11
Toets! wordt uitgegeven door Bureau ICE, de nieuwe generatie toetsen en examens DOOR ANIEK GEELEN EN KAREN HEIJ Het belang van een goed beoordelingsmodel ‘WAAROM HEB IK EEN ONVOLDOENDE EN HIJ NIET?’ Een beoordeling is goed als deze objectief is. Dat betekent dat de beoordeling van een product niet afhangt van het humeur van de beoordelaar en dat de beoordeling van de inspanningen van Michiel volgens dezelfde inzichten tot stand komt als de beoordeling van Fleur. Hoe pak je dit aan?

Het belang van een goed beoordelingsmodel

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Het belang van een goed beoordelingsmodel

Toets! wordt uitgegeven door Bureau ICE,de nieuwe generatie toetsen en examens

Door Aniek Geelen en kAren Heij

Het belang van een goed

beoordelingsmodel

‘Waarom heb ik een onvoldoende en hij niet?’

Een beoordeling is goed als deze objectief is. Dat betekent dat de beoordeling van een product niet afhangt van het humeur van de

beoordelaar en dat de beoordeling van de inspanningen van Michiel volgens dezelfde inzichten tot stand komt als de beoordeling van Fleur.

Hoe pak je dit aan?

Page 2: Het belang van een goed beoordelingsmodel

2

Toets! wordt uitgegeven door Bureau ICE,de nieuwe generatie toetsen en examens

Je bent je het er niet altijd van bewust, maar als docent ben je ei-

genlijk voortdurend bezig met toetsen en beoordelen: je peilt met

een aantal vragen of de leerling heeft begrepen wat je uitlegt, je

controleert huiswerk, je kijkt proefwerken na en je corrigeert

schoolexamens… Het zijn allemaal vormen van toetsing. En

steeds doe je, impliciet of expliciet, een uitspraak over iemands

vaardigheid. Je beoordeelt. Dat kan tot discussie leiden. Waarom

heb ik een 5,4 en hij een 6,8? Waarom krijg ik een onvoldoende?

Het zijn vragen waarop je antwoord moet kunnen geven; je zult

moeten uitleggen hoe je beoordeling tot stand gekomen is.

EEn goEdE bEoordElingEen beoordeling wordt objectiever naarmate je meer beoordeelt

aan de hand van vaste richtlijnen, een beoordelingsmodel. Een

beoordelingsmodel zorgt voor een grotere vergelijkbaarheid, en

daarmee voor een meer inzichtelijke beoordeling van en voor je

leerlingen.

Beoordelen kan heel makkelijk zijn. De uitkomst van een som kan

goed of fout zijn. Het wordt al lastiger als de bewerking die leidt tot

de uitkomst, ook meetelt in de beoordeling. Een goede bewerking

met een slechte uitkomst; welke waarde kennen we hieraan toe?

En het wordt nog moeilijker als je een product moet beoordelen

waaraan verschillende kenmerken zitten. Een werkstuk voor

CKV? Een technisch project bij Bouwtechniek? Nog ingewikkelder

wordt het als je een vaardigheid moet beoordelen die veel aspecten

heeft en als er veel variatie is in het proces op weg naar een eind-

product. Dat leidt al snel tot niet-consistente oordelen. Taalvaar-

digheid is zo’n vaardigheid waarin docenten zich erg wisselend

kunnen gedragen als het aankomt op beoordelen.

Taal bEoordElEn: driE fEiTEn diE hET lasTig makEnHet beoordelen van taalvaardigheid is al lang een punt van aan-

dacht. Hoe beoordeel je of iemand de taal goed beheerst? Welke

taaltaken onderscheid je? Wat is belangrijk? Welke rol speelt

grammatica, en is dat belangrijker dan uitspraak?

Om taal te beoordelen heb je meerdere handvatten die allemaal

op een of andere manier met elkaar samenhangen. Je hebt te

maken met de voorschriften uit de methode en met taaleisen uit

de examensyllabus. Daarnaast wordt sinds enige tijd gewerkt

met taalniveaus, zoals de Referentieniveaus voor Nederlands of

de CEF- of ERK-niveaus voor moderne vreemde talen. Die ni-

veaus bevatten ‘pakketjes’ aandachtspunten en taaleisen die

mede de beoordeling bepalen wanneer je een uitspraak wil doen

over het specifieke taalniveau van iemand. Best lastig om al die

bronnen samen te brengen.

Een tweede uitdaging is dat je taalproductie niet eenvoudig kunt

classificeren als goed of fout. Je hebt te maken met een continu-

um: van uitermate gebrekkig naar uitmuntend en alles wat daar

tussenin zit. Iedere docent kan beamen dat een taalproduct, zoals

een opstel, debat of presentatie, in meer of mindere mate ‘goed’

kan zijn. Daarbij leiden meerdere wegen naar Rome: verschillen-

de taalproducten kunnen uiteindelijk gewaardeerd worden met

hetzelfde cijfer.

Helaas bestaat er niet één ultiem beoordelingsmodel dat je in

elke beoordelingssituatie uit de kast kunt trekken. Het beoorde-

len van taal kun je op verschillende manieren benaderen en de

keuze voor een passend beoordelingsmodel vraagt het nodige

denkwerk.

VariabElEn in EEn bEoordElingsmodElBeoordelen blijft mensenwerk, hoeveel je ook vastlegt in beoor-

delingsmodellen – die zijn immers ook door mensen ontwik-

keld. Maar zoals gezegd, een goed beoordelingsmodel helpt de

beoordeling objectiever te maken. In een goed beoordelingsmo-

del voor taal wordt een aantal variabelen onderscheiden. Ook

deze variabelen zou je kunnen zien als (kleine) continuüms: het

is geen kwestie van ‘wel’ of ‘niet’ maar van ‘in meerdere mate’ of

‘in mindere mate’.

Laten we deze variabelen toelichten aan de hand van een voor-

beeld: de inhoudelijke eisen aan een schrijfopdracht Nederlands

op niveau 2F zijn beschreven in het Referentiekader. Je kunt

deze eisen terugvinden als de ‘kenmerken van de taakuitvoe-

ring’.

Figuur 1. Bron: Referentiekader Taal en Rekenen

Samenhang

Afstemming op doel

Afstemming op publiek

Woordgebruik en woordenschat

Spelling, interpunctie en grammatica

leesbaarheid

Beschrijving op niveau 2F

Gebruikt veelvoorkomende verbindingswoorden (als, hoewel) correct. De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot.kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven. Maakt soms nog onduidelijke verwijzingen en fouten in de structuur van de tekst.

kan in teksten met een eenvoudige lineaire structuur trouw blijven aan het doel van het schrijfproduct.

Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan.

Varieert het woordgebruik, fouten met idiomatische uitdrukkingen komen nog voor.

Zie niveaubeschrijving Taalverzorging.Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.

Gebruikt titel en tekstkopjes.Heeft bij langere teksten (meer dan twee A4) ondersteuning nodig bij aanbrengen van de lay-out.

KenmerK van de taaKuitvoering

Page 3: Het belang van een goed beoordelingsmodel

3

Toets! wordt uitgegeven door Bureau ICE,de nieuwe generatie toetsen en examens

Variabele 1 - benadering taalproduct: van holistisch tot analytischDe benadering van het taalproduct gaat over de manier waar-

op je naar dat product kijkt. Je kunt besluiten om het schrijf-

product als geheel te beschouwen als wel of geen niveau 2F-

product: een holistische benadering. Aan de andere kant van

het continuüm bevindt zich de analytische benadering. Hier-

bij ga je uit van de verschillende elementen binnen het taalni-

veau. Niveau 2F wordt gedefinieerd door allerlei elementen,

zoals samenhang, grammaticale correctheid, leestekenge-

bruik, enzovoort. De kenmerken van de taakuitvoering uit het

Referentiekader zijn hier voorbeelden van. Bij een analytische

benadering maak je als het ware een optelsom van al die af-

zonderlijke elementen: je beoordeelt per element of dat vol-

doet aan de eisen voor 2F. De optelsom van al die afzonderlijke

beoordelingen bepaalt uiteindelijk het eindoordeel.

Variabele 2 - schaalgrootte: van dichotoom tot polytoonSoms wil je een schrijfproduct afzetten tegen een ‘meetlat’ die

verschillende niveaus van schrijfvaardigheid beschrijft. De

beschrijvingen uit het Referentiekader vormen zo’n meetlat

voor taalniveaus. In het Referentiekader is er bijvoorbeeld een

beschrijving van samenhang op niveau 1F tot en met niveau

4F (zie figuur 2). Nu kun je twee dingen doen. Je kunt al deze

beschrijvingen opnemen in het beoordelingsmodel en de be-

oordelaar laten aangeven welke omschrijving het beste past

bij het taalproduct van de leerling. Je hanteert dan een poly-

tone schaal: een schaal met meerdere keuzemogelijkheden.

Tegenover deze polytone schaal staat een dichotome schaal.

Daarbij geef je slechts één niveau of omschrijving als voor-

beeld, waarvan de beoordelaar moet aangeven of het taalpro-

duct wel of niet aan die uitwerking voldoet. Als je bijvoorbeeld

niveau 2F wilt meten geef je dus alleen de beschrijving van dat

niveau.

Variabele 3 - informatie voor de beoordelaar: van weinig tot veel sturingEen andere variabele is de mate van sturing van de beoordelaar:

krijgt hij veel richtlijnen waarmee hij de beoordeling moet uit-

voeren en waaraan het taalproduct moet voldoen? De mate van

sturing wordt bepaald door twee elementen: ten eerste de ex-

pertise van een beoordelaar. Een ervaren beoordelaar met veel

kennis van taalniveaus heeft minder sturing nodig dan een on-

ervaren beoordelaar. Die onervaren beoordelaar kan vanzelf-

sprekend minder putten uit zijn ervaring. Het tweede element

is wat ongrijpbaarder dan expertise: persoonlijke voorkeur.

Sommigen van ons vinden het nu eenmaal fijn om houvast te

hebben aan keuzemogelijkheden en voorbeelden, terwijl ande-

ren het spaans benauwd krijgen van zo’n ‘dichtgetimmerd’ mo-

del waarin alle stappen zijn voorgestructureerd.

Variabele 4 - Tijdsinvestering van de beoordeling: van minimaal tot grootDe laatste variabele is het aspect tijd: hoeveel tijd kan en mag de

beoordelaar eraan besteden? De keuze die je hierin maakt is in

principe afhankelijk van de drie aspecten die hiervoor genoemd

zijn: hoe gedetailleerder de beoordeling, des te meer tijd deze

kost. Over het algemeen doe je langer over een analytische be-

oordeling dan over een holistische, is scoren met een dichotome

schaal sneller dan met een polytone schaal en levert minder stu-

ring meer tijdwinst op.

‘Hoe sneller hoe beter’ gaat helaas niet in elk geval op: als je

meer tijd in details moet steken, levert dat ook meer gedetail-

leerde informatie op. Vanzelfsprekend geldt ook het omgekeer-

de: wanneer je drie klassen met elk dertig leerlingen moet be-

oordelen, moet je soms wat pragmatischer te werk gaan.

In het ontwerpen van een beoordelingsmodel spelen de varia-

belen benadering, schaalgrootte, sturing en tijd dus een belang-

rijke rol.

‘ Waarom heb ik een 5,4 en hij een 6,8?’

Page 4: Het belang van een goed beoordelingsmodel

4

Toets! wordt uitgegeven door Bureau ICE,de nieuwe generatie toetsen en examens

kiEzEn Voor aspEcTEn Van bEoordElingWelke keuzes maak je bij het ontwerpen van een beoordelings-

model? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van het doel

waarmee je toetst en dus beoordeelt. Je kunt leerlingen beoor-

delen om verschillende redenen: om hun taalontwikkeling in

kaart te brengen (diagnose), om te controleren of ze de lesstof

begrepen hebben, om onafhankelijk van de methode het taalni-

veau vast te stellen, om uiteindelijk te kunnen beoordelen hoe

groot de kans is dat een leerling slaagt voor het schoolexamen.

Kortom: om keuzes te maken in het ontwerp van je beoorde-

lingsmodel moet je eerst bepalen wat je wilt zeggen over het

taalniveau 2F van de leerling.

VoorbEEldEnVoor verschillende toetssituaties – primair gericht op het meten

van taalniveau 2F – zijn verschillende beoordelingsmodellen ge-

schikt. Om een idee te krijgen op welke manieren je naar taal

kunt kijken en wat dat oplevert aan gegevens, laten we achterin

dit artikel vier verschillende modellen zien om schrijfvaardig-

heid te beoordelen: v ier modellen waarmee je een oordeel kunt

geven over taalvaardigheid in relatie tot taalniveau 2F, ieder op

een andere manier.

ToT sloT: hET bEoordElingsmodEl En dE bEoordElaarBij het beoordelen van taal is het belangrijk om een passend

beoordelingsmodel te hanteren. Maar daarmee alleen is een

objectieve beoordeling nog niet gegarandeerd. Zoals eerder al

gezegd is beoordelen nu eenmaal mensenwerk en de beoor-

delaar moet het model op juiste wijze hanteren. Bent u een

objectieve beoordelaar? Doe de test op pagina 40. Ook kunt u

daar lezen welke effecten kunnen optreden tijdens het be-

oordelen en wat u kunt doen om deze, meestal ongewenste,

effecten te voorkomen.

Figuur 2. Bron: Referentiekader Taal en Rekenen

Samenhang

kenMerken VAn De TAAkuiTVoerinG

De informatie is zodanig geordend, dat de lezer de gedachtegang gemakkelijk kan volgen en het schrijfdoel bereikt wordt. De meest bekende voegwoorden (en, maar, want, omdat) zijn correct gebruikt, met andere voegwoorden komen nog fouten voor.

Fouten met verwijswoorden komen voor.

Samenhang in de tekst en binnen samengestelde zinnen is niet altijd duidelijk.

Gebruikt veel voorkomende verbindingswoorden (als, hoewel) correct.

De tekst bevat een volgorde: inleiding, kern en slot.kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven.

Maakt soms nog onduidelijke verwijzingen en fouten in de structuur van de tekst.

De gedachtelijn is in grote lijnen logisch en consequent met hier en daar een niet hinderlijk zijspoor.

relaties als oorzaak en gevolg, voor- en nadelen, overeenkomst en vergelijking zijn duidelijk aangegeven.

Verband tussen zinnen en zinsdelen in samengestel-de zinnen is over het algemeen goed aangege-ven door het gebruik van juiste verwijs- en verbindingswoorden.

Alinea’s zijn verbonden tot een coherent betoog.

Geeft een complete gedachtegang goed en helder weer.

Geeft duidelijk aan wat de hoofdzaken zijn en wat ondersteunend is in het betoog.

Geeft relevante argumen-ten voor het betoog inzichtelijk weer.

Verwijzingen in de tekst zijn correct.

lange, meervoudig samengestelde zinnen zijn goed te begrijpen.

niveau 1F niveau 2F niveau 3F niveau 4F

Page 5: Het belang van een goed beoordelingsmodel

5

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

1

2

3

1

1

2

3

4

5

6

1

2

1

2

3

Heeft de leerling de opdracht portfolio-opdracht inhoudelijk voldoende uitgewerkt? Dat wil zeggen dat de opdrachten voldoende leesbaar zijn en dat minstens 80% van de inhoud is gegeven.

De leerling maakt vooral gebruik van standaardpa-tronen en heeft een beperkte set van veelvoorko-mende woorden die hij gebruikt om zelf uitingen mee te maken.

De leerling gebruikt lidwoorden in veelvoorkomende combinaties meestal correct. Soms vergeet hij echter lidwoorden te gebruiken.

De leerling gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties meestal correct. in minder voorkomen-de combinaties gaat het bijna altijd fout.

De leerling gebruikt niet de juiste toon en het juiste register voor de ontvanger van de tekst.

De woordvolgorde in hoofdzinnen is alleen correct bij veelgebruikte constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.

De leerling maakt nauwelijks bijzinnen. Als hij ze maakt, is de woordvolgorde lang niet altijd correct.

De werkwoordsvormen zijn overwegend correct bij zeer veelvoorkomende werkwoorden.

De leerling past verbuiging toe bij een aantal uit het hoofd geleerde constructies. Dit gebeurt niet altijd correct.

De leerling gebruikt lidwoorden in veelvoorkomende combinaties meestal correct. Soms vergeet hij lidwoorden te gebruiken.

De leerling gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties meestal correct. in minder voorkomen-de combinaties gaat het bijna altijd fout.

De spelling van veelvoorkomende woorden zijn redelijk correct, maar fouten komen zeer regelmatig voor.

De lezer moet zich regelmatig inspannen om te begrijpen wat er staat.

De leerling gebruikt hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens en/of aanhalingstekens meestal correct.

De leerling gebruikt soms voegwoorden, maar dan alleen de veelvoorkomende zoals ‘en’, ‘want’, ‘maar’ en ‘omdat’. Het gebruik is meestal passend.

De leerling maakt gebruik van eenvoudige verwijswoorden, maar lang niet altijd correct.

De leerling brengt regelmatig opbouw in zijn tekst aan met eenvoudige strategieën. Dit gaat niet altijd correct.

De leerling maakt gebruik van een redelijk gevarieerde woordenschat. Wanneer deze niet toereikend is, gebruikt hij passende omschrijvingen.

De leerling gebruikt lidwoorden meestal waar nodig en meestal correct.

De leerling gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties vrijwel altijd correct. in minder voorkomende combinaties gaat het regelmatig fout.

De leerling gebruikt de juiste toon en het juiste register voor de ontvanger van de tekst.

De woordvolgorde in hoofdzinnen is meestal correct.

De leerling gebruikt regelmatig bijzinnen. Als hij ze maakt, is de woordvolgorde meestal correct.

De werkwoordsvormen zijn meestal correct, behalve bij sterke en onregelmatige werkwoorden.

De leerling past verbuiging meestal correct toe.

De leerling gebruikt lidwoorden meestal waar nodig en meestal correct.

De leerling gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties meestal correct. in minder voorkomen-de combinaties gaat het regelmatig fout.

De spelling van woorden is redelijk correct, maar fouten komen regelmatig voor.

De lezer hoeft zich nauwelijks in te spannen om te begrijpen wat er staat.

De leerling gebruikt hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens en/of aanhalingstekens correct.

De leerling gebruikt veelvoorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct.

De leerling gebruikt eenvoudige verwijswoorden meestal correct.

De leerling brengt meestal op correcte wijze opbouw aan met eenvoudige strategieën. Soms gebruikt hij ook iets complexere strategieën, maar het gebruik is dan niet altijd correct.

stelling 1F stelling 2F1F 2F

Beoordelingsmodellen schrijfvaardigheid 2FdiagnosEmodEl lEErling/docEnT schrijVEn 1f-2f

inhoud

Woordenschat en woordgebruik

Toon en register

Grammatica

Spelling en interpunctie

Coherentie

Page 6: Het belang van een goed beoordelingsmodel

6

1 Bekijk de opdrachten die horen bij het laagste niveau en bekijk de opdrachten die horen bij het hoogste niveau. Vul het beoordelingsmodel in voor het geheel van de opdrachten behorend bij deze toets. Heeft de kandidaat minimaal 80% van de gevraagde inhoud van de toets ook

2 Gebruikt de kandidaat waar nodig voegwoorden?

3 Gebruikt de kandidaat waar nodig verwijswoorden?

4 Brengt de kandidaat opbouw in zijn tekst aan?

aFstemming op doel

samenhang

diagnosEmodEl schrijVEn combinaTiEToETs 2f-3f

-

-

-

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

2F

3F

4F

De opdrachten van het laagste én van het hoogste niveau zijn inhoudelijk niet voldoende uitgewerkt. Let op! Als de opdrachten niet voldoende zijn uitgewerkt, gaat u niet verder met beoordelen. U bent dan klaar.

De opdrachten van het laagste niveau zijn inhoudelijk voldoende uitgewerkt, maar de opdrachten van het hoogste niveau zijn inhoudelijk niet voldoende uitgewerkt.

De opdrachten van zowel het laagste als van het hoogste niveau zijn inhoudelijk voldoende uitgewerkt.

De kandidaat gebruikt geen of sporadisch voegwoorden, met name ‘en’.

ja, de kandidaat gebruikt de meest bekende voegwoorden (‘en’, ‘want’, ‘maar’, ‘omdat’) meestal correct.

ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct.

ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct. Hij gebruikt ook minder voorkomende voegwoorden meestal correct.

ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende en minder voorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt geen of sporadisch verwijswoorden.

ja, de kandidaat gebruikt de eenvoudige verwijswoorden (‘deze’, ‘die’, ‘dat’, ‘dit’), maar lang niet altijd correct.

ja, de kandidaat gebruikt eenvoudige verwijswoorden meestal correct.

ja, de kandidaat gebruikt verwijswoorden vrijwel altijd correct.

ja, de kandidaat gebruikt verwijswoorden altijd correct.

nee, de kandidaat brengt geen opbouw aan.

ja, de kandidaat brengt regelmatig opbouw aan met eenvoudige strategieën (zoals opsomming). Dit gaat niet altijd correct.

ja, de kandidaat brengt meestal op correcte wijze opbouw aan met eenvoudige strategieën. Hij hanteert indien nodig een opbouw van inleiding, kern en slot.

ja, de kandidaat brengt meestal op correcte wijze opbouw aan door: een logische gedachtelijn te volgen, relaties zoals oorzaak-gevolg of voor- en nadelen duidelijk aan te geven en een duidelijk verband tussen de alinea’s aan te geven.

ja, de kandidaat brengt op correcte wijze opbouw aan door: een duidelijke scheiding in hoofd- en bijzaken, ook bij een complexe gedachtegang, en argumenten overzichtelijk weer te geven.

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

Page 7: Het belang van een goed beoordelingsmodel

7

5 Hoe ziet de woordenschat van de kandidaat eruit?

8 Hoe stemt de kandidaat zijn taalgebruik op het publiek af?

6 Hoe gebruikt de kandidaat lidwoorden?

7 Hoe gebruikt de kandidaat voorzetsels?

WoordgeBruiK en Woordenschat

aFstemming op puBlieK

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

-1F

1F

2F

3F+

2F+

-1F

1F

2F

3F

4F

De kandidaat drukt zich uit met een beperkte woordenschat met losse of veelvoorkomende woorden en eenvoudige standaard woordcombinaties (zoals ‘Hoe gaat het?’).

De kandidaat gebruikt voornamelijk frequent voorkomende woorden met een beperkte variatie.

De kandidaat drukt zich uit met een redelijk gevarieerde woordenschat.

De kandidaat drukt zich uit met een gevarieerde woordenschat. Deze zet hij in om herhaling te voorkomen.

De kandidaat drukt zich uit met een zeer gevarieerde woordenschat, zonder merkbare beperkingen.

De kandidaat stemt zijn woordgebruik en toon niet af op het publiek.

De kandidaat hanteert de basisconventies, zoals aanhef en afsluiting, in de afstemming op het publiek.

De kandidaat stemt woordgebruik en toon op het publiek en de context af.

De kandidaat gebruikt nauwelijks tot geen lidwoorden. Als hij ze gebruikt doet hij dat meestal niet correct.

De kandidaat gebruikt lidwoorden in veelvoorkomende combinaties meestal correct (zoals ‘de man’, ‘het huis’). Soms vergeet hij echter lidwoorden of kiest hij het verkeerde lidwoord.

De kandidaat gebruikt waar nodig meestal lidwoorden en meestal correct.

De kandidaat gebruikt waar nodig altijd lidwoorden en altijd correct.

De kandidaat gebruikt geen of sporadisch voorzetsels.

De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties meestal correct (zoals ‘op school’, ‘naar huis’). in andere combinaties komen vaak fouten voor.

De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties vrijwel altijd correct. in andere combinaties komen regelmatig fouten voor.

De kandidaat gebruikt voorzetsels in alle combinaties vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt voorzetsels in alle combinaties altijd correct.

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

Page 8: Het belang van een goed beoordelingsmodel

8

-1F

1F

2F

3F

4F

9 Hoe zijn de woorden gespeld?

10 Gebruikt de kandidaat hoofdletters en leestekens?

12 Hoe is de vorm van de werkwoorden?

13 Hoe is de verbuiging van voornaamwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden gerealiseerd?

11 Hoe zijn de zinsconstructies van de kandidaat?

spelling, interpunctie en grammatica

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

2F

3F

4F

-1F

1F

2F

3F

4F

De spelling van woorden volgens eenvoudige spellingsregels, zoals klank-tekenkoppeling, is niet of nauwelijks correct.

De spelling van woorden volgens eenvoudige spellingsregels is vrijwel altijd correct. Fouten bij complexere regels komen vaak voor.

De spelling van de woorden is meestal correct, ook bij spelambigue woorden (zoals ‘lijden’-’leiden’, ‘mouwen’-’mauwen’). Bij complexere spellingsregels komen nog fouten voor.

De spelling van de woorden is meestal correct, ook bij complexere spellingsregels, zoals tussenklanken, trema en het koppelteken.

De spelling van de woorden is vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt geen of sporadisch hoofdletters en leestekens.

De kandidaat gebruikt hoofdletters aan het begin van de zin, punten, vraagtekens, uitroeptekens en/of aanhalingstekens vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt hoofdletters - ook bij eigennamen en directe rede - punten, vraagtekens, uitroeptekens en/of aanhalingstekens vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt alle soorten leestekens, ook komma’s en dubbele punten, vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt alle soorten leestekens altijd correct.

De werkwoordsvormen zijn niet of sporadisch correct bij veelvoorkomende regelmatige werkwoorden (zoals ’werken’, ‘halen’, ‘delen’).

De werkwoordsvormen zijn vrijwel altijd correct bij veelvoorkomende regelmatige werkwoorden. Bij weinig voorkomende regelmatige werkwoorden en bij onregelmatige werkwoorden komen nog fouten voor.

De werkwoordsvormen zijn meestal correct, behalve bij weinig voorkomende onregelmatige werkwoorden (zoals ‘bederven’ en ‘heffen’).

De werkwoordsvormen zijn meestal correct, ook bij weinig voorkomende werkwoorden.

De werkwoordsvormen zijn vrijwel altijd correct.

Verbuiging wordt niet gerealiseerd.

Verbuiging wordt in standaardconstructies gerealiseerd (zoals ‘het Witte Huis’, ‘de rode draad’). Dit gebeurt niet altijd correct.

Verbuiging wordt meestal correct gerealiseerd.

Verbuiging wordt vrijwel altijd correct gerealiseerd.

Verbuiging wordt altijd correct gerealiseerd.

De kandidaat maakt vaak fouten in enkelvoudige zinnen.

De kandidaat gebruikt enkelvoudige zinnen meestal correct.

De kandidaat gebruikt enkelvoudige en samengestelde zinnen meestal correct.

De kandidaat gebruikt enkelvoudige en samengestelde zinnen vrijwel altijd correct.

De kandidaat gebruikt enkelvoudige en samengestelde zinnen altijd correct.

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

Page 9: Het belang van een goed beoordelingsmodel

9

14 Gebruikt de kandidaat tekstconventies?

leesBaarheid

-1F

1F

2F

3F

4F

De kandidaat gebruikt geen of sporadisch tekstconventies.

ja, de kandidaat gebruikt eenvoudige tekstconventies (zoals een titel of datering).

ja, de kandidaat gebruikt een titel en indien nodig tussenkopjes. Het gebruik van witregels en marges is niet altijd passend.

ja, de kandidaat gebruikt witregels, marges, titels en kopjes vrijwel altijd passend.

ja, de kandidaat gebruikt witregels, marges, titels en kopjes altijd passend.

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

Page 10: Het belang van een goed beoordelingsmodel

10

Het geheel van de schrijfopdrachten voldoet aan alle onderstaande precondities:

■ De opdrachten zijn in het nederlands geschreven;■ De opdrachten zijn voldoende leesbaar;■ Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd.

Het geheel van de schrijfopdrachten voldoet minimaal aan de volledige onderstaande omschrijving:

SamenhangDe kandidaat brengt op eenvoudige wijze samenhang aan in zijn tekst. Dit doet hij door middel van een eenvoudige opbouw en veelvoorko-mende voeg- en verwijswoorden. enkele fouten met deze woordsoor-ten kunnen nog voorkomen.

Afstemming op doelDe kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.

Afstemming op publiekDe kandidaat past zijn woordgebruik en toon aan het publiek aan.

Woordenschat en woordgebruikDe kandidaat heeft een redelijk goede woordenschat. Dit laat hij zien door te variëren in woordgebruik. Hij gebruikt lidwoorden en veelvoorkomende voorzetsels vrijwel altijd correct.

Spelling, interpunctie en grammaticaDe kandidaat heeft een redelijke beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica. Dit laat hij zien door meestal correcte zinconstructies toe te passen. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct, maar fouten in weinig voorkomende onregelmatige werkwoorden kunnen nog voorkomen. De verbuiging van overige woordsoorten gebeurt meestal correct. De kandidaat beheerst spelling en interpunctie redelijk: spelfouten komen nog voor bij complexere spellingsregels, maar tasten het begrip niet aan. De kandidaat gebruikt de meest gangbare leestekens correct.

LeesbaarheidDe kandidaat gebruikt, indien nodig, titel en tekstkopjes.

10. De kandidaat heeft alle zes aspecten excellent uitgewerkt.

9. De kandidaat heeft vier tot vijf aspecten excellent uitgewerkt.

8. De kandidaat heeft drie aspecten excellent uitgewerkt.

7. De kandidaat heeft één tot twee aspecten excellent uitgewerkt.

6. De kandidaat heeft alle aspecten voldoende, maar geen van de aspecten excellent uitgewerkt.

5. De kandidaat heeft één aspect onvoldoende uitgewerkt.

4. De kandidaat heeft twee aspecten onvoldoende uitgewerkt.

3. De kandidaat heeft drie tot vier aspecten onvoldoen-de uitgewerkt.

2. De kandidaat heeft vijf aspecten onvoldoende uitgewerkt.

1. De kandidaat heeft alle zes aspecten onvoldoende uitgewerkt.

De kandidaat kan niet beoordeeld worden.

cijfer = 1

nee

nee

ja

ja

de Kandidaat Beheerst niveau 2F

de Kandidaat Beheerst niveau 2F niet

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.

globaal bEoordElingsmodEl schrijVEn 2f

Page 11: Het belang van een goed beoordelingsmodel

11

proFiel 3 (niveau 2F)

combinaTiEmodEl profiEl Vmbo schrijVEn 2f (opdracht oriëntatie op leren en werken)

De leerling heeft een groot deel van de gevraagde informatie in zijn tekst verwerkt.

De informatie in de tekst is op hoofdlijnen correct. Fouten kunnen nog voorkomen.

De tekst heeft een opbouw die op hoofdlijnen bij het gevraagde teksttype past.

De leerling brengt in de tekst soms met eenvoudige strategieën samenhang tussen de verschillende tekstdelen aan. Bij complexere strategieën maakt de leerling nog regelmatig fouten.

Het schrijfdoel van de tekst wordt op hoofdlijnen tot uitdrukking gebracht en past redelijk bij het gevraagde teksttype. Woordgebruik en schrijfstijl zijn voldoende op de doelgroep afgestemd. Fouten en/of inconsequenties kunnen nog voorkomen.

De leerling is op de hoofdlijnen in staat om het belang van de beheersing van het nederlands aan te geven.

De leerling is op de hoofdlijnen in staat om de betekenis te verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf of anderen.

De leerling is op de hoofdlijnen in staat om eigen normen en waarden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en zorgtaken te verwoorden.

Spelling, interpunctie en grammatica. De leerling heeft op hoofdlijnen een voldoende beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica. Dit laat hij zien door een meestal correcte woordvolgorde in hoofd- en bijzinnen. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct, maar enkele fouten in sterke en onregelmatige werkwoorden kunnen nog voorkomen. De verbuiging van overige woordsoorten gebeurt meestal correct. De leerling beheerst spelling en interpunctie voldoende: spelfouten komen nog voor, maar tasten het begrip niet aan. ook interpunctie beheerst hij redelijk: de meest gangbare leestekens worden correct gebruikt.

Woordenschat en woordgebruikDe leerling heeft op hoofdlijnen een voldoende grote woordenschat. Dit laat hij zien door regelmatig te variëren in woordgebruik. Hij gebruikt lidwoorden en veelvoorkomende voorzetsels meestal correct.

LeesbaarheidDe leerling gebruikt, indien nodig, titel en tussenkopjes. er komen nog wel regelmatig inconsequenties voor.

Inhoud - schrijven

Inhoud - oriëntatie op leren en werken

Vorm

Toelichting

Toelichting

De beoordelingsmodellen in dit artikel zijn gemaakt door Bureau ICE.