Upload
wim-berden
View
222
Download
4
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Een beknopte geschiedenis van Herk-de-Stad.
Citation preview
Herkse tijdingen Een kleine geschiedenis van Herk-de-Stad
-19de en 20ste eeuw-
Inleiding
Wij zijn allen geprivilegieerden, kinderen van de moderne tijd. Wie vandaag wakker wordt stapt
doorgaans uit een comfortabel bed dat in een slaapkamer staat. Hoewel deze eenvoudige
vaststelling vrij logisch lijkt is ze allesbehalve vanzelfsprekend. Het gemak van een eigen comfortabel
bed was lange tijd weggelegd voor de betere klasse in onze samenleving. Zelfs privacy -vandaag een
basisrecht- was nog niet zo lang geleden een luxe waar onze voorouders alleen maar van konden
dromen. Niet de zon maar wel een wekker maakt ons heden wakker. En het is best mogelijk dat de
elektriciteit waarop deze wekker werkt geleverd wordt door zonnepanelen die ergens op het dak van
een huis liggen (misschien wel je eigen huis). Deze zonnepanelen zijn één van de vele ‘spin-offs’ van
de ruimtevaart. Amper enkele weken voor ik dit boekje finaliseerde stierf Neil Armstrong op 82 jarige
leeftijd in zijn thuisstad Cincinnati (Ohio). Het nieuws van zijn dood was in een mum van tijd de
wereld rond en dat dankzij technologie waar we hem en zijn vele collega’s voor mogen danken. De
historische gebeurtenis waar zijn naam voor eeuwig aan verbonden zal blijven -de eerste bemande
maanlanding- werd overal in de wereld via het televisiescherm gevolgd. Toen, op 21 juli 1969, was
kleurentelevisie nog een nieuwigheid en de meeste mensen hadden zelfs nog geen eigen televisie.
Mijn opa (aan moeders kant) had een elektrozaak op de Lommelsebaan in Hechtel en hij kon daarom
samen met zijn gezin het eigenaardige schouwspel vanuit de eigen zetel ervaren. De nieuwsgierige
buren waren daarbij massaal aanwezig.
Wie in 1890 geboren werd en in –laat ons zeggen- 1980 stierf was met 90 levensjaren op de teller
een uitzondering. Maar in die 90 jaar had hij of zij wel uitzonderlijke dingen meegemaakt. De 19de
eeuw was een eeuw van verwondering en overgang. Op de wereldtentoonstelling van 1900 te Parijs
konden de bezoekers zich vergapen aan de uitvindingen van hun eeuw. Zoemende dynamo’s
leverden stroom aan duizenden gloeilampen. Met röntgenapparatuur konden de mensen hun
innerlijke zelf ontdekken en dankzij de fonograaf konden ze hun stem vereeuwigen. Niet iedereen
was even gecharmeerd door de wonderen van de ‘Nieuwe Wereld’. Terwijl treinen, fietsen en snelle
auto’s langzaam maar zeker de straat en het land veroverden vielen ook de eerste moderne
verkeersslachtoffers te betreuren. De stilte van de ‘Oude Wereld’ waarin een donderslag voor Jan
Modaal het maximum uit Gods stereo leek te zijn maakte plaats voor een wereld van ronkende
motoren, zoemende machines en rinkelende telefoons. Het werd al snel duidelijk dat de mens offers
moest brengen voor zijn nieuwe welvaart. Het aantal gezondheidsklachten en neuroseverschijnselen
schijnt in deze periode spectaculair te zijn gestegen.
De 20ste eeuw was dan weer een eeuw van uitersten. Geen enkele eeuw heeft de wereld zo door
elkaar geschud als de 20ste eeuw. Een bonte rij historici, antropologen en filosofen hebben er de
afgelopen decennia hun gedacht over neergepend. Voor de ene auteur was het een eeuw van
bloedige oorlogen en massamoorden. Voor de andere was vooral de ‘verschrikkelijke toename van
de wereldbevolking’ de ‘zwaarste catastrofe van de 20ste eeuw’. Tijdens de wereldtentoonstelling
van Parijs in 1900 waren er ongeveer 1,65 miljard mensen op onze planeet. Toen Neil Armstrong in
1969 op de maan liep leefden er ongeveer 3,63 miljard mensen op de kleine blauwe planeet achter
hem en vandaag (2012) hebben we zelfs de kaap van 7 miljard gerond. Ondanks deze enorme
bevolkingstoename is het aantal hongerlijdende mensen op onze planeet niet schrikbarend
toegenomen – integendeel. Hoewel er ook vandaag -tijdens de jonge jaren van de 21ste eeuw- nog
steeds mensen moeten honger lijden heeft de mensheid nooit eerder zo ver gestaan in zijn lange
strijd tegen ziektes en schaarste. Wie vandaag ziek valt heeft onnoemelijk meer kans om hiervan te
genezen dan aan de vooravond van de 20ste eeuw. De geleidelijke ‘mechanisering van het
wereldbeeld’ bracht ons moderne wetenschap en industrie. De secularisering, nieuwe
menswetenschappen en hoogstaander onderwijs gaven de aanzet tot pluralisme en de vrije
rechtstaten zoals wij ze vandaag nog kennen in het Westen. In veel opzichten kan de voorgaande
eeuw dan ook gezien worden als een succesverhaal voor de Mens. Al zal niemand ontkennen dat de
offers zwaar waren. Twee Wereldoorlogen en verschillende genocides hebben de mensheid
voorgoed ontdaan van haar onschuld. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden door de Oude Orde
nieuwe machines aangewend om massa’s jonge mensen een zekere dood in te sturen. Nadat
verschillende tronen waren gezonken in de modder van de loopgraven en de oude Europese grenzen
waren verlegd kwamen de zelfverklaarde profeten met hun wilde toekomstvisoenen. Ze
produceerden ideologieën zoals het communisme en het nationaalsocialisme met hun eigen Kerken
en aanhangers. Veel burgers van de eerste zwakke Europese democratieën belandden in hun
donkere kerkers om vervolgens in een anoniem massagraf te eindigen. Nadat het puin van de
Tweede Wereldoorlog was geruimd en haar verdwaasde slachtoffers weer langzaam overeind
kwamen was de wereld rondom hen veranderd. De nasleep zorgde voor wederopbouw en jobs maar
ook voor dekolonisatie en compleet nieuwe geopolitieke verhoudingen. Opeens waren er 3
werelden: de ‘Eerste Wereld’ met haar gekapitaliseerde landen, de ‘Tweede Wereld’ bestaande uit
de communistische landen. De ongelukkige ontwikkelingslanden kennen we vandaag nog steeds als
de ‘Derde Wereld’. Uitvindingen zoals microchips, computers, draadloze telefonie, het internet etc.
maakten van de wereld een kleinere planeet om op te wonen. Het menselijk web werd fijner: de
metropolitaanse en lokale webben van vroeger versmolten tot één kosmopolitisch web. De aarde is
plat geworden (Thomas Friedman) en dat had en heeft verstrekkende gevolgen voor iedereen. In
Frankrijk sluit men fabrieken omdat de practicanten van een pensioenfonds in Florida hogere
dividenden eisen. In de Verenigde Staten ontslaat IBM 15.000 Amerikanen om ze vervolgens te
vervangen door 15.000 Indiërs. Workflow applicaties, outsourcing, insourcing, offshoring enzovoort.
Het zijn allemaal hedendaagse managementtechnieken of werkinstrumenten van bedrijven om de
werkefficiëntie en het rendement te verhogen. De goeroes van vandaag dragen maatpakken en
beleggen videoconferenties om met elkaar te kunnen spreken zonder ooit de beschutting van de
eigen kantoorruimte te moeten verlaten. Mensen ontslaan via zo’n videogesprek blijkt voor sommige
bedrijven geen brug te ver. Steeds meer mensen voelen zich ‘geschaakt’ door de moderne wereld en
plegen roofbouw op hun lichaam in een vaak meelijwekkende poging om de steeds sneller
bewegende wereld rondom hun bij te benen. En dan heb ik het nog niet gehad over de massale
roofbouw die de mens vandaag pleegt op ’s werelds lichaam: haar flora en fauna. De onttovering van
de wereld is in de Westerse wereld zo maximaal dat we vandaag van niets meer opkijken. Mijn opa
mocht in 1969 nog stellig geloven dat de maanlanding “ergens in de duinen” geënsceneerd was. Deze
zomer reed de Marswagen ‘Curiosity’ over de rode planeet. Hoewel dit een geweldige prestatie is
kijkt niemand er nog echt van op. Het moge duidelijk zijn: de 20ste eeuw was één grote leerschool
voor de mensheid. Waarlijk een eeuw van uitersten.
Herk-de-Stad
Ook in Herk-de-Stad stond in tussentijd de wereld niet stil. Een boekje schrijven over de geschiedenis
van je eigen gemeente is geen sinecure. De voorbije jaren hebben al verschillende mensen en
organisaties (waaronder de heemkundige kring) interessant werk verricht. Ik heb bijzonder veel
respect voor het harde labeur van deze gepassioneerde mensen. Hun werk hielp mij enorm bij het
schrijven van dit boekje. Voorts heb ik vooral gebruik gemaakt van de oude gemeenteraadsverslagen
en briefwisselingen die in het gemeentelijk archief liggen. Wie schrijft moet keuzes maken; alles uit
het archief neerpennen was geen optie voor mij. Ik heb gekozen voor een beperkt aantal thema’s
waarmee ik op enkele pagina’s een beknopt (maar ook begrensd) beeld hoop te scheppen van Groot-
Herk tijdens de 19de en de vroege 20ste eeuw. Dit is dus niet dé geschiedenis van Herk-de-Stad maar
wel een compendium van losse historische feiten.
Schrijvers hebben altijd een motief en ook ik ben natuurlijk geen uitzondering. De
verschijningsdatum –op 2 weken voor de gemeenteraadsverkiezingen- is niet toevallig. Met dit
boekje wens ik aandacht te krijgen voor 2 dingen die mij nauw aan het hart liggen:
Een open, eerlijke en respectvolle politiek in Herk-de-Stad.
Ons schriftelijk erfgoed.
Ik volg de Herkse politiek nu al een kleine 7 jaar op de voet. De voorbije jaren ben ik naar
verschillende zittingen geweest om het beleid van dichtbij te volgen. De laatste 2 jaar heb ik echter
amper degelijke vergaderingen gezien van onze vertegenwoordigers. In de plaats daarvan kregen de
geïnteresseerde bezoekers vaak zeer bedroevende zittingen voorgeschoteld. Respect en
verantwoordelijkheidszin zijn twee mooie deugden – zeker voor politici. In de Herkse politiek waren
net deze deugden de afgelopen jaren ver zoek. De Herkse politiek valt vandaag in twee geheel
andere woorden samen te vaten: clownesk en cynisch.
Ik ga hier geen schuldigen aanduiden en ik ga al zeker geen namen noemen. Dat zou mij alleen maar
op hetzelfde zinloze en destructieve pad brengen. Iedereen heeft er toch zijn of haar gedacht over.
Het is belangrijk dat elke partij in eigen boezem kijkt. Bovenal is het nuttig dat alle raadsleden in het
achterhoofd houden waarvoor zij gekozen zijn: onze gemeente met respect en
verantwoordelijkheidszin besturen. Daarbij maakt het niet uit welke politieke kleur men heeft of
welke ideeën men uitdraagt in de politieke arena. Herk-de-Stad is een mooie gemeente en verdient
beter.
Op de komende pagina’s krijgt u een glimp te zien van hoe politici de afgelopen decennia Herk-de-
Stad vorm gaven. Dit werk mag gerust gelezen worden als een dankbetuiging voor de vele politici
voor onze generatie die vaak in moeilijke situaties moesten werken. Het toont ook dat politici wel
degelijk kunnen samenwerken – als de wil er is.
Mijn tweede motief is minstens even belangrijk. Ons gemeentelijk archief is niet uitgerust voor het
veilig bergen van onze oude verslagen en briefwisselingen. Er is helaas nooit werk gemaakt van een
degelijke archivering van ons schriftelijk erfgoed. Tijdens mijn opzoekingswerk heb ik zelfs een
uitbraak van schimmel moeten vaststellen op enkele wetboeken. Deze liggen op enkele centimeters
van onze oude gemeenteraadsverslagen. Als we niet snel nadenken over oplossingen zoals
digitalisering dreigt een belangrijk deel van ons verleden onherroepelijk verloren te gaan!
Wim Berden
Berbroek september ’12
Een prille start Fransozen en Nederlanders
Van Wuustherk naar Herk-de-Stad
Het gebied dat ongeveer samenvalt met wat we nu ‘België’ noemen doorstond aan het
begin van de 19de eeuw een woelige periode. Eerst werden de Oostenrijkers buiten
gewerkt door de ‘Brabantse Omwenteling’ van 1789. De Oostenrijkers keerden weer snel
terug en bleven in de Zuidelijke Nederlanden tot in 1795. In dat jaar werden de
Oostenrijkse Nederlanden, het prinsbisdom Luik, Maastricht en haar omgeving alsook het
Pruisische Kleef ingelijfd door de Franse Republiek.
De ‘Départements belgiques’ waren geboren en de Fransen introduceerden verschillende
bestuurlijke nieuwigheden in onze streek. Zo werden gemeentes ingesteld en het oude ‘Wuustherk’
van weleer werd Herck-la-ville (opgericht bij besluit van 31 augustus 1795 – volgens de
Revolutionaire kalender: 14 Fructidor jaar III).
De details van de toenmalige bestuurlijke indeling ga ik u besparen maar ik wil u wel meegeven dat
de eerste gemeentes weinig autonomie hadden. De lokale bestuursmacht bevond zich vooral op
kantonnaal niveau; de gemeentes waren alleen bevoegd voor het uitvoeren van de door haar
opgelegde taken. Het kanton Herck-la-ville werd definitief afgebakend bij besluit van 9 januari 1796.
Hieronder vielen Berbroek, Donk, Halen, Herk-de-Stad, Kermt, Kozen, Kuringen, Linkhout, Lummen,
Schulen, Spalbeek, Stevoort, Wijer en Zelem. Alken werd in 1796 afgestaan aan het kanton
Kortessem, Meldert ging naar het kanton Diest en Nieuwerkerken ging naar Sint-Truiden
Het Herkse kanton viel onder het departement ‘Nedermaas’ (met als hoofdstad Maastricht). Elk
departement werd geleid door een commissaris die rechtstreeks aan Parijs berichtte over de
toestand in zijn departement. Zijn rapport over het kanton Herk-de-Stad van november 1797 is een
uniek verslag:
‘Het Vlaamse volk dat helaas nog te zeer gehecht is aan zijn oude instellingen –en het
betreurt dat deze niet meer toevertrouwd worden aan zijn priesters- staat nog niet open
voor de republikeinse en nog minder voor de nationale feesten. Dit volk is evenwel goed en
edelmoedig; stilaan zal het opengaan voor de republikeinse zeden, maar men moet het
geleidelijk er toe brengen, op overtuigende manier, zonder het te verstoren. De publieke
toespraken halen derhalve voor het ogenblik minder uit dan de particuliere gespreken.
Meer dan eens heb ik dit ondervonden. Maar men moet ook de geschikte mensen uitkiezen
voor dergelijke gesprekken. Meer dan eens heb ik dit ondervonden. Ik heb de indruk dat de
goede landbouwer, de man met het gezond verstand, het beste voetstuk is om in deze
kantons als fundament te dienen voor de tempel van de rede en de vrijheid. Ofschoon dit
fundament berust op de brumaire, de frimaire, de nivose enz. toch hoop ik dat het sterk
genoeg zal zijn om dit gebouw te schragen op 10 germinal. Trapsgewijs zal men er kunnen
aan voortbouwen door de nationale feesten van het jaar zes.’
Let op de bombastische schrijfstijl en de betuttelende ondertoon van het rapport. De Herkenaren
waren nog ‘boertjes’ die niet beter wisten. De revolutionaire Fransen brachten – in de ogen van de
commissaris- de verlossing in de hoedanigheid van een Verlicht bestuur met moderne zeden. Het
Ancien regime dat schraagde op adel en clerus moest uitgeroeid worden en vervangen door een
regime van het volk met een Republikeinse kalender en eigen feestdagen. Hoewel hij lof had voor het
goede karakter van de inwoners in het kanton Herk-de-Stad was hij toch ook argwanend:
‘De priesters, die in het kanton allen onbeëdigd zijn, blijven weliswaar tamelijk rustig,
doch hun stilzwijgen is geen reden voor geruststelling; men dient dat slag van mensen niet
uit het oog te verliezen, die alle mogelijke vormen aannemen en zich van alle maskers
bedienen om hun loense plannen te bedekken. Ik houd hen dan ook in de gaten, doch in het
kanton, dat zeer uitgestrekt is en waar de municipale agenten en hun hulpagenten hun
nog zo toegewijd zijn, zullen ze hun agitatie en hun boze plannen bedekt houden. Hoe
kan men derhalve instaan voor mogelijke voorvallen? Ik herhaal het, hier is een
gendarmeriebrigade nodig, die alleen aan dit kanton verbonden is.’
Na de definitieve nederlaag van Napoleon en het Verdrag van Wenen van 1815 moest Frankrijk de
Zuidelijke Nederlanden afstaan. Hierna werd het ‘Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’ boven het
doopvont gehouden. Willem I van Oranje werd de eerste (en laatste) vorst van deze bufferstaat. De
samensmelting was niet voor iedereen van harte. De pogingen van Willem I om van het Nederlands
de officiële bestuurstaal te maken was een groot ongenoegen voor de Franstalige burgerij (evenals
voor het Waals/Picardische volksdeel). Ook waren er godsdienstverschillen tussen de beide regio’s.
Het Katholieke zuiden stond afkerend tegenover de protestantse religie in het noorden. Ondanks de
vele verschillen omarmde een groot deel van de burgerij al snel het economische beleid van Willem I.
De Hollandse vorst had -in tegenstelling tot veel van zijn collega’s- meer interesse voor economische
zaken dan voor militaire aangelegenheden. Het noorden van zijn nieuwe land was van oudsher meer
op handel gericht dan het zuiden. Verschillende Hollandse kooplui hadden dan ook schrik voor
economische maatregelingen die goed zouden zijn voor het industriële zuiden maar niet goed voor
de handelaars in het noorden. Willem I doorzag deze situatie goed en slaagde er in om de sterke
kanten van de beide economieën te stimuleren. De synergie die hij hierdoor schiep creëerde veel
welvaart voor de rijkere klasse en hemzelf. Historici hebben uitgerekend dat zijn persoonlijke fortuin
in de periode tussen 1815 en 1840 steeg van 10 naar 200 miljoen gulden!
De welvaart die Willem I creëerde kwam vooral een beperkte minderheid ten goede. De
landbouwers en de oude ambachten hadden het moeilijk. Mislukte oogsten (aardappelziekte - 1817)
en hoge pachtprijzen waren nefast voor hun commerce. De massale verkoop van bossen en
gemeenschappelijke gronden aan privé eigenaars in deze periode hielp niet. Gedurende de 19de
eeuw kwam de verhouding tussen privé -en gemeentegronden onder druk te staan. Door financiële
problemen gingen steeds meer gemeenten over tot het verkopen van hun gronden. Andere
gemeenten gingen over tot nieuwe restricties op de gemeentegronden die ze (nog) hadden.
De gemeenteraad van Donk besloot op 29 mei 1826 om het gemeentelijk reglement aangaande deze
gemeentelijke gronden aan te passen:
‘Overwegende tot ons dagelijks klagten aankomen wegens de door schapen en ganzen
veroorzaakte schade. Overwegende tevens dat verschillende ingezetene dezer gemeente zich
verstouten een groot aantal schapen te houden dan zij kunnen voeden (…)’.
‘Gezien dat verscheidene persoonen van andere gemeenten op den gronden dezer gemeente
den lum komen uitsteken en vervoeren.’
Volgende regels werden ingevoerd:
• Een verbod om nog langer leem te steken op het gemeenteplein voor de kerk ‘als ook op alle
andere straten en wegen dezer gemeente.’
• De verplichting om toestemming te vragen om de gemeentegronden te mogen gebruiken. Waarbij
volgende tarieven ingingen: ‘30 centen voor ieder schaap of lam en 5 centen voor iedere gans.’
• Een boete van 6 Gulden bij een overtreding en een verdubbeling van dit bedrag bij een herhaling
van de feiten.
Deze gemeentegronden waren vaak levensnoodzakelijk voor de kleine boeren. Zij konden immers
hun dieren voor een habbekrats op deze gronden laten grazen. Ook mochten zij daar (mits
toestemming) leem steken. Deze leem werd gebruikt om huizen te bouwen of om straten en pleinen
te verharden.
Toen op veel plaatsten de oude sprokkelbossen en gemeenschapsgronden verdwenen was dat een
financiële opdoffer voor de kleine boeren. Vele moesten uiteindelijk onteigening ondergaan en hun
erf verlaten. Zij trokken massaal naar de steden om daar werk en woonst te zoeken. De rijke
industriëlen zagen deze goedkope arbeidskrachten natuurlijk graag komen. Ook in de steden wachtte
hen vaak een onmenselijk bestaan. Ze moesten lange werkdagen maken en in kleine arbeidershuizen
zonder veel voorzieningen leven. Verder deden de onzinnige nieuwe belastingen op het maal –en
slachtrecht de voedselprijzen enorm stijgen. Dit alles zorgde voor veel onrust bij de bevolking.
In 1830 ontstonden er sociale opstanden in grote delen van het huidige België, Luxemburg en
Duitsland. Door een samenloop van omstandigheden viel het ‘Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’
uit elkaar en ontstond o.a. België. Wie meer wilt weten over de fascinerende gebeurtenissen om en
rond 1830 kan ik volgende boeken aanraden:
‘1830 De scheiding van Nederland, België en Luxemburg’ van Rolf Falter (Lannoo 2005)
‘België de geboorte van een staat. De opstand van 1830’ van Roland Van Opbroecke (Globe 2005)
‘De constructie van België 1828-1847’ van Els witte (Lannoo 2006)
In de gemeenteraadsverslagen van Donk zien we rond deze tijd het opschrift veranderen van: ‘Aan
zijne majesteit de koning der Nederlanden prins van Oranje…’ tot ‘Gouvernement provisoire de la
Belgique’ in 1830 en later ‘Gouvernement de la Belgique’.
De Tiendaagse veldtocht
De Nederlanders deden enkele pogingen om België weer in het ‘gareel te krijgen’. Van 2 tot 12
augustus 1831 trok een Nederlands leger door Limburg op weg naar Brussel. Tijdens deze 10 daagse
veldtocht werd er ook slag geleverd in en om Herk-de-Stad. De bevelhebber van de Nederlandse
troepen, kroonprins Willem, concentreerde zich begin augustus op de maneuvers van het Maasleger.
De eerste divisie liet hij van Geel naar Diest marcheren. Dit gaf de tweede divisie de nodige armslag
om naar Sint-Truiden door te stoten. Deze divisie trok daarbij dwars door onze gemeente. Ook de
derde divisie van het Maasleger trok uiteindelijk via Beringen door Herk. Vlak voor de ‘Slag om
Hasselt’ bivakkeerde de zware cavalerie van de Nederlanders in Schulen, Donk en Herk-de-Stad. In de
omgeving van Herk werd er ook kanonnen opgesteld. Op 7 augustus 1831 werden twee compagnies
verkenners richting Hasselt gestuurd. Deze verkenners stootten nabij Kermt langs de weg van Diest
naar Hasselt (de Grote Baan) op een troepenmacht van het Belgische leger. De Belgische
bevelhebber, commandant Nicolas Joseph Daine, deed een poging om via Diest contact te maken
met het Belgische Scheldeleger. Daarvoor moest hij door Herk trekken; een botsing was dus niet te
vermijden. Het gebied tussen Berbroek –waar een lichte cavaleriebrigade van de Nederlanders werd
gestationeerd- en de abdij van Herkenrode veranderde zo in één groot strijdveld. Toen in de
namiddag twee eskadrons Belgen tot in Herk konden doorstoten ontstonden er bloedige lijf-aan-
lijfgevechten. Deze onbesuisde stormloop eindigde in een slachtpartij voor beide kampen (vooral de
Belgen werden zwaar getroffen). Bij het vallen van de avond trokken de Nederlandse troepen zich
terug in Herk-de-Stad, Halen, Diest en omgeving. De Belgen lieten een voorhoede achter in Kuringen
en trokken zich vervolgens terug richting Hasselt. De Belgische troepen hadden moedig gevochten
tegen een grote overmacht. Ze hadden echter ook veel verliezen geleden en er was zo goed als geen
bevoorrading. De volgende dag liet de Belgische commandant -bevreesd voor een omsingeling-
Hasselt ontruimen. Via Wimmertingen en Tongeren trok hij zich terug in de citadel van Luik. De
Nederlanders die het Belgische leger achtervolgden vonden in Wimmertingen achtergelaten
overblijfselen van het Belgische konvooi. Een getuige hiervan geeft ons mee:
‘De overblijfselen van het Belgische konvooi die waren achtergelaten op de weg waren
inmiddels geplunderd geworden. Te midden van de voorwerpen die verspreid waren rond de
leeggemaakte of omvergeworpen koffers, vonden we ook veel oranje sjerpen van officieren.
Die deden ons vermoeden dat hun eigenaars de mogelijkheid van hergebruik hadden willen
bewaren en daar zelfs een voorgevoel van hadden gehad, vermits ze die sjerpen bij hen
hielden.’
Veel Belgische officieren en soldaten wisten nog niet goed waar hun loyaliteit lag– België of
Nederland. Generaal Daine werd later ook beschuldigd van omkoperij. Zijn terugtocht werd door de
Belgische overheid als verraad beschouwd. De Belgische politici hadden een schuldenbok nodig, de
’Tiendaagse veldtocht’ was immers op een internationale blamage uitgelopen. Alleen dankzij het
ingrijpen van een Frans leger konden de Nederlanders weer worden buiten gegooid.
De eerste dagen, maanden en jaren van het land waren zeer woelig. Revoluties zijn vreemde
fenomenen in de wereldgeschiedenis. Ze ontstaan doordat een belangrijk deel van de inwoners van
een regio of land de wil tot verandering onderschrijven. Het onvermogen (of de onwil) van de
machtshebbers om aan die wil te voldoen of om de revolterende massa te onderdrukken betekent
vaak het einde van het oude regime. Er bestaat vaak een enorme discrepantie tussen de reden(en)
tot en de uiteindelijke gevolgen van een revolutie. Revoluties bereiken zelden het beoogde resultaat
en ze zijn vaak bijzonder teleurstellend voor veel participanten. Dit geldt ook voor de Belgische
revolutie. Verschillende beloftes en eisen zoals een republiek en vrijheid van taal werden vanaf dag
één van de tafel geveegd door een beperkte groep revolutionairen die het laken naar zich toe
trokken. Ook het gewone volk –dat de revolutie had gemaakt- bleef op haar honger zitten. De
sociaaleconomische situatie zou niet snel verbeteren (integendeel). De nieuwe machthebbers
hadden geen oog voor de grieven van vele inwoners van het nieuwe koninkrijk. Hierdoor creëerden
ze een land vol scheuren. Verschillende emancipatiestrijden domineerden de verder geschiedenis
van België. Dan denken we in het bijzonder aan die van de arbeiders en de Vlamingen. De taalstrijd
bijvoorbeeld zou lange tijd alle Vlamingen zwaar beroeren. Ook in het Herkse archief kunnen we
hierover sporen terugvinden:
De gemeenteraad van Schulen –onder leiding van burgemeester Alfons Berden*- steunde op 18 april
1930 unaniem volgende notie:
(De gemeenteraadsleden van Schulen) ‘Verlangen alle Vlaamsche rechten te bekomen en geen
credieten te steunen voor de viering van 1930 (100 jaar België) zoolang de gansche Vlaamsche
kwestie tot genoegdoening van Vlaanderen niet is opgelost.’
*Alfons Berden was familie van mij (de broer van mijn overgrootvader). Hij woonde in de Minstraat
van Schulen waar hij landbouwer was. Zijn vrouw, Justina Schmitz, baatte een kruidenierswinkeltje
uit. Fonske was 12 jaar lang burgemeester van Schulen. Zijn verkiezingsslogan was:
‘Stem voor Fonske Berden
al is het manneke maar klein
’t Is toch groot genoeg om burgemeester te zijn.’
Fonkse zijn grootvader, Paulus Berden (geboren in 1805 en gestorven in 1889) was van 1867 tot 1887
burgemeester van Berbroek.
Kerk, onderwijs
En
De gemeente Een moeilijke evenwichtsoefening
De Schoolstrijd
In het prille begin van België heerste er politieke vrede tussen de liberalen en de katholieken. De eerste
Belgische regeringen waren ‘unionistisch’. De burgerij kreeg haar liberale grondwet en de katholieken
konden daar van profiteren door de vrijheden die erin vervat zaten te gebruiken ten behoeve van hun
eigen onderwijsprogramma. De strikte laïceringspolitiek van Willem I in het onderwijsbeleid werd zo
aangetast en de macht van de geestelijkheid werd hersteld. De liberalen waren hier niet gelukkig mee en
ze beraamden een ‘tegenaanval’.
De organieke wet op het lager onderwijs van 30 augustus 1842 bekrachtigde het principe dat
godsdienst het onderwijs diende te doordesemen. Het vrij onderwijs werd gesubsidieerd door de
gemeenten en de geestelijkheid bepaalde er bijna ongenaakbaar de koers. De benoeming van de
leerkrachten werd overgelaten aan de gemeenteraden (en niet aan de bisschoppen). Dit was een
toegeving aan de liberalen. In de praktijk luisterden de raadsleden vaak braaf naar de lokale clerus
zodat deze laatste bepaling in de meeste gemeenten een nutteloze formaliteit was.
Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Het is dan ook duidelijk dat de vrijheid van onderwijs vooral
voordelig was voor de Kerk. De Kerk bepaalde de koers van het onderricht en voor de liberalen was
dat een rampkoers. Al in 1846 werd er tijdens het liberale congres stelling genomen tegen de wet
van 1842. Maar het zou duren tot 1879 voor dit legislatieve consequenties kreeg. De eerste geheime
verkiezingen van het land brachten meteen de liberalen aan de macht.
De antiklerikale regering Frère-Orban bestond volledig uit liberale vrijmetselaars en deze stemden op
10 juli 1879 de tweede organieke wet op het lager onderwijs (de Wet-Van Humbeeck). De details
over de lange (1ste) schoolstrijd die hierop volgde ga ik u besparen maar de grote lijnen zijn wel
belangrijk voor ons relaas. De wet Van Humbeeck bepaalde dat iedere gemeente minstens één
officiële school moest onderhouden. Verder mochten de gemeenten geen vrije school meer
subsidiëren en de onderwijzers in de gemeentescholen moesten over een diploma van een
rijksnormaalschool beschikken. Godsdienstonderricht werd niet verboden (zou tegen de grondwet
zijn) maar mocht uitsluitend buiten de lesuren worden gegeven en dat slechts op uitdrukkelijk
verzoek van de ouders.
Hiermee was het hek natuurlijk van de dam. Massaal protest -georkestreerd door de Katholieken-
zorgde voor verdeeldheid in het land en uiteindelijk ook binnen de liberale partij. De
parlementsverkiezingen van 1884 draaide uit op een complete nederlaag voor de liberalen en een
terugschroeving van verschillende bepalingen uit de gehate onderwijswet.
De schoolstrijd in ‘Groot-Herk’ Berbroek en Schulen onder de loep.
Door de nieuwe schoolwet van 1879 verloren de vrije scholen hun erkenning en daarmee ook hun
toelage van de gemeente. In de nieuwe gemeentescholen mochten alleen onderwijzers met een
staatsdiploma aangesteld worden. Duizenden onderwijzers boden hun ontslag aan. In Schulen gaf
onderwijzer Felix Plughers les aan de gemeenteschool sinds 1861. Hij was gediplomeerd aan de vrije
normaalschool van Sint-Truiden (zoals zoveel Limburgse onderwijzers). Vanaf 1876 werd hij
bijgestaan door zijn zoon Louis die aantrad als hulponderwijzer. Ook Louis Plughers was correct
gediplomeerd – in Schulen was er dus geen probleem.
De leerkracht van Berbroek bood in 1879 zijn ontslag aan en werd vervangen door meester Claes uit
Beringen die een geldig diploma kon voorleggen. De reden van ontslag kreeg geen vermelding in het
gemeenteraadsverslag maar het is best mogelijk dat de oude leerkracht het benodigde diploma niet
had. De expliciete vermelding dat de nieuwe leerkracht wel een diploma van een normaalschool had
wijst ook in deze richting.
Het was niet zozeer de verplichting voor onderwijzers om een staatsdiploma te hebben dat op verzet
kon rekenen (buiten bij de leerkrachten zelf). Vooral het verlies van het godsdienstonderricht was
onverteerbaar voor veel diepgelovige mensen. Het verzet tegen de nieuwe wet was dan ook hevig.
De priesters brulden vanop de kansel om hun schaapjes te mobiliseren. Verschillende gelovigen
deden mee aan actief verzet bv. door op te stappen in één van de vele marsen door Brussel.
‘De huisvaders verklaren af te zien van het gratis onderwijs’.
Veel mensen kozen ook voor een passieve vorm van verzet. Ze weigerden simpelweg om hun
kinderen naar ‘goddeloze’ scholen te sturen. De cijfers spreken voor zich.
Gemeenten waren verplicht om hulpbehoevende kinderen gratis onderwijs aan te bieden. Uit het
gemeenteraadsverslag van de gemeente Berbroek blijkt dat tijdens het schooljaar 1879 er geen
enkel kind werd ingeschreven voor het gratis onderwijs (de ouders van betalende kinderen moesten
in 1869 maandelijks 60 centiemen betalen). Dit was een streep door de rekening voor de leerkracht
die het geld best kon gebruiken.
Aangezien de wet van 1879 verklaarde dat het godsdienstonderricht en de erediensten voortaan een
zorg waren voor de ‘familievaders’ deden deze hun beklag bij de gemeente. Ze vroegen een
vergoeding vanuit de gemeente voor ‘godsdienstig onderwijs’. De gemeente moest –tot haar spijt-
deze toelage weigeren wegens een gebrek aan werkingsmiddelen. De burgemeester van Berbroek
had begrip voor de algemene gevoelens in zijn gemeente maar kon niets doen.
Niet alle vaders zullen even graag hebben meegedaan aan dit verzet. Er waren ook mensen die schrik
hadden van een kerkelijke banvloek. Ook waren er hevige pesterijen vanuit de geloofsgemeenschap
voor al wie niet meedeed aan de boycot. Zo is er het verhaal van de latere socialistische leider en
premier van België, Camille Huysmans. Huymans kwam op 26 mei 1871 in Bilzen ter wereld als de
zoon van een alleenstaande moeder. Zijn grootvader nam de weinig conformistische keuze om de
jonge Camille naar de officiële gemeenteschool te sturen. Hij werd daar de enige leerling.
De familie Huymans kreeg hierdoor de woede van de goegemeente over zich. Hoewel ze trouwe
kerkgangers waren werd hun de communie geweigerd en de melkboer weigerde om nog langer melk
aan huis te leveren.
In Schulen eiste de hulponderwijzer zelf een vergoeding van 25 fr. voor het geven van
godsdienstonderricht. Op 13 maart 1880 sprak de gemeenteraad zich hierover uit: de eis werd
afgewezen. Waarom hij 25 fr. eiste is niet meteen duidelijk. Had hij op eigen initiatief
godsdienstonderricht ingeschakeld in zijn lessenprogramma of ging het om onderricht buiten de
gewone lesuren?
Deze vorm van passief verzet kon natuurlijk niet blijven doorgaan. Tijdens het schooljaar 1880-1881
werden er weer 45 kinderen ingeschreven voor het gratis onderwijs in Berbroek. De ‘familievaders’
bleven tevergeefs een vergoeding voor godsdienstonderricht vragen.
De staat van het onderwijs
Vandaag gaat ongeveer de helft van de Vlaamse begroting naar onderwijs. We kunnen gerust stellen
dat goed onderwijs -hoewel noodzakelijk- zeer kostelijk is. In de 19de eeuw zaten de meeste
gemeenten krap bij kas en ook de gemeenten binnen ‘Groot-Herk’ waren hierop geen uitzondering.
De gemeenteschool van Schulen, gelegen in de Kerkstraat, bestond uit 2 klaslokaaltjes die ingericht
waren achteraan het gemeentehuis. Deze officiële school werd amper bezocht: 10 à 12 jongens en 4
à 5 meisjes.
Over het Katholiek schooltje weten we meer dankzij de ‘parlementaire enquête betreffende de
onderwijstoestand van het land’ (1881).
Te Schulen bestond er in 1879 één bijzondere lagere school voor jongens en meisjes. De school werd
opgericht op 1 oktober 1879 door pastoor Michiels. De eerste onderwijzer was Benats. Van hem is
niet geweten of hij een onderwijsdiploma had. Hij bleef slechts 1 jaar. De reden van zijn vertrek is
niet achterhaald. Zijn opvolger, Louis Vantilt, trad in dienst op 1 oktober 1880. Hij was toen 20 jaar
oud, ongehuwd en pas gediplomeerd aan de normaalschool van Sint-Tuiden.
De klas was een ruime kamer van een boerderijtje, eigendom Niklaas Vangeenderhuyzen. Het
woonhuis stond links van de ingangspoort, met de zijgevel naar de weg gekeerd. Aan de rechterkant
stonden stallen. Er tussenin, op de binnenkoer, lag de mesthoop. Een speelplaats was er niet.
Het andere deel van de woning was bewoond door weduwe Theresia Coemans-Smeets. Zij was een
landbouwster die volgens het verslag het schoollokaal verhuurde aan het schoolcomité voor 900 fr.
per jaar. In het schoollokaal konden een 50-tal kinderen plaats vinden (in de winter 100).
De school werd gefinancierd door ‘giften van bijzondere personen’.
De nieuwe onderwijswet van 1884 liet de gemeenten toe om niet-officiële scholen –zoals die van
het Katholieke onderwijs- aan te nemen. Vandaar de benaming ‘aangenomen scholen’. De
gemeenten werden ook ontslagen van de verplichting om bestaande gemeentescholen te behouden.
Op 11 oktober 1884 werd de Katholieke school van Schulen aangenomen door de gemeente.
De Kerk en de gemeente
De kerkfabriek van een gemeente staat in voor het verzorgen van het kerkgebouw en het mogelijk maken
van de erediensten. Naast de kleinere inkomsten verkregen door de collecte, de misintenties etc. beheerd
de kerkfabriek ook eigen gronden en eigendommen die verpacht of verhuurd worden. Gemeentes
moesten jaarlijks een klein fortuin betalen om de kas van de kerkfabriek niet in het rood te laten gaan. De
grootste kosten waren vooral het bouwen, verbouwen of renoveren van de kerk en haar inboedel (zoals
het orgel). Over het algemeen was de verstandhouding tussen het gemeentebestuur en de kerk
behoorlijk goed.
Toch waren er ook momenten waarop de samenwerking minder vlot verliep. De strubbelingen rond
de bouw van de kerk van Schakkebroek zijn daar een mooi voorbeeld van. Op 28 maart 1907
beraadslaagde de gemeenteraad van Herk over een bouwvergunning voor een kerk in het ‘gehucht
Schakkebroek’. De deken vroeg een som van 20.000 fr. om de bouw te kunnen bekostigen. De
gemeente zat echter krap bij kas en ze had ook geen eigendommen meer om te verkopen. De raad
kwam tot de conclusie dat een nieuwe lening de enigste optie was. Er ontstond echter een zware
discussie over deze lening aangezien er nieuwe opcentiemen moesten komen om de kosten van de
intrest financieel te kunnen dragen. De raad besloot tot een compromis: de gemeente zou een lening
van 10.000 fr. aangaan en de andere helft van het benodigde geld zou van de Kerkfabriek komen. De
raad had immers vernomen dat de kerkfabriek nog 40.000 fr. in kas had.
De deken was het daar niet mee eens. Hij schreef een boze brief naar de provinciale overheid en
eiste vervolgens 15.000 fr. van de gemeente. De burgemeester, J.L. Lambrechts, reageerde woedend:
‘De deken heeft dat spel begonnen met die kerk dat hij dan zorgt voor dat geld. De som van
vijftienduizend franken verwerp ik, de gemeenteraad zal nooit meer bijeengeroepen
worden voor die kerk. Ik wil van die kerk niet meer horen spreken!’
Na bemiddeling door de provincie moest de burgemeester inbinden en kreeg de deken toch zijn geld.
Maar de raad besloot wel dat: ‘de gemeente in ’t vervolg hoegenaamd in geen geval meer zal
tussenkomen voor de kosten der kerk en pastorij, hetzij voor de meubelen, hetzij voor de
klokken, hetzij voor hetzelfde welke van deze onkosten er nog zouden kunnen
voorkomen’. In 1908 werd dan toch begonnen met de bouw van de kerk op de plaats van een klein
kapelletje aan de lindeboom waar de heilige Amandina vaak ging bidden. Pittig detail: door de
recente restauratie van de kerk van Schakkebroek werd de
gemeenteraadsbeslissing uit 1907 genegeerd (lees gerust: vergeten).
Burgemeester Lambrechts kreeg dus ook nog eens postuum ongelijk.
Hij draait zich waarschijnlijk om in zijn graf…
De kerk van Schakkebroek
Een donderscherm!
In 1890 besprak de gemeenteraad van Herk-de-Stad de mogelijkheid om een ‘donderschermen’ te
plaatsen op de kerk van Herk. Deze bliksemafleiders waren dringend nodig ‘gezien de thans
toenemende ongelukken veroorzaakt door de menigvuldige onweders waardoor wij
geteisterd worden’.
Zoals hierboven ontstond er eerst een discussie over de betaling waarbij de burgemeester van
mening was dat de kerkfabriek de kosten op zich moest nemen ‘omdat hij bijzonder dienen moet
tot het bewaren der Kerk’.
Vervolgens ontstond er een discussie over het systeem dan men zou gebruiken. Een raadslid was van
mening dat er een beter ‘stelsel’ bestond dat men zou kunnen gebruiken. Volgens hem was de
‘uitvinding van Melsens’ het beste systeem en dat deze ‘algemeen gebruikt wordt in de omstreken
van Brussel’.
Maar de burgemeester liet opmerken ‘dat na genomen inlichtingen ons verzekerd is dat het
systeem Melsens tegenwoordig zoo zeer niet meer geprezen wordt en nu ook minder gebruikt
wordt en dat het systeem in rood koper Rosette genaamd meer in voege is’.
De discussie liep blijkbaar nog even door en het kwam tot een stemming. Van de 8 raadsleden
stemde 5 voor het voorstel van de burgemeester waarbij de gemeente voor de helft van de kosten
zou inspringen (280 fr. dus 140 fr. voor de gemeente).
Politie & Brandweer Over gardens en emmertjes
Als de rode haan kraait
Brand is een gevaar dat als sinds oudsher zeer serieus genomen wordt. Aangezien huizen vroeger vooral
van leem, hout en stro gemaakt waren kon zelfs de zwakste vlam een hels inferno veroorzaken. Het
voorkomen van brand was dan ook een dagdagelijkse bekommernis voor een ieder die zijn eigendom en
leven lief was. Gemeentelijke brandregelementen waren niet om te lachen; overtreders konden op zware
boetes rekenen. Zo werd in 1828 een Herkenaar (een zekere Jan Vandeput) beboet omdat hij op straat zijn
pijp rookte zonder dopje. Zo’n ogenschijnlijk onschuldige daad kon immers grote gevolgen hebben als
een genster een strooien dak bereikte.
Het gemeentelijk brandreglement van Donk van 1823 verschaft ons enig inzicht in de regels die men
moest naleven om een brand te voorkomen (vrije vertaling – onvertaalbare stukken zijn afwezig):
Artikel 1.
Den gehugt zal voorzien zijn van twee brandhaken welke aldaar aan eenen inwoonder
onder den naam van (?) zullen worden toebetrouwt als ook een ladder voor ieder gehugt.
Artikel 2.
Den ingezetene zijn verpligt van hunne schoorsteenen te doen vegen tweemaal per jaar en
waar van by elke visitatie die zal gedaan worden vijf dagen na ieder publicatie aan het
plaatselijk (bestuur) te doen blyken.
Artikel 3.
By lossen of laden van ligt brandstoffen zal men geen tabak mogen roken, als aan strooi
(men mag ook niet roken in de nabijheid van stro)
Artikel 4.
De nachtwachten of al wie eener ontstane brandt ontwaard (…) en kan blusschen zijn
gehouden om overluid brand te roepen en de naaste geburen daar van dadelijk te
verwittigen.
Artikel 5.
By het ontstaan van brandt zal mede door te kloppen van den klok zullen aan een ieder
der ingezetenen behoord gemaakt worden en zullen als van alle (wijkinwoners) en
inwoonders voorzien van de brandhaken en ladders zij dadelijk begeven ter plaatse naar
de brandt. En zullen gezamenlijk alle kragten spannen om de brand te bluschen.
Artikel 6.
En zal niemand de geburen van het huis of inwoners der plaats als de brand is den toegang
voor dezelfde hof (of voortuin) enz: mogen wygeren of verbieden van water (uit) hunne
putten (of) waterkuilen te scheppen en zulle zelfs hunne tobben, kuipen, emmers die hij
(normaal gebruikt om water te putten) niet mogen weygeren (afgeven om te blussen) Het
bestuur zal ook zorgen dat die objecten niet worden beschadigt of mishandelt.
Artikel 7.
De brandhaken en ladders zullen niet mogen worden gebruikt tot het overhalen van
daken gevels enz. zonder bevel van het gemeentebestuur.
Artikel 8.
Na dat de daken etc. zijn omver gehaackt zal men zoo dat mogelijk is aan de blushing
voorzien zoo met water als met opwerpen van aarde tot de (brand uit is) En indien het
bestuur het goedvindt zal daar nog eene wacht van opzigt gesteld.
Noot: bij brand worden de strodaken van het huis getrokken en indien nodig worden ook de
gevels omgetrokken. Hierna wordt het puin geblust met water en aarde. Na het blussen
plaatste men een wacht bij het puin om een opflakkering te voorkomen en om eventuele
plunderaars af te schrikken (moest dat gevaar bestaan).
Artikel 9.
Alle overtredingen aan dit reglement zullen met eene boete van 3 a 12 Gulden worden
gestraft.
Artikel 10.
Dit reglement in duplicaat opgemaakt zal een goedkeuring van de edele en hoog achtbare
heeren worden ingebonden.
Aldus gedaan te Donck in zitting van den 2de mei 1823 aldaar tegenwoordig de heeren
(…)
Een professionele brandweer was er dus niet. Bij brand moest men kunnen rekenen op de hulp van
de naaste geburen. De solidariteit onder de lokale gemeenschap was meestal groot. Temeer omdat
men zich goed realiseerde dat zo’n brand iedereen kon overkomen. Daarnaast was een snelle
blusactie natuurlijk ook noodzakelijk om uitbreiding van de brand te voorkomen.
Pas later kon men rekenen op de diensten van ‘pompiers’. In 1906 was er een grote brand in
Schakkenbroek. We lezen hierover in het ‘Nieuws der Week’:
‘Door een grote brand bij Gregorius Hendrickx werden de inwoners van Schakkenbroek en
van Terbermen om 9u30 van hun bezigheden geroepen. Een hevig vuur, gevoed door een vol
getaste schuur en aangewakkerd door een hevige wind, zette in een oogwenk schuur, koe-
en paardenstal in volle gloed. Met de grootste moeite en door de opoffering van meester
Witters, werd het huis van de vlammen gevrijwaard. Rond de middag waren de pompiers
van Herck ter plaatse en door hun ingrijpen was alle gevaar geweken. De ganse hooi- en
korenoogst en veel landbouwgerief bleven in de brand. Gelukkig waren er geen mensen te
betreuren, alleen de waakhond was de prooi van de vlammen geworden.’
Bij brand moest de brandweer wel vanuit Herk komen. Andere gemeenten zoals Berbroek, Donk en
Schulen beschikten niet over ‘modern blusmateriaal’. Zo moest de burgemeester van Berbroek
tijdens een enquête, in 1905 opgesteld door het Koninklijk Bondgenootschap der brandweerkorpsen
van België, melden dat zijn gemeente over geen ‘brandhulpvoorwerpen’ kon beschikken. Onder
‘getalsterkte’ der brandweerlieden plaatste hij een droge ‘nietig’.
Een brandhaak Opgeborgen brandhaak zoals te zien in Bokrijk
Veldwachters in Herk
De lokale politionele taken werden vroeger uitgeoefend door de veldwachter(s) van een
gemeente. Zij hadden een uitgebreid takenpakket zoals het opsporen en vaststellen van
misdrijven en overtredingen tegen land- en boseigendommen (jacht- en
visserijmisdrijven). Ze traden op tegen landloperij en moesten waken over het behoud
van eigendommen, veldvruchten en gewassen. Ze hielp eveneens de lokale ‘ambtenaar
van politie’ (burgemeester of schepen) bij de handhaving van de openbare orde en de
uitvoering van de politiewetten en vorderingen.
Toen in 1795 onze streek bij Frankrijk werd ingelijfd werd Herk-de-Stad een kanton onder het
departement ‘Nedermaas’ (met als hoofdstad Maastricht). Elk departement werd geleid door een
commissaris die rechtstreeks aan Parijs berichtte over de toestand in zijn departement. In
bovenstaand verslag konden we al lezen dat er in Herk-de-Stad een gendarmeriebrigade werd
gestationeerd.
Na de samensmelting met Nederland onder het ‘Verenigd koninkrijk der Nederlanden’ in 1815
veranderde de Gendarmerie van naam en werd het de Marchechaussee. Ook nu werd er een brigade
in Herk-de-Stad gestationeerd. Na de Belgische onafhankelijkheid werden de lokale politietaken
volbracht door de garde champêtre (champetter) of veldwachter. Door de slechte geografische
spreiding van de operatiegebieden van de veldwachters had de ene champetter het bijzonder druk
terwijl de andere een gezapig leven kon leiden. Eind 19de eeuw had Herk-de-Stad één veldwachter en
deze had het bijzonder druk. De gemeenten Berbroek en Schulen besloten rond deze tijd dan weer
om één gezamenlijke veldwachter aan te nemen om kosten te besparen.
Op 1 juni 1888 kwam de gemeenteraad van Herk-de-Stad bij elkaar om een loonsverhoging voor de
veldwachter te bespreken:
‘De gemeenteraad van Herk-de-Stad schriftelijk bijeengeroepen en vergaderd ten einde
over te gaan:
1 . Tot de goedkeuring der gemeentebegroting van het jaar 1887
2. Tot de verhoging der jaarwedde van de veldwachter. Gezien dat de veldwachter dezer
gemeente door de afschaffing der brigadierveldwachters van zijne jaarwedde verloren
heeft, ongeveer fr. 80. Gezien dat hij de alleen veldwachter is in de gemeente en bijgevolg
veel bezigheden heeft. Gezien dat hij goed zijn plichten nakomt en dat de gemeente
tevreden is over zijn gedrag.
Besluit:
De jaarwedde van den veldwachter te verhogen met fr. 100 waardoor zy gebracht is op fr.
500 in plaats van fr. 400.’
Eén van de vele taken van de veldwachter was het toezicht op de naleven van de lokale reglementen.
Vechtpartijen en openbare dronkenschap kwamen veel voor. In 1888 besloot de gemeenteraad van
Herk-de-Stad om een wet van 19 Juli 1791 in herinnering te brengen aan haar inwoners.
Het sluiten ‘der herbergen, koffiehuizen en andere openbare drinkhuizen’ werd toen bepaald om
‘tien uren ’s avonds’. De ‘slijters’ van het vloeibare genot mochten ’s morgens wel al om 4 uur
opengaan. Om overlast te vermijden was het voor ‘eenieder verboden de straten te doorlopen al
zingende of met muziek’. Ook het schieten met ‘vuurwapenen en met bogen’ werd niet langer op
prijs gesteld. Zelfs bij huwelijken of andere vermakelijkheden! Wie het toch niet kon laten om na 10
uur de straten af te schuimen op zoek naar wat alcoholische vermaak kon een boete krijgen van 5
franken en bij herhaling van de feiten zelfs een boete van 15 franken! Wie dat niet kon betalen
mocht 5 dagen in het cachot zijn roes uitslapen. Tja, je moest toen maar eens dorst hebben na 10
uur…
Herk-de-Stad betreedt
de moderne tijd Buurtspoorwegen en elektriciteit
Buurtspoorwegen in Herk-de-Stad
In de 19de eeuw werden er in ons land een hoop spoorwegen aangelegd. Tussen 1835 en 1843 investeerde
de staat geld in een aantal internationaal georiënteerde lijnen. Vanaf omstreekss 1840 kreeg de private
sector de mogelijkheid om extra lijnen te verzorgen. Echte spoorwegen waren te duur om efficiënt te
kunnen exploiteren. Men koos daarom massaal voor een tussenoplossing – de buurtspoorwegen. Het
initiatief voor de aanleg van een buurtspoorweg kon uitgaan van de betrokken gemeente of van de
Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen. Langzaam maar werden steeds meer gemeentes ontsloten
door een buurtspoorweg.
Limburg is altijd al een buitenbeentje geweest en in de 19de eeuw was dat niet anders. Terwijl de rest
van het land al jaren kon beschikken over buurtspoorwegen moest onze provincie wachten tot 9
januari 1888. Op deze dag werd de eerste Limburgse lijn, die van Leopoldsburg-Bree, geopend. De
Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen voorzag een budget van 500 fr. om feestelijkheden in
te richten waarop de minister van Spoorwegen acte de présence gaf. Op het hele traject hingen
vlaggen, werd muziek gespeeld en klonken vreugdeschoten.
De stoomtram was zeer welkom. Hierdoor steeg de mobiliteit van de Limburgers waardoor ze verder
van huis konden gaan werken. In het zuiden was er een bloeiende fruitteelt op de vruchtbare
leemgronden. De zandgronden van het noorden waren echter niet geschikt voor rendabele
landbouwbedrijven. Hier vestigde zich enkele ongezonde industrieën zoals de chemische fabrieken
van Kaulille, Kwaadmechelen, Tessenderlo en Reppel evenals de zinkfabrieken van Overpelt en
Rotem. Ook moesten veel Limburgers in Luik gaan werken.
De aanleg van buurtlijnen - om zo het noorden van de provincie met het zuiden te ontsluiten – was
dan ook zeer belangrijk voor de werkgelegenheid. Op 28 juli 1891 gaf de gemeenteraad van Herk-de-
Stad haar fiat voor de aanleg van een ‘buurtijzerenweg’ op het grondgebied van de gemeente. Het
geheel zou 11 727,60 frank kosten in jaarlijkse schijven. We lezen:
‘De gemeenteraad behoorlijk bijeengeroepen en vergaderd ten einde over te gaan tot eene aanvraag om eenen buurtijzerenweg te bekomen van Sint-Truiden naar den spoorweg van Hasselt-Antwerpen. Gezien het verslag gegeven door den heer vooorzitter des gemeenteraads, over het ontworpen bestek van buurtijzerenweg, vetrekkende van Waremme op Sint-Truiden. Gezien dat deze buurtijzerenweg aangenomen is met een vertakking naar den spoorweg van Hasselt-Antwerpen. Gezien dat de voordeelijkste lijn zou wezen over Nieuwerkerken, Rummen, Herk-de-Stad en Schulen en dat derhalve nog zou kunnen uitgestrekt worden over Lummen, Beringen naar het kamp van Beverloo. Overwegende dat de gemeente Herk-de-Stad als hoofdplaats van het kanton reeds twee maal door de ijzerenwegen van Antwerpen-Hasselt en Thienen-Moll van alle verkeer is afgesloten geworden, door de straten van Schulen en Halen, het dichtste bijgelegen nog bij de vier kilometer er van verwijderd zijn. Gezien het groot getal inwoners die rechtstreeks door deze lijn bediend zouden worden, alsook degene die op geringe afstand er van af zijn en
er groot nut zouden kunnen uittrekken. Aangezien dat de vroegere nijverheid die hier bestaan heeft door het moeilijk vervoer aan de mededinging niet heeft kunnen wederstaan en daar het gemakkelijk verkeer weder zou kunnen afgeleid worden. Gezien dat deze buurtijzerenweg op zijnen loop altijd van den openbare weg zou kunnen gebruik maken waardoor de onkosten grootelijks zouden verminderd zijn. Overwegende dar niet alleen de reizigers maar ook nog den landbouw, reeds zo erg gekrenkt, uit dit hoogst nuttig werkvoordeel zou hebben.’
Het toekennen van de vergunning ondervond enige vertraging omdat de provincie Brabant haar
aandeel in de financiële kosten betwistte. Ook tijdens de eigenlijke werken waren er vertragingen
zodat de opening van de lijn pas op 15 mei 1913 kon plaatsvinden. Zoals in bovenstaand
gemeenteraadsverslag valt te lezen was deze nieuwe lijn niet de enigste buurtspoorweg dat door
onze gemeente liep. Eerder ging al de lijn Hasselt-Herk-de-Stad open (1 juli 1900) gevolgd door een
baanvak Herk-de-Stad-Halen dat op 7 augustus 1905 in gebruik ging.
Foto: Buurtspoorweg aan de Sint-Truidersteenweg
Voor de oorlog de ‘Groote Oorlog’ (1914) uitbrak lag er voor 341 km aan buurtspoorwegen in
Limburg. 17 Lijnen werden geëxploiteerd door de Groep Luik-Limburg. De lijn Geldenaken-Tienen-
Sint-Truiden behoorde tot de Groep Brabant. Ze hadden elk een spoorbreedte van één meter en de
locomotieven verplaatsten zich via stoomtractie. Op 18 plaatsen -waaronder Diest, Halen en Hasselt-
waren deze buurtlijnen verbonden met de grote spoorwegen.
Op de tram kwam je allerlei mensen tegen: dienstplichtigen op weg naar hun kazerne, seizoens –en
fabrieksarbeiders, handelaren of gewoon mensen die hun familie gingen bezoeken. In 1885
bedroegen de tarieven voor eerste klas 0,08 fr.
en voor tweede klas 0,06 fr. per
reizigerskilometer. Speciale tarieven of
abonnementen waren er aanvankelijk nog niet.
Vanaf 1886 werden de tarieven aangepast:
voor eerste klas en tweede klas respectievelijk
0,07 en 0,05 per reizigerskilometer. In 1887
werden dan toch abonnementen ingevoerd en
werden er reducties van 20% toegestaan voor
een heen- en terugreis. De prijs voor een
abonnement bedroeg ongeveer 50% van dat
van een retourticket.
Later -met de komst van de moderne
verbrandingsmotor- werden autobussen
goedkoper en verdwenen de
buurtspoorwegen. In 1931 werd er al een
autobusdienst ingericht op de lijnen Hasselt-
Herk-de-Stad-Halen en Herk-de-Stad-Sint-Truiden ter vervanging van de spoordiensten. Op de laatste
lijn opteerde men voor zogenaamde ‘spoorauto’s’ wegens de slechte toestand van de weg.
Stoomlocomotief zoals er ook door Herk-de-Stad reden.
Elektriciteit in Herk-de-Stad
Vanaf het einde van de 19de eeuw investeerden de banken massaal in de elektrificatie van ons land. Er
werden verschillende vennootschappen opgericht die met elkaar wedijverden om lucratieve contracten te
tekenen met de gemeentebesturen. De elektrificatie kwam pas echt goed op gang na de Eerste
Wereldoorlog. In de jaren ’20 richtten de verschillende provinciebesturen speciale
‘elektriciteitscommissies’ op. Hierin zetelden specialisten, vertegenwoordigers van de
elektriciteitsmaatschappijen en afgevaardigden van de gemeenten. De elektriciteit werd aanvankelijk
vooral gebruikt voor verlichting. Pas later namen steeds meer huishoudens een telefoon in huis en na de
Tweede Wereldoorlog begon de massaproductie van elektrische huishoudtoestellen.
Het gebruik van kunstmatige verlichting bracht een revolutie teweeg. In de voorindustriële tijd waren
de mensen verplicht om hun dagdagelijkse taken en openbare leven overdag te organiseren. De
(werk)dag werd dus niet bepaald door een wekker maar wel door het opkomen en neergaan van de
zon. De avondklok werd onverbiddelijk streng nageleefd. De nachtwacht was ’s avonds baas en
alleen een dokter of priester mocht zich na zonsondergang nog buiten begeven.
Tussen 1730 en 1830 werd de duisternis langzaam maar zeker verdreven uit de grote steden van
Europa. De openbare ruimte werd groter en drukker. ’s Avonds waren de straten vol voetgangers en
koetsen. Deze omwenteling had verschillende oorzaken.
Ten eerste verdween de angst ten aanzien van de nacht. De ideeën van de Verlichting en de opgang
van de moderne wetenschappen zorgde voor een vergaande ‘onttovering van de wereld’. De mensen
gingen rationeler denken en oude denkbeelden zoals het bestaan van heksen, spoken, boze geesten,
duivels etc. verloren terrein. De duisternis werd minder raadselachtig en afschrikwekkend. Verder
werden steeds meer straten, pleinen, huizen en handelszaken kunstmatig verlicht. Hierdoor bloeide
het openbare leven en het aantal uitgaansgelegenheden steeg enorm. Om een voorbeeld te geven:
veel clubs hielden vroeger hun maandelijkse vergaderingen op avonden dat de maan vol was. Alleen
zo hadden ze voldoende licht om zich ’s avond veilig op straat te begeven.
Toch was er aanvankelijk ook veel verzet tegen het gebruik van openbare verlichting. De opkomst
van straatverlichting ging bijna hand in hand met de organisatie van een modern politieapparaat in
de Europese steden van de laat 18de en vroeg 19de eeuw. Kunstmatig licht werd zo niet alleen een
symbool voor vooruitgang maar ook van politionele repressie. Paus Gregorius XVI (1765-1846) was
geen fan van deze nieuwlichterij. Hij verbood straatlantaarns omdat hij vreesde voor opstootjes.
Ironisch genoeg hielp straatverlichting net oproer te voorkomen. Bij rellen in grote steden
sneuvelden de straatlantaarns altijd als eerste. Ook het slaappatroon van de mensen veranderde
enorm door het gebruik van kunstmatig licht. Er werd minder tijd in bed doorgebracht en het aloude
dag- en nachtritme werd verstoord.
De eerste straatlampen werkten op walvisolie en nadien zelfs op kolengas. De gaslampen
produceerden 10 tot 12 keer zo veel licht als een traditionele kaars of olielamp. In ons land verzorgde
vanaf 1819 een Engelse firma de openbare verlichting in Brussel. 340 Kilometer straten werden
verlicht door 39.500 gaslantaarns. Elektrische verlichting kwam eind 19de eeuw in zwang. Eerst
werden beperkte sectoren verlicht door kleine wijkcentrales. Vanaf 1882 werd in Brussel het
Munttheater als eerste elektrisch verlicht.
In 1933 werd de baan Alken-Sint-Truiden op een
traject van 1 km op het grondgebied van de
gemeente Alken met natriumlampen verlicht.
Dit was de eerste Belgische weg die verlicht
werd met moderne natriumlampen die werkten
op basis van een elektrische ontlading.
De bewuste weg in Alken omstreeks 1933
In Herk-de-Stad besprak de gemeenteraad op 25 juni 1916 de mogelijkheid tot elektrische verlichting
in de gemeente:
‘De gemeenteraad gaat over tot de bespreking over de verlichting met elektriciteit in de
gemeente en daar de leden van den Raad het niet eens zijn over deze instelling zoo stelt de
heer burgemeester voor de zaak ter stemming te leggen welke de volgende uitslag geeft.’
3 Raadsleden waren voor, 1 tegen en 2 raadsleden onthielden zich. Het contract werd aangenomen
‘onder voorbehoud van goedkeuring der Bestendige Deputatie en dat ook de gehuchten alle
verlicht worden’.
Toch zou het nog even duren voor de gemeente Herk-de-Stad van stroom werd voorzien. Op 28 juni
1922 sloten de verschillende gemeenten zich aan bij ‘den bond die de elektrificatie der gemeente
van het kanton Herk-de-Stad zal bestuderen.’
Elke gemeente gaf een som geld om de studiekosten van het ontwerp te betalen. Grotere gemeentes
betaalden logischerwijs meer. Berbroek voorzag bijvoorbeeld een soms van 600 fr. in de
gemeentebegroting terwijl Schulen 1346 fr. moest betalen.
De onderzoekscommissie deed haar best maar het werk ging maar moeizaam vooruit. Er heerste nog
veel onzekerheid. Elektriciteit was voor veel mensen nog iets relatief onbekend. Ook waren er nog
veel logistieke en technische hindernissen. In 1928 vroeg de gemeenteraad van Berbroek om een
woordje uitleg:
‘Om eenige ligt (licht) in de zaak te bekomen wordt er aangeraden van eerst een bevoegd
spreker te vragen die ons die zaak zou komen uitdoen’
Pas in 1931 kwam er effectief schot in de zaak. Zo lezen we in een gemeenteraadsverslag van
Berbroek: ‘Elektrificatie der gemeente: al de leden zien het groot nut in van deze
instellingen en wenschen dit zoodra mogelijk te verwezenlijken’.
De burgemeester werd verzocht om de nodige ‘voetstappen’ te doen ‘ten einde na te gaan of er
mogelijkheid bestaat door gansch de gemeente de elektriciteitswerken uit te voeren.’
Later dat jaar besloot de gemeente om zich aan te sluiten bij ‘Interelectra Elektriciteitsmaatschappij
der provincie Limburg’. Aan deze maatschappij werd de opdracht gegeven tot het plaatsen van het
laagspanningsnet:
‘Gezien het verlangen uitgedrukt door een groot aantal inwoners der gemeente om zoo
spoedig mogelijk te kunnen genieten van de elektrische verlichting.
Gezien de verklaring getekend van 39 gezinshoofden uit de gemeente waarbij deze zich
verbinden van zich te laten aansluiten bij het gemeentelijk verlichtingsnet en
daarenboven samen de eerste aflossing te betalen van het kapitaal dat zal moeten geleend
worden om het net te plaatsen. Overwegende dat bijgevolg door het uitvoeren van dit
modern en voortreffelijk verlichtingsmiddel de financiële lasten der gemeente niet zullen
verhoogd worden. In aandacht genomen dat het voor de gemeente van het allergrootste
belang is van het uit te voeren werk te doen instuderen door een vertrouwelijke en bevoegde
inrichting.
Besluit (…)’
De provinciale maatschappij Interelectra kreeg de opdracht om een voorstudie met plan en raming
van de onkosten van een laagspanningsnet op te stellen. Ook kregen ze de toestemming om de
werken uit te voeren en zorg te dragen voor het onderhoud, de toekomstige vernieuwingen en het
nazicht.
Aanvankelijk werden alleen de centra van elektriciteit voorzien. De uitbreiding van het net naar
andere straten was niet voordelig genoeg en vaak was er ook te weinig vraag naar. Zo lezen we in het
gemeenteraadsverslag van Berbroek van 13 september 1935:
‘Daar verscheidene raadsleden hebben vernomen dat er weinige inwoners de elektriciteit op
de Heide verlangen en gezien de uitvoering deze werken zeer grote uitgaven aan de
gemeente vergen wordt er beslist met eenparigheid van stemmen, eerst de inwoners
persoonlijk ten huize te gaan spreken of ze ja dan neen de elektriciteit wenschen. Ook
wordt er beslist slechts eene som van 80fr. voor aansluiting te doen rekenen.
Wanneer de gemeente als dan een voldoende aantal abonnementen heeft zal er
onmiddellijk worden overgegaan tot de goedkeuring van plan en bestek dezer werken.
Indien echter dit aantal te gering is kan de gemeente onmogelijk deze werken uitvoeren’.
Na onderzoek kwam men tot de vaststelling dat slechts 5 gezinnen bereid waren om elektriciteit aan
te vragen waardoor de uitbreiding op zich liet wachten. Op de ene plaats ging de elektrificatie dus
sneller dan elders.
Benieuwd naar de tarieven van toen?
De laagspanningstarieven zijn vastgesteld volgens volgende tabel waarbij de prijs afhing van de
garantie van afname en de hoeveelheid uren die men ‘bestelde’. Laatste tabel = prijs per uur.
Geen garantie 100 + 0,5 fr. 1,65 fr.
50 uren 80 + 0,50 fr. 1,45 fr.
100 uren 70 + 0,50 fr. 1,35 fr.
200 uren 60 + 0,50 fr. 1,25 fr.
700 uren 30 + 0,50 fr. 0,95 fr.
1000 uren 27 + 0,50 fr. 0,93 fr.
3000 uren 16 + 0,43 fr. 0,76 fr.
+ 3000 uren Alleen op aanvraag
Later werd een onderscheid gemaakt tussen elektrische stroom voor huishoudelijk gebruik en
industrieel gebruik. De inwoners kregen hiervoor een vast tarief. Houders van winkels en
drankhuizen hadden een andere abonnement.
De prijs van een abonnement hing af van het aantal kamers dat van elektriciteit werd voorzien.
4 vertrekken 18 fr.
5 22,50 fr.
6 27 f.
7 31,50 fr.
8 36 fr.
9 40,50 fr.
10 45 fr.
11 49,50 fr.
12 54 fr.
13 58,50 fr.
14 63 fr.
15 67,50 fr.
+ 15 1,80 fr. per ophaling extra
Voor gewone abonnementen waren volgende tarieven van toepassing:
4 vertrekken 12,50 fr.
5 17,50 fr.
6 22,50 fr.
De prijs per geleverde kilowattuur werd met volgende formule
berekend: 0,22 + 0,004 P. frank per KWh. P = de prijs van de kolen
uitgedrukt in frank. Deze werd om de 3 maanden door het miniserie
van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Dit was de prijs exclusief
(overdrachts)taks. Ook de taks van de staat op ‘leveringen van
elektriciteit’ was hierin niet inbegrepen (ten laste van de abonnee).
Links: plan van de elektriciteitswerken van Donk
Beknopte bibliografie:
De gebruikte gemeenteraadsverlagen hebben een vermelding in de tekst.
‘De territoriale indeling van België 1795-1963’ van Sven Vrielinck (Universitaire pers Leuven 2000)
‘Vrijgevochten stad: Leuven en de Revolutie van 1830/1831’ van Derez M., Vandekerchove V.,
Veldeman P en Verschaffel T. (Peeters, Leuven 2006)
‘1830 De scheiding van Nederland, België en Luxemburg’ van Rolf Falter (Lannoo 2005)
‘België de geboorte van een staat. De opstand van 1830’ van Roland Van Opbroecke (Globe 2005)
‘Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en geschiedenis van Lode Wils (Davidsfonds 1994)
‘Het onderwijs van het Nederlands in de Waalse provincies en Luxemburg onder koning Willem I
(1814-1830) van Guy Janssens en Kris Steyaert (VUB press 2008)
‘1900 België op het breukvlak van twee eeuwen’ van Gita Deneckere (Lannoo 2006)
‘De constructie van België 1828-1847’ van Els Witte (Lannoo 2006)
‘Nieuwe geschiedenis van België: 1830-1904’ van Els Witte (Lannoo 2005)
‘België onder stoom. Transport en communicatie in de 19de eeuw’ van Bart van der Herten
(Universitaire pers Leuven 2004)
‘De buurtspoorwegen in de provincie Limburg 1885-1961’ van Jos Neyens (Van in Lier 1972)
‘Groot Herk voor de Groote Oorlog 1900-1913 : herinneringen kleuren ons verleden: Berbroek, Donk,
Herk-de-Stad, Schakkebroek, Schulen’ van Paul Bonneux, Flor Bruninx, Annie Leemans, Jos Leemans,
Georges Niesen, André Smeets, Jan Van Duffel, Pauls Vanwetswinkel (Drukkerij Vanwing 2006)
‘Historische schets van de gemeente en parochie Schulen’ van Jozef Aerts (Schulen 1969)
‘Historiek van het Katholiek onderwijs te Schulen’ van Emiel Buekers (Schulen 1989)
‘Historische steden in Limburg’ van Jan Gerits (Gemeentekrediet van België 1989)
‘Geschiedenis van de openbare verlichting in België: een eeuw elektriciteit’ van Robert Soyeur
(Publimondial Belgium 1980)