13
Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 1 Frans Holtkamp HENRI BERGSON: EEN EVOLUTIONAIR FILOSOOF AVANT LA LETTRE door Frans Holtkamp EEN LOFZANG VOORAF Lyrisch ben ik over Essays over bewustzijn en verandering van Henri Bergson. 1 Waarom? Omdat ik nu voor het eerst werk van een denker lees die in zijn filosoferen serieus rekening houdt met de evolutie. Dat we in ons denken over de mens, zéker als het over bewustzijn gaat, evolutionaire feitenreeksen – deze laatste term is van Henri Bergson – mee moeten nemen, op dát aambeeld hamer ik voortdurend. Zeker in deze tijd met zijn overtrokken aandacht voor wat bijvoorbeeld de hersenweten- schap allemaal vermag. Jawel, die vermag ongelooflijk veel. Maar laten we eerlijk zijn, veel hersenwetenschappers denken ‘verkokerd’. Ze zijn uitsluitend met ma- terie bezig, hersenen in dit geval. Hersenen zoals ze zich nú voordoen, hersenen anno 2014. Historische reflectie – hoe hebben die hersenen zich in de loop van de evolutie ontwikkeld? – is opvallend afwezig. Wijsgerige reflectie – is de mense- lijke geest alléén maar een functie van de hersenen? – eveneens. Globaal genomen denkt en schrijft Bergson vooral in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Wat is er na 1930 met zijn filosofie gebeurd? Ik vermoed weinig tot niets. Jammer. Wat hij ons te vertellen heeft is uiterst actueel. Ik kom er later op terug. INLEIDING Arthur d’Ansembourg, docent aan de ‘Internationale School voor Wijsbegeerte’ (ISVW), is verantwoordelijk voor de ‘Inleiding’ van dit kleinood. Ik noem het niet alleen zo vanwege de inhoud, maar ook vanwege de verzorging: alleen al de chique voorkant nodigt uit om dit kleine boekje met eerbied in handen te nemen. De inleider licht toe dat het om essays van Henri Bergson gaat die nu voor het eerst in het Nederlands vertaald zijn – met dank aan Joke van Zijl (jammer dat er nogal wat slordigheidsfoutjes in de tekst zitten) – en die qua inhoud voortborduren op het hoofdwerk van Bergson L’Évolution créatrice (1907). 2 Het gaat om teksten van twee lezin- gen die Bergson in 1911 in Oxford en Birmingham gehouden heeft en om één

HENRI BERGSON: EEN EVOLUTIONAIR FILOSOOF … · Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 3 Frans Holtkamp fittest, maar schreef ook veel over de toepassing van de

Embed Size (px)

Citation preview

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 1 Frans Holtkamp

HENRI BERGSON: EEN EVOLUTIONAIR FILOSOOF AVANT LA LETTRE

door Frans Holtkamp EEN LOFZANG VOORAF

Lyrisch ben ik over Essays over bewustzijn en verandering van Henri Bergson. 1 Waarom? Omdat ik nu voor het eerst werk van een denker lees die in zijn filosoferen serieus rekening houdt met de evolutie. Dat we in ons denken over de mens, zéker als het over bewustzijn gaat, evolutionaire feitenreeksen – deze laatste term is van Henri Bergson – mee moeten nemen, op dát aambeeld hamer ik voortdurend. Zeker in deze tijd met zijn overtrokken aandacht voor wat bijvoorbeeld de hersenweten-

schap allemaal vermag. Jawel, die vermag ongelooflijk veel. Maar laten we eerlijk zijn, veel hersenwetenschappers denken ‘verkokerd’. Ze zijn uitsluitend met ma-terie bezig, hersenen in dit geval. Hersenen zoals ze zich nú voordoen, hersenen anno 2014. Historische reflectie – hoe hebben die hersenen zich in de loop van de evolutie ontwikkeld? – is opvallend afwezig. Wijsgerige reflectie – is de mense-lijke geest alléén maar een functie van de hersenen? – eveneens. Globaal genomen denkt en schrijft Bergson vooral in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Wat is er na 1930 met zijn filosofie gebeurd? Ik vermoed weinig tot niets. Jammer. Wat hij ons te vertellen heeft is uiterst actueel. Ik kom er later op terug. INLEIDING Arthur d’Ansembourg, docent aan de ‘Internationale School voor Wijsbegeerte’ (ISVW), is verantwoordelijk voor de ‘Inleiding’ van dit kleinood. Ik noem het niet alleen zo vanwege de inhoud, maar ook vanwege de verzorging: alleen al de chique voorkant nodigt uit om dit kleine boekje met eerbied in handen te nemen. De inleider licht toe dat het om essays van Henri Bergson gaat die nu voor het eerst in het Nederlands vertaald zijn – met dank aan Joke van Zijl (jammer dat er nogal wat slordigheidsfoutjes in de tekst zitten) – en die qua inhoud voortborduren op het hoofdwerk van Bergson L’Évolution créatrice (1907). 2 Het gaat om teksten van twee lezin-gen die Bergson in 1911 in Oxford en Birmingham gehouden heeft en om één

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 2 Frans Holtkamp

artikel voor Nordisk Tidskrift (1930). Die keuze is niet willekeurig, want de drie essays sluiten inhoudelijk op elkaar aan. Aan elk van die drie teksten zal hierna een hoofdstuk worden gewijd waarin steeds gepoogd zal worden het gedachte-goed van de auteur in essentie weer te geven met hier en daar opmerkingen van persoonlijke aard. Daarna volgt een afsluitend hoofdstuk. Daarin geef ik mijn persoonlijke visie op het geheel. De Inleiding presenteert het gedachtegoed van Henri Bergson in a nutshell. Ik wil er graag enkele woorden aan wijden. Het centrale thema in de filosofie van Bergson is de tijd als duur, la durée in het Frans. Anders dan de abstracte mechanische of meetbare tijd – men stelt zich daarbij voor dat men lós van elkaar staande stukjes verleden, heden en toekomst op een tijdlijn kan afzetten – gaat het bij duur om geleefde tijd. Dit is tijd die men

ervaart of beleeft, tijd die recht doet aan de volheid van het leven zoals het zich geeft in de onmiddellijke ervaring. Geleefde tijd is eigenlijk niet te verwoorden. Het menselijk verstand, dat graag met algemene begrippen werkt, krijgt er geen vat op. ‘Elke poging om het concrete leven met de algemene begrippen van het ons verstand te denken gaat gepaard met een veralgemenisering en vertekening van de werkelijkheid’, schrijft d’Ansembourg op pagina 12. En zes pagina’s ver-der staat te lezen: ‘De duur van het bewustzijn en het leven bestaat in een onon-derbroken stroom waarvan elke eerdere toestand bewaard blijft in een huidige toestand waarin zich het toekomstige aandient. … Het verleden is iets dat door-werkt in een heden dat telkens weer volstrekt nieuw en onvoorzien is’. Hierbij past dat Bergson het leven als beweging en verandering ziet. De evolutie is voor hem als een kunstenaar die telkens iets nieuws schept. Hij dankt deze inzichten aan Her-bert Spencer – deze ‘vader van het sociaal dar-winisme’ bedacht niet alleen de survival of the

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 3 Frans Holtkamp

fittest, maar schreef ook veel over de toepassing van de evolutietheorie op de menselijke samenleving – maar Bergson mist in Spencers verklaring van de evo-lutie van de soorten een juiste analyse van de tijd. Dat leidt tot zijn eigen ontdek-king van de tijd als duur, een basisintuïtie die nooit helemaal verwoord kan wor-den. Er is in het leven een élan vital, aldus Bergson. Deze vitale stuwkracht schept de mooiste dingen, zoals bewustzijn. Dit is sluimerend in planten aanwezig, schrijft hij bijna vragenderwijs, en heeft de vorm van het instinct in dieren. Als instinct én verstand werkt het in mensen. ‘Is bewustzijn ook in materie aanwezig?’ vraagt Bergson zich af, maar voegt er onmiddellijk aan toe, dat de overgang van anorga-nische naar organische natuur zich moeilijk laat denken. HOE VERANDERING WORDT WAARGENOMEN

Op twee achtereenvolgende dagen in 1911 onthaalt Henri Bergson zijn toehoorders op de universiteit van Oxford op een filosofisch twee-gangenmenu: het hoofdgerecht wordt geser-veerd op 26 mei en het nagerecht de dag erna.

Het hoofdgerecht is als volgt samengesteld: binnen de werkelijkheid zijn onze waarneming en ons bewustzijn beperkt. We kunnen heel die werkelijkheid niet in één keer waarnemen, overzien of ‘intuïtief vatten’: we maken er immers deel van uit. Maar de geest vult het ‘gebrek’ van onze waarneming aan met abstractie, ge-neralisatie en redenatie. Hij bedenkt vaste punten, toestanden of onveranderlijke gegevenheden die er in werkelijkheid niet zijn. De mens kan nu eenmaal niet zon-der ‘zekerheden’. Binnen de positieve wetenschap is dit niet zo’n probleem, om-dat het daar om kwantiteit gaat. Maar de filosofie – haar terrein is de kwaliteit – bracht en brengt talloze elkaar tegenspre-kende visies en denksystemen voort. De metafysica, het meest pretentieuze denksys-teem, is zó ver verwijderd van de concrete werkelijkheid dat ze nergens meer over gaat. We moeten dus terug naar de waarneming en trachten deze uit te breiden. Méér leren waarnemen, daar gaat het om. Niet alleen waarnemen omwille van het nut dat de din-gen voor ons hebben, de gebruikelijke ma-

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 4 Frans Holtkamp

nier van waarnemen, maar zíen om het zien zelf, zoals kunstenaars doen. Veran-dering en duur zijn het enige wat we hebben. We moeten juist proberen ‘grip’ te krijgen op die verandering en duur in hun oorspronkelijke veranderlijkheid. Dáár ligt de continuïteit, niet in de ‘eeuwige ideeën’ of andere metafysische hersen-spinsels. We moeten terugkeren naar een directe waarneming van de verandering en veranderlijkheid. Op 27 mei wordt het grand dessert genoten. Het is om te smullen! Drie zoete lek-kernijen bevat het. Een: ‘Wij stellen ons iedere verandering, iedere beweging voor als volstrekt on-deelbaar’ (pagina 52). Om te kunnen handelen hebben wij ‘onbeweeglijkheid’ nodig. We maken er iets absoluuts van. Beweging zien wij als iets dat er later aan toegevoegd wordt. In de praktijk is dat volstrekt legitiem. Maar in de theorie moe-ten we die voorstelling van zaken als illusie ontmaskeren. Beweging is niet op te delen in een x aantal op zichzelf staande fragmenten. Ze is continu en ondeelbaar. ‘Beweging is de werkelijkheid zelf.’ (pagina 52) Waarom merken we dat niet op? Omdat wijzelf en ‘het andere’ waar we naar kijken in dezelfde mate bewegen. Het is te vergelijken met wat er gebeurt als twee treinen met gelijke snelheid in de-zelfde richting rijden over twee evenwijdig lopende sporen: de reiziger in de an-dere trein lijkt ten opzichte van mij niet te bewegen. Wat voor beweging geldt, geldt ook voor verandering. Elke verandering is een ondeelbare verandering. ‘Als de verandering onafgebroken in ons is en ook onaf-gebroken in de dingen, dan moeten die twee veranderingen, om te maken dat de ononderbroken verandering die wij allemaal ‘ik’ noemen de ononderbroken ver-andering die wij ‘ding’ noemen kan beïnvloeden, zich ten opzichte van elkaar in een situatie bevinden die overeenkomt met die van de twee treinen.’ (pagina 56) Er is, naast het ‘ik’ en het ‘ding’, geen waarneming die niet élk moment veran-dert. In feite bestaat elke kleurschakering uit een oneindig aantal trillingen, uit verandering dus. Bijvoorbeeld de kleur buiten ons is de beweeglijkheid zelf, zoals ook onze persoon de beweeglijkheid zelf is. Twee: ‘Er zijn veranderingen, maar, onder de verandering, zijn geen dingen die veranderen: de verandering heeft geen drager nodig. Er zijn bewegingen, maar er is geen bewegingloos, onveranderlijk voorwerp dat beweegt: de beweging impli-ceert niet dat er een bewegend lichaam is’ (pagina 57 en 58). Juist de ondeelbare continuïteit van verandering vormt de werkelijke duur. Dat

geldt ook voor onze ‘binnenkant’: ‘Er is gewoon de continue melodie van ons innerlijk leven, een melodie die voortgaat en zal voortgaan, ondeelbaar, van het begin tot het einde van ons bewuste bestaan. Onze persoonlijkheid is precies dat’ (pagina 61). Drie: ‘ ….. dat als verandering echt is en zelfs een

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 5 Frans Holtkamp

wezenlijk onderdeel van de werkelijkheid, wij het verleden heel anders moeten bekijken dan wij via de filosofie en de taal gewend zijn’ (pagina 63). Het heden is geen punt op een tijdlijn maar beleving. Het is dát waar onze aandacht haar blik op richt. Zodra die speciale aandacht iets daarvan loslaat wordt het onmiddellijk verleden. Het heden wordt verleden als wij er niet langer echt belangstelling voor hebben. Toch wordt het verleden vanzelf bewaard, automatisch. Het wordt ‘mee-genomen’ in het heden dat duurt, ook al merken we het niet op. Bergson drukt het heel puntig als volgt uit: ‘Het behoud van het verleden in het heden is niets anders dan de ondeelbaarheid van de verandering’ (pagina 71). We hoeven geen rekenschap af te leggen van wat we ons herinneren maar van wat we vergeten. ‘De verklaring daarvoor vinden wij trouwens in de structuur van de hersenen. De natuur heeft een mechanisme bedacht dat onze aandacht in de rich-ting van de toekomst stuurt, dat haar afleidt van het verleden – ik bedoel van dat deel van onze geschiedenis dat oninteressant is voor ons huidige handelen –, dat haar hooguit in de vorm van ‘herinneringen’ een of andere vereenvoudigde vorm van eerdere ervaringen brengt bedoeld om de ervaring van het moment aan te vullen.’ (pagina 68) Juist de filosofie kan ons helpen het heden nooit los te zien van het verleden en een visie te ontwikkelen op een werkelijkheid die dynamisch is. Op dát moment wordt Bergson lyrisch: ‘Wat in onze waarneming nog onbeweeglijk en verstijfd was, wordt warm en komt in beweging. Alles om ons heen komt tot leven, alles in ons leeft op. Een grote vervoering bezielt de schepselen en dingen. Hierdoor voe-len wij ons opgetild, meegesleept, gedragen ….. Hoe meer wij er namelijk aan wennen alle dingen te denken en te zien sub specie durationis, des te meer drin-gen wij door in de werkelijke duur’ (pagina 75 en 76). Zo, het twee-gangendiner zit erop. Ik geniet nog na van het dessert. Welke smaak-sensaties blijven mij bij? Op de eerste plaats de zinsnede ‘de natuur heeft een mechanisme bedacht’. De natuur denkt natuurlijk niet echt, maar deze metafoor illustreert wél wat ik bedoel met evolutionaire filosofie. Bergson betrekt feiten uit de evolutie, door vooral natuurkundigen en biologen aan het licht gebracht, bij zijn denken over beweging, verandering en duur. Onder andere het feit, dat de hersenen bij de mens zich zó ontwikkeld hebben, dat zijn handelen op de toekomst anticipeert en daarbij het verleden selectief gebruikt. Op de tweede plaats wil ik opmerken, dat de natuurkunde steeds meer blijkt op te schuiven in de richting van Bergson, óók al zullen veel natuurkundigen dat niet beseffen. De quantummechanica is zich ervan bewust hoe problematisch het is om van het ‘kleinste deeltje’ te spreken. Want wanneer is een deeltje het kleinst? Is elk kleinste deeltje niet wéér op te delen in nog kleinere deeltjes? Wanneer houdt

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 6 Frans Holtkamp

dat op? Materie, meent de quantummechanica, bestaat eerder uit golven. Golven die elkaar onophoudelijk kruisen en die zich bij observatie van een onderzoeker anders gedragen. Quantummechanica spreekt liever over waarschijnlijkheden dan over zekerheden. Heisenberg heeft het in dit verband over onzekerheidsrelaties. Een gewaagde uitspraak tot besluit: materie is eigenlijk beweging. BEWUSTZIJN EN LEVEN De lezing Bewustzijn en leven in Bir-mingham op 29 mei 1911 is als een high tea. Bergson pakt uit: hij biedt zo’n overvloed aan heerlijkheden aan, dat je de neiging hebt te snel te veel tot je te nemen. Hoe uiteenlopend de har-tig- en zoetigheden ook zijn, er is een basissmaak: begin niet bij metafysische abstracties als God, het Ene of het Al – van buiten zien ze eruit als aantrekke-lijke roomsoezen, maar als je erin prikt blijken ze met lucht gevuld – maar bij het concrete, steeds veranderende le-ven. Wat daarin te denken kan geven, noemt Bergson feitenreeksen. Die bie-den geen oplossing voor de grote pro-blemen, maar geven wel de ríchting aan die je kunt gaan om zover te komen. Werk ook sámen en leg je bevindingen bij elkaar. Daardoor kun je nóg verder komen. Bergson: ‘De eerste richting die Frans de Waal: primatoloog die tal van feitenreeksen biedt wij gaan volgen ziet er aldus uit: wie geest zegt, zegt vóór alles bewustzijn’ (pagina 82). Wat is bewustzijn? Bergson definieert het niet, maar noemt een belangrijk kenmerk: geheugen. Onthouden wat er niet meer is en vooruitlopen op wat er nog moet komen, dat is de eerste functie van het bewustzijn. Het heden kan men wiskundig voorstellen als een punt op een lijn, maar in feite bestaat het niet: als men ‘nu’ zegt is het al geen heden meer maar geschiedenis. Wat wij werkelijk waarnemen is een bepaalde dichtheid van duur die uit twee delen bestaat: ons directe verleden en onze zeer nabije toekomst. Bewustzijn hoeft niet per se gekoppeld te zijn aan hersenen. Levensvormen zon-der zo’n gedifferentieerd centraal zenuwstelsel als waar de mens over beschikt kunnen ook bewustzijn hebben. Zelfs in ongedifferentieerd levende materie, bij-

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 7 Frans Holtkamp

voorbeeld de amoebe, lijkt ‘vagelijk’ bewustzijn aanwezig. Daar is het tot weinig teruggebracht, maar níet tot niets. Tweede feitenreeks: bij het wezen dat wij het beste kennen, de mens, werkt het bewustzijn via de hersenen. Het is bekend: veel zintuiglijke prikkels nemen de kortste weg via het ruggenmerg en leiden tot reflexen. Maar er zijn ook tal van prikkels die de ‘omweg’ via het bewustzijn nemen. Waarom? Om keuzes moge-lijk te maken. Onze hersenen functioneren als keuzeorgaan. Henri Bergson: ‘Want als, zoals we zeiden, het bewustzijn het verleden vasthoudt en vooruitloopt op de toekomst, dan is dat waarschijnlijk juist omdat we het oproepen om een keus te maken. Om te kiezen moeten we denken aan wat we kunnen doen en ons de gun-stige of ongunstige gevolgen weer te binnen brengen van wat we al gedaan heb-ben’ (pagina 89). Twee bladzijden verder staat te lezen: ‘De variaties in intensiteit van ons bewustzijn lijken dus sterk overeen te komen met de min of meer grote mate van keuze, of, zo u wil, van creatie die wij in onze manier van handelen stoppen’. Waar gekozen wordt, wordt bewogen en waar bewogen wordt, wordt energie om-gezet in actie. Met betrekking tot energie is er sprake van opslag en explosie. Mil-jarden jaren heeft de aarde erover gedaan om energie op te slaan, maar door keu-zes van levende wezens explodeert die energie en ontstaat beweging. Derde feitenreeks: de ‘man van de daad’ is diegene die een lange reeks van ge-beurtenissen in één oogopslag overziet en die naarmate hij meer overziet in staat is in dezelfde mate de op handen zijnde gebeurtenissen te beïnvloeden. Om een metafoor te gebruiken: hoe meer energie er in het geheugen van de ‘man van de daad’ opgeslagen is, des te groter de explosie naar de toekomst. Vierde feitenreeks: waar bewustzijn en materie samenkomen vindt in onze ge-waarwording, die getypeerd wordt door de duur die kenmerkend is voor ons be-wustzijn, een enorme verdichting plaats van de perioden in wat we de duur van de dingen kunnen noemen. Een voorbeeld: als ik even mijn ogen opendoe en ze on-middellijk weer sluit, is mijn waarneming van licht die voor mij maar even duurt, de concentratie van een enorm lange geschiedenis van triljoenen trillingen die elkaar in een duizelingwekkende vaart opvolgen. Henri Bergson voegt er op pagi-na 99 deze volzin aan toe: ‘Het werkt met twee complementaire methoden, ener-zijds via een explosieve actie die in een ogenblik en in de gewenste richting een hoeveelheid energie vrijmaakt die de materie sinds lang heeft opgehoopt en an-derzijds via een samentrekkende werking die op dat unieke moment het ontelbare aantal kleine gebeurtenissen die de materie verwezenlijkt, samenbrengt en die in een woord de onmetelijkheid van de geschiedenis samenvat’. Vijfde feitenreeks: de materie daagt uit en maakt inspanning mogelijk. Want de evolutie ondervindt, hoewel ze mét de materie uit eenzelfde bron afkomstig is, ín de materie diverse vormen van tegenstand die haar uitdagen ze te overwinnen. Zij heeft zich onderweg moeten splitsen en haar aspiraties over verschillende evolu-

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 8 Frans Holtkamp

tielijnen moeten verdelen. Zij is afgeweken, heeft een stap terug gedaan en heeft soms opeens halt gehouden. Alleen op twee lijnen, die van de geleedpotigen en die van de gewervelde dieren, heeft ze succes geboekt: aan het eind van de eerste lijn vinden we het instinct, aan het eind van de tweede lijn de intelligentie van de mens. Er is klaarblijkelijk een kracht die voor ons uit werkt en die probeert zich van haar boeien te bevrijden en ook zichzelf te overtreffen, eerst alles te geven wat zij heeft en vervolgens meer dan dat. Maar waarom heeft de geest dit willen ondernemen? Wat voor belang had hij die tunnel door de materie te boren? Bergson stelt deze vragen, maar geeft er geen antwoord op. Zesde feitenreeks: de evolutie komt uit op het sociale leven alsof al vanaf het be-gin de behoefte hieraan zich kenbaar heeft gemaakt. De mieren- en bijenvolken zijn wonderbaarlijk gedisciplineerd en op elkaar afgestemd, maar overstijgen het niveau van routine niet. Alleen gemeenschappen van mensen kennen twee tegen-gestelde strevingen: individuatie en socialisatie. Maar mensen hebben de keuze deze met elkaar in balans te brengen. Tot nu toe heb ik in dit hoofdstuk vooral Bergson aan het woord gelaten, bijna letterlijk. De formulering van wat hij wil zeggen is haarscherp. Zijn taal is beeld-rijk. Alleen dát al is smullen! Hij is lyrisch over de mens. Die ziet hij vóór alles

als een creatief wezen: ‘Als dus op alle gebieden het scheppen de triomf van het leven is, moeten wij dan niet aannemen dat de raison d’être van het menselijk leven een scheppen is dat, anders dan bij de kunstenaar of de wetenschapper, zich op elk moment bij ieder mens blij-vend kan voordoen: het scheppen van zichzelf, het doen toenemen van de persoonlijkheid door een inspanning die veel haalt uit weinig, iets uit niets en onophoudelijk iets toevoegt aan wat er aan de rijkdom in de wereld is?’ (pagina 108). In het verlengde van de creatieve élan vital, die vooral in de evolutie zichtbaar wordt en in de

De scheppende mens mens zijn hoogtepunt vindt, is scheppen voor hem de zin van het menselijk leven. Daar wil ik, ter afsluiting van dit hoofdstuk, toch een kritische kanttekening bij plaatsen: ik zie de scheppende mens ‘slechts’ als een ideaal. Ziet de dagelijkse praktijk er niet heel anders uit? Overtreffen mensen die ‘gewoon hun leven lei-den’ niet in aantal de ‘begeesterden’ vele malen?

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 9 Frans Holtkamp

HET MOGELIJKE EN HET WERKELIJKE Een hotelovernachting zie ik het liefst bekroond met een ontbijtbuffet: de Noren, bijvoorbeeld, laten je kiezen uit diverse soorten wit- en bruinbrood, cornflakes, muesli met yoghurt, gekookte pap en mogelijk ook Deense smörrebröd. Met Bergsons essay Het mogelijke en het werkelijke, gepubliceerd in het Zweedse tijdschrift Nordisk Tidskrift van november 1930 ga ik om als met een ontbijtbuf-fet. Er is bij Bergson veel te genieten. Ook dit essay is weer een aaneenschakeling van gedachten voor de fijnproever. Dus gaat mijn leestempo bewust omlaag. Voor mijn weergave van de tekst kies ik die zinsneden die naar mijn overtuiging de essentie van Bergsons gedachtegang het beste weergeven. Het zij me vergund die weergave af en toe met een persoonlijke noot te onderbreken. Ter afsluiting van dit hoofdstuk zal ik nagaan in hoeverre ik de smaak van de auteur kan delen. Deze keer begin ik bij het slot van Bergsons essay. Op pagina 140 schrijft hij: ‘De filosofie zal er baat bij hebben als zij iets absoluuts vindt in de veranderlijke we-reld van de verschijnselen’ (pagina 140). Nergens drukt hij zó pregnant zijn switch van de metafysica naar het concrete alledaagse leven uit. Dat leven is van zichzelf creatief en brengt onophoudelijk iets nieuws voort. ‘Is de wereld geen kunstwerk dat onvergelijkelijk veel rijker is dan dat van de grootste kunstenaar?’ (pagina 136) En dan te bedenken dat hij alleen al de kúnstenaar de hemel in prijst!

Kasimir Malevitch laat met zijn ‘Maaisters’ zien wat wij nog niet eerder zagen.

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 10 Frans Holtkamp

Van dat ‘creatieve leven’ maken mensen deel uit: ‘Als maker van ons leven, zelfs als kunstenaar zo wij dat willen, werken wij voortdurend met het materiaal dat het verleden en het heden, de erfmassa en de omstandigheden ons verschaffen, aan het vormgeven van een gestalte die even uniek, nieuw, origineel en onvoorspel-baar is als de vorm die de beeldhouwer aan de klei geeft’ (pagina 120). Dit leven, deze werkelijkheid nemen wij rechtstreeks waar als een vol-zijn dat maar blijft uitdijen en dat geen leegte kent. Er is geen ruimte om de dingen: de dingen bevinden zich niet ín de ruimte, maar de ruimte bevindt zich in de dingen. Absolute leegte is een illusie. Stel, dat wij die ooit zouden ervaren, dan zou deze begrensd of omlijnd zijn en dus nog steeds íets. In de volte, het enige dat wij waarnemen en kunnen kennen, bestaat dan ook geen ‘verwijderen’ maar alleen ‘vervangen’. Vooral de metafysica munt uit in het opwerpen van pseudoproblemen. Ze zijn tot twee te herleiden: het ene heeft geleid tot de zijnstheorieën, het andere tot de ken-nistheorieën. Het eerste komt erop neer dat wij ons afvragen waarom er zijn is. Maar de metafysische vraag bij uitstek ‘Waarom is er iets en veeleer niets?’ is onzinnig, omdat niets ook iets is. Je kunt vragen naar de oorzaken van de diverse bestaansvormen en naar de oorzaken van die oorzaken. Tot in het oneindige kun je daarmee doorgaan. ‘Om niet duizelig te worden stoppen we er maar mee. Steeds weer blijkt of lijkt het erop dat het probleem blijft bestaan, dat het er nog steeds is en nooit zal worden opgelost. Het zal inderdaad nooit worden opgelost, maar het zou niet gesteld mogen worden’. (pagina 125) Kennis is gericht op het scheppen van orde in wanorde. Maar wanorde bestaat alleen op het gebied van het menselijk fabriceren, niet op dat van het scheppen: wanorde is eenvoudigweg de orde waar wij niet naar op zoek zijn. Het leven en de evolutie kennen geen wanorde. Vermeende wanorde zouden we graag weg willen doen, maar geen enkele orde kunnen we wegdoen zonder dat een andere ontstaat. Ook hier is ‘verwijderen’ ‘vervangen’. Ver voorbij de helft van het essay komen we dan eindelijk bij het gedachtegoed waar de titel aan refereert: het mogelijke en het werkelijke. Zoals er geen ruimte om de dingen is, geen leegte rond de volte, geen wanorde om de orde, zo is het mogelijke ook niet buíten het werkelijke. Het mogelijke in de vorm van het ‘be-staan van een idee’ dat aan de werkelijkheid daarvan voorafgaat is onmogelijk. Het kan alleen voor zover het mogelijke wordt opgevat als het ‘ontbreken van belemmering’. Pas op het moment dat iets werkelijkheid is kan ik zeggen dat het mogelijk was. Niet het mogelijke wordt werkelijk maar het werkelijke wordt mo-gelijk. Het mogelijke schept níet de vrijheid. Het is andersom: de vrijheid, inhe-rent aan leven en evolutie, schept de mogelijkheid.

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 11 Frans Holtkamp

Terug naar waar ik dit hoofdstuk mee begon: de filosofie moet het absolute in de veranderlijke wereld van de verschijnselen zoeken. Als zij voorbij durft te gaan aan de onveranderlijkheid en monotonie die onze zintuigen, gebiologeerd als ze zijn door onze behoefte aan vastigheid, eerst waarnamen, zal de filosofie voor ons de steeds weer beginnende nieuwheid blootleggen, de in beweging zijnde origina-liteit van de dingen. Wij zullen ons dan gelukkiger voelen. ‘Maar wij zullen voor-al sterker zijn, want wij zullen voelen dat wij deelnemen aan het grote schep-pingswerk dat het begin uitmaakt en zich voor onze ogen voortzet: scheppers van onszelf. Door onszelf weer in de hand te nemen zal ons vermogen tot handelen krachtiger worden.’ (pagina 140) Heb ik dezelfde smaak als Bergson? Grotendeels. In zijn denken is geen plaats voor metafysica. Het primaat ligt bij het leven en de evolutie. Voor hem is het verspreidingsgebied van het bewustzijn groter dan bij welke denker ook. Planten zouden weleens een sluimerend bewustzijn kunnen hebben. De materie misschien ook, een bewustzijn dat ‘in slaap’ is. Hiermee scoort hij toch een punt. Waarom? Omdat het leven, hoe dan ook, voortgekomen is uit de anorganische natuur. Heel de aarde bestaat uit sterrenstof. We hebben het dan over een ‘stofje’ dat, gezien de afmetingen van het heelal, verwaarloosbaar is. En precies dat vliegenstrontje brengt leven voort! In de geest van Bergson zeg ik: ‘Nu het leven zich realiseert blijkt het mogelijk te zijn’. Mogen we dan niet stellen dat niet alleen het leven, maar ook de anorganische natuur en uiteindelijk sterrenstof ‘creatief’ blijken, voor verrassende nieuwheid zorgen en vrijheid mogelijk maken? Mijn antwoord neigt naar ‘ja’. Het hele gebeuren is fascinerend! Dit deel ik met Bergson, maar zijn ‘vergoddelijking’ van leven en evolutie niet. Ik laat mij niet tot zijn kerk be-keren. Waarom niet? Omdat hij alleen de hallelujakant van die kerk beschrijft: het leven dat creatief en steeds weer verrassend nieuw is en dat jou, als je er oog voor hebt, steeds gelukkiger en sterker maakt. Toe nou! Ik mis de schaduwzijde. Waar blijft de kritische noot over het leven dat zichzelf voortdurend in de voet schiet, bijvoorbeeld in de vorm van dieren die dieren eten? Of in de vorm van het meest rationele dier dat niet altijd zijn ratio gebruikt en onophoudelijk exemplaren van zijn eigen soort vernietigt? Of in de vorm van een naar eeuwigheid hunkerende geest in een sterfelijk lichaam? De evolutie kent ‘schoonheidsfoutjes’. Het zijn natuurlijk geen échte foutjes, want dat veronderstelt iemand – of Iemand? – die die fouten maakt. Maar toch. Het ís niet alleen maar mooi en perfect. En tot slot van dit hoofdstuk: wijs mij de mensen aan die fier vorm geven aan hun eigen le-ven! Wijs mij in de geschiedenis de grote veranderingen aan die niet uit nood of rampspoed maar uit rationeel inzicht zijn voortgekomen!

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 12 Frans Holtkamp

GADAMER EN BERGSON OP EEN LIJN? In het voorjaar van 2014 heb ik Waarheid en methode van Hans-Georg Gadamer gelezen. 3 Het was voor mij een openbaring, zoals ik in mijn essay Waarheid of methode? beschrijf. 4 Gadamer bevestigt wat ik maar al te graag betoog: natuur-wetenschap is véél maar niet álles. Dat komt door boeken als Wij zijn ons brein (Dick Swaab). Daarin wordt de menselijke geest gereduceerd tot sléchts hersen-werking. Een fractie van een seconde vóór wij een besluit nemen, of liever: mé-nen te nemen, hebben de hersenen al een beslissing genomen. Kortom, er is iets in mij dat beslist, maar niet een ‘ik’. ‘Ik’ en ‘geest’ zijn illusies. Te veel hersenwe-tenschappers, naar ik meen, dragen dit reductionistisch gedachtegoed als een soort van nieuwe heilsleer uit. Dat zij aantonen hoe de hersenen werken, hoe zij zich ontwikkelen en eventueel herstellen na beschadigingen, waar ‘gevuurd’ wordt als mensen bepaalde activiteiten ontplooien of hevige emoties ondergaan, dat is pri-ma. Ik juich hersenonderzoek toe. Maar wat hersenwetenschappers vooral níet moeten doen is ‘menswetenschappelijke’ of filosofische conclusies verbinden aan hun onderzoek. Natuurlijk, zónder de hersenen geen geest. Met mijn lichaam sterft ook mijn geest. Geen eeuwig leven dus. Maar zolang een mens in leven is, kan er een geest in hem werkzaam zijn die ongelooflijke dingen vermag, die bin-nen zijn begrensd zijn bijvoorbeeld ‘diepste zin’, ‘het ene’ of ‘eeuwigheid’ kan denken. Een geest die over zijn eigen schaduw heen kan springen, een geest die én schatplichtig aan zijn materiële basis én transcendent is. En precies dát wordt ondersteund door denkers als Gadamer en Bergson. Gadamer geeft naar mijn idee overtuigend aan, dat er buiten de natuurweten-schappen eveneens waarheid te vinden is. Waarheid is bijvoorbeeld te vinden in het leven van alle dag. Ze is een gebeuren en is nooit definitief of absoluut. Het gaat om waarheidsvinding en dit is per definitie een zaak van collectieve inspan-ning waarbij denkers elkaar niet bestrijden maar aanvullen. Geschiedenis speelt daarbij een belangrijke rol. Gadamer spreekt in dat verband over historisch be-wustzijn en benadrukt dat je niet bóven de geschiedenis moet willen staan maar erín. Om geschiedenis echt te begrijpen moet je haar van binnenuit proberen te verstaan. Leefwereld en ervaring zijn daarbij belangrijke vindplaatsen van waar-heid. Waarheid is ook te vinden in kunst. Aan dat thema wijdt hij het eerste deel van Waarheid en methode. Kortom, Gadamer vindt dat de wetenschap zich te veel loszingt van het leven en daarnaar moet terugkeren, omdat het leven bron van waarheid is. Henri Bergson zit op dezelfde golflengte: ook hij zet zich niet af tegen weten-schap, maar betoogt dat wetenschap niet alles is. Ze is abstractie, zoekt vaste pun-ten in een zich voortdurend vernieuwend leven en ondersteunt daarmee het hande-len van mensen. Dat is legitiem, betoogt Bergson, want de mens moet handelen om in leven te blijven. De mens handelt in het ‘heden’ waarbij het verleden, in de

Henri Bergson: een evolutionair filosoof avant la lettre 13 Frans Holtkamp

vorm van herinneringen aan enkele voor die bepaalde persoon relevante gebeurte-nissen, en de nabije toekomst altijd meespelen. Het ‘ik’ als ononderbroken veran-dering waarbij het altijd het nu en zijn ‘randen’ overziet is méér dan een illusie. Kortom, de menselijke geest zit niet in het momentane opgesloten maar is open. Dat ‘open zijn’ en het ‘kunnen overzien’ zijn een begin van reflectie. En of hij het nu leuk vindt of niet, maar de geest van de hersenwetenschapper die meent te moeten zeggen dat ‘de menselijke geest sléchts een hersenfunctie is’ reflecteert en als hij beweert dat reflecteren een illusie is reflecteert hij eveneens. Precies dát fascineert me aan de menselijke geest: hij is voor 100% aan stof gebonden en kan

toch boven zichzelf uitstijgen! En dus levert dit een mooie discussievraag op voor een filosofisch gesprek met hersenwetenschappers: kan ik nadenken over de mense-lijke geest zonder te reflecteren? En voor voor kosmolo-gen heb ik, tot slot, een filosofische stelling in petto: als de geest over zichzelf heen kan springen, kan ook ster-renstof over zichzelf heen springen.

1 Bergson, Henri, Essays over bewustzijn en verandering, ISVW Uitgevers, Leusden 2014. De inleiding is van Arthur d’ Ansembourg en de vertaling van Joke van Zijl. 2 Bergson, Henri, L’Évolution créatrice, Presses Universitaires de France, Paris, 2013. 3 Gadamer, Hans-Georg, Waarheid en methode, Hoofdlijnen van een filosofische hermeneutiek, Uitgeverij Vantilt, Nijme-gen 2014. Vertaling: Mark Wildschut. 4 De link is http://fransholtkamp.files.wordpress.com/2014/05/waarheidenmethode.pdf