelijking en economie, d) geprojecteerde
plandelen zich binnen de daarvoor aangewezen zones bevinden en in aanvaardbare concentraties,
omvang of dichtheden gepland zijn, e) door planinitiatiefnemer de financieel economische
haalbaarheid moet worden aangetoond. Op basis van deze voorwaarden kan tussen initiatiefnemer en
gemeente een projectplan worden opgesteld (Taken Landschapsplanning, 2004).
Het plan van aanpak zoals in dit document gepresenteerd, moet aansluiten met de geformuleerde
aandachtspunten voor de herontwikkeling van de groeve Boudewijn, waarbij als doel wordt gesteld
om partners te zoeken voor de conservering van de steilwand, en dat er bestuurlijk-financieel
draagvlak zeker gesteld dient te worden aangaande het educatieve centrum. Potentiële partners voor
conservering, naast DLG zijn: de gemeente Woensdrecht, Vestia, Provincie Noord-Brabant,
Natuurmonumenten, en het Grenspark. Daarnaast dienen belangenorganisaties als Benegora, Stichting
Vrienden van de Brabantse Wal en Namiro betrokken te worden.
Het plan van aanpak dient zoals eerder geformuleerd, te passen in een gewenst eindbeeld waarbij
toegewerkt wordt naar een model van één of meerdere van de volgende keuzemogelijkheden: een
dagrecreatieve trekker passend in het thema Brabantse Wal/aardkundig monument, een Aardkundig
monument –uitzichttoren –bezoekerscentrum/educatief centrum, en een Hotel/Congrescentrum op de
locatie Dennenheuvel.
Het is de bedoeling dat vanuit een plan van aanpak de StructuurvisiePlus kan worden aangehaald en
dat er sprake is van een herontwikkelingsopgave met de drie keuzemogelijkheden in één
herontwikkelingsslag: één concept waarbinnen niet-exploitabele onderdelen ook meegenomen worden.
Hieruit volgt het opstellen van het ruimtelijk ontwikkelingskader, en daaropvolgend het optuigen van
het herontwikkelingstraject, inclusief planning procedures en uitvoeringsonderdelen.
33
4.1 Processtappen: eindproduct geologisch monument
Na het vaststellen van de aardkundige, ecologische en cultuurhistorische waarden van het gebied van
de Brabantse Wal, worden hieronder puntsgewijs plannen en voorstellen gepresenteerd t.a.v. de
steilrand en het educatief centrum. Bij de presentatie van de voorstellen voor de aanleg, conservering
en vormgeving van het geologisch monument, alsmede de locatie van het educatief centrum zijn ook
de ervaringen van conservering en geodiversiteit in Nederland en Engeland meegenomen. Opties tot
stabiliseren en conserveren van de wand met waterglas of GeoCement zoals onderzocht, worden als
niet wenselijk beschouwd gezien de relatief hoge kosten en de uiteindelijk niet optimale zichtbaarheid
van de geologische gelaagdheid (GeoDelft, 2004). Uit het rapport van Geo-Delft wordt de optie
natuurlijk talud als meest wenselijk beschouwd.
4.1.1 Aanleg geologisch monument
1. Reprofiling (opnieuw afsteken) van de wand van de ontsluiting en tweejaarlijks onderhoud in
de volle natuur. Bij het opnieuw afsteken van de wand dient ook de ontsluiting van het klei en
zand van de Formatie van Tegelen opnieuw afgestoken te worden (zie ook 3.1). In combinatie
met hekwerk boven en onder de voormalige groevewand zal een beheerder moeten worden
aangesteld die de wand periodiek onderhoudt, „schoon houdt‟ en vegetatie weghaalt (zie
4.1.2).
2. De huidige steilwand dient dieper uitgegraven te worden op een verticale schaal van enkele
meters, om het onderste deel van de Formatie van Boxtel te ontsluiten, inclusief de Laag van
Usselo en het grindsnoertje dat aan de basis van de Boxtel Formatie en aan de top van de klei
van de Tegelen Formatie is gelegen.
3. Daarnaast dient ten noorden van de steilwand aangrenzend een diepere put te worden
uitgegraven waarin de klei van de Tegelen Formatie wordt ontsloten. Indien grondtechnisch
mogelijk, en dit zou met een eenvoudig booronderzoek kunnen worden uitgezocht, dient de
bodem van de kleiafgraving ook de zandige Tegelen Formatie te ontsluiten (zie figuur 5).
4. Neem na het reprofilen aaneensluitende lakprofielen (1 x 2 meter) op van de gehele
groevewand, van de top van de sedimentsequentie in de eolische zanden van de Formatie van
Kootwijk tot de basis in de mariene, kustnabije kleien en zanden van de Formatie van Tegelen.
Deze lakprofielen dienen als exhibitie materiaal in het educatief centrum geplaatst te worden
en/of verwerkt te worden in de vormgeving van het geologisch monument. Onderzocht dient
te worden of naast deze ook de lakprofielen die in 2003 door Benegora zijn genomen, in het
centrum gepresenteerd kunnen worden.
34
5. Bouw een huis/educatief centrum tegen de steilrand aan, en verdiep de bouwput tot in de
Formatie van Tegelen, en hou een een steilwand „indoor‟ of „semi-indoor „ in stand en zorg
vanuit die situatie voor het onderhoud zoals beschreven onder 1. In combinatie met hekwerk
erboven en eronder. Naar verwachting zal de mate van periodiek onderhoud minder intensief
zijn als de steilwand („semi-„)‟indoor‟ gehouden kan worden.
6. Bouw een brandwachttoren/observatietoren, die zijn basis bij voorkeur heeft op het erosievlak
dat een tijdsgat in de landschapsvorming heeft. Dit gegeven kan uitgewerkt worden in de
inhoudelijke thematiek van het educatief centrum. De toren biedt uitzicht op het laaggelegen
Zeeland, en accentueert daarmee het hoogteverschil met de Brabantse Wal. Een alternatieve
locatie van de uitkijktoren zou boven op het monument zijn.
7. Voor de aanleg van het aardkundig monument dient in overweging genomen te worden, om
rond de steilwand en de diepere put van de kleiafgraving de bodem van de groeve vlakmatig
horizontaal af te graven tot op het niveau van het grindsnoertje. Het grindsnoertje geeft het
erosievlak aan waarin 1,5 miljoen jaren geologische geschiedenis verborgen zit. Dit vlak is bij
uitstek geschikt om in het monument de relatie te leggen tussen de „jonge‟geologische en
bodemkundige gelaagdheid in de steilwand en de „oude‟ geologische gelaagdheid van de
diepe put. Bij deze optie kan een evt. nieuw te bouwen Educatief Centrum op de locatie van
het monument, op het niveau van het tijdsvlak van de missende 1,5 miljoen jaar geschiedenis
gebouwd worden.
4.1.2 Onderhoud geologisch monument
1. Er dient een een zg. „local ownership‟ van het geologisch/aardkundig monument gestimuleerd
te worden, waarbij telkens de elementen van de geodiversiteit van het monument benadrukt
worden (zie 3.2.1). De plannen kunnen een 'range' van besluitvormingsprotocollen omvatten
en kunnen verschillende benaderingen hebben al naar gelang de prioriteiten van de
partnerorganisaties.
2. In het ideale geval sluit de eigenaar (in het huidige geval DLG) voor de periodieke
conservering een contract met één of meerdere van de regionale organisaties zoals Benegora,
Brabants Landschap, Grenspark, Namiro, Natuurmonumenten, en Vrienden van de Brabantse
Wal. Wanneer het Educatief Centrum op de locatie van het geologisch monument wordt
ontwikkeld, scenario BWEC 1 (zie 4.2.1), dient ook de medewerker van het Educatief
Centrum bij de conservering betrokken worden.
3. Betrek regionale scholen voor het voortgezet onderwijs bij het onderhoud van het geologisch
monument in het kader van de maatschappelijke stage die vanaf het schooljaar 2009-2010
voor elke scholier verplicht is. Op 1 of 2 dagen per jaar kan een groepje scholieren o.l.v. een
35
regionale deskundige (afkomstig van één van de betrokken organisaties) werkzaamheden
verrichten die de toegankelijkheid, zichtbaarheid en uiterlijke staat van het monument
bijhouden. Hierbij moet gedacht worden aan werkzaamheden als het schoonhouden van de
wand, evt. het opnieuw afsteken van (gedeelten) van het profiel, evt. weghalen van vegetatie,
en het verwijderen van vuilnis. Het is van belang dat aan de werkzaamheden van de
maatschappelijke stage ook een educatieve component wordt ingevuld, waarbij de
geschiedenis van het landschap wordt uitgelegd aan de hand van het profiel. Bij de
geschiedenis van het landschap dient de ruimste omschrijving geïnterpreteerd te worden, van
de puur aardkundige waarde van het monument tot de wijdere, regionale betekenis voor de
geologie, de ecologische en biologische waarde, het kwelwater, de cultuurhistorische waarde,
het verdronken landschap, en de overgang van het het hoge oude zand naar de lage jonge klei,
die tegelijkertijd van oudsher de scheidslijn tussen katholiek en protestants Nederland is. Als
het educatieve centrum gerealiseerd is, kan de educatieve component van deze stage ook in het
EC plaatsvinden.
4.1.3 Vormgeving aardkundig monument
1. Glaswand in het landschap: Het voorstel toont een glaswand met uitleg over de aardlagen,
waardoorheen je de echte omgeving met het echte monument kunt zien. De glaswand heeft
een hoogte vanaf de bodem van de groeve tot aan de top van de steilrand en staat gefundeerd
in de ondergrond. Glaswand vormt een afscheiding van de steilrand, aanvullende
voorzieningen aan de randen moeten daarbij nog gerealiseerd worden, evenals mogelijkheden
voor informatiepanelen in de glaswanden (Figuur 16).
Figuur 16: Voorstel 1 – Glaswand in het landschap. Bron afbeelding BV Hazenberg Architecten HA
36
2. Kopiëren van het landschap: Het voorstel laat zien dat rondom het aardkundig monument een
kunstmatige heuvel wordt opgeworpen van grond of van gestapelde baksteen. De baksteen
dient als referentie naar de activititeiten van de voormalige kalkzandsteenfabriek, die de
oorzaak van de laagte is waardoor het monument zichtbaar is geworden. Aan de binnenzijde
van de wand kunnen lakprofielen en uitleg worden opgenomen. Als uitbreiding van dit
voorstel kan de wal rond de verdiepte put die in de groeve moet worden aangelegd, om de
Tegelen klei en het daarboven liggende grindsnoer te ontsluiten, omkleed worden met
typerende „kleistenen‟die al meerdere millennia in de regio van de Brabantse Wal
geproduceerd worden (Figuur 17).
Figuur 17: Voorstel 2 – Kopiëren van het landschap. Bron afbeelding BV Hazenberg Architecten HA
4.2 Processtappen: eindproduct educatief centrum
Het nieuw op te richten educatieve centrum zal een grensoverschrijdende voorziening moeten worden
waarin enerzijds het grotere natuurgebied van het Kleine en Grote Meer en de Kalmtshoutse Heide en
anderzijds het bosgebied in Vlaanderen dat naar het zuiden doorloopt, wordt betrokken (Figuur 18).
Het kan een grotere onthaalpoort worden als meerdere voorzieningen gerealiseerd worden. In het
centrum is het verhaal over de Brabantse Wal uit te leggen, het landschap met zijn opmerkelijke
contrasten. De oude kustlijn, waar direct naar het geologische monument verwezen kan worden, het
verdronken landschap van West-Brabant, de markante verschillen tussen het landschap van de Hoge
oude zandondergrond tegenover de Lage jonge kleigronden pal ten westen van het monument, vormen
37
de voetafdrukken, of „footprints‟ waarop de inhoudelijke thema‟s van het educatieve centrum verder
kunnen worden vormgegeven. In het kader van de te nemen processtappen worden hieronder eerst drie
voorstellen aangaande de locatie van het educatief centrum gedaan waarna een eerste invulling wordt
gegeven aangaande de inhoudelijke thematiek van het op te richten educatief centrum.
Figuur 18: Wat is van belang om te benadrukken in het Educatief Centrum, over de Brabantse Wal, over
de Kempen?(Bron afbeelding: Googel Earth 2009)
4.2.1 Locatie educatief centrum
Vanuit de visie recreatie zoneringen is er in deze specifieke regio behoefte aan een middelgrote
onthaalpoort voor toegang tot het Grenspark-Plus (Mispelaar & Hegger, 2008). Hierbij dient een
afweging gemaakt te worden tussen de locaties Volksabdij OLV ter Duinen/Jagersrust, Dennenheuvel,
of een EC bij het geologisch monument. Hieronder worden de drie verschillende locaties tegen elkaar
afgewogen. De voorstellen bestaan uit een scenario met een geïntegreerd aardkundig monument en
educatief centrum, scenario BWEC 1, en twee voorstellen met het educatief centrum op afstand van
het aardkundig monument, één met het EC op het terrein van de voormalige Volksabdij, scenario
BWEC 2, en één met met het EC bij het nieuw te ontwikkelen hotel/congrescentrum bij voormalig
rusthuis Dennenheuvel, scenario BWEC 3 (Figuur 19).
38
Figuur 19: Satellietfoto omgeving met aangegeven de locaties van de scenario’s van het aardkundig
monument met aangebouwd educatief centrum (BWEC 1), het terrein van de Volksabdij (BWEC2), en het
terrein van Dennenrust (BWEC 3) (Bron afbeelding: Google Maps, 2009).
1. Scenario BWEC 1: Binnen de gemeente Woensdrecht leeft het idee voor een educatief
centrum inclusief de steilrand in de groeve: een gebouw dat tegen de wand aan staat gebouwd
die de geologische ontsluiting a.h.w. „inpandig‟ maakt. Hierdoor voorkom je problemen met
ongeautoriseerde toegang tot de ontsluiting, alsmede problemen met natuuurontwikkeling op
de wand, inzake conservatie en periodiek onderhoud. Zolang de wand buiten is, moet de wand
immers voldoen aan de Natura 2000 norm. Het voordeel van de „inpandigheid‟ van het
aardkundig monument is verder dat je de verdieping in de groeve, die nodig is om de Formatie
van Tegelen en het bovenliggende erosievlak en Laag van Usselo te ontsluiten, „binnenshuis‟
kunt houden. Klein nadeel is dat de combinatie van de steilrand met het Educatief Centrum
met de auto minder goed bereikbaar zijn. Naast de wandelroute vanuit de Volksabdij is er de
mogelijkheid om een parkeergelegenheid aan te leggen langs de Onze Lieve Vrouwe ter
Duinenlaan. Dit zou een oplossing zijn voor het parkeerprobleem van het Educatief centrum,
waarbij de wandeling naar het EC/AM dan weer wordt teruggebracht tot 5 minuten. Studie en
vergelijkend onderzoek naar vergelijkbare situaties dient te worden gedaan, ook naar de
atmosferische condities in een dergelijk educatief centrum met natuurlijke steilrand.
2. Scenario BWEC 2: Een alternatieve vestigingsplaats voor het Educatief Centrum is op het
terrein van de voormalige Volksabdij OLV ter Duinen waar voldoende ruimte en
parkeergelegenheid zijn. De achterliggende gedachte bij dit idee is dat er reeds voldoende
horecavoorzieningen in dit gebied aanwezig zijn. Verder creëert de ontwikkeling van
500 meter
Volksabdij
BWEC 2
Monument
BWEC 1
Dennenrust
BWEC 3
39
Jagersrust een groot natuurgebied ten noordoosten van de groeve Boudewijn, in welk gebied
ook al een horecavoorziening aanwezig is. De ontwikkeling van Jagersrust, samen met de
groeve behorend tot het Grenspark-Plus gebied, creëert een groot natuurgebied waardoor het
terrein van de voormalige Volksabdij vanzelf bij de voormalige groeve Boudwijn getrokken
wordt. Een nadeel is dat het geologisch monument bij de steilrand op 10-15 minuten
loopafstand ligt, exclusief het oversteken van een doorgaande verkeersweg, zodat de relatie
tussen de steilwand met de informatie van het EC moeilijker te leggen is. Het geologisch
monument wordt beschermd middels een afscheiding en beheersafspraken. Vooruitlopend op
de veranderingen in het gebied zal de wandeling vanaf het terrein van de voormalige
Volksabdij naar het geologisch monument bijna volledig in het Natura2000 gebied verlopen.
3. Scenario BWEC 3: Het derde scenario omvat het plan om een hoogwaardig
hotel/congrescentrum te ontwikkelen op het terrein van het huis Dennenheuvel. Dit voorstel
is afkomstig van de Vestia-groep (pers comm. Ing. B. Bergmans, 2009). Het educatief
centrum zou naast het nieuw te bouwen hotel/congrescentrum gaan fungeren. Het EC,
toegankelijk via een aparte ingang, zou de horecavoorzieningen van het hotel/congrescentrum
moeten gebruiken De uitgangspositie van het EC bij Dennenheuvel biedt een korte wandeling
in het Natura2000 gebied naar de voormalige groeve Boudewijn, waar het geologisch
monument staat dat het verhaal toelicht van het gehele Grenspark, de Voorkempen en de
Brabantse Wal. Een wandeling van 5 minuten duurt het naar het geologisch monument, dat
beschermd wordt middels een afscheiding en beheersafspraken. Het hotel/congrescentrum
draagt een klimaatvriendelijk karakter en heeft met aardwarmte als energiebron een „groen‟
imago. Mogelijk kan hier de eerste Brabantse (of zelfs Nederlandse) energiecentrale op
aardwarmte (geothermische energie) gaan functioneren. Het thema aardwarmte kan verder
uitgewerkt worden in combinatie met het EC en het geologisch monument in relatie tot het
„energie uitzicht‟ boven op de steilrand naar de Haven van Antwerpen. In dit „energie
uitzicht‟zijn, naast het hoogteverschil tussen de Brabantse Wal en het Lage, vrijwel alle
vormen van energiewinning te observeren, zoals conventionele bronnen (olieraffinage),
windmolens en de kerncentrale van Doel. De boring in de diepte (nodig om de aardwarmte te
genereren) vormt anderszijds de verbindende schakel van de diepere geologische lagen naar
de geologische geschiedenis van Brabant en omgeving en naar de ontsloten gelaagdheid in
het monument. Het geologisch monument ligt op 5 minuten loopafstand langs een bospad, en
kan wat betreft die verkorte loopafstand beter een ensemble vormen met de locatie
Dennenheuvel dan met de wandelroute vanaf het terrein van de Volksabdij.
40
4.2.1 Inhoudelijke thematiek van educatief centrum
In West-Brabant, zelfs in heel Brabant, bestaat geen instelling als het voorgenomen educatieve
centrum, waarbij de geologie, de cultuurhistorie, en de ecologie (biologie) worden samen genomen.
De te realiseren voorziening voorziet derhalve in een behoefte. Daarbij zal het informatie/educatieve
centrum, een krachtige geologische aanvulling zijn op het succesvolle Vlaamse centrum „De Vroente‟
waar de nadruk juist sterk ligt op het biotische aspect van het landschap. Een multifunctioneel gebouw
als het voorgestelde educatieve centrum kan een aardkundig monument in figuurlijke zin meer diepte
geven. Een dergelijk educatief centrum betrekt het aardkundig monument in de landschapssfeer, door
het presenteren van een „verhaal‟ dat de verbinding legt tussen de aardkundige waarden, de ecologie
van het Natura2000 gebied en de cultuurhistorie van het landschap vol contrasten van de Brabantse
Wal/Grenspark tot in de wijdere omgeving.
Figuur 20 Een gebied met schorren en geulen bij eb, zoals dat nog steeds in het Verdronken Land van
Saeftinghe te zien is (foto A. de Kraker 2005, uit: Kluiving et al. 2006).
1. De geologische geschiedenis verhaalt over twee miljoen jaar oude kustafzettingen die de
oudste afzettingen in het gebied vormen, en die representatief zijn voor de oude kustlijn van
West-Brabant. In het Lage bevinden zich zeer recente zeeafzettingen die bij wijze van
spreken gisteren zijn afgezet, zoals in het Land van Saeftinghe (Figuur 20). Het geologische
verhaal van de Brabantse Wal dient uitgewerkt te worden tot het geologische verhaal van
Noord-Brabant, incl. Vlaanderen, om de landschapsvormende processen in Brabantse Wal te
41
kunnen verklaren. In het centrum dienen lakprofielen enerzijds het geologische verhaal te
ondersteunen en anderzijds de bezoeker te prikkelen om ook het „echte‟ monument te gaan
bekijken.
Figuur 21 Noordpolder, Ossendrecht (Bron: Natuurmonumenten)
2. Ecologische verschillen zijn karakteristiek voor dit deel van het Nederlandse landschap door
zijn opmerkelijke reliëfverschillen. De grondwaterbeweging zorgt met kwelwater voor
eilanden van natuur in het Lage welke daardoor eigendom van Natuurmonumenten zijn
geworden. Aandacht voor het Natura2000 karakter van het gebied, de diversiteit in habitats
en soorten die op deze landschappelijke gradiënt tussen het Hoge oude en het Lage jonge land
voorkomen. Door nog te ontwikkelen wandelroutes door de voormalige groeve dient de
relatie van de biotische natuur met het aardkunig monument gelegd te worden.
Figuur 22 Grote Meer, Ossendrecht (Bron: Natuurmonumenten)
3. De archeologische reconstructie die een geschiedenis vol bewoning, gevechten, wegtrekken en
intrekken in het gebied laat zien. De geschiedenis van het verdronken landschap en de vele
overstromingen die de bewoners in het Lage teisterden. De waterlinie in combinatie met de
positie van de forten in West-Brabant markeert de natuurlijke landschapsscheiding tussen
hoog en laag in het gebied (Figuur 23). In de presentatie van de archeologische gegevens zal
samengewerkt moeten worden met lokale archeologische werkgroepen en de gemeente
archeoloog van Bergen op Zoom
42
Figuur 23 Fort de Roovere nabij Halsteren, gemeente Bergen op Zoom (bron: www.fietsen.123.nl)
4. De sociaal-culturele verschillen die aan de contrasten in het landschap dan wel grensgebied
tussen Nederland en Vlaanderen een rol spelen. Het Hoog-laag verschil vormt van oudsher de
scheidslijn tussen katholiek en protestants Nederland. Lokale situaties dienen de interesse van
lokale en distale bezoekers te wekken. Het voorstel is om universitaire onderzoeksinstuten
zoals CLUE aan de Vrije Universiteit bij de presentatie van sociaal-culturele verschillen in
het lansdschap te betrekken.
Figuur 24: Reflecties van een portret van Maarten Luther op een tentoonstelling in de Duitse plaats Halle. De
expositie laat onbekende kanten van het leven van de kerkhervormer (1483 tot 1546) zien. |foto EPA (bron:
Nederlands Dagblad, 31-10-2008)
Over de methode van het educatieve centrum kan gedacht worden aan o.a. een centrum met draadloze
hoofdtelefoons voor bezoekers die via een centraal geleid systeem multi-linguaal uitleg geeft bij
exposities in het educatieve centrum tot en met het geologisch monument. (voorbeeld archeologisch
museum Bibracte, Bourgogne, Frankrijk: „Gisteren een Gallische hoofdstad, vandaag een
archeologische site, een museum, en een onderzoekscentrum).
43
5. Conclusies
Het plan van aanpak voor het behoud van de steilwand in de groeve Boudewijn en de aanleg van een
Educatief Centrum dient in samenhang te worden uitgevoerd met de geformuleerde aandachtspunten
voor de herontwikkeling van de groeve Boudewijn. De aanleg van het aardkundig monument dient als
natuurlijke ontsluiting te worden vormgegeven, waarvoor de in het PvA beschreven processtappen
voor aanleg, conservatie en vormgeving als leiddraad dienen.
Het aardkundig monument (AM) dient in goede staat onderhouden te worden, er zal periodiek
onderhoud gepleegd moeten worden om de wand af te steken. Het belang van een in-situ AM is dat je
het kunt aanraken, afschrapen en voelen zodat het ook beleefbaar is voor het publiek. Er dient een
verdere afweging gemaakt te worden op welke wijze het AM dient te worden vormgegeven al dan niet
in combinatie met het Educatief Centrum.
Door het toepassen van een architectonisch element aan het AM wordt enerzijds de aandacht gevestigd
op de site van het AM terwijl de afscheiding ook enige bescherming biedt. Anderzijds kan bij de
vormgeving aandacht worden besteed aan de vroegere kalkzandsteenindustrie, waardoor de groeve als
huidige landvorm is ontstaan. Hierdoor vindt er een integratie plaats tussen de industriële activiteit van
de groeve die langere tijd van belang is geweest voor de lokale economie als oorzaak van de
landschappelijke waarde van het geologisch monument. Anders gezegd: het potentiële aardkundige
monument zit overal in de bodem, maar door de kalkzandsteenindustrie is het monument hier
ontsloten.
In aanvulling op het kalkzandsteen monument kan bij de verdiepte put waarin de Tegelen klei
ontsloten wordt, eenzelfde type architectonisch element ontworpen worden. Hier zou dan de
afscheiding bekleed worden met de typische kleisteen, die relateert aan al eeuwen kleiwinning voor de
ceramische industrie hier in de regio van de Brabantse Wal.
Een educatieve instelling van het voortgezet onderwijs zou het AM moeten adopteren, zodat jongeren
bijvoorbeeld in de tijd van een maatschappelijke stage onder begeleiding van regionale deskundigen
kunnen assisteren bij het periodieke onderhoud van het AM.
Er moet een zg. „local ownership‟ zijn die de site van het AM monitort, en jongeren begeleidt bij het
onderhoud. Dit kunnen lokale bewoners zijn, maar ook belangenverenigingen als Benegora, Namiro
en Vrienden van de Brabantse Wal in samenspraak met de terreineigenaar. Fondsen voor het
onderhoud dienen per 5-jarige planning te worden vastgesteld, en zouden bijvoorbeeld deels uit de
exploitatiekosten van het EC gefinancierd kunnen worden.
Het AM dient geïntegreerd te worden met een (nieuw te bouwen) educatief centrum (EC), in een
compleet verhaal van het landschap met zijn natuur- en cultuurwaarden. Bovendien kan dan een supra-
44
regionale uitstraling bereikt worden waarbij de geschiedenis van het landschap in beeld wordt
gebracht. In een dergelijk EC kunnen bijvoorbeeld ook de jongeren van de maatschappelijke stage zien
welk verhaal er achter „hun‟ landschap zit. Er dient een keuze voor één van de drie scenarios t.a.v. de
locatie van het Educatieve Centrum gemaakt te worden waarbij deze aspecten dienen worden
meegewogen.
Als AM en EC geïntegreerd worden in de planvorming, kan de voormalige groeve fungeren als
toegangspoort van het Grenspark. Hiertoe dient de infrastructuur in de vorm van wandel- en fietspaden
ingericht te worden. De toevoeging van de groeve Boudewijn tot het Grenspark-Plus maakt de
mogelijkheid van toegangspoort zeer goed mogelijk.
Een vervolgstap na dit plan van aanpak is om verdere studiemogelijkheden af te bakenen die in de
voorstellen voor de aanleg, conservering en vormgeving van het geologisch monument, alsmede de
voorstellen voor de locatie van het educatief centrum geformuleerd zijn. Voor de inhoudelijke
thematiek van het educatief centrum is het advies om deze een grote mate van multidisciplinariteit mee
te geven, om het verhaal van het Brabantse Landschap met het aardkundige monument te integreren.
Wanneer het plan van aanpak van de aanleg, conservatie en vormgeving van het aardkundig
monument en de aanleg, locatie, en thematische invulling van het Educatief Centrum zijn vastgesteld
kan in een vervolgstap een financiële onderbouwing gegeven worden.
.
45
Referenties
Baas, H. & Jacobs, P. (2001). Van knuppelpad tot galgenberg. Werken aan cultuurhistorische en
aardkundige landschapselementen – 40 voorbeeldprojecten kort belicht. Landschapsbeheer Nederland,
Utrecht.
Benegora (2006). De Brabantse Wal – educatief project voor basis- en voortgezet onderwijs.
De Leeuw, G. & Buskens R. (2008). Natura 2000 beheerplan Brabantse Wal. Plan van Aanpak:
concept versie 1.5. Provincie Noord-Brabant
English Nature (2004) Local Geodiversity Action Plans – setting the context for geological
conservation.
GeoDelft (2004). Haalbaarheidsstudie behoud steilwand groeve Boudewijn. GeoDelft rapport nr, CO-
407750-0015 v02.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (2004). Nota van Inspraak en Reactie. Provincie Noord-
Brabant, 30 november 2004
http://www.geosites.nl/
Kasse, C. (2003). Aardkundige waarden (geologie, geomorfologie, hydrologie) van de Brabantse Wal.
Excursie voor CDA afd. Zuidwesthoek, 13 september 2003.
Kasse, C. (2002). Aardkundige waarden (geologie, geomorfologie, hydrologie) van de Brabantse Wal.
Ecxursie voor Nederlandse Geologische Vereniging, Afdeling Mark en Vliet, 13 april 2002.
Koomen, A., K iden, P, & Verbauwen, E. (2007). Van beekdal tot stuifduin. Aardkundige waarden in
Noord-Brabant. Provincie Noord Brabant, ‟s-Hertogenbosch; 120 pp.
Kluiving, S.J., N. Brand en G.J. Borger ( 2006). De West-Brabantse delta: een Verdronken Landschap
vormgeven, in: Geo- and Bioarchaeological studies 7. Vrije Universiteit Amsterdam
Mispelaar, A, van & Hegger, E. (2008). Visie recreatiezonering. Voorkempen, Brabantse Wal,
Grenspark, De Zoom-Kalmthoutse Heide. Bureau Buiten, Utrecht.
Prosser, C., Murphy, M. and Larwood, J.G. (2006). Geological Conservation: a Guide to Good
Practice. English Nature Report ST118, 145 pp
Page, K.N. (1992). Site Information Boards for Geological and Geomorphological SSSIs. English
Nature Research Report 26, 34 pp.
Stace, H. and Larwood, J.G. (2006) Natural foundations: geodiversity for people, places and nature.
English Nature Report CORP21
Provincie Noord-Brabant (2003). › Nieuws 2003 › Provincie wil behoud kalkzandgroeve
Jaarverslag Gebiedscommissie Brabantse Delta (2002).
Jaarverslag Gebiedscommissie Brabantse Delta (2003).
46
Taken Landschapsplanning (2004). Project ROK Groeve Boudewijn, gemeente Woensdrecht. Rapport
nr. 1688-A. Taken Landschapsplanning bv, Roermond/Arnhem
Verbers, A. ( 2005). Eigenaardig Nederland. KNNV Uitgeverij en Stichting Aardkundige Waarden.
ISBN 90 5011 000 2
Vestia (2007). Herontwikkeling Groeve Boudewijn Presentatie Themaraad en omwonende gemeente
Woensdrecht. Presentatie Vestia door de heer T. Rook en B. Bergmans
47
48
Bijlage 1
Topografische kaart met positie steilrand
49
50
Bijlage 2
Foto rapportage situatie steilrand 2004-2009
51
Situatie steilwand in 2004
(bron:
Situatie in 2004: Ontsloten is
ongeveer 6 meter van de
dekanden, de veen/humeuze
lagen en de stuifzanden.
Fotorichting NO. (bron:
GeoDelft, 2004)
De groeve Boudewijn zoals hij
er in 2004 bij lag. Links op de
achtergrond de ontsloten
steilrand in de foto hierboven.
Op de voorgrond één van de
bezinkbassins voor het
regenwater. Fotorichting NO.
(bron: GeoDelft, 2004)
52
Situatie bij steilwand in
2006 (bron: Dienst
Landelijk Gebied / Janine
Keller – den Dunnen)
Situatie bij steilwand in 2008
(bron: Dienst Landelijk
Gebied / Janine Keller – den
Dunnen)
Situatie bij steilwand in 2009
(bron: GEO-LOGICAL /
Sjoerd Kluiving)
53
54
Bijlage 3
Fragmenten uit English Nature publicaties
(Uit: Prosser, C., Murphy, M. and Larwood, J.G. (2006) Geological Conservation: a Guide to
Good Practice.)
55
Uit: Prosser, C., Murphy, M. and Larwood, J.G. (2006) Geological Conservation: a Guide to Good Practice.
3.2a Disused quarries and pits
Landfill: Disused quarries often provide unique opportunities to study geological features which are
otherwise unexposed. They are, therefore, of great scientific and educational importance in many
areas. However, disused quarries also present opportunities for waste disposal. Infilling typically
results in the effective destruction of the geological interest but there are compromise solutions which
may be acceptable in some cases. These include conservation voids and conservation sections above
or adjacent to the landfill. If the geology is laterally variable, several conservation sections or voids
may be required.
Potential threats and management issues Conservation Void
Where bedding is horizontal, the development of a conservation void may be an appropriate solution to maintain exposure of a complete geological section.
Horizontally bedded geological section, conserved at the edge of the landfill. If required, fences may
be used to restrict access to high faces for health and safety reasons. Hydro-seeded faces for visual
effect. Vegetated faces may also help stabilise slopes. Paths and trails can be used to encourage
access to the geological features of interest, including the use of interpretation panels where
appropriate. The distance between the faces of geological interest and the landfill should be sufficient
to allow clear visibility and machine access. Reinforced soil structure. Other designs to enable the
retention of accessible quarry faces with landfill may be appropriate, including appropriately
engineered soil slopes and retaining walls.
Restoration layer.
Capping layer.
Granular drain.
Impermeable membrane.
56
Where the beds are steeply dipping, or where the geological interest is contained within the uppermost
layers of horizontally bedded strata, the excavation of a conservation section within a relatively shallow
void, adjacent to the landfilled area, may also be appropriate. Geological section exposing steeply
dipping strata conserved in a relatively shallow void, excavated adjacent to the landfilled area. This
method may also be appropriate where the geological interest is contained within the uppermost
layers when bedding is horizontal. Paths and trails can be used to encourage access to the geological
features of interest, including the use of interpretation boards where appropriate.
3.2c Disused quarries and pits Potential threats and management issues
Natural vegetation can grow rapidly on and in front of disused quarry faces, concealing the interest
features. Ongoing vegetation management is necessary in many disused quarries to maintain clean
faces. Tree planting should be avoided close to geological features. In particular, some geological
features need to be viewed from a distance and trees can obscure such views.
BEFORE vegetation management
Densely vegetated quarry faces obscuring geological features of interest.
57
AFTER vegetation management
Vegetation cleared in the vicinity of the geological interest. Ongoing management is required to ensure
that a clean conservation section is maintained. Paths and trails can be used to encourage access to
the geological features of interest, including the use of interpretation boards where appropriate. If
required, fences should be placed to restrict access to high faces for health and safety reasons. These
fences should be at least 5 m from the face to allow machine access. New tree planting restricted to
the quarryfloor, well back from quarry faces. On sites where the interest features need to beviewed
from a distance, tree planting on the quarry floor may be incompatible with conservation of the
geological features.
58
3.2d Disused quarries and pits Potential threats and management issues
Disused quarry faces are often unstable and prone to slumping or collapse. In general, hard
engineering solutions such as concreting and meshing are incompatible with conservation of the
geological features. Scaling of faces and removal of fallen rock debris may be necessary to maintain
the geological exposures in good condition. The re-excavation of a number of small sections can be a
useful technique when the conservation interest is located within soft sediments, where retaining a
high section may lead to slope instability. Ongoing management, including re-excavation and
vegetation clearance, is generally required to maintain these sections.
Quarry faces in soft sediments: BEFORE re-excavation of a number of small sections :
Quarry faces extensively degraded, particularly the lower slopes. The faces may also be densely vegetate:. AFTER re-excavation of a number of small sections
Measures to be taken:
Use fill material to build ramps to gain access to higher parts of the geological sections.
Fence-off unstable areas for health and safety reasons.
Re-excavation, as required, by hand or machine of a number of small geological conservation sections.
Re-grade upper slopes, while aiming to maintain a clean exposure in the lower part of the quarry wall.
Paths and trails can be used to encourage access to the features of interest, including the use of interpretation boards where appropriate.